1987.10 nr. 285

Levend geloof 1987.10 nr. 285

De Geest maakt levend! Door Gert Jan Doornink

“De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik (Jezus) tot u gesproken heb, zijn geest en leven” (Joh. 06:63).

Een kind van God die tot de ontdekking komt welk een belangrijke en allesomvattende functie de Heilige Geest in zijn of haar’ leven wil vervullen, heeft de sleutel in handen om verder te groeien tot het stadium van geestelijke volwassenheid is bereikt. Feitelijk zou ieder kind van God er veel meer van doordrongen moeten zijn hoe belangrijk Gods Geest is, Vaak blijkt dat men de doop met de Heilige Geest, gepaard gaande met het spreken in tongen, beschouwt als een soort doel ‘dat bereikt is, maar men ziet over het hoofd dat dan het eigenlijke geestelijke leven nog moet beginnen. Juist in het prille stadium van de geestelijke ontwikkeling van een kind van God zal de duivel echter proberen toe te slaan, want hij weet dat een gelovige die vervuld is met de Heilige Geest, voor hem veel gevaarlijker is, dan een gelovige die alleen maar weet ‘gered te zijn voor de eeuwigheid’.

Het is immers de Heilige Geest in het leven van een kind van God die het échte leven met Christus openbaar gaat ‘ maken, die de woorden Gods tot leven brengt en die leidt in de volle waarheid. Maar de Heilige Geest moet wel ‘de ruimte’ krijgen om dit te kunnen bewerken!

Gebondenheden zullen moeten worden afgelegd of men zal zich ervan moeten laten bevrijden. Verkeerde leringen zullen opgeruimd moeten worden en plaats moeten maken voor de éne ware leer, die van het Koninkrijk. Voor de doop met de Heilige Geest komt hier dikwijls weinig van terecht en we zien dan ook bij velen die de doop met de Heilige Geest afwijzen, hoe verkeerde leringen en gebondenheden aanwezig blijven.

Na de doop met de Heilige Geest is als het ware de geestelijke wereld in al zijn facetten opengegaan, maar dan zullen wij er alles aan moeten doen dat we op positieve wijze onze plaats in deze geestelijke wereld in gaan nemen, want dan gaat ook de geestelijke strijd pas werkelijk een realiteit worden. In deze strijd zullen we ons alleen als overwinnaars kunnen openbaren als we vol zijn van de Heilige Geest en daardoor ook het Woord van God op de juiste wijze kunnen hanteren. Paulus zegt dat de wapenen van onze veldtocht krachtig zijn tot het slechten van (vijandelijke) bolwerken. Het is duidelijk dat deze wapenen alleen uitwerking hebben als ze goed gebruikt worden.

God zoekt in déze tijd naar gelovigen die vol zijn van Zijn Geest. Alleen zij zullen volledig ingeschakeld worden in het grote plan van God tot herstel van Zijn schepping. Zij hebben het nieuwe leven van Christus in zich en door de Heilige Geest gaan zij ook dat nieuwe leven tot openbaring brengen. Eén van de positieve gevolgen is dat daardoor ook anderen dit echte leven kunnen gaan ontdekken en beleven. En onze blijdschap en dankbaarheid wordt er alleen maar groter door, wanneer wij ervaren dat Gods Geest niet alleen in ons eigen leven, maar ook in de levens van anderen ten volle tot doorbraak gaat komen. Evenals Jezus, die een afstraling was van Gods heerlijkheid en een afdruk van Zijn wezen, zijn ook wij geroepen ‘afstraling’ en ‘afdruk’ te zijn. Iedere dag opnieuw behoren we ons daarom ten volle open te stellen voor de Geest van de levende God, want die Geest maakt levend en doet het Goddelijke leven in ons triomferen!   

 

Het juiste evenwicht door Wim te Dorsthorst

Wij lezen in het evangelie van Lukas dat Jezus zijn twaalf discipelen bij zich roept en dan staat er: “en Hij gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en om zieken te genezen. En Hij zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen” (Luc. 09:01-02).

De discipelen, die met de Heer zijn opgetrokken, hebben gehoord hoe de Heer onderwees aangaande het Koninkrijk Gods en gezien hoe deze onder­wijzing gepaard ging met vele wonderen en tekenen. Hij sprak tot de scharen in gelijkenissen, maar aan zijn discipelen geeft de Heer speciaal onderricht en zegt: “U is gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te ken­nen, maar aan de anderen worden zij gepredikt in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horen­de niet begrijpen” (Luc. 08:10).

Matteüs 4 vers 24 (Matt. 04:24) ver­meldt: “En men bracht tot Hem, allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen”. Zij hebben dit allemaal ge­hoord en gezien. Ook het dochtertje van Jaïrus, dat gestorven was, wekte Hij weer tot leven, evenals de jongeman van Naïn. (Matt. 09:18-26; Luc. 07:11-17).

Aan wie geeft de Heer macht en gezag?

En nu zegt de Heer: “Ik geef jullie macht en gezag om precies hetzelfde te doen. Ik heb jullie laten zien dat het werkt, dat het realiteit is, dat ge­bondenheid, bezetenheid en ziekte niet van God komt, maar veroorzaakt wordt door boze, onreine geesten.

Jezus voerde niet een strijd tegen God, ook niet tegen de mensen, maar tegen de duivel en zijn rijk. Jezus deed wat Paulus later schrijft aan de gemeente: “Wij hebben niet te strijden tegen vlees en bloed, maar te­gen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

Jezus geeft geen macht en gezag aan de gods­dienstige leiders van die dagen, maar aan zijn discipelen. Aan dat kleine groepje dat de Heer heeft uitgekozen (Luc. 06:13), die Hem dag en nacht volgen, waar Hij ook heen gaat en die heel bijzonder door Hem geleerd en ge­vormd worden en de ge­heimenissen van het Ko­ninkrijk leren verstaan.

De godsdienstige leiders” wijzen zijn leer over het Koninkrijk Gods van de hand en zeggen dat Hij duivelen uitwerpt en krachten doet door Beëlzebul, de overste der geesten (Matt. 12:24 en Matt. 09:34). Ze zien Hem als een godslasteraar en een gevaar voor de gevestig­de godsdienst.

Ook nu geeft de Heer geen macht en gezag aan hen die de geheimenissen van het Koninkrijk Gods niet verstaan. Velen binnen het naam-christendom’ vinden het uitdrijven van boze geesten zelfs middel­eeuws en gevaarlijk.

Alle macht en kracht is van God

Het zijn ook nu de ‘uit­geroepenen’ – de gemeen­te van Jezus Christus -, die van de Heer macht en gezag ontvangen. De meeste vertalingen spre­ken terecht over ‘kracht en macht’. Het Grieks heeft voor macht ‘exousia’, dat wil zeggen: vol­macht, bevoegdheid, ge­zag.

Zoals de Heer zelf macht ontving van de Vader in de hemel, die de enige oorsprong is van alle macht en kracht (Ps. 093:001-002), zo geeft Hij aan zijn volgelingen ook volmacht, autoriteit, (geestelijke) wettelijke bevoegdheid om in Zijn Naam handelend op te treden. Als ze uit­gaan, dan zijn ze ‘gevol­machtigd’ door Hem, die alle macht heeft in de hemel en op de aarde.

Het Griekse woord voor kracht is ‘dunamis’ en betekent: vermogen, energie (denk aan dyna­mo), in staat gesteld worden.

Paulus noemt de Heer in 1 Korinthiërs 1 vers 24 (1 Kor. 01:24)’de kracht Gods’. Jezus verrichtte wonde­ren en tekenen ‘in de kracht’ des Heren.

(Luc. 05:17).

Gij zult kracht ontvangen

Jezus stuurt zijn discipe­len niet zomaar weg met de woorden: ‘Nou jongens, ik hoop dat je er iets van terecht brengt’. Nee, Hij delegeert Zijn macht en kracht. Ook nu is de ge­meente toegerust door de Heer zelf. Tegen de eers­te discipelen zei Hij: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt” (Hand. 01:08).

Iedere wedergeborene kan in principe over die kracht beschikken en heeft ook van de Heer zelf de volmacht ontvan­gen om te handelen zoals Hij deed. “In Mijn Naam, zegt Jezus, zullen zij bo­ze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen (verg, met Luc. 10:19), op zieken zullen zij de handen leg­gen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:17-18). Zelf zegt Jezus, dat Hij door de Geest Gods de boze geesten uitdrijft en door diezelfde ‘kracht des Heren’ genezingen verricht (Matt. 12:28; Luc. 05:17).

Ook nu werken al deze dingen in de gemeenten en de gelovigen door de Geest van God, de kracht des Heren, in de Naam van Jezus Christus.

Wat is de reden van onze blijdschap?

Opgetogen komen de dis­cipelen terug in Lukas 10 vers 17 (Luc. 10:17) (dat gaan dan over de 72 discipelen die door Jezus zijn uitgezon­den). Zij zeggen: “Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in Uw Naam”. En dan zegt de Heer in vers 20: “Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onder­werpen, maar verheugt u, dat uw namen staan op ge­tekend in de hemelen”.

Ik geloof dat ook nu die opmerking van de Heer nog geldt voor de gemeen­te. Mogen we ons dan niet verblijden als we zién dat de kracht van God werkt in Zijn Naam? Natuurlijk wel! Maar de Heer zegt: ‘Pas op dat u dat niet overtrekt. Dat die mach­ten en boze geesten zich aan u onderwerpen, is eigenlijk vanzelfsprekend. Daartoe heb Ik u macht en kracht gegeven (Luc. 10:19), geloof daar nu maar in en het zal wer­ken. Maar uw blijdschap moet zijn oorsprong vin­den in het feit dat uw naam is opgetekend in het boek des levens van het Lam (Openb. 13:08). Dat het Lam ook voor u persoonlijk geslacht is en Hij u voor God gekocht heeft met Zijn bloed (Openb. 05:09) Dat u verlost bent, ontrukt bent, zegt de Willibrordvertaling) uit de macht van satan en overgeplaatst bent in het Ko­ninkrijk van de Zoon van Gods liefde, Jezus Chris­tus (Kol. 01:13). Dat u hemelburgers geworden bent, dat u zich als levende ste­nen mag laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, dat u bij die uitverkorenen en ge­roepen heiligen behoort, dat u… Wat is er niet ontzettend veel op te noemen wat samenhangt met die uitspraak van de Heer: “Maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen” (Statenvertaling).

Een koninklijk priesterschap

De Heer wil dat we een juist inzicht hebben om­trent de reden waarom Hij ons macht en kracht gegeven heeft. Hij wil van ons niet een stelletje beroeps exorcisten maken, maar mensen die zich ge­heel en al willen heiligen voor een schepping die in al haar delen zucht en in barensnood is (Rom. 08:22). Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08) zegt dat straks allen, wier namen niet geschreven staan in het boek des levens het beest (dat is de antichrist) zullen aanbidden. Die mensen wachten op ons! (Rom. 08:19).

Daarom behoren we ons leven te heiligen en te reinigen door Gods Woord en Geest, zodat wij ten volle de kracht en de macht die Hij ons gegeven heeft kunnen aanwenden tegen de gehele legermacht van de vijand.

Dan is er evenwicht en verheugen we ons in de overwinning die we op de vijand behalen, maar zijn in de eerste plaats verblijd over het feit dat onze namen staan opgete­kend in de hemelen.

En zo openbaren wij dan dat wij waarlijk een uit­verkoren geslacht zijn, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigen­dom (1 Petr. 02:09). Want onze taak is de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duis­ternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (11)

De verwekkingen van de mens

“Dit is het geslachtsregister van Adam” (Gen. 05:01) (Letterlijk: ‘Dit is het boek van de verwekkingen van Adam’). Het gaat hier niet om een register maar om een boek: het boek van de verwekkingen: de toledoth. ‘Verwekkingen’ is het sleutelwoord waar het boek Genesis op gebouwd is: de verwekkingen van Adam óf de verwekkingen van de, mens. Genesis 5 vers 1 is het opschrift boven de rest van Genesis (hoofdstuk 5 tot en met 50). De mens wordt verwekt en de mens gaat verwekken. Het woord ‘verwekken’ komt 28 keer in Genesis 5 voor. Het geeft het thema aan waar het in dit boek verder om draait.

“Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods; man en vrouw schiep Hij hen…” (Gen. 05:01b-02a). ‘Ten dage dat God Adam schiep…’ Hier begint het mee en hier eindigt vers 2 mee: ‘…ten dage dat zij geschapen werden’. ‘De dag dat zij geschapen werden’ is het kader, de omlijsting, waarin vers 1 en 2 gezet zijn. Het gaat om de dag van het scheppen van de adam de mens. De Hebreeuwse mens denkt in ‘dagen’. God geeft de mens ‘dagen’ op aarde om mens te zijn.

Met de woorden dat de mens geschapen werd naar de gelijkenis Gods, wordt het scheppingsverhaal even samengevat. Er staat meteen bij: ‘…man en vrouw schiep Hij hen’. De mens wordt dus geschapen naar de gelijkenis Gods en als man en vrouw. ‘Man en vrouw staat er niet voor de aardigheid. In Genesis 5 staat steeds: “En hij verwekte zonen en dochteren”. De structuur die hier aangegeven wordt is dus:

  1. man en vrouw en
  2. zonen en dochteren.

Deze structuur gaat verder; er worden lijnen getrokken door heel Genesis heen. De ‘dochteren’ komen in Genesis 6 terug: ‘de dochters des mensen’ (waarover in de volgende aflevering). De ‘zonen’ komen terug in Genesis 10. Het begint met: ‘Hun (Sem, Cham en Jafeth) werden zonen geboren na de vloed’. Je hebt: dochteren vóór de vloed en zonen na de vloed.

De mens als man en vrouw

We gaan nu de lijn doortrekken. Genesis 3 behandelt het thema van ‘man en vrouw’, de adam en Eva zijn vrouw. In Genesis 3 komt het eropaan of de adam gaat luisteren naar de stem van God of naar de stem van zijn vrouw. De adam gaat luisteren naar de stem van zijn vróuw. Wij hebben hier als kiem het thema dat verderop terugkomt.

De geschiedenis van Abraham is ook helemaal gestructureerd op het thema: ‘de mens als man en vrouw’. Het komt er bij Abraham op aan, net als in Genesis 3, of hij gaat luisteren naar de stem van God of naar de stem van Sara. Er ligt een keuzemogelijkheid voor Abraham. Toen Abraham luisterde naar de stem van Sara, zijn vrouw, werd Ismaël geboren, Genesis 16. In Genesis 21 luistert Abraham óók nog naar de stem van zijn vrouw; nu zelfs in opdracht van Gód. Aan het eind van Genesis 22 luistert Abraham naar de stem van Gód. Genesis 3 correspondeert met de geschiedenis van Abraham.

In Genesis 4 hebben we de mens gezien als ‘man en broeder; bij Kaïn en Abel. Dit ‘ thema-komt óók later weer terug, namelijk bij Jakob en Ezau én bij Jakob en Laban. Het centrale punt in het thema ‘mens en broeder is: het elkaar ontmoeten van aangezicht tot aangezicht: en daarmee het aangezicht van Gód zien.

Genesis 4 vers 5 en 6 (Gen. 04:05-06) komt terug in Genesis 32 en 33; Pniël. Jacob ziet het aangezicht van zijn broer Ezau en zegt. Nu heb ik jouw aangezicht gezien zoals een mens het aangezicht van God ziet’ (Gen. 33:10). Het aangezicht van onze broeder zien valt samen met het aangezicht van God zien. Als we ons aangezicht van onze broeder afwenden, wordt het aangezicht Gods voor ons verborgen. In Genesis 4 vers 14 (Gen. 04:14) zegt Kaïn: Ik zal voor

Uw aangezicht verborgen zijn’. Als Jakob het aangezicht van Ezau niet onder ogen wil komen, gaat hij in ballingschap.

Genesis 29 tot en met 33 gaat over het thema mens en broeder In Genesis 29 gaat Jakob naar Laban. Daar wordt Jacob bij zijn broeder Laban van broeder tót knecht. Nu moet Jacob zijn broeder Laban als knecht dienen omdat hij zijn broeder Ezau bedrogen heeft. Hier treedt een geestelijke wet in werking. Jakob heeft zijn broeder Ezau bedrogen. Het gevolg is dat Jakob door zijn broeder Laban bedrogen wordt. In Genesis 32 en 33 wordt Jakob van knecht tot broeder. Als Jakob geschenken naar Ezau stuurt, zegt hij- ‘Hier zijn geschenken van uw knecht Jakob’. De verzoening met Ezau brengt Jakob weer van het knechtschap in de broederschap.

Het voortplanten van de naam: ‘Mens’

We gaan nu weer verder met Genesis 5 en lezen in vers 2b (Gen. 05:02b) hoe man en vrouw door God gezegend worden en genoemd worden ‘mens’. (Letterlijk:’… en zegende hen en riep hun naam: adam’. Er staat niet: ‘en riep zijn naam: adam’). Man en vrouw worden samengeroepen: adam. Man en vrouw zijn één.

De eerste twee verzen van Genesis 5 vormen de inleiding. Daarna volgen 10 korte verhalen van elk 3 regels. In deze 10 verhalen worden de verwerkingen verteld. God geeft de naam mens. Het gaat erom hoe die naam zich gaat voortplanten. Heel de schrift spreekt over het voortplanten van de naam. Het was de reden waarom men in het oude Israël niet kinderloos wilde zijn. De naam moest worden voortgeplant, vandaar ook het zwagerhuwelijk. Als ze de broeder kinderloos stierf, dan moest zijn broeder kinderen voor hun verwekken opdat de naam niet uit Israël zou worden uitgewist. In de 10 verhalen in Genesis 5 staat de voortplantingslijn niet de afkomstlijn van de adam de mens een heel unieke uitdrukking In het Hebreeuws hiervoor is hoe een man uitbreekt in menigte. In Genesis 28 vers 14 (Gen. 28:14) staat hierover gij zult u uitbreiden. Het staat er veel sterker. Een man breekt uit in menigte en Jesaja 54 vers 3 (Jes. 54:03) lezen wij naar links en rechts zult gij u uitbreiden. Hier staat ook naar links en rechts zult gij uitbreken in menigte.                                                                           De mens wordt navolger van God                                                                               In Genesis 5 zien we 10 verhalen van 3 regels elk. Hij leefde, hij leefde, Hij stierf in hoofdstuk 11 vers 10 tot en met 26 staat weer zo’n serie. Nu zijn het 9 verhalen van twee regels elk. Hij leefde, hij leefde, hier staat niet bij, en hij stierf.

 

“Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Seth” (Gen. 05:03) Hier zijn wij één van de punten waarin de mens beeld Gods is: God verwekt de mens, de mens mag op zijn beurt een mens naar zijn beeld en gelijkenis verwekken. Daarin wordt de mens meteen al navolger van God!

De zoon van Adam wordt hier Seth noemde hem’ is veel te zwak vertaald …en riep zijn naam Seth’. Elk mens wordt niet zómaar genoemd, maar elk mens krijgt zijn naam, dat wil zeggen de naam die bij Hem hóórt, de naam die wezenlijk met hem verbonden is. Daarom staat er in Matteüs 1 óók niet: ‘Gij zult Hem de naam Jezus geven’, maar: ‘Gij zult Zijn naam roepen: Jezus’. Jezus ontvangt de naam die bij Hem hóórt!

De tweedeling van de mens

“En de dagen van Adam, nadat hij Seth verwekt had, waren achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Adam, die hij geleefd heeft, negenhonderd dertig jaar; en hij stierf” (Gen. 05:04-05). Het leven van Adam wordt in tweeën gedeeld. Dit is een zeer belangrijk punt! Toen Adam honderddertig jaar geleefd had, verwekte hij Seth. Daarna leefde hij nog achthonderd, jaar. Seth vervult hier de functie van, eerstgeborene, omdat Kain verbannen en Abel gedood is. Seth is degene die Kain’ thuis moet brengen. (Zie vorige aflevering). Seth is de plaatsvervangende broeder die aan Kaïn gegeven wordt.

“Toen Seth honderd vijf jaar geleefd had, verwekte hij Enos (Enosj: mensje, mens in zijn zwakheid en beperktheid). En Seth leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf” (Gen. 05:06-08). Seth leefde honderdvijf jaar vóór de eerstgeborene en achthonderdzeven jaar na de eerstgeborene. In het boek Genesis draait alles om de eerstgeboren zoon. Hier zien we in wezen het thema van de ‘wording van Israël temidden van de volkeren’. De vader wordt telkens voorgesteld als levende voor en na de verwekking van de eerstgeboren zoon. De eerstgeboren zoon wordt steeds met name genoemd. De rest wordt samengevat onder het hoofd ‘zonen en dochteren’.

De eerstgeborene is Israël; de zonen en dochteren zijn de volkeren. Het gaat in Genesis om ‘die éne temidden van de anderen’. De eerstgeborene komt te staan temidden van zonen en dochteren. Zo spreekt Genesis voortdurend over ‘vaders’ en ‘zonén’. Die ‘zonen’ zijn ‘broeders’. Van Genesis 5 tot en met 11 gaan we van geslacht op geslacht van de vader naar de zoon.

Hetgeen in Genesis 5 in drie regels wordt verteld, wordt in deel twee van Genesis een heel verhaal; een verhaal van drie regels wordt breed uitgesponnen in Genesis 11 vers 27 tot en met hoofdstuk 37 vers 11. Als we in Genesis 11 gelezen hebben over de verwekkingen van Terach, volgt het hele leven van Abraham, dat wordt bepaald door het leven vóór dé’ eerstgeborene en het leven na de eerstgeborene: Izak. Abraham leeft eerst honderd jaar naar Izak toe; daarna leeft hij nog vijfenzeventig jaar van Izak uit: een leven van het verwachten van de zoon en een leven vanuit de zoon. Daarna komt de toledoth van Izak. Hier gaat het helemaal over het punt, hoe de zonen als broeders gaan leven. Izaks leven wordt bepaald door de twee zonen, die uit hem komen en broeders moeten worden, en die uiteindelijk samen, als broeders, Izak gaan begraven.

Afwijkingen van het tien geslachten patroon

Als je het patroon van de tien geslachten uit Genesis 5 voor ogen hebt, zijn er een paar afwijkingen.

Van Henoch staat niet dat hij stierf. “Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Methusela” (vs.21). Normaal had er kunnen staan: ‘En Henoch leefde, nadat hij Methusela verwekt had, driehonderd jaar’. In plaats van ‘hij leefde’, staat erin vers 22: “En Henoch wandelde met God”. Bij Henoch was het leven een ‘met God wandelen’. De schrijver van Genesis heeft hier heel bewust een ander woord ingevuld. In plaats van ‘hij leefde driehonderd jaar’, staat er: ‘hij wandelde met Gód driehonderd jaar’. De bijbelschrijvers schreven de woorden nooit toevallig neer! “… en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar” (vs.22b-23). Je zou nu verwachten dat er zou staan: ‘en hij stierf’. In plaats daarvan staat in vers 24: “En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem genomen”. (Er staat niet: ‘God had hem óp genomen’.

“Toen Lamech honderd tweeëntachtig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon, en gaf hem de naam Noach” (vs.28-29a). Letterlijk staat er: ‘Hij riep zijn naam Noach’. Noach betekent: rust. Noach brengt de schepping in de rust. De naam ‘Noach’ wordt hier verder speciaal uitgewerkt met de woorden: “Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Here vervloekt heeft” (vs.29b). (Troosten: Nacham. Noach/Nacham is een

Woordspeling).     

In vers 32 vinden, we nóg een afwijking, waar het tiende verhaal van de reeks begint. Je zou verwachten: ‘Toen Noach vijfhonderd jaar geleefd had’. Er staat echter: ‘Toen Noach vijfhonderd jaar oud geworden was’. Letterlijk: ‘En Noach werd een zoon van vijfhonderd jaar’. “En Noach verwekte (je zou verwachten: één zoon) Sem, Cham en Jafeth” (drie zonen!). Er zóu nog moeten volgen: ‘En Noach leefde, nadat hij Sem, Cham en Jafeth verwekt had … jaar; en hij stierf’. Het staat er niet. Tóch is er een slot aan dit verhaal: Wé lezen namelijk in Genesis 9 vers 28 en 29 (Gen. 09:28-29): “En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar; zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf”. Het hele verhaal over de vloed zit er tussenin! Het slot van Genesis 9 is eigenlijk het vervolg van Genesis 5.

Er is nog iets merkwaardigs. In vers 28 zou je verwachten dat er staat: ‘En Noach leefde nadat hij verwekt had…’ Er staat echter: ‘En Noach leefde na de vloed…’ De scheidslijn in het leven van Noach wordt niet de verwekking van de eerstgeborene maar de vloed. De negen anderen leefden voor en na de eerstgeborene, maar Noach, de tiende, leefde voor en na de vloed. Zoals wij zeggen: ‘Voor en na de oorlog’. De vloed was hét gebeuren in Noachs leven,

Waarom de toledoth van Abraham ontbreekt

Abraham leefde voor en na de eerstgeborene. Naast Abraham krijgen we Lot. Lot leefde voor de ramp met Sodom en na de ramp; net als Noach: voor en na de ramp. Genesis 5 begint met de verwekking van de adam, de mens, en het eindpunt is Noach: de rust. Henoch is de zevende van de serie. Henoch betekent: de ingewijde. In Genesis 11 vers 27 (Gen. 11:27) begint de toledoth van Terach, dé vader van Abraham. En in Genesis 25 vers 25 (Gen. 25:25) begint de toledoth (verwekkingen) van Izak, hier vertaald met ‘geschiedenis’. De toledoth van Abraham ontbreekt!

Het hele leven van Abraham wordt verteld onder het motto: de toledoth van Terach. Dit komt omdat de toledoth van Abraham juist een probleem was. In de eerste plaats kon Abraham niet beginnen met verwekken. Hij moest wachten tot Gód uiteindelijk iets ging verwekken. En in de tweede plaats stond het leven van Abraham helemaal in het teken van zijn vader Terach. Het beslissende punt voor Abraham was: ‘Ga uit uws vaders huis’. Hij moest een keuze maken.

Een bijzonder punt bij het verwekken is, dat de vrouwen, die sleutelfiguur zijn in het heilsplan van God onvruchtbaar zijn. Met name: Sara, Rebekka, Rachel’ Hanna de moeder van Simson. Van het hemelse Jeruzalem wordt gezegd in Jesaja 54 vers 1 (Jes. 54:01): “Jubelt, gij onvruchtbare, dié niet gebaard heeft”. Verder kan genoemd worden: Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper. Maria, – de moeder van Jezus, was niet onvruchtbaar, maar bij haar was ook sprake van een onmogelijkheid. Menselijk gesproken kon dit niet.

Het geestelijke boven het natuurlijke

Waarom is dit zo? Dit is, om de vrouw te verheffen bóven de wil van de man. Het is een diepgaand geestelijk principe! ” … die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” (Joh. 01:13). De vrouw wordt verheven boven de willekeur van de man, die zegt: ‘Nu is het mijn tijd, nu doe ik het’. Gód zegt: ‘Nee, het zal op mijn tijd gebeuren en dan zal Ik het doen!’ De man mag bij de gratie (genade) nog meedoen.

Een voorbeeld daarvan vinden wij in 1 Samuël 1 vers 5 en 6 (1 Sam. 01:05-06): ‘ … en de Here had haar moederschoot toegesloten’. Aan de ene kant, kun je zeggen, dat de boze er belang bij heeft om de voortplanting van de naam tegen te houden. De andere kant is, dat hier duidelijk een daad van Gód in zit. Ik versta het zó. Ik laat het zo staan. God verheft Hanna bóven het niveau van Peninna, die de vruchtbaarheid zelve was. God zegt tegen Hanna: ‘Ik heb voor jou iets hógers. Ik sluit jouw moederschoot toe voor het natuurlijke, opdat je een geboorte zult krijgen vanuit het gééstelijke’.

In wezen is dit het principe van de nieuwe mens, die wordt afgesloten voor de mogelijkheden vanuit het natuurlijke, opdat God iets hógers in die nieuwe mens kan planten. Het kenmerk van het heidendom is juist, dat het openstaat voor alles. Alle góden kunnen hun vruchtbaarheid daarin doen. De afgod van het heidendom was de Baal, de god van de vruchtbaarheid. God zegt: ‘Ik snijd die weg voor jullie af. Ik heb voor jullie iets totaal anders’.

Abraham kwam óók uit de vruchtbaarheidscultus. In Ur der Chaldeeën had men de maangodin: de god van de vruchtbaarheid. Abraham trekt bij de god van de vruchtbaarheid vandaan. Hij komt bij Gód terecht en dan kan hij niets meer. God zegt: ‘Maar nu ga Ik het doen’. Dan wordt het een woord (dabar). Sara zal dan, naar het woord des Heren, vruchtbaar worden. Het is de dabar, dat God gaat doen, want Gód doet een woord. Het is een woorddaad of een daadwoord. Bij God zijn woord en daad een.

Het gaat altijd door de belofte. De belofte is het woord; het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘belofte’. Als ze het woord ‘belofte’ willen zeggen, zeggen ze ‘het woord’. Vandaar dat er staat dat God zegt: ‘Ik zal het goede woord in vervulling doen gaan’. Dat is de belofte. Daarom zegt Maria: ‘Mij geschiede naar uw woord’. Zo wordt er uit haar de Zoon verwekt, omdat het woord in haar geschiedt.

Daarom staat er in Lucas 1 vers 1 (Luc. 01:01): “Geen woord (dabar) dat van God komt, zal krachteloos wezen”. God wil een verwekking vanuit het wóórd en daarom sluit Hij de moederschoot tóe, opdat het zal zijn vanuit de Géést! Het is ook het principe van ‘bekering en wedergeboorte’. Als je tot bekering komt, sluit je het natuurlijke af. Het is ook het beeld van de waterdoop. Je sluit je natuurlijke moederschoot en je gaat in wezen in de hémelse moederschoot. Dan word je van daaruit verwekt. (Wordt vervolgd).

 

Samen op weg (gedicht) door Piet Snaphaan

Samen als gemeente

Gaan de hoge weg

Met één doel voor ogen

Het zeker weten mogen

Door kennis, overleg.

 

Samen vernieuwd in denken

Zoals de Bijbel ’t teert

Door één te zijn in streven

Samen ’t geloof beleven

Wat God in ons begeert.

 

Samen dan ook ervaren

Dat God is enkel goed

Met Hem zijn we verbonden

Hij zocht ons, en wij vonden

Hem die ons leven doet.

 

Dat leven samenleven

God is ’t die ons behoedt

Hij schept in ons behagen

Als wij elkander schragen

In voor- en tegenspoed.

 

Bewaar je mond

Hoi! Fijn dat je dit leest, dat we elkaar op papier (opnieuw) mogen ‘ontmoeten’. Intussen hebben we beiden een nieuwe start gemaakt in het seizoen dat vóór ons ligt, ofwel op school, ofwel op ons werk of in ons gezin. We zijn, na een welver­diende vakantie, weer met frisse moed aan, de slag gegaan.

In het vorige artikel (“Bouw je mee aan her­stel?”) heb ik jou – en niet in de laatste plaats mezelf – moed willen in­spreken. We hebben sa­men nagedacht over het verspreiden van een goede sfeer op de plaats waar we werken en leven. Weet je nog? We hebben geconcludeerd dat je een goede, zuivere sfeer om je heen kunt verspreiden doordat je erop vertrouwt dat de Here Jezus in je is doordat je je sterkte Hem vandaan haalt.

Dit keer zou ik ’t fijn vinden om eens even stil te staan bij één aspect van dat ‘bouwen aan een goede sfeer’, namelijk: de manier waarop we, over onszèlf en over die ander, spreken.

Een paar weken geleden hoorde ik een klein meis­je een zondagsschoollied- je zingen:

“Bewaar je mond, bewaar je mond voor wat je spreekt, er is er Eén die op je let en die luistert naar ’t gebed, bewaar je mond, bewaar je mond voor wat je spréékt”. Wat is dat waar. ‘Wat is dat belangrijk’, ‘dat we er heel goed op letten wat we allemaal zeggen.

Dat staat ook in de Bijbel. Op heel veel plaatsen. Ik wil één tekst voor je opschrijven, omdat ik vond dat ook jij die moest weten:

“Wie is de man die het le­ven begeert, vele dagen wenst om het goede te genieten? Bewaar uw tong voor het kwade en uw lip­pen voor het spreken van bedrog; wijk van het kwa­de en doe het goede, zoek de vrede en jaag die na” Dit is Psalm 34 vers 13 tot en met 15 (Ps. 034:013-015).

Verlang je naar écht le­ven? Wil je ervan genie­ten? Nou, dat mag ’t Is zelfs hélemaal de bedoeling van God, onze Schepper. Maar dat echte leven komt je helaas (nog) niet aan­waaien. Daar moet je heel bewust aan gaan werken. Héél bewust moet je wijken van het kwade, je mond en je tong ervoor bewaren. Héél geconcentreerd moet je het goede’ doen, de vrede zoeken en zelfs’ najagen.

Waar het hart vol van is…

Waar het hart vol van is daar loopt de mond van over. De Here Jezus zegt dat in (Matt. 12:34) ‘Groot Nieuws voor u”). Ook in Psalm 19 vers 15 (Ps. 019:015) heeft David het over “de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart”. Als wij dus iets zeggen, dan is ’t eigenlijk ons hart dat spreekt. Daar ontstaan onze gedachten.

Welke informatiebron?

Er is een onzichtbare bron die ons in ons hart voort­durend ‘informatie’ geeft. Om precies te zijn: er is niet één bron, nee, er zijn er twee, twee totaal verschillende. Ze geven ook twee verschillende soorten water, twee soor­ten informatie. Dat constateert de apostel Jakobus ook als hij zich afvraagt in Jakobus 3 vers 11 (Jak. 03:11): “Komt uit één en dezelfde bron soms zoet water en water wat bitter is tegelijk?” Nou, dat kan niet. Dat moet dus betekenen dat er twee bronnen zijn, die ons bei­den graag van informatie willen voorzien. En de keuze is aan ons: welke informatiebron zullen wij ‘aanboren’ voor onze ge­dachten èn onze woorden? Wat die twee bronnen zijn zó totaal verschillend!

De één is een levensbron, een bron vól van goedheid en licht. Deze bron is God zelf, die met Zijn Geest in ons wil wonen. Als we deze bron ‘aanbo­ren’, zullen we gedachten vormen die op hun beurt goed zijn. En daaruit kun­nen ook alleen maar goede wóórden worden gespro­ken.

De andere bron, de dui­vel, is enkel kwaad en duisternis. Het water uit deze bron is bitter. De ‘informatie’ uit die bron is altijd besmet door on­rust, beschuldiging, negativiteit, leugen. De ge­dachten wie we uit die bron halen zijn dan ook van hetzelfde gehalte.

Beide bronnen willen, zo­als ik al zei, graag hun informatie kwijt.  Alleen, ze doen dat op heel verschillende manieren. De Lichtbron wacht rustig af totdat je je voor Hem openstelt. De bittere bron dringt zich voortdurend aan je op. Onophoudelijk ‘projecteert’ hij z’n infor­matie op jouw geestelijk ‘beeldscherm’.

Daarom vergt het jouw concentratie om een goede keu­ze te maken uit alle informatie die jouw geeste­lijke wereld binnenkomt. Daarom moet je heel daadwerkelijk ‘je mond bewaren voor wat je spreekt’.

De uitwerking van onze woorden

Want wat voor invloed heeft jouw uitspraak? Zo­als we allemaal weten, kunnen we iemand met onze woorden opbeuren, maar we kunnen hem óók de grond inboren. En oh, wat gebeurt dat laatste vaak in deze wereld! Wat komt het vaak voor dat mensen elkaar, met hun tong, geestelijk ‘een kop­je kleiner maken’! Want als je harde, negatieve dingen zegt over een an­der, dan bewerk je iets in zijn geestelijke, on­zichtbare wereld. Op zo’n moment zaai je daar duisternis, negativiteit! Het staat ook op verschillende plaatsen in de Bijbel:

“Valsheid in haar’ (je tong dus) is een verderf in de geest” (Spr. 15:04). Dat is nu wat de duivel teweeg wil brengen, waar hij altijd op uit is: ver­derf in de geestelijke we­reld van een mens.

“Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken…” (Spr. 12:18). Wat kunnen mensen worden verwond, beschadigd, door negatie­ve taal! Je ziet dat niet meteen, maar achter de schermen speelt zich héél wat af.

Maar laten we nu eens even kijken naar datgene wat je in de ‘hemel’ van die ander kunt bewerken met positieve woorden.

Er gebeuren namelijk ge­weldig fijne dingen als jij je tong góéd gebruikt!

” Zachtheid van tong is een boom des levens” (Spr. 15:04). Door zacht­moedig te spreken ben je bij machte om leven te brengen in de geestelijke wereld van de ander, om dood en negativiteit te verdrijven.

” . . .maar de tong der wij­zen brengt genezing aan” (Spr. 12:18). Ga de won­den maar genezen met jouw opbeurend woord!

“… maar voor wie tot vrede raden, is er vreug­de” (Spr. 12:20). Als je vrede laat dóórklinken in dat wat je zegt, dan geef je die ander de ruimte om blij te zijn. “De Here Here heeft mij als een leerling leren, spreken om met het woord de moede te kunnen on­dersteunen” (Jes. 50:04).

Hoe wordt onze invloed positief?

En om positieve taal te hanteren hoeven we maar één ding te doen: ons voortdurend, geconcentreerd richten op Diegene, die zelf Liefde is. Die zelf Licht en Leven is. Als Zijn Geest in ons werkt, Zijn wezen in ons is, dan worden we wérkelijk een (jong)mens, zoals Hij die vanaf het begin in Zijn gedachten had. Als we ons laten inspireren door die zuivere, leven brengen­de Bron, dan kunnen we een gigantisch positieve invloed uitoefenen in de geestelijke wereld!

Hóé kunnen we die Bron aanboren? Door Zijn Woord, de Bijbel, te lezen. Door al Zijn gedachten ons eigen te maken en ze vervolgens écht in praktijk te bren­gen in ons dagelijks leven!

Een mooi voorbeeld van zo’n inspiratie heb ik ge­vonden in 2 Samuël 23 vers 2 tot en met 4. (2 Sam. 23:02-04) De Geest des Heren spreekt door mij, zijn woord is op mijn tong; hij is als het morgenlicht bij het opgaan der zon, een morgen zon­der wolken”.

Heb je wel eens op een vroege zomerochtend bui­ten gelopen? Wat is alles dan móói, fris en zuiver, omgeven door een stralend morgenlicht! Zó is ook on­ze Heer: een fris, zuiver licht, door geen enkele wolk verduisterd. Zó is ook Zijn Wezen. Dat straalt Hij uit. En Hij be­doelt dat jij en ik datzelf­de wezen gaan uitstralen. Hij wacht op het moment dat wij met onze tong de geestelijke wereld in bewe­ging gaan zetten, gaan veranderen in een tinte­lend frisse, stralende, wolkeloze zomerochtend. Zowel onze éigen geestelij­ke wereld, onze eigen ‘hemel’, als de ‘hemel’ van die ander, van die naaste, van die schoolvriend, die buurvrouw, die collega. Hé, zullen we dat gaan proberen? Wat zullen er veel dagen komen waarin we ‘het goede genieten’! Réken maar dat we dan meemaken wat écht leven is!

 

De twee lossers aan Ruth door Jan W. Companjen

“Indien er een wet gege­ven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtig­heid voortgekomen zijn. Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen die geloven” (Gal. 03:21-22).

“Onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de pletter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:06).

Ik las kortgeleden een levensbeschouwing over een nu al wat oudere man die in zijn jeugd slechts één doel had: priester worden in de Rooms Ka­tholieke kerk. Tot twee­maal toe trachtte hij via een kloosterorde tot dat doel te komen. Hij was verstandig, goed ontwik­keld en had roeping, maar hij had daarnaast een geweldige vrijheids­drang. Dit laatste was er de oorzaak van dat hij beide keren na verloop van tijd afgewezen werd voor datgene waarvoor hij alles over had. Hij paste niet in het (wettisch) systeem. Hij huwde en kreeg vijf zonen. Deze zonen werden volwassen en allen academicus. Deze kinderen hadden hun opvoeding best moeilijk gevonden. Als ze bij hun vader kwamen met het één of andere probleem of hem vroegen hoe dit of dat te doen, was steevast zijn antwoord: Wat denk je er zelf van? In het daaropvolgende gesprek waren ze er wel altijd uitgeko­men maar ze waren heel wat keren jaloers geweest op hun vriendjes die een andere opvoeding hadden. Die vriendjes wisten namelijk, dankzij geboden en verboden, precies wat ze wel en niet mochten doen. Hun leven was veel eenvoudiger omdat hun vader en moeder voor hen dachten en gedragsregels bepaalden. Het éne uiters­te zou je autoritair en het andere antiautoritair kun­nen noemen. Er tussenin liggen dan de diverse trekken die de mens ‘eigen’ is.

Hoe komen wij tot geestelijke groei

Ik gebruik deze inleiding omdat geestelijke groei eenzelfde ondergrond heeft. Het antiautoritaire gedrag van Jezus Christus is één van de meest kenmerkende dingen in zijn optreden als Zoon van God. Hij nam de mens, oud en jong, groot of klein, arm of rijk, volkomen serieus.

Wisselwerking is het gevolg en dat is noodzakelijk om tot zelfstandige beslissin­gen te komen. Vaste regels en strikte geboden maakt de mens (jong en oud) tot een marionet. Tot onevenwichtige mensen die alleen maar in groepsverband en of onder leiding kunnen leven. Buiten die veiligheid leven ze in een verkrampte toestand en komen niet tot hun doel. Een doel waartoe ze best in staat waren ge­weest indien ze maar tot ontplooiing hadden kunnen komen. Wetten en verorde­ningen, geschreven en ongeschreven, heeft ze ingekapseld en vruchteloos gemaakt.

Op het terrein van de geestelijke opvoeding is het niet anders gesteld. Ook daar geeft autoritair gedrag van de leiding ‘op­voeders’, slappe en gees­telijk onontwikkelde n vol­gelingen. Het staan onder wetten en verordeningen is er de oorzaak van dat we geestelijk in het slob zijn geraakt of halfweg zijn blijven steken. Er zijn zeer veel gelovigen die onder de wet willen blijven staan. Zij kiezen de zeker­heid van wet en gebod; leven daarmee zo netjes mogelijk, maar blijven daardoor zitten met de vraag: Is dit nu het leven waarvoor ik geboren ben en Christus gestorven is? Is Christus mijn Man en ben ik Zijn bruid?

Hier zitten we meteen mid­den in het antwoord op de vraag: Wie zijn de twee lossers van Ruth? Speciaal zij die de brochure “Het boek Ruth als profetie” gelezen hebben zullen zich dat hebben afgevraagd omdat ik in die brochure daarop geen antwoord heb gegeven. Het antwoord daarop moet duidelijk zijn en, wat misschien nog belangrijker is, de tijd moet er rijp voor zijn. Met an­dere woorden, het moet door de lezers van ons blad begrepen en verwerkt kunnen worden. Mede dankzij een brief van een zuster’ uit Schiedam, die in dit artikel verwerkt wordt, geloof ik dat dit nu het geval zal zijn.

Wie zijn die twee lossers?

De losser, naast Boaz, heeft te maken met het oude testament, het oude verbond, dat God had af­gesloten met het volk Is­raël. Bij de komst van Jezus (Boaz is in het boek Ruth een type van de Here Jezus) moest de vraag worden afgehandeld: Kan de losser van het oude verbond Ruth (type in het boek Ruth van de gemeen­te van Jezus Christus) lossen, ja of nee? Heeft die losser daarvoor de mo­gelijkheid? Het antwoord is klaar en duidelijk: Neen. Hij kan wel het land maar niet Ruth lossen. Hij zegt zelfs daarbij: Als ik die los, betekent dat mijn ondergang.

Er is een radicaal verschil tussen het oude en het nieuwe verbond. Het oude verbond was/is aards ge­richt. Het had en heeft te maken met het land Israël en het aardse Jeruzalem. Het werd gegeven vóór de intocht (in de woestijn) in het beloofde land. Het on­derhouden van wetten en voorschriften gaf als zegen een goed en gezegend le­ven in een aards land dat overvloeiende was van melk en honing. Op zich waren die wetten en voorschriften goed voor het volk Israël; zij verkozen immers, op weg naar de vrijheid, een volk van’ God onder een wet te worden.

Tot op de dag van van­daag is het Joodse en voor een groot gedeelte ook het Christelijke geloof hierop gericht en ingesteld. De scheiding tussen het oude en nieuwe verbond is nog steeds in een fase tussen licht en donker. Dat wil zeggen: het volle licht van Jezus’ komst is nog steeds niet doorgebroken.

Alleen de Geest maakt levend

Met de komst van Jezus werd alles nieuw. De slavin moet weggezonden worden! Het Jeruzalem beneden baart slaven en is wettisch ingesteld. Hun nazaten bestaat uit ‘chris­tenen’ die onder andere meer belangstelling hebben voor de onbekeerde Jood, dan voor de Messias belijdende Joden. Volgens de leider van ‘Kruistochten’, Anne van der Bijl, klagen deze steen en been dat christenen uit het westen totaal geen interesse voor hen hebben. Het is toch duidelijk dat aards ge­richte christenen zich meer verwant voelen met aards gerichte Joden met alle gevolgen van dien.

Wij zijn inwoners van het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God, gegrondvest op Jezus de middelaar van een nieuw verbond (Heb. 12:22-24). Dat verbond levert vrije mensen op omdat zij zich geestelijk kunnen ontwik­kelen. Zij zijn een volk Gods onder de genade en werden een nieuw volk van God (bestaande uit Jood en heiden, uit man en vrouw) door de Geest die in hen woont. Die Geest verandert mensen, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Strakke en stijve geesten zijn wettische geesten, waardoor de leek, leek blijft en het kind, kind. Het kan geen volk vóórt­brengen dat vruchten draagt. Zijn worden op zijn best een puber.

Mensen, die met Gods Geest vervuld zijn, zijn hunkerende naar meer. Zij zijn in de vrijheid gekomen van Gods Geest en zien steeds helderder in waar­om’ zij kroon der schepping zijn. Zij zijn vrij om de Heer te dienen, vrij om de gaven te kunnen laten functioneren. Men is er als leraar op uit om ‘de heiligen’ toe te rusten tot dienstbetoon. Men kan im­mers geen Goddelijk leven ontwikkelen zonder een an­der daarvan te laten meegenieten. Langs die weg van vrijheid, zullen-wij tezamen met alle -heiligen opwassen tot alle volheid Gods.

Om dit nooit meer te ver­geten, nogmaals een sa­menvatting: Er is verschil tussen oud- en nieuw ver­bond. Het één is wettisch en het ander is gegrond­vest op de genade. Jeru­zalem op aarde is de moe­der van de wet. Jeruzalem in de hemelen is de moe­der van de vrijen. Is onze moeder. De genade wordt door de wet vervolgd en daarom moet het eerste als afgedaan worden ver­klaard. De slavin moet worden heengezonden. De wet van steen moet ver­vangen worden door de wet Gods in ons hart. Het Woord Gods moet vlees in ons worden. Dan is de weg open naar het zoon­schap en dat is hetgeen waarvoor wij staan.

Het boek Ruth is profetie

Ik wil u nu ter verduide­lijking laten meegenieten van een brief die ik ontving van zuster L.V.J. te Schiedam. Zij schrijft: “Toen ik in uw brochure las dat ons in de toe­komst steeds duidelijker geopenbaard zou worden wie die eerste losser was, werd ik uiteraard nieuws­gierig wie of wat die eerste losser was. Ik wist het niet en niemand kon het mij vertellen. Toen dacht ik: de Heer weet het en ik ga het Hem vragen. Er was inmiddels een groot verlangen in mij gewekt en de Heer geeft toch als je het Hem vraagt. En ik kreeg een antwoord van de Heer op mijn vraag, wie die eerste los­ser was. Het oude ver­bond kon geen zoon verwekken. Mooi, duidelijk en simpel. Ineens zag ik alles helder. De wet van het oude verbond kon wel het land lossen omdat het van de aarde is, maar Ruth, de vrouw, kon hij niet lossen. De wet kon de mens niet vrij maken. In Ruth 3 vers 12 (Ruth 03:12) zegt Boaz: “Er is nog een los­ser, ja zelfs één nader dan ik”. Die eerste losser is geen tegenstander of mededinger maar een deel van de wet. Een losser naar de wet als tegenbeeld van Christus die een los­ser is naar de Geest en daar is Boaz hier in Ruth het beeld van. Christus heeft de wet niet ontbon­den maar vervuld. Wij zien hier bij die lossing het moment van het be­sluit van Jezus om de mens vrij te kopen. Als Boaz zegt: “Wanneer hij u niet lost, zal ik u tossen”, zijn dat woorden van pro­fetie van ‘Boaz.

In Johannes 18 vers 8 (Joh. 18:08) zegt Jezus: “Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan”. Boaz is beeld van Christus en Ruth, de vrouw, beeld van de gemeente. Hier gaat het duidelijk worden dat het hele boek Ruth één en al profetie is. Het viel mij op dat er zesmaal in Ruth geschreven staat: “Ruth de vrouw uit Moab”. Ze was toch gehuwd geweest met Machlon uit Juda, maar ze was en bleef een Moabitische. Pas nadat Boaz haar gehuwd heeft lezen wij in Ruth’ 4 vers 13 (Ruth 04:13): “Ruth, zij was Moabitische af”. Ze was gelost en heiden af. Hier zien we weer een beeld van Christus. Hij loste allen, ook de heidenen.

Allen die Hem aangenomen hebben zijn kinderen van het geestelijke volk Israël. Ruth, de Moabitische, le­zen wij zesmaal, is een beeld van aards geloof. Christus opende de toe­gang tot Gods Koninkrijk. Hij heeft het werk van Adam volbracht. Adam moest Eva helpen naar de volwassenheid. Het is Christus die zijn vrouw, de gemeente, helpt de volwassenheid te bereiken zodat de zoon daaruit ge boren gaat werden, zoals God dat bedoeld had in Genesis. Als Obed geboren wordt koestert Naomi het kind. Wanneer uit de ge­meenschap met Christus en zijn vrouw de geeste­lijke zonen geboren worden zal het herstel beginnen, het duizendjarig rijk neemt een aan vang en de schepping die in bittere ballingschap was, zal zich verheugen. Ook het Jood­se volk, eens Gods uitver­korenen, zal zich, zoals Naomi verblijden over de zonen Gods die satan on­der hun voeten hebben gebracht”. Tot zover een deel uit de brief van onze zuster uit Schiedam.

Door een geest tot een lichaam

Is het geen feest dat wij allen zo mogen en kunnen meeleven in het openbaringswerk dat de Heer ons in deze tijd geeft? Een le­vende Heer en een levende gemeente kunnen met el­kaar communiceren. Langs die weg is het de bedoe­ling dat we allen volwassen worden en samen de weg des Heren geopenbaard krijgen.

De overgang van oud naar nieuw, waarin Christus ons ook voorging, is het zien dat een geloof dat van buitenaf door wet en starheid tot ons komt, niet tot volheid en éénheid van een volk Gods kan ko­men. Om tot dat doel te komen moet de wet Gods ook in ons vervuld worden. Daarvoor is de Geest Gods in ons noodzakelijk. Door die Geest gaan de wetten Gods in ons hart werken. De Geest zuivert en voedt op en leidt ons naar de volle waarheid. Die Geest is ons aan het opbouwen tot het ware lichaam van Christus, Dan zullen wij ervaren dat wij door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt.

Die Geest zal in ons meer doen dan wij nu nog bid­den of beseffen. Ja, wat in geen mensenhart is op­gekomen is weggelegd voor eenieder die tot dat lichaam behoort. De dag is daar dat het in ons ge­zien zal worden en de schepping zal erkennen dat Jezus Heer is.

1987.09 nr. 284

Levend geloof 1987.09 nr. 284

Pagina 3 mist

Door Gert Jan Doornink

Een waarachtig kind van God zal weten té selecteren wat belangrijk is en onbelangrijk. Hij zal zijn gedachten niet in beslag laten nemen door alles wat er ‘uit de wereld’ op hem af komt. Natuurlijk hoeven we ons niet te onttrekken aan het normale functioneren in de maatschappij. Integendeel, juist omdat wij het ‘zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’ zijn. hebben wij met de woorden die wij spreken en het leven dat wij openbaren, een positieve inbreng temidden van allen die nog buiten het Koninkrijk van God staan.

De basis om te kunnen functioneren als een getuige van Jezus in deze wereld, vindt een kind van God in het woord van God. Hij voedt zich met het ‘geestelijke voedsel’ wat hij daar aantreft en kan daardoor weer uitdelen aan anderen. Geleid door de Heilige Geest proberen wij zoveel mogelijk de betekenis van Gods woord te verstaan., En uiteraard letten wij daarbij in de eerste plaats op de woorden die Jezus sprak toen Hij op aarde was. De uitspraken van Jezus zijn daarom ook: zo belangrijk, omdat ze, zoals Jezus zelf zei ‘Geest en leven’ zijn (Joh. 06:63). Dat betekent dat er bij wijze van spreken dynamische kracht aanwezig is in al datgene wat de Zoon van God gesproken heeft. Het doet iets, het verandert ons, het geeft ons visie, het maakt ons – als we er op ingaan – bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk. En daar gaat het om in de uitspraak van Jezus in Lukas 9 vers 62 (Luc. 09:62): het geschikt zijn voor het Koninkrijk Gods.

Wanneer zijn wij geschikt?

Wanneer is iemand nu geschikt voor het Koninkrijk Gods? Wanneer is iemand bruikbaar in dienst van de Meester? Het meest eenvoudige antwoord is natuurlijk: wanneer hij of zij Jezus volgt. Maar ik denk dat we dat wel eens te gemakkelijk kunnen opvatten. En zo simpel is het niet. Alleen reeds uit dit gedeelte van Lukas 9 blijkt dat wie Jezus wil volgen, Hem alleen maar kan volgen, als hij Hem radicaal wil volgen. Alles loslaten dus en Jezus op de eerste plaats. Lees in dit verband ook eens hoe de eerste discipelen door Jezus geroepen werden’ en wat hun reactie was (Matt. 04:18-22; Mark. 02:13-17).

Nu kunnen we in onze gedachten ons nog een beetje verplaatsen in de tijd waarin zich dat afspeelde en hoe het daarbij toeging. Jezus zelf was immers persoonlijk aanwezig. Maar wij zitten mét de moeilijkheid dat Jezus niet meer in een lichaam van vlees en bloed op deze aarde is. Thans is het echter de Heilige Geest die de mens ‘bewerkt’. Het eerste wat de Heilige Geest doet is de wereld overtuigen van zonde (Joh. 16:08). Dat is één kant van de medaille. De andere kant is dat de mens die ‘overtuigt is van zonde’ tegelijkertijd weet dat Jezus de zonde ‘gedragen’ heeft, dat wil zeggen: door geloof in het volbrachte werk van Jezus wordt de mens verlost van de zonde. Hij wordt vanuit het rijk der duisternis, overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus.

En dan kan het ‘volgen van Jezus’ beginnen… Het is duidelijk dat het volgen van Jezus thans dus een geestelijke aangelegenheid is. Onze wedergeboorte is een geestelijke geboorte en ook ons verder volgen van Jezus is een geestelijke zaak. Nu zijn er nog al eens kinderen Góds die bij het horen van het woord ‘geestelijk’ een beetje huiverig worden, Zij denken dan aan iets abstracts, iets onwerkelijks, het niet meer met beide benen op de grond staan, etc. Laten we deze dingen ogenblikkelijk van ons afzetten, want de sleutel tot het werkelijk volgen van Jezus is gelegen in het feit of we de dingen met geestelijke of alleen maar met natuurlijke ogen zien.

De komst van het koninkrijk

Johannes de Doper, de wegbereider van de Here Jezus, wees hier reeds op, door de komst van Jezus aan te kondigen met de woorden: “Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen -is nabijgekomen. . .” (Matt. 03:02). Hij zei niet: “Bekeert u, want Jezus, de Zoon van God is nabijgekomen”, terwijl hij het wel duidelijk over Jezus had. Johannes de Doper wist echter dat, wat nu ging gebeuren, uit de geestelijke wereld zou komen en er zich een geestelijke strijd zou gaan ontwikkelen. De vorst der duisternis zou worden ontmaskerd en overwonnen.

En ook Jezus zelf sprak daar telkens weer over. In Matteüs 4 vers 17 (Matt. 04:17) lezen wij bijvoorbeeld: “Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”. In vers 23 (Matt. 04:23) van hetzelfde hoofdstuk lezen wij: “En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en kwaal onder het volk”. In Matteüs 12, lezen wij over de zware beschuldiging die tegen Hem wordt ingebracht dat? hij de duivel zou uitdrijven door de overste der boze geesten. Jezus’ antwoord is duidelijk: “Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (vs.28). In Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) wordt gesproken over het evangelie van het Koninkrijk dat in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken. En in Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36) zegt Jezus dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld is..

Een geestelijk koninkrijk

Gods Koninkrijk, waartoe u en ik behoren als wij kinderen Gods zijn, is een geestelijk koninkrijk en onze strijd is daarom ook niet meer tegen vlees en bloed, muur “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12). Laten we deze zekerheid nooit loslaten en als we dat al gedaan hebben  zullen we weer moeten leren geestelijk te denken, te spreken en te handelen. In deze eindtijd bestaat het grote gevaar dat we de Heer proberen op een ‘natuurlijke’ wijze te gaan volgen. Dit staat ook in- verband met de -nadere komst van de antichrist. Laten we in dit verband ook voorzichtig zijn met het nalopen van allerlei bijzondere figuren die door het doen van spectaculaire dingen proberen de aandacht op zich te vestigen Wat zijn er in dit opzicht al vele kinderen Gods bedrogen uitgekomen en terecht gekomen in allerlei dwalingen, die veelal aardsgericht zijn.

Daarom is de plaats waar wij thuis horen en geestelijk tot ontwikkeling kunnen komen de gemeente. Daar kunnen de gaven van de Geest zich openbaren, daar kunnen we elkaar corrigeren en bemoedigen, daar werkt de gave van onderscheiding der geesten, daar krijgt het koninkrijk Gods gestalte.

De Heilige Geest is onze ‘Leraar ter gerechtigheid’, Hij leidt ons in de waarheid, Hij maakt óns geschikt en bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk. Dan gaan we ook niet meer achterom zien op fouten uit het verleden bij onszelf of bij anderen, maar wij slaan vastberaden de hand aan de ploeg en bewijzen daarmee dat we geschikt zijn voor het Koninkrijk van God. Het parool voor de eindtijd is: voorwaarts in het Koninkrijk van God. Evenals de eerste volgelingen van Jezus, gaan ook wij Hem volkomen en radicaal volgen en proberen ook zoveel mogelijk anderen erbij te betrekken. Want de liefde Gods is in onze harten uitgestort door de Heilige Geest’

 

Van Gods geslacht (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Jezus, U bent ‘d eerste mens

die voldeed aan ’s Vaders wens.

Door Uw Geest, die in mij woont

en volmaakte wegen toont,

mag ik zijn van Uw geslacht,

mag ik leven door Uw kracht!

 

De zin van ons leven door Gert van de Kamp

“Vroeger was je op aarde om in de hemel te komen. Toen lag onze bestemming in het opbouwen van een welvarende wereld. Nu hebben we die welvaart en duikt opnieuw de vraag op naar de zin van ons leven. Tegen die achter­grond verklaar ik de op­komst van de nieuwe spiritualiteit en belangstelling voor oosterse mystiek”. Bart van Steenbergen, cultuursocioloog.

Wat is de zin van ons leven? Dat is de vraag die volgen Van Steenbergen telkens weer opduikt. Ik geloof dat zolang de mensheid heeft bestaan men

Zichzelf deze vraag heeft gesteld. Ik denk zelfs dat het een “ingeschapen” vraag is. Dat het te maken heeft met de behoefte van de mens aan religie, iets dat volgens mij in elk – mens zit. God heeft de mens zó geschapen, dat deze van nature geneigd is Hem te zoeken.

De Spreukendichter zegt het zo met zijn eigen woor­den : “Wie op eigen hart vertrouwt, is een dwaas”. En David maakt in Psalm 14 vers 1 (Ps. 014:001) korte metten met het idee dat God niet zou bestaan: “De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God”. Het is dus een dwaasheid te veronderstel­len dat God er niet is en het is dus helemaal niet dwaas, stil te staan bij de vraag: Wat is de zin van mijn leven? Een vraag die verbonden is aan een andere: Hoe kom ik in contact met God?

In de relatie’ met God is het antwoord gelegen op de vraag naar de zin van het leven.

Je kunt stellen dat het een geestelijke wet is dat men­sen contact willen en zoeken met een geestelijke macht. Die geestelijke wet heeft echter wel twee kan­ten. Je kunt je verbinden met God de Schepper of met de satan, de antischepper. God en satan bewegen zich beiden op dat geestelijke erf, waar­bij de laatste zich vooral zo voordelig mogelijk aan de mensen presenteert: als een engel des lichts (2 Kor. 11:14), een bedrieglijke rol. Waar God constructief is, is de satan destructief, dat is het grote verschil.

Antwoord

In de relatie met God is het antwoord gelegen op de vraag naar de zin van het leven. Veel mensen vinden dat veel te goed­koop. Zij vullen de leegte, de behoefte aan “religie” niet door een relatie met hun Maker aan te gaan. Zij zoeken het in alterna­tieven die met name de laatste jaren onder de

noemer “oosterse mystiek” vallen, terwijl ook de be­langstelling voor allerlei vormen van spiritualiteit niet “van de lucht” zijn. Wat te denken van “het feest van de geest” in het centrum voor “huis­vlijt” ‘Gouden Handen’ in s’ Heerenberg en bijvoor­beeld een radioprogramma als “Het Zwarte Gat” waarin occultisme op aller­lei manieren centraal staat.

Al deze manifestaties tonen de realiteit aan van een geestelijke wereld, eigenlijk één grote warenmarkt waar veel te koop is. In­zet is de mens die loopt te zoeken naar de zin van het leven.

Het christen-zijn is niet bepaald meer in de mode. Yoga bijvoorbeeld wel, Transcendente Meditatie was en is het ook nog wel. Ondermeer is TM populair geworden doordat de Beat­les zich met goeroe Maharishi Mahesh Yogi inlieten. De zin van hun levens lag blijkbaar niet in hun succes.

Geconstateerd mag worden dat er een felle strijd aan de gang is in de hemelse gewesten, waarbij de satan misbruikt maakt van de in­geschapen behoefte van de mens: contact met God zoeken naar de zin van het leven. De duivel doet er ‘ alles aan om maar te ver­hinderen dat mensen het echte antwoord op die vraag, het echte contact met God vinden. Heel ge­raffineerd is bijvoorbeeld ook – vooral in de wel­varende westerse maat­schappij – de oppervlak­kigheid en onverschillig­heid waarin en waarmee sommige mensen (zich laten) leven.

Fris en eenvoudig

Hoe fris is niet het evan­gelie en hoe eenvoudig? Wie zich onvoorwaardelijk (dus zonder “maars” en “alsen”) aan Jezus Chris­tus overgeeft, gaat de zin van het leven ervaren. Jezus gaat heel ver als Hij zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06).

Dat betekent echter niet dat je je blind moet staren op die relatie met de Heer in de zin van: nu heb ik de zin van mijn leven ge­vonden, het is Jezus, hiep hiep hiep hoera! Dat is op zich zinloos. Je moet die relatie niet isoleren van je dagelijkse bestaan. Het moet geen “egoïsme a deux” worden ( = alleen wij samen).

Het is de bedoeling dat die relatie, als antwoord op de zin van het leven, in je dagelijks leven in­houd krijgt. Het dient door te werken in alle facetten van je bestaan: in je relaties tot de ander, in je werk, in je vrije tijd?, kortom, altijd en overal. ’

Dan leef je in het Konink­rijk van God. Het mooie is dan ook nog dat het je geen geld kost, dat je er niet voor naar de radio hoeft te luisteren, dat je er niet voor hoeft te rei­zen . want het is simpel: God is er, nu en altijd, klaar om zin te geven aan een ieders bestaan.

 

 

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (10)

“Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken” ( 2 Kor. 10:03-04).

 

Het teken dat Kaïn ontving

“En de Here stelde een teken aan Kaïn…” (Gen. 04:15c). Er zijn heel wat uitleggingen over dat teken. Men zegt wel, dat het een soort stempel op het voorhoofd van Kain zou zijn, zodat iedereen zou kunnen zien dat ze deze man moesten ontwijken. Wat is de sleutel? Als God een teken geeft heeft dit in de eerste plaats een heilsbetekenis en in de tweede plaats is het in de regel een mens. Als God Kain een teken geeft, betekent het: Ik schrijf jou niet af. In Jesaja 14 vers 7 (Jes. 14:07) lezen wij: “Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven”. Het teken is hier de zoon. En in Jesaja 8 vers 18 (Jes. 08:18) zegt de profeet: “Zie, ik en de kinderen die mij de Here gegeven heeft, zijn tot tekenen…” In Openbaring 12 vers 1 (Openb. 12:01) staat: “En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw…”

“En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Seth, want zeide zij, God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kain gedood” (Gen. 04:25). Seth is het teken! Zijn naam betekent: ‘de gestelde’ of ‘de gezette’; degene die door God gesteld wordt: de plaatsvervanger. “Want God heeft mij een ander zaad gesteld”. “Een andere zoon gegeven”, staat erin feite ‘ niet. Als er ‘zaad’ staat, moet ook met ‘zaad’ worden vertaald; niet met ‘zoon’. Er staat ook niet ‘gegeven’, maar ‘gesteld’. ‘Zaad’ is juist het woord waar het hele boek Genesis om draait: het ‘zaad van Abraham’ is de plaatsvervanger. Het teken dat God aan Kaïn geeft, is een nieuwe broeder: Seth. Dit is een geweldig stuk evangelie, God zegt : ‘Ik- geef jou een nieuwe mogelijkheid. Je hebt je broeder gedood. Nu heb Ik voor jou een nieuwe broeder’.

“En ook aan Seth werd een zoon geboren, en hij noemde ! hem Enos” (Gen. 04:26a). Letterlijk staat er:’ “Aan Seth, ook hij werd een zoon geboren, en hij riep zijn naam ‘ Enos”. Enos betekent: ‘mens’, in de zin van ‘de zwakke ‘ mens’. Je zou haast kunnen vertalen met: ‘mensje’ (Enosj). Het is hetzelfde woord als in Psalm 8 vers 5 (Ps. 008:005): “Wat is de mens (dat mensje) dat U aan hem denkt”. .

En dan het vervolg van vers 26 – let op.’ -: “Toen begon men de naam des Heren aan te roepen”. Er staat: ‘uit te roepen’. Seth, de plaatsbekleder en zijn zoon Enosj, gaan de naam des Heren uitroepen over Kain en over de zijnen. De plaatsbekleder neemt het op voor de moordenaar. Dit is het geheim, want hier komt een stuk evangelie in werking. Als Kain zijn broeder doodt, zegt God: ‘Ik geef jou een nieuwe broeder’. De rollen worden om gedraaid.

Seth wordt beeld van het volk van God

Kain was beeld van het volk van God en Abel was beeld van de heidenen. Nu wordt Kain beeld van de heidenen, want iemand die zijn broeder doodt, is een heiden. Seth wordt nu beeld van het volk van God. Het heil voor Kaïn ligt in het feit dat Seth hem bij de hand neemt en thuis brengt. De vraag aan Kain is: ‘Wil jij je door Seth bij de hand laten nemen? Als je dit doet, kan je thuiskomen’. Door deze vraag eindigt het verhaal ‘open’.

Het thema door heel de Bijbel heen is: ‘Je kunt nooit thuiskomen. zonder je broeder’. God zegt tot Kain: ‘Ik kan jou alleen maar bereiken via een nieuwe broeder. Je hebt je van je broeder ontdaan en de enige weg tot herstel is, dat je weer leert leven met een broeder. Een andere weg heb Ik niet voor jou; alleen zó kun je waarlijk méns worden’. God zegt niet: ‘Ik ga met jou wel even apart’. Seth is hier de plaatsbekleder.

Zo is ook Jezus Christus de plaatsbekleder geworden. Hij heeft gebeden voor zijn moordenaars: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’. Jezus is de Broeder, die zijn broeders bij de hand neemt. Hij heeft gebeden voor de ‘Kaïns’.

Ook Stefanus heeft bij zijn steniging gebeden voor de Kains. De jongeman Saulus stond erbij en stemde in met de terechtstelling van Stefanus, maar hij kwam wél tot bekering op het gebed van Stefanus. “Heer, reken hun deze zonde niet toe!” (Hand. 07:60). Toen kwam er een Kain thuis en Saulus werd Paulus.

De lijn door het boek Genesis

We zien een lijn door het boek Genesis. Eerst: Kain – Abel; later: Abraham – Lot: Israël en de heidenen. Abraham bidt voor Lot en brengt Lot thuis. Genesis 14 vers 14 (Gen. 14:14): “Toen Abraham hoorde dat zijn broeder Lot als gevangene was weggevoerd, bracht hij zijn geoefenden in de strijd”. Lot was een neef van Abraham, maar noemde Hem broeder. Verder: Izak – Ismaël. Over Ismaël zijn prachtige dingen te zeggen. Ismaël betekent: ‘God hoort’. Dit is een prachtige naam voor de heidenen. Van Ismaël staat, dat hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. ‘

Ezau – Jakob. Jakob krijgt het eerstgeboorterecht. Het betekent, dat hij vanaf dat moment voor Ezau verantwoordelijk is. Jakob betekent: ‘vasthouder’. De zegen voor Ezau ligt in het feit dat Jakob hem  vasthoudt. Het hoogtepunt in de geschiedenis van Jakob is de ontmoeting tussen broeders Genesis 33 ). Als je het aangezicht van je broeder ziet, zie je Gods aangezicht.

Jakob zegt in vers 10: “Ik heb uw aangezicht gezien, zoals men het aangezicht van God ziet”. Het doel is ; bereikt: de verzoening tussen broeders. En dan de laatste fase: Jozef temidden van de broeders. Jozef zegt; ‘Ik zoek mijn broeders’. Het hoogtepunt uit het boek Genesis is ongetwijfeld de gebeurtenis waarbij Jozef brood geeft aan zijn broeders.

De lijn loopt door naar het nieuwe testament, naar Jezus, die óók zijn broeders gezocht heeft. Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11): “Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen”. Als je een ‘gemeente van eerstgeborenen’ bent, betekent het dat je verantwoordelijk bent voor je broeders.

(wordt vervolgd).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Blind zijn en toch zien!

Bij de kassa rekent hij zijn boodschappen af. Zijn witte stok met rode strepen ligt voor hem, naast de tas waar de kassière de boodschappen in doet. Het meisje bij de kassa voelt zich duidelijk onzeker ten opzichte van de blinde man. Ze weet helemaal niet wat ze moet zeggen als hij haar in plaats van een briefje van vijf en twintig een briefje van tien gulden geeft.

De blinde man ziet meer dan het meisje denkt. Hij ziet haar onzekerheid, haar nerveuze blikkén naar de klanten achter hem. Dan legt hij met een – door worsteling – verkregen moed en kracht alles zo open, zodat het meisje uit haar verlegenheid wordt geholpen.

Het meisje kan zien en toch ‘ziet’ ze niet. Ze ziet alleen maar zichzelf in een voor ‘haar onzekere situatie. Ze ziet alleen maar de ogén van andere klanten op haar gericht. Deze vorm van zien geeft geen kracht, maar het tegendeel: on zekerheid.

De man is blind, maar toch ziende. Hij wil zich niet langer in een hoekje laten duwen, van de zielige blinde man. Levenskracht en levensmoed lieten hem overwinnaar worden over angst voor mensen. Angst om ‘vreemd’ gevonden te worden. .. Vaak hebben mensen met goede ogen of oren, meer moeite met blinden of doven dan andersom.

De strijd die deze man moest leveren, was een strijd van blind zijn en toch als ziende gaan leven en functioneren. Dat trof me!

In het Koninkrijk van God kun je ook ziende blind zijn! Je kunt zelfs zo blind fijn, zegt de Heré Jezus, dat je een balk in je ogen hebt. Je kunt het Koninkrijk Gods zien, zoals je door het rijksmuseum loopt. Tjonge wat mooi allemaal, bekering, bevrijding door de kracht van Jezus, herstel van beschadigingen in je ziel. Maar het levert je niets op. Echt ‘zien’ komt pas, als jezelf ten volle leeft in de wereld waarin je gelooft.

Je blind voelen in het Koninkrijk van God, is een gevoel zoals Paulus uitdrukt in zijn brief aan de Korinthiërs: “Nu zie ik nog door een spiegel in raadselen, doch straks zie ik van aangezicht tot aangezicht”. Blind voelen, heeft zoveel te maken met nog niet alles zien, wat je wilt zien. Wij zien nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn. zegt de Hebreeënbrief. Dat is je blind voelen. Je gehandicapt voelen, omdat je gelooft dat je nog veel meer van de Heer zou kunnen zien en beleven.

Maar dit ‘blind zijn’ mag niet tot gevolg hebben dat we nu maar bij de pakken neer gaan zitten. Ons past dezelfde houding als van die blinde man aan de kassa. Een houding van: ik weet dat Hem toch alles onderworpen is, ik wil dat geloven en beleven, wandelen in dat besef, omdat ik zie op Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond! (Heb. 02:09).

Dan ontstaat er een levenslust, een dadendrang, die afrekent met angsten als ‘raar’ gevonden te worden, of: ‘wat zullen de mensen wel van me zeggen?’ Wij mogen staan en wandelen als een ziende. Iemand, die nog niet alles gerealiseerd ziet, maar zijn oog gevestigd heeft op Jezus.

Jezus is de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Hij doet ons voorwaarts gaan, veilig aan Zijn hand. Hij doet ons functioneren, ondanks alle tekorten. Hij doet ons overwinnen, keer op keer. Hij maakt blinden ziende!

Helemaal!

 

Bouw je mee aan herstel? Door Liesbeth Seepma

 

De vakanties zijn weer voorbij. Ik hoop dat je een fijne, ontspannen tijd hebt gehad. Een tijd waarin je mocht genieten van het ‘er-eens-even- helemaal-uit-zijn’.

En dan is nu het alledaag­se leven weer begonnen. Het schoolleven. Of het ‘werkleven’. Het leven in je gezin. Het leven van alledag. Het leven, waar­in je je wel eens moet be­geven in een sfeer waar­voor jij persoonlijk mis­schien nu niet direct zou kiezen. Het klimaat op school is namelijk nu een­maal niet altijd zoals jij je het zou wensen, tiet kli­maat op je werk kan soms aan je knagen. Het klimaat thuis kan soms plotseling niet (meer) ‘onder je controle’ zijn. . .

 

Functioneren wij naar de wil van God?

Maar laten we nu eens even positief gaan naden­ken over ons leven van alledag. En als we het hebben over positief den­ken, dan hebben we het – indirect – over onze Schepper. Over een grote, liefdevolle God Die ons met Zijn zorgen wil om­ringen, opdat bij ons dat­gene eruit komt wat Hij in ons heeft’ gelegd, óók als we in ons door de weekse pak rondlopen. Want dat Hij wat in ons heeft gelegd, is iets wat we uit ‘Zijn woord, de Bij­bel, kunnen opmaken. Mag ik je Psalm 84 vers 6 tot en met 8 (Ps. 084:006-008) laten lezen, en wel een vrije, persoon­lijke ‘bewerking’ ervan? Mijn kind, welzalig ben je als jouw sterkte in Mij is, als er in jouw hart gebaande wegen zijn. Wanneer je dan trekt door een dal van balsemstruiken, dan maak je het tot een oord van bronnen. Ook hult Mijn vroege regen het in zegeningen. Je zult voortgaan van kracht tot kracht en je zult voor Mij verschijnen in Sion. Zó wil Ik, dat jij in dit komend seizoen zult functioneren” .  ,

Dit is Gods heilbrengend plan voor jouw en mijn leven! Wordt dit plan, ook in ’t komende seizoen, weer een stukje verder verwezenlijkt? Als ’t aan de Heer ligt wel! Alleen… wij moeten daar wel héél daadwerkelijk zijn! Hoe dan? en gedachten open te stellen gedachten, over ons en onze toe­komst. Door daadwerkelijk te verlangen naar Zijn rijkdom, waarvan Hij zo graag wil, dat het de on­ze wordt. Zullen we daar samen eens op papier over gaan nadenken?

Welzalig ben je, een rijk gezegend jongmens, als je sterkte is in de Heer. Als je je kracht vindt in God, in het leven met Hem. In Psalm 20 vindt je, in vers 8 (Ps. 020:08), de volgen­de uitspraak: “Dezen be­roemen zich op wagens en genen op paarden, maar wij roemen in de naam van de Here, onze God”. ’

Wij roemen – dat wil zeg­gen vinden kracht in de naam van onze God’ en niet zoals de Egyptenaren dat deden, in paarden en wagens. Wat kwamen ze bedrogen uit…

Jezus zegt in Markus 16 vers 17 (Mark. 16:17): “In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven’ . Ook belooft Hij dat alles wat wij bid­den in Zijn naam, ons zal gebéuren (Joh. 14:13-14) . Zo werd de Vader ver­heerlijkt in de Zoon. ‘Je sterkte vinden in God’ houdt in dat je wéét: ‘Met mijn God kan ik staande blijven, met mijn ik het leven aan, God spring ik muur” . Hij is vol van kracht.

En op die kracht mogen wij steunen.

Trouwens, Hij wil dat die kracht ook in óns wordt geopenbaard: ” in Uw’ hand is sterkte en macht, en Gij hebt het in Uw macht, een ieder groot en sterk te maken” (1 Kron. 29:12).

 

God heeft een plan met ons leven

Als je je krachtbron hebt ontdekt, dan durf je ook meer en meer vanuit die

Bron te gaan leven. Met andere woorden: er ont­staan in je hart gebaande wegen, vrijgemaakte we­gen, waarlangs de Heer kan werken. Er ontstaat geloof in en visie op Gods plan voor je leven.

Geloven we in Gods kracht? Hebben we visie op datgene wat de Heer met ons leven op ’t oog heeft? Zien we het plan van God zitten? Als dat zo is, dan komt er ruim­te in de geestelijke wé­reld, zodat de Heer aan de slag kan. Zodat wij, met Hem, kunnen gaan werken aan een intens, Goddelijk leven.

“Wanneer je dan trekt door een dal van balsemstruiken , dan maak je het ( tot een oord van bronnen”. ( Ziehier wat de Heer met { jou van plan is. Namelijk, ( dat jij, als zoon van God ( – van oorsprong ben je dat! – een goed, positief klimaat gaat verspreiden.

Aan het begin merkte ik ; op dat je niet altijd kunt kiezen voor de sfeer waar- in je het liefst zou willen – verkeren. In zekere zin is dat ook zo. Maar jij en ; ik kunnen wél onze eigen sfeer méébrengen! Meer nog: God heeft het zo bedoeld dat wij, met onze , gezindheid vanuit de Heer, : de sfeer positief gaan beïnvloeden! Het is een héél , verschil of je door een gebied met balsemstruiken trekt of door een oord van bronnen. In een Duitse

’ vertaling las ik zelfs: ’tranendal’. Dal waar (nog) onvruchtbaarheid en eenzaamheid heersen. Dal waarop beschadiging zijn stempel heeft gedrukt, dal waar ‘levend water’ ontbreekt.

En dan kom jij. Je neemt Levend Water mee. Dat is immers in je! Jezus zegt ! in Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38):  “Wie in Mij gelooft, gelijk ’ de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”.  In jouw hart zijn die door geloof in gebaande wegen. Dus verandert dat tranendal in een bronnen­oord. Geen dal meer, een óórd. Dat is mooi: jij en ik kunnen zo’n droog, beschadigd dal veranderen in een ‘kuuroord’! Een oord van herstel, doordat zuivere bronnen ontstaan waaruit écht leven vloeit.

En dan belooft de Heer,’ als je in je leven zó bezig bent, dat Hij het door jou ‘ontgonnen’ gebied zal verzadigen, zal ‘na zegenen met Zijn vroe­ge regen, Zijn kennis, ‘ Zijn gedachten, zodat dit herstellingsoord óók nog gehuld zal zijn in zege­ningen. Omgeven zal zijn met het goede, het wel­gevallige en het volkomene, zoals Gods wil is voor elk mensenleven.

Wat een gebied, wat een klimaat zal dat kunnen worden!

Van overwinning tot overwinning  

In Zijn plan beschrijft onze Schepper vervolgens een logisch gevolg van het door Hem bedoelde leven: jij en ik mogen voortgaan van kracht tot kracht. Zó heeft de Heer het voor ons bedoeld. Dit is normaal. We trekken dus niet voort van ‘strui­kelblok tot struikelblok’. Dat is niet normaal.

Maar… hoe kan het dan toch dat wij onze tocht nog wél vaak als zodanig ervaren? Er is één die altijd hindernissen op­werpt en die erop uit is zoveel mogelijk struikel­blokken op onze weg te plaatsen: satan. Maar wij trekken ons van hem niets aan. Uiteindelijk zal hij elk beschadigd tranen­dal moeten prijsgeven. Hij is een overwonnen vijand, overwonnen op het kruis van Golgotha, overwonnen door de eerste, volmaakte mens: Jezus Christus. En daardoor kunnen ook wij hem overwinnen. Paulus schrijft: “Gode zij dank, die ons, de overwinning geeft dóór onze Jezus Christus” (1 Kor. 15:57)

Het is volkomen Gods bedoeling dat wij nu gaan van kracht tot kracht, van overwinning tot over­winning. In 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) staat: “… en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. Ons geloof, dat Hij, Die in ons is, sterker is dan hij die in de wereld is.

Dan komt de kroon op onze overwinningstocht: we verschijnen voor God in Sion. We mogen Zijn aangezicht zien, Zijn heerlijke aanwezigheid

voelen in Zijn lichaam, de gemeente, in Sion, Als wij met Hem ‘bouwen aan kuuroorden’, dan komt er, logischerwijs, herstel in levens van mensen. En het gevolg daarvan is dat Sion, de “gemeente, wordt gebouwd en uitgebreid. Reken maar dat de Heer ons graag ziet verschijnen!

Hé… krijg jij er óók zo’n zin in om in jouw leven ‘eruit te laten komen wat erin zit’? Ik wel. Heus, ik ervaar zélf dat het allemaal niet één-twee-drie ‘voor de bakker’ is, het versprei­den èn ten goede veran­deren van een klimaat.

Maar laten we wel in die gezindheid ’t komend seizoen tegemoet gaan. En onze Heer ziet ons hart aan. Alleen al om ons vóórnemen tot het ver­spreiden van een positief klimaat zal Hij jou en mij rijkelijk belonen. Samen met Hem zou ons alle­daagse leventje nog wel. eens avontuurlijk kunnen worden!

 

Een verterend vuur door Tea Keuper Dijk

“Want onze God is een verterend vuur” (Heb. 12:29).

Boven dit Bijbelgedeelte (Heb. 12:18-29) staat: Grote verantwoordelijkheid. Het gaat over de heerlijkheid en heiligheid van God en over het naderen tot Hem. Tot het naderen van Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, tot tienduizenden engelen, tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, tot de geesten der rechtvaardigen èn tot het naderen van Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond (vers 22 tot en met 29).

Dat God een ‘verterend vuur’ is, klinkt onheilspellend in onze oren. Maar wie zijn gééstelijke oren (en ogen) goed open heeft weet dat dit vuur de ongerechtigheden weg doet, alle machten van satan opruimt, want bij God kan geen ongerechtigheid bestaan. Hij, de enkel goede, positieve, liefdevolle en getrouwe God, heeft Zijn Zoon gegeven, zodat ieder, die in Hem gelooft en Zijn verlossingsplan aanneemt, eeuwig leven heeft!

Wanneer we dit als eerste aangenomen hebben, ons laten reinigen van zonden en vervolgens de Heilige Geest als Leraar binnenlaten in ons leven, gaan de verbindingen met satan eraan, ze worden verbroken, afgelegd en uitgeworpen! En Gods vuur verteert hén. Houdt dus geen kwaad vast, leg iets af, zodra de Geest dit duidelijk maakt! En Gods Geest is een liefdevolle Leraar ter gerechtigheid!

Mensen, vast verbonden, willens en wetens, met het kwaad, worden door satan meegesleurd in het vuur. God echter wil elk mens redden door Jezus’ bloed en herstellen naar Zijn beeld!

Dank U, Vader, voor Jezus, die wil verlossen en bewaren door de Heilige Geest!

 

Troost voor verbrijzelden door Wim te Dorsthorst

Heeft God een behagen in verbroken en verbrijzelde mensen? Er zijn altijd christenen geweest – en ze zijn er nog – die menen van wel. Ze bidden en zingen tot de Heer om verbroken te worden. Nu zal de Heer deze gebeden nooit verhoren om de doodeenvoudige reden, dat Hij geen enkel beha­gen heeft in verbroken en verbrijzelde mensen. Daar komt nog bij dat God geen mensen kan verbreken of verbrijzelen, want Hij is in Zijn wezen enkel goed en licht en in Hem is in het geheel geen duister­nis (Joh. 01:05).

Neen, God heeft behagen in mensen die die onbe­rispelijk zijn naar geest, ziel en lichaam, mensen Gods die volkomen zijn, tot alle goed werk volko­men toegerust, leert Paulus (1 Thess. 05:23; 2 Tim. 03:17).

Wat is een verbrijzelde van geest?

De Willibrord-vertaling spreekt van: “het gesla­gen en diep vernederde gemoed”, dat is een mens wiens levensgeest door de duivel en zijn demonen­leger zo verleugent, ver­nederd en geslagen is, dat hij of zij niet meer kan leven naar de inge­schapen wetten Gods. In de levensgeest of de le­vensadem die God de mens inblaast en waar Jesaja hier ook in vers 16 van spreekt, zijn alle levens­wetten, morele en zedelijke normen, ingeschapen. Ook het besef niet op zichzelf staand te zijn, maar verbonden te zijn met God en het verlangen en de behoefte naar het kennen van die God, is . van nature ingeschapen (Pred. 03:01a; vert. Obbink).

Dat is het licht – de Bijbel noemt het ook wel de lamp – waar de mens bij behoort te leven. Het is het Woord Zijner kracht, dat eeuwig stand houdt en waardoor alles in de schepping on­derhouden en gedragen wordt (Ps. 033:011; Heb. 01:03b). Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27) zegt: “De geest van de mens is een lamp des He­ren, doorzoekende al de schuilhoeken van het hart”. Deze lamp des Heren geeft, vanuit het diepste binnen­ste van de mens, leiding aan zijn hele bestaan.

Hoe de duivel de mens verbrijzeld

Het is juist in de geest van de mens, die God met jaloersheid begeert (Jak. 04:05), waar de duivel zijn vernielend werk wil ver­richten om zo de mens van God te vervreemden. Met zijn horden boze geesten beukt hij op de mens in met leugen, zonde , ‘ziekte, vrome en onreine geesten , afgoderij, occultisme en spiritisme en dooft zo het levenslicht wat in de mens is. Van de goddeloze, dat is de mens zonder God. zegt Johannes 18 vers 6 (Joh. 18:06): “Het licht in zijn tent straalt niet meer, in zijn huis gaan de lampen uit” (vertaling Willibrord). In plaats van dat de mens zou kunnen leven vanuit het ingeschapen levenslicht van God, leeft hij overeenkomstig de loop dezer wereld, zegt Paulus: “De heidenen (de mensen zonder God) leven overeenkomstig de overste van de macht der lucht , dat is de duivel, en ze zijn verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods om de on­wetendheid die in hen heerst” (Ef. 02:02; Ef. 04:18).

Zo zijn de mensen gepro­grammeerd door de duivel, de overste van deze wereld , en leven ze in een systeem. De mens is verleugent en veelal een gebondene en verontreinig­de. Als hij zijn mond opent, komen daar maar al te vaak de inspiraties van de boze geesten door naar  buiten. Daarom zegt Jezus in Matthéüs 15 vers 18 en 20a (Matt. 15:18-20a): “Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart en dat maakt de mens on­rein. Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoere­rij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslaste­ringen. Dat zijn dingen, die een mens onrein ma­ken”.

De mens is van nature niet een onreine, maar door God zeer goed ge­schapen (Gen. 01:31). Alles wat Jezus opnoemt, is door de inwerking van boze, onreine geesten en die ‘maken’ de mens on­rein. zegt Hij.

Zo zijn alle mensen in meer of mindere mate ver­brijzeld en verbroken of lopen ze, zoals de verta­ling van Willibrord zegt: ‘met een geslagen en diep vernederd gemoed’. God­dank zijn er nog vele mensen die ook nog goede dingen voortbrengen, waarvan Jezus zegt :’ “Want uit de overvloed des har­ten spreekt de mond. Een goed mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort” (Matt. 12:34b-35a).

De verbroken mens is een slaaf

De mens kan op velerlei wijze door de machten der duisternis verbrijzeld en verbroken zijn. Altijd is er wel verleugening, want Jezus noemt de duivel de vader der leugen. Er zijn zondemachten, ziektemachten, geweldgeesten. Maar er is ook een vloedgolf van onreine geesten, die het seksuele leven ont­wrichten en het huwelijk en de huwelijkstrouw tot een ouderwetse aangele­genheid verklaren. God zelf heeft echter het hu­welijk ingesteld en de pro­feet Maleachi zegt bijvoor­beeld: “De Here is getui­ge geweest tussen u en de vrouw uwer jeugd, aan wie gij ontrouw geworden zijt, terwijl zij toch uw gezellin en uw wettige vrouw is. Niet één doet zo. die voldoende geest bezit” (Mal. 02:14-15a).

Het is de verleugende, aangetaste, verzwakte geest, (Maleachi spreekt van ‘niet voldoende geest), die de mens doet handelen zoals wij voor ogen zien. Hét gevolg is nog meer ontwrichte levens, nog meer mensen en vooral kinderen met een geslagen en diep vernederd gemoed, direct of indirect door het rijk der duisternis bewerkt.

Er zijn ook vele mensen die verbrijzeld en verbro­ken door het leven gaan door spiritistische en occulte geesten. Dit zijn de mensen die lijden onder verdrukking en vernede­ring van de vijanden en veelal beheerst worden door angst en depressies.

Helaas zijn er ook velen die een behagen gaan vin­den in het kwade. “Die het kwade goed gaan, noe­men , duisternis voorstellen als licht, die in eigen ogen wijs zijn en in eigen oor­deel verstandig, die voor een geschenk de schuldige vrijspreken en de recht­vaardige zijn gerechtig­heid ontnemen”. Wat Jesaja beschrijft in hoofdstuk 5 vers 18 tot 24 (Jes. 05:18-24) gaat pre­cies in vervulling.

Het verbreken van de werken van satan

Maar God is getrouw en heeft in Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus, het woord uit de profeet Jesaja vervuld en is komen wonen bij de verbrijzelden en nederigen van geest. Altijd was Jezus daar waar de schare was, die de wet niet eens kende, bijvoorbeeld in het duiste­re Galilea der heidenen. Voor de geestelijke leiders van die tijd waren het vervloekten, maar de gro­te proclamatie van Jezus was (en is!): “De Geest des Heren is op Mij, daar­om, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij (God) heeft Mij gezon­den om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het ge­zicht; om ‘verbrokenen’ heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” (Luc. 04:18).

Hij kwam niet om mensen te verbreken, maar om de verbrokenen weer op te richten en leven te geven! Daartoe was Hij door God gezonden. Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven, voordat Hij het oordeel (dat is: scheiding maken tussen de mens en de boze geesten door deze uit te drijven; Matt. 12:28) tot overwin­ning heeft gebracht (Matt. 12:20).

De apostel Johannes schrijft later: “Hiertoe is de Zoon van God geopen­baard, opdat Hij de wer­ken des duivels verbreken zou” (1 Joh. 3:8b).

De apostel Petrus formu­leert het met deze woor­den: “God heeft Jezus van Nazareth met de heilige Geest en met kracht ge­zalfd. Hij is rondgegaan weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem” (Hand. 10:38).

Verlossing in en vanuit de gemeente

Nu is deze opdracht en deze taak in handen van de gemeente gegeven. De gemeente gaat volvoeren wat Jezus begonnen is te doen. De gelovigen in de gemeente zijn ook gezalfd met de Heilige Geest en met kracht (Hand. 01:08) en Jezus zegt: “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrijven en op zieken zullen zij de handen leg­gen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:17-18).

God heeft opnieuw omge­zien naar Zijn volk en de woorden van Jesaja zijn weer even actueel als bij de openbaring van Jezus Christus. God zegt: “Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden ervan” (Jes. 57:18).

Ik merkte al op dat niet iedere verbrijzelde treurt om zijn toestand. Er zijn velen die er zich goed bij voelen en alleen maar be­zig zijn op aarde. Geen wonder dat Jesaja 57 vers 17 (Jes. 57:17) ook spreekt van “om de ongerechtigheid zijner hebzucht”.

Maar aan de treurenden schenkt God genezing, leiding en vertroosting. Hij ziet de harten der op­rechten en brengt ze in gemeenten waar het licht voor hen opgaat. “Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat” (2 Kron. 16:09). In de gemeente zal door de juiste prediking de verbroken en verlen­gende geest weer opge­richt worden. Er zal bevrijding, genezing en vertróósting zijn door de kracht van de Heilige .Geest, die in onze harten gegeven is (2 Kor. 01:22). En door de goddelijke liefde die er heerst in het huisgezin van God zal er altijd een luisterend oor zijn en eindeloos geduld om het geknakte le­ven weer op te richten.

De herstellers van de toekomst

Zo bouwt Jezus Christus het huis Gods en dat huis zijn wij zegt Hebreeën 3 vers 6. (Heb. 03:06) God zal in de eind­tijd weer wonen temidden van de verbrijzelden en nederigen van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.

De Heer bouwt de gemeen­te veelal met ‘verbrande stenen’, zwaar beschadig­de mensen, maar zij zullen de herstellers zijn van de toekomst, de zonen Gods, waar de zuchtende en ver­ziekte schepping met reik­halzend verlangen haar uitziet (Rom. 08:18).

De profeet Obadja profe­teerde reeds: “Maar op de berg Sion zal er ontkoming zijn, en die zal een heilig­dom wezen, en het huis van Jakob zal zijn bezit­tingen weer in bezit nemen. Verlossers zullen de berg Sion bestijgen, om over het gebergte van Ezau gericht te oefenen, en het koningschap zal zijn aan de Here”. (Ob. 01:17 en Ob. 01:21). (Obadja 17 en 21).

Zo is er hoop en troost voor de verbrijzelden, want God heeft gesproken: “Ik heb zijn wegen gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treuren­den ervan” (Jes. 57:18).

 

Liefde en lofprijs door Tea Keuper-Dijk

Hoe beantwoorden wij Gods liefde?

Liefde is de meest God­delijke eigenschap, die er bestaat. Gods wezen is immers liefde’ Zijn lief­de deed Hem scheppen en daarna alles onderhouden, waf Hij geschapen had. Hij is barmhartig, liefdevol en vol van goedertierenheid.

Hoe kunnen wij nu Gods liefde beantwoorden? God schiep ons met de mogelijk­heid óók lief te hebben. Hij gebood de mensen dan ook: Heb God lief boven alles en de naaste als je­zelf. Jezus herhaalde dit grote gebod later nog eens. Vaderen Zoon wis­ten dat liefde de Goddelij­ke kracht is, die alles overwint!

In het evangelie van Johannes en de brieven van deze apostel worden heer­lijke en duidelijke dingen over de liefde gezegd. Het is goed hierover in Gods Woord te lezen. Een paar teksten: 1 Johannes 2 vers 5 (1 Joh. 02:05): “Wie zijn woord bewaart, in dien is de liefde Gods volmaakt”. 1 Johannes 4 vers 16 (1 Joh. 04:16): “Wie in de liefde blijft, blijft in God”. Ook in Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05) staat iets waar we geweldig veel aan hebben: “En hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest.

Door Gods Geest kunnen wij liefhebben

Nu is er, doordat alle men­sen gezondigd hebben, moeten ze gewoon doen, beoefenen. Niet opdat het nu eenmaal hóórt of ‘in’ is. Dan doen we het ‘vanuit ons vlees’. Dan kunnen we het beter laten. Maar als de liefde van God ons hart vervult en we het ons bewust worden. dan prijzen we Hem met heel ons wezen!

God verlangt naar onze liefde!

Als twee mensen van elkaar houden, laten ze dit elkaar ook weten. Als ze ver van elkaar zijn door te schrijven of te bellen, als ze elkaar na lange tijd zien (in de verte) door te zwaaien en te roepen. Als ze elkaar na lange tijd weer dichtbij zich hebben door omarming of kussen. Zo verlangt God naar ons. Hij verlangt intens naar onze liefde. Hij begeert onze geest met jaloersheid (Jak. 04:05). We hebben im­mers vaak zo lang geluis­terd naar andere verlei­dende geesten!

Als we ons bewust worden van Gods wonderbare eeuwigdurende liefde, kunnen we Hem te allen tijde prijzen en Hem zeg­gen , dat we Hem toebeho­ren! Ook in moeilijke tij­den. Immers, Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023) zegt: “Wie lof offert, eert Mij en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien”.

“Lofoffers brengen wij aan U in Uw huis, o Heer. En wij brengen aan U: een offer van dankzegging. En wij brengen aan U: een offer van vreugd!”.

 

Dankbaarheid door Tea Keuper Dijk

God, het is fijn

om dankbaar te zijn

ook voor de kleine dingen,

waar ik van kan zingen,

die ik nu zó maar

héél bewust ervaar.

Ik leef vanuit Uw zekerheid

en dat bewerkt mijn dankbaarheid!

 

 

1987.07-08 nr. 283

Levend geloof 1987.07.08 nr. 283

Onze plaats in de hemelse gewesten

“God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om Zijn grote liefde, waarmede  Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt met Christus, – door genade zijt gij behouden -, en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 2:4-7).

Als leden van de gemeente van Jezus Christus weten wij dat wij door genade een kind van God zijn, dat wij verzoend zijn door het bloed van Jezus en dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Toch komt vooral dit laatste bij heel veel christenen nog te weinig of helemaal niet uit de verf, terwijl dit juist de sleutel is tot een vruchtbaar functioneren in het plan van God. Nu is de zekerheid van het ‘kind van God’ zijn bij de meeste wedergeboren christenen wel vaak zo diep verankerd, dat daarover geen enkele twijfel meer aanwezig is. Maar met het ‘geplaatst zijn in de hemelse gewesten’ ligt het vaak heel anders. Wat is daarvan de oorzaak?

We kunnen rustig stellen dat hoofdoorzaak nummer éen is de tegenstand uit het rijk der duisternis. Satan zal alles op alles zetten om ons functioneren in dienst van Gods koninkrijk te beletten. En zolang wij ons niet bewust zijn dat wij in de hemelse gewesten ons domicilie hebben, kunnen wij hem weinig schade berokkenen. Immers daar wordt de strijd uitgevochten, daar wordt telkens weer beslist wie als overwinnaar uit de bus komt. Paulus maakt daarom ook niet zomaar een losse opmerking als hij schrijft dat we de wapenrusting Gods aan moeten doen, “om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels” (Ef. 6:11). En hij vertelt er ook duidelijk bij waarom het in de geestelijke strijd gaat: “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12). Z

 

Geestelijke geboorte en Geestelijke groei

Het is dus een geestelijke strijd waar we mee te maken hebben, en die kunnen we alleen aan als we geestelijk onze plaats hebben ingenomen in de hemelse gewesten. Wij mogen ons daarom ook niet laten afremmen door de vijand, die wil beletten dat we deze geestelijke plaats innemen. Na de geestelijke (weder) geboorte behoort de geestelijke groei te volgen. Als in natuurlijk opzicht ‘groei’ een vanzelfsprekende zaak is, hoeveel temeer in geestelijk opzicht!

Deze geestelijke groei met als positief gevolg dat we te allen tijde de dingen geestelijk zien – begint met de doop in de Heilige Geest. De Heilige Geest wijst ons de weg naar de volle waarheid en bewaart ons er voor dat we zij- en dwaalwegen opgaan, want door de Heilige Geest gaan we de dingen geestelijk zien en beoordelen. Maar daarbij is het wel belangrijk dat onze geest meer en meer een éénheid gaat vormen met de Heilige Geest. Als we de doop met de Heilige Geest alleen maar zien als een soort ‘ervaring’ blijft ons geestelijk denken, spreken en handelen toch min of meer achterwege en komen we ook nooit tot volle doorbraak in de geestelijke wereld (de hemelse gewesten).

Wat een bemoediging en houvast geeft overigens het feit dat Jezus zelf ons in dit opzicht tot voorbeeld is en de weg voor ons heeft gebaand. Toen Hij nog lichamelijk op aarde was, sprak Hij over zijn heengaan met de woorden: “Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt waar Ik ben” (Joh. 14:3). Daardoor kon Paulus later aan de Efeziërs schrijven dat we door ons geloof in Jezus, niet alleen levend gemaakt zijn met Hem, maar ons ook  mede een plaats is gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. In het begin van zijn brief had hij zijn dankbaarheid hierover reeds uitgesproken met de woorden  “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus” (Ef. 1:3).

 

Waarom onze plaats in de hemelse gewesten is

De geestelijke rijkdom die wij ontvangen hebben in Christus Jezus, is met geen pen te beschrijven. Het kan ons alleen maar in dankbaarheid doen uitroepen: ‘Hoe groot en hoe goed bent U!’ En dan te bedenken dat het niet voor een enkeling bestemd is, maar voor al Gods kinderen. “In het huis mijns Vaders zijn vele woningen; anders zou Ik het u gezegd hebben”, sprak Jezus (Joh. 14:2a). Bij God is geen woningnood. Er is plaats voor ieder! Vraag uzelf eens af of u uw geestelijke woning in de hemelse gewesten reeds hebt betrokken. Of blijft u nog buiten bivakeren? God wil zijn doel met ons leven bereiken, maar dat gaat niet buiten de richtlijnen die Hij gesteld heeft om. Zijn plan is een volmaakt plan, ook voor ons persoonlijk leven. Daarom is onze plaats daar waar ook Christus is: m de hemelse gewesten. Daar mag niemand ontbreken, want bij Gods plan tot herstel van zijn schepping is de gehele gemeente betrokken. Door middel van de gemeente zal aan de overheden en de machten de veelkleurige wijsheid Gods bekend worden gemaakt (Ef. 3:10). En door middel van de gemeente zal in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van de genade van Christus getoond worden (Ef. 2:7a).

  1. J. R. Doornink

 

Verlost van de toorn door Evert van de Kamp

 

In het Oude en Nieuwe Testament wordt veel gesproken over de toorn van God. Dat klinkt dreigend, beklemmend. Bij menigeen roept dat het beeld op van de ‘God der wrake’, een angstig spookbeeld. Velen zijn werkelijk beangst. Voor anderen heeft deze ‘God’ afgedaan. Een God mét in zich het karakter van toorn, het wezen van wraak, hoeft voor hen niet (meer).

Trouwens steeds meer op­rechte christenen weten met het begrip ‘de toorn van God’ en notabene ‘de toorn van het Lam’ (Openb. 6:17) geen raad. Zou het een uitdaging voor ons kunnen zijn om te proberen daar, vanuit het ‘Volle Evangelie’, ver­andering in aan te brengen?

 

De uitdaging van het volle evangelie

Maar bij het horen of zien van de naam ‘Volle Evan­gelie’ gaan bij vooral heel wat medechristenen de stekels nog omhoog. Men vindt de mensen die daar­bij zijn zo sektarisch, overdreven, dweepziek, aanmatigend, irritant en soms zelfs belachelijk. Ze weten het immers altijd beter dan een ander. Ze menen wérkelijk de wijs­heid in pacht te hebben.

Dit oordeel is bepaald niet vleiend. En niet altijd ten onrechte. ‘Volle Evangelie christenen’ kunnen, net als anderen, ongelofelijk naïef, star en bot reageren. De naam ‘Volle Evan­gelie’ is een besmeurde naam geworden. Helaas! Er zijn er die deze ’titel’ daarom maar laten schie­ten. Zij tooien zich liever met een naam, die minder weerstand oplevert. Jam­mer, een beetje smaad kan heus geen kwaad. Maar bovenal is het spijtig dat de uitdaging die er van uitgaat, zo verdwijnt.

Het Volle Evangelie kan nooit betekenen dat men het daar alleen weet, of beter zou weten dan wie , ook. Geen sprake van. Maar het Volle Evangelie betekent wel dat men zich daar ten volle en steeds weer opnieuw wil inzetten om de ware geestelijke betekenis van elk woord van de Bijbel als Woord van God boven water te krijgen. En – dat is nog belangrijker – wil praktiseren.

De gemeente van Christus mag zonen Gods gaan voortbrengen. Zoals Jezus on do apostelen het Woord van de Schrift verstonden door de Geest van God, willen wij nu ook wij net als zij de doop met de Heilige Geest ontvangen hebben, in datzelfde spoor’ verder gaan. Dat is Pinksteren, een uitda­ging voor en van het Vol­le Evangelie. Een appèl om te leven en te strijden naar de geestelijke regels van het evangelie. (2 Tim. 2:5).

 

¿Wat is de toorn van God?

Zo willen wij ook de gees­telijke betekenis vatten van het Bijbelse begrip ‘de toorn van God en van het Lam’, dat telkens weer zoveel tongen in beweging brengt. Het gaat om de vraag: Wat is de toorn van God? Als God in zijn wezen enkel goed is, enkel liefde is, hoe hanteert God die toorn dan? Of doet een bron soms uit dezelfde ader zoet en bitter water op wellen? (Jak. 3:11).

Met andere woorden: Is in God de volmaakte liefde, maar ook het element van de wraak aanwezig? Is God er op uit om wraak te nemen op de mens die maar niet naar Hem wil luisteren? In de trant van: ‘Je luistert niet naar Mij, goed dan krijg Ik je wel’.

Nee, zo is het niet. In 1 Timótheüs 2 vers 4 (1 Tim. 2:4) staat onomwonden dat het de wil van God, onze Heiland, is dat alle, mensen behou­den worden en tot erken­tenis der waarheid komen. Maar het is wel zo, dat God nooit en te nimmer in het kwade mee kan gaan of komen. Al het boze en kwade is Hem volstrekt en volkomen vreemd. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, zegt 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 1:6). Krachtens zijn wezen is Hij werkelijk enkel goed en heeft Hij geen enkele gemeenschap met enige vorm van kwaad of onge­rechtigheid. Het is in Hem niet!

Door de beïnvloeding van de satan kwam de mens tot zonde. Tot afval van God. De mens trad eigen­willig in gemeenschap, in contact met de machten der duisternis. Vanaf dat moment, die val, richt God zich tegen alle boze geesten, die onder andere tot zonde verleiden, ziek maken, etc.

Dit beeld van de Vader heeft Jezus ons duidelijk getoond. Jezus toonde het immer bewogen hart van de hemelse Vader voor elk mensenkind. De instelling van Christus was de mens te scheiden van de machten: ziekte- machten, zondemachten, doodsmachten, onreine geesten, etc. De evange­liën staan er vol van.

De apostel Petrus zou later van de Heer getui­gen: “God heeft Hem met de Heilige Geest en met kracht gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem” (Hand. 10:38). En Jezus gaf zijn volgelingen dezelfde opdracht mee. (Luc. 10:1-20).

Niet de mens, maar de duivelse en demonische geesten heeft God voor eeuwig verworpen. Zij vormen zijn toorn, zij zijn Gods gramschap. De mens is geen voorwerp van Gods toorn. Onze God is ook geen God die mensen van eeuwigheid voorbe­schikt tot een eeuwig ver­derf.

De mens kan wel voorwerp van die toorn worden door de volkomen identificatie, de vereenzelviging met de boze geesten. Zo lezen wij in Efeziërs 5 vers 6 (Ef. 5:6): “Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoor­zaamheid. Doet dan niet met hen mede”. En in Kolossenzen 3 vers 5 en 6 (Kol. 3:5-6) lezen wij: “Doodt dan de leden die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeer­ten en hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, om welke dingen de toorn Gods komt”. Zie ook 1 Thessalonicenzen 2 vers 15 en 16 (1 Thess. 2:15-16).

In Romeinen 1 vers 18 (Rom. 1:18) schrijft de apostel Paulus: “Want de toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, die de waarheid in ongerechtig­heid ten onder houden”. Dan geeft God de mens prijs, Hij kan niet anders, aan de duistere machten die hij dient. Ananias en Saffira kwamen letterlijk om door de boze geesten die zij dienden (Hand. 5:1-11). Zij raakten in de vernieling door het geweld van de toorn, de duistere machten. Een geestelijke wet trad in werking. In hun goddeloosheid, het willens en wetens ingaan tegen het werk van de Heilige Geest, worden ze overgelaten aan de mach­ten , die zich als de toorn van God openbaren. Geweldgeesten blazen bij hen hun laatste adem uit.

In Efeziërs 2 vers 2 (Ef. 2:2) spreekt de apostel over een wandel overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinde­ren der ongehoorzaamheid. Door zo te handelen haalt een mens zelf de toorn van God, de boze geesten dus, over zijn leven heen. En in zijn weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt de (ongehoor­zame) mens zelf de toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oor­deel Gods (Rom. 2:5). God wil dat niet en doet dat dan ook niet. Het is de mens zelf die zich mee laat slepen door de sata­nische machten en zich zelf stelt onder de toorn.

 

Van nature kinderen des toorns

Paulus schrijft in Efeziërs 2 vers 3 (Ef. 2:3): “Wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns”. De belijdenis van velen is nu dat ieder mens in zonden ontvangen en geboren wordt. Door de val van Adam en Eva is de menselijke natuur vol­komen verdorven. Dat is de mens zijn erfdeel van Adam af (Heidelberger Catechismus: zondag 3). Men leert dat de mens aan de toorn van God is on­derworpen vanwege de aangeboren zonde. Van nature of door de natuur is dat zo vanaf de geboor­te. Dat zou betekenen dat elke menselijke persoonlijk­heid al bij voorbaat krach­tens zijn geboorte verdor­ven zou zijn. In die lijn blijft de mens zondaar tot zijn dood, alsof Christus niet voor de zonde gestor­ven zou zijn.

Ik denk dat God met die uitdrukking ‘van nature’ iets anders bedoelt. Ik denk dat wij mogen spre­ken van een bijna hélaas vanzelfsprekende gang van zaken. De mens wordt immers geboren in een duistere, boze wereld. Hij ziet het ‘licht’ in een we­reld die in het boze ligt. Van die wereld, zegt Je­zus , is de duivel de over­ste en hij wordt buiten geworpen. (Joh. 12:31). Daardoor komt er een natuurlijke ontwikkeling op gang, een groei- en ont­wikkelingsproces waardoor de mens een kind des toorns, wordt.

Hij is het niet, hij wordt het door de niet aflatende pressie en de vele ver­leidingen van de machten van satan. En dat duivel­se” proces wordt pas door­broken als de mens zich over laat zetten uit de heerschappij van de duivel in het Koninkrijk van de Zoon van de liefde van God (Kol. 1:13). Wie zich niet laat overzetten en dus tegen de wil van God ingaat, blijft onder de toorn, onder de macht van de boze (Joh. 3:36).

Het is enorm heerlijk dat de Heer deze geestelijke inzichten heeft gegeven. Waar wij weet hebben ge­kregen van het verzoe­ningswerk van de Heer Jezus, geloven en ervaren wij dat de toorn van de zonde weg is. We onder­scheiden door de Geest zelf waar het op aan komt en maken scheiding tussen geod en kwaad. In 1 Thessalonicenzen 5 vers 9 en 10 (1 Thess. 5:9-10) staat een woord dat wij de duivel voortdurend voor mogen houden: “God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Heer Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij wa­ken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven”. Daar houden wij ons aan vast. Wij willen het einddoel des geloofs bereiken, dat is de zalig­heid der zielen.

(1 Petr. 1:9).

 

Jezus behoudt en verlost van de toorn

“God bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Chris­tus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. Dit schrijft Paulus in Romeinen 5 vers 8. (Rom. 5:8) En dan vervolgt hij in de verzen 9 tot en met 11 (Rom. 5:9-11): “Veel meer zullen wij der­halve thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn. Want als wij toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behou­den worden (van die toorn), doordat Hij leeft; en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God door onze Heer Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hebben”.

Gerechtvaardigd door het geloof in Jezus Christus valt er een heel brok – toorn weg aan pressie en verleiding van boze gees­ten. En is er nog wat, dan mag een mens vrijge­maakt worden van de duistere machten. Maar ook daarna, na verzoening en vrijmaking, probeert de boze de mens opnieuw in zijn macht te krijgen en te houden. Op alle mo­gelijke en onmogelijke ma­nieren tracht de satan de innerlijke mens, de gees­telijke mens, aan te tas­ten. Welnu, dan mogen wij weten dat wij ook daarvan. behouden kunnen worden^ door Jezus doordat Hij leeft. “Hij kan volkomen behouden wie door Hem – gerechtvaardigd door het geloof – tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Heb. 7:25).

Dat kost strijd. De gees­telijke strijd gaat altijd door. Het is tot God gaan, naar Jezus toe en je be­houdenis blijven bewerken. Je kunt niet apathisch aan de kant blijven staan en lijdelijk toezien hoe de duivel huishoudt. (Filip. 2:12-13). Maar in die strijd behoudt de Heer Jezus zelf je van de toorn, de duistere geesten. Is dat niet machtig?

 

Tenslotte: Jezus verlost ook van de komende toorn! (1 Thess. 1:10). In zijn boek: “Bijbelse woorden en hun geheim” noemt Pop dit de eschatologische toorn. In het laatste bijbelboek: “De Openbaring van Johannes” wordt daar veel over gesproken. Je leest dan meermalen: “De toorn Gods is gekomen” (Openb. 6:17; Openb. 11:18, etc.).

In de laatste tijd overstro­men zware en felle mach­ten der duisternis de aar­de. Gods volk mag ook dan rekenen op Gods be­scherming. De Heer zelf zal zijn gemeente op mach­tige wijze onderhouden, beschermen en leiden. (Openb. 12:14). Haar zelfs meer en meer inschakelen bij de strijd die leidt tot de ondergang van het rijk der duisternis.

Voor elke situatie en voor elke tijd geldt: “Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw” (Ps. 91:1-2).

 

 

 

Vruchtdragen

“Want in die hoop’ (de verlossing van ons lichaam) zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding” (Rom. 8:24-25).

Romeinen 8 vers 18 tot 30 (Rom. 8:18-30) gaat over de hoop, de verwachting van Gods kinderen. De wereld werd door de zonde onderworpen aan de vruchteloosheid. God had haar tot vrucht dragen geschapen. Tot zichtbare natuurlijke vruchten: mensen, dieren, planten, bloemen én tot ‘onzichtbare’ vruchten van de ménsen, Gods beelddragers: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid. gerechtigheid, geduld, die zichtbaar zouden worden in hun leven op aarde.  Door Gods Geest, die Hij te allen tijde wil geven aan wedergeboren kinderen van Hem, is het weer mogelijk, de vruchteloosheid van de schepping te ontkomen. Door verbintenis met Gods Geest brengen we weer vruchten voort, die de bekering waard zijn!

Hoe meer mensen dit gaan doen, hoe meer zij in gemeenschap met God gaan leven, des te meer komt God tot zijn doel: de volmaakte schepping, zoals Hij die altijd heeft gewild en nog wil. Ons lichaam en het gehele lichaam van Christus, zijn gemeente, verlost van de vruchteloosheid en klaar om geopenbaard te worden. Het is al in werking en.we verwachten het verder met volharding!

Vader, dank U voor Uw verlossingsplan. Voor Uw geloof in Uw schepping!

Tea Keuper Dijk

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (9)

De geboorte van Kaïn en Abel

“En Eva werd zwanger en baarde Kam; en zij zeide: Ik heb met des Heren hulp een man verkregen” (Gen. 4:1b). Letterlijk staat er: ‘Ik heb met de Here een man verworven’. Het woord ‘hulp’ staat er niet. (‘Ik heb verworven’: qaniti).

“Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kaïn landbouwer” (Gen. 4:2). Letterlijk staat er: ‘Zij ging voort met baren zijn broeder Abel’. Er wordt heel nadrukkelijk vermeld dat het ‘zijn broeder’ is. Het lijkt een overbodige opmerking, want als Eva voortgaat met baren, is de volgende zoon automatisch de broeder van de eerste zoon. Het woord ‘zijn broeder’ krijgt het accent, want het gaat om: Hoe leef je als broeders?

De naam Abel is in het Hebreeuws: Hebhel. Het betekent: ijdelheid. Het is hetzelfde woord waar het boek Prediker mee begint: IJdelheid der ijdelheden. Hebhel betekent oorspronkelijk: damp, ijle damp.

We zien hier twee figuren naast elkaar. Wij zullen dit in het boek Genesis steeds weer tegenkomen. De ene figuur is vertegenwoordiger van het volk Israël; de andere figuur is vertegenwoordiger van de heidenen. Hier is  Kain beeld van het volk Gods en Abel beeld van de heidenen. Het is ook een verklaring voor teksten, zoals ‘de heidenen volgen ijdelheid’. Jeremia 2 vers 5b: (Jer. 2:5)”Zij zijn het nietige nagelopen”. Hier staat het woord Hebhel: damp. De afgoden worden slechts met het ene woord ‘damp’ getypeerd. Psalm 94 vers 11 (Ps. 94:11): “De Here kent de gedachten der mensen: ijdelheid (damp) zijn zij”. Er zijn nog meer teksten te noemen waarin dit woord voorkomt. In Gods ogen zijn de heidenen met hun afgoden: damp.

Kain is beeld van het volk Gods, omdat hij de oudste is en verantwoordelijk gesteld voor zijn broeder. Een grondregel is dat ‘eerstgeborene zijn’ een verantwoordelijkheid is. In het boek Genesis draait alles om de eerstgeborene. De eerstgeborene is: één voor allen. Hij wordt aangesproken en moet een weg gaan, met het oog op allen. Paulus zegt in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 8:29) dat Jezus de Eerstgeborene is onder vele broeders. Jezus nam het op voor zijn broeders en deed precies het omgekeerde van wat Kain deed. Van Ezau staat dat hij het eerstgeboorterecht verachtte. Het kon hem niet schelen en hij wilde ook de verantwoordelijkheid niet dragen. Hij schudde die van zich af.

Kain en Abel kregen allebei een beroep (vers 2b). Abel werd schaapherder; een typisch heidens beroep. Kain werd landbouwer. Letterlijk: ‘Kain werd dienaar van de aardbodem’. Dit is hélemaal in overeenstemming met de scheppingsopdracht. Kain zit nog in de lijn van de oorspronkelijke mens.

 

De offers (gaven) van Kaïn en Abel

“Na verloop van tijd nu bracht Kain van de vruchten der aarde aan de Here een offer” (Gen. 4:3). ‘Na verloop van tijd’ is erg vrij vertaald, terwijl het woord ‘offer’ in feite ‘gave’ moet zijn. Helemaal letterlijk vertaald, staat er: ‘Hij bracht een toeleiding aan de Here’. Dus hij leidde iets naar God toe, van de vruchten van de adamah. De adamah speelt een belangrijke rol in dit hoofdstuk.

“Ook Abel bracht er één, van de .eerstelingen van zijn schapen” (Gen. 4:4). De eerstelingen waren altijd voor God. Het is beeld van de heidenen, die de werken der wet in hun hart geschreven hebben. Wat later in de thora gezegd wordt, doet Abel al, terwijl er nog geen thora is: de eerstelingen zijn voor God. Het gaat hier om een gave. Vers 4b zegt dat het ‘van hun vet’ is. ‘Al het vet is voor de Here’, is ook een principe (Lev. 3:16b).

“En de Here sloeg acht op Abel en zijn gave, maar op Kaïn en zijn gave sloeg Hij geen acht”

(Gen. 4:4b-5). Het verschil wordt in het vervolg openbaar: “Toén werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok (vs.5b).

Letterlijk: ‘Kaïn ontstak ten zeerste en zijn aangezicht viel’. Uit de toorn blijkt dat Kaïns houding niet goed was. Zijn motivatie deugde niet. Blijkbaar heeft hij zijn gave aan God gebracht om bij God in een goed blaadje te komen. Toen hem dit niet lukte werd hij zeer boos.

Het Hebreeuws werkt heel sterk met lichaamsdelen. Het aangezicht is de spiegel van het wezen van de mens. Denk maar aan het leven ‘van aangezicht tot aangezicht’. Als je aangezicht ‘valt’ betekent het, dat je de communicatie verbreekt. Je kijkt de ander niet meer aan. Het ‘verheffen van het aangezicht’ is het contact, de communicatie,. Daarom staat er in de zegen van Num. 6:26: “De Here verheffe zijn aangezicht over u”?

Het is zo mooi dat God nog steeds het gesprek met Kain zoekt. “En de Here zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken en waarom is uw aangezicht gevallen? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt?” (Gen. 4:6-7). God zegt: ‘Kain, je mag je aangezicht opheffen. Je mag leven met open vizier: van aangezicht tot aangezicht’. ‘Goed handelen’ is: handelen in overeenstemming met de schepping. ‘Goed’ is het woord uit Genesis 1. “Maar indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte (toewending) naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen” (vs.7b). Op dat moment was de zonde nog buiten. Kai’n kon nog kiezen en over de zonde heersen.

 

Kaïn kende niet met zijn hart

“Maar Kai’n zeide tot zijn broeder Abel: (Laten wij het veld ingaan). Toen zij nu in het veld waren, stond Kai’n tegen zijn broeder Abel op en doodde hem” (Gen. 4:8). Wat Kai’n sprak, staat er niet. De vertaler heeft ingevoegd: ‘Laten wij het veld ingaan’. Het staat ook tussen haakjes. Het staat niet in de grondtekst.

‘Opstaan’ is in de Bijbel een zeer belangrijk woord. Als een mens opstaat, is het altijd ten goede of ten kwade. Je staat op ten behoeve van je broeder, óf je staat op ten koste van je broeder. Als Jézus opstaat, staat Hij op ten behoeve van zijn broeders. Een mens staat nooit op voor zichzelf. Kai’n is de eerste mens die opstaat, maar hij staat op tégen zijn broeder. Het loopt uit op de dood, want Kai’n doodt Abel.

“Toen zeide de Here tot Kai’n: Waar is uw broeder Abel?” (vs.9a). God vraagt aan de mens: ‘Waar is uw broeder?’ Kai’n was de eerstgeborene; dus, de verantwoordelijke. “En hij zeide: Ik weet het niet” (vs.9b). Letterlijk: ‘Ik heb niet gekend’. Het is merkwaardig dat Genesis 4 begint met: Adam kende; Eva; en Kaïn zegt: ‘Ik heb niet gekend’. Er staat niet wat hij niet gekénd heeft, maar je kunt heel goed de gedachte invullen: ‘Ik heb Abel nooit gekend’. Kain heeft in wezen zijn broeder nooit als broeder gekend. Kain had geen hartskennis. ‘Kennen’ is in de Bijbel altijd een ‘kennen met het hart’.

“Ben ik de bewaarder van mijn broeder?” (vs.9c). Hier komt het woord ‘bewaren’ weer terug. Zoals Adam de hof moest bewaren en de cherubs de weg tot de hof moesten bewaren, moest Kain zijn broeder bewaren. De Bijbelse leer over de mens is, dat hij de bewaarder van zijn broeder is. Kain stelt meteen de kernvraag: ‘Ben ik de bewaarder van mijn broeder?’ Het Hebreeuws kent het woord ‘ik’ met veel nadruk. Je zou het haast dubbel moeten vertalen, met: ‘ik, ik?’ Normaal hoeft het Hebreeuws het woord ‘ik’ niet te gebruiken. Het zit dan in de uitgang van het werkwoord. . Als het met nadruk gezegd moet worden, zegt men ‘ani’. Met nog meer nadruk, wordt de langere vorm ‘anokhi’ gebruikt. Dus ‘De bewaarder van mijn broeder, ik?’ (anokhi).

“En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan?” (vs. 10a). Er staat eigenlijk: ‘Wat hebt gij gemaakt?’ ‘Maken’ is het woord uit het scheppingsverhaal. God maakte alles. Nu zegt God tot Kain: ‘Wat hebt gij gemaakt?’

Vers 10b, letterlijk: “De stem van het bloed van uw broeder dat schreeuwt tot Mij van de aardbodem”. Het bloed heeft een stem. Er is één ding waar de aardbodem niet tegen kan: tegen het vergoten bloed. De aardbodem kan één ding niet dragen: broeders, die niet als broeders leven. Daar bezwijkt de aarde onder.

Er staat, als gevolg, want God stelt een feit vast: “En nu, vervloekt zijt gij, wég van de aardbodem” (vs.11). Met andere woorden: ‘Als jij geen broeder wilt zijn, kan de aardbodem jou niet meer dragen; dan ben jij een vervloekte’. Je kunt ook vertalen met: ‘een vervloekte ben jij’.

 

Het bloed heeft een stem

“En nu, vervloekt zijt gij, wég van de aardbodem, die zijn mond heeft geopend (opengesperd), om het bloed van uw broeder uit uw hand te ontvangen. Wanneer gij de aardbodem dienen zult, dan zal hij u zijn kracht niet meer geven; zwervend en zwalkend zult gij op de aarde worden. (Er staat in het Hebreeuws een alliteratie. Dit moet in de vertaling ook tot uiting komen: ‘zwervend en zwalkend’). En Kain zeide tot de Here: Te groot is mijn schuld om te dragen” (Gen. 4:11-13).

Kain spreekt nog steeds tot God. Ik geloof dat wij Kain vaak te gauw hebben afgeschreven. Het verhaal eindigt met een ‘open slot’. In het Hebreeuws staat er: ‘Te groot is mijn verwrongenheid om te dragen’. Hier zit het woord ‘verdraaien’ in.

“Zie, Gij hebt mij deze dag verdreven van boven het aangezicht van de aardbodem” (vs.14). De aardbodem heeft ook een aangezicht en is niet zomaar een voorwerp waarmee je doen kunt wat je maar wilt. Als Kain verdreven wordt van boven het aangezicht van de aardbodem, dan heeft de aarde in feite voor Kain geen gezicht meer. Alles wordt onpersoonlijk.

Verder lezen wij in vers 14: “…en ik moet mij voor Uw aangezicht verbergen”. Of; ‘Ik moet voor Uw aangezicht verborgen zijn’, “…zwervend en zwalkend zal ik worden op aarde. En het zal geschieden, al wie mij vindt, zal mij doden”. ‘Het zal geschieden’ staat ertussen. Kain ziet het, als het ware, als een dreiging aankomen.

Maar nu komt het mooiste punt van het verhaal! “En de Here zei tot hem: Geenszins, al wie Kain doodt, wordt zevenmaal gewroken. En de Here stelde een teken aan Kain, dat niemand die hem zou vinden, hem zou slaan. Toen ging Kain weg van het aangezicht des Heren, en ging wonen in het land Nod ten oosten van Eden”. (Letterlijk: ‘Kain ging uit van voor het aangezicht des Heren en hij ging zetelen in het land Nod, ten oosten van Eden’). (Vs.15-16).

Wat was nu het teken dat Kain ontving? Daarover in de volgende aflevering.

 

Intermezzo Oma is bij de beweging!

Oma is bij de beweging! Tja, voor de familie een bedenkelijke zaak. Bij de beweging, dat hoort zo apart. Ze gaat er bijna iedere woensdagavond heen. Heel geheimzinnig, zo’n beweging!

Nee, oma is niet aan het bewegen op een avond van de bejaardengym. Dat zou op haar leeftijd heel wat aannemelijker zijn geweekt. Ze is ook niet beland in een actieve bejaarden vrouwen beweging, die alsnog voor hun rechten willen vechten.

Oma komt in een heel andere beweging. Een beweging van de Geest van God. Iedere woensdagavond komen ze bij elkaar, oud en jong, om God te zoeken, door Woord en Geest. Om Hem te aanbidden met hun leven en wezen. Daar zit oma tussen en ze geniet, iedere woensdagavond weer. God is immers in hun midden.

Oma is bij het ouder worden niet vast komen zitten in haar hoge leeftijd, ze is al 83 jaar! Ze denkt niet: ‘Ik ben van een heel andere tijd, een heel andere generatie’. Nee, oma beweegt zelf mee. Laatst kwam ze met haar moeite naar voren om hardop te kunnen bidden. Ze durfde het gewoon haast niet. Maar ze had altijd goed opgelet, en zo begrepen en ervaren, dat waar de Geest van God is, daar is vrijheid. Ook vrijheid om wel hardop te kunnen bidden.

Ze had zichzelf niet gesust met de gedachte, dat ze het nog nooit gedurfd had. Nee, oma zat in beweging, of beter: er zat beweging in oma! Anders dan op de bejaardengym, wordt geoefend of bij de vrouwenbeweging wordt gestreden.; oma beweegt zich in de Geest. Vanuit de geestelijke wereld, verbonden met haar God mag ze zich bewegen en haar rechten opeisen, vrij zijn als kind van God!

Het gevolg bleef na gemeenschappelijk gebed dan ook niet uit. Oma durfde weer te bidden. Meer dan eens sprak ze vrij uit tot haar Heer. Oma is een voorbeeld van beweging en dat is ons allemaal veel waard.

Het is niet alleen: ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’. In Gods beweging geldt met evenveel kracht – en dit ter bemoediging van alle oudere gelovigen – : Hij, doet ook opa’s en oma’s jong en fris zijn in hun ouderdom. Ook zij hebben de toekomst!

Gerry Velema

 

Wat lezers schrijven:

 

“Levend geloof” tot zegen in Suriname

“Ik groet u in de Naam van onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Ik ver­blijd mij te allen tijde in de Here die mij genadig is. Ik verblijd mij ook over het feit dat Hij mij in Nederland een stel fijne broeders en zusters gaf.

U kunt zich misschien niet voorstellen hoe ver­heugd en dankbaar ik ben dat u mij tot op heden toe nog steeds het blad “Levend Geloof” gratis toezendt. Ik schreef u een hele poos geleden, dat ik u geen geld kan overmaken, van­wege de deviezenproblemen alhier. Zelfs de eerste levensbehoeften zijn schaars. Maar persoonlijk ben ik God dankbaar dat Hij steeds heeft voorzien. Ik ben voorganger in een gemeente van Haïtiaanse gastarbeiders. Ze zijn hier een soort tweederangs­burgers. Maar ze weten door het Woord dat ze in Gods hart een plaats heb­ben gevonden als Konings­kinderen door het offer van onze Heer Jezus.

Nogmaals heel hartelijk dank voor het blad. De artikelen zijn me tot grote zegen en ik mag u nog meedelen dat ik regelmatig Bijbelstudies in onze gemeente geef, gebaseerd op artikelen uit “Levend Geloof” .

  1. Rickets, Paramaribo.

 

¿Wat mag God van ons verwachten?

Het artikel “Wat mag God van ons verwachten?” (van Peter Hagendoorn in nr. 279), vond ik zeer goed. Een duidelijk gegeven waarom misschien gebeden niet verhoord worden. Vooral de vraag: Maar hebt u zich wel eens af­gevraagd, of er voor God een reden is om speciaal aandacht te schenken aan uw gebed? Kortom een frisse Bijbelse benadering en bijbels gezien zeer juist. Kort maar krachtig!

Er staat immers: indien Mijn woorden in u blij­ven, ‘vraagt wat gij- wilt.. (Joh. 15:7). Dus pas als Zijn woorden in ons blij­ven, kunnen wij vragen wat wij willen. Meestal hanteert men alléén het tweede gedeelte van de tekst en komt men gees­telijk in de problemen” .

  1. Scholten, Enkhuizen.

 

Welke rol speelt ons gevoel?

“In “Levend Geloof” nr. 280, vraagt u om een reactie op het artikel / van Tea Keuper: “Welke rol speelt ons gevoel?”. Wel, ik was blij met dit artikel omdat juist zaken waarover Tea Keuper schreef, dikwijls – ten onrechte – bijzaken worden genoemd en ook als zo­danig worden beschouwd. Ik hoop dat Tea Keuper – en mogelijk ook andere redactieleden – in de ge­legenheid zal zijn om meer van dergelijke goed onderbouwde en daardoor opbouwende artikelen te verzorgen. Dat de wijs­heid van de Heer daarbij machtig over u zal zijn is wat ik u allen toewens”.

  1. Pronk, Den Helder.

 

Genezen van watervrees door Clasien Remijnse

 

Daar zat ik op de rand van het zwembad, trots met m’n zwemdiploma in de hand. Mijn leeftijd? Negenendertig jaar. Met m’n tenen tekende ik kringetjes in het water en mijn gedachten gingen terug, heel ver terug, naar een warme zomerdag. Vader en moeder werkten op de tuinderij met hun’ knechten en ik kreeg de opdracht op mijn broertje te passen. Een groot hek scheidde ons van vader en moeder, want wij mochten hen niet storen bij hun werk. Alle spel­letjes waren al gedaan en in zo’n uitgestrekte pol­der, zonder buren, vond je zomaar geen andere kinderen óm mee te spelen. Voor m’n zesde verjaardag had ik een ‘doortrap’-fiets gekregen en ineens kreeg ik een idee. ‘Zeg Brammetje, zal ik jou fietsen leren?’ zei ik. ‘Ja’, antwoordde Brammetje. En met zijn hele vier jaren en zijn korte beentjes probeerde hij of hij op het zadel kon komen. ‘Jij gaat zit­ten. Ik duw je wel… Nou, en dan ga je gewoon rijden’, zei ik.

Daar ging hij… wiebel de wiebel en toen… on­deruit! Huilen. Kusje. Weer op de fiets. ‘Je doet het goed hoor Bram’, moedigde ik hem aan. ‘We gaan eerst eieren rapen in het kippenhok en dan doen wij net alsof jij, met de fiets, eieren gaat be­zorgen in de polder. Goed?’. ‘Ja goed’, lachte Brammetje. Zes eieren gingen in een klein fietstasje dat aan het stuur hing,. Het werd spannend! Het woonerf af, de weg op. Alles ging goed. ‘Ik ben toch een beetje bang’, vertrouwde mijn broertje mij toe.  ‘Niet bang zijn joh. Ik houd de fiets vast en jij moet gewoon doortrappen’, zei ik. Daar gingen wij.

Toen hij vaart kreeg kon ik hem niet meer bijhou­den. Hij voelde dat hij ‘los’ was en riep: ‘Help!’, maar hij moest doortrap­pen, want zo werkte die fiets en tot mijn grote schrik koerste hij op de sloot af. ‘Andere kant met je stuur!’, gilde ik nog, maar dat hielp niet meer. Hij verdween met fiets en eieren onder water. – :

Vanaf dat moment kon ik mij niet meer bewegen. Als aan de grond gebak­ken stond ik daar maar te kijken. Grote angst maakte zich van mij meester. Brams hoofd kwam boven. Hij gilde. Daarna verdween hij weer onder water en dat her­haalde zich een paar keer. Het laatste wat ik zag was zijn hand. Het spartelen was over. Hij zakte weg en ik begreep dat hij niet meer boven zou komen.

Toen ik ontdekte dat ik” mij weer kon bewegen, begon ik te lopen, daar­na te rennen naar huis, naar dat grote hek waar wij nooit door mochten. In de verte zag ik moe­der aan het werk. Ik pakte het hek en begon eraan te schudden (het kon veel lawaai maken) . Ik sloeg erop en trapte ertegen. Ondertussen gilde ik: ‘Bram ligt in de sloot. In de slooooot!”

Het leek lang te duren voordat moeder het hoor­de. ‘Wat?’ riep ze, ‘Bram in de sloot?. Toen ze het begreep werd zij vlug.

 

Ze gooide haar lange werkjas af en riep: ‘Waar dan?’. Ook mijn vader en de knechten kwamen nu het land uithollen.

Terug op de weg keek ik naar de plek in de sloot, waar nu alles stil was geworden. ‘Daar’, wees ik aan. Moeder sprong in het water en graaide net zo lang tot ze met een slap ventje boven kwam. Vader pakte het aan. Heel stil en nat was Brammetje en ik zei hui­lend: ‘Laat m’n fietsje en die eieren maar in de sloot; die hoef ik nooit meer terug’. Vader begon erg lelijk te doen en zei: ‘Ligt die fiets er óók nog in. . . en welke eieren?’ Daarna ben ik naar huis gehold. Nog vóór iedereen was ik thuis en gelijk ben ik op de grote zolder in m’n bed gekropen.

‘O… o… misschien zou vader mij komen slaan’, dacht ik… ‘en… God help mij, want nou is Brammetje dood’.

Niemand is die avond op de zolder komen kijken, waar ik huilde tot ik in slaap viel. Toch, kwam er weer een morgen en voorzichtig liet ik mij uit bed zakken… toen de zolder over… de trap af… de keuken in. Daar stond moeder bij de pomp. ‘Waar is Brammetje? Is hij nu dood?’ vroeg ik. Ze keek mij aan en zei: ‘O, kind, weet je dat niet? Hij is bij gekomen en na­dat hij al dat vieze water uitgebraakt had, is hij gaan slapen’.

Toen begon ik mij heel blij te voelen en daarna heb ik eerst zachtjes ge­zegd: ‘Brammetje wordt weer beter’. Ik ging op mijn tenen staan, maakte mij zo groot mogelijk en riep heel hard: ‘Brammetje wordt weer beter! ‘

Met m’n tenen maak ik steeds grotere kringen  in het water van het zwembad. Ik voel me prima, want Ik weet dat Ik ben genezen van akelige herinnering. Steeds als ik bij water in de buurt kwam, was er die verlammende angst, dan moest ik denken aan verdrinken en alle verschrikkingen die erbij zouden horen. Een volwassen mens en zo bang voor water. Ik schaamde me ervoor, maar er kwam er niet uit. Hoe ben ik er dan nu afgekomen? Eigenlijk? Heel simpel, Ik ben met God gaan leven en wat zo dat het geleidelijk innerlijk tot rust kwam. Een genezingsproces, dus dat heb ik niet in mijn eentje klaargespeeld. Dat heeft zich In de loop van enkele jaren voltrokken in een volle evangelie gemeente. Daar hoorde ik hoe God met de mens wil omgaan, helpend, stimulerend genezend en ik zag wat er uitwerkt in de praktijk. Je krijgt een gezonde kijk op jezelf, op de ander, op de dingen van het leven. Je wordt weerbaar en kunt gaan genezen van pijnlijke herinneringen. Zoals ik genezen ben van mijn watervrees. (De schrijfster van dit ‘getuigenis’, Clasien Remijnse, bezoekt de samenkomsten van de volle evangelie gemeente “In ’t Goudse” te Moor­drecht.)

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (11)(slot)

De ondergang van het rijk van satan

Na de wederkomst van de Heer en de verheerlijking van de gemeente, volgt de eindslag tegen de antichrist en het antichristelijke rijk in de slag bij Harmagedom (Openb. 16:16; Openb. 19:17-21). Dit is geen strijd op aarde, maar een puur geestelijke strijd in de geestelijke wereld en vanuit de geestelijke wereld. Hierna wordt de duivel gebonden in de afgrond en begint het duizendjarig rijk (Openb. 20:1-3) . De heerschappij en het oordeel is dan aan Jezus Christus en de gemeente, die de zuchtende schepping – dat is schepsel en schepping – zal bevrijden en brengen tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods (Openb. 20:4; Rom. 8:21).

Na die duizend jaar volgt de eindafrekening met satan en zijn gehele rijk (Openb. 20:7-10) en de opstanding van de miljarden mensen die in het dodenrijk zijn bewaard (Openb. 20:11-15) . Deze gaan nipt in de geestelijke, onzienlijke wereld zomaar over van het ene rijk naar het andere, maar deze mensen komen op aarde, waar hun leven voortijdig afgebroken was. Ook deze mensen zullen op aarde in moeten gaan in het Koninkrijk Gods, door middel van de gemeente (Openb. 21:24-26) . Er is nu niets vervloekts meer op aarde (Openb. 22:3a) . “De eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbijgegaan” . Door -Jezus Christus en de gemeente is de schepping tot heerlijkheid gebracht en het rijk der duisternis totaal overwonnen en geworpen in de poel des vuurs (Openb. 21:1) .

 

“Zie, Ik maak alle dingen nieuw”

Velen leven in angst dat de aarde op een verschrikkelijke manier in laaiend vuur, door de wraak van God zal vergaan. Maar de aarde zal niet vergaan, want God heeft een verbond met de mens en met de aarde (Gen. 9:13). De Psalmist Asaf zegt zelfs dat Gods heiligdom, Sion, vast zal staan zoals de aarde vast staat. “Hij bouwde zijn heiligdom als de hoogste bergen, als de aarde, die Hij voor altoos grondvestte” (Ps. 78:69).

Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:5)zegt: “Hij die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig” . God verwoest niet eerst zijn schepping, die Hij zeer goed schiep (Gen. 1:31), om daarna iets nieuws te scheppen. Dat is de boodschap van onheilsprofeten zonder liefde en geestelijk inzicht. Hij, die op de troon gezeten is, is getrouw en waarachtig en Hij zegt: ‘Ik maak alles nieuw’.

De verwoester, de verderver, de leugenaar en moordenaar, “de draak, de oude slang, dat is de duivel, de satan” (Openb. 20:2), zal geworpen worden in de poel des vuurs en zijn hele rijk met hem. Door Jezus Christus is de Heilige Geest uitgestort en een ieder die uit Hem geboren is, is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 5:17). Daarom is de belofte in Psalm 104 vers 30 (Ps. 104:30): “Zendt gij uw Geest uit, zij worden geschapen en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem” .

 

Het nieuwe Jeruzalem

Dan ziet Johannes op Patmos een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en hij ziet de heilige stad, “een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan” (Openb. 21:1-4).

Dit nieuwe Jeruzalem is niet iets van de aarde, het is geen aardse materie, maar bestaat uit levende wezens, vervuld met de Heilige Geest. Het is de bruid van God, de vrouw van het Lam, bekleed met de heerlijkheid Gods (Openb. 21:9-11). Dit is het huis van God. God woont immers niet in een huis van aardse materie met handen gemaakt, maar Hij woont in de geest, de hemel, van de mens en zo is het woord van de profeet vervuld, dat zegt: “Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou dan het huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen en waar de plaats Mijner rust?” (Hand. 7:48; Jes. 66:1).

Jezus was eens de enige tempel, de enige waar God door Zijn Geest in woonde, maar Hij zei tot zijn discipelen: “In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen, anders zou Ik het gezegd hebben” (Joh. 14:2). Het huis van de Vader bestaat niet alleen uit Jezus Christus, maar uit vele mensen. Ieder Geest vervuld mens is zo’n woning of een levende steen die tezamen het huis Gods vormen. “Wij (Vader en Zoon) zullen tot hem komen en bij hem wonen” (Joh. 14:23). . In Openbaring 21 is het nieuwe Jeruzalem geheel vervuld met de Heilige Geest, het huis Gods, gebouwd op de grote en hoge berg Sion (Openb. 21:10; Jes.2:2-3).

 

De stad die tempel is

Als Johannes dit ziet, dan ziet hij geen tempel meer in die stad, want de hele stad is tempel geworden, is goddelijk geworden (Openb. 21: 22; 1 Joh. 3: 2). Iedereen is vervuld met de heerlijkheid Gods en van het Lam. Het is één grote heilige stad, één grote tempel, die het leven en het licht in zichzelf heeft (Openb. 21:23) . Van deze stad, van deze tempel’, van Sion zal het licht des levens uitgaan voor alle volken. De gemeente van Jezus Christus, de koningen der aarde, zullen alles binnenbrengen en de volken zullen wandelen bij hun licht (Openb. 21:24) . De gemeente zal genezing, herstel en goddelijke heerlijkheid uitdelen. De gemeenteleden beschikken over het water des levens (Openb. 22:1-2) en zijn zelf ook geworden tot bomen des levens. Jezus kondigde het al aan toen Hij zei: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 8:38).

Zo zal alles nieuw worden en zal God wonen temidden van de volken. Dan zal de tent van God bij de mensen zijn en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn, zegt Openbaring 21 vers 3 (Openb. 21:3). De profetie van Habakuk gaat in vervulling die zegt: “Want de aarde zal vol worden van de kennis des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken” (Hab. 2:14).

 

De Alpha en de Omega, het begin en het einde

“En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden” (Openb. 22:3-5) .

Het tijdelijke, het vergankelijke, waarin de duisternis een rol speelde, is voorbij gegaan en is vervangen door het eeuwige. De nacht zal er niet meer zijn, maar het licht – waarvan in Genesis 1 vers 3 tot 5 (Gen. 1:3-5) geschreven staat dat God zag dat het licht goed was – zal alles verlichten, want Hij zelf én het Lam met de gemeente is het Licht. Wat God in een begintoestand schiep (Gen. 1:1, vertaling Reisel) is tot volledigheid gekomen.

Het vergankelijke, het natuurlijke, dat slechts een schaduw was, is overgegaan in de ‘Geestelijke werkelijkheid’ die eeuwig is.

“O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. (Rom. 11:33-36) .

„De volledige mens”

 

 

1987.06 nr. 282

Levend geloof 1987.06 nr. 282

Hij geeft de Geest niet met mate door Gert Jan Doornink

“Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt niemand aan. Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is. Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate” (Joh. 03:31-34).

Deze woorden werden uitgesproken door Johannes de Doper, die ook wel genoemd wordt de laatste profeet van het Oude Verbond. Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01)zegt dat God destijds vele malen en op velerlei wijze sprak door middel van de profeten. Het waren spreekbuizen van God, zij moesten de woorden Gods doorgeven. Profeten waren dus zeer belangrijke instrumenten in handen van God en dat geldt zeer zeker ook voor Johannes de Doper, die als laatste profeet voor de komst van Jezus, in feite de wegbereider van de Heer Jezus was. Sprekend over zichzelf zei hij: “Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden” (Joh. 03:28). Hij kondigde de komst van Jezus aan en ook wat Hij zou gaan doen. Hij kondigde ook aan dat zijn taak ten einde liep en die van Jezus zou gaan beginnen. “Hij moet wassen, ik moet minder worden” (Joh. 03:30). Een tekst die vaak verkeerd geïnterpreteerd wordt. Johannes sprak hier zeer duidelijk over zijn eigen bediening die door de komst van Jezus bijna was afgelopen.

Wat Johannes zei over Jezus

Het is bijzonder leerzaam om acht te geven op wat Johannes zoal vertelde over Jezus. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan Matteüs 3, toen hij in de woestijn van Judéa predikte over Jezus met de woorden: “Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Hij toch is het, van wie door de profeet Jesaja gesproken werd, toen hij zeide: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg. des Heren, maakt recht zijn paden” (Joh. 03:02-03). Johannes wilde als het ware zeggen: Wat er nu gaat gebeuren ‘is nog niet eerder gebeurd in de geschiedenis. Er gaat iets gebeuren dat ver uitgaat boven alles wat er tot dusver heeft plaatsgevonden. De geestelijke wereld gaat zich openen: het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

De overgang naar het nieuwe tijdperk was eigenlijk al door de bediening van Johannes de Doper begonnen. Hij had als het ware een brugfunctie. Jezus zou later van hem zeggen dat onder hen die uit vrouwen geboren zijn, niemand is opgestaan die groter was dan hij. En dat het Koninkrijk der hemelen zich baan breekt, sinds de bediening van Johannes. Maar ook dat de kleinste in het Koninkrijk der hemelen groter is dan hij (Matt. 11:11-12). In Jezus zou alles tot een climax gaan komen!

Johannes de Doper kondigde de komst van Jezus daarom ook aan door te zeggen dat Hij degene zou zijn die zou dopen met de Heilige Geest en met vuur (Luc. 03:16). Jezus zelf herinnerde later, vlak voor zijn hemelvaart, aan Johannes de Doper met de woorden: “Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze” (Hand. 01:05).

Jezus is de doper met de Heilige Geest

Tweeduizend jaar geleden werd de Heilige Geest voor het eerst uitgestort op het Pinksterfeest te Jeruzalem. Een geweldige gebeurtenis en als we zelf gedoopt zijn met de Heilige Geest weten wij wat dat betekent. Welke een geweldige realiteit ‘Pinksteren’ is (zie ons artikel in het meinummer). De kracht Gods is thans in ons. Zijn Geest geeft ons kennis en inzicht. Wij mogen de vrucht van de Geest openbaren. Zijn Geest leidt ons in alle waarheid. En zo zouden wij nog talrijke facetten van de Heilige Geest kunnen noemen.

De grote tragedie van de gemeente van Christus is echter dat velen de Heilige Geest niet aanvaard hebben of verminkte gedachten hebben over de vervulling met de Heilige Geest. Het is duidelijk dat de duivel een ontzettende hekel heeft aan elk Geest gedoopt kind van God en er alles aan probeert te doen om de doop en vervulling met de Heilige Geest in een verkeerd daglicht te stellen. Hoe vaak horen wij nog – om een voorbeeld te nomen – de opmerking: dat spreken in tongen is dat nu wel echt? Alsof God stenen voor brood geeft. Hij is de Doper met de Heilige Geest. Jacobus 1 vers 17 (Jak. 01:17)zegt: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer”. De Heilige Geest is een goede gave, een volmaakt geschenk en bestemd voor allen die een kind van God zijn! Wij hoeven er slechts om te bidden, om te vragen en de Vader geeft het ons (Luc. 11:09-13).

Hij geeft de Geest niet met mate

“Hij geeft de Geest niet met mate”, zegt Johannes de Doper. Dat zijn woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Dat gold voor de Vader ten opzichte van Jezus, maar dat geldt ook voor ons die geroepen zijn in de voetstappen van Jezus te treden’ . We krijgen niet een ‘klein beetje’ van de Heilige Geest, maar de Geest in Zijn totaliteit. Ik denk dat er ook in dit opzicht nog vaak te klein en te ongelovig over de Heilige Geest gedacht wordt. Als Petrus op de Pinksterdag de profeet Joel citeert, dat God in het laatst der dagen van zijn Geest zal uitstorten op alles vlees, denken we vaak alleen aan de kwantiteit, maar laten we vooral ook oog gaan krijgen voor de kwaliteit. Hij geeft de Geest niet met mate! Jezus wil niet dat we geestelijke gebrek lijden. Hij is gekomen om ons leven en overvloed te geven (Joh. 10:10).

De gemeente vol van de Heilige Geest

De eindtijdgemeente (de laatste gemeente) zal een gemeente zijn die vol is van de Heilige Geest. Wat nu nog onvolkomen is, zal volkomen worden. Wat nu nog onvolmaakt is, zal volmaakt worden. Wat nu nog ten dele is, zal totaal worden. Daar groeien we naar toe, mits we zelf meewerken, dat wil zeggen gehoorzaam zijn. Wij moeten geen afwachtende houding gaan aannemen. Kinderen Gods die, ondanks de doop in de Heilige Geest, geestelijk niet verder komen, zouden zich eens af moeten vragen wat daarvan de oorzaak kan zijn: Is er een verlangen om geestelijk verder te komen? Zijn er nog gebondenheden die opgeruimd moeten worden? Zijn er verkeerde leringen die de rug toegekeerd moeten worden? Laten we elke belemmering, elke barrière verbreken. Alleen dan gaan de woorden van Jezus uit Johannes 7 in vervulling dat stromen van levend water uit ons binnenste zullen vloeien.

Hij geeft de Geest niet met mate. De Geest komt niet in ons om ons vol te maken zonder meer, nee, om door ons heen te stromen. Zoals een rivier vol leven is, worden ook wij dan levende getuigen van onze Heer. Johannes de Doper was een instrument in Gods hand. Jezus zelf was een Gezondene des Vaders. Maar ook wij zijn dat… Maar we kunnen het niet volbrengen zonder de Heilige Geest. Wat is het geweldig dat dit verder geen enkel probleem behoeft op te leveren. De oplossing is voorhanden. We hebben een goede God, die niet een beetje van zijn Geest geeft, maar alles, zichzelf. Wij mogen één worden en zijn met Hem, Zijn beelddragers zijn en dat alles omdat Hij ons de volheid van zijn Geest heeft geschonken!         

 

Van de redactie een duidelijke functie door redactie

“Levend Geloof” vervult nog steeds een duide­lijke functie ten aanzien van de verkondiging van de boodschap van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie van Jezus Christus). Dat is ons vooral het afgelopen half jaar nog eens weer duidelijk geworden uit de verschillende positie­ve reacties welke wij ontvingen over de inhoud van het blad, alsmede door de toename van het aantal abonnees. De artikelen in “Levend Geloof” voorzien duidelijk in de behoefte aan uitleg van alle facetten van het evangelie, op een eenvoudige maar compromisloze wijze. Daarvoor zijn we dankbaar, maar we willen alle eer aan Hem geven die ons door Zijn Geest wijsheid en inzicht geeft om dit werk te doen. Wij weten dat onze arbeid niet, ‘vergeefs is in ‘de Here, kunnen wij met Paulus zeggen.

En als we schrijven over ‘onze arbeid’, willen wij uiteraard alle medewerkers daarbij betrek­ken. Zonder hen zou ons blad niet zo veelzijdig de boodschap kunnen belichten als thans het ge­val is. Het is iedere maand veer een ‘wonder’ hoe er – zonder onderling overleg – altijd weer een ‘eenheid in verscheidenheid’ ten aanzien van de inhoud van ons blad tot stand komt. Duidelijk zien we hierin de leiding van Gods Geest die ons inspireert over die dingen te schrijven die voor publicatie rijp zijn.

Opinievorming

Een blad als “Levend Geloof” helpt mee aan een heldere opinievorming over de volle boodschap. Wij functioneren niet als een soort ‘papieren gemeente’, maar juist als onafhankelijk blad kunnen wij gezonde impulsen geven met betrekking tot het persoonlijk geloofsleven, maar ook met het oog op het functioneren in de gemeente.

Daarnaast hebben wij een duidelijke ‘ zendings- functie’, niet alleen in de wereld en het naam- christendom, maar ook in die gemeenten die de volle boodschap slechts ten dele onderschrijven of soms geheel afwijzen. Wie de inhoud van ons blad op serieuze wijze op zich laat inwerken maakt een verandering en vernieuwing van denken mee, die voortdurend doorgaat en – dat is uiteraard het doel – positieve uitwerking heeft in ons leven. Het is Gods doelstelling dat wij meer en meer omgevormd worden naar het beeld van Christus en dat wij ons als zonen Gods gaan openbaren. Dat we in en vanuit de geestelijke (onzichtbare) wereld opereren, met uiteraard een zichtbare uitwerking op aarde. De doorbraak van Gods Koninkrijk blijft niet verborgen, maar gaat zich realiseren in en door de waarachtige gelo­vigen.

De financiën

Daarom willen wij met blijdschap, toewijding en volharding doorgaan met de uitgave van “Levend Geloof”, zoals wij ook in het januarinummer schreven in het artikel: “Trouw aan het volle

evangelie”. Op dit artikel, wat wij schreven naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van ons blad, ontvingen wij een aantal fijne reacties, onder andere ook in financieel opzicht. En wat dit laatste betreft: in het vorig nummer kondig­den we reeds aan hier in dit nummer wat uitvoe­riger over te schrijven. Daar zijn verschillende redenen voor.

In de eerste plaats is het de laatste jaren de gewoonte geworden in het juninummer een oproep te doen om een zogenaamde ‘zomergift’ voor ons werk over te maken. Tijdens de zomermaanden lo­pen de inkomsten vaak sterk terug, terwijl de uitgaven gewoon doorgaan. Ook dit jaar vragen wij daarom een extra bijdrage over te maken.

In de tweede plaats willen wij nog eens de na­druk leggen op het feit dat ons werk een ‘geloofswerk’ is, dat wil zeggen: wij ontvangen geen enkele vorm van steun, subsidie, uitkering of iets dergelijks. Het blijkt ons namelijk dat sommigen nog wel eens denken dat wij andere bronnen van inkomsten hebben. De opbrengst van de abonnementsgelden en de verkoop van de bro­chures dekken slechts een klein deel van de wer­kelijke kosten. Wij zijn dus voor het grootste deel afhankelijk van giften.

In de derde en laatste plaats zijn er op korte termijn enkele belangrijke uitgaven noodzakelijk op ons kantoor en drukkerij. Toen wij nu ruim tien jaar geleden overgingen naar offsetdruk, schaften wij nieuwe apparatuur aan (offsetmachine, plaatmaker, snijmachine, etc.). Deze machi­nes zijn en worden intensief gebruikt, maar zijn dus wel tien jaar oud en ten dele aan vernieu­wing toe. Wij willen vertrouwen dat onze lezers en lezeressen ons hierbij naar vermogen zullen helpen en zien met verwachting uit naar uw reacties! (Voor overmaking giften: zie blz. 20, onderaan). Uw, in onze Heer en Heiland verbonden.

 

Godsvrucht door Tea Keuper

“Oefen u in de godsvrucht” (1 Tim. 04:07).

Wat is eigenlijk ‘godsvrucht’? In Van Dale’s woordenboek staat: vroomheid. En vroomheid betekent weer: dapperheid, godsdienstigheid. Vroom is zonder bedrog, deugdzaam. Het is allemaal wat vaag. Ik dacht dat godsvrucht te maken heeft met Gods aard. God is goed, rechtvaardig, geduldig, liefdevol. God is liefde en lees in 1 Korinthiërs 13 eens wat die liefde uitwerkt.

Als wij gemeenschap met God hebben (dit is één met Hem zijn in de Geest, , want God is Geest) worden er vruchten geboren. Ook wij kunnen dan liefhebben, rechtvaardig, lankmoedig en geduldig zijn. Maar.. . dat waait ons niet aan. Een natuurlijke vrucht van gemeenschap (een kind) wordt vaak met moeite geboren. Zo ook een geestelijke vrucht. Vandaar het ‘oefenen in de godsvrucht’ waar Paulus over schrijft aan Timótheüs.

Als God zegt: ‘Hebt elkaar lief’, dan is dat een gebod. Maar niet bedoeld zo van: ‘dat moet nou eenmaal’. Nee, God zegt dat vanuit zijn één zijn met ons. Zijn we ons bewust, dat we één zijn met Hem, één van gedachte, dan gaan we ‘op pad’. Net als een klein kind leert lopen en praten. Het oefent en wordt geleerd door zijn vader en moeder. Het is niet zo, dat we kunnen wachten in een houding van: ‘de Heer moet het maar doen’. God zegt: ‘Heb je Mijn Geest, dan heb je al die godsvruchten ontvangen. Werk het zelf uit in geloof! Geloofsactiviteit is anders dan krampachtig iets moeten!

Dank U God voor de vruchten, die U door Uw kinderen heen wilt openbaren. Dank U, dat wij het in Uw kracht mogen beoefenen!

 

Wat Salomo miste door Ada Karst

 

Wat had Salomo niet, wat de leliën wel hebben?

Leest u even mee? Lukas 12 vers 22 tot en met 32 (Luc. 12:22-32): “En Hij zei tot zijn disci­pelen: Daarom zeg Ik u: Weest u niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of over uw lichaam, waarmee gij u zult kleden. Want het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kle­ding. Let op de raven, zij zaaien niet en zij maai­en niet, zij hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze. Hoever gaat gij de voge­len te boven’

Wie van u kan door be­zorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen? In­dien gij zelfs het gering­ste niet kunt, wat zult gij u bezorgd maken om het overige? Let op de leliën, hoe zij spinnen noch weven, en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze.

Indien nu God het gras op het veld, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó be­kleedt , hoeveel temeer u, kleingelovigen? En gij, zoekt niet wat gij eten of drinken zult en weest niet verontrust, want naar al deze dingen gaat het zoe­ken van de volken der wereld uit. Doch uw Va­der weet dat gij deze dingen behoeft. Maar zoekt zijn Koninkrijk, en die dingen zullen u boven­dien geschonken worden.

Weest niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het koninkrijk te geven”.

Je zou je kunnen afvragen: Wat had Salomo dan niet, wat de leliën wél hebben? Als we de bloemen en planten bekijken tijdens hun groeiperiode, springt er een eigenschap naar voren. Nu spreek je, als je het hebt over bloemen en planten, meestal niet over karaktereigenschap­pen , maar toch gaat er iets van hen uit.

Het is de kombinatie van kleur, groeiwijze, vorm,, grootte of geur, waardoor een bloem of plant iets karakteristieks uitstraalt. Behalve dat specifieke is er nog iets waarmee alles wat groeit, bekleed is: er gaat een ‘volmaakte’ rust vanuit. Geen bloem of plant is bezig met zich zorgen te maken. Ze léven gewoon. Ze zijn niet be­zorgd over hun bestaans­mogelijkheden. Hun aan­dacht is niet afgeleid. Ze staan voor wat ze zijn. Deze ‘menselijke’ beschrij­ving kan ons veel leren. Met kostelijke eigenschap­pen heeft God het tijde­lijke gewas bekleed, hoe­veel temeer zal hij ons bekleden!

Waarmee heeft God ons bekleed?

Met Christus, zoals het staat in Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27): “Want gij al­len, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed”. Met Christus, dat is’ met de Gezalfde,! Dat ‘houdt in: een leef- en denkklimaat dat geïnspireerd is door de Heilige Geest. Want die Geest is het die ge­dachten uit de Vader en de Zoon neemt, en het ons verkondigt. (Joh. 16:14).

Wie Christus heeft aange­daan, heeft zich met de gedachtewereld van God bekleed. Dat was de keus die we maakten toen we ons lieten dopen in water. Ons verstand werd ge­opend en we gingen de schriften begrijpen.

(Luc. 24:25).

We begrepen uit de schriften, dat de Ge­kalfde ons ook met zijn gezag wou bekleden, met kracht uit de hoge. (Luc. 24:49). Wat een bekleding’ Heerschappij over boze machten, waardoor we ons, als de leliën, niet hoeven te laten afleiden, maar in volmaakte rust mogen blijven staan en functioneren.

Kijk, dat ontbrak Salomo nou net. Hij liet zijn hart afleiden, en hij volgde de Heer niet ten volle.

(1 Kon. 11:04-06). En dat ondanks al zijn heerlijk­heid en rijkdommen en wijsheid. Wat dat betreft ging de heerlijkheid van de leliën de heerlijkheid van Salomo te boven. Hoe­veel temeer zal de Heer ons bekleden!

In deze tijd van grote wereldproblemen, van burgerlijke ongehoor­zaamheid en geweld, heeft God een volk bekleed met zijn Goddelijke natuur (2 Petr. 01:04). En keer op keer betuigt Hij ons: Wees niet bezorgd, wees niet verontrust, wees niet be­vreesd!

Deze aanpak klinkt velen al te simpel in de oren. Moet je met deze eenvou­dige woorden de grote wereldproblemen te lijf? Wij zeggen: ja! Bekleed met Christus, aangedaan met kracht van omhoog, en deelhebbend aan de goddelijke natuur, staat er een uniek, onwankel­baar evangelie in de we­reld. Ja, dit evangelie zal zelfs de wereld over­winnen.

Als klein kuddeke zullen we niet vrezen, want het heeft onze Vader behaagd ons het Konink­rijk te geven. (Luc. 12:32).

 

Met innerlijke ogen (gedicht) door Tine Seepma

Als ik soms te midden van de mensen sta,

Als ik zo hun doen en laten gadesla,

Als ik in hun ogen zie angst en onzekerheid,

Of bitterheid of haat of minderwaardigheid.

Dan wil dit alles mijn gedachten trekken naar de dood.

Ik voel me klein, onmachtig tegenover deze nood.

 

Toch is het leven sterker dan de dood,         

De uitkomst altijd groter dan de nood.

Want ik weet die grote kracht die in mij woont,

’t Is de kracht van Jezus Christus die daar troont.

En deze kracht is leven,

En geeft overwinning op alle dood.

 

Mijn innerlijke ogen richt ik op mijn God,

Mijn Schepper, uit wie alle leven is.

Mijn oor wil ik te luisteren leggen,

Naar Zijn opdracht en gebod.

En ik wil de mensen vertellen,

Dat al hun schuld vergeven is!

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (8)

De begeerte in het licht van de Schrift

In Genesis 3 vers 16 (Gen. 03:16)lezen wij: “Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen”. Het woord ‘begeerte’ betekent letterlijk ’toewending’. Het komt driemaal in de Schrift voor, namelijk in Genesis 3 vers 16; Gen. 4 vers 7 (Gen. 04:07)en Hooglied 7 vers 10 (Hoogl. 07:10). In Genesis 4 vers 7 staat: “Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager -aan de deur, wiens begeerte (toewending) naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”. En in het Hooglied zegt de bruid: “Van mijn geliefde ben ik en naar mij gaat zijn begeerte (toewending) uit”. (Letterlijk: ‘en zijn toewending is tot mij’) .

Wij zien in deze drie teksten hoe prachtig de Schriften zijn opgebouwd. In de eerste plaats is er sprake van de toewending van de vrouw tot de man. Ten tweede gaat het over de toewending van de zonde tot de mens. En ten derde lezen wij over de toewending van de bruidegom tot de bruid; ofwel: de toewending van de nieuwe Man tot de Vrouw: de Gemeente. We zien in het laatste het omgekeerde van Genesis 3 vers 16. (Gen. 03:16) Het is de completering ervan. Hiermee wordt het punt uit Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07) buitenspel gezet. Als God en mens helemaal tot elkaar zijn toegewend krijgt de zonde er in wezen geen speld meer tussen.

Het is niet toevallig dat het grondwoord ’toewenden’ driemaal in de Schrift gebruikt wordt; niet meer en niet minder. De Bijbel is niet in omgangstaal geschreven, maar in scheppende taal; in taal die iets tevoorschijn brengt. Ten diepste moet je de Bijbel niet bij de mensen brengen, maar je moet de mensen bij Gods Woord brengen. De Bijbel zegt ons iets anders dan men in de omgang pleegt te vernemen. Juist omdat de Bijbel ‘openbaring’ is, moet je leren hóren.

We gaan nu enkele kernpunten behandelen. In Genesis 3 vers 20 (Gen. 03:20)wordt weer een naam geroepen. Het mooie is, dat de mens ook na zijn val weer een naam gaat roepen. Letterlijk staat er: “En de mens riep de naam van zijn vrouw Eva” . Dé Hebreeuwse vorm van Eva is ‘Chawwah’: de ‘levende’ of ‘leven’. Vers 20b zegt dat zij de moeder is geworden van alle leven (of van al het levende). Adam is gevallen. Nu gaat Eva de zaak overnemen en in het vervolg handelend optreden, vanuit de naam die zij ontvangen heeft.

Het falen van de mens als bewaarder

In Genesis 3 vers 23 en 24 (Gen. 03:23-24)lezen wij dat de mens wordt verbannen: “Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te dienen. En Hij verdreef de mens en Hij deed wonen ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des Levens te bewaren (letterlijke vertaling) . Het woord ‘bewaren’ is hetzelfde grondwoord als in Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15). Adam had de taak om te dienen en te bewaren. Het ‘bewaren’ heeft hij niet gedaan. Nu komen de cherubs om de weg tot de hof te bewaren. Er moet, hoe dan ook, bewaard worden. ‘Bewaren’ is één van de meest wezenlijke opdrachten van de mens. De mens moet de aarde bewaren. In de loop van de geschiedenis heeft de mens op dit punt diep gefaald.

Het sabbatsjaar in Leviticus 25 is ook één van de kernpunten in verband met het bewaren van de aarde. Het gaat mij steeds meer opvallen, dat de wetten in Leviticus helemaal niet ‘wettisch’ zijn. Het zijn in wezen bevrijdende principes. Als je Leviticus 25 leest, proef je een stuk ontspanning. De opdracht was om zes jaar lang de aarde te bewerken en daarna een jaar rust te nemen, zodat de aarde óók een jaar rust gegund zou zijn. We lezen dat in Leviticus 25 vers 2 (Lev. 25:02). De mens is helaas met de aarde omgegaan als een bezitter, in wezen als een baal. In hoofdstuk 26 vers 34 (Lev. 26:34)staat dat als je het land zijn rust niet gunt, de ballingschap komt. En de ballingschap is ook gekomen.

Heilzame principes voor de maatschappij

In Leviticus en Deuteronomium liggen alle grondprincipes, die in wezen ook heilzaam zijn voor een maatschappij. Er wordt hierin uitvoerig gesproken over hoe je met je broeder moet omgaan. Ook de richtlijnen voor het koningschap, over hoe een regering moet zijn, komen aan de orde. Er wordt ook gesproken over de vrijstellingen van de vrouw. Er zijn veel dingen onder de tafel geraakt. Als we deze dingen weer gaan ontdekken, zullen we ook gaan verstaan waaróm bepaalde dingen zijn fout gegaan; maar ook hóe het herstél zal geschieden.

In hoofdstuk 25 vers 23 zegt God: “Het land (de aarde) is van Mij; en jullie zijn vreemdelingen en bijwoners bij Mij”. Het land is nooit het eigendom van de mens; het is Gods eigendom. Daarom heeft de boze in wezen geen eigendomsrecht; hij heeft een claim. Dit wil zeggen dat hij aanspraak maakt. Dit is iets anders dan: hij heeft récht. Hij kan geen recht laten gelden. Hij is wetteloos. Met iemand die wetteloos is, kun je niet over ‘recht’ praten. Het is een tegenstrijdigheid in zich.

 

Waarom het huwelijk een verbond is.        

Genesis 4, waar we nu mee beginnen, behoort nog tot de cyclus die in Genesis 2 vers 4b (Gen. 02:04b)begint. Het is het tweede scheppingsverhaal: de leer over de mens. Het gaat nu over ‘de mens als man en broeder’. In Genesis 4 vers 1 (Gen. 04:01) lezen wij: “De mens nu (de adam) bekende Eva, zijn vrouw”. Het begint met het woord ‘kennen’ of ‘bekennen’. Het is in het Hebreeuws hét woord voor de relatie tussen God en mens, maar ook voor de relatie tussen man en vrouw.

‘Bekennen’ houdt de totale eenwording in tussen man en  vrouw naar geest, ziel en lichaam. Het omvat de totale verbinding in het huwelijk; ook de geslachtsgemeenschap. Alleen binnen het huwelijk kan de man de vrouw bekennen. Als in de boeken van Mozes staat, dat een man buiten het huwelijk gemeenschap heeft met een vrouw, wordt niet het grondwoord ‘bekennen’ gebruikt, maar ‘lag bij haar’.

Vanuit het Hebreeuwse woordgebruik is de gemeenschap gebonden aan het huwelijk. Het huwelijk is vanuit het Bijbelse denken een verbond. Maleachi 2 vers 14 (Mal. 02:14)zegt: “Gij hebt de vrouw uws verbonds verlaten”. Het huwelijk is een verbond, en nooit zomaar een zaak tussen twee mensen. Tegenwoordig wordt vaak gezegd: ‘Er staat nergens in de Bijbel dat je naar het stadhuis moet’.

In de Bijbel is het huwelijk een sociale aangelegenheid. Je doet het temidden van je familie en je vrienden; temidden van het verband waarin je geplaatste bent. Het samenwonen is totaal in strijd met de grondprincipes van het Bijbelse denken. In de Bijbel is ‘liefde’ altijd een verbond, een ‘je verbinden aan’. Vrije liefde is een tegenstrijdigheid. God kent geen vrije liefde. Hij is de God van het verbond!

(In de volgende aflevering gaan wij ons bezighouden met de geschiedenis van Kain en Abel) .

 

Intermezzo door Gerry Velema

Werk voor God; Gods werk?

Hij was al vijf jaar gepensioneerd. Genieten van je oude dag heet dat. Trouw lid van de gemeente, een echte krasse oude baas die z’n plaatsje wel innam.

Binnen de gemeente waren ze volop bezig met evangelisatie. Door een gezonde bloei van de gemeente ontstond er ook een grote behoefte aan ‘fulltimers’ in dienst van de Heer om de nieuwe mensen op te vangen en te begeleiden in hun geloof. En we weten allemaal dat verbreiding van het evangelie hand in hand gaat met het brengen van offers aan en door de gemeente. Offers van liefde, tijd en gebed en last but not least offers van geld!

Daar hadden ze het samen in de gemeente eens over gehad. Als je geld werkelijk offert, dan geef je iets weg wat je eigenlijk niet echt missen kunt. De voorganger sprak over ‘geld geven in het geloof’. God zorgt dat je in staat bent het te geven en je komt dan toch in niets tekort. Hij wil ons ook op financieel gebied principes leren dat Hij niet afhankelijk is van onze bijdrage, maar wij van Zijn zegen!

Onze oude broeder had alles met zeer veel belangstelling gevolgd. Hij had het niet breed, maar ook niets tekort. Hij overwoog hoe hij iets zou kunnen geven in die afhankelijkheid en geloof in God!

Een ‘dwaas’ plan kwam bij hem boven. Waarom zou hij niet weer gaan werken? Werken voor God! Hij zou vast nog wel iets kunnen doen waarmee hij nog wat kon verdienen. Dat geld zou hij dan kunnen investeren – ja, ja, zo heette dat nu! – in het Koninkrijk van God.

Hij ging biddend op zoek en vond een baantje. Het leverde hem f 800,- per maand op-, omgerekend een kleine f 10.000,- per jaar. Dat zou hij kunnen ‘investeren’, maar dat alles wel in het geloof en in afhankelijkheid aan zijn Heer. Geloof voor een baantje, geloof voor vitaliteit op zijn leeftijd en dat hij het zou kunnen volhouden.

Acht jaren heeft deze broeder zijn dienst verricht. Rekent u maar uit hoeveel geld hij op zijn oude dag nog heeft bijgedragen aan het voorthelpen van evangeliserende broeders.

De voorganger van deze broeder was niet alleen blij met deze instelling, maar eigenlijk ook een beetje trots op zo’n voorbeeld in zijn gemeente.

Hij uitte eens enthousiast tegen een andere broeder: “Weet je, ik vind zoiets nu echt een werk van God. Een wonder gewoon”.

De broeder reageerde wat nuchter met: “Ach, eén wonder, dit kan toch immers iedereen doen, die vitaal blijft”.

“Nee,, nee, dit is echt een wonder van God. Want afgezien van het feit dat onze gezondheid en vitaliteit afkomstig is van God, moet je mij de mensen eens

aanwijzen die ook doen wat ze zouden kunnen doen…

Ik ben het met je eens dat er velen zijn die zouden kunnen doen wat deze man heeft gedaan, maar er zullen maar heel weinigen zijn die ook zullen doen wat hij heeft gedaan. Daarom is het een wonder, een werk voor God en toch helemaal Gods werk!”

 

Een ontspannen leven

Heb jij dat ook wel eens (gehad): een berg in je leven?

Dat wil zeggen: een probleem dat je zó dwarszit, dat het lijkt alsof échte vrede en blijdschap niet meer je deel kunnen zijn? Ja, vrede en vreugde lijken in zo’n periode van je leven onmogelijk. Lijken zeg ik want niets is minder waar.

Lees maar eens wat Jezus over zo’n probleemberg zegt in Matteüs 17 vers 20 (Matt. 17:20): “Als je geloof maar zo klein is als een mosterdzaadje en je zegt tegen deze berg: ‘Ga weg’, dan gaat hij weg. Dan is niets onmoge­lijk voor je” (Het Levende Woord) .

Problemen in ons leven kunnen op diverse manieren ont­staan. Soms kan een pro­bleem plotseling huizen­hoog voor je oprijzen. Vaak ook begint het in het klein. Bijna ongemerkt wordt de kiem ervan ge­zaaid. Zo’n kiem kan bijvoorbeeld een kleine ge­beurtenis zijn. Of een ge­dachte die bij je opkomt. Misschien een opmerking van iemand. Iets wat je leest. Iets wat je hoort. Of gewoon – en dat is na­tuurlijk ook heel goed mo­gelijk – iets wat je overkomt. Thuis, op je werk, of op school…

De hamvraag wat dóé je met een probleem dat je op je krijgt? Hoe ga je met dit probleem óm? Wat vindt- er precies plaats in jouw we­reldje? Wat speelt er zich af in die geestelijke, on­zichtbare wereld van jou? Ik zou je dat graag, voor zover ik dat kan, willen uitleggen. Ook zou ik je graag willen tonen hoe je met een probleem kunt omgaan. Hoe Jezus Chris­tus wil dat je ermee om­gaat. Namelijk: als een koning.

Maar er is één die dat, ten koste van alles, wil verhinde­ren. Er is één die jouw wereldje het liefst op z’n kop zet, zodat je er, geestelijk, geen touw meer aan vast kunt knopen. Satan – want dat is zijn naam – gaat rond “als een briesende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden” (1 Petr. 05:08). Zijn bedoe­ling is, jouw probleem op te blazen door er allerlei leugentjes omheen te spin­nen, waardoor het angst­aanjagende vormen aan­neemt. Hij eist je gedach­tewereld voor zich op en opereert daarin zodanig, dat je op je probleem ge­fixeerd raakt. Zo lijkt het te groeien en te groeien totdat het zó groot is dat je ervan overtuigd bent dat’ door dit probleem alles zal mislukken. Het is gebeurd met je! Een klinkklare leugen natuur­lijk.

Aan ons is het om, door de kracht en de wijsheid van de Hei­ige Geest, de satan te ontmaskeren. Aan jou en mij de taak om te onder­scheiden wie er bij ons ‘aan het roer staat’. Heb oog voor datgene wat de duivel in je leven probeert te bewerkstelligen! Geef  hem geen kans om je pro­bleem op te blazen tot een gigantische berg die er helemaal niet hoeft te zijn! En dat doe je door de autoriteit, die je van de Heer hebt gekregen, te gebruiken en te zeggen tegen de berg: ‘Ga weg. In Jezus’ naam”.

Jezus heeft ons macht gegeven om op slan­gen en schorpioenen te treden, terwijl niets ons enig kwaad zal doen. Op­juttende, hysterische geesten, handlangers van de duivel, hebben geen recht op ons. Als je die geesten hebt ontmaskerd en vervolgens de toegang tot jouw wereld hebt ont­zegd, stel dan je geloof in werking. Namelijk het geloof dar de opjutter is verdwenen. Het ‘vertrou­wen dat Gods kracht ook door jou heen werkt. Een geloof als een mosterdzaad­je, zoals Jezus het in Zijn uitspraak omschrijft, is overigens geen gering ge­loof hoor. Vergis je niet, een mosterdzaadje heeft grote kiemkracht. En als het ontkiemt, wordt het een grote boom. Het is oersterk.

Jezus is op aarde gekomen opdat jij en ik leven zullen heb­ben en overvloed. Jezus’ wil, Gods wil, is dat we vrij zijn van problemen. Met andere woorden: dat wij het probleem aanpak­ken. En niet dat het pro­bleem ons aanpakt. Proble­men zullen zich heus nog wel in ons leven aandienen. De vraag is: overweldigen ze ons of gaan wij er bo­ven staan? De berg op ons? Of wij, als koningen en priesters, op de berg? Het laatste toch zeker?

Ik zou willen eindigen met jou Gods zegen en kracht toe te wen­sen in het slechten van jouw persoonlijke ‘probleem- bergen’, voor zover nog aanwezig! Ook zou ik on­derstaand nog een frag­ment van een liedje willen op schrijven dat hier zo prachtig op aansluit:

‘Er is een heerlijk, blij, ontspannen leven,

voor wie verlangt naar innerlijke vree.

Wie daaglijks echte blijd­schap wil beleven,

zegt ‘ja’ tot God en tot de duivel ‘nee’!

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (10)

Houdt God zich verborgen?

In Hebreeën 12 vers 22 en 23 (Heb. 12:22-23) lezen wij over het hemelse Jeruzalem welke ‘de stad van de levende God’ genoemd wordt. Vers 23 noemt God ‘Rechter over allen’. Paulus zegt in Romeinen 11 vers 36a (Rom. 11:36a): “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen” .

Deze waarachtige God alleen komt aanbidding toe. Hij is echter onzichtbaar. Jesaja 45 vers 15 (Jes. 45:15) zegt: “Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser’. Altijd hebben boze geesten de mens geïnspireerd God zichtbaar te maken in materie die God geschapen heeft. Men aanbidt dan niet de Maker maar zijn maaksel en pleegt – hoe goed bedoeld ook – afgoderij, wat een gruwel is voor God (Jes. 44:06-20) .

De vraag is: wil God zich altijd verborgen houden? Kan Hij wel eens gezien worden? Heeft God ook een gestalte? Bij het beantwoorden hiervan is het belangrijk niet op eigen inzicht te vertrouwen, maar vanuit het Woord van God het antwoord te vinden.

 

God is Geest

Als Jezus in gesprek is met de Samaritaanse vrouw dan zegt Hij op een gegeven moment: “God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid” (Joh. 04:24). Hieruit is de conclusie getrokken: Geest is onzichtbaar, dus God is onzichtbaar. Een dergelijk uitgangspunt leent zich dan uitstekend voor allerlei vage theorieën. God is dan immers vaag, iets wat alom vertegenwoordigd is, alles omspant, een hogere macht, de grote oneindige, enz.

Wat bedoelt Jezus hier met zijn uitspraak: “God is geest” ? Als we het lezen in de context blijkt dat Jezus hier niet iets vertelt over het uiterlijk van God, maar wat Hij is in wezen. Hier staan tegenover elkaar vlees en geest. God aanbidden op bepaalde plaatsen, de berg Gerizim of in Jeruzalem (Joh. 04:20), dat is naar het vlees, dat is in wezen ritueel, ceremonie, religie. God is geen vlees, Hij behoort bij de geestelijke wereld en moet daarom aanbeden worden in geest en in waarheid. “Zij die in het vlees zijn (en van daaruit uiteraard ook handelen) kunnen God niet behagen” (Rom. 08:09). Ik geloof dat Jezus ons dit wil leren met zijn uitspraak: “God is geest”.

Hij wil ons ook leren dat God nooit verschenen is en ook niet verschijnen kan, ook niet spreekt of kan spreken tot de vleselijke natuurlijke mens. En dan moeten we dit zelfs niet alleen maar verbinden met de zondeval. Als er in het Oude Verbond gesproken wordt over ‘De stem van God’ of ‘De stem uit de hemel’, dan is dit het spreken van een engel of van de profeten die door de Heilige Geest geïnspireerd werden. Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01) zegt dat Hij heeft gesproken in de profeten en in het laatst in Zijn Zoon.

Johannes schrijft in zijn evangelie: “Niemand heeft ooit God gezien” (Joh. 01:18). Paulus schrijft in 1 Timótheüs 6 vers 16 (1 Tim. 06:16) : “God, die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan”, Jezus zelf zegt in Johannes 5 vers 37b (Joh. 05:37b): “Gij hebt nooit zijn stem gehoord of zijn gedaante gezien. Als Adam of Abraham of Mozes bijvoorbeeld hierop een uitzondering gemaakt zouden hebben, zou Jezus dit hebben moeten vermelden. Dan zouden immers Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) en 6 vers 46 (Joh. 06:46) en vele uitspraken niet kloppen.

Mozes en de engel des Heren

Bij de roeping van Mozes is het alsof God met hem spreekt, maar in Exodus 3 vers 2 (Ex. 03:02) lezen wij dat het de engel des Heren is die Hem verschijnt. Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11) vermeldt: “En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend”. Vers 20 (Ex. 33:20) zegt dan weer overduidelijk: “Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven”. Er is dus een spreken, een stem, heel vertrouwelijk zelfs – als van een vriend – maar het is onmogelijk Gods aangezicht te zien in het vlees zijnde. De stem van God is bij Mozes steeds van de engel des Heren.

Ook het handelen van Mozes was door de macht van deze engel. Stefanus, die vol is van de Heilige Geest, zegt: “God heeft Mozes als een overste ‘en bevrijder gezonden; met de macht van de engel, die hem verschenen was in de braamstruik. Deze (Mozes) is het, die in de vergadering in de woestijn met de engel was, die tot hem sprak op de Sinaï’, en met onze vaderen; en hij ontving levende woorden om die u te geven” (Hand. 07:35-38). Niet God zelf was met Mozes op de Sinaï, maar de engel des Heren en deze maakte aan Mozes Gods wil en wet bekend wat leven was voor het volk (Ps. 103:019-020).

Jezus leert ons God kennen als Vader

Niemand kent de Vader als de Zoon Jezus Christus en niemand heeft Hem ooit gezien. Alleen die van God komt, die heeft de Vader gezien, zegt Jezus (Joh. 01:18; Joh. 06:46). Hij is niet alleen gekomen om ons weer met God te verzoenen door zijn kruisoffer. Hij is ook gekomen om ons tot wedergeboorte te brengen zodat we in de geestelijke wereld kunnen zien en binnengaan door de Heilige Geest (Joh. 03:03-08). Daardoor kan Hij ons ook God leren kennen. Hij brengt ons door de wedergeboorte immers ook aan de boezem des Vaders.

In het Oude Verbond had God zich bekend gemaakt als ‘Jahweh’, wat betekent: ‘Ik ben, die Ik ben’ of: ‘Ik zal erbij zijn, zoals Ik erbij zal zijn’. Jezus is ook de verpersoonlijking en de vervulling van deze Naam. God zelf bepaalt die naam en zegt: Gij zult hem de naam ‘Jezus’ geven en dit is ‘Immanuel’, hetgeen betekent: ‘God met ons’ (Matt. 01:21-23) . Voor zijn heengaan zegt Jezus: “En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” (Matt. 28:20).

In het Oude Verbond begreep men de verbondenheid van God met de mens niet. Men durfde de naam Jahweh niet of nauwelijks uit te spreken. Jezus heeft ons God leren kennen als een persoonlijkheid die wel heel nauw verwant is aan de mens. Het zou te ver voeren omdat allemaal te beschrijven. Hij heeft Hem ons doen kennen als ‘Vader’. Heel opmerkelijk is dat in het Oude Verbond maar acht maal over God gespróken wordt als ‘Vader’ en 6823 maal als ‘Jahweh’, terwijl Jezus- in de evangeliën God 158 maal ‘Vader’ noemt. Hij spreekt niet alleen over God als ‘Zijn Vader’, maar ook als ‘Onze Vader’ (Matt. 06:09). “Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” , zegt Hij tot zijn discipelen (Joh. 20:17b).

De verwantschap van God en de mens

Tussen de mens en God zijn eeuwige banden van gelijkenis. Hij schiep ons naar zijn beeld en gelijkenis (Gen. 01:26-27; Gen. 05:01). Wij zijn van Gods geslacht (Hand. 17:28b) . Wij zijn verwant aan Hem, van dezelfde soort.

Gods eniggeboren Zoon – niet geformeerd uit de aarde, zoals de eerste mens, maar door het zaad Gods”, het Woord, in een moederschoot verwekt – is een mens. Echter niet zomaar’ een mens, maar de ‘Zoon, des mensen’ (Joh. 03:13). God verwekt ‘Het Heilige’ de schoot van Maria en in haar baarmoeder groeit een mensenkind en wordt ‘Zoon Gods’ genoemd (Luc. 01:35). Hiermee toont God zijn verwantschap met de mens wel overduidelijk aan. Heel duidelijk had God aan het volk Israël verordeningen gegeven, dat gemeenschap met een ander soort en tweeërlei zaad op één akker de mens onder de vloek zou brengen. Maar de mens is van Gods geslacht en van eeuwigheid bedoeld als vrouw van God. God en de mens zijn van bevruchting en daarom is vrucht dragen mogelijk. De bevruchting van Maria was daarom ook niet een wetteloze daad, maar God verwekte (als man) bij de mens (zijn vrouw) zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, de Zoon des mensen.

En God zegt in Jesaja 45 vers 13a (Jes. 45:13a): “Ik ben het, die Hem verwekt heb in gerechtigheid”.

De eenheid van Vader en Zoon

Jezus heeft ons de Vader getoond in alle facetten van zijn leven. In heel zijn optreden toont Hij ons een liefdevolle menselijke God. Jezus zegt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:09) en “Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10:30). De Joden begrijpen deze taal waarschijnlijk beier dan wij. Zij weten dat Vader en Zoon één zijn. De Zoon vertegenwoordigt de Vader al was hij de Vader. De duivel haat het als God zo dicht bij de mens wordt gebracht in goedheid, liefde en ontferming. God moet veraf blijven als de gestrenge waarvoor men moet vrezen en die gediend wil worden door middel van een vroom religieus en zwaar stelsel. De vrome leidslieden van die dagen achtervolgden Jezus met een dodelijke haat, juist om het getuigenis dat God zijn Vader was. Zij zeggen als antwoord op een vraag van Jezus: “Niet om een goed -werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij – een mens – uzelf God maakt” (Joh. 10:33).

Heel opmerkelijk is dat dit getuigenis van Jezus ook zijn dood geworden is. Eensluidend hebben de vier evangelisten dit opgetekend. Matthéüs beschrijft het met deze woorden: “En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer u bij de levende God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot hem: ‘Gij hebt het gezegd’. Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: ‘Hij heeft God gelasterd!’ Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden: ‘Hij is des doods schuldig'” (Matt. 26:63-66). Hierom werd Hij onder de misdadigers gerekend, omdat Hij God zijn Vader noemde (Mark. 15:28).

Het voorhangsel is gescheurd

Maar – prijs de Heer – de dood van de waarachtige Zoon van God bracht de rechtvaardiging ten leven voor alle mensen (Rom. 05:18). Hij heeft de dood van zijn kracht beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht door het evangelie (2 Tim. 01:10). En de Heilige Geest getuigt nu met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Dat is niet een stil getuigen, maar een juichkreet van erkenning door de Heilige Geest: Abba, Vader! (Rom. 08:15-16) .

Toen Jezus stierf scheurde het voorhangsel in de tempel (Matt. 27:51) . De Hebreërschrijver leert dat het voorhangsel het beeld is van het’ -vlees dat de toegang tot God blokkeert (Heb. 10:20) . In de doop zijn wij ook met Hem gestorven, aan het kruis geweest en is ook ons voorhangsel gescheurd. Is dat, wat scheiding maakte, teniet gedaan en hebben wij volle vrijmoedigheid om in te gaan in het hemelse heiligdom (Rom. 08:03; Heb. 10:19). Nu kunnen wij God dienen met onze geest in het evangelie van zijn Zoon (Rom. 01:09a) en Hem aanbidden in Geest en waarheid.

Het zien van aangezicht tot aangezicht

Wij zijn geschapen naar Gods beeld evenals de engelen. En als wij en de engelen een geestelijk lichaam hebben, is dit naar het beeld van God en heeft God dus ook een geestelijk lichaam. Ons aardse lichaam is een beeld van de geestelijke werkelijkheid, het hemelse of geestelijke lichaam. Wij zullen God zien van aangezicht tot aangezicht. Niet echter zolang wij in dit lichaam’ zijn, maar als wij gestorven zijn en onze intrek hebben genomen bij de Heer (2 Kor. 05:08) of wanneer wij de wederkomst van de Heer beleven en ons sterfelijk lichaam verzwolgen wordt in de verheerlijking, de overwinning (1 Kor. 15:54; 2 Kor. 05:04) .

Jezus zegt: “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien” (Matt. 5:8). Daartoe is de mens door en door goed geschapen en God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand heeft gegeven (2 Kor. 05:05). Van de heilige engelen staat geschreven dat ze voortdurend het aangezicht zien van de Vader, die in de hemelen is (Matt. 18:10) . Dit zal evenzo gelden voor de, tot geestelijke volwassenheid gekomen, verheerlijkte mens. De apostel Johannes schrijft in zijn brief: “Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij (Statenvertaling ‘het’) zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (1 Joh. 03:02).

 

 

Vreugde bij God en mens

Als de Bijbel over deze dingen spreekt dan is dat in termen van opperste verbazing, blijdschap en vreugde door de Heilige Geest. Paulus citeert de profeet Jesaja en zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben (1 Kor. 02:09). De apostel Petrus spreekt hiervan en zegt dan: “En gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” (1 Petr. 01:08b-09).

Het is echter niet alleen de mens, die zich onuitsprekelijk verblijdt, maar ook God zelf is verrukt over de mens die Hem liefheeft. De Heilige Geest vervult de profeet Zefanja die dan in een vreugdelied zegt: “Jahweh, uw God, is temidden van u, een reddende Held. Hij zal om u juichen van vreugde, zijn liefde vernieuwen en als op een« feestdag huppelen van blijdschap om u!” (Sef. 03:17; Petr. Canisiusvertaling) . De vreugde is wederzijds. Schepper en schepsel zijn verheugd en vieren feest!         (slot volgt).

 

 

Levend Geloof – 281

Levend geloof 1987.05 nr. 281

De realiteit van Pinksteren door Gert Jan Doornink

Het Pinksterfeest, wat wij als gemeente van Jezus Christus over enkele dagen weer vieren, doet ons ongetwijfeld terugdenken aan het eerste Pinksterfeest te Jeruzalem, zoals dat beschreven wordt in Handelingen 2. Daar heeft ons Pinksterfeest zijn wortels, daaraan ontleent het Pinksterfeest, zoals wij dat vieren, zijn bestaansrecht. Wie de verbinding met het eerste Pinksterfeest doorsnijdt, maakt een kardinale fout en mist de zegeningen en doelstellingen van dit feest.

In de loop der eeuwen is dit binnen de gemeente van Jezus Christus wel gebeurd. Het gevolg was dat er een karikatuur van de bedoeling van Pinksteren ontstond, die tot op de dag van vandaag negatief doorwerkt. Gelukkig zijn er door alle eeuwen heen ook altijd christenen geweest die wel bleven zien en beleven hoe belangrijk dit feest was. Was dit niet het geval geweest dan zou de gemeente van Jezus Christus niet meer hebben bestaan. In deze eeuw zijn er zelfs meer christenen dan ooit tevoren die ‘Pinksteren’ weer gaan ontdekken en beleven.

En om die ‘ontdekking en beleving’, gaat het! We kunnen er wel allerlei theorieën rondom Pinksteren op na houden, we kunnen zelfs op uitbundige wijze Pinksterfeest vieren, maar waar het op aankomt is of we dinsdag 9 juni en de dagen die daarna volgen óók Pinksteren beleven! Pinksteren behoort een continu doorwerkende aangelegenheid te zijn. Na de eerste ervaring van de doop met de Heilige Geest zal de verdere groei moeten volgen. Wie de doop met de Heilige Geest ziet als een soort eindstation, zit er faliekant naast. Bij de Geestesdoop begint het pas. Er zijn zoveel facetten met het werk van de Heilige Geest verbonden, dat we rustig kunnen stellen: Wat een ongekende geestelijke rijkdom heeft God ons ter beschikking gesteld.

Maar wat gaan wij er mee doen?

Het spreken in tongen, het profeteren, het onderscheiden van geesten, de vermeerdering van kennis en inzicht, maar ook de vrucht van de Géést Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22), zijn even zovele ‘eigenschappen’ die tot volle ontwikkeling behoren te komen in ons leven. We zijn geweldig bevoorrecht dal wé weten: ‘ik ben gedoopt met de Heilige Geest’, maar tegelijkertijd behoren we ook onze verantwoordelijkheid te beseffen, dat wij geroepen zijn het werk wat Jezus deed voort te zetten. En dat is alleen mogelijk als we ‘het leven van Jezus’ ook ten volle gaan openbaren.

In onze tijd is de roep om te evangeliseren en te werken voor de Heer’ groot. Hierin schuilt echter een levensgroot gevaar als we het zonder de leiding en vervulling met de Heilige Geest willen doen. Daarom zullen wij primair er van doordrongen moeten zijn dat de werkelijke betekenis van Pinksteren is dat daardoor het echte leven van Jezus in ons komt. Pinksteren schept de mogelijkheden dat dit ‘echte leven’ tot groei en volheid gaat komen. Het blijft niet langer verborgen maar gaat zich op een machtige wijze openbaren. Dan gaan, zoals Jezus zelf reeds zei, stromen van levend water uit ons binnenste vloeien Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Dat is de realiteit van het echte Pinksteren zoals dat in uw en mijn leven behoort te functioneren!           

 

De daad bij het woord door Jan W. Companjen

“Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots” Matteüs 7 vers 24 (Matt. 07:24).

Willen wij volwassen worden?

Eén dezer dagen zei een voorganger van een op het oog bloeiende en groeiende gemeente tegen mij, dat hij het zo ver­drietig vond dat na zo­veel jaren van opwekking en vermeerdering van kennis ten opzichte van Gods Woord en de toe­komstverwachting, er nog zoveel broeders en zus­ters zijn die het inhoude­lijke van het Koninkrijk Gods niet begrijpen. Het is inderdaad een droevige zaak dat men als geïnspi­reerd voorganger het ‘volle leven in Christus’ niet kan doorgeven, om­dat de hoorder de wasdom in het geloof slechts op afstand volgt.

Het volwassen worden in het geloof is velen nog vreemd. Het zelf op de bres gaan staan en ten strijde trekken (dit laat­ste is nog een stap ver­der) tegen de machten en krachten die ons dagelijks belagen en/of hele groe­pen van medegelovigen eronder houden en vruch­teloos maken, is voor ve­len een te grote opdracht omdat de zekerheid van de kracht van het eigen geloof ontbreekt. Men verwacht echter in veel gevallen wel van de ander datgene waartoe men zelf niet in staat is. Het geloof, dat alles mo­gelijk is voor hen die ge­loven, is er wel maar ve­le potentiële gelovigen zijn kind in het geloof gebleven. Zij verwachten het van een vader of moeder in het geloof, dat wil zeggen van een voor­ganger of oudste. Theo­rie en praktijk liggen een eind uit elkaar. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste kan een geest van verwerping de mens onvruchtbaar ma­ken en klein houden. Men luistert naar de volle f boodschap van Gods heil, vindt het prachtig dat men in een volle evangelie gemeente zit, maar laat de handeling die dit geloof vraagt aan anderen over omdat men zichzelf daar­toe niet in staat acht.

De daad bij het woord

Nu is mijn ervaring dat dit gebeuren niet altijd aan een geest van verwer­ping ligt, maar dat men klein is gebleven omdat het ‘handelen in het ge­loof’ nooit geleerd werd. Gods Woord in het oude verbond en het vleesge­worden Woord in het nieu­we verbond – het gaan en staan van Jezus – is één en al daad. Er gebeurde niéts of er moest bij ge­handeld (een daad ge­steld) worden. De mens werd er in alles persoon­lijk bij betrokken.

De uittocht uit Egypte, de verovering van het beloof­de land, het leven van de profeten, speciaal Elia, was doortrokken van ge­loof en daad. Men leze in dit verband maar eens He­breeën 11 en denke daar­bij dan eens speciaal aan de zegen die Abraham en zijn nakomelingen aan hun kinderen meegaven. En wat te denken van het volk, dat zeven dagen lang rondom Jericho trok en dat op de zevende dag juichend tot overwinning kwam toen die muren van die onneembare stad in­stortten.

Door het geloof hebben zij koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend en de vervulling van de be­loften verkregen. Israël veroverde het ‘beloofde land’. Zij deden het met kracht en geweld omdat de volkeren, die het land Kanaän bewoonden, vol­komen in het bezit van duivelse machten waren. Occultisme en spiritisme waren aan de orde van de dag en doortrokken alles. Helaas was er toen geen andere oplossing omdat met de boze geest ook de behuizing moest worden opgeruimd.

Niet meer door kracht of geweld

Hoewel wij een zelfde be­lofte en opdracht hebben, namelijk het veroveren van het Koninkrijk Gods, is het nu niet meer door kracht of geweld, maar door de Geest Gods die liefde is. Bevrijding is nu niet meer een land verlossen van boze mach­ten, desnoods met geweld, maar het gaat om een he­mels koninkrijk, waarin de bewoners één zijn. Jezus verwijt zijn discipe­len domheid als zij een aards koninkrijk verwach­ten. Jezus predikt ‘liefde’ in plaats van ’tand om tand’. Lees in dit ver­band Matthéüs 5 vers 38 tot 48. (Matt. 5:38-48) Wij, als volk Gods, mogen een woonstede van zijn Geest zijn en tot dat doel gekomen, mogen en moeten wij ons laten ge­bruiken als levende ste­nen.

Dat hele gebeuren vraagt in deze eindtijd om men­sen met de overgave als Maria. Toen Gods Woord tot haar kwam antwoordde ze: “Mij geschiede naar uw Woord”. En het Woord werd vlees, Jezus Chris­tus , Gods Zoon, werd uit haar geboren. Indien wij dan uit diezelfde geest geboren zijn, is ook onze opdracht identiek. Indien wij met Hem gestorven zijn, zijn wij ook opge­staan tot een nieuw leven en met Hem erfgenaam.

Willen wij de vruchten plukken en tezamen met alle heiligen opwassen tot alle volheid Gods? Zo ja, ga dan op uw voeten staan en trek de geeste­lijke wapenrusting aan. Wij hebben niet te vechten tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen. Het volk dat voor die strijd aantreedt, is een volk dat van aanpak­ken weet op alle fronten. Dat volk sluit zich niet op, maar zal de wereld tegemoet treden in de macht en de kracht van de Heilige Geest en in de Naam van Jezus, die alle macht gekregen heeft in hemel en op aarde.

In het voetspoor van de Meester

Het is dan ook geen won­der dat satan alles in het  werk stelt om te voorko­men dat de gemeente, als lichaam van Christus, een handelende gemeente wordt. De duivel maakt zich geen zorgen omtrent de gedragingen van een evangelisch christen die alles van de Here ver­wacht. De gedachte en de instelling dat satan onder de voeten van de gemeen­te van Christus verplet­terd zal worden, zie Romeinen 16 vers 20 (Rom. 16:20)) is daar niet aanwezig. Gods Woord leert ons echter dat Gods Zoon en de zo­nen Gods macht hebben. Zij hebben de opdracht om Gods macht te open­baren.

God de Vader wil op deze aarde verheerlijkt worden. Jezus Christus deed dat door zijn opdracht uit te voeren en wij mogen het­zelfde doen door dat werk, wat Hij begonnen is te doen, zie Handelingen 1 vers 1 (Hand. 01:01) te voleindigen. Dat doel eist een volk dat gaat wandelen in het voet­spoor van de Meester. Op dat thema is het lied ge­maakt : “Voorwaarts chris­tenstrijders, drukt uws Konings spoor”.

Jezus is waarlijk opgestaan en heeft zich na zijn hemelvaart gezet aan de rechterhand van de Vader om u’ en mij, ja allen die Hem toebehoren, tot volheid te brengen. Is dat niet iets geweldigs en is dat geen geweldige opdracht? Met Jezus als leidsman, satans macht te­niet doen, werkelijk vrede scheppen voor de hele schepping? Werkelijk blij zijn met elkaar, omdat de één dit en de ander dat als gave ontvangen heeft? Dan gaan wij samen Gods macht openbaren en laten wij aan deze wereld zien dat Hij enkel goed is. Dat met de komst van Jezus, alles, ja alles nieuw gewor­den is.

De grote scheiding voltrekt zich

De tijd van een theocratisch rijk op aarde is voorbij. Bij de komst van Jezus op aarde begrepen de joden dat niet en nu, 2000 jaar later, begrijpen zij en velen met hen dat nog niet. Jezus stichtte geen rijk dat je met de vuist of met de wapenen veroveren moet. Hij sticht­te een rijk in de hemelen en zijn volgelingen zouden die ‘bodem’ veroveren in de hemelse gewesten.

De scheiding tussen een aards denkend volk en het volk dat Jezus aanhangt is nog steeds in volle gang. Eén deel gaat zich steeds meer – zie maar om je heen – identificeren met het natuurlijke volk Israël en het andere deel gaat zich steeds meer geestelijk opstellen en wordt één met Hem die zei: Ik wil dat gij zijt waar Ik ben, namelijk in de hemelse gewesten. Zij zullen steeds meer door­trokken worden met de veelkleurige wijsheid Gods en zullen de Goddelijke liefde ook onder elkaar uit dragen tot verheerlij­king van zijn Naam en tot een getuigenis dat Hij in ons woont.

Met dit doel vieren wij ook dit jaar weer Hemelvaarts­dag en Pinksteren. Jezus heeft zijn plaats ingenomen in de hemelse troonzaal. Hij heeft de overwinning op het kwade en alles wat anti-goddelijk is behaald. Daar, vanaf die troon, zal Hij, als alleenheerser, zijn volk naar de overwinning leiden. Daartoe gaf Hij ons zijn Geest en die zal ons leiden naar de volle waar­heid en naar de volein­ding.

In het laatste vers van het Hogepriesterlijk gebed zegt Jezus: “Ik heb hun bekend gemaakt wie U bent en Ik zal dat blijven doen, want Ik wil dat zij de liefde in zich hebben die li voor Mij hebt en dat Ik in hen ben”. Jezus en zijn gemeente zijn één. Die gemeente is zijn li­chaam , zijn hand en zijn voet en zijn mond. De mond en de voet waardoor Christus de wereld tot zich roept en naar haar oorsprong en doel terug­voert .

De groei naar de volmaaktheid

Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt u niét, maar laat u leiden, wordt uit gerust en toebe­reid tot de dienst in het leger van koning Jezus. Langs die weg, die gees­telijk is, zal Gods volk komen tot de éénheid in het geloof en in de kennis van de Zoon van God. Dan bereiken wij, als vrucht dragers van zijn Koninkrijk, het niveau van de volmaakte mens, de volle om vang van de volmaaktheid van Chris­tus. Dan zullen wij niet langer onmondige kinderen Zijn, die als golven op en neer deinen en heen en weer bewogen worden door elke wind, dat wil zeggen: door de leer van sluwe mensen die ons met hun valse wijsheden op dwaalwegen willen brengen.

Door ons aan de waarheid te houden (dat Zijn Ko­ninkrijk een geestelijk Koninkrijk is), zullen wij in liefde volledig toe­groeien naar Hem die het Hoofd is: Christus Efeze 4 vers 12 tot en met 15 (Ef. 04:12-15).

De mensheid heeft met de komst van Christus een geweldige opdracht gekregen en daartoe is alles gereed. Door Zijn bloed zijn we bevrijd van alle, schuld en zijn onze zon­den vergeven. Overvloe­dig is de genade die God ons heeft geschonken in allerlei vormen van wijs­heid en inzicht Efeze 1 vers 7 en 8 (Ef. 01:07-08). Gods plannen staan vast en zij falen niet. Hij zal zijn besluit ten uitvoer brengen en alles wat in de hemel en op de aarde bestaat onder één Hoofd plaatsen: Christus Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10).

Alle theorieën die niet in overeenstemming zijn met deze plannen Gods, zijn valse wijsheden die de mens op dwaalsporen brengt. De opdracht, aan de gemeente van Christus gegeven, wordt dan door- geschoven., naar een toekomst waarin de joden, tot bekering gekomen zijn of naar de tijd van de we­derkomst. Het is echter tot ons gekomen om Israël tot jaloersheid te verwek­ken .

Een jaloersmakend gebeuren

De volheid der heidenen is nabij en dat zal voor heel de wereld een jaloersmakend gebeuren zijn. Dan zal men zien wie men doorstoken heeft. Waar op aarde reeds bereikt is wat ons in Christus geschon­ken is, zien wij daar, waar wij als gemeente van Christus samenkomen.

Daar zijn mensen uit alle volken bijeen: joden en niet-joden, zwart en bruin, blank, man en vrouw, rijk en arm. Met God en met elkaar verzoend. De nieu­we mens, de tempel Gods, bestaande uit een mens­heid die God gehoorzaamt en handelt in overeen­stemming met Zijn wil, is werkelijkheid geworden.

Als wij ons, die zo gelo­ven, gezamenlijk gaan op­stellen tot verwezenlijking van Zijn doel, dan zal Pinksteren 1987 heel bij­zonder zijn. Dan geeft Hij ons Zijn Geest in over­vloed en zullen wij het jaar 1988 kunnen gaan uitroepen tot het jaar van herstel van alle dingen. Dan zal de gemeente van Christus toonaangevend zijn op alle fronten, op alle terreinen van het le­ven. Dan zal tot uitdruk­king komen dat Jezus Christus ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft. Ja, Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten om (dus met dat doel) in de komende tijd de overweldi­gende rijkdom van zijn ge­nade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons, in Christus Jezus. Amen.

Heer, wij willen U aanbid­den –

Prijzen voor Uw liefde groots-

Door wat U voor ons volbracht hebt –

redde U ons van de dood

Wij ontvingen eeuwig leven –

Zijn voortaan aan U gehecht –

Vol vertrou­wen gaan wij verder-

Vast in wat Uw Woord ons zegt.

 

Door uw Heilige Geest ver­licht, Heer –

Leren wij de waarheid Gods

-toe te pas­sen in ons leven –

staan met U als op een rots –

Leren lijden, strijden, werken –

zoals U Heer zelf het deed –

en voor ons als overwinnaar –

ligt dan ook de kroon gereed.

 

Heer, zo willen wij ons le­ven –

stellen in Uw dienst en dan –

door geloof, ge­duld, volharding –

bruik­baar wezen voor Uw plan –

ied’re vijand neer te vel­len –

omdat hij aan ons niets heeft –

en tot zonen Gods herstellen –

tonen dat U in ons leeft.

Zo Uw leven openbaren –

overwinnen op de dood –

iedereen zal dan verklaren –

Juichend: ‘God wat bent u groot!’

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (7)

De mens voor Gods aangezicht

Genesis 3, waar wij’ nu mee beginnen, moeten we plaatsen in het kader: de mens voor Gods aangezicht. In Genesis 2 hebben we de mens als man en vrouw gezien. Het eerste vers vertelt ons dat de slang het listigste van alle dieren des velds was. Het Hebreeuwse woord voor ‘slang’ hangt samen met het werkwoord ’toveren’ (Slang: Nachasj). ‘Toveren’ komt in Deuteronomium 10 voor in verband met waarzeggerij. De slang was in het oude oosten het dier van het leven en van de wijsheid. De slang is goed geschapen als dier, maar wordt hier het symbool van de occulte wereld.

In Genesis 3 vindt het gesprek plaats tussen de slang en Eva. Het opvallende is, dat de slang het gebod van God gaat verscherpen. “Zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?” Genesis 3 vers 1b (Gen. 03:01b). Letterlijk: ‘Ofschoon God zei: Van alle bomen in de hof zult gij niet eten’. Dit hééft God niet gezegd; de slang maakt er iets bij. God heeft gezegd: ‘Van die ene boom mag je niet eten’. De slang gaat God meteen in een verkeerd daglicht plaatsen: ‘Je zit nu wel mooi in de hof, maar je gaat wel dood van de honger in het paradijs’. Het is merkwaardig dat de slang zijn zin  niet afmaakt: ‘Ofschoon God zei: Van alle bomen in de hof mag je niet eten.

Eva voegt er ook iets aan toe. Zij gaat het gebod óók verscherpen door te zeggen: “Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom , die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven” (vs.2-3). Over het ‘aanraken’ heeft God niets gezegd. Eva gaat het gebod van God scherper maken dan het is. Het gevolg is verdraaiing. De slang speelt met Gods woord. Dat blijkt uit vers 4, waar de slang tot de vrouw zegt: “Gij zult geenszins sterven (Letterlijk: ‘Gij zult niet sterven, sterven, 2 maal; ook in Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17), maar God weet, (God is bekénd) dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad”. Een halve waarheid! Een andere vertaling zegt: ‘dat gij als de góden zult zijn’. Het zóu kunnen, omdat ‘kennende’ in het meervoud staat. De slang gaat hier de zaak weer misleiden en zegt: ‘Je zult als God (góden) zijn’.

“En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden.. (Vs. 6). Eva gaat af op het ‘zien’; daar begint het probleem al. De mens was geroepen om de woorden Gods te ‘hóren’. In plaats van naar het woord van God te hóren, gaat Eva af op haar ogen. 1 Johannes 2 vers 16 (1 Joh. 02:16 spreekt over de begeerte van de ogen) . Een andere vertaling zegt: ‘En dat hij geschikt maakt om te begrijpen’. Hier gaat het ‘zien’ over in ‘schouwen’. Je kunt met je natuurlijke ogen niet zien of een boom geschikt maakt om te begrijpen. ‘Schouwen’ is: geestelijk zien. Het ene ‘zien’ gaat over in het andere ‘zien’. Je kunt wél zien hoe heerlijk de vruchten er uitzien.

“En zij nam van de vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Toen werden hun beider ogen geopend…” (vs.6b-7a). Tot zover klopt het wat de slang zei: ‘Als je ervan eet, worden je ogen  geopend’. Het gebeurde echter op een andere-manier dan Gód bedoelde. Hun/ogen werden eigenlijk geopend op de wijze waarop de ogen van de helderziende, worden geopend. Dan lezen we verder in vers 7 dat zij bekénden, dat zij naakt waren. Aan het slot van Genesis 2 staat, dat zij beiden naakt waren, maar zij schaamden zich voor elkander niet. Maar nu valt hun geestelijke bedekking weg; hun kleed van gerechtigheid valt af. De boom des levens is het leven vanuit God. Ik geloof niet dat het Gods bedoeling was, dat zij van die andere boom zouden eten. Het is een ander principe!

De boom der kennis van goed en kwaad

Wat is de boom der kennis van goed en kwaad? (zonder lidwoord!). De uitdrukking ‘goed en kwaad’ komt slechts in één andere tekst voor.

In Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39) zegt God tegen de Israëlieten: ‘Jullie komen het beloofde land niet in, maar jullie zonen, die heden Goed en Kwaad niet uit elkaar kennen’. Goed en kwaad zijn alomvattende begrippen. Het is niet alleen het morele goed en kwaad, maar het is ook: geluk en onheil; orde en stoornis; het heilzame en het schadelijke. Het zijn de tegengestelden op allerlei terreinen.

De uitdrukking komt ook nog voor mét lidwoord erin, namelijk in 2 Samuël 14 vers 17b, (2 Sam. 14:17b) waar wij lezen: “Want als een engel Gods, zo is mijn heer, de koning, hij weet alles wat op aarde geschiedt! Dus: goed en kwaad is alles wat op aarde geschiedt! In dit verband is het recht en onrecht; schuldig en onschuldig. Het wordt zowel van de engel als van de koning gezegd; ze weten het allebei.

In Genesis 3 komt de uitdrukking ‘goed en kwaad’ driemaal voor. 1. De boom der kennis van goed en kwaad. 2. In vers 5: “Gij zult als God zijn, kennend goed en kwaad”. 3. In vers 22: “De mens is geworden als Onzer, kennend goed en kwaad”. Het is zowel het goed en kwaad, dat de mens ondergaat, als het goed en kwaad dat hij zélf teweegbrengt. Kent God goed en kwaad? Ja, God kent de tegenstellingen van het ‘zijn’; God kent de mogelijkheid. In zijn denken omvat God deze tegenstellingen, zonder er door geraakt te worden. God kent het goede van binnenuit en het kwade kent Hij op een afstand. God kan overzien wat de gevolgen zijn, als iemand een verkeerde keuze maakt. God kon tevoren overzien wat de gevolgen zouden zijn, als Lucifer zou kiezen voor zelfverheffing. God overziet de tegenstellingen, maar Hij gaat ze even volstrekt te boven, als Hij vertrouwd met hen is. God kent de geestelijke wereld door en door. De duivel kan God nooit voor verrassingen zetten.

Als de mens goed en kwaad leert kennen, is dat echter anders. De mens kent de tegenstellingen alleen vanuit het kwade. De mens leert goed en kwaad kennen als hij zelf in het kwaad valt. Dit gebeurt in Genesis 3. God wilde de mens ervoor bewaren. Het misleidende van de slang was, dat hij zei: ‘Je zult als Gód worden, en goed en kwaad kennen’. Het resultaat is, dat de mens inderdaad goed en kwaad gaat kennen, maar daarmee wordt hij niet als God, want de mens staat niet boven het kwaad. Hij leert het kennen zoals een drenkeling het water leert kennen. De mens leert een toestand waarin hij zich bevindt, kennen als kwaad. Bij de mens is het kennen van goed en kwaad, dat hij ontdekt dat hij naakt is. Hij komt tot besef dat hij verkeerd zit: in het kwaad. God heeft willen voorkomen dat de mens er op die manier achter zou komen.

De mens leert het goede kennen als een verloren gegane toestand, die ontoegankelijk geworden is. Vanuit zichzelf kan de mens niet terug naar het totaal goede. Vanaf dat moment zit de mens in de gespletenheid. Alleen Gód kan hem eruit -halen. God wilde, dat de mens zich door hem zou hebben laten leiden. Had de mens dit gedaan, dan had God de mens, door zijn Geest, in het goede geleid. Van daaruit had de mens, onder leiding van de Geest, inderdaad, nét als God kunnen weten wat niet goed was.

Wat gebéurt er in feite? De mens onttrekt zich aan Gods wil en hoede, aan de bescherming van God. De mens gaat op eigen houtje de geestelijke wereld in, om zelf uit te vinden wat goed en kwaad is. God kent goed en kwaad van bovenaf; de mens kent goed en kwaad van onderaf, doordat hij eronder zit. Als de mens zich onttrekt aan Gods bescherming, wordt hij naakt en worden zijn ogen geopend.

“Toen zij het geluid van de Here God hoorden…” (vs.8). Het is onlogisch dat men hier vertaald heeft met ‘geluid’. Er staat ‘stem’. Zij hoorden de stem van de Here God in de hof. Dit grondwoord wordt altijd met stem’ vertaald. Op deze plaats moet het vanzelfsprekend ook met ‘stem’ vertaald worden.

“De mens en zijn vrouw verborgen zich voor de Here God, die wandelde in de avondkoelte” (vs. 8bj. Als je vertaalt met ‘avondkoelte’, maak je van God iemand, die wacht tot de grootste hitte voorbij is en ’s avonds een blokje om gaat. Letterlijk staat er echter: ‘de wind van de dag’.

God laat de mens niet aan zijn lot over.

“En de Here God riep de mens tot zich en zei tot hem: Waar zijt gij?” Hier zien we in feite de genade van God al beginnen. God laat de mens niet aan zijn lot over, maar heropent van zijn kant het gesprek. God wil nog steeds de dialoog met de mens; God roept. Door iemand te roepen, wordt die iemand jouw ’tegenover’, jouw partner. God roept de mens nog steeds om partner van Hem te worden: Waar zijt gij?

Het antwoord van de mens komt nu vanuit een geheel! andere situatie. “En hij zeide: Toen ik Uw stem (!) in de hof hoorde, werd ik bevreesd, omdat ik naakt ben”.

Voor het menszijn moet van nu aan worden betaald. Dat blijkt bijvoorbeeld uit vers 16, waar wij lezen: “Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren”. (Letterlijk wordt tweemaal het woord ‘vermeerderen’ gebruikt, terwijl het woord ‘moeite’ feitelijk ook met ‘smart’ vertaald moet worden. We zien hier twee vormen van het woord ‘smart’. Ze hangen samen, komen van dezelfde woordstam. God geeft hier een geestelijke wet aan). Het is van groot belang, dat wij het woord ‘smart’ zien in verband met Genesis 6 vers 6 (Gen. 06:06): “Het berouwde de Here, dat Hij de mens op aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart”. Het betekent: Als de mens smart ervaart, dan ervaart God het ook. God voelt wat de mens voelt. God lijdt met de mens mee.

Het is een geestelijke wet, dat vanuit de geschonden toestand geen geboorte meer mogelijk is zonder smart. Geestelijk geldt dit ook! In Openbaring 12 schreeuwt de vrouw in haar weeën en haar pijn om te baren. Het geestelijk principe is dat de gemeente zonder smart geen zonen kan baren. God beschikt het niet zo, maar het kan niet anders. Op zich is lijden iets negatiefs. De andere kant is, dat lijden een vrucht heeft; het brengt iets positiefs voort. De vloek bergt een zegen in zich. De mens wordt vanuit zijn zitplaats op weg gebracht. Er komt een wég.

In Genesis 3 vers 17b (Gen. 03:17B)komt ‘smart’ ook voor: “…al zwoegende zult gij daarvan eten, zolang gij leeft” (Letterlijk: ‘in moeite, in smart, zult gij daarvan eten’. – ‘Zolang gij leeft’ is veel te Vrij vertaald. Er staat: ‘alle dagen van uw leven’). Het kernwoord ‘dagen’ is van groot belang. We moeten dit vasthouden in de vertaling. We zullen het later weer tegenkomen. De dagen, zijn de dagen, die God maakt; die God de mensen schenkt. God ; heeft de slang wel vervloekt, maar de mens niet!! (vs. 14).        (wordt vervolgd).. [

 

Van aangezicht tot aangezicht door Gert van de Kamp

Levinas, een psycholoog, heeft eens gezegd: “In het aangezicht van de ander herkent de mens zichzelf”. Ik zou daar een variant op aan willen brengen: in het aangezicht van de Ander herkent de mens zichzelf. Een kleine, maar wezen­lijke verandering. De op­merkende lezer onder­scheidt het verschil tussen de eerste en de tweede zin, waar de ander met een hoofdletter (Ander) wordt geschreven.

In de psychologie en psy­choanalyse geldt vaak dat mensen op mensen zijn aangewezen om uit een be­paalde problematiek te ge­raken. Trekken we dit door naar het Koninkrijk van God dan zien we daar dat de gemeente dé plaats is waar mensen zijn aan­gewezen op de Ander. In de gemeente komen mensen in het reine met zichzelf door het contact met de Schepper. De Heer is de spiegel waarin je jezelf herkent. Vanuit die her­kenning (ik mag op de Heer lijken), komt erken­ning voort (ik ben het waard een kind van God te zijn).

Erkenning, waardering, herkenning. Het zijn be­grippen die binnen de grenzen van het Konink­rijk van God tot de vol­maakte mens leiden. Nog­maals: in het aangezicht van de Ander herkent de mens zichzelf.

Het aangezicht des Heren

In Genesis 4 vers 16 (Gen. 04:16)lezen we dat, nadat Kaïn zijn  broer Abel heeft doodge­slagen, hij weg ging voor het aangezicht des Heren.

In de Revised Standard Version van de Engelse bijbel staat: “Then Cain went away from the presence of the Lord”. Voor het aangezicht van God zijn betekent in zijn aanwe­zigheid of in zijn tegen­woordigheid (presence). Deze betekenis is ook te­rug te vinden in de He­breeuwse grondtekst.

“Ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn”, constateert Kain. Door zijn broer te vermoorden plaatste Kain zich buiten de aanwezigheid of tegenwoordigheid van God. Hij plaatste zichzelf in een isolement.

De analogie met deze ge­schiedenis is niet moeilijk af te leiden. De mens mag voor het aangezicht van de Heer verkeren. Dat is de normale situatie vanaf de schepping van de mens. Door “niet goed te hande­len, ligt de zonde als bela­ger aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat” Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07). De aanstichter van de zonde, de duivel, heeft er alle belang bij dat mensen niet voor het aan­gezicht des Heren verke­ren, waar ze hun volmaakt­heid kunnen uit werken.

De duivel wil niet dat men­sen zich in hun Schepper herkennen. Dat herkenningsproces is namelijk essentieel voor de totstand­koming van de volmaakte mens. Dat is een mens waarover zonde (de duivel dus) geen enkele macht meer heeft.

Aansluitend op deze ge­dachte past het tekstge­deelte uit Exodus 29 vers 38 tot 46 (Ex. 29:38-46). Daar wordt ge­sproken over een brand­offer dat wordt bereid bij de ingang van de tent der samenkomst vóór het aan­gezicht des Heren. Er wordt dan ook gesproken over het samenkomen van de Israëlieten met de Heer (dat is verkeren voor het aangezicht des Heren). “En zij zullen door mijn heerlijkheid geheiligd wor­den”, staat in hetzelfde tekstgedeelte.

Wie voor het aangezicht des Heren verkeert wordt door zijn heerlijkheid geheiligd. Ook dat past in onze variant “in het aan­gezicht van de Ander her­kent de mens zichzelf”.

Bij God kun je jezelf zijn

Vóór het aangezicht des Heren kun je als mens je­zelf zijn. Daar staat de

mens recht tegenover God, die de mens door en door kent (Psalm 139’). Je hoeft voor Gods niets te verbergen, Hij weet im­mers toch wel wat in je is. Voor God kun je “open kaart spelen”.

Doe maar gewoon tegen­over God, mag een popu­lair maar wel degelijk se­rieus advies zijn. Aan de Israëlieten gaf God de op­dracht “vrolijk te zijn voor het aangezicht des Heren” Leviticus 23 vers 40 (Lev. 23:40). Ook mag je “eten” voor het aangezicht des Heren Deuteronomium 12 vers 7 (Deut. 12:07). En zoals Hannah dat deed mag je je hart uitstorten voor het aangezicht des Heren 1 Samuël 1 vers 15 (1 Sam. 1:15). Respectievelijk dansen, feestvieren, wandelen en wonen, het mag allemaal voor het aan­gezicht des Heren. 2 Samuël 6:14; 1 Koningen 8:65; Psalm 116:9; Jesaja 23:18 (2 Sam. 06:14; 1 Kon. 08:65; Ps. 116:009; Jes. 23:18).

Van aangezicht tot aange­zicht. God en de mens, verkerend in elkaars aanwezigheid en tegenwoor­digheid. Daarin verheugt zich God bovenmate. Dat is namelijk van meet af aan de bedoeling geweest toen God de mens schiep. Ook nu is aan die bedoe­ling niets veranderd en kan het bestaan dat God èn mens elkaar voort­durend “ontmoeten”. Dat geldt ook voor u!

 

Hebt de wereld niet lief! Door Liesbeth Seepma

“Heb de wereld niet lief en datgene wat in de wereld is.

Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.

Want alles wat in de wereld is, de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen, een hovaardig leven, dat komt niet van Vader, maar het komt uit de wereld” 1 Johannes 2 vers 15 en 16 (1 Joh. 02:15-16).

Dit staat in een brief uit de Bijbel, die (waarschijnlijk) is ge­schreven door Johannes, één van de discipelen van Jezus.

Tegen wie heeft Johannes het eigenlijk?

Zijn brief heeft hij ‘geadresseerd’ aan iedereen die hoort bij de gemeente van de Here Jezus Christus. Ze is bestemd voor kinderen. Ze is be­doeld voor vaders. Ze is ook gericht aan ‘jongelin­gen’, ofwel aan jongeren. Dus ook aan mij. En aan jou. Wat zegt Johannes tegen ons? “Heb de we­reld niet lief. Laat je niet in met datgene wat in de wereld is. Vereenzelvig je niet met de gedachten die de wereld beheersen”.

Maar. . . hoe kunnen we aan deze dringen­de oproep gehoor ge­ven in het leven van alle­dag? Wat betekent het concreet om ‘de wereld niet lief te hebben’? Mis­schien is het goed als we het begrip ‘wereld’ wat nader gaan bekijken. Als de Here Jezus in Johannes 3 vers 16 (Joh. 3:16) tegen Nicodémus zegt: ” Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…”, dan bedoelt Jezus dat God zijn schep­ping – in het bijzonder de mens , die in die schepping leeft – zeer liefheeft. Als Johannes ons in zijn brief echter oproept de wereld niet lief te hebben, dan heeft hij het niet over de men­sen om ons heen. Hij heeft het dan over’ de maatschappij, over de’ om­geving waarin wij leven.

Er is namelijk iets mis met die omgeving: zij ligt onder de heer­schappij van de tegen­stander van God, de dui­vel. Satan strekt over deze wereld zijn handen uit om haar te vergifti­gen met wetteloze, anti-goddelijke gedachten en levenspatronen. Wat dat voor gedachten zijn, daar windt Johannes geen doekjes om. De begeerte van het vlees. De begeer­te van de ogen. Een hovaardig leven. Gericht op status. Op aards bezit. De meeste, de hoogste willen zijn. Met deze le­vensinstelling infiltreert Gods tegenstander dé-we­reld om ons heen. Zijn pogingen zijn erop ge­richt om ons van het he­melse, goddelijke denken af te trekken en onze aandacht volledig op te eisen voor het aardse, zichtbare leven. Zijn doel is dat wij vervuld zullen zijn van dit onbevredigende leven, zodat het ons drijft, voortjaagt, opjut, opdat wij maar in

al onze aardse,, behoeften zullen kunnen voorzien. Hoe dit dan gebeurt en ten koste waarvan? Wat kan het de duivel sche­len!

In de Bijbel staat dat jij hij met geen ander doel komt, dan om te “stelen, te slachten en te verdelgen”. Als we maar helemaal gericht zijn op mooie kleding, een dikke auto en dito bankrekening, een kast van een huis, een succesvolle job… dan is de vader der leugen in zijn element. Waarom? Om­dat we dan enerzijds geen tijd meer hebben voor en anderzijds geen zin meer hebben in een hoger le­ven dat God voor ons in petto heeft. Het resultaat zal namelijk zijn dat we oppervlakkig zullen gaan denken, afgestompt zul­len raken en niet meer in staat zullen zijn te handelen en te wandelen in het koninkrijk van God.

In Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36) zegt de Here Je­zus: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”. Het Koninkrijk van God is een geestelijk, onzicht­baar koninkrijk. Dit is overigens ook het geval mét de heerschappij van de duivel. Ook hij ope­reert vanuit de geestelij­ke, onzichtbare wereld. De gevolgen van beide koninkrijken worden na­tuurlijk wel duidelijk zichtbaar in het natuur­lijke leven. Als we ons bevinden in het Konink­rijk van de Here Jezus, als we met Hem en door Hem leven, dan zal ons bestaan worden geken­merkt door harmonie, vrede, veiligheid, blijd­schap, frisheid, liefde, begrip, vriendelijkheid. Wat is het aantrekkelijk om in dit Koninkrijk te handelen en te wandelen!

De uiterlijke resultaten van een leven onder het zware juk van satan zijn: haat, wanorde, onvrede, onze­kerheid, angst, depres­siviteit, onbegrip. Wat is zo’n bestaan eigenlijk triest en onaantrekkelijk!

Daarom is het dat Johannes jou en mij waarschuwt: Heb die wereld niet lief. Houd je niet bezig met de gedach­ten die daar heersen. Als je het wel doet, zal er geen ruimte en geen mogelijkheid meer zijn voor, de liefde van Vader.

Vader, die zijn Zoon gaf opdat het voor jou moge­lijk zou worden je van die duistere, opgejutte wereld te distantiëren. Ook al ben je er midden­in, je hebt de mogelijk­heid om er – geestelijk – afstand van te nemen. Die mogelijkheid heeft Jezus Christus jou en mij gegeven toen Hij voor eeuwig de macht van sa­tan brak en de dood – – in al zijn facetten – overwon. In 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 3:8) staat: “Hiertoe is de Zoon van God ge­openbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” . Wij hebben dat met Pasen herdacht. Het is een levende werkelijkheid die in ons leven op dit mo­ment mag en kan functioneren. Vind je dat niet te gek? Ik wel!

“Kijk toch eens, wat een liefde Vader ons toont, dat we door Hem kinderen Gods wor­den genoemd! En we zijn het ook!”

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (9)

Het oordeel over de duivel

Het sterven brengt in de zichtbare wereld scheiding met de leden van de gemeente die op aarde verder werken en strijden. In de geestelijke wereld blijft het echter een onverbrekelijke eenheid. Het is één lichaam waar Jezus het hoofd van is. “Eén lichaam en één Geest, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen” Efeze 4 vers 4 tot en met 6 (Ef. 04:04-06) .

Er is voor de gestorvenen geen strijd meer tegen het rijk der duisternis. De duivel is de overste van de wereld, niet van de hemel. Hij is uit de hemel geworpen Ezechiël 28 vers 17 (Ez. 28:17) en verbonden met de tijdelijke, stoffelijke wereld. Hij is overste van deze wereld, van deze eeuw. Daarom is hij ook de overste van de macht der lucht, het geestelijke leven dat bij de aarde behoort. Hij zal er in de toekomende eeuwen dan ook niet meer zijn. Dan zijn de eerste hemel en de eerste aarde voorbijgegaan Openbaring 21 vers 1 (Openb. 21:01) .

Het oordeel over- hem luidde: “Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het gedierte des velds, op uw buik zult gij gaan (er is geen verheffing mogelijk) en stof zult gij eten, zolang gij leeft… en het zaad zal u de kop vermorzelen” Genesis 3 vers 14 en 15 (Gen. 03:14-15) . Hij kan alleen de mens verleiden, belagen, kwellen en pijnigen, zolang deze in een lichaam van vlees en bloed (stof) is. Als een mens sterft is hij rechtens vrij van zonde(machten)” Romeinen 6 vers 7 (Rom. 06:07). Dat geldt evenzo voor de mens die buiten Jezus Christus sterft. Die gaat naar het dodenrijk en ondervindt daar ook geen pijn of onderdrukking meer. Hij wordt daar ‘bewaard tot de jongste dag’ Johannes 11 vers 24; Daniel 12 vers 13; Openbaring 20 vers 13  (Joh. 11:24; Dan. 12:13; Openb. 20:13) , ‘het laatste oordeel’ Daniel 12 vers 2; Matteüs  25 vers 32; Openbaring 20 vers 12 (Dan. 12:2; Matt. 25:32; Openb. 20:12) . (Dit zullen wij hier nu niet verder uitwerken) .

Vergelding naar ieders werk

Van hen die in Jezus Christus sterven, zegt Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13): “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”-. De Willibrordvertaling zegt: “Laat hen uitrusten van hun ‘moeten’ (‘zwoegen’, vert. Petrus Canisius) “Want hun daden vergezellen hen” . Er is rust van de strijd en de moeite. En het werk, tijdens het aardse leven, is niet tevergeefs geweest, maar vergezeld hen als een kostbare schat, als een schitterend wit kleed Psalm 62 vers 13 en Efeze 6 vers 8 (Ps. 062:013; Ef. 06:08).

Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08)zegt: “En haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” . Dat is de schat die wij in de hemel verzamelen en die tot in eeuwigheid blijft Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20) . Het is de statuur van het geestelijk lichaam zoals de drie apostelen dit mochten zien op de berg der verheerlijking van onze Heer Jezus Christus, Matteüs 17 vers 2 (Matt. 17:02). Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 5 vers 2 en 3 (2 Kor. 05:02-03): “Want hierom zuchten wij: wij haken er naar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden” .

Wat die statuur betreft moeten wij niet meten met onze menselijke maatstaven, want Jezus leert ons in de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard, dat God goedertieren is. Of men een uur gewerkt heeft of de hele dag de hitte van de dag doorstaan heeft, Hij betaalt een ieder hetzelfde loon uit (Matt. 20:1-16) . Het is bij de Heer geen kwestie van prestatie leveren maar van genade. Wel zegt Paulus dat er verschil zal zijn. “De glans van de zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de ander in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden” 1 Korinthe 15 vers 41 (1 Kor. 15:41).

Herstel ook na het sterven

De gemeente op aarde gaat door met haar werk. Steeds helderder spreekt de Heilige Geest tot de gemeente. Het proces van herstel, heiliging en reiniging gaat door. “De Heilige Geest is tot verlossing van het volk, dat Hij zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid” Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14).

Zo werkt de Heilige Geest ook door in de gestorven heiligen. Als iemand nu sterft is hij nog niet onberispelijk naar geest, ziel en lichaam. Er is geen herstel meer mogelijk van het aardse lichaam; dat wordt begraven en keert weer tot stof. Maar de geest zal steeds verder opgericht worden en vervuld worden met de rechte kennis van Hem, de volle waarheid. Het zieleleven, het gevoelsleven, waarmee we de goddelijke heerlijkheid zullen beleven, moet volmaakt hersteld worden. Alle misvorming, juist op dit terrein door de duivel aangericht, zal in een klimaat van volkomen liefde genezen. Ook na het sterven gaat door wat Paulus zegt in Efeziërs 4 vers 16 en 17 (Ef. 04:16-17): “dat door de kracht van de Heilige Geest, Christus in de harten volledig woning make” . Wij blijven het eigendom van de Heer of wij nu leven of sterven Romeinen 14 vers 8 (Rom. 14:08). Psalm 48 vers 15, Willibrordvertaling, zegt (Ps. 048:015): “Zie, deze is God, ónze God, in tijd en eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden” zie ook: 1 Thessalonicenzen 5 vers 10; Romeinen 14 vers 9 (1 Thess. 05:10 en Rom. 14:09). De Heer werkt door en Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06)zegt daarom: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij, die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus” .

De laatste bazuin, de dag des Heren

Op de dag van Christus zal de gemeente in zijn totaliteit geheiligd en gereinigd zijn, onberispelijk naar geest, ziel en lichaam. “Die u roept is getrouw, Hij zal het ook doen” 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24). Op die dag van Christus – als de zevende bazuin zal klinken – zal de verheerlijking van de gemeente plaatsvinden en de vereniging van de gestorvenen en hen die nog levend zijn achtergebleven, met Hem.

Wat Paulus hiervan heeft opgetekend is heel belangrijk om de geestelijke werkelijkheid te verstaan. Hij zegt: “Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen (die dan nog niet ontslapen zijn) zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen” 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 53 (1 Kor. 15:51-53). Dit is ook wat Paulus bedoelt ’in Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11) als hij schrijft over het levend maken van onze sterfelijke lichamen door de Heilige Geest.

In een ‘ondeelbaar ogenblik’ zal het geschieden zegt Paulus. De attente gemeente wordt er niet door verrast, want de bazuin is het spreken van de Heilige Geest in de gemeente. De antichrist heeft de getuigen gedood; hun lichamen liggen drie en een halve dag op de straten Openbaring 11 vers 7 tot en met 9 (Openb. 11:07-09) . Met hun geestelijk lichaam zijn ze evenwel in het dodenrijk en proclameren daar de overwinning, evenals Jezus Christus dit gedaan heeft 1 Petrus 3 vers 19 (1 Petr. 03:19). De Heilige Geest heeft hun echter niet verlaten en door die kracht staan ze weer op en wordt het stoffelijk lichaam wat op straat ligt, verzwolgen in de overwinning, evenals bij Jezus Christus op de paasmorgen Efeze 1 vers 19 en 20 (Ef. 01:19-20) . En zoals Jezus Christus de weg baande voor de doop in de Heilige Geest, zo banen deze getuigen de weg voor de verheerlijking van de gehele gemeente en de wederkomst van de Heer, door de kracht van de Heilige Geest.

Het geheimenis van God voltooid

In 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 17 (1 Thess. 04:13-17)beschrijft Paulus deze geweldige gebeurtenis als volgt: “Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere mensen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus terug brengen met Hem.

Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achter blijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen” .

Paulus stelt nadrukkelijk: “Dit zeggen wij u met een woord des Heren” . Dit is dus niet een of ander menselijk verdichtsel, maar goddelijke openbaring, goddelijke waarheid. Zó zal het geschieden en niet anders. Op die grote dag zal er een gemeente zijn: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Een gemeente die bestaat uit zonen Gods, die de strijd niet geschuwd hebben, maar daar sterk in zijn geworden. Een gemeente die door de grote verdrukking is gegaan, door die zee van glas met vuur vermengd Openbaring 15 vers 2 (Openb. 15:02) , maar daarin de golven (de machten der duisternis) heeft neergeslagen en de duivel van zijn heerschappij heeft beroofd Zacharia 10 vers 11 en 12 (Zach. 10:11-12).

Het geheimenis Gods is dan voltooid, zoals Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07)zegt: . “.Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd”. “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde (de gemeente) en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” Openbaring 11 vers 15b (Openb. 11:15b) . De gemeente van Jezus Christus, de geopenbaarde zonen Gods, met hun Heer aan het hoofd, zal verlossing, bevrijding, genezing, herstel en kennis des Heren brengen aan de zuchtende schepping. “Van Sion zal het heil en de wet uitgaan” Jesaja 61 vers 4 en Jesaja 2 vers 3 (Jes. 61:04; Jes. 02:03). Tot in alle eeuwigheden zal de gemeente dat koninklijke priesterschap vervullen. Ook als God zal zijn ‘alles in allen’ 1 Korinthe 15 vers 28c (1 Kor. 15:28c) dan zal in die geweldige theocratie de gemeente het koningschap vervullen.

Leven met een verheerlijkt lichaam

De gemeente is bij de zevende bazuin dus tot totale behoudenis gekomen. De mens is namelijk pas voltooid als hij ook een verheerlijkt lichaam heeft. Petrus noemt dat ‘het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen’  1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09). Dit verheerlijkte lichaam behoort niet bij de stoffelijke wereld en is dus volledig onttrokken aan de macht van de duivel en zijn (antichristelijke) rijk. Met dit lichaam is het echter wel mogelijk op aarde te zijn en te functioneren. Niet meer als natuurlijke mensen met de natuurlijke opdracht Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28), maar als geestelijke, volwassen zonen Gods, zoals Jezus Christus na zijn opstanding. Evenals Jezus Christus kan de verheerlijkte mens zich terugtrekken in de geestelijke, onzienlijke wereld. Paulus zegt in Filippenzen 3 vers 21 (Filip. 03:21) dat Jezus Christus, als verlosser, ons vernederd (sterfelijk) lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt.

Jezus heeft zich veertig dagen vertoond aan zijn discipelen met dit verheerlijkte lichaam. Het was niet een soort visionair verschijnen maar heel concreet met een lichaam van vlees en bloed en beenderen, terwijl het toch volledig onderworpen was aan geestelijke wetten en niet meer aan natuurlijke. Als zijn discipelen schrikken en denken een geest te zien, dan zegt Jezus in Lucas 24 vers 39 (Luc. 24:39): “Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het  zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft , zoals gij ziet, dat Ik heb”.

Lukas vermeldt in Handelingen dat Jezus zich met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hen verschijnende en tot hen sprekende over alles wat het Koninkrijk Gods betreft (Hand. 1:3). Hij verscheen, Hij onderwees, Hij zat met hen aan, wat zeggen wil dat Hij met hen de maaltijd gebruikte. Kortom: Jezus had een lichaam zoals wij dat nu ook kennen en wij zullen er onbelemmerd mee kunnen werken, maar het is onsterfelijk, niet meer stoffelijk en volkomen onderworpen aan de Geest.

En de familieband is dan niet meer van de aarde: vader-moeder; man-vrouw; kinderen, enz., maar de familieband is dan het zoonschap Gods. Als Jezus vragen gesteld worden over huwelijksbetrekkingen bij de opstanding (Luc. 20:27-36) , dan zegt Hij in vers 36b: “Immers zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen (zonen) Gods, omdat zij kinderen (zonen) der opstanding zijn”. ‘Aan de engelen gelijk’, waarbij ook geen man of vrouw of huwelijksbetrekking meer is. Jezus bedoelt te zeggen dat het huwelijk en familiebanden bij de aarde, bij het vlees behoren. In de opstanding zijn er geen huwelijksbetrekkingen en aardse familiebanden meer.      (wordt vervolgd).

1987.04 nr. 280

Levend geloof 1987.04 nr. 280

Scheiding en onderscheiding door Gert Jan Doornink

Een oud liedje zegt: “Scheiden doet lijden, afscheid brengt leed”. Het geeft aan wat er plaatsvindt in ons gevoelsleven als we afscheid moeten nemen van iemand die ons lief is. Over deze vorm van scheiding willen we het echter in dit artikel niet hebben, maar over de scheiding die plaats vindt en een gevolg is van ons geloof in Christus. We willen het hebben over de scheiding van de machten der duisternis, de scheiding van de zonde, kortom de scheiding van alles wat onze gemeenschap met God in de weg staat. Deze scheiding wil God aanbrengen in ons leven, opdat we aan Zijn doel beantwoorden, en het wezen, het karakter van Hem tot openbaring brengen.

Reeds in het begin van de Bijbel lezen we, in de geschiedenis van Kain en Abel, hoe God wil dat we niet beheerst zullen worden door de zonde, maar dat wij over de zonde zullen heersen. Als het offer van Abel wordt aangenomen en dat van Kain niet, lezen wij dat Kain zeer toornig wordt en zijn gelaat betrekt. Dan spreekt God tot Kain: “Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie, gij moet heersen” (Gen. 04:06-07).

De eerste scheiding in ons leven

De eerste scheiding in ons leven voltrekt zich als we tot geloof komen in Christus. Dan worden we overgezet vanuit het rijk van satan in het Koninkrijk van Jezus Christus. Paulus formuleert het in Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13) met deze woorden: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden”. Dit is een geweldige gebeurtenis, een totale verandering, want door ons geloof in het volbrachte werk van Christus zijn wij een nieuwe schepping geworden. 2 Korinthiërs 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) zegt: “Zo is dan wie in Christus is ecu nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. Nu moeten we oppassen en met denken: ‘Nu zijn we er, mij kan niets meer gebeuren’, want dan lezen wij over het hoofd dat er staat: ‘Het nieuwe is gekomen’. Dit nieuwe leven is dus aanwezig, maar moet tot groei en wasdom komen. Velen maken hier een grote denkfout met als gevolg dat er geen verlangen is om geestelijk te groeien, ja men gaat zich hier zelfs tegen verzetten. Men klampt zich vast aan verkeerde leringen en wordt geen overwinnend christen.

Wat we moeten onderkennen is dat na de eerste scheiding in ons leven er verdere scheidingen behoren te volgen. Het proces van groei naar de volwassenheid is begonnen op de dag dat we Christus hebben aangenomen. Blijft die groei achterwege dan blijven we in een beginstadium steken en – wat het ergste is – heeft de duivel eigenlijk vrij spel in ons leven… Dat was ook bij Kain het geval. We lezen hoe hij ‘zeer toornig werd, en wat nog meer zegt: zijn gelaat betrok. In de oorspronkelijke tekst staat: zijn gelaat viel. Hij kon God niet meer recht in de ogen kijken. Blijkbaar was Kain iemand die niet leefde in volkomen gemeenschap met God, of in ieder geval was hij niet op zijn hoede. Hij handelde niet goed, staat er. Er was een ‘macht’ in hem werkzaam. Er valt in dit opzicht bij heel wat kinderen Gods nog wel het één en ander op te ruimen. Denk bijvoorbeeld aan de ‘machten van het voorgeslacht’, die vaak een grotere rol spelen dan wij denken. Wie geen verlangen in zich heeft geestelijk te groeien is in feite nog gebonden , want wie werkelijk geestelijk wil groeien heeft een verlangen in zich gescheiden te leven van de machten der duisternis.

Hebben wij dat verlangen? Willen wij gehoorzaam zijn? Dan mogen we er zeker van zijn dat God het in ons gaat bewerken. Hij gaat meer en meer scheiding aanbrengen. Niet op een wijze die wij passief over ons laten komen, maar waarbij wij actief betrokken zijn! Het eerste wat God namelijk doet is ons Zijn Geest aanbieden! Zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest komt er van een verdere scheiding in ons leven niets terecht.

Geen scheiding zonder onderscheiding

Eén van de gevolgen van de vervulling met de Heilige Geest is dat we gaan onderscheiden wat uit de goede en wat uit de verkeerde bron afkomstig is. Paulus noemt in 1 Korinthiërs 12 als één van de uitingen van de Geest, het onderscheiden van geesten. Met andere woorden: we krijgen inzicht met welke geest we te maken hebben. Dus niet in Zijn     algemeenheid, maar in

bijzonderheid. De Heilige Geest geeft ons inzicht om op geestelijke wijze juist te kunnen handelen. En dat hebben we nodig! Velen hebben wel ‘natuurlijk inzicht’ maar het gaat om het ‘geestelijke inzicht’. In Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14) staat: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad”.

Dit is het wat we nodig hebben in deze tijd, want het doel van God met zijn gemeente is een volmaakte gemeente. Dat is een gemeente die werkelijk gescheiden is van de machten en waarin dus de duivel op geen enkele wijze meer infiltreren kan. In de Bergrede sprak Jezus: “Gij dan zult volmaakt zijn, ..gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Maar Hij sprak ook: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21).

Paulus schrijft in Filippenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Filip. 01:09-11) : “En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt. Dan zult gij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht van gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer en prijs van God”. Kunnen wij onderscheiden waarop het aankomt? Laat niemand ontmoedigd zijn door de gedachte: ‘Bij mij is het nog niet zover…’ Of: ‘Ik heb al zo vaak gefaald, het zal bij mij ook nooit zover komen…’ Laten we afrekenen met déze negatieve gedachten en denken aan de geschiedenis van Kain en Abel. Kaïn faalde en hoe… Toch gaf God hem als het ware een nieuwe kans. Hij gaf hem een teken, dat niemand, die hem zou aantreffen, hem zou verslaan (Gen. 04:15). Kain bleef ook na zijn misdaad in gesprek met God en toonde berouw (Gen. 04:13).

Nu moeten we dit niet opvatten als een soort vrijbrief om maar te zondigen. Integendeel: Paulus zegt in Romeinen 6 vers 1 en 2 (Rom. 06:01-02): “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Wat is eigenlijk zonde? Zonde is ongeloof, zonde is staan in dienst van de duivel, zoals 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08) zegt: “Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne”. Zonde hoort niet bij de nieuwe mens. Bij de nieuwe mens hoort de inwonende kracht van de Heilige Geest. Die doet ons triomferen, die geeft ons kracht om te overwinnen en te heersen over de zonde en de machten der duisternis. En uiteindelijk zal de volgroeide nieuwe mens meehelpen Gods schepping te herstellen. En taak waar ieder

 

waarachtig kind van God nu reeds bij betrokken is. Hij brengt immers scheiding aan tussen licht en duisternis in eigen leven en in de levens van anderen. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, zegt Johannes in zijn eerste brief. Wat een perspectief dat uiteindelijk ook in Zijn schepping elke vorm van duisternis zal zijn verdwenen als de grote scheiding tussen licht en duisternis zal zijn voltooid!

 

De Heer is waarlijk opgestaan! (gedicht) door Piet Snaphaan

‘t Gesproken Woord, vervuld voorwaar,

De tijd was vol, de tijd was daar,

De Heer had eenmaal zelf gezegd:

Breek deze tempel af en Ik leg,

Het fundament voor eeuwig weer,

Drie dagen bouw Ik zonder meer.

Geen macht heeft ’t tegendeel bewezen,

De ware Tempel is herrezen!

Hoe wonderbaar is ’t al geschied,

Men hoorde ’t wel, doch vatte het niet.

Toch is ’t voorzegde uitgekomen,

Hij heeft de dood zijn kracht ontnomen.

Prijst Hem, die ons is voorgegaan,

Verheerlijkt is Hij opgestaan!

 

Gods wil en onze wil door Evert van de Kamp

 

“Uw wil geschiede…” (Matt. 06:10).

In Lukas 11 vers 1(Luc. 11:01)  ‘’lezen we: “En het geschiedde, terwijl Jezus ergens in ge­bed was, dat één van zijn discipelen, toen Hij op­hield, tot Hem zei: Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft”.

Zo werd het, wat wij dan noemen, ‘Onze Vader’ ge­boren. Velen spreken over het volmaakte gebed. Wie echter deze woorden van Jezus op natuurlijke wijze hanteert vertilt zich er deerlijk aan. Dit geldt trouwens voor alle woorden Gods. Jezus heeft dit met­een doorzien. Ook zijn discipelen handelden nog dikwijls als onveranderde mensen.

Daarom leidt Hij – zie Matteüs 6 vers 9 – (Matt. 06:09) de woorden in met: “Bidt gij dan aldus”. Aldus, dat is op deze wijze, op geeste­lijke wijze. Dit gebed ‘is alleen geestelijk te ver­staan.

Gezonde weerstand

In de loop der kerkge­schiedenis is er veel aan­gerommeld met de gebeden van het “Onze Vader”. De woorden van Christus werden en worden nog vaak verlaagd tot een for­muliergebed, een formule. Of gedegradeerd tot een aflaat. Bidt maar zoveel ‘Onze Vaders’, dan is het wel goed. Het is op het occulte af, als het al niet occult is. Menige ‘genezerbegint zijn werk met dit gebed.

Geen wonder dat velen tegenwoordig vérzet in zich voelen opkomen tegen dit ‘automatisch’ bidden. Ik denk dat dit een gezon­de weerstand is. Maar be­ter is te vragen naar de geestelijke betekenis en dienovereenkomstig ge­bruik te maken van de woorden van Jezus.

De enige oplossing

Wie kan de ware zin van het gebed dat Jezus ons leerde vatten? Dat is belangrijk, want het gaat niet aan om deze woorden, zoals sommigen doen, maar te verwijderen uit de Bijbel of ze bijvoor­beeld te bestemmen als alleen geldig voor de Jo­den.

Ook hier is weer dat de oplossing komt door de doop met Gods Geest. De­gene die de Heilige Geest heeft ontvangen, kan door die Geest de geeste­lijke betekenis van dit gebed gaan begrijpen. Die leert woord voor woord geestelijk te overdenken.

Neem nu de derde bede: “Uw wil geschiede”. Dat zeg je niet zomaar even in je eigen leven, zo dat het dan ook helemaal waar is. Dat leer je alleen als je een geestelijk mens bent en geestelijk handelt.

De apostel Paulus getuigde van zijn oude leven: “Niet wat ik wens (wil), het goede, doe ik, maar wat ik niet wens (wil), het kwade dat doe ik” (Rom. 07:19). Maar dat verandert radicaal als de Geest van God in de mens woning krijgt. Dan verandert zijn wil. Zelfs in de richting van het “Uw wil geschie­de”. De heerlijkheid van deze bede wordt ontdekt.

Geen doemdenken

Het is onzin om te zeggen: Je wil moet gebroken wor­den. Je moet zelf niets meer willen, je bent immers niks en daarom kun je ook niks. Dan beweeg je je aardig in het straatje van de tegenstander, die er altijd op uit is om je als mens volkomen te breken.

Onze Heer breekt ons ech­ter niet, maar Hij herstelt en bouwt ons enkel op. Hij legt geen doem op ons. Integendeel, God wil voor de mens het goede, welge­vallige en volkomene. Dat is zijn uitgesproken wil. Geen slaafse houding. Van ziekte, nood en ongeval mogen wij nooit zeggen: Uw wil geschiede. Dat is Gods wil nimmer. Zulke zaken kunnen niet voortkomen uit zijn vaderlijke hand, omdat het Hem we­zensvreemd is; dus mag het ons wezensvreemd zijn. Vervuld met Gods Geest ga je iets geweldigs ont­dekken. Dat is het diepste verlangen in jezelf om voortaan Gods wil te vol­brengen in je leven. Om Gods wil te gehoorzamen.

Een heilig verlangen

Dat is het verlangen van de Heilige Geest in je om uitsluitend de weg van God te gaan. Jezus zelf zei tegen de Vader: “Zie, hier ben Ik om Uw wil te doen” (Heb. 10:09a). In, Gethsémané, in het allergrootste en felste lijden, is zijn gebed: “Niet Mijn wil geschiede, maar de Uwe”. Wat de Heer ande­ren in het ‘Onze Vader’ had voorgehouden, beleeft Hij hier zelf geestelijk ten diepste. Het is zijn op­gang in de hoge, de grootste overwinning door Gods Geest.

In ons leven mag dit ge­weldige werk van de Hei­lige Geest zich precies zo voltrekken. Het is de Geest van God die de wil van God uitwerkt in de met de Heilige Geest ver­vulde mens. Je wordt gelijk willend met God. Je ontdekt: Wat God wil, dat wil ik ook. Je kiest wat de Heer wil dat je zult kiezen. Dat is je nieuwe verlangen, een heilig ver­langen. Een wonderbaar werk van de Geest Gods in je. De Heilige Geest schrijft Gods wil in je eigen hart (Heb. 10:16). Een wonderlijk heerlijk werk. In die weg maak je jezelf in volkomen vrijheid helemaal afhankelijk van de wil van God de Vader.

Voor wie Gods Geest niet heeft ontvangen, moet dit wel een grote dwaasheid lijken. Maar wie werkelijk met Gods Geest gedoopt is, bemerkt dat God jouw eigen geest in volmaakte harmonie brengt met Hem­zelf. Het “Uw wil geschiede” functioneert. Geeste­lijk. Je gaat meer en meer op de Heer lijken.

Dat is vrede

Die geestelijke groei be­werkt een rust en een vrede, die je alleen bij de Heer zelf vindt. Je beleeft dat de Heer zelf het willen en het werken in je be­werkt. Om – dat is heel mooi – zijn welbehagen (Filip. 02:13). Het “Uw wil geschiede” is dan geen ‘must’ meer. Geen wet, geen probleem, maar hei­lig verlangen dat wordt waargemaakt. Dat is één van de meest kostelijke veranderingen in een men­senleven. De wil van God prevaleert. Je weet – en daarvan mag je volop genieten – dat is het aller­beste voor mij.

Iets anders dan uitslui­tend het beste heeft de Heer niet met je voor. Vanuit die harmonie en vrede wil je in alle strijd maar één ding, namelijk dat de wil van de Heer zal geschieden. Een gro­ter overwinning is er niet.

Op deze wijze kon de apostel Petrus in zeer groot doodsgevaar, ge­boeid met ketenen tussen twee soldaten in, nog rustig slapen. Hij had één ding in zijn leven door alle strijd geleerd en dat is: De wil van de Heer geschiedt, alle tegenstanders ten spijt.

“Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen” (Ps. 016:009).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Groeien

Als jongen van acht jaar was hij enorm onder de indruk gekomen van een imponerende ‘baardman’. Een broeder, die in hun samenkomst kwam spreken, had een lange volle baard. De jongen vond het prachtig. Zoiets zou hij ook wel willen hebben. En aangezien je al je wensen bij God bekend mocht maken, schroomde de jongen niet om ’s avonds voor zijn bed te knielen en vol geloof de Heer om zo’n mooie baard te bidden.

De volgende zondag zat de jongen met een onverhoord gebed en tijdens de  preek hoorde hij dat je voor verhoringen en overwinningen in je gebedsleven wel eens moest vasten. Dus besloot de jongen regelmatig een dag te gaan vasten en bidden voor een baard. Echter zonder resultaat. Zijn jongenshuid toonde geen veranderingen en de baardgroei bleef uit!

Later, toen de jongen in de puberteit kwam, was hij allang niet meer aan het bidden en vasten voor een baard. Maar toen kwam de baardgroei wel op gang, zelfs zonder gebed. Door de veranderingen in zijn lichaam, rijpte hij in zijn mannelijkheid en door die rijpheid kreeg hij een baard.

Groeien, dat doen we allemaal, als het goed is. We zijn bezig, dagelijks, te rijpen in de zon van de heerlijkheid van God. God kon de wens van de jongen niet verhoren, omdat hij nog niet’ rijp was voor een baard. Het zou geen gezicht zijn geweest, een jongenslichaam met een knots van een baard. Dit vertrouwen mocht de jongen hebben: die baardgroei en daarmee de baard komt! Als ik ouder ben geworden, rijper, mannelijker, dan zul je het zien, helemaal geen probleem meer; die baard komt te voorschijn!

Dit vertrouwen mogen wij op God hebben: We groeien! En al de dingen waar je van hoort of leest in Gods Woord, en waar je in gelooft, maar soms nog niet uitgewerkt ziet: je zult het meemaken, ze komen tevoorschijn in je leven.

De vruchten komen, passend bij de rijpheid waarin we zijn. Ze komen tot eer van God.

Rust in dat besef en verhinder je eigen groei niet.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (6)

De mens is geroepen te dienen en te bewaren

We gaan in deze aflevering verder met het tweede scheppingsverhaal. Het eerste scheppingsverhaal geeft de achtergrond, met de mens als eindpunt. Het tweede scheppingsverhaal geeft de antropologie: de leer van de mens.

In Genesis 2 vers 8a (Gen. 02:06a) zien we dat de Here God een hof in Eden plant. Het woord ‘paradijs’ komt in de Hebreeuwse tekst niet voor. In de Septuagint, de Griekse vertaling van het oude testament, wordt over het paradijs gesproken. Het woord ‘paradijs’ is een Perzisch leenwoord. Het betekent: afgesloten ruimte, afgebakend gebied, een omheinde tuin. Dan lezen we in vers 8b dat God de mens, die Hij geformeerd had, in de hof plaatst. In vers 9 krijgen we het probleem van de twee bomen: de boom des levens en de boom der kennis van goed en kwaad.

“En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden (met de bedoeling) om die te dienen” (Gen. 02:15). Ik wil dit speciaal benadrukken. Er is vertaald met: bewerken. Er staat echter hetzelfde woord als in vers 5: Er was geen adam (geen mens) om de adamah (de aardbodem) te dienen. De allereerste omschrijving van het menszijn is’; dienen; de mens is van huis uit: dienaar. Hetzelfde woord komt in Jesaja terug als de knecht des Heren: Ebed Adonai. Hier wordt al in de leer aangaande de mens het fundament gelegd:

  1. De mens is geroepen om te dienen.
  2. De mens is geroepen om te bewaren.

Vers 15 maakt duidelijk dat de mens de opdracht heeft om te bewaren wat Gód bewaart. In hoofdstuk 4 komen ‘dienen’ en ‘bewaren’ opnieuw voor. De hoofdstukken 2 tot en met 4 vormen een verhaal, gebouwd op hetzelfde patroon.

En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:16-17) . Er staat: ‘moet gij sterven, ja sterven’. We zien de herhaling van, de kernwoorden. Als het Hebreeuws iets met nadruk wil zeggen, wordt het’ werkwoord herhaald, in een iets afwijkende vorm. In’ onze vertaling wordt zoiets weergegeven met: voorzeker, terdege, stellig, etc. Het is beter om de werkwoordsvorm te herhalen. In ‘ deze tekst worden twee werkwoorden herhaald, namelijk eten en sterven. Op deze punten valt de volle nadruk. Wij moeten hier niet zozeer spreken van een straf, maar van een gevolg. Het sterven is een gevolg van het eten Het is een geestelijke wet! Het gebod is niet willekeurig door God gekozen, om de mens uit te proberen of om hem een strik te zetten. Het eten van die speciale boom heeft als gevolg: ‘dan moet gij sterven, ja sterven’.

God plaatst de mens in de dialoog

“En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past”. Het is de eerste keer dat er gezegd wordt dat iets niet goed is. Er staat eigenlijk iets wat veel dieper reikt: een hulp als zijn tegenover’. De vrouw wordt het tegenover van de man. Het heeft te maken met partnerschap. ‘Tegenover’ houdt ook in: op hetzelfde niveau. Het wil óók zeggen: van aangezicht tot aangezicht. De dieren staan onder de mens; niet tegenover de, mens. De mens had nog niets wat tegenover hem stond, alleen iets wat ónder hem stond. Ook de engelen zijn lager in rang dan de mens. God maakt iets op zijn niveau, waar hij van aangezicht tot aangezicht mee kan omgaan. Een heel wezenlijk punt in verband met de leer aangaande de mens is, dat God de mens van meet af aan in de dialoog plaatst. God zet de mens in het gesprek.

Een volgend punt komt er als het ware tussenin. In vers 19 lezen wij namelijk: “En de Here God formeerde uit de aardbodem (adamah) al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het bij de mens, om te zien hoe deze het noemen zou”. Er staat: ‘hoe deze het roepen zou’. De mens krijgt de opdracht om al het levende, elk levend wezen, te roepen.

Het roepen van een naam is in de bijbel een erg belangrijk punt. Het roepen van de naam is de voltooiing van de wording van een wezen. De adam, de mens, wordt hier een medeschepper met God! Hij mag het scheppingswerk voltooien. ‘Jij moet ze hun naam roepen’. Vers 19 b zegt: “Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend, wezen noemen zou, zo zou het heten”. Letterlijk staat er: ‘om te zien hoe deze het roepen zou. En zoals de mens elk levend wezen zou roepen, dat was zijn naam’ (niet: zo zou het héten).

De bijbel is geen Nederlands boek, maar-een Hebreeuws boek. Wij zullen ons moeten aanpassen aan het Hebreeuwse denken, het denken van de bijbel. De bijbel moet zich niet aanpassen aan óns. De bijbel moet niet bij de méns gebracht worden, maar de mensen moeten bij het wóórd gebracht worden, bij de gedachten van Gód.

‘Hoe heet je’, is Nederlands. Dé bijbel zegt: ‘Wat is zijn naam?’ In onze bijbel gaat een essentieel begrip verloren; de naam: ‘zo zou zijn naam zijn’. Iemands naam is zijn identiteit. Adam heeft een enorme creativiteit aan de dag gelegd; hij was medeschepper met god. Hiervoor moest Adam al veel in zijn mars, hebben. Adam moest de identiteit van het dier verstaan en hij moest hun naam uitspreken. God heeft Adam helemaal in Zijn’ werk betrokken en hem een arbeidsveld, een werkterrein gegeven, om zijn geest te oefenen en zijn vermogen te ontwikkelen. Als je ‘de naam roept’, betekent het dat je gezag hebt. Vers 20: “En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp die bij hem paste”. Letterlijk staat er: ‘De mens riep met name al het vee, het gevogelte des hemels en het gedierte des velds, maar voor een mens vond hij geen hulp als tegenover hem’.

De parallel tussen vrouw en Tabernakel

“Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen (‘diepe slaap’, kan ook betekenen: verdoving. Het is bijna weer te geven met: narcose. In Genesis 15 vers 12 (Gen. 15:12) staat het hetzelfde woord: Er valt een diepe slaap op Abraham); en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees” (Gen. 02:21). De vrouw wordt gebouwd uit de rib. Hetzelfde woord ‘rib’ komt in Exodus 20 keer voor in verband met de bouw van de tabernakel. Er is een parallel tussen het bouwen van de vrouw en het bouwen van de tabernakel, de tent. Het woord ‘component’ is voor het Hebreeuws veel te abstract. Het Hebreeuws denkt veel meer in béélden. Zowel de vrouw als de tent zijn beeld van de gemeente. We zien een prachtige parallel tussen het scheppingswerk van God en het ontwerpen van de tabernakel. God bouwt Eva en God bouwt de tabernakel.

“En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zeide dé mens (let op de reactie van de mens als hij Eva voor het eerst ziet) : Dit is nu eindelijk been van mijn been en vlees van mijn vlees; deze zal ‘mannin’ heten, omdat zij uit de man genomen is.

(‘Mannin’ is een hulpvertaling. Het Hebreeuwse woord voor ‘man’ Isj; het woord voor ‘vrouw’ is: Isjah, de vrouwelijke, vorm van het woord ISJ). Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees worden. In Deuteronomium 10 vers 20 (Deut. 10:20) wordt ‘aanhangen’ gebruikt in verband met Gód. Uitgaande van het begin, wordt het principe voor alle tijden gesteld: een man zal zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen. En zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet” (Gen. 2:22-25) .

Het ‘herkennen’ (vers 23a) is een wezenlijk punt. Wat uit God is herkent elkaar! God hoefde Adam geen handleiding te geven of hem een soort Bijbelstudie te geven, maar er is een herkenning van hart tot hart.  

 

De betekenis van de uitdrukking: ‘Been en vlees’

De uitdrukking ‘been en vléés’ is erg belangrijk en komt zeven maal in de Schriften voor. Er moet hier zeer nauwkeurig vertaald worden. ‘Gebeente’ is je persoonskern, je diepste identiteit, de ruggengraat van je wezen. Het natuurlijke gebeente is beeld van iemands persoon. Daarom speelt het gebeente van Jozef een belangrijke rol bij de uittocht. Jozef zegt profetisch: ‘Je zult mijn gebeente mee omhoogvoeren naar het land’. Het boek Genesis eindigt met het gebeente van Jozef: ‘En ze legden hem in een ark in Egypte’. De identiteit van Jozef ging mee naar Kanaän. In- Psalm 34 vers 21 (Ps. 034:021) staat van de rechtvaardige: ‘Geen been van hem zal gebroken worden’. Hier wordt profetisch aangekondigd, wat vermeld staat bij het sterven van Jezus in Johannes 19 vers 36 (Joh. 19:36): ‘…opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Geen been van Hem zal gebroken worden’.

‘Been en vlees’ komen in zéven teksten voor. Ik noem er enkele, omdat ‘been en vlees’ meestal niet goed vertaald is. Genesis 29 vers 14 (Gen. 29:14): “Toen-zeide Laban tot hem: Waarlijk, gij zijt mijn- eigen vlees en ”bloed”. Dit. zei Laban niet. Hij zei: ‘Waarlijk, gij zijt mijn eigen ‘Been en vlees’. Bij de vertaling is begripsverwarring opgetreden. ‘Vlees en bloed’ is wezenlijk iets anders dan ‘been en vlees’. Er wordt vaak gezegd: ‘Ja, maar wat maakt dat nu uit. Als je de bedoeling maar ongevéér weergeeft’. Er zijn bijbelvertalers, die ‘ongeveer’ weergeven wat er staat, maar op deze manier worden de mensen niet bij het wóórd gebracht. Met ‘vlees en bloed’ wordt de mens in zijn aardse vergankelijkheid aangeduid, in zijn beperking, in zijn natuurlijke bestaanswijze. Jakob zegt hetzelfde tegen Laban als wat Adam tegen Eva zei: ‘Wij hebben dezelfde identiteit’. Het heeft te maken met broederschap: ‘Jij bent mijn broeder’. Genesis 29 gaat over het thema ‘broeders’.

2 Samuël 5 vers 1 (2 Sam. 05:01): Vlak voor David Sion in bezit gaat nemen, zeggen de stammen van Israël: “Zie, wij zijn uw eigen vlees en bloed”. Maar in werkelijkheid staat er: Wij zijn uw eigen been en vlees’. Israël zegt in feite tegen David: ‘Wij zijn uw lichaam; uw been en vlees’. Ook wij zeggen dit tegen ónze Koning, Jezus Christus. Wij zijn van dezelfde identiteit als Jezus. Als Jezus de gemeente, die uit Hem genomen is, herként, kan ook Hij, als tweede Adam, zéggen: ‘Jij bent nu werkelijk been van mijn been en vlees van mijn vlees’. Het is het herkennen tussen Jezus en de gemeente.

(wordt vervolgd).

 

Welke rol speelt ons gevoel? door Tea Keuper

 

Wat is gevoel?

Om te beginnen willen we enige gegevens uit Van Dale’s woordenboek aanhalen over gevoel en daarvan afgeleide hoeda­nigheden.

Gevoel – wat men voelt, besef, gemoeds­beweging, stemming.

Gevoelig – reagerend op indrukken of ge­waarwordingen .

Gevoeligheid – vatbaar­heid voor indrukken, teer punt, iemands gevoeligheden ontzien, hem sparen.

Overgevoelig – al te gevoelig (dus teveel geleid door het ge­voel) .

Fijngevoelig – met fijn gevoel begaafd (is dus een ‘gave’).

Fijnbesnaard – met een verfijnd gevoelsleven, ontvankelijk voor verscheidenheid van ge­voelens.

(Datgene wat tussen haakjes staat heb ik zelf op gemerkt).

Gevoel is iets wat ieder­een meegekregen heeft in zijn of haar leven. Het hoort bij de mens en is dus iets wat nodig is. Net zoals de geest een belangrijke taak heeft in zijn bestaan. Door deze twee geleid op een juiste manier, kan het lichaam goed functioneren.

Het gevoelsleven heeft te maken met het zieleleven

 

en hierover geeft Van Dale de volgende defini­tie: “Het stoffelijke en gewoonlijk onvergankelijk geachte wezen van de mens als zodanig. In meer wetenschappelijke zin het vermogen om ge­waar te worden en te be­geren. Zetel of bron van gedachten, van het ge­voel en de wil”.

Wanneer we dit eens rus­tig op een rijtje zetten en overdenken, weten we dat gevoel, net als al het an­dere., wat God aan de mens gaf, onmisbaar is om goed te kunnen functioneren’. Onze handen verrichten arbeid, onze voeten bren­gen ons ergens heen, de neus ruikt, de mond spreekt, het oor hoort en zo heeft alles in het li­chaam een functie. En als alles door een goede geest geleid wordt, functioneert het geheel goed, tot lof en eer van de Schepper.

 

Een artikel over ‘gevoel’ in een tijdschrift over ‘geloof’. Is dat geen ver­gissing? Neen, want ook het gevoel hoort bij ons mens-zijn en als kind van God bij ons christen-zijn. Uiteraard gaat het primair om ons geloof. Terecht zegt Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) dat het zonder geloof onmogelijk is God wel­gevallig te zijn.

Maar bij het functioneren van ons geloof kun­nen we ons gevoel niet uitschakelen omdat het een wezenlijk onderdeel van onze persoonlijkheid is. Wel is het natuurlijk zo dat ons gevoelsleven vanuit ons geloofsleven geïnspireerd behoort te worden en niet omgekeerd. In het kader van onze geestelijke groei leren wij dit, dat wil zeggen: de Heilige Geest wil in samen­spel met onze geest er voor zorgen dat onze ‘ge­voelens’ meer en meer in goede banen geleid wor­den. Geen overgevoeligheid, maar fijngevoelig­heid, zoals Tea Keuper in haar artikel terecht opmerkt. Zij reikt ons enkele waardevolle gedach­ten aan over het gevoel die het overdenken zeker waard zijn.

Wanneer u wilt reageren op dit artikel (of op an­dere artikelen) stellen wij dit zeer op prijs. Echter uitsluitend schriftelijk aan ons redactieadres: Postbus 101, 8180 AC Heerde. (Red. “Levend Geloof”).

Dikwijls zien wij echter dat kwade geesten probe­ren te beletten dat een mens écht mens kan zijn. Deze geesten uit het rijk der duisternis vallen ons aan en treffen ook het gemoedsleven, het ziele- leven, het gevoel.

Hoe gaan wij daar als christen mee om? Letten we er op als het anderen aangaat in de gemeente of in onze omgeving? Raakt het ons of reageren wij alleen maar negatief op al het kwaad?

Hoe ging Jezus om met ‘het gevoel’?

In Jezus, onze Heiland, hebben we gelukkig een volmaakt voorbeeld. Hij was 33 jaar lang op onze planeet als mens zoals wij en heeft ook gezien, ge­hoord en gevoeld. De laatste drie jaar van zijn leven bracht Hij het Ko­ninkrijk Gods aan de men­sen, de waarachtige bood­schap over zijn Vader, die bewogen is met zijn schep­ping en het herstel ervan op het oog heeft. Hoe zou Hij anders zoiets moois hebben gemaakt?

In mijn concordantie vond ik niets over het woord ‘gevoel’, wel over ‘ziel’ en ‘ontroeren’. U kunt in het Johannesevangelie (de hoofdstukken 11 tot en met 14 bijvoorbeeld) veel hierover lezen. Je bemerkt dat de Heer zelf ook ‘ontroerd’ kon zijn. Jezus werd ook getroffen in zijn zieleleven, maar blijft niet in die ontroe­ring steken (ontroerd = zonder roer). Hij werd ook niet hard en gevoelloos. Jezus was fijngevoe­lig en wist waar het op aan kwam. Hij herstelde zich door in gelóóf te spreken, te getuigen, te handelen en ook te profe­teren, te bemoedigen en te genezen. Zo ging de Heer om met ‘het gevoel’: positief tegenover de mens; met gezag tegen de machten der duisternis.

Zelf hebben we dus ook met gevoel te maken. Het kan (en moet) een dienaar zijn, nooit een heerser. Overgevoeligheid leidt tot zelfmedelijden, verwerping van jezelf én anderen, isolement en andere nare dingen. Maar wees wél fijngevoelig’ In denken, spreken en handelen, want dat is van God. Kwets niemands gevoel (1 Korinthe 13), dat is liefde­loos. En al teveel gebeurt dit, ook onder christenen, misschien soms nog wel in uw en mijn leven.

Het is goed voor jezelf hier samen met de Heer mee bezig te zijn. God wil niet dat we het leed van heel de wereld op onze schouders nemen. Hij wil wél dat we ons door Zijn Geest laten leiden, waar en wie je mag helpen met bemoediging, gebed, mee­lijden en strijden. En uit­eindelijk resulteert dit in overwinning!

Hij wil ons ook tonen en leren dat door kleine din­gen en daden, je kunt troosten, bemoedigen en inspireren! Wat is het goed hierop attent te zijn, niet opgezweept door overgevoeligheid, maar – door de Geest geleid – in alle fijngevoeligheid, tot troost en heil van onze medebroeders en zusters en van onze om­geving. De Heer wil het ons leren door zijn Heilige Geest!

 

 

 

Het syndroom van Jeruzalem door Gert Jan Doornink

Een merkwaardig bericht van het persbureau AP trok dezer dagen de aan­dacht. Onder de kop: “Toeristen slachtoffer van ‘Syndroom van Jeruzalem'” wordt melding gemaakt van een tijdelijke gees­tesziekte die voornamelijk Amerikaanse toeristen treft. Wanneer ze de ‘hei­lige oorden’ in Jeruzalem bezoeken, vertonen ze tekenen van waanzin zoals het zich uitkleden en het in gezang uitbarsten. De patiënten worden behan­deld in een psychiatrisch ziekenhuis, waar ze een week geïsoleerd worden en behandeld met medi­cijnen en psychotherapie. Daarna voelen ze zich meestal weer uitstekend en weten zich nauwelijks meer iets van hun waan­zin te herinneren.

Het AP-bericht vermeldt verder dat slechts een klein deel van de toeris­ten dit syndroom krijgt. Tachtig procent van hen bestond uit Amerikaanse protestanten in de leef­tijd van 18 tot 45 jaar. De meesten zeiden dat ze wel de Bijbel hadden ge­lezen, maar geen funda­mentalisten of pelgrims waren. Bij de cijfers zijn niet de ongeveer 100 patiënten per jaar meegeteld, die bezeten worden van het idee dat ze Christus zijn of een andere Bijbelse figuur.

Waarom we dit bericht publiceren en van commentaar voorzien is niet uit sensatie-oogpunt of om stemming te maken tegen Israël. Er is natuurlijk niets op tegen het land Israël te bezoe­ken als toerist of om het land van de Bijbel beter te leren kennen, zodat men zich een duidelijker begrip kan vormen hoe de gebeurtenissen die de Bijbel ons beschrijft zich hebben af gespeeld. Maar we moeten wel realistisch blijven en bedenken dat de Bijbel een geestelijk boek is en het voor ons dus gaat om de ‘geestelij­ke waarde’. Het gaat niet meer om het aardse Jeru­zalem, maar om het hemel­se Jeruzalem, waarvan de schrijver van de Hebree­ënbrief zegt: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…” (Heb. 12:02),

Denk ook aan het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw. Toen deze tot Jezus zei: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeru­zalem de plaats is, waar men moet aanbidden” , is het duidelijke antwoord van Jezus: “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Va­der zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; maar de ure komt en is nu dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt zul­ke aanbidders; God is geest en wie  Hem aanbidden, moeten aanbidden geest en in waarheid” (Joh. 04:20-24)

In deze eindtijd is niet belangrijk waar wij de Vader aanbidden, maar hoe! En dat is alleen maar mogelijk, zoals Jezus zegt, ‘in geest en in waarheid’. Wie als kind van God vervuld is met de Heilige Geest en de geestelijke weg bewan­delt, hoeft niet bang te zijn één of ander syn­droom op te lopen of in een dwaling uit het rijk der duisternis terecht te komen. De Heilige Geest – de Geest der waarheid – zorgt er voor dat we de juiste koers aanhouden en het einddoel bereiken.

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (8)

De verlossing door Jezus Christus

Als God in Genesis 3 spreekt over het zaad is dat voor de duivel een duidelijk begrip, maar voor de mens is het een verborgenheid. De duivel weet precies wat met het zaad bedoeld wordt en bij de ‘rechtvaardige’ Abel begint hij al, alles wat op de komst van het zaad betrekking heeft, te bestrijden en zo mogelijk uit te roeien (Gen. 04:03-08; Heb. 11:04; Heb. 12:24b). Maar het zaad zou komen en is gekomen! In de volheid des tijds is Jezus Christus geboren’ uit de maagd Maria, als vertegenwoordigster van de mensheid, de vrouw van God. De mensheid had maagdelijk voor God bewaard moeten blijven om de Zoon te kunnen baren. Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) zegt: “Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” .

De mens die zondigt komt in de dood en bij het sterven daalt hij neer in het dodenrijk. De duivel kan de mens daar niet verder pijnigen of beschadigen, want dat is alleen maar mogelijk in het lichaam zijnde. In het dodenrijk wordt de mens bewaart tot de tijd van het laatste oordeel, waarin hij dan rechtvaardig en vanuit de barmhartigheid Gods geoordeeld zal worden. Alles zal de dood en het dodenrijk prijs ‘ moeten geven (Openb. 20:11-15). Er zal voor God geen leven verloren gaan. Ook niet wat de mens door zijn verderfelijke praktijken verwerpt en doodt (denk bijvoorbeeld aan abortus) .

Wie echter nu hoort naar de stem van Jezus Christus, die voor ons allen overgegeven is (Joh. 03:16) en opgestaan is uit de dood en daarmee verklaarde Gods zoon te zijn in kracht (Rom. 01:04), gaat over uit de dood in het leven (Joh. 05:24; Joh. 11:25-26). En zo iemand zal – als hij het woord van Jezus Christus bewaard heeft – de dood niet zien als hij sterft (Joh. 8:51). Wie Hem aangenomen heeft die heeft Hij macht gegeven om een kind (of zoon) van God te worden (Joh. 01:12).

Hiervoor is nodig de weg te gaan, die Jezus gewezen heeft, van bekering,, waterdoop en doop in de Heilige Geest. Dan is men een ‘wedergeborene’ en ingevoegd; in het huis Gods, de gemeente. (Zie aflevering 1 en 2) . Van deze wedergeborenen zegt Paulus in Galaten 4 vers 6 en 7 (Gal. 04:06-07): “En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God”.

De gemeente als moeder

Om echter het volle zoonschap te bereiken, is er een weg te gaan die Jezus gewezen heeft. Hij zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:04-06). Deze weg is alleen maar te gaan in de gemeente, het lichaam van de Heer. Men kan niet in z’n eentje of als echtpaar of als gezin gemeente zijn. De Heer heeft de gemeente gegeven als ‘De Moeder’, die het nieuwe leven vormt door hef fundament te leggen, waarop in de gemeente, met persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder lid, op verder gebouwd wordt. De gemeente is het huisgezin Gods (Gal. 04:26; Jes. 66:10-11; Ef. 02:11-20).

In de gemeente geeft de Heer gaven en bedieningen (1 Kor. 12:27-28; Rom. 12:04-08) . In Efeziërs 4 vers 11 tot en met 13 (Ef. 04:11-13) lezen wij: “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke wasdom der volheid van Christus,” .

In de gemeente zal het volle zoonschap geopenbaard worden. Alleen het baringsproces zal met. veel meer moeite en smart geschieden omdat de duivel als een grote afschuwelijke draak voor de vrouw (de gemeente) staat, die barende is (Gen. 03:16; Openb. 12:01-03) . Maar – prijs de Heer – de zoon wordt geboren en neemt de plaats op de troon (beeld van geestelijke volwassenheid en heerschappij) in (Openb. 12:05; Openb. 20:04a).

Herstel en bedrieglijke wonderen

In de gemeente wordt de verwoesting die de duivel in mensenlevens heeft aangericht weer hersteld door bevrijding, verlossing en genezing. Jezus is gekomen om de werken van de duivel te verbreken (1 Joh. 03:08). Dat vindt in de gemeente plaats in Zijn Naam en door de kracht van de Heilige Geest (Mark. 16:17-18; Ef. 01:13-14) . Zelfs hierin zal de duivel in de eindtijd misleidend te werk gaan. Opnieuw zal de boom van kennis van goed en kwaad staan naast de boom des levens. Er kan een overaccentuering komen van lichamelijke genezing en voorspoed en het tellen van zegeningen op aarde. (En Eva zag dat de boom goed was, een lust was en begeerlijk was – (Gen. 03:06). Paulus leert ons echter dat de God en Vader van onze Heer Jezus Christus ons met allerlei Geestelijke zegen in de hemelse gewesten (in de geestélijke wereld) gezegend heeft in Christus. En dat Hij ons in Jezus Christus uitverkoren heeft vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht (Ef. 01:03-04).

 

Jezus waarschuwt ons in Zijn rede over de laatste dingen als Hij zegt: “Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tékenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:24) . In vers 5 zegt Jezus dat er velen verleid zullen worden! Dit is ook een ‘Geestelijke werkelijkheid’ waar we onze ogen niet voor mogen sluiten. Vooral mensen met psychische noden, chronische kwalen en ernstige ziekten zouden zich kunnen laten verleiden door de tekenen en wonderen die elders geschieden. Paulus zegt in 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 (2 Thess. 02:09) over de antichrist: “Diens komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen”. Ze zijn zo bedrieglijk omdat ze zo moeilijk van echt te onderscheiden zijn.

De gemeente zal echter de weg van geloof en volharding moeten gaan naar , de wil van God, wetende dat in volharding alle beloften en het leven verkregen zullen worden (Luc. 21:18-19; Heb. 10:36). Die volharding – zegt Jakobus 1 vers 4 – (Jak. 01:04)moet volkomen doorwerken, zodat wij volkomen en onberispelijk zijn en in niets te kort schieten. Dat is niet de gemakkelijkste weg, maar de: weg die Jezus zelf gegaan is en ons gewezen heeft. De zuchtende schepping wacht niet alleen op genezen en gezonde mensen maar op zonen Gods, die onberispelijk zijn naar geest, ziel en lichaam in de kracht en de heerlijkheid Gods (Rom. 08:19; 1 Thess. 05:23).

De gemeente het geheimenis Gods

Dit is een geheimenis wat in de gemeente van Jezus Christus zijn voltooiing vindt door de Heilige Geest. Daarom zegt Paulus ook: ‘Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen” (1 Thess. 05:24). Jezus Christus heeft dit geheimenis geopenbaard wat van de grondlegging der wereld af verborgen is gebleven in God (Matt. 13:35) . Het geheim van het koninkrijk der hemelen. Preciezer geformuleerd: Het koningschap van God in de geest van de mens door de doop in de Heilige Geest. Dat heeft Jezus ons geopenbaard en voorgeleefd. Hij is het zuivere beeld van God. Hij is de afstraling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen (Heb. 01:03; Kol. 01:15). In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk (Kol. 02:09). Dit is het evangelie, de blijde boodschap die Hij verkondigd heeft en waar dan als vanzelfsprekend het verbreken van de werken van de duivel (zijn koningschap) een onderdeel van is.

Paulus heeft ditzelfde evangelie door rechtstreekse openbaring van de Heer ontvangen, dieper uitgewerkt en doorgegeven (Gal. 01:11-12; Ef. 03:03). Paulus verkondigt dat dit het plan van God is voor alle mensen. Maar eerst zal de gemeente tot voltooiing moeten komen, het lichaam van Christus, waardoor alles geschieden zal. De gemeente zal los moeten komen van de aarde door geestelijke groei en ontwikkeling zodat het geestelijke het aardse gaat besturen. Als het volle koren in de aar rijp geworden is, breekt de oogsttijd aan, zegt Jezus in Markus 4 vers 28 en 29. (Mark. 04:28-29) Iemand die nog vastzit aan de dingen van deze aarde kan daarom niet geoogst worden. Dit oogsten is de verheerlijking waartoe wij door God bereid zijn, namelijk dat het stoffelijke, sterfelijke lichaam, door het leven wordt verslonden. Lees wat Paulus daarover schrijft in 2 Korinthiërs 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05) (1 Kor. 15:54).

De uiterlijke en de innerlijke mens

Zolang dit nog niet bereikt is, zal de mens – ook in de gemeente – nog sterven. Dus een scheiding tussen het natuurlijke, stoffelijke lichaam en de inwendige mens. Het aardse lichaam is uit stof geformeerd en zal tot stof wederkeren (Gen. 02:07; Gen. 03:19; Ps. 146:004; Pred. 12:07).

Om deze dingen goed te verstaan moeten wij bij Paulus te rade gaan. Hij zegt in 1 Korinthiërs 15 vers 50 (1 Kor. 15:50): “Vlees en bloed (dat is het natuurlijke, stoffelijke lichaam) kunnen het koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet” . God heeft de hemel en de aarde geschapen en deze twee zijn niet te vermengen. Het is niet mogelijk met het aardse lichaam de geestelijke, onzienlijke wereld binnen te gaan.

Evenmin is het mogelijk met een verheerlijkt lichaam, wat geestelijk is. een natuurlijk aards bestaan te leiden, zoals wij dat nu kunnen’. Paulus zegt en Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10): Indien Christus in u is (door de doop in de Heilige Geest) dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid” (zie ook Gal. 02:20). De innerlijke mens – het geestelijk lichaam – is leven door de gerechtigheid Gods in Jezus Christus, is reeds uit de dood opgestaan.

Het lichaam heeft daar geen deel aan, dat behoort bij de aarde, waar de duivel nog als overste regeert. In het lichaam werkt nog de dood door de zonde. De duivel werkt er nog op in met zijn destructieve krachten en daarom vervalt ook de uiterlijke mens. Er is dus een duidelijk verschil tussen de uiterlijke mens en de innerlijke mens, terwijl dit toch heel nauw met elkaar verbonden is en alleen maar door het sterven van elkaar te scheiden is. In 2 Korinthiërs 4 vers 16 (2 Kor. 04:16) heeft Paulus het aldus onder woorden gebracht: “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. En vers 18 zegt dat wij niet zien op het zichtbare maar op het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.

Het leven overwint de dood

Het uitwendige, het zichtbare is tijdelijk, maar het innerlijke, het onzichtbare behoort bij de eeuwige, geestelijke wereld. Maar dat vernieuwingsproces van de innerlijke mens zal toch op een door God bepaalde tijd, het sterfelijke – de dood – overwinnen. Dit zal geschieden door de kracht van de Heilige Geest. “En indien de Geest van Hem (van God) die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen (die nog dood zijn vanwege de zonde) levend maken door Zijn Geest, die in u woont” (Rom. 08:11). “En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid heeft aangedaan, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” (1 Kor. 15:54-55).

Dit proces, dit geheimenis, is zich aan het voltrekken. De Heilige Geest, verbonden met onze innerlijke mens, zal het stoffelijke lichaam levend maken. Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest en van onze inwendige mens (1 Kor. 06:19). Maar zoals het in de schaduw-bedeling niet ging om de aardse tempel maar om de geestelijke werkelijkheid, zo gaat het ook niet om onze aardse tent – de uiterlijke mens – maar de geestelijke werkelijkheid, de innerlijke mens, het geestelijk lichaam, wat zich na de verheerlijking, op aarde kan manifesteren in een verheerlijkt lichaam. Daarom zegt Paulus: “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis”.

Wij wonen nu nog in een ‘aardse tent’, maar met ons geestelijk lichaam, de innerlijke mens, verheffen wij ons en hebben onze wandel in de geestelijke wereld, het hemelse Jeruzalem, de stad Gods. En als een wedergeborene sterft, dan woont hij dus niet meer in die aardse tent, maar is heel concreet met zijn geestelijk lichaam in dat hemelse Jeruzalem bij God, Jezus Christus, de gestorven heiligen en de heilige engelen.

(wordt vervolgd).