Levend Geloof – 251

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

1988.10 nr. 296

Levend geloof 1988.10 nr. 296

Arbeiders in het oogstveld door Gert Jan Doornink 1988.10 nr. 296

“De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” Matteus 9 vers 37 en 38 (Matt. 09:37-38).

Vrijwel elk kind van God, dat enigszins thuis is in de Bijbel, kent deze bekende woorden van Jezus. Zij hebben mij althans altijd geweldig aangesproken. Toch kan het gebeuren dat teksten of Bijbelgedeelten, die wij reeds jaren menen te kennen, plotseling als het ware opnieuw gaan leven. Het lijkt dan wel alsof er een nieuwe dimensie aan wordt toegevoegd, alsof er ineens ‘meer’ uit de tekst tevoorschijn komt, dan wij er ooit in hadden gelezen. Feitelijk mag ons dit niet verwonderen, want Gods Woord is levend en krachtig Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12), het houdt stand tot in alle eeuwigheid 1 Petrus 1 vers 25 (1 Petr. 01:25), het is onveranderlijk en eeuwig. Jezus zelf zei van de woorden die Hij sprak, toen Hij op aarde was, dat zij geest en leven zijn Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). Voor ons geldt dat de woorden Gods door de Geest Gods tot leven komen. Alleen door de Geest kunnen wij Gods Woord op de rechte wijze verstaan.

Dat geldt ook voor de woorden die Jezus uitsprak ten aanzien van de oogst en de arbeiders. Wij kunnen niet volstaan met te zeggen, als wij nu maar bidden om arbeiders dan is het wel goed. Dan doen we immers wat de Heer van ons vraagt. Wij kunnen dan verder zorgen voor ons gebed en onze gaven… Jarenlang heb ik het zo gezien, tot ik tot de ontdekking kwam met welk een wijsheid Jezus deze woorden heeft uitgesproken om in feite ieder kind van God te motiveren om een ‘arbeider’ in het ‘oogstveld’ te zijn! Laten we niet over het hoofd zien dat deze opdracht van Jezus voorafgegaan wordt door de volgende opmerking van Matthéüs: “Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36).

Een nieuwe leer met gezag

Wij hoeven ons niet af te vragen wie degene is die de mensen ‘voort jaagt en afmat’. Dat is de duivel de mensenmoordenaar vanaf het begin. Jezus werd’ met ontferming over hen bewogen. Hij is ook in dit opzicht ons grote voorbeeld. Hij openbaarde de wil van de Vader, die slechts één verlangen had, namelijk dat de mens terug zou keren in Zijn gemeenschap, om zodoende de goedheid en de volmaaktheid van God de Schepper weer te leren kennen. Daar was Jezus zelf ook voortdurend mee bezig. In vers 35 staat dat Hij alle steden en dorpen langs ging en in de synagogen leerde en het evangelie van het Koninkrijk verkondigde. Let wel: Hij sloot zich niet aan bij de opvattingen van de Farizeeën en de Schriftgeleerden. Maar Hij bracht een boodschap waarvan de mensen zeiden dat het een nieuwe leer met gezag was Markus 1 vers 27 (Mark. 01:27).

De leer die Jezus bracht was een leer die leven verwekte! Het was geen boodschap die theorie bleef, maar praktisch werd toegepast. Hoewel Jezus ‘hard’ was ten aanzien van de vrome geesten, die zich via de godsdienstige leiders van die tijd manifesteerden, was Hij met ontferming bewogen ten aanzien van de ‘slachtoffers’ van valse leringen en onwetendheid, door satan veroorzaakt. Daarom gaf Hij zijn discipelen de opdracht om te bidden om arbeiders. Hij zei niet rechtstreeks: Jullie zijn die arbeiders, omdat Hij wist dat zodra zij oprecht zouden gaan bidden, zei dit zelf zouden gaan ontdekken, want werkelijk bidden brengt ons in gemeenschap met de Vader. Hij kan zich dan aan ons openbaren. Jezus kende de kracht van het gebed. Hij zocht dikwijls de stilte op om te kunnen bidden en zo de stem van de Vader te verstaan.

Uitgezonden in het oogstveld

Ook in deze tijd is de oogst groot, want ieder mens die nog buiten het Koninkrijk Gods staat, behoort tot de oogst die God wil binnenhalen. Hij heeft immers alle mensen op het oog? Dit betekent dat ieder kind van God uitgezonden is in het oogstveld. Dus niet alleen de ‘fulltimers’, zendelingen en missionarissen, zijn de arbeiders. Maar de Heer wil dat we allen ingeschakeld zijn bij het binnenhalen van de oogst en dat we de bekwaamheden en talenten, die Hij in ons gelegd heeft, in Zijn dienst en in dienst van de medemens zullen stellen.

Laten we de Heer bidden om wijsheid en inzicht om de grote opdracht van Jezus – die wat onderdelen betreft voor elk kind van God verschillend kan zijn – zo goed mogelijk te kunnen uitvoeren. Hij stelt ons geestelijke wapens ter beschikking – Zijn Woord en Zijn Geest – zodat we niet hoeven te falen of bevreesd zullen zijn, maar kunnen overwinnen. En die overwinning houdt in dat we anderen ‘los’ maken uit het rijk der duisternis en brengen in de heerlijkheid van Gods Koninkrijk. Wie zou niet willen meewerken aan deze geweldige opdracht? Niets schenkt grotere voldoening dan gehoorzaam te zijn aan die opdracht. Wees daarom een arbeider in dienst van Gods Koninkrijk, die zich volledig inzet, want er is nog veel werk aan de winkel. De velden zijn wit om te oogsten!

 

Geloven, hoe doe je dat? door Gert van de Kamp

 

Is dat eigenlijk wel een vraag die ‘doorgewinterde’ christenen zichzelf kunnen stellen? Het geloof in Je­zus Christus, de Zoon van God en de Redder van de wereld, staat toch buiten kijf? Toch is het de moei­te waard om je eens te verdiepen in ‘geloven’ èn wat er gebeurt als mensen geloven.

Geloven is te onderschei­den naar zijn objectieve inhoud en naar zijn subjectieve inhoud. Met objectieve inhoud wordt be­doeld het geloof in een bepaalde leer. Objectief, je bepalen tot feiten, daarbij niet beïnvloed door je gevoel. De Fari­zeeërs zijn ‘goede’ voor­beelden van zulke gelovi­gen, die het geloof als object behandelen. Iets dat je kunt beschouwen, waarover je kunt filoso­feren , spreken en den­ken.

Maar het geloof wordt niet beleefd naar zijn subjectieve inhoud, waarbij geloven voortkomt uit een persoonlijke beslissing van de mens, waarbij ge­loven een levenshouding is. De Farizeeërs zijn niet verwonderd over wat Je­zus Christus doet. Als Jezus een bezetene ge­neest die èn blind èn stom is, zijn de mensen buiten zichzelf Matteüs 12 vers 22 (Matt. 12:22 e.v.). De New English Bible vertaalt: “The bystanders were all amazed”, dit is verbaasd. De omstanders zien met verwon­dering hoe de Zoon van David zich openbaart. In dit opzicht kan verwondering ‘een deur naar gelo­ven’ zijn. Paulus spreekt in Handelingen 14 vers 27 (Hand. 14:27) van zo’n deur des geloofs.

Bij Farizeeërs (schijnheili­gen, huichelaars) staat geloven naar zijn objectieve inhoud centraal. Alles moet passen in het straat­je van hun leer. Zij laten zich niet verwonderen door Jezus Christus, maar zoeken naarstig een ver­klaring voor wat ze zien gebeuren.

Geloven is een levenshouding

Geloven is niet: verkla­ringen zoeken als er iets gebeurt dat je niet be­grijpt. Geloven is niet een boek openslaan, waarin staat hoe je moet denken. Geloven heeft daarentegen met verbazing te maken. Mensen verbazen zich als ze iets meemaken dat ze niet verwachten. Vanuit verbazing – bijvoorbeeld over het evangelie – word je met je zelf geconfronteerd en moet je een per­soonlijke beslissing nemen: ga ik die deur van het geloof binnen of ga ik er aan voorbij? Dan is gelo­ven een levenshouding: ‘een vast en onwankelbaar vertrouwen op God en Gods Woord, het als wer­kelijk en waar aanvaarden en beseffen van het be­staan en de openbaringen van een godheid’ (Van Dale).

Laat het duidelijk zijn dat geloven iets persoonlijks is. Het is een enorme kracht waardoor mensen hun leven kunnen inrich­ten naar het voorbeeld van Jezus Christus. Daar­om is het heel goed je eens af te vragen: hoe doe je dat, geloven? Het is heel nuttig voor je ge­loofsleven, je identiteit als gelovige te onderzoe­ken , want dan ervaar je welke kracht in je leven die grote rol speelt. Het feit bijvoorbeeld dat je ge­loof kan toenemen 2 Korinthe 10 vers 15 (2 Kor. 10:15), wijst erop dat je je daar ook naar kunt uit­strekken.

Geloven geeft zelfvertrouwen

Iedere gelovige kent de definitie van geloven. He­breeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) in de Groot Nieuws vertaling is erg duidelijk: “Geloven is zeker zijn van de dingen waar je op hoopt, ervan overtuigd zijn dat wat je niet ziet, toch bestaat”.

Zekerheid in je leven, dat is wat geloof te bieden ? heeft. Onzekerheid daarentegen maakt mensen van binnen kapot. Een gebrek aan zelfvertrouwen maakt mensen oncreatief, het beeld van de Schep­per wordt niet ervaren. Uit geloven vloeit zelfver­trouwen voort, omdat Hij het is die wat in je ziet. Deze waardering van bo­ven wordt sterk ervaren in een actief geloofsleven. Dan ben je als mens in staat volledig te leven naar de wens en het beeld van je Schepper. Waar ge­loof sluit twijfel (onzeker­heid , gebrek aan zelfver­trouwen) uit. Heel sterk omschreven staat dat in Matthéüs 21 vers 18 tot 22 (Matt. 21:18-22), de vervloeking van de vijgenboom.

De uitvinder van de psychoanalyse, Freud, vindt dat het leven van de mens geregeld wordt door instinctieve driften en constateert dat de ontwikke­ling van een mens bepaald wordt door zijn vroegste jeugdervaringen. Volgens hem heeft religie (het ge­loven) haar oorsprong in de hulpeloosheid van de mens bij zijn confrontatie met de krachten der na tuur buiten hem en de krachten der instincten binnen hem. Religie wordt door Freud tegenover de rede (het menselijk ver­stand) gesteld. Religie is een collectieve neurose, een gevaar, aldus Freud. Het geloof is dan een ‘in­fantiele fixatie’, de mens creëert zich een god vanwege zijn hulpeloos­heid.

Freud draait de rollen om; de mens maakt zich een god, in plaats van God maakte zich een mens.

Een mens die in staat is om de ‘gave van het ge­loof, waardoor wij als waarheid aannemen alles wat God geopenbaard heeft’ (R.K. catechese), te hanteren. Het Woord – niet de hulpeloosheid – is de bron waaruit geloof voortkomt. “Het geloof is uit het horen en het ho­ren is door het woord van Christus” Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). Hulpeloosheid is geen bron van geloof, maar een situatie waarin je als mens kunt verke­ren. In zo’n situatie klin­ken woorden van God.

De mens die om hulp roept, wordt vertroost. Psalm 70 (Groot Nieuws vertaling) schetst het beeld van een hulpeloos mens, die vanuit zijn ge­loof God aanroept:

“Heer God, bevrijd mij, kom mij helpen, snel! Want ze staan mij naar het leven, ze wensen mijn ondergang! Maar laten ze bedrogen uitkomen, laat ze terugdeinzen, rood van schaamte, overdekt met schande. Nu al juichen ze over mijn dood, laat ze beschaamd afdrui­pen.

Vervul ze met diepe vreugde wie u zoeken en van u houden.

Laat hen steeds kunnen zeggen: ‘God doet grootse dingen, Hij brengt uitkomst!’ Heer, arm ben ik, hulp­loos , kom snel, mijn God, U mijn Helper, mijn Red­der.

Laat mij niet wachten!”

En God laat de mens die gelooft heus niet wachten, De woorden van God, waardoor mensen geloven, zijn zuivere woorden, ge­degen zilver, in een smelt­oven zeven maal gelouterd. Hij doet zijn woorden ge­stand Psalm 12 vers 7 en 8 (Ps. 12:7-8).

Het geloof in Jezus Chris­tus geeft volkomen her­stel.

Geloven, hoe doe je dat? Kort gezegd: door volle­dig te leven naar het Woord van God. Door die woorden creatief uit te werken in je leven. Dan is geloven genieten van dat wat God in je heeft gelegd, genieten van je mogelijkheden. Geloven is vertrouwen dat God in jou persoonlijk voleinden zal wat Hij is begonnen Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06). En daar gaat het uiteindelijk om.

 

 

 

Herfstactie 1988 – door redactie

Dit najaar staat in het teken van het. winnen van nieuwe abonnees voor “Levend Geloof”. Wij schreven er reeds over in ons nummer van vorige maand en uiteraard willen wij er ook deze en volgende maand aandacht aan schenken, want deze actie kan alleen slagen wanneer zoveel mogelijk abonnees meedoen. Wie de ‘volle boodschap’ kent (of leert kennen) zoals wij die op veelzijdige wijze in “Levend Geloof” publiceren, zal er alles aan doen om ook anderen er deelgenoot van te maken. Een unieke mogelijkheid daartoe is ongetwijfeld iemand op te geven voor een abonnement of geschenkabonnement. Doet u ook mee?

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts -1-

“Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden” Daniel 12 vers 1 (Dan. 12:01).

Ter inleiding van onze studie over de wereld van de engelen en onze betrokkenheid daarbij, deze tekst. Ik geloof dat het niet toevallig is dat juist in deze tijd de engelenwereld weer wordt opengelegd. Je ziet duidelijk dat de Geest van God bepaalde dingen aan de orde stelt. Hierin zit een bepaalde volgorde. Ik zou willen opmerken dat dit een ’teken van de eindtijd’ is. Juist in het boek Openbaring kom je veel engelen tegen. Dit is niet toevallig, want juist in de eindtijd krijgen we een verhoogde activiteit in de engelenwereld; de engelen gaan weer volop functioneren. In Daniël 12 vers 1 (Dan. 12:01) zien we dit samengevat. In deze tekst wordt eigenlijk ons hele thema belicht.

De tekst begint met een tijdsaanduiding: “Te dien tijde zal Michaël opstaan”. Als de profeten over ’te dien tijde’ spreken, spreken zij over de toekomst, de eindtijd. Dit is de tijd van de ‘wederoprichting aller dingen’, de tijd waarin God tot Zijn doel komt, de tijd van de gemeente. Een kenmerk van het ‘laatst der dagen ‘ is dat er iemand zal opstaan. ‘Opstaan’ is in de Bijbel altijd een begrip met een meerwaarde. Als iemand ‘opstaat’ is dit altijd met een doel. Vaak is het een ‘opstaan tot de strijd’, zoals in Psalm 68: “De Heer zal opstaan tot de strijd…”. In Daniël 12 staat Michaël op. Hij is ‘de grote vorst’, een aartsengel. In de engelen wereld zijn verschillende rangen en standen.

Wat is een aartsengel?

In de eerste plaats is een aartsengel een oerengel, dat wil zeggen een engel die al een hele geschiedenis achter de rug heeft. Voor aartsengel wordt ook wel het woord ‘archangel’ gebruikt, waar het Griekse woord ‘arche’ in voorkomt. ‘Arche’ kan betekenen: begin; dus: engel van het begin. Je kunt je voorstellen dat God de engelen in een bepaalde tijdsorde heeft geschapen en met de belangrijkste engelen, de aartsengelen, is begonnen.

In de tweede plaats betekent aartsengel ook: leidinggevende engel, want ‘arche’ kan ook betekenen: heerschappij of gezag. Van Michaël wordt gezegd dat hij een ‘grote vorst’ is, een grootvorst. Het woord ‘vorst’ komt in de Bijbel verschillende keren voor in verband met de engelenwereld. Een vorst staat eigenlijk iets lager dan een koning. Een vorst is iemand die namens een koning regeert. Hierin zien we een duidelijk beeld: De zonen Gods uit dè mensen worden de koningen en de engelen zijn de vorsten, die een trapje lager staan.

De naam ‘Michaël’ is ook een profetische aanduiding: ‘Wie is als God?’, of: ‘Wie is aan God gelijk?’ Michaël is er met ‘hart en ziel’ bij betrokken, om te verkondigen dat niemand aan onze God gelijk is. Zoals ook onder woorden gebracht in het lied van Mozes: “Wie is als Gij, onder de góden, Here, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid?” Exodus 15 vers 11a (Ex. 15:11a).

Daniël heeft geprofeteerd dat Michaël in actie gaat komen. Hierbij moet worden vermeld dat als Michaël opstaat, ook zijn hele leger ópstaat- Als een generaal in actie komt, komen ook zijn soldaten in actie. Geen enkele generaal gaat alléén naar het front.

Het verband tussen engelen en de zonen Gods

De sleutel van de tekst en ook het punt waar we in deze studie speciaal de nadruk op willen leggen, wordt gevormd door de tweede regel: “die de zonen van uw volk terzijde staat”. Hier zien wij duidelijk het verband tussen de engelen en de zonen Gods. Het is ook de sleutel in verband met het hele eindtijdgebeuren.

Je komt trouwens dit verband door de Bijbel heen telkens weer tegen. In het verleden heeft men vaak de engelen teveel los’ gezien van de gemeente. In de Bijbelse gedachtegang valt het juist op dat de engelen heel intens op de gemeente betrokken zijn. Michaël gaat de zonen van het volk Gods assisteren. De engelen zijn onze assistenten, onze medewerkers, de hulptroepen. Dit is een heel belangrijk facet van de onzienlijke wereld, die God in onze tijd bezig is te openen.

Als Michaël de zonen van het volk terzijde gaat staan, betekent dit, dat vóórdat Michaël opstaat, eerst deze zónen moeten opstaan. Je kunt iemand, die ligt te slapen of plat op de grond ligt, niet terzijde staan. Als de zonen van het volk opstaan, kan Michaël met zijn engelenleger ook uit de voeten. De engelen wachten op de gemeente! Dit is actueel! In Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt Paulus: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Naarmate deze zonen zich hun positie bewust gaan worden en hun plaats in de geestelijke wereld gaan innemen, naar die mate gaan ook de engelen in dit proces mee functioneren. Ze wachten niet op het moment dat wij volmaakt zijn. Het initiatief ligt bij de gemeente. Zonder de gemeente kunnen de engelen ook hun doel niet bereiken. Het openbaar worden van de zonen Gods is ook een ontwikkeling, een proces. Ook de engelenwereld ziet met reikhalzend verlangen uit naar de mens Gods.

Het verband tussen de engelen en de volkeren

De eindtijd wordt uitgebeeld als een tijd van grote druk, een tijd van pressie. Het is een intense geestelijke worsteling. In deze tekst wordt gezegd: “Er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan”. Het is opmerkelijk dat Daniël er speciaal bij noemt: ‘sinds er volken bestaan’. De volkeren bestaan sinds de torenbouw van Babel. Ook de tijd van Genesis 11 was een tijd van grote benauwdheid. Toen men de toren van Babel ging bouwen, was dit een tijd van grote benauwdheid voor het plan van God. Als deze toren was klaargekomen, was het een antichristelijke eenheid geworden, één machtsblok, dat zich in de hemel zou verheffen.

Dan ontstaan de volkeren. Er is ook een diep verband tussen de engelen en de volkeren. Ook de eindtijd zal weer gekenmerkt worden door een tijd van grote benauwdheid. Maar er staat: “Maar in die tijd zal uw volk ontkomen”. Daarom hoeven wij op geen enkele wijze angst te hebben voor deze tijd want het is ook een tijd van ontkoming!

Tot zover Daniël 12 vers 1 (Dan. 12:01) als tekst ter inleiding. In onze volgende studie willen wij een aantal lijnen gaan ontdekken, die in het boek Genesis naar voren komen in verband met de engelen.

 

De innerlijke mens (3) door Hessel Hoefnagel
Het doel der volmaaktheid
door Hessel Hoefnagel

Inleiding (der volmaaktheid… )

De ‘kiem der volmaaktheid’, die God in de eerste schepping legde, kreeg vooreerst in Jezus Christus de gestalte, welke de Schepper bedoelde. Deze levenskiem is in ieder natuurlijk mens aanwezig, maar komt pas door geloof in Jezus Christus en wedergeboorte tot ‘ontwikkeling der volmaaktheid’. De ‘Leidsman onzer behoudenis’, die op gelijke wijze als wij deel heeft gekregen aan bloed en vlees, is dwars door lijden en verdrukking heen tot volmaaktheid gekomen.

Deze weg heeft God bedacht om Zijn eerstgeboren Zoon en vele zonen met Hem tot heerlijkheid te brengen. Door Zijn dood, als uitvloeisel van het lijden, heeft Hij de duivel, die de dood als machtsmiddel hanteerde om de mens ongeschikt te maken voor het doel van zijn Schepper, zijn macht te ontnemen. Zo werd de mens van de angst voor de dood bevrijd en uit de slavernij onder satan verheven tot de vrijheid, die voor de schepping van God geldt, Hebreeën 1 vers 10 tot en met 15 (Heb. 01:10-15). In dit laatste artikel over de innerlijke mens wil ik nader ingaan op het doel der volmaaktheid.

Het doel der volmaaktheid

Een belangrijk uitgangspunt in de openbaring van God aan de mens is: ‘alleen door geloof zal de mens leven’.

Het geloof is ‘uit het horen en het horen door het woord van Christus’, het evangelie der behoudenis Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). De Heer Jezus zei van Zichzelf, dat Hij het ‘brood des levens’ was, dat uit de hemel neergedaald is om aan de wereld het leven te geven (Johannes 6).

Het is de mens eigen om te zoeken naar de oorsprong en het doel van het leven. Vele middelen, die hem door ontwikkeling van kennis en technische mogelijkheden ten dienste staan, zijn daarop gericht. Het bestaan van God als Schepper, ‘uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn’ Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36), wordt daarbij maar al te vaak geloochend. Het is juist een door God gekozen uitgangspunt, om door de ‘dwaasheid van de prediking’ van het evangelie van Jezus Christus de ‘wijsheid der wereld’ te beschamen en te redden degenen, die geloven 1 Korinthe 1 vers 21 (1 Kor. 01:21).

Het is goed bezig te zijn met het doel van God. Dat is namelijk ook het doel voor de mens, zodat deze in de juiste verhouding komt met de hele schepping waarvan hij deel uitmaakt. Elk ander streven van de mens mondt uit in dood en ondergang, dus buiten het ‘Koninkrijk van God’.

Bij de schepping van de eerste dingen, die voorbijgaan, ontving de mens opdracht van de Schepper om onder Zijn zegen vruchtbaar te zijn en talrijk te worden op de aarde Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28). De mens zou de aarde moeten ‘vervullen’ om haar tot volle functie te brengen voor het doel van de Schepper. Ook zou hij haar moeten ‘onderwerpen’, dus dienstbaar maken aan de ontwikkeling van de mens als ‘beeld van zijn Schepper’.

Bij de ontwikkeling van de nieuwe schepping is het in feite niet anders. Ook daarbij schakelt God de mens geheel in. Net als de mens bij de eerste schepping is deze ook in de nieuwe schepping daarmee een harmonisch geheel. Pas dan wordt ten volle duidelijk wat het betekent ‘beeld van de Schepper’ te zijn. God is geest en dus heeft het ‘beeld’ zijn niets te maken met het uiterlijk lichaam, zoals wij dat nu hebben. Ook zijn we in ons bezig zijn nu nog niet ten volle het ‘beeld van de Schepper’. In de nieuwe schepping ontwikkelt zich evenwel de innerlijke mens als een ‘levendmakende geest’ die het beeld van de ‘hemelse Adam’ zal dragen en daarin ‘beeld van de Schepper’ zal zijn 1 Korinthe 15 vers 45 tot en met 49 (1 Kor. 15:45-49). In deze belichaming, waarvan de Heer Jezus na Zijn opstanding ons enigszins een voorstelling geeft, zal God immers ‘alles in allen’ zijn 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). ‘Alles’ wil zeggen het onbeperkt functioneren met alle scheppende en levendmakende mogelijkheden.

De allesbepalende rol van de liefde

In 1 Korinthiërs 13 staat de liefde centraal. Het gaat hier om het liefhebben van wat God beoogt. In al het bezig zijn van de godsdienstige mens moet deze gerichte liefde een alles bepalende rol spelen. Ze staat boven alle inzet en overgave. Vaak wordt deze liefde uitgelegd als slechts geldend voor het onderling contact tussen mensen. Daardoor zijn er ongewild veel teleurstellingen, welke maar al te vaak uitlopen op het verbreken van onderlinge relaties. De in 1 Korinthiërs 13 omschreven liefde is echter gericht op het doel van God en vanuit dat gegeven is zij lankmoedig, goedertieren, zonder afgunst of praalzucht ten opzichte van mensen. Zij houdt rekening met het gevoel van anderen en zoekt geen eer voor zichzelf. Ook kent ze geen bitterheid wegens aangedaan leed of miskenning, maar is vergevend jegens gemaakte fouten van anderen.

De mens, die inzicht krijgt in het ‘doel der volmaaktheid’ treurt vanuit de ware liefde over onrecht en vruchteloosheid in de wereld, maar verheugt zich in alles wat in de richting van Gods doel werkt, dus waarheid is. De ware liefde tot het doel van God verdiept zich niet in de negatieve ontwikkelingen bij de mensen, maar ze heeft een groot geloof in het welslagen van Gods plannen ten aanzien van Zijn schepping. Daar richt zich haar hoop op en terwille daarvan verdraagt ze zelfs schade en onrecht. Deze goddelijke liefde blijft eeuwig, want ze is onaantastbaar, omdat ze verankerd is in de eeuwige Schepper, Die geen verandering kent.

Terwijl ons kennen en daarmee verband houdende activiteit als geestelijk mens nu nog onvolkomen is, verwachten we het volmaakte. Dan immers zal alles wat onvolkomen is, hebben afgedaan, omdat het nog onderdeel was van ons onvolkomen inzicht. De openbaring van de volmaaktheid is inherent aan onze geestelijke volwassenheid. Terwijl we nu nog de dingen van God zien in afspiegeling en met veel vragen, zullen we straks zien in volkomenheid, ‘van aangezicht tot aangezicht’. We zullen dan ten volle kennen, omdat dit het gevolg is van de liefde, waarmee onze God ons heeft gekend en geaccepteerd.

Het ‘wezen der volmaaktheid’ zal zich in de mens, die ‘volhardt tot het einddoel’, manifesteren. Bij dit wezen van de ‘volmaaktheid naar geest, ziel en lichaam’ 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23), welke voor eeuwig blijft, horen ook het geloof, de hoop en de liefde. Omdat het in deze eeuwige hoedanigheid God Zelf is, die het wezen van de mens vult, is deze in staat om als ‘levendmakende geest’ tot in eeuwigheid samen met de Schepper scheppend en ordenend bezig te zijn. Dat is het doel van de volmaaktheid, waar we ons nu al op richten. Daarvan hebben we het onderpand reeds in onze harten, omdat we verzegeld zijn met de Heilige Geest der belofte 2 Korinthe 1 vers 22 (2 Kor. 01:22). Door Hem zullen we ‘overkleed’ worden, zodat het sterfelijke wordt verslonden door het leven 2 Korinthe 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05)

Naschrift

Ook al leven wij voor ons gevoel nog ‘ver van God in de vreemde’, omdat we nog in geloof deze dingen ons eigen moeten maken, toch kunnen we vol goede moed zijn. Ook al ervaren we net als Paulus het dagelijks ‘sterven’ vanwege verdrukking en benauwdheid, toch kunnen we ons al verheugen over onze heerlijke bestemming, als we ‘bij de Here onze intrek nemen’.

Laten we er onze eer in stellen, hetzij ’thuis’, vanwege onze hemelse woning (onze innerlijke mens) of in de ‘vreemde’, vanwege ons aardse lichaam, Hem welgevallig te zijn, zodat we voor de ‘rechterstoel van Christus’ openbaar worden als Zijn heerlijk lichaam 2 Korinthe 5 vers 6 tot en met 10 (2 Kor. 05:06-10).

 

Lichamelijke oefening door Tea Keuper-Dijk

“Benut je tijd en energie om geestelijk in conditie te blijven. Lichaamsoefe­ning is wel nuttig, maar oefening van de geest is veel nuttiger; het heeft een goede uitwerking op alles wat je doet. Oefen dus je geest en probeer een beter christen te worden. Dat zal je niet alleen helpen in dit leven, maar ook in het volgende” 1 Timoteüs 4 vers 7b en 8 uit het Levende woord (1 Tim. 04:07b-08).

De Olympische Spelen in Seoul waren onlangs da­gelijks te bezien op de televisie. Je staat ver­steld van de enorme pres­taties en letterlijke hoog­standjes die er geleverd worden op allerlei gebied.

Het menselijk lichaam kan veel presteren doordat de geest het traint en oefent en het geheel zich inspanning getroost om een prijs te behalen, de kroon, het goud!

Ik hoorde, op een late uitzending van de E.O., positieve christelijke deelnemers getuigen van hun dankbaarheid voor dit kunnen en de blijd­schap om sport te kunnen bedrijven op hoog niveau.

Maar wat moeten we nu met de opmerking van Paulus, die in de gewone vertaling zegt: “Want de oefening van het lichaam is van weinig nut, doch de godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een be­lofte inhoudt van leven in heden èn toekomst. . .” ?

Paulus zegt niet dat de oefening van het lichaam tot niets dient, maar ’t is tot weinig nut: het is van voorbijgaande aard, het is voor deze aarde, tijdelijk. Maar, als je je oefent in de godsvrucht: liefde, blijdschap, lankmoedig­heid, enz. dan heeft dat nut voor het leven, het echte Leven in heden en toekomst, dus voor de eeuwigheid!

De christen-sportmensen, die echt gekozen hebben voor hun Redder Jezus Christus, zullen zich dit vast bewust zijn. Zij zullen hun lichamelijke talenten in dienst kunnen stellen van het Koninkrijk van God: strijdlust, vech­ten tot het uiterste, po­sitief denken en opstellen ten opzichte van hun me­destrijders .

Zij kunnen overigens, net als een christen-huis- vrouw, -scholier, -mana­ger, -kantoorbediende, -arts, -verpleegkundige, enz. met hun natuurlijke talenten in hun leven een navolger en voorbeeld van Christus zijn, Gode tot een welriekende reuk.

Als christenen zijn wij geroepen om vanuit de gezindheid van Christus te leven, wij zijn geeste­lijke mensen. Maar daar­door zullen we ook met ons natuurlijk lichaam leven naar de wil van God. Wij mogen dankbaar en blij zijn met een lichaam, dat God gezond­heid wil geven en ener­gie. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” , zegt Paulus. Het is de tempel van de Heilige Geest. En hierdoor oefe­nen wij mede de gods­vrucht, waardoor wij eeuwig leven beërven.

 

Beloften van God door Liesbeth Seepma

“Beloofd is beloofd, hoor!” Wanneer gebruik je die uitdrukking ? Als je iemand aan z’n woord wilt houden. “Beloofd is beloofd!” Daarin klinkt door dat je erop rekent, dat die ander zich houdt aan zijn belofte, aan dat­gene wat hij jou heeft toegezegd.

En als hij dat nu niet doet? Dan zal dat zeker geen goede invloed heb­ben op jullie relatie. Jouw vertrouwen in hem is im­mers beschaamd. Je bent teleurgesteld. Er is in jullie relatie iets wezen­lijks, een stukje vertrou­wen, beschadigd…

Maar laten we uitgaan van het positieve geval, name­lijk, dat je vriend zich wel aan z’n belofte houdt. Ook dat heeft invloed op jullie manier van omgang- met-elkaar. Je komt van die ander (opnieuw) te           weten: hij is betrouwbaar, : ik kan van hem op aan, hij houdt zich aan z’n woord! Je vertrouwen in hem wordt bevestigd, het is weer een stukje gegroeid. Het zal jullie relatie opbouwen, zo, dat er een vriendschapsband, een vertrouwensband ont­staat, een band die steeds hechter en steviger wordt.

Een band van vertrouwen

Er ontstaat tussen jullie een zeker weten: bij die ander kan ik me veilig voelen, ik kan mezelf zijn. Er is respect voor elkaar. En door dat ge­voel van veiligheid is er, naar elkaar toe, ruimte zoor openheid. Want dat kan, omdat je weet: wat ik vertel wordt niet door­verteld, het wordt gerespecteerd, het blijft tussen ons. En door die openheid leer je elkaar weer een stukje meer kennen. Je komt weer wat meer te weten over elkaars wezen: je ontdekt daarin betrouwbaarheid, waarheid, echt­heid. En zo zullen jullie steeds meer met elkaar kunnen omgaan in een sfeer van openheid, rust en veiligheid, door het vertrouwen wat je elkaar geeft doordat je je houdt aan je woord.

Bouwstenen voor een relatie

Beloften zijn bouwstenen voor een relatie. Bouwste­nen, grondslagen, voor een goddelijke relatie, een relatie zoals God die wil. De basis voor een relatie die naar Gods hart is. En die relatie wil Hij, met jou! En met mij! Dat is immers Zijn plan: dat Hij en zijn mens een hechte eenheid zullen vormen, dat de mens – dat ben jij – zijn partner zal zijn, zijn vriend. Dat er een vertrouwensrelatie groeit tussen Hem en jou, zodat God steeds meer met jou

van openheid en rust. verlangt ernaar steeds meer aan jou “kwijt te kunnen” ! Hij verlangt naar dat jij je bij hem veilig zult gaan voelen, dat je op een gegeven moment je hart voor Hem zult openen. En Hij stelt alles in het werk om er­voor te zorgen dat jij vertrouwen in Hem krijgt. En om je vertrouwen te winnen geeft Hij Zijn be­loften, waarmee Hij je wil bereiken, je wil verlokken, je wil aanraken, je naar zich toe wil trekken, je wil verwarmen, je wil brengen in Zijn sfeer, een sfeer van volledig ver­trouwen, van onuitspreke­lijke, onvoorwaardelijke liefde, een sfeer van goedheid, waarheid, barm­hartigheid, veiligheid. Hij verlangt ernaar in die sfeer een relatie met jou te hebben, met jou persoonlijk.

Dat is Zijn plan. Een plan, dat Hij kracht bij zet met Zijn beloften. Die beloften van Hem, die zijn als de trappers van een fiets. Ooit wel eens op een fiets zonder trappers gefietst? Gegarandeerd dat je niet ver komt; je hebt immers geen houvast. Trappers heb je nodig. Je zet je voet erop en zo kom je vooruit. En als je tegen­wind hebt, ga je zelfs van je zadel af om je hele ge­wicht op je trappers over te hevelen. Zo bereik je een goed tegenwicht om die harde wind te lijf te kunnen gaan. . .

Beloften zijn onmisbaar

Beloften voor je leven, ze zijn even onmisbaar als de trappers voor je fiets. Uit die beloften van God put je moed, rust, kracht, blijdschap. Die beloften stimuleren je om door te gaan, ze geven je een zetje in de goede richting.

Als ik het zo met je heb over die heerlijke godde­lijke beloften, dan krijg ik zin om er eens een paar onder de loep te ne­men. Zullen we?

“Vrees niet, want Ik ben met je; Zie niet angstig rond, want Ik ben je God. Ik sterk je, ook ondersteun Ik je met mijn heilrijke rechterhand” Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10).

Deze Belofte gold voor het volk Israël, maar hij geldt ook voor jou! Haal hem naar je toe, vul je eigen naam in! Hiermee wil God jou persoonlijk moed inspreken!

“Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; Wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten”

Johannes 6 vers 35 (Joh. 06:35).

Hier een belofte van Je­zus, die met God een hechte eenheid vormde. Als jij “tot Hem komt” , dat is: je richt op Hem, dan zul je een leven ont­vangen, dat zo rijk en vol is, dat je als het wa­re helemaal “verzadigd” bent met leven, je bent er vol van.

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09) .

Hier is het Johannes, die Gods bedoeling onder woorden brengt. Een be­lofte waarin God jou persoonlijk verlossing aanbiedt van je zondelast en reiniging belooft. Een belofte waarin God zich­zelf aan jou laat zien als een getrouwe en recht­vaardige vriend.

Dit waren zo maar drie van die heerlijke aanra­kingen van God, waarin Hij zichzelf aan jou laat zien. Als een helper in de nood. Als een bron van leven. Als een verlosser, die je rei­nigt en de zware last van je afneemt. Drie facetten van Gods wezen komen uit deze drie beloften naar voren. Maar: zo zijn er nog zo ontzettend veel meer beloften van Hem, waarmee Hij zo graag nog veel meer van Zijn wezen aan je kwijt wil! Ga er eens naar op zoek; je hoeft niet lang te zoeken, want de Bijbel staat er vol van.

Medewerking gevraagd

De beloften van God heb­ben, net als alle mooie medailles, ook nog een keerzijde, een andere kant. En dat is, dat Hij in de vervulling van Zijn beloften jouw medewerking vraagt, zelfs nodig heeft. Weet je nog: Hij verlangt ernaar dat jij Zijn partner zult zijn, Zijn naaste medewerker! Medewerker, het woord zegt het al: Hij verlangt ernaar dat jij met Hem samen werkt aan de ver­vulling van Zijn beloften! Hij geeft heel duidelijk aan wat jouw aandeel zal zijn: “vrees niet, want Ik ben met je…”

“Wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren…” “Wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten…”

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw…”

Zie je dat jij actief mee­werkt? Waarom vraagt God je medewerking? Omdat Hij je niet heeft geschapen als een willoos schepsel, een pop-aan-touwtjes. Omdat Hij in jou de moge­lijkheid, de capaciteit heeft gelegd om actief te zijn, om te groeien, te ontwikkelen. Omdat Hij zo graag wil merken dat jij van jouw kant ook wilt, ook naar Hem ver­langt. Dat doet Hem goed, dat verheugt Hem!

Beloften van God. Heel waardevolle bouwstenen voor je relatie met Hem. Ik zou willen zeggen (en dat geldt ook voor mezelf) : laat die bouwstenen niet liggen, maar doe er wat mee, geef ze in je leven de aandacht, de functie, de plaats die ze verdie­nen! Dat wil zeggen: zoek naar die beloften, lees ze. Neem ze in je op, “eet” ze op als boterham­men in de pauze. Ga erop ” staan” , gebruik de trap­pers! Maak ze onderwerp van je gebed, verlang bewust naar de vervulling ervan in je leven. Lever je aandeel in die vervul­ling.

Als je zo aan de slag gaat, is de volgende be­lofte ook voor jou: Psalm 81 vers 11b (Ps. 081:011b). Ik laat het aan jou over om hem op te zoeken. Fiets ze.

 

 

De ware vrede (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Vrede om je heen kan er altijd zijn,

als je – wat dan ook –

bekijkt vanuit die andere dimensie,

die hemel heet, ‘Koninkrijk Gods’.

Daar heersen vrede, gerechtigheid en blijdschap,

en Jezus is de Rots

die je – waar dan ook –

geeft Goddelijke eeuwigheids-garantie. ..

Dan komt er vrede, die verjaagt de pijn,

en wij – génezen – wij ervaren ’t zoonschap!

 

Israëls triomflied door Wim te Dorsthorst

 

Het boek der Psalmen ein­digt met enkele geweldige lofzangen. Het Nederlands Bijbel Genootschap noemt de voorlaatste Psalm ‘Israëls triomflied’. Het spreekt van zang en muziek, van strijd en overwinning, van heil en luister.

Zoals bijna alle Psalmen is ook Psalm 149 bij uitstek profetisch en spreekt van voor de gemeente bestem­de genade. Lees in dit verband ook wat Petrus daarover schrijft in zijn eerste brief, hoofdstuk 1 vers 10 tot en met 12. (1 Petr. 01:10-12)

Deze Psalm geeft een beeld van de eindtijd en onthult iets van de heerlijkheid van Gods volk en de defi­nitieve ondergang van het rijk der duisternis. Niet de duivel of de antichrist bepalen in de eindtijd de loop der gebeurtenissen, maar alles geschiedt over­eenkomstig de eeuwige raadsbesluiten van God. Hij heeft de tijden en de gelegenheden in de hand. In de boekrol, die Jezus uit de hand van de Vader ontvangt, staat vermeldt wat zijn dienstknechten moeten weten en hetgeen weldra geschieden moet Openbaring 1 vers 1 en Openbaring 5 vers 6 en 7 (Openb. 01:01; Openb. 05:06-07). Daarom zegt Jezus tot de gemeenten: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 2 vers 7a (Openb. 02:07a).

Een nieuw lied

Over deze dienstknechten, de gemeente van Christus, spreekt deze Psalm, die begint en eindigt met een halleluja-roep. “Zingt de Here een nieuw lied, Zijn lof in de gemeente der vromen”, zegt vers 1.

Bij iedere nieuwe tijd, bij iedere nieuwe ervaring, bij iedere nieuwe fase van de gemeente hoort een nieuw lied. De Heilige Geest inspireert hiertoe en geeft de woorden van het nieuwe lied Openbaring 14 vers 2 en 3 (Openb.14:02-03). Samen met vers 2, waar gesproken wordt over loven met reidans en Hem psalmzingen met tam­boerijn en citer, doet ons dit onmiddellijk denken aan Exodus 15 waar Mozes met de Israëlieten de Here een nieuw lied zingt. Ze staan voor het aangezicht van God daar in de woes­tijn, misschien wel met knikkende knieën, want ze hebben de hete adem van Farao met zijn leger in de nek gevoeld. Maar dan zingen ze, door de Heilige Geest geïnspireerd, ‘dat geweldige nieuwe lied’.

En die woorden zijn zó profetisch en zó tijdloos, dat in Openbaring 15 de overwinnaars, staande bij de glazen zee, de zee van glas en vuur ver­mengd – beeld van de demonische verdrukking – ook weer dit lied van Mo­zes zingen. Dat lied is zo tijdloos, omdat daarin de Naam van God bezon­gen wordt, die immers eeuwig en onveranderlijk dezelfde is. Hij die de hemel en de aarde schiep is Dezelfde als Hij die eenmaal alles in allen zal zijn door Zijn Zoon Jezus Christus 1 Korinthe 15 vers 28 en Efeze 1 vers 22 en 23 (1 Kor. 15:28; Ef. 01:22-23).

God overziet alles van begin tot einde en als Hij Mozes ziet met de Isra­ëlieten, dan ziet God al Zijn Zoon Jezus Christus met het geestelijke volk Israël. Mozes bouwde het natuurlijke volk Israël en daar staat van ge­schreven: “Nu was Mozes wel getrouw in geheel zijn huis als dienaar om te getuigen van hetgeen ge­sproken zou worden”. Jezus Christus is echter een veel grotere heerlijk­heid waardig gekeurd, want Hij bouwt als de Zoon het werkelijke gees­telijke huis van God, de gemeente. Hebreeën 3 vers 1 tot en met 6 (Heb. 03:01-06).

De koning der koningen

“Israël verheuge zich over zijn Maker, laten de kin­deren Sions juichen over hun koning” (vers 2).

Jezus Christus is onze koning. Hij is de koning van de gemeente der vro­men (vers 1). Andere vertalingen spreken van heiligen, gunstgenoten of getrouwen. Petrus noemt de gemeente een uitverkoren geslacht, een ko­ninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom. 1 Petrus 2 vers 9; zie ook Openbaring 1 vers 5 en 6 (1 Petr. 02:09; zie ook Openb. 01:05-06).

Paulus spreekt van de ge­meente als ‘de uitverkoren heiligen en geliefden’, ‘het Israël naar de Geest’, ‘het Israël Gods’, ‘het Is­raël van het nieuwe ver­bond, niet besneden naar de letter aan het vlees, maar naar de Geest in de inwendige mens’.

Dit volk heeft Jezus Christus tot koning, wat veel meer is dan Hem al­leen als verlosser te ken­nen. Als Jezus voor het laatst naar Jeruzalem gaat, – naar de koningsstad – notabene zittend op een ezel, dan zingt het volk, door de Heilige Geest ge­ïnspireerd: “Hosanna, ge­zegend Hij, die komt in de Naam des Heren, de koning van Israël” Johannes 12 vers 13 (Joh. 12:13). De profetie uit Zacharia gaat zo in ver­vulling: “Jubel luide, gij dochter van Sion; juich gij dochter van Jeruzalem. Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig en rijdend op een ezel, op een ezels hengst, een ezelinnenjong” Zacharia 9 vers 9 (Zach. 09:09).

Dat is nu goddelijk ko­ningschap. Koningschap van de aarde stelt altijd vertrouwen op eigen kracht, op paarden en wagens noemt de Bijbel dat. Maar het koningschap van Jezus Christus is niet van deze wereld, zoals Hijzelf ook niet van deze wereld is Johannes 3 vers 31; Johannes 8 vers 23; Johannes 18 vers 36 (Joh. 03:31; Joh. 08:23; Joh. 18:36).

Voor de wereld is dit aan­stotelijk, maar Hij zegt: “Zalig wie aan Mij geen aanstoot neemt”. De pro­fetie in Zacharia vervolgt dan ook met: “Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem teniet doen, ook de strijd- boog wordt teniet gedaan, en hij zal de volken vrede verkondigen en zijn heer­schappij zal zich uitstrek­ken van zee tot zee, en van rivier tot het einde der aarde” Zacharia 9 vers 10 zie ook Daniel 2 vers 44 en 45 (Zach. 09:10; Dan. 02:44-45).

Van het volk van deze ko­ning, de kinderen Sions, geeft Psalm 24 vers 3 tot en met (Ps. 024:003-006) een prachtige omschrijving: “Wie mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in zijn heilige stede? Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. Die zal van de Here een zegen wegdragen en gerechtig­heid van de God zijns heils. Dat is het geslacht van wie naar Hem vragen; die uw aanschijn zoeken; dat is Jakob”.

Het welbehagen van God

Vers 4 zegt van dit volk: “Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk, Hij kroont de ootmoedigen met heil”. Ik geloof dat dit de kerntekst is uit deze Psalm van waaruit vers 5 tot en met 9 moge­lijk wordt. Wat zegt dit vers ons?

God zelf heeft van Zijn Zoon getuigd: “In Hem heb Ik mijn welbehagen”. Door de wedergeboorte krijgt iemand deel aan de gemeente, aan het lichaam van Christus. Hij – Jezus Christus – is het Hoofd en wij zijn het lichaam en een ieder voor zich leden van dat lichaam. Zo geldt het welbehagen van God evengóed het lichaam als het Hoofd. Dr. A. H. Edelkoort merkt in zijn kanttekeningen op: “Dit ‘welbehagen’ is iets anders dan ‘welgevallen’. Hier is niet bedoeld, dat God bekoord wordt door de kwaliteiten van Zijn volk, maar dat Zijn volk het voorwerp is van Zijn wel­behagen, dit is van zijn eeuwige raad, die Hij aan en door het volk vol­voert”.

Zowel de Zoon als het volk zijn naar de eeuwige raad van God. Dit is dan bijvoorbeeld schitterend in harmonie met Efeziërs 1, waar ook gesproken wordt van het welbehagen van God en ook de bete­kenis blijkt te hebben van: Zijn eeuwige raads­besluiten. (Het Griekse ‘eudokien’ betekent onder andere ook goede bedoe­ling of besluit). Wij zijn door Zijn Zoon, Jezus Christus, naar het ‘wel­behagen’ of ‘naar de raad van Zijn wil’.

Wat God in Zijn Zoon ten uitvoer brengt, is in overeenstemming met Zijn ‘welbehagen’ of met Zijn ‘raadsbesluiten’. Het is naar Zijn raadsbesluiten dat Hij ons, vóór de grondlegging der wereld, in Hem – in Jezus Chris­tus – Zijn Geliefde, heeft uitverkoren opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aan­gezicht. Efeze 1 vers 3 tot en met 11 (Ef. 01:03-11).

Een volk zoals de koning is

Dit volk kroont Hij met heil. In oudtestamentische zin betekent dat overwinning en verlossing, terwijl het nieuwe testa­ment hier het woord ‘zaligheid’ voor gebruikt. Dat heil is dus veel meer dan alleen maar heling, maar het is de totale be­houdenis, het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen door onze Hei­land en Zaligmaker Jezus Christus 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09).

Als wij gekroond worden met heil dan worden wij met Zijn gezag, kracht en autoriteit gekroond. De heerlijkheid des Heren gaat over ons op, zoals Jesaja 60 profeteert. De Statenvertaling zegt: “Hij zal de zachtmoedigen ‘versieren’ met heil”.

Wie worden gekroond? De ootmoedigen! De nederige, de deemoedige, de zachtmoedigen zeggen an­dere vertalingen. Niet de geweldenaars die op eigen kracht en inzicht ver­trouwen. Die zouden er immers schade mee kun­nen aanrichten. Het is dat volk dat geworden is als hun Heer en Meester die van Zichzelf getuig­de: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

Dat is het volk van Gods welbehagen, van Gods eeuwige raad en die zullen voltrekken wat in de boekrol geschreven staat. Dit volk, gekomen in de gestalte Gods, wordt macht gegeven over koningen en edelen, over vorsten en groten.

Vreugde en blijdschap

Daarom is er gejuich on­der de vromen, die de tijd verstaan, die de ju­belroep kennen, (vers 5). Daarom is er gejuich in de gemeente van Jezus Christus. De Statenverta­ling vertaalt vers 5 aldus: “Dat zijne gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer, dat zij jui­chen op hun legers”.

Er is vreugde en blijd­schap als wij gaan be­speuren dat de Heer in­zichten geeft en dat er ook geloof en kracht en autoriteit is om de vorsten en groten uit te werpen. Het oordeel gaat tot over­winning gebracht worden. ‘Om die eer’ juicht het volk van God!

“De lof verheffingen Gods zijn in hun keel, een tweesnijdend zwaard is in hun hand, om wraak te oefenen aan de volken, bestraffingen aan de na­tiën; om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan het te voltrek­ken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Hal­leluja” (vers 5 tot en met 9).

Aan de ene kant is er grote blijdschap en lof­prijzing in de gemeente en aan de andere kant wordt het tweesnijdend zwaard (het woord van God) ge­hanteerd. Dit past bij elkaar, dit hoort bij el­kaar en zo wordt het be­schreven vonnis aan het hele rijk der duisternis voltrokken.

Door middel van de ge­meente van Jezus Christus, het volk van Gods welbe­hagen, zal de kop van de slang vermorzeld worden, zoals beschreven staat. “Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper, en gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun onrechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun ver­mogen aan de ganse aar­de” Micha 4 vers 13 (Micha 04:13).

Dat is het doel! Het gaat primair niet om de strijd, niet om het verslaan van het rijk der duisternis, maar dat de hele schep­ping weer terugkomt bij de rechtmatige eigenaar, bij de Here der gehele aarde. En dan niet als het geschapene in de be­gintoestand, maar als de nieuwe voltooide schep­ping. Het oude gaat voor­bij, het zal als een kleed verslijten, zegt de Bijbel. God zelf zegt van Zijn Zoon: “Als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden, maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophou­den” Hebreeën 1 vers 10 tot en met 12; Psalm 102 vers 26 en 27 (Heb. 01:10-12; Ps. 102:026-027).

De hele schepping zal dan zijn naar Gods welbehagen, waarin Hij alles zal zijn in allen. Daaraan mee te mo­gen werken is de luister, de glorie, de eer en de heerlijkheid van al Zijn gunstgenoten. Halleluja!

1988.09 nr. 295

Levend geloof 1988.09 nr. 295

Eeuwig leven voor nu of voor later? Door Gert Jan Doornink

“Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

Wat is eeuwig leven?

In dit artikel willen wij ons bezighouden met enkele begrippen, gedachten en principes aangaande ‘het leven’ en dan speciaal waar wij als gelovigen mee te maken hebben: het eeuwige leven. In Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) zegt Johannes de Doper over dit eeuwige leven: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. Geloof in de Zoon van God is dus de voorwaarde om eeuwig leven te ontvangen. Wie niet gelooft heeft geen eeuwig leven, hoewel uiteraard in principe het eeuwige leven voor alle mensen bestemd is.

Maar wat is nu eigenlijk eeuwig leven? Het begrip ‘eeuwig’ duidt er al op dat dit oneindig is, het is niet te omvatten in een bepaalde tijd, in een bepaalde periode. En het is het echte leven zoals God dat voor de mens bedoeld heeft. Nu moeten we onderscheid maken tussen ‘leven’ en ‘leven’, want als de Bijbel spreekt over ‘leven’ wordt niet altijd ‘eeuwig teven’ bedoeld. Meestal blijkt dit echter wel uit het verband waarin het is geschreven. Wanneer bijvoorbeeld in Jakobus 4 vers 14 en 15 (Jak. 04:14-15) gezegd wordt: “Gij weet niet hoe morgen uw leven zal zijn. Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt”, dan wordt hiermee bedoeld dat het lichaam waarin wij ons thans nog bevinden, en waarin ‘het leven’ is, van tijdelijke aard is. Paulus beschrijft dat op duidelijke wijze in 1 Korinthiërs 15 vers 35 tot 58. (1 Kor. 15:35-38)

Het leven zelf is echter onveranderlijk, eeuwig, goddelijk (Hand. 17:28). Het leven is uit God zelf. Of het zich nu nog in een ‘aards lichaam’ bevindt en straks ‘overgeplaatst’ wordt in een ‘hemels lichaam’ is in dit verband niet relevant. Het leven is er! Feitelijk kunnen we beter niet spreken van het overgeplaatst worden, want niet het leven wordt overgeplaatst, maar het lichaam waarin het aanwezig is, verandert. Dat overgeplaatst worden is in feite al gebeurd toen wij een kind van God werden, zoals Paulus dat beschrijft in Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14). Op dat moment gebeurde er met ons lichaam nog niets, al heeft het nieuwe leven vaak wel een positieve uitwerking naar het lichaam toe.

Het eeuwige leven is een  geestelijk leven

Een volgend belangrijk punt wat wij ons behoren te realiseren is dat het eeuwige leven, wat wij door geloof in Christus hebben ontvangen, een geestelijk leven is. In het gesprek met de Samaritaanse vrouw, zei Jezus: “God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid”. Het leven uit God is een geestelijk leven, dat wil zeggen ‘onzichtbaar’, niet in uiterlijke materie samen te vatten (Handelingen 17), maar wel reëel. “De werkelijkheid is van Christus”, zegt Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Christus is niet meer lichamelijk op aarde, maar toch is zijn leven in ons. De duivel probeert dit te verdraaien en het is juist op dit punt dat hij velen een rad voor de ogen draait. Men klampt zich vast aan de zichtbare, voorbijgaande dingen, terwijl het juist gaat om de onzichtbare, eeuwige dingen. Daarvoor is geloof nodig, maar dit geloof staat ter beschikking aan iedereen. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt over het geloof dat het de zekerheid is van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet. Voor ons als gemeente van Jezus Christus betekent dit een uitdaging en een opdracht om te proclameren dat het nieuwe, goddelijke, eeuwige leven te ontvangen is door geloof in Jezus Christus.

Het eeuwige leven is een geestelijk leven. Dat betekent dat wij dus betrokken zijn bij een leven in de geestelijke wereld. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten om daar en van daaruit te functioneren, te strijden en te overwinnen. Daarbij is het van belang dat wij op de juiste wijze geestelijke gevoed worden, want omdat het nieuwe leven zich nog in een lichaam van vlees en bloed bevindt (een aards lichaam) staat het nog aan de aanvallen uit het rijk der duisternis bloot. De duivel wordt door Jezus de ‘overste der wereld’ genoemd Johannes 14 vers 30; Johannes 16 vers 11 (Joh. 14:30; Joh. 16:11). Van oorsprong had hij een belangrijke plaats bij de troon van God. Maar hij kwam door hoogmoed ten val. Hij werd daarom uit de hemel gestoten en kwam op aarde terecht. Alles wat met de aarde te maken heeft, wat op aarde leeft, staat dus bloot aan de aanvallen van satan. Daarom is het van zo’n groot belang dat wij als geestelijke mensen, met een geestelijk leven – maar in een lichaam dat zich nog op aarde bevindt – op de juiste wijze geestelijk gevoed worden, opdat wij – evenals Jezus – de duivel kunnen weerstaan en overwinnen.

Hoe gebeurt dit nu? Waar komt ons geestelijk voedsel weg? Hoe ontvangen wij geestelijk voedsel? Primair is het van belang dat onze gemeenschap met de Vader in optimale conditie verkeert. Laten we daarvoor bidden en ons naar uitstrekken. Daartoe zijn wij trouwens ook geroepen 1 Korinthe 1 vers 9 en 1 Johannes 1 vers 3b (1 Kor. 01:09; 1 Joh. 01:03b). Deze gemeenschap is vanzelfsprekend ook geestelijk. Daarom is het voor ieder kind van God van ‘levensbelang’ gedoopt en vervuld te zijn met de Heilige Geest. Deze Geest behoort meer en meer een eenheid te vormen met onze geest. Zij behoort als het ware samen te smelten met onze geest. Ook de voeding die wij ontvangen vanuit het Woord van God is uiteraard heel belangrijk, ook wanneer anderen die daartoe bekwaamheden van God hebben ontvangen het uitleggen. De Bijbel is een geestelijk boek en alleen op geestelijke wijze te verstaan. Ook in dit opzicht zullen we er attent op moeten zijn dat de duivel via allerlei ongeestelijke uitleggingen probeert Gods Woord krachteloos te maken en de gelovigen op een dwaalweg te brengen. Maar een kind van God dat vol is van de Heilige Geest laat zich in dit opzicht niet misleiden.

Jezus is ons grote voorbeeld

Jezus zelf is ons grote voorbeeld. Hij leefde in voortdurende gemeenschap met de Vader’. Hij kon zelfs niets doen zonder dat de Vader het Hem openbaarde. Daarom zegt Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03) ook: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”. Met andere woorden: Daar gaat het om. Eeuwig leven is niet iets wat we na onze dood ontvangen als we ‘in de hemel komen’. Eeuwig leven is een dagelijkse werkelijkheid voor ieder kind van God dat het verlangen heeft in gemeenschap met de Vader te leven.

Vanuit die gemeenschap hebben wij een positieve geestelijke uitstraling naar de ander toe. Want daar draait alles om. Als ons getuigenis in deze wereld wegvalt omdat we ontrouw zijn, omdat we de Heilige Geest bedroeven, omdat we niet waakzaam zijn, of wat dan ook, kan de Heer zijn werk door ons niet verrichten. Laten we er dagelijks aan werken dat we geestelijk gesproken in ’topconditie’ zijn, opdat wij ‘eeuwig leven’ openbaren en de Vader en de Zoon verheerlijkt worden.

 

Doet u ook mee? Van de redactie door Gert Jan Doornink

Met grote dankbaarheid mogen we terugzien op onze ‘zomeractie’ voor financiële ondersteuning van het “Levend Geloof”-werk. Iedereen die heeft gereageerd, door ons een gift te zenden, ook vanaf deze plaats, heel hartelijk dank!

Hoewel extra bijdragen voor ondersteuning van onze arbeid uiteraard altijd welkom zijn en noodzakelijk blijven, willen wij thans een nieuwe actie aankondigen, die wij ‘herfstactie’ willen noemen. Deze en komende maanden vragen wij u namelijk zoveel mogelijk te proberen nieuwe lezers en lezeressen te winnen. Het moet mogelijk zijn de oplage van “Levend Geloof” aanmerkelijk te verhogen, gezien de vele positieve reacties die wij op de inhoud van ons blad ontvangen.

Wij werken niet met premies of attenties, hoewel wij natuurlijk niets ten nadele willen zeggen ten aan zien van bladen die dat wel doen. Wij geloven echter dat de lezers en lezeressen van ons blad die gemotiveerd zijn ten aanzien van de volle evangelie boodschap – zoals die in “Levend Geloof” een centrale plaats inneemt – hun best willen doen om nieuwe abonnees te winnen. Mogen wij uw inzet vragen om ook op deze wijze zoveel mogelijk bekendheid te geven aan de uitleg van het kostbare en rijke evangelie van Jezus Christus?      

 

Genezing van het lichaam door Jan W. Companjen

Daarom, heilige broeders (omdat Hij onze zonden verzoend heeft), deel­genoten der heilige roe­ping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem die Hem heeft aangesteld als bouwer van zijn huis. Elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester is God. Zo was Mozes getrouw in ge­heel zijn huis als dienaar, om te getuigen van het­geen gesproken zou wor­den en nu is Christus getrouw over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roe­men, maar tot het einde vasthouden. Hebreeën 3 vers 1 tot en met 6 samenvatting (Heb. 03:01-06).

In Hebreeën 2 vers 4 en 5 (Heb. 02:04-05) staat over dit onder­werp het volgende ge­schreven: “Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar en laat u ook zelf gebruiken als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilige priesterschap te vormen, tot het bren­gen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”.

Broeders en zusters, wij zijn een uitverkoren ge­slacht , een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duis­ternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangeno­men 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10).

Ziehier een aantal Schriftgedeelten waarin wij kun­nen zien dat het God ernst is dat Hij met het mensdom klaar komt. Dat Hij Jezus Christus, onze Heer, heeft aangesteld als leidsman om tot dat doel te komen. Het is een ge­weldig evangelie waarbij de mens wordt ingescha­keld als een bouwsteen in een gebouw waarvan Christus reeds de hoek­steen is.

Israël als volk van God

Eens heeft Mozes het volk Israël, als volk van God, uit de slavernij verlost en uit Egypte geleid. Door water en woestijn ging het naar het door God beloofde land. Het was één groot wondergebeuren waarbij God zijn volk nooit in de steek liet. God sprak met Mozes als tot een vriend. De wolkkolom van Gods aanwe­zigheid trok voor het volk uit om richting aan te ge­ven .

Toch was deze leider bij uitstek van het oudtestamentische volk van God slechts een onvolmaakte voorafschaduwing van Christus en zijn werk. Het oudtestamentische volk van God was een na­tuurlijk volk, een door God uitverkoren volk om Zijn heerlijkheid te open­baren. Een volk zoals alle andere volken, maar via de aartsvaders, Abraham, Izaäk en Jacob en later de twaalf stammen van Is­raël (genoemd naar de twaalf zonen van Jacob), geroepen om Gods heer­lijkheid te openbaren aan de hen omringende volken.

God was met dat volk en bevestigde dat door teke­nen en wonderen. Hij gaf aan dat volk richters, profeten en koningen, maar toch was en bleef dat volk een natuurlijk, vleselijk volk van God. Zo is ook nu het volk Is­raël een natuurlijk en vleselijk volk, indien het zich niet tot Christus be­keert. Want alleen in Christus wordt men een nieuwe schepping.

Het volk Israël, als na­tuurlijk en vleselijk volk van God, is een eerstge­boren zoon waaraan Hij zijn goedheid en volheid niet kwijt kan. Denk in dit verband eens aan de gelijkenis van de verloren zoon, die niet alleen ge­lijkenis maar ook profetie is. De jongste zoon eiste zijn erfenis op, maar ver­kwistte deze in de wereld. Hij kwam in de varkens­stal van de wereld terecht en at met de varkens mee uit de trog. Maar hij kwam tot bekering. Hij ging terug naar de vader (zoals ook de gemeente teruggaat naar de Vader) en kreeg het feestkleed aan. Alles kwam weer he­lemaal goed.

De oudste zoon werd zeer kwaad en zei: Ik ben u altijd trouw gebleven, ik ben door de eeuwen heen Jood gebleven. Ik heb de hitte van het leven door­staan, maar voor mij – en nu komt het – hebt u nooit een kalfje geslacht. Hij die alles op gemaakt heeft komt terug en het wordt feestvieren. hoe kan dat nu?

Het antwoord van de va­der lost alles op. Vader is blij dat de verloren zoon weer terecht is, weer terug is op de goede weg. De oudere broer had ook blij moeten zijn voor de terugkeer van zijn broer, maar bij hem zit nog veel ‘oud zeer’. Hij wil zijn broeders hoeder niet zijn. Hij wil als oudste de jongste niet dienstbaar zijn. Zijn vader zegt: Wees blij met mij, want die verloren was is terug en jij, jij had je mijn rijkdommen altijd al kunnen toe-eigenen, maar je hebt dat niet gedaan. Al het mijne is het uwe.

Er komt zeker een tijd dat de oudste zoon zijn schade gaat inhalen. Hij zal dan inzien dat de wet­ten Gods niet meer vleselijk maar geestelijk zijn. God is een God van liefde die alle mensen, alle vol­ken, liefheeft. Hij wil dat de oudste en de jongste één zijn, dat de scheids­muur weggebroken is en weggebroken blijft. Hij wil dat Zijn volk, be­staande uit Jood en hei­den, uit dienstknecht en vrije, bruin, blank of zwart. man of vrouw . één is. Een volk dat tot Zijn dienst bereid is, om levende stenen te zijn tot het bouwen van een geestelijk huis.

De weg terug naar de Vader

Door bekering, doop en vervulling met Gods Geest is de mens, die vlees was, een nieuwe schepping geworden. Hij is lid geworden van het lichaam van Christus, de tempel van God. Hij be­hoort nu tot het nieuwe verbondsvolk, een volk dat heilig is in de Heer. Hij is priester voor God geworden, niet iemand die offers brengt in een tem­pel, maar hij mag zelf ko­men voor het aangezicht van God en Hem dienen.

Zijn volk is een levend volk, geroepen tot een groot doel, namelijk mee­helpen het werk Gods te voltooien. De geest van het denken van dat volk is vernieuwd. God is niet verborgen gebleven. Hij heeft zich geopenbaard en zal zich blijven open­baren. Onze weg terug naar de Vader is in volle gang. Werkelijk mens zijn is lijken op God, lijken op Jezus die ons heeft laten zien hoe God werke­lijk is en hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Jezus zei: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hij wil dat wij zullen den­ken en leven zoals Hij.

De mens is méér dan een natuurlijk wezen, Zijn volk is méér dan een natuurlijk volk! God schiep het licht, de bloemen, de vogels en de vissen, de mensaap en de Neanderthaler. En God zei: Het is goed. Toen kwam de mens en God zei: Het is goed, ja zeer goed! Eindelijk een schepsel naar ons beeld, een zoon van Mij, zoals Ik het bedoel. God drukte die mens aan Zijn hart en blies hem de levensadem in.

God zal tot Zijn doel komen en door alles heen zal ook de mens tot erkenning ko­men dat Gods schepping goed, ja zeer goed is. Wij zullen onze Schepper er­kennen en gaan eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Hij is het die ons – door Zijn Geest -zal leiden naar de volle waarheid. Hij wil onze God, onze inspirator zijn. Het is duidelijk dat wij alleen door de Geest Gods geleid tot dit nieuwe leven kunnen en zullen komen. Christus in ons is de hoop van al deze heerlijkheid. Hij, Jezus, wil dat wij zijn waar Hij is, namelijk in de hemelse gewesten, om daar met Hem de heerlijkheden Gods te ontdekken en tot stand te brengen.

Hij en wij zijn allen uit één Geest geboren en ge­roepen om de volkeren der aarde, ook de Joden, tot jaloersheid te verwek­ken. Om te laten zien dat onze God een God van liefde is die nooit tegen zijn scheppingsorde in­gaat . Zijn macht is groot in liefde en gerechtigheid. Hij houdt een ieder, die Hem toebehoort vast en gaat met hem of haar mee tot in de dood. Een dood die geen schrik meer aan­jaagt , omdat alles reeds voldaan is. Zij die van Hem zijn, zijn deelgenoot van de eerste opstanding, zij zijn met Christus ge­storven en begraven en vervolgens opgestaan tot een nieuw leven waarin de dood niet meer ‘heerst’.

Het herstel van Gods schepping

Gods Geest gaat alles her­stellen en Zijn Koninkrijk komt. God de Vader be­kommert zich om ons. Hij kijkt uit naar ons en wil ons herstellen naar geest, ziel en lichaam. Hervor­ming van denken door de Heilige Geest is daarbij noodzakelijk. Wij zijn zo aan het abnormale gewend geraakt, dat we het normale vaak als een wonder ervaren. De schepping wordt hersteld, wat goed was, wordt weer goed. Als een mens herstelt van een ziekte is hij genezen. Een wonder van genezing moet geen uitzondering zijn, maar veel meer door ons verwacht worden, om­dat een genezing een be­vestiging is van de wet van de natuur, dat de mens genezing in zich heeft.

Wij moeten er ook acht op slaan dat het ‘ik’ tijdperk ons parten kan spelen.

Vaak horen wij de vraag: ‘Waarom hij dit wel en ik niet , waarom hij die gave en ik niet, waarom wordt hij wel beter en ik niet?’ Veel van dit soort vragen heeft tot gevolg dat er niet om wordt gebeden en gestreden, maar dat er wordt afgehaakt. De pinksterverwachting, dat Hij komende is en dat de te­kenen daarvan om ons heen zichtbaar zijn, wordt opzij gezet omdat men niet blij is met wat wel ge­beurd. Men is alleen maar op zichzelf gericht en mist daardoor zeer veel zegen. Uiteraard is een geestelijke ziekte een hoofdstuk apart, omdat hierbij satanische geesten een rol spelen.

Lofprijzing en aanbidding

In verband met het vo­renstaande, dat wij in een uitzonderlijke tijd leven, met een goddelijke roeping, geloof ik wel dat bij ons nog vaak het feestvieren, om alles wat de Heer voor ons is en geeft, teveel ontbreekt. Wij zijn, om het zo maar eens te zeg­gen nog wat stoffig, het loopt niet gesmeerd. We zien het wel op papier, op de blauwdruk, maar on­danks dat alles, reageren wij grotendeels op de reis­leider, de voorganger van kerk of gemeente. Zo blij­ven wij een vragende, af­wachtende kudde, steeds op zoek naar nog meer en nog malser gras. Dank­zegging en lofprijzing, ju­bel en lof (uitingen van een feestelijk hart dat ge­looft), kunnen daarbij veel betekenen.

Omdat lofprijzing nogal in is, wil ik daarbij op het volgende wijzen. Men wil naar goed bijbels gebruik juichen vóórdat de muur valt. Maar als men het doet om God ‘goed te stemmen’ kan zelfs lofprijzing af­godisch zijn. Dan eren wij Hem om ervoor te zorgen dat Hij niet kwaad wordt. We kunnen Hem ook eren, Hem lof offeren omdat dat erbij hoort. Dan proberen wij ervoor zorg te dragen dat God over ons en onze gemeente niets te klagen heeft en niets tekort komt. Zulke offers (las ik in een blad en ik ben het er ge­heel mee eens) heeft God niet nodig. Dat wijst Hij zelfs helemaal af. De hele voordienst of liturgie kan zo tot een heidense cultus worden.

Wat God van ons vraagt is een lofoffer als liefdesbe­tuiging. Dat is heel wat anders dan iets met je li­chaam presteren. Hij vraagt een offer van ons hart. En dat kan door Hem al juichende en jube­lende te vertellen hoe lief wij Hem hebben en dat wij met Hem ook vol zijn van zijn werk. Het gaat erom dat wij Hem de lof bren­gen van ons hart met al­les wat in ons is. Dat daarbij muziek een gewel­dige ondersteuning kan zijn behoeft geen betoog. Geld en goed is bijvoor­beeld iets wat je Hem geeft terwijl het al van Hem is. Het is een natuurlijke gave, met voor het overgrote deel ook een natuurlijk resultaat. Lofprijzing en aanbidding is echter iets heel anders. Het is het geven van wederliefde.

Dat doel, dat bewijs van liefde, geeft ons vele mo­gelijkheden en variaties. Dat lof offeren opent ons de weg om Gods heil te zien. Deze jubelroep be­hoort een goede onder­grond te hebben. Wij moe­ten er de zin van ver­staan. Ikzelf denk daarbij (ondanks mijn dertigjarige ervaring in het volle evan­gelie) nog vaak aan een vers van Johannes de Heer waarin staat: ‘Sinds ik ben bekeerd, heb ik zingen geleerd’. Nu dat laat­ste is helemaal waar. Ik wil – en ik hoop velen met mij – de Heer grootmaken. Zijn lichaam gaat tot vol­ledig herstel komen en zal leven tot lof en eer van Zijn Naam!

Heer, wij willen U aanbid­den – Prijzen voor uw liefde groot – Door wat U voor ons volbracht hebt – redde U ons van de dood. Wij ontvingen eeuwig le­ven – zijn voortaan aan U gehecht – Vol vertrouwen gaan wij verder – vast in wat Uw Woord ons zegt.

Door de heilige Geest ver­licht , Heer – leren wij de waarheid Gods – toe te passen in ons leven – staan met U als op een rots – leren lijden, strij­den, werken – zoals U Heer, zelf het deed – en voor ons als overwinnaar – ligt dan ook de kroon ge­reed.

Heer, zo willen wij ons le­ven – stellen in Uw dienst en dan – door geloof, ge­duld, volharding- bruik­baar wezen voor Uw plan . led’re vijand neer te vel­len – opdat hij aan ons niets heeft – en tot zonen Gods herstellen – tonen dat U in ons leeft – Zo Uw leven openbaren – over­winnen op de dood – Iede­reen zal dan verklaren – Juichend: God wat bent U groot!

 

De innerlijke mens (2)
De vorming der volmaaktheid door Hessel Hoefnagel

Inleiding (de vorming der… )

In het voorgaande artikel in deze serie ging het over ’de kiem der volmaaktheid’, die de Schepper in de eerste schepping legde en die in Jezus Christus gestalte kreeg. Uit deze levenskiem, door geloof in Jezus Christus, ontwikkelt zich de nieuwe mensheid, die centraal staat in de schepping van God. Terwille van de eerste mens werden de eerste dingen geschapen. Zo krijgen terwille van de tweede mens de dingen van de nieuwe schepping gestalte. In dit tweede artikel willen wij onze aandacht bepalen bij de groei en vorming der volmaaktheid.

De ontwikkeling der volmaaktheid

De opdracht voor de mens is bezig zijn met de dingen van de Vader in de hemel. Dat besefte Jezus al als jongen van twaalf jaar! Lucas 2 vers 49 (Luc. 02:49). Wanneer de mens zich naar de innerlijke mens alleen maar bezighoudt met de dingen van de wereld, dan is hij ‘dood’ en ongeschikt voor het koninkrijk van God. Deze wereld ligt immers in het boze, dat wil zeggen dat de overste van deze wereld, hoewel hij al reeds geoordeeld is Johannes 16 vers 11 (Joh. 16:11) over haar regeert. Op vaak heel subtiele wijze inspireert de duivel de mens en leidt deze af van zijn doel en bestemming, dat is op de juiste wijze heersen over de bezielde en niet bezielde schepping Genesis 1 vers 28 en Genesis 2 vers 15 (Gen. 01:28; Gen. 02:15).

Zonder wedergeboorte door gehoorzaamheid aan de wil van God en geloof in Jezus Christus, is de mens niet in staat zich op de juiste wijze te richten op zijn hemelse roeping, De wedergeboorte begint met het ‘ontwaken uit de slaap’, dat is het ‘ontmaskeren van de onvruchtbare werken der duisternis’, die heimelijk en subtiel de mens doen insluimeren. Ontwaken is: de dingen in het licht bezien, zodat de ware aard duidelijk wordt.

Na het ontwaken volgt dan het ‘opstaan uit de doden’, dat is het met eigen inzet zich losmaken van de claim der duisternis door een gerichte wandel in het licht. Hierdoor komt de mens in de sfeer van louter goedheid, gerechtigheid en waarheid, terwijl hij zich steeds meer bezighoudt met wat de Heer wil. Het gevolg daarvan is dat ‘Christus over deze mens gaat lichten’, zodat hij vervuld wordt met de Heilige Geest Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14).

Wat is de bestemming van de nieuwe mens?

De bestemming van deze nieuwe mens is het verkrijgen van de ‘onbevlekte en onverwelkelijke erfenis in de hemelen’. Deze is daar ‘weggelegd’ en ‘wordt daar bewaard in de kracht Gods, om geopenbaard te worden in de laatste tijd’ 1 Petrus 1 vers 4 (1 Petr. 01:04). Opstanding uit de sfeer van de ‘doden’ is nodig omdat God een God van levenden is Matteüs 22 vers 29 tot en met 32 (Matt. 22:29-32). Hij heeft geen deel of gemeenschap aan de dood. Levenden zijn degenen die naar hun innerlijke mens voor God leven als ‘wedergeboren door het levende en blijvende woord van God’ 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23).

Het is een dwaling om de opstanding uit de doden te koppelen aan het sterven van het vergankelijke lichaam, alsof dit ooit weer levend zal worden. Het ‘zaaien in vergankelijkheid, oneer en zwakheid’, betreft de inzet van de ‘innerlijke mens des harten’, waarbij de uiterlijke mens als een zaadkorrel wordt gezaaid temidden van spot, vijandschap en tegenwerking. De apostel Paulus noemt dit het ‘elke dag sterven’ 1 Korinthe 15 vers 31 (1 Kor. 15:31). Het resultaat is dat door de levende verbinding met God er wordt opgewekt in onvergankelijkheid, eer en kracht in een geestelijk, eeuwig blijvend lichaam. Zoals we uiterlijk het beeld van de eerste (stoffelijke) mens dragen, zo dragen we naar de innerlijke mens het beeld van de tweede (hemelse) mens, want de laatste Adam (is laatste mensheid, waarvan Jezus Christus het hoofd is) is een levendmakende, herstellende en scheppende geest 1 Korinthe 15 vers 35 tot en met 49 (1 Kor. 15:35-49).

In de nieuwe schepping is er een grote verscheidenheid in de hemelse lichamen, zodat de ‘glans der zon anders is dan die der maan en sterren’ (1 Kor. 15:41). Ondanks de ‘lichte last der verdrukking’ wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd tot het verkrijgen van ‘een alles te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid’. We moeten daarom niet zien op het tijdelijke en zichtbare, maar op het eeuwige, onzichtbare, ons gebouw van God in de hemelen 2 Korinthe 4 vers 16 tot en met 18 (2 Kor. 04:16-18).

Het nageslacht van Abraham

De aartsvader Abraham geloofde God en God openbaarde zich aan hem met de belofte: ‘uw loon zal groot zijn’. God liet hem omhoog kijken naar de sterrenhemel en zei: ‘zo zal uw nageslacht zijn’ (Genesis 15). Het nageslacht van Abraham moeten we niet op aarde zoeken in één of ander volk of ras, maar het is de nieuwe mensheid, die in Jezus Christus wordt gevormd. Door de doop . en vervulling met de Heilige Geest is deze mensheid met Christus bekleed’. In deze heilige verbinding, waarvan het aardse huwelijk slechts een beeld is, is geen sprake van: ‘mannelijk of vrouwelijk, Jood of niet-Jood, slaaf of vrije, want allen zijn één in Christus Jezus en daarom zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus’ Galaten 3 vers 27 tot en met 29 (Gal. 03:27-29).

Uit de ‘kiem der volmaaktheid’ “(zie vorig artikel) ontwikkelt zich zo de nieuwe mens” tot zijn goddelijke bestemming. Terwille van de eerste mens schiep God een volkomen bijpassende hemel en aarde. Bij de wording van de nieuwe mens gebeurt hetzelfde. Er ontwikkelt zich uit de kracht Gods een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die volkomen bij de nieuwe mens passen.

Innerlijke en uiterlijke mens staan niet los van elkaar. Ze kunnen niet zonder elkaar functioneren. Deze totale mens geeft uitdrukking aan de ‘heerlijkheid van God’. Heerlijkheid betekent: aanvulling tot volmaaktheid. De mens is in diepste zin de aanvulling tot volmaaktheid van de eeuwige Schepper, zoals de vrouw de heerlijkheid (aanvulling tot volkomenheid) is van de man. Dit is de eeuwige bestemming van de mens in Christus. Laten we jagen naar dit doel, zodat onze God zal komen tot Zijn heerlijkheid: ‘God alles in allen’ 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

 

Gerechtigheid (gedicht) door Piet Snaphaan

“Kinderen van Sion, juicht en verheugt u

in de Here, uw God, want Hij geeft u

de leraar ter gerechtigheid” (Joël 02:23).

 

Gerechtigheid gaat voor u uit,

zij is de grondslag van Gods troon.

Vanuit de Vader door de Zoon

leert Hij ons recht dat Hij bemint,

’t brengt leven voort; blijvend gewin.

 

Houd vast aan uw gerechtigheid,

dan zal zij opgaan als het licht.

Zij is een vrucht die vrede sticht,

jaag haar steeds na, laat u omgorden,

dan zult gij ook bevestigd worden.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Een loden jas van schuld

Nee, niet rechtstreeks iets zeggen. Ze moest het maar voelen. Ze moest het zelf maar merken dat ze er helemaal naast zat. Wat dacht ze wel, dat ik dat zo maar nam, zo maar accepteerde. Even vriéndelijk bleef en aardig? Nou ja, een beetje vriendelijk doen lukte mij ook nog wel, maar de spontaniteit, die was verdwenen. Er was iets koels, iets gereserveerds voor in de plaats gekomen. Iets waar zij, zo redeneerde ik, maar eens over moest nadenken, voordat het weer helemaal koek en ei was. Uiteindelijk was ik een mens van vlees en bloed en gevoel, en geen robot. Zo… hoe klonk dat?!

Maar weet u wat nu het rare was? Er werd helemaal niet schuldbewust nagedacht door m’n vriendin. Niet dat ze dat niet zou willen, maar er was iets in onze vriendschap gekomen waar ze helemaal geen raad mee wist. Ze voelde een verwijt, maar wist niet goed wat, ze voelde dat ik haar een jas van schuld had aangedaan, waar ze zich alleen maar onprettig in voelde. Onzekerheid en afstand was het gevolg, in plaats van oplossing en vergeving.

Een loden jas van schuld. Hebt u hem wel eens aan gehad? Loden jassen worden gebruikt bij het maken van röntgenfoto’s en zijn uiteraard loodzwaar. Gelukkig hoeven we er niet dagelijks in te wandelen. Een loden jas van schuld is een zwaar gevoel van schuld wanneer je in iemands omgeving komt, waarvan je voelt dat hij of zij je iets verwijt, maar je weet de oorzaak niet of je kunt er niet iets aan doen.

Zo’n loden jas is zo onprettig in“ de omgang onder elkaar. En dat terwijl onze Heer Jezus gekomen is om alle schuld te vergeven. Of zoals het er staat: “Om ons niet te doen naar onze ongerechtigheden”. Als we om ons zelf, de ander een loden jas van schuld aandoen, zijn we als die slaaf uit Matthéüs 18, die zelf een schuld van tienduizend talenten liet vrijspreken door zijn genadige Heer. En bij zijn heengaan een medeslaaf gevangen liet zetten om een schuld aan hem van honderd schellingen.

Een loden jas van schuld wordt gebruikt door iemand die van genade niet weet. Maar door genade van God, leren wij van Hem vergeving. Het van harte  vergeven.

Hoe liep het af? Hoe verdween die nare jas van schuld uit onze relatie? Door hem heel bewust weer van die ander af te nemen. Niet of de ander mij iets schuldig is, is belangrijk, maar hoe ga ik met schuld om. Handhaaf ik die schuld, of spreek ik de ander vrij van schuld, zoals mijn Heer dat ook naar mij toe heeft gedaan? In een klimaat van genade komt genade. Daarom is het ook zo waar, dat als je niet vergeven kunt, je ook voor jezelf geen vergeving van God kunt verwachten.

Een hart dat genade kent en barmhartigheid voor zijn omgeving, vindt dat zelf ook. Geef je leefruimte aan de ander, dan vind je leefruimte voor je zelf. Wie geeft wordt zelf gegeven, wie laaft wordt ook zelf gelaafd.

En valt het je toch nog moeilijk zelf dat begin van vergeving te maken naar de ander, laat Christus ‘dan het begin in jouw leven mogen maken. Want Hij wil niet alleen je hart reinigen van zonden, maar bovenal woning in je komen maken. Hij wil regeren in je hart, zodat je vanuit die genade komt tot genade, en gaat uit genade!

 

Gods-verduistering of opwekking? door Evert van de Kamp

“De zon en het zwerk werden verduisterd… ” Openbaring 9 vers 2 (Openb. 09:02).

De synode van de Neder­landse Hervormde kerk heeft een nota geschreven met de onthutsende titel: “Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering”. De kernreactie van ‘Trouw’ haalde er de volgende kernpunten uit:

‘Vele ouderen zijn niet in staat duidelijk te maken wat het geloof praktisch voorstelt en vele jongeren zijn niet in staat de in­nerlijke betrokkenheid bij de ouderen te ontdekken, waardoor zij de kerk ver­laten. Om hierin verande­ring te brengen zullen we aan Bijbelstudie moeten doen. We zullen het ‘bij­bels ABC’ moeten leren spellen’.

In de afgelopen zomer is de Hervormde kerk volop ‘ met déze nota bezig ge­weest.

De kerk in de problemen

In meer dan één opzicht zit de kerk in de proble­men. En die worden (ge­lukkig) niet verhuld. De nota signaleert een drie­tal hoofdproblemen:

1.De onderlinge ver­deeldheid,

Men schrijft: ‘De tegen­stellingen hebben zich, verhard. Men dreigt zijn eigen standpunt vooral te vinden en te bepalen door zich af te zetten té­gen de ander. Zo komen we niet verder’.

2.De vervreemding tus­sen de top (de syno­de), en het grondvlak (de plaatselijke ge­meente) .

Velen verwijten de synode dat ze verworden is tot een bureaucratie; dat juridisch uitpluizen is geko­men in de plaats van geestelijke bezinning.

3.De vervreemding tus­sen kerk en wereld, tussen evangelie en samenleving.

Ik laat weer even de nota aan het woord: ‘Velen we­ten niet meer wat ze bij het woord ‘God’ moeten denken. Het evangelie wordt gezien als iets bi­zars, hobby en eigen­aardigheid van een kwij­nende groep. Niet alleen onze kerk, maar alle ker­ken worden randverschijn­selen. De Godsverduistering werkt bij ons door, óók waar wij ons dat zelf niet bewust zijn. Wij blij­ken zelf verregaand in geloofsonzekerheid’.

Kan er wat gaan veranderen?

Het verlangen wordt uit­gesproken een kerk te zijn die te ervaren is als een bemoedigende onder­linge gemeenschap, waarin ouderen en jongeren, mannen en vrouwen, sa­men tot hun recht komen. De kerk zou vader en moeder moeten zijn. Er worden een aantal sugges­ties gedaan.

Meer Bijbelstudie. Terug naar het bijbels ABC.

Het accent moet vallen op persoonlijk geloof.

Daarover schrijft het moderamen: ‘Op de veiling van meningen en visies wordt het christelijk ge­loof doorgedraaid. Daarom is het nodig dat het ge­loof weer persoonlijk wordt. Wij moeten ons persoonlijk door de be­vrijdende boodschap van Christus laten instrueren om stand te kunnen hou­den tegen het genie van de duivel en zijn machten’. In een reactie hierop haalt de evangelische maand- krant ‘Uitdaging’ een uit­spraak aan van ds. R. A. Grisnigt uit Bennekom: ‘Er is de afgelopen jaren te weinig aandacht geweest voor de bron van het ge­loof: persoonlijke gehoor­zaamheid en geloofsovergave aan de Here God. Wij moeten opnieuw leren dat het geloof een persoonlijk geloof is’.

Een nieuwe oriëntatie op Jezus Christus. Dat is het enige waar het je als kerk en persoon­lijk om moet gaan.

Terug naar de charismata, de bovennatuur­lijke gaven van de Hei­lige Geest.

Letterlijk schrijven de sa­menstellers: ‘We zouden in de kerk meer willen erva­ren dat de ambtelijke structuren de charismata in de gemeente niet in de weg zitten, maar juist be­vorderen. We zouden iets als een nieuw enthousias­me, een ‘second blessing’ (de doop met de Heilige Geest? – redactie), een tweede zegen dus, willen ervaren, dat ons heen tilt over onze eigen Godsverduistering’.

Een visie die ontekstloos is

De benaming ‘ontekstloos’ is van prof. dr. L. A. Hoedemaker van de Rijks­universiteit Groningen. Hij is niet de enige in eigen huis die kritiek heeft. Naar zijn mening wordt de Godsvraag te geïsoleerd gesteld in die zin dat de oorzaken van geloofsonzekerheid niet worden geanalyseerd. Hij keert zich ook tegen de tendens van ‘religieuze privé ervaringen los van de gemeenschap’ en waar­schuwt dat de kerk zich niet door deze ‘ziekte’ moet laten besmetten.

Zelf mis ik heel erg een heldere en duidelijke be­nadering vanuit het Woord van God. Het is waar, we leven (zeker in het westen) in een tijd van een toenemende Gods- verduistering. Een veel gehoorde opvatting is dat God zelf zich heeft teruggetrokken.

Ik ben ervan overtuigd dat God in zijn Woord een ander antwoord geeft. Daarbij denk ik aan wat geschreven staat in Openbaring 6 vers 12 en 9 vers 12. (Openb. 06:12 en Openb. 09:12)

Aan de woor­den: “De zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed”. En: “De zon en het zwerk werden ver­duisterd door de rook van de put”.

Waarvan zijn zon en maan beelden?

De zon is een beeld van God onze Vader, de maan beeld van de Heer Jezus Christus. De Vader en de Zoon zijn het licht in de duisternis. In onze tijd wordt de ‘Zon’ meer en meer verduisterd door de machten der duisternis als een haren zak tussen de ‘Zon’ en de mens. De rook uit de put wijst op de demo­nische machten die elk uitzicht belemmeren op de hemelse gewesten waar de heerlijkheid van onze God zich manifes­teert .

De maan wordt bloed. Christus wordt niet meer verbonden aan het Konink­rijk der hemelen, maar steeds meer gelokaliseerd in het natuurlijke aardse leven. Men neemt het bo­vennatuurlijke weg uit het evangelie van de Heer Je­zus of het wordt naar een ander tijdperk verschoven. Niet God trekt zich terug, maar de machten rukken immer brutaler op. De profeet Jesaja heeft het, hoe wonderlijk toch, al zo lang geleden zo bijzon­der raak getypeerd: “Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Heer (de Zon) opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02).

In Joël 2 vers 10 en 31 (Joël 02:10 en Joël 02:31) lezen wij: “De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in. De zon zal ver­anderd worden in duister­nis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des He­ren komt”.

Godsverduistering? Ja, Gods licht bereikt de on- gehoorzamen steeds moeilijker. Er is veel verzet tegen de Heilige Geest Handelingen 7 vers 51 (Hand. 07:51), maar God wil opwekking voor zijn volk.

“De blanke maan zal schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de Heer der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten” Jesaja 24 vers 23 (Jes. 24:23).

Kiezen wij voor opwekking?

De suggesties die in de nota worden aangereikt zijn zeker positief bedoeld, maar zijn ze ook voldoen­de? De opstellers twijfelen daar kennelijk zelf aan.

Ze schrijven: ‘Wij kunnen onszelf niet aan onze eigen haren uit het moeras trek­ken waarin wij vastgezogen zitten. Evenmin is het heil te verwachten van religieuze oppeppers. Als­of de crisis zou kunnen worden op gelost via reclame-technische kunstgre­pen. Daarvoor is de Gods­verduistering te diep en te fundamenteel’.

Inderdaad, opwekking kun je niet organiseren. Opwekking kun jé niet maken. Je kunt je er wel naar richten. Misschien moet ik zeggen: Je kunt er voor kiezen. Kiezen voor opwekking. Dat be­gint in je eigen hart, in je eigen geest.

In een interview sprak de door velen zo verguis­de prof Kuitert een aan­tal behartenswaardige woorden. Hij zei: ‘Het Koninkrijk Gods komt niet door ‘samen op weg’ te gaan en naar gerechtig­heid te streven. De ob­stakels liggen in de mens zélf. We moeten het Ko­ninkrijk persoonlijk bin­nengaan, langs de weg van vergeving der zonden en de herschepping van ons bestaan, vanuit de bezieling van Gods Geest. Ten opzichte van al het menselijk enthousiasme moet je roepen: Wacht even. De eerste manier waarop het Rijk ver­schijnt is niet die van het politieke heil, maar die van vergeving der zonden. Het rijk van de Messias is een persoon­lijke zaak en draait aller­eerst om de vergeving der zonden en de her­schepping door Gods Geest’.

In het ‘volle evangelie’ hebben wij geleerd terug te gaan naar af. Dat is te beginnen bij het Bijbelse fundament zoals het staat opgetekend in He­breeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Dat is het fundament van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen (doop op geloof door onderdompeling in water en de doop in de Heilige Geest) en van oplegging der handen, van opstan­ding der doden en van een eeuwig oordeel.

Dat klinkt heel eenvoudig en dat is het in wezen ook. Het werkelijk doen vereist echter nauwkeuri­ge geloofsgehoorzaamheid. Ik herinner me hoe de Hervormde kerk jaren te­rug het prachtige ge­schrift over de Pinkster­beweging heeft laten ver­schijnen. Helaas, het bleef een gesloten boek. Er is in de kerk nauwe­lijks iets mee gedaan.

Het bracht geen opwek­king voort.

Zal de nieuwe nota dat wel doen? We hopen het. Al moet de Volle Evangeliebeweging nog veel le­ren, toch kan zij en mag zij, denk ik, een vurig appèl zijn op de kerken. Dat appèl is en het geldt onszelf uiteraard ook: Terug naar het Woord van God, naar volledige strijd en overwinning in de hemelse gewesten.

Zou onze Heer geen op­wekking kunnen geven? Van Gods verduistering door de machten naar opwekking door de Heer. We gaan op weg naar nieuw en fris gemeente- leven. We gaan ons geloof werkelijk beléven. We hopen met zeer velen.

 

Wat zijn onze motieven? door Margreet Gast

Wat bepaalt ons gedrag?

Psychologen menen dat het gedrag van de mens voor een groot deel wordt bepaald door twee factoren: aanleg en opvoeding. Aan­leg houdt in: het geheel aan aangeboren eigen­schappen en talenten. Wat opvoeding is, is wel be­kend: hoe iemand zich gedraagt is voor een deel beïnvloed door de aanwij­zingen en meningen die door de ouders en andere opvoeders overgedragen zijn.

Bij het stellen van de vraag: ‘Waarom doe je zo?’ moet men vaak diep nadenken, voor er antwoord gegeven wordt. En dan wordt er bijvoorbeeld gezegd: ‘Zo ben ik nu een­maal’. Dan is het dus de aanleg die het gedrag be­paalt. ‘Waarom doe je zo?’ Het antwoord kan ook zijn: ‘Zo hoort het nu eenmaal, zo heb ik dat geleerd’. Het gedrag wordt dan bepaald door de opvoeding.

Hoe is het nu voor een kind van God? Ook deze is op de natuurlijke wereld gekomen met een pakket eigenschappen: zijn karakter. Ook deze is door zijn ouders op ge­voed, opgegroeid in een bepaald milieu. Wie hoort van en gelooft in de ver­geving van zonden door Jezus Christus, mag zich kind van God weten.

Het onderscheiden van goed en kwaad

Maar pas door de doop in de Heilige Geest krijgt een kind van God inzicht in de onzienlijke wereld. Dan gaat hij of zijn on­derscheiden dat er een bron is van alle kwaad, en dat God daarentegen de bron is van alle goed, licht en leven. Dan gaat een kind van God begrij­pen dat zijn gedrag niet altijd (vaak niet!) bepaald werd door gedachten die uit God waren. Wat hij vroeger deed, waren vaak ‘dode werken’. Ze waren daarom nog niet altijd slecht, maar ze hadden geen enkel nut voor het bouwen van Gods Konink­rijk. En soms waren er ook ‘boze werken’: dingen die duidelijk tegen Gods wil ingingen.

Wie met blijdschap het evangelie van verlossing en bevrijding heeft ge­hoord en met beide – geestelijke – handen heeft aangegrepen, zal zich willen laten leiden door Gods Woord. Psalm 119 vers 24 (Ps. 119:024) zegt: “Uw getuigenissen, Heer, zijn mijn raadslieden”. Hij zal het onderscheiden van geesten gaan oefenen om duidelijk te weten welke raadsman hem advies geeft: Jezus, het levende Woord, of de leugenaar. Hij zal, met zijn hemelse Vader, zijn wegen over­denken Psalm 119 vers 24 (Ps. 119:024). Hij zal nadenken over al­les wat hij doet en zegt.

Onbekendheid met de motieven

Hoeveel mensen, die de Heer niet kennen, leven onnadenkend hun leven. Ze laten de dingen maar komen zoals ze komen, ze menen dat ze geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de loop van hun leven. Met recht bepaalt voor zulke mensen aanleg en opvoeding hun leven. En wie zit daar voor een groot deel achter? Dat is de boze, die niet wil dat de mens goddelijk leeft.

‘Waarom doe je dat?’ Als men vraagt naar iemands motieven voor het gedrag, wat voor antwoord zal men dan krijgen? Veel mensen kennen de motieven voor hun spreken en daden niet. Ze weten niet waar­om ze bepaalde dingen doen, wat de zin is van bepaalde gewoonten. Veel mensen beseffen niet dat, als ze willen, ze hun leven heel anders zouden kunnen inrichten.

‘Waarom doe ik dat?’ Deze vraag zal een kind van God zich vaak stellen: ‘Ik overdenk mijn wegen, Heer, met U’. ‘Waarom doe je zo?’ Die vraag zal juist aan een kind van God ge­steld moeren worden. Deze zal de motieven willen we­ten van zijn gedrag. Of anders gezegd: hij zal willen weten welke geest hem drijft, en of zijn werken ‘dood’ zijn of le­vend voor God.

Overwinning door de Geest van God

Wordt het gedrag van een kind van God bepaald door zijn aanleg? Staat bijvoorbeeld zijn karakter al bij de geboorte vast? Elk mens is uniek, met zijn gaven en talenten. Maar een kind van God legt zich nooit neer bij het gegeven: ‘zo ben ik nu eenmaal’. Als hij bij zichzelf een eigenschap of karaktertrek ontdekt, welke zijn oorsprong heeft in het rijk der duisternis, zal hij de strijd aangaan. God zij dank! : alles is mogelijk bij Hem, ook het veranderen van zogenaam­de ‘aangeboren eigen­schappen’. De Geest van God, die woont in Zijn kind, zal overwinnen over elke macht uit de geslach­ten.

Wordt het gedrag van een kind van God bepaald door zijn opvoeding? Ge­lukkig doen alle ouders hun best hun kinderen goed op te voeden. Maar wie een kind van God is geworden, wil nu alleen nog maar het onderwijs en de opvoeding van de hemelse Vader ontvangen. “Onderwijs mij Heer, de weg uwer inzettingen” Psalm 119 vers 33a (Ps. 119:033a). Wie wa­ren de leermeesters in de tijd voor de bekering? Ouders, familieleden, on­derwijzers, predikanten zullen dat geweest zijn. Als de wijsheid die zij wilden overdragen, eens getoetst zou worden aan het Woord, zou het dan blijken allemaal goddelijke wijsheid te zijn? Was het enkel waarheid en leven wat werd onderwezen?

Gods Geest verlicht het verstand van Zijn kinde­ren. Daardoor zullen ze gaan doorzien hoe hun opvoeding, hun doen en laten, hun denken en spreken bepaalde. En ook hier mogen de geesten onderscheiden worden. Gods Geest zal duidelijk maken wat er van de op­voeding nutteloos of zelfs boos is. Wordt dat uitge­bannen, dan kan Gods wijsheid er voor in de plaats komen. De tijd zal komen dat de gelovige weet: “Ik ben verstandi­ger dan mijn leermeesters van vroeger, ik heb meer inzicht dan de wijzen… want Gij onderwijst mij!” Psalm 119 vers 90 tot en met 102 (Ps. 119:090-102).

Het gedrag van de natuur­lijke mens wordt groten­deels bepaald door aanleg en opvoeding, meent de psychologie. Maar de kin­deren Gods zullen niet passen in deze theorie. Want wij, geheel anders, hebben Christus leren kennen,… en zijn in Hem onderwezen Efeze 4 vers 20 en 21 (Ef. 04:20-21). Wij genieten het beste on­derwijs dat er is, want we worden door God de Vader zelf op gevoed tot zonen van Hem.

 

Naar Psalm 84 door Piet Snaphaan

Welzalig zij die God van harte loven,

wiens ziel verlangend naar Hem uit doet gaan.

Hun jubelroep stijgt dagelijks op naar boven,

zij zijn verblijd, en uiten dat spontaan.

 

Welzalig zij wier sterkte is in Hem,

die handelen naar Gods wil en Zijn gedachten.

En steeds weer luisteren naar Zijn stem,

van Hem alleen al ’t heil verwachten.

 

Welzalig in wiens hart zijn de gebaande wegen,

die hebben leren putten uit de Bron.

Ja zij gaan voort, van kracht tot kracht ten zegen,

volhardende wat God in hen begon.

 

Levend Geloof – 294

Levend geloof 1988.07-08 nr. 294

Welk beeld hebben wij van God? Door Gert Jan Doornink

“Want in God leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht” (Uit de rede van Paulus voor de Areópagus te Athene; Handelingen 17 vers 15 tot en met 34 (Hand. 17:15-34).

Het geloof in het bestaan van God

Ieder mens heeft van God een bepaalde voorstelling. Of men nu behoort tot één of andere primitieve volksstam in één van de binnenlanden van Afrika of Zuid-Amerika, óf dat men intellectueel zeer begaafd is: diep in het hart van ieder mens leeft de gedachte: er moet wel ‘een God’ bestaan. Heel ons leven, heel ons bestaan is immers een mysterie en alleen te verklaren als er ‘iets’ is wat boven ons staat, wat wij niet begrijpen kunnen, maar wel werkelijkheid is.

Een groot deel van de mensheid heeft er geen moeite mee dit ‘God’ te nomen, of ‘de Voorzienigheid’ of ‘de Almachtige’. Alleen de moderne mens, die naar zijn zeggen totaal afgerekend heeft met elke vorm van godsdienst, zal het woord ‘God’ niet zo gemakkelijk meer over de lippen krijgen en dan. nog vaak alleen in negatieve vorm als vloekwoord. Maar dan is het op zijn minst wel opmerkelijk dat ook deze mens niet gelooft dat bijvoorbeeld met de dood alles uit is, waarmee men al weer te kennen geeft dat men gelooft in ‘iets’ wat men niet verklaren kan. Daarom zien wij ook hoe allerlei leringen in onze dagen bij deze mensen aanslaan, zoals bijvoorbeeld het geloof in reïncarnatie, de leer dat de mens in één of andere gedaante terugkeert.

Maar, ik heb het zoéven al opgemerkt, een groot deel van de mensen gelooft nog altijd in het bestaan van een God, hoe deze er dan verder ook uit mag zien. Men heeft een voorstelling van God, een gedachte over God. En ’t liefst probeert men dit vast te leggen, er op zichtbare wijze vorm of inhoud aan te geven. Daarom is de godsdienst door alle eeuwen heen ook altijd omgeven geweest door vormen, rituelen, beelden, iconen, etc.

Het evangelie van Jezus en de opstanding

Toch heeft dit veelal niets met de ware godsdienst te maken. Dat blijkt bijvoorbeeld wel uit het bezoek wat Paulus op één van zijn zendingsreizen aan Athene bracht en waarover we in Handelingen 17 kunnen lezen. Hij ziet daar een stad vol beelden. ‘Afgodsbeelden’ noemt Paulus die heel terecht, want als christen had hij uiteraard een totaal nieuwe visie ontvangen. Zijn geest werd in hem geprikkeld, zegt vers 16 (Hand. 17:16). Daarom bracht hij het evangelie van Jezus en van de opstanding. Paulus wist dat wanneer de mensen hierin gaan geloven zij los komen van de afgoden en de ene waarachtige God leren kennen. Let wel dat Paulus het evangelie van Jezus bracht, zoals hier zo duidelijk staat vermeld. Hij bracht niet zomaar ‘een’ evangelie, maar het werkelijke evangelie, zoals Jezus dat ook gebracht had, omdat hij wist dat alleen dit evangelie in overeenstemming was met de wil van God, omdat het de mens werkelijk vrijmaakt uit de banden van satan.

De rede van Paulus voor de areopagus

Handelingen 17 vertelt ons ook over de rede die Paulus hield voor de Areópagus, een plaats waar de mensen samenkwamen om nieuws te horen en uit te wisselen. Uit deze rede kunnen wij ook het een en ander leren. Het eerste wat opvalt is dat Paulus met takt en wijsheid het evangelie brengt, door in te haken op wat de Atheners geloven Handelingen 17 vers 22 (Hand. 17:22). Maar tegelijkertijd is hij ook heel radicaal en duidelijk door ronduit te verklaren wie God is, namelijk dat Hij niet woont in tempels met handen gemaakt Handelingen 17 vers 24 (Hand. 17:24) en ook niet zichtbaar te maken in de vorm van goud, zilver of steen Handelingen 17 vers 29 (Hand. 17:29), maar alleen te ‘begrijpen’ wanneer men tot bekering komt Handelingen 17 vers 30 (Hand. 17:30).

Paulus wil zeggen: het leven is veel meer dan de zichtbare materie waarmee we dagelijks te maken hebben en geloof is nodig om dat te ontdekken. Niet voor niets zegt Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. En Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt wat geloof is: de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we niet zien. Geloof in het evangelie van Jezus brengt ons vanuit de zichtbare in de onzichtbare wereld.

Nu zijn er nog al wat christenen die moeite hebben met begrippen als ‘onzichtbaar’, ‘geestelijk’, enz. Al te vaak wordt dan gedacht aan iets mysterieus, iets onwezenlijks, iets abstracts. iets wat men niet vatten kan. Gelukkig is ook hierin het evangelie van Jezus het antwoord! Wat zegt namelijk Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18)? “Niemand heeft ooit God gezien”. Als hier een punt zou staan, zou God inderdaad ‘verborgen’ zijn gebleven. Er staat echter meteen achteraan: “De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”. Willen we God leren kennen, willen we doordringen tot het wezen van God, willen we een juist beeld van Hem hebben, dan zullen we Jezus – zijn Zoon moeten leren kennen. En van Hem zegt Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn wezen.

Jezus heeft geopenbaard wie God is en wat Zijn wil is. Daarom is het ook zo belangrijk om in de evangeliën te ontdekken wie Jezus is, wat Hij sprak en hoe Hij handelde. Hoe Hij de dingen duidelijk maakte door bijvoorbeeld te zeggen: “De dief’ (satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen, Ik (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Jezus bracht een duidelijke scheiding aan tussen licht en duisternis, tussen het Koninkrijk van God en het rijk der duisternis. Jezus maakte ook duidelijk dat Gods Koninkrijk een geestelijk Koninkrijk is en dat wij ons bewust moeten zijn dat wij behoren tot dat geestelijke Koninkrijk.

Hoe krijgen wij een juist beeld van God?

Alleen door de dingen geestelijk te zien en te beleven krijgen wij een juiste voorstelling van God. De doop- en dagelijkse vervulling met de Heilige Geest is derhalve voor ieder kind van God ook noodzakelijk, want dan kunnen wij ook de Bijbel op de juiste wijze begrijpen. Er is de laatste tijd bij sommige christenen een tendens om terug te keren naar wat in het oude testament geleerd wordt. We moeten terug tot de wortels, tot de ‘roots’, tot de oorsprong van ons bestaan, wordt er dan gezegd. Hierin kan een groot gevaar schuilen. Let wel kan. Wij hoeven niets weg te doen van het oude testament. Ik geloof dat kennis (en ik bedoel dan geestelijke kennis) van het oude testament een enorme verrijking van ons geloofsleven kan betekenen. Maar we hoeven niet terug te keren naar de tijd van het oude testament. We leven na de komst van Jezus in deze wereld en na de uitstorting de Heilige Geest. De tijden van de onwetendheid zijn merkt Paulus heel terecht op (vs.30).

Wij mogen de dingen geestelijk zien en beleven ” ontvangen wij een juist beeld van God en daardoor kunnen we ons ook als ware vertegenwoordigers van Zijn Koninkrijk openbaren. Want het is natuurlijk niet alleen belangrijk dat wij een juist beeld van God hebben, maar vooral ook dat ons getuigenis in deze wereld – wij zijn allen geroepen Zijn getuigen te zijn – daardoor meer effectief zal zijn. Dat was ook bij Paulus het geval. Zijn prediking in Athene bracht een duidelijke scheiding tussen voor- en tegenstanders. Sommigen spotten, maar anderen kwamen tot geloof (vs. 32-34).

Werken aan het juiste Godsbeeld

Wanneer wij eenmaal een duidelijk Godsbeeld hebben, is het nodig dat we daaraan blijven werken, opdat dit beeld door ons leven heen meer en meer tot openbaring komt. Het beeld wat wij hebben van God is aan verandering onderhevig. Niemand kan zeggen: ik denk vandaag nog precies zo over God als een tijd geleden. Er is geestelijke groei, vermeerdering van kennis en inzicht. Blijft dit achterwege dan krijgen we een verandering in negatieve zin en dat is natuurlijk niet Gods bedoeling. Door een gezonde, positieve groei van het nieuwe leven van Christus in ons, gaan we ook het juiste beeld van God openbaren.

Eens zal het beeld van God, wat Hij ons in Christus heeft getoond, ook in ons ten volle tot openbaring zijn gekomen. Nu werken we er dagelijks aan dat dit een realiteit gaat worden, door ons geestelijk daarnaar uit te strekken. Voor ieder kind behoort dit een vanzelfsprekendheid te zijn. Zo is het immers Gods wil en doel. Want in Hem leven wij, in Hem bewegen wij ons en in Hem zijn wij. Wij zijn van het geslacht van God!

Daartoe behoort ieder mens, ook al is hij nog zo diep gezonken of van God afgedwaald. Ieder mens is naar Gods beeld geschapen: volmaakt en goed. Wij weten echter wat er gebeurd is: de duivel heeft een onrechtmatig beslag gelegd op dit geslacht van God. Dat was ook al zo in de tijd van Paulus. Daarom was zijn prediking radicaal en duidelijk: Kom tot bekering. Dat is ook onze opdracht. En hoe meer wij, door een juiste voorstelling van God, het beeld van Jezus openbaren, hoe meer Hij ons ook gebruiken kan in Zijn dienst. Is het niet geweldig dat wij, als kinderen Gods, ons volledig bewust mogen zijn dat wij behoren tot Gods geslacht en dat wij daardoor onvoorstelbaar geestelijk rijk zijn geworden? Laten wij deze rijkdom niet voor onszelf houden, want wij zijn een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom…, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht!

 

Gelijkenissen (gedicht) door Piet Snaphaan

Ogen die zien, doch nimmer bemerken,

en oren die horen, en toch niet verstaan.

Ook zulken heeft Jezus getracht te versterken,

Hij was ook met armen van geest steeds begaan.

 

Sprak daarom in beelden om hen te verrijken,

op deze manier sprak Hij velen toch aan.

Ze konden ’t niet vatten, en heel niet begrijpen,

hun hart stond niet open, om ’t Woord te verstaan.

 

Doch zalig de ogen die ’t zien en ’t verwerken,

ook zalig de oren, die ’t geestelijk verstaan.

‘Wie heeft’, sprak de Heer, ‘zal ‘k steeds meer versterken,

met hen kan Ik verder de hoge weg gaan’.

 

Zomeractie 1988 van de redactie door Gert Jan Doornink

In ons vorige nummer hebben wij reeds uitvoerig geschreven over onze zomeractie tot financiële ondersteuning van het werk van “Levend Geloof”. Ter aanvulling nog dit, naar aanleiding van een vraag daarover. Wij ontvangen geen enkele uitkering, subsidie, vakantiegeld of iets dergelijks. Onze arbeid functioneert dus geheel op geloofsbasis. Maar – zoals wij reeds schreven – het is altijd onze ervaring geweest dat wie op de Heer vertrouwt niet beschaamd uit komt. Daarom willen wij ook nu geloven dat deze actie succesvol zal zijn. Samen met onze medewerkers willen wij blijmoedig doorgaan om de vele facetten van de volle evangelie boodschap op een zo duidelijk mogelijke wijze te belichten. Niet alleen via “Levend Geloof”, maar ook via de door ons uitgegeven brochures. Een deel van de opbrengst van de zomeractie is daarom bestemd voor de herdruk van verschillende brochures en voor de uitgave van nieuwe brochures.

Inmiddels hebben reeds enkele tientallen lezers en lezeressen spontaan gereageerd op onze oproep. Voor alle bijdragen heel veel dank! Wij verwachten dat nog velen in de komende weken zullen reageren en willen daarvoor reeds bij voorbaat iedereen hartelijk bedanken!

Met hartelijke groeten,

 

De rijkdom van de tongentaal door Wim te Dorsthorst

Het teken van het spreken in tongen

De enige keer dat Jezus zelf iets zegt over de tongentaal is in Markus 16. Hij noemt daar de tekenen die de gelovigen zullen volgen, tekenen dus waaraan de gelovigen te herkennen zijn. En dan noemt Jezus daar on­der andere het spreken in nieuwe tongen Markus 16 vers 17b zie ook 1 Korinthe 14 vers 22a (Mark. 16:17b; 1 Kor. 14:22a).

Heel duidelijk bakent de Heer zelf af wat wij onder gelovigen dienen te verstaan. Het zijn die mensen die – na het evangelie van Jezus Christus gehoord te hebben – zich bekeren, zich laten dopen en de Heilige Geest ontvangen hebben Markus 16 vers 15 en 16 (Mark. 16:15-16).

De Heilige Geest noemt de Heer hier niet apart, maar uit de tekenen die Hij noemt, is duidelijk dat het gaat om mensen die de Heilige Geest hebben ontvangen.

Petrus zegt op de eerste Pinksterdag – ook geheel in overeenstemming met de opdracht van de Heer – “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de Naam van Jezus Chris­tus, tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave des Heiligen Geestes ont­vangen” Handelingen 2 vers 38  (Hand. 02:38). En als iemand de Heilige Geest ontvangt en er zijn geen gebondenheden waar­door de Heilige Geest be­lemmerd wordt, dan is de eerste uiting: het spreken in nieuwe tongen.

Het spreken door de Heilige Geest

De mens die door de we­dergeboorte een hemel­burger is geworden, ont­vangt een hemelse taal om zich daarin ook te kunnen uiten. Het is geen taal voor de aarde, want nie­mand verstaat het, zegt Paulus in 1 Korinthiërs 14 vers 2 (1 Kor. 14:02). Men spreekt niet tot mensen maar tot God. Door de Geest spreekt hij geheimenissen. Deze taal behoeft ook niet geleerd te worden, ja, het kan zelfs niet geleerd worden, want het verstand heeft er geen deel aan 1 Korinthe 14 vers 14 (1 Kor. 14:14).

De mens heeft het vermo­gen om talen te leren spreken, maar de tongen­taal (ook wel glossolalie genoemd) is een bovenna­tuurlijke gave, het is een wonder Gods, en kan der­halve niet geleerd of ver­klaard worden.

Het aandeel van de mens is dat hij in geloof zijn vermogen om te spreken in werking stelt en zonder dat hij gedachten omvormt tot woorden spreekt hij dan wat de Heilige Geest geeft om uit te spreken. De mens spreekt, maar het zijn Gods woorden die ge­uit worden.

De mens is daarbij geen willoos werktuig, die zon­der zijn verstand te ge­bruiken, maar moet zeggen wat de Geest wil. Nee, God respecteert de mens en het verstand blijft vol­komen intact. De mens zelf beslist dus of hij al of niet zijn mond leent om in nieuwe tongen te spre­ken. Maar wat hij dan spreekt is uit de Heilige Geest.

De 120 op de eerste Pink­sterdag begonnen zélf met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken en ze stop­pen ook zélf, wanneer Petrus zijn mond opent om de Joden toe te spreken Handelingen 2 vers 4; Handelingen 2 vers 14 (Hand. 02:04 en Hand. 02:14). Het verstand van de mens blijft dus volledig functioneel, maar is in het spreken zelf onvrucht­baar.

Aanbidding in Geest en waarheid

We zien dat op de eerste Pinksterdag de 120 in de tongentaal spreken van de ‘grote daden Gods’. Ande­re vertalingen spreken van de ‘grote werken van God’.

In Handelingen 10, waar het huis van Cornelius op bijzondere wijze de Heilige Geest ontvangt, lezen we ook: “Zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken”. Andere ver­talingen spreken van ‘God verheerlijken’. In de ton­gentaai kan men God ver­heerlijken. Kan men Gods grote daden verkondigen in de geestelijke wereld. De mond van de mens, die zolang gebruikt is door boze geesten, komt in dienst van God en ver­heerlijkt Hem.

De mens heeft een inge­schapen verlangen om de Vader en de Zoon te aan­bidden en te verheerlijken. De Heilige Geest komt ons hierin te hulp. Wij weten niet wat wij naar behoren moeten bidden en uit spre­ken, maar in deze zwak­heid komt de Heilige Geest ons te hulp en geeft ons de woorden om uit te spreken Romeinen 8 vers 26 (Rom. 08:26). De naam van God wordt zo op z’n hoogst geheiligd en verheven.

Dit geldt ook voor de Naam van de Zoon Jezus Christus. De Korinthiërs zaten met het probleem – vanuit hun kennis van de orakeltalen in de afgo­dische tempels – dat ze Jezus’ zouden kunnen vervloeken in de tongentaal. Een argument wat ook nu wel wordt aangevoerd door de tegenstanders van deze heerlijke gave van de Hei­lige Geest. Paulus neemt hier heel duidelijk stelling tegen als hij met nadruk zegt: “Daarom maak ik u bekend, dat niemand door de Geest Gods sprekende, zegt: Vervloekt is Jezus; en dat niemand kan zeg­gen: Jezus is Here, dan door de Heilige Geest” 1 Korinthe 12 vers 2 en 3 (1 Kor. 12:02-03). Door de Heilige Geest komt de mens in waarachtige aan­bidding in Geest en waar­heid Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24).

Tot opbouw en bewaring

In 1 Korinthiërs 14 vers 4 (1 Kor. 14:04) zegt Paulus: “Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf”. Paulus, die al deze dingen door open­baring van de Heer zelf ontvangen heeft Galaten 1 vers 12 (Gal. 01:12), geeft hier een heel praktische functie van de tongentaai voor ons geloofsleven. Het is stichtend, opbouwend voor het innerlijke gees­telijke leven. Door die in­tieme relatie met God, waarin de Heilige Geest ons te hulp komt en woorden geeft om uit te spreken, vindt er een opbouw plaats van onze innerlijke mens. Deze vorm van bidden in Geest en waarheid heeft een heilzame werking voor het herstel van de totale mens. Bovendien werkt het beschermend en be­warend.

Judas schrijft daarover in zijn brief als hij in vers 20 (Judas 01:20) zegt: “Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bidden in de Hei­lige Geest”. Hij schrijft dit in de context van af­val en dwaalleringen. “Bouw uzelf op in uw al­lerheiligst geloof”. Ons geloof is allerheiligst. Het richt zich niet meer op de afgoden, dwaalgeesten, leugenleringen en derge­lijke, maar op de levende en waarachtige God en zijn Zoon Jezus Christus 1 Thessalonicenzen 1 vers 9 (1 Thess. 01:09).

Door ons op te bouwen in dit allerheiligst geloof ‘bewaren wij onszelf in de liefde Gods’, zegt Judas. Wij blijven dan in Zijn nabijheid, in Zijn klimaat van waarheid, zuiverheid, vrede, blijdschap, ge­rechtigheid en heiligheid. Dit bewaart ons dan voor de dwaalleringen en scherpt onze geest in het onderscheiden hiervan. Het bidden in nieuwe ton­gen bouwt je dus op in het allerheiligst geloof en bewaart jezelf in de liefde Gods.

Een hulp in het gebed

In situaties waarin we niet weten wat we bidden zullen komt de Heilige Geest ons te hulp. Zijn dergelijke situaties er dan? Ik geloof dat we daar dagelijks mee geconfronteerd worden als we onze priesterlijke taak willen vervullen. Als je bijvoorbeeld voorbede wilt doen voor gemeente­leden, waarvan je weet dat ze het bijzonder moei­lijk hebben, of bij voor­bede voor evangelisten, die vaak onder armoedige en moeilijke omstandighe­den hun roeping vervul­len , of bij het voorbede doen voor alle heiligen (bijvoorbeeld alleen in Nederland of België), zo­als Paulus zegt, enz.

Wie bidden wil, zal blij zijn met de aanwijzingen van Paulus in Romeinen 8 vers 26 en 27 (Rom. 08:26-27). Hij schrijft daar: “Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bid­den zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitspreke­lijke verzuchtingen. En Hij die de harten door­zoekt , weet de bedoeling des Geestes, dat Hij na­melijk naar de wil van God, voor heiligen pleit”.

In de tongentaal bidden we door de Heilige Geest die ons te hulp komt. De letterlijke vertaling van het ’te hulp komen’ is: ‘samen met ons vastgrij­pen aan de andere zijde’. Dat is een voortdurende actie van de Heilige Geest. Zo werkt de Heili­ge Geest samen met de mens in gebed waarin ge­pleit wordt voor de heili­gen in overeenstemming met de wil van God.

Als wapen in de geestelijke strijd

Paulus had een diep in­zicht in het wezen en de grote waarde van de tongentaal. Hij beoefende het zó intensief dat hij tegen de Korinthiërs zegt: “Ik dank God, dat ik méér dan gij allen in tongen spreek” 1 Korinthe 14 vers 18 (1 Kor. 14:18).

Paulus heeft vele gemeen­ten gesticht en hij zegt zelf dat hij voortdurend bidt voor een ieder. Op zijn lange reizen zal hij veel in nieuwe tongen ge­beden hebben voor alle heiligen. Hij spreekt ook van ‘worstelen in de ge­beden’ Romeinen 15 vers 30; Kolossenzen 4 vers 12 (Rom. 15:30; Kol. 04:12).

Paulus bad niet alleen voor het welzijn naar geest, ziel en lichaam , maar er moest ook een strijd gevoerd worden. Er is een grote tegenstander, de duivel met zijn leger van boze geesten, die de voortgang van het evange­lie in de mens persoonlijk, maar ook in de gemeente en wereldwijd, wil tegen­houden en zo mogelijk te­niet doen. Wij strijden hierbij niet tegen mensen, die het ons moeilijk maken, ook niet tegen onszelf, maar zegt Paulus: “Wij moeten standhouden tegen de verleidingen des dui­vels ; want wij hebben niet te worstelen (strijden) te­gen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duis­ternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen” Efeze 6 vers 11 en 12 (Ef. 06:11-12).

Hij beschrijft dan in Efeziërs 6 vers 13 tot 17 (Ef. 06:13-17) de wapenrusting Gods die de gelovigen moeten aandoen en besluit dan in vers 18 (Ef. 06:18) met: “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegen­heid in de Geest”. De ver­taling van Voorhoeve ver­bindt vers 17 en 18 (Ef. 06:17-18) aan elkaar en zegt: “En neemt de helm van de behoudenis en het zwaard van de Geest, dat is het woord van God, terwijl u te allen tijde bidt in de Geest”.

Strijden tegen de beheersers

Paulus leert ons hier hoe ook de tongentaal een functie heeft in de grote strijd die wij te voeren hebben. Zo worstelde hij in zijn gebeden voor ge­lovigen en spoort hij ook ons aan bij al ons strijden te allen tijde te bidden in nieuwe tongen, te bidden in de Geest. Maar wat hij hier schrijft gaat, naar ik meen, verder dan onze persoonlijke strijd. Als Paulus het evangelie ver­kondigde, dan stuitte hij op groot verzet van de overheden en de machten die die gebieden beheers­ten. Die machten in de hemelse gewesten dulden het evangelie van het Ko­ninkrijk Gods niet. Voor hij weer een nieuw gebied betrad, zal hij ongetwijfeld geworsteld hebben tegen de overheden en de beheersers van dat ge­bied door te worstelen in de Geest. Hij schrijft, in 1 Korinthiërs 15 vers 31 en 32, (1 Kor. 15:31-32) dat hij dagelijks de dood nabij is en dat hij te Efeze met wilde die­ren gevochten heeft. Hij vergelijkt hier de boze geesten, zoals zo vaak in de Bijbel, met wilde die­ren.

Als nu het evangelie met succes verkondigd zal worden, zal – evenals in de dagen van Paulus – strijd gevoerd moeten worden tegen de boze geesten, die dorpen, ste­den en landen beheersen en in hun greep gevangen houden en de ingang van het evangelie blokkeren. Het volk van God zal deze strijd moeten leren zien en door te bidden in de Geest, in nieuwe tongen, ruimte moeten scheppen voor de verkondigers van de goede boodschap Efeze 6 vers 18 tot en met 20 (Ef. 06:18-20). De Naam van God en het Koningschap van Jezus Christus zal geproclameerd moeten worden en bij deze oorlog, in de hemel staat Michaël met zijn engelen ons ter zijde Openbaring 12 vers 7; Daniel 12 vers 1 (Openb. 12:07; Dan. 12:01).

Zo leert het Woord van God ons de rijkdom van de tongentaai verstaan. In 1 Korinthiërs 14 noemt Paulus nog meer rijkdom­men die waardevol zijn voor iedere gelovige. De Heilige Geest, zegt de Bijbel, is een geschenk (Dorea) die de gelovigen ontvangen. En de tongen­taal eerste gave van de Heilige Geest, is goed en is een volmaakt ge­schenk dat van boven neerdaalt, van de Vader der lichten Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17).

Alleszins de moeite waard om het in dank aan te ne­men en het veel toe te passen, zodat het evange­lie gestalte krijgt in eigen leven en verbreid zal worden over de hele wereld, tot eer van God en Zijn Zoon Jezus Christus.

 

 

 

Gij geheel anders… (gedicht) door Piet Snaphaan

Welzalig is de mens die God heeft leren kennen,

en Hem heeft leren zien als enkel licht.

Hij gaat op weg, Zijn Koninkrijk verkennen

en hij ontdekt een machtig vergezicht.

 

Ja hij gaat zien wat God hem heeft gegeven,

dit is veel meer dan hij beseffen kon.

Die rijkdom van gena mag hij thans gaan beleven

en hij ervaart God is zijn levensbron.

 

Hij kan zich steeds verheugen, t’ allen tijden,

ondanks de strijd die hij ook ondervindt,

mag hij zich elke dag verblijden

in God z’n Vader, want hij is Zijn kind.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Bokje springen

Voor me stond een hoge bok. Eigenlijk een veel te hoge bok. Ik was er al eens omheen gelopen: hij was erg hoog. ‘Maar’, zo redeneerde mijn hart en verlangen, ‘met God kan ik toch iedere hindernis nemen. Samen met Hem spring ik er overheen!’

David gaat met zijn God op legerbenden in en springt over muren. In het geloof stappen doen is een heel goede zaak. In het geloof hindernissen nemen doet ons groeien in vertrouwen en geloof.

Dus nam ik een redelijke aanloop. Vol overgave en met m’n volle inzet waagde ik de sprong. Maar, o wee, ik ging niet over de bok, ik belandde ook niet half op de bok, maar nog vóór de bok viel ik na een pijnlijke confrontatie op de grond. Voor de bok! Niets bereikt…, niets overwonnen… ‘Ik kan niet bokje springen’.

Waardeloos! Ben jij nou een christen, een mens die op God vertrouwt… en je kan niet eens over zo’n bok heen springen. Waar is nu je geloof? Ja, mooie stukjes schrijven, mooie liedjes zingen… maar daden? Oh, wat heeft onze vijand, de aanklager, me even te pakken daar voor de bok. Naast de pijn en teleurstelling moet ik al zijn onzin ook nog aanhoren. Want onzin is het!

Laatst liepen we met een heel stel, kinderen en groten, in het bos te wandelen. Opeens ging er iemand als ‘bok’ staan. ‘Er maar overheen jongens!’ Het ene kind gilde tegen de ‘bok’: ‘hoger… hoger’ en weer een ander riep: ‘lager. . . lager’. Oh soms viel er wel een kind half weer op de grond, maar dan paste de ‘bok zich gewoon even aan. En zo zocht ieder kind, en ook de groten, hun grenzen op. Hoe hoog kon je er nog over? Dat is de sport. Iedereen kan bokje springen. Tuurlijk! De bok gaat bij de kléinsten gewoon zo laag mogelijk.

Wat een troost vond ik bij deze vergelijking. Net zoals het bokje springen een heerlijke levenslustige bezigheid is, maar vooral een oefening van groeiend durven dat ons over de bok brengt; zo is ook het leven in geloof en vertrouwen op God, iets fijns! Zouden wij ook niet mogen roepen: ‘Hoger’ of ‘ietsje lager, Heer?’

Natuurlijk ontdek je je grenzen, maar Hij blijft je trouw! Ook als je zo teleurgesteld bent in jezelf, of in je geloof in God.

Ik ken nog iemand die, net als ik, tegen een bok is opgelopen. Het was Petrus, de moedige dappere Petrus. Waar waren de andere discipelen? Alleen hij en een discipel die vriend van de hogepriester was, volgden Jezus na zijn gevangenneming. Petrus durfde nog. . . en ach hij moest zo diep vallen. Nergens bleef zijn geloof, nergens z’n zelfrespect dat zo heldhaftig naar het zwaard deed grijpen. Hij verloochende Jezus driemaal. Een hoge bok!

Maar mocht Petrus daarna niet meer mee doen? Zo van: ‘Op Petrus kun je niet aan, zo onbetrouwbaar… weg ermee?’ Nee hoor! Niets van dat alles. Driemaal toe vraagt Jezus hem of hij Jezus liefheeft. Dat was genoeg en Jezus schakelde na iedere vraag Petrus weer in. “Hoedt mijn schapen, weidt mijn lammeren”.

Eerherstel voor Petrus. Nieuwe kansen voor ons! Het geheim ligt in dat simpele antwoord van een man die er achter was gekomen, dat niet hij maar Jezus alles was: “Heer, Gij weet alles, Gij weet dat ik U liefheb”.

Juist omdat Hij alles weet. . . veroordeelt Hij ons niet, maar neemt ons weer op, om door te gaan met Hem. Doorgaan met oefenen, doorgaan met bokje springen. Samen met Hem, die ons het eerst heeft liefgehad!

 

De innerlijke mens (1)
De kiem der volmaaktheid door Hessel Hoefnagel

Inleiding de kiem der ….

De mens is één geheel met de schepping van hemel en aarde en heeft daarin een centrale plaats. Dat geldt voor de eerste schepping, waar de Bijbel mee begint, maar net zo goed voor de herschepping, waar de Bijbel mee afsluit.

In de eerste schepping zit de ‘kiem’ van de nieuwe schepping verborgen. Zo heeft God het gewild en bedacht. Daar heeft de zondeval van de eerste mens, onder invloed van satan, niets aan kunnen veranderen. De eerste schepping is als een zaad, dat in de grond valt en sterft, om juist daardoor de nieuwe, eeuwige schepping voort te brengen. Daarom vergeleek de Heer Jezus zichzelf ook met zo’n zaad.

Naar de heerlijkheid van de nieuwe schepping groeien wij toe, ondanks verdrukking voor onze uiterlijke mens. Wij verliezen daarbij de moed niet, want we weten dat onze innerlijke mens, die bij de nieuwe schepping hoort, van dag tot dag vernieuwd wordt. De lichte last der verdrukking van een ogenblik (vergélijk het zaad, dat in de grond valt en sterft doet daarvan niets af, maar werkt in feite mee aan de vorming van een voor ons eeuwig gewicht van heerlijkheid, dat alles te boven gaat.

In een paar artikelen wil ik graag ingaan op het thema de innerlijke mens’. In dit eerste artikel gaat het over de kiem der volmaaktheid’, waaruit de nieuwe mens tevoorschijn komt.

Het doel van God met mens en schepping

Vanaf het begin is het doel van God met betrekking tot de mens en de hele schepping, dat deze volmaakt zouden zijn en tot alle goed werk volkomen toegerust 1 Timoteüs 3 vers 17 (1 Tim. 03:17). Toen de Here God scheppend bezig was om alle dingen vorm en plaats te geven, beoordeelde Hij ze als ‘zeer goed’ Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31).

Toch was de eerste schepping in haar volmaakte vorm met datgene, wat de Schepper in uiteindelijke vorm en mogelijkheden voor ogen heeft en zal bewerken. Al in de eeuwigheid sprak God tijdens de vorming en ordening van de zichtbare dingen: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen…” Aansluitend volgt dan: “Naar Gods beeld schiep Hij hen, man en vrouw schiep Hij hen…” Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Het begrip heersen’ naar het Goddelijk beeld heeft niet de betekenis van overheersen, maar beheersen in de positieve zin.

In de schepping van de mens als ‘man en vrouw’ zit een geheim verborgen. Hierover zei Paulus: “Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en de gemeente” Efeze 5 vers 32 (Ef. 05:32). De Heer Jezus haalde dit goddelijk geheim aan in Zijn opstelling ten aanzien van het huwelijk en de echtscheiding: “Zij zullen tot één vlees zijn… niet meer twee, maar één vlees, zoals God het samengevoegd heeft…” Matteüs 19 vers 4 tot en met 6 (Matt. 19:04-06).

Een ‘groot geheimenis’ betekent niet, dat er sprake is van een ondoorgrondelijke zaak, maar dat het van alles omvattende betekenis is in de doelstelling van de Schepper. Het geheim van de schepping, zoals wij die kennen uit de eerste hoofdstukken van de Bijbel, ligt daarin, dat God ‘het eerste opheft om het tweede te laten gelden’ vergelijk Hebreeën 10 vers 9 (Heb. 10:09). Een andere goddelijke uitspraak is: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw…, want de eerste dingen zijn voorbij gegaan” Openbaring 21 vers 4 en 5  (Openb. 21:04-05).

Waarom de eerste schepping volmaakt was

De eerste schepping was volmaakt, omdat ze in zich droeg de kiem van de nieuwe schepping. Dit principe vinden we in de natuur als beeld vele malen terug. In het ‘zaad, dat in de grond valt en sterft’, zit de levenskiem, waaruit de nieuwe plant tevoorschijn komt. Deze overtreft in haar bloeiende en vruchtdragende schoonheid vele malen de zaadkorrel of bloembol, die in de aarde gebracht werd, om de nieuwe plant tevoorschijn te brengen.

De Heer Jezus vergeleek zichzelf ook met ‘een graankorrel, die moet sterven om veel vrucht voort te brengen’ Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). Zijn geboorte als mens was uit Maria, maar Hij werd als ‘Zoon van God’ verwekt door de kracht des Allerhoogsten Lucas 1 vers 35 (Luc. 01:35). Hij was de door God bedoelde ‘levenskiem’ in de eerste schepping om de nieuwe mensheid tevoorschijn te brengen. Zijn uitspraken ‘eer Abraham was, ben Ik’ Johannes 8 vers 58 (Joh. 08:58) en ‘Vader, verheerlijk Mij met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was’ Johannes 17 vers 5  (Joh. 17:05), zijn in dit verband te begrijpen.

De eerste mens, Adam, en ook zijn nageslacht, werd en wordt gevormd uit ‘stof der aarde’, dus geheel daarbij horend Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). Deze mensheid is ‘uit de aarde en stoffelijk’ 1 Korinthe 15 vers 47 (1 Kor. 15:47). De Schepper blies ‘levensadem in zijn neus’ Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07), anders gezegd: bracht de levenskiem daarin, zodat ondanks de zondeval, de nieuwe, door God bedoelde mens, daaruit tevoorschijn zou kunnen komen.

De nieuwe mensheid, die ontstaat uit deze levenskiem, is ‘uit God geboren’ door hét geloof in Jezus Christus, de tweede Adam, wiens nageslacht in de hemel is. In deze levenskiem van de nieuwe schepping bevindt zich ‘al de volheid der Godheid’ en wij hebben door geloof in Hem, deze volheid ook ontvangen Kolossenzen 2 vers 9 en 10 (Kol. 02:09-10).

God maakt alle dingen nieuw!

De apostel Johannes zag in zijn visioen op Patmos ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan en de zee was met meer . Hij zag in het hemelse troon ge zicht, dat Degene die op de troon gezeten is, zei: Zie Ik maak- alle dingen nieuw”… “Ik ben de Alpha en de Omega het begin en het einde” Openbaring 21 vers 5 en 6 (Openb. 21:05-06).

Ook Jesaja profeteerde daar al van, toen hij het woord van de Almachtige sprak: “Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, aan wat vroeger was zal niet meer gedacht worden, het zal niemand in de zin komen” Jesaja 65 vers 17 (Jes. 65:17).

Dat dit nieuwe uit het oude tevoorschijn zou komen profeteerde hij al eerder: “Druppelt hemelen van boven en laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen; de aarde opene zich, opdat het heil ontluike en zij daarbij gerechtigheid doe uitspruiten; Ik de Here heb dit gesproken” Jesaja 45 vers 8 (Jes. 45:08).

Het is dwaas om een nieuwe hemel, een nieuwe aarde een nieuwe mens, een nieuw Israël, kortom een nieuwe schepping te verwachten met in het denken dezelfde structuren en verhoudingen als bij de eerste schepping. Als de Schepper zegt: “Ik maak alle dingen nieuw”; dan is het nieuw! Met mogelijkheden, die er in de eerste schepping niet uitkwamen, hoewel ze in de kiem wel aanwezig zijn.

Belangrijk is, dat ook wij als wedergeboren en geest gedoopte christenen, ons niet vastbijten in de structuren van de eerste schepping, waar we in natuurlijk opzicht deel van uitmaken. In Hebreeën 12 vers 1 tót en met 3 (Heb. 12:01-03) staat het zo: “Laten we afleggen alle last en zonde, die ons zo licht in de weg staat en met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof”. Jezus wist dat Hij de levenskiem was, vanwaar en door wie de hele nieuwe schepping zou functioneren. Vanwege deze vreugde en dit vooruitzicht nam Hij het kruis op zich, de schande niet achtende. Hij heeft overwonnen en is gezeten op Zijn rechtmatige troon, ter rechterzijde van de grote Schepper aller dingen.

Voor ons geldt de opdracht: “Vestigt uw aandacht op Hem en verslap niet door matheid van ziel”. Anders gezegd: Blijf niet staan in de teleurstelling vanwege alles wat er nog aan tegengestelde ervaringen naar je toe komt, maar blijf je oog richten op datgene wat God bezig is te bewerken. In ons bevindt zich de kiem, waaruit de volkomenheid ontwikkelt tot heerlijkheid van onze God.

 

Drinken bij de bron (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heiland, ik wil aan Uw voeten zitten,

zoals Maria eens deed.

Want U hebt woorden van eeuwig leven

en U verzacht alle leed.

 

Heer, ik wil need’rig naar U luisteren,

drinken, want U bent de Bron.

U lest mijn dorst, U verzadigt mijn honger,

waar niemand anders dit kon.

 

Leer mij, zo zittende aan Uw voeten,

leven in Uw Koninkrijk:

Vrede in storm, diepe rust in gevaren,

Jezus, maak me Uw beeld gelijk!

 

De schoot van God  door Gert Jan Doornink

Wij zijn erg blij dat we reeds verschillende jaren Gerry Velema tot de medewerkers van ons blad mogen rekenen. Haar maandelijkse ‘intermezzo’s’ vormen een verfrissende afwisseling temidden van de artikelen van wat ‘zwaarder’ kaliber. De korte verhalen die zij schrijft, zijn aan het dagelijkse leven ontleend en bevatten een duidelijke evangelieverkondiging.

Wij zijn óók erg blij dat thans verschillende van haar stukjes zijn gebun­deld. Bij de uitgeverij J. N. Voorhoeve te Den Haag verscheen een boek­je van bijna 100 bladzij­den in paperbackuitvoering. De titel is: “De schoot van God” , één van haar stukjes die destijds bij de publicatie in “Levend Geloof” grote aandacht trok.

Sommige verhalen in het boekje zijn nog niet eer­der gepubliceerd, terwijl ook enkele gedichtjes zijn opgenomen. Elly Zuiderveld, die het voorwoord schreef, merkt terecht op dat uit de korte ver­halen van Gerry, warmte en liefde spreekt, die je dichter bij de Vader brengen. Het is een uit­gave die zich daarom uit­stekend leent om weg te geven als ‘positieve at­tentie’.

Het boekje kost ƒ 15,90 en is in iedere boekhan­del verkrijgbaar of te bestellen. We verwachten dat mede daardoor deze uitgave onder een breed publiek terecht zal komen!

 

Jezus volgen? Aan het werk door Liesbeth Seepma

“Jezus richtte zich weer tot de mensen en zei: Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nooit in het donker rond­tasten, maar in het licht leven”, Johannes 8 vers 12, ‘Het Levende Woord’ (Joh. 08:12).

Een waardevolle levensvulling

Jezus volgen! Kun je je in je leven iets heerlijkers, iets meer waardevol  voorstellen dan dat? Voor mijzelf zeg ik: nee, dit is de meest waarde­volle levensvulling die ik me kan voorstellen: Die­gene te volgen die voor mij de Weg, de Waarheid en het Leven is, wiens woord voor mij de waar­heid is. Want dat is eigenlijk het startpunt in een leven met Jezus: Hem erkennen als de Weg, de Waarheid en het Leven. Aannemen dat, als je Hem volgt, je werkelijk nooit in ’t donker zult rond­tasten, maar in het licht kunt leven. Geloven dat Jezus Christus de eerst­geboren Zoon van God is, het waarachtige licht dat ieder mens verlicht, ook jou en mij. Het voor waar aannemen dat Hij ons de macht geeft om kinderen van God te worden als wij in Zijn naam geloven.

 

Erop vertrouwen dat we als we in Hem geloven, niet verloren gaan, maar eeuwig leven hebben.

Ja de start van een leven waarin we Jezus vol­gen wordt gevormd door een volledig ‘ja’ voor de Heer!

Een bewust en ook verlangend ja zeggen tegen alles wat Hij voor ons in petto heeft, Zijn geweldig plan met ons als Zijn schepping. Onze liefdevolle Vader is vol verlangen om ons in Zijn dienst te plaatsen. En als we in Zijn dienst staan, dan houdt dat niet in dat we door Hem als slaven worden beschouwd, maar als kinderen die Hij wil opvoeden, ‘opleiden’ tot volwassen zonen in Zijn koninkrijk. Hij spoort ons aan, stimuleert ons, ‘support’ ons door de Heilige Geest, waardoor we steeds capabeler en volwassener in de geestelijke wereld kunnen optreden, tot alle goed werk volkomen toegerust. Zijn beeld komt in ons openbaar: dat is het doel en het resultaat van het volgen van Jezus! Echter God zal ons hiertoe niet dwingen. Zo’n opvoeding, zo’n ontwikkeling, zo’n ‘hogere beroepsopleiding’ (voor iedereen te doen!) krijg je nooit automatisch. Je moet je heel bewust stellen onder Gods leiding.

De uitwerking in de praktijk

Na deze bewuste keuze voor de Heer kunnen we onszelf de vraag stellen: hoe geef je het volgen van Jezus nu ‘handen en voeten’ in je leven? Hoe zet je een verlangen, wat diep in je hart leeft, om in een alledaags, prak­tisch leven? Want de prak­tijk, je door-de-weeks leventje, daar komt ’t toch uiteindelijk op aan. Het is heerlijk om over ’t volgen van de Heer in je leven te praten, maar het gaat erom dat we in ons dagelijks leven gaan er­varen wat het betekent om een leven te leven zo­als de Here Jezus Chris­tus, de Zoon van God, dat (be-)leefde.

Er is een punt wat een heel belangrijke rol speelt als we besloten hebben Jezus te volgen, en dat is: dat we Hem zullen gaan begrijpen.

Misschien vraagt jouw wiskundeleraar je ook wel eens: ‘Kun je me volgen?’ Hij bedoelt daarmee: ‘Snap je het? Heb je door waar ’t om draait in die som?’

Zo is het ook nodig dat je, als je Jezus wilt vol­gen, Hem ook snapt, Hem begrijpt. Volgen is geen blinde gehoorzaamheid, geen ‘kadaverdiscipline’, maar gehoorzaamheid van­uit jouw reactie: ‘Heer, dit vat ik, dit stukje van Uw plan heb ik door!’ En dan kun je, volledig over­tuigd en gemotiveerd, met inzicht, in Jezus’ voet­sporen treden! Dan kun je, vol verlangen en ge­hoorzaamheid, een volgen­de keer misschien zelf ‘die som maken’.

Voorbeelden uit de Bijbel

Een voorbeeld van niet- begrijpen kun je lezen in Johannes 3 vers 1 tot en met 12, (Joh. 03:01-12) waar de Here Je­zus een gesprek heeft met Nicodemus, een over­ste van de Joden. Als Je­zus het in dat gesprek heeft over ‘wederom geboren worden’, dan bedoelt Hij daarmee dat jouw geestelijke mens wakker wordt en gaat functioneren, jij wordt geboren in de geestelijke wereld. Je eerste geboorte was die van je body, op deze aar­de, als baby, je tweede geboorte is die in de geestelijke wereld, waarin je vervolgens kunt gaan groeien, totdat je een compleet volwassen mens bent – ook geeste­lijk – zoals God het van­af het begin heeft be­doeld.

Maar Nicodemus begrijpt Jezus niet. Hij vraagt , zich af hoe het toch mogelijk is om opnieuw geboren te worden als je al, oud bent. Dat kan toch niet. Nicodemus houdt , echter geen rekening met, de reële aanwezigheid van, een geestelijke wereld.

En dat was de wereld , waarin Jezus leefde, van waaruit Hij alles beoordeelde.

’Het is zo belangrijk om ’je voortdurend bewust te zijn van die geestelijke, onzichtbare wereld! Dan kun je de woorden van de Here Jezus echt begrijpen en dan weet je ook hoe je ze in de praktijk moet hanteren.

Iemand die wel begreep hoe hij moest omgaan met de woorden van Jezus en , die ook de moed had om erop te vertrouwen, was de hoofdman in Kapernaüm. Daarover lees je in Lucas 7 vers 1 tot en met 10 (Luc. 07:01-10). De hoofdman had door hoe ’t werkte als Jezus een mens genas. En hij geloofde dat ’t werkte. Hij vergeleek de macht van Jezus met zijn eigen macht. Als hijzelf tegen een soldaat zei: wegwezen, dan was die soldaat weg. En als de Here Jezus tegen de dui­vel en zijn machten zegt: eruit, dan moeten ze er­uit. Kortom: de hoofdman hield rekening met de re­aliteit van de geestelijke, onzichtbare wereld. En hij besefte dat Jezus in die wereld gezag uitoefen­de. Hij geloofde daarin; Hij hechtte daar grote waarde aan! Die geeste­lijke wereld is ook nu nog even reëel!

Onze plaats is in Gods koninkrijk

In Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24), het hogepriesterlijk ge­bed, spreekt Jezus Zijn verlangen uit: “Vader, Ik wil dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn”. Dat wil Jezus, dat is Zijn ge­bed tot de Vader. ‘Vader, Ik wil dat ze zullen zijn waar Ik ben! Dat ze zul­len leven waar Ik leef! En dat is: in de hemel, in die geestelijke, on­zichtbare wereld, Vader! Uw koninkrijk, dat moeten ze, boven alles, zoeken! En Ik weet, Vader, dat ze dan al ’t andere toege­worpen zullen krijgen’.

Jezus wil dat wij bij Hem zullen zijn, in dat konink­rijk waar Hij ook altijd was. Dat koninkrijk is geen plaats, waar je naar toe loopt, maar een situatie waarin je je bewust begeeft.

Hoe begeef je je daar dan in, hoe raak je daarin thuis? Door je je de ge­dachten van Jezus, de normen, plannen en ze­kerheden die in dat ko­ninkrijk gelden, ’toe te eigenen’. Door je erin te verdiepen, je ermee te voeden, door middel van de Bijbel. Voed je maar met dat brood, dat zo gezond is! Jezus noemt zichzelf in Johannes 6 vers 51 (Joh. 06:51) het Levende Brood dat uit de hemel

nedergedaald is. En Hij verzekert ons: als je van ‘ dit brood eet, dan zul je in eeuwigheid leven. En dat is een kwaliteitsleven, een leven in de hemel, in het koninkrijk van God.

Voor ’t menselijk oog misschien onzichtbaar, maar o zo reëel! In dit koninkrijk is enkel zuiverheid en waarheid.

Over die waarheid zegt de Here Jezus iets in Johannes 8 vers 32 en 33 (Joh. 08:32-33):

“Als je in Mijn woord blijft, zul je de waarheid verstaan, en de waarheid zal je vrijmaken”. Welke waarheid? De waarheid dat God een plan heeft met jou en mij. De waar­heid dat wij mensen zijn die stuk voor stuk unie­ke schepsels zijn, met enorm veel capaciteiten die onze Schepper erin gelegd heeft. De waar­heid dat er een is die ons ‘onder de maat’ wil houden, ons wil onder­drukken, onze groei en ontwikkeling wil afrem­men. De waarheid dat die ene een overwonnen vij­and is, waardoor we uit de slavernij kunnen stap­pen. De waarheid dat we vrij kunnen worden, zo­dat er eindelijk eens uit kan komen wat God erin gelegd heeft. Is dat geen waarheid die werkelijk vrij maakt? Vrij van elke onwaarheid, elke ‘kromme’ gedachte die we misschien nog koesteren over ons­zelf, of over God.

Een opwaarts gerichte weg

Ja, Jezus volgen betekent eigenlijk: je steeds meer gaan begeven in het ko­ninkrijk van God, zodat je de echte waarheid leert kennen, zodat je vrij wordt. Ik zei: steeds meer. Jezus volgen is namelijk geen gelijkblijvende, horizontale weg, maar een opwaarts gerichte weg. Jezus volgen is een proces. Aan de ene kant een herstelpro­ces. Een herstelproces in je (manier van) den­ken. Dat wordt heel goed weergegeven in Romeinen 12 vers 2  uit Het Levende Woord (Rom. 12:02): “Jullie moeten anders worden, door een nieuwe manier van den­ken. Dan kunnen jullie inzien wat God wil. En wat Hij wil, is goed, aangenaam en vol­maakt” .

Naast een herstelproces is het volgen van ook een groei- en wikkelingsproces. kunt niet stellen: jaren volgde ik Jezus niet, en vandaag volg ik Hem helemaal. Nee, in het volgen van Jezus groei­en we. We groeien in kennis en inzicht in wat God voor ons bedoelt. We groeien in de toepas­sing ervan in het leven van alledag. We ontwik­kelen de geestelijke ver­mogens die God bij ons heeft ingeschapen. We ontwikkelen bijvoorbeeld het vermogen om te ge­loven in Gods plan met ons. Of het vermogen om steeds beter te kunnen

In Efeziërs 4 vers 15 (Ef. 04:15) staat het zo: “… dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus”. Jezus vol­gen is: naar Hem toe­groeien. Zijn beeld gelijk­vormig worden. En dat kunnen we als we ons ‘aan de waarheid houden’.

Jezus volgen? Aan het werk!

Je groeit niet vanzelf naar Hem toe! Jezus vol­gen betekent: Aan het werk. Aan het werk met Zijn woord en Zijn ge­dachten, aan het werk in het koninkrijk van God! Dat herstel-, groei- en ontwikkelingsproces moet doorgaan. Want stilstand is achteruitgang. Dat merk ik tenminste bij me­zelf. En weet, is probeert groei te wil geen wikkeling. Hij biedt weerstand, zo hard hij kan.

‘fris’ te blijven, actief te . blijven. We zijn ‘in op­leiding’ bij de Heer. Dat is hartstikke fijn, maar laten we niet vergeten ons ‘huiswerk te maken’.

Ik wil ernst maken met het volgen van mijn Heer.

Ik wil eraan werken om naar Hem toe te groeien. Ik kan me geen waarde­voller invulling van mijn leven voorstellen. Hoewel het soms best knokken is, vind ik het beste leven wat er bestaat! Ik hoop jij ook.

 

 

1088.06 nr. 293

Levend geloof 1988.06 nr. 293

Ontwikkeling van de nieuwe mens door Gert Jan Doornink

Wij hebben de oude mens met zijn praktijken afgelegd, en de nieuwe mens aangedaan, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van onze Schepper Kolossenzen 3 vers 10 (Kol. 03:10).

De oude mens en de nieuwe mens

Zowel in de brief aan de Efeziërs als aan de Kolossenzen wordt gesproken over de oude mens en de nieuwe mens Efeze 4 vers 17 tot en met 24 en Kolossenzen 3 vers 5 tot en met 11 (Ef. 04:17-24; Kol. 03:05-11). Paulus acht dit onderwerp blijkbaar dermate belangrijk dat hij er aan twee gemeenten over schrijft. En ik denk dat voor ons, als leden van de gemeente van Christus van 1988, het onderwerp nog even actueel en belangrijk is als 2000 jaar geleden.

De eerste vraag die zich natuurlijk voordoet is: Wat bedoelt Paulus met de oude mens? En wat bedoelt hij met de nieuwe mens? Van oorsprong kun je daar niet van spreken. God heeft de mens naar Zijn beeld geschapen, volmaakt en goed. Maar de duivel tastte Gods scheppingswerk aan, waardoor ook de mens – de kroon van Gods scheppingswerk – werd geïnfecteerd met zondemachten, met alles wat bij het rijk der duisternis hoort. Maar God liet Zijn schepping niet in de steek. Hij voorzag, door de komst van Zijn Zoon, in de mogelijkheid om weer in harmonie met God te gaan leven, waardoor uiteindelijk het ‘volmaakte en goede’ weer in de mens terug gaat keren.

Het recept daarvoor vinden we in het geloof in ‘Christus’. En als wij tot geloof gekomen zijn kunnen wij met Paulus getuigen: Wij geheel anders; wij hebben Christus leren kennen Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). De dag dat Christus in ons leven kwam bracht dus de grote verandering. Vanaf die dag gingen we heel anders tegen de dingen, ons leven, onze medemens, etc. aankijken. Wij weten nu dat het leven vóór dat de grote verandering kwam (Paulus noemt dat het oude leven, de oude mens), beheerst werd door de vorst der duisternis. Paulus noemt een aantal kenmerken van dit leven. Hij spreekt over: ijdelheid van denken, verduistering van het verstand, vervreemding van het leven Gods vanwege de onwetendheid en verharding van hart. Verder spreekt hij over verdoving, losbandigheid en onreinheid. In de Kolossenzenbrief noemt Paulus dit afgoderij. Nogmaals:, het is een duidelijke zaak wie van dit alles de inspirator is; het is satan, de overste van deze wereld.

Nu kan men zich afvragen of het nu wel nodig is dat nog eens naar voren te brengen. De oude mens heeft voor ons, kinderen Gods, toch afgedaan? Daar hebben we toch niets meer mée te maken? Dan zeg ik natuurlijk in de eerste plaats volmondig ja, maar tegelijkertijd zeg ik erbij: laten we oppassen dat we niet aan struisvogelpolitiek gaan doen. Want juist naarmate wij weet krijgen van de tegenstelling van het oude en het nieuwe leven, gaan we er alles aan doen dat het nieuwe leven van Christus in ons ten volle tot ontwikkeling gaat komen. En het gaat natuurlijk – en ik wil er nog eens de volle nadruk op leggen – om het nieuwe leven in Christus!

Wat zegt Paulus van het nieuwe leven?

Paulus maakt verschillende belangrijke opmerkingen aangaande het nieuwe leven, de nieuwe mens. De twee belangrijkste zijn ongetwijfeld:

  1. Hij is naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24). Met andere woorden: er mankeert niets aan. Alles is goed volkomen, volmaakt, zoals dit ook bij de schepping van Adam het geval was.
  2. Deze nieuwe mens moet echter vernieuwd worden tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper Kolossenzen 3 vers 10 (Kol. 03:10)

Het gaat dus om twee dingen: de nieuwe mens is er en is volmaakt, maar moet wel ten volle tot ontplooiing gebracht worden.

Hoe komt de nieuwe mens tot ontwikkeling?

Bij het tot ontwikkeling komen van de nieuwe mens speelt onze gedachtewereld een belangrijke rol. Niet voor niets zegt Efeziërs 4 vers 23 (Ef. 04:23) dat wij verjongd (vernieuwd) worden door de geest van ons denken. Terwijl we in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) de oproep lezen dat we hervormd (omgevormd) moeten worden door de vernieuwing van ons denken. Want alleen daardoor kunnen wij erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene. En kan deze uitwerking van de wil van God in ons leven gestalte krijgen.

In het leven van ieder mens neemt het denken een belangrijke plaats in. Alles wat wij doen of niet doen wordt bepaald door wat wij denken (bewust of onbewust). Alles wat wij spreken, maar ook als wij zwijgen, wordt vooraf bepaald door wat wij denken. Daarom is het zo belangrijk dat ons denken zuiver is afgestemd op Gods woord en de Heilige Geest. En hierin ligt nu de sleutel tot het verstaan van het tot ontwikkeling komen van de nieuwe mens.

Het tot ontwikkeling komen van de nieuwe mens is dus een geestelijke zaak. Zonder de doorwerking van Gods Geest en Gods Woord in ons denken kan de nieuwe mens niet tot ontplooiing komen. Nu weten wij dat ons denken in feite een verborgen aangelegenheid is, althans wij uiten of doen lang niet altijd wat in onze gedachtewereld opkomt. Wij kunnen ons denken afschermen, verborgen houden. Hetzelfde kan ook gezegd worden van Gods Woord en de Heilige Geest. Zij horen bij God. En zolang wij geen nieuwe scheppingen zijn kunnen wij niet deelgenoot zijn van de geheimenissen van God. Pas als het nieuwe leven van Christus in ons is kunnen wij ook Gods Woord op de juiste wijze gaan verstaan. Daarbij is het wel noodzakelijk dat wij zo spoedig mogelijk vervuld worden met de Heilige Geest. De geest van ons denken, waarvan Paulus spreekt, moet een eenheid gaan vormen met de Geest van God, opdat wij Zijn Woord op de juiste wijze geestelijk gaan verstaan.

In Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) lezen wij dat niemand God ooit heeft gezien, maar dat de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, Hem heeft doen kennen. Hier ook weer iets van de ‘verborgenheid Gods’. Maar tegelijkertijd komt tot uiting dat God niet verborgen is gebleven! Hij heeft zich geopenbaard in Zijn Zoon en zo hebben wij Hem leren kennen. Zo is ook het heerlijke van de uitwerking van het evangelie in ons, dat de nieuwe mens (Christus) in ons, ook niet verborgen blijft! En dat is nu juist Gods bedoeling. God wil dat velen, ja dat allen, het oude leven, dat beheerst wordt door satan, de rug toekeren en het nieuwe leven in Christus leren kennen, beleven en uitleven!

De nieuwe mens mag niet worden belemmerd

De ontwikkeling van de nieuwe mens mag dus niet worden afgeremd. Hoe meer de nieuwe mens tot openbaring komt, hoe vruchtbaarder ons getuigenis is in de wereld. Het is daarom goed om ook even onder ogen te zien wanneer de nieuwe mens niet ten volle tot ontwikkeling kan komen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer wij op een verkeerde wijze bezig zijn te strijden. Dat is strijden tegen de oude mens. Dat kan eenvoudig niet. Die hebben we immers afgelegd? Dan strijden we tegen iets wat ’ten verderve gaat’ Efeze 4 vers 22 (Ef. 04:22). Waar wij wel tegen moeten strijden is tegen de satan en zijn trawanten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Dat is de geestelijke strijd, waarbij elk kind van God betrokken is. En in die strijd mogen we overwinnaars zijn!

Blijft deze geestelijke strijd achterwege dan krijgt de duivel weer kans te infiltreren, dan kom je weer in een situatie terecht die er ook was toen je nog geen kind van God was. En het meest tragische wat een kind van God kan overkomen is dat je het nieuwe leven in je hebt en toch de facetten van het oude leven gaat openbaren. Paulus noemt dit in Kolossenzen 3 vers 5 tot 8 (Kol. 03:05-08) de leden die op de aarde zijn. Met andere woorden: zij behoren niet bij het Koninkrijk van God. Zij kunnen daar ook nooit binnengaan!

Zeer belangrijk is dus dat we de dingen geestelijk gaan zien en verstaan. Wie nog behept is met aardse leringen, zal ook veel gemakkelijker geneigd zijn op de verkeerde wijze te gaan strijden. Dan is er geen overwinning en geen openbaring van de nieuwe mens. Zodra wij gaan ontdekken dat Gods Koninkrijk waartoe wij behoren een geestelijk Koninkrijk is, gaat ook ons geloofsleven, geïnspireerd vanuit ons denken, een positieve en vruchtbare uitwerking krijgen. En ‘geloven’ betekent (naast de vele andere betekenissen die het heeft) dat God ons in de geest een voorschot heeft gegeven op Zijn heerlijkheid. Gods heerlijkheid is in ons! Nu nog hebben wij deze schat (het nieuwe leven) in een aarden vat, zegt Paulus. Dat vat breekt straks, maar er komt een onvergankelijk, verheerlijkt lichaam voor in de plaats. En naarmate onze uiterlijke mens vervalt, wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Niet voor een klein beetje, maar tot volle kennis naar het beeld van onze Schepper!

 

Zomeractie van de redactie 1988 van de redactie door Gert Jan Doornink

Ook dit jaar willen wij, aan het begin van de zomer, de speciale aandacht van onze lezers en lezeressen vragen voor het onderdeel ‘financiën’ van het “Levend Geloof”-werk. En om maar direct met de deur in huis te vallen: wij willen u vriéndelijk vragen één dezer dagen een extra bijdrage over te maken op onze giro- of bankrekening.

Wij doen dit in alle vrijmoedigheid, omdat een gezond functioneren van onze arbeid onmogelijk is, of bemoeilijkt wordt, wanneer voldoende financiële middelen ontbreken. Wij hebben het reeds eerder geschreven: de uitgave van een blad in deze tijd is een kostbare aangelegenheid en dat geldt zeker voor een niet-commercieel blad met een speciale boodschap als “Levend Geloof”. Zelf zijn we fulltime bij deze arbeid betrokken, waardoor we de kosten zo laag mogelijk houden.

Maar deze kosten zijn natuurlijk veelzijdig, om enkele te noemen:     

aankoop papier en

offsetbenodigdheden,    

onderhoud machines,

verzendkosten,

onderhoud gezin, etc.

De abonnementsgelden en de opbrengst van de verkoop van brochures, met de giften die regelmatig binnenkomen, zijn niet voldoende om deze kosten te dekken, vandaar dat wij ook dit jaar weer een ‘zomeractie’ houden. Wij hebben het volste vertrouwen dat we ook nu niet teleurgesteld worden, zoals we steeds weer mogen ervaren dat wie op de Heer zijn geloof bouwt niet beschaamd uitkomt.

Van deze gelegenheid willen wij tevens nog eens gebruik maken om allen. hartelijk te bedanken die onze arbeid reeds regelmatig daadwerkelijk ondersteunen. De uitgave van “Levend Geloof” is een ‘gezamenlijk werk’, dat wil zeggen: of men nu ‘lezer’, ‘schrijver’ of ‘uitgever’ is, gezamenlijk zijn we verantwoordelijk dat aan de kostbare, heerlijke boodschap van het volle evangelie van Jezus Christus, zoveel mogelijk bekendheid wordt gegeven. En “Levend Geloof” is één van de middelen die de Heer daarvoor gebruikt. Dat blijkt wel uit de positieve reacties die wij telkens weer ontvangen.

Tenslotte wensen wij al onze lezers en lezeressen een rijk gezegende zomertijd toe. Of men nu met vakantie gaat of thuis blijft, in alle gevallen is de bede van ons hart, dat we ons zullen openbaren als ware vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk!

Met hartelijk groeten,

 

Jezus als kostbare hoeksteen Jesaja 28 vers 16 (Jes. 28:16). door Piet Snaphaan

Een steen als levend fundament,

een vaste grondslag, ’t zij bekend,

God legde ‘m zelf in Sion neer,

’t was een beproefde zonder meer.

Een uitverkoren kostbare steen,

geen mensenkind kan er omheen,

alleen wie op Hem verder bouwt,

mag zeker zijn van zijn behoud.

 

Innerlijke schoonheid -3- door Klaas Goverts

De veelkleurige schoonheid van de Tabernakel

Het heeft mij bijzonder aangesproken dat er een paar Bijbelboeken zijn waar speciaal over schoonheid gesproken wordt. Dat is in de allereerste plaats het boek Exodus. Ik vraag mij af waarom er nu uitgerekend in het boek Exodus zoveel over schoonheid gesproken wordt. Heeft dat een betekenis? Want daar wordt nota bene een half Bijbelboek besteed aan de tabernakel. Eerst zeven hoofdstukken hoe hij moet worden en dan nog een keer zes hoofdstukken om te vertellen hoe hij gemaakt wordt. Dan denk je: zo uitvoerig wordt die tabernakel behandeld.

En is het u wel eens opgevallen dat die tabernakel zo mooi moest worden? Dat gaat maar over blauwpurper en roodpurper en scharlaken en fijn linnen en twaalf soorten edelstenen. Dan denk je: mensen, mensen, kan ’t niet goedkoper? Ja, dat is typisch een Nederlandse vraag. In onze kringen zijn we altijd geneigd om te vragen: hoe kan het ’t goedkoopst. Maar dat doet God helemaal niet. God zegt niet: koop maar een goedkoop stofje op de markt en daar maak je het maar van en je timmert maar wat in elkaar en dan heb je een tabernakel voor elkaar. Nee, laten we maar eens kijken wat er staat in Exodus 28. Eerst gaat het over de klederen van de priesters: “Gij zult heilige klederen maken voor uw broeder Aaron, tot een prachtig sieraad” Exodus 28 vers 2 (Ex. 28:02). Dat is heel wat anders. In het Hebreeuws staat er letterlijk: “tot heerlijkheid en tot sieraad”. Dus die Aaron moest erbij lopen als een toonbeeld van heerlijkheid. Ja, dat was wat!

Dan lezen we in vers 5: “Daartoe zullen zij nemen goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen”.

Verder in vers 6: “Zij zullen de efod maken van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen: kunstig werk”. En dan later krijg je al die edelstenen. In vers 17 wordt van het borstschild gezegd: “Gij zult het vullen met een steenvulling, vier rijen stenen”. God spreekt niet over twaalf gelijke stenen, op de manier van: dat produceert wat gemakkelijker, maak er maar twaalf van hetzelfde. Nee, het wordt haarfijn omschreven: “Een rij rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij; de tweede rij: hematiet, lazuursteen en prasem; de derde rij: barnsteen, agaat en amathist; de vierde rij: turkoois, chrysopraas en nefriet” (vs. 17-20). Dus een enorm veelkleurig geheel. Op die twaalf stenen komen dan de namen van de twaalf stammen van Israël. Elke stam had zijn eigen karakter. En die priesterkleding is dan nog maar het begin. Want zo gaat het door met de gehele tabernakel en alle onderdelen die daarin moeten komen.

Hebben wij oog voor de therapie van God?

Waarom deed God dit nu zo? Waarom moesten ze in de woestijn zoiets moois maken? Moet u eens even nadenken, wat voor achtergrond die mensen hadden. Ze kwamen zo uit Egypte. Wat hadden daar gedaan? Stro verzamelen en stenen bakken, zeven dagen in de week want een vrije dag hadden ze niet. Reken maar van niet. Het was dwangarbeid. En de volgende zeven dagen… weer stro verzamelen en stenen bakken. Lopende band werk, tot en met. Saai, geestdodend tot op het bot. En dat jaar in jaar uit. Dat was hun hele leven geweest. Alleen maar een grauwe grijze omgeving, stro, stenen en verder niets. Nooit een vrije dag, nooit iets van kleur of leven. Alleen maar steeds datzelfde dode werk. Dwangarbeid voor de farao en als je even een minuut adem wilde halen, dan stond de kommandant al klaar met de zweep. Werken! Je bent hier niet om niets te doen. Dat was Egypte, uit zo’n omgeving kwamen zij. Altijd hetzelfde, dus je kunt je voorstellen dat die mensen helemaal afgestompt waren. Van schoonheid konden ze zich niets meer van voorstellen, dat waren ze helemaal afgewend. Het waren allemaal mensen die innerlijk kapot waren.

Dan worden ze uit Egypte geleid en komen daar in de woestijn en dan zegt God: ‘Jongens, Ik heb wat voor je, een opdracht. Weet je wat je nu moet gaan doen? Je moet een woning gaan bouwen, voor Mij’. Hoe moet die worden? ‘Prachtig! Schitterend! Veelkleurig!’ Dan zeg ik, wat was dat nu, dat bouwen van die tabernakel? Dat was een stuk therapie van God, voor die mensen die uit Egypte kwamen. Die keken hun ogen uit aan dat goud en dat blauwpurper en roodpurper van: hè, bestaat dat ook nog? Ja want zo is jullie God ook, die is ook zo veelkleurig. Kunnen wij ons voorstellen dat dat zó uitgebreid bezig zijn met die tabernakel, een stuk genezing was? Dat was genezing voor hun ziel. Daarom liet God ze die tabernakel bouwen.

God wil onze talenten tevoorschijn halen

Nu komt er nóg iets moois wat onze volle aandacht waard is. God gaat namelijk mensen aanwijzen. Lees maar in Exodus 31: “De Here sprak tot Mozes: Zie, Ik heb bij name geroepen Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, en hem vervuld met Gods Geest, met wijsheid, inzicht en kennis, en dat voor allerlei werk, om ontwerpen te bedenken, om die uit te voeren in goud, zilver en koper; om stenen te bewerken, om die in te zetten; om hout te snijden en werkzaam te zijn in allerhande arbeid. En zie, Ik heb naast hem gesteld Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan; in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb Ik wijsheid gelegd” Exodus 31 vers 1 tot en met 6 (Ex. 31:01-06).

Hier zien we dat God aanknoopt bij onze talenten. Er waren mensen die kunstvaardig waren. God zegt: nu geef ik je wijsheid. God gaat de talenten van die mensen tevoorschijn halen. Ik denk, wat dat betreft, dat we als gemeente heel wat terreinen hebben laten liggen. Een heleboel dingen werden maar overgelaten aan de wereld. Wetenschap,’ kunst, oh ja, dat is werelds. Lees jij je Bijbel nou maar… Moet je niet mee bezig zijn, och, dat is allemaal niets. En het gevolg is dat allerlei terreinen in handen kwamen van de duisternis. Maar ik denk dat je de beste kunstenaars moeten voortkomen uit de gemeente, de beste schilders en de beste wetenschapsmensen

Als het goed is, want een mens zonder God heeft een verduisterd verstand. En dan moeten we eens bedenken wat mensen met een verduisterd verstand toch allemaal nog kunnen. Wat moet een mens dan niet kunnen als zijn verstand verlicht is?

Iemand heeft een gezegd dat we maar tien procent van onze hersenen gebruiken. Dat is soms zoveel braak terrein en zoveel dingen hebben mensen afgeschreven, met de gedachte: dat hoeft niet of dat is toch waardeloos. Mensen zeiden: ach ik ga maar niet studeren, want de Heer komt toch spoedig. Of: laat ik nou maar niet die opleiding gaan doen of me met muziek of iets anders gaan bezighouden, met schilderkunst bijvoorbeeld, want dat is toch allemaal tijdverspilling. We moeten de wereld toch immers bereiken in zo’n kort mogelijke tijd!

Dan krijg je een spanning van: ja, het heeft haast. Op die manier wordt de mens afgekapt en komt er maar een heel klein stukje uit de verf. Ieder die kunstvaardig was, ontvangt van God wijsheid en ik vind zo mooi wat daar staat in het derde en vierde vers: “Ik heb hem met wijsheid, inzicht en kennis vervuld en dat voor allerlei werk om ontwerpen te bedenken. Ze moesten creatief zijn, God kauwt het ze niet allemaal voor. God zegt: ga jij maar ontwerpen bedenken. Het was bij hen niet zo, bij wijze van spreken, van: God houdt je hand vast en God beweegt je wel en dan op een gegeven moment heb je wat gemaakt. Een soort mechanische inspiratie.

Zo’n idee hebben sommige mensen van God. Hij houdt onze hand vast en wij schrijven en dan is op een gegeven moment het papier vol. Dan denken we: Hé, wat heb ik nou geschreven? Ja ik moet toch maar eens kijken… Nee, zo doet God het niet. Hij zegt: ga jij nou maar eens ontwerpen bedenken, want Ik heb jouw daar talenten voor gegeven. Ik geloof dat is een uitdaging voor ons! Een uitdaging voor de gemeenten vandaag. Het heeft allemaal te maken met de zaligheid van onze ziel.

Er zijn misschien heel wat talenten in ons, die ergens ondergesneeuwd zijn. Ik heb wel eens het beeld gebruikt van een mens die soms net een muur is. De een na de ander komt en plakt er een laag behang overheen en afkrabben dat is teveel moeite, plak er maar overheen. Op het laatst zitten er wel tien lagen behang op die muur en dan komt er iemand die zegt: hé, wat zou daar voor muur onder zitten? Ja, weet ik niet…

Dan – en dat is het evangelie – komt Jezus en zegt: Nu gaan we al dat behang er eens afhalen. Alles wat ze erop geplakt hebben, alles wat die duisternis er overheen geplakt heeft, waardoor je helemaal niet meer kunt zien en niet meer weet wie je bent. Want je bent niet dat behang, maar je bent die muur en Jezus zegt: Ik ga je tevoorschijn brengen en we gaan net zo lang aan het werk tot die muur helemaal voor de dag komt. Tot dat jouw ziel, jouw persoonlijkheid er weer is. dat je weer durft te zeggen: hier ben ik. Nu heb ik ontdekt wie ik ben.

Dat doet God, Hij roept je tevoorschijn. Ik kan zelfs nog verder gaan, Hij gelooft je tevoorschijn. God gelooft in jou, Hij gelooft in mij’ En Hij heeft net zolang geloof in ons tot we zeggen: ja, nu durf ik, nu durf ik voor de dag te komen. En dan zegt God; Wat fijn dat je er bent, Ik heb al lang op je gewacht! Kom maar, durf er maar te zijn en durf maar aan Mij te vragen: wat voor talenten zitten er in mij verborgen? En God en mens, jij en Ik, samen gaan we ze tevoorschijn halen en samen ga je mens worden. Dat is de zaligheid van je ziel. Dat is de openbaring van innerlijke schoonheid!

Dankgebed voor wat God wil doen in ons leven

Ja, Vader dank U dat U zo met ons bezig bent, om onze ziel weer terug te brengen. Ja, er is zoveel schoonheid in U en er is ook zoveel schoonheid in ons. Want nu hebben wij nog maar één Bijbelboek genoemd waar het in naar voren komt, we zouden door kunnen gaan, want Uw gedachten zijn zo rijk.

Sion gaat weer worden de volkomen schoonheid. Zo doet U het in ons. Ik bid’ U dat U onze ziel helemaal tevoorschijn wilt halen, dat al die talenten die in ons liggen eruit komen. U zegt: Ik ga je maken tot een mens. Tot een mens naar Mijn beeld. En die menswording, daar zitten we middenin. Zo geeft u ons, de gemeenten, als een plaats waar we ons veilig mogen voelen bij U. Waar we thuis zijn. Wij mogen ons thuis voelen bij U, onze Vader.

En zo gaat U vermogens, creatieve talenten weer tot aanzijn roepen, zodat ze eruit komen. En zo zegenen we elkaar; met een heel diepe zegen voor onze ziel. We zegenen de persoonlijkheid van elk mens die dit leest. En we leggen de Naam des Heren op elke persoonlijkheid om tevoorschijn te komen en om er te zijn. Want zo spreekt U ons aan.

En U zegt: ‘Ik wil dat je er bent, je mag er zijn voor Mijn aangezicht. En Ik wil dat je genezen wordt van alle pijn en alle negatieve beelden van jezelf die je gehad hebt. En Ik wil je een nieuw beeld geven van wie jij bent’.

Vader, dank U dat U dat doet. We prijzen Uw Naam. We zegenen U. Want U bent de Koning in Zijn schoonheid, U bent de volmaakte God. U bent de God der Heerlijkheid. U bent onze eer en aanbidding waard. Amen.

 

Het slechten van bolwerken door Margreet Gast

 

“Onze wapenen zijn krachtig voor God, tot het slechten van bolwer­ken, zodat we de redene­ringen en elke schans, die op geworpen wordt tegen de kennis van God, slechten, en elk bedenksel als krijgsge­vangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus” 2 Korinthe 10 vers 4 en 5 (2 Kor. 10:04-05).

Het in gaan op het evan­gelie van het Koninkrijk, heeft vele gevolgen in een mensenleven. Er gaat een wereld open voor je geestelijke ogen: een we­reld van vergeving, vre­de en vrijheid waar je, door geloof in Jezus, zó in mag stappen.

Tegelijkertijd stort er óók een wereld in: de leugen- wereld van de boze, die hij in je leven had op ge­bouwd. Die vele leugens worden vervangen door de waarheid, die Jezus ons geopenbaard heeft.

Zo kunnen we de gedach­te, dat we niet kunnen veranderen en altijd ge­vangen blijven door zondemachten, wegdoen. Wij brengen die gedachte als krijgsgevangene onder de gehoorzaamheid aan Christus. We nemen daar­entegen het woord van de Heer, dat zegt: de waar­heid zal je vrijmaken, wordt en wees maar geheel anders!

Toch zijn al die vestingen van redeneringen niet in één klap tegen de grond gegaan. Veel gedachten, meningen, ideeën zijn nog vaak in ons leven blijven bestaan. Ze schijnen vast geroest te zijn; on- wrikbaar verbonden met onze persoonlijkheid. Te­gen deze vestingen zul­len we de strijd zélf, be­wust, moeten aangaan’

Redeneringen als vestingen

Enkele kenmerken van re­deneringen als vestingen zijn:

De vesting is stevig, sterk en onwrikbaar. Jaren waren er nodig om hem te bouwen. Zo ook de redeneringen. Jaren geleden zijn ze in je gedachten gekomen: vanuit de familie, de opvoeding; het zijn van die vanzelfspreken­de gedachten, zo van: ‘het hóórt zo, het is toch normaal, dat…’ Stevig, (bijna) volko­men door je geaccepteerd, zijn ze in je denken verankerd. Het vereist een bewust, door de Heilige Geest geleid, zoeken om ze te onderscheiden!

Binnen de muren van zo’n vesting zit je vei­lig en rustig: er is geen vijand die er in kan komen. Je bent er verzekerd van je rust. (Alleen, je zit er wél in opgesloten, in die vesting). Zo ook de redenering: ‘Die menin­gen en gedachten heb­ben ’orde’ (wiens or­de?) en vaste regels (wiens regels?) ge­bracht in je leven. De spelregels staan vast. Doe het zó en zó, en er is rust en vastheid in je leven. Waag het niet om ze ter discussie te stellen, want dan komt er wat los…’

Binnen zo’n vesting zijn véle huizen. Zo werkt een bepaalde gedachtegang ook dóór; zo’n onwrikbare, vanzelfsprekende me­ning heeft op allerlei terreinen van je leven gevolgen.

Willen we uit onze vestingen?

Wanneer we nog vastzitten in dat soort vestingen, is de vraag: Willen we eruit? Durven we wel? Aanvaar­den we de consequenties? Vóórop staat: de gehoorzaamheid aan Christus.

Als we dat inderdaad doen: de Heer en Zijn Woord ge­hoorzamen, dan gaan we in de aanval. En dan zijn we niet bang voor alles wat er gaat gebeuren, zo­als :

-Geraas van muren die om je heen instorten.

-Stofwolken die het zicht ontnemen, zodat je niet meer weet waar je bent.

-De bekende straten en hoekjes die verdwijnen: wég zijn je zekerheden waar je je zo aan vast­hield .

Wat doen we in zo’n situa­tie? In paniek onze ves­ting weer opbouwen. .. ?

We gaan naar Hem, die ons leven draagt en vast­houdt : we onderhouden onze relatie met de Heer. Van Hem zullen we aanwij­zingen krijgen. We zullen bemoedigd en aan gespoord worden om dóór te gaan. En dan zien wij als het ware door de stofwolken, het tumult en de chaos héén: we zien dat we écht gaan leven, écht vrij zul­len zijn van al die vast- geroeste codes en ge­dragsregels en meningen.

Dan wordt ons leven ge­leid en geleefd door de vrijheid en waarheid die van God is. Dat is pas heerlijk, vórstelijk leven. Daar houden we dan, door de strijd heen, ons oog op gericht. Dat vrije leven willen we verwer­ven. En we zullen het verwerven. Is onze mede­strijder niet Jezus de Overwinnaar?

 

 

 

Gods openbaring, vroeger en nu door Evert van de Kamp

 

“God openbaart ondoor­grondelijke en verborgen dingen” Daniel 2 vers 22 a (Dan. 02:22a).

Openbaren is iets doen kennen, onthullen. Bij­voorbeeld inzichten van God, bovennatuurlijke waarheden, de geheimen van iets. Christus sprak tot zijn discipelen: “U is gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen” Matteüs 13 vers 11 (Matt. 13:11).

Het woord ‘openbaar’ be­tekent : voor ieder toe­gankelijk, zodat iedereen het weten kan, duidelijk voor iedereen. De profeet Daniël laat er geen mis­verstand over bestaan: “God openbaart ondoor­grondelijke en verborgen dingen”. Aan wie? “Aan wie de Zoon het wil open­baren” Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27), weten wij nu. Houdt dat een beperking in? Niet voor hen die van die openbaring door de Geest van God willen leven.

Christenen kunnen niet zonder!

Openbaring is onmisbaar

Gods openbaring heeft tot doel de gemeenschap tussen God en mens in en door de Heer Jezus Christus. Niet het bijeen­brengen van allerlei gods­dienstige en zedelijke waarheden op zichzelf staat voorop. Evenmin de verrijking van onze ken­nis alleen.

Het eerste wat nodig is, is de ware gemeenschap tussen God als Heer en Vader en de door Chris­tus verloste mens. 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09). In deze openbaring gaat het om God zelf. Om zijn verheerlijking, om de manifestatie van zijn eigenschappen en vol­maaktheden Ezechiël 36 vers 21 tot en met 23 (Ez. 36:21-23). De opbrengst van deze openbaring is levende, geestelijke ken­nis van God. Overal waar die doorleefde kennis ontbreekt , is het geestelijk armoede troef. Je kunt er niet buiten.

Terecht merkte de Spreu­kendichter het al op: “In­dien openbaring ontbreekt, verwildert het volk, maar heil hem die de wet (het Woord) bewaart” Spreuken 21 vers 18 (Spr. 21:18). Hosea klaagde in zijn dagen: “Er is geen trouw, geen liefde en geen ken­nis Gods in het land.

Gods volk gaat te gronde door het gebrek aan ken­nis” Hosea 4 vers 1 tot en met 5 (Hos. 04:01-05).

Met de psalmdichter is het zaak te bidden: “Laat uw werk aan uw knechten openbaar worden en uw heerlijkheid over hun kin­deren” Psalm 90 vers 16 (Ps. 090:016).

Leven van Gods openba­ring is heerlijk. Ik heb ervaren hoe onontbeerlijk het is. Op alle cruciale punten van mijn bestaan bracht Gods openbaring, zijn leiding, me terecht’. Bovendien weet God de mens, die luisteren wil, op velerlei wijze te be­reiken . De Heilige Geest komt daar waar niemand (meer) bij kan komen.

Hoe God zich openbaart

Vanaf het begin heeft God zich geopenbaard als de God die leeft, als de le­vende God. Al onder het oude verbond stonden Hem vele middelen ten dienste. Op vele wijzen weet God, vaak heel origineel, met de mens in contact te treden. Hij spreekt door dromen, gezichten en vi­sioenen. Door zijn profe­ten en priesters of ge­woon rechtstreeks, etc.

In Amos 3 vers 7 (Amos 03:07) lezen wij dat Hij zijn raad open­baart aan zijn knechten, de profeten. Zijn voor­naamste openbaringsmiddel is echter zijn Woord. Dat Woord is levend en krach­tig en keert niet ledig tot God weer, maar het doet wat Hem behaagt en het volbrengt, waartoe Hij het zendt Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11).

Openbaring is inherent aan Gods wezen. God wil zich aan de mens kwijt.

Als de God die leeft en spreekt, openbaart Hij zich aan de mens. In Ge­nesis 1 vers 26 (Gen. 01:26) sprak Hij reeds: “Laat Ons mensen maken (om volledige ge­meenschap met de mens te hebben) naar ons beeld, als onze gelijkenis”. Toen de mens dat saboteerde, zond God ten laatste zijn Zoon Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01). Zijn goddelijk plan geeft God nooit op, opdat wij Hem zullen kennen zoals Hij is, de absoluut en volmaakt goede Vader.

Jezus, Gods bijzondere openbaring

De Heer Jezus leefde zelf voluit van wat de Vader Hem openbaarde. Wat aan wijzen en verstandigen verborgen is, maar aan kinderen geopenbaard, dat bezat Christus ten volle. Hij getuigt van zichzelf: “Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Vader dan de Zoon” Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27).

Jezus openbaart de Vader. Hij ging ook nooit buiten de openbaring van zijn Vader om. Opnieuw is zijn woord overduidelijk: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ufc de Zoon kan niets doen Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo” Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19). Hij ge­tuigt van wat Hij bij de Vader gezien en gehoord heeft Johannes 3 vers 32 (Joh. 03:32). Omdat Hij als de eniggeboren Zoon aan de boezem des Vaders is, heeft Hij ons de Vader doen kennen Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18).

In deze weg is Jezus Gods bijzondere openba­ring, Gods volledige openbaring. Wat sinds de grondlegging der we­reld verborgen gebleven is, heeft de gezalfde Christus geopenbaard Matteüs 13 vers 35 (Matt. 13:35). Dat wil Hij ons zo graag openba­ren. Jezus wil Zichzelf als openbaring van de Vader aan ons openbaren.

Hij heeft het Zelf zo on­vergelijkelijk mooi gezegd: “Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren” Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21). Bereken uw winst!

Gemeente en openbaring

In navolging van Christus heeft de gemeente even­eens een grote plaats gekregen in de openbaring van God. De gemeente is nu Gods openbaring in de wereld. De gemeente is rijk bedeeld. “Wat hebt gij, dat gij niet ontvan­gen hebt” 1 Korinthe 4 vers 7 (1 Kor. 04:07). De belofte uitgesproken door de profeet Jeremia in hoofdstuk 31 vers 31 tot en met 34 (Jer. 31:31-34) is en wordt op machtige wijze telkens weer vervuld: “Want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de groot­ste onder hen” Hebreeën 10 vers 11 (Heb. 10:11). “Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” Hebreeën 10 vers 10 (Heb. 10:10).

Doordat Jezus terugkwam door de doop in de Heilige Geest is alles veranderd. Van al die heerlijkheid hebben de profeten ge­profeteerd. Ze hebben er naar gezocht en het na­gespeurd. Zelfs engelen begeerden er een blik in te slaan, maar ons is het geopenbaard 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Het is overweldigend groot. De apostel Paulus roept het dan ook uit: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensen­hart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor de­genen, die Hem liefheb­ben , heeft God ons ge­openbaard door de Geest” 1 Korinthe 2 vers 9 en 10 (1 Kor. 02:09-10).

Voor de gemeente houdt dat een ongelofelijk grote en heerlijke opdracht in. Om voortgaande openba­ring te ontvangen en door te geven. Een ieder zij in de gemeente een goede rentmeester over de veler­lei genade Gods 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Gods openbaring gaat door tot het einddoel is bereikt Openbaring 21 vers 22 tot en met 27 (Openb. 21:22-27). Dan zullen wij God kennen zoals wij door Hem gekend zijn en zullen wij Hem gelijk wezen 1 Korinthe 13 vers 12 en 1 Johannes 3 vers 2 (1 Kor. 13:12; 1 Joh. 03:02).

Voor nu hebben wij de openbaring van de Geest ontvangen tot welzijn van allen 1 Korinthe 12 vers 7 (1 Kor. 12:07). Wij praten in het Volle Evan­gelie, in navolging van de apostel Paulus, graag over de ‘volle raad Gods’. Prima, maar dan moet de gemeente ook metterdaad leven van de volle open­baring Gods en die door­geven. Vele jaren terug dichtte Geerten Gossaert:

‘Eén ding heb ik begeerd;

één ding heb ik ontvangen’.

Een levende gemeente be­geert de volle openbaring van de levende Heer, om die te ontvangen èn door te geven. In de gemeen­te mogen allen een diep verlangen hebben dat het leven van Jezus zich in een ieder zal openba­ren 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10). In on­dermeer de samenkomsten van de gemeente zal dat tot uitdrukking mogen ko­men, ja moeten komen.

Bijvoorbeeld in profetie en andere openbaringsuitingen. Maar al te vaak is onder andere de profe­tie uit vrees voor het val­se uit de gemeente ver­drongen. Terecht schrijft Ds. Hegger in het blad ‘In de rechte straat’; ‘We moeten ons de vraag stel­len : Hebben we met het badwater ook niet het kind weggegooid? Wij heb­ben dan wel nauwelijks last van valse profetie, maar missen we daardoor misschien de zegen van de ware nieuwtestamentische profetie?’

Waarom vrees? Die is overbodig, want de Geest heeft voldoende openbaringuitingen om het val­se te onderscheiden en te ontmaskeren. In 1 Korinthiërs 12 vanaf vers 7 (1 Kor. 12:07 vv) noemt Paulus er wel drie:

  1. het woord van wijsheid,
  2. het woord van kennis,
  3. onderscheidingen van geesten.

In zijn boekje ‘Dynamische kracht door de doop in de Heilige Geest’ heeft Riemer de Graaf dit destijds heel mooi uitgewerkt.

In de gemeente die gehoor­zaamt aan het Woord van God, komt de volle waar­heid altijd aan het licht. Als de gemeente maar trouw blijft aan het Woord van de Heer, openbaart God ondoorgrondelijke en verborgen dingen. Deze zijn nodig om tot de vol­maaktheid te komen en de schepping te leiden tot de heerlijkheid van de kinde­ren Gods Romeinen 8 vers 19 tot en met 23 (Rom. 08:19-23).

Die ‘dingen’ kunnen wij niet missen. En… de we­reld wacht er op! Want: ‘Heel de wereld moet het weten, dat God niet ver­anderd is. En Zijn liefde als een lichtstraal, door­dringt in de duisternis’.

 

De belofte van de Vader door Wim te Dorsthorst

 

De wil van God voor de mensen

In de meeste kerken en groeperingen werd vorige maand Pinksteren weer herdacht en gevierd als een historisch gebeuren wat zo’n 2000 jaar geleden plaatsvond. Heel vaak is dan de redenering dat wij nu de Heilige Geest niet meer zo nodig hebben, omdat alles geopenbaard is en vast ligt in de Bij­bel. Profeteren, gezich­ten zien, dromen dromen, spreken in nieuwe talen, het was voor de begintijd van de kerk, redeneert men dan. Maar de Bijbel, die wij nu inderdaad heb­ben als de geopenbaarde wil van God, spreekt dan toch wel een heel andere taal.

Op die historische eerste Pinksterdag zijn de toe­hoorders , die getuigen zijn van het spreken in nieuwe tongen of talen, buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, vermeldt Handelingen 2 vers 12 (Hand. 02:12). Als Petrus ge­tuigd heeft, vanuit de Schriften, wie Jezus wel is, die door de leidslieden gedood is, maar door God gesteld is tot Here en tot Christus, zijn de toehoor­ders diep getroffen in hun hart en zeggen ze tot Petrus en de andere apostelen: “Wat moeten wij doen, mannen broe­ders?” Handelingen 2 vers 22 tot en met 37  (Hand. 02:22-37).

Dan is het antwoord van Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot ver­geving van uw zonden en ( gij zult de gave (het geschenk) des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zo- velen als de Here, onze God, ertoe roepen zal” Handelingen 2 vers 38 en 39 (Hand. 02:38-39).

De ware en enige weg

In de eerste plaats geeft Petrus hier de enige van God gegeven Bijbelse weg aan om dit geschenk, de belofte des Vaders, de Heilige Geest, te ontvan­gen. “Bekeert u en een ieder van u late zich do­pen, op de naam van Je­zus Christus, tot verge­ving van uw zonden”. Dit is de enige weg voor alle mensen, Joden en niet- Joden of heidenen.

De tussenmuur, die schei­ding maakte tussen Joden en heidenen, is door het verlossingswerk van Je­zus Christus afgebroken. Hij heeft de twee tot één gemaakt, door op het kruis de vijandschap te doden Efeze 2 vers 13 tot en met 18 (Ef. 02:13-18) . De weg voor Joden en niet- Joden om deel te krijgen aan het heil Gods, door de Heilige Geest, is Jezus Christus. Hij is voor alle mensen de weg, de waar­heid en het leven. En niemand komt tot de Va­der dan door Hem. Wat is het pijnlijk te zien hoe vele groepen in deze tijd bezig zijn die tussenmuur weer op te bouwen. Het Woord van God, de Bijbel, wordt dan zo uit- gelegd alsof God toch weer een aparte weg heeft voor de Joden en dat de christenen voor hun heil zelfs moeten zien op Israël.

Maar op de eerste Pink­sterdag waren het alle­maal Joden, vrome man­nen, (heeft de Heilige Geest speciaal op laten schrijven), die tot beke­ring kwamen, zich lieten dopen op de naam van Je­zus Christus en de belofte des Vaders, de Heilige Geest, ontvingen. Deze Joden geloofden de woor­den van Petrus dat Jezus Christus nu ‘de Here’ is.

Dit was voor een Jood in zijn denken een ontheili­ging van Jahweh en godslastering. Alleen God zelf mocht met de naam ‘Here’ aangesproken worden. Ze hebben Hem juist gedood om Zijn getuigenis dat Hij Gods Zoon was en zich daarmee aan God gelijk­stelde, wat volgens de wet godslastering was. Johannes 5 vers 18 en Matteüs 26 vers 63 tot en met 66 (Joh. 05:18; Matt. 26:63-66). Maar de Heilige Geest werkt met grote kracht in de woorden van Petrus en het treft de toehoorders diep in het hart, de plaats waar de ommekeer moet plaatsvin­den Johannes 16 vers 8 tot en met 11 (Joh. 16:08-11). Ze begrijpen dat de woorden die Petrus citeert uit de profeet Joël in Jezus Christus vervuld zijn en als ze de naam des Heren aanroepen om behouden te worden  Handelingen 2 vers 21 en Handelingen 2 vers 47 (Hand. 02:21 en Hand. 02:47) dan Jezus Christus als Here aanroepen. Ze laten zich dopen op die naam en ontvangen de Heilige Geest evenals de 120 in de vroege ochtend van die eerste Pinkster­dag Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41).

De behoudenis is alleen in Jezus

Petrus zegt vervolgens: “Want voor u is de belof­te en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn”. Hij zegt hiermee dat de Pinksterbelofte is voor Joden en heidenen, vergelijk Jesaja 57 vers 19 en Joël 28 vers 2 en Efeze 2 vers 17 Jes. 57:19; Joël 28:02; Ef. 02:17).

Ook dit begrip is voor de Joden bijzonder moeilijk. Zelfs Petrus, die hier op de eerste Pinksterdag door de Heilige Geest de­ze woorden spreekt, moet in Handelingen 10 over­tuigd worden. Tot drie­maal toe laat de Heer hem dit in een visioen zien en zegt: “Wat God rein ver­klaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden” Handelingen 10 vers 9 tot en met 16 (Hand. 10:09-16). Als ze dan getuige zijn hoe de Heer de Heilige Geest uitstort op de heidenen zijn ze nog steeds ver­baasd Handelingen 10 vers 45 (Hand. 10:45). Als Petrus zich dan moet ver­antwoorden voor de Judese broeders zegt hij dat de heidenen op gelijke wijze als hun zelf deel kregen aan de Hei­lige Geest op het geloof in de Here Jezus Chris­tus. Hij zegt dan: “Hoe zou ik bij machte geweest zijn God tegen te hou­den?” Handelingen 11 vers 15 tot en met 17 (Hand. 11:15-17).

Voor de eerste kerkver­gadering zegt Petrus in Handelingen 15 vers 11 (Hand. 15:11): “Maar door genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij”. In vers 12a lezen we dan: “En de gehele vergadering werd stil”. Wat Petrus zegt, maakt diepe indruk. Hij zegt namelijk niet dat de hei­denen behouden zullen worden ‘zoals’ de Joden, maar – naar joodse be­grippen – zet hij alles op zijn kop door te stel­len dat de Joden ‘op de­zelfde wijze’ behouden zullen worden als de hei­denen of de niet-Joden, namelijk door de genade van de Here Jezus.

Ik zou willen dat de vele christenen die zich blind staren op Israël dit weer gingen zien. Werkelijke liefde voor de Joden – en wij behoren alle mensen lief te hebben – zal hierin bestaan dat men zich in­zet om hen de ogen te openen voor de genade van de Heer Jezus omdat Hij ook voor hen de enige weg is tot behoud evenals voor ons. “De behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij behouden moeten worden” Handelingen 4 vers 12 (Hand. 04:12). (De naam Jezus be­tekent: Jahweh redt).

De belofte is er voor alle mensen

Als Petrus zegt: “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen”. Het begrip voor uw kinderen’ heeft in het Hebreeuwse denken de betekenis van ‘geslacht op geslacht’. God zegt zelf bij monde van de profeet Jesaja: “En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de Here. Mijn Geest die op u is en mijn woor­den, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond, noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de Here, van nu aan tot in eeuwigheid” Jesaja 59 vers 21 (Jes. 59:21).

Duidelijk spreekt Petrus ook over de voorwaarde voor het ontvangen van de Heilige Geest. Hij zegt: “Bekeert u en laat dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden. Men kan zich niet beroepen op af­komst. Bijvoorbeeld dat men uit christelijke of volle evangelie ouders geboren is. Ook de ‘vrome Joden’, het beste uit Gods volk, moesten zich beke­ren. Het gaat om een per­soonlijke keuze. Dan gaat de belofte in vervulling: “Gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvan­gen “.

Het koninkrijk Gods breekt zich baan

Als Petrus zegt: ‘Dit is het’ en dan de profeet Joel citeert, dan is dat het begin van een niéuwe tijd waarin de blijde tij­ding, die Jezus bracht in vervulling gaat. Jezus predikte: “De tijd is ver­vuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15).

Vanaf die eerste Pinkster­dag breekt het Koninkrijk Gods zich baan. Het he­melse Jeruzalem begint op die dag als een moeder kinderen te baren Jesaja 66 vers 10 en 11; Jesaja 54 vers 1; Galaten 4 vers 26 (Jes. 66:10-11; Jes. 54:01; Gal. 04:26). We lezen dat op die dag 3000 mensen wederom geboren worden en daar­door burgers van een Ko­ninkrijk in de hemelen Filippenzen 3 vers 20; Efeze 2 vers 19 en 20 (Filip. 03:20; Ef. 02:19-20).

Zij hebben de oude mens afgelegd en zijn een nieuwe schepping in Jezus Christus, naar de wil van God geschapen in waarachtige heiligheid en gerechtigheid 2 Korinthe 5 vers 17 en Efeze 4 vers 24 (2 Kor. 05:17; Ef. 04:24).

We lezen in Handelingen 2 vers 42 (Hand. 02:42): “En zij bleven volharden bij het onder­wijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de ge­beden”. Hierin zien wij vervuld worden het woord van Jesaja: “Opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, op­dat gij met vólle teugen u laaft aan haar rijke moederborst”. Zo functioneert de ’hemelse moeder, het hemelse Jeruzalem.

De Geest geen luxe maar noodzaak

Met Jezus Christus is een nieuwe tijd ingeluid. De genade Gods is versche­nen , heilbrengend, voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Het nieuwe verbond is, een eeuwig verbond, waar het oude slechts een af­schaduwing van was en wat in Jezus Christus vervuld is. Hij, Jezus Christus, is de Doper met de Heilige Geest Handelingen 2 vers 33 (Hand. 02:33). Hij bouwt het Koninkrijk Gods door de Heilige Geest in het hart van de mens.

De Heilige Geest is geen luxe of een extra wat je wel of niet kunt hebben, maar het is de hoofdzaak om het doel van God te bereiken. Eeuwen­lang heeft de duivel kans gezien dit te bedekken en door alle mogelijke leugenleringen af te schermen.

Op de eerste Pinksterdag begon het woord der waarheid uit te trekken, overwinnende en om te overwinnen, le­zen we in Openbaring 6 vers 2. (Openb. 06:02) Het wordt gedra­gen door het witte paard, dat is de kracht en de heerlijkheid van de Heilige Geest. Al spoedig daarna zien we drie andere paar­den uit te trekken, vanuit het rijk van satan, die beginnen te stelen, te slachten en te verdelgen Openbaring 6 vers 3 tot en met 8 (Openb. 06:03-08).

Maar vanaf het begin van deze eeuw zien we de Heilige Geest opnieuw volop aan het werk en is de Heer begonnen Zijn volk te vergaderen uit alle volken, stammen, natiën en talen. Dit volk zal heilig zijn en vol van de Heilige Geest. Dit volk zal komen tot de volle kennis en tot de mannelijke rijp­heid en de maat van de wasdom der volheid van Christus. Het zal een volk zijn dat door de Heer tot een Koninkrijk en tot priesters is gemaakt voor Zijn God en Vader Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06).

Dit volk, dat tot zonen is uitgegroeid, zal tot heil zijn van de ganse schep­ping. De landman heeft geduld gehad tot de vroe­ge en late regen erop ge­vallen is Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). Het scheppingswoord van God: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis”, is dan geheel vervuld, want de kostelij­ke vrucht van de aarde treedt te voorschijn.

 

 

 

Bescherming (gedicht) door Piet Snaphaan

Een toevlucht. Heer, zijt Gij voor mij,

bij U vind ik bescherming.

Roep ik U aan, dan antwoordt Gij,

U zijt een God van heel nabij,

vol liefde en ontferming.

 

Een schuilplaats ook te allen tijd,

wordt ’t donker, dan zijt Gij mijn licht,

dan weet ‘k mij door Uw hand geleid,

Uw vleugelen over mij gespreid,

Gij stelt mij voor Uw aangezicht.

1988.05 nr. 292

Levend geloof 1988.05 nr. 292

Tot aan de voleinding der wereld door Gert Jan Doornink

Jezus sprak: “Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).

Het grote gebeuren op de Pinksterdag

Deze maand vieren wij, als gemeente van Christus, weer het Pinksterfeest, waarbij het grote gebeuren van de uitstorting van de Heilige Geest weer centraal zal staan. Uiteraard worden de lijnen daarbij doorgetrokken naar de tijd waarin wij leven, want het functioneren van de waarachtige gemeente in deze tijd, is ondenkbaar zonder de werkelijke betekenis te weten (en te beleven!) van wat er op de Pinksterdag te Jeruzalem gebeurde.

Het Pinksterfeest is van oorsprong een Joods feest. Aan God werd dank gebracht voor de oogst. Ook was het een feest waarop de wetgeving op de Sinaï’ werd herdacht. Zeer veel mensen trokken dan op naar Jeruzalem om het Pinksterfeest, dat ook wel Wekenfeest werd genoemd, te vieren. Juist op dit feest was daar de geweldige gebeurtenis zoals die in Handelingen 2 beschreven wordt. De discipelen van Jezus waren bijeen en wachtten op de uitstorting van de Heilige Geest, geheel volgens de instructies zoals Jezus die aan hem gegeven had. Hij had hun geboden Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, de Heilige Geest, waarover Hij verschillende malen gesproken had Handelingen 1 vers 4 (Hand. 01:04).

Het ‘vertrek’ van Jezus van deze wereld betekende niet dat er aan Zijn werk een einde was gekomen. Integendeel, nu ging het pas echt beginnen! Aan de opleiding van de discipelen voor de taak die zij hadden, om dezelfde dingen te doen die ook Jezus deed, was nu een einde gekomen. Nu konden ze – vol van de Heilige Geest – zelf aan de arbeid gaan. Nu waren ze medearbeiders Gods geworden en ingeschakeld in Gods plan om, in de Naam van Jezus, mensen te bevrijden uit satans macht en te brengen in het Koninkrijk van God. De grote opdracht van Jezus: “Predik het evangelie aan de gehele schepping”, kon nu in praktijk gebracht worden. En Handelingen 2 beschrijft ons hoe reeds op de eerste dag, na de toespraak van Petrus., drieduizend mensen een nieuw leven begonnen. Een leven dat niet langer beheerst zou worden door de vorst der duisternis, maar waarin de volheid van Christus tot openbaring zou komen.

De eindtijdgemeente heeft een grote taak

Zoals het op de Pinksterdag te Jeruzalem begon, zo gaat het door tot op de dag van vandaag. Al is in de loop der eeuwen het echte evangelie, zoals Jezus dat bracht en bedoelde, heel vaak niet meer verkondigd, omdat de duivel kon infiltreren vanwege het niet waakzaam zijn van de gemeente van Christus. Maar onveranderlijk blijft van kracht dat dit evangelie (van het Koninkrijk) in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het ‘einde’ gekomen zijn Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Wat we ons als gelovigen van deze tijd vooral moeten realiseren is dat dit einde nog niet gekomen is!

Weliswaar leven we, sinds de eerste Pinksterdag, in de eindtijd, maar we moeten oppassen dat de duivel er niet in slaagt ons van de ‘eenvoudige en loutere toewijding aan Christus’ af te trekken, zoals de apostel ons waarschuwt in 2 Korinthiërs 11 vers 3 (2 Kor. 11:03). We kunnen zo in beslag genomen worden door speculaties over allerlei gebeurtenissen in de natuurlijke wereld, die dan in verband met het ‘einde’ worden gebracht, dat de functionering van ons geloof er door in het gedrang kan komen. De regel uit het lied: “Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw…”, is maar ten dele waar. Inderdaad wordt alles nieuw, maar niet als wij een afwachtende houding aannemen en niets doen. God werkt niet buiten ons (de waarachtige gemeente) om. Wij zijn ten volle ingeschakeld in Zijn plan. Daarom liet Jezus Zijn opdracht om ‘al de volken tot Zijn discipelen te maken’, vergezeld gaan van de belofte dat Hij met ons zou zijn, al de dagen tot aan de voleinding der wereld Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).

Wij kunnen niet zonder de Heilige Geest

Hoe is Jezus nu met ons, nu Hij niet meer lichamelijk in deze wereld is? Door ons vol te maken met de Heilige Geest! Het is de Geest van God die ons leidt en inspireert, die ons doet overwinnen, die de talenten en bekwaamheden die in ons zijn, tot ontwikkeling brengt, zodat wij vruchtbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk.

Geen enkel kind van God kan daarom zonder de doop en dagelijkse vervulling met de Heilige Geest. Daarin is ook de werkelijke betekenis van Pinksteren gelegen. Alleen door vol te zijn met Gods Geest kunnen wij beelddragers van Christus zijn. Dan heeft ons geloofsleven uitwerking. Wanneer we in Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) worden opgewekt om ons oog alléén gericht te houden op Jezus, staat erbij dat Hij de Leidsman en Voleinder van ons geloof is. Met andere woorden: Hij maakt ons geloof effectief en vruchtdragend. De ‘voleinding van de wereld’ is ondenkbaar zonder de ‘voleinding van ons geloof’. Iedere waarachtige christen zal daarvoor een duidelijke visie moeten hebben.- Pinksteren is geen oppervlakkige aangelegenheid, het raakt de diepste kern van heel Gods scheppingswerk, want de ‘voleinding’ (het einddoel) wordt niet bereikt als de Heilige Geest wordt belemmerd of afgeremd.

Dat geldt voor de gemeente als geheel, maar begint uiteraard bij de individuele gelovige. U en ik dragen de verantwoording dat Gods Geest in ons ten volle kan doorwerken en God Zijn doel met ons (en door ons) kan bereiken. Op de Pinksterdag begon, vanuit Jeruzalem, de zegetocht van de overwinnende gemeente. En ook wij als gelovigen van 1988 zijn daarbij ingeschakeld. Want Zijn werk gaat door tot aan de voleinding der wereld en de volle heerlijkheid van Zijn Koninkrijk de ganse schepping zal hebben vervuld!

 

„Dit is het.” (getuigenis) door Teunis Fox

“Ongeveer acht jaar geleden heb ik mijn hart aan God mijn Vader gegeven, om Jezus Christus te aanvaarden en te volgen.

Maar ik heb vanaf het eerste moment het gevoel gehad, er is nog meer wat de Heer me wil geven, en dat is de Heilige Geest. Ik was namelijk na mijn bekering niet gedoopt in de Heilige Geest. Ik bemerkte, dat ik er nog al eens naast viste, als ik iets ondernam.

Totdat ik in het voorjaar van 1987 door andere mensen het Volle Evangelie ging zien en vanaf die dag dacht ik, dit is het, laat het niet aan je voorbijgaan.

Vanaf dat moment ben ik langzaam aan de Heilige Geest gaan verstaan en wat nog geweldiger is, op 17 januari 1988 ben ik, in een samenkomst van de volle evangelie gemeente te Zaltbommel, gedoopt in water en in de Heilige Geest.

Na deze dag ben ik zo vol van Zijn Heerlijkheid, dat ik er wel met iedereen over zou willen praten…”

 

Innerlijke schoonheid door Klaas Goverts – 2 –

Zit onze ziel nog in de kelder?

De vorige maand hebben we gezien dat God onze persoonlijkheid wil terugbrengen. In deze aflevering willen wij daar nog wat verder op ingaan. We beginnen met het leven van een mens te vergelijken met een huis. De bewoner van dat huis is de ziel. Die bepaalt hoe het huis eruit ziet. Die kleedt het aan en richt het in. Als je ergens een huis binnenkomt weet je al meteen wat voor soort mensen er wonen. Je weet of het er gezellig is, of er een fijne sfeer is, of dat het er kaal is en kil. Dan denk je: hier wil ik zijn of… hier kom ik nooit meer. Die ziel bepaalt de hele atmosfeer van het huis.

Wat gebeurt er nu met dat huis als de zonde binnenkomt en daar gaat wonen? Wat doet de zonde met de persoonlijkheid van de mens? De zonde zegt tegen die ziel: Ga jij maar in de kelder zitten, ga jij maar naar beneden. Dus wat is het gevolg? De zonde bepaalt helemaal het gezicht van het huis en die ziel zit daar ergens in het souterrain. Die zit daar helemaal beneden. Dus de persoonlijkheid van de mens wordt helemaal weggedrukt. Vandaar dat je ook van zoveel mensen die je tegenkomt en hen vraagt: “Wie ben je nu eigenlijk?” als antwoord krijgt: “Dat weet ik niet”. “Wat voor beeld heb je van jezelf?” En het antwoord is: “Ja… eh… dat weet ik eigenlijk niet zo goed”.

Welk beeld hebben wij van onszelf?

Toch heeft elk mens een bepaald beeld van wie hij is. Alleen hoe kom je aan dat beeld? Dat wordt vaak opgebouwd vanuit je ervaringen. Het begint al in de kinderjaren en al die ervaringen stapelen zich op. Steeds wordt daar weer een steentje aan bijgedragen en op het laatst is die mens volwassen en zegt dan: Nu weet ik wie ik ben, zo ben ik. Stel je nu voor dat iemand ouders heeft die hem altijd afkraken. Zo van: “Nee joh, jij hoeft niet te helpen met de afwas, mamma kan het zelf vijf keer zo vlug, ga jij maar buiten spelen”. Of: “Jij gooit toch altijd de kopjes kapot, straks heb ik helemaal geen servies meer, jij hoeft niets te doen”. Of vader zegt: “Nee hoor, jij hoeft geen piano te leren spelen, daar heb je geen aanleg voor. Hoef je niet te proberen”. Dan wordt dat kind groot en hij krijgt het idee: ik kan het toch niet, dat weet ik bij voorbaat al.

Of wat ook heel vaak een rol speelt is: liefde op voorwaarde. Hoe vaak kom je dat niet tegen? Zo van: “Joh…, we houden van je als je met een goed cijfer thuiskomt”. En als Jantje dan met een acht thuiskomt, zegt pappa: “Je bent mijn jongen, ja ik ben trots op je”. Maar steeds heeft hij het gevoel: ik moet het verdienen. Ik moet het waarmaken. Het kan best zijn dat hij met een acht thuiskomt en vader zegt: “Je had best een negen kunnen halen”. Het is nooit goed genoeg. Volgende keer komt hij met een negen thuis en vader zegt: “Ja maar dat is ook niets bijzonders hoor, want die leraren bij jou geven zulke hoge cijfers, daar heb je zó een negen”. Altijd het gevoel: Ja maar het kan beter. Je moet toch eens wat meer je best doen. Dat is liefde op voorwaarde en de ziel van die mens wordt steeds verder weggedrukt. Hij krijgt zo een bepaald beeld van zichzelf, van: ja; ik doe het toch nooit goed, zo ben ik nu eenmaal.

God is bezig met onze menswording

Nu komt zo iemand tot geloof, wordt een kind van God. Wat gebeurt er dan verder? Dan kom je heel vaak tegen dat daar nog een manco is, dat iemand wel een kind van God is, maar de ziel blijft nog in de kelder zitten. “O ja, broeder, God houdt van me”, maar diep in je hart denk je: ook op voorwaarde. Want dat werkt door. En ergens heb je het gevoel: ja, God houdt van me… als ik een goede stille tijd gehouden heb of als ik een flinke gift heb gegeven of als ik tegen iemand getuigd heb. En dat God dan zegt: “Ik ben trots op je, je bent een goeie”. Maar als het nu eens een dag mislukt, wat dan? Dan ontstaat het gevoel van: nu hoef ik bij God niet aan te komen. Die ziel blijft dan toch ergens beneden zitten.

Ik denk wel eens: het is een geweldige stap als een zondaar christen wordt, maar het is op zijn minst nog zo’n groot wonder als een christen mens wordt. God is bezig ons totaal te herstellen, Hij werkt aan onze menswording. Hij wil dat we ons bewust zijn wie wij zijn. Soms wordt mensen geleerd dat je niets bent. Dat is dan het toppunt van vroomheid. Héél onopvallend zijn. Bijvoorbeeld: je bent ergens op een avond temidden van een kring mensen en op het eind van de avond zeggen ze: hé was die en die er nou ook? Niemand weet of je er was, want je was héél onopvallend. Je hebt niets gezegd en je hebt ook geen mening. Dat is dan een soort ideaal, dat als je aan iemand vraagt: wat vindt je nu fijn?, het antwoord is: dat weet ik niet. Wat zou je nu graag willen…? Och, dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Ik vind alles goed… Dan heb je te maken met de tragiek van dat gedichtje, ik geloof dat het van Nicolaas Beets is: “‘Wees uzelf’, zei ik tot iemand, maar hij kon niet, want hij was niemand”.

En dan zegt God: Ik wil dat je je weer bewust wordt wié je bent. Ik wil jouw ziel weer tevoorschijn gaan halen. Ik wil jouw persoonlijkheid weer uit de verf laten komen met alle schoonheid die daarin ligt, ook met alle creativiteit die daarin verborgen is.

God wil onze creativiteit voor de dag halen

Ik las onlangs een boek dat ging over het creatieve kind. Onze dochter is nu bijna twee jaar en dan wordt het tijd om je daar eens in te gaan verdiepen. Want je gaat je afvragen: wat zal ze allemaal voor talenten en mogelijkheden hebben? Dus daar moet je toch wel het een en ander van weten. Het trof mij in dat boek – en ik dacht: ja dat is waar – dat elk kind van huis uit creatief is. Dat kunnen we ook tegen elkaar zeggen. Elk mens is creatief. Er zitten veel meer talenten in ons dan dat wij ons bewust zijn. Soms kennen we onszelf maar half. Er zit veel meer in ons dan dat we denken.

Elk kind is creatief en daar komt nog iets bij, behalve als het er uitgetraind wordt. Kun je het begrijpen, dat zoiets gebeurt? Dat er ouders of opvoeders zijn die de creativiteit van een kind doden? Bijvoorbeeld: Jantje komt bij zijn moeder en heeft een tekening gemaakt. “Laat maar eens kijken”, zegt moeder. Ze pakt de tekening, kijkt er eens naar en zegt: “Ik kan niet zien wat het is”. Eerste domper. Jantje kijkt al iets minder enthousiast en met een beteuterd gezicht zegt hij: “Mamma, het is een hond”. Moeder kijkt nog eens en zegt: “Hij heeft niet eens een staart”. Tweede domper.. Moeder kijkt nog een keer en zegt: “En zijn poten zijn veel te lang”. Derde dreun. Wat gebeurt hier? Hier wordt heel diep de ziel van dit kind gekraakt. Hier wordt zijn ziel de kelder ingedrukt.

Wat is het gevolg? De volgende keer loopt Jantje niet meer zo hard naar zijn moeder. Waarschijnlijk tekent hij ook niet zo hard meer. En als dat nog een paar keer gebeurt dan komt Jantje straks op school en zegt de meester: “Houdt jij niet van tekenen?” “Nee meester, want dat kan ik toch niet, ik vind dat een akelig vak”. Hij weet bij voorbaat dat hij met tekenen niet meer zal halen dan een vier, want daar heeft hij geen aanleg voor. Zie je wat daar gebeurt? Op die manier ga je de creativiteit in een kind afbreken.

De plaats waar je veilig bent

Weet je wat ik zo mooi vind? Dat God nooit iemand uitlacht. Bij Hem ben je veilig. Ik geloof dat dat het begin is van alle herstel. Want als je nu de vraag stelt: Waar begint nu de zaligheid van de ziel? Dan is het antwoord: Dat begint waar je je veilig gaat voelen bij God en dat je je ook veilig gaat voelen in de gemeente. Daarom heeft God ook de gemeente gegeven, juist als een plaats waar je je veilig kunt voelen. Een gemeente moet een plaats zijn waar niemand de ander uitlacht, daar mag je jezelf zijn. Daar mag je leren jezelf te uiten zonder dat je je bedreigd voelt en denkt: wat zullen ze ervan zeggen?

Want om nu nog even terug te komen op die moeder: wat was nu het punt, wat was de fout? Ze begon die tekening te beoordelen en ze gaat meteen een vooroordeel leggen op wat dat kind heeft gemaakt. Is dat rechtvaardig? Moet je eens even doordenken. Moet een tekening precies op een foto lijken, dat hoeft toch niet? Mag dat kind in die tekening iets van zichzelf leggen? Het is veel beter te vragen: “Waarom heb je die hond zo getekend?”, en: “Wat is het, wat heb je ermee bedoeld? Wat zie je er zelf in, waarom heb je het zó gedaan?” Mag zo’n tekening subjectief zijn? Mag dat kind daar iets van zijn eigen gevoelens inleggen? Ja natuurlijk, dat doen kunstenaars toch ook! Als je een schilderij van een groot kunstenaar ziet dan weet je soms ook niet direct wat het is. Moet je er dan om gaan lachen? Dat is wel eens gebeurd. Dan vonden mensen zichzelf héél grappig of ze zeiden: “Ja, ik ben in een museum geweest en dat schilderij, ik kon niet eens zien of het op de kop hing of gewoon”.

Denk erom: als ik iemand anders uitlach, zegt dat nooit iets van die ander. Dat moet je even goed vasthouden. Als ik iemand anders uitlach zegt dat alleen iets over mijzelf. Dat ik geen verstand heb van schilderkunst en dat ik niet de moeite neem om die ander te leren kennen.

Uitlachen is altijd een teken van domheid. Moet je nooit doen. Dat is gebrek aan wijsheid. Een wijze lacht niemand uit, maar zal altijd eerst gaan vragen van: “Wat bedoel je?” en: “Waarom doe je het zó?” en op die manier proberen die ander te leren ontdekken. En ook het anders zijn van die ander te leren waarderen, want waarom moet die ander precies zo doen als ik? Waarom mag die ander zich niet uiten op zijn manier? Wij leggen toch ook onze gevoelens in wat we zeggen en doen?

Vraag bijvoorbeeld aan tien mensen: “Hoe was de samenkomst?” De één zal zeggen: “Ik vond het zingen zo heerlijk”. De ander zal zeggen: “Er was een lied en dat heeft mij zo aangesproken, daar kan ik de hele week op leven”. Nummer drie zegt misschien: “Ik heb vanmorgen voor het eerst hardop gebeden en dat vond ik zo’n overwinning”. Nummer vier zegt: “Er was een tekst en die heeft tot mijn hart gesproken, die had ik nog nooit zo gezien”. En nummer vijf zegt: “Ik heb me stierlijk verveeld”. Moet je dan zeggen: “Er heeft er één de waarheid gesproken en de rest heeft staan liegen”? Nee, natuurlijk niet. Alle tien hebben ze iets uitgesproken wat waar was, maar ieder vanuit zijn eigen beleving.

God maakt ons niet allemaal naar één model. Want anders krijgen we weer zo’n toestand van: “Eén, twee, in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad”. God zegt: Ik heb jouw gemaakt, je bent creatief en dat ga Ik eruit halen, Ik ga het tevoorschijn roepen en je mag je veilig voelen bij Mij.

(wordt vervolgd).

 

Mededelingen School van woord en daad – door redactie

Broeder Folkert Pool, voorganger van de volle evangelie gemeente ‘Perspectief’ te Leeuwarden, informeerde ons over de oprichting van een avondbijbelschool te Leeuwarden. De school is opgezet door enkele pinkster- en volle evangelie gemeenten in het noorden van het land, met de stimulerende medewerking van broeder Bronsveld Sr., de stichter van de ‘Berea’-Bijbelschool te Santpoort. De opzet is christenen toerusting te geven tot een goed functioneren in Gods Koninkrijk. Uiteraard juichen wij dit initiatief van harte toe! Elders in dit nummer treft u in een ‘ingezonden mededeling’ het contactadres aan voor nadere informatie en aanmelding.

België onze naaste – De actie ‘België onze naaste’, die thans is beëindigd, heeft totaal f 1285,- opgebracht. Alle gevers en geefsters, die nog afzonderlijk bericht ontvangen, hartelijk dank namens de volle evangelie gemeente te Aalst, waarvoor de opbrengst bestemd was.

De volledige mens – Nu het zomer ( vakantie )seizoen weer voor de deur staat, vestigen wij nog eens de aandacht op de brochure ‘De volledige mens’ van Klaas Goverts, over geest, ziel en lichaam. Deze brochure is namelijk, behalve in het Nederlands, ook in het Duits, Frans en Italiaans (verkorte uitgave) verkrijgbaar. Te bestellen bij de administratie van “Levend Geloof”.

Levend geloof financieel – Ook deze maand willen wij iedereen hartelijk bedanken die ons verblijdde met een extra bijdrage. Onze opdracht is consequent vast te houden aan de volle evangelie boodschap en daarvan zoveel mogelijk facetten te belichten. Daarbij proberen wij zoveel mogelijk ‘praktijkgericht’ te schrijven, dat wil zeggen’ in een taal die iedereen begrijpen kan. Wij zijn dankbaar dat velen dit weten te waarderen en dit ook in financieel opzicht laten merken. Deze maand willen wij speciaal ook onze ‘sponsors’ bedanken. (Sponsors zijn zij die regelmatig – meestal één keer per maand – een vast bedrag overmaken voor onze arbeid).

 

Ons huis in de hemelen door Evert van de Kamp

 

“Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een ge­bouw van God hebben, in de hemelen, niet met han­den gemaakt, een eeuwig huis” 2 Korinthe 5 vers 1 (2 Kor. 05:01).

Een eeuwig huis

Voor de ingang van de begraafplaats ligt een grote steen, een echte zwerfkei. In gebeiteld de woorden van Prediker 12 vers 5 (Pred. 12:05): “De mens gaat naar zijn eeuwig huis”. Menige voorbijganger zal wellicht herinnerd worden aan zijn eeuwige bestem­ming. Of aan het woord van Hebreeën 9 vers 27 (Heb. 09:27): “Het is de mensen be­schikt eenmaal te sterven en daarna het oordeel”.

In de televisie-uitzending ‘Het hart op de tong”, was het antwoord, op vragen gesteld in die richting, menigmaal: ‘We zullen wel zien’. Eén man antwoordde op alle vragen stereotiep: ‘Ik denk van niet’. Voor hem was er, zo meende hij, absoluut niets meer na dit leven.

Zo reageren velen in onze tijd.

Tal van christenen zijn trouwens geneigd om dat ‘eeuwige huis’ maar naar de toekomst te verschui­ven. Het straks, het tijd­stip van het heengaan.

Dat gebeurt met meer Bijbelwoorden. Ik denk hierbij aan Johannes 14 vers 1 tot en met 4 (Joh. 14:01), een woord uit dezelfde sfeer. Hier stelt men veelal dat de Heer heengaat om voor ‘straks’ een hemelse wo­ning toe te bereiden, op­dat de gelovige bij zijn verscheiden mag zijn waar Hij is.

Dit is (gelukkig) wel waar, maar wie wat dieper graaft in dit prachtige hoofdstuk (in het Volle Evangelie doen wij dat per definitie toch graag?), ontdekt wat anders. Namelijk, dat de Heer Jezus heengaat om ons in de geestelijke wereld een plaats, een woning te bereiden door de doop met de Heilige Geest voor zijn volk te verwerven. Jezus wordt de Doper met of in de Heilige Geest, opdat de met Gods Geest gedoopte nu al zal zijn waar Hij is. Zie de verzen 15 tot en met 20, 23 en 28 van Johannes 14. (Joh. 14:15-28) De christen is nu al met Christus op­gewekt in de hemelse ge­westen geplaatst Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06).

Zijn huis zijn wij

En zo is het ook gesteld met het ‘eeuwig huis’. In Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06) zegt de apostel zonder omwegen: ”Zijn huis zijn wij (nu), indien wij de vrijmoedig­heid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde on ver wrikt vasthouden”. Heerlijk toch? Levende stenen van een geestelijk huis, een eeuwig huis.

De Heer leert ons in 2 Korinthiërs 5 vers 1 (2 Kor. 05:01) en in 1 Korinthiërs 15 vers 44 (1 Kor. 15:44) door de apostel dat hoewel wij nu nog in onze aardse tent wonen, wij een ge­bouw hebben, in de he­melen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Is er een natuurlijk lichaam (het huis waarin wij wonen), dan bestaat er ook een geestelijk lichaam (huis).

Uiteraard dringt zich de vraag nu op: Hoe ontstaat dat geestelijke lichaam, dat eeuwige, geestelijke huis dan? Het begin en de ont­wikkeling gaan gelijk op met die van het natuurlijk lichaam. Door bekering en wedergeboorte, de geest van de natuurlijke mens wordt bevrucht door het zaad van het Woord Gods, begint de nieuwe mens te leven. Hij laat zich dopen in water en strekt zich uit naar de Geestesdoop. Dit is de eerste fase van het opstandingsproces.

De ontwikkeling van een volkomen nieuw leven in denken en handelen is begonnen, op weg naar de volwassen mens in Christus. Dat is zo heerlijk dat ook het natuurlijk lichaam daarin deelt. “In­dien de Geest van God, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont” Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11).

Deze zienswijze van de Heer is uitermate bemoe­digend en heeft verstrek­kende en gezegende ge­volgen. Satan brengt de mens tot zonde, met uit­eindelijk gevolg de dood Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12). De boze is vanaf het begin gericht op de ondergang van ons natuurlijk en geestelijk huis. Daarentegen richt de Heer ons uitsluitend op een overwinningsleven met Hem over zonde en dood.

“Indien door de overtre­ding van de ene de dood als koning is gaan heer­sen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerech­tigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Chris­tus” Romeinen 5 vers 17 (Rom. 05:17).

De woorden van Jezus

De Heer Jezus maakt een eind aan het getob van mensen over hun natuurlijk huis en de dood. Dat is voor een ieder die horen wil naar Hem. Het is nu de tijd om een geestelijk huis te zijn. Om te zijn als Hij is. Om nu je gees­telijk huis heel bewust te bewonen. Ronduit koste­lijk is zijn Woord: “Voor­waar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij ge­zonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, voorwaar, IK zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven” Johannes 5 vers 24 en 25 (Joh. 05:24-25).

Wij zingen graag: ”Glorie voor Jezus, zijn liefde is zo groot, ‘k ben met de Heiland op reis. Dwars door het leven en over de dood, voert Hij ons naar het hemels Paradijs’. En niet meer: ‘dwars door de dood’, want… de Heer zegt: “Voorwaar, voor­waar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen” Johannes 8 vers 51 (Joh. 08:51).

De Heer jubelt het uit: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij ge­looft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; ge­looft gij dat?” Johannes 11 vers 25 en 26 (Joh. 11:25-26).

De woorden van Paulus

Wij hebben er al enige van hem gehoord. De apostel baseert zich in alles wat hij schrijft op de woorden van de Heer Jezus en op datgene wat Hij door open­baring ontvangt. Zo schrijft hij: “Ik heb het niet van een mens ontvan­gen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus” Galaten 1 vers 12 (Gal. 01:12).

Daarom kunnen ook wij volledig vertrouwen op de woorden van Jezus, zijn apostelen en profeten. Ze bouwen ons op. Ze ver­troosten en bewaren ons. En alles is gericht op het leven met Jezus. Wij dra­gen het sterven van Jezus in ons, opdat ook het le­ven van Jezus zich in ons openbare 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10).

En mocht het moment aan­gebroken zijn dat wij voor goed ons natuurlijk huis inwisselen voor ons eeuwig huis, dan… ja, dan zijn wij vol goede moed en wij begeren (dan) te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Heer onze intrek te nemen 2 Korinthe 5 vers 8 (2 Kor. 05:08).

Beleef je identiteit

Velen zijn op zoek naar hun aardse, natuurlijke identiteit. Wie ben ik? Gods volk is op zoek naar zijn hemelse, geestelijke identiteit. Het is van rijke betekenis te weten waar je vandaan komt, waar je oorsprong ligt, en waar je naar toe gaat.

Abraham wist dat! Hij wist zich een geroepene uit Ur der Chaldeeën, vertoefde in het land der belofte en verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmees­ter is Hebreeën 11 vers 8 tot en met 10 (Heb. 11:08-10).

En Jezus sprak: “Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heenga. Ik ben van God uit ge gaan en ge­komen” Johannes 8 vers 14 en Johannes 8 vers 42 (Joh. 08:14 en Joh. 08:42).

En wij weten (ja toch?), dat wij genaderd zijn tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, tot tien- duizendtallen van engelen, tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24).

Jubel en juich

Daarom kunnen wij jubelen en juichen, want wij zijn met Christus opgewekt en de dood voert geen heer­schappij meer over ons (Romeinen 6). Christus heeft ons bevrijd van de angst voor de dood Hebreeën 2 vers 14 en 15 en 2 Timoteüs 1 vers 10 (Heb. 02:14-15; 2 Tim. 01:10). In Chris­tus worden allen levend gemaakt 1 Korinthe 15 vers 22 (1 Kor. 15:22).

De laatste vijand, de dood wordt onttroond. “Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” 1 Korinthe 15 vers 26 en 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:26 en 1 Kor. 15:54). Nu al beschikt Jezus over de sleutels van de dood en het dodenrijk Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18). De dood gaat naar zijn eind. Dood en dodenrijk worden in de poel des vuurs geworpen. De dood zal niet meer zijn Openbaring 20 vers 14 en Openbaring 21 vers 3 en 4 (Openb. 20:14; Openb. 21:03-04).

 

 

 

Intermezzo

De brug die van één kant kwam door Gerry Velema

Haar huis was in die tijd gevuld met opgroeiende jongens. En een van die jongens leek volkomen te zijn vast gelopen. Wat een problemen. Het kind was zo opstandig en vol agressie. Om hem tot bezinning te brengen mocht hij niet meer aan de gezinstafel eten. Hij at op z’n kamer, tot hij excuus zou maken… Alleen dat excuus kwam niet. Zo gingen voor haar moederhart schrijnende weken voorbij.

Midden in die crisis van haar gezin kwamen een stel tienermeisjes logeren. Heel gezellig, maar het gezinsprobleem kon natuurlijk niet verstopt worden. Op een middag komt een van de meisjes bij haar, serieus en jong oprecht: “Tante let, u moet Wim helpen, u moet hem vergeven wat hij heeft gedaan, en een brug slaan naar hem toe. U bent toch de enige in dit huis die dat kan doen en doet u het ook? God zegt dat we vergeven moeten… “

“Maar hij vraagt helemaal geen vergeving”, probeert ze nog.

Toch moet u het hem vergeven, daar begint het goedkomen mee. De brug wordt soms van één kant gebouwd.

Wat moest ze hier nu van vinden? Een meisje dat zelf amper met het grote leven begon zou haar wel even vertellen (inclusief een opgeheven vingertje) wat zij zou moeten doen?! Maar wat ze er mee deed, was zo veel beter dan zich trots boven het ‘bemoei zuchtige schepseltje’ verheffen. Ze ging ermee naar haar Heer.

En Hij bevestigde al deze woorden in haar hart. Dagen had ze niet geweten wat ze met haar zoon moest doen.

Ze had God  gesmeekt om een antwoord. Hij gaf het haar op Zijn manier.

“De brug wordt soms van één kant gebouwd… beginnend met vergeving… “

Vergeving vroeg ze eerst voor haar eigen hart, wat zich toegesloten en gepantserd had voor haar eigen kind. En toen kon ze bouwen. . .

Ze ging naar haar zoon, ze zocht hem op in de eenzaamheid van zijn kamer. “Ik wil je alles vergeven, Wim. Voor mij is het verleden voorbij en afgedaan”.

Verbouwereerd keek hij haar aan: “Maar, ik heb helemaal geen excuus gemaakt, u helemaal niet om vergeving gevraagd”.

“En toch vergeef ik je. Laten we samen eens kijken hoe we nu alles verder kunnen oplossen”.

Een terechtwijzing van de Heer, via dat tienermeisje. Wie oren heeft, die hore! Het werd een brug die van één kant kwam, maar die de ander zo heel erg nodig had, om over te gaan!

 

Bijbelschool Leeuwarden

Een school, waar door het Woord uw of jouw leven daadwerkelijk kan veranderen. Laat Gods Woord tot leven komen en krachtig worden, door het te gaan toepassen op alle dagelijkse gebeurtenissen in dat leven.

De school van Woord en Daad wil daar concreet bij helpen. Een school voor de praktijk van het leven, – uw leven – jouw leven – maar ook het leven van de buur­man, dichtbij en veraf.

De cursusperiode loopt van oktober t/m april en omvat 30 maandagavonden en 7 zaterdagen.

De school verzorgt ook fundamentencursussen n.a.v. Hebreeen 6 vers 2 (Heb. 06:02), die in een aantal plaatsen in het Noorden gegeven zullen worden als een goede ondergrond voor het volgen van de avondbijbelschool.

Opgave voor deelname aan de bijbelschool of aan de fundamentencursus graag vóór 15 juni.

Verdere inlichtingen bij het secretariaat: Tietjerk.

Wij sturen u op aanvraag graag een overzicht toe van de lessen die gegeven zullen worden en wie deze lessen gaan verzorgen.

redactie

 

Dit is het, zoals Joël sprak door Wim te Dorsthorst

 

“Gij zult kracht ontvan­gen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde. En nadat Hij dit gespro­ken had, werd Hij opge­nomen, terwijl zij het zagen, en een wolk ont­trok Hem aan hun ogen” Handelingen 1 vers 8 en 9 (Hand. 01:08-09).

Het verstand geopend

De discipelen staren naar de hemel, ze zien hun Heer en Meester heengaan en een wolk onttrekt Hem aan hun ogen, Dit is de tweede keer in korte tijd dat de Heer van hen heengaat. De eerste keer zijn ze diep verslagen en ontgoocheld. Hij is dood’ Als een misdadiger ge­kruisigd en in het graf gelegd. Maar nu, bij de hemelvaart, is dat geheel anders. Ze zijn in een feeststemming en in verwachting van de dingen die spoedig gebeuren zullen.

In het Lucas-evangelie lezen we dan ook van de hemelvaart: “En het ge­schiedde , terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde. En zij keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap, en zij waren voortdurend in de tempel, lovende God” Lucas 24 vers 51 tot en met 53 (Luc. 24:51-53).

Er hebben grote ver­schuivingen plaatsgevon­den in hun denken in de veertig dagen dat de Heer hun verscheen en hen onderrichtte over al­les wat het Koninkrijk Gods betreft. Er is meer aan hen gebeurd in die veertig dagen dan in de voorafgaande drie en een half jaar. Alles wat de Heer hen in die tijd ge­leerd en getoond heeft en gedaan heeft, begint nu op zijn plaats te komen en ze gaan zien hoe de Schriften in alles van Hem spreken en in Hem ver­vuld worden.

Zelfs voor de twaalven gold dat pas na zijn lijden, sterven en opstanding, Jezus hen het verstand kon openen, zodat zij de Schriften begrepen, ver­meldt Lucas 24 vers 45 (Luc. 24:24-25). De apostel Johannes ver­meldt waarschijnlijk het­zelfde feit met de woorden: “En na dit gezegd te heb­ben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest” Johannes 20 vers 22 (Joh. 20:22).

De belofte van de Vader

Nu weten zij wat het zeg­gen wil ‘de belofte van de Vader’ te zullen ontvan­gen. Nu verstaan zij wat Jezus allemaal verteld heeft over het huis van zijn Vader, over de weg, de waarheid en het leven en de Trooster, die de Heilige Geest is (Johannes 14). Zij begrijpen nu de woor­den: “Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heen­ga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden” Johannes 16 vers 7 (Joh. 16:07).

Toen Jezus deze woorden sprak, droeg de draagwijdte ervan nog niet tot hen door. Hoe kon het nu beter zijn, dat Hij weg­ging? Hij had alles in zich om van Israël weer een welvarend Koninkrijk te maken. Nu is hun ver­stand geopend en ver­wachten ze de Trooster.

Daarom zijn ze zo verblijd en volhardend en een­drachtig in gebed bijeen. De oogst van het werk van Jezus, honderd en twintig mensen, zijn bij elkaar in de ‘schuur’ ver­zameld. Pinksteren is het oogstfeest, het weken­feest, vijftig dagen na – Pasen.

Als de Pinksterdag dan aanbreekt worden ze niet overrompeld, maar zijn ze volkomen voorbereid op de komst van de Heilige Geest en wat dat in hun leven teweeg zal brengen.

 

De Heer had immers ge­zegd: “Gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze”. En: “Gij zult kracht ontvangen, wan­neer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 5 en Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:05 en Hand. 01:08).

Het wonder van Pinksteren

“En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen te­zamen bijeen. En eens­klaps kwam er uit de he­mel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waai’ zij gezeten waren; en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen vervuld met de Heili­ge Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 (Hand. 02:01-04).

Er is plotseling een geluid als van een hevige wind­vlaag. In Handelingen 17 vers 25 (Hand. 17:25) wordt ditzelfde woord vertaald met ‘Adem’. De Adem des Heren, de Geest Gods, daalt van de hemel neer en vult het gehele huis. Er vertonen zich tongen als van vuur die zich verdelen en zich op een ieder van hen zet. Het is niet een collectief gebeuren, maar zo worden ze allen heel persoonlijk, vervuld met de Heilige Geest en daardoor worden, zij tot één lichaam Efeze 4 vers 3b (Ef. 04:03b). Wat een geweldige gebeurtenis!

Wat ze allemaal gevoeld en ervaren hebben, hoe ook hun emoties een rol gespeeld hebben, staat niet beschreven. Maar wel blijkt dat alle angst en vrees weg is en ze met grote vrijmoedigheid naar buiten treden en ze voor iedereen luid en duidelijk in andere talen spreken, zoals de Geest het hun geeft uit te spreken.

Voor de menigte, die op het geluid van de wind maar zeker ook op het geluid van hen die in tongen spreken, afkomen, lijkt het op het eerste gezicht wat wanordelijk. Honderdtwintig mensen die daar allemaal in ande­re talen staan te spreken. Maar het is geen wanorde, maar Gods orde. Het is als een symfonieorkest wat volmaakt harmonisch speelt.

De Heer heeft alles in de hand en leidt de mensen, door dat geluid, precies daarheen waar ze zijn moeten. En de Heer zorgt voor het wonder dat een ieder in zijn eigen taal hoort spreken over de grote daden Gods. Jesaja had het al geprofeteerd: “Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken, Hij, die tot hen gezegd heeft: Dit is de rust, en dit is de verademing, maar zij wil­den niet horen” Jesaja 28 vers 11 en 12 (Jes. 28:11-12).

De vervulling van de profetie

Letterlijk gaat deze pro­fetie in vervulling. De toehoorders zijn buiten zichzelf van verwondering en geheel met de zaak verlegen, want door die vreemde talen hoort een ieder in zijn eigen taal wat de Heilige Geest tot hen wil spreken. De nieu­we tijd, het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, wat de mens binnen brengt in de rust, wordt verkon­digd op een bovennatuur­lijke wijze.

Jesaja zegt door de Heilige Geest: “Maar zij wilden niet horen”. O ja, ‘een deel heeft gehoor gegeven, drieduizend op die eerste dag Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41), maar het overgrote deel heeft inderdaad niet willen ho­ren. Al heel spoedig slaat de verwondering en goede gezindheid (Hand. 02:47) om in haat en vóór Stefanus gestenigd wordt, zegt hij: “Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij verzet u al­tijd tegen de Heilige Geest, gelijk uw vaderen, zo ook gij” Handelingen 7 vers 51 (Hand. 07:51).

Ook zijn er op die eerste Pinksterdag al spotters die dit wonderbaarlijke spreken van de Heilige Geest afdoen met: ’dronkenman gepraat’ Handelingen 2 vers 13 (Hand. 02:13). Zij die niet willen horen. verstaan er niets van en worden niet diep getroffen in hun hart door dit grote wonder. Zij verstaan niets van de gro­te daden Gods die door de Heilige Geest verkondigd worden.

Wie mag zich christen noemen?

Het hele Pinkstergebeuren is al heel spoedig verdwe­nen en is nu voor velen geworden tot een theolo­gisch vraagstuk. Hoeveel boeken zouden er al geschreven zijn over dit Pinkstergebeuren door mensen die zelf niet eens de Heilige Geest hebben ontvangen? Hoeveel predi­kanten zullen op de Pinksterdag spreken over Pinksteren en zelf niet eens weten wat het zeggen wil door de Geest in ande­re talen te spreken?

Wat heeft de vader der leugen, de duivel, het de mensen ingepeperd dat het alleen was voor toen en niet voor nu! Theologen vinden het al moeilijk te verklaren dat het ook nog in Handelingen 8, 10 en 19 voorkomt. Hoeveel christenen beginnen niet te steigeren als je iets van Pinksteren zegt? En het spreken in nieuwe tongen of talen wordt helaas door velen als iets duivels gekenmerkt. Dronkenman gepraat!

Op grond waarvan noemen mensen zich dan toch christenen? Wij kennen: rooms-katholieke christe­nen, protestantse christe­nen, evangelische christe­nen, charismatische chris­tenen, pinksterchristenen, volle evangelie christenen, enzovoort. Met Paulus zou ik willen zeggen: “Is Christus dan gedeeld?” 1 Korinthe 2 vers 13 (1 Kor. 02:13). In de Bijbel lezen we dat een man, Barnabas ge­naamd, in Antiochië men­sen tot discipelen van Jezus Christus maakt. Er staat van hem: “Hij was een goed man, vol van de Heilige Geest en van ge­loof” Handelingen 11 vers 24 (Hand. 11:24).

De mensen van die ge­meente werden voor het eerst ‘christenen’ genoemd Handelingen 11 vers 26 (Hand. 11:26, omdat ze van Christus waren, ge­doopt in de Heilige Geest. Paulus leert, dat iemand die de Heilige Geest niet heeft, niet aan Christus toebehoort Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09).

Hij zegt hier dus niet – en dat zeg ik ook niet – dat mensen die niet ge­doopt zijn in de Heilige Geest verloren gaan, maar het is de enige Bijbelse grond, waarop men zich christen kan noemen. Er is maar één soort christenen en dat zijn de wedergeborenen, die ver­zegeld zijn met de Heilige Geest der belofte. De be­lofte des Vaders waar Je­zus van sprak Handelingen 1 vers 4 en 5; Efeze 1 vers 13 en 14; Efeze 4 vers 3 tot en met 6 (Hand. 01:04-05, Ef. 01:13-14; Ef. 04:03-06).

De eeuwige woning van God

Wat zijn er helaas ook ve­len die kijken naar Israël en naar het Jeruzalem in het Midden-Oosten. Vanaf Pinksteren gaat het niet langer om een land, een stad, een tempel op aar­de, maar in de hemel.

In Psalm 68 vers 17 en 18 (Ps. 068:017-018) lezen wij: “Waarom ziet gij afgunstig, gij veel toppige bergen, naar de berg die God zich ter woning begeerde?

Waarlijk, de Here zal er voor eeuwig wonen. Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, duizenden bij duizenden; De Here is van de Sinaï het heiligdom binnengegaan”.

De Heer is niet langer in de schaduwbedeling. “De Allerhoogste echter woont niet in wat men met han­den maakt”, zegt Stefanus Handelingen 7 vers 48 en Handelingen 17 vers 24 en 25 (Hand. 07:48; Hand. 17:24-25).

De berg Gods is niet meer de berg Sinaï’ of de berg Sion op aarde, maar in de hemel. Het is een geeste­lijk volk dat God dient met zijn geest in het evangelie van zijn Zoon Romeinen 1 vers 9 (Rom. 01:09). In de harten van die men­sen woont God. Dat is het Heiligdom waar Hij voor eeuwig zal wonen.

De Sinaï’ was het verbond op aarde op tafelen van steen, maar Jezus Christus, God eniggeboren, heeft door zijn éne offer voor altijd hen volmaakt gerei­nigd die geheiligd worden. En dan in de verkondiging door de Heilige Geest:

“Dit is het verbond, waar­mede Ik Mij aan hen ver binden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leg­gen en die ook in hun verstand schrijven en hun zonden en ongerechtighe­den zal Ik niet meer ge­denken” Hebreeën 10 vers 16 en 17 en Jeremia 31 vers 33 en 34 (Heb. 10:16-17; Jer. 31:33-34).

Dit is het nieuwe en enige en eeuwige verbond wat voor God rechtskracht heeft. En dan legt de Heer niet de oudtestamentische wetgeving in ons hart maar de wet van de Geest, “dat is de volmaakte wet, die der vrijheid”, zegt Jakobus 1 vers 25 (Jak. 01:25). Het is de existentiële wet van God en Jezus Christus zelf, hun bestaanswetten, hun wezen, het eeuwige leven 1 Johannes 1 vers 2; 1 Johannes 5 vers 20 (1 Joh. 01:02; 1 Joh. 05:20). Jezus sprak: “Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem lief­hebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wo­nen” Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23).

Waar de profeet Joël over sprak

Dit is Pinksteren! De mens is de tempel van God ge­worden.

Zijn huis zijn wij! 1 Korinthe 3 vers 16; Hebreeën 3 vers 6 (1 Kor. 03:16; Heb. 03:06). God is thuis gekomen in zijn woning, in zijn heilig­dom , die door zijn Zoon, Jezus Christus, daarvoor is toebereid. Hij zal daar voor eeuwig wonen!

Daarom zegt Petrus in Handelingen 2 vers 16 tot en met 18 (Hand. 02:16-18): “Dit is het waarvan gesproken is door de profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezich­ten zien, en uw ouden zullen dromen dromen: ja, zelfs op mijn dienstknech­ten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren”. Glorie voor God en Jezus Christus!

 

 

 

Hoe heiligen wij Gods naam? door Tea Keuper-Dijk

 

Heilig is volmaakt

Wat is heilig? Heilig is volmaakt! God is een vol­maakt God, die volmaakte dingen geschapen heeft, die Hij eerst met volmaak­te gedachten bedacht. Dit is iets om eens rustig op je in te laten werken.

Na de zondeval, door on­gehoorzaamheid en hoog­moed tot stand gekomen, heerste de overste dezer wereld, satan, die macht kreeg op aarde, doordat hij mensen verleidde tot zonde, het ongehoorzaam zijn aan God, de Schep­per.

Maar God bleef en blijft de Almachtige. In hemel en op aarde, prijst Zijn Naam! Als wij onze keuze hebben gemaakt en Hem willen dienen, dan gaan we ook, net als Jezus eens bad, Zijn Naam heiligen. Wij belijden daar­mee: U bent volmaakt. Wij schrijven u niets ongerijmds toe, U hebt het goede met Uw schep­ping voor, U wilt het Le­ven en het Licht voor de mensen.

Door de eeuwen heen heb­ben volkeren Gods Naam ontheiligd. Zij hebben individueel of in groepen de Naam van God en ook van Zijn Zoon gelasterd en besmeurd. God dingen toegeschreven, die Hij niet deed, maar die Zijn vijand teweeg bracht, als loon voor de zonde, die de mensen deden. Ook viel Gods vijand de schep­ping wetteloos aan, zon­der reden.

Kennis van God

Het is zo belangrijk dat we door Gods Woord te lezen dit (her)ontdekken. Juist de christenheid. Er is zo weinig échte kennis van God. In de gemeente waartoe ik behoor werden we enige tijd geleden be­paald bij Ezechiël 36 en ook aangespoord dit hele Bijbelboek eens door te lezen in verband met de profetische gaven van Ezechiël, die hij in veel creatieve beelden aan het volk bracht. En we hoor­den een opbouwend woord over de verzen 33 tot en met 38.

Ikzelf werd bepaald bij de laatste verzen, waarin God Ezechiël laat zeggen dat God herbouwd en be­plant heeft, dat Hij het volk talrijk maakt en dat de verwoeste steden weer vol mensen zullen zijn. En zij zullen weten dat Ik de Heer ben. God herstelt het verwoes­te, God herbouwt de puinhopen, God geeft een hof van Eden!

Als we dit weer gaan le­zen en ontdekken, als we bemerken dat er een smaad op Gods Naam heeft gelegen, doordat mensen God niet kennen uit Zijn

Woord en Zijn werken, dan moeten wij het vol­gende doen: Bidden om mensen, die de waarheid willen horen, bidden dat onze voeten geschoeid zijn met de bereidvaardig­heid van het evangelie des vredes.

Gods daden doen

Wij zullen moeten opkomen voor Zijn heilige naam. We behoeven Hem niet te verdedigen, maar we zul­len de leugens, die zo vaak over Hem worden verteld, zelfs door chris­tenen (!) moeten ontmas­keren. In 2 Timotheüs 2 vers 24 (2 Tim. 02:24) staat het zo: “Een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens al­len, bekwaam om te on­derwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwars­drijvers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren en, ontnuchterd, zich te wen­den tot de wil van Hem, los gekomen uit de strik des duivels, die hen ge­vangen hield” .

Waar we kunnen, waar de Geest ons mogelijkheden geeft, zullen we als Gods kinderen de Naam van onze God heiligen. We zullen Hem de eer geven, die  Hem toekomt; uit de rech­te kennis van Hem (en die moeten we verwerven door Zijn Woord te lezen! ) zullen we, net als onze Voorganger, Jezus Chris­tus, de daden doen, die Hij deed en Jezus belooft ons zelfs: nog grotere! Geen wonder dat de aartsleugenaar gezorgd heeft, dat Gods Naam werd ontheiligd en uitge­wist onder de mensen. Dat hij het Woord ontoe­gankelijk maakte bij de gewone mens en macht voorstelde en geld, in plaats van de Geest van God!

Jezus geeft ons de sleu­tels van het Koninkrijk der hemelen, waarmee wij in Gods schatkamer mo­gen binnengaan. Vandaar- uit kunnen wij uitdelen aan alle gebrokenen van hart, de treurenden en verbrijzelden! Wie zo ze­genend en helend bezig is heiligt daarmee de Naam van onze God en maakt het waar wat wij zingen in een lied: Mijn God heerst!

 

 

 

Ook voor deze tijd door redactie

Nog steeds zijn er gelovigen die menen dat de doop met (of in) de Heilige Geest een aangelegenheid voor vroeger was. De tijd van Handelingen 2 is definitief voorbij, redeneert men dan, waarbij men vergeet dat het toen juist begon en doorgaat tot op de huidige dag. Toen Jezus op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, sprak over de Heilige Geest, die komen zou, zei Hij: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. Daarbij had Hij niet alleen de mensen op het oog die in Zijn tijd leefden. Hij blijft immers onveranderlijk Dezelfde. “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde”, zegt Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08). De Heilige Geest is ook vandaag beschikbaar voor allen die werkelijk geloven en door God gebruikt willen worden in Zijn dienst!