1990.11 nr. 319

Levend geloof 1990. 11 nr. 319

Zijn wij volwassen christenen? Door Gert Jan Doornink

Wie aan een wedergeboren kind van God vraagt of hij een christen is, zal daarop natuurlijk als positief antwoord ‘ja’ te horen krijgen. Maar lang niet iedereen die zich christen noemt of zich voor christen uitgeeft, zal ‘ja’ zeggen als hem gevraagd wordt of hij weet een kind van God te zijn. . . Jezus zei in zijn gesprek met Nicodemus: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan” (Joh. 03:05). Door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus is het nieuwe leven van Christus in ons gekomen en zijn wij overgebracht (overgezet, zeggen sommige vertalingen) in het Koninkrijk van Jezus Christus (Kol. 01:13).

Wanneer ons nu als kinderen Gods gevraagd wordt of wij weten dat wij ‘volwassen christenen’ zijn en dat door ons leven openbaar wordt dat wij ‘zonen Gods’ zijn, is het antwoord vaak veel minder positief. Maar weinigen durven dan met een positief ‘ja’ te antwoorden. . . Toch is dit Gods bedoeling en zolang kinderen Gods nog niet het volwassen stadium hebben bereikt, zijn zij een gemakkelijke speelbal in handen van de vijand.

Nu bereiken wij het volwassen stadium niet automatisch, maar alleen door de weg van geloof en gehoorzaamheid te gaan. En deze weg is een geestelijke weg. Wie zich niet bewust is dat zijn plaats met Christus is in de hemelse gewesten, zal aards, natuurlijk, ongeestelijk (bezig) blijven en nooit het hoge doel bereiken wat God met ons leven voor heeft: de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus (Rom. 08:29).

Wij zullen de weg moeten zoeken en gaan die verder omhoog voert! De weg die ook Jezus ging! Als Jezus die weg niet was gegaan zou Hij nooit de duivel hebben kunnen ontmaskeren en overwinnen. Hij zou dan reeds bij het begin van Zijn bediening, bij de verzoeking in de woestijn, door de duivel gevloerd zijn en later door allerlei vrome geesten, zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden die in zich hadden, de nederlaag hebben geleden. Maar dat gebeurde niet! Terwijl de eerste Adam faalde, was de laatste Adam overwinnaar! En wij behoren bij die laatste Adam.

De groei naar geestelijke volwassenheid

Van ons wordt de bereidheid gevraagd om ook – en ’t liefst zo spoedig mogelijk – door te groeien naar geestelijke volwassenheid. Vaak horen we, vooral de laatste tijd, nog al eens de opmerking: ‘Wij moeten terugkeren naar onze eerste liefde’. En soms is dit inderdaad nodig, zoals dat ook met de gemeente te Efeze het geval was (Openb. 02:04). Maar in heel veel gevallen wordt deze opmerking gemaakt om aan te geven hoe men niet tevreden is met het (on) geestelijk niveau waarop men zich bevindt. Er is iets wat niet goed is, een manco, er hapert wat aan. Het geloofsleven staat op een laag pitje; men wéét: dat moet veranderen, maar het blijft bij het uitspreken van een Bijbeltekst, zoals de zoeven geciteerde, of men denkt met weemoed terug aan ‘betere tijden’. . .

Maar men ziet over het hoofd dat het vandaag Gods tijd is, zoals Paulus onder woorden brengt in zijn brief aan de Korinthiërs: “Nu is het de tijd des welbehagens, nu is het de dag des heils” (2 Kor. 06:02).

Volwassen christenen hebben geen behoefte om terug te i verlangen naar positieve dingen uit het verleden, (ook al mogen we daar dankbaar voor zijn), maar leven in het heden, dat wil zeggen: iedere dag is er het sprankelende, nieuwe leven in Christus met al zijn verrassende en blij makende dingen. Natuurlijk zijn daar de aanvallen uit het rijk der duisternis, waardoor het soms net lijkt of de wolken de zon definitief verduisterd hebben, maar altijd weer is er de nieuwe doorbraak, de overwinning, de beleving van Gods heerlijkheid, die elke crisis tot een goed einde brengt, want de duivel heeft niet het laatste woord!

De belangrijke taak van volwassen christenen

Volwassen christenen zijn zich ook bewust hoe zij dit stadium bereikt hebben, namelijk door geestelijke groei, het afleggen of bevrijd worden van allerlei verkeerde leringen, geesten, gedachten, etc. , zodat uiteindelijk de verbinding Heilige Geest met onze geest compleet gaat worden.

Volwassen christenen staan ook altijd open voor nieuwe aanwijzingen van de Heilige Geest en vanuit het Woord. Zij slaan zichzelf niet op de borst door te zeggen: ‘nu zijn we er’ of ‘we zijn beter dan de andere christenen’, dat zijn influisteringen die uit de verkeerde hoek komen – maar zij weten: nu zijn we geroepen en in staat om anderen, die nog niet leven vanuit de ‘volheid van Christus’, te helpen, te bemoedigen en hen op de goede (geestelijke) weg te brengen!

Er is dus een belangrijke taak weggelegd voor volwassen christenen. Zij vormen als het ware de commandotroepen van Het Koninkrijk Gods, de voorvechters, de pioniers. Zij geven het voorbeeld hoe God Zijn kinderen (Zijn zonen!) graag wil zien! En onze slotvraag is daarom dan ook: ‘Bent u een volwassen christen?’

 

Licht door Duurt Sikkens

“. . . de Vader der lichten. . . (Jak. 01:17).

God is licht en wat uit Hem voortkomt is licht, is goed. Hij heeft niet alleen de zichtbare hemellichamen geschapen als zon, maan en sterren, maar daarvoor de onzichtbare, lichtgevende dingen (Gen. 01:14: . ‘ma’ór’ = lichtgevend ).

De dingen die we zien zijn afbeeldingen van de dingen die we niét zien. Uit God komen deze lichten. Het grootste licht is Jezus Christus. Hij was de eerste gave God die neerdaalde uit Hem om degenen die in de duisternis zaten, de mensen, te verlichten. Hij was het waarachtige licht. Want Hij was uit God.

Wanneer je Jezus volgt, dat wil zeggen: begrijpt, gelooft, ben je ook een eersteling die uit God is geboren. Dan ben je óók een licht. Dat zijn die mensen die zich van hun originele afkomst bewust zijn geworden. Je bent geen kaarsje ergens in een klein hoekje meer, maar een hemellichaam, bekleed met de heerlijkheid van je Vader, vol van genade en waarheid om daarmee de mensheid van dienst te zijn, samen met de heilige engelen.

Beschenen wórden is één ding, zélf schijnen is heerlijker. Het is zaliger (je bent gelukkiger) licht te géven dan licht te ontvangen. Openbaar door de Geest van zijn liefde, Gods heerlijke wezen, door je te ontfermen over de mensen van de aarde. Wees licht, verdrijf de nevels van schijn en bedrog. Zo bén je een licht van de Vader.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Ook de samenstelling en opmaak van dit nummer – alweer het voorlaatste van dit jaar – werd weer met blijdschap en toewijding gedaan. Hoe kan het ook anders, want de rijke, volle boodschap zoals wij die hebben leren kennen en uitdragen via “Levend Geloof” , is het waard om op een zo duidelijk mogelijke en begrijpelijke wijze verkondigd te worden. En een onafhankelijk blad zoals “Levend Geloof” heeft daarbij unieke mogelijkheden, omdat we ook velen bereiken die ‘zoekende’ zijn en de vaste geloofskoers nog niet gevonden hebben. Daarom proberen we in ieder nummer veelzijdig te zijn, dat wil zeggen zowel te schrijven voor de onbekeerden en pas-bekeerden, als ook voor hen die verder geestelijk gegroeid zijn. Dit komt ook tot uitdrukking in de variatie van en in de verschillende artikelen, waarbij wij dankbaar zijn dat zovelen meewerken aan ons blad.

Daarbij blijft ons centrale uitgangspunt: de verkondiging van het volle evangelie, (de boodschap van het koninkrijk der hemelen). Daarvan willen wij beslist niet afwijken. Zouden wij dat wel doen dan zouden we ongehoorzaam zijn aan onze opdracht en ook niet meer functioneel zijn in dienst van Gods koninkrijk.

Het gevolg is wel dat wij ontzettend gehaat worden door het rijk der duisternis en de ‘blijdschap en toewijding’ waarover wij in het begin van dit artikel schreven, wordt vaak op allerlei wijze aangevallen. Maar altijd weer mogen we ervaren dat we aan de overwinnende kant met Jezus staan!

Een ander gevolg van de specifieke boodschap die wij via “Levend Geloof” uitdragen is uiteraard dat wij geen ‘massablad’ zijn, maar een blad met een relatief kleine oplage, wat kostenverhogend werkt. Zelf zijn we als fulltimer bij wijze van spreken ‘dag en nacht’ betrokken bij de uitgave van het blad, maar het werkt wel eens ontmoedigend als het moeilijk is de zaak financieel gezond te houden.

Toch willen wij ook dit jaar vertrouwen dat we het jaar niet met een financieel tekort behoeven af te sluiten. Maar we hebben daarvoor wel de hulp nodig van die lezers en lezeressen van ons blad die gemotiveerd zijn ten aanzien van de boodschap die wij verkondigen! Mogen wij op uw medewerking rekenen door nog deze maand een extra bijdrage over te maken voor onze geloofsarbeid? U kunt hiervoor gebruik maken van de rekeningnummers zoals die op pagina 2 staan vermeld. Bij voorbaat willen wij u reeds hartelijk bedanken voor uw inzet om samen met ons op de bres te blijven staan voor de verkondiging van het volle evangelie!

 

Bouwstenen door redactie

*Een ster hoort in de hemel

*Als je je isoleert van de mensen, hoe kun je dan goed voor ze zijn?

*Gods huis is niet te klein.

* Heb je ’t compleet of ben je compleet?

*In het koninkrijk van God is geen vuiltje aan de lucht

*Als je tegen moeite opziet zul je nooit iets krijgen wat de moeite waard is.

*Heb je de waarheid of ben je waar?

*Christenen staan met beide benen op de rots.

 

Een koninklijk priesterschap door Wim te Dorsthorst

 

De gemeente van Jezus Christus heeft in de Bijbel vele namen. Zo is er spra­ke van: ‘Het lichaam van Christus’ (1 Kor. 12:27); ‘Het Israël Gods’ (Gal. 06:16); ‘De gemeente Gods’ (1 Kor. 01:02); ‘De vrouw des Lams’ (Openb. 21:09); ‘De heilige stad Jeruzalem – of het hemelse Jeruzalem’ (Openb. 21:09-10) en nog verschillende andere be­namingen .

De apostel Petrus spreekt van ‘een heilig priester­schap’, ‘een uitverkoren geslacht’, ‘een heilige na­tie’ en ‘een volk Gode ten eigendom’. Al deze bena­mingen perst Petrus als het ware samen in enkele verzen om iets heel wezenlijks van de gemeente van Jezus Christus te zeggen.

Hij schrijft: “En laat u ook zelf als levende ste­nen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig pries­terschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode wel­gevallig zijn door Jezus Christus” .

“Gij echter zijt een uitver­koren geslacht, een ko­ninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Go­de ten eigendom, om de grote daden te verkondi­gen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:05 en 1 Petr. 02:09).

Het eeuwige priesterschap

Nu is het niet zo dat Petrus vele mooie etiketten wil plakken op de gemeente, waaraan hij schrijft. Nee, maar door de Heilige Geest geleid, schrijft hij hoe de gemeente – die be­staat uit Joden en heide­nen – de geestelijke ver­vulling is van de natuur­lijke zichtbare plaats en taak van het volk Israël. En dan bepaalt hij zich in het bijzonder tot het cen­trum, waar de tabernakel stond opgesteld en waarin de stam der Levieten de priesterdienst voor het volk verrichtte onder de hogepriester Aaron.

Nu is het priesterschap niet een uitvinding van mensen en ook niet voortgekomen uit de zondeval van de mens. Bij God wa­ren immers alle dingen gereed toen hij op de ze­vende dag rustte van al zijn werken (Gen. 02:01-02; Heb. 04:03c-04) .

Zo is er bij God een eeu­wig priesterschap. In Ge­nesis 14 vers 18 tot en met 20 (Gen. 14:18-20) lezen we van Melchisedek, de koning van Salem: “Hij nu was een priester van God, de Al­lerhoogste. En hij zegen­de Abram en zeide: Geze­gend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde. , en geprezen zij God die Allerhoogste, die uw vijanden, in uw macht heeft overgeleverd” .

Maar al eerder zien we dat er priesterschap is, namelijk als Adam en Eva gezondigd hebben. Ze worden bekleed met die­renhuiden (Gen. 03:21, Leidse vert. ) . Ook hier zal de hemelse priester Melchisedek, op grond van een eeuwig bloedverbond (Heb. 13:20), zijn taak als priester van de allerhoogste God verricht hebben.

De grote Hogepriester

De Hebreeënschrijver leert ons dat Jezus Chris­tus nu Hogepriester is naar de ordening (gelij­kend op, op de wijze van) Melchisedek (Heb. 05:06; Ps. 110:004). Deze Melchisedek was dus een hemelse hoge­priester en een type van Jezus Christus, de ware Hogepriester, die in de volheid des tijds komen zou.

Er staat van hem: “Hij is koning van Salem, dat is koning des vredes; zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregisters, zonder begin van dagen of einde des levens en aan de Zoon van God gelijk gesteld, blijft hij priester voor altoos” (Heb. 07:03). Duidelijk stelt de schrijver van de Hebreeënbrief dat niet Jezus gelijk gesteld is aan Melchisedek, maar dat Melchisedek gelijk ge­steld is aan Jezus Chris­tus, de Zoon van God.

Ook dit priesterschap zal aan Mozes getoond zijn op de berg, want de hele tempel- en priesterdienst was slechts een schaduw en een afbeelding van het hemelse (Ex. 25:08-09; Heb. 08:05) .

Als Petrus dan tot de ge­meente spreekt in die ge­weldige bewoordingen, die hij bijna letterlijk uit de Schrift citeert, dan is de gemeente niet opnieuw een afbeelding of een schaduw, maar de gemeente is de vervulling van de eeuwige gedachten en raadsbesluiten Gods (Hand. 15:14-18; Jes. 46:10; Jak. 01:18).

God is niet veranderlijk in zijn wil of raadsbeslui­ten (Jak. 01:17). Hij werkt alles naar zijn voornemen, naar zijn raad en naar het welbehagen van zijn wil (Ef. 01:05b en Ef. 01:11b). Het oude, de schaduw en af­beelding , is definitief voorbij. Daarom zegt de Hebreeënschrijver: “Maar nu is Christus gekomen, de Hogepriester van het waarachtige heil. De tent van zijn priesterschap is groter en volmaakter dan de vorige; ze is niet ge­maakt door mensenhand, dat wil zeggen, ze behoort niet tot onze geschapen wereld. Het bloed van zijn offer is zijn eigen bloed, niet dat van bokken en kalveren. Zo is Hij het heiligdom binnengegaan, eens voor altijd, en Hij heeft een eeuwige verlos­sing verworven” (Heb. 09:11-12, Willibr. vert. ).

De gemeente op hemelse hoogte

Met deze geweldige om­schrijving plaats de schrij­ver van de brief aan de Hebreeën de gemeente op een hemelse hoogte. Niet tot onze geschapen wereld, niet van deze schepping, zeggen andere vertalingen. Zo wordt de gemeente ook voorgesteld in de Schrift. Paulus schrijft in Filippenzen 3 vers 20: (Filip. 03:20) “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen” .

En in de brief aan de Efeziërs zegt Paulus dat de gemeente een woonstede Gods is in de Geest: ” Zo,’ zijt gij dan geen vreemde­lingen en bijwoners meer (in de hemel) maar mede­burgers der heiligen en huisgenoten Gods, ge­bouwd op het fundament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouw­werk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij meegebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest” (Ef. 02:19-22).

In de dagen van Jezus was in Jeruzalem een ge­zegde in omloop: “Er zijn evenveel priesters en Le­vieten in de tempel als stenen in zijn muur”. Dit sloeg op het grote aantal, dat volgens schattingen tussen de 18.000 en 25.000 moet hebben gelegen, die de dienst in de tempel verrichtten.

Nu zegt Petrus: “Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis” . Ieder gemeentelid behoort een koning, priester te zijn, maar is tevens een levende steen in het huis Gods, in de ware ta­bernakel, die de Here op­gericht heeft, en niet een mens. (Heb. 08:02a) .

Iedere priester wordt door God zelf geroepen. Jezus zegt: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Va­der, die Mij gezonden heeft, hem trekke” (Joh. 06:44a). Hij wordt ontzondigd door de Hogepriester Jezus Christus met zijn eigen bloed en zijn klede­ren worden in hét bloed van het Lam wit gewassen (Openb. 07:14b) .

In de doop legt hij zijn leven af in de dood van Hem die hem kocht en hij behoort nu niet meer aan zichzelf toe, maar aan Hem die hem gekocht en betaald heeft. En zijn li­chaam is een tempel van de Heilige Geest (Rom. 06:02-10; Kol. 02:11-12; 1 Kor. 06:19-20).

Een heilige en hemelse roeping

In Openbaring 5 vers 9 en 10 (Openb. 05:09-10) lezen we in een lof­zang aan het Lam: “Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt ge­slacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een ko­ninkrijk en tot priesters en zij zullen als koningen heersen op de aarde”. Zo­als het priesterschap in de schaduw-bedeling een dui­delijk doel diende, zo ook de koningen-priesters van Jezus Christus en van God.

Het volk Israël behoorde als volk, Gode ten eigen­dom, een koninkrijk van priesters te zijn en een heilig volk temidden van alle volken (Ex. 19:05-06) . Na de gruwelijke verafgo­ding van het gouden kalf aan de voet van de berg, wordt de stam der Levie­ten door God gesteld als de priesters die alle ande­re stammen van Israël vertegenwoordigen bij God.

De gemeente van Jezus Christus, zagen we in Openbaring 5 vers 10, is door het bloed van Hem voor God gekocht uit elke stam en taal en volk en natie. De gemeente vertegenwoordigt dus de hele wereldbevol­king als koningen-pries­ters bij God. Maar een priester vertegenwoordigt ook God bij de mensen. Van deze geweldige roe­ping en taak, die genoemd wordt: een heilige roeping en een hemelse roeping (2 Tim. 01:09; Heb. 03:01), moet de gemeente van Je­zus Christus zich in deze tijd diep bewust worden.

De priesterlijke taak van de gemeente

De priesterlijke taak dient geleerd te worden in de gemeente. Alleen daar vindt de heiliging van ieder persoonlijk plaats, door bevrijding, door ge­nezing, door vernieuwing van denken, door de rei­niging met het waterbad van het Woord, door de vorming naar het beeld van de Zoon.

Dit proces voert de Heer uit aan alle ‘uitgeroepenen’ over de gehele wereld door middel van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars die Hij aan de gemeente geeft (Ef. 04:11). Van de Levie­ten lezen we in Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08): “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des He­ren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen en in zijn naam te zegenen”. Ziehier de taak van de gemeente! Daar wacht de schepping met reikhalzend verlangen op, zegt Paulus in Romeinen vers 19.

Steeds duidelijker over­tuigt de Heilige Geest dat het einde aller dingen na­bij gekomen is. Jesaja pro­feteert: “Doch het zal ge­schieden, wanneer de Here Zijn ganse werk op de berg Sion en in Jeruzalem (lees: de gemeente van Jezus Christus) voleindigd heeft, dat Ik de vrucht der hooghartigheid van de koning van Assur bezoeken zal en de trots van zijn hovaardige ogen, omdat hij gedacht heeft: Door de kracht van mijn hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; daarom wis ik de grenzen der volken uit, plunder hun voorraden en stoot als een stier de inwoner neer” (Jes. 10:12-13).

Wat er allemaal ook woelt en in beweging is onder de volken en natiën, on­der leiding van de satan zelf, Jesaja zegt: “Wan­neer de koningen en priesters, als vertegen­woordigers van de volken, onberispelijk en heilig zullen staan voor het aan­gezicht van de Zoon des mensen, dan, ja dan zal er een keer komen en zal er heil en zegen uitgaan van het hemelse Jeruzalem naar volken, stammen, talen en natiën”.

 

Een visioen over de eindtijdgemeente door Gert Jan Doornink

We leven in een tijd waarin de ‘scheiding der geesten’ in volle gang is. Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) gaat voor onze ogen in vervulling: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Als leden van de waarachtige gemeente van Jezus Christus zijn wij rechtvaardig en heilig. . . maar dit behoort uiteraard tot openbaring te komen. Daarom houdt de prediking in de gemeenten zich – als het goed is – ook veel bezig met geestelijke groei opdat wij het ‘einddoel des geloofs’: de volkomenheid in Christus zullen bereiken en wij ons als zonen Gods gaan openbaren.

Niet alleen via de prediking, maar de Heilige Geest legt ook het accent hierop in profetieën, openbaringen, gezichten, visioenen, etc. Veelal gebeurt dit in de samenkomsten van de plaatselijke gemeenten, waarin ze ‘getoetst’ kunnen worden op hun echtheid. Verschillende gemeentebladen nemen dan ook terecht profetieën, etc. op. Een algemeen blad als “Levend Geloof” is hiervoor minder geschikt. Maar deze keer maken we een uitzondering. Het gaat om een visioen met uitleg, onlangs ontvangen en uitgesproken in de volle evangelie gemeente ‘De Wijngaard’ te Zwolle door de voorganger broeder Jan Holthuis. Wij achten deze openbaring van de Geest van meer dan plaatselijke betekenis en voegen er alleen dit commentaar aan toe: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” (Openb. 02:29; Openb. 03:06; Openb. 03:13).

 

Visioen door Jan Holthuis

Enige tijd geleden kreeg ik een visioen. Om-de boodschap die de Heer hiermee doorgeeft heel goed te begrijpen, zou ik graag met u uit Jesaja 28 willen lezen.

“Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn rede. Ploegt de ploeger de gehele dag om te zaaien? Opent en egt hij zijn land de gehele dag? Is het niet alzo wanneer hij het bovenste van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikken en spreidt komijn of hij werpt er van de beste tarwe in of uitgelezen gerst of spelt. Elk aan zijn plaats.

En zijn God onderricht hem van de wijze. Hij leert hem.

Want men dorst de wikken niet met de dorswagen en men laat het wagenrad niet rondom over de komijn gaan, maar de wikken slaat men met een staf en de komijn met een stok. Het broodkoren moet verbrijzeld worden.

Maar hij dorst het niet geduriglijk dorsende, noch hij breekt het met het wiel zijns wagens, noch hij verbrijzeld het met zijn paarden. Zulks komt ook voort van de Here der Heerscharen, Hij is wonderlijk van raad en Hij is groot van daad” (Jes. 28:23-29, Statenvert. ).

Ik zag een heel oud huis, het stond midden in het land en het moest helemaal opgeknapt worden. Bij dat huis waren allerlei mensen. Ze waren bezig het huis op te knappen, afschuren en afbranden van het hout en toen ze helemaal klaar waren wilden ze beginnen met verven.

Het huis leek op een boerderij. Het had een rieten dak en aan de voorkant stak het rieten dak over en onder die overstekende rieten kap waren allemaal planken aangebracht. Een breed uitsteeksel met allemaal planken.

Het was mooi glad geschuurd, helemaal blank. Ik liep er naar toe en de Heer liep naast mij en zei: “Jan, het is niet schoon genoeg, zo kan het niet geverfd worden”.

Toen zei ik: “Heer wat moet er dan aan veranderen?

Het is zo mooi geschuurd.”

En toen zei de Heer tegen mij: “Van buiten is het heel mooi, maar van binnen is het nog vies”.

En ik kon niets, maar dan ook helemaal niets zien. Van binnen hebben zich nog allerlei vuilheden verstopt.

En toen gaf de Heer mij een spuitbus. Ik pakte de bus aan en Hij zei tegen mij: “Maak het daar maar schoon mee”.

Ik drukte op de knop en er kwam een geweldige straal uit dat busje en die spoot tegen die planken aan met zo’n geweldige kracht dat het dwars door de planken heen ging. Ik stond versteld van de krachtige straal die voortkwam uit de spuitbus. En tot mijn stomme verbazing kwam er dwars door de planken heen allerlei ongedierte, torren en spinnen.

En terwijl ik door bleef spuiten kwam er ook allerlei vuil naar voren, bladeren van bomen die er al jaren ingezeten hadden. Kortom, er kwam van alles tevoorschijn. Op het laatst leek het of er niets meer kwam, maar ik bleef doorspuiten en toen kwam er nog één spin uit. En die kwam aan een draad naar beneden zakken. Hij was hardnekkig blijven zitten. Terwijl de spin aan de draad naar beneden zakte, zag ik dat hij helemaal uitgeteld was en zich kronkelde als in een soort doodsangst. Op dat moment kwam er een heel helder licht en die scheen op het huis, belichtte de planken en de spin. En de spin kronkelde hoe langer hoe meer en werd geweldig bang voor het licht. En toen zei de Heer tegen mij: “Het is een nachtspin”.

Toen zag ik een zwarte hand en die had een blad en reikte dat blad aan de spin. De spin pakte dat blad en hij kreeg een mond en kuste dat blad en ging achter het blad zitten. Zo werd hij aan het oog onttrokken. Het was net alsof hij blij was dat hij ontsnapt was aan het licht.

En toen zei de Heer tegen mij: “Kom eens mee”.

Hij liet mij achter dat blad kijken en toen zag ik dat de spin niet dood was, maar dat hij martelde en kronkelde.

Toen sprak de Heer tegen mij: “Zie, Ik zal mijn huis reinigen, Ik zal het reinigen van allerlei ongedierte en van allerlei demonische machten. En zij zullen gepijnigd worden tot in alle eeuwigheden. Maar het zal aan jullie oog onttrokken zijn. Het geschiedde achter dat blad”.

“En vaak”, zei de Heer, “zitten er ook, al lijkt het nog zo mooi aan de buitenkant, vele demonische machten in de mensen. Maar Ik zal Mijn huis volkomen reinigen. En Ik zal het zuiveren van allerlei ongedierte en Ik zal het zuiveren van verslaving en onreinheid. En Ik zal het zuiveren van geldgierigheid en occultisme en alles wat erin verstopt is, Ik zal het reinigen.

En wie zich niet wil laten reinigen zal uit uw midden verdwijnen. Want Mijn huis zal een heilig en rein huis zijn”.

Toen werd mijn oog naar een groot rood raam getrokken. Het leek wel een glas in lood raam. Ik zag daarbij een muur en een grote diepe vensterbank. En in die vensterbank lagen allemaal gedroogde bladeren van bomen. Deze waren van mensen die ze wilden bewaren. En ik zag een man aankomen en hij ging naar de bladeren toe en hij werd heel erg kwaad.

“Is het dan nooit genoeg?”, zei hij.

Wat was er namelijk gebeurd? Het water wat uit de spuitbus was gekomen, was ook op de bladeren gevallen en het water had de bladeren verteerd.

Ik keek de Heer aan, en ik vroeg Hem de betekenis van deze dingen.

“Zie”, zei de Heer: “deze gedroogde bladeren zijn een beeld van alle oude leringen, oude dogma’s, tradities, uiterlijkheden en van allerlei dingen die mensen angstvallig willen bewaren en niet los willen laten. En zij die niet vernieuwd van denken willen worden en tradities en dogma’s en kuituren willen vasthouden, zij zullen merken dat zij niet stand kunnen houden in de tijd die voor hun ligt. En Mijn Geest en de kracht van Mijn Woord zal elke traditie en elke dogma verteren. Mijn Geest zal door het levende woord elke dogma doen verdwijnen.

En hij of zei die bouwt op zichtbare dingen, op dingen uit het verleden, zal merken dat het geen stand zat houden. Want alleen zij die door Mijn Geest dagelijks vernieuwd worden, zullen onwankelbaar vast staan.

Want Ik zal iets nieuws maken, een volk dat Mij helemaal toebehoort. Traditie en uiterlijke vroomheid zijn koppen van satan”.

En toen kreeg ik een nieuw gezicht.

De Heer gaf mij een pot verf en zei: “Schilder nu dat huis”.

En ik pakte de pot verf aan en ik keek er in en zag dat het vuurrode verf was. Ik begon met het verven van de planken onder het afdak. Ik stond verbaasd, want toen ik de rode verf erop smeerde werden de planken wit. En ik keek de Heer aan en Hij zei: “Ja, Mijn zoon, zo zal het leven Gods elk mens, elke plank van Mijn tabernakel helder wit maken door het bloed van het Lam. En Ik zal mijn kinderen reinigen door hun getuigenis van het bloed. En als ze zich dagelijks wassen zullen ze helder wit worden; ze zullen zijn als pas gevallen sneeuw op de hoogste bergtoppen, zuiver en rein. Maar wie zich blijft houden aan die oude dingen, wie ook maar het kleinste ongedierte wil vasthouden, het kleinste spinnetje, die zal merken dat het hen niet zal baten. En zij die gereinigd zijn zullen Mij volkomen gelijk zijn”.

Op dat moment kwamen er vier mensen aanlopen. Ze hebben elk een brood in hun hand. Een heel zuiver helder wit brood, wat op die akker gezaaid was zoals er staat van het beste tarwe dat er was. Ze eten van het brood en zeggen tegen elkaar: “Wat is dit brood lekker, zoiets hebben we nog nooit gehad”.

De vier broden zijn het beeld van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in de Gemeente. De vierde, het beeld van de Gemeente, de volmaakte gemeente, helder, zuiver en rein. En terwijl ze aan het eten waren werd er op hetzelfde moment door een onzichtbare hand kaas op het brood gelegd. En toen zeiden ze tegen elkaar: “Nu smaakt het nog lekkerder”. En ik keek naar de Vader en toen zei Hij: “Ja, Mijn zoon, het hemelse manna en de volheid van Mijn Geest zal die vrouw vruchtbaar maken. En ze zal een zoon baren”.

En op datzelfde moment zag ik op het land een kind van anderhalf jaar. Een zoon van ongeveer anderhalf jaar oud. De vrouw had een zoon gebaard, geen baby, maar een zoon. Ze baarde deze temidden van de wereld en toen kregen die vier mensen de opdracht: Zorg voor dat kind, bescherm het, stel het veilig en afgezonderd van de wereld. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest en de Gemeente zullen die zoon moeten beschermen.

“Ja, Mijn zoon, zo zal Openbaring 12 in deze tijd vervuld worden en Ik zal van het beste graan geven. Ik werp er de beste tarwe in of uitgelezen gerst of spelt, elk aan zijn plaats. Ik werp geen theologie of dogma in de akker, maar Ik werp er het zuivere Woord van God in en deze zal de zoon openbaren. Het zal heerlijk levensbrood zijn voor hen die er naar verlangen. Het zal voor hen die vast willen houden aan die oude bladeren of aan geldgierigheid of verslaving een afschuw zijn.

Mijn volk die Mijn wil doet zal dwars door alle strijd heen naar de volkomenheid toe groeien. Ze zullen volmaakt worden, smetteloos, heilig en rein. Want hij die rein is zal steeds reiner worden. Ja, zij zullen genoemd worden de gezegenden Mijns Vaders en voor altijd zullen zij juichend voor Mijn aangezicht zijn”.

Nadat ik dit visioen had gehad kreeg ik het woord uit Joel:

“En de Here zal uit Sion brullen (Sion is de plaats, de gemeente die vol is van de Heilige Geest, de stad des vredes) en uit Jeruzalem Zijn stem geven dat hemel en aarde beven zullen. (Alle machten zullen beven en alle dogma’s zullen weggaan, al die oude boombladeren zullen verdwijnen, ze kunnen zich verstoppen, maar als God uit Sion gaat brullen door de kracht van de Heilige Geest, dan zal alles moeten vluchten) . Maar de Here zal de toevlucht Zijns volks en de sterkte der kinderen Israëls zijn. En gijlieden zult weten dat Ik de Here uw God ben wonende op Sion, de berg Mijner heiligheid. En Jeruzalem zal een heiligheid zijn en vreemden zullen niet meer daardoor gaan” (Joël 03:16-17, Statenvert. ).

Zij die zich niet willen losmaken en bevrijden en gaan leven uit de kracht van de Heilige Geest zullen niet meer gevonden worden.

En de laatste vijand, de spin, de dood zal vernietigd worden. Al verzet hij zich nog zo hardnekkig, hij zal er niet meer zijn.

En Hij zal voor de mensen die op Hem vertrouwen een schuilplaats zijn in alle gevaren.

 

Horen en doen door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Uw stem is mild en zacht, Uw Geest vol mededogen

U spreekt tot mij als ‘k open oren heb

U maakt mij los uit een verwarrend web

en heft mij op: Uw Naam mag ik verhogen!

 

In Uw nabijheid Heer, heel dicht bij U, mijn Vader

ontvang ‘k Uw orders, leer ik u verstaan.

Soms twijfel ik: Heb ik Uw wil gedaan. . . ?

Maak van goed hoorder m’ ook waarachtig dader.

 

Pinksteren, wel of geen herhaling? door Evert van de Kamp

 

In het einde der tijden is er geen vraag zo actueel en van belang als deze: ‘Bent u gedoopt met de Heilige Geest?’ De doop met de Heilige Geest is één van de be­langrijkste onderdelen van het Bijbelse funda­ment opgetekend in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). De apostel spreekt over een leer van dopen (meer­voud): doop in water en doop in of met de Heilige Geest.

Daarom blijft deze vraag actueel tot de laatste Christengelovige verzegeld zal zijn met de Heilige Geest (Openb. 07:01-04).

Pinksteren, een vergeten hoofdstuk?

Pinksteren dreigt steeds weer een vergeten hoofd­stuk te worden. In Handelingen 19 vers 2 (Hand. 19:02) moest Paulus aan de Efeziërs al de vraag stellen: “Heb­ben jullie de Heilige Geest ontvangen, toen je tot het geloof kwam?” En de twaalf mannen daar aanwezig konden maar één antwoord geven: “Wij heb­ben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is” .

In zijn column in Trouw schreef Eduard Pijlman onlangs:

‘Tegen Pinksteren kunnen gelovige mensen nog wel eens zenuwachtig worden. Ze herinneren zich wel eens gehoord te hebben dat de Heilige Geest, die op de eerste Pinksterdag over de leerlingen van Jezus werd uitgestort, bij de chris­tenen vandaag een soort vergeten hoofdstuk is’.

Pijlman houdt een vurig pleidooi voor Pinksteren:

’De betekenis van Pinksteren is dat de Geest van God zich mengt in het gesprek dat ons leven is. Niet als één van de vele stemmen, maar als een beslissende stem, om zo te zeggen: het laatste woord over ons leven en voor ons leven. De Geest spreekt het grote woord dat God tot mensen richt . Woord on Geest zijn onverbrekelijk ver­bonden . Er zijn geen twee wegen, een geheimzinnige van de Geest en een klare van het Woord.

Het is een weg van Geest en Woord. Het geheim van ons bestaan is dat er Eén is die op die wijze met ons in gesprek wil zijn. En door dat gesprek echt menselijk doet leven. Pinksteren betekent opwekking door Woord en Geest.

De Heer zegt tegen zijn discipelen dat ze de Geest ontvangen moeten: ontvangt de Heilige Geest. En dan niet zuinigjes als een gast die eigenlijk niet zo gelegen komt. Het woord ‘ontvangt’ komt in de buurt van ’neemt’. Neemt Hem op, laat Hem binnen. Dat is tegen de ge­meente en de leden persoonlijk gezegd, liet is een serieuze zaak. Geen bijkomstigheid. Van levens­belang. Zonder de Geest kan een mens niet leven’.

Pinksteren kan geen ver­geten hoofdstuk zijn.

Verheugend is dat zelfs de Wereldraad van Kerken de zevende Assemblee gaat wijden aan het the­ma: ‘Kom Heilige Geest, vernieuw de hele schep­ping. Dat zal zijn tussen 7 en 20 februari 1991 in Cahberra (Australië) .

Nu niet meteen reageren met: daar komt toch niets van terecht. Ik hoop dat de Assemblee een duidelijk antwoord zal hebben op de culturele beweging van New Age, die vanuit de mens in grote ver­scheidenheid oplossingen wil aandragen tot ver­nieuwing en heel making van de schepping. Daar­naast hoop ik dat er een groeiende en toenemende aandacht komt voor de werking van de Heilige Geest in het leven van de gemeenten en in het bestaan van de enkeling. Bid daarvoor!

Want dat kan alleen als men voluit bereid is om Jezus Christus als de Doper met de Heilige Geest centraal te stellen. Jezus is de eerste ge­weest die de Geestesdoop ontving en die vervolgens door de Vader aangewe­zen en gemachtigd is om kinderen Gods onder te dompelen in de Geest Gods (Luc. 03:21-22; Joh. 01:32-34). Als de Gezalfde des Heren het middelpunt is, kan er iets moois geboren worden, een nieuw stukje opwek­king. En dat is hard no­dig!

Pinksteren, geen herhaling?

In Terdege, reformato­risch gezinsblad, heeft Ds . J. P . Boiten uit Schiedam in de rubriek ‘Pastoraal Bekeken’ zich ook bezig gehouden met de vraag: Bent u gedoopt met de Heilige Geest? Zijn conclusie is echter dat Pinksteren niet herhaald kan worden en niet herhaald hoeft te worden. Letterlijk schrijft hij:

’ln sommige Pinksterkringen en groepen van de Charismatische be­weging stelt men zich soms op het standpunt dat de komst van de Heilige Geest wel opnieuw plaats heeft. Men spreekt over een tweeërlei ontvangen van de Heilige Geest in het leven van de christen. De Heilige Geest wordt ontvangen in de wedergeboorte, en daarnaast, op een rijkere wijze, in de doop met de Heilige Geest.

Het is dan mogelijk om wedergebo­ren te zijn zonder met de Heilige Geest gedoopt te zijn. Zij die de tweede ervaring met de Heilige Geest missen, worden dan wel eens als halve of tweederangs christenen beschouwd’.

Boiten ontkent niet dat Jezus de Doper met de Heilige Geest is:

‘De Geestesdoop wordt alleen door Christus bediend. Mensen kunnen niet beschikken over de Heilige Geest. Christus die zelf met de Heilige Geest wordt gedoopt, is De­gene die zijn kerk met de Heilige Geest doopt. Dat kan en mag Jezus doen op grond van zijn volbrachte borgwerk. Hij is gekruisigd en op­gestaan om met de Heilige Geest te dopen’.

Maar dan vervolgt hij: ‘Bij de uitstorting van de Heilige Geest gaat het om de schenking van het nieuwe leven op grond van de verzoening die door Het Lam Gods is aangebracht. Dit Pinkster­gebeuren wordt een ‘doop’ genoemd vanwege de overvloed aan heil en de reiniging door het bloed. De doop met de Heilige Geest moet dus gezien worden als iets extra’s, dat een bevoorrechte, bezielde groep christenen ten deel zou vallen. Bij de Geestesdoop gaat het evenmin om het ontvangen van de charismata, de bijzondere gaven van de Geest’.

Het is duidelijk dat Ds. Boiten met de Bijbelse pinksterervaring als de ‘second blessing’ (de tweede zegen) – hij noemt het zelf de leer van de zogenaamde ’tweede gena­de – niet uit de voeten kan. Voor hem is de Gees­tesdoop de krachtdadige toepassing van het door Christus verworven heil nodig voor onze zaligheid. In de weg van wederge­boorte en bekering worden zondaren in het Koninkrijk van Christus geleid en on­der zijn heerschappij ge­bracht. Van een herhaling van het pinksterfeit in Jeruzalem, zoals beschre­ven in Handelingen 8, het verhaal van Samaria, de doop met de Heilige Geest van Cornelius en de zijnen in Handelingen 10 en het pinksterfeest in Efeze in Handelingen 19, wil hij niet weten. Boiten noemt deze gebeurtenissen voort­zetting en uitbreiding van Pinksteren in Handelingen 2, maar niet een bijkomend werk Gods naast het werk der bekering.

Ik kan mij niet onttrekken aan het gevoel dat hier de gegevens van de Bijbel worden overheerst door de kerkleer en de eigen op­vattingen over deze gees­telijk zo uitermate belang­rijke, fundamenteel God­delijke waarheden. Waar is het onbevangen, zonder enig vooroordeel, luisteren naar de Schriften? Dat mis ik heel sterk!

Naast de vele reformatori­sche christenen zijn er ook veel evangelisch ge­oriënteerde gelovigen die de denkbeelden van Ds. Boiten delen. Dat valt te betreuren, want je sluit zo de weg van een doorgaand Pinksteren af. Zonder de werkelijke toe­rusting met de Heilige Geest loop je vast.

Je veroordeelt jezelf tot een geestelijke handicap die de Heer nooit heeft gewild. In het begin van de geschiedenis van de kerk was het zo niet. Wat zijn we ver afgeraakt van de gemeentepraktijk van de eerste christenen. En nu! Waarom zouden we de late regen toch tegenhou­den (Jak. 05:07)?

Het nieuwtestamentische patroon is zo eenvoudig en door en door betrouw­baar om gevolgd te wor­den. Wat zeiden die eerste christenen nu toch? Ze zeiden: “Bekeert u en een ieder van u late zich do­pen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en u zult de gave des Heiligen Gees- tes ontvangen” (Hand. 02:38).

Mogelijk vinden sommigen het wel te eenvoudig, te gemakkelijk. Je hoort het nog wel eens zeggen: ‘Denk maar niet dat het zo gemakkelijk gaat. Daar is nog wel wat anders voor nodig’. Toch zijn de­ze woorden, precies zo als ze er staan, waar en be­trouwbaar. Ze willen ge­loofd en opgevolgd worg­den. Ze zijn Geest en waarheid.

Pinksteren herhaalt zich nog iedere dag. Miljoenen christenen, verspreid over de hele wereld, kennen de ervaring van de doop met de Heilige Geest en praktiseren de bovennatuur­lijke Geestesgaven net als eertijds in alle gemeenten (1 Kor. 12:01-08). Christus is nog steeds de Doper, met de Heilige Geest. Dat houdt in dat er elke dag nog gelovigen gedoopt worden in de Geest van God.

Een voortdurend misverstand

Ds. Botten stelt zelf de vraag: ‘Bent u gedoopt met de Heilige Geest?’ Je denkt dan: geweldig, nu gaat de deur toch ein­delijk open. Uit zijn ant­woord blijkt echter dat de deur naar de Bijbelse Geestesdoop dicht blijft. Dat is triest, want elke Geest gedoopte christen (prediker) kan een rijke aanwinst zijn voor de gemeente van Christus.

Door wel de Bijbelse woor­den te gebruiken en ze toch niet op te volgen, misleid je jezelf en ande­ren. Dit klinkt scherp. Dat is het ook, maar ik bedoel het niet cynisch. Daarvoor is dit alles van veel te groot belang en te ernstig. Want in Romei­nen 8 vers 9 (Rom. 08:09) zegt de apostel Paulus: “Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” .

De tegenstelling in deze tekst is niet dat je gelovig of ongelovig bent, serieus of wat minder ernstig, maar vleselijk of geestelijk. Of je je alleen beweegt in de zichtbare wereld of ook in de onzichtbare wereld.

Om als nieuwe schepping te kunnen functioneren en om in de hemelse gewesten te kunnen wande­len, heb je de doop in de Heilige Geest nodig. De Geest van God moet in je wonen en door je kunnen werken. De Geestesdoop opent de weg naar een geestelijk gebruik van al de Geestesgaven, nodig voor de opbouw van het Lichaam van Christus. De Geest van Christus is de levensgeest van het Lichaam des Heren, de gemeente. Als deze Geest in je woont, behoor je in de onzienlijke wereld tot ‘de vrouw des Lams’.

In 1 Korinthiërs 12 vers 13 (1 Kor. 12:13) lezen wij: “Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, het­zij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrij­en, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” . De Canissiusvertaling zegt: “Wij zijn allen in één Geest gedoopt”.

Het ontvangen van de Geestesdoop

De vraag is nu: wanneer ontvangt een gelovige de doop met de Heilige Geest?

Veel christenen menen dat zij bij hun bekering en wedergeboorte automatisch de Heilige Geest hebben ontvangen. Als je hen echter op de man af vraagt, ben je gedoopt met Gods Geest en wat is je getuigenis daarvan, ontstaat er vaak grote verlegenheid. Men weet het kennelijk toch niet zo precies.

Dat begrijpen we. Want bekering en wedergeboor­te is wel een werk van de Heilige Geest, maar het is niet ook Geestesdoop. De doop met de Heilige Geest . is wel het ‘eerstgeboorte­recht’ van allen die tot het geloof in Christus zijn gekomen of dat nog zullen. Dit is in de Bijbel na te gaan. Allen in het Nieuwe Testament die de Geestes­doop ontvingen, waren al eerder tot geloof in Chris­tus gekomen. Jezus sprak: “De wereld kan de Geest der waarheid niet ontvan­gen” (Joh. 14:17). Aan ge­lovigen wordt de belofte van de Geest gegeven

(Luc. 24:49; Hand. 01:04 en Hand. 02:38).

Het is een hardnekkig misverstaan van de Bijbel wanneer men blijft denken dat wedergeboorte en Geestesdoop samenvallen. Zelfs Jezus ontving de Geestesdoop niet automa­tisch. Ook Hij moest ge­hoorzamen, dat is gehoor geven aan de stem van God, zijn Vader. Toen Jezus dat deed, sprak Hij tot Johannes: “Laat Mij thans geworden, want al­dus betaamt het alle ge­rechtigheid te vervullen” (Matt. 03:15) . Terstond na de doop in water wordt Jezus door de Vader ver­zegeld met de Heilige Geest.

Sinds deze ‘hemelse’ ge­beurtenis kunnen wij al­leen nog maar in de voet­stappen van Jezus treden en zijn ‘opvattingen’ delen. Hem volgen. Dat haalt een streep door elk automatis­me, elke eigen uitleg. De oproep is: bekeer je en laat je dopen. En wie zo tot geloof gekomen is, mag zich wenden tot Jezus, de enige Doper met de Heilige Geest, en de onderdompe­ling in de Geest ontvan­gen. Dat vraagt, na de vergiffenis van zijn zonden te hebben verkregen, dus om een bewuste gerichtheid, een zich in geloof uitstrekken naar de Geestesdoop. Er staat ge­schreven: “Uw Vader uit de hemel zal de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden” (Luc. 11:13). En de Heer stelt nimmer teleur.

Zo hebben de eerste chris­tenen gehandeld. Zij om­klemden de belofte: “Jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden” (Hand. 01:05). Ze bleven allen een­drachtig volharden in het gebed om de Geest te mo­gen ontvangen. En op de vijftigste dag na Pasen, de opstanding van de Heer, gebeurde het voor de eers­te keer. Allen die tot ge­loof gekomen waren, wer­den vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken (Hand. 02:04).

Dit patroon van de Heer is nooit veranderd. Het is zo goed dat het ook geen enkele verandering behoeft. In alle Bijbelverhalen treffen we nagenoeg hetzelfde aan. Logisch, want het is steeds dezelfde Doper, Jezus Christus, die de tot geloof in Hem geko­menen zalft met de Geest van Zijn en onze Vader.

Het is de misleider, de sa­tan, die het misverstand in stand houdt dat het an­ders is. Door die misleiding missen velen helaas de zo nodige Geestesdoop. Maar de aartsleugenaar wordt ontmaskerd en te kijk gesteld als een volge­ling van Jezus gehoorzaam wordt en de doop met de Heilige Geest ontvangt.

Het bevel uit Gods woord

Uit het evangelisatieblad ‘De Stem in de Woestijn’ citeer ik van het artikel: ‘Wordt vol van de Heilige Geest!’ het volgende:

“Wordt vervuld met de Geest” (Ef. 05:18). ‘Dit bevel uit het Woord van God geldt voor iedere geredde mens hier en nu! Als niet ieder mo­ment van ons leven vervuld is met de Heilige Geest, zondigen wij tegen God’ Wij wandelen niet in het licht van zijn Woord. We stellen God te­leur.

Ieder kind van God kan met de Hei­lige Geest gedoopt worden. Maar het moet elke dag, elk uur, elk ogen­blik met de Heilige Geest vervuld blijven. Dat is buitengewoon belang­rijk en God bindt een ieder van ons dit gebod van zijn heilige wil op het hart. ‘Wordt vervuld met de Geest’ betekent voortdurend met de Heilige Geest vervuld zijn.

Het directe bevel uit het Woord van God voor iedere christen: ‘Wordt vol van de Geest’ is geen onuitvoer­baar bevel. Of willen wij soms bewe­ren dat de Hoer teveel van ons ver­langt? Natuurlijk niet! God verlangt niet iets onmogelijks, wanneer Hij verlangt dat iedere christen met de Heilige Geest vervuld wordt. De bruidsmeisjes die bereid waren, gin­gen met de Bruidegom naar binnen. Een ieder had olie (beeld van de Heilige Geest -red. ) voor haar lamp bij zich (Matt. 25:01-13)’.

De Heer vraagt of wij mee willen doen met de ont­plooiing van zijn Konink­rijk en het herstel van de schepping. De toerusting met de Heilige Geest is daarvoor toereikend. God heeft weinig aan meelopers zoals de ‘dwaze’ meisjes waren. Ik hoorde in de TV-rubriek ‘God verandert mensen’ een Christelijk Gereformeerde broeder zeggen: ‘Ik was zo’n mee­loper, maar nu is het an­ders. Dagelijks maak ik de Heer groot in nieuwe tongen. Ik ben nu gemo­tiveerd’. Zo getuigde deze broeder van zijn Geestes­doop .

Nog steeds staat deze weg open voor iedereen die honger heeft naar ‘meer’ van God. Ik ken geen mooier ‘bevel’ dan de op­roep van Jezus verwoord in Johannes 7 vers 37 tot en met 39 (Joh. 07:37-39), waar de Mees­ter roept: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn bin­nenste vloeien.

Dit zei Hij van de Geest, die zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden”. Gezegend is Hij, de Heili­ge Geest, die komt in de naam des Heren (Matt. 23:39). Is Hij welkom, de Geest?

 

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief -5- door Klaas Goverts

Bijbelstudie Hebreeën -5-

Lijden. In Hebreeën 2, 5 en 13 lezen wij over het lij­den van Jezus:

het lijden van de dood (Heb. 02:09)

Jezus werd door lijden heen voleindigd (Heb. 02:10) omdat hij zelf geleden heeft in aanvechting, kan hij de aangevochtenen helpen (Heb. 02:18) uit het lijden leerde hij horen (Heb. 05:08) hij heeft buiten de poort geleden (Heb. 13:12).

De lezers van de brief hebben ook het een en ander meegemaakt:

gij hebt veel worsteling doorstaan (of verduurd) van lijden (Heb. 10:32).

Zo is deze brief een hart onder de riem voor mensen in de druk, in de benauwdheid, in de pressie van de tijden.

Archègos. Hier hebben we een van die markante termen die de Hebreeënbrief hanteert om de Messias te typeren: de Leidsman hunner behoudenis (Heb. 02:10, NBG) de Leidsman des geloofs (Heb. 12:02, NBG).

De archègos is de aarts-leider, de oer-leider; een heel goede vertaling is: de pionier. Thematisch is het begrip verwant met: prodromos, voorloper, in (Heb. 06:20). Jezus is als voorloper ten behoeve van ons binnengegaan in het binnenste heiligdom. Jezus als Messias is de pionier van de messiaanse bevrijding (Heb. 02:10) geworden, de pionier van de ‘emunah (Heb. 12:02), de trouw, de betrouwbaarheid, het vertrouwen, het geloof). Hij is degene die de wedloop geheel en al ten einde heeft gebracht. Daarom wordt Jezus ook genoemd de voleinder van de ‘emunah (12,2). Hij is de weg van de trouw tot het einde toe gegaan.

Sootèria. Dit woord komt (met het stamverwante werkwoord) negen keer in de Hebreeënbrief voor. Het NBG geeft het weer met: heil, redding, behouden, etc. De voorkeur verdient mijns inziens een consequente vertaling met: bevrijden, bevrijding, omdat het teruggaat op het Hebreeuwse jasja’, dat ook bevrijden, in de ruimte zetten betekent.

de engelen worden uitgezonden als dienende (litur­gische) geesten, tot diaconia (dienstwerk) ter wil­le van hen die de (messiaanse) bevrijding zullen beërven (Heb. 01:14)

als wij een zo grote bevrijding verachten (Heb. 02:03) de pionier van hun bevrijding (Heb. 02:10) die Hem kon bevrijden uit de dood (Heb. 05:07) een oorzaak geworden van eeuwige bevrijding (Heb. 05:09)

wij zijn overtuigd (. . . ) van het betere (de bete­re dingen), die ook bevrijding(en) inhouden (om­vatten) (Heb. 06:09)

vandaar dat Hij ook volkomen kan bevrijden wie door Hem tot God gaan (Heb. 07:25)

die Hem verwachten tot bevrijding (Heb. 09:28)

de ark, tot bevrijding van zijn huis (Heb. 11:07)

De messiaanse bevrijding houdt in dat heel de aarde vrijkomt. De engelen (boden) werken daaraan mee; zij zijn vurige, kosmische en zelfs historische krachten (Heb. 01:07) ten dienste van de Messias en het messiaanse volk. Maar de engelen zijn geen erfgenamen; de erfgenaam is de messiaanse mens (dat is Jezus met de zijnen). Jezus is de pionier, de baanbreker van deze bevrijding (in het Hebreeuws: Jesju’ah of tesju’ah) .

De schrijver van de Hebreeënbrief tekent de Messias vooral als de priester-voorspreker. Hij is het die altijd leeft om voor hen in te treden (Heb. 07:25). Daarom gaat de geschiedenis door, omdat er een voorspreker is. Die vraagt voor hen die niets vragen. Die spreekt namens hen die monddood zijn gemaakt. Een voorspreker die te allen tijde leeft, en dat is meer dan biologisch bestaan. Dat houdt in: als niemand meer verder kan, heeft Hij nog adem. Adem om te roepen, adem om stem te zijn, opdat niemand alleen zal zijn in de nacht.

Oude verbond – nieuwe verbond. Wat is het verschil? De schrijver van de brief aan de Hebreeën citeert Jeremia, die profeet op de grens van de ballingschap. Jeremia zegt het zo:

Welaan, dagen komen, luidt het woord des Heren dan sluit Ik met het huis Israël en met het huis Juda een nieuw verbond.

Niet zoals het verbond

dat Ik met hun vaderen gesloten heb

op de dag dat Ik hen bij de hand greep

om hen uit het land Egypte te voeren dat ze zelf mijn verbond konden breken terwijl Ik het toch was die meester was geworden over hen

luidt het woord des Heren, want dit is het verbond dat Ik met het huis Israël sluit na deze dagen

luidt het woord des HEREN

Ik geef mijn onderwijzing (Thora) in hun binnenste op hun hart zal Ik ze schrijven zo word Ik hun tot een God

en zij, ze worden mijn volk. . . (Jer. 31:31-33)

Hier wordt het verschil helder: bij het oude verbond was het zo dat de mens de mogelijkheid had, het verbond te breken; nu is echter het verbond onbreekbaar, het ligt geheel en al verankerd in God. Het gaat om een vernieuwd verbond, net zoals met de nieuwe aarde een vernieuwde aarde bedoeld wordt en niet een andere planeet. Nieuw zou betekenen een ander verbond dan het oude. Vernieuwd betekent dat het oude tot mensen komt in een vernieuwde uitstraling.

Nu komt eindelijk de Thora waar zij wezen moet: in het binnenste, in de kern van de mens. De Thora komt thuis.        (slot volgt)

1990.10 nr. 318

Levend geloof 1990.10 nr. 318

Het doel van de uitverkiezing door Gert Jan Doornink

De uitverkiezing! Ik denk dat er geen onderwerp is waarover binnen de gemeente van Christus in de loop der eeuwen zoveel strijd is gevoerd en zo verschillend is gedacht dan over de uitverkiezing. (Oftewel: predestinatie, afgeleid van het Latijnse woord predestinatie, wat ook voorbestemming of voorbeschikking betekent). De meest gangbare gedachte over de uitverkiezing is dat de mensheid in twee delen is gesplitst: de van eeuwigheid door God uitverkorenen die behouden worden, en de verworpenen die verloren gaan. Tot op de dag van vandaag zien we hoe vooral in zwaar orthodoxe kringen dit geloof geïndoctrineerd is. En dan durf ik rustig te stellen dat het de duivel is die dit gedaan heeft. Daarom gebruikte ik ook het woord ‘indoctrinatie’. Maar daarover verder in dit artikel meer. Eerst willen we – uitsluitend ter informatie – een kleine blik in de geschiedenis van de kerk werpen.

De uitverkiezing in de kerkgeschiedenis

In de vroege kerk (de eerste gemeente van Christus die op de Pinksterdag ontstond) was er beslist geen strijd over de uitverkiezing. Men wist dat men als gelovige in Christus geroepen en uitverkoren was. Maar al spoedig – je zou kunnen zeggen: toen de Geest wegebde en niet meer de eerste plaats innam – ontstond er verdeeldheid, strijd en felle meningsverschillen. Van de kerkvader Origenes (185-254). leider van een catechetenschool in Alexandrië, een geweldig Bijbelkenner en onderzoeker, is bekend dat hij geloofde dat God uiteindelijk alles weer tot zich brengt, dat wil zeggen alles en iedereen, zelfs de duivel, zal gered worden door Gods goedheid. Deze leer, de zogenaamde ‘Apokatastasis’, waaronder verstaan wordt dat alles tot God terug zal keren en de hel een einde zal nemen, werd gebaseerd op Handelingen 3 vers 21 (Hand. 03:21), waar gesproken wordt over de wederoprichting aller dingen. Deze leer werd door de kerk van die tijd afgewezen.

Calvijn, die in de zestiende eeuw leefde, leerde zowel de uitverkiezing als de verwerping. Hij leerde dat God de verwerping toelaat, omdat Hij het zo wil, dat wil zeggen het ligt in de verborgenheid van zijn machtig wilsbesluit, dat het kwaad is toegelaten. Calvijn spreekt in dit verband wel over een ‘verschrikkelijk decreet’ (decretum horrible) van God, wat blijkbaar buiten Christus om tot stand kwam. Uit de zeventiende eeuw is bekend het conflict tussen de Remonstranten en Contraremonstranten. De Remonstranten brachten de leer van de uitverkiezing omdat de mens gelooft; en bij de Contraremonstranten ging het opdracht de mens gelooft. De synode van Dordrecht van 1618-1619 veroordeelde de leer van de Remonstranten.

In deze eeuw is vooral de opvatting bekend geraakt van de Zwitserse theoloog Karl Barth die leerde dat Jezus Christus de Uitverkorene èn Verworpene was. In Hem is een nieuw volk geroepen tot leven en dienst, aldus dat de eigen verantwoordelijkheid inbegrepen is in de wil van God. ‘God alles en de mens niets’, werd door Barth afgewezen, maar sommigen vonden dat hij te ver ging en dicht in de buurt kwam van de zogenaamde Apokatastasis waarover wij het al gehad hebben.

Wat is de uitverkiezing?

Om te beginnen zou ik antwoord willen geven op de vraag wat de uitverkiezing niet is. Het is beslist niet zo dat God een deel van de mensen bestemd heeft om behouden te worden en een deel om verloren te gaan. Dit zou geheel in strijd zijn met zijn wezen. God is de onveranderlijke en eeuwige God die de mens volmaakt en goed geschapen heeft naar zijn beeld. En God wil dat, ondanks het feit dat de duivel Gods scheppingswerk op negatieve wijze heeft beschadigd, de mens weer deelgenoot wordt van zijn goedheid en volmaaktheid en die tot openbaring brengt.

Dit is mogelijk door de komst van zijn Zoon Jezus Christus. Johannes 3 vers 16 zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” . Paulus schrijft aan Titus dat de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen (Titus 02:11). En in 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09) lezen wij: “God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” .

Gods wil ten aanzien van de mens is zeer duidelijk: bekering, geestelijke groei, het einddoel bereikend: de volkomenheid in Christus. Beelddrager van God zijn. Eén zijn met de Vader, enz. Paulus schrijft daar ook op duidelijke wijze over. Bijvoorbeeld in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Hij heeft ons bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. Je kunt ook zeggen: “Hij heeft ons uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”. En in Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04) lezen wij: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht”. Zo heeft Hij het in gedachten gehad; zo heeft Hij het gewild.

Het doel van de uitverkiezing

De uitverkiezing heeft dus een doel. God heeft ons in Christus uitverkoren om dat grote doel na te streven en te bereiken. De uitverkiezing wil ons als gelovigen ook bewust maken dat we geroepen zijn in dienst van God. Daarvan moeten we ons goed- bewust zijn, want als de mens niets doet met deze uitverkiezing is dat niet de schuld van God. Het gaat om onze betrokkenheid bij het bereiken van het doel. De fout die velen in de gemeente van Christus in de loop der eeuwen gemaakt hebben, is dat men de uitverkiezing los heeft gemaakt van het doel. Maar ze horen uitdrukkelijk bij elkaar. Het is zoals een bekend bijbelleraar eens schreef: ‘Het lichaam van Christus is door God bestemd of uitverkoren tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon’.

Daar moeten we dus zelf aan werken, daar moeten we mee bezig zijn. Een prachtige tekst in dit verband is 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10): “Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus”. Met andere woorden: dan horen we er hélemaal bij, dan voldoen wij aan de maatstaven die God ten aanzien van ons leven aanlegt en zijn wij uitvoerders van het grote plan van God tot herstel en voltooiing van Zijn schepping.

De uitverkiezing in de Bijbel

Door de gehele Bijbel loopt de lijn van de uitverkiezing. In het Oude Testament lezen wij over de uitverkiezing van het volk Israël. Het werd uitgeleid uit het land Egypte en onder leiding van Mozes door de woestijn geleid naar het beloofde land. Weliswaar ging een geheel nieuwe generatie, onder leiding van Jozua, het beloofde land binnen, want de eerste generatie was door ongehoorzaamheid en ongeloof omgekomen in de woestijn. Maar dat neemt niet weg dat God dit volk uitverkoren had om een voorbeeldfunctie te vervullen. Zij zouden dan zelf gezegend worden en voor anderen (voor de andere volkeren) ten zegen zijn.

In het Nieuwe Testament gaat het om een ander volk van God. Christus is de Uitverkorene en daardoor ook allen die in Hem geloven. Zij vormen het nieuwe Israël het geestelijk Israël, de gemeente van Christus. En ook onze taak is een voorbeeldfunctie te vervullen. Dan worden we zelf gezegend en zullen anderen ten zegen zijn. Want God heeft alle mensen op het oog. Was het ten tijde van het oudtestamentische volk van God de ‘natuurlijke zegen’ waarom het ging, bij het nieuwtestamentische volk van God gaat het in de eerste plaats om de ‘geestelijke zegen’. Paulus spreekt dan ook over God “die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus” (Ef. 01:03b).

Het is beslist noodzakelijk dat wij dit verschil goed onderkennen. Als wij ons niet bewsut zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, kunnen we ook niet geestelijk strijden en overwinnen. Wij mogen ons met dankbaarheid realiseren dat we weer een stap verder zijn met de voltooiing van Gods heilsplan. De strijd die Jezus reeds heeft gewonnen op satan, was een geestelijke strijd. En door de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is het ook voor de gemeente mogelijk om te overwinnen. Daarvoor zijn we geroepen en uitverkoren!

Het verschil tussen roeping en verkiezing.

Wat is nu het verschil tussen roeping en verkiezing? Tussen geroepen zijn en uitverkoren zijn? In 2 Petrus 1 vers 10 (2 Petr. 01:10) worden ‘roeping en verkiezing’ in één adem genoemd. Ik denk dat we het ook zo mogen zien: roeping en verkiezing (bestemming) horen bij elkaar, zoals trouwens ook blijkt uit wat Paulus “daarover schrijft in Romeinen 8. Je kunt het zo stellen: Eerst worden we ‘geroepen’ en dan komt het besef dat we ‘uitverkoren’ zijn (bestemd om het doel wat God met ons leven voor heeft waar te maken) . Het ‘uitverkoren zijn’ geeft als het ware invulling aan ons ‘geroepen zijn’.

Nu kunnen we ook wat beter uit de voeten met teksten als: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Met andere woorden: de oproep tot bekering geldt voor alle mensen, maar niet iedereen die tot bekering komt gaat het waarmaken in zijn leven dat het nieuwe leven van Christus in Hem is gekomen, groeit en uiteindelijk het volwassen stadium bereikt. Jezus zei: “Die volhardt tot het einde, die zal zalig worden” (die zal het einddoel bereiken).

En waarom zullen we niet volharden tot het einde? In de eerste christengemeente was er geen strijd of verschil van inzicht over de uitverkiezing. Men was zich bewust waarvoor men uitverkoren was. De Geest kon werken in en door de gelovigen heen, omdat men met Christus zijn plaats had ingenomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. Men had geestelijke kennis en inzicht en deed er wat mee. Men was zich bewust te behoren tot het geestelijk Koninkrijk en te functioneren in de geestelijke wereld.

In de laatste christengemeente zal dit weer – en in nog grotere mate – het geval zijn, want Gods Geest zal het weer volledig voor het zeggen krijgen in alle levens die zich daarvoor openstellen. Dat is Gods diepste verlangen. Het is onze taak dit verlangen door geloof en gehoorzaamheid te beantwoorden. Dan gaan we ook meer en meer beseffen en beleven hoe onvoorstelbaar heerlijk het is te weten dat God ons geroepen èn uitverkoren heeft!

 

Brood door Duurt Sikkens

“… brood dat uit de hemel neerdaalt” (Joh. 06:50).

Op water en brood? Dat is toch gevangeniskost? Merkwaardig dat Jezus juist deze twee voedende bestanddelen gebruikt om zijn wezen en werken aan te duiden. Hij heeft het over levend water en levend brood. Wat leeft raakt nooit op. Water uit een bron en brood dat zich vermenigvuldigt.

Vele voorgangers, predikanten, pastoors en andere sprekers proberen hun boodschap zogenaamd verteerbaarder te maken door er kleurstoffen en smaakstoffen aan toe te voegen en het brood wordt belegd met de meest aantrekkelijke dingen of vervangen door andere eetwaren om het allemaal maar zo smakelijk mogelijk op te dienen. Waarom moet dat nou? Het gaat toch om de voedingswaarde? Wie levend water drinkt wil zelf bron worden dat hetzelfde heldere water geeft. Wie levend brood heeft gegeten wil zelf ook een levend brood worden om de zuchtende schepping te sterken.

Jezus was eenvoudig, ongecompliceerd in zijn boodschap en zijn werken. Hij hoefde het niet smeuïg te maken of te versieren. Hij was en is altijd dezelfde. Hongerigen en dorstigen gaf Hij de duidelijke boodschap dat zijn Vader goed is en de duivel slecht en dat Hij graag vergeeft en van mensen houdt. Zo simpel, zo helder, zo voedzaam. De waarheid is zo gewoon als water en brood.

 

Het verbond van de vijand door Wim te Dorsthorst

“O God, houdt U niet stil, zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God.

Want zie, uw vijanden tieren, uw haters steken het hoofd op;

zij smeden een listige aan­slag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen.

Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht .

Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten: de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistia met de inwoners van Tyrus; zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun” (Ps. 083:002-009) .

Wij willen met de apostel Petrus geloven dat deze woorden van Asaf verder reiken dan het toenmalige volk Israël (1 Petr. 01:10-11). Hij zegt, dat de profeten met de woorden die ze opschreven ‘niet zich­zelf’ maar de gemeente van Jezus Christus dien­den (1 Petr. 01:12a), waar­aan hij ook zijn brief richt.

Deze Psalm geldt dus het uitverkoren volk (1 Petr. 02:09a), dat niet ergens in het midden-oosten – maar als hemelburgers in de hemel – woont (Filip. 03:20) Op aarde zijn ze echter als vreemdelingen en bijwoners, waar ter wereld dat ook is (1 Petr. 02:11; Heb. 11:13). En dit uit­verkoren volk is het, dat door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, de tijd verstaat.      

De verborgenen van God

Zo heeft de Geest van Christus Asaf geïnspireerd woorden op te schrijven die nu als hulpgeroep tot God geroepen worden door zijn beschermelingen, die de tijd verstaan en ook ervaren. Letterlijk staat er in vers 4: Uw verborgenen” . Het ware volk van God wordt gevormd door ‘verborgenen’. Een volk dat door God onder­houden en verzorgd wordt in de verborgenheid. Als een geheimenis groeien ze op in de plaatselijke ge­meenten over de gehele wereld in grote eenvoud, zonder uiterlijk vertoon.

Het is dit volk wat door de duivel en zijn rijk ge­haat wordt. Ten diepste zijn het de vijanden en haters van God, zegt vers 3. “Zij smeden een listige aanslag tegen Gods volk en beraadslagen hoe ze dit volk ten onder kunnen brengen” . In Psalm 37 vers 12 (Ps. 032:012) zegt David het zo: “De goddeloze smeedt boze plannen tegen de recht­vaardige en knarst de tanden tegen hem” .

“Zij zeggen: Komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt ge­dacht. Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten” (vs.5-6)

De profeet Asaf onthult hier ten diepste de be­doelingen van de vijand. Hoe verdeeld het rijk van satan ook is, hierin zijn ze één. Het volk van God moet zo totaal verdelgd worden dat aan de naam van het Israël Gods niet eens meer gedacht zal worden. Alles wat met Jezus Christus en de ge­meente te maken heeft, wordt gehaat door de vij­and en tegen die gemeen­te is hun verbond opge­richt. De duivel heeft met zijn val ook zijn wijsheid verloren (Ez. 28:17) maar hij weet, en dat weet hij helaas veel beter dan vele christenen, dat het uitroeien van een volk op aarde nu geen enkele zin heeft.

Oorlog in de hemelse gewesten

De tien vijanden die Asaf noemt in vers 7 tot en met 9, waren in die dagen heel concreet de vijanden van Israël. Voortdurend hebben ze tegen Israël gestreden om hen inder­daad uit te roeien. Hierin waren ze eensgezind en sloten met elkaar een ver­bond tegen God en zijn volk (vers 6). De grote wereldmacht Assyrië on­dersteunde al die kleint­jes en was hun tot arm, zegt vers 9.

De volken die hier ge­noemd worden, waren om­wonende volken en voor een deel waren het zelfs broedervolken. Zij staan model voor geestelijke machten die in de geeste­lijke wereld bepaalde prin­cipes vertegenwoordigen waardoor ze eensgezind trachten het volk Gods uit te roeien.

De werkelijke strijd is niet op aarde, maar in de geestelijke wereld. Paulus zegt daarom: “Doe de wa­penrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:11-12) .

Daar, in de hemelse ge­westen, wordt het volk van God, dat in de hemel woont, omringd door Assur en Edom en Amalek en alles wat Asaf nog meer noemt. Als alle christenen dit toch eens mochten gaan verstaan. Al het re­ligieus bezig zijn met het volk Israël in het Midden-Oosten is een gemene ver­leiding en misleiding van de duivel. Het verblindt de christenen voor de werkelijke strijd die woedt rondom en in het ware geestelijke Israël van God. Al het aardsgerichte bezig zijn, in welke vorm dan ook, is een afleiding en misleiding door de grote vijand van God en mensen.

Tegen de kennis van God

In 2 Korinthiërs 10 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 10:03-05) omschrijft Paulus hoe de ware strijd van een christen gestre­den dient te worden en waarom het de vijand te doen is. Hij zegt: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strij­de naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vlese­lijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke , schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten, en elk bedenksel als krijgsgevan­gene brengen onder de gehoorzaamheid aan Chris­tus” . Wat beoogt de vijand dus? Dat er geen kennis van God zal zijn!

De profeet Habakuk zegt dat de aarde vol zal wor­den van de kennis van des Heren heerlijkheid (Hab. 02:14a). Dat is de belofte, dat is het doel van God. Een volk dat zijn God niet kent, gaat verloren (Hos. 04:01-06) en is door vleierijen tot afval te bewegen, maar het volk dat zijn God kent, zal sterk zijn en daden doen (Dan. 11:32). En daarom richt de vijand met grote list bolwerken en schan­sen op en komt hij met redeneringen en bedenk­sels tegen de kennis van God.

Eensgezindheid van de vijand

Paulus verstaat door de Heilige Geest dat in latere tijden mensen afvallen van het geloof doordat zij zich begeven tot verleidende geesten en leringen van duivelen (1 Tim. 01:04, Statenvert.). En die ‘latere tijden’ zijn nu wel zeer actueel.

Hiertoe gaat de satan zijn gehele rijk mobiliseren en organiseren. “Want zij hebben eensgezind be­raadslaagd – in het He­breeuws staat er ‘met één hart’ – om Gods volk te verdelgen”. Iedere afde­ling zal naar eigen aard, rangorde en vermogen samenwerken met het ge­heel om Gods bescherme­lingen te verdelgen. Daartoe hebben ze een verbond gesloten.

De duivel gaat hierbij zo­ver dat hij aan de anti­christ – het beest uit de aarde, als tegenbeeld van Jezus Christus, die niet uit de aarde maar uit de hemel is – zijn kracht en zijn troon en zijn grote macht geeft (Openb. 13:2) .

Een mens die de mond is van de satan door de geest van het beeld uit         <

de afgrond. Dit als tegen­beeld van de gemeente die de mond van Jezus Christus door de Heilige Geest.

List, bedrog en verleiding

De oorlog die tegen de gemeente van Jezus Chris­tus gevoerd zal worden, is er niet een van bruut geweld, maar Asaf zegt: “zij smeden een listige aanslag tegen Uw volk” . De duivel gaat met list te werk. In Genesis 3 vers lezen we al dat hij de lis- tigste van alle boze gees­ten is. In bruut geweld (waar het uiteindelijk wel op uit zal lopen) zit geen verleiding voor het volk van God. Waar de gemeen­te van Jezus Christus zich tegen wapenen moet met de gehele  Gods is juist tegen de bedrieglijkheid.

Paulus zegt dat “de komst van de wetteloze, de anti­christ, is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen. (2 Thess. 02:09). Het is bedrieglijk omdat het zo­veel lijkt op het echte! Alleen diegenen die zich geheel los hébben gemaakt van de aarde en hun ver­wachtingen ook niet meer stellen op de aarde en voor dit leven, zullen het zien en niet bezwijken. Hierbij zal het zwakke in het lichaam van Christus – de zuigelingen en het verwoeste – door het sterke ondersteund en beschermd dienen te wor­den .

Ook Jezus spreekt van deze georganiseerde ver­leiding. Hij zegt: “Zie dan toe dat niemand u verleide, want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. Indien dan iemand tot u zegt: Zie hier is de Chris­tus of: Hier, gelooft het niet, want er zullen valse Christussen en valse pro­feten opstaan en zij zul­len grote tekenen en won­deren doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:05 en Matt. 24:23-24).

De weideplaatsen van God

In vers 13 van Psalm 83 lezen we dan nog dat de overheden en machten zeggen: “Wij willen in be­zit nemen de woonsteden Gods”. Ziehier wat de vij­and beoogt: “Zij willen zich zetten in de tempel Gods om aan zichzelf te laten zien dat ze een god zijn” (2 Thess. 02:04). Hiermee willen ze God zijn woning ontroven en de mens meeslepen in hun verderf.

Maar vers 13 wordt ook nog anders vertaald. Meer letterlijk staat er: “Zij riepen: Wij trekken aan óns de weidegebieden van God” (vert. Gerhardt v. d. Zeyde) . Dat is de uitkomst van hun eensge­zinde beraadslagingen. Ze willen de weideplaatsen, de oasen van God in de woestijn, in bezit nemen. Daar waar het volk van God geweid wordt, waar het geestelijk voedsel ont­vangt, dat zijn de plaat­selijke gemeenten over de gehele aarde!

De hele wereld is, gees­telijk gezien, één grote woestijn waar het volk van God in onderhouden wordt (Openb. 12:14). In de woestijn is voor de ge­meente geen enkel leven meer. Als deze oasen door verleidende geesten en leugengeesten in bezit ge­nomen worden dan is dat onherroepelijk de geeste­lijke ondergang van het volk.

Dat is de grote list die de duivel toepast en waar Gods volk oog voor moet krijgen. Hij tracht van binnenuit te werken. Hij wil de leer en de hele uit­werking in de gemeente mede gaan bepalen. En dat zal zich dan manifes­teren in bedrieglijke en verleidende en zelfs grote tekenen en wonderen, zegt Jezus en ook Paulus. Waar hij de leiding van de ge­meente kan beïnvloeden en bevruchten daar is de uit­roeiing al voor een groot deel geslaagd.

Bij het verbond om Israël te vernietigen in de dagen van Asaf waren het vooral de broedervolken die het meest vijandig gezind wa­ren en de wereldmacht Assyrië ondersteunde hen.

De vijand zal ook nu trachten verdeeldheid te zaaien in de gemeenten onderling. Verheffing van de één tegen de ander, veroordeling van andere broeders, verdachtmakin­gen, verheffing van zich­zelf om een betere visie, meer genezingen, meer blijdschap, meer liefde, enz. De vijand zal alles aangrijpen om te verdelen, te verzwakken en te ver­delgen. Dit is een niet te onderschatten kwaad, wat de gemeenten bedreigt en wat het vijandelijke leger met grote eensgezindheid tracht uit te voeren. Zijn tactiek is altijd: ‘Verdeel en heers!’ Alle gemeente­leden dragen verantwoor­delijkheid door hun per­soonlijke leven te heiligen in de waarheid en zich te laten leiden door de Hei­lige Geest der waarheid.

De Allerhoogste over de hele aarde

De vijand zal in zijn plan uiteindelijk toch niet sla­gen. Het volk van God, dat in Sion woont, roept tot God en zegt: “Laat vuur van U uitgaan en verdelg de vijand en doe hun als Midian en Sisera en Jabin, Oreb en Zeëb, als Zebah en Zalmuna en al hun vorsten” (Ps. 083:010-016).

Dan is het antwoord van de Here der heer­scharen: “Vreest niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriërs, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed. Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernie­tiging. Dan zwaait de He­re der heerscharen de gesel over hen, zoals Mi­dian geslagen werd bij de rots Oreb en Hij zwaait zijn staf over de zee en heft die op, zoals in Egypte. En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouders af­glijden zal en het juk van uw hals, ja het juk zal vernietigd worden op uw schouder” (Jes. 10:24-27) .

En dan eindigt Asaf zijn Psalm met: “Opdat zij we­ten, dat alleen uw naam is: HERE, de Allerhoog­ste over de ganse aarde”.

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* Hoe word je wijs? Door God of door schade en schande.

* Het is gemakkelijker een christen te heten dan er één te zijn.

* Vecht je niet dood, vecht voor je leven. X

* Welke God staat er eigenlijk op de rand van de gulden?

 

Eenheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Eensgezind zijn zij ons streven,

zoals God de Vader met Zijn Zoon,

Hem volgen ondanks spot en hoon.

God heeft Zijn Geest immers gegeven,

om Zijn gezindheid te beleven.

 

Eenheid door ’t geloof, één doop,

door Gods gedachten op één lijn,

op dat niveau steeds bezig zijn.

Geroepen zijnde in die hoop,

Vanuit Gods Woord dat Hij ons bood.

 

’t Is zaak om eenheid te bewaren,

steeds waar de één de ander vindt,

ontstaat een band die samen bindt!

Waar eenheid is, zal men ervaren,

dat God Zijn kracht kan openbaren.

 

Intermezzo door Gerry Velema (geschonden)

Wat was ik gisteren ook al weer?

Ze is peuter-af. Eindelijk is het dan zover: Ze mag naar de kleuterschool toe. Het is echt een feestdag. Op school het feestvarkentje zijn met een mooie versierde verjaardagsmuts. Hoog op de stoel klinkt het voor haar: Lang zal ze leven. Ze mag de kinderen trakteren en s ‘middags een feestje geven.

En voor de jarige allemaal. . . kadootjes!

Het snoetje straalde. Ze kon van al het moois geen genoeg krijgen. Maar tegen de middag zocht ze me even op in de keuken met een vraag: ‘Mam, wat was ik gisteren ook alweer?’

Ze was dat andere woord vergeten. Nu was ze een (uitgeknipt gedeelte)

 

 

kadootjes als: reinheid, blijdschap, \rede, rechtvaardige kleren, kronen van troost en heil.

Het kon maar niet op. Wat een feestvarkentjes waren we. En wat waren we niet meer? Zondaars, ver van het Koninkrijk van de Vader.

Zomaar verandering van naam, verandering van ‘schooltje’. We zitten nu bij Hém in de leerschool.

Mam, wat was ik vroeger ook alweer? Toen mijn kleine meid me dat vroeg, bedacht ik, hoe goed het zou zijn om zo eenvoudig als een kind, te geloven in die feestdag van je bekering.

Moesten we niet als kinderen zijn om binnen te komen in Cods Koninkrijk? Zo eenvoudig, zo simpel de waarheid aan nemen en dat hele moeilijke woord van je verleden vergeten? Vergeet het maar, wat je ‘gisteren’ was.

En als je het Vader vraagt: Wat was ik gisteren ook alweer?, dan krijg je ZIJN antwoord op die vraag: ‘Kind, Ik ben het ook helemaal vergeten!’

Mijn zonden gedenkt Hij niet meer! (Hebr. 8:12).

 

De nieuwe weg door Tea Keuper Dijk

 

Als je geregeld van het westen naar het oosten van ons land rijdt, en omgekeerd, ontdek je herstel- en vernieuwings- werkzaamheden aan onze Nederlandse autowegen. Om en nabij mijn geboor­testad Oldenzaal is er ook heel wat veranderd. En er verandert nog meer in de nabije toekomst, om het verkeer sneller en veiliger om de steden heen te leiden.

Verandering en doel

Er worden eerst plannen gemaakt, besprekingen gevoerd, overleg ge­pleegd, berekeningen ge­maakt, grond en gebou­wen onteigend. Dan ko­men de praktische zicht­bare veranderingen in het landschap. Hier en daar zie je bulldozers graven; er verrijzen zandbergen, er ontstaan zogenaamde ‘kunstwerken’ zoals viaducten, bruggen, opritten, alles tot voor­bereiding van de aanleg van de bewuste snelweg. Het duurt vaak jaren en dan komt de uiteindelijke realisering van het doel.

Toen ik dezer dagen weer van west naar oost en omgekeerd reed, zag ik ineens een beeld, een gelijkenis vanuit dit ge­geven, die slaat op het leven van een kind van God, die zijn voetstappen gezet heeft in het Ko­ninkrijk van Hem en een bewuste keuze heeft ge­maakt voor Zijn plan, Zijn weg.

Hij/zij verzamelt kennis, treedt in nauw contact met de hemel­se Bouwkundige / Schepper, spreekt met Hem en… luis­tert vooral naar Hem!

Hij/zij onteigent land, eist het op. De prijs is vaak hoog. Ik denk hierbij ook aan de prijs die Jezus heeft betaald voor de we­reld .

Het oude beeld(leven) verandert volkomen. Obstakels, soms prach­tige bouw (bol!) werken gaan tegen de grond… Er komt een heel nieuw landschap, uit­zicht en… op een gegeven moment weet je de oude situatie niet eens meer.

Er ontstaan bergen en dalen; er wordt ge­schud, gegraven, maar ook: vlak en recht ge­maakt. Bruggen naar God en je broeder/zus­ter /naaste . . .

God geeft nieuwe wegen

Ziet u met mij de beelden? En dan komen de opritten tot dé nieuwe weg. God effent de baan. Hij baan­de weg door Jezus’ komst naar deze wereld!

Dan wordt de nieuwe weg geopend. Hij werd lang geleden door Jezus Chris­tus geopend! Hij knipte als het ware het lint door en wij mogen juichend de nieuwe weg betreden! En jagen naar het doel, ge­nietend van het landschap om ons heen, biddend en alert in storm en regen, de wegbewijzering goed volgend. Genietend van de wolken aan de lucht, (wolken van getuigen – gemeenten Gods) en… och, bedenkt u zélf nog maar meer beelden wat betreft de nieuwe weg: uw voertuig, de weers­omstandigheden, de me­dereizigers, enz. ’t Is de moeite van het overden­ken waard.

Maar de hoofdgedachte is: God geeft nieuwe we­gen, nieuwe gedachten vanuit Zijn eeuwenoude principes over de weg, de waarheid en het waar­achtige, eeuwigdurende leven voor de mens, die het Koninkrijk van Hem is binnengegaan.

 

De Geest van kracht, liefde,  bezonnenheid door Margreet Gast

In 2 Timoteüs 1 vers 7 lezen we een typering van de Heilige Geest, waaruit we iets kunnen leren over het wezen van God. Tegenover de ‘geest van lafhartigheid’ stelt Paulus de geest/Geest van kracht, liefde en bezonnenheid, die God geeft.

Een Geest van kracht

In het Grieks staat er: ‘dunamis’, dat houdt Tn een energie, een bron van sterkte die in de geestelijke wereld dingen in beweging zet. Een kracht ook, die tégenkrachten kan doorstaan, welke vanuit het rijk der duisternis op ons af komen.

Een Geest van liefde

– Liefde is óók een kenmerk van de Heilige Geest die God ons in de geestesdoop schenkt. Liefde is ook een kracht! Het is niet zo maar een gevoel dat over je komt, maar goddelijke liefde is een actieve, gerichte, bewust aangevende energiebron in ons. ‘Jezus liefhebben’ en ‘Zijn geboden bewaren’ gaan samen! Een sterke liefde voor het Woord, maakt dat we Gods geboden doen (Joh. 14:21-23).

Een Geest van bezonnenheid

– Bezonnenheid is: bedachtzaamheid, standvastigheid. Het houdt in: niet snel in paniek gebracht kunnen worden; niet van je stuk gebracht kunnen worden^ Bezonnen mensen staan dus vast in het geloof. Zij houden stevig vast aan wat God hen zegt, zonder aan het twijfelen of wanhoop gebracht te worden bij het ‘zien’ van de werken van de boze.

Deze geest van kracht, liefde en bezonnenheid wordt gesteld tegenover: lafhartigheid. Wat houdt lafhartigheid in? Het woord, dat in de grondtekst staat, kan vertaald worden met:

  1. vreesachtigheid;
  2. zwak-van-geloof zijn;
  3. het hebben van een gevoel van weerloosheid tegenover het lot dat je overkomt.

De geest van lafhartigheid werkt in een kind van God uiteraard niets goeds uit. Vrees voor wat de boze kan doen, is dan het gevolg. Maar er zal ook een laffe houding zijn als het erop aankomt de strijd aan te gaan. Door de geest van lafhartigheid wordt men tot knecht van de boze. Intimideren en de mens ten onder houden doet deze slechte meester.

God verheft de mens. God geeft zijn kinderen hun waarde terug. God respecteert ons, acht ons zéér hoog. Zijn liefde voor ons willen we dan ook beantwoorden met liefde, geloof, en standvastig-blijven-in-Hém.

Redactie

-Wie liefheeft wordt liever.

-God is niet zo’n prater.

Als ik struikel over het verkeerde is het geloof in het goede een reden om weer op te staan.

Jezus zegt: Ga uit. Niet: Blijf binnen.

De kracht van de sterke ligt hierin dat hij de zwakkere ondersteunt.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts 4

Bijbelstudie Hebreeën 4

Beter. Het nieuwe verbond is beter dan het oude. Dit betekent niet: het Nieuwe Testament is beter dan het Oude; dat zou een noodlottig misverstand zijn. Niet het Oude Testament is verouderd en verjaard. De gedachte van een nieuw verbond vinden we juist in het Oude Testament (bij Jeremia). Dus wie het Oude Testament af schaft of minderwaardig acht, heeft ook geen nieuw verbond meer.

Hier komen we tot de kernvraag. Wat is er nu beter? De eerste keer dat het woord ‘beter’ in de Hebreeënbrief voorkomt, kan ons wellicht op het spoor helpen. Dat is (Heb. 01:04); het NBG vertaalt daar met: machtiger; zóveel machtiger geworden dan de engelen. (Zoveel beter geworden dan de engelen (boden) als Hij een meer onderscheiden naam boven hen beërfd heeft).

Ten aanzien van het thema ‘beter’ in de Hebreeënbrief dreigt een misverstand. Men meent dan dat het in deze brief gaat om de ‘verhevenheid van Gods Zoon, boven heel de oude bedeling’. Hij is verheven boven de profeten, boven de engelen, boven Mozes, boven Aaron, boven de wetgeving, boven de offercultus, etc. Op die manier zouden we toch weer terecht komen in een

bedelingenleer. De opschriften in de NBG-vertaling werken deze gedachte mogelijk enigszins in de hand: De Zoon boven de engelen. Jezus boven Mozes verheven. Christus hoger priester dan Aaron.

Maar waarom en waarin is Jezus de ‘betere’? Hij is beproefd gebleken, in de proef overeind gebleven, Hij heeft voor ons allen als mens stand gehouden. Zijn kracht is niet een geheimzinnig soort verhevenheid, de Hem weer weg plaatst, op een grote afstand van Mozes en Aaron en ons, neen, zijn majesteit bestaat juist hierin dat Hij nergens de condition humaine (het menselijk bestaan met alle begrenzingen die daaraan verbonden zijn) is ontlopen.

Voor de schrijver van de Hebreeënbrief bestaat er niets hogers dan de mens. En Jezus is juist daarin groots, dat Hij nooit iets anders heeft willen zijn dan puur, louter, enkel mens, Hij heeft niet getracht te vluchten in een engelen-bestaan. Hij heeft zich niet verheven boven Mozes, maar in plaats daarvan ging Hij de weg van Mozes tot het einde toe. Zo is Hij het definitieve (voor)beeld geworden van Gods bedoeling met de mens, van Gods verbonden zijn met de mens.

Er is een uitleg die de Hebreeënbrief dood maakt: dan wordt Jezus helemaal geïsoleerd:

Hij wordt losgesneden van de Thora (en van Tenakh).

Hij wordt losgesneden van ons.

Dan staat Jezus op een eenzame hoogte; dan wordt Hij geplaatst in het isolement dat Hij nu juist kwam opheffen! Want we moeten niet vergeten dat de Hebreeënbrief begint met: In de mens Jezus spreekt God tot ons. Let wel: tot ons! Jezus was er niet voor zichzelf. Toen God tot Jezus zei: een zoon van mij ben jij, toen zei Hij dat tot ons. En toen God tot Jezus zei: zet je aan mijn rechterhand, toen zei Hij dat tot ons. Tot wie van de engelen heeft Hij ooit zoiets gezegd? Maar wel tot ons!

Het woord ‘beter’ (kreittoon) betekent eigenlijk: sterker. Jezus is sterker dan de engelen; waarom? Hij is tot het einde op zijn post gebleven. Hij heeft juist geweigerd verheven te worden boven zijn mensen. Hij wilde geen ivoren toren, Hij wilde daar zijn waar zijn broeders waren. Wie Jezus in een verheven isolement plaatst, maakt het hele evangelie steriel. Jezus wilde zaad zijn en Hij ging de weg van het zaad; Hij liet zich verstrooien. Engelen kunnen geen zaad worden; dat is alleen gegeven aan de mens.

Een Bijbelboek is altijd geschreven vanuit een bepaalde problematiek, nooit vanuit een theoretische beschouwing. De Bijbel geeft ons geen ‘wereldbeschouwing’. Wat is dan de problematiek waar de lezers van de Hebreeënbrief mee worstelden? Dat was de angst voor de begrenzing en voor de vergankelijkheid van hun bestaan. Ze voelden zich maar kleine mensen. Ze kwamen uit een eeuwenlange lijden ervaring. Als ze achterom keken, zagen ze een eeuwenlange nacht achter zich, en als ze vooruit blikten, was daar voor hun besef een eeuwenlange nacht voor hen. Voor hen was het mens-zijn getypeerd met de woorden van de Hebreeënschrijver in (Heb. 02:15):

zovelen als er door doodsangst heel het leven lang waren vervallen tot slavernij.

Of: ze zaten in de greep van de dienstbaarheid. Bij alles wat je doet, die schaduw. Die nooit aflatende somberheid: je begint ergens aan, maar morgen kan het afgelopen zijn. Je weent om bloemen, in de knop gebroken. Lijden, maar niet alleen als een zwaarmoedige deken die zich over je uitspreidt, doch ook als een onontkoombare realiteit, gegeven met je bestaan als mens, als volk. Wat zeg je dan? Is er dan een woord, een antwoord?

Psalm 8. De Hebreeënschrijver grijpt voor zijn mensen naar een Psalm:

Wat is een enosj (mensje) dat Ge hem gedenkt? een mensenkind dat Ge op hem let?

Ge hebt hem een weinig onder de engelen vernederd met lichtglans en eer hebt Ge hem bekranst alles hebt Ge ondergeschikt gemaakt onder zijn voeten.

Dit oude lied heeft een hele geschiedenis doorgemaakt. Je zou haast zeggen: dit lied is met de mensen meegegaan dagen en nachten, vele geslachten. Het is met de mensen oud geworden en toch was het weer nieuw. Het heeft in hen gezongen en als ze niet meer zingen konden dan droeg het hen als in dagen van ouds. Het stond aan hun sterfbed, het zong zacht aan hun graf. Samen met hen trok het mee in hun ballingschap. Het wachtte op hen als ze naar huis kwamen.

Psalm 8 heeft op zijn minst een vijftal fasen doorlopen:

Het was het lied van David, waarin hij zich bezint op het wezen van de mens en zijn plaats in de schepping.

In de ballingschap is dit lied op een nieuwe wijze gaan spreken. De ballingen voelden zichzelf als die kinderen en zuigelingen, machteloos en beroofd van hun moeder, hun moederstad, ontheemd en onmondig te midden van het machtige Babel. Voor hen werd die vraag nijpender dan ooit: wat is een ‘enosj, want ‘enosj betekent mens in zijn sterfelijkheid, in zijn broosheid en zwakheid, mensje, zou je kunnen vertalen. Zo werd Psalm 8 hun lied want ze herkenden zichzelf en ze konden in elk geval de vraag meezingen: wat is ‘enosj? en dat is al heel wat. Soms begon het bij hen te dagen en ze dachten: Dus toch! Uitgerekend uit de mond van onmondigen zal Adonai weerbaarheid grondvesten en zo zullen vijand en wraakgierige ophouden.

Dan komt het verhaal van Job, volgens sommigen geschreven als verwerking van de vragen die door de ballingschap waren opgeroepen. In Job 7 horen we precies dezelfde vraag als in onze Psalm opklinken:

Wat is (een) ‘enosj dat Gij hem zo groot acht dat Ge uw hart op hem zet hem bezoekt elke morgen elk moment hem toetst?

Aan deze vraag wordt het hele boek Job gewijd. Voor de schrijver is er nog maar één vorm van menselijke grootheid en dat is de tsaddiq, de rechtvaardige. Of beter: de beproefde, de mens die in de proef overeind gebleven is, de mens die het goed-zijn, het waar-zijn, het schoon-zijn van het leven, tegen alle schijn van het tegendeel in, staande houdt en die zo zelf staande gehouden wordt. Psalm 8 tekent de mens als middelpunt; Job 7 de mens als mikpunt.

Ook na de ballingschap is Psalm 8 door blijven klinken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Nehemia 10,30:

om te bewaren, om te doen al de geboden van de Here, onze Here

J…., onze Adon (Meester).

Deze specifieke uitdrukking (J…. Adoneenu) komt in Tenakh in deze vorm alleen op deze twee plaatsen voor: in Nehemia 10 en als omraming van Psalm 8 (vers 2 en 10) . Zo leefde ook in de dagen van Nehemia het gebed van de achtste Psalm voort.

Hebreeën 2. De Hebreeënschrijver richt zich tot mensen die gebukt gaan onder het ‘Sein zum Tode’, het zijn tot de dood, onder de doem van hun tijd. Hij wijst hen op de grote Jobsgestalte van zijn dagen: Jezus de Messias. Hij knoopt aan bij die oude Psalm die nog steeds geschiedenis maakte:

Maar nu zien wij nog niet ‘alles aan hem ondergeschikt’ maar de ‘een weinig onder de engelen vernederde’ zien we wel: Jezus, om het lijden van de dood

met lichtglans en eer bekranst,”

opdat Hij door de genade van God voor ieder zou proeven wat sterven is (Heb. 02:09).

Mozes pleitte voor de mensen bij God. Jezus was: Mozes- tot-het uiterste. Hij ging verder dan allen die voor Hem gegaan waren. Alleen daarin is Hij ‘verheven boven Mozes’. (Als men maar bedenkt dat deze formulering zéér vatbaar is voor misverstanden) . De priesters stonden voor de mensen bij God. Jezus werd: priester tot het uiterste.

Zo komt de Hebreeënschrijver tot zijn hoofdthema: de hoofdzaak is…

dat wij zulk een hogepriester hebben (Heb. 08:01).

Elke hogepriester die uit mensen genomen wordt, kan dat, want hij is ook zelf “met zwakheid omvangen” (Heb. 05:01-02). Er staat: met zwakheid omhangen, of met zwakheid omkleed. De priester ontvangt zijn priesterkleed, dat is zijn investituur; het ambstkleed wordt hem aangedaan. En het kleed dat bij hem hoort, is de mantel van de zwakheid. Hij is een ‘enosj.

Jezus was dat niet minder, maar nog veel méér! Hij heeft veel meer geleden dan de doorsnee-burger, omdat zijn maatstaf van humaniteit zoveel gevoeliger en kritischer is geworden dan die van de massa.

Van Hem wordt gezegd:

die in de dagen van zijn vlees beden en smekingen heeft toegebracht tot Hem die hem kon bevrijden uit de dood met sterke schreeuw en tranen en verhoord werd uit zijn angst ((Heb. 05:07).

Zo zwak werd Hij en ook dat werd Hij ten einde toe.

Zo werd Hij gelijk aan de minste van zijn broeders.

Hoewel hij zoon was

heeft hij geleerd (als een leerling) uit <le dingen die hij geleden heeft te. horen

en daarin voleindigd, is hij geworden voor allen die naar hem horen

oorzaak van eeuwige bevrijding (Heb. 05:08-09).

 

Herkenning door Tea Keuper Dijk (gedicht)

’t Is goed om kind’ren Gods t’ontmoeten,

Soms in een winkel of op straat.

’t Herkennen in een simpel groeten

Je weet het, als je samen praat.

 

En zómaar kun je samen delen

wat in je leeft, waarvóór ie leeft,

Luisteren, waar je dan mag helen,

Ook: wat die ander jóu weer geeft.

 

Zó heeft de Schepper ons geschapen

tot ’t loven van Zijn heerlijkheid;

Die lof ligt klaar om op te rapen

en saam kun je ’t aan Vader kwijt!

 

Dank U, mijn Vader, voor dit wonder

Kennis des Heren óveral.

Ééns wordt dit helemaal bijzonder:

Als d’aard vol van U wezen zal.

 

Levend Geloof – 251

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

1990.09 nr. 317

Levend geloof 1990.09 nr. 317

In het teken van de overwinning door Gert Jan Doornink

De overwinning van Jezus op het rijk der duisternis was een volkomen overwinning. Geen enkel oprecht kind van God zal daaraan twijfelen. Daarom is de basis van ons geloof ook de overwinning van Jezus. En de uitdrukking ‘Jezus is Overwinnaar’ is één van onze meest gebruikte en geliefde gezegdes geworden. Wij weten het heel zeker, dat Hij – om de woorden van Paulus te gebruiken de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld heeft en zo over hen heeft gezegevierd (Kol. 02:09). In dezelfde brief schrijft Paulus dat Hij ons verlost heeft uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde. In Hem hebben wij de verlossing, de vergeving der zonden (Kol. 01:13).

Daarom maken wij de Heer groot en uiten onze dankbaarheid door onze lofprijzing en aanbidding. En als het goed is denken wij daarbij niet alleen aan alles wat Hij vóór ons gedaan heeft – het zenden van Zijn Zoon naar deze wereld -, maar ook om wie Hij is en wie wij zijn in Hem. God is onveranderlijk en eeuwig, goed eh rechtvaardig. We zijn van Zijn geslacht, want Hij heeft ons naar Zijn beeld geschapen. Wij horen bij Hem en de duivel heeft geen recht meer op ons leven.

Is Jezus overwinning ook onze overwinning

Voor de leden van de waarachtige gemeente van Jezus Christus zijn dit bekende geluiden. Toch zouden wij een grote fout maken als    wij denken dat dit het ‘volledige’ evangelie’ is. Het is weliswaar de basis, het fundament en dus zeer belangrijk. Maar op een  fundament moet gebouwd worden. Dat geldt ook ten aanzien van ons geloof in de overwinning van Jezus. Wie dit geloof los koppelt, of niet vastmaakt aan, onze eigen overwinning, mist het doel wat God met ons leven voorheeft. Hij wil namelijk dat ook wij zullen overwinnen!

Als wij Hem groot maken door Hem te loven en te prijzen, is God daar blij en dankbaar voor, want hij woont in de lofprijzing van zijn volk, met andere woorden: daar heeft hij behagen in, dat is hem welgevallig. Maar God wil graag meer van ons zien! Hij wil dat we ons geestelijke ontwikkelen en ontplooien, zodat wij het volwassen stadium in Christus zullen bereiken. God verlangt naar de openbaring van het zoonschap. Dan ziet Hij de mens weer voor zich, zoals hij die oorspronkelijk bedoelde: volmaakt en goed.

We zijn daarom ook niet klaar door te zeggen: de duivel heeft geen recht meer op ons leven. We zullen het ook waar moeten maken in en door ons leven dat iedere infiltratie poging van hem tot mislukking gedoemd is. Het is Gods uitdrukkelijke bedoeling dat we met Jezus overwinnaars zijn! Dat is geen automatisme, maar behoort wel gerealiseerd te worden in ons leven.

 

Maar hoe gaat het dan in zijn werk? Kan dit praktisch beleefd worden? Zal het werkelijk zo worden in ons leven dat we iedere aanval uit het rijk der duisternis weerstaan? Dat we evenals Paulus in alles meer dan overwinnaar zijn? (Rom. 08:38. Als we deze vragen over denken en er een positief antwoord op willen geven, komen we al spoedig tot de conclusie dat enkele dingen daarbij erg belangrijk zijn.

Alleen zij die geestelijk strijden overwinnen

In de eerste plaats krijgen we te maken met strijd. We kennen allemaal de uitdrukking: Zonder strijd, geen overwinning. Maar zijn we ons ook bewust om welke strijd Het gaat? Wie op een verkeerde wijze bezig is te strijden zal geen deel hebben aan de overwinning, zoals God die bedoelt. In Efeze 6, de wapenrusting, beschrijft Paulus op zeer duidelijke wijze om welke strijd het gaat: Wij hebben niet te worstelen tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse Gewesten (Ef. 06:12). Het is dus een geestelijke strijd. Waarbij de gemeente van Christus betrokken is. En daarvoor is het In de eerste plaats nodig dat wij weten dat onze plaats met Christus is in de hemelse Gewesten, (Ef. 02:06). Te vaak wordt dit nog over het hoofd gezien. En zeker in deze tijd, nu we via de massamedia vrijwel continu overspoeld worden met alles wat er in de natuurlijke wereld gebeurt, behoren we ons meer dan ooit bewust te zijn dat de geestelijke wereld de plaats is waar de werkelijke strijd en veranderingen zich voltrekken.

Het spreekwoord zegt: De eerste klap is een daalder waard, en dat geldt ook in geestelijk opzicht. We brengen de duivel de eerste grote nederlaag toe, als wij een rotsvast geloof hebben ten aanzien van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten. Anders kunnen we niet geestelijk denken, spreken en handelen. Dan komt er van het principe dat wij met Jezus overwinnaar zijn niets terecht, ook al spreken en zingen we nog zoveel over de overwinning. Hoe belangrijk de doelstelling overwinning is voor de gemeente van Christus, blijkt ook wel uit de brieven gericht aan de 7 gemeenten, waarvan we lezen in Openbaringen, 2 en 3. Al deze brieven eindigen met de woorden: Wie overwint… En aan de overwinning verbindt God geweldige beloften.

De eindtijdgemeente is een gemeente dit; behoort te staan in het teken van de overwinning! Daarvoor is visie nodig! Hoeveel kinderen Gods hebben wel visie voor de ‘afgang’ van de wereld en weinig of geen visie voor de ‘opgang’ van de gemeente van Christus? Zodra wij visie krijgen voor de ‘overwinnende gemeente’ ontstaat er ook het verlangen deze visie tot werkelijkheid te maken. Dan zien wij niet meer met ‘natuurlijke ogen’ naar alles wat de duivel aanricht in de zichtbare wereld, maar zien wij met ‘geestelijke ogen’ naar alles wat God beloofd heeft in Zijn Woord. En daar behoort ook de overwinning van de gemeente bij!

Ons geloof overwint de wereld

Behalve de geestelijke strijd die wij hebben te voeren om te overwinnen, speelt .ook ons geloof een belangrijke rol. Niet voor niets schrijft Johannes: “Al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof. Wie is het, die de wereld overwint, dan wie gelooft, dat Jezus de Zoon van God is?” (1 Joh. 05:04-05). Jezus zelf getuigde: “Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33b) . Hij is ons voorgegaan en is daarom ons grote voorbeeld. Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) zegt: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs…”

‘Geestelijke strijd’ en ‘geloof’ zijn de fundamentele stelregels die nodig zijn om te overwinnen. Wanneer deze tot dusver onvoldoende of in het geheel niet hebben gefunctioneerd in ons leven, wordt het de hoogste tijd hierin verandering aan te brengen! Satan mag op geen enkele wijze nog profijt uit ons leven kunnen halen. Ons getuigenis zal, evenals het getuigenis van Paulus, moeten zijn: “God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” (2 Kor. 02:14a). Wij prijzen God dat Hij dat in ons wil bewerken en dat wij daardoor ten volle komen te staan in het teken van de overwinning. God is getrouw, Zijn plannen falen niet. Ook niet Zijn plan dat de gemeente van Hem zal overwinnen!    

 

Wie overwint door Gert Jan Doornink

Aan de gemeente te Efeze:

“Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is” (Openb. 02:07b).

Aan de gemeente te Smyrna:

“Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden” (Openb. 02:11b).

Aan de gemeente te Pergamum:

“Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt (Openb. 02:17b).

Aan de gemeente te Tyatira:

“Wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, en Ik zal hem de morgenster geven (Openb. 02:26-28).

Aan de gemeente te Sardes:

“Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen (Openb. 03:05).

Aan de gemeente te Filadelfia:

“Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam” (Openb. 03:12).

Aan de gemeente te Laodicea:

“Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon” (Openb. 03:21).

 

Onderscheiding door Duurt Sikkens

“… werken des duivels verbreken. .. ” (1 Joh. 03:08).

Wat wordt er in het Oude Testament toch weinig over de duivel gesproken. Helemaal in het begin eventjes en daarna verdwijnt hij achter maskers. Hij, de veroorzaker van dood en verderf, van ziekte en zonde. Heel z’n verpestende klimaat heeft hij over de mensheid uitgestort omdat hij God niet de mens als partner gunt en de mens van Hem heeft gescheiden.

Het is hem ook gelukt om eigenschappen van zichzelf aan God te laten toeschrijven zodat vele mensen, middels door hem verzonnen godsdiensten, zijn gaan geloven dat het goede en het kwade uit één en dezelfde bron komen. De boom van kennis van goed en kwaad is kennelijk nog niet gerooid. Goed en kwaad horen niet bij elkaar en hebben niets met elkaar gemeen.

Maar de schrijver van het boek Job ziet de duivel toch als uitvoerder van Gods bevelen? Ja, wist die schrijver veel. Jezus wist beter. Hij ontmaskerde de boze en dreef boze geesten uit. Hij bond de strijd aan en zei ook: God is goed. Leer dat eerst maar eens geloven. Dan zie je wie de auteur is van het goede en wie van het kwade.

Die werkelijkheid speelt zich in de hemel af en wie daar woont als burger, als ingezetene, onderscheidt dat ook. Dan verandert je hele leven en hoef je nooit meer angst te hebben voor God die in Zijn kinderen en zonen belichaamd wordt en die Hem kennen als enkel licht, enkel goed, enkel leven. De duivel is Gods- en hun tegenstander en dit geloof zal de wereld overwinnen en be vrijden.

 

De leerschool van God door Margreet Gast

 

In Jesaja 50 vanaf vers 4 (Jes. 50:04 vv) wordt gesproken over de knecht des Heren als leerling. Jezus wordt on­derwezen door zijn eigen Vader. En Hij was gewil­lig en had een geopend oor zodat het onderwijs door de Vader -ook door Hem aangehoord en aan­genomen werd. Door de leerschool van God geheel te doorlopen, werd Jezus het levende Woord. Hij ondersteunde de vermoei­den (vs.4b) en ging ge­willig de lijdensweg om de mensenkinderen tot vrijheid te kunnen bren­gen (vs.6).

Maar gelukkig bleef Jezus niet de enige leerling in de leerschool van God! In Jesaja 54 vers 13 (Jes. 54:13) lezen we, dat alle zonen van Sion leerlingen des Heren zullen zijn. Jezus zelf haalt deze woorden aan als Hij uitlegt dat de Va­der en Hij dezelfde bood­schap hebben en allebei evenzeer verlangen dat de mens zowel de Vader als de Zoon als Heer erkent. “Ieder die dit van de Va­der gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij” (Joh. 06:45).

Het doel van Gods leerschool

De leerschool van God is niet bedoeld om van alles uit het hoofd te leren. Het doel waar naar toe gewerkt wordt, is: het evenbeeld van de Zoon worden. Alle kinderen Gods zullen die leerschool doorlopen. Allemaal gaan we ‘in opleiding’, zoals we dat in onze kinder- en jeugdjaren ook waren! Een aanlokkelijk idee? Zouden de lessen van God net zo soepel verlopen als de lessen vroeger?

Wat is er eigenlijk nodig om een goede leerling te zijn? In de eerste plaats denken wij dan aan dagelijks onderricht. In Jesaja 50 vers 4b (Jes. 50:04b) wordt aangegeven dat Jezus elke nieuwe morgen op­stond met ‘gewekte’ oren. Hij werd door de Vader dagelijks opgewekt de oren open te houden en afgestemd te zijn op een goede ontvangst van de les van die dag.

Er is bij de leerlingen van God dus een dagelijkse, voortdurende bereidheid om onderwijs te ontvangen. Er is een constante hartgesteldheid, een erop ge­richt zijn nieuwe dingen te leren. ‘Baaldagen’ of ‘vandaag geen zin’ zijn er niet bij. Dat komt niet eens in het hoofd en hart van deze leerlingen op!

Zij leven met een blijvende leergierigheid.

Ontvangen met geestelijke oren

De leerlingen hebben “oren zodat ze horen, zoals leer­lingen doen” (vs.4c). Het oor van de leerling is in­gesteld op ‘horen’, met heel het hart, heel de ziel en alle kracht. De woorden Gods worden dus niet al­leen maar met het zintuig ‘gehoor’ opgevangen, maar met het geestelijk oor: met een verlangen om de woorden te begrijpen en in de innerlijke mens op te nemen.

De leerling wil door het gehoorde woord gevormd worden, hij wil het eigen verkeerde denken en doen laten vervangen door god­delijk leven. Geen woord dat in deze school gespro­ken wordt, zal ongehoord en onbegrepen zijn: God zelf heeft de oren van de leerlingen geschikt ge­maakt voor het onderwijs.

Wat er door God gezegd en geleerd wordt in de onderwijzing, wordt ook zonder weerstand en zon­der protest aangenomen (vs.5b). Als de Leermees­ter zijn leerlingen totaal nieuwe dingen leert, is er een houding van aanvaarding. Ze zijn van binnen­uit gemotiveerd voor de les. Ook als er opdrach­ten zijn die heel niet ge­makkelijk blijken, haken de leerlingen niet af. Als het moeilijk wordt, weten ze dat ze kunnen vertrou­wen op de hulp van de meester (vs.7).

Leerlingen tot eer van God

Wie nog eens terugdenkt aan zijn eigen schooltijd, zal niet alleen leuke her­inneringen hebben. Denk maar eens aan het maken van repetities of het doen van examens. Velen kon­den dat gestolen worden. Maar: zijn proefwerken – of hoe men dat ook noemt – echt zo erg? Wat is er zo bedreigend aan het af­leggen van een ‘proef’? De leerling krijgt immers de kans om te tonen wie hij is. En hij krijgt zicht op zijn eigen vorderingen. Het is toch fijn, om te weten en te bewijzen dat je weer verder bent dan een poos terug! Wie proef­werken zo bekijkt, laat zich niet afschrikken, maar ziet ze als een gele­genheid te tonen wie hij is geworden in God.

Dagelijks krijgt de chris­ten de mogelijkheid om te laten zien, wat hij waard is in zijn Heer. Licht ver­spreiden en duisternis verdrijven is een prachti­ge opdracht. En de onder­wijzing van de Vader is er ook dagelijks, evenals zijn bemoediging, zijn correctie, zijn lovende woor­den, zijn trots! Zo zijn de leerlingen de eer van de Vader. En geven de zonen van Sion voortdu­rend de eer aan God om Zijn werk.

 

 

Het zalven van zieken met olie door Evert van de Kamp

 

Voor velen is de zalving van zieken met olie een groot vraagteken. Wat moet je daarmee?

In de Bijbel komt de zie­kenzalving echter een tweetal keren nadrukkelijk aan bod. In een missionai­re situatie in Markus 6 vers 7 tot 13 (Mark. 06:07-13) en in Jako­bus 5 vers 14 tot 20 (Jak. 05:14-20) waar sprake is van een gelovige gemeenschap, de gemeente. Van de discipelen lezen we: “Zij dreven vele boze geesten uit en zalfden ve­le zieken met olie en gena­zen hen” (Mark. 06:13). En Jakobus geeft het aanbevelenswaardige advies: “Is iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der ge­meente tot zich roepen, opdat zij over hem een ge­bed uitspreken en hem met olie zalven in de Naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten” (Jak. 05:14-15).

Dat is heldere taal waar, naar het mij dunkt, nie­mand om heen kan. Het woord van Jakobus is dui­delijk gericht tot de kerk, de gemeente van Jezus Christus. Jakobus is een ‘uitdaging’ voor de ge­meente die zegt te wandelen in het Koninkrijk van God.

Ik beaam graag de uit­spraak van Dr. Van Dam, Hervormd predikant: ‘De kerk die de dienst van de genezing en bevrijding uitvoert, wordt een dyna­mische kerk die mensen zal trekken. Geen kerk van theorie, maar van de krachten van het Konink­rijk’.

Een vergeten Bijbelgedeelte

Zo betitelt ds. H. G. Fonteyn, predikant te Tricht, de perikoop Jakobus 5:12-20 (Jak. 05:12-20) in ‘Woord en Dienst’, orgaan voor het hervorm­de gemeenteleven. In zijn sympathiek artikel trekt hij open en eerlijk aan de (kerk)bel. Door het stel­len van wezenlijke vragen waagt hij een poging Ja­kobus 5, ook voor zich­zelf, uit de vergetelheid te halen.

Fonteyn heeft heel wat op zijn (open) hart: ‘Over deze perikoop heb ik nog nooit gepreekt. Ik heb in mijn 35-jaar jonge leven er ook nog nooit iemand anders over horen preken Er staat namelijk nogal wat! De apostel confronteert ons hier met iets, dat in de protestantse traditie grofweg gezegd een totaal blinde vlek is. Ik ken althans in onze Betuwe geen enkele kerkeraad, waarin de ouder­lingen ervaring hebben met de ziekenzalving en met de predikanten zal het niet anders gesteld zijn. Ik ken ook geen christenen die mij ooit gevraagd hebben om de ziekenzalving. Aan ziek­bedden bid ik wel, en dat doen ook de ouderlingen, maar slechts zelden met zoveel woorden om gene­zing en zeker niet als de prognose van de dokter het tegendeel van gene­zing impliceert’.

Fonteyn stelt vragen! Vragen als: Is ziekte wel de wil van God, een weg die Hij met een mens gaat? Is ziekte een leer­proces, of een opvoedingsproces? Is ziek-zijn delen in het lijden van Christus dat wij gelovigen geduldig moeten dragen?

Hij vervolgt: ‘Elke ziekte, elke handicap, elke afta­keling, ervaren we als een scheur door het leven en we kunnen eigenlijk niet echt geloven dat de Heer Iemand is die scheuren maakt. Maar de­ze theologische grondslag heeft ons merkwaardiger­wijs niet tot Jakobus 5 gevoerd. Dat is wel ge­beurd in de Pinksterbewe­ging, waar men de consequentie trekt van een be­paalde theologische logica: ‘Jezus genas zieken. Je­zus wilde dus niet dat de mens ziek is. Jezus is gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde. Jezus wil dus vandaag dat wij gezond zijn’ Daar­om mogen wij ons gelovig tot Hem wenden en om genezing vragen, al dan niet geholpen door ge­neesmiddelen en artsen’.

Nee, zeggen we in de kerk: dat is ons te recht­lijnig. We moeten de ge­brokenheid van de schep­ping in onze geloofsbele­ving integreren. Alles is niet heel en al moet het wel heel worden en al moeten wij het ‘onze’ aan die heel wording doen, ziekte en dood zal er zijn tot de nieuwe schepping glorieus zal aanbreken en God alle tranen van onze ogen afwist. Ik ben het daar wel mee eens. En toch voel ik ook iets voor die rechtlijnige redenering van de Pinksterbeweging. En liever nog kijk ik op­nieuw naar Jakobus 5, waar ik lees over de zie­ke als deel van een he­lende gemeenschap’.

Het wordt wel een lang citaat, maar wat Fonteyn over Jakobus 5 aan voert, is de moeite waard om er kennis van te nemen en het overdenken waard.

In Aalten stelt de Her­vormde kerk in één van haar gebouwen een praktiserend magnetiseur in staat zijn occulte praktij­ken uit te voeren en hier is tenminste een Hervormd predikant aan het woord die wijst op Bijbelse no­ties .

Heelmaking en wederoprichting

Opnieuw Fonteyn aan het woord: ‘Die heel making – het gelovige gebed zal de lijder redden en de Here zal hem oprichten (vers 15) – reikt verder dan een gezond lijf. Het be­treft hier ook heling van innerlijke wonden, heling van bitterheid, heling van schuldgevoel. Op zich za­ken die een fysieke ge­zondheid zeer ten goede komen trouwens. Maar ook lijfelijke genezing ligt in deze woorden van Jakobus besloten. Daarbij zal de geneesheer ook een rol spelen. Maar Jakobus richt onze aandacht toch vooral op de helende gemeenschap der gelovigen.

De oudsten, de ouderlin­gen, de pastorale verte­genwoordigers van de pas­torale gemeenschap die een kerk is of zou moeten zijn, krijgen een taak toegeme­ten. Een biddende taak, bidden om heel making, in geloof dat de Allerhoogste ons léven wil en niet onze voortijdige dood. De ou­derlingen krijgen ook de taak, dit geloof zichtbaar en tastbaar te maken in een rite, namelijk die van de ziekenzalving. En de zieke gelovige mag daar om vragen en zo zijn eigen geloofsverwachting uiten. Ik moet eerlijk zijn: het zou kunnen dat die ver­wachting dan ook weer wreed verstoord wordt als er geen genezing volgt.

Het zou kunnen dat er fy­siek niets verbeterde. En ik huiver voor de geloofscrisis die deze teleurstel­ling teweeg zou kunnen brengen.

Het is daarom wel zaak, dat we die woorden van Jakobus over ‘gezond wor­den’ en over ‘oprichten’ niet van hun diepere betekenis ontdoen. Er is en blijft de verwachting van een heel making en weder­oprichting van ons ge­schonden bestaan, is het niet hier en nu, dan toch in het Rijk dat komt. Maar hiermee wil ik niet onder Jakobus uitkomen, die de gemeente van Christus het pastorale advies geeft met de zieken te bidden en hen te zal­ven met olie, als een te­ken van Gods genezende aanwezigheid en als uiting van ons geloof in Gods helende kracht’.

Ik hoop dat ds. Fonteyn met zijn kerkeraad de dienst der genezing spoe­dig een plaats zal geven in zijn kerkelijke gemeen­te en dat velen daarin zullen volgen.

Nog even een niet onbe­langrijke aanvulling. De nieuwe vertaling spreekt van “Het gelovige gebed zal de lijder gezond ma­ken” . De oude vertaling van: “De zieke”. Dit laat­ste is correct! In onze taal heeft het woord ‘lij­den’ twee betekenissen: lijden om der gerechtig­heid èn ziekte. Het ge­bruikte woord paschoo = lijden betekent nergens ziekte. Lijden aanvaarden we omwille van Gods Koninkrijk, maar ziekte is een vijand die wij in Gods kracht bestrijden. In de brochure ‘Verschil tussen lijden en ziekte’ heeft P. C. van Leeuwen dit destijds overduidelijk uiteen ge zet.

Uit de geschiedenis van de kerk

De dienst der genezing kwam al heel spoedig op een laag pitje te staan. Er zijn uit de eerste eeu­wen van het christendom betrekkelijk weinig gege­vens over de ziekenzalving bekend. Alleen Origenes en Chrysostomus spreken er over. De middeleeuwen zijn een dieptepunt ge­weest en de reformatie bracht daar weinig ver­andering in. Nederland is, merkt Kraan op, in de dienst der genezing een achterlijk land gebleven. Vooral het Nederlandse protestantisme.

Daar zijn een tweetal re­denen voor aan te voeren. Ten eerste de invloed van Calvijn. In zijn ‘Institutie’ wijst de reformator de ziekenzalving als nog no­dig voor deze tijd af. Ten tweede het solisme in de geloofsbeleving. De relatie met God en Chris­tus wordt veelal zo indivi­dueel beleefd dat er min­der behoefte is aan een gemeenschapsgebeuren als ziekenzalving .

Andere kerken gaven en geven een veel beter voor­beeld. In 1549 hadden de Engelse reformatoren al een orde voor ziekenzal­ving. Men zag de zalving als een middel tot genezing (healing) van ziel èn li­chaam . Helaas veranderde men al gauw weer van ge­dachte. In onze tijd geeft men opnieuw gestalte aan ‘healing’. In de Anglicaan­se kerk zijn de ziekenzal­ving en de handoplegging nu geïntegreerde handelin­gen in de kerk.

In de Latijnse traditie, de Rooms Katholieke kerk, had de ziekenzalving aanvankelijk een plaats in het dagelijkse leven met de nadruk op de lichamelijke genezing. In de middel­eeuwen werd het meer en meer ‘sacrament der ster­venden’ . De laatste tijd laat een verschuiving zien. Het ‘laatste oliesel’ wordt weer zalving der zieken.

De oosterse kerken in de byzantijnse traditie (in Nederland zijn er ongeveer 16 orthodoxe parochies) zijn veelal het positiefste geweest. In hun liturgie heeft de zalving met olie altijd een plaats gehad en behouden. In de oosterse kerken beleeft men ziekte en dood meer dan in de westerse kerken als ver­derf. Als een kwaad waar­van de mens bevrijd moet worden. Zalving is middel tot verlossing van het verderf, bescherming te­gen de machten der duis­ternis. Gezonden en zie­ken hebben daaraan be­hoefte .

De grootste verschuiving in het denken is sinds het begin van deze eeuw gekomen door de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging. In al hun gemeenten en ook bij de Charismatische beweging heeft de zieken­zalving een duidelijke plaats gekregen.

Ziekenzalving hoort in de gemeente

Handoplegging bij zieken en gebondenen is een bij­belse opdracht. De Heer sprak: “Op zieken zullen ze de handen leggen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:18) . Jezus zelf legde elke zieke afzonder­lijk de handen op en ge­nas deze (Luc. 04:10). De hand van de broeder of zuster is een beeld van de ‘hand des Heren’, de kracht van de Heilige Geest. Zo is in de zieken­zalving de olie ook het symbool van de kracht van Gods Geest in het midden van de gemeente.

Dit is geen magisch, maar een geestelijk gebeuren. Het volle accent valt op het gebed van oudsten en zieke in de Naam van de Heer. Het gebed des geloofs. In de Naam van Je­zus worden in de onzien­lijke wereld – de hemelse gewesten (Ef. 02:06) -, de boze geesten en ziekte- machten bestraft. Wij vra­gen om de manifestatie van Gods kracht tot herstel van de zieke.

Dit bidden en zalven in de Naam van de Heer is handelen in opdracht van Hem, maar vooral een handelen met een beroep op de Heer. Het is de Heer zelf die kracht ver­leent aan het gebed en de zieke opricht (Jak. 05:15-16). Hij, die de ziekte niet wil en nooit heeft ge­wild, geneest. “Ik, de Here, ben uw Heelmeester” (Ex. 15:26) .

Een rapport van de Ang­licaanse kerk vertelt het zó: ‘Het christendom is een gezegende godsdienst. Christus is een genezende Redder. Hij geneest (heelt) elke gebrokenheid: gebro­ken relaties evengoed als gebroken geesten, zowel verscheurde harten als zieke lichamen. In de diep­ste betekenis kwam Hij om de wereld te genezen’.

Uit de context van Jako­bus 5 blijkt dat ziekenzal­ving thuis hoort in de plaatselijke gemeente. Daar is de pastorale zorg en na­zorg te midden van een gelovige gemeenschap. Dit moet in alle gemeenten weer de normale praktijk worden, geïntegreerd in het normale christelijke gemeenteleven. Tot twee­maal toe spreekt de apos­tel Jakobus over ‘onder’ of ‘bij’ u. In het Grieks is dat hetzelfde woord.

Als zieke ben je ook deel, lid van het éne lichaam van de Heer. De zieken­zalving hoort niet thuis in campagnes en op conventies, maar in de ge­meente .

Bij de stichting ‘Vuur’ is een handzaam boekje ver­schenen van ds. Gerkema dat helemaal over zieken­zalving gaat. Hij stelt: ‘ ‘De christelijke zorg voor de zieke mag veel meer zijn dan enkel zielzorg. Heel de gemeente mag we­ten dat genezing een on­derdeel is van Gods heil, en de dienst der genezing derhalve in eerste instan­tie opdracht is voor de gehele gemeente. Ziekte èn gezondheid zijn ervaringen van de hele gemeente’ (1 Kor. 12:12-31).

Ziekenzalving in de samenkomst?

In de meeste gemeenten zal de ziekenzalving plaats hebben bij de zieke thuis of in het ziekenhuis en dergelijke. Op verzoek van de zieke zelf. “Is er ie­mand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der ge­meente tot zich roepen”, zegt Jakobus. De oudsten komen als vertegenwoordi­gers van de gemeente met de zalfolie, teken van de Heilige Geest in de gemeente, naar hem toe. Daarom zou de zalving met olie in de samenkomst overbodig zijn. De gehele gemeente is dan immers met de oud­sten samen bijéén.

In de oosterse kerken vindt de dienst der zalving zowel in de samenkomst als aan huis plaats. Ook dan moet de zieke er zelf om vragen. Voor deze praktijk valt best wat te zeggen als een zieke zelf (nog) naar de samenkomst van de ge­meente kan komen. De zal­ving brengt de zieke in relatie, in gemeenschap met de Gezalfde. Net als bij de handoplegging. Waarom zou de zalving op verzoek van de zieke niet plaats kunnen vinden in de samenkomst van de ge­meente? Het is zonder meer een ‘gemeentelijk’ gebeuren, wellicht het overwegen waard.

Gerkema schrijft: ‘De ge­meenschap van gelovigen zou immers bij uitstek de plaats kunnen zijn waar eenzaamheid doorbroken en ziekte geheeld wordt. De gelovige gemeenschap biedt immers de ruimte waarin de Geest gemeenschap stichtend en heilzaam werkzaam kan zijn’.

In de samenkomst is er tijd voor de verkondiging van het evangelie en is er ruimte voor de inspi­ratie van de Heilige Geest. Samen luisteren! Het Woord is nauw verbonden met de bevrijding van bo­ze machten (demonen) en de genezing van zieken en zwakken. De zieke heeft genezing nodig, maar evenzeer de gehele ge­meente. Samen betrokken bij het ‘bidden voor el­kaar’. In een avondmaal dienst zouden wij voor al deze belangrijke zaken de tijd kunnen nemen. De avondmaalsviering is een versterkend gebeu­ren. Door de Heilige Geest is Christus, de Brenger van Gods Koninkrijk, daar aanwezig.

Ook hierover heeft Gerke­ma ons iets te zeggen: ‘Theologisch gezien vindt de ontmoeting met het heil van Godswege vooral plaats in de viering van de maaltijd van de Heer. Christus is daar present’. Deze ontmoetingsmaaltijd kan worden ervaren als een genezingsgebeuren. Ziekenzalving is moeilijk los te zien van de viering van de maaltijd des Heren. In de zalving dient het handelen van de verhoogde Heer centraal te staan, zoals dat in het avondmaal gevierd wordt’.

Hoort ziekenzalving bij het fundament?

Ik eindig met een vraag. In Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) is sprake van het Bijbelse fundament dat in ons leven gelegd moet worden. Op dit fundament wordt de tempel Gods ge­bouwd. Zonder de daar genoemde grondslagen is een stevige, geestelijke opbouw onmogelijk. Eén van de grondslagen is de oplegging der handen. En nu mijn vraag: Zou daarin de ziekenzalving overeen­komstig Jakobus 5 niet begrepen zijn?

U mag zelf het antwoord geven. In ieder geval blijft de opdracht: “Ge­neest de zieken, die er zijn” (Luc. 10:09). De Heer wil immers dat het ons in alles wel gaat en dat wij gezond zijn (3 Joh. 01:02), De ziekenzalving verdient daarbij een Bijbelse plaats in de gemeente, zoals dat was in de dagen der apos­telen .

 

 

Regen door Tea Keuper Dijk

Vanmorgen viel, na grote droogte,

een volle milde regen neer.

Vanuit de wolken in de hoogte,

en ‘k zei vol vreugde: ‘Dank U, Heer!’

 

Na lange, warme, droge dagen

stond al ’t gewas droog, soms verdord.

Het blad werd bruin aan boom en hagen,

de bloemen bloeiden niet – of kort…

 

Ik denk aan and’re milde regen,

die Vader uitstort, keer op keer

en ‘k bid: ‘O God, kom met die zegen

op deze dorre aarde neer!’

 

Vervul hen, die Uw heil verlangen,

om d’aard’ te dienen in Uw Naam.

Te helen hen, die zijn gevangen,

voor satan zwichtten zij tesaam.

 

Uw Geest vermaant en leert in liefde

Uw volheid en gerechtigheid.

Uw Zoon stierf voor hen, die U griefden

en schold ons alle schulden kwijt!

 

O regen, heerlijk milde regen

kom op de aarde in stromen neer!

We bidden wachtend’ op Uw zegen

Dat d’ aard’ er vol van wordt, o Heer!

 

Weest dankbaar door Wim te Dorsthorst

“Dankt te allen tijde de Vader voor alles” (Ef. 05:20).

“Dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten op­zichte van u”

(1 Thess. 05:18).

In onze westerse wel­vaartsmaatschappij groeit de mens op in een sfeer waarin alles te verkrijgen is. Het opgroeiende kind in het gezin weet niet beter dan dat het krijgt wat het hebben wil.

Zo is er de laatste decen­nia in de mens iets ge­vormd, dat alle weldadig­heden en al het goede dat genoten wordt, als iets vanzelfsprekends is gaan beschouwen. ‘Daar hebben we toch recht op’, is dan wat je steeds weer hoort. Grote onvrede is het ge­volg. Deze houding ver­stoort niet alleen steeds meer de intermenselijke relaties en verhoudingen, maar zeker ook de ver­houding ten opzichte van God en Jezus Christus.

Een gevaar voor de gemeente

Alles wat in de wereld heerst, bedreigt in wezen ook de gemeente van Je­zus Christus. De oudere generatie weet nog wel wat dankbaarheid zeggen wil, maar de jongere ge­neratie heeft daar, gezien de wereld waarin ze op­groeien, meer moeite mee. De opdracht van Paulus om onder alles te danken, kan dan ook wel eens wat extreem overkomen.

‘Ja, Paulus, maar dan moet je mij zien! Weet je wel in welke omstandig­heden ik verkeer? En dan dankbaar zijn? Kom hou!’ Met dergelijke uitspraken worden we allemaal wel- eens geconfronteerd. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de gemeente en het leven met de Heer in het verlengde gezien wordt met de wereld en ook daar alle wensen zonder al te veel problemen ver­vuld dienen te worden.

Gezindheid en afhankelijkheid

Dankbaarheid heeft te ma­ken met een innerlijke ge­steldheid; maar ondankbaarheid evengoed. Een dankbaar mens is iemand die weet dat hij afhanke­lijk is van een ander. Dat maakt hem nederig en zachtmoedig, dat maakt hem geduldig en vriende­lijk.

Ondankbaarheid heeft een verharding en verbittering tot gevolg. Dat kan wer­ken als banden waarin men gevangen zit. Dat kan hoogmoedigheid aanwakke­ren. Dan stelt men zich zo op alsof men eigenlijk ook niet meer van God en Jezus Christus afhankelijk behoeft te zijn.

Een ondankbaar mens is hardvochtig en veeleisend. Iemand die denkt dat een ander verplicht is hem al­les te geven of alles voor hem te doen, zal nooit dankbaar kunnen zijn. Dat werkt als een inner­lijke blokkade. Hoe zou een ondankbaar mens uit genade kunnen leven?

Het evangelie van het Koninkrijk Gods is niet een evangelie van rechten en hebben en kunnen, maar een evangelie van genade. Dat wil zeggen dat het voortkomt uit de goedertierenheid Gods op basis van schenkingen. Paulus zegt: “Ik heb de bediening van de Here Jezus ontvangen om het evangelie der genade Gods te betuigen” (Hand. 20:24b).

Paulus was een groot Godsman, maar hij was nederig en zachtmoedig en besefte hoe volkomen afhankelijk hij was van de genade Gods. Hij zegt: “Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is” (1 Kor. 15:10).

Het is deze Paulus, die achtervolgd werd door een geest van satan en regel­matig in grote moeilijkhe­den verkeerde (lees 2 Kor. 11:23-29), die juist in al zijn brieven schrijft over dankbaarheid. Hij zegt: “Het is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van u dat u dankt onder alles” (1 Thess. 05:18). Het is niet de wil van Paulus maar de wil van God! En als God het van ons vraagt, komt dat voort uit Zijn liefde voor ons.

Wat geleerd moet worden is, dat dankbaarheid niets te maken heeft met om­standigheden, maar met een hartgesteldheid. Vol­komen afhankelijk willen zijn. Alleen dan is het mogelijk om aan de wil van God te voldoen door Hem onder alles te dan­ken .

Gevolgen van dankbaarheid

Paulus wist wat waarach­tige dankbaarheid teweeg kan brengen. Er gaan geweldige dingen gebeuren als de mens in geloof en gehoorzaamheid gaat danken. Het is een gezind­heid die ons dagelijks in het heiligende klimaat van de Heer brengt. Het werkt een behoefte aan lofprijzing en aanbidding. Iemand die niet kan dan­ken onder alles in zijn dagelijkse leven zal moei­lijk tot lofprijzing en aan­bidding komen in de sa­menkomst van de gemeen­te. De Hebreeënschrijver zegt: “Laten wij dan door Hem, Gode voortdurend een lofoffer brengen, na­melijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam be­lijden” (Heb. 13:15) . Al­leen wanneer het voort­komt vanuit een dankbaar hart is het mogelijk Gode voortdurend een lofoffer te brengen als vrucht,.

Paulus en Silas bevinden zich niet bepaald in een benijdenswaardige positie in de kerker van Filippi. Terwille van het evangelie zijn hun de kleren van het lijf gescheurd, zijn ze gegeseld en geslagen en zorgvuldig opgesloten in de binnenste kerker van de gevangenis. Maar Paulus en Silas weten wat het is God te danken on­der alles, want wij lezen in Handelingen 16 vers 25 en 26 (Hand. 16:25-26): “Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. Doch plotseling kwam er een zware aardbeving, zodat de grondvesten der ge­vangenis schudden, en terstond gingen alle deu­ren open en de boeien van allen raakten los” . Op een machtige wijze grijpt God in, omdat Pau­lus en Silas van harte ge­hoorzaam zijn aan de wil van God om onder alles te danken. Ze komen niet al­leen zelf vrij, maar ook de gevangenen die naar hen luisterden.

Ik geloof dat er een tijd aanstaande is, waarin het allemaal niet meer zo mak­kelijk zal zijn voor de christenen en dit verhaal van Paulus en Silas weer zeer actueel zal zijn. Laten we daarom ook ernst maken met dit gebod om de Vader in de hemel te allen tijde voor alles te danken (Ef. 05:20).

Eerst danken dan verhoring

Ook onze Heer zelf geeft ons een voorbeeld van dankbaarheid voortkomen­de uit’ een groot geloof en afhankelijkheid van de Vader. Jezus neemt de vijf broden en de twee vissen aan om de vijfdui­zend te eten te geven. Hij richt zich tot Zijn Va­der en dankt voor Hij het uitdeelt (Joh. 06:09-11). Hij leerde ons bidden: Vader geef ons elke dag ons da­gelijks brood (Luc. 11:04a), en Hij geeft ons het voor­beeld om de Vader er dan ook voor te danken en het niet als iets vanzelfspre­kends te beschouwen.

Staande voor het graf van Lazarus sloeg Jezus zijn ogen opwaarts en zei: “Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt” (Joh. 11:41). Lazarus lag nog in het graf, maar de Heer dankt al voor de verhoring door de Vader.

De Bijbel spoort ons aan om ook vanuit dat geloof en vanuit die hartgesteldheid te bidden en te danken. Wij behoren de Heer overal in te betrek­ken en Hem vanuit geloof dank te brengen, nog voor de verhoring gezien wordt. Het leert ons des te vaster in alles op Hem te vertrouwen en van Hem afhankelijk te zijn. Dat schept een grote innerlijke tevredenheid en rust.

Aan de Filippenzen schrijft Paulus: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filip. 04:06). Dit is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van Zijn volk.

Dankbaarheid is de bed­ding waardoor de verho­ring van gebeden en de genade Gods stroomt in een mensenleven.

Aan iemand die de Vader te allen tijde dankt voor alles (Ef. 05:20), – kan Hij alle genade overvloedig schenken (2 Kor. 08:08).

 

In ’t licht van Jezus door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Elkaar belijden: ‘Dit was fout van mij’

‘Ik dacht verkeerd, ik handelde niet vrij’

Er zat een deur op slot;

Omdat het donker was

ben ik gevallen, God,

Ik raakte uit de pas.

Maar ik erken mijn zwakheid en ik stel in ‘ licht

waarvoor ik in het donker ben gezwicht’.

 

‘O God – wat wordt het vredig om me heen!

De zonde vlucht voor ’t licht, dat hem bescheen!

Heer, U verwerpt mij niet,

snoeit wat onbruikbaar is,

zodat de zonde vliedt -‘

Ik zit aan ’s Vaders dis,

Verzadig mij met Goddelijke spijzen

en ik geniet van al Uw gunstbewijzen!

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts

Bijbelstudie Hebreeën -3-

Van deze zoon, deze mensenzoon, wordt in (Heb. 01:02) Hebreeën 1 vers 2 gezegd:

Hij heeft Hem ingezet tot erfgenaam van alles.

Dit motief: erfgenaam – beërven, keert meermalen terug; meteen in het eerste hoofdstuk al tweemaal:

(Heb. 01:04) Hij heeft een meer onderscheiden naam dan zij (namelijk de engelen) beërfd (of geërfd).

(Heb. 01:14) ter wille van hen die de bevrijding zouden beërven.

Verder wijzen we nog op:

(Heb. 06:12) navolgers van hen die door geloof en geduld (of trouw en grootmoedigheid) de beloften beërven.

(Heb. 06:17) de erfgenamen der belofte.

(Heb. 09:15) opdat (…) de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden.

(Heb. 11:07) hij (Noach) is een erfgenaam geworden van de gerechtigheid die overeenkomstig het geloof (het vertrouwen) is.

(Heb. 11:08) naar een plaats (maqom) die hij Abram) zou ont­vangen ot erfenis (erfdeel).

(Heb. 12:17) later toen hij (Esau) toch de zegen wilde beërven.

Beërven is een van de fundamentele thema’s in de Thora en ook in het boek Jozua (het eerste boek van de profeten) . Het is iets wezenlijk anders dan bezitten. De mens ontvangt een erfdeel, niet om daar de baas over te spelen, maar om op dat erfdeel recht te verschaffen aan de armen en ellendigen. Zijn erfdeel biedt hem de mogelijkheid om mens te zijn ten behoeve van de ander. Had hij geen erfdeel, hoe moest hij dan gerechtigheid oefenen? Waar moesten dan de hulpelozen heen ?

Jezus wordt ingezet (aangesteld) als erfgenaam van alle dingen, omdat Hij bewezen heeft dat Hij goed is voor de mens en de aarde. De kernvraag is: voor wie is de aarde? En het antwoord daarop is: de aarde is voor wie er goed voor zijn.

Van deze zoon wordt gezegd dat hij (voor een korte tijd, of een weinig) onder de engelen vernederd werd (Heb. 02:07 en Heb. 02:09) .

Hij werd de onterfde. Beneden de engelen (de boden Gods) vernederd.

Hij werd de onterfde, opdat de onterfden een broeder zouden hebben.

In de Hebreeënbrief gaat het derhalve om de mens die nu juist géén engel is. Juist vanwege zijn niet-engel-zijn, vanwege dat solidair zijn met de mensen, met de vertrapten, de vernederden, met alle onterfden van alle tijden, tot in het proeven van de dood, juist daarom is Hij met lichtglans en eer bekranst.

Van deze zoon wordt ook verteld dat hij de beslissende mens is in de geschiedenis. Hebreeën 1 vers 2 (Heb. 01:02) luidt in de NBG-vertaling: door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Hierbij moeten we aantekenen: er staat niet geschapen, maar gemaakt (hebr. niet bara’ maar ‘asah, maken of doen; dat heeft te maken met Gods daden). En in de tweede plaats: er staat het woord aioones, hier weergegeven met wereld, maar dit is oorspronkelijk in Tenakh een tijdsbegrip: ‘olam, meervoud ‘olamim. ‘Olam betekent: eeuw, tijdperk. Onze tekst zegt derhalve: door wie Hij ook de ‘olamim heeft gemaakt. De vertaling kan dan worden: door wie Hij ook de geschiedenis heeft gemaakt.

We hebben reeds eerder gezien dat het Hebreeuwse denken uitgaat van: het primaat van de tijd. De tijd weegt zwaarder dan de ruimte. Door de Messias (de messiaanse mens) maakt God de geschiedenis.

Het woord aioon (‘olam) komen we ook tegen in Heb. 1 vers 8 (Heb. 01:08); daar staat het in verband met de troon van de Messias. En verder treffen we het aan in:

(Heb. 05:06) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 06:20) hogepriester geworden voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:17) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:21) gij zijt priester voor (heel) de ‘olam.

(Heb. 07:24) omdat hij blijft (heel) de ‘olam lang.

(Heb. 07:28) een zoon (één die zoon is), die voor (heel) de ‘olam tamim (gaaf) geworden is.

Het meervoud treffen we nog aan in (Heb. 13:08): Jezus Messias is gisteren en heden dezelfde en tot in de aionen (tot in de ‘olamim, de tijdsgewrichten, de tijdperken) .

Het bijvoeglijk naamwoord aioonios:

eeuwig heil, of: een duurzame bevrijding, bevrijding die heel de eeuw verduurt.

een eeuwig oordeel, een recht of gericht, een rechtszitting die heel de eeuw verduurt.

een eeuwige verlossing gevonden hebbende.

die door (de) eeuwige Geest (ruach) zichzelf smetteloos aan God heeft toegebracht.

de eeuwige erfenis.

(Heb. 13:20) in (door) het bloed van een eeuwig verbond.

Zo zien we dat de Hebreeënbrief de nadruk legt op de duurzaamheid van de messiaanse bevrijding.

Nog een tekst moet in dit verband genoemd worden, waar ook aioon (‘olam) in het meervoud voorkomt, name­lijk in hoofdstuk 11 vers 13, waar wij lezen:

Door het geloof verstaan (bedenken) wij dat de aionen (‘olamim) bereid zijn (tot stand gekomen zijn) door het woord (dabar) Gods.

Dit vers herinnert ons weer aan (Heb. 01:03): Hij draagt alle dingen door het woord (dabar) van zijn kracht, of door zijn machtig woord. Het woord van de Messias draagt de geschiedenis, het woord van de Messias brengt de geschiedenis tot stand, het doet de tijdperken op gang komen en zich afwikkelen. Door het geloof verstaan we dat de geschiedenis tot stand komt vanuit het geschiedende woord Gods.

De boze haat geschiedenis; alles moet maar blijven zoals het was. De Messias (de messiaanse mens, de messiaanse gemeente) IS de geschiedenis van God. Eindelijk gebeurt er wat; er komt voortgang; de tijd breekt open.

 

1990.07-08 nr. 316

Levend geloof 1990. 07-08 nr. 316

De trouw van God en onze trouwdoor Gert Jan Doornink

Gods trouw is onveranderlijk en eeuwig

Eén van de karaktereigenschappen van God is trouw. Dat is iets wat verankerd is in Zijn wezen, evenals andere eigenschappen zoals goedheid, barmhartigheid, etc. Trouw hoort bij God. Het is een wezenlijk onderdeel van Zijn bestaan. En dat verandert niet. Hij was trouw, is trouw en blijft tot in eeuwigheid trouw.

Maar wat is trouw? Als we in een woordenboek de betekenis van het woord ’trouw’ opzoeken, komen we daar de woorden ‘gehechtheid’, ‘verbondenheid’ en ‘standvastigheid’ tegen. En ook ‘eerlijkheid’ en ‘betrouwbaarheid’. Alleen maar positieve eigenschappen dus, waaruit ook blijkt dat trouw niet op zichzelf staat, maar dat het naar buiten treedt, zich openbaart, zoals trouwens met alle eigenschappen van God.

God is trouw aan Zijn schepping, waarvoor we dus ook kunnen lezen: God is gehecht aan Zijn schepping, ermee verbonden en natuurlijk ook aan de hoogste vorm van Zijn schepping: de mens. God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Zijn gelijkenis, op een goede, volmaakte wijze, lezen wij in Genesis 1. Daarom is God gehecht aan de mens en verbonden met de mens.

Dit komt wel het duidelijkst tot openbaring in Zijn Zoon, Jezus Christus. Een prachtig voorbeeld van de trouw van God en van Jezus Christusvinden we door Paulus beschreven in 2 Korinthiërs 1 vers 18 en 19 (2 Kor. 01:18-19): “Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen! Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, was niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja. Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja. In onze tijd wordt vaak de uitdrukking ‘zeker weten’ te pas en te onpas gebruikt. Het ‘zekere weten’ van Paulus was verankerd in de rotsvaste zekerheid: de trouw van God.

Is de mens ook trouw aan God?

De trouw van God is een zekerheid die door niets en niemand is aan te tasten. Maar nu de mens. Is de mens ook gehecht aan God? Is de mens ook verbonden met God? Van oorsprong is dit wel het geval. We weten wie in dit opzicht de spelbreker is geweest, het is de satan, de mensenmoordenaar vanaf het begin. Maar ik ben zo blij dat ik het ook in dit artikel weer met nadruk mag stellen: De duivel heeft niet het laatste woord! Want zodra de mens een nieuwe schepping in Christus wordt, is daar de mogelijkheid geschapen om ’trouw’ te openbaren. Maar daarvoor behoren we ons wel in te zetten. Want voor de mens blijft altijd de mogelijkheid aanwezig om ontrouw te zijn of te worden, omdat we nog leven op ‘vijandelijk terrein’. We leven nog in een wereld waarvan satan de overste is. Vandaar dat Paulus ook met deze mogelijkheid rekening houdt door te schrijven: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet” (2 Tim. 01:13).

Nu moeten we oppassen en niet denken: Ziezo, ik hoef me dus verder niet druk te maken of ik altijd wel ’trouw’ tot openbaring breng. Het zal bij mij toch altijd wel afwisselend zijn: de éne keer trouw en dan weer ontrouw… Als we zo redeneren blijven we als nieuwe scheppingen in een beginstadium steken. Als er geen geestelijke groei is, gaat het absoluut fout met onze openbaring van trouw.

In Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22)wordt trouw een vrucht van de Geest genoemd. Hieruit blijkt ook weer hoe belangrijk de doop met de Heilige Geest is. Zonder de Heilige Geest kunnen we geen trouw openbaren. Dan kunnen we misschien wel thuis zijn in de Bijbel en op een wettische manier christen proberen te zijn, maar dan is het net als bij de Schriftgeleerden en Farizeeën, waartegen Jezus op een gegeven moment zegt: “Gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de trouw” (Matth. 23: 23).

Voorbeelden van trouw in de Bijbel

De Bijbel kent vele voorbeelden van trouw. Wij willen ons beperken tot enkele uitspraken van de apostelen. Zo schrijft Paulus aan Filémon: “Ik dank mijn God te allen tijde, als ik u in mijn gebeden gedenk, daar ik hoor van uw liefde en van uw trouw, die gij hebt jegens de Here Jezus en al de heiligen… ” (Filemon 01:04-05).

Timotheüs wordt door Paulus een geliefd en trouw kind in de Here genoemd (1 Kor. 04:17). En in Filippenzen 2 vers 22 (Filip. 02:22) schrijft hij over Timotheüs: “Zijn beproefde trouw kent gij echter, dat hij, gelijk een kind zijn vader, mij in de dienst van het evangelie heeft geholpen”. Paulus spreekt hier over ‘beproefde trouw’, met andere woorden: zijn trouw is op de proef gesteld. Het is geen oppervlakkige aangelegenheid. Een andere vertaling zegt: “Gij weet dat zijn trouw is beproefd”.

In 1 Korinthiërs 7 vers 25 (1 Kor. 07:25) noemt Paulus zichzelf “iemand die door de ontferming des Heren trouw is”. Paulus slaat zichzelf dus niet op de borst door te zeggen: ‘Ik ben zo trouw… ‘, maar hij is het door de genade van God, met andere woorden: hij geeft de eer aan God.

Er zijn nog veel meer voorbeelden uit de Bijbel aan te halen. Wij willen er nog één noemen. Dat betreft Johannes, die in zijn derde brief over Gajus schrijft: “Geliefde, gij handelt trouw in alles wat gij aan de broeders doet” (3 Joh. 01:05).

Waaraan behoren wij trouw te blijven?

Wij willen nu een aantal punten noemen waarbij van ons trouw verlangt wordt. Waaraan moeten wij trouw blijven?

Aan God. Als God bewezen heeft – en nog dagelijks bewijst – dat Hij trouw is aan ons, behoort het voor ons een vanzelfsprekende zaak te zijn dat wij trouw behoren te zijn aan Hem. Vandaar de Bijbelse voorbeelden die wij aanhaalden en die ons duidelijk laten zien hoe de eerste christenen het begrip ’trouw’ hoog in hun vaandel hadden geschreven.

Aan Jezus Christus. De trouw die van ons gevraagd wordt ten aanzien van de Zoon van God is een logisch gevolg van onze trouw aan God. In Hem is immers het wezen van God tot openbaring gebracht. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:06) zegt over Jezus dat Hij de afstraling is van Gods heerlijkheid en de af druk van Zijn wezen.

Aan de boodschap die Hij bracht. Het evangelie van Jezus Christus is DE boodschap voor alle tijden en alle plaatsen. Het is de boodschap van het geestelijk Koninkrijk die ons bewust maakt dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. In Matthéüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) zegt Jezus dat “dit evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden, tot een getuigenis voor alle volken”.

Aan onze medebroeders en zusters. In 2 Timotheüs 2 vers 22 (2 Tim. 02:22) schrijft Paulus: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen, die de Here aanroepen uit een rein hart”. Eerder haalden we reeds aan wat Paulus schreef over Filemons trouw ten aanzien van de Here Jezus en al de heiligen. De trouw aan onze medebroeders en zusters kunnen wij praktisch beleven in de gemeente waar de Heer ons geplaatst heeft.

Aan de opdracht die Hij ons gaf. Deze opdracht is tweevoudig. In de eerste plaats worden wij opgeroepen om ‘anderen voor Christus te winnen’ (Matt. 28:19). En het tweede deel van de opdracht is het einddoel des geloofs – de volkomenheid in Christus – te bereiken. Het is niet zo, zoals hier en daar geleerd wordt, dat we pas uit kunnen gaan om het evangelie aan anderen te brengen, als we eerst een bepaalde graad van ‘heiligheid en onberispelijkheid’ hebben bereikt. Maar wel is het natuurlijk waar dat naarmate we geestelijk groeien en het volwassen stadium in Christus bereiken, ons getuigenis effectiever zal zijn.

Waarom God trouw blijft aan de mens

Het leven van God, het bestaan van God, Zijn scheppings- en voltooiingsplan is ondenkbaar zonder de trouw die Hij heeft ten aanzien van de mens. En ook al is God soms hevig teleurgesteld in de mens – en zeker als het de nieuwe mens in Christus betreft – God blijft getrouw. In Romeinen 3 vers 3 schrijft Paulus: “Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen? Volstrekt niet!” God geeft de 100% garantie dat Zijn trouw onveranderlijk en onverbrekelijk is!

Als God ons trouw blijft, wat is dan ons antwoord daarop? U moet het zelf maar invullen. Ik kan alleen maar voor mijzelf spreken als ik zeg: Ik wil proberen Hem tot in eeuwigheid trouw te blijven. Dat is mijn verlangen, daar strek ik mij naar uit. En ik laat me niet voortdurend door de duivel aanklagen met de woorden: Ja maar je bent zo vaak ontrouw geweest… Ik laat liever Gods Woord spreken waar we lezen dat Jezus zegt: “Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen” (Matt. 25:21-23). Jezus wil als het ware zeggen: Je hebt vaak gefaald. Maar je bent óók trouw geweest. Je hebt de talenten (bekwaamheden) die Ik je hebt toevertrouwd, niet misbruikt of ongebruikt gelaten. En dat is voor Mij zoveel waard dat het veelvuldig gehonoreerd wordt! Wat doen wij met de talenten die de Heer ons heeft toevertrouwd ?

Het is het verlangen van God dat wij een zelfde instelling zullen hebben als de gelovigen in Antiochië. Toen Barnabas daar aankwam “en de genade Gods zag, verheugde hij zich en wekte allen op om naar het voornemen van hun hart de Here trouw te blijven” (Hand. 11:23). Dat wil God ook in ons leven door Zijn Woord en Geest bewerken. Als dit ‘voornemen’ ook in ons hart aanwezig is, kunnen wij dat bewijzen door ons geloof en onze gehoorzaamheid. Dan is het niet meer: ‘Gods trouw en onze ontrouw’, maar dan gaan we

meer en meer Zijn doelstelling voor ons leven waarmaken: Gods trouw èn onze trouw!

 

Macht om te dienen door Ron Gast

 

‘Macht om te dienen’, een uitzonderlijke kombinatie. Macht is immers om te heersen! Dienen doen de machtelozen!

Hoevelen zullen alleen al bij het horen van het woord ‘macht’ met emotie reageren. Hetzij omdat zij tot de categorie der machthebbers behoren; hetzij dat zij tot de groep van de machtelozen gere­kend moeten worden.

Het begrip ‘macht’ roept zeker emoties op. In de wereld spelen macht, machtsblokken, machts­verhoudingen en machts- evenwichten een grote rol. De kranten staan er boor­devol van.

Maar wat is macht nu eigenlijk? Niet wat de bo­ze er op aarde van ge­maakt heeft, maar hoe God macht geschapen heeft.

Gods macht schept orde

God creëerde gezagsver­houdingen. Uit de chaos schiep hij orde. In Gene­sis 1 vers 2 (Gen. 01:02) staat: “De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed”. In de He­breeuwse tekst staat het woord chaos. “En God zeide… ” (Gen. 01:03). Vanaf dat moment schept God orde in de chaos, licht in de duisternis. God spreekt, verordineert en het ge­schiedt !

Waar God verschijnt, komt orde en gezag. Waarom? Opdat alles op z’n plaats komt! Als iedereen en al­les chaotisch door elkaar , ligt, dan kan je er zeker * van zijn dat er niets op z’n plaats is. (Al eens geprobeerd iets te vinden op je bureau als alles kris kras door elkaar ligt?).

Goddelijke macht schept dus orde. Dan komen de mensen op hun plaats en tot hun recht. Om dat te bewerken heeft God zelf macht. “Gij zult weten dat Ik de Here uw Redder ben en uw Verlosser, de Mach­tige Jacobs” (Jes. 60:16).

God deelt Zijn macht uit

Nu is het onnavolgbare van God dat Hij deze macht niet exclusief voor Zichzelf houdt, maar dat Hij Zijn macht uitdeelt aan allen die Hem aanhangen. In Hebreeën 2 vers 4 (Heb. 02:04) staat daarover: “… ter­wijl ook God getuigenis geeft door tekenen en wonderen en velerlei wer­ken van kracht en door de Heilige Geest uit te de­len, in overeenstemming met Zijn wil”.

Door de Heilige Geest wordt er een geheiligde, heilzame en helende kracht verleend aan de kinderen

Gods.. Jezus spreekt daar­van al® Hij zegt: “Mij is gegeven alle macht in he­mel en op aarde” (Matt. 28:18). En Jezus geeft op Zijn beurt weer door van die Goddelijke macht: “Zie, Ik heb u macht gegeven.. ” ‘ (Luc. 10:19).

Maar waarom deelt God Zijn macht uit? Omdat God het heil van ieder mens op het oog heeft. Door de ene mens macht te verle­nen, kan deze voor de ander tot heil worden.

Iets wat ik bijvoorbeeld niet kan en mijn naaste wel, kan mij ten goede komen. Ik hoef niet alles in eigen kracht; God geeft mij een broeder of zuster die mij helpt, over mij waakt, over mij ‘heerst’! Heersen in de zin van: de aan jou verleende kracht inzetten tot heil van je naaste.

Daarmee horen ‘heersen’ en ‘dienen’ onlosmakelijk bij elkaar. Het zijn twee machtsbegrippen die in Gods visie op hetzelfde doel gericht zijn: namelijk Goddelijke orde onder mensen.

Het machtsspel van de boze

De Bijbel bevat veel ver­halen over machtige koningen, overheersers, geweldenaars zoals Egyptische farao’s. Koningen zoals David en Salomo waren aanmerkelijk schaarser. Omgaan met macht is blijk­baar moeilijk Al gauw stijgt de macht naar het hoofd. Denk aan Nebukadnezar (Dan. 04:30)!

Dat gevaar ligt steeds op de loer. De boze zit niet stil. Altijd weer probeert hij zijn machtsspel te spe­len. Als Jezus aan het be­gin van Zijn bediening staat, komt satan en zegt: “Ik zal U alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid geven… , als Gij u neerwerpt en mij aanbidt”.

De macht die de boze ver­leent, is gericht op ver­sterking van zijn eigen positie. Met een machts- principe van verdeel en heers, van baas-boven- baas. Het is macht-met- voorwaarden en dan is altijd de boze erbij be­trokken.

Jezus waarschuwt de dis­cipelen dan ook voor de boze: “Evenwel verheugt u niet hierover (over uw macht), maar verheugt u dat uw namen staan opgetekend in de hemel”. Verheug je niet dat je macht hebt (gekregen), maar dat je bij God mag horen!

Gods macht is om te dienen

Het gaat niet om macht op aarde, maar het gaat om het gezag van God in de geestelijke wereld. Daar ligt het wezenlijke verschil: in de hemel! Jezus legt dat als volgt uit: “Gij weet dat zij die regeerders der volken heten, heerschappij over hen voeren, en hun rijks – groten oefenen macht over hen. Zo is het onder u niet. Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn, zal aller slaaf zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mark. 10:42-45).

De maatstaf van de wereld is dat regeerders macht uitoefenen over de volkeren , maar de maatstaf van God is dat ‘groten’ in het Koninkrijk van God dienen. Waar het heel concreet over de gemeente gaat, schrijft Paulus: “… opdat er geen verdeeldheid in het lichaam (van Christus) zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen” (1 Kor. 12:25).

Zo dienen broers en zus­sen in de gemeente elkaar. De hand helpt de voet, de voet draagt het been, het been de romp. Ieder voor zijn deel dient in het lichaam, en Christus aan het hoofd! Dienen, Gods visie op macht!

 

Gods woord (gedicht) door Piet Snaphaan

“Ik verblijd mij over Uw Woord

als iemand die rijke buit vindt” (Psalm 119:162).

Niets maakt ons rijker dan Gods Woord,

een schat van grote waarde.

Wie arm is zegge: ‘k ben toch rijk,

‘k mag leven in Gods Koninkrijk,

reeds hier op deze aarde.

 

Niets maakt ons blijder dan Gods Woord,

dat nimmer toch kan falen.

Wie zwak is zegge: toch ben ‘k sterk,

ja zelfs bekwaam voor al Gods werk,

door Hem die ons doet stralen.

 

Niets maakt ons sterker dan Gods Woord,

waardoor we ons laten leiden.

God leert ons strijden, geen beklag,

omdat je in Hem alles vermag,

waardoor we ons zeer verblijden.

 

Voltooiing en voleinding door Evert van de Kamp

 

“Wanneer alles Hem onder­worpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem al­les onderworpen heeft, opdat God zij alles in al­len” (1 Kor. 15:28).

Door een ongeval liet hij zijn leven, nog maar 31 jaar oud. Zijn (Gerefor­meerde) familie schreef: ‘Voor ons was zijn leven veel te kort, maar wij ge­loven dat, nu wij hem los moeten laten, God toch verder met Hem gaat en zijn leven voltooit’.

Die laatste woorden: ‘En zijn leven voltooit’ en ‘God gaat met hem ver­der’ , bleven bij mij han­gen. Temeer omdat ik in een gesprek merkte hoe ongenuanceerd er toch over deze dingen wordt gedacht. Zo in de trant van: ‘De bijl ligt aan de wortel van de boom. Zoals die valt, blijft hij liggen. Wie zich niet bekeert, is voor eeuwig verloren. Voltooiing later, een vraagteken’. In Matteüs 3 vers 10 (Matt. 03:10) wordt wel wat anders bedoeld.

We willen vooral het laat­ste woord van een mens horen, want met het ster­ven is voor immer alles beslist. Er valt niets meer te veranderen, is de ge­dachte.

De mensen van de geci­teerde advertentie dachten in hun verdriet en troost er kennelijk anders over en naar ik meen terecht.

Alverzoening?

Maar gaat dat dan niet erg ver, zo in de richting van een algemene verzoe­ning? Maak je niet druk, het komt met ieder mens wel terecht.

Zo is het uiteraard zeker niet. De Bijbel geeft mijns inziens geen enkele grond voor een leer van alverzoening. Maar het is even­min waar wat veel christe­nen denken, dat alle men­sen die niet in Christus geloven, voor eeuwig ver­loren gaan. Gelukkig is er ook in dat opzicht meer tussen hemel en aarde dan menigeen denkt.

Dat moet ons daarom tot grote voorzichtigheid ma­nen. Vooral als het gaat om het geven van een eindoordeel over een mens. Bijvoorbeeld bij zelfdoding, waarbij het mensen betreft die door duistere machten de dood worden ingedreven, zon­der dat zij dat ten diep­ste zelf willen.

Veel beter is het te ont­dekken wat het plan van God is als Hij spreekt over de voltooiing en vol­einding van de mens. Ten eerste geeft God niet zo maar een mens prijs aan de tegenstander, aan de duivel. En ten tweede creëert God door zijn Woord en zijn Geest de volmaakte mens. Zijn doel is de volmaakte mens. De mens die tot zijn volein­ding in God komt. Daar is God op uit.

En dit Goddelijke werk is vaak bij het sterven van een mens nog (lang) niet voltooid. Ik geloof dat onze geweldige Heer we­gen heeft, die nu dikwijls nog verborgen zijn voor ons, om na de biologische dood, zijn volledig doel met de mens te bereiken. Ik denk in dit verband ondermeer aan hetgeen geschreven staat in He­breeën 11 vers 39 en 40 (Heb. 11:39-40). Van de geloofsgetuigen in deze geloofsgalerij wordt dan gezegd: “Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkre­gen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden ko­men”.

Daar proef ik in een ver­dergaande geestelijke ont­wikkeling. Geen tweede kans, maar God maakt in zijn trouw af wat Hij be­gon. Nogmaals, God werkt altijd aan voltooiing en voleinding.

Onderscheiden oordeel

De Bijbel brengt niet alle mensen onder dezelfde ne­gatieve of positieve noe­mer. Bij God is sprake van een onderscheiden oordeel. In Matteüs 11 vers 20 tot 24 (Matt. 11:20-24)bijvoorbeeld vergelijkt Jezus de plaat­sen Chórazin en Bethsaïda met Tyrus en Sidon, Kapernaüm met Sodom. Hij zegt: “In de dag des oor­deels zal het voor Tyrus en Sidon en Sodom draaglijker zijn dan voor die steden”.

En het is ook niet zo dat God ons aangaande deze dingen helemaal in het on­gewisse laat. In zijn Woord tekent God verschillende categorieën mensen. Het Woord spreekt over men­sen die wel of niet in het dodenrijk zijn of komen. Bij de opstanding van Je­zus zijn vele rechtvaardi­gen uit het oude verbond overgezet van het doden­rijk naar het hemelse pa­radijs (Matt. 27:52-53; Ef. 04:08). Mensen als Abraham, Izak en Jakob en de profeten, die zich toen al in hun leven had­den bezig gehouden met de hemelse zaken (Heb. 12:23).

Na de opstanding van Je­zus komen de zijnen even­min in het dodenrijk. Zij zien de dood niet (Joh. 08:51) en hebben deel aan de eerste opstanding (Openb. 20:06). Het zijn allen bewoners van het hemelse paradijs. Hun na­men staan opgetekend in het ‘boek des levens van het Lam’ (Openb. 13:08; Openb. 21:27), niet te verwarren met het ‘boek des levens’ in Openbaring 20 vers 12 (Openb. 20:12). Daarentegen zijn of komen andere categorieën ge­storvenen in het doden­rijk. Allereerst noemt de Bijbel die mensen die wel­bewust de zijde van de duivel kiezen (Joh. 03:19). Zij hebben zich verbonden met boze geesten en willen zich nimmer laten bevrij­den. In de dag des oor­deels storten zij zich met die boze geesten in de poel des vuurs, ook ge­noemd de buitenste duis­ternis. Door hun keuze zijn ze niet opgeschreven in het ‘boek des levens’. Ik schreef al: ‘Er is geen alverzoening’ (Openb. 20:15).

In het dodenrijk zijn ook degenen uit het oude verbond die wel God dienden, maar die zich nooit met de onzienlijke wereld be­zig hielden. Bij de op­standing van Christus gingen zij niet mee naar het hemels paradijs. Na het openen van het ‘boek des levens’ (Openb. 20:12) begint voor hen toch het feest van de voleinding. In Exodus 32 vers 32 (Ex. 32:32) wordt al over het ‘boek des levens’ gesproken. Het betreft ook de mensen die nooit kennis hebben kunnen maken met de enig ware levende God en die het evangelie van Jezus Christus nooit hebben ge­hoord. In Romeinen 2 vers 14 (Rom. 02:12) heeft Paulus het over een categorie ‘heide­nen’, die van nature doen wat de wet gebiedt.

Een bijzondere groep vor­men de (kleine) kinderen, die hun levensjaren niet vol hebben kunnen maken. Van hen zei de Heer Je­zus: “Voor zodanigen is het koninkrijk Gods” (Luc. 18:16).

De beker koud water

Een aantal jaren geleden zei een in Gods Geest ge­doopte Indische Nederlan­der van Chinese afkomst mij het volgende: Men had hem gevraagd de begrafenisdienst te leiden van een man die met hem in het Jappenkamp had geze­ten. Hij vond dat moeilijk, omdat hij niet wist of de­ze man wel een christen was. Hij vroeg de Heer om antwoord. En de Heer sprak: ‘Ga, want dit is de man van de beker koud water uit Matteüs 10 vers 42’ (Matt. 10:42). In het Jappenkamp had de man on­baatzuchtig velen gehol­pen. U ziet, zoiets ver­geet de Heer nimmer.

“Barmhartigheid roemt tegen het oordeel”, schrijft Jakobus. De ver­taling Brouwer zegt het wel heel mooi: “Maar de barmhartigheid behaalt de zege over het oordeel” (Jak. 02:13).

Dit soort mensen sloot geen verbond met de de­monen, die geen barmhartigheid kennen. In het laatste oordeel worden deze mensen niet prijs gegeven aan de poel des vuurs. Het ingeschapen beeld van God ging in hen niet totaal verloren en zij handelden daarnaar. Hun gedachten werkten zuiver. Hun geweten was niet toe geschroeid. In Matthéüs 25 vers 35 tot 40 (Matt. 25:35-40) wordt ondermeer over deze mensen gesproken. Naar hun ‘werken’ worden ze geoordeeld, zegt de Heer (Openb. 20:12).

Zo leert de Heer ons niet voorbarig en ongenuan­ceerd te oordelen. Het rechtvaardig oordeel is bij Hem in de allerbeste han­den.

God alles in allen

Wij worden opgeroepen in de lijn van Gods gedach­ten en plannen te denken. Dat behoedt voor elke vorm van doemdenken. In Hebreeën 12 vers 2  (Heb. 12:02) wordt Jezus de ‘voleinder des geloofs’ genoemd. Zijn be­diening is het bewerken dat God alles in allen zal worden, zal zijn. Dat be­tekent dat Jezus bezig is zijn gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet (Ef. 05:27). Christus brengt alles tot volheid (Ef. 04:10).

Wij zijn genaderd tot de geesten der rechtvaardi­gen, die de voleinding – het doel van God met de mens – bereikt hebben (Heb. 12:23). Naar dit doel, die voltooiing, zijn wij op weg, de gelijkvor­migheid aan het beeld van Jezus. We jagen naar de volmaaktheid in Christus (Filip. 03:10-14). We verlan­gen er naar en willen dat God alles in ons zal zijn. Nu en hier en bij de eerste opstanding (Openb. 22:02).

Er wacht nog veel werk. Want evenzeer is het Gods bedoeling dat heel zijn schepping de vrijheid van de heerlijkheid der kinde­ren Gods zal bereiken (Rom. 08:21). Alle machten delven het onderspit. God zoekt zijn woning in een totaal verloste, herstelde en verheerlijkte mensheid.

“Sta op, o God, richt de aarde, want Gij bezit alle volken” (Ps. 082:008).

God doet wat Hij kan en Hij bereikt zijn doel, nu en straks.

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als water in een regenton

U kent allemaal wel die houten regentonnen. Bekend van het kinderliedje: ‘Jan Huigen in de ton, met een hoepeltje erom’. Een ton bestaat uit duigen: houten planken die de wand van de ton vormen..

Een kapotte ton valt in ‘duigen’, als de hoepels breken. Je hebt dan niet meer één geheel maar losse ‘duigen’ (planken). Overigens een mooi beeld van de eenheid.

Het was tot twee keer toe dat God mij bij zo’n regenton bepaalde, in verband met de liefde binnen de gemeente. Het was alsof ik zo’n regenton voor me zag. Hij was niet heel, laten we zeggen: hij was in reparatie.

Aan de ene kant van de ton waren mooie gave duigen te zien. Planken die keurig aaneengesmeed naast elkaar waren ópgetrokken als een wand, één geheel. Maar er waren ook duigen die veel kleiner waren dan de rest. Of die maar tot de helft kwamen.

Hoeveel water kan deze regenton bevatten? Zover als de kleinste duigen reiken. Zoveel tot de rand van de kleinste duig. Als liefde het water is binnen de regenton dan kunnen we de boodschap misschien begrijpen. Soms lijkt het al alsof we samen één wand vormen, waar heel veel water in kan. Het is maar van welke kant je tegen de ton aankijkt. De eenheid is bijzonder groot tussen deze duigen. Maar van boven af heb je pas goed zicht. Dan zie je dat het water niet verder kan of dat het verloren wegsijpelt daar waar de hiaten zijn, bij de kleine duigen.

Ik denk niet dat duigen mensen voorstellen, maar relaties! Er zijn makkelijk, snel gevormde relaties. Het klikken tussen mensen. Maar er zijn ook relaties die meer moeite kosten om omhoog te komen. Die dreigen te klein te blijven. Hier dreigen de hiaten te vallen. Deze duigen verdienen onze aandacht en hebben de aandacht van onze God, die is een hersteller van bressen!

 

Zomeractie 1990 door Gert Jan Doornink

Voor de tweede en laatste maal vragen wij uw aandacht voor onze financiële zomeractie tot ondersteuning en instandhouding van het werk van “Levend Geloof”. Daar zijn twee redenen voor.

In de eerste plaats willen wij iedereen hartelijk bedanken voor de giften die wij reeds ontvingen naar aanleiding van onze eerste oproep. Direct na het verschijnen van ons vorige nummer kwamen reeds de eerste spontane reacties binnen. Het heeft ons verblijd en bemoedigd hoe “Levend Geloof” ‘leeft’ onder onze lezers en lezeressen!

De tweede reden, dat wij nog een keer attenderen op onze zomeractie, is dat echter ook verschillende lezers en lezeressen, waarvan wij weten dat zij onze geloofsarbeid een warm hart toedragen, nog niet gereageerd hebben. Op hun doen wij thans een beroep ook te reageren door een extra bijdrage over te maken. Wij vertrouwen erop dat in de komende weken nog velen zullen reageren en willen daarvoor reeds bij voorbaat iedereen bedanken.   

 

Kennen door Duurt Sikkens

“… kennen, zoals ik zelf gekend ben” (1 Kor. 13:12).

Laat je niet kennen! Dat wordt je in bepaalde situaties nogal es toegevoegd. Je moet je groot houden en flink en stoer (dat geldt dan speciaal voor jongens) en meisjes worden weer in een ander patroon geduwd. Wanneer je dat tot je levensprincipe hebt gemaakt heb je een heleboel in je eentje te verstouwen.

Zou God jou willen leren kennen? En Jezus? Mag Hij weten wie je werkelijk bent? Het punt is niet of je de Bijbel kent of dat je je uit de naad slooft voor de gemeente waar toe je behoort, moor of God jou kent.

Heb je je aan Hem laten kennen? Of verschuil je je achter je activiteiten, je lange gebeden, je theologische weetjes of wat al niet?

Kom eens tot rust in Zijn nabijheid. Een huwelijk waarin de vrouw de ganse dag loopt te sloven en te zwoegen, en geen moment voor zichzelf heeft, is geen huwelijk.

Jezus zou zeggen: “Hou es op, ga es zitten, naast me. En doe dat horloge weg.

‘k Wil eens met je praten, want in plaats van zelf te leven, wórd je geleefd. Of ben je vergeten dat Ik van je houd om jouw karakter. Als Ik zeg: Ik ben met je, betekent dat dat Ik liever niet zonder je ben. Haal diep adem, adem Mijn Geest, want Ik wil dat we samen gelukkig zijn. Zo ken Ik je weer”.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief door Klaas Goverts -2-

Bijbelstudie Hebreeënbrief -2-

  1. Zonen. Er is niet alleen sprake van ‘een die zoon is’, maar ook van zonen (meervoud). Kerntekst is (Heb. 02:10): om vele zonen tot heerlijkheid (of gewicht, of lichtglans) te brengen. Hierbij sluiten onmiddellijk weer enkele andere grondmotieven aan, namelijk:
  2. deelgenoten. De zonen zijn deelgenoten van die ene die zoon is (was). Het woord ‘deelgenoten (chaberim) horen we vijf keer in de Hebreeënbrief:

(Heb. 01:09 gezalfd met vreugdeolie boven uw deelgenoten;

deelgenoten van de (een) hemelse roeping;

want deelgenoten van de Messias (de Christus) zijn wij geworden… ;

deelgenoten geworden van de heilige Geest;

de paideia (opvoeding) waarvan allen deelgenoten zijn geworden.

In deze verzen tekent zich een bepaalde weg, een zekere gang van dit deelgenootschap af; het krijgt contouren. Het gaat hier over de chaberim (de gabbers van de Messias, zijn bondgenoten, zijn lotgenoten, de met Hem verbondenen). Ze delen in zijn roeping – ze delen in zijn messiaans bestaan (dat wil zeggen: ze worden als zaad uitgestrooid; ze zijn er voor de ander; ze delen in zijn ruach (geest) – ze delen’ in zijn paideia (zijn training, zijn leerschool).

  1. broeders. Meteen na de tekst over de zonen klinkt een woord over broeders: (Heb. 02:11). We brengen ook dit thema even in kaart:

(Heb. 02:11) Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen (roepen);

(Heb. 02:12 vertellen zal ik uw naam aan mijn broeders (citaat uit Psalm 22);

(Heb. 02:17 Hij moest in alle opzichten de broeders gelijk worden;

(Heb. 03:01) heilige broeders, deelgenoten…

(Heb. 08:11 ze zullen geenszins onderwijzen (… ) ieder zijn broeder;

Zie verder nog (Heb. 10:19 en Heb. 13:22).

In het gedeelte vanaf (Heb. 02:11 derhalve komen we de term ‘broeders’ maar liefst viermaal tegen; we mogen het daar als sleutelwoord beschouwen. Schematisch loopt de lijn als volgt:

zonen = broeders = deelgenoten.

Het thema van de broederband kennen we al vanuit de Thora (Genesis onder andere); reeds daar gaat het over zonen die broeders worden, en broeders die elkaars lotgenoten en bondgenoten worden. Met de aanduiding ‘broeder’ bevinden we ons in het taalveld van de solidariteit. Broeder is degene die solidair is ’tot het uiterste’. Vandaar het motief van het: gelijk worden aan de broeders in alles, in alle aspecten, op alle terreinen van het bestaan. Psalm 22 (waarbij de Hebreeënschrijver aanknoopt via het verbindingswoord ‘broeder’) onderstreept deze gedachte. Hier is immers een mens aan het woord die inderdaad in alles lotgenoot is van de minste zijner broeders, en die daarom dan ook recht van spreken, recht van vertellen heeft. Zelfs de minste broeder, ja de diepst vertrapte en verschopte broeder kan zich in hem herkennen.

Conclusie: centraal motief in de brief aan de Hebreeën is: de Messias als broeder, in Zijn lotsverbondenheid tot het einde. Het uiterste der dagen draagt het stempel van de mens die tot het uiterste ging. Jezus de broeder tot het einde toe.

“gij zijt de broeder die wij ten offer hebben gebracht”.

Deze broeder keert ons bestaan binnenste buiten, hij licht ons door tot op onze diepste kern, hij wiens weg van begin tot het eind getekend is door dat wonderlijke woord:

Hij schaamt zich voor hen niet…

Bereid met hen in één adem genoemd te worden

draagt hij hun naam,

geeft hij zijn naam aan hen,

deelt hij met hen zijn brood, gaat met hen in hun dood, hij treedt hun pad en op zijn weg neemt hij hen mee, hij draagt hun last, hij brengt hen naar zijn huis.

Hij is de broeder die wij ter dood verwezen en zonder wie wij niet kunnen leven. Aan Hem lezen wij af wat broeder-zijn inhoudt.

 

Welke wet is in ons binnenste door Wim te Dorsthorst

Een weinig begrepen belofte

“Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven” , was de belofte van God in de meest donkere tijd van het volk Israël. Er klonk als het ware een juich­kreet van God door in deze belofte.

Wat is, tot in deze tijd, deze belofte maar weinig begrepen. De wet die God in ons hart schrijft en in ons verstand legt, is zijn Heilige Geest, die Hij in. ons binnenste geeft (1 Thess. 04:08). Het is niet een uitgeschreven wet die je kunt bestuderen en trachten te vervullen, maar het zijn de levens­wetten van God en Jezus Christus. Het is het eeu­wige goddelijke leven door de eeuwige Geest in ons binnenste.

Dat is het levende water wat de innerlijke mens doorstroomt en tot gewel­dig vrucht dragen brengt. Jesaja 32 vers 15 en 16 (Jes. 32:15-16)zegt: “totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud; dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde”. Gods ge­rechtigheid verblijft in de gaarde, in het inner­lijk van de mens, door de Heilige Geest.

De Schrift staat vol van deze woorden die allemaal te maken hebben met de eeuwige gedachte en be­lofte van de Vader: “Ik zal Mijn Geest uitstorten op al wat leeft” (Joël 02:28a). “Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven”.

Wij vormen de ware tabernakel

God schiep het hart van de mens om daar Zelf in te kunnen wonen. Door de zonde is het hart ver­ontreinigd, maar God zelf voorzag in het Lam, zijn eigen Zoon, en reinigde de tempel met Zijn bloed. Paulus zegt: “Die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft” (Hand. 20:28b).

Als beeld van deze ware tempel bouwde Mozes de tabernakel waar in het heilige der heilige de ark van het verbond stond met daarin de ste­nen tafelen, beeld van de ingeschapen wetten Gods. Deze ark werd be­sprenkeld met het bloed op grote verzoendag.

Zo is in ons diepste bin­nenste het verborgen heiligdom gereinigd met het bloed van het Lam en door de inwonende Geest is de wet van God met eeuwig levend schrift ge­schreven in ons hart en is door de Geest de Va­der en de Zoon in ons tegenwoordig.

En het is de Heilige Geest zelf die in ons getuigt dat deze dingen waar zijn (Heb. 10:15-16) en dat we kinderen van God zijn (Rom. 08:16).

Bedekking en onwetendheid

Als er door de duivel iets bedekt en weggeredeneerd is dan zijn dat wel deze geweldige waarheden. Er zijn vele boeken geschre­ven over de Heilige Geest, over Zijn persoon, over het ontvangen, over het werk, over de gaven, enz. en dat is goed want er is een ontstellend gebrek aan kennis op dit gebied. Maar ik ben er zeker van dat het nooit beter gefunctioneerd heeft als toen er nog geen enkel boek over geschreven was. Toen het nog gewoon in het geloof aanvaard werd en de Geest zelf op een geweldige wijze Zijn aanwezigheid in de mens bevestigde.

Paulus ontmoet de eerste gelovigen van de gemeen­te te Efeze. Zijn eerste vraag is: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen toen gij tot geloof kwam? Dat is geen bijzaak, maar hoofdzaak. Dan is het antwoord: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is” (Hand. 19:01-02). Hoeveel ‘gelovigen’ zullen er van­daag de dag zijn die met de Efeziërs kunnen zeg­gen: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige. Geest is”. Mis­schien hebben ze er wel een vage beschouwing of theologische uiteenzetting over, maar geen zuiver besef van die hele per­soonlijke inwoning van de Geest van God.

Als Paulus dan deze men­sen uitleg geeft en ze doopt in water (door on­derdompeling) in de Naam van de Here Jezus en ze vervolgens de handen op­legt, ontvangen ze de belofte van de Vader: “Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven”. En de Heilige Geest geeft spon­taan getuigenis van zijn aanwezigheid, want wij lezen dan: “En zij spra­ken in tongen en profe­teerden” (Hand. 19:03-06). Dat is de spontane wer­king van het goddelijke leven in de mens. Daar is geen studie voor nodig maar dat is er en dat functioneert. Zo heeft God de mens geschapen. Het goddelijke en het menselijke passen bij el­kaar en horen bij elkaar.

Wie is de Heilige Geest?

De Schrift zegt dus – niet alleen in Handelingen 19, maar op vele plaatsen – dat er een ‘Heilige Geest’ is. Hoe moet dat dan verstaan worden? Als de mensen niet weten wie en wat de Heilige Geest is, hoe moeten zij dan be­grijpen wat die Geest in hun leven komt doen?

Wat is de bedoeling van God geweest (de belofte des Vaders) om Zijn Geest in ons binnenste te ge­ven ?

Het is niet verwonderlijk dat in het nieuwe testa­ment ongeveer 240 maal over de Heilige Geest ge­sproken wordt. Daaruit blijkt de grote plaats die de Geest inneemt, maar ook de onderwijzing die de Schrift erover geven wil. Wat in ieder geval uit de hele Schrift (oud en nieuw) blijkt is, dat de Heilige Geest niet als een onpersoonlijke dyna­mische kracht wordt voor­gesteld. Op vele plaatsen wordt Hij samen genoemd met de Vader en de Zoon, maar wel als te onderschei­den van de Vader en de Zoon. Heel duidelijk zegt Jezus dat de mens gedoopt dient te worden in de Naam van de Vader, in Naam van de Zoon en in Naam van de Heilige Geest (Matt. 28:19; zie ook 2 Kor. 13:13; 1 Kor. 12:04-06).

De Heilige Geest wordt in de Schrift niet voorgesteld als een derde persoon, maar wel heel nadrukkelijk als een persoonlijkheid (zie o. a. Joh. 16:05-15). Er wordt niet gezegd: de Geest is God of de Geest is de Here, dus als per­soon, maar wel: “God is Geest” (Joh. 04:24) en: “Weet gij niet, dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). En: “De Here nu is de Geest en waar de Geest des Heren is… “(2 Kor. 03:17). Dus: “God is Geest” en “De Here nu is de Geest”.

De Heilige Geest is dus de Geest van God en de Geest van de Here, Jezus Christus. Ook genoemd: de Geest van Christus (Rom. 08:09); de Geest van het zoonschap (Rom. 08:15); de Geest van Jezus (Hand. 16:07); de Geest van Gods Zoon (Gal. 04:06); de Geest der genade (Heb. 10:29) ; de eeuwige Geest (Heb. 09:14); enz. Het zal duidelijk zijn dat het hier steeds gaat over dezelfde Heilige Geest.

Onze geest en de Heilige Geest

De Heilige Geest is de Geest van het persoonlijke leven van God en van Je­zus Christus. Die Geest komt in ons wonen, ver­enigt zich met onze geest en wordt tot één geest. Paulus zegt: “Maar die zich aan de Here hecht, is één geest” (1 Kor. 06:17). Mijn eigen levensgeest is mijn innerlijk wezen. Door die geest ben ik de leven­de ziel die God geschapen heeft (Gen. 02:07), ben ik mens en leef en functioneer ik als mens. Zonder die geest kan de mens niet leven. Psalm 104 vers 29 (Ps. 104:029) zegt: “Neemt gij hun adem weg, zij sterven en keren weder tot hun stof (zie ook Job 34:14).

Zo is door de Heilige Geest God wie Hij is en Jezus Christus wie Hij is, als afzonderlijke personen maar volmaakt één door dezelfde (levens)Geest. De Heilige Geest vormt de goddelijke persoonlijkheid binnen in de Vader en in de Zoon, zoals de mense­lijke levensgeest de men­selijke persoonlijkheid vormt binnen in de mens. De apostel Paulus zegt hiervan: “Ook onder ons mensen wordt iemands we­zen alleen gekend door zijn eigen geest. Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God”

(1 Kor. 02:11, Willibr. vert. ).

In de geest van de mens is, wat des mensen is en in de Geest van God is wat Godes is. In Jezus Christus, Gods Zoon en Zoon des mensen, zien wij hoe dat volmaakt één kan zijn.

De Geest gaat van de Vader uit

Kan deze Geest dan van God uitgaan en in ieder mens individueel, heel persoonlijk wonen? De Schrift geeft daar een overtuigend ‘ja’ als ant­woord op. Het blijkt dat dat van alle eeuwigheid af Gods bedoeling is ge­weest met de mens. Jezus zegt hiervan: “Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der waarheid, die van de Vader uitgaat, zal de­ze van Mij getuigen” (Joh. 15:26).

Het is door Jezus Chris­tus dat de mens de Heilige Geest ontvangt. Dat zegt Hij hier zelf en dat zegt Petrus ook in Handelingen 2 vers 33. Alles is Hem in handen gegeven door de Vader, maar de Vader zelf is niet aan de Zoon onderworpen (1 Kor. 15:27). Jezus deelt dus niet de Vader mee, maar de Geest van de Vader.

De scheppingsorde van God

Wij hebben al gezien hoe God de eerste mens Adam formeert. De ordening van God is, dat uit die ene het hele menselijke ge­slacht zou voortkomen. Dat lezen we in Handelin­gen 17 vers 26 (Hand. 17:26), waar staat: “Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en gren­zen van hun woonplaats bepaald”.

Ieder mensenkind dat ooit geboren is en nog gebo­ren wordt, heeft weer de­zelfde levensgeest als Adam. Dat is niet meer maar ook niet minder. En deze levensgeest wordt doorgegeven in de ver­wekking en geboorte (Gen. 01:28a; Gen. 08:07). De hele natuurlijke mensheid is zo in Adam geschapen en draagt zijn beeld als le­vende ziel (Gen. 05:03; 1 Kor. 15:45a; 1 Kor. 15:48a; 1 Kor. 15:49a).

Zo is het goddelijke leven in Jezus Christus (Filip. 02:06; Kol. 02:09), de Zoon van God als de laatste Adam (1 Kor. 15:45b), de eerste van de nieuwe schepping, de geestelijke schepping. Hij is niet geformeerd van stof uit de aardbodem, niet verwekt door vlees en bloed, maar Hij is ver­wekt door God zijn Vader (Luc. 01:35). Wat in Maria verwekt is, is uit de Hei­lige Geest (Matt. 01:20b). Wat uit de Geest geboren is, is geest (Joh. 03:06) en Hij is dan ook een leven­wekkend geesteswezen (1 Kor. 15:45b, vert. prof. Brouwer).

Uit deze Ene, Gods Zoon, zal een ieder van boven geboren worden om in de hemel te wonen, om als hemelburgers tot het huis­gezin Gods te behoren tot in alle eeuwigheden (zie tegenstelling met Handelin­gen 17 vers 26) (Hand. 17:26).

Naar Gods beeld geschapen

In het proces van de we­dergeboorte (geestelijke verwekking, bekering, doop in water, doop met de Heilige Geest) krijgt de mens deel aan de (le­vens) Geest van de laatste Adam, maar het gaat nu om een geestelijke be­vruchting, een geestelijk geboren worden van de natuurlijke mens. Dat is dan iemand die geboren is uit vlees en bloed én uit water en Geest (Joh. 03:05-07). Zo krijgt de mens deel aan het eeuwige leven uit de Vader en de Zoon door de Heilige Geest. Dus door geestelijke ver­wekking en geboorte uit de laatste Adam.

Dat is de nieuwe mens (voortgekomen uit de eerste) naar Gods beeld geschapen in waarachtige heiligheid en gerechtigheid (Ef. 04:24) De nieuwe mens is dus geschapen naar Gods beeld en is de vervulling van Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26).

“Want Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, op­dat wij daarin zouden wan­delen” (Ef. 02:20; zie ook Ef. 04:24; 2 Kor. 05:17; Gal. 06:15).

Zoals de gehele natuurlijke mensheid geschapen is in de eerste Adam, zo wordt de gehele geestelijke mens­heid geschapen in de laat­ste Adam, die het beeld is van de onzichtbare God (Kol. 01:15; 2 Kor. 04:04b).

De eeuwige Geest uit God

Ik heb Paulus al geciteerd waar hij spreekt over de geest en het wezen van de mens en de Geest en het wezen van God in 1 Korinthiërs 2 vers 11 (1 Kor. 02:11). Hij ver­volgt daar met: “Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, op­dat wij zouden weten, wat ons in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met de woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn” (1 Kor. 02:12-13).

Het is de Heilige Geest, die het diepste van het wezen van God is en kent, die ons dit geheimenis openbaart. Niet in leer­stukken, maar door de in­nerlijke openbaring van het leven van de Vader en de Zoon.

Dat is de eeuwige gedach­te en genade van God ge­weest voor de mens.

Daartoe zijn wij, de ge­roepenen, tevoren door God bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden (Rom. 08:29). Dat wil dus zeggen: deel hebben aan de god­delijke natuur (2 Petr. 01:04), zodat de gelovige in­dividueel en als gemeente, goddelijke wasdom ont­vangt door Jezus Christus, onze Here (Kol. 02:19). Door de Heilige Geest wordt in ons de Zoon ge­openbaard en door de Zoon de Vader. En als in allen het beeld van de Zoon volledig geopenbaard is, dan zal God zijn alles in allen en dan draagt de Zoon de voltooide schepping over aan de Vader (1 Kor. 15:24-28) ,

Dit is de heerlijkheid van het nieuwe verbond waar van God zegt: “Mijn wet­ten zal Ik in hun harten schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn”. Zijn leven wordt ons leven!

“Wat geen oog heeft ge­zien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, alles wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben, is aan ons ge­openbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diep­ten Gods” (1 Kor. 02:09-10).

(Dit was het tweede en laatste deel over dit on­derwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Ge­loof” van juni).

1990.06 nr. 315

Levend geloof 1990.06 nr. 315

Het geheim van Christus en de gemeente door Gert Jan Doornink

“Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente” (Ef. 05:32; lees ook Ef. 05:22-33).

Paulus was een praktisch man. Hij was weliswaar ongetrouwd, maar uit zijn brieven – die zo’n rijke geestelijke inhoud hebben en zo belangrijk zijn voor de opbouw en correctie van ons geloofsleven – blijkt telkens weer dat zijn beschouwingen over het geestelijk leven geen theorie zijn, maar er op gericht zijn dat ze ook praktisch beleefd kunnen worden. In het vijfde hoofdstuk van zijn brief aan de gemeente te Efeze bijvoorbeeld spreekt Paulus over de verhouding man-vrouw in het huwelijk. Nu is er geen enkel onderwerp denk ik dat zo ter discussie staat als dit en de moderne mens die Christus niet kent zal, als hij geconfronteerd wordt met dit gedeelte, deze woorden van Paulus als ‘hopeloos ouderwets’ van zich afschuiven. Nu hoeven we ons daar als wedergeboren christenen niet zo druk over te maken, want we weten dat de mens zonder Christus sowieso niets te maken wil hebben met alles wat met God en godsdienst te maken heeft.

Maar er zijn ook vele oprechte christénen die de woorden die Paulus hier schrijft, vaak verkeerd interpreteren, zo in de trant van: De vrouw moet te allen zodanig onderdanig zijn aan de man, dat zij precies doet wat hij zegt. In bepaalde godsdienstige kringen komt dit ook vandaag aan de dag nog voor.

Maar dan heeft men zo’n tekst als vers 22 “Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here… wel totaal uit zijn verband gerukt, want als er een ding duidelijk is in dit hoofdstuk dan is het wel de gelijkheid, de eenheid die er behoort te bestaan tussen man en vrouw. Weliswaar heeft ieder zijn eigen geaardheid de vrouw is anders geschapen dan de man maar dit betreft het vlees, het natuurlijke, datgene wat van voorbijgaande aard is.

“Het natuurlijke komt eerst en daarna het geestelijke”. Door ons geloof in Christus is er een geheel nieuwe situatie ontstaan. Paulus schrijft daar op duidelijke wijze over in Galaten 3: Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus” (vs,26 28),

Dat het toekomstige perspectief voor ons als gelovigen ook niet meer met aardse maatstaven gemeten kan worden, blijkt wel uit de woorden van Jezus in Matteüs 22. De Sadduceeën stellen daar aan Jezus de vraag met wie iemand getrouwd is ‘in de opstanding’, als hij of zij meerdere malen getrouwd is geweest. Het antwoord van Jezus is duidelijk: “Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods. Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel” (vs.29-30) .

Met het oog op Christus en de gemeente

Aan het begin van dit artikel schreven we reeds dat Paulus een praktisch man was. Hij was geestelijk, maar wel praktijkgericht. In Efeziërs 5 gaat het ook weer om beide. Paulus spreekt daar met het oog op Christus en de gemeente. Daarvoor gebruikt hij de beelden ‘man’ en vrouw’ als voorbeeld.

Het eerste wat opvalt is de bijzondere plaats die Paulus toekent aan de gemeente. Geen ondergeschikte, mindere rol, maar Paulus stelt als het ware Christus en de gemeente op één lijn. Het is belangrijk dit goed te onderkennen. Jarenlang heeft de gemeente een soort minderwaardigheidscomplex gekend. Er hing over de gemeente een soort versluiering die niet van God afkomstig was, maar uit het rijk der duisternis. Er werd een soort afstand gecreëerd tussen Christus en de gemeente, zoals deze ook bestond tussen God en de mens. Men sprak van de ‘grote, almachtige God’ en de ‘kleine, nietige mens’. Dit was beslist niet naar de wil van God. Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006) bijvoorbeeld, zegt dat de mens bijna goddelijk is gemaakt en met heerlijkheid en luister is gekroond. Dat een christen ‘zondaar’ werd genoemd vond men heel gewoon, maar dat iemand, omdat hij geloofde in het volbrachte werk van Jezus Christus, zich ‘kind van God’ noemde was iets ongewoons. Alles werd precies andersom voorgesteld. Het is altijd weer de duivel die er een handje van heeft de feiten te verdraaien. Jezus noemt satan niet voor niets ‘de leugenaar vanaf het begin’.

Ik denk bijvoorbeeld ook aan het ten onrechte en verkeerd citeren van Jesaja 55 vers 8 en 9 (Jes. 55:08-09), waar wij lezen: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dam uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten” . Het gaat hier echter niet over gelovigen, maar over ongelovigen, wat blijkt uit vers 7: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij zich over hem ontfermen…” God schept geen afstand, maar heeft de afstand juist opgeheven door het zenden van Zijn Zoon, Jezus Christus.

Het doel van Christus komst.

Christus heeft zijn gemeente liefgehad en Zich voor haar overgegeven, zegt Paulus zo mooi in Efeziërs 5 vers 25 (Ef. 05:25). En daarbij had Hij als doel voor ogen “om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad  met het woord, en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet” (vs. 26-27).

En laten we niet vergeten dat zoals Christus gezonden was door de Vader, ook wij door Hem zijn gezonden! Hoe meer wij er aan meewerken dat Zijn beeld in ons zichtbaar wordt, hoe meer dat gerealiseerd gaat worden. Het ’tot één vlees zijn’ van man en vrouw In de natuurlijke wereld, heeft daarom ook een veel diepere geestelijke betekenis.

Christus wil dat we volkomen één met Hem zijn en dal we in elk opzicht onze plaats in Zijn lichaam, de gemeente, hebben ingenomen opdat Hij ons gebruiken kan in Zijn dienst. We zijn leden van Zijn lichaam, zegt Paulus in vers 30. Er is een geweldige taak voor ons weggelegd. De werkelijke gemeente van Jezus Christus waartoe allen behoren die wedergeboren zijn en ook verder het verlangen hebben geestelijk te groeien, waardoor het volwassen stadium in Christus bereikt wordt zal in deze eindtijd een steeds belangrijker plaats innemen. Deze ‘eindtijdgemeente’ zal een overwinnende gemeente zijn.

De gemeente wordt in de Bijbel ook de bruid genoemd (en Christus de Bruidegom). Als Johannes in Openbaring een visionaire beschrijving geeft van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem, spreekt hij op een gegeven moment over de bruid die voor haar man versierd is (Openb. 21:02) .

De gemeente zal vol worden van de heerlijkheid Gods en zo verder meewerken aan het herstel en de eindvoltooiing van Gods schepping. Dit is geen utopie, geen fata morgana, maar vandaag mogen we daaraan reeds ten volle meewerken. Dat is het grote geheim waarvan Paulus spreekt met het oog op Christus en de gemeente!

 

Zomeractie 1990 door Gert Jan Doornink

Ook dit jaar doen wij aan het begin van de zomer weer een oproep aan onze lezers en lezeressen het werk van “Levend Geloof” met een extra financiële bijdrage te ondersteunen. Tijdens de zomermaanden lopen de inkomsten uit giften, etc. meestal zodanig terug dat er een achterstand ontstaat, die in het najaar moeilijk in te halen is. Dit is uiteraard jammer en werkt belemmerend ten aanzien van ons geloofswerk dat voor zovelen tot grote zegen is.

Dat is ook de laatste maanden weer gebleken. Kort achter elkaar ontvingen we van drie voorgangers van volle evangelie gemeenten – geheel onafhankelijk van elkaar – zeer positieve reacties op de inhoud van “Levend Geloof” . Daar zijn we erg blij mee en het betekent voor ons een bemoediging en stimulans om door te gaan met de compromisloze verkondiging van het volle evangelie van Jezus Christus.

De uitleg en belichting van de vele facetten van de boodschap van het koninkrijk der hemelen, blijft ook in de toekomst de doelstelling van ons blad. Een lezer die ons een gift stuurde, schreef erbij: “Blij met koers” . Wij vertrouwen erop dat vele van onze lezers en lezeressen, die óók blij zijn met de koers die wij varen, dit voorbeeld zullen volgen en ons verblijden met een “zomergift”.

 

Evangelie door Duurt Sikkens

“Sta op mijn liefste, mijn schone, kom!” (Hoogl. 02:13).

Hoeveel mensen hebben zich afgewend van een zogenaamd evangelie? Velen. Omdat er een evangelie werd verteld dat een geest ademde van angst en dreiging met hel en verdoemenis. Daar gaat geen enkele aantrekkingskracht van uit en heeft met de term ‘evangelie’ dal letterlijk ‘blijde tijding’ betekent, niets te maken. Van zoiets wordt je niet blij.

Maar het staat toch ergens dat “niemand tol de Vader komt dan dat de Vader hem trekt?” Wel, dal betekent dat er van Jezus aantrekkingskracht uitging. Hij was de mens zoals God de mens – jou dus ook bedoelt. Daarom had Jezus het ook altijd over z’n Vader die Hem had opgevoed en begeleid zodat Jezus was geworden wat Hij zou zijn: De échte mens die vol was van genade en mededogen met de mens.

Dat is een aantrekkelijk evangelie dat de mens losmaakt van zonde en dood en dat niet alleen. Je krijgt een nieuw leven in de hemel waar je met God omgaat als je Vader, waar je gehuwd bent met Jezus door de Heilige Geest, waar je verschijnt aan engelen en vecht tegen boze geesten. Die laatsten zijn de echte tegenstanders van God en wat die uitgedacht hebben voor de mens – vooral op godsdienstig gebied – dat moet met de grond gelijk gemaakt worden. Die vrouw wordt beschreven in Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10).

 

Verdrukking, vrede en overwinning door Tea Keuper Dijk

 

Verdrukking – vrede – overwinning. Je zou zeg­gen: Dat zijn dingen, die niet bij elkaar behoren. Want als je in verdrukking bent, vindt je dat niet bepaald prettig. Het kan je beroven van je vrede en dan is de overwinning vaak ver te zoeken.

En toch, als we in de Bij­bel lezen, maar ook in deze tijd en in ons eigen leven, kan de vrede van God, Zijn kracht en Zijn genade, er wel juist zijn!

Je kunt je ‘gedragen’ we­ten en voelen door gebe­den van anderen, wanneer er beproevingen zijn. Je kunt je sterk weten en voelen door de aanwezig­heid van Gods Geest en de bescherming van Gods engelen. Hoe kan dit?

Ten eerste, omdat je je richt op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof.

Ten tweede, omdat je weet dat je volkomen af­hankelijk bent van God de Vader.

Ten derde, omdat je je bewust wordt van wat het betékent, Gods Geest toegelaten te hebben in je leven.

Wat Jakobus zegt en adviseert

Jakobus zegt zelfs: “Bes­te broeders (zusters), is uw leven vol moeilijkheden en verleidingen? Wees dan maar blij; want als de weg ruw is, kan uw geduld groeien. Laat uw geduld dus toenemen en probeer niet de problemen te ont­lopen. Als uw geduld vol­groeid is, zult u alles aan­kunnen en een sterk en zuiver karakter hebben. Als u wilt weten wat God van u verwacht, vraag het Hem en Hij zal het u graag willen vertellen.

Want Hij staat altijd klaar om ieder, die Hem daarom vraagt, voldoende wijsheid te geven. Hij zal het u niet kwalijk nemen” (vert. ‘Het Boek’) .

Wanneer we plotseling het verlies van iemand , die ons heel lief was, te ver­werken krijgen, dan is God een Helper, groot van kracht. Jezus is De­gene, Die voor ons bidt en de Heilige Geest is on­ze Trooster. Alleen, we moeten ons dit goed be­wust zijn, als kinderen van God! Ons oude den­ken moet veranderd wor­den, vernieuwd. Onze re­latie met God, Zijn Zoon Jezus Christus met de Heilige Geest, moet een waarachtige, levende relatie zijn. Een Vader kind, broeder – broeder, trooster-bedroefde relatie!

Dan kunnen er tranen zijn, ons gevoel kan heen en weer bewogen worden, maar de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, blijft, omdat die in je hart vast geworteld zit.

Verdrukkingen in de eindtijd

We zullen door grote ver­drukkingen gaan in de eindtijd en velen hebben dit, juist om hun geloof, ervaren en zijn er nog middenin. Maar God zal al die mensen, die voor Hem leven, door de verdruk­kingen heen leiden. Dat hebben we ook in de le­vens van de profeten, Jezus en de apostelen ge­zien en dat zal ook in Gods ontelbare schare ge­zien worden! Dat komt omdat ze ‘verzegeld’ zijn, met God verbonden door de Heilige Geest! In Open­baring 7 vers 9 tot 17 (Openb. 07:09-17) wordt dit op een heerlijke manier beloofd. En alleen het wéten en geloven ervan  kan ons vrede geven, óók in verdrukkingen.

Jezus zag op de vreugde die vóór Hem lag en was het toonbeeld van vrede en ons grote voorbeeld in verdrukking en lijden. Hij heeft de machten open­lijk tentoongesteld en sa­tan verslagen.  “Wat kan ons ooit van de liefde van Christus scheiden? Im­mers, onder alle omstan­digheden hebben wij, dankzij Hem, die zoveel van ons houdt, de over­winning!” (Rom. 08:31-39) .

Dank God voor Zijn Woord, Zijn beloften, Zijn Geest, Zijn Zoon, Zijn volmaakte liefde voor u en mij persoonlijk. Door be­wustwording van wie- en wat we zijn in Christus en God en Zijn Geest, kunnen wij bouwers zijn van het Koninkrijk van God!

Ondanks strijd, verdruk­king, lijden, komt uw vrede in mijn hart. – Diep in mij geworteld ’t ’t wéten: ‘k overwin als satan tart! –

Vrêe, gerechtigheid en blijdschap, in Uw Konink­rijk voor mij, – God, ik dank U voor het zoonschap: U verlost en U maakt vrij!

 

God heeft gesproken… door Piet Snaphaan (gedicht)

“God heeft eenmaal gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: de sterkte is Godes” (Ps. 062:012).

Wat heerlijk dat God heeft gesproken,

en dat ik ’t zelf ook heb gehoord,

de schaduwgang heeft Hij doorbroken,

voor mij het ware licht ontstoken,

in Jezus ’t vleesgeworden Woord.

 

Hij plaatst mij midden in die dingen

die geestelijk zijn, ook in deez’ tijd

zal Hij mij met Zijn glans omringen,

en door Zijn kracht doen overwinnen

reeds nu en tot in eeuwigheid.

 

Welke wet is in ons binnenste? door Wim te Dorsthorst

Bij het lezen van de ge­weldige belofte betreffen­de het nieuwe verbond in Jeremia 31 vers 31 tot 34 (Jer. 31:31-34) en Hebreeën 8 vers 8 tot 12 (Heb. 08:08-12) (zie “Levend Geloof van mei 1990: ‘Een nieuw en beter verbond’), is het goed eens even stil te staan bij de wet die in ons binnenste geschreven wordt.

De belofte luidt immers: “Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” .

Het verbond van de Sinaï

God leidt zijn volk uit Egypte en aangekomen bij de Sinaï’ sluit God een verbond met het volk. Alle initiatief is van God. In zekere zin is het een opgelegd verbond, maar het volk geeft als ant­woord: “Al de woorden die de Here gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex. 24:03b-07b) . Dat is dus de vrijwillige toezeg­ging ven het volk, waar­op Mozes het verbond be­vestigde: “Toen nam Mo­zes het bloed, en sprengde het op het volk en zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden” (vs.8).

Hiermee werd het verbond bezegeld en had rechts­kracht voor beide partijen. Het was als een huwelijks­sluiting en was een voor­afschaduwing van wat in de volheid des tijds wer­kelijkheid zou worden: een nieuw verbond in het bloed van het Lam.

Voor het volk Israël was het iets heel bijzonders een verbond te hebben met de allerhoogste God die bij de uitleiding uit Egypte had bewezen boven alle góden verheven te zijn. Bovendien was het een verbond wat gedragen werd door de liefde van God. Door zijn goedertie­renheid, trouw, erbarming, genade, enz.

Zo zou God zijn ten op­zichte van zijn bruid. Goedertierenheid en trouw waren de pijlers van het verbond. Daarmee ver­plichtte God zich om als man voor zijn vrouw, het volk, te zorgen. Voor de vrouw, voor het volk, gold: “Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luis­tert en mijn verbond be­waart, dan zult gij uit al­le volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij” (Ex. 19:05).

Dat was het deel van het volk, dat ze niet in eigen overleggingen mochten wandelen (Jes. 65:02), maar nauwgezet in God:, wegen zouden gaan (Deut. 11:22) en bij Zijn naam zouden zweren (Deut. 10:20) , Daarin lag voor het volk Israël een grote zegen besloten. Voor Mozes heengaat, bindt hij hel volk nogmaals op het hart en zegt: “Neemt al de woorden ter harte, waar­mee ik u heden vermaan, opdat gij daarmee uw kinderen zult opdragen al de woorden dezer wet nauw­gezet te onderhouden. Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven: door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult ne­men” (Deut. 32:46-47) .

Van buitenaf en opgelegd

Zo was dit volk Israël het meest bevoorrechte volk dat op de hele aarde bestond. Alles behoort aan God toe, maar met dit volk had God, de Schep­per van hemel en aarde, de ‘Ik ben die Ik ben’, persoonlijk een verbond gesloten. Kenmerk van dit verbond was dat het van buitenaf en opgelegd was (Deut. 06:17) .

Dat God niet alleen be­doelde: als een slaaf doen wat er gezegd werd, is duidelijk en blijkt ook uit de woorden die God tot Mozes spreekt als Hij zegt dat de wet en het gebod op de stenen tafelen, zijn om hen te onderwijzen (Ex. 24:12) .

Ook wilde God aan het volk kracht geven om vermogen te verwerven teneinde het verbond ge­stand te doen (Deut. 08:18). Dat de duivel met zijn hele legermacht, uitge­drukt en uitgebeeld in de zeven vijandige volkeren, gewerkt heeft om dit volk van God af te trekken, is duidelijk. Hij is een dief, een slachter en een ver­delger, zegt Jezus in Johannes 10 vers 10a (Joh. 10:10a).

Altijd gedroeg het volk zich weerspannig tegen God waardoor de heerlijk­heid van het oude ver­bond hooguit in een enke­ling gewerkt heeft. Aan het einde zien we deze enkelingen in Maria en Jozef, Zacharias en Elisabeth, Simeon en Anna en iemand als Nicodémus.

Het verschil tussen de twee verbonden

Zoals het kenmerk van het oude verbond was: van buitenaf, buiten de mens op tafelen van steen, nauwgezet alle voorschrif­ten vervullen, uiterlijke godsdienst; zo is het ken­merk van het nieuwe en betere verbond: ‘binnen in u’, in het verstand ge­legd, in het hart geschre­ven, “Mijn Geest zal Ik IN UW BINNENSTE geven” .

In het oude verbond ging de mens naar de tempel om God te dienen en te ontmoeten. In het nieuwe verbond is de mens zelf een tempel en woont Gods heilige Geest in zijn bin­nenste (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). In het oude was het gods­dienst, maar in het nieu­we is het godsvrucht (Jes.32:15; Gal. 05:22). Geen geboden en inzettin­gen van buitenaf, maar leven – goddelijk leven – van binnenuit.

De wet die in het binnen­ste geschreven wordt, is niet de oudtestamentische wet of de tien geboden (woorden), die op de tafelen gegrift waren, maar God zegt: “Mijn wetten”. Als wij de hele wetgeving beschouwen en in het bij­zonder de ’tien geboden’ of ‘woorden’ (Ex. 20:01-17), dan is duidelijk dat dit menselijke wetten zijn door God aan de mens gegeven. Het zijn geen wetten van God, waardoor God leeft, maar wetten bedoeld voor de mens om te leven (Deut. 32:47). Als God de mens schept, formeert van stof uit de aardbodem, dan blaast God de levensadem in zijn neus en alzo wordt de mens een levende ziel (Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45) .

In die levensgeest van de mens is alles wat de mens tot mens maakt. Dat is ook zo bij planten en dieren, maar de mens is heel bij­zonder omdat hij beeld­drager Gods zal zijn. De planten zijn naar hun soort en de dieren naar hun aard, maar de mens is naar Gods beeld ge­schapen. De geest is de drager van de scheppings- wetten Gods voor de mens. Hierdoor, een heel scala aan begeerten, is de mens tot de levende ziel gewor­den, waardoor hij in staat is, daar waar hij voor geschapen is, te volvoeren in volkomen harmonie met al het geschapene en met God, zijn Schepper

De levenswetten in het hart

In het ‘paradijs verhaal’ laat God ons zien hoe de duivel op sluwe wijze de mens verleidt en aan zich onderwerpt. De mens komt in de geestelijke dood en hierdoor treedt een ver­duistering op in de mens, waardoor de ingeschapen wetten niet goed meer kunnen functioneren . Zo spelen de boze geesten ook in op de begeerten van de mens, om hem tot zonde te brengen (Gen. 03:06; Jak. 01:14-15).

Maar het levenslicht – wat de dichter van Spreuken noemt: “De geest van de mens is een lamp des He­ren” (Spr. 20:27) – is nooit helemaal uitgedoofd. Zolang dat licht nog schijnt, functioneert het geweten nog en is nog bepalend voor de beslis­singen op de overleggingen van het hart (Rom. 01:21; Matt. 15:18-19).

Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben (bedoeld wordt: de wet en de geboden die de Jo­den wel hadden) van na­ture doen wat de wet ge­biedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich­zelf tot wet; immers zij tonen dat het werk der wet in hun hart geschre­ven is, terwijl hun gewe­ten mee getuigt en hun gedachten elkander onder­ling aanklagen of ook ver­ontschuldigen” (Rom. 02:14-15).

Oorspronkelijk is in ieder mensenhart de wet ge­schreven en wanneer deze ingeschapen wetten nog functioneren, werkt het geweten en is betrokken bij de beslissingen die volgen op de overleggin­gen, gedachten, redene­ringen des harten. Dan is het nog niet volkomen duister geworden in hun hart (Rom. 01:21; Ef. 04:17-18).

De verzoening door Christus

Opnieuw is het God zelf die het initiatief neemt om de mens te verlossen uit de toestand, waarin hij sinds de zondeval ver­keert. Het is weer de apostel Paulus die dit op een wijze beschrijft, die tot nadenken en tot diepe dankbaarheid stemt. Hij schrijft in 2 Korinthiërs 5: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij­gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich ver­zoend heeft. . . , dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun over­tredingen niet toe te reke­nen. Hem die geen zonden gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde ge­maakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem ” (2 Kor. 05:17-18a-21).

Dit zijn woorden die je met je hart moet leren verstaan, want dan proef je daarin pas ten volle de liefde en de genade van God en Jezus Christus voor de mensheid. De mens is met God verzoend als vaststaande genade­gave van God. God heeft ons met zichzelf ver­zoend en rekent ons de overtredingen niet toe, maar heeft het op Zijn eigen Zoon gelegd.

Levend door Gods gerechtigheid

In tegenstelling met het oude verbond, wat opge­legd was aan een heel volk, is het nu een per­soonlijke toetreding tot Gods volk – het Israël Gods – op grond van ge­loof. En bij dat geheel van verzoening en ver­lossing uit de macht van satan, en gerechtigheid Gods in Jezus Christus, hoort ook een reiniging van het geweten.

De menselijke levensgeest is weer levend door die gerechtigheid Gods (Rom. 08:10b) en van het geweten zegt de Hebreeënschrijver: “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, ons bewustzijn (‘uw geweten’, Statenvert.) reinigen van dode werken, om de leven­de God te dienen” (Heb. 09:14). Het geweten zal weer goed gaan functioneren en eveneens de inge­schapen levenswetten in de geest. De wedergeboren mens gaat weer van nature doen wat de wet gebied, zonder die wet van buiten­af te hebben of te over­peinzen .

Maar dit is niet op zichzelf staand of een doel op zich, want Hebreeënschrijver vervolgt met: “En daarom is Jezus Christus de mid­delaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden” (Heb. 09:15).

Dat is het doel van God. Er gaat iets totaal nieuws gebeuren. Dat is volgens Zijn eeuwige raadsbeslui­ten, waaraan God werkt naar de raad van Zijn wil en welbehagen.

De mens is geschapen om een woonstede Gods, om een tempel van de Heilige Geest te kunnen zijn. En Jezus zegt dat de Heilige Geest de belofte van de Vader is, “die tot in eeu­wigheid bij u zal zijn” (Joh. 14:17). Dat is de belofte van de eeuwige erfenis.

(Er komt nog een artikel over dit onderwerp. Dit vervolgartikel wordt gepubliceerd in “Levend Ge­loof” van volgende maand).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Spelender wijs

Daar zit ze achter de piano. Zo heen en weer te draaien op haar pianokruk! Lekker achteloos, bijna nonchalant zit ze haar melodietjes te oefenen. En het klinkt nog leuk ook! Tegelijk houdt ze haar grote zus achter zich wat in de gaten. Dus zo half een blik op het pianoboek en de andere aandacht voor haar omgeving.

Ze gaat met sprongen vooruit. Het gaat heerlijk spelenderwijs. Heel anders dan haar vader, die zelfs al wat meer jaren pianoles volgt. Het is een serieuze man die er echt werk van maakt. Dagelijks minstens een half uur studie! Maar inmiddels is dochterlief hem allang voorbij gegaan, met haar vlindervingertjes.

Als pa studeert dat zit hij er ook echt helemaal achter. Vrouw en kinderen kunnen beter maar niet in de buurt komen, want vader moet zich concentreren. Voortdurend zoekt en kijkt hij naar de noten. De juiste noten!

Wat staat daar op het papier en hoe breng ik dat over in mijn handen op de toetsen van de piano!

Vader heeft wel veel meer verstand van de piano en van allerlei soorten muziek dan zijn dochtertje. Maar als het om pianospelen gaat. .. helpt die kennis niet veel!

Ineens realiseerde ik me het verschil tussen vader en dochter. Vader wil de letter, de noten zo precies mogelijk navolgen. Het liefst zonder vergissingen.

Dochterlief speelt piano midden in haar omgeving. Gewoon spelenderwijs corrigeert ze zich.

‘Oh, heden een foutje! Dat doe ik even over!’

Binnen het christelijk leven kennen we dit verschil ook. Wat een kramp en onnatuurlijkheid komt er niet boven wanneer er precies volgens ‘de noten’ moet worden gespeeld. Zoals het beschreven is, zo moet het. Zo hoort het, zo is het bijbels!

Het past soms ook helemaal niet meer in onze omgeving. Maar misschien heet het gespeelde liedje: geen gelijkvormigheid!

Toch zijn er ook anderen te vinden. Net als dat meisje leren ze spelenderwijs. Ze oefenen, verbeteren zich, ze kijken en lezen en leven toch open!

Gewoon ontspannen met hun omgeving. Het gaat gewoon minder ‘letterlijk’. Minder noot-gericht en meer melodie-gericht!

In Bijbelse termen: Niet de letter alleen, maar door de Geest verstaan wat er gezegd wordt. De letter maakt alleen maar gesloten mensen. Die zeker niet gelijkvormig zijn aan deze wereld, maar ook geen stralend licht voor mensen!

Laten we vanuit de genade willen leven! Niet vanuit het volbrengen van nieuwe wetten en regels en letters en noten! Leer van dit meisje om het spelenderwijs te leren en wordt zo spelende wijs!

 

Psalm 73:17 door Piet Snaphaan (gedicht)

“Totdat ik in Gods heiligdommen inging…” (Psalm 73: 17).

Ook kinderen Gods stellen vaak vragen

van waarom dit, of waarom dat?

Waarom heeft de één toch tegenslagen,

vindt de ander voorspoed op z’n pad?

 

Soms is het moeilijk te begrijpen,

totdat je door problemen heen,

al zoekende geestelijk gaat rijpen,

God zelf geeft inzicht, Hij alleen!

 

Broederliefde door Margreet Gast

 

De mens kan niet alleen leven

De mens is een sociaal wezen, zegt men. Hiermee wordt bedoeld dat de mens ervoor bestemd is, om met andere mensen samen te leven, om relaties te heb­ben met medemensen. Een mens alleen, zonder kon­takten, heeft geen leven. Ook de Bijbel spreekt er­van dat de mens (‘adam’) iemand naast zich nodig heeft. “Het is niet goed dat de mens alleen zij” (Gen. 04:09). Een mens kiest zelf zijn vrienden. Men ontmoet leuke, aardige en minder leuke, minder aar­dige mensen. Met diegenen met wie het ‘klikt’, kan men een vriendschappelijke relatie aangaan.

Wie tot bekering komt en gaat geloven in Jezus, zal een gemeente willen vinden om zich daar in te voegen. Daar komt men in contact met broeders en zusters in de Heer. Hij of zij zoekt dus een gemeente, allereerst uit gehoorzaam­heid aan het Woord. Maar daarnaast komt dit ook voort uit het verlangen met andere kinderen Gods samen te zijn. Het is een vanzelfsprekende zaak dat men broederliefde wil ont­vangen en uitdelen. Geloven-in-je-eentje is in strijd met het Woord en de Geest van God (1 Joh. 02:09; 1 Joh. 03:14).

God bouwt aan Zijn ge­meente. Hij is het die le­den toevoegt (Hand. 02:47). En dus kiest een kind van God niet zelf zijn broeders en zusters uit. Dat bete­kent dat men gemeentele­den kan ontmoeten, die men nooit zelf voor een relatie zou hebben uitge­kozen! Is het wellicht daarom dat de Heer Jezus – en ook de nieuwtestamentische brievenschrijvers – zo nadrukkelijk en .vaak oproepen tot ware, oprechte broederliefde? (Joh. 15:09-17; Rom. 12:09; Heb. 13:01).

Broederliefde is meer dan menselijke vriendschap. Ze komt voort uit de lief­de Gods die in onze har­ten is uitgestort door de Heilige Geest (Rom. 05:05).

Broederliefde moet men leren

Hoe waar het ook is, dat de liefde van God door Zijn Geest in ons woont, toch is broederliefde niet iets ‘wat er dus is’. Het is onze verantwoordelijk­heid de Heilige Geest te laten werken in ons hart. God wil ons leren van de broeders en zusters te houden (1 Thess. 04:09). En we zijn nog lang niet uit­geleerd, we kennen Gods wezen nog lang niet ten volle, en dus ook de (broeder)liefde niet. We zijn er naar op weg, die – samen met alle heiligen – te vatten (Ef. 03:18).

Ook in 1 Petrus 1 vers 22 (1 Petr. 01:22) worden we ertoe opge­roepen om toe te werken naar ongeveinsde broeder­liefde. Ongeveinsd houdt in: vrij van alle huichela­rij en onechtheid. In deze tekst lezen wij verder dat we onszelf moeten reinigen van alle ‘vervuiling’ van­uit het rijk der duister­nis. We zullen de waar­heid in gehoorzaamheid moeten aannemen, om in­nerlijk schoon en zuiver te worden. En op deze wijze zullen we toewerken naar de ware broeder­liefde .

Tedere toegenegenheid

Het is een gebod des He­ren de broeders lief te hebben. Dit betekent ech­ter niet dat het een ‘op­gelegde’ liefde is. Dan zouden we het gebod gaan vervullen door in het zichtbare het ‘vereiste gedrag’ te gaan vertonen. Ware broederliefde komt uit het hart. Het gevoel is er volledig bij betrok­ken. We zullen in broeder­liefde elkaar genegen zijn (Rom. 12:10), en dus zachtmoedig en barmhartig met elkaar omgaan. Door de broederliefde zullen we betrokken zijn bij het le­ven van de broeder of zuster. We zullen de volle aandacht voor hem of haar hebben.

Aanvaarding en hoogachting

De broeder en zuster in de gemeente liefhebben betekent: hem of haar volledig aanvaard hebben en hoogachten (Rom. 14:10). In de gemeente is openheid naar elkaar toe. Heeft men strijd, proble­men, dan wordt dit de broeders en zusters open­hartig verteld. De voor­beden kunnen immers pas echt functioneren dankzij dat vertrouwen, wat men in elkaar stelt. Zo komen we in de gemeente veel van elkaar te weten. Ech­te broederliefde kan hier­mee omgaan.

Maar het gevaar is reëel aanwezig dat de een de ander gaat minachten om zijn zwakheden of gebondenheden. Of men gaat elkaar hierom veroordelen. We worden hiervoor te­recht gewaarschuwd! Het in elkaar gestelde ver­trouwen zullen we niet beschamen, maar juist koesteren als iets kost­baars .

Broederliefde is een die­nende liefde (Gal. 05:13). Door deze liefde verdra­gen we elkaar (Ef. 04:02b). Ons streven is één te zijn in liefdebetoon (Filip. 02:02). Broederliefde ver­bindt broeders en zusters aan elkaar en verrijkt zo het geestelijk inzicht (Kol. 02:02). Door de broeder­liefde bouwen we de liefde tot allen op (2 Petr. 01:07). Door de broederliefde zijn we blij met elkaar.

Jezus schaamde zich niet ons broeders te noemen (Heb. 02:11b). In navol­ging van Hem, zullen wij ons er niet voor schamen elkaar broeders te noemen, integendeel: we zijn trots op elke broeder en zuster.

 

“Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk In rekening te brengen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:05-06).

 

De schepping door Piet Snaphaan (gedicht)

Het was in den beginne,

nog niets was er in ’t zicht,

totdat de Schepper zeide,

al scheppend, er zij licht.

 

Hoe wonderbaar Gods schepping,

leven ging er ontstaan,

het licht was reeds geschapen,

al ’t andere kwam er aan.

 

De zee en gans de aarde,

de sterren, zon en maan,

de vogels en de dieren,

God schiep het al te zaam.

 

De flora en de fauna,

vol kleuren en vol pracht,

in wijsheid had de Schepper,

het alles uitgedacht.

 

Als kroon over de schepping,

had God de mens bedacht,

die moest daar over heersen

dat werd van Hem verwacht.

 

O Heer, aan U de eer en glorie,

als Schepper had U alle moed,

vol wijsheid waren al Uw werken,

U zag het zelf, het was zeer goed!

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief -1-

Bijbelstudie door Klaas Goverts

De Hebreeënbrief kan gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd worden en soms maakt men misbruik van dit geschrift om bepaalde vooroordelen te versterken. We dienen derhalve behoedzaam te wandelen wanneer we deze grond betreden en we houden vast aan ons uitgangspunt: het Oude Testament is niet oud en het is geen testament. Nimmer zal dus een bijbelschrijver het zogenaamde Oude Testament degraderen of als achterhaald betitelen. De Schrift (Tenakh en Evangelie) vormt een onverbrekelijke eenheid.

Diverse kern- of motiefwoorden kunnen ons een entree geven om deze brief binnen te treden.

Het spreken Gods. Dit is meteen de inzet van het hele betoog: Op vele wijzen en vele malen heeft God tot de vaderen gesproken in de profeten; op het uiterste van deze dagen heeft Hij tot ons gesproken in een zoon (of: in één die zoon is).

Ditzelfde woord ‘spreken’ komt nog twaalf keer in de Hebreeënbrief voor:

een zaligheid (bevrijding) waarover om te beginnen gesproken is door de Here;

de komende bewoonde wereld’ waarover wij spreken; de dingen waarover gesproken zou worden;

zou hij niet gesproken hebben over een andere latere dag (een dag daarna);

Hij die tot Hem sprak; ook al spreken wij zo; ten aanzien van welke stam Mozes niets gesproken heeft over priesters; Want nadat elk gebod overeenkomstig de Thora was gesproken door Mozes tot al het volk; hierdoor (namelijk door dit geloof c.q. vertrouwen), gestorven zijnde, spreekt hij nog; (Abraham) tot wie gesproken werd…;

En dan als hoogtepunt de verzen 24 en 25 van hoofdstuk 12: – het bloed dat ‘beter’ spreekt dan Abel; – zie dan toe dat ge niet afwijst Hem die spreekt.

Hier vindt de serie teksten over het spreken een afsluiting; samenvattend kunnen we stellen dat het een van de centrale thema’s is in het betoog van Hebreeën, waarbij het er de auteur kennelijk om gaat: hoe reageert de mens (het godsvolk) op het spreken Gods.

De teksten aan het begin (1,1-2) en aan het eind ( 12,24-25) vormen daarbij een soort inclusio (omsluiting, omlijsting): de brief zet in bij het spreken Gods door de tijden heen, om dan tenslotte terecht te komen bij het spreken van het bloed van de Messias en de dringende oproep om degene die spreekt niet af te wijzen, een appèl dat herinnert aan (teruggrijpt op) 2,3.

  1. Zoon. In de eerste verzen van hoofdstuk 1, die we beschouwen als de toonzetting van de hele brief, klinkt meteen al de kern-uitspraak: God heeft op het uiterste der dagen gesproken in een zoon. Opmerkelijk is hier dat het bepaald lidwoord in de grondtekst ontbreekt; daarom vertale men: een zoon, of een die zoon is, dat wil zeggen iemand die de kenmerken, kwaliteiten van zoon vertoont. Daarbij dienen we ons ervoor te hoeden dat we het begrip ‘zoon’ niet al te haastig invullen vanuit een (voor ons wellicht vanzelfsprekende) beeldvorming. Laat de Hebreeënschrijver de ruimte om zijn eigen beeld van wat een zoon is, voor ons te schilderen.

In 1,5 gaat hij inderdaad het thema ‘zoon’ verder uitwerken en wel aan de hand van twee schriftteksten:

zoon van mij zijt gij

ik heb u deze dag verwekt (Psalm 2,7) .

ik zal voor hem worden tot een vader

en hij zal voor mij worden tot een zoon (2 Sam.7,14).

In de tweede Psalm is Israël zoon voor God te midden van de gojim (de volkeren); in Samuël zien we David als de centrale gestalte aan wie afgelezen mag worden wat een zoon is. Die zoon is Gods rechterhand. In Hebreeën 1,8 komt de schrijver op de troon die gegeven wordt aan degene die zoon is. Maar wie is dat die op de troon mag zitten? Hoofdstuk 2 geeft ons de ‘profielschets’ van de ware troonpretendent: van ‘zoon’ verschuift het beeld naar ‘mensenzoon’ (ben ‘adam) : wat is een mens (wat is ‘adam dat Ge hem gedenkt of een mensenzoon dat Ge op hem let? (2,6).

Mensenzoon: dat is hij die het mens-zijn tot het uiterste gestalte heeft gegeven, dat is de mens van de laatste mijl. Zoon is hij die de wil van de Vader tot het einde toe op zich neemt en die zo Vaders rechterhand wordt. En wat is de wil van de Vader? Mens-zijn tot het uiterste. Want de Vader heeft het intense verlangen dat er, wanneer een mens helemaal aan het einde is, dan nog, ja dan nog en juist dan, een mens voor hem zal zijn, die bereid is mens voor hem te zijn tot het uiterste.

Dat is de gestalte van een zoon, een mensenzoon: hij is (hij wordt) mens tot voorbij de laatste grens. Die mensenzoon herkennen we in Jezus. Die mensenzoon herkennen we soms in zijn volgelingen. Zo heeft God de Vader ons bedoeld; dit heeft Hij ons toegedacht.

Eerstgeborene. In de Hebreeënbrief verbinden zich met het basiswoord ‘zoon’ enkele andere kernwoorden (ook hierin staat deze brief geheel in de lijn van Tenakh) . We noemden al ‘mensenzoon’; daarnaast is er ook de term ‘eerstgeborene’

Als Hij echter opnieuw de eerstgeborene binnen brengt in de bewoonde wereld zegt Hij:

aanbidden moeten Hem alle boden (engelen) Gods (1,6).

Maar wat en wie is de eerstgeborene? Dat kan alleen Tenakh ons vertellen. De eerstgeborene (bekor) is degene die instaat voor zijn broeders, die doet wat Kaïn had moeten doen: hij ‘hoedt’, hij bewaart zijn broeder. Zijn broeder is veilig bij hem, want deze mens wil niet leven zonder zijn broeder. Hij is de ene voor allen. Hij is de eerste, maar daarom is hij ook de laatste, want hij wacht tot allen hun plaats gevonden hebben, tot de laatste de finish heeft bereikt, en dan gaat hij naar binnen.

Ook hier reiken hoofdstuk 1 en 12 elkaar de hand: het begin van de brief spreekt over de bekor die in de bewoonde wereld (de oikoumenè) wordt binnengebracht; het eind over de vergadering (gemeente, ekklèsia, qahal/samenroeping in het hebreeuws) van bekorim (eerstgeborenen) 12,23. Bovendien horen we in 12,16 over Esau die in ruil voor één spijze zijn eerstgeboorterecht (bekorah) weggaf. En 12,28 memoreert het Pascha (Pesach) dat gevierd werd (en wordt) opdat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken.

Thematisch zijn ‘eerstgeborene’ en ‘uiterste der dagen’ intens en hecht op elkaar betrokken. In 1,2 zegt het NBG: nu in het laatst der dagen. Vanuit de grondtekst lezen we: op het uiterste van deze dagen. Het betreft een term die we onder andere tegenkomen in Genesis 49 vers 1 waar Jakob zijn zonen zegent en dat inleidt met deze woorden: Ik zal u melden wat u ontmoeten zal in het achterste der dagen (Septuagint: op het uiterste der dagen); voorts ook in diverse profetenteksten.

De relatie is dubbel:

De bekor (de Messias/ de messiaanse mens) veroorzaakt het uiterste der dagen: hij zet de dagen op scherp; hij drijft de contrastwerking op tot het uiterste.

Juist wanneer de dagen op hun uiterste lopen (dat is het kritieke uur, het beslissende tijdsgewricht, de finale; de Hebreeuwse mens denkt altijd in dagen; dagen is toegemeten tijd, tijd als gave van Godswege), juist dan is de bekor, de Messias, de rechtvaardige (tsaddiq) daar. Want hij is degene die gaat tot het uiterste; als allen het laten afweten, zal hij er zijn; in de grenssituatie is hij present.

Zo staat heel deze brief in dit teken: het uiterste der dagen, dat bepaalt kleur en toon van alles wat gezegd wordt. De brief aan de Hebreeën is een verhaal over mensen in de grenssituatie van het bestaan. Zoals een leid het zo treffend formuleert:

Nu is de dag van oogsten daar

het hoogste van de tijd;

een koning als een korenaar

staat op in majesteit. (W. Barnard).

Voor de Hebreeuwse mens weegt de tijd het zwaarst, zwaarder dan de ruimte. God is met heel zijn wezen de God van de geschiedenis; daarom gaat de tijd ergens naar toe; daarom, en daarom alleen is er een uiterste der dagen. Als God niet déze God was, zou er helemaal geen uiterste der dagen zijn. Dan was er misschien de kringloop, de eindeloosheid, de ‘eeuwige wederkeer’, kortom de zinloosheid. Maar dank zij deze God is er geschiedenis.

 

Gods plan door Tea Keuper Dijk

“Maar vergeet nooit, dat in het leven met de Here de vrouw niets is zonder haar man en de man niets zonder zijn vrouw. Want hoewel de eerste vrouw uit de man is genomen, wordt iedere man uit een vrouw geboren. En de oorsprong van alles is God” (1 Kor. 11:11-12, Het Boek).

God heeft man en vrouw geschapen op een wonderlijke wijze. Eerst de man en uit hem de vrouw. Uit de vrouw worden later weer zonen geboren, die werden verwekt door de man. Dat was en is Gods bedoeling, die eenheid.

En het zó ontstane huwelijk is een beeld van het ‘huwelijk’ in de geestelijke wereld van Christus en Zijn gemeente. Eerst was Christus er en vanuit Hem ontstond de gemeente, Zijn vrouw. Doordat de gemeente bevrucht wordt door de Heilige Geest (van Christus) baart zij zonen van God. Als de gemeente tot volheid is gekomen brengt het Hoofd (de man), Christus haar naar God, de Vader. Dan is, zou je kunnen zeggen, de cirkel rond. Te ontdekken dat wij in dat plan van God mogen passen! Ik wil me daarnaar uitstrekken en wandelen in Zijn wil.

Heer, ik wil U toebehoren en van Uw gemeente zijn,

Daarin ben ik toch geboren en U maakt mij vlekk’loos rein.

Jezus Christus, Zoon van God, U omvat mijn levenslot!

U volvoert in mij Uw plan, waar ‘k ‘amen’ op zeggen kan.