1990.05 nr. 314

Levend geloof 1990.05 nr. 314

Wat de Geest doet met het woord door Gert Jan Doornink

Hoe komt het toch dat er binnen het Christendom zo verschillend wordt gedacht over allerlei geloofszaken, over de inhoud van de Bijbel, over de praktische toepassing ervan? Ik moest er dezer dagen nog eens weer aan denken toen ik in ‘Visie’ een uitgebreid interview las met dr. W. J. Ouweneel, een bekend figuur uit de Vergadering der gelovigen. Het artikel had als titel ‘Een nieuw   reveil in Nederland’. Dr.  Ouweneel noemt de Evangelische Omroep, het Instituut voor Evangelisatie en de Evangelische Hogeschool, belangrijke bewijzen van de opwekking die in Nederland heeft plaatsgevonden, maar gaat totaal voorbij aan ‘Pinksteren’ en ‘Volle Evangelie’. Verder legt hij sterk de nadruk op het begrip ‘bijbelgetrouw’. Hij spreekt over het grote aantal ‘bijbelgetrouwe christenen’.

Maar wat is bijbelgetrouw? En heeft het woord ‘bijbelgetrouw’ de garantie in zich dat men echt gelooft naar de wil van God? Ik geloof dat hier een gevaarlijk addertje onder het gras schuil gaat. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat ‘iedere ketter zijn letter’ heeft. Met andere woorden: Wie de Bijbel hanteert als een boek om eigen theorieën te verdedigen, maakt misbruik van dit boek. Bovendien kan er dan een soort ‘bijbelverafgoding ontstaan, zoals bijvoorbeeld de orthodox-katholieken dat nog hebben met Maria en de paus. Dan plaats je de Bijbel op een voetstuk zonder dat het nog een ‘levend boek’ is.; zonder dat Gods Geest er nog door spreken kan.

Dat is natuurlijk nooit Gods bedoeling. Talrijke sekten en dwaalleringen beroepen zich op de Bijbel,, maar zitten er wel flink naast. Er is eigenlijk maar één conclusie mogelijk als we hierover nadenken en wel deze: Je kunt de Bijbel niet lezen en verstaan zonder het licht van de Heilige Geest. De Heilige Geest brengt het Woord tot leven en doet ons Gods Woord op de juiste wijze verstaan. Paulus zegt in 2 Korinthiërs 3 vers 6 (2 Kor. 03:06): “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”. En Jezus zegt in Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63): “De Geest is het die levend maakt”. Woord en Geest behoren samen te gaan.

Het verband tussen woord en geest

Ter illustratie van het verband tussen Woord en Geest wil ik als voorbeeld een roeiboot nemen. Om recht vooruit te kunnen gaan moet je beide roeispanen gebruiken. Als je nu op de ene roeispaan ‘Gods Woord zet en op de andere ‘Gods Geest’, begrijpt u wat ik bedoel. Als kind van God functioneren in het plan van God betekent: je bewust zijn dat je èn Gods Woord èn Gods Geest nodig hebt.

Denk ook eens aan wat er gebeurde bij de schepping (Gen. 01:01-03). De Geest zweefde over de wateren… God sprak: Er zij licht… en er was licht. Hier zien we het verband: Geest – woord – resultaat. Zoals Gods Geest samenwerkte met het woord dat Hij sprak; het woord als het ware bevruchtte, zo geeft God ook aan de mens (de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk) deze sleutel, opdat de Geest met het Woord Zijn werk kan doen. De mens stelt dus, in samenwerking met de Heilige Geest, Gods Woord in werking. En met ‘de mens’ bedoel ik

uiteraard ‘de nieuwe mens in Christus’.

De mogelijkheden van de nieuwe mens

De nieuwe mens in Christus heeft de unieke mogelijkheden in zich om, samen met Gods Woord en Gods Geest, iets tot stand te brengen. De nieuwe mens heeft, om het zo maar eens te zeggen, scheppende kracht in zich. De Bijbel zegt dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn. Gods schepping is niet voltooid zolang niet het einddoel is bereikt: Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont.

De opdracht voor de nieuwe mens is hieraan ten volle mee te werken. Hij heeft Gods Woord ter beschikking. En hij heeft de Heilige Geest ter beschikking. Van beiden moet nu in harmonie en op de juiste wijze gebruik worden gemaakt. Ik sprak over de mogelijkheden die we hebben, maar als je van de mogelijkheden geen gebruik maakt, gebeurt er natuurlijk niets.

Bovendien hebben we rekening te houden met de tegenstander, de vijand, de duivel, die te allen tijde wil verhinderen dat Gods Woord en Gods Geest door ons heen tot openbaring komen.

Wij bezitten dus de mogelijkheden om, samen met Gods Woord en Gods Geest, iets tot stand te brengen, om te scheppen. Dit ’tot stand brengen’ heeft een dubbele uitwerking:

Wij zijn bezig te groeien in Hem zodat we meer en meer het beeld van Jezus openbaren.

Ons getuigenis ten opzichte van hen die nog buiten staan, wordt er effectiever door.

En wie wil nu niet graag geestelijk groeien en een levend getuige van Jezus zijn? Woord en Geest bewerken dit in en door ons.

De zogenaamde ‘Getuigen van Jehova’ beroepen zich op het Woord, zonder de Geest van God te bezitten en velen zijn door hen op een dwaalspoor gebracht. Dat is ook met vele andere sekten het geval en de praktijk wijst uit dat dit ook binnen het zogenaamde ‘orthodoxe christendom’ een grote rol speelt. Hoevelen hanteren het Woord van God, zonder dat ze weten wedergeboren te zijn? Men maakt dan het Woord van God tot een karikatuur. Het wordt verminkt, dood gemaakt. En wat het ergste is: men blijft zelf buiten staan, men komt niet tot doorbraak en men mist de zekerheid van het nieuwe leven in Christus.

Het is net als bij de Farizeeën en Schriftgeleerden, waarvan Jezus zegt in Johannes 5 vers 39 (Joh. 05:39): “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”. Feitelijk is dit een grote tragedie, want onder een vrome dekmantel worden velen zo verleid en komen niet tot geestelijke vernieuwing.

Alleen reeds daarom zal ieder waarachtig kind van God zich bewust moeten zijn hoe belangrijk het is dat Gods Woord en Gods Geest samengaan. Want behalve dat de Geest van God het Woord tot leven brengt en ons het Woord op de juiste wijze doet verstaan, ontmaskert en overwint het ook de vijand.

Is de Heilige Geest in ons?

Wij komen tot geloof in Christus door Hem te aanvaarden als onze Verlosser. Wij belijden onze zonden, breken er mee, roepen een halt toe aan het verleden en beginnen een nieuw leven met Christus, nadat eerst de Heilige Geest ons overtuigt heeft dat dit nodig is (Joh. 16:08-10) .

Een volgende fase treedt in als wij heel bewust in het geloof gedoopt worden in de Heilige Geest en dagelijks ons bewust zijn dat die Geest in ons is. Dan pas – en daar behoren wij geleidelijk in te groeien – kan ook het Woord Gods in ons tot leven komen en zijn werk doen. Dan pas kunnen we ook de vijand ontmaskeren en overwinnen, niet eenmalig, maar telkens weer.

De Geest blijft bij wijze van spreken ten aanzien van het Woord passief, totdat wij Hem actief maken. Er zijn heel wat gelovigen die dit over het hoofd zien. Zij willen graag ingeschakeld zijn in het plan van God en Hem gehoorzaam zijn. Maar zij vergeten dat ze dan zelf de sleutel om moeten draaien. Ik denk dat als we dat niet doen we ook daarmee de Heilige Geest bedroeven. En Efeziërs 4 vers 30 (Ef. 04:30) zegt: “Bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door wie gij verzegeld zijt tegen de dag der verlossing” . Als je de Heilige Geest kunt bedroeven, kun je daaruit de conclusie trekken dat je hem óók blij kunt maken. Wat willen wij?

De mens Jezus en de Heilige Geest

In de Bijbel komen we talrijke voorbeelden tegen van gelovigen die, in samenwerking met de Heilige Geest, tot machtige dingen in staat waren en dus functioneerden naar de wil en de bedoeling van God. Wij willen ons beperken tot één groot en belangrijk voorbeeld en dat is Jezus.

Nu kunnen we het accent gaan leggen op het feit dat Hij de Zoon van God was en daarvoor talrijke teksten aanhalen en dan daarmee ons verontschuldigen door te zeggen: Ja maar omdat Hij de Zoon van God was kon Hij deze werken allemaal doen, daar kunnen wij toch niet aan voldoen. De duivel haakt hier maar al te graag op in.

Maar dan gaan wij voorbij aan het feit dat Hij door de Vader naar deze wereld is gezonden om Zoon des mensen te zijn. Hij was de Gezondene des Vaders om in alles de mensen gelijk te worden. Paulus beschrijft dat op duidelijke wijze in In Filippenzen 2 vers 5 tot en met 7 (Filip. 02:05-07), waar wij lezen: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, (hoewel Hij in Goddelijke gedaante was Lutherse vert.) het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is”.

Daarom zegt 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21) ook dat Hij ons voorbeeld is en dat wij geroepen zijn dat voorbeeld na te volgen. En Paulus zegt: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was” (Filip. 01:05). Christus als voorbeeld volgen. Zijn gezindheid tot openbaring brengen, dus beelddrager van Christus zijn, is dus alleen maar mogelijk omdat Hij zich als mens openbaarde.

Wat gaan wij dus doen? Wij gaan letten op Zijn leven en dat navolgen. Zoals ook bijvoorbeeld Paulus dat deed met alles wat in hem was en in alle oprechtheid op een gegeven moment zelfs zei: “Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” (1 Kor. 11:01).

Als wij nu letten op het leven van Jezus als mens, dan is één van de eerste dingen die opvallen dat Jezus wist dat Hij niet kon functioneren in het plan van God, als Hij niet gedoopt was met de Heilige Geest (Matt. 03:13-17; Mark. 01:09; Luc. 03:21-22). Johannes de Doper sputterde eerst tegen toen Hij zich door hem wilde laten dopen, maar Jezus wilde – net als het gewone volk, Hij was immers één van hen – gehoorzaam zijn. En de Vader had een welbehagen in deze gehoorzaamheid en de Geest Gods kwam op Hem. Later lezen wij dat Petrus over Jezus zegt dat Hij met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was… en dat God (daardoor) met Hem was! (Hand. 10:38) .

Zo wil God ook met ons zijn als wij – vol van de Heilige Geest – die dingen doen die Hij van ons vraagt. Dan gaan wij ontdekken dat de Geest in samenwerking met het woord ook in en door ons leven tot machtige dingen in staat is en wij volledig gaan beantwoorden aan het doel wat God met ons voor heeft. De openbaring van de ‘eerste Zoon’ is geschied, maar nog vele zonen zullen gaan volgen!

 

PINKSTEREN door Wil Schrijfershof (gedicht)

Pinksteren, een heilig feest,

het VOLLE LICHT breekt door.

Waar eerst een eigen zoeken was

komt klaarheid nu daarvoor.

 

Het spreken in een ‘nieuwe taal’

sticht ieder, die dit doet.

Ontvangen doe je Hem om niet.

O, Heer, wat bent u goed.

 

De bronnen die U opent, Heer

door middel van Uw Geest

zijn onuitputt’lijk en zo mooi

voor wie het hoort en leest.

 

Vervulling met Uw Heil’ge Geest

geeft ons steeds moed en kracht.

Daarom is Pinksteren een feest

voor elk, die daarop wacht.

 

Werkelijkheid door Duurt Sikkens

“… terwijl de werkelijkheid in Christus is” (Kol. 02:17).

Hier worden allerlei soorten Israëlitische feesten en hoogtijdagen genoemd van vóór Christus, zoals sabbatten, Pasen, Pinksteren, enz. Paulus noemt deze ‘dingen’. Zij zijn een voorafbeelding, een voorafschaduwing van de werkelijkheid in de onzichtbare hemel. Jezus heeft de werkelijkheid gedaan en door Gods kracht vervuld. Al deze feesten werden op vaste tijdstippen gevierd, van sabbat tot jubeljaar.

Sabbat, de eendaagse rust, is een beeld van de eeuwige rust. Niet van het doodgaan maar de rust die God geeft van al zijn werken. De rust van een boer die geploegd en gezaaid heeft en gelooft dat het gewas opkomt omdat er leven in het zaad zit.

Pasen, het offer ter verzoening, heeft Jezus verheven tot een eeuwig geldend offer. Elk mens die gelooft dat Jezus’ sterven geldt, heeft deel aan de eeuwige verzoening. Er is dan geen zondemuur meer tussen God en mens.

Pinksteren, de doop met de Heilige Geest, is niet aan een datum gebonden. Als je gelooft dat je boven geboren bent, kun je nu Gods Geest ontvangen die alles in je levend maakt: geest, ziel en lichaam.

Voor het woord ‘werkelijkheid’ staat in de grondtekst: soma, lichaam. Als je dus deel hebt aan het levende lichaam van de Christus, waarvan Jezus het hoofd is, heb je dus deel aan die werkelijkheid en in jou zijn ook alle feesten werkelijk geworden.

 

Een nieuw en beter verbond door Wim te Dorsthorst

Toen God door de midde­laar Mozes met het volk Israël een verbond sloot bij de Sinaï’, wist God – en wist ook Mozes, die bepaald was bij de hemel­se werkelijkheid (Heb. 08:05) – dat dit verbond weer zou verdwijnen.

Door de geweldige belofte van een nieuw verbond in de volheid des tijds, uit­geroepen door de profeet Jeremia, kon dit ook bij het volk Israël bekend zijn.

De Hebreeënschrijver die de vervulling van deze belofte in Jezus Christus beschrijft, citeert dan ook bijna letterlijk de profeet Jeremia. God be­looft een nieuw verbond voor het huis Israël en Juda. Een ander verbond dan gesloten werd met de vaderen bij de uittocht uit het land Egypte. Een verbond dat door het volk met voeten werd getreden; een volk dat God de nek toekeerde en niet het aangezicht (Jer. 02:27).

Maar ondanks dat is de belofte van God: “Want dit is het verbond, waar­mede Ik mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen en Ik zal die in hun har­ten schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. En niet langer zul­len zij een ieder zijn me­deburger, en een ieder zijn broeder leren, zeg­gende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen. Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtighe­den en hun zonden zal Ik niet meer gedenken” (Heb. 08:08-12; Jer.31:31-34).

De raad van Zijn wil

De vraag die hier zou kunnen opkomen is: Kan een enkel goede God iets onvolmaakts scheppen of iets aan de mens opleggen wat nog niet volmaakt is? Wat nog berispelijk is? Laten we om te beginnen vaststellen dat het niet gaat om iets dat verkeerd of slecht is, maar om een nieuw verbond dat beter is en waarvan de rechts­kracht op betere beloften berust (Heb. 08:06).

God is enkel licht en in Hem is in het geheel geen duisternis en Hij is liefde, zegt de apostel Johannes (1 Joh. 01:05; 1 Joh. 04:08). Alles wat uit Hem voortkomt, al het handelen van God, al de oordelen Gods, komt voort uit zijn onpeilbare liefde. Hij over ziet alles van voor het begin tot aan de uiterste voltooiing (Pred. 03:11) en Hij werkt naar de onveranderlijke raad en het welbehagen van Zijn wil (Ef. 01:5-11). Hij is de onverander­lijke betrouwbare God. Er is in Hem geen zweem van ommekeer, zegt Jakobus.

“Ik, zegt God, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al Mijn welbehagen doen” (Jes. 46:10).

Wankelbare en onwankelbare dingen

Zo werkt God volgens Zijn eeuwige raadsbeslui­ten. Hij schept de eerste dingen om daar het laat­ste uit voort te laten komen. Hij schept het zaad, zodat wanneer het in de aarde valt en sterft niet op zichzelf blijft maar veel vrucht voort­brengt (Joh. 12:24). Het zaad is wel goed, maar het moet niet op zichzelf blijven. Het moet aan de aarde worden toever­trouwd om vrucht te dra­gen.

God schept de verganke­lijke, de wankelbare din­gen met het doel dat daar het onwankelbare uit voortkomt dat eeuwig zal blijven (Heb. 12:27) .

God gaf het verbond bij de Sinaï’ aan een natuur­lijk volk, opdat uit hen het zaad geboren zou worden van een geestelijk volk dat een onwankel­baar koninkrijk zou ont­vangen (Heb. 12:28). Daarom zegt Paulus: Uit dit natuurlijke volk is “wat het vlees betreft de Christus” (Rom. 09:05), maar naar de geest der heiligheid verklaart Hij, “door Zijn opstanding uit de doden, Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here” (Rom. 01:04).

Dat was de vrucht van het oude verbond – wat slechts een schaduw was van de toekomende goe­deren – op (Heb. 10:01; Heb. 08:05), om het tweede, – het werkelijke, eeuwige genadeverbond in Zijn Zoon Jezus Christus – te laten gelden (Heb. 10:09; 2 Tim. 01:09-10).

Het volk onder een bedekking

Het volk uit Egypte ver­lossen, was niet voldoen­de, al ging dat ook ge­paard met vele wonderen en tekenen. Daar veran­derde dat volk nog niet wezenlijk door, ze bleven natuurlijk, vleselijk. Als kleine kinderen heeft God ze bij de hand genomen door middel van wetten en geboden.

Mozes komt op dit alles terug in Deuteronomium 29. Hij zegt dan in vers 4 (Deut. 29:04): “Doch de Here heeft u geen hart gegeven om te verstaan of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag” .

Er is dus sprake van een bedekking die niet opge­heven wordt door de wet te hebben en die te on­derhouden. Paulus noemt daarom de oude bedeling de bediening des doods, met letters op stenen ge­grift. En deze bediening van het oude, zegt Pau­lus , ging met zulk een heerlijkheid gepaard, dat de kinderen Israëls de blik niet op het aange­zicht van Mozes konden vestigen om de heerlijk­heid van zijn aangezicht, die toch verdwijnen moest (2 Kor. 03:07).

Het oude verbond was goed voor die tijd en ging gepaard met heerlijkheid, met zegen en beloften, maar het was de schaduw van de werkelijkheid in Christus. En nu die werkelijkheid gekomen is, is het jammer dat zoveel christenen op het natuurlijke volk Israël blij­ven zien, dat niet eens erkent dat het nieuwe gekomen is.

We zagen het al, het heil is uit hen voortgekomen, Jezus Christus, de Here, en in Hem is het nieuwe, het betere verbond opge­richt, wat geldt voor Jo­den en niet-Joden.

Voor God geldt er geen oud én nieuw verbond, geen natuurlijk volk én geestelijk volk, maar het nieuwe verbond in Zijn Zoon, Jezus Christus, voor alle volken. God kan niet met het oude – de schaduw – verder gaan nu de werkelijkheid geko­men is (Heb. 08:13). Hij zou dan zijn eigen Zoon moeten loochenen.

Op de eerste kerkverga­dering, waar gesproken werd over hoe de heide­nen tot bekering en tot geloof kwamen, is het Petrus die tot de geweldi­ge uitspraak komt: “Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij (de Joden dus) behouden te worden op dezelfde wijze als zij (de heidenen)” (Hand.15:11). Zonder het juk van wetten, geboden en inzettingen, die geen Jood ooit heeft kunnen dragen (vers 10) en die Jezus van de mens af­neemt .

Het is God op de proef stellen en het is afgoderij plegen met een natuurlijk volk als men daar, op vaak religieuze wijze, naar op ziet. God heeft het volk Israël net zo lief als alle andere volken en ook voor dat volk is die ene ‘leven­de weg’ in Jezus Christus ontsloten (Heb. 10:20) .

De levende weg is geopend!

De profeet Jeremia zegt: “God zal op deze berg (de hemelse berg Sion) de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn” (Jes. 25:07). Het is deze bedekking, waarvan ook in Deuteronomium 29 vers 4 (Deut. 29:04) gesproken wordt, die alleen in Jezus Christus kan verdwijnen. “Want tot heden toe blijft de­zelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus ver­dwijnt. Ja tot heden toe ligt, telkens als Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen” (2 Kor. 03:14-16).

Deze bedekking, maar ook deze geweldige belofte, tot vernietiging hiervan, geldt voor iedere wereld­burger ongeacht ras of nationaliteit.

Deze weg ligt nu open. Het Lam is geslacht voor de zonden van alle men­sen. Hij is opgestaan tot onze rechtvaardiging. Hij heeft zich gezet aan de rechterhand Gods in de hoge en Hij heeft de Hei­lige Geest uitgestort de belofte van de Vader

“Voordat Jezus ten hemel voer, gebood Hij zijn dis­cipelen Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij – zeide Hij – van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Hand. 01:04-05).

De belofte van de Vader is de laatste schakel in de keten van gebeurtenissen waardoor het nieuwe, het betere verbond in werking trad. De belofte waardoor de mensheid tot voltooiing gevoerd zou worden en God eens ‘alles in allen’ zou kunnen zijn (1 Kor. 15:28). In harten die ge­reinigd waren door het bloed van het Lam zou God zijn wetten schrijven en in het verstand leggen. Dit nieuwe verbond is als ‘de belofte van de Vader’ vele malen in de Schrift aangekondigd.

De profeet Ezechiël zegt: “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe Geest in uw binnenste, het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste ge­ven en maken, dat gij naar Mijn inzetting wan­delt en naarstig Mijn ver­ordeningen onderhoudt” (Ez. 36:26-27a).

In deze dubbele zegen die Ezechiël hier uitspreekt, ligt de vervulling van het nieuwe verbond zoals beloofd in Jeremia 31:31-34 (Jer. 31:31-34). De mens die geestelijk dood is, een hart van steen heeft, wordt opge­wekt uit die dood en wordt een nieuwe schep­ping door de wedergeboor­te, de besnijdenis des harten. Hij ontvangt een rein hart en een levende geest door de verzoening met God.

Dan is daar een reine wo­ning, door de gerechtig­heid Gods in Jezus Chris­tus, een heilige tempel voor de inwoning van de Heilige Geest. Dat is het tweede deel van de zegen. “Mijn Geest”, zegt God, ” zal Ik in uw binnenste geven” .

Geest en leven in alle geslachten

Dat is Pinksteren, dat is de voltooiing van het nieuwe verbond. Het oude is nu in Jezus Christus volledig vervuld! Dit brengt hemel en aarde in een geweldige beroering; meer nog dan alle ver­schijnselen bij de berg Sinaï’ tijdens de oude verbondssluiting. Jesaja pro­feteerde van de geweldige ommekeer die dit teweeg zou brengen. Hij zegt: “… totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijk een woud” (Jes. 32:15). Geen bediening des doods meer, maar een overvloed aan leven en vruchtbaarheid door de Heilige Geest.

Dit geweldige gebeuren is door de duivel op sluwe wijze van zijn kracht be­roofd. Hij heeft de mens verleugent en doet hem denken dat het alleen ‘voor toen’ was. De Geest zou toen nodig zijn, om­dat de Bijbel nog niet ge­schreven was, nu echter hebben we de Bijbel en is de Geest niet meer no­dig.

Deze en nog vele andere leugens over de inwoning van de Heilige Geest en Zijn werk in de gelovigen zijn door de duivel in de wereld gebracht.

De werkelijkheid voor toen en nu

Jesaja profeteerde: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal Mijn Geest uitgieten op uw nakroost en Mijn zegen op uw nakomelingen” (Jes. 44:03).

Ook de apostel Petrus, die eveneens de profeet Jesaja citeert, zegt: “Want voor u is de belof­te en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn” (Hand. 2:39a).

Dat is de waarheid. Dat is de werkelijkheid voor toen en nu! Wie de Heilige Geest niet ontvangen heeft in zijn binnenste, heeft nog geen deel aan het nieuwe verbond. En heeft nog geen deel aan: “een brief van Christus te zijn, niet met inkt ge­schreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten” (2 Kor. 03:03).

Maar voor ieder die deel heeft aan ‘De belofte van de Vader’ geldt: ” Zo is dan wie in Chris­tus is een nieuwe schep­ping : het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God”. Halle­luja!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als God weer spreken gaat

Sla het begin van de Bijbel open en lees hoe God sprak! Woorden met scheppingskracht: “Er zij licht” en er was licht. En God zag dat het licht goed was.

En alles wat God gemaakt had was goed, zelfs zeer goed.

Dan gaat er iemand anders spreken, een oude leugenaar, een listige slang, een verleider. En alles wordt anders. Hij kan niet scheppen zoals God, maar ‘misschept’ (een wangestalte geven Ruurd) de schepping: Mensen kunnen het wel zonder licht, ik maak ze blind. Ik maak ze doof, benen maak ik werkeloos, lam. En alles werd niet goed; het werd slecht, zodat er zelfs niet één mens meer ‘goed was. Zo slecht!

Dan komt Jezus, het vleesgeworden woord van God! God spreekt weer; halleluja. En wat gebeurt er tijdens Jezus’ rondwandeling op aarde?: Mensen krijgen weer Licht! Blinden genezen, doven gaan horen, lammen gaan weer wandelen, Jezus brengt herstel in een kapotte wereld.

Hij roept door Israël: Ik ben het Licht, Ik ben het Brood, ik ben het Levende Water, Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven!

Maar Jezus gaat weer weg. Hij neemt plaats op de troon van de Almachtige, Zijn Vader!

Een de wereld lijkt weer even duister en kapot! Behalve… voor hen die in Jezus zijn gaan geloven, ook al zien ze Hem niet. Kinderen van God, die door geloof wandelen onder de leiding en zalving van de Heilige Geest die kwam toen Jezus ging. En door de Heilige Geest spreekt God, vandaag zoals alleen Hij spreken kan: scheppend, herstellend, vol van kracht! En kinderen van God mogen, gehoorzaam, deze woorden overnemen en spreken en uitdragen, zodat heel veel mensen herstel gaan vinden! En het Licht schijnt!

Jezus komt weer! Sla de Bijbel open en lees aan het eind van het boek Openbaring. Lees hoe er staat dat God bij de mensen zal komen wonen. En wat gaat God doen als Hij zo dicht bij ons is: Weg alle tranen! Weg met de dood, weg met de nood, het geween en het geklaag, weg met alle moeiten! Het zal er niet meer zijn. Geen ziekte, geen ‘bedoelingen’ met ziekten. God zal het allemaal weg doen!

Want waar God is, spreekt Hij! En Hij geeft zoals het begin was, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! Prachtig mooi en gaaf!

Nee, er hoeft geen twijfel over te bestaan: Als God spreekt over ons leven is het altijd tot ons herstel!

 

Het zegel van de levende God door Evert van de Kamp

Een Italiaanse voorganger en zijn Nederlandse vrouw schrijven in hun rondschrijfbrief: ‘Sinds gister­avond komt er geen drup­pel water meer uit de kraan. Het is te droog in Italië: de grond barst open, stof wordt niet meer weggespoeld, de na­tuur schreeuwt om water. Ook in geestelijk opzicht zien we een enorme droog­te. De mensen boren bronnen aan: bronnen van magie en dodenver­ering, bronnen van geld en spelen… De duister­nis neemt hand over hand toe. De Heer zegt echter tegen zijn gemeente: Ge­ven jullie hen te drinken’. Wat kan de gemeente hen dan te drinken geven? Het Woord van God geeft daar een duidelijk ant­woord op: het water des levens.

Jezus zegt: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvan­gen zouden” (Joh. 07:37-39).

De doop in of met de Hei­lige Geest is het zegel van de levende God (Openb. 07:02). Dat zegel, de Geestesdoop genoemd, drukte God, de Vader, op zijn Zoon Jezus Chris­tus, Gods voorbeeld voor ons (Joh. 06:27).

De actualiteit van Pinksteren

De Charismatische Werk­gemeenschap Nederland ontwikkelt plannen voor een charismatische leer­stoel. Men wil een bijzon­der hoogleraar, een spe­cialist, op het gebied van de gaven van de Geest. Men vraagt aandacht voor charismatische onderwer­pen als ziekenzalving, gebed, het spreken in tongen, etc.

Charisma TV heeft bij het Commissariaat voor de Me­dia een vergunning aan­gevraagd om als kleine zendgemachtigde televisie­programma’s uit te zenden. Het ‘Pinkstergeluid’ moet gehoord worden.

Het zijn mooie en goede initiatieven, eigentijds. Pinksteren blijft. Pinkste­ren is in opmars. De be­lofte in Joel 2 vers 28, (Joël 02:28) overgenomen door Petrus in Handelingen 2 vers 17 (Hand. 02:17), staat nog steeds rechtop in onze wereld: “En het zal geschieden in het laatste der dagen, spreekt God, dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft” (Vert. Brou­wer) .

Lucas schrijft: “Voor u is de belofte (de doop met Gods Geest) en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn” (Hand. 02:38) . De inlossing van de­ze belofte is nooit opge­houden. Dit wordt nog versterkt door wat de Heer zegt in Openbaring 7 vers 1 tot en met 3 (Openb. 07:01-03), dat al de knechten van God, al die mensen die geloven in Christus, aan hun voorhoofd verzegeld moeten worden. Zij moe­ten hetzelfde zegel dra­gen als Jezus.

Het dragen van dit zegel van de levende God houdt in dat je zijn kenmerk draagt. Hij drukt zijn ze­gel, zijn goedkeuring op je. Je bent gewaarmerkt, door God erkend. Het is een teken van bekrachti­ging, ter verzekering van je echtheid in de Heer.

Onderdeel van het fundament

De verzegeling, of de doop met Gods Geest, is één van de belangrijk­ste onderdelen van het Bijbelse fundament bedoeld voor elke christen (Heb. 06:01-03). Jammer dat dit onderdeel zo dikwijls ver­waarloosd is. Satan heeft het verdonkeremaand.

In de kerkelijke wereld wordt al jarenlang ge­klaagd over geestelijke dorheid, kerkverlating (de Hervormde kerk ver­loor in 1989 meer dan 53.000′ leden) en Godsverduistering. Velen dringen aan op verandering. Allerwege is men bezig met de ‘nieuwe tijd’. De New- Agebeweging fascineert. Maar Goddelijke, geeste­lijke ontwikkeling gebeurt echter door niets anders dan door de Heilige Geest (Zach. 04:06). De Geestes- doop zet dat proces in gang. De Geest maakt het Woord van God levend in ons. Woord en Geest ver­anderen een mens totaal.

Wereldwijd zijn miljoenen christenen reeds in Gods Geest gedoopt. In de ko­mende tijd zal die verze­geling optimaal zijn. De tijd dringt. Als nimmer te voren wordt Gods Geest uitgestort op al wat leeft. Bidt daar om! God maakt zijn Woord waar. Ons gebed is dat ons land, ons volk, daar op machtige wijze in zal de­len. Jezus’ bediening gaat door. Hij is (nog altijd) de Doper met de Heilige Geest (Joh. 01:32-34).

God houdt de wereld in Zijn hand

Bij uitgeverij ‘De Banier’ in Utrecht is het boek ‘Opwekking’ verschenen van de hand van Drs. W. van Vlastuin. Wie had dat uit de rechterflank van de gereformeerde ge­zindte verwacht? Maar God werkt overal, als je maar naar Hem luistert. Waar geluisterd en gehoorzaamd wordt, gebeurt wat!

Vlastuin ontdekte in 1984 op het zendingsveld in Zimbabwe (Afrika) dat God nog steeds dezelfde is. Enige uitspraken uit een interview met hem: ‘Ook nu kunnen de stro­men van de Heilige Geest worden uitgestort tot een nieuwe bloei van de kerk en tot verheerlijking van Gods grote Naam’.

‘Ik denk dat het probleem vaak is dat ook Gods kin­deren, nadat ze tot beke­ring gekomen zijn, hun leven in eigen kracht ver­volgen’ .

‘De vroegere christenen bewogen de wereld door hun gebeden’.

De interviewer. Dirk van Genderen, vraagt vervolgens: ‘Er zal worden tegengeworpen dat de Schrift geen aanleiding geeft om te verlangen naar en te bidden om een opwekking. Wordt immers niet duidelijk voorzegt dat het almaar donkerder zal worden naarmate de wederkomst van Christus nadert ?’

Het antwoord is: ‘Dat dacht ik vroeger ook, maar mijn gedachte daar­over is veranderd. De Heer is Dezelfde. Ik meen dat we in Gods Woord grond hebben om te bid­den om een opwekking’. Terecht, de tijd van de verzegeling is nog niet afgesloten, niet voorbij. Het begin van Openbaring 7 vertelt dat vier duivelse grootvorsten nog meer verderf over de aarde zullen brengen. Maar God waakt met zijn Woord over zijn volk. De engel van de opgang der zon, de engel van Jezus, houdt hen tegen. Letterlijk zegt de engel: “Brengt geen schade toe aan de aarde (beeld van het natuurlijke leven van de mens), noch aan de zee (beeld van het geestelijk leven), noch aan de bomen (leiders van het religieuze leven) , voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld heb­ben” .

En in Openbaring 9 vers 4 (Openb. 09:04) zegt de Heer: “En hun (de machten der duister­nis) werd gezegd dat zij aan het gras der aarde (de kinderen der gelovi­gen) geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas (de nog maar pas gedoopten met Gods Geest), noch aan enige boom (de zonen Gods), maar alleen aan de men­sen, die het zegel van God niet op hun voor­hoofd hadden”.

Gedoopt met Gods Geest en daaruit levend, ge­niet je Gods bescherming en veiligheid. Zo alleen kun je jezelf bewaren voor het geweld van de tegenstander (Judas 01:20) . Dan ben je ertegen bestand.

De Schrift doet daarom een klemmend beroep op de niet verzegelden zich door Jezus te laten dopen met de Heilige Geest, zo­dat er kracht komt om de duisternis te weerstaan en te overwinnen.

En de verzegelden wordt verstaan gegeven meer en meer te leven uit Gods kracht door de Heilige Geest. Je kunt je niet veroorloven te zeggen: Twintig jaar geleden ben ik gedoopt in Gods Geest, terwijl je nu de Heilige Geest niet meer door je heen laat waaien. Dan heb je geen leven (meer)! God houdt jouw wereld in zijn hand door zijn gees­telijke wetten in je hart te leggen en in je ver­stand te schrijven (Heb. 08:10; Heb. 10:16). Dat moet je steeds blijven willen en in je laten bewerken.

De wereld heeft opwek­king nodig, maar de christenen evenzeer. Dat is geestelijke ontwikke­ling!

Geef hen te drinken!

Telkens weer blijkt dat er ook in Nederland en België velen zijn met een diep verlangen naar het ‘meerdere van God’.

In de TV-rubriek ‘Mag ik eens met je praten?’ van Feike te Velde, gaf Prof. Dr. C. Graafland open en eerlijk te kennen in­tens te verlangen naar en open te staan voor de gaven en werkingen van de Heilige Geest. (Dr. Graafland is als theoloog verbonden aan de Rijks­universiteit in Utrecht) .

Zo’n geluid is heerlijk, want God gaat daarin voorzien. Dit soort gelui­den hoor je meer; soms nog vaag, soms heel dui­delijk. Waar we maar de kans krijgen, moeten we daar op ingaan. Elk goed middel aangrijpen om de boodschap van Pinksteren te vertellen, te verduide­lijken. We zullen steeds opnieuw de Bijbel moeten uitleggen, misverstanden uit de weg moeten rui­men. Pinksteren maakt het evangelie compleet! Woord en Geest overtui­gen. Het ‘Volle Evangelie’ is voor iedereen. En hoe ‘vol’ het is, weet nog niemand. Er valt nog heel wat te ontdekken.

Professor Graafland maak­te de opmerking dat hij de gave van het spreken in tongen mogelijkerwijs wel eens (nog) niet ont­vangen zou kunnen heb­ben als wijsheid van God. Wat heerlijk dat we dan kunnen zeggen, op grond van wat de Heer in zijn Woord zegt en in de prak­tijk waarmaakt, dat de doop met de Heilige Geest en het spreken in nieuwe tongen het eerstgeboorterecht is van iedere gelo­vige in het nieuwe ver­bond. David du Plessis zei altijd: ‘Ga er zelf maar achter aan en je zult zien dat het waar is’.

Geloof en je zult de enor­me rijkdom van Gods Geest ontvangen. Niemand geniet een voorkeursbe­handeling. De Heer vraagt slechts geloof. Het is nog precies zo als het staat beschreven in Handelingen 2 vers 4. (Hand. 02:04) “Allen werden vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere ton­gen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” .

Duizenden mensen in Ne­derland en België kunnen het bevestigen dat dit woord niets in kracht en in waarheid heeft inge­boet. God is Dezelfde.

Voor de Geest gedoopten komt het er op aan dat met het gewone leven van alle dag te laten zien. Zij mogen (een kostelijk voorrecht) te ‘eten’ en te ‘drinken’ geven. Want het is Gods uitgesproken wil dat nu allen die in Chris­tus geloven, worden ver­zegeld met de Heilige Geest.

Pinksteren breekt door! Dat is: De Heer dringt door met zijn heerlijkheid in al zijn volk.

Het getal van de verze­gelden is weldra niet meer te tellen (Openb. 07:09-17) . “Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam” (Openb. 14:04).

 

Woorden Gods door Piet Snaphaan (gedicht)

Luisterend naar woorden

die tot mij komen,

in de stilte van alle dag.

Hunkerend naar datgene

wat niet uitgesproken wordt,

maar dat ik toch verstaan mag.

Omdat Hij het is, die tot mij spreekt,

mijn hemelse Vader, met wie

ik mij verbonden weet.

 

Het hemelse Jeruzalem door HESSEL HOEFNAGEL -7-

De laatste week (de tijd van het einde).

In deze drie grote feesten in het oude Israël werd zo een afbeelding gegeven van de werkelijkheid met betrekking tot de ontwikkeling van het plan van God met de mens.

In de profetie van de “zeventig weken”, zoals door de en­gel Gabriël aan Daniël weergegeven, is tenslotte sprake van een (gedeelde) “laatste week”. In deze periode vinden ontknopingen plaats met betrekking tot de eeuwige toe- van het volk van God. Na de ontwikkelingen in de periode van “tweeënzestig weken”, waarin het herstel een volheid heeft bereikt, is er sprake van het uitroeien van een ge­zalfde zonder aanwijsbare oorzaak. Een vorst die zal ko­men, zal de stad en het heiligdom te gronde richten (vs. 26). Er is sprake van “de helft der week”. Dit begrip komt in de profetische delen van de bijbel vaker voor, maar dan in de vorm van “drie-en een halve dag”. Ik denk hierbij aan Openbaring 11, waar sprake is van de twee ge­tuigen, het beeld van Woord en Geest. Deze typering van de gemeente van Jezus Christus, is profetisch terug te brengen op de twee oudtestamentische personen Zerubbabel en Jozua. Zerubbabel was een vorst uit de stam van Juda, terwijl Jozua hogepriester was. Zij leefden in de tijd van de profeten Haggaï en Zacharia. Zij begonnen na de ballingschap, toen koning Darius van Perzië de Joden naar hun land liet terugkeren, met de herbouw van de tempel te Jeruzalem (Ezra 05:01-02).

Zerubbabel en Jozua typeren de gemeente van Jezus Chris­tus als “koninklijk priestergeslacht”, dat vervuld met de Geest van God werkt aan de vorming van het “huis Gods”, dat uiteindelijk de hele schepping zal omvatten. In dit “geestelijk huis” zijn het koninklijk woord en de pries­terlijke geest de bepalende elementen bij het herstel van de eeuwige functie van de schepping.

Deze “twee getuigen” worden ook genoemd de “twee kandela­ren” en de “twee olijfbomen”, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan, ook weer aanduidingen van de krachtige werking van de Heilige Geest in het lichaam van de Heer. We naderen de tijd, waarin deze werking zich naar buiten toe zal openbaren in een krachtig getuigenis. Dit zal tot een voleinding gebracht worden, zodat het li­chaam van de Heer de volkomenheid bereikt, de rijpheid en volwassenheid van de volheid van Christus (Ef. 04:13).

Het beest uit de afgrond.

Nu de gemeente in de eindtijd tot volle openbaring komt door de inwonende Geest van God, ontwikkelt zich een con­frontatie met het “beest uit de afgrond”. Deze machtige geest, die zich in de opkomende “mens der wetteloosheid” (2 Thess. 02:03) zal manifesteren, zal botsen met het “volk der heiligen”. Hij zal bewerken, dat de “heiligen des Allerhoogsten” (Dan. 07:18) in hun uiterlijk voorkomen worden “gedood”, dus geblokkeerd in hun getuigenis in de natuur­lijke wereld. Tegelijk heeft zich een godsdienst ontwik­keld, die door de inwerking van de occulte geesten is ge­worden als “Sodom”, terwijl de mensen die haar hanteren tot slaven en gebondenen zijn gemaakt als “Egypte”. De zonen Gods worden evenals hun Heer door deze valse kerk niet in hun getuigenis geaccepteerd, maar ook voor dit geestelijk lichaam van de Heer geldt het “kruist hem, kruist hem” (Openb. 11:08) Gedurende een periode, die geestelijk overeenkomt met de “drie-en een halve dag”, waarin de Heer Jezus in de in­vloedsfeer van de Dood was, zoals Jona in de buik van de grote vis, en de “helft van de week”, waarin “slachtoffer en spijsoffer is opgehouden (Dan. 09;27), wordt de gemeen­te van Jezus Christus voorbereid op haar massale verheer­lijking. Een “levensgeest uit God” doet hen opstaan en “ten hemel varen” ten aanschouwen van hun vijanden. Zoals eenmaal hun meester als enkeling de “weeën van de Dood” verbrak, zo doen deze zonen van God dat in de tijd, waar wij naar toe leven, massaal.

De vrede van Jeruzalem.

Geleidelijk aan wordt de Dood “verslonden in de overwin­ning” . De kracht van de zonde en daarmee de prikkel van de Dood wordt uitgeschakeld als gevolg van de “wederge­boorte en vernieuwing door de Heilige Geest” (1 Kor. 15:54-57).

Wij worden door de apostel Paulus opgeroepen standvastig en onwankelbaar te zijn, overvloedig in het werk des He­ren. Daarbij mogen we weten, dat onze arbeid niet ver­geefs is in de Here (1 Kor. 15:58).

Door de overwinning op Dood en dodenrijk komt de schep­ping onder het gezag van de herstelde mens, het “lichaam van de Heer”, waarvan Jezus het Hoofd is. (Openb. 02:15). Dit “heersen” betreft het herstel van de hele mensheid, welke in de ware God gelooft. Vanuit deze “tempel” krijgt zo het “nieuwe Jeruzalem” gestalte. Door de verheerlijkte gemeente wordt de macht van de Dood ontmanteld door het te niet doen van zijn heerschappij. Zo is de “tent van God” bij de mensen en Hij woont bij hen. Door middel van dit lichaam van de Heer worden de “tranen” gedroogd en “rouw noch geklaag noch moeite” zal meer zijn. Zo worden alle dingen nieuw gemaakt door Hem, die op de troon geze­ten is. Zijn wezen wordt geopenbaard: getrouw en waarachtig (Openb. 21:03-05). Dit is hetzelfde wezenskenmerk, wat openbaar wordt in de “ruiters op witte paarden”, die sinds de overwinning van Jezus Christus zijn uitgetrokken “overwinnende en om te overwinnen” (Openb. 06:02; Openb. 19:11-14). Zo krijgt het woord Gods door de Heilige Geest gestalte in de ganse schepping.

De Dood, die als eerste vijand van de Schepper zijn hei­melijke invloed in de schepping openbaarde, wordt als laatste vijand ontmanteld en ten einde met zijn gehele rijk geworpen in de poel des vuurs, ver buiten het ko­ninkrijk van God (Openb. 20:14).

De nieuwe mensheid was als “zoon des mensen” al voor de eerste schepping in de eeuwige gedachten van de Vader aanwezig (vgl. Gen. 01:26). In beginsel werd zij in de persoon van de Heer Jezus als een “kind” geboren en als een “zoon” gegeven. Door de verbinding met de Geest van de Vader rust de “heerschappij” op zijn schouder. Hij wordt genoemd “wonderbare Raadsman, sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst”. Groot en eindeloos is de vrede op de “troon” van deze “zoon van David” en over Zijn koninkrijk. Dit rijk, dat het ganse universum zal omvatten, zal “recht en gerechtigheid” tot haar grondslag hebben, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit bewerken (Jes. 09:05-06).

Dit is de vrede van Jeruzalem !

Tenslotte

De gemeente van Jezus Christus gaat een heerlijke toe­komst tegemoet. De ontwikkeling naar dit einde (einddoel) gaat echter dwars door verdrukking en moeite heen. Dit zal met name de uiterlijke verschijningsvorm betreffen, zoals het ook in het begin was na de opstanding van Je­zus, onze Heer. Naar de innerlijke mens echter gaat de gemeente van heerlijkheid tot heerlijkheid door de toene­mende bijstand en vervulling met de heilige Geest der be­lofte.

Het is mijn verlangen, dat deze serie een hulpmiddel zal zijn bij het onderzoeken en bedenken van de toekomst van de “Zoon des mensen”, de komende en laatste generatie mensen die als “zaad” gezien zullen worden vanwege de ge­hoorzaamheid van de eerste van deze zonen, Jezus onze Heiland. Hem zij eer en heerlijkheid, zoals dat geldt voor onze God en Vader, nu en tot in alle eeuwigheid.

Ik wil deze artikelen besluiten met een lied, dat ik ooit vanuit deze gedachten maakte (wijze: “Eens, als de bazui­nen klinken”):

Juichend klinken vreugdetonen

uit het hemelse gebied,

d’ Overwinning van de zonen

wordt verkondigd in een lied.

Licht en leven triumferen,

duisternis verwon het niet.

 

Jubel luid, gehele aarde,

zing de Here, prijst Zijn Naam.

Hij, Die ’t heil voor u vergaarde,

Hem zij lof als ’t eeuwig Lam.

Want de Heer is zeer te prijzen,

alle knie buigt zich tesaam.

 

Bij het oordeel van de doden

wordt gerechtigheid betracht.

Dood en dodenrijk gevloden

voor het Lam, dat werd geslacht.

Saamgevoegd de “stad” en “tempel”,

flonk’rend in haar grote pracht.

 

Dan zal heel de schepping zingen

van de Heer der heerlijkheid.

Eng’len zullen ons omringen,

vol van vreugd’ in dienstbaarheid.

Dan zal ’t paradijs volmaakt zijn,

vrede tot in eeuwigheid !

 

1990.04 nr. 313

Levend geloof 1990.04 nr. 313

Hoe wordt ons geloof meer productief? Door Gert Jan Doornink

Hoe wordt ons geloof productiever? Hoe intensiveren wij ons geloof? Hoe halen we meer rendement uit ons geloof? Deze vragen roepen natuurlijk de vraag op of je ‘het geloof’ wel op een dergelijke zakelijke manier mag benaderen? Uiteraard is het geloof geen commerciële aangelegenheid, al zijn sommigen op dit punt ontspoord geraakt. Het is dan ook niet de bedoeling het onderwerp ‘geloof’ vanuit die hoek te behandelen.

Geloof hoort echter wel bij ons leven als kind van God. Het is een wezenlijk onderdeel van ons nieuwe leven in Christus, van ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Zonder geloof is het zelfs onmogelijk God welgevallig te zijn (Heb. 11:06). Het is daarom ook een goede zaak van tijd tot tijd eens stil te staan bij dat functioneren van ons eigen geloofsleven. Meestal zijn we zo druk bezig met het geloof van de ander (en dat hoeft niet altijd negatief te zijn), of worden we zo opgeslokt door onze activiteiten in dienst van de Heer dat daar weinig tijd voor over blijft. En dat het ‘onderzoek van ons eigen geloof’ toch wel iets is wat heel belangrijk is, blijkt wel uit wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 13 vers 5 (2 Kor. 13:05): “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk” .

Paulus komt aan het einde van zijn tweede brief aan de Korinthiërs – met zijn talrijke adviezen, geloofscorrecties, waarschuwingen, bemoedigingen, etc. – nog met deze belangrijke oproep, notabene gericht dus tot gelovigen, tot kinderen Gods, tot mensen die geloven in Jezus Christus. En ik ben er zeker van dat deze oproep ook rustig tot ons gericht mag worden…

De volle betekenis van ons geloof in Christus

Paulus legt in deze woorden als het ware een dubbele nadruk op de belangrijkheid van dit geloofsonderzoek. Eerst zegt hij: “Stelt uzelf op de proef…” En dan herhaalt hij het nog eens weer een keer door te zeggen: “Onderzoekt uzelf…” Wat moeten wij op de proef stellen? Wat moeten wij onderzoeken? Ons geloof; ons geloof in Jezus Christus. Paulus vult dit zelfs aan met de opmerking: “Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?” Schijnbaar een overbodige vraag, maar in werkelijkheid de spil waar alles om draait.

Ons geloof in Jezus Christus is namelijk veel meer dan alleen maar de zekerheid bezitten eeuwig leven te ontvangen. Ons geloof in Jezus Christus, betekent in Hem geloven als Persoon, dat wil zeggen geloven dat Hij als Zoon van God de prijs voor onze verlossing betaalde. Maar het betekent ook in Hem geloven als Persoon met een boodschap. Zonder dat zou ons geloof niet volledig zijn. We kunnen en mogen de boodschap die Hij bracht nooit losmaken van Zijn persoon, maar ook omgekeerd niet.

Dat was ook wat Paulus bedoelde. Paulus twijfelde uiteraard geen moment aan het geloof van de gemeente te Korinthe, wat betreft de Persoon. Maar hij twijfelde wel aan het feit of het evangelie zoals Jezus dat bracht wel voldoende was doorgewerkt en kon doorwerken in de harten van hen waarin het zaad was gevallen. Dat hield hem voortdurend bezig. Denk ook aan wat hij hierover schrijft in Galaten 1.

Hetzelfde zien we ook in onze dagen. Velen zijn tot geloof gekomen of komen tot geloof. Maar wat gebeurt er dan verder? Is er een aanvaarding en beleving van de boodschap zoals Jezus die bracht, de boodschap van het koninkrijk der hemelen? Is er een verdere geestelijke groei, waardoor we het volwassen stadium in Christus (het zoonschap) bereiken en daardoor niet meer heen en weer geslingerd worden door allerlei ‘wind van leer’? Of hebben we de neiging om mee te zingen in het grote koor van hen, die alles ondergeschikt willen maken aan bijvoorbeeld ‘de eenheid’. Ik vraag mij af welke eenheid dan bedoeld wordt, want een eenheid waarin de werkelijke boodschap van Jezus niet meer centraal staat is een valse eenheid en geen eenheid zoals Jezus die bedoelde. De eenheid die Hij op het oog had was verbonden met de waarheid van het evangelie wat Hij bracht. Lees Johannes 17 er maar op na.

U mag het gerust weten: er gaat bij mij altijd een rood lampje branden als ik de opmerking hoor: ‘De leer is niet belangrijk, het gaat alleen om het leven’. Natuurlijk gaat het om het leven, maar het werkelijke leven met Christus is ondenkbaar zonder de aanvaarding van Zijn leer. Ik wil er alle begrip voor hebben dat evangelisten in hun ijver om anderen voor Christus te winnen, daar vaak weinig begrip voor op kunnen brengen, maar de Bijbel spreekt óók over apostelen, herders, leraars en profeten. En dat zijn alleen nog maar de bedieningen. Het gaat om het geheel, om de totale gemeente van Christus, om de bouw van het geestelijk Huis van God (Ef. 04:11-16).

Paulus was – en daar zullen we het allemaal over eens zijn – een ijveraar voor de zaak van Christus. Maar hij streed op twee fronten:

  1. Het was zijn verlangen dat zoveel mogelijk mensen tot geloof in Christus zouden komen,
  2. Het was óók zijn verlangen dat zoveel mogelijk mensen die tot geloof in Christus gekomen waren, volwassen christenen zouden worden en niet in een beginstadium van hun geloofsgroei zouden blijven steken. Daarom komt hij aan het einde van zijn brieven tot de vraag om onszelf op de proef te stellen en te onderzoeken of wij wel ‘in het geloof’ zijn.

Is Paulus’ verlangen ook ons verlangen?

We mogen ons niet verschuilen achter de gedachte: ja, maar Paulus was een apostel, misschien stond hij wel ver van de werkelijkheid af. Het tegenovergestelde is waar. Paulus was een praktisch man en stond midden in het volle leven. Hij wist hoe het leven van een christen reilde en zeilde… en soms op een laag pitje stond. Vandaar zijn op roep! En deze oproep is ook gericht tot u en mij. Zijn wij in het geloof? Woont Jezus Christus met Zijn volheid in ons? Paulus spreekt op verschillende plaatsen over deze volheid Gods (Kol. 01:19; Kol. 02:9; Ef. 03:19).

Is het ook ons verlangen om “vervuld te worden tot alle volheid Gods” (Ef. 3:19)? Dit behoort de doelstelling van ons leven te zijn. Met minder kunnen we in deze eindtijd beslist niet toe. Willen wij een productief geloofsleven hebben, dan zal dit ons leven moeten beheersen. Dan verdwijnt ook de behoefte om het te zoeken in allerlei spectaculaire gebeurtenissen, die dan als ‘bewijs’ moeten dienen dat de Geest van God werkzaam is. Het werkelijke bewijs van de werking van Gods Geest door ons heen, wordt alleen geleverd als we ‘in het geloof’ zijn, dat wil zeggen als we geloven in Jezus èn in Zijn boodschap. Resultaten (genezingen, bevrijdingen) zijn geen bewijzen op zich, maar gevolgen van het bewijs.

In Matthéüs 17 wordt ons het verhaal verteld van iemand die met zijn maanzieke zoon, naar de discipelen ging voor genezing. Maar zij konden hem niet genezen. Dan lezen wij in vers 18 hoe Jezus de boze geest uitdrijft. De jongeman is vanaf dat moment volkomen genezen. Dat roept de vraag bij de discipelen op: Waarom konden wij dat niet? Het antwoord van Jezus is duidelijk: “Vanwege uw klein geloof”. Let wel: Jezus zegt niet: Jullie hebben géén geloof, maar hun geloof was te ‘klein’, het functioneerde niet, het was niet productief. Jezus vervolgt dan door te zeggen: “Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn” (vers 20).

Werkelijk geloof kan ‘bergen’ verplaatsen, wat deze ook mogen zijn. Werkelijk geloof maakt het onmogelijke mogelijk! Werkelijk geloof, gefundeerd in Jezus en Zijn boodschap, maakt openbaar dat de volheid Gods in ons is en dat wij zonen Gods zijn. Dit productieve geloof gaat hoe langer hoe meer het kenmerk worden van de waarachtige gelovigen die zich richten op het einddoel: de volkomenheid in Christus. Laten we onszelf onderzoeken en op de proef stellen of dit geloof in ons is!

 

Geen punt door Gert Jan Doornink

 

Na enkele maanden onder­breking treft u in dit nummer weer een ‘Inter­mezzo’ aan geschreven door Gerry Velema. Zij werkt zoals bekend reeds verschillende jaren mee aan ons blad en haar stukjes trekken grote aan­dacht door de frisse, ori­ginele benadering van ge­wone, alledaagse beleve­nissen in ‘ geloofsverpakking’ .

Twee jaar geleden werden verschillende van haar stukjes gebundeld en door Kok/Voorhoeve uitgegeven als paperback onder de titel ‘De schoot van God’. Inmiddels is enkele maan­den geleden weer een boekje van haar versche­nen, nu onder de titel ‘Geen punt’. Gerry Velema schrijft ons daarover: “Geen punt waar God een komma plaatst omdat Hij een ander verhaal voor je heeft met een beter slot!

Ik ben God heel erg dankbaar dat in anderhalf jaar tijd twee boekjes van me zijn verschenen…”

We willen graag delen in deze dankbaarheid en on­ze gelukwensen uitspreken voor deze nieuwe uitgave die ook weer bij Kok/ Voorhoeve is verschenen. Het boekje van 90 bladzij­den ziet er fraai verzorgd uit en is uitstekend ge­schikt om als attentie te geven aan zieken, bejaar­den, bij verjaardagen, etc. , maar ook om zelf aan te ‘schaffen of ‘zomaar’ iemand blij te maken.

Verschillende stukjes wer­den eerder gepubliceerd als ‘Intermezzo’ in “Levend

Geloof”, maar er staan ook nog niet eerder gepubli­ceerde stukjes in en enke­le gedichten. Nieuw zijn ook een aantal tekeningen bij de diverse on­derwerpen, gemaakt door Helma Poort uit Gronin­gen. Zij werkt ook mee aan het kinderblad “Sproeier”.

Eén van de te­keningen is hierbij afge­drukt . Het hoort bij het hoofdstukje ‘Schorten aan op de kleu­terschool’, destijds ook gepubliceerd als ‘Inter­mezzo’ in “Levend Geloof” .

Tenslotte – om misverstan­den daarover te voorkomen – het boekje is niet bij ons verkrijgbaar, maar via de boekhandel of boe­kentafel verkrijgbaar of te bestellen.

 

Levensbomen door Duurt Sikkens

“… boom des levens, die in het paradijs Gods is” (Openb. 02:07).

Het paradijs – waarover gesproken wordt in het eerste Bijbelboek – is een zichtbare afbeelding, een maquette, van het ware paradijs, de tuin van God, die zich in het koninkrijk van het licht bevindt. Het woord ‘paradijs’ stamt uit het Perzisch en betekent ‘lusthof’. De boom des levens is een afbeelding van de ware mens, Jezus Christus. Het betekent dat het echte leven blijvend binnen in hem is, want de Geest van God maakt uit of iemand eeuwig is of niet.

Wie nu van die boom eet, van de vrucht daarvan, proeft en smaakt dat God goed is om van te eten. In elke vrucht zit een pit en in de pit zit in beginsel de mogelijkheid om weer een boom te worden. Zó kan iemand de pit eten, zich identificeren met het levensbeginsel van de Christus en zelf ook een boom van leven worden want in Spreuken 11 vers 30 staat dat de vrucht van een rechtvaardige een boom des levens is. (Spr. 11:30) Gooi dus nooit het klokhuis weg.

Zo plant Jezus Christus zich voort in de hémel, in het paradijs van de Vader. Vandaar dat we geroepen zijn om vruchtbaar te zijn en ons te vermenigvuldigen in de onzichtbare wereld zodat we een heel bos met levensbomen worden. In Openbaring wordt dit het geboomte des levens genoemd en het is geoorloofd om van deze bomen te eten. Er zit eeuwigheidsleven in, in vrijheid genietend van de liefde van God. Neem en eet van deze vruchten want hierin is de Vader verheerlijkt dat zijn bomen veel vruchten dragen. Neem een vrucht, geloof de pit, laat je zaaien en je staat daar je eigen heerlijke bestemming te wezen.

 

Echte liefde kwetst niet door Tea Keuper Dijk

 

“De liefde is geduldig, de liefde is vriendelijk, de liefde is niet jaloers. Zij doet niet gewichtig en is niet trots. Zij kwetst niet, is niet egoïstisch en voelt zich nooit beledigd. Zij neemt niemand iets kwa­lijk, zij is niet blij met on­recht maar juist met de waarheid. De liefde be­schermt altijd, heeft altijd vertrouwen, verwacht het altijd van God en houdt stand. Aan de liefde (die Goddelijke liefde!) komt nóóit een eind” (1 Kor. 13:04-08, “Het Boek” ) .

Wat is liefde?

Dit overbekende stuk uit de bijbel vertelt ons, hoe de waarachtige liefde is. De liefde die van God komt en door Gods Geest in een mens kan worden uitgestort. In principe, zou je kunnen zeggen, heeft ieder chris­ten, die zich bewust heeft laten dopen met Gods Geest, deze Godsliefde ontvangen.

Hoe komt het dan dat we vaak nog zoveel tekort schieten in onze van-God- ontvangen liefde? Als je iets ontvangt (ik heb zelf pas een nieuwe naai­machine gekregen) dien je je wel te verdiepen in de werking en de hoeda­nigheden van dat nieuwe, wat je zo graag wilde hebben. En. . . je moet je oefenen. (Ik heb een heel boekje met allerlei functies van m’n naaimachine, wat ik voortdurend moet raadplegen). In 1 Timotheüs 4 vers 7 (1 Tim. 04:07)staat: “Oefen u in de gods­vrucht” .

Liefde is een vrucht, die ontstaat door gemeen­schap met God. Als je onzorgvuldig te werk gaat met je ‘cadeau’ gaat het niet goed. Er loopt iets vast. Je moet je ver­diepen in hoe iets werkt, de handleiding erbij halen, niet één keer, maar her­haaldelijk. Gods Woord is onze handleiding, waarin we kunnen lezen hoe lief­de wel werkt en hoe niet. De bijbel is een eerlijk boek en beschrijft situa­ties van mensen, waaruit wij lering kunnen trekken. En vooral het volmaakte leven van Jezus Christus, Gods Zoon en Zoon des mensen, is een heldere bron, waaruit we kunnen putten.

Dit ter inleiding. Waar ik verder met u over wil na­denken is het vijfde vers van de eerste brief aan de Korinthiërs hoofdstuk 13: “De liefde kwetst niet”. Hoe kwets je nie­mand?

Ongeveinsde liefde

Allereerst dienen we ons af te vragen: Heb ik Goddelijke liefde voor de medemens? Bewogenheid van God, ongeveinsde liefde? Dit was oorspron­kelijk door God in de mens gelegd. Door de jaren heen is dit vaak zo be­schadigd en misvormd in deze onvolmaakt geworden wereld, dat er verbittering en verdediging voor in de plaats zijn gekomen. Door het gemanipuleer van de boze, door onszelf en onze medemens heen. Onze meest belangrijke bede, vraag aan God is: ‘Geef mij uw liefde, Uw bewo­genheid’ .

Vervolgens onderzoeken we onszelf hierop: Ben ik positief-kritisch ingesteld in de verhouding tot God, mezelf en mijn naaste. Hoe luister ik naar iemand en laat ik me door Gods Geest leiden in beoordeling of gesprek, benadering van iets of iemand? Laat ik er­gernis toe, onverschillig­heid, of kan ik iemand los zien van onvolmaaktheden met liefde voor de persoon en visie voor de groei van het goede en verlossing van het kwaad.

Kan ik de ander. . . uitnemender achten dan mezelf? Hier is geloofsvertrouwen voor nodig en dat is een gave van de Heilige Geest, die we bij de Geestesdoop ontvangen.

Kan ik geduld opbrengen, Godsgeduld, ook als ik word teleurgesteld in me­zelf of de ander? Er zijn positieve voorbeelden in de bijbel: Abraham, Jozef, Mozes, David, profeten, Jezus, de apostelen, ge­meenteleden van het eers­te uur.

Kan ik wachten op het juiste moment, de juiste gesteldheid van mezelf, de juiste toon – dus wach­ten op de Héér – als ik iemand benader. Ben ik er heel zeker van, dat ik iemand iets moet zeggen, laat ik niets onzuivers toe, wat niet uit God komt ?

In de verzen 4 tot en met 6 staat wat de liefde wel en wat ze niet is:

Wel: vriendelijk, geduldig, blij met de waarheid, zich niet beledigd voelend, niemand iets kwalijks nemend. Niet: jaloers, gewichtig doen, trots, kwetsend, blij met onrecht. . .

Onderscheiding

Als men iemand kwetst in het gevoel kan dit komen doordat we geen goede voorbereidingen hebben getroffen voor een ge­sprek, waardoor Gods vijand een ‘vinger in de pap’ heeft gekregen. We kunnen geen rekening ge­houden hebben met een situatie, waarin de ander zit. Vaak moet je in iemands schoenen gaan staan om zijn of haar ge­voelens te kunnen besef­fen. Dit laatste is nodig, willen we Goddelijk bezig kunnen zijn.

Wanneer er, door diverse oorzaken, overgevoelig­heden zijn in een broeder of zuster, of andere naas­te, hoe ga je dan daarmee om? Dit dienen we eerst duidelijk te onderscheiden (gave van de Geest). Dan dit bestrijden in de geestelijke wereld, een bepaal­de macht in stilte bestraf­fen, soms zelfs openlijk.

(Jezus bestrafte satan, die Petrus liet spreken, terwijl hij dacht het goede te zeggen tegen Jezus. Petrus bracht Jezus ech­ter in verzoeking (Matt. 16:23). Let op dat Jezus zich omkeert en satan be­straft. In ‘Het Boek’ lezen wij: “Petrus nam Hem apart om Hem terecht te wijzen. ‘Dat mag niet, He­re’, zei hij, ‘God zal er­voor zorgen, dat U zoiets niet overkomt’. Jezus keerde hem de rug toe en zei: ‘Maak dat je wegkomt satan, je bent een valstrik voor mij1“). Overgevoelig­heid is namelijk ook niet van God, maar van Zijn vijand.

Al overdenkend en schrij­vend liet God me zo duide­lijk zien, waarom in 1 Korinthiërs 13 vers 1 tot en met 8 (1 Kor. 13:01-08) de liefde in verband wordt gebracht, of liever: gezet wordt, tegenover alle onvolkomenheden van de mens. Als wij niet Gods liefde, zijn ook alles ver­gevende liefde, laten wo­nen en werken in onze harten kunnen we géén bouwers zijn van de stad, waar Zijn volk, beschermd, zal wonen.

Wat betreft de vergévende (lees ook eens: vergevende liefde): Jezus zei dat we zeventig maal zeven maal moeten vergeven, dit is altijd opnieuw weer ver­geven! Deze liefde kwetst niet en voelt zich niet ge­kwetst. Deze liefde is he­lend en wij ontvangen haar van onze hemelse Vader om bouwend bezig te zijn!

 

Liefde van God door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Liefde van God is onbeschrijflijk teer,

Zij koestert – zoekt de ander te vergeven,

Voor ieder gaf de Heer Zijn kostbaar leven

en – nóóit gedenkt Hij onze zonden meer!

 

Die liefde is vol goedheid en vol trouw.

Zij kwetst niet en zij laat zich ook niet kwetsen;

zij wist de wrok uit, wat in ’t hart nog restte

verdwijnt geheel – warmte in plaats van kou!

 

Liefde van God: ik kan niet zonder haar,

om aan het hemels Koninkrijk te bouwen.

Waar Christus mij de plannen gaat ontvouwen

en maakt Gods eeuwig werk voor ieder openbaar!

 

Hoe blij is de boodschap? door Wim te Dorsthorst

Volgens de evangelist Markus waren de eerste woorden die Jezus sprak bij zijn openbare optre­den: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evange­lie” (Mark. 01:15). En in vers 14 (Mark. 01:14) staat dat Hij naar Galilea ging “om het evan­gelie Gods te prediken”. Het eerste vers van Mar­kus luidt: “Begin van het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God” (Statenvert. ) .

Wat Markus duidelijk stelt is dat hij een evangelie gaat schrijven dat van God en Jezus Chris­tus is en welke Jezus zelf ook als eerste ver­kondigd heeft. De beteke­nis van het Griekse woord ‘euangelion’ is ‘goede boodschap, blijde tijding, heugelijke mededeling’.

Het is de blijde boodschap van de genade Gods (Hand. 20:24). En in de Griekse taal hangt het woord ‘genade’ samen met het woord dat ‘blijdschap’ betekent.

Het evangelie van de ge­nade Gods behoort dus ‘blijdschap op blijdschap’ te zijn, zoals het ook ‘ge­nade op genade’ is (Joh. 01:16). God is niet de God van ernstige, lange gezichten, maar Hij gunt zijn volk blijdschap in het leven. Hijzelf is de bron van alle vreugde. Hoe zou zijn evangelie dan zwaar en vreugdeloos kunnen zijn?

Een voorschrift voor Israël

Er wordt in de hele Schrift veel gesproken over blijdschap en vreugde. Zelfs de oud­testamentische dienst des Heren was een blijde dienst, waarin de feesten centraal stonden. Bij de tabernakel- en tempel­dienst was nauwgezetheid overeenkomstig de voor­schriften van God, maar dat betekende niet dat daar geen blijdschap was. Er werd op vele muziek­instrumenten gespeeld en er werd gedanst en gesprongen van vreugde. Grote groepen zangers dankten en loofden de Heer onder begeleiding van complete muziekge­zelschappen. Er waren leerlingen en ook volleer­den die in ploegendienst zo de eredienst verzorg­den (1 Kron. 16:40-42; 1 Kron. 25:06-07).

Dit alles was overeenkom­stig de wil van de Heer.

Door Mozes gaf Hij daar­toe bevel aan Israël. In Deuteronomium 12 vers 11 en 12 (Deut. 12:11-12) lezen wij hiervan: “Dan zult gij naar de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtof­fers, uw tienden en wij­geschenken en de gehele keur der geloften, die gij de Here doen zult; gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, gij uw zonen, uw doch­ters, uw dienstknechten en dienstmaagden, en de Leviet die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u” .

Als het volk zich zo ver­heugde, kwam dat omdat Gods aangezicht op hen rustte en dan verblijdde God zich met het volk zoals een bruidegom zich over zijn bruid verblijdt (Jes. 62:05).

Ik verkondig u grote blijdschap

Als nu het oude – wat toch eens verdwijnen zou – al met zoveel blijdschap gepaard ging, hoe­veel temeer het nieuwe! Het oude was slechts een schaduw van de werkelijk­heid en het volk zag im­mers uit naar de komst van de Messias die het nieuwe zou brengen.

Daarvan spreekt de hele Schrift.

Als het nieuwe in Jezus Christus, in de volheid des tijds, komen gaat, dan is de verkondiging van de engel des Heren: “Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen” (Luc. 02:10).

En als Jezus aan het ein­de van zijn bediening ge­komen is, dan zegt Hij tot zijn discipelen: “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld (volko­men) worde” (Joh.15:11). En de bede van onze Heer tot zijn Vader in de hemel is: “Opdat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben” (Joh. 17:13).

Het in contact komen met het evangelie van het Koninkrijk Gods houdt dus in: deel krijgen aan de blijdschap van de Koning zelf, Jezus Christus.

Vervuld met blijdschap

Toen de apostelen dan ook uittrokken om dat evangelie van Gods gena­de in Jezus Christus te verkondigen, ging dat gepaard met grote blijdschap. De eerste discipelen praktiseerden hun christen-zijn met blijdschap en eenvoud des harten en zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk (Hand. 02:46) .

Als Filippus in Samaria het evangelie verkondigt dan komt er grote blijdschap in die stad, want van velen die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden gene­zen (Hand. 08:07-08) .

Al spoedig kwam er ver­volging en haat en ver­drukking, maar de blijd­schap was niet te roven. Jezus had het al voor­zegt: “Niemand ontneemt u uw blijdschap” (Joh. 16:22b). Als zich dan zo’n situatie voordoet lezen wij: “En de discipelen* werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest” (Hand. 13:52).

Het werk van de dief

Maar waar is dan de blijdschap gebleven in het christendom? Mis­schien zouden we ook kunnen vragen: waar is het christendom gebleven dat zich in alle omstan­digheden kan verblijden? Paulus zegt immers: “Verblijdt u in de Here te allen tijde” (Filip. 04:04). In Openbaring 6 lezen wij hoe het Woord Gods, ge­dragen door de Heilige Geest, uittrekt overwin­nende en om te overwinnen (Openb. 06:02) .

Dat is wat we in het boek Handelingen ook zien ge­schieden. Vanaf de uitstorting van de Heilige Geest wordt met grote kracht het evangelie verkondigd. Maar wat we ook in het boek Handelingen – en zeker ook in de vele brieven – kunnen lezen is wat de gevolgen zijn van het uittrekken van nog drie paarden – symbolen voor machten der duister­nis – in Openbaring 6. Het innerlijke wat geroofd wordt is de vrede (Openb. 06:04). Innerlijke vrede vanuit het geloof wel te verstaan. Het is de weg des vredes die versluierd wordt. Het betreft de God des vredes – Jezus Chris­tus, die onze vrede is – en die de vijandschap te­niet heeft gedaan (Ef. 02:14).

Vijandschap, die altijd ontstaat door de wet – in welke vorm dan ook – weer op te richten, door leerverschillen en haar­kloverijen. Dan verdwijnt de vrede en dus ook de blijdschap. Waar de ge­loofszekerheid verdwijnt, verdwijnt ook de blijd­schap van het geloof. Want waar het werkelijke geloof in Jezus Christus gaat ontbreken daar gaat ook de werkelijke blijdschap – die alleen maar gefundeerd kan zijn in Hem – ten onder.

De brieven van Paulus zijn getuigen van de strijd tegen het christendom door wettische geesten, vrome geesten, leugen­geesten, dwaalgeesten, enzovoort. Steeds opnieuw trekt Paulus fel ten strij­de om deze tegenwerkende krachten te ontmaskeren.

Er is uiteindelijk een droog en dor christendom overgebleven, waar (bijna) elke vreugde ontbreekt, omdat het werkelijke leven in Jezus Christus ont­breekt. Figuurlijk – maar soms ook letterlijk – heeft men elkaar afgeslacht in de achter ons liggende eeuwen (Openb. 06:04). Geestelijke hongersnood, occultisme en spiritisme zijn kenmerken geworden in het christendom (Openb. 06:05-08) . Het evan­gelie is in de afgelopen 19 eeuwen beslist geen blijde boodschap meer geweest.

De tijd van de late regen

Maar – prijst God! – er is een keer gekomen. De tijd van de late regen is aangebroken.

Opnieuw is aan het begin van deze eeuw de Heilige Geest uitgestort en is het Woord weer uitgegaan overwin­nende en om te overwin­nen. De op roep klinkt: Trekt uit Babel en trekt op naar Sion. Opnieuw klinkt: ” Het Koninkrijk Gods is nabijgekomen, bekeert u en gelooft het evangelie”. De Heer verzamelt zo over de gehele aarde een volk dat de blijdschap weer ten volle zal gaan beleven. De kern van het evange­lie, de kern van de blijdschap van een christen, is dat hij begrijpt wat het zeggen wil: “Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen” . Dat be­tekent letterlijk: ‘De koningsheerschappij van God is nabijgekomen’. En die heerschappij is niet buiten de mens, maar is in het hart van de mens. Jezus Christus is de Koning die dit Rijk kwam brengen, stichtten en grondvestten (Jes. 09:06; Hand. 28:23) .

Leven in vrijheid en uit genade

Door de Heilige Geest komt de gelovige binnen in een wereld waar de wet van de volmaakte vrij­heid heerst (Jak. 01:25). Dat is geen wetteloosheid maar werkelijke vrijheid. De gemeente van Jezus Christus moet uit de do­delijke ernst verlost wor­den, die het christendom eeuwenlang getekend heeft en waarin geen blijdschap was.

De gemeente moet genezen van de angst om blij te zijn. Er is angst en schroom gekweekt om voor Gods aangezicht te komen met vreugde en blijdschap. Door de pre­diking zal de gelovige zich bewust mogen wor­den wat God hem in grenzeloze liefde, in genade, geschonken heeft en nog schenken wil.

Maar ook nu zal de boze proberen de blijdschap te roven. Allereerst door zonde, want waar zonde blijft bestaan is geen blijdschap mogelijk. Zeker zal hij ook proberen weer een wet te creëren die als een juk kan drukken. Dan ontstaat er een situ­atie waarin men te kramp­achtig en te gespannen met het evangelie bezig is. En worden er hoog- opgeschroefde normen ge­steld waaraan voldaan moet worden om door de Heer waardig gekeurd te worden. Dat systeem hadden de Farizeeën ook heel fijntjes uitgewerkt in een niet uit te voeren lijst van geboden en ver­boden. Wat dan overblijft is een uiterlijke blijdschap zoals de perfecte tempel­dienst .

Wat de gelovige moet leren is te leven uit de genade en zich niet opnieuw een juk laten opleggen van vele voorschriften. De woorden van Paulus zijn nog steeds actueel als hij schrijft: “Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrij­gemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 05:01).

Blijdschap door de Heilige Geest

Het gaat dus wezenlijk om de blijdschap des harten door de Heilige Geest. De vrucht van de Geest is onder andere liefde, blijdschap en vrede, zegt Paulus in Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Ook zegt hij: “Want het Ko­ninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vre­de en blijdschap door de Heilige Geest” (Luc. 10:21) . Alleen als we de Heilige Geest in ons hart hebben, kan de bede van Jezus verwerkelijkt wor­den, waar Hij zegt: “Op­dat zij ten volle Mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben” (Joh. 17:13).

Alleen zo zal de blijde boodschap blij zijn en de geestelijke – de hemelse blijdschap en vreugde – te voorschijn brengen. En een volk dat vrij is, dat bevrijd is en vervuld met de Heilige Geest, daarvan zegt God: “Maar gij zult u verblijden en juichen voor eeuwig over hetgeen Ik schep. want zie, Ik schep Jeru­zalem tot jubel en zijn volk tot blijdschap.

En Ik (zegt God) zal juichen over Jeruzalem en Mij verblijden over mijn volk. En daarin zal niet meer gehoord worden het geluid van geween of van geschreeuw” (Jes. 65:17-18). Halleluja!

 

Intermezzo

Stoer hoor met Jezus!

Hij had het leven met Jezus eerst wat jaartjes van de buitenkant beschouwd. Familieleden om hem heen leefden en wandelden in hun geloof.

Gevraagd – en ook veel ongevraagd – gaf hij daar zijn kom ment aar op. “Toevallig”, “Dat is sterk”, “Ik zal ook eens wat vragen… “

Maar er kwam een dag dat hij overstag ging en zijn knieën boog voor Jezus Christus, ook zijn Heer!

Toen ging ook hij wandelen in geloof. En het bleek dat hij vaak veel meer geloofde, dan al die ‘wandelende’ familieleden om hem heen.

De eenvoud van het simpel geloven dat aan Gods almacht werkelijk geen grenzen zijn, heeft ook mij dikwijls bemoedigd.

Geloven is zoiets kinderlijks. Vertrouwen hebben in de sterkte, de liefde en het oneindige verstand van God.

Op een dag komt hij opgeruimd de huiskamer binnen en zegt zo terloops tegen zijn vrouw en kinderen: “De Heer die doet zoveel voor me, geweldig gewoon. Ik vraag het Hem en Hij antwoordt soms verbluffend. Ik vind het mooi hoor met Jezus te wandelen, moet je maar eens horen. . . ” Maar één van zijn tienerdochters herinnert zich nog maar al te goed het andere commentaar op getuigenissen en pareert haar vader met: “Ja, pap, nou kun je wel hè? Lekker stoer lopen doen met Jezus! Nou wel een hele verandering hoor! “

Heerlijk dat vaders weer ‘lekker stoer’ mogen doen! Dat we in Christus mannen vinden die bidden en ontvangen! Die relatie hebben met Jezus, hun beste vriend. Laat ze maar ‘lekker stoer’ zijn met Jezus. Trots op de eindeloze vriendschap en kracht van Jezus!

Geloven… stoer; wandelen met Jezus!

 

Even uit de knoop halen door Ada Karst

Wat doe je als je ‘gevoel’ in de knoop zit? Je weet wel, iemand zegt iets of doet iets en van binnen ervaar je een onbestemd gevoel. Nu kun je daar wel overheen fietsen na­tuurlijk. Als je dat maar vaak genoeg doet kost het steeds minder moeite om die ‘hobbel’ te nemen. Want iets kan slijten door gebruik.

Beter is het om de knoop te ontwarren. Even na­gaan dus waar al die ge­voelens , die zo plotseling zijn opgewekt, thuishoren. Daar hebben we het Woord van God voor nodig. Het Woord van God kan de innerlijke orde weer her­stellen! Dat Woord wijst alle gevoelens hun juiste plaats weer aan. Dat Woord laat ons niet on­kundig als domkoppen zitten! Het maakt ons ‘kundig’. Het leert ons toetsen!

Vlees of Geest

Als iets voor je gevoel niet lekker ‘zit’, of niet lekker ‘valt’, mag je na­gaan of het te maken heeft met je ‘vlees’. En met ‘vlees’ duiden we de Bijbelse tegenstelling aan tot ‘Geest’.

Om een voorbeeld hiervan te noemen lezen we Ro­meinen 8 vers 5 tot en met 9 (Rom. 08:05-09): “Want zij die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees. en zij die naar de Geest zijn hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de ge­zindheid van de Geest is leven en vrede. Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God, want het on­derwerpt zich niet aan de wet Gods. Trouwens het kan dat ook niet: zij die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. Gij daarentegen zijt niet in het vlees maar in de Geest, althans indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” .

De tegenstelling tussen de gezindheid van het vlees en de gezindheid van de Geest is groot. Levens­groot! De gevoelens zijn door Jezus Christus uit de knoop gehaald. “Want wie Jezus Christus toebe­horen hebben (de gezind­heid van) het vlees met zijn hartstochten en be­geerten gekruisigd!” (Gal. 05:24).

Voel je je geraakt als ge­volg van je ‘gezindheid van het vlees’? Geloof dan het werk van Jezus Chris­tus, de gekruisigde. Hij wijst onze gevoelens te­recht !

Geloof of ongeloof

‘Ik voel me niet zeker’, ‘ik ervaar de vrede van God niet’, ‘ik voel me ge­spannen’. Wat een knopen in het gevoel! En ze ver­dwijnen niet eens vanzelf! Zelfs bidden ervoor helpt niet meer! ‘Zie je wel, ’t is niet goed met me’, is dan de eindconclusie.

Nee, bidden ervoor helpt niet, elkaars handen vasthouden helpt niet meer, lofprijzen helpt niet meer… Wat moeten we dan! ?

Er moet gewoon – geloofs- nuchter – iets ingeruild worden. Heel wat knopen worden ontward als in plaats van  ongeloof, geloof wordt ingezet. Geloof schept orde en wijst de gevoelens die door onge­loof wanorde brengen, de deur. “Thomas”, zegt Je­zus in Johannes 20 vers 27(Joh. 20:27), “wees niet ongelovig, maar gelovig” . Je mag gerust eens tegen jezelf zeggen: ‘Is Jezus opge­staan of niet! Nou dan!’

Zuiver gevoel

God heeft de mens geze­gend met actieve ver­mogens. En daar hoort het gevoel ook bij. Als een antenne mag ook het gevoel de situatie die zich ineens voordoet, proeven. ‘Gevoel’ wordt vaak zo passief gebruikt. Alsof alles zomaar over je stil­liggend gevoel heen rolt. Je gevoelsleven kan dan ook niet anders dan ver­harden of beschadigen. Zo hoeft het in Christus niet langer meer. We mo­gen ons gevoel mee laten doen en met de andere vermogens zoals verstand en wil, mag het gevoel voor de volle 100% worden ingezet in dienst van het Koninkrijk van God!

Knopen? Laat er niet één­tje zitten! Als ze ontze­nuwd worden door het Woord van God, is de door hen veroorzaakte pijn (in je gevoelsleven) weg! Dat betekent: her­stel voor je ziel, voor je geest en voor je lichaam! “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Heer Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept is getrouw, Hij zal het ook doen!” (1 Thess. 05:23-24).

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel – 6 –

De feesten In het oude Israël.

Het oude volk Israël moest in een drietal oogstfeesten uitdrukking geven aan de toekomstige bedoeling van God met betrekking tot het herstel van de hele schepping.

Het feest van de ongezuurde broden (Paasfeest).

Dit feest werd voor het eerst gevierd in het begin van het jaar van de uittocht uit Egypte, namelijk in de eer­ste maand. Het feest duurde zeven dagen. Er werd onge­zuurd brood gegeten vanaf de avond van de 14e tot aan de avond van de 21e dag. Er mocht tijdens deze periode niets in huis wezen, wat gezuurd was (vergelijk het gist in ons brood). Op de avond van de eerste dag van deze week van ongezuurde broden werd het Paaslam geslacht en gegeten. Bij de eerste keer in Egypte vlak voor de uittocht werd het bloed van dit lam gestreken aan de bovendorpel en de deurposten van de hulzen. In diezelfde nacht ging de “verderfengel” door Egypte en stierven alle eerstgebore­nen van mens en dier, behalve in de huizen van de Israë­lieten (Ex. 12; Heb. 11:28).

Bij het feest van het Paaslam en de ongezuurde broden werd ook de “eerstelingsgarve” voor het aangezicht des Heren bewogen, daags na de eerste sabbat van het Pascha (Lev. 23:09-11). Deze eerstelingsgarve van de komende gerstoogst was een heenwijzen naar de Heer Jezus, Die op de dag na de sabbat opstond uit het graf. Zo betoonde Hij zich de eersteling van de nieuwe schepping (1 Kor. 15:23).

Op deze wijze moest het schaduwvolk Israël jaarlijks uit­drukking geven aan de betekenis van het lijden en sterven van de komende Messias. Zijn bloed (leven) werd uitgego­ten in de dood omwille van de zonde der wereld (Joh. 01:29;

1 Joh. 02:02). Hierdoor werd de macht van de Dood (verderf­engel) verbroken. Naar het eeuwig voornemen van de Schep­per werd het Lam geslacht (Openb. 13:08).

Wie door geloof het vlees van dit offerlam zou eten en Zijn bloed drinken, zou deel hebben aan het eeuwige leven (1 Joh. 06:53-58). Dit geldt nu nog onverkort. Wie het eeu­wige leven wil beërven, moet breken met de zonde en het oude “zuurdeeg” uit zijn leven wegdoen. Zo zal een onge­zuurd vers deeg ontstaan, dat deel heeft aan Jezus Chris­tus als Zijn geestelijk lichaam (1 Kor. 05:06-08).

Het “feest der weken” (Pinksterfeest).

Precies zeven volle weken na de eerstelingsgarve werd aan het eind van de gerstoogst het Pinksterfeest gevierd. De gerstoogst is een beeld van de gemeente, het lichaam van Jezus Christus. Deze gemeente wordt gevormd door de ver­vulling met de Heilige Geest, die de Heer vanuit Zijn po­sitie aan de rechterzijde van de Majesteit in den hoge (Heb. 01:03) uitstort in de harten van degenen, die geloven. Naar het openbaar worden van deze “zonen Gods” verlangt de hele schepping. Zij zucht en is in barensnood vanwege de onderworpenheid aan de vergankelijkheid. De schepping zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van Gods kinderen, omdat zij haar hoop gevestigd heeft op de openbaring van de zonen Gods. Deze zonen in de moeder­schoot van de nieuwe schepping zuchten zelf nog mee in dezelfde verwachting van het zoonschap (Rom. 08:19-23).

Zoals het kind zich bij de geboorte losmaakt van de moe­derschoot om een zelfstandig leven te beginnen, zo zal de gemeente van de eindtijd zich in zelfstandigheid openba­ren .

Tussen Paasfeest en Pinksterfeest lag dus in het beeld het rijp worden van de gerstoogst. In de werkelijkheid overgezet leven wij nu In deze tijd. Na de eerstelings- garve, onze Heer Jezus Christus, is de Heilige Geest be­zig velen te vervullen om deel te hebben aan Zijn li­chaam. Wanneer dit lichaam volgroeid is in de moeder­schoot, zal de volgende fase in het herstelplan van God ingaan. Dit betreft dan de inzameling van de volle oogst, dat werd uitgebeeld in de viering van

Het “feest van de inzameling” (Loofhuttenfeest).

Het Loofhuttenfeest werd gevierd in de zevende maand van het jaar.

Het getal zeven geeft in de bijbel altijd een volheid aan. De hele zevende maand stond in Israël in het teken van dit omvangrijke oogstfeest.

In geestelijke zin betreft het hier de uitbeelding van de volheid der tijden, waarin alles tot volheid gebracht wordt, dus tot volmaakte functie naar het doel van de Schepper. Voor dit grootse doel is Jezus Christus neder­gedaald, zelfs tot in het rijk van de Dood. Hij is echter ook opgevaren, ver boven alle hemelen, om alles tot vol­heid te brengen (Ef. 04:10).

De zevende maand in het oude Israël is daarom het beeld van de “tijd van het einde”, waarin door middel van de gemeente het evangelie van God aan de hele mensheid van alle tijden en alle plaatsen wordt bekend gemaakt.

Na de opstanding van Jezus Christus als Eersteling zullen degenen die van Christus zijn met Hem worden opgewekt tot de opstanding uit de doden, om met Hem te verschijnen in heerlijkheid (Kol. 03:04).

Daarna zal het “einde” gezien worden, namelijk de inzame­ling van de volle oogst.

De tiende dag van de zevende maand was voor de Israëlie­ten de “grote verzoendag”. Deze is de aanduiding van de totale verzoening tussen de grote Schepper en zijn hele schepping. De grote verzoendag werd ingeluid door het blazen op de trompetten op de eerste dag van de zevende maand.

Zowel de eerste als de tiende dag van de maand werden als sabbat gevierd (Lev. 23:24-33).

Het blazen op de trompetten was een aanduiding van de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus, dat de aanleiding vormt van de verzoening tussen de Schepper en “alle dingen” (Kol. 01:20). Verzoening houdt in, dat er geen schuld meer is, want deze is kwijtgescholden. De zonde van de hele wereld is weggenomen door de overwin­ning van de volmaakte mens Jezus Christus (1 Joh. 02:02).

De “zonde van de hele wereld” blokkeerde de schepping in het bereiken van het doel van de Schepper. Deze blokkade is door de duivel bewerkt door de verleiding en verleugening van de eerste mensheid, maar is door de overwinning van Jezus Christus tenietgedaan.

Met deze overwinning is het herstel ingetreden. De open­baring van de nieuwe schepping is reeds volop bezig, al lijkt dit er uiterlijk nog niet op.

Sinds het “zaad” (Jezus Christus) in de “grond” (doden­rijk) is gegaan, ontwikkelt zich daaruit de nieuwe plant als het lichaam van dit zaad. Eerst “ondergronds”, daarna uiterlijk wel zichtbaar, maar nog onduidelijk als de “halm”. Geleidelijk wordt in deze halm de “aar” gevormd om tenslotte het “volle koren” te openbaren. Deze rijpe korrels zijn het beeld van de eerste korrel, die in de grond ging, gelijkvormig geworden. Zo worden de “zonen Gods” openbaar (vgl. Mark. 04:26-29).

Doordat Jezus Christus door Zijn dood en opstanding de claim van de Dood over de hele schepping heeft doorbro­ken, kan deze zich weer oprichten om aan haar potenties invulling te geven. Voor de mens betekent dit eeuwig le­ven zonder beperkingen, mits hij gelooft en breekt met de zonde.

Zoals een vlinder uit de verpopte rups tevoorschijn komt, openbaart zich de nieuwe schepping uit de oude. Een rups is gebonden aan de aarde. Zo is de eerste schepping als gevolg van de zonde beperkt en onderworpen aan de vergan­kelijkheid (Rom. 08:21). De nieuwe schepping is niet be­perkt en is als de vlinder, die zich vrij in de lucht be­weegt. De nieuwe schepping heeft haar wortels in de hemel en vandaaruit komt zij tevoorschijn. Zij is “van boven”, vanwaar iedere gave die goed is en elk geschenk dat vol­maakt is, neerdaalt van de Vader der lichten (Jak. 01:17).

Midden in de zevende maand, op de vijftiende dag, begon het zeven dagen durende Loofhuttenfeest.

Vanuit de rust van de Schepper openbaart zich de volheid van de ganse nieuwe schepping. De grote Landman heeft ge­duld en wacht op deze kostelijke vrucht, die het “land” zal opbrengen. Hij heeft het zaad in de grond gebracht en heeft geloof, dat het zijn vrucht zal opleveren.

Zo moeten ook wij geduld oefenen en onze innerlijke mens versterken, want het plan van onze God is bezig zich te voltrekken (vgl. Jak. 05:07-08).

 

 

 

 

 

1990.03 nr. 312

Levend geloof 1990.03 nr. 312

De proclamatie van Pasen door Gert Jan Doornink

Er is waarschijnlijk in de Bijbel geen enkele andere plaats aan te wijzen, waarin de betekenis van Goede Vrijdag en Pasen zo duidelijk wordt omschreven als in 1 Korinthiërs 15 vers 54 (1 Kor. 15:54), waar Paulus schrijft: “De dood is verzwolgen in de overwinning”. Deze uitspraak vindt zijn grondslag in Jesaja 25, (Jes. 25:08) waar we lezen dat God voor eeuwig de dood zal vernietigen.

Jesaja en Paulus hebben het over een gebeurtenis die nog komen gaat, maar die zijn ‘voorvervulling’ reeds heeft gehad in de overwinning van Jezus, de Zoon van God, aan het kruis van Golgotha en zijn opstanding uit de doden op Paasmorgen. Voor een kind van God, dat gelooft in het volbrachte werk van Jezus, is daarom de ‘overwinning over de dood’ reeds nu een realiteit geworden.

De Zoon van God heeft, als eerste van een nieuwe mensheid, de dood overwonnen! Hij heeft een totale verlossing teweeg gebracht. Toen Hij aan het kruis van Golgotha het uitriep: “Het is volbracht”, was daarmee de macht van de duivel – en dus ook van de dood – gebroken. Paulus schrijft dan ook in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15): “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” .

God wil dat ook wij zullen overwinnen

Nu is het Gods bedoeling dat, zoals Christus overwon, ook zijn volgelingen zullen overwinnen. Daarom komen we in verband met de opstanding van Christus, vaak de woorden ‘eerst, eersteling, eerstgeborene, etc. tegen. Enkele voorbeelden: In 1 Korinthiërs 15 vers 20 (1 Kor. 15:20) schrijft Paulus: “Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn”. En in Kolossenzen 1 vers 18b (Kol. 01:18b) lezen wij: “Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” .

Het begon met de overwinning van Christus (Hij was de Eerste), en nu is de gemeente van Hem geroepen Hem te volgen met dezelfde pretentie, d.it wil zeggen: ook al is de duivel nog een realiteit, en al is de laatste vijand ‘de dood’ nog iets waar iedereen mee te maken heeft, het is niet meer iets wat een waarachtig kind van God nog schade kan berokkenen. In Christus is hij immers onaantastbaar. Het nieuwe, eeuwige leven is in hem. Het is, zoals een oude gospel het onder woorden brengt: ‘Wie in ’t geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet’. (Broeder Evert van de Kamp gaat elders in dit nummer uitvoerig in over de materie ‘angst voor de dood’).

Wie in de overwinning van Jezus gelooft heeft de zekerheid in zich dat hij uit de dood overgegaan is in het leven. Hij zal de dood niet meer ‘zien’, dat wil zeggen meemaken, ervaren. Het dodenrijk is een gepasseerd station en heeft plaats gemaakt voor het eeuwige Koninkrijk van God, waarvan hij nu deel uitmaakt. Paulus komt in 1 Korinthiërs 15, het bekende hoofdstuk dat op zo’n sublieme wijze de opstanding van Christus, de betekenis van zijn opstanding en het opstandingslichaam beschrijft, tot de slotconclusie: “De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw prikkel?… Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus” .

Wat het paasgebeuren betekent voor ons

De gemeente van Jezus Christus neemt ten aanzien van het Paasgebeuren geen passieve houding aan. Zij viert het Paasfeest niet als de herdenking van een historisch gebeuren, zoals met de viering van het Pascha wel het geval is. Pasen betekent: actief betrokken zijn bij het nieuwe leven wat wij door geloof in Christus bezitten, door dit te proclameren door woord en daad.

Daardoor onderscheidt zich het waarachtige christendom ook van elke andere godsdienst. Het antwoord op de dood is gegeven, het nieuwe leven komt tot groei en volkomenheid in elk kind van God dat zich daarvoor heeft opengesteld en het verlangen heeft het einddoel te bereiken. En waar dit leven ten volle is doorgebroken kan de duivel niets meer uitrichten. Evenmin als waarheid en leugen samen kunnen gaan, en ook licht en duisternis niet, zo is ook de kombinatie dood-leven ondenkbaar. Wij mogen het zéker weten: “De dood is verzwolgen in de overwinning”! Een gezegend Paasfeest!

 

Opstanding door Duurt Sikkens

“… heeft ons mee opgewekt. . . ” (Ef. 01:06).

Als je gestorven bent, ga je dan naar de hemel? Is er leven na de dood? Of reïncarneren we? Als iemand iets voor je doet, hoef je het zelf niet meer te doen. Jezus is gestorven voor ieder mens. Wie dat gelooft heeft de dood achter de rug en gaat dus niet naar het dodenrijk, een gevangenis in de onzichtbare wereld.

Als je dood bent geweest tijdens je leven op aarde dan ben je ook met Jezus opgestaan. Geestelijk ben je in het koninkrijk van het licht overgeplant, want opstaan is tot leven komen uit een bewusteloze slaaptoestand. Met Jezus ben je ook ’ten hemel opgevaren’ en iedereen die dit gelooft en van Zijn Geest heeft ontvangen, behoort tot Zijn lichaam, het geestelijk lichaam van Christus.

Het betekent dat je onvergankelijk leven in jezelf hebt gekregen en dat duurt eeuwig. De angst voor de dood is als ijs voor de zon verdwenen en het is dus nu mogelijk voor een mens om in de hemel te gaan wandelen en te werken. Wat is het heerlijk om tijdens je aardse bestaan die geestelijke werkelijkheid van God te tonen aan de mensen die Hem ook zoeken. Dat is pas leven. Niet wat je om je heen ziet is waar, dat is een zichtbaar beeld van wat er onzichtbaar aan de hand is. Maar wat je niet ziet, Gods wezen, Gods gebied, dat is waar en wie boven woont, bij Hem, is zelf waar geworden en wandelt in die werkelijkheid.

 

Leven door de Geest door Gert van de Kamp

Door de doop in de Heilige Geest zijn mensen in staat om een leven te leiden, dat staat in het teken van de altoosdurende relatie met zijn Schepper, de God van hemel en aarde. God en de mens. Het is een stel apart. Al zijn liefde, al zijn creativiteit heeft de Schepper in de mens gestoken. Juist door zijn Geest aan de menselijke geest te verbinden, weet God zijn veelkleurigheid gewaarborgd.

Het leven door de Geest is het leven van alledag. Het beperkt zich niet tot een moment van de dag of van de week, maar is er altijd. Dit betekent dat de inspiratie van de Geest Gods mag inwerken op alle facetten van het menselijk bestaan. Dat heet dan: leven naar het beeld van God.

Uitgaande van de verzen 1 tot en met 17 van Ro­meinen 8 (Rom. 17:01-17), is veel over het leven door de Geest te zeggen. Terecht staat in de NBG-vertaling boven dit Schriftgedeelte: Het leven door de Geest.

Geen veroordeling

“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijge­maakt van de wet der zonde en des doods” (Rom. 08:01-02).

Leven door de Geest houdt ondermeer in dat er geen veroordeling is voor de mens die in Jezus, Christus is. Vanuit de gedachte van de grond­tekst kan het ook zo ge­zegd worden: Wie in Jezus Christus is, wordt niet verworpen of afgewezen. Bij God de Vader is nooit sprake van afwijzing. In­tegendeel, bij God is sprake van erkenning van de mens. God wil van de mens weten, zodat wij bestaansrecht hebben.

Dat bestaansrecht wordt bevestigd in het vijftiende vers van Romeinen 8 (Rom. 08:15): “Want gij hebt niet ont­vangen een geest van sla­vernij om opnieuw te vre­zen, maar gij hebt ont­vangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader”.

Het bestaansrecht van de mens wordt verzilverd in het zoonschap. Ook Gala­ten 4 vers 5 (Gal. 04:05) en Efeziërs 1 vers 5 (Ef. 01:05) spreken over dat zoonschap. Doordat de Goddelijke Geest zich aan de menselijke geest hecht, worden zonen van mensen zonen van God. Vanuit de grondtekst kun je spreken van adoptie, van aanneming tot zoon. Ook mag je spreken van ‘een afstammeling van God zijn’, en kun je de term

‘Geest’ van het zoonschap’ interpreteren als: de mens mag op zijn Vader lijken, hij toont overeen­komst, hij heeft deel aan het karakter van de Va­der. Vanuit die intieme relatie, ontstaan door het leven door de Geest, mo­gen mensen God aanspre­ken met ‘Abba, Vader’. Dit is afkomstig uit het Aramees en betekent eigenlijk ‘papa’. Heel in­tiem dus.

Slavernij

Tegenover de Geest van het zoonschap wordt de geest van slavernij ge­steld. Wie een slaaf is, is het eigendom van een an­der, die onbeperkt het beschikkingsrecht over jou heeft. De wil wordt gedicteerd door de wil van een ander. We spre­ken van onderworpenheid, vanuit volledige afhanke­lijkheid .

Vanuit de geschiedenis is slavernij geen onbekend verschijnsel. Dikwijls was sprake van schuldslavernij. In de Middeleeuwen werden wel slaven gewon­nen doordat de slavernij als straf voor misdaad en ongeloof werd opgelegd. In de nieuwe tijd hadden met name de Hollanders een flinke vinger in de pap bij de slavenhandel van Afrika naar Noord- Amerika. Miljoenen Afri­kanen werden gedepor­teerd. Mede onder invloed van piëtistische groeperin­gen werd de slavernij in de negentiende eeuw afge­schaft .

Kenden we in de natuur­lijke wereld slavernij, ook in de geestelijke wereld is dit geen onbekend be­grip. Jezus zei: “Een ie­der die de zonde doet, is een slaaf van de zonde” . Schuldslavernij. De satan – ook wel genoemd de mensenmoorder – bezit ve­le slaven. Door zijn (boze) geest worden mensen ver­leid om vervolgens ingelijfd te worden als slaven. Deze satan maakt mensen willoze werktuigen die zich niet los kunnen maken van neigingen, gewoonten of verplichtingen.

Bevrijding

Gelukkig is de Geest van God een bevrijdende Geest (Rom. 08:02). Romeinen 6 vers 18 (Rom. 06:18) spreekt van vrij­making van de zonde en van het in dienst komen van de gerechtigheid. Dit is de grote verdienste van Jezus Christus, die met zijn leven betaald heeft om mensen vrij te kopen. Door de doop in de Heilige Geest kunnen mensen in het alledaagse leven de bevrijding uit­werken en continueren. Slaven worden zonen!

“De gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede” (Rom. 08:06). De Geest van God bewerkt een innerlijke houding. Leven, vrede, gerechtigheid, rechtscha­penheid, oprechtheid, het komt voort uit die inner­lijke houding die de Hei­lige Geest kweekt. Dat is dan ‘in dienst zijn van de gerechtigheid’.

Ondermeer is de gezind­heid van de Geest vrede. Een actueel woord in een tijd waarin muren vallen. Positieve ontwikkelingen in de geschiedenis van de mensen. Het is te hopen dat de Bijbelse vrede, voortkomend uit de ver­zoening met God, voor hen daarnaast wezenlijke inhoud krijgt. Deze vrede, die in het Engels vertaald is als ‘a perfekt well-beïng’ (een volmaakt wel­zijn), is de vrede van God voor alle mensen die in Christus Jezus zijn.

 

Ken uw rijkdom en leef! door Wim te Dorsthorst

Een enkele keer kom je in de wereld mensen tegen die rijk zijn en toch als armen leven. Misschien zijn ze te zuinig of zijn er andere oorzaken waar­om ze niet leven overeen­komstig hun rijkdom. Het is natuurlijk ook nog mo­gelijk, dat iemand niet eens weet wat hem toebe­hoort .

Als we dit betrekken op het leven van de christe­nen, dan geloof ik dat er ook velen zijn die niet le­ven overeenkomstig hun rijkdom. Welke christen, welk kind van God, leeft werkelijk uit de rijkdom die hij of zij bezit? Velen leiden zo te zien en te horen maar een armetierig bestaantje.

Toch zegt Jezus dat Hij gekomen is om Zijn scha­pen leven te geven, ja zelfs leven in overvloed (Joh. 10:10b). En de apos­tel Paulus zegt: “Gij zijt in elk opzicht rijk gewor­den” (1 Kor. 01:05). Wat is er aan de hand? Daar het hier duidelijk niet gaat om zuinigheid, geloof ik dat veel christenen niet weten wat hen toebehoort, wat God hen in genade geschonken heeft en nog schenken wil.

Zeker is ook dat de grote tegenstander van God en mensen, de duivel, alles in het werk stelt om te voorkomen dat de gelovige zijn positie in Christus gaat beseffen. Paulus spreekt niet voor niets over de god dezer eeuw die met blindheid slaat, zodat het evangelie van de heerlijkheid van Chris­tus niet gezien kan worden (2 Kor. 04:04).

De duivel zal altijd pro­beren de aandacht te ves­tigen op de problemen op aarde die hij zelf maar al te vaak in scène zet. Nu ben ik christen, ik heb alles gedaan wat de Heer van me vroeg en nu moet je eens zien. Hoe kan dat nou? Waarom voorziet Hij nou’ niet? Wat moet ik met al die beloften? Enz.

Wij zijn rijk in Christus

Ik citeerde Paulus al als hij zegt: “Gij zijt in elk opzicht rijk geworden” . Daar volgt echter onmid­dellijk op: “In Hem”, in Jezus Christus.

Onze rijkdom is geen rijkdom op aarde maar in de he­melen, zoals ook Paulus zegt in Efeziërs 1 vers 2 (Ef. 01:02): “Gezegend (geprezen) zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei gees­telijke zegen in de hemelse gewesten geze­gend heeft in Christus”. Alle rijkdom die een chris­ten bezit is een geestelijke rijkdom in Jezus Christus.

Nu is er een groot ver­schil tussen de aardse rijkdom en de geestelijke rijkdom. De aardse rijk­dom moet verdiend worden, daar moet (meestal) hard voor gewerkt worden, al­vorens men er van kan genieten. De geestelijke rijkdommen daarentegen zijn niet te verdienen, maar worden ons allen in genade geschonken.

Zo heeft God Zijn Zoon voor ons gegeven (Joh. 03:16).

Wij hebben de gerechtig­heid van God als een gave ontvangen (Rom. 05:17).

De Heilige Geest wordt ons als een gave gegeven (Hand. 02:38; Rom. 05:05).

Het eeuwige leven is ons als een genadegave van God geschonken (Rom. 06:23; 1 Joh. 05:11).

De gaven van de Geest worden ons in genade geschonken of toebedeeld (1 Petr. 04:10; Ef. 03:07; 1 Kor. 12:04-11).

God wil ons met Zijn Zoon alle dingen schenken (Rom. 08:32) .

Ik kan niet één geestelijke rijkdom opnoemen, waar­van te zeggen is: Ziezo, daar ga ik nu eens van genieten, dat heb ik met moeite en arbeid verdiend.

Niet vanuit de wet maar door het geloof

Naar ik meen worden hier­in ook veel christenen misleidt. De mens is zó gewend prestaties te moe­ten leveren dat het hem heel wat moeite kost te aanvaarden, dat dat in het geestelijke nu juist niet werkt. Voor de mens onder de wet gold en geldt ook nu nog: “Doe dat en gij zult daardoor leven” (Lev. 18:05; Gal. 03:12).

Voor een kind van God is het echter van groot belang niet meer te leven vanuit wetten, geen verboden, maar de Schrift zegt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” (Gal. 03:11; Hab. 02:04) . Als de Joden aan Jezus vra­gen: “Heer, wat moeten we allemaal doen?”, is het antwoord van Jezus: “Het enige werk dat God van u verlangt is: geloven in Hem die Hij gezonden heeft” .

Dat is de kern van het evangelie waarin onze rijkdom besloten ligt. Een groot deel van de brieven van Paulus is juist daar­aan gewijd, dat de gelo­vige zich weer een slaven­juk laat opleggen en niet meer leeft vanuit de rijk­dom van het geloof en de genade, maar in de ar­moede van de wet. Paulus voert hier strijd tegen, want hij weet dat dat het werk is van boze geesten.

In Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01) zegt Paulus: “Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrij­gemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen”. Als je deze woorden leest in de context waarin Paulus ze schrijft, dan zie je dat wetten en geboden: je mag dit niet of dat niet en je moet en je zult, an­ders . . . , de gelovige be­rooft van de vrijheid in Christus en hem opnieuw maakt tot een slaaf.

Het zal duidelijk zijn dat de boze geesten ook dit gegeven gebruiken om een kind van God het zicht op de rijkdom, die hij heeft in Christus, te ontnemen. Dat is vandaag niet anders dan in de dagen van Pau­lus .

Kom hier en volg Mij

Nog een duidelijke mislei­ding is dat het kindschap Gods als vanzelf een welvarend bestaan in de natuurlijke wereld garan­deert. De geestelijke sta­tuur zou dan af te meten zijn aan de bezitting en de welstand in de natuur­lijke wereld.

Ik geloof dat de Bijbel deze gedachte nogal zeer overtuigend afwijst en juist de aardse rijkdom aanmerkt als een gevaar voor de geestelijke rijkdom en dat het zelfs het woord Gods kan verstikken (Matt. 13:22) .

Illustrerend is wel het verhaal van de rijke jon­geling, wat in drie van de vier evangeliën is opgete­kend. Jezus zegt: “Als je een schat wilt hebben in de hemelen, als je rijk wilt zijn in geestelijke za­ken, verkoopt dan wat je hebt en geef het aan de armen en kom hier en volg Mij” .

En dan vervolgt Lucas met: “Toen hij dat hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was zeer rijk. En Jezus zag hem aan en zeide: Hoe moeilijk kunnen zij, die geld hebben, in het Koninkrijk Gods in­gaan” (Luc. 18:22-24) .

Niet bedoeld is natuurlijk dat iemand die wel rijk is nooit “een goed christen zou kunnen zijn of dat een rijke het Koninkrijk Gods binnen kan gaan door alles te verkopen en aan de armen uit te de­len. Het gaat om een prin­cipe. De Heer zei: “Kom hier en volg Mij” , en Hij had geen enkel bezit op aarde, ja zelfs geen plaats om het hoofd neer te leg­gen (Luc. 09:58) .

Volgen we Hem uit liefde?

Hem werkelijk volgen is alleen maar mogelijk als je Hem van harte en onge­deeld liefhebt en Zijn ar­moede op aarde zonodig met Hem delen wilt. Jako­bus, die zo’n prachtige brief schrijft, zegt: “Hoort, mijn geliefde broe­ders! Heeft God niet de armen naar de wereld uit­verkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenaam van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?” (Jak. 02:05).

Dat is het geheim van on­ze rijkdom, hoe arm we misschien op aarde ook zijn. “Rijk te zijn in het geloof en erfgenaam van het Koninkrijk voor dege­nen die Hem liefhebben”, proclameert Jakobus. Paulus zegt hiervan: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben” (1 Kor. 02:09).

Als we Hem niet volgen omdat we in Hem geloven en Hem werkelijk liefheb­ben, loopt het uit op frustratie. Maar al te vaak gaat dan de vinger be­schuldigend naar God die wel veel beloofd heeft, maar het niet waar maakt.

Rijk zijn in alle omstandigheden

God heeft ons gezegend met allerlei geestelijke ze­gen in de hemelse gewes­ten in Christus, hebben we gezien. “In Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verbor­gen zijn” (Kol. 02:03).

Daar bij Hem en in Hem zullen wij moeten zijn om­dat wij Hem liefhebben met heel ons hart. Dag en nacht, of we arm zijn of rijk, of het nu moeilijk gaat of gemakkelijk, of we nu ziek zijn of gezond: “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem (Jezus Christus) is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons” (2 Kor. 01:20).

Wie zo zijn rijkdom ont­dekt heeft, kan met Pau­lus zeggen onder alle om­standigheden vast te staan en rijk te zijn: “Onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht, als stervend en zie, wij leven; als getuch­tigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar ve­len rijk makend; als niets hebbend en toch alles be­zittend” (2 Kor. 06:08-10).

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel -3-

De “zeven weken”.

Deze periode heeft haar begin bij “het woord dat uitgaat om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” (Dan. 09:25). Dit woord kreeg allereerst in Jezus Christus gestalte. Het was al in het begin, toen de Schepper de werelden tot aanzijn riep, bij God en het was God. Door de uitwerking van dit woord zijn alle dingen ontstaan. In dit woord was leven en dit leven was het licht van de mensen (Joh. 01:01-05).

Toen de mens zich van dit woord afwendde en naar de stem van een vreemde luisterde, werden het licht en de heer­lijkheid in hem verduisterd en kwam hij onder de macht van de Dood ( = sterven). De mens ervoer dit als naakt­heid, omdat het “kleed van de gerechtigheid” van hem was weggenomen (Gen. 03:01-07).

De periode van zeven weken geeft een volheid van tijd aan, die doorgaat “tot op een gezalfde, een vorst”. De eerste mens, die gezalfd werd met de Heilige Geest en met kracht (Hand. 10:38) was onze Heer Jezus. Sinds Zijn he­melvaart, terwijl Hij gezeten is aan de rechterhand van de Vader, heeft Hij de Geest van Zijn Vader uitgestort op talloze gelovigen, die door wedergeboorte en vernieuwing door de Heilige Geest (Titus 03:05-06) Zijn lichaam vormen. Dit geestelijk lichaam is het huis waarin God woning maakt en Zichzelf zal manifesteren in heerlijkheid (vgl. Heb. 03:05). Dit geestelijk huis wordt als een heilig priesterschap “in Sion” gebouwd op de uitverkoren en kostbare hoeksteen tot het brengen van geestelijke of­fers, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Dit huis is een door God uitverkoren geslacht en een konink­lijk priesterschap. Het wordt een heilige natie, een volk van God genoemd, in staat om middels hun gehele voorkomen Zijn grote daden te laten zien.

De grote daden van God naar de mens toe zijn allereerst vervat in het Evangelie van Jezus Christus. Hierdoor roept Hij de mens, die nog onder de macht van Dood en duisternis is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderbare licht, dat het leven is voor de mens (1 Petr. 02:05-10).

Het machtsgebied van de Dood betreft het in de bijbel ge­noemde “dodenrijk”. Niet wedergeboren mensen, ook gods­dienstige, “leven” nog in dit machtsgebied, omdat ze nog niet radicaal gebroken hebben met de zonde, maar integen­deel deze beschouwen als onlosmakelijk verbonden met de mens.

Door de claim van de Dood op de mens te doorbreken, ont­troonde onze Heer de duivel, die door zijn leugen en mis­leiding de mens onder de invloed van dood en vruchteloos­heid brengt (Heb. 02:14). Door Zijn dood wiste Hij het bewijsstuk uit, dat door zijn inzettingen tegen ons ge­tuigde en ons bedreigde, en nagelde dit aan het kruis. Zo ontwapende Hij de overheden en de machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon (Kol. 02:14-15).

Wat in (Heb. 02:14) staat, wordt in een aantal vertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de dood.

In andere vertalingen, die meer letterlijk vanuit de grondtekst vertalen (o.a. de Statenvertaling) komt duide­lijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood.

Dit komt op meerdere plaatsen in de bijbel tot uitdruk­king. Dat de Dood een sterkere macht dan de Duivel is, wordt duidelijk door het gegeven in de bijbel, dat de Dood en zijn machtsgebied (het zogenaamde dodenrijk) nog geoordeeld moeten worden, als de duivel al in de “poel des vuurs” geworpen is (Openb. 20:10-14).

De poel des vuurs” is de eeuwige verwerping van alles wat niet in de schepping van God thuis hoort. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genaamd de “tweede dood”.

Opmerkelijk is, dat de Dood de laatste vijand wordt ge­noemd, wiens macht moet worden tenietgedaan (1 Kor. 15:26). In de chronologie van de bijbel vinden we het vol­gende:

De invloed van de Dood

De invloed van de dood wordt al aangegeven voor de zon­deval van de mens. Deze werd door God gewaarschuwd om niet van de boom van kennis van goed en kwaad” te eten. “Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven”, dus onder het gezag en de macht van de Dood komen (Gen. 02:17). De Dood is dus de eerste vijand van God. Deze wordt het laatst ontmanteld.

De duivel en satan (tegenstander)

De duivel en satan (tegenstander) is de gevallen engel door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God (Gen. 03:01-07). Hij ge­bruikte hiervoor als medium” de kronkelende slang, die het listigste dier op aarde genoemd wordt. Door middel van dit dier richtte hij de aandacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de “boom van kennis van goed en kwaad”.

De boom van kennis van goed en kwaad

De boom van kennis van goed en kwaad stond in het cen­trum van de hof van Eden direct naast de “boom van het leven . Zoals deze laatste een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus Christus openbaarde, zo is de “boom van kennis van goed en kwaad” een profetische typering van de mens der zonde en wette­loosheid, die de Antichristus wordt genoemd en de “zoon van Verderf”, die zich openbaart in de afval. Deze heet ook tegenstander”, die zich verzet tegen al wat God ge­noemd of als God geëerd wordt. Hij doet dit, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een tempel van God, waarin Deze zich wil openbaren. De open­baring van de Antichristus is naar dezelfde werking als van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige ui­tingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God (2 Thess. 2).

Als we Jezus Christus zien als “de hoeksteen” of “de le­vende steen”, waarop de gemeente als een geestelijk huis gebouwd wordt in de hemel, dan is dit geheel een “wel saamgevoegde” woning van God. Dit is de ware tempel, waarvan de profetieën in het Oude Verbond al spraken (Ps. 118:015-022; Jes. 28:16). In de periode van “zeven weken” wordt de gemeente als tempel van God in de geest openbaar (Ef. 02:22). Zij is een “gezalfde” vanwege de volheid van de Heilige Geest. Deze gemeente van Jezus Christus is dan de verbindende schakel in het herstel, dat de grote Schepper bewerkt, de herschepping aller dingen. De eerst­volgende fase is dan het herstel van de stad Gods, het hemelse Jeruzalem.

De “twee-en-zestig weken”.

De heilige stad, een nieuw Jeruzalem wordt zichtbaar in het neerdalen uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is (Openb. 21:02). De volheid der tijden is dan ingegaan, want de gemeente, die als “vrouw” van Jezus Christus het centrum van deze hemelstad vormt, brengt haar tot volheid, zodat uiteinde­lijk geen tempel in haar gezien wordt, “want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam”. Van binnenuit verlicht de heerlijkheid van God haar en “haar Lamp is het Lam” (Openb. 21:22-23).

Dit nieuwe Jeruzalem, waarvan de aardse stad slechts een voorbijgaand schaduwbeeld is, staat in het centrum van de volken en koningen der aarde. Zij wandelen bij haar licht, omdat God Zelf Zich in haar openbaart in goedheid, liefde en levenskracht.

Binnen deze stad wordt slechts heerlijkheid gebracht, terwijl alles wat onrein is en wie gruwel en leugen doet, niet in haar kan komen, maar alleen zij, die geschreven zij in het boek des levens van het Lam (Openb. 21:24-27).

Bij de vorming en voltooiing van deze tempelstad in de geestelijke wereld willen we even stilstaan bij een op­eenvolgende reeks van drie jaarlijkse feesten, die het oude Israël moest vieren. Deze feesten vormen een profe­tische heenwijzing naar de vervulling in geestelijk op­zicht, welke begonnen is bij de openbaring van Jezus Christus en welke doorgaat totdat de gehele schepping functioneert naar Gods bedoeling.

 

Paasfeest (gedicht) door Piet Snaphaan

Pasen vieren is beleven

wat ons door Jezus is gegeven,

de overwinning op de dood.

Richt je hart op dat gebeuren,

Jezus opende ons deuren,

die de boze eertijds sloot.

 

Pasen vieren, God beminnen,

die ook ons leert overwinnen.

Door Hem, die ons is voorgegaan

en de dood heeft overwonnen,

waardoor ons leven is begonnen:

Hij geeft weer glans aan ons bestaan.

 

Vruchten van de bekering door Margreet Gast

Mensen die het evangelie van Jezus Christus horen en aannemen, zullen ant­woord aan God de Vader geven: ze zullen zich be­keren. Na hun bekering zal het leven anders zijn dan voorheen. Dat is ge­heel bijbels. Er staat im­mers in Efeziërs 4 vers 20 (Ef. 04:20): “Maar gij geheel an­ders, gij hebt Christus leren kennen” .

Er mag dus verwacht wor­den dat in het leven van een kind van God vruch­ten van de bekering te zien zijn. Johannes de Doper riep dit ook al toe aan degenen die zich door hem wilden laten dopen: “Brengt dan vrucht voort die aan de bekering be­antwoordt” (Matt. 03:08). En Jezus zegt: “Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slech­te vruchten voort” (Matt. 03:08) .

Wat zijn zoal vruchten van de bekering?

Vergeven

Bekeerde mensen zijn in staat om de dingen die een ander hun heeft aan­gedaan, te vergeven (Matt. 06:12; Matt. 18:22). De kinderen van God hebben immers zelf die enorme genade van de hemelse Vader ontvangen. Zomaar, onverdiend, kregen ze het mooiste cadeau wat er is: vergeving van zonden! Hoe geweldig die gave van God aan mensen is, beseffen diegenen die echt berouw hadden over hun zonden. En dan wil je als kind van God toch graag een ander vergeven. Wat is er meer vanzelfspre­kend dan te doen als de Vader? (Joh. 05:19).

Graag willen geven

Niet alleen wil een bekeer­de vergeving uitdelen, hij wil graag nog meer geven: zijn materiële bezit bij­voorbeeld. Heel nuchter betekent dat: hij heeft geen problemen met het geven van de tienden aan de gemeente. Zijn schat verzamelt hij toch niet op aarde? (Matt. 06:19 en Matt. 06:24). En de Enige die hij als Heer dient is toch God, en niet de mammon! Graag willen geven, met hart en ziel de zaak van de Heer zijn toegedaan, dat is een levenshouding van degene die zich tot de levende God heeft bekeerd. En daar heeft hij vanzelf­sprekend zijn geld, tijd en inzet voor over!

Honger naar het woord

Het verlangen om (nog) meer te leren uit het Woord, hoort ook bij het leven van een kind van God: de Bijbel wordt ge­lezen, de Bijbelstudies worden bezocht. Het Woord is immers het voed­sel, waarvan men leeft. Voor Jezus was het van­zelfsprekend dat Hij leef­de van en voor de wil van God (Joh. 04:34). Dan beseffen Zijn discipelen dus ook, dat zij niet zon­der het levende brood kunnen. Zoals dagelijks het gewone voedsel nodig is voor het lichaam, zo is het Woord nodig als voedsel voor de innerlijke mens.

Liefde voor de broeders en zusters

Wie zich heeft bekeerd, zal ontdekken dat hij of zij graag met andere kin­deren Gods omgaat. Hij zal een gemeente zoeken: daar zijn immers de broe­ders en zusters te vinden. En het gaat nog verder: er is een oprechte liefde in het hart ontstaan voor de broeders en zusters- in-de-Heer. Die liefde uit zich in het trouw bezoe­ken van de samenkomst van de gemeente, in het oprecht meeleven met de anderen en in het zoeken naar hetgeen de ander opbouwt. Het is onmogelijk dat iemand die zich heeft bekeerd, niet zijn broe­ders liefheeft (1 Joh. 02:09).

Liefde maakt sterk

Van een kind van God mag verwacht worden dat hij een totaal veranderd leven leidt. Vroeger was het: “Ik doe wat ik wil, ik doe waar ik zin in heb” . Nu is het: “Hier ben ik om Uw wil te doen” (Heb. 10:07). Iemand kan zich tot God bekeerd hebben omdat er een nood was in zijn leven: verdriet, ziek­te, wanhoop. In die nood wil en zal God voorzien: Hij geeft troost, Hij geeft genezing, Hij geeft hoop. Maar wie Hem dan leert kennen, als een liefdevol- gevende God, zal uitein­delijk getuigen, dat hij God gehoorzaamt om wie hij is. En dan staat de mens sterk in zijn keus: hij wil de levende God uit vrije wil en met liefde dienen. Er is geen plaats meer voor weerspannig­heid. In zijn leven zullen vruchten, die aan de be­kering beantwoorden, te vinden zijn.

Natuurlijk wordt een kind van God aangevallen, want de tegenstander wil niet dat God zich kan openbaren door een mens heen. En een kind van God is ook niet meteen na zijn bekering volkomen vrij van zwakheden en gebondenheden. Maar het is geen vraag meer, waar hij voor kiest en wat hij wil.

Vanzelfsprekend houden de kinderen Gods met een sterke, onvernietigbare liefde van God en Zijn plan! Vanzelfsprekend haten zij elke zonde, alle kwaad. En dan houdt geen macht der duisternis meer tegen dat het licht gaat overwinnen in hun leven. Alle eer aan de Vader hiervoor!

 

Angst voor de dood door Evert van de Kamp

Je zou het niet verwach­ten, maar het is gebleken dat zelfs menig christen bang is voor de dood. En dat ondanks dat er in Hebreeën 2 vers 14 en 15 (Heb. 02:14-15) staat dat Christus door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door de angst voor de dood tot slavernij ge­doemd waren.

En ondanks dat Paulus in 2 Timotheüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10) zegt: “Jezus heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht door het evange­lie” .

In een enquête uitgevoerd door het NIPO in opdracht van de NCRV en het ochtendblad “Trouw”, geeft een vierde van de mensen die regelmatig aan de dood denken, te kennen bang te zijn voor de dood.

De dood is de laatste vijand

De dood wordt wel de ‘koning der verschrikking’ genoemd. De Bijbel spreekt over de ‘laatste vijand’ (1 Kor. 15:26). Veel christenen zijn des­ondanks (nog) de mening toegedaan dat de dood door God in de wereld is gekomen. Zij spreken over de Heer van ‘dood en le­ven’ . Men leest dan bij­voorbeeld: ‘Door een noodlottig ongeval nam de Heer van dood en leven uit ons midden weg…’

Eigenlijk onbegrijpelijk want God heeft juist de mens gewaarschuwd voor de dood en niet de kant van de dood op te gaan.

Overduidelijk sprak God tot Adam en Eva: “Eet niet van de boom der ken­nis van goed en kwaad want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voor­zeker sterven” (Gen. 02:17). De mens zelf, Adam, bracht de schepping on­der de zonde en onder de dood, onder de heerschap­pij van de duivel. “De dood is er door een mens” (1 Kor. 15:21) .

Jezus noemt de duivel de ‘mensenmoorder van den beginne’ (Joh. 08:44). Vanaf het begin heeft de sa­tan naar de dood toege­werkt. De mens ging naar de stem des doods luiste­ren, opende zelf de poort naar het dodenrijk. Daar heerst de duivel. Hij heeft de heerschappij over het dodenrijk en over de doodsmachten. In dat do­denrijk, waar de dood alle gezag heeft, regeert satan onder de naam Apollyon of verderver.

De dood is Gods vijand, Gods laatste vijand. Dus ook onze vijand, een vij­and die wij tot het einde, de poel des vuurs (Openb. 20:14), moeten haten en vervolgen. Omdat de dood een bittere vijand is, is er angst voor de dood. Een vijand moet je echter recht in de ogen kijken en per definitie niet vre­zen. Jezus sprak: “Vreest hen niet, die het lichaam doden” (Luc. 12:04).

In zijn boek ‘De dood in zijn ware gedaante’, schrijft Okke Jager: ‘We moeten het niet van de mens verwachten. De mens is geneigd de dood en zijn handlangers onvoldoende te haten. Een ander moet ons op andere ge­dachten brengen’.

En Schillebeeckx schreef: ‘Een theoloog zal onge­merkt de dood vanuit christelijke vooronderstel­lingen boven zijn reële gestalte uittillen en zo vooraf verchristelijken’.

Wij mogen de dood niet verchristelijken, moeten hem ook niet vrezen, maar haten. Haten zoals Chris­tus de dood haatte en overwon. Hij markeert de enig juiste weg voor ons als Hij zegt: “Wees niet bevreesd, Ik ben de eers­te en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwig­heden, en Ik heb de sleu­tels van de dood en het dodenrijk” (Openb. 01:18) .

Zijn wij ‘dood voor de dood’?

Ik las: ‘Het enige positie­ve van de dood is: de dood voor de dood’. Wan­neer er (nog) iets van angst voor de dood in ons is, eren wij daarmee de dood en niet de overwinnaar over de dood, Jezus Christus. Zit die angst bij ons er nog in, dan zijn wij eigenlijk nog niet dood voor de dood. Dan is de vraag gewettigd of wij de dood wel afdoende hebben begraven in de doop (Rom. 06:03-04). Want zo ze­ker als het voor ons moet vast staan dat wij dood zijn voor de zonde, beho­ren wij even zeker dood te zijn voor de dood (Rom. 06:11).

De dood voert geen heer­schappij meer over Chris­tus (Rom. 06:09). Daarom moet een christen de dood ook niet (langer) over zich laten heersen. Chris­tus is eens voor altijd voor de zonde, en dus ook voor de dood, gestor­ven en wat zijn leven be­treft, leeft Hij voor God Door de doop in de Heilige Geest zijn wij en blijven wij ook na het sterven even ‘levend’ voor God in Christus Jezus. Een chris­ten heeft de geestelijke dood (door zonden en mis­daden) achter zich en het dodenrijk zal hij niet zien (Joh. 08:51). En steekt er­gens in ons leven een doodsmacht zijn gevelde kop toch omhoog, dan zijn wij door Gods Geest in staat die te vellen.

Het land der levenden

Het land der levenden wordt nogal eens overschaduwd door het land van de dood. Van de le­venden worden velen op allerlei manieren angstig gemaakt door de overste van de dood en zijn sla­ven. Daarin spelen wij zelf vaak een niet onbe­duidende rol door soms al te gemakkelijk toe te ge­ven aan die verwekkers van angst en vrees. En dit ondanks dat Zacharias profeteerde dat de Heer hen zal beschijnen, die gezeten zijn in de duister­nis en schaduw van de dood (Luc. 01:79).

Ik volsta met één voor­beeld. Ik heb gemerkt dat veel levens worden ‘ge­plaagd’ door een teveel aan eigenliefde. Dat blijkt heel duidelijk wanneer men plotseling, door ziekte of zwakte bijvoorbeeld, wordt geconfronteerd met de dood. Dan uit zich het ongecontroleerde zelfmedelij­den, de sentimentele eigenliefde. Alsof er niets anders bestaat dan dit aardse leven (waaraan we op een verkeerde manier blijken vast te zitten), terwijl wij voor eeuwig leven zijn geschapen. Wij zijn voor eeuwig leven bedoeld. Op zo’n moment worden wij zo op de aarde vastgepind dat wij wel heel ver van het hemelse af zijn. Wat kun je jezelf dan toch zielig en tragisch vinden.

In de rubriek ‘Kostgan­gers’ in “Trouw” gaf Nico ter Linden onlangs voor­treffelijk weer hoe dat voelt. Geveld door een ordinaire griep schreef hij: ‘Ik ben nooit ziek. Ik bezoek zieken. Het is een taakverdeling die ik ook graag zo wil houden. Naast het bed en niet er­in. Maar toen dus, onver­hoeds en ongewoon: in het bed, geveld. Op een gege­ven moment werd ik door droefheid overvallen.

Waarom? Daar was toch waarachtig geen reden voor. Ik liet het verdriet komen en moest huilen. Zelfmedelijden? Narcisti­sche krenking (ziekelijke liefde voor zichzelf -red.)? Geringe frustratietolerantie? Ongetwijfeld.

Maar er was meer aan de hand: duidelijker dan ooit te voren werd ik mij mijn sterfelijkheid bewust. Dat je lichaam niet wil wat je wilt, dat je kracht maar gering is en je van de ene op de andere dag kan wor­den ontnomen. Ik had dat in lang niet zo ervaren. Ik dacht: zo zal ik eens liggen, weer geveld, maar dan niet door zo’n onnozel griepje en ik zal niet meer opstaan. Het vooruitzicht beangstigde me, droefheid omving me en ik was blij dat er niemand de kamer binnenkwam, want dat ik hier een potje zat te grie­nen, was natuurlijk vol­strekt belachelijk’.

Ik denk dat dit voor velen herkenbaar is. O wee, als je je eigen gedachten en vervolgens je tranen de ‘vrije’ loop laat. Dan ben je wel weer helemaal terug op de aarde.

Je moet je leven niet lief­hebben tot de dood (Openb. 12:11). Dan gaan de sentimenten over je heersen. Een christen doet bewust, innerlijk af­stand van macht, geld, aanzien, cultuur, traditie, eer van mensen, etc. Christus had ter wille van het Koninkrijk Gods zijn uit­wendige leven niet lief tot de dood.

Integendeel, Hij gaf het in de dood. Maar het land der levenden gaf Hij niet prijs.

Verlaat het land van de dood!

Doodsmachten kunnen lelijk toeslaan. Zij maken best bang en wat doe je dan met je angs­ten? Jezus was woedend op de dood (Joh. 11:33), maar zijn eigen lijden en dood be­klemde Hem. Ook Hij ver­zuchtte: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is’ (Luc. 12:50; Mark. 10:38). Hij werd verhoord uit zijn angst (Heb. 05:07). Hij riep tot God. Het fantastische van Jezus was, dat de overste der wereld niets aan Hem had en geen enkele ongerijmdheid in Hem kon vinden (Joh. 14:30). De Heer was on­grijpbaar en onaantastbaar voor de doodsmachten.

Veel mensen zijn helaas niet onaantastbaar, omdat ze onderworpen zijn aan één of meer boze geesten. Een bijbels voorbeeld is de rijke man uit Lukas 16. Hij had zijn vertrouwen op zijn bezit en zijn rijk­dom gesteld. Zo raakte hij verbonden met de demon van bezit en rijkdom, de mammon. Bij zijn sterven had hij zich vastgeklemd aan die demon.

Een christen moet er voor zorgen dat hij vrij is en vrij blijft en zich zo nodig laten bevrijden. Geen en­kele duistere macht moet over hem kunnen heersen. Ik heb mensen gezien vlak voor hun sterven, volko­men vrij of losgemaakt. Heerlijk, helemaal gereed om de intrek bij de Heer te nemen. Hun overgave en eenswillendheid met de Heer was ontroerend en vertroostend. Ze verlang­den naar Hem en zagen meer dan ooit naar Hem uit.

Maar ik weet ook van christenen met een felle doodsstrijd. De verklaring daarvan is, denk ik, dat ze gebonden waren door één of meer machten der duisternis die ze zelfs bij hun sterven niet los wilden laten. Christus sprak terecht: “Laat los en je zult losgelaten wor­den” (Luc. 06:37). Een be­tere raad had Hij ons niet kunnen geven.

Een  kracht Gods tot behoud

Velen laten zich te gemak­kelijk intimideren door de machten en ook door ge­woon aardse zaken. De dingen van de aarde krij­gen een overwaarde die Christus nooit heeft be­doeld (Matt. 10:37-39) . Wat mij dan zo tegen valt, is dat men zich niet ge­heel en al baseert op het Woord van God, dat Woord aangrijpt. Dat Woord dat werkelijk een kracht Gods tot behoud is voor een ieder die gelooft (Rom. 01:16) . Door de Heilige Geest in ons is het zo sterk, dat het de angsten voor de dood best aankan. Laat de leugen niet toe! Buskes zei eens: ‘Ik ben zo dwaas om te geloven dat het kerkhof een leu­gen is’.

Jezus sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie mijn Woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven” (Joh. 05:24).

Het geloof in het Woord van de Heer is de enige realiteit en volledig be­stand tegen elke vorm van de dood. Opnieuw de Heer zelf aan het woord: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn Woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:51).

Kan het duidelijker? Het is ontroerend en vertroos­tend hoe de Heer ons steeds weer bemoedigt. Alleen 1 Korinthiërs 15 is al een goddelijk juweel. Paulus was niet bang voor de dood. Zijn geloofsoog gericht op Jezus heeft hij slechts één verlangen: “Om Christus te kennen en de kracht van zijn op­standing en de gemeen­schap van Christus’ lijden, om aan Jezus dood gelijk­vormig te worden en te mogen komen tot de op­standing uit de doden” (Filip. 03:10-11) .

Daar jaagde hij naar. Daarom kon hij ook schrij­ven: “Wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Heer onze intrek te nemen” (1 Kor. 04:16-05:08) .

De evangelist John Wesley getuigde op zijn sterfbed: ‘Het beste van alles is, dat God mij nabij is’. En het Woord zegt: “De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd” (Filip. 04:05).

De hemelse Vader heeft ons door de opstanding van zijn Zoon Jezus Chris­tus, uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1 Petr. 01:03). Gelooft u dat? Maranatha! De Heer komt! (1 Kor. 16:22).

1990.02 nr. 311

Levend geloof 1990.02 nr. 311

Vijf facetten van het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Het gaat in deze eindtijd om het ‘volledige aanvaarden van het volledige evangelie’, schreven wij in ons vorig nummer. En ook in dit openingsartikel willen wij nog eens de nadruk leggen op dit belangrijke feit. De volledige overwinning op het rijk der duisternis zal alleen gestalte krijgen in en via kinderen Gods die zich dat ten volle realiseren. Maar wat betekent nu de aanvaarding en beleving van dit volle(dige) evangelie? Wij willen enkele punten onder ogen zien.

  • In de eerste plaats zullen wij moeten geloven in de goedheid van God. Eeuwenlang is de duivel er in geslaagd miljoenen mensen – en ook de meeste christenen – te indoctrineren met de gedachte dat zowel ‘het goede’ als ‘het kwade’ dezelfde oorsprong hebben, namelijk God. Terwijl door de komst van Christus toch zeer duidelijk geopenbaard werd wat Gods wil en bedoeling was met de mensheid: “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b). Christus was immers de afdruk van Gods wezen en de afstraling van Gods heerlijkheid (Heb. 01:03a). Gods wezen, Gods karakter is enkel goedheid, enkel licht. Johannes weet het zo te verwoorden: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh.1:5b).
  • Ten tweede is het belangrijk dat wij ons bewust zijn dat wij betrokken zijn bij een geestelijke strijd. Deze strijd is niet “tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12). En deze strijd kunnen wij alleen succesvol voeren als wij ons bewust zijn dat onze (geestelijke) plaats met Christus is in de hemelse gewesten (Ef. 02:06). Alleen van daaruit kunnen wij strijden en overwinnen.
  • Ten derde dienen wij te geloven dat Christus overwinnaar was en wij met Hem. Christus was de eerste die een volledige overwinning op de vijand behaalde. Reeds tijdens Zijn bediening op aarde was Zijn getuigenis: “De duivel heeft aan Mij niets”. Het geheim van Zijn overwinning was de volheid van Gods Geest die in Hem was. Maar ook wij, die geroepen zijn om Zijn voetstappen te treden (1 Petr. 02:21), mogen delen in Zijn overwinning. Dit is geen automatisme, maar een bewust verlangen en inzet om ook te overwinnen. Jezus is daarbij ons grote Voorbeeld. Hij was de “Eersteling onder vele broederen”. Wij behoren tot de overwinnende gemeente en gaan dit door geloof en gehoorzaamheid waar maken in ons leven.
  • Als vierde punt willen wij attenderen op het feit dat wij behoren te geloven dat Gods Koninkrijk niet van deze wereld is. Nog steeds zijn er heel wat kinderen Gods die zich meer bezig houden met ‘aardse’ dingen dan met ‘hemelse’ dingen. Zij weten precies te vertellen hoe alles in deze eindtijd zich op aarde zal ontwikkelen. Wie de diverse boeken en bladen met allerlei natuurlijk gerichte, aardse theorieën er op naslaat, weet hoe misleidend dit alles is. Steeds moet alles ‘bijgesteld’ worden, terwijl men volledig voorbij gaat aan de uitspraak van Jezus dat Zijn Koninkrijk een geestelijk Koninkrijk en niet van deze wereld is (Joh. 18:36). Als wij onze plaats hebben ingenomen in dat Koninkrijk krijgen wij ook zicht op het einddoel: de volkomenheid in Christus.
  • Als punt vijf – in aansluiting op het vorige – willen wij nog eens de nadruk leggen op de betekenis van de Bijbel als geestelijk boek. De Bijbel is alleen geestelijk te verstaan. Dat houdt ook in dat wij zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest onmogelijk Gods wil en bedoeling kunnen begrijpen. Paulus schreef reeds dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt. Wat letterlijke interpretatie heeft veroorzaakt zien wij aan de talrijke sekten en dwaalleringen, die er in de loop der eeuwen binnen het Christendom zijn ontstaan en die zich allen beroepen op de Bijbel.

Wij willen ons in dit artikel beperken tot deze vijf punten. Uiteraard is deze opsomming van enkele aspecten van het volle evangelie lang niet volledig. Het gaat er echter om dat wij oog hebben hoe belangrijk het is dit evangelie in zijn totaliteit te aanvaarden, te beleven en uit te dragen. Want Jezus sprak, in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14), dat “dit evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken” .

 

Bevrijding van demonie door Evert van de Kamp – 2 –

In het eerste artikel over dit onderwerp zagen we dat demonie geen verzin­sel van mensen of een zaak van slechts bijgeloof is, maar helaas vaak bi­zarre werkelijkheid. De aspecten: wat is demonie en hoe ontstaat het, kre­gen ruime aandacht. Nu het vervolg en de slotconclusies.

Voorbeelden uit de Bijbel

Het eerste verhaal, dat ik u noem, is beschreven in Matteüs 15 vers 21 tot en met 28 (Matt. 15:21-28) en Markus 7 vers 24 tot en met 30 (Mark. 07:24-30). Een Syro-Phenicische vrouw heeft een dochter, die niet ‘goed’ is. Voor haarzelf weet ze heel duidelijk wat er aan de hand is. Scherp en zon­der omwegen heeft ze haar (juiste) diagnose gesteld: “Heer, Zoon van David, heb medelijden met mij, mijn dochter is deer­lijk bezeten” (Matt. 15:22) .

Inderdaad, haar dochter is van één of meer duivel­se machten bezeten. Bezet gebied dus. Hoe zou die vrouw tot dit scherpe in­zicht zijn gekomen? Ik denk door de dagelijkse praktijk. Ze constateerde eenvoudig dat het zo was. Bij tijd en wijle was er geen huis met haar doch­ter te houden. Gewone correctie bleek onmogelijk. Ze had al ervaren dat haar dochter daar zelf niets aan kon doen. Het was niet de schuld van het kind dat ze ‘zo’ was.

Om radeloos van te wor­den .

De moeder begreep: Mijn dochter moet bevrijd wor­den van de machten, van de bezetenheid, de bezet­tende macht. Daarom ging ze naar Jezus. In Hem zag ze de enige machthebber, die haar zou kunnen helpen. Tot dat inzicht gekomen, liet ze niet meer los! En de Heer bevrijdde haar door de­monen bezette dochter.

Een andere gebeurtenis vinden we verteld in drie evangeliën: Matteüs 17 vers 14 tot en met 18 (Matt. 17:14-18), Markus 9 vers 14 tot en met 27 (Mark. 09:14-27) en Lukas 9 vers 37 tot en met 43(Luc. 09:37-43). Het gaat over een bezeten jongen. We kijken naar de geschiedenis zoals Markus het heeft opgetekend.

Zijn vader brengt de jon­gen bij Jezus en zegt van hem: “Meester, mijn zoon heeft een stomme geest. En waar die stomme geest hem aangrijpt (bij vlagen -red.), werpt hij hem op de grond; en hij heeft het schuim op de mond en hij knerst met zijn tanden en verstijft” (Luc. 09:17-18).

Op de vraag van Jezus hoe lang de jongen dit ‘overkomt’, antwoordt de vader: “Van zijn kindheid af; en dikwijls heeft hij hem ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen krijgen” (Luc. 09:21-22) .

Ook deze vader kan de problematiek duidelijk en juist verwoorden. Geen vage aanduidingen, maar een bijna deskundige om­schrijving . Alleen twijfelt hij nog aan de oplossing.

In ‘Op hoger grond’ ver­telt Van den Brink het zo: ‘De vader van de maanzieke knaap geloofde in machten. Hij zag wat er met zijn zoon in de onzienlijke wereld aan de hand was. Hij constateerde: ‘Een geest grijpt hem aan en dan schreeuwt hij plotseling’. Deze man wist dat zijn kind vanuit de hemelse gewesten ge­attaqueerd werd. Jezus corrigeerde deze gedach­te niet en verweet hem allerminst geestelijke achterstand. De Heer be­merkte dat deze vader een scherpe kijk had op de oorzaak van de ellende. Hij had even­wel geen besef van de grote kracht Gods, want hij smeekte: ‘Als Gij iets kunt doen, help ons’.

Wat dat betreft was de zogenaamde hoofdman van Kapernaüm geestelijk ver­der. Die sprak tot de Heer: “Spreek slechts één woord en mijn knecht moet herstellen” (Matt. 08:08). Deze man wist dat het gezag, dat hij als militair in de zienlijke of natuurlijke wereld had, Jezus die autoriteit bezat in de onzienlijke of gees­telijke wereld. Wanneer de Meester de machten zou bevelen weg te gaan, zouden de ziektemachten verdwijnen op dezelfde manier als zijn onderge­schikten op zijn bevel wegsnelden. De centurio had een uniek inzicht. Zo uniek dat de Heer zei zo’n groot geloof nog niet gevonden te hebben in Israël.

Deze voorbeeldverhalen spreken voor zichzelf. Het zijn duidelijk te her­kennen vormen van demo­nie. Maar, wat toen was, kan er ook nu zijn. Om ons heen gebeuren vaak dezelfde dingen. Het Woord van God en de Heilige Geest geven in­zicht en inspireren tot handelen. Jezus sprak:

“Drijft handel, totdat Ik terugkom” (Luc. 19:13).

Drijft boze geesten uit

Er zijn mogelijkheden van bevrijding en herstel. De vraag kan gesteld worden of er op het terrein van de medische wetenschap en de psychologie c.q. de psychiatrie mogelijkheden van genezing zijn in ge­vallen van demonie.

Een citaat van dr. Van Dam: ‘Artsen zullen soms de wanhoop nabij zijn. Hoe moet het bijvoorbeeld een oogarts te moede zijn als elk ogenblik de oogsterkte van zijn patiënt ver­andert? Hoe moet een arts onderkennen dat ziekte- symptomen van sommige van zijn patiënten demo­nisch van oorsprong zijn? Ook als hij, vanwege psychosomatische samen­hangen, hen verwijst naar de neuroloog of psychia­ter, zullen hun tabletten en injecties, hun shock­therapie of psychoanalyse helpen, als er demonen in het spel zijn?’

De psychiater dr. Lechner schrijft: ‘Ook de psycholoog kan de samen­hangen niet bevredigend aan het licht brengen, als hij tenminste niet zijn fantasie op de vrije loop laat. Alleen de pastorale ervaring bevestigt de waarheid der Bijbelse be­richten en daarmee de verschrikkelijke werkelijk­heid van bezetenheid, ook in deze tijd. Ook bij vele processen, die psycholo­gisch begrijpelijk zijn, kan satan zijn hand in het spel hebben. Want satan kan ook een uit het onbewuste stammend pro­ces veroorzaakt hebben. Hij is een geraffineerd psycholoog, die de kunst verstaat zich van psycho­logische processen te be­dienen en zich achter hem te verbergen om niet her­kend te worden’.

Men is in zulke gevallen niet in staat om de oor­zaak weg te nemen. Jezus zei het al: “Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten” . Voor mijzelf ben ik er van overtuigd dat de conclusie gewettigd is, dat als er sprake is van enige vorm van demonie, slechts een bijbels geestelijke op­lossing uitkomst kan bieden.

Professor Brillenburg Wurth schreef eens:

‘Mens-zijn betekent altijd: Leven op de grens van twee werelden, en dat maar niet enkel in de zin van de natuurlijke en de bovennatuurlijke, maar ook van de goddelijke en demonische wereld’.

De psychiater O. Q. Hyder noemt demonische be­zetenheid niet primair een psychologische ziekte, maar allereerst een geestelijk probleem met fysieke en psychotische verschijnselen als inciden­tele bijproducten. Bij een geestelijk probleem moet je zoeken naar een gees­telijke weg van herstel en dus terug naar de Bijbel.

In haar boekje ‘Verslagen vijanden’ doet de bekende evangeliste Corrie ten Boom de uitspraak: ‘De Heer heeft het uitdrijven van demonen als zo iets wezenlijks in heel zijn werk gezien, dat Hij kon zeggen: “Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (Matt. 12:28)’.

Wij kunnen zonder meer stellen dat Jezus ons een voorbeeld heeft nagelaten. De apostel Petrus getuigt in Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) van Hem: “Hij is rond gegaan, weldoende en ge­nezende allen, die door de duivel overweldigd waren”. Daartoe is Jezus ook geopenbaard, namelijk om de werken des duivels te verbreken (1 Joh. 03:08). Aan zijn volgelingen gaf en geeft de Heer een be­lofte en een opdracht. De belofte is: “Als tekenen zullen deze dingen de ge­lovigen volgen: in mijn naam zullen ze boze gees­ten uitdrijven” (Mark. 16:17). De opdracht is: “Drijft boze geesten uit” (Matt. 10:08). Bovendien zei de Heer: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen (beelden, aanduidingen van boze geesten, -red.) te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” (Luc. 10:19).

Om dit bevel op te kun­nen volgen, geeft de Heer de sleutels van het Ko­ninkrijk der hemelen: “Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven, en wat gij op aar­de binden zult, zal ge­bonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ont­binden zult, zal ontbon­den zijn in de hemelen” (Luc. 10:19) .

Met een voorbeeld wil ik dit illustreren. Het is ge­nomen uit het boek ‘De­monie en bevrijding’ van Frank D. Hammond: ‘Ge­woonlijk spreek ik als volgt tot de demonen: De­monen, ik weet dat jullie daar zitten. Ik ben van jullie aanwezigheid en bo­ze werken op de hoogte. Ik zeg jullie, dat jullie geen recht hebt om in deze persoon te blijven. Deze persoon behoort Je­zus Christus toe. Jezus kocht hem met zijn eigen bloed. Dit lichaam is een tempel van de Heilige Geest. Alles wat vernie­lend te werk gaat, wordt uitgedreven. Jullie zijn overtreders en jullie moe­ten gaan. Ik sommeer jul­lie in de naam van Jezus te gaan’.

In Jezus’ dagen hebben de discipelen in breder kring gehoor gegeven aan zijn opdracht om boze geesten uit te drijven. Zo lezen we in Lucas 10 vers 17 (Luc. 10:17) dat ze zijn terug­gekeerd met blijdschap en zeiden: “Heer, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam” . Het boek Handelingen staat vol met dergelijke situaties. Leest u Hande­lingen 16 vers 16 (Hand. 16:16-18) maar eens. In de oude kerk is de uitvoe­ring van Jezus opdracht voortgezet. Nu is het on­ze beurt handelend op te treden. Te treden in de voetstappen van Jezus, de apostelen en allen die hen navolgden.

Zoek de volledige bevrijding

Op dit terrein is nog veel onwetendheid. Toch hoop ik dat het voorgaande voor velen herkenbaar is. Nu komt het op de prak­tijk aan, om de geeste­lijke kennis met wijsheid toe te passen, geleid door de Heilige Geest. Ontelbaar velen worden min of meer door de machten en bewerkers der duisternis belaagd, gekweld en geknecht.

Ook kinderen Gods kun­nen gebonden zijn. En als we werkelijk eerlijk zijn, weten we van ons­zelf als dat zo is meestal ook wel. Maar berust daar niet in, nooit. Je kunt door alles wat niet goed en zuiver is, door satan gebonden zijn. Het is niet voldoende dat je het de baas bent, je moet er vrij van zijn. Alleen dat maakt gelukkig! Het is heerlijk om een volko­men vrij mens in Chris­tus te zijn (Rom. 08:21). Ieder mens is geroepen om vrij te zijn en te blij­ven (Gal. 05:13; Luc. 11:24-26) . Christus wil zo graag elk mens uit de macht van de boze ver­lossen en vrij maken. De Waarheid – is Christus – maakt waarlijk vrij (Joh. 08:31-36). De satan brengt slechts leugen voort.

De volkomen vrijheid in Christus is niet voorbe­houden aan een klein groepje elitaire christe­nen. Drijf de boze geesten uit uw leven, voorgoed en volhard daar in. Kerk­vaders als Justinus en Origenes bevestigen dat ook de eenvoudigste christen in staat is om bij zichzelf boze geesten uit te drijven. In latere tijden heeft de kerk het er dikwijls deerlijk bij laten zitten. Maar in onze dagen – de tijd van de late regen – komt het te­rug (Jak. 05:07) .

In Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) staat een prachtig woord om mee aan de slag te gaan: “Onderwerpt u aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen”.

Ieder christen wordt op­geroepen de geestelijke handen uit de geestelijke mouwen te steken. Bijbel­se voorwaarden zijn zich wedergeboren en ge­doopt met de Heilige Geest te weten. Precies zó als dat staat in Handelingen 2 vers 4 (Hand. 02:04). En verder is de Heer Zelf onze be­kwaamheid (2 Kor. 03:04-06). Christus bevrijdt ons en… anderen door ons heen.

Lukt het niet om zelf de vrijheid in Christus te vinden – machten kunnen taai zijn en onwillig om te vertrekken – zoek dan hulp bij vertrouwde men­sen. Ik weet dat velen bang zijn zich bloot te geven, om vooral bij in­tieme zaken naar een an­der te gaan. Aarzel toch niet, want het gaat er om dat u vrij komt. U weet toch wie u in zijn ban heeft en u vrees aanjaagt? Geestelijk denkende men­sen verwijten u niets, evenmin als de Heer, en zwijgen als het graf. Zij willen u slechts helpen. Laat u bevrijden en al duurt ‘het gevecht’ soms lang, houd vol tot u volledige bevrijding wer­kelijkheid is geworden. Uit ervaring weet ik hoe heerlijk dat is!

En.. houd u voor de boze dood!

Christus, een machtige verlosser

Jezus getuigde van zich­zelf: “De overste der we­reld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14: 30). Persoonlijk behaalde Hij de overwinning over het ganse rijk der duisternis. Satan vond niets bij Hem. Zijn dood en opstanding brachten ons een totale overwinning. Aan het kruis betaalde Christus onze zondeschuld, waar­voor de duivel ons nog wil laten boeten, maar weiger dit ten enenmale altijd en in elke situatie. Want Jezus kocht ons uit de macht der duister­nis: “Hij heeft de over­heden en machten ontwa­pend en openlijk tentoon­gesteld en zó over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). Christus is het huis van de sterke binnengegaan en heeft hem gebonden. Jezus is meer dan Beëlzebul (Luc. 11:14-22) .

Vandaar dat de schrijver van Hebreeën het uit ju­belt: “Daarom kan Chris­tus ook volkomen behou­den (dat is genezen en herstellen naar geest, ziel en lichaam -red.), wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te plei­ten” (Heb. 07:25). Het is zijn bediening (Luc. 04:18-19) En wat onszelf betreft zegt de Heer: “Sta dan in de volle wapenrusting Gods” (Ef. 04:10-18). In Christus bent u meer dan overwinnaar!

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel -3-

Daniël en de puinhopen van Jeruzalem.

De profeten in de oude tijd, waarvan Daniël er één was, wisten vaak zelf niet precies, waarop hun gedachten, woorden en handelingen betrekking hadden. Toch werd hun geopenbaard, dat ze ons dienden met die dingen, “die thans verkondigd worden bij monde van hen die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, het evange­lie hebben gebracht”. In deze dingen begeren zelfs enge­len een blik te slaan, want ook zij zijn in grote trouw bezig de Schepper en de mens te dienen, zonder dat ze al­les in detail begrijpen.

De profeten speurden na en waren bezig met de vraag, wat het herstel en de toekomstige heerlijkheid voor het volk van God zou inhouden. De Heilige Geest gaf vooraf getui­genis van al het lijden, dat over Christus zou komen, maar ook van al de heerlijkheid daarna (1 Petr. 01:11-12). “Christus” is Jezus als Hoofd van Zijn lichaam, de ge­meente, vervuld met de heilige Geest.

Daniël was een hoveling aan het hof van de koningen van het Babylonische en het latere Perzische Rijk. Zijn wer­kelijke bestaan wordt door hedendaagse bijbel-commentatoren niet altijd voor waar aangenomen. Het feit echter dat de Heer Jezus blijkens (Matt. 24:15) hem citeert, geeft vrijmoedigheid om de profetieën van het boek Daniël te betrekken op de “tijd van het einde” waar de Heer over sprak.

De profeet Daniël was bezig met het beloofde “herstel van de puinhopen van Jeruzalem” (Jer. 25:12). De profeet Jeremia was tijdens de wegvoering naar Babel in het land Juda (2-stammenrijk) achtergebleven. Hij schreef een brief aan de ballingen in Babel. Daarin wekte hij hen na een gods­spraak op om huizen te bouwen, tuinen aan te leggen, te huwen én zich voort te planten, vrede te zoeken voor de plaats waar men woonde en daarvoor te bidden, zodat in haar vrede hun vrede gelegen zou zijn. Na zeventig jaar zou de Here naar hen omzien en Zijn woord van heil en herstel in vervulling doen gaan, door ze terug te brengen in hun land, alle valse profetieën ten spijt. Ze zouden terugkomen in het land om dat te bezitten. Ze zouden hun God dienen en David, hun Koning, die God zelf hun verwek­ken zou (Jeremia 29 en 30). Deze “David” is de aanduiding van de Messias, Die zou komen en Die als de Heer Jezus Chris­tus is geopenbaard.

Daniël lette op de woorden van de profeet en richtte zich op de geschreven beloften. Ondanks zijn ijver in dienst van aardse gebieders, was hij onophoudelijk geconcen­treerd op de verwezenlijking van de gedachten van God (Dan. 09:02). Ogenschijnlijk was hij, evenals de andere pro­feten, gericht op het herstel van het aardse volk van de Joden en haar tempeldienst te Jeruzalem, getuige zijn ge­bed in hoofdstuk 9. Toen echter de engel Gabriël aan hem verscheen, terwijl hij nog bad, werd hij onderricht om een klaar inzicht te verkrijgen (Dan. 09:22-23). Hij begreep, dat de Geest van God méér bedoelde, dan de wederoprich­ting van het aardse Jeruzalem en zijn tempeldienst.

De zeventig (jaar)weken

Het gezicht van de zeventig weken duidt op een verre toe­komst evenals het gezicht van de avonden en morgens in Dan.8:26. Die verre toekomst betreft de tijd van het einde (vgl. Dan. 08:17-19). Dit is de tijd, waarin wij leven. In deze tijd komt het doel van God met Zijn volk, waarvan Jezus Christus het Hoofd is, tot openbaring. In samenhang met andere profetieën en openbaringen heeft het gezicht van de zeventig weken betrekking op de gemeente van Jezus Christus in haar ontwikkeling naar de volkomenheid.

In Zijn rede over de laatste dingen (Matt. 24) sprak de Heer Jezus over de gruwel van de verwoesting, daarmee doelend op de “verwoester” in (Dan. 09:27) en de gruwelen, die deze zal bewerken (Dan. 11:31; Dan. 12:11).

Deze verwoesting voltrekt zich aan de uiterlijke ver­schijningsvorm van het heiligdom, de heilige plaats en het heilige volk. De uiterlijke verschijningsvorm van de godsdienstige mens zal niet bestand zijn tegen de ver­woestende inwerking van de machten der duisternis. De ge­schiedenis leert, dat de ware kinderen van God niet kun­nen bogen op macht en invloed in uiterlijke zin. Waar zij zich maar enigszins openbaarden, ontstond vervolging, verachting en niet zelden martelaarschap. Hoewel wij, wat deze dingen betreft, “tijden van verademing” meemaken, moeten wij nooit onze zekerheid zoeken in uiterlijke er­kenning en het tot stand brengen van respectvolle gemeentestructuren. Deze blijven kwetsbaar en onder zekere in­vloed van de machthebbers in deze wereld.

Voor de “gemeente in de eindtijd” is de godsspraak aan Daniël over de zeventig weken te plaatsen in de geeste­lijke ontwikkelingen met betrekking tot het volk van God. Temeer omdat onze Heer Jezus deze profetie in verband bracht met de verdrukking, de misleidende “christus”-aan- duiding, de verschijning van het teken van de Zoon des Mensen en Zijn komst op de wolken van de hemel (Matth.24)

Daniël 9 verhaalt ons van de engel Gabriël, die op de tijd van het avondoffer, toen Daniël in gebed was, aan hem verscheen om hem te onderrichten en een klaar inzicht te geven. De woorden van Gabriël zijn dan: zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad,

– om de overtreding te voleindigen

– om de zonde af te sluiten

– om de ongerechtigheid te verzoenen

terwijl deze feiten gepaard gaan met

  • het brengen van een eeuwige gerechtigheid
  • het bezegelen van gezicht en profetie en
  • het zalven van iets allerheiligst (Dan. 09:24).

De komst van het Koninkrijk van God.

Er worden in deze woorden van de engel Gabriël aan Daniël een aantal kernzaken met betrekking tot de komst van het Koninkrijk van God weergegeven. Deze waren bedoeld om aan Daniël een klaar inzicht te geven, maar ze zijn ook voor ons van wezenlijk belang. Het brengen van een eeuwige ge­rechtigheid bepaalt ons als vanzelf bij het werk, dat on­ze Heer Jezus Christus teweegbracht. Eeuwen na Daniël was Hij het, die in gehoorzaamheid aan de wil van God een keer bracht in het lot van de mens. Hij verbrak door Zijn sterven en opstanding de weeën van de Dood, dus de claim die deze had op de mens en de hele schepping (Hand. 02:24). Alle (godsdienstige) mensen voor Hem, behalve de drie in de bijbel beschreven profetische typen Henoch, Mozes en Elia, waren naar hun innerlijke mens onder de macht van de Dood gekomen en konden niet anders dan hopen op Dege­ne, die komen zou. Hun hoop werd niet beschaamd, want bij het verschijnen van de Heer der heerlijkheid in het rijk van de Dood werden vele lichamen der ontslapen heiligen opgewekt en gingen uit de graven (dodenrijk) en kwamen in de heilige stad (hemelse Jeruzalem) (Matt. 27:52-53).

De eeuwige Schepper vervult in grote trouw Zijn profe­tische belofte, aan het eerste mensenpaar. (Gen. 03:15). Hij verbond Zich in Zijn grote mensenliefde (vgl. Titus 03:04) met het zaad van de vrouw, dat uit de eerste mens tevoorschijn zou komen. De eerste van deze nieuwe genera­tie was onze Heer Jezus. Bewust en in volle overgave aan de wil van God was Hij als een graankorrel, die in de aarde valt en sterft. Langs deze weg moest de “Zoon des mensen” verheerlijkt worden. Deze verheerlijking ligt daarin, dat Hij niet op Zichzelf zou blijven, maar juist vanwege dit sterven veel vrucht zou voortbrengen (Joh. 12:23-24). In ditzelfde verband, omdat de Vader in de hemel Zijn Zoon bevestigde met een waarneembare stem, sprak Jezus: “nu gaat er een oordeel over deze wereld, nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden; en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot mij trekken” (Joh. 12:31-32).

De overste van de wereld

De feitelijke beheerser van de wereld is niet de duivel, maar de Dood, de engel van de “afgrond”, die in het He­breeuws Abáddon en in het Grieks Apollyon tot naam heeft (Openb. 09:11).

Deze macht heerst sinds de zondeval van de eerste mens als koning over de aarde. Zelfs in de tijd tussen Adam en Mozes, toen er nog geen wet was en de zonde nog niet kon worden toegerekend, was deze koning als heerser actief en ging door tot alle mensen, ook degenen die niet gezondigd hadden op de manier van Adam. De zonde van de eerste mens had dus verstrekkende gevolgen voor de hele mensheid.

De genade van God echter, die in Jezus Christus ver­scheen, heeft veel grotere gevolgen. Deze overvloed van genade en van de gave van de gerechtigheid bewerkt, dat de mens weer als koning gaat heersen en het eeuwige leven verkrijgt (vgl. Rom. 05:12-21).

In Zijn afscheidswoorden aan Zijn discipelen sprak Jezus: ”…. de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets” (Joh. 14:30). Net zo min als de duivel Jezus tot ongehoor­zaamheid aan God kon verleiden, zo min kreeg de Dood vat op deze Zoon van de Mens en moest hem weer uitspuwen, zo­als indertijd de grote vis de profeet Jona weer moest uitspuwen op het droge (Jona 02:10).

Van de komende Trooster, de Geest van de Vader, die de Heer zou zenden als Hij zou heengaan tot de Vader, zei Jezus, dat deze de wereld zou overtuigen van zonde, ge­rechtigheid en oordeel. Dit zuivere oordeel, dus het aan­brengen van scheiding tussen wat bij de mens hoort en wat niet bij de mens hoort, werd mogelijk omdat de Macht van de dood, de beheerser van de wereld, geoordeeld was (Joh. 16:05-11).

Vanwege de gehoorzaamheid van de Eersteling van de nieuwe schepping, Jezus Christus, kon de Vader Zijn Zoon opwekken door de kracht van de inwonende Heilige Geest en de Heer stond op om te verschijnen in de heerlijkheid van de Vader.

Als gevolg van dit “wapenfeit” in de wereld der geesten kan de innerlijke mens, die dood is vanwege de zonden, door bekering, wedergeboorte en geloof in God gehoor ge­ven aan de stem van het Evangelie: “Ontwaakt, gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14). Op deze wijze wordt het lichaam van Christus openbaar als de laatste Adam, welke niet slechts een levende ziel, maar een levendmakende geest is. Op de openbaring van deze “zoon” wacht de gehele schepping (Rom. 08:23).

Over de eeuwige gerechtigheid van deze nieuwe “Adam” sprak de engel Gabriël tegen Daniël, zonder wellicht zelf ten volle inzicht te hebben in de boodschap, die hij moest overbrengen. In het werk van Jezus Christus en de vorming van Zijn geestelijk lichaam worden gezicht en profetie bezegeld. Door de inwonende Heilige Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat en de gelovigen vervult, wordt iets “allerheiligst” gezalfd (Dan. 09:24). De periode van “zeventig weken” betreft de volle tijd, waarin het plan van God met de mens zich voltrekt. Deze periode wordt in de profetische waarde onderverdeeld in drie deeltijden, namelijk:

-een periode van zeven weken

-een periode van tweeënzestig weken

-een periode van één week (Dan. 09:25-27), waarin op de helft een ingrijpende kentering plaats vindt.

Als vergelijking, vanwege dezelfde profetische betrokken­heid, kennen we in de profetieën van het boek “Openbaring van Johannes” de aanduiding: “tijd, tijden en een halve tijd (Openb.12:14), welke aanduiding ook wordt gegeven in (Dan. 12:07).

De bovenstaande onderverdeling uit (Dan. 09:24) is te plaat­sen in de ontwikkelingen, zoals de gemeente van Jezus Christus sinds haar eerste vorming meemaakt op weg naar haar bestemming.

 

Wat is bekering door Margreet Gast

Het leven begint bij…

De mensen van de wereld kunnen hier van alles aanvullen, maar een kind van God zal uitroepen: bij mijn bekering! Elke christen zal van zijn of haar bekering kunnen getuigen. Een meestal is het een verhaal van een proces, wat aan en in die mens plaatsvond doordat Gods Geest aan het werk was.

Wat gebeurt er zo al voordat een mens tot be­kering komt? Hoe vinden mens en Woord elkaar?

De mens

De mens is er voor ge­maakt om in harmonie en vrede te leven met zijn Schepper en met de men­sen om hem heen. Dit houdt in dat elk mens, diep van binnen, of hij het zich bewust is of niet, zoekt naar zijn ’thuis’. Hij wil die geestelijke situatie vinden waarin hij veilig is en vertrouwd, geliefd en geaccepteerd. Want vanuit zo’n thuisbasis kan de mens echt gaan leven.

De mens wordt in een bo­ze wereld geboren. De sa­tan zal zijn beslag al (wil­len) leggen op dat leven: al in de kinderjaren of nog eerder. Hij doet dat zo dat bij sommigen zelfs de hoop op het goede ver­stikt. Maar wat de satan ook aan kwaad en verderf in de schepping kan doen, hij kan niets veranderen aan het onvernietigbare feit dat elk mens een schepping van God is, en dat de Schepper hem er voor bestemd heeft om te heersen over de schepping- (Ps. 008:006-007). God de Vader bepaalde en bepaalt de oorsprong en bestem­ming van de mens!

Daarom blijft diep van binnen iedereen verlangen naar de vrede die alle verstand te boven gaat. Daarom weet uiteindelijk ieder mens dat het moge­lijk moet zijn het goede, reine, liefdevolle in zijn leven te ontvangen. Er kan heel wat gebeuren in een mensenleven, maar de stem van het hart, die roept om het ware – de Ware – zal blijven klinken.

Het doeltreffende woord

Het Woord van God is er vanaf het begin (Joh. 01:01-02). Dat Woord creëerde de aarde en alles wat er op is. Het Woord van God is gesproken en ‘geleefd’. Het was Jezus die in zijn leven volledig leefde naar dat Woord, en zo toonde wie de Vader was en is. Zo zijn er altijd kinderen Gods geweest in wie het woord van God leefde en door wie het dan ook an­dere mensen bereikte. Een gesprek met een christen, het lezen van een boek. het horen van een preek of Bijbelstudie, een her­innering aan woorden die vroeger zijn gesproken, op allerlei manieren kan het Woord de mens berei­ken. En als zo’n woord dan het hart van de mens treft, dan gaat er wat gebeuren (Hand. 02:37)!

En het zal doeltreffend zijn, want de hemelse Va­der zelf wil immers niets liever dan dat allen tot bekering komen (2 Petr. 03:09b). Eens vinden het doeltreffende woord van God en het roepende hart van de mens elkaar.

Erkennen dat God God is

Alsof de schellen van de ogen vallen, zo komt de mens dan tot het besef wie God is! Het komt dan tot een innerlijk weten en erkennen dat Degene die tot hem spreekt zijn Meerdere is. God komt het toe erkend en aanbe­den te worden om wie Hij is. De bekering omvat: de hemelse Vader de plaats geven die Hem toekomt. God is degene die de mens geschapen heeft en die ook het recht heeft om zijn leven te bepalen!

Erkennen wat zonde is

Als het Woord van God doeltreffend het hart van de mens bereikt, komt deze ook tot het besef dat zijn leven, zoals dat tot dan toe was, niet naar Gods bedoeling was. Er waren wel inspanningen om het goed te doen, ze­ker wel. Maar hoe vaak was er machteloosheid: wat men wilde doen en bereiken, kreeg men niet voor elkaar. Een het goe­de wat gedaan was, had geen eeuwigheidswaarde. De mens beseft dan ook bij zijn bekering: ‘al die inspanningen: zonde van de energie! Al die jaren zonder God: zonde van de tijd!’

Bekering houdt in: het besef dat het oude leven heilloos was, en het weten dat een leven met God pas echt waarde heeft.

Berouw hebben hoort er ook bij

Berouw hebben, om de dingen die verkeerd zijn gedaan, hoort ook bij de bekering. Als de liefde voor God en Zijn plan met mensen, in het hart gebo­ren wordt, als de mens vol verbazing en dank­baarheid de uitweg uit het oude leven aanneemt, kan het niet anders, of er is een oprecht berouw over de zonden. De gees­telijke waarheid dat de duivel zondigt van den beginne (1 Joh. 03:08), ontslaat de mens niet van zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden. Ook al waren de machten der duisternis in het oude leven soms sterker dan de mens, het kwaad is door hem of haar heen gebeurd.

De kracht tot behoud

Maar, het ‘slaaf van de zonde zijn’, zal men graag willen inwisselen voor een leven ‘in dienst van God’ (Rom. 06:06 en Rom. 06:13). En door Jezus is dat mogelijk. Door zijn kruisdood werd de muur van zonde, die tussen God en mens in­stond, afgebroken. Zo wordt het mogelijk voor de mens, te leven naar Gods wil. Houden van Gods plan met mensen gaat gelijk op met: haten van de zonde, en verlan­gen om volledig uit de slavernij van satan ver­lost te worden.

Door Gods Geest zal de mens tot erkentenis van de waarheid komen (1 Tim. 03:04b). De liefde van God gaat naar de mens uit. Aan God ligt het niet. Hij wil elk van Zijn schitterend mooie schep­selen in Zijn Koninkrijk van vrede en vrijheid brengen.

De mens, die met een goddelijke liefde van de hemelse Vader gaat hou­den en van Zijn bedoelin­gen met het leven van de mens, zal daardoor sterk zijn om het oude leven volledig achter zich te laten. De Waarheid erken­nen en er van houden is in de mens als een sterke kracht. Door zo iemand heen kan Gods werk – tot Zijn eer – openbaar ko­men.

 

Fundament en gebouw door Wim te Dorsthorst

Als Paulus in de brief aan de Korinthiërs schrijft hoe men zich moet gedragen in de ge­meente, dan vergelijkt hij de gemeente met een bouwwerk. Hij zegt dat hij, naar de genade Gods die hem gegeven is, als een kundig bouwmeester het fundament gelegd heeft, waarop een ander – zegt hij – voortbouwt (1 Kor. 03:10). Vervolgens zet hij uiteen hoe belang­rijk het is met welke ma­terialen een ieder bouwt, wil dat gebouw bestand zijn tegen het vuur van de dag die komt (1 Kor. 03:13) .

Onze Heer spreekt even­eens van een bouwwerk, een huis, dat op een fun­dament gebouwd dient te worden. We kunnen dat lezen in Matteüs 7 vers 24 tot en met 27 (Matt. 07:24-27) en in Lukas 6 vers 46 tot en met 49 (Luc. 06:46-49).

Wat opvalt is dat Paulus meer ingaat op het mate­riaal waarmee – terwijl Jezus nauwkeurig het fundament omschrijft waarop het huis gebouwd moet worden, wil het be­stand zijn tegen de stor­men en de watervloeden van de dag die komende is. Tweeërlei fundament en tweeërlei bouwmateri­aal dus. Beiden zijn dus mogelijk en beiden heb­ben bepaalde verstrek­kende gevolgen.

Het huis Gods

Nu gaat het uiteraard niet om zo maar een bouw­werk, maar om de gemeen­te van Jezus Christus, het huis Gods. Maar iede­re gelovige is weer, be­hoort weer te zijn, een levende steen in dat huis Gods, in dat geestelijke huis (1 Petr. 02:05).

Iedere gelovige is op zich ook weer een tempel van de Heilige Geest, dus ook een huis Gods. Paulus zegt immers: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont?” (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19). Al die Geest- vervulde gelovigen samen, al die levende stenen, vormen samen het huis Gods, welke gebouwd wordt door de Zoon Jezus Christus (Heb. 03:04-06).

De gemeente van Jezus Christus is het hoogste, het heiligste, in de hele kosmos. Het is het huis Gods, het geestelijke Is­raël, het hemelse Jeruza­lem, de berg Sion, het lichaam van Jezus Chris­tus, de bruid of de vrouw des Lams, de vrouw van God. Het is het heilsorgaan, een koninklijk priestervolk, waarmee en waardoor de duivel en de dood teniet gedaan zal worden en dat tot in alle eeuwigheden als koningen zal heersen temidden van de volken (Openb. 22:05; Openb. 05:10).

Het is naar het eeuwige voornemen van God, dat alles wat in de hemel en op de aarde is, onder één hoofd – en dat is Je­zus Christus – samenge­vat zou zijn ter voorbe­reiding van de volheid der tijden (Ef. 01:10). De gemeente, het lichaam van Christus, is hierbij echter niet los te denken van het hoofd Jezus Christus zelf.

De grote dag

Het zal duidelijk zijn dat de grote tegenstander van God en mensen: de duivel zal trachten bij de bouw van dit huis Gods, bij de­ze gemeente van Jezus Christus, zijn misleidend en vernietigend werk te doen.

Nu is het echter wel zo dat er een bepaalde tijd gaat komen, waarin pas duidelijk zichtbaar zal worden of fundament en gebouw overeenkomstig de wil van de bouwmeester zijn. Dus gebouwd met de juiste materialen en rus­tend op het juiste fundament. Op de dag’ zal het openbaar komen, zegt Jezus en ook Paulus.

De profeten hebben veel gesproken over die dag’ of ’te dien dage’ of ‘de dag des Heren’. Jezus zelf spreekt over ‘de dag van de Zoon des mensen’ of over ‘Mijn dag’ (Luc. 17:24; Joh. 08:56). Ook Paulus spreekt over ‘de dag des Heren’ (1 Thess. 05:02) en Johannes spreekt in Openbaring van ‘de grote dag’ (Openb. 06:17; Openb. 16:14).

De dag des Heren is de tijd dat de volledige scheiding tussen licht en duisternis, tussen vlese­lijk en geestelijk, tussen waarheid en leugen, tus­sen leven en dood, zich voltrekt. Dit proces is be­gonnen met de eerste komst van Jezus Christus (2 Tim. 01:10) en vindt zijn voltooiing bij Zijn tweede komst (Hebr.l:6) of de wederkomst des Heren (1 Thess. 04:16; Titus 02:13) . Het is ‘de grote dag’, een bepaalde tijd, aan het einde van deze bedeling.

Horen wat de Geest zegt

In de rede over de laatste dingen in Matthéüs 24, Markus 13 en Lukas 21, noemt Jezus vele tekenen, waaraan de gelovigen dui­delijk deze tijd kunnen onderkennen. Niet in het minst echter is het door de werking en de openba­ring van de Heilige Geest in de gemeenten, dat ver­staan wordt dat het einde der tijden aangebroken is.

Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, lezen we zeven maal in Openbaring. Alles wat nog verborgen is, zal dan aan het licht komen. Het goede wat uit God is, zal blijven bestaan, het demonische, maar ook alles wat van deze wereld is, wat vleselijk is, zal geen stand kunnen houden.

De tekenen van de dag

Paulus, en ook de Heer zelf, bedoelen met genoem­de uitspraken niet in de eerste plaats de algehele toestand, die in de schep­ping ontstaat, maar be­doeld wordt waar het huis Gods, de gelovigen, u en ik, mee geconfronteerd gaan worden, namelijk ‘vuur’ en ‘watervloeden’.

De hele schepping zal een demonische verdrukking meemaken, waarvan Jezus zegt: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der we­reld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” .

En: “Op de aarde zal ra­deloze angst onder de volken zijn vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de men­sen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen” (Matt. 24:21; Luc. 21:25b-26) .

Maar de hele legermacht van de vijand zal zich juist samentrekken rondom het volk van God en trachten dit te verwoesten. Verleidingen, intimidatie, geweld, leugenleringen, bedrieglijke tekenen en wonderen, alles zal de antichristelijke macht aan­wenden om het volk van God te misleiden en ten onder te brengen.

Jezus zegt hierover: “Ziet toe, dat niemand u verlei­de. Want velen zullen ko­men onder mijn naam en zeggen: ‘Ik ben de Chris­tus’, en zij zullen velen verleiden” .

En: “Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier., gelooft het niet. Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote teke­nen en wonderen dóen, zodat zij, ware het moge­lijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” .

En: “Dan zullen zij u overleveren aan verdruk­king en zij zullen u do­den, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil” (Matt. 24:05; Matt. 24:23-24) .

Paulus zegt dat de anti­christ zal komen naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en allerlei verlokkende ongerechtigheid (2 Thess. 02:09-10a).

Als Johannes op Patmos het beest ziet opkomen die alle kracht en troon en macht van de draak (de duivel) ontvangt, dan ziet en hoort hij: “En het beest opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tent en hen, die in de hemel wonen. En hem werd gegeven om te­gen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwin­nen (Openb. 13:01-02, Openb. 13:06-07a).

Dat is het vuur waar Pau­lus van spreekt en dat is de stortregen en de stormwind, het bulderen van zee en branding, waar Jezus van spreekt: “Lasteringen tegen God om zijn naam te lasteren en Zijn tent en hen die in de hemel wonen” . De gemeente is het huis van God, gevormd door de ge­lovigen, die hemelbewo­ners, hemelburgers zijn (Filip. 03:20) . Daar is het de duivel en zijn demonen dus om te doen!

Het bouwen op de rots

Wat is het van ontzettend groot belang om niet maar wat aan te sukkelen in deze tijd en te denken: zo’n vaart zal het nu ook wel niet lopen, ik leef netjes, geef ieder het zijne, bezoek trouw de samenkomsten, dus zal de Heer best met mij tevreden zijn. Dit is een valse rust en een enorme misleiding uit het rijk van satan.

Als het huis – je persoon­lijke levenshuis – niet op de rots gebouwd is, dan is het op het zand ge­bouwd. Dan heeft het geen vaste grondslag, geen wettige geestelijke basis. Dan is het gebouwd op vergankelijke dingen, op menselijke inzettingen en verordeningen, op leer-systemen, op vlees. Misschien wel bekering, maar geen volwassen waterdoop. Misschien wel bekering èn waterdoop, maar geen bewust ontvan­gen doop met de Heilige Geest, waardoor je bij het lichaam van Christus behoort (Rom. 08:09). Niet gebouwd dus op het fun­dament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20) .

Als Petrus belijdt, door openbaring van de Vader in de hemel: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”, dan zegt Jezus: “Op deze petra, op deze rots, zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen” (Matt. 16:16-18).

Dat huis, die gemeente, zal niet weggespoeld worden als het beest uit de afgrond met zijn le­gers als een wolkbreuk en orkaan zich op dat huis zal storten. Naast bekering, waterdoop, Geestesdoop, zal ook die belijdenis door de Heilige Geest in ons hart moeten zijn: “Gij zijt de Chris­tus, de Zoon van de levende God”. Dan is Jezus zelf in ons leven de hoeksteen, de rots, dan ben je niet overdreven vroom of fa­natiek, maar dan ben je een verstandig mens, zegt Jezus, die bij het bouwen van het huis diep gegraven heeft en het fun­dament op de rots ge­legd heeft. Dat huis zal niet aan het wankelen te brengen zijn en zal niet instorten (Matt. 07:24; Luc. 06:48). Let wel, het fundament moet dus op de rots gelegd worden.

Onvergankelijk materiaal

En als dat fundament wel goed is, zoals ook Paulus zegt, dan moet een ieder wel toe zien hoe hij daarop bouwt (1 Kor. 03:10). Ook hier geldt het­zelfde als bij het funda­ment. Hout, hooi en stro, dat zijn de vergankelijke, aardse stoffelijke zaken. Dat zijn menselijke inzet­tingen, geloofsbelijdenis­sen, ceremonieën, wetti­sche instellingen, leugen- leringen, eigenwillige godsdienst.

Zoals bijvoorbeeld de ge­dachte dat de gemeente opgenomen zal worden, voordat het vuur en de orkanen en de stortvloe­den, de grote verdrukkin­gen, komen en dat God dan weer verder zal gaan met het natuurlijke volk Israël. Een natuurlijk volk dus, dat niét de tent van God is, dat niét heilig is en niét in de hemel woont (Openb. 13:06) . Ook niet serieus ingaat op verlos­sing, bevrijding en levens­heiliging. Toch allerlei za­ken achterna loopt waar Jezus en de apostelen ons juist voor waarschuwen.

Veel meer zaken zijn te noemen die te vergelijken zijn met hout, hooi en stro, maar ‘een ieder zie zelf toe’ hoe hij op het enige juiste fundament – en dat is Jezus Chris­tus, de rots -, zijn levenshuis bouwt (1 Kor. 03:10b). Het vuur ‘van de dag’ zal het uitmaken, zegt Paulus (vers 13).

Een ieder die bouwt met goud, zilver en kostbaar gesteente zal standhouden, al wordt de oven ook ze­ven maal heter gestookt. Goud, zilver en edelge­steente wordt niet door het vuur aangetast. Het vuur heeft daar geen vat op. Zo’n levenshuis is gebouwd met de leer van Jezus Christus en de apostelen. In zo’n levens- huis heeft de Heilige Geest de leiding, de Geest der waarheid, die de weg zal wijzen tot de volle waarheid en die de toeko­mende dingen zal bekend maken. Jezus zegt: Ver­standig is hij die Mijn woord ‘hoort en doet’ (Matt. 07:24) .

Dat is bouwen met goud, zilver en kostbaar ge­steente. Ook zegt Hij: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matt. 24:13) . En Paulus merkt op dat zij die verloren gaan, de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kun­nen behouden worden (1 Thess. 02:10).

Er zal uiteindelijk een ge­meente, een volk van God, overblijven die enkel uit liefde tot de Heer, die de waarheid is, de weg in volharding tot het einde zal zijn gegaan. Een volk waardig de vrouw van het Lam, de bruid van God te zijn.

Johannes mag op Patmos deze gemeente in een vi­sioen reeds zien. De engel zegt tot hem: “Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant” (Openb. 21:10-11) .

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* “Je zult volmaakt zijn als je hemelse Vader” is geen wet, geen opdracht, maar een belofte.

* De gemeente van Jezus Christus is een bijstands­moeder .

* Bomen geven zuurstof aan de mens.

* Als je geen uitweg ziet, kijk dan es omhoog.

 

1990.01 nr. 310

Levend geloof 1990.01 nr. 310

Waar zouden we zijn zonder het Volle Evangelie? Door Gert Jan Doornink

Een reclameslagzin die het de laatste tijd erg goed doet is: “Waar zouden we zijn zonder de trein?” Het suggereert niet alleen de auto te laten staan en de trein te nemen, maar ook wordt de trein daarbij voorgesteld als iets onmisbaars: niemand kan eigenlijk effectief reizen zonder gebruik te maken van de trein.

Met een variant op deze slogan willen wij de stelling naar voren brengen: “Waar zouden we zijn zonder het volle evangelie?” Als we behoren tot de waarachtige gemeente van Jezus Christus, kunnen we daar in feite maar één antwoord op geven: “Dan zouden we ‘nergens’ meer zijn…”

Het volle evangelie is immers dé boodschap die de mens bij aanvaarding niet alleen overplaatst vanuit het rijk van satan in het Koninkrijk van Jezus Christus, maar maakt het ook mogelijk dat het nieuwe leven van Christus beleefd kan worden als een dagelijkse realiteit. Verder wordt door dit evangelie de mogelijkheid geschapen om het einddoel: de volkomenheid in Christus, te bereiken. Daarvoor is geestelijke groei nodig. Zoals in de natuurlijke wereld iemand opgroeit van baby tot volwassene, zo is dit, als het goed is, ook in geestelijk opzicht het geval. En zoals in het natuurlijke leven gezonde voeding erg belangrijk is, geldt dit ook ten aanzien van het geestelijke leven.

Ontvangen wij gezonde geestelijke voeding? Worden wij opgevoed in de (gezonde) leer van het Koninkrijk? Leren wij geestelijk te strijden en daardoor geestelijk te overwinnen? Zoeken wij de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn? Vragen die nog met talrijke andere aangevuld kunnen worden, maar waarop wij volmondig ‘ja’ moeten kunnen zeggen, want het gaat om de boodschap die Jezus bracht en later de apostelen. Deze boodschap – dit evangelie – is in deze tijd nog even waardevol als in die tijd.

Het evangelie naar de wil van God

Feitelijk is er ook nooit een ander evangelie geweest, althans geen evangelie dat was naar de wil van God. Voor treinreizigers zijn er verschillende alternatieven mogelijk om te reizen, voor ‘geestelijke reizigers’ zijn er in de loop der eeuwen weliswaar ook verschillende alternatieven op de markt gekomen, maar het zijn stuk voor stuk surrogaten. Ze zijn misleidend omdat satan erin heeft geïnfiltreerd. En een ‘half’ of ‘gedeeltelijk’ evangelie is geen echt evangelie …. burgers van een rijk in de hemelen” (Filip. 03:20) .

De apostel Paulus kreeg er in zijn tijd al mee te maken. In Galaten 1 lezen wij dat hij verbaasd is dat de gelovigen in een ‘ander evangelie’ gaan geloven. Hij stelt heel duidelijk: “Dat is geen evangelie” . Voor Paulus had alleen het ‘volledige evangelie’, zoals hij dat had leren kennen, rechtsgeldigheid.

De taak van “Levend geloof”

Over de aanvaarding en beleving van dit ‘volledige evangelie’ willen wij ook dit jaar weer op veelzijdige wijze schrijven. Veelzijdig, dat wil zeggen dat de artikelen in “Levend Geloof” niet alleen bedoeld zijn voor ‘volwassen christenen’, maar ook gericht zijn om ‘onbekeerden’ en pas-bekeerden’ in contact te brengen met dit evangelie. Bovendien zullen christenen die nog vastzitten aan aards gerichte (dwaalleringen het werkelijke evangelie moeten leren kennen. Een belangrijke taak die wij alleen kunnen uitvoeren dank zij de medewerking van verschillende werkers in Gods Koninkrijk, die ook in ons blad schrijven. En natuurlijk denken wij daarbij ook aan de regelmatige financiële steun die wij van verschillende lezers en lezeressen ontvangen.

We schreven het reeds vaker: het werk van “Levend Geloof” kan alleen ten volle functioneren door de gezamenlijke inzet van gemotiveerde kinderen Gods die ook achter de volle boodschap staan. Zij hebben het evangelie in zijn totaliteit aanvaard en hebben evenals wij het verlangen dat ook anderen dat zullen doen. Wij zijn blij en dankbaar te mogen constateren dat steeds meer lezers en lezeressen gaan ontdekken dat het gaat om het ‘volledige aanvaarden van het volledige evangelie’. Misschien wat superlatief uitgedrukt, maar wij doen dit om de belangrijkheid ervan duidelijk te onderstrepen. Wij kunnen en mogen in deze eindtijd niet de weg van het compromis bewandelen, want dan geven wij de duivel weer kans te infiltreren. Het gaat erom dat God ons ten volle kan gebruiken in Zijn grote plan tot herstel en voltooiing van Zijn schepping. Hij wil zo graag dat we ‘in het centrum van Zijn wil’ zijn en blijven. En hoe zouden we dat kunnen realiseren als we het volle evangelie niet zouden kennen en steeds beter leren kennen?

 

Hemelburgers door Duurt Sikkens

“… burgers van een rijk in de hemelen” (Filip. 03:20).

Veel mensen leggen het boek Hooglied uit als een lied dat alleen maar is geschreven om een ontwakende liefde tussen een jonge vrouw en een man te beschrijven. Dat kan natuurlijk maar het is ook een duet van Jezus Christus en Zijn gemeente. Die verhouden zich als man en vrouw. Hij wordt door Paulus ‘de laatste Adam’ genoemd, wat ’t beste omschreven kan worden als ‘de uiteindelijke mens’. Dan zou je Zijn vrouw ‘de laatste Eva’ kunnen noemen en dat wat zich afspeelt tussen deze twee geliefden is een diep geheim.

Paulus zegt: “Dit geheimenis is groot, maar ik spreek met het oog op Christus en de gemeente” (Ef. 05:32). De enigen die dit geheim als geheim bewaren zijn de twee geliefden en de Vader die ons tot die gemeenschap heeft geroepen.

Jezus bevindt Zich in de hemel, bij de Vader, maar Zijn vrouw ook. Al is ons sterfelijk lichaam zichtbaar op aarde, onze geestelijke gestalte is zichtbaar in de hemel. Daar beleven wij het één zijn, daar waar wij wonen, omdat wij door de uitwerking van Jezus’ opstanding, met Hem zijn samengegroeid. Het is dus nu mogelijk om in de hemel, in het Koninkrijk van God te wonen. Onze inwendige, geestelijke mens is met Hem opgestaan en beleeft het eeuwige leven samen met Jezus Christus. Ben je al ingeburgerd?

 

Bevrijding van demonie door Evert van de Kamp

 

“In mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven” (Mark. 16:17).

De in 1880 overleden pre­diker J, C. Blumhardt schreef in zijn dagen al: ‘Onze tijd verdraagt het niet dat men veel spreekt en denkt over aanwezige krachten der duisternis. Zij meent door stilzwijgen feiten te kunnen uitwis­sen’ .

De Hervormde predikant Dr. W. C. van Dam be­gint zijn boek ‘Demonen eruit in Jezus’ Naam’ – oorspronkelijke titel ‘Daemonen und Besessene’ – met het woord ‘Middel­eeuws’. Hij schrijft: ‘Dat is de reactie, die zeer velen geven, wanneer ze iets horen over demonen en bezetenen. Het wil er bij velen niet in dat hier iets anders dan bijgeloof in het spel zou kunnen zijn’.

  1. E. van den Brink po­neert: ‘De theologie houdt geen rekening met het be­staan van de duivel en zijn engelen. Zij heeft af­gerekend met de zoge­naamde middeleeuwse voorstellingen. Maar het bestaan der demonen is geen uitvinding van een hysterisch mens: wij dan­ken onze kennis omtrent hen aan goddelijke open­baring .

Jezus sprak over de on­reine geesten en over Beëlzebul, de overste der boze geesten of duivelen (Matt. 12:27) . Hij wierp de demonen uit en be­vrijdde daardoor de mensen van zonden, ziekten en gebondenheden. Ook beval Jezus zijn volgelin­gen desgelijks te doen, was een essentieel van de opdracht aan discipelen (Matt. 10:01; Matt. 10:07-08; Luc. 10:10; Luc. 10:19) .

De hedendaagse theologie heeft de duivel uit haar denken geëlimineerd en de hypothese van de erfzon­de, erfschuld en erf smet in zijn plaats gesteld. De vijand van de mens is nu de mens zelf. Men strijdt niet meer tegen de boze en wil niet meer van hem verlost wordén, maar van zichzelf’.

Wie bekend is met de geestelijke wereld, weet dat de duivel niet maar een symbool is, maar de tegenstander van God en mensen. Geen mens ont­komt aan zijn beïnvloe­ding . Daardoor is het voortbrengsel van het menselijk hart boos van zijn jeugd af aan (Gen. 08:02) . Daar moeten wij van af en dat kan ook. Met de apostel Paulus kunnen wij zeggen: “Satans gedach­ten (werkingen) zijn ons niet onbekend” (2 Kor. 02:11) . Velen zijn geknecht en gebonden. Daarom wil­len wij over dit omstreden en complexe onderwerp. hoe bemerkt ook, schrij­ven en nadenken. “Om gevangenen loslating te verkondigen” (Luc. 04:19).

Wat is demonie?

Dr. Derek Prince merkt op: ‘Het Griekse woord voor boze geest is ‘daimonion’. Dat is afgeleid van een ander Grieks woord ‘daimon’. In het Nieuwe Testament staat ‘daimonium’ in verband met ‘daimonizomai’. De letterlijke betekenis daar­van is ‘gedemoniseerd’. Dat wil dus zeggen: onder invloed of in de macht van demonen, boze geesten’.

Dat uit zich in vele vor­men. Boze geesten zijn de bewerkers van zonde, ziekte, gebondenheid, be­zetenheid, etc.

Van Dam noemt bezetenheid: ‘De toestand waarbij door gedrongen, dat ze zijn persoonlijkheid hebben overmeesterd en zich van, zijn lichaam en stembanden kunnen bedienen, zolang tot aan hun macht een einde wordt gemaakt’.

Demonen bezitten kennis: Marcus 1 vers 24 (Mark. 01:24): “Wat hebt Gij met ons te maken Jezus van Nazareth? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods” . Handelingen 19 vers 15 (Hand. 19:15): “Jezus ken ik”.

Demonen hebben een wil: Matthéüs 12 vers 14 (Matt. 12:14): “Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitge­varen”. Lucas 8 vers 31 en 32 (Luc. 08:31-32): “Zij smeekten Je­zus , dat Hij hun niet ge­lasten zou in de afgrond te varen. Zij smeekten Hem, dat Hij hun zou toe­staan in de kudde zwijnen te varen” .

Demonen hebben gevoel: Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19): “De boze geesten geloven ook en zij sidderen” .

Thurneysen zegt het zo: ‘De mens in de bezeten­heid is als onder de voet gelopen, overmand, over­stroomd door de donkere machten, die over hem zijn losgebarsten. Het ‘ bewust handelende, denkende en willende ik wordt volledig opzij ge­schoven en uitgeschakeld. Hij denkt en spreekt: maar precies uitgedrukt denkt en spreekt hij zelf niet, maar ‘het’ denkt, ‘het’ spreekt in en uit hem, dat niet meer/hijzelf is, dat veeleer zich van zijn zelf heeft meester gemaakt, doordat het zich als heer en meester gewelddadig met hem iden­tificeert’ .

Gedeeltelijke bezetenheid

Dikwijls is er sprake van een ten dele. Hierover de arts E. Flöning: ‘We kun­nen onderscheid maken tussen demonische kwel­lingen en demonische bezetenheid. Het verschil ligt min of meer in de he­vigheid waarmee demoni­sche machten bij iemand indringen of hem overval­len en zich aan hem vastklemmen; of ze alleen maar komen en gaan, of gedurende een zekere periode blijven, terwijl in de tussentijden die per­soon bevrijd schijnt te zijn en volkomen normaal’. Leo Harris maakt in zijn boekje ‘Satan overwonnen’ de volgende opmerking: ‘Als wij over bezetenheid spreken, moeten wij er van uitgaan, dat de boze macht of machten bezit genomen hebben van een gedeelte van het lichaam of verstand. Buiten de aangetaste sector kan de

patiënt volkomen vrij en normaal zijn’.

In Matteüs 12 vers 22 (Matt. 12:22) lezen we, dat men tot Je­zus een bezetene bracht, die ‘blind en stom’ was. Er wordt niet gesproken over aantasting van zijn verstand en persoonlijk­heid. Lucas vertelt in hoofdstuk 13 vers 11 en 16 (Luc. 13:11; Luc. 13:16) van een vrouw, die reeds achttien jaar een geest van zwakheid had en (daardoor, door die demon) verkromd was en zich in het geheel niet kon oprichten. Jezus noemt haar een gebondene van satan. Onder handop­legging bevrijdt hij haar.

Kenmerken en signalen

Er zijn veel kenmerken en signalen van bezet-gebied- zijn en bezetenheid en vele vormen van demonie. In het Nieuwe Testament vin­den we tal van voorbeelden van religieuze, lichamelijke, psychische en para psychische aard. Elk geval is weer anders .Om dit te kunnen doorgronden zullen wij, zoals Hebreeën 5 vers 14 (Heb. 05:14) zegt, onze zinnen moeten oefenen in het onder­scheiden van goed en ‘kwaad.

De Duitse psycholoog Oestereich wijst er met nadruk op, dat de kentekenen van bezetenheid door de loop der eeuwen heen gelijk zijn gebleven. Hij vindt dat de evangeliën de bezetenheidstoestand correct weergeven en spreekt van de historische waarde van het Nieuwe Testament.

Het beginsel der wetteloosheid

Bij gebondenheid spreken we over het beginsel der wetteloosheid. Dat dringt de mens binnen. Zo kan iemand gebonden’ zijn aan leugen, drift, onrein­heid, nicotine, drank, drank, drugs, verdovende middelen, spel, etc. Een mens is gebonden als hij zondige dingen moet doen, die hij niet wil. Je leest het wel in de krant: ‘Ik weet niet hoe het kwam, maar ik moest dat doen’.

Een waarlijk vrij christen behoeft geen zonde te doen. In Romeinen 7 vers 14 tot en met 24 (Rom. 07:14-24) schetst Paulus de situatie van voor zijn bekering en bevrijding. Hij komt tot de conclusie: “Ik ben vlees verkocht onder de zonde. Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwa­de, dat doe ik”. Paulus geeft ook aan hoe dat komt: ‘Ik bewerk het niet, maar de zonde (geïnspi­reerd door de duivel) , die in mij woont’.

Dit is de binnenkant zou je kunnen zeggen, maar satan valt evenzeer van buiten af aan. Ik noem dit geestelijk, of als u wilt ongeestelijk terrorisme. Ik heb gezien dat normale correctie dan niet mogelijk is. Dat is een stukje erva­ring opgedaan in de leer­school van de Heer. Er moet dan iets ‘anders’ ge­beuren .

Ik heb zo eens een ver­schrikkelijk moeilijke leer­ling onder mijn hoede ge­had. Al gauw merkte ik dat het hem bij vlagen heel erg ‘moeilijk’ werd gemaakt. Er was duidelijk sprake van demonische in­vloeden. Zijn moeder, zelf evenmin vrij, typeerde dat heel juist met de woor­den: ‘Hij is van de duivel bezeten’. Overigens had zij geen enkele oplossing voor dit probleem. Met mijn ‘nieuw’ verkregen kennis heb ik hem twee jaar lang, zo goed en zo kwaad als het ging, gees­telijk mogen opvangen.

Er zijn psychiaters die volmondig erkennen dat zij met werkelijk bezeten mensen niets kunnen uit­richten. In een t.v.-uit­zending van de N.C.R.V. gaf een Noord-Hollandse evangelist een getuigenis hoe hij een volstrekt be­zeten vrouw in de naam van Jezus totaal had mogen bevrijden. Na afloop van het programma gaf de psy­chiater Dr. Frank van Ree zijn visie. Aan de orde kwamen de vragen: Waar liggen de grenzen van de wetenschap en wat kan een psychiater doen als een bezetene bij hem komt, komt? Zijn antwoord op de laatste vraag was: Eigen­lijk niets. Zonder meer gaf hij toe dat de evan­gelist de enig juiste weg had bewandeld. “Drijft de boze geesten uit”, sprak Jezus.

Hoe ontstaat demonie?

Door de zondeval, sinds Adam Gods schepping aan de vruchteloosheid heeft onderworpen (Rom. 08:20), hebben satan en zijn engelen grip op .heel de mensheid. Het bestaan van de mens wordt door de duivel en zijn trawan­ten belaagd en beheerst.

, De strijd tegen de demo­nie is er nooit één tegen mensen en jezelf, maar tegen al die duistere machten (Ef. 06:12). Dit is een geestelijke strijd in een geestelijke wereld en alleen, maar dan met zekerheid, te winnen in de kracht van de Heilige Geest. De Geestesdoop is hierbij onmisbaar.

Voor alles is het de boze drom te doen, het denken van de mens onder zijn beslag te krijgen. Op ve­lerlei wijze tracht hij bij” de mens binnen te komen, de troon van het mensen­hart te bezetten (2 Thess. 02:04). en demonie in die tempel Gods te bewerk­stelligen .

Om dat te voorkomen is grote waakzaamheid gebo­den. Satan manifesteert zich in diverse gestalten. Als een engel des lichts (2 Kor. 11:14), als een tegenstander (1 Petr. 05:08), als een tegenwerker (1 Thess. 03:05), etc. Ver demonisering kan dan ook op heel veel manieren tot stand komen. Om daarvan enig idee te geven noem ik een klein aantal.

Door zonden.

Het verlangen van de zondemachten gaat uit naar de mens. Als de begeerte van de mens loskomt van God, nemen de boze geesten contact op met die mens. Zij ‘bevruchten’ die be­geerte en dat brengt de zonde voort (Jac.l:15). Je kunt ook zelf de deur voor de vijand openen en contact met de satan zoe­ken, je in zonden storten. Het trieste verhaal van Ananias en Saffira in Han­delingen 5 is hiervan een voorbeeld. In Galaten 5 vers 19 tot en 21 (Gal. 05:19-21) geeft de apostel een opsomming van allerlei werkingen van het vlees, die kunnen leiden tot demonie.

Door afval van het ge­loof.

In 1 Timotheüs 4 vers 1 (1 Tim. 04:01) brengt de apostel Paulus de afval van het geloof in verband met het volgen van dwaalgeesten en lerin­gen van boze geesten. In 1 Korinthiërs 10 vers 20 en 21 (1 Kor. 10:20-21) waarschuwt hij: “Ik wil niet, dat gij in ge­meenschap komt met de boze geesten. Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des He­ren deel hebben èn aan de tafel der boze geesten” .

Het toe geven aan ver­keerde begeerten en tot verslaving leidende gewoonten.

Drugs- en alcoholgebruik, bepaalde medicijnen, spel­en gokpraktijken (speel­automaten), etc. kunnen de deur openzetten voor demonische invloeden, –

Door vervloeking en bezwering.

Augustinus verhaalt van een moeder die haar tien kinderen had vervloekt nadat een zoon geprobeerd had haar te verkrachten. Alle tien raakten bezeten. De moeder pleegde zelf­moord .

Door het sluiten van een verdrag met satan.

Bijbelse voorbeelden zijn ondermeer Bileam en Judas Bekend zijn de medaillons met de woorden erin: ‘De­ze ziel behoort aan satan’. Oude Avondmaal formulieren waarschuwden al voor het belezen en/of het zich

toewijden aan de duivel. Een vrouw bezocht een magnetiseur, riep satan aan en schreeuwde: ‘Als God mij niet helpen wil, help jij mij dan satan?’ Demonie was het gevolg.

Door het bedrijven van en het sympathiseren met het occultisme.

“Het actief uitoefenen van occulte praktijken lokt de demonen meer dan iets an­ders. Dit ‘bovennatuurlij­ke’ terrein van de vorst der duisternis is schier onbeperkt. Het wordt enorm gestimuleerd door een ruim aanbod van lite­ratuur, satanische films en toneelstukken, t.v.- en radio-uitzendingen als Parallax en het Zwarte Gat (van Veronica), het bezoeken van samenkom­sten waar hypnose, mag­netisme, helderziendheid- en horen, spiritisme, yo­ga, het wichelroedelopen, etc. worden gedemon­streerd of beoefend.

Door de kwetsbaarheid van kinderen.

Kinderen hebben nog niet hun natuurlijke, laat staan hun geestelijke, verdedigingslinie gevormd. Basham vertelt hoe bij hem een angstgeest was bin­nengedrongen, doordat zijn broer hem had mee­genomen naar een vampierfilm. Het is mij gebleken dat kinderen zelfs binnen de schoolmuren lang niet altijd veilig zijn. Heerlijk dat ouders hun kinderen kunnen heiligen in de Heer.

Deze opsomming lijkt mij voldoende. Veel meer dan dit soort zaken zijn dui­delijk te herkennen. An­dere verschijnselen zijn zo subtiel dat hiervoor de Geestesgave van het onderscheiden der gees­ten nodig is (1 Kor. 12:10). Het woord van de apostel: “Vertrouwt niet iedere geest, maar be­proeft de geesten of ze uit God zijn” (1 Joh. 04:01), is zeer terecht.

In een tweede artikel hoop ik in te gaan op een paar duidelijke Bijbelse voorbeelden van demo­nie en geven we de weg aan voor bevrijding en herstel. We zullen zien dat de Heer Jezus Chris­tus zonder aanzien des persoons een machtige Verlosser, Bevrijder en Heelmeester is!

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

* Wie de sleutels van het koninkrijk der hemelen is toevertrouwd, bekleedt een sleutelpositie.

* Beloof God maar niks, geloof liever wat Hij jou beloofd heeft.

* Is het stille tijd binnen in je?

* Wat is waarheid? Door God gekend zijn.

* God houdt van je om wie je bent, niet om wat je allemaal doet,

* Bouwen is meer dan stenen stapelen.

* Ben je twee of één?

 

Perspectief voor de toekomst door Piet Snaphaan

“Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter mij ligt, en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt…” (Filip. 03:14).

 

Dat ene ding waar ’t juist om gaat

is heel belangrijk in ons leven:

vergeten ’t geen je achterlaat,

wetend wat je te wachten staat,

als je naar ’t doel van God wilt streven.

 

Eerst dit of dat is niet genoeg,

wat ook Jezus eenmaal zei,

ook Hij sprak eens over een ploeg,

als je eenmaal daar de hand aan sloeg,

ga dan aan ’t oud voorbij.

 

Je blik vooruit – ’t geldt u en mij

zie niet meer achterom,

wat vóór ons ligt, zoals Paulus zei,

een geestelijk leven, vrij en blij,

stralend als de ochtendzon.

 

Het hemelse Jeruzalem door Hessel Hoefnagel -3-

De “vrouw” van God

Omdat de Schepper als de Onvergankelijke nooit Zijn oorspronkelijk doel loslaat, profeteerde Hij direct na de zondeval van de eerste mens over de eeuwige verwerping van de slang (satan), door wiens toedoen de vorst van de Duisternis (de Dood) in de wereld van de mens kon infil­treren. Tegelijk verbond God zich met de mens door een belofte. Uit de eerste mens, die een “levende ziel” ge­noemd wordt en met de aarde verbonden was, zou het “zaad van de vrouw” geboren worden. Deze nieuwe mens zou als “levendmakende geest” allereerst de kop van de slang ver­morzelen, ondanks de tegenstand, die deze zou bieden (Gen. 03:15).

De “vrouw” is de aanduiding van de gemeente van Jezus Christus, die de volkomenheid zal bereiken. In haar moe­derschoot ontwikkelt zich de nieuwe generatie, die als “zonen Gods” openbaar zal worden. Deze zonen zijn de eer­stelingen van de nieuwe schepping, die met het Lam staan op de berg Sion. Ze zijn vol van het wezen van het Lam en de Vader in de hemelen. Ze zijn daartoe gekocht “uit de mensen”. Ze spreken het woord van de waarheid en hebben de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon bereikt, want ze zijn onberispelijk (Openb. 14:01-05).

Met grote grimmigheid staat de duivel en satan, die ook de grote draak wordt genoemd, voor de vrouw. Hij weet, dat deze zwanger is en dat de zoon, die zij zal baren, hem de kop zal vermorzelen naar het profetisch woord van de Schepper. (Gen. 03:15). Hij weet dat zijn macht niet verder reikt, dan dat hij dit zaad van de vrouw de hiel kan vermorzelen, dus het kan belemmeren in haar voortgang naar het door God gestelde doel.

Tegen de mens in de hof van Eden, die door zijn ongehoor­zaamheid daaruit verbannen werd en gedoemd was tot een wandel op aarde in plaats van een wandel in de hemel, werd gezegd: “met smart zul je kinderen baren” en “in moeite zal je zwangerschap zijn” (Gen. 03:16).

Hoe is deze profetie uitgekomen! Door onderdrukking en slavernij werd het eerste “kind” van de mens gevormd in Egypte om vandaaruit onder leiding van Mozes op weg te gaan naar het aan Abraham, Izak en Jakob beloofde land. Toen dit volk van God in de volheid van de tijd was geko­men, hetgeen met verdrukkingen gepaard ging, kondigde zich het kind van Bethlehem aan. Hoe ging ook deze ge­boorte met “smart” gepaard vanwege het dreigen van de duivel. Satan inspireerde en misbruikte de goddeloze koning Herodes om dit kind te vermoorden, hoewel het hem niet gelukte (Matt. 02:16)

Ondanks de dreiging en moord, waarmee de Eersteling van de nieuwe schepping In zijn korte aardse leven te maken had, werd Hij overwinnaar door de zonde van de wereld teniet te doen en de macht van de veroorzaker van dood en vruchteloosheid te verbreken.

Door geloof in Jezus Christus is de “vrouw” opnieuw bezig volwassen te worden, maar nu door de vervulling met de Geest van de Vader en de Zoon. De duivel weet echter dat hij slechts weinig tijd heeft (Openb. 12:12) en gaat rond, brullende als een leeuw en hij zoekt wie hij kan verslin­den (1 Petr. 05:08).

Vanwege de voortdurende dreiging van de draak schreeuwt deze vrouw in haar weeën en pijn om te baren. Toch zal haar zaad, dat wil zeggen wat uit haar voortkomt, zich openbaren als “een mannelijk, wezen”,-dat de duivel tege­moet treedt in de hemelse gewesten (dit is de geestelijke wereld). Dit doet de vorst van de duisternis sidderen.

Met grote grimmigheid tracht hij daarom de openbaring van de zonen van God te verhinderen door dit “kind van de vrouw” te “verslinden” middels de verleidende stroom van leugen en ongerechtigheid die uit zijn bek komt. Het kind wordt echter “plotseling weggevoerd naar God en Zijn troon” (Openb. 12:05)

Het zaad van de vrouw

Het zaad van de vrouw werd door de profeet Jesaja aange­duid als het nakomelingschap, dat gezien zou worden als de knecht van God (Jezus Christus) zichzelf tot een vlek­keloos schuldoffer zou hebben gesteld (Jes. 53:10).

Jezus Christus ging als de Hogepriester van het Nieuwe Verbond het hemelse heiligdom binnen. Dit is de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van deze schepping. Hij vergoot Zijn eigen bloed, de drager van het leven en verwierf daarmee een eeuwige verlossing van de claim van de Dood. Als een smetteloos offer stelde Hij Zichzelf beschikbaar om de wil van God te volbrengen. Zo reinigde Hij ons bewustzijn van dode werken, zodat we de levende God zouden kunnen dienen. Door de dood te ondergaan heeft Hij bevrijding gebracht voor de overtredingen onder het eerste Verbond, zodat de geroepenen de belofte van een eeuwige erfenis zouden ontvangen (Heb. 09:11-15).

De profeet en apostel Paulus noemde het nakomelingschap, dat de Knecht van de Here zou zien, zonen Gods (Rom. 09:26; Gal. 03:26). Zij zijn de bedoelde eerstelingen van de nieu­we schepping. Ze zijn voortgekomen als een rijsje uit de wortel van Isaï en als een scheut uit zijn wortels die vrucht zou dragen (Jes. 11:01).

Naar Zijn raadsbesluit heeft God deze eerstelingen voort­gebracht door het woord der waarheid om door middel van hen de hele schepping te herstellen. De apostel Johannes zag in een gezicht de hele nieuwe mensheid als een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volken, stammen, natiën en talen. Deze schare staat voor de troon van God en voor het Lam. Ze is bekleed met witte gewaden en palm­takken in haar handen.

Wanneer dit beeld werkelijkheid wordt, zal de hele schep­ping zich uiten in aanbidding en lofprijzing: “Amen, de lof en de heerlijkheid, de wijsheid en de dankzegging, de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden” (Openb. 07:09-12).

Het is in dit verband te begrijpen, dat de hele schepping met de mens voorop zucht en in barensnood is, terwijl ze met reikhalzend verlangen de openbaring van de zonen van God verwacht (Rom. 08:18-23).

Dit verlangen van de schepping richt zich op het herstel van de oorspronkelijke bestemming en mogelijkheden. Sinds in de eerste Zoon van God het leven van God de vernieti­gende werking van de vorst van de Dood doorstond, is dit herstel ingezet. In de openbaring van de zonen van God ofwel het nakomelingschap van Jezus Christus zet het her­stel zich voort, totdat alles zal functioneren, zoals de Schepper het vanaf het begin heeft bedoeld.

 

Wat betekent gemeente zijn? Door Liesbeth Hagendoorn

 

‘Gemeente zijn is Gods bedoeling

Weet je nog, dat we enke­le maanden geleden hebben nagedacht over het trainen van je geestelijke conditie? Daarbij zagen we, dat er voor deze training geen beter oefenterrein te be­denken is dan: de gemeente.

Maar de gemeente is niet alleen oefenterrein. Gemeente zijn betekent veel en veel meer. Zo veel, dat je dat eigenlijk onmo­gelijk even in een artikel kunt neerschrijven. Waar­om dan toch die titel? Om­dat ik, als ik denk aan de gemeente, mijn hart snel­ler voel kloppen. De ge­meente, daarvoor wil ik warmlopen. De gemeente mag een heel grote plaats in mijn leven innemen.

Ik hoop dat jij, die dit leest, ook bij een gemeen­te ‘hoort’. En als dat niet zo is, dan hoop ik dat je, nadat je mijn gedachten ever gemeente-zijn hebt gelezen, in je hart bent geraakt en dat je in je hart ook overtuigd wordt dat ‘gemeente-zijn’ altijd al Gods bedoeling is ge­weest, vanaf het allereerste begin dat God sprak: “Laat Ons mensen maken” .

Laten we gemeente-zijn eens van dichtbij bekijken. Daarbij stuiten we op een eerste vraag: gemeente- zijn, ja, waarom eigenlijk? Waarvoor ga jij elke zondagochtend – als heel veel anderen nog lekker op een oor liggen of aan het sporten zijn – vroeg je bed uit, naar de gemeente? Waar­voor ga jij elke zaterdag- (of vrijdag-)avond – als je klasgenoten zich verma­ken in de disco – naar je jeugdgroep? Waarvoor doe je dat? Met welk doel?

Het verlangen van Gods hart

We gaan daarvoor helemaal terug naar het allereerste begin van alles. Naar die zesde scheppingsdag, waarop God Zijn diepste verlangen in woorden om­zette: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis…” (Gen. 01:26).

Het hoge woord was eruit! Heel de schepping was klaar… in afwachting van dat ene, hoogste schepsel, waarom alles draaide: de mens. Partner van God! Metgezel om alles mee te delen! Dat was het verlan­gen van Gods hart, daar­om dacht God aan mensen.

En God schiep de mens (Gen. 01:27). Een wezen naar Zijn beeld, zo op Hem lijkend. . . De gelijke­nis was zo treffend dat God zei: “Het is zeer goed” (Gen. 01:31).

De mens. Een wezen, ge­maakt om contact te heb­ben met zijn Schepper. Maar ook gemaakt om contact te hebben met andere mensen. Geestelijk contact, van hart tot hart. Want zo had God het be­doeld: Hij verlangde naar mensen, naar een volk, naar mensen samen. Die contact zouden hebben met elkaar. Die elkaar steun, troost, veiligheid, liefde zouden geven. Die elkaar zouden leren, sti­muleren, aanmoedigen, onderwijzen, op voeden.

Aan zo’n volk dacht God. Een volk dat Zijn heerlijk­heid zou uitstralen, in de manier waarop ze met Hem en met elkaar optrokken. God dacht aan: een ge­meente! En Adam zou daarin de eerste zijn, het hoofd van dat volk, voor­aan gaand, de ‘voorgan­ger’ !

We weten: Adam luisterde naar de verleider, naar de duivel, die de mens van zijn hoge bestemming wilde (en nog steeds wil) afhouden. Adam luisterde en zondigde. De mensheid kwam onder de macht van de duivel.

Maar God liet Zijn plan niet los! Zijn volk zou er komen, dat was Zijn vas­te geloof. God gelooft in Zijn zeer goede schep­ping! Zijn geloof is nooit aan het wankelen te brengen. De mensheid zou be­vrijd worden, zodat het opnieuw Zijn volk zou zijn.

Die grote en heel zware taak, om de mensheid vrij te kopen, kwam te liggen op de schouders van de Here Jezus. Hij was de eerste mens die Gods plan echt begreep en er ook helemaal in meeging, er Zijn leven voor inzette. Hij werd de tweede Adam, de ’tweede eerste’ mens. Hij kocht de mensheid vrij uit de macht van de dui­vel, met Zijn eigen leven. Zodat Gods plan gereali­seerd kon worden, name­lijk een volk van God, een. . . gemeente!

En omdat de Here Jezus die zware opdracht zo grandioos heeft vervuld, heeft God Hem aangesteld op een heel hoge plaats, zo hoog dat alleen de He­re Jezus die plaats kan en mag hebben: als hoofd boven het volk van God, als hoofd boven de ge­meente, als hoofd boven de mensheid! (Ef. 01:22).

De gemeente, Gods hartenwens “Vanaf het moment, dat Hij aan mensen dacht, is er gekomen. En in Gods hart is vreugde als Hij ziet dat de gemeente, op heel veel plaatsen in de wereld, ontstaat, ontwik­kelt, opgroeit, geestelijk groot wordt, onder leiding van het Hoofd, Jezus Christus!

De gemeente is als een gezin

Weet je waarmee je de ge­meente zou kunnen verge­lijken? Met een gezin. Wie staan in een gezin aan het hoofd? De ouders. Zij bepalen wat er binnen het gezin gebeurt. Wat wel en wat niet mag, wat wel en wat niet goed is voor het gezin.

Op eenzelfde manier is de Here Jezus Hoofd van de gemeente. Hij bepaalt wat goed is voor de gemeente en wat niet. Hij geeft de koers aan. Hij geeft aan welke ‘kant’ de gemeente opgaat. Hij staat in het middelpunt, Hij is de Spil, waar alles om draait!

In een gezin zijn het de ouders, die aan de kinde­ren opdrachten geven. Ze doen dat niet zomaar luk­raak, maar ze kijken daarbij wat ieder kind aankan. Kleine kinderen krijgen minder moeilijke en verantwoordelijke ta­ken dan oudere kinderen. De taakverdeling zal zo zijn, dat er rust en har­monie is in het gezin, een goede sfeer, waarin iedereen gelukkig kan zijn.

Zo is het de Here Jezus, die binnen de gemeente opdrachten geeft. Hoe? Hij, maakt Zijn bedoelingen bekend door de Heilige Geest. En aan wie dan? Aan mensen in de ge­meente die vol van de Heilige Geest zijn. En dat zijn in de eerste plaats de leiders van de gemeen­te, die mensen die, onder leiding van de Here Jezus, voor het gezin zorgen! De Here Jezus zal in de eer­ste plaats bij die mensen in hun hart leggen wat Hij graag wil.

En Hij deelt niet zo maar willekeurig taken uit, Hij werkt niet met ‘natte-vinger-werk’! Hij kijkt in het hart van elk gemeentelid persoonlijk: is daar in de eerste plaats een diep verlangen om Jezus te dienen, te volgen? Dan zal Hij dat verlangen in­vullen met een taak, die precies bij die ene per­soon past. Een taak waar­in die persoon helemaal zijn capaciteiten en talenten zal kwijtkunnen. Want reken er maar op dat de Here Jezus ‘ef­ficiënt’ omgaat met Zijn gemeente (-leden)! Geen talent of gave zal onge­bruikt, renteloos blijven liggen. Dat is juist wat God en Jezus het liefste willen: dat wij al de gaven die we in ons hebben, ontwikkelen, en dat bin­nen de gemeente, voor de gemeente, zodat de ge­meente erdoor gebouwd wordt.

Maar Jezus is daarbij ook fijngevoelig: Hij geeft je een taak die jij aankan, waar jij aan toe bent. Hij weet precies wat jouw schouders kunnen dragen. Hij heeft geen haast.

Daarin lijkt Hij sprekend op God, die ook geen haast heeft. Maar… Hij zit niet stil. Zijn ogen gaan door de rijen van de gemeente, geduldig, vol liefde, maar ook onderzoe­kend en vol verwachting: wie mag ik inzetten in Mijn lichaam? Wie is er klaar voor?

De gemeente..,. dat ben jij!

En dan ontdekt Hij jou. Jij, die misschien op de achterste rij zit; voor Hem maakt dat namelijk geen verschil. Hij heeft van jou een even grote verwachting als van de­genen die vooraan zitten. Hij kijkt in je hart. En Hij ziet wat in jou, dat ene of misschien wel die vele talenten die jij hebt. Hij. ziet het als je hart in verlangen naar Hem uit­gaat. Als dat zo is, zal Hij tot jou spreken, recht­streeks tot je hart: ‘Zou je misschien jouw muzika­le aanleg voor Mij willen inzetten, ten behoeve van Mijn lichaam? Zou je mis­schien jouw spontaniteit willen geven, waardoor je zo fijn met mensen kunt praten? Zou je je fijnge­voeligheid actief willen gebruiken, waardoor je mensen kunt troosten, helpen, op vangen? Zou je jouw goede verstand willen inzetten, waarmee je Mijn woord zou kunnen onderzoeken en uitleggen aan anderen? Zou je…’ Hij zal jouw verlangen invullen, eraan tegemoet komen.

Ook zal Hij, zoals ik hier­boven al zei, spreken tot de leiders van de gemeen­te. En zij zullen het naar jou toe bevestigen door je uit te nodigen voor die ene bepaalde taak. Zo werkt de Here Jezus door de Heilige Geest, Fantas­tisch, hè?

Als je het nog niet geconcludeerd had, dan zou ik het hier duidelijk willen zeggen: de gemeente, dat ben jij, Dat ben jij. Ge­meente van de toekomst.

De gemeente heeft jou no­dig, zoals in een muur goede stenen nodig zijn ’(1 Petr. 02:04-05) . Als jij het erbij laat zitten, is de gemeente een beetje incompleet. Alsof er midden in een muur een steentje ont­breekt .

Als jij je geeft aan de ge­meente, dan ben je rechtstreeks aan ’t bouwen aan: Gods grootste wens! En Zijn reactie zal dan ook zijn, dat Hij blij met jou is. (En dat is dan zacht­jes uitgedrukt) Vol (vreugde zal Hij bij Zich­zelf denken: alweer een mens, die begrijpt wat Ik van plan ben. Alweer een mens die begint te besef­fen wat een belangrijke plaats de gemeente inneemt I in Mijn plan! Hoera!

Waarop wacht de schepping?

Gemeente. Gods gedachte en wens vanaf het aller­eerste moment dat Hij aan mensen dacht. Gemeente, volk van God, mensen sa­men . Mensen die leven vanuit vergeving. Mensen die steeds verder bevrijd worden van hun vijanden. Mensen die steeds meer de wil van God leren ken­nen. Mensen, die hecht met elkaar verbonden en hecht met de Here Jezus verbonden, uitgroeien tot volwassen geestelijke men­sen, tot volwaardige part­ners van God. God zou het liefste willen dat heel de wereld Zijn gemeente was! Maar dat is nog niet zo. . .

…want daarvoor wil God de gemeente inzetten. Lees eens Romeinen 8 vers 19 (Rom 08:19): “Want met reikhalzend l verlangen wacht de schep­ping op het openbaar worden van de zonen Gods”.

De schepping wacht. Waar­op? Op het moment dat er mensen zullen zijn die, binnen de gemeente, zover gegroeid zijn dat er een tijd aanbreekt, dat ze zonen van God worden (Ef. 04:12-13). Mensen die, binnen de gemeente, de Here Jezus zo gevolgd hebben, dat ze aan Zijn beeld gelijk worden. Men­sen dus, die Jezus Chris­tus ook volgen in: het Zoon-van-God zijn!

En de zonen van God, on­der leiding van de eerste Zoon van God, die zijn het waarop de schepping wacht. En ze rekt haar nek uit om te kijken: ko­men ze al? Zijn ze er al? Want de schepping moet bevrijd worden. Waarvan dan? Dat staat in Romeinen 8 vers 20 en 21 (Rom 18:20-21): van de vruchteloosheid en van de vergankelijkheid. Twee dingen die nu nog heersen over de hele schepping. Twee dingen waarmee de duivel de schepping in zijn greep houdt. Ze komen uit zijn koker. Want bij God is nooit vruchteloosheid, bij Hem is het altijd de bedoeling dat er vrucht komt. En bij God is geen vergankelijk­heid. Bij Hem heeft alles zo’n grote waarde dat het eeuwig blijft bestaan, blijft voortleven.

Uitdaging en verantwoordelijkheid

De gemeente, jij en ik! Wij mogen ons ervoor klaarmaken, ervoor toebe­reiden om zonen van God te worden! Hoe dan? Waar dan? Door onze inzet, in de gemeente. Want de schepping wacht op… jou en mij. Met reikhal­zend verlangen. Hoe lang duurt het nog?

Mensen, wat een uitdaging! Maar ook: wat een verantwoordelijkheid! Gemeente- zijn, wat is dat belangrijk, veelomvattend, alles be­palend.

Zoals ik al zei aan het begin: ik hoop dat ik, door deze gedachten over gemeente- zijn, in jouw hart een vuurtje heb mogen aansteken. Een vuurtje voor de gemeente. (Als dat er niet al was).

Heb een warm hart voor de gemeente! Omdat God er een warm hart voor heeft. Omdat Jezus Chris­tus er een warm hart voor heeft. Wil je Zijn gemeente versterken? Zoek dan naar een hechte relatie met Hem. Dat natuurlijk in de eerste plaats. En als je zo hecht met Hem bent verbonden, zal Hij zeker tot je spre­ken. Je zult Zijn stem ze­ker kunnen verstaan.

Geef het beste wat je hebt! In de tijd van het Oude Testament offerden de Israëlieten het beste van hun oogst en hun kudde aan God, hun eers­telingen (Ex. 23:19a) . Laten wij ook onze ‘eers­telingen’ geven, het beste wat we in huis hebben!

Wees in de gemeente. Voel je er verantwoordelijk voor. Voel je er verbonden mee. Ik zei al: in deze paar bladzijden kan ik eigenlijk nog maar heel weinig zeggen over het gemeente-zijn. Want, laten we eerlijk zijn, de duivel zit niet stil om de gemeente ‘onderuit te halen’. Hij gaat rond als een brullende leeuw, ook in de gemeenten, om on­rust, verwarring, onzuiver­heid, onwaarheid te zaaien, zodat Gods bedoeling met de gemeente ondersneeuwt. Want de duivel weet: als de gemeente werkelijk zo wordt zoals God haar be­doelt, is het afgelopen met hem.

Daarom moedig ik je aan om zelf in de Bijbel op zoek te gaan naar Gods gedachten over gemeente- zijn. Want alleen die ge­dachten moeten voor ons de ‘maat’, de ‘norm’ zijn!

Als er dan van binnen nog geen vuurtje gaat bran­den . . . !

 

 

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts 15 – slot –

De proclamatie van het koningschap van God

We gaan nog even verder met Openbaring 14 waar we in vers 6a lezen (Openb. 14:06a): “En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels…” (letterlijk: ‘in de midhemel’). De eerstelingen laten hun citerspel horen en terstond komt er weer een engel in beweging. Deze engel reageert op de eerstelingen en komt niet zomaar uit de lucht vallen. Deze engel vliegt in de midhemel. De midhemel is het knooppunt in de geestelijke wereld; je kunt zeggen: het kruispunt waar de wegen samenkomen. Kruispunten zijn vaak erg gevaarlijk. In de midhemel komen alle wegen in de hemelse gewesten samen. Zo zijn er knooppunten boven bepaalde landen of volkeren.

De engel in de midhemel had een eeuwig evangelie. ‘Evangelie’ is oorspronkelijk de boodschap van het Koningschap; de proclamatie van het Koningschap van God. Deze engel gaat het eeuwig evangelie proclameren. In vers 6b lezen wij: “…om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie. De engelen gaan het evangelie proclameren over alle volken, met het doel om over de volkeren de duisternis te verdrijven. Er komt ruimte boven die volkeren.

Dan komt de oogst! In vers 15 lezen we over de oogst die is rijp geworden. Het grijpt allemaal in elkaar. De eerstelingen beginnen. Zij gaan de zaak vrij bidden met hun citers. Daarna komt de engel in beweging, als vertegenwoordiger van de hele engelenwereld en gaat over de volken het evangelie proclameren. Daarna komt de oogst (vs.14-16).

De ondergang van de wereldbeheersers

In Openbaring 14 vers 8 (Openb. 14:08) lezen wij: “En een tweede engel volgde, zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen drinken”. De wijnoogst betreft het gericht over de wereldbeheersers (Openb. 14:17-20). Ze gaan in de persbak van de gramschap. “En de persbak werd getreden buiten de stad” (Openb. 14:20a). De wereldbeheersers worden onder de voeten van de gemeente: de Christus, gebracht. Een interessante tekst, die in verband staat met de wijnoogst en de wereldbeheersers is Psalm 76 vers 13a (Ps. 076:013a): “…die de toorn der vorsten verslaat” (Statenvertaling: “die de geest der vorsten als druiven afsnijdt”). De wijnoogst! De vorsten zijn de druiven en hun geest: de wereldbeheersers. Ze worden afgekapt om in de persbak vertreden te worden.

Een belangrijke profetie

Verschillende van de dingen waar ik in deze serie artikelen over geschreven heb, zijn profetisch aangereikt. Ik denk aan de nu volgende profetie, welke aanknoopt bij een oud gezangvers: “Ja, zo spreekt uw Heer:

Rust mijn ziel, uw God is Koning;

heel de wereld zijn gebied.

Alles wisselt op Zijn wenken,

maar Hijzelf verandert niet.

Zulke oude woorden, Mijn volk, zo vaak en door zovelen gezongen, maar nog zo weinig begrepen: Heel de wereld is Mijn gebied!

Mensen, die in ellende geboren worden, Mijn volk; mensen die nooit iets anders zien dan dat en sterven in dezelfde ellende; de uitzichtloosheid van miljoenen mensen. Dezelfde uitzichtloosheid geldt de mensen in een hoog beschaafde cultuur. Ze hebben geen wensen meer voor de toekomst; alles is grijs en «grauw voor hen. Het zijn allen mensen, die door Mijn scheppende kracht tot aanzijn geroepen zijn. Geen enkele daarvan is niet door Mij gekend.

Er zijn ontelbaar velen in duisternis, maar Ik heb ze gezien. Mijn hart gaat naar hen uit, want heel de wereld is mijn gebied, Mijn volk. Maar het wisselt op Mijn wenken. Het zal niet altijd in duisternis gehuld blijven, want waartoe zou Ik dan het Licht der wereld geworden zijn? Ik ben niet het Licht van een kleine uitgelezen groep, maar Ik ben het Licht der wéreld geworden. Het wisselt op Mijn wenken!

Mijn volk, in de hemelse gewesten zal uw strijd zijn voor de volkeren. Ik heb Mij een lichaam verkoren, om mét Mij uitvoerder te zijn voor Mijn plan. Wanneer gij het Mij vraagt, zal Ik u een gebied van deze aarde tonen, waarvoor gij in de hemelse gewesten zult strijden, want daar begint de verandering op Mijn wenken. Ik deel u Mijn wenken mede en gij zult spreken in de hemelen binnen, wat Ik in uw harten leg, om over een bepaald gebied van deze aarde te spreken. En gij zult bemerken dat op uw spreken legioenen engelen aan het werk zullen gaan en strijd zullen leveren voor de Heer en Zijn Gezalfde.

En het zal wisselen op Mijn wenken, omdat Ik niet veranderd ben, omdat Ik het Licht der wéreld ben, omdat Ik mensen gemaakt heb en voor elk mens een kans bereid heb om redding in Mijn bloed te aanvaarden.

Mijn macht reikt verder dan uw inzicht en het uitzicht van die mensen. Mijn macht reikt over de dood heen en aan elk mens zal Ik openbaren wie Ik ben, want de wereld is mijn gebied. Het zal veranderen op Mijn wenken naar het beeld Gods. Mijn volk, de aarde zal tot volheid gebracht worden. Bereid des weg des Heren, maak ruim baan in de hemelen en toon dat gij Mijn lichaam zijt en wenk mijn wenken verder. Rust, Mijn ziel, want voor u ben Ik de Koning en de wereld is mijn gebied, spreekt uw Heer”.

De vier cirkels waarin God gaat werken

God zegt tot ons als gemeente: ‘Wenk Mijn wenken verder!’ Wees u bewust dat heel de wereld Zijn gebied is. Wij mogen deel zijn van de komende Koning. God gaat werken in cirkels. De binnenste cirkel is het volk in de troon. De tweede cirkel zijn de engelen rondom de troon. De derde cirkel zijn de volkeren. De vierde cirkel is de hele schepping.

God gaat in de binnenste cirkel beginnen. Daar is het volk dat het hart van God gaat kennen en Gods hart gaat vertolken naar de engelen toe en via de engelen naar de volkeren. God gaat de volken samenbinden. Eerst gaat God Zijn gemeente samenbinden. In een andere profetie werd gezegd, dat God zegt: “Ik ben de Samenbinder, dit is één van Mijn namen. Ik ben de Samenbinder van ménsen en Ik ben de Samenbinder van volken”.

Zó zal de schepping één worden: één Heer, één God, één naam, één volk, één kudde en één Herder! Amen!

 

1989.12 nr. 309

Levend geloof 1989.12 nr. 309

De komst van de zoon des mensen door Gert Jan Doornink

Wie een overzicht maakt van de belangrijkste gebeurtenissen, waarover we in de Bijbel kunnen lezen, komt al spoedig tot de conclusie dat er heel wat is gebeurd en nog gaat gebeuren tussen ‘de schepping van hemel en aarde’ en ‘de eindvoltooiing aller dingen’. Maar dat de komst van de Zoon des mensen naar deze wereld een centrale plaats inneemt is aan geen enkele twijfel onderhevig.

We spreken met opzet over de ‘komst’ van de Zoon des mensen, want rondom het kerstfeest zien wij vaak een overaccentuering van de herdenking van Zijn geboorte als kind in Bethlehems stal. Natuurlijk is Zijn komst naar deze wereld ondenkbaar zonder Zijn geboorte, en wij mogen dan ook het kerstfeest met grote blijdschap vieren. Maar nooit mag uit het oog verloren worden waarom Christus werkelijk in deze wereld kwam, namelijk als de ‘Gezondene des Vaders’. God legde Zijn hart, Zijn wezen in Zijn Zoon, waarom wij ook in Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) lezen dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid was en de afdruk van Zijn wezen.

In Johannes 3, bij het gesprek wat Jezus had met Nicodemus, komt ook zeer duidelijk het gezonden zijn van Jezus naar voren Johannes 3 vers  17 en 17 (Joh. 3:16-17) . En in Johannes 18 vers 37, (Joh. 18:37) toen Jezus Zich verantwoorden moest voor Pilatus, zien wij dat Jezus Zijn geboorte ook verbonden heeft met Zijn gezonden zijn in deze wereld. Hij zegt: “Hiertoe ben Ik geboren èn hiertoe ben Ik de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem”.

Uit de waarheid of uit de leugen

Dit is een belangrijke uitspraak van Jezus. Hij wist dat velen de ‘waarheid’ zouden afwijzen. Wie niet ‘uit de waarheid is’, wie niet wedergeboren is, wie het nieuwe leven van Christus niet kent, is nog verbonden met de ‘leugen’. Hij is gemakkelijk te infiltreren vanuit het rijk der duisternis en kan zich tijdens het kerstfeest misschien wel laten meeslepen door allerlei romantische of nostalgische gevoelens, al of niet met een religieus sausje overgoten, maar heeft geen enkel ‘zicht’ op het werkelijke doel van de geboorte van Christus.

Eerst wanneer het nieuwe leven van Christus in ons is, en dit nieuwe leven ook regelmatig gevoed wordt vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest, ontstaat er een geheel nieuwe situatie. Dan is het oude leven werkelijk voorbij en gaat het nieuwe leven zich hoe langer hoe meer manifesteren. Dan gaan we ook ontdekken dat niet alleen de Zoon des mensen in deze wereld gezonden werd, maar ook wij gezondenen des Vaders zijn. Tot Zijn discipelen sprak Jezus destijds reeds dat zoals Hij gezonden was door de Vader, ook zij gezonden waren Johannes 20 vers 21 zie ook Johannes 17 vers 18 (Joh. 20:21; Joh. 17:18).

Het is goed om juist rondom en tijdens de kerstdagen hier onze aandacht bij te bepalen. Het unieke feit dat de Zoon des mensen in deze wereld kwam en als baby geboren werd, zou geen enkele betekenis hebben gehad als Hij daarna niet was opgegroeid tot volwassene en Hij zich als de Gezondene des Vaders kon openbaren.

Maar dit geldt ook voor ons! Als wij nieuwe scheppingen in Christus zijn, zal uit ons leven moeten blijken of er bij ons ook ‘groei’ is van baby’s in het geloof tot volwassen christenen. Het is ondenkbaar dat men in de natuurlijke wereld het aspect ‘groei’ over het hoofd ziet. Hoeveel te meer zal uit de geestelijke groei van ons als kinderen Gods moeten blijken, dat ook wij ons bewust zijn dat we ‘gezondenen des Vaders’ zijn.

Jezus was de ‘Eerstgeborene onder vele broederen’ zegt Paulus in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). En Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). De komst van de Zoon des mensen naar deze wereld en alles wat Hij deed en sprak tijdens Zijn bediening, mag ons dagelijks inspireren dit grote Voorbeeld te volgen. Hij is onze grote Koning, die het ons, door de volheid van de Heilige Geest, mogelijk maakt Zijn beeld tot openbaring te brengen, Hij, de Zoon des mensen, heeft ook ons het recht van het zoonschap gegeven Galaten 4 vers 5 (Gal. 04:05). De vreugde van het kerstgebeuren wordt er alleen maar groter en echter door hoe meer wij ons dat realiseren! Daarom kunnen wij met grote vreugde kerstfeest vieren en prijzen wij Hem die als kind in de kribbe zijn leven begon, maar thans de Koning der koningen is!

 

Jezus’ moeder door Duurt Sikkens

“…is vrij, en dat is onze moeder” Galaten 4 vers 26 (Gal. 04:26).

In Openbaring 12 vers 1 (Openb. 12:01) wordt gesproken over een vrouw. Wie is zij? Niet Maria, de aardse moeder van Jezus, want wat voor          zin heeft het een visioen te beschrijven over iets wat al heeft plaats gevonden? Bovendien bevindt zij zich in de hemel, de       voor natuurlijke zintuigen afgesloten gebieden.

Deze vrouw is een beeld van de gemeente, de vrouw van Jezus die bij Hem in de hemel woont. Deze vrouw gaat door een zware periode van veel verdrukkingen en dreigingen want de duivel staat er vlak bij.

En dan baart zij een volwassen kind, een man. Dat is een zware bevalling en ze schreeuwt het dan ook uit. Ze roept de naam. Want uit haar worden rijpe, volgroeide kinderen geboren, de zonen Gods waarop de hele schepping wacht en die – net als de eerste zoon Jezus – hun troon rechten innemen en in wie de genade Gods gestalte heeft gekregen. Zij binden de strijd aan, samen met de engelen en werpen de draak op de aarde, opdat de hemel gezuiverd wordt van de veroorzakers van al het kwaad.

Overigens, Jezus’ moeder. Wie was dat? Op aarde was het Maria, in de hemel waren dat degenen die Zijn wil doen en bij Hem zijn gebleven. Deze vrouw is vol van genade want ze is bekleed met de zon. Er is geen duisternis in haar, geen kwaad woord komt over haar lippen. Als je zonen wilt zien, leg je dan eerst toe op het goddelijk moederschap.

 

De grote lofzang door Wim te Dorsthorst (7 slot)

Gods handelen is wonderbaar

Wonderlijk als wij beden­ken hoe God gehandeld en gewerkt heeft met het volk Israël. In Romeinen 8 vers 4 en 5a (Rom. 08:04-5a) merkt Paulus op hoe bevoorrecht zij waren: “Hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijk­heid en de verbonden en de wetgeving en de ere­dienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft de Christus”.

Wonderlijk hoe God ervoor gezorgd heeft dat ze het heil voor zichzelf en voor de volken als een belijde­nis en een getuigenis uit­zongen bij de viering van Pesach. Dat ze, zo vaak ze het Pesach-lam slach­ten, heen wezen naar het Lam Gods dat ook geslacht moest worden in de vol­heid van de tijd en waar ze als volk zo’n grote rol zouden vervullen.

Ze zongen Psalm 114 over de wonderbare uittocht uit Egypte onder Mozes, niet beseffende dat ze te­gelijkertijd zongen en ge­tuigden van een veel gro­tere, veel wonderbaarlij­ker geestelijke uittocht in en door Jezus Christus. Niet beseffende dat ze zongen over de Messias die ze zo vurig verwacht­ten en het waarachtige Pesach-lam zou zijn.

Zij hebben Hem niet aangenomen

En toen Hij kwam tot het zijne – zegt Johannes – hebben de zijnen Hem niet aangenomen Johannes 1 vers 11 (Joh. 01:11). De Joden maakten de fout dat ze de Schrift voor de werkelijkheid hielden, ter­wijl de Schrift getuigt dat de werkelijkheid van Hem, die de werkelijkheid is. Jezus zegt: “Gij onder­zoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig le­ven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij ge­tuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 38 tot en met 40 (Joh. 05:38-40).

Ook op de laatste dag, de grote dag van het Loofhuttenfeest, werd de grote lofzang gezongen in de tempel en dan zongen ze: “Die de rots verandert in een waterplas, de keiste­nen in een waterbron” Psalm 114 vers 8  (Ps. 114:008). En als de priester opsteeg naar de tempel met een gouden kan water op zijn schouder, geschept uit de bron Siloam, dan werd hij ontvan­gen met muziek van har­pen, trompetten en cymbalen.

En dan lezen we van Jezus dat Hij stond en riep: “In­dien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 37 en 38 (Joh. 07:37-38). Hij was het levende water Johannes 4 vers 10 (Joh. 04:10), Hij was de waterbron waarvan ze altijd al gezon­gen hadden.

Paulus zegt in 1 Korinthiërs 10 vers 4 (1 Kor. 10:04): “Ze hebben in de woestijn gedronken uit een geeste­lijke rots welke met hen mee ging, en die rots was de Christus”.

Uit de rest van het ver­haal in Johannes 7 blijkt dat de woorden van Jezus nogal voor opschudding hebben gezorgd. Het ein­digt bij de schare in ver­deeldheid om Hem. Ze wil­len Hem zelfs grijpen om Hem om te brengen.

De profeten moeten vervuld worden

Hoe kon de Christus, de Zoon van God, nu een mens zijn van vlees en bloed, zonder enig aan­zien? Dat is de grote vraag bij de Joden. Ze kenden Daniël 7 vers 12 tot en met 14 (Dan. 07:12-14) waar de Zoon des men­sen gezien wordt als koning met heerlijkheid en macht als een hemels we­zen.

Jazeker, ze verwachtten de Messias en ze wisten: dat is de Zoon van God, en hun Messias zou het Koninkrijk van Israël her­stellen en vrede brengen op aarde. Maar in Jezus, die geen gestalte of luister bezat in het zichtbare, zien ze een godslasteraar, een mens, die zichzelf God maakt en daarom gedood moet worden Johannes 10 vers 33 (Joh. 10:33).

Ook hier zijn ze niet be­seffend dat ze zelf mee­werken dat het Lam Gods geslacht gaat worden en dat God zo de profeten in vervulling doet gaan die zeggen dat Zijn Christus moest lijden Handelingen 3 vers 18 (Hand. 03:18).

Jezus sterft als plaatsvervanger

De hogepriester van het jaar, Kajafas, spreekt van Godswege de profetische woorden: “Gij weet niets, en gij beseft niet, dat het in uw belang is dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat”. En dan merkt Johannes nog op: “Doch dit zeide hij niet uit zichzelf, maar als hoge­priester van het jaar pro­feteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk, en niet alleen voor het volk maar ook om de verstrooi­de kinderen Gods bijeen te vergaderen” Johannes 11 vers 49 tot en met 52 (Joh. 11:49-52).

God spreekt hier door Ka­jafas: “Gij weet niets en beseft niet”. Kajafas had geprofeteerd dat Hij plaatsvervangend moest sterven voor het hele volk, ja, voor de hele wereld. Dat is echter alleen maar mogelijk als iemand als koning dat volk en ook de hele wereld vertegenwoor­digt. In de berechting van Jezus staat dit dan ook centraal en komt steeds de vraag: “Zijt Gij de koning der Joden?”. Zou Jezus dit ontkennen dan zou Hij niet sterven voor het volk en de hele schepping, zou Hij geen plaatsvervanger zijn; maar Hij is Koning en antwoordt Pilatus: “Gij zegt, dat ik koning ben” Lucas 22 vers 3 en Johannes 18 vers 37 (Luc. 23:03; Joh. 18:37). Jezus laat het Pilatus zelf zeggen: “Gij zegt dat Ik koning ben”. Hij zal sterven als koning van de Joden, maar ook als koning van de heidenen, van de volken.

Het Lam dat God geeft

Aan het avondmaal – waar de grote lofzang gezongen wordt – neemt Jezus niet alleen de plaats van de ko­ning in, maar ook van het Lam Gods. Door het samen eten van het brood – ‘dit , is Mijn lichaam’ – en het samen drinken van de wijn – ‘dit is het bloed van Mijn verbond’ – maakt Hij zich één met zijn discipelen en de discipelen worden één met Hem. Zij vertegen­woordigen het volk en als Jezus als Lam geslacht wordt, neemt Hij het volk mee in Zijn dood op het kruis.

Als Jezus dan geboeid aan Kajafas, de hogepriester van het jaar, overgegeven wordt door Annas, geeft deze het Lam ter slachting over in naam van het volk. Kajafas vertegenwoordigt als hogepriester het volk bij God die het Lam zal slachten. In Zijn lichaam brengt Jezus dan de zonde van het volk in de dood op het kruis.

Maar Kajafas geeft ook nog het Lam in de handen van de heidenen, van de zondaren Lucas 24 vers 7 (Luc. 24:07) die Hem kruisigen. De heidenen, de volken, hadden nooit deel gehad aan de verbon­den van Israël. Ze hadden nooit een lammetje kunnen slachten voor hun zonden. Maar het Lam Gods dat geslacht wordt is voor Jood en heidenen samen – Jood en heiden – brengen ze

Hem in de dood. Hij draagt de ongerechtigheden van alle mensen, van alle volken en alle tijden. Hij is het Lam Gods voor Adam en Eva, maar evengoed voor het laatste mensen­kind dat uit een vrouw ge­boren zal worden. Niemand zal in de eeuwigheid be­staan op grond van eigen gerechtigheid, maar enkel door de gerechtigheid Gods in Jezus Christus 2 Korinthe 5 vers 21 en Efeze 1 vers 4 (2 Kor. 05:21; Ef. 01:04).

Geen bloed tot wraak maar tot behoud

Helaas wordt op het Jood­se volk een enorme schuld gelegd door sommigen die geen inzicht hebben. Dit wordt dan gegrond op Matteüs 27 vers 25 (Matt. 27:25) waar staat: “En al het volk ant­woordde en zeide: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”.

Op grond van deze tekst worden de grootste wan­daden dit volk aangedaan verdedigd en goedgepraat. De uitroeiing van zes mil­joen Joden in de tweede wereldoorlog, van kinde­ren tot grijsaards, wordt met deze tekst in de hand aangemerkt als hun ver­diende loon.

Zou het bloed van het Lam Gods, dat geslacht is voor alle mensen, ook voor de Joden, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zoiets verschrikkelijks kunnen brengen voor onschuldige mensen? Is Zijn bloed niet enkel reinigend, verlos­send, vrijsprekend? Het bloed van Jezus Christus werd door de Joden inder­daad over zichzelf afge­roepen, maar dit was niet tot hun veroordeling en ondergang, maar tot hun behoud. We lazen immers dat God door de mond van Kajafas sprak: “Gij weet niets, en gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het hele volk en niet het hele volk verloren gaat” Johannes 11 vers 50 (Joh. 11:50).

Ook wisten ze niet eens wat ze deden: “Gij weet niets, en beseft niet”, zegt God. En Jezus roept toch ook tot Zijn Vader: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen” Lucas 23 vers 34 (Luc. 23:34). De Vader heeft het vergeven! Denk ook aan Handelingen 3 waar Petrus zegt: “En nu broeders, ik weet, dat gij uit onkunde (andere vertalingen: onwetend­heid) gehandeld hebt, ge­lijk ook uw oversten; maar zo heeft God in vervulling doen gaan, wat Hij bij monde van alle profeten tevoren gebood­schapt had, dat Zijn Christus moest lijden” Handelingen 3 vers 17 en 18 (Hand. 03:17-18).

In het verhaal van de Emmaüsgangers horen we zeggen: “…hoe Hem (Je­zus) onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem ge­kruisigd hebben.

Het antwoord van Jezus is dan: “Onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben. Moest de Christus dit niet lijden om in Zijn heerlijkheid in te gaan?” Lucas 24 vers 20 tot en met 25 (Luc. 24:20-25).

Nog veel meer Schriftplaatsen getuigen ervan dat Je­zus gekruisigd moest worden en dat alles was naar de raad en voorken­nis van God Handelingen 2 vers 23 (Hand. 02:23). Jezus heeft volkomen de wil van de Vader vervuld Hebreeën 10 vers 5 tot en met 7 (Heb. 10:05-07). De schrij­ver van de Hebreeënbrief merkt ook nog op dat Je­zus zichzelf, door de eeu­wige Geest, als een smet­teloos offer aan God ge­bracht heeft” Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14). Hierin wordt met geen woord gerept over een aandeel van de Joden of de heidenen of over schuld, maar het is een zaak van de Vader, de zoon en de Heilige Geest.

Het is wonderlijk in onze ogen

Als Jezus met de zijnen het avondmaal viert is Hij de enige die alles overziet en weet er spoedig gebeu­ren gaat. Maar vanuit de liefde van God zegt Hij: “Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd” Lucas 22 vers 15 (Luc. 22:15).

Hoe wonderbaar en groots is dit allemaal. Helaas zijn er nog altijd vele Joden die nog Pesach vieren en daarbij de grote lofzang zingen, niet beseffende dat het Paaslam Jezus Christus voorgoed geslacht is. Dat het oude voorgoed voorbij is gegaan en het nieuwe gekomen is.

Voor Joden en heidenen is er maar één weg, zegt Pe­trus in Handelingen 15 vers 11 (Hand. 15:11), en dat is door het geloof in de genade van de Here Jezus. Voor de hele schepping geldt wat in de lofzang al die eeuwen gezongen werd: “Dit is de poort des Heren, de rechtvaardigen gaan daar binnen . Ik loof U, omdat Gij mij geantwoord hebt en mij tot heil geweest zijt. De steen die de bouw­lieden versmaad hebben is tot een hoeksteen ge­worden; van de Here is dit geschied, het is wonderlijk in onze ogen” (Ps. 118:020-023).

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Wat heerlijk wanneer je, nadat je je schuld hebt beleden, je onschuld belijden kan.

-Eigen aard is goud waard.

-De Heilige Geest is de leraar die boven de stof staat.

-Jezus volgen is Jezus begrijpen. Kunt u Hem volgen?

-Ga niet onder in de grijze massa; beken kleur.

 

Ontmoeting met Alfons Lehardy door Gert Jan Doornink

Enige tijd geleden ontvin­gen wij het getuigenis van broeder Alfons Léhardy uit Niel bij Antwerpen. Later hadden wij een ontmoeting met hem. Deze broeder – die reeds 86 jaar is – maar nog zeer actief is in dienst van Gods Koninkrijk, leest reeds vele jaren “Levend Geloof” . Hij heeft zelfs drie abonnementen, één voor zichzelf en twee om door te geven.

Bewogen leven

Alfons Léhardy heeft een bewogen leven achter de rug. We willen er graag iets van doorgeven, uiter­aard tot eer van de Heer die onze broeder telkens weer door zeer moeilijke situaties heen hielp.

In 1933 – Alfons was toen 30 jaar – kwamen hij en zijn vrouw tot bekering. In 1937 stierf hun enige dochter op achtjarige leef­tijd aan een ziekte, waar­voor in die tijd nog geen geneesmiddel bestond. Het sterven van hun dochtertje veroorzaakte een ernsti­ge crisis in het leven van zuster Léhardy, mede ten gevolge van allerlei ‘advie­zen’ die zij kreeg van zus­ters uit een kring waar ze bij aangesloten waren. Ver­driet en depressiviteit gin­gen haar leven beheersen en zij keerde de Heer ge­heel de rug toe. Alfons bleef echter vertrouwen dat zij uiteindelijk terug zou keren tot de Heer.

Dat gebeurde pas na 30 jaar in 1967. Dat gebeurde voor Alfons niet onverwachts, want de Heer had het kort tevoren aan hem geopenbaard.

Uitreddingen

Het spreekt vanzelf dat het leven van Alfons al die jaren niet gemakkelijk was. Hij bleef echter on­wankelbaar wat betreft zijn geloof in de levende Heer. Verschillende keren in zijn leven beleefde hij ook wonderbare uitreddin­gen, zoals in 1945, toen hij bij zijn werk als elektricien, bleef vastzitten op een paal en onder 250 volt stroom kwam te staan. In levensgevaar sprak hij tot de Heer: “Here God, als Gij mij hier niet afhelpt binnen 5 seconden is het leven uit mij” . Alfons weet zich niet te herinneren hoe lang hij was blijven vast­zitten, maar kwam weer bij kennis.

In 1950 overkwam onze broeder opnieuw een erns­tig ongeluk, toen hij van een bouwstelling naar be­neden stortte. Hij kwam op een betonrand terecht, waardoor drie halswervels gebroken waren gebroken en hij zes jaar niet kon werken.

Samenkomsten

In 1967 ging onze broeder met pensioen. Hij ging ech­ter niet stilzitten maar om­zien naar een groot huis waarin ook samenkomsten konden worden gehouden. Aan het Sint Hubertusplein te Niel werd een geschikte locatie gevonden. Al spoe­dig werden hier volle evan­gelie samenkomsten gehou­den die voor velen tot ze­gen waren. Ook kwamen er veel jonge mensen. In de zomer werden Bijbelstudies in de openlucht gehouden, want bij het huis hoorde een groot grasveld. Alfons had de leiding en verzor­ging wat betreft eten en drinken, terwijl broeder Rob Polderman het geeste­lijk voedsel uitreikte.

Toch voelde Alfons zich in die tijd belemmerd in zijn werk voor de Heer, doordat hij steeds een korset om moest hebben voor ver­sterking van zijn rug, die na het ongeluk in 1950 ernstig beschadigd was. Op een dag sprak hij tot de Heer: “Here God, ik kan het niet meer doen, ik heb onvoldoende adem” . Er kwam een wonderbaar antwoord. God sprak na­melijk: “Doe uw band van uw lichaam af en er zal u niets gebeuren!” “Ik deed zoals de Heer mij gezegd had” – vertelt Alfons – “er gebeurde mij niets en ik was sterker dan ooit tevoren”.

Er zou nog veel meer te vertellen zijn uit het leven van broeder Léhardy, want ook de laatste jaren beleefde hij nog menigmaal uitreddingen uit benarde situaties, onder andere bij een bromfietsongeluk, waarbij hij buiten zijn schuld, betrokken raakte en bij de val van een lad­der, bij het plukken van peren. In beide gevallen had hij veel pijn, maar al­tijd weer was zijn getuige­nis èn ervaring dat de Heer zijn grote Heelmeester was.

Alfons woont nu in een an­der huis dan waarin des­tijds de samenkomsten werden gehouden. De sa­menkomsten werden ver­plaatst naar Mortsel en worden nog geregeld be­zocht door onze broeder.

In de loop der jaren is daar een volle evangelie gemeente ontstaan, welke thans onder leiding staat van broeder Du Fossé. Uiteraard is Alfons in en voor deze gemeente nog steeds actief. Stilzitten is er niet bij. Toen ik hem onlangs opbelde en voor­zichtig vroeg of hij mis­schien gestoord werd in zijn middagdutje, was het lachende antwoord: “Ik ga altijd direct na het eten weer aan het werk. . .”

Het geheim van zijn vruchtbaar leven in dienst van de Heer is ongetwij­feld zijn verlangen om in voortdurende gemeenschap met    Hem te leven. Zo­

als hij het zelf onder woor­den brengt: “De Heer is mij altijd nabij geweest, omdat ik veel met Hem in verbinding was” .

 

Redaktie en medewerkers van “Levend Geloof” wensen alle lezers en lezeressen een rijk gezegend kerstfeest en een voorspoedig 1990 toe! Onze bede is dat wij ook in het nieuwe jaar vruchtbaar zullen zijn in dienst van Gods Koninkrijk!

 

Het hemelse Jeruzalem -2- door Hessel Hoefnagel

De hof van Eden

Na een bepaalde ontwikkelingstijd als natuurlijk mens formeerde de Schepper een gedeelte van de aarde als een bijzondere plaats voor de mens. Deze geografisch in de bijbel aangeduide omgeving kennen we als de “hof van Eden”. De reden van haar formatie staat in duidelijk ver­band met de bestemming van de mens.

De hof van Eden is een schaduwbeeld van het Koninkrijk der hemelen, waarvan Jezus later sprak en waar de geeste­lijke, wedergeboren mens met Hem geplaatst wordt. Zij was zeker niet het toonbeeld van het Koninkrijk van God met haar vrede en gerechtigheid. Daarom waarschuwde God de mens, toen Hij deze geestelijk in staat achtte de hof te betreden, voor de gevaren en verleidingen. Het ging hier­bij om niets minder dan de invloed van de Engel van de Afgrond, de Dood en diens handlanger, de duivel.

In de hof was een rijke schakering aan bomen en planten met een enorme variatie aan vruchten. Van al deze vruch­ten kon de mens eten om de behoeften van zijn natuurlijk lichaam te bevredigen.

In deze bomenvariatie beeldde de Schepper uit tot welke kennisontwikkeling de natuurlijke mens zou kunnen komen. De vruchten die deze mensheid zou voortbrengen, zouden haar in staat stellen om met wijsheid en inzicht de aar­de te bebouwen en te bewaren”. De mens zou zich ontwikke­len tot een waardig medewerker aan het doel van de Schep­per.

In het midden van de hof duidde de Schepper twee bomen aan met een bijzondere verhouding tot de mens. Deze was bestemd tot een taak, die verder ging dan alleen de zichtbare schepping. Ook en bovenal was hij bestemd tot een hemels wezen, met een taak en plaats in de wereld der geesten. Om de situatie in deze onzichtbare wereld aan de mens duidelijk te maken, wees God twee bomen aan in het midden van de hof en benoemde ze met kenmerkende waarden met betrekking tot de ontwikkeling van de mensheid.

Het midden van de hof duidt op de centrale invloed, die deze belde bomen zouden hebben In de ontwikkeling van het Koninkrijk der hemelen.

De “boom des levens” is de aanduiding van de mens, zoals God die van oorsprong bedoelde. Van de vrucht van deze boom mocht de mens eten om verzadigd te worden. Deze boom wordt aan het eind van de bijbel beschreven, als zijnde het centrale object In het “Paradijs Gods , waarvan dege­nen die volharden in geloof, mogen eten om tot het zoon­schap Gods uit te groeien Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07). Deze mogelijkheid was er al voor de eerste mens, die geplaatst was in de hof van Eden.

De “boom der kennis van goed en kwaad” is eveneens een aanduiding van een mens, die zich zou ontwikkelen door gehoor te geven aan een stem, die niet van God kwam. Deze mens wordt later aangeduid als de mens der wetteloosheid, de antichrist en de tegenstander, die zich bewust verzet tegen al wat God of voorwerp van verering heet 2 Thessalonicenzen (2 Thess. 02:03-04). De zonde van deze mens ligt daarin, dat hij ken­nis heeft van het goede, dat van God is, maar zich daar bewust tegen verzet. Hij wordt daarbij geleid door de geest uit de Afgrond, waarover later meer.

Door te luisteren naar een stem, die wezensvreemd was aan het Woord van God, vervreemdde de mens van zijn Schepper. Ook dit vreemde woord had haar oorsprong in de geestenwereld. Het was de leugen, die door middel van de slang (beeld van de duivel) in het paradijs tot de mens kwam. In de onzienlijke wereld zocht de Duivel (satan) als de vader van leugen contact met de mens Johannes 8 vers 44 en Openbaring 20 vers 2 (Joh. 08:44; Openb. 20:02). Deze leugen verdrong het woord van de waarheid, dat van de Schepper kwam en aan de mens het leven gaf Matteüs 4 vers 4 (Matt. 04:04). Het gevolg was dat de mens naar zijn inner­lijk stierf (dus het contact met God kwijt raakte) en on­der het beslag van de Dood kwam Genesis 3 vers 1 tot en met 5 (Gen. 03:01-05).

De vervreemding van de Schepper kenmerkte zich in de mens allereerst door vrees en schaamte, dingen die wezens­vreemd zijn aan de mens. Deze kenmerken zouden de mens eigen blijven, zolang de Dood in hem zou heersen vanuit de misleiding door de duivel.

De mens In ballingschap

Daniël was een profeet in ballingschap. Het gros van het volk Israël was door de koningen van Assur en Babel in gevangenschap weggevoerd.

Aan deze ballingschap kwam een eind, toen God Zelf daar­toe de geest van Kores, de koning van Perzië, opwekte om de ballingen terug te doen keren naar hun eigen land. Dat was op de door de profeet Jeremia uitgesproken profetie inzake de zeventig jaren, waarin het volk zou worden on­derdrukt (Jer. 25:12).

Ook in deze gebeurtenis met betrekking tot het natuurlij­ke volk der joden zit een profetische waarde, die aan Da­niël werd geopenbaard. Alvorens dit verder uit te diepen, eerst nog iets over het begrip ballingschap.

Toen de mens vanwege de misleiding door de slang, waar­achter de duivel schuilging, uit de hof van Eden werd verdreven, was hier sprake van ballingschap. De mens, die geroepen was tot medewerker van God in het grote plan van de schepping, raakte door de zogenoemde “zondeval” ver­vreemd van zijn ontwikkeling in het Koninkrijk der heme­len.

De Schepper had hem gewaarschuwd: ten dage als je eet van de vrucht van de boom van kennis, zul je de dood sterven. Dat dit niet slechts zijn lichaam betrof, bleek wel daar­uit, dat de mens nog honderden jaren leefde, eer hij stierf. Deze profetie betrof de innerlijke mens, die zou worden losgeweekt van zijn Schepper, in Wie hij leven had. Hij zou komen onder de macht van de Dood, die over hem zou heersen. Deze heerschappij betekent vruchteloos­heid ten opzichte van het doel van de Schepper. De vruch­teloosheid en onderworpenheid aan deze vijand van God en mens is voor de innerlijke mens ballingschap, dus ver­vreemding van eigen bodem.

De ballingschap, waarin de niet wedergeboren mens ver­keert, heeft alles te maken met de klimaat van de Dood, dat als gevolg van de zonde over hem gekomen is. De zonde is de sfeer van misleiding, waarin de duivel de mens brengt. Vaak is het ingaan op deze misleiding een niet bewuste daad, vanwege de schijnbare onschuld daarvan. De natuurlijke begeerte van de mens naar eten, bezit en ken­nis is vaak de aanleiding tot het komen onder de wet van de zonde (vgl. de wet van oorzaak en gevolg). Deze wet is zo sterk, dat de aan de natuurlijke mens opgedragen wet­ten, al hoe rechtvaardig en goed ze zijn, haar niet kun­nen uitschakelen.

De kracht van deze wet ontleent zij aan de heerschappij van de Dood. Daarom wordt deze wet ook die van de Dood genoemd Romeinen 8 vers 1 en 2 (Rom. 08:01-02).

Het einde van de ballingschap

Tegenover de wet van de zonde en de dood staat in de geestelijke wereld de wet van de Geest van het leven. De­ze wet is de ware wet van de Schepper van hemel en aarde. Zij is in werking gesteld door de overwinning van Jezus Christus over de claim van de Dood. Deze claim ofwel de “weeën van de Dood” (Hand. 02:24) werden door Hem verbro­ken, toen Hij het dodenrijk binnenging. De sleutels van Dood en dodenrijk werden Zijn eigendom, omdat de Vorst van de Afgrond deze reine, zondeloze mens niet kon vast­houden en Hem terug moest geven aan het leven.

Zo werd de Zonde(macht) veroordeeld in het vlees, dat op zich zwak is ten opzichte van deze macht, omdat Jezus, verbonden met de Geest van God, vrij bleef van de claim van de Zonde op de mens Romeinen 8 vers 1 tot en met 3 (Rom. 08:01-03).

De ballingschap van de eerste mens duurde tot een vastge­stelde tijd. Over deze volheid van de tijd schreef de apostel Paulus in de brieven aan de Galaten en de Efeziërs.

In de brief aan de Galaten schreef hij over de uitzending van de Zoon van God in de volheid van de tijd Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04). Met de komst van Jezus en Zijn overwinning over de Dood werd de ballingschap voor het volk van God doorbroken. Een nieuwe tijd brak aan. Een tijd waarin God de volheid van alle tijden voorbereidt om alles wat in de hemelen en op de aarde is, te brengen onder het gezag van Jezus Chris­tus Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10).

Tijdens Zijn bediening op aarde sprak Jezus reeds: Ik ben de weg, de waarheid en het leven Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). Om deze weg te kunnen bewandelen teneinde het oorspronkelijke doel met de mens te bereiken, wees Hij Zijn volgelingen op de komst van de Heilige Geest, die de weg zou wijzen om te komen tot de volle betekenis van wat de waarheid inhoudt Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13).

Alleen door geloof in Jezus Christus en de vervulling met de Geest van de Waarheid kan de mens het doel van God be­reiken. Dit doel is de heerlijkheid van de goddelijke be­stemming, welke de Schepper reeds van oorsprong in Zijn voornemen had. Deze bestemming is de erfenis van Gods kinderen, die op deze wijze worden aangenomen tot zonen. De Heilige Geest, die aan de gelovigen gegeven wordt, is het onderpand van deze erfenis 2 Korinthe 1 vers 22 (2 Kor. 01:22).

Alleen langs deze weg wordt de mens verlost uit de bal­lingschap, waarin hij door de zondeval is terechtgekomen. Deze verlossing is tot lof en verheerlijking van de grote Schepper van alle dingen Efeze 1 vers 11 tot en met 14 (Ef. 01:11-14).

De profeet Jeremia schreef een brief aan de ballingen in Babel, waar ook Daniël verbleef. Daarin wekte hij de bal­lingen op om huizen te bouwen, tuinen aan te leggen en de vruchten daarvan te eten. Ook zouden ze gewoon door moe­ten gaan met de gangbare verplichtingen inzake huwelijk en gezin. Bovendien zouden ze de vrede moeten zoeken en moeten bidden voor hun leefomgeving, zodat ze daar in vrede konden verkeren. Op Zijn vastgestelde tijd zou de Heer zelf naar hen omzien en hen terugbrengen naar hun land. “Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvol­le toekomst te geven”, luidde het woord van de Heer Jeremia 29 vers 1 tot en met 14 (Jer. 29:01-14).

Ook voor ons geldt, dat we gericht moeten zijn op de ont­wikkelingen in de geestelijke wereld. Ook daar gelden vastgestelde “tijden”, die in de profetieën van de bijbel zijn vastgelegd. Ook voor ons geldt, dat we ons niet hoe­ven af te zonderen in deze wereld, maar dat we ons door de zorgvuldigheden van het natuurlijke leven niet moeten laten losweken van onze hemelse roeping en bestemming. Na een bewuste en radicale bekering, waarop de innerlijke wedergeboorte volgt, groeit de nieuwe mens, zich vasthou­dend aan de waarheid, op tot het einddoel. Zo doet de in­nerlijke mens onsterfelijkheid en onvergankelijkheid aan, zodat het woord werkelijkheid wordt: de Dood is verzwol­gen in de overwinning 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54).

Dit is het einde van de ballingschap, waarin de mens door de misleiding van de Zondemacht is terecht gekomen.

“Deur de hoop” door Gert Jan Doornink

In Zaltbommel bestaat reeds verschillende jaren de volle evangelie gemeen­te “De Kandelaar” . De kleine maar zeer actieve gemeente houdt regelmatig samenkomsten in het ge­bouw van de Mannenvere­niging, Omhoeken 17 in het centrum van Zaltbom­mel. Daarnaast zijn er verschillende activiteiten zoals speciale evangelisatieavonden, koffieontmoetingen, colportagewerk en ook staat men met een lectuur- en boekenkraam op braderieen en markten in Zaltbommel en omgeving.

Vanuit deze laatste activiteit groeide langzaam de gedachte om met een eigen boekwinkel te beginnen, maar hoe komt men aan een geschikte locatie en de benodigde financiën? De gedachte kreeg een vastere vorm toen er een winkelpandje vrij kwam op één van de drukste punten van de stad (Wa­terstraat 33a) en de ver­huurder niet onwillend bleek om mee te werken dat hier een evangelische boekwinkel kon worden gevestigd. Men werd het eens over de huurprijs, de benodigde financiën kwamen er, er kwam me­dewerking van een be­vriende evangelische boek­winkel en na veel werk door de gemeenteleden, kon de locoburgemeester van Zaltbommel, de heer Krijger, op vrijdag 17 november het pand openen.

Dat men deze ‘evangelisatiepost’ niet zag als een vreemde eend in de bijt, bleek wel uit de reacties van de verschillende win­keliers uit de buurt. Meer dan 20 bloemstukken wer­den bezorgd en de eerste weken na de opening was er reeds een forse omzet.

De exploitatie van de boek­winkel, die de naam “Deur der Hoop” heeft, naar aan­leiding van Hosea 2 vers 14 (Hos. 02:14), staat onafhankelijk van de gemeente, waarom een aparte stichting werd op­gericht. Dit om zoveel mogelijk mensen te bereiken.

De winkel, waar behalve boeken, ook wenskaarten, tegels, cd’s, Ip’s en cassettes, etc., verkrijgbaar zijn is voorlopig geopend op dinsdag van 9 tot 13 uur; op vrijdag van 13.30 tot 21 uur en op zaterdag van 9 tot 17 uur.

Voor verdere inlichtingen – ook betreffende de sa­menkomsten van de ge­meente – kan men altijd contact opnemen met de echtparen Anton en Coos Hildebrand of met Johan en Tine Seepma.

 

Liever het licht door Liesbeth Hagendoorn

De belangrijkheid van het licht

Licht, wat is dat belang­rijk voor een mens! ’t Is eigenlijk zo vanzelfspre­kend voor ons, dat we er niet zo bij nadenken. Al­les om je heen gewoon goed te kunnen zien, zo­dat je je niet stoot aan dingen, niet struikelt en valt, je niet bezeert, zo­dat je kunt waarnemen wat er op je pad komt. Zo gewoon…

Maar… probeer je eens voor te stellen dat je blind bent. Je kunt met jouw twee gezonde kijkers misschien maar heel moei­lijk verplaatsen in het be­staan van iemand om wie het altijd alleen maar don­ker of wazig is. Als ik soms verhalen lees over hoe blinde mensen leven, bewonder ik vaak hun zeer fijn afgestemde ge­hoor- of reukorgaan. Dat is vaak extra ver ontwik­keld.

En toch, blindheid is en blijft een enorme handi­cap. Als je blind bent, worden je mogelijkheden opeens een stuk beperk­ter. Misschien heb je wel geweldige talenten in je, bijvoorbeeld in de sport, of heb je een prachtig tekentalent, maar dergelijke talenten zul je nooit kunnen gebruiken en ont­wikkelen, want: daar heb je ogen voor nodig die kunnen zien. Wat jammer is dat, wat onbevredigend!

Stel dat een oogarts het geweldige nieuws voor je zou hebben dat je door een operatie weer zou kunnen gaan zien. Hoe zou je reageren? Je zou toch dolblij zijn en die mogelijkheid, om bevrijd te worden uit dat eeuwige donker, met beide handen aangrijpen!

Kiezen tussen licht en donker

Nee, over zo’n aanbod zou niemand lang hoeven na te denken! Als je mag kiezen tussen donker en licht, dan wist je het wel . . . : liever het licht! Lie­ver die ingrijpende ver­andering in je leven, waardoor er opeens zoveel ruimte bij komt, waardoor er een compleet nieuwe wereld voor je opengaat. Waardoor jouw wezen, al jouw gaven, pas echt tot hun recht kunnen gaan komen! Waardoor je opti­maal kunt gaan leven.

Misschien denk je nu: ja, dat lijkt me voor een blin­de echt geweldig om op­eens te kunnen zien. Maar ja, ik kan al zien, dus voor mij is dat verhaaltje verder niet geschreven. Maar weet je dat wij ook zo’n geweldig aanbod krijgen in ons leven? Weet je dat ieder mens die keu­ze kan maken tussen duis­ternis» en licht?

Je begrijpt natuurlijk wel dat ik ’t niet heb over jouw lichamelijke ogen, want hopelijk is daar niks mis mee. Nee, als ik het heb over een keus tussen licht en donker, die elk mens kan, mag, nee, moet maken, dan gaat het om iets heel anders. Dan gaat het niet om licht of donker in de zichtbare wereld om je heen, maar dan heb ik het over een toestand in de onzichtbare, geestelijke wereld.

En dat is de situatie waar de Bijbel vaak over spreekt. Die situatie wordt bijvoorbeeld onder woorden gebracht door de profeet Jesaja in het Ou­de Testament, in Jesaja 9 vers 1 (Jes. 09:01): “Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis straalt een licht…”

In de tijd dat Jesaja deze woorden opschreef werd het volk Israël bedreigd door zijn grote buurman, het land Assyrië. Toch was dat niet in de eerste plaats wat Jesaja bedoel­de toen hij het had over een land van diepe duisternis. Er was een andere duisternis in en rondom dat volk: namelijk, dat ze zich van God, hun Vader en Schepper, hadden af­gekeerd. Dat bracht duisternis in hun leven. Zonde en leugen, dwang en gebondenheid waren de gevolgen. God werd ver en moeilijk te begrij­pen. Wie was God nu wer­kelijk? Niemand wist het echt meer. Het volk was zijn zicht op God kwijt. En dus hun zicht op echt leven, hun zicht op alles wat goed en gaaf, rein en waar, echt en sterk was. Ze werden steeds meer verblind en gehandicapt. Een volk dat alleen nog maar oog had voor het op­pervlakkige leven om zich heen en geen zicht meer had op het leven dat God eigenlijk voor de mens had bedoeld: het leven als geestelijk wezen, hecht verbonden met God in de geestelijke wereld. . .

God dacht eerst aan het licht!

Het volk Israël was en is echt niet het enige dat in zo’n situatie terecht kwam. Vanaf het moment dat de leugen voor het eerst door de slang de wereld in kwam (Genesis 3), probeerde de duivel altijd de mens het zicht te ont­nemen. Vanaf die eerste leugen was het vaak ‘slecht zicht’ in de gees­telijke wereld! Terwijl Gods eerste gedachte, die Hij onder woorden bracht, was geweest: “Er zij licht…” Genesis 1 vers 3 (Gen. 01:03). En God meende dat. Hij

meent het nog steeds, met heel Zijn goddelijke, ruime, onovertroffen Vaderhart. ‘Ik wil dat het licht is rond en in mijn mens!’ God wil niets liever dan dat elk deel van Zijn schepping optimaal leeft, met elke vezel! Heel Zijn schepping mag leven, dat is Zijn wil, zo heeft Hij het bedoeld. Zo heeft Hij het zeker bedoeld voor de kroon van Zijn schepping: Zijn mens. Helemaal uit de verf mag die mens komen, op en top mens, beeld en weerspiegeling van de le­vende God, stralend door dezelfde heerlijkheid. God meent het nog steeds…

Daarom mag en kan ik straks weer kerstfeest vieren. Want er kwam licht. “Ik ben als een licht in de wereld geko­men, opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve” Johannes 12 vers 46 (Joh. 12:46). Dat zei de Here Je­zus Christus, Gods eerste mens, die eindelijk be­greep dat God het nog steeds meent.

En Jezus bracht licht, was dat licht zelf. Licht, dat elke donkere ruimte in één klap verlicht en dat echt ruimte geeft, levensruimte. Licht, dat ieder mens verlicht Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09), ieder menselijk leven zo com­pleet wil maken! Licht dat een wereld voor je opent van ongekende mo­gelijkheden, waardoor jouw wezen pas echt tot zijn recht gaat komen.

Iedereen om je heen die die geweldige keuze voor dat stralende licht heeft mogen maken, zal je kun­nen vertellen waaruit dat licht bestaat. Maar ik denk dat het hier de Here Jezus mag zijn, die het jou Zelf uitlegt. Want hoe dat licht merkbaar kan worden, ook voor jou, dat vind je in Johannes 18 vers 37 (Joh. 18:37): “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou ge­tuigen” .

Het licht waarmee Jezus Christus je wil verlichten, omhullen, doorstralen, is: de waarheid. De waar­heid op elk terrein. Ein­delijk de waarheid over wie God nu echt is. Ein­delijk de waarheid over wat Zijn gedachten over jou nu echt zijn. De waar­heid over hoe Hij jou nu echt bedoelt. De waarheid over waar het kwaad nu eigenlijk echt vandaan komt. De waarheid, dat jij mag heersen over het kwaad. De waarheid over hoe je dat mag en kunt volbrengen. De waarheid over jouw toekomst. De waarheid. . .

God wilde dat die boven water zou komen! En de Here Jezus begreep dat. Wat heerlijk, Hij begreep het! Hij werd Degene, die met Zijn hele leven getuig de voor de waarheid. Vocht voor de waarheid. Overwon voor de waar­heid! Voor Hem, de Koning aller koningen, sloeg de leugen op de vlucht. Tegen Hem, de Heer aller heren, moest de aartsleu­genaar, de duivel, het af­leggen!

Waarheid betekent: licht in de geestelijke wereld. Ruimte en helderheid, echtheid en zuiverheid in die onzichtbare wereld, waarin ieder mens zich bevindt. Waarheid in die wereld maakt je niet alleen vrij, maar ook sterk. Want je begint meer en meer te ontdekken dat al jouw vij­anden zich daar bevin­den. Die vijanden, die je willen op zadelen met han­dicaps en die je zo aan handen en voeten willen binden. Maar ze kunnen zich niet langer voor je verstoppen, je hebt ze in de peiling, want je kunt zien! Die onzichtba­re wereld is voor je open­gegaan. De mist is opge­trokken .

Ik zou je willen zeggen: maak ook die keuze, kies liever het Licht! Zeg ook: ‘Ja Heer, ik wil liever uw Licht in mijn leven, uw licht en uw waarheid” .

Is er een beter en mooier moment dan die keuze te doen tijdens het kerst­feest? Doe het. Er gaat een wereld voor je open. Een wereld waarin je, sa­men met de Here Jezus Christus, onze Leidsman en God, onze Schepper, pas echt, met elke vezel, zult gaan leven. Zoals een mens behoort te le­ven .

En als je die keuze mis­schien al lang hebt ge­maakt, dan mag je die feestdagen van kerst ge­bruiken om die keuze van je hart nog eens op­nieuw te bevestigen. Uit liefde voor onze Heer Je­zus Christus, die getrou­we getuige van de waar­heid. Doordat Hij zo’n getrouwe getuige was en is, werd Hij het Licht, dat ieder mens verlicht.

Ik kan het niet laten om je nog te wijzen op Psalm 45, een schitterende Psalm in de Bijbel, die subliem laat zien waarom de Here Jezus zo’n geweldige Koning der koningen is, die voorspoedig uitrijdt, voor de zaak van waarheid, ootmoed en recht. Lees hem met je hart.

Ik wens je toe, dat kerst­feest het feest mag wor­den van jouw keuze voor het Licht.

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (14)

Wat in Openbaring 14 onthuld wordt

We gaan ons nu bezighouden met Openbaring 14, een hoofdstuk dat eigenlijk één geheel vormt. In dit hoofdstuk – en ook op andere plaatsen in het boek Openbaring – ga je het verband zien tussen de activiteit van de gemeente en als gevolg daarvan het uit gaan van de engelen. In Openbaring 14 gaat het om drie punten: 1. De eerstelingen Openbaring 14 vers 1 tot en met 5 (Openb. 14:01-05). 2. De graanoogst Openbaring 14 vers 15b (Openb. 14:15b): …”de oogst der aarde is geheel rijp geworden”). 3. De wijnoogst Openbaring 14 vers 18b (Openb. 14:18b: …”oogst de trossen van de wijngaard, want zijn druiven zijn rijp”). Het is een schitterend beeld van de ontwikkeling, die God gaat aangeven.

Het hoofdstuk begint met de woorden: “En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden”. De berg Sion wordt in de Bijbel vaak verbonden met het heil voor de volkeren. Zo lezen wij in Jesaja 2 vers 2a (Jes. 02:02a): “En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen en hij zal verheven zijn boven de heuvelen”.

Letterlijk staat er voor ‘als de hoogste der bergen’: ‘als het hoofd der bergen’. Het hoofd van alle machten en koninkrijken. Er staat meteen bij: “en vele volken zullen derwaarts heen stromen” Jesaja 2 vers 2b (Jes. 02:02b). De volken zullen naar de berg Sion stromen, want uit Sion zal de wet uitgaan. De eerstelingen staan op de berg Sion. Zij staan daar om de volken te zegenen en hun het heil te verkondigen.

De citer als instrument van openbaring

“En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang voor de troon…” (vs.2-3a). Zij zingen als antwoord op het oude lied van de volkeren , een nieuw lied. We noemen twee plaatsen waarin de citers een belangrijke rol spelen:

In 2 Koningen 3 krijgt de profeet Elisa bezoek van drie koningen, die ten strijde getrokken zijn. Na zeven dagreizen te zijn rondgetrokken, was er geen water meer voor de legers en de lastdieren. De koning van Israël zegt: “Voorzeker heeft de Here deze drie koningen geroepen om hen in de macht van Moab te geven” 2 Koningen 3 vers 10 (2 Kon. 03:10). Koning Josafat van Juda zegt: “Is er een profeet in de buurt?” 2 Koningen 3 vers 11 (2 Kon. 03:11). Als de drie koningen bij Elisa komen en hun verhaal vertellen, zegt Elisa: “Haal mij een citerspeler!” Als de citerspeler gaat spelen, ontvangt Elisa een woord des Heren. Hij zegt: “Dit dal zal vol water lopen. Jullie moeten greppels gaan graven!” Als dan de citerspeler zijn spel doet horen, komt er heil voor de volkeren. De drie koningen vertegenwoordigen drie volken. Er komt water in de woestijn om de volken te drenken. In Openbaring 14 zien we de citerspelers weer. Dit heeft ook te maken met het heil, dat de volken in de woestijn water zullen ontvangen.

In Psalm 49 vers 5 (Ps. 049:005) lezen wij: “Ik zal mijn oor tot een spreuk neigen, mijn geheimenis bij de citer ontsluieren”. De tempelzangers, de Korachieten, zeggen: ‘Wij gaan ons geheimenis ontsluieren bij de citer’. Dit wordt tot alle volken gesproken: “Hoort dit, alle gij volken, neemt ter ore, alle bewoners der wereld…” (vs.2). Het geheimenis wordt voor de volken ontsluierd. De volken waren zelf ook gesluierd. De citer is het instrument van de openbaring voor de volkeren.

Ik geloof niet dat muziek op zich een mens verlossen kan. Hier is echter sprake van muziek met inhoud. Als iemand liederen van bevrijding zingt, eventueel met muzikale begeleiding, dan kunnen de woorden Gods, die worden uitgezongen, in de geestelijke wereld iets uitwerken. Als David zijn liederen zingt ten aanhoren van Saul, dan heeft dit uitwerking op de boze geest, die Saul opjaagt. Deze geest wordt het zwijgen opgelegd. David deed de dingen heel bewust. Dat blijkt wel uit de Psalmen, die hij gemaakt heeft. Bijvoorbeeld Psalm 57 vers 10 (Ps. 057:010): “Ik zal u loven, o Here, onder de volkeren, Ik zal U psalmzingen onder de natiën”. De gemeente zingt: 1. voor de volken; 2. over de volken (over de volken héén, om hun genezing te bewerken); 3. namens de volkeren (de gemeente zingt en bidt namens degenen, die niet kunnen bidden).

De gemeente heeft in zekere zin hierin een plaatsvervangende functie. De gemeente is als het ware de stem voor de volkeren, zoals een vader of moeder de stem voor het kind is. Een kind kan misschien niet onder woorden brengen wat het mankeert. Dan moet de vader of moeder namens het kind bidden. De gemeente is op deze wijze in de geestelijke wereld bezig voor de volkeren, om hun stem te zijn voor de troon van God. Vandaar dat er juist in Openbaring staat, dat ‘alle volken, stammen, taal en natiën’ voor de troon zijn. Op deze wijze zijn alle volken in de hemel vertegenwoordigd.

 

“Bevrijding van demonie”

Over dit belangrijke onderwerp, geschreven door broeder Evert van de Kamp, volgt het eerste artikel in “Levend Geloof” van volgende maand.