1987.03 nr. 279

Levend geloof 1987.03 nr. 279

De leer van het Koninkrijk door Gert Jan Doornink

Er zijn heel wat christenen die bij het horen van het woordje ‘leer’ huiverig worden. Niet geheel onterecht, want wat is er in de loop van het bestaan van de gemeente van Jezus Christus al veel schade aangericht door het hanteren van leringen. Christenen die elkaar gingen haten of zelfs vervolgen, omdat zij verschillende interpretaties over een bepaalde leer hadden en niet bereid waren elkaars mening te respecteren. Uiteraard’ had de vorst der duisternis hierbij een belangrijke vinger in de pap. Het is hem er immers om te doen, met zijn destructieve krachten, alles te ondermijnen en te vernietigen. En zijn eerste en belangrijkste doelwit is de leden van de gemeente van Jezus Christus. Zij hebben zich, omdat zij een nieuw leven met Christus zijn begonnen, onttrokken aan zijn macht en beïnvloeding.

Maar voor hen die niet op groeien tot volwassen christenen, bestaat het grote gevaar dat ze weer in meerdere of mindere mate onder zijn heerschappij terechtkomen. Jezus zelf onderkende dit gevaar volledig. Hij was er dan ook uit degenen die tot geloof gekomen waren, op te voeden. Zijn volgelingen werden

‘discipelen’, dat wil zeggen ‘leerlingen’ genoemd. Hij instrueerde hen op allerlei wijze hoe zij in Zijn voetstappen konden treden. En Hij deed dat door hen ‘de leer van het Koninkrijk’ uit te léggen en in praktijk te brengen. Wat moeten wij onder deze leer verstaan?

Jezus was een met Zijn boodschap

Johannes de Doper – de laatste profeet van het oude verbond – kondigde de komst van Jezus aan met de woorden: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matt. 03:02). En dan lezen we in het volgende hoofdstuk over het optreden van Jezus: “En Hij (Jezus) trok rond in geheel Galiléa en verkondigde het evangelie van het koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk” (Matt. 04:23).

Het is duidelijk dat Jezus verbonden was met de leer (boodschap, evangelie) die Hij bracht. Jezus en de woorden die Hij sprak vormden een éénheid. Jezus was de Vertegenwoordiger van het Koninkrijk, Hij was zelf het Koninkrijk en Hij bracht de boodschap van het Koninkrijk.

Het is zeer essentieel dit goed in ons innerlijk op te nemen. De duivel haat deze ‘eenheid’, probeert deze uit elkaar te trekken en in een verkeerd daglicht te stellen.

Over het optreden van Jezus schrijft Matthéüs verder dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden (Matt. 07:28-29). Dit was het grote verschil met alle andere leringen, ook die van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zij spraken wel over God en godsdienst, maar zij waren niet innerlijk verbonden met de levende God, zoals Jezus. De vorst der duisternis kon hen daardoor onder een vrome dekmantel bespelen, terwijl Jezus leefde in volkomen gemeenschap met de Vader en vol was van de Heilige Geest.

Een leer die wij steeds meer gaan beleven

Aangezien wij als waarachtige eindtijdgelovigen door geestelijke groei, meer en meer op Jezus zullen gaan gelijken, zullen wij ook steeds meer ‘het evangelie van het Koninkrijk’ leren kennen en beleven. In onze dagen ontbreekt het soms nog aan de praktische beleving. Maar dat is daarom nog geen reden deze leer af te wijzen, zoals sommigen menen te moeten doen. Dan komen we in gevaarlijk vaarwater terecht en krijgen dwalingen de kans binnen te dringen. Vanuit een oprecht verlangen de leer van het Koninkrijk te beleven, zal dit ook in de praktijk gestalte gaan krijgen doordat wij geestelijk groeien tot het volwassen stadium in Christus is bereikt.

Dit maakt ons niet hoogmoedig. Wij hoeven ons niet op de borst te slaan door te zeggen dat wij beter zijn dan de andere christenen, maar het is een eenvoudig gevolg van onze gehoorzaamheid. Maar we hoeven er daarom ook niet een soort gewilde nederigheid op na te houden. Wij mogen best dankbaar zijn en ons bewust zijn wie wij zijn in Christus: nieuwe scheppingen, overwinnaars, koningen en priesters. Daarvan getuigen wij, daarnaar handelen wij. De duivel heeft daar een ontzettende hekel aan, maar zoals Jezus hem overwon, gaan ook wij die overwinning beleven. Dat is het gevolg van de ontdekking van de leer van het Koninkrijk Gods, een leer die, juist in deze eindtijd, van steeds grotere betekenis zal worden.

Een waardevaste belegging zonder risico

In de financiële wereld spreekt men over waardevaste beleggingen. In de geestelijke wereld is de meest ‘waardevaste belegging’ de leer van het Koninkrijk. Het is bovendien een belegging zonder risico omdat zij werkelijk waardevast is en niet aan koersschommelingen onderhevig is. Terwijl alles in deze wereld uiteindelijk verdwijnt heeft deze leer ‘eeuwigheidswaarde’. Jezus sprak: “De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan” (Matt. 24:35). “Het woord des Heren blijft tot in eeuwigheid” (1 Petr. 01:25).

Wie over de leer van het Koninkrijk spreekt, denkt aan de bediening van Jezus, wat Hij sprak en deed. Johannes zegt dat de woorden van Jezus ‘geest en leven’ zijn (Joh. 06:63). De leer van het Koninkrijk is niet dood of theoretisch, maar heeft het échte, goddelijke leven in zich. Daar waar die leer de kans krijgt door te werken in het leven van een kind van God, ontstaat uiteindelijk algehele bevrijding uit satans macht en omvorming naar het beeld van Jezus.

En behalve de positieve uitwerking in eigen leven, heeft het uitstraling naar de andere mensen. Want wie het leven van Jezus zélf ervaart, zal het ook mee willen delen aan allen die dit leven nog niet kennen. Zoals Jezus met innerlijke ontferming bewogen was over allen die nog in de greep van satan waren, is ook ieder kind van God dat, die deze leer heeft leren kennen. Dan .zijn we ook op de juiste wijze bezig in dienst van Gods Koninkrijk, omdat we door de Heilige Geest geleid worden. We hoeven niet in het wilde weg allerlei activiteiten te ontwikkelen, hoe goed bedoeld ook. Eerst moet de basis van ons denken, spreken en handelen goed zijn. En die basis is alleen te vinden in de leer van het Koninkrijk. 

 

“Levend geloof” voor jonge mensen – door redactie

Sinds enkele jaren verzorgt Liesbeth Seepma voor ons de rubriek met bovenstaande titel. We zijn erg blij met haar fijne en geloofsopbouwende artikelen die uiteraard in de eerste plaats bedoeld zijn voor onze jongste lezers en lezeressen, al hebben wij bemerkt dat ook vele ouderen er door gezegend worden. Ook zijn we erg blij dat Liesbeth na haak trouwen blijft schrijven voor “Levend Geloof”. Op 10 april hoopt zij namelijk in het huwelijk te treden met Mare Hagendoorn uit Voorburg. Liesbeth en Mare, we wensen jullie een blijde en gezegende trouwdag toe en bovenal Gods onmisbare zegen voor jullie verdere leven!

 

 

De zin van ons bestaan door Evert van de Kamp

 

“Laat ons oog gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs” (Heb. 12:02a).

Het aantal jongeren dat in Nederland jaarlijks door verkeersongelukken om het leven komt, is groot. Het getal van jongeren dat in ons land in 1986 hun leven beëindigden door zelfdoding is echter onrustbarend groter ge­bleken. Een oud-leerling, nog maar een paar jaar van school, blijkt ‘ineens’ niet meer te willen leven. Ze heeft er geen ‘zin’ meer in. Waarom zou ik? Zo zijn er velen.

In de jaren twintig en dertig schreef de bekende psychiater Carl Gustav Jung reeds: ‘Ongeveer een derde van mijn pati­ënten lijdt aan de zin­loosheid en de leegheid van hun bestaan’.

Harold S. Kushner schreef onlangs een boek getiteld: ‘Niets meer te wensen en toch niet ge­lukkig’. Het boek draagt de ondertitel: ‘Op zoek naar de zin van het le­ven’. Vroeg of laat vragen veel mensen zich af: Wat is nu toch de zin van mijn leven? Er zijn er ook die aan deze vraagstelling niet eens meer toekomen. Maar goed, de zoekers dan, vinden die een antwoord op hun levensvragen.

Geen pasklaar antwoord

Wat is de zin van mijn be­staan, van mijn leven? Is daar zomaar voor ieder een pasklaar antwoord op te geven? Er zijn mensen en geloofsgemeenschappen die menen van wel. Van­uit hun veelal fundamentalistische visie wordt de goegemeente een bepaald recept voorgeschoteld, dat men maar moet gelo­ven. Ik denk dat het zo niet werkt. Je kunt niet van bovenaf de zin van het leven voor iemand decreteren. In het natuur­lijke leven niet en nog minder in het geestelijke leven. We hebben ontdekt dat de Heilige Geest nooit en te nimmer enige pres­sie uitoefent. Hij is de Geest van de vrijheid.

Een pasklaar en universeel antwoord op de zingevingsvraag geven is niet mogelijk. Dat ant­woord moet de mens zelf zoeken, ontdekken en vinden.

Onze eigen verantwoordelijkheid

De bejaarde Viktor Frankl uit Wenen was voor de tweede wereldoorlog al bezig met mensen die het leven zinloos achten en wegzakken in een lang­durige depressie of zelf­moord willen plegen. Toen hijzelf, door zijn Joodse afkomst, in Auschwitz terecht kwam, werd de vraag naar de zin van het bestaan en de vrij­heid van de mens nog dringender voor hem. Hij overleefde het concentratiekamp en leert nu overal dat de mens zelf vanuit de vrijheid die hij heeft gekregen het ant­woord op die vraag moet geven.

Ik geloof dat dat juist is. Ieder mens heeft zijn eigen verantwoordelijk­heid, het kontragewicht van de vrijheid. Wij ge­loven in de goddelijke zin en oorsprong van elk mensenleven. De mens wordt het leven toever­trouwd om te beantwoor­den aan Gods doel.

Is het niet wonderlijk dat heel de mensheid op zoek is naar dat doel? Vooral in onze tijd is de hang naar het bovennatuurlijke leven groter dan ooit te­voren. En terecht. Het is de mens ingeschapen. Hij is op God aangelegd. De apostel Petrus schrijft: “Opdat gij deel zoudt heb­ben aan de goddelijke na­tuur, ontkomen aan het verderf, dat door de be­geerte in de wereld heerst” (1 Petr. 01:04).

Het moeilijke is echter dat de mens, op zoek naar de zin van zijn leven, letter­lijk overdonderd wordt door een veelheid van bo­vennatuurlijke krachten uit het rijk der duister­nis. Maar eeuwen her sprak God bij monde van zijn profeet Amos: “Want zo zegt de Heer: Zoekt Mij en leef; maar zoekt Betel toch niet, en komt niet naar Gilgal, en trekt niet naar Berseba (plaat­sen waar allerlei occulte praktijken werden uit ge­oefend). Want Gilgal wordt onherroepelijk weggevoerd en Betel gaat te­niet. Zoekt de Here en leeft” (Amos 05:04-05).

Het is onze eigen verant­woordelijkheid en niemand kan die van je afnemen om de zin van je bestaan te zoeken en te vinden. Je moet zelf beslissen. Een modern kinderlied zegt: ‘Ik ben geen mari­onet . Ik beslis zelf in goed en kwaad. Ik ben het evenbeeld van de Heer!’. Het is satans truc van de mens een willoze marionet te maken. Onze Heer verkiest mon­dige mensen, geestelijke mensen, die zijn wil wil­len en kunnen volbren­gen.

Geen passiviteit

De omstandigheden waarin een mens kan terecht ko­men, zijn meestentijds niet te veranderen. Maar het is niet waar, zoals de psychoanalyse van Freud leert, dat de mens zo sterk door zijn omstandig­heden – bijvoorbeeld op­voeding en milieu – wordt bepaald, dat hij niet of nauwelijks meer zou kun­nen veranderen. Dat is een pertinente leugen, die de duivel ons maar al te graag wil doen geloven.

Opvoeding en milieu zijn inderdaad uitermate be­langrijk: wat vertellen wij onze kinderen en welk voorbeeld geven wij ze mee? Maar wij kunnen te allen tijde onze houding ten opzichte van de om­standigheden – hoe naar en ellendig die ook mogen zijn – veranderen. Zeker door de onmiskenbare kracht van de Heilige Geest. Het volle evangelie verkondigt hierin de kos­telijke boodschap van het evangelie van het Konink­rijk. Waar nodig wil Gods Geest ons in de geestelij­ke wereld vrij maken, zo­dat wij ons duidelijk en zuiver kunnen opstellen. Matthéüs 4 vers 23 en 24 (Matt. 04:23-24). Hier past geen passiviteit.

Frankl vertelt het volgen­de verhaal: Op een dag in Auschwitz komen twee vrienden van hem af­scheid nemen. Ze zien het niet meer zitten en heb­ben besloten zich in de onder elektrische stroom staande draadversperring van het kamp te werpen. Dan stelt Frankl hen de vraag: ‘Jullie zeggen dat je niets meer van het le­ven verwacht, maar denk je dat het leven ook van jullie niets meer ver­wacht?’ Na die vraag voe­ren zij hun plannen niet meer uit. Ze gingen zelf anders tegenover de om­standigheden staan.

Wij moeten leren de waar­de van ons leven – en die is bijzonder groot – buiten onszelf te zoeken. Het le­vensdoel zullen wij nooit in zichzelf kunnen vinden. Kushner schrijft in zijn boek dat de behoefte om de zin van het leven te zien, niet van biologische aard en evenmin iets psy­chologisch is, maar dat het een religieuze behoef­te is, waar onze zielen naar dorsten. De Bijbel noemt dat: ‘dorsten naar de gerechtigheid’. Jezus sprak heel eenvoudig: “Heb geloof in God”. En de vraag is: wat is je doel? Je hebt een doel­stelling nodig.

Het oog van het geloof

In alle eerbied wil ik vra­gen: Wat is de doelstel­ling van God, onze hemel­se Vader? Heeft God eigenlijk wel een doel voor ogen? Nou en of, gelukkig wel. God heeft zichzelf een fantastisch mooi doel gesteld, waar­aan heel zijn plan met de mensheid ten grondslag ligt, een plan dat hij nooit zal loslaten, maar dat Hij onherroepelijk verwezenlijkt.

De apostel Paulus heeft dat duidelijk gezien en onder andere prachtig verwoordt in Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21) : “Heel de schep­ping zal van de dienst­baarheid aan de vergan­kelijkheid bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”. En in 1 Korinthiers 15 vers 28 (1 Kor. 15:28) schrijft hij: “God zal alles in al­len zijn”.

En Jezus, de Heer? Wat is zijn levensdoel? Om te be­ginnen zegt de Heer: “Hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:07) En in Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) lezen wij dat het zijn vreugde is om vele zonen tot heerlijkheid te bren­gen. Hij wil zijn gemeente voor zich stéllen: “stra­lend, zonder vlek of rim­pel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbe­smet” (Ef. 05:27). De Heer heeft een duidelijk doel voor ogen.

Wat heeft het leven aan ons?

Wat is de zin en het doel van óns leven? Het stellen van een doel in je leven geeft zin aan je bestaan. Wij bepalen dat zelf in ons leven, net als God onze Vader en als Jezus onze Heer, hoezeer de duivel dat ook tracht te bestrijden. Het zou kun­nen zijn dat God nu al alles in ons en in de ge­meente zal zijn. Hier en nu! Vandaar de tekst uit Hebreeën 12: “Laat ons oog gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs”.

Het is een wedloop. De gemeente bevindt zich in de arena. De overwin­naars (de wolk van getui­gen) zijn op de tribune. We mogen best even naar hen kijken. Zie Hebreeën 11. Zij hebben een gewel­dig getuigenis gegeven. Maar dan lopen. Lopen in de renbaan. Het oog gericht op Jezus ons voorbeeld. Hij is de leidsman, de gids die ons voorging, de voleinder des geloofs. Hij bracht het geloof in eigen leven tot een hoogtepunt. Het was zijn vreugde om voortdurend te zijn in de tegenwoordigheid en het krachtencentrum van God de Vader.

Achter Hem aan. Dat vraagt om volharding tot het doel is bereikt, opdat wij niet door matheid van ziel verslappen (Heb. 12:03).

De vraag is gewettigd: Heeft het leven iets aan ons? De mensheid? God? Je kunt alleen zelf het antwoord geven op de zin van je leven. En Hij, de Heer, wil het volmaken. Hij wil zin aan ons leven geven. Hij sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48).

Dat is Gods wil. Dat is ook Gods belofte. Zingt u mee: ‘De vreugde van mijn leven, de zin van mijn bestaan, heb ik in Hem gevonden. En Jezus is zijn naam’.

Is Jezus de zin van je leven? Dan zit je goed!

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (5)

De scheppingsdagen (tweede vervolg)

“En God zeide: (weer, een spreken van God) Laat ons mensen maken”. Het staat in het enkelvoud: ‘Laat ons Adam maken’. In de oorspronkelijke tekst staat ‘óns’ niet met een hoofdletter. Er zijn opvattingen, die zeggen dat dit al een bewijs zou zijn van de Drie-eenheid. U mag het wel zo zien, maar het hóeft er niet in te zitten. Persoonlijk heb ik het idee, dat je kunt zeggen dat dé Koning zich, samen met zijn dienaren, gaat concentreren op de schepping van de mens. God zegt als het Ware tegen zijn engelen heer: ‘Laat ons mensen maken’. Alles wat in de hemel is moet zich hierop gaan instellen. God betrekt de engelen in de schepping, die Hij gaat volbrengen, en zegt als het ware: ‘Kom erbij, want er gaat iets heel belangrijks geschieden’.

Er komen drie werkwoorden naar voren: 1. scheppen; 2. maken; 3. formeren, vormen. De mens wordt beeld van Elohiem; van God. Letterlijk staat er: ‘in ons beeld en naar onze gelijkenis’. De mens is beeld van God, als hij op Zijn wijze weerspiegelt, hoe God menselijk leven mogelijk maakt. Mensen treden in de bijbel juist op in hun menselijkheid, en niet bij voorkeur als helden. Het verschil met de omringende volken is: het heidendom kent helden en de bijbel kent mensen. Dit is zo omdat God een ménselijke God is. Het kosmische wordt in Genesis 1 ook vermenselijkt.

Er zijn twee scheppingsverhalen. Het eerste loopt tot en met hoofdstuk 2 vers 4a. Het tweede scheppingsverhaal loopt van vers 4b tot en met hoofdstuk 4. We komen hier verderop nog op terug. In het eerste scheppingsverhaal gaat het om de aarde en de mens. In het tweede verhaal komt de vraag ‘Wie is de mens?’ aan de orde. Eerst wordt getoond tegen welke achtergrond de mens geplaatst wordt: hemel en aarde. Eerst zien we het grote beeld, daarna neemt God een close-up eruit en laat zien wie de mens is. Hemel en aarde zijn in feite het decor voor de mens. Het wezenlijke ‘worden’ is een menselijk gebeuren.

 

De mens als partner van God

Er is nóg een verschil tussen heidendom en bijbels denken: De heidense góden hebben elkaar als partner, namelijk: god en godin. De mens moet maar zien dat hij al deze góden tot vriend houdt. De Bijbelse God heeft de mens als partner. Daarin is God uniek.

Er is geen vrouwelijke vorm van Elohiem.

De mens is: 1. partner van God; 2.navolger van God; als gelijkenis. Efeziërs U vers 1 zegt: “Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen”. Paulus spreekt hier een puur Joodse gedachte uit. Het is een grondgedachte uit het Jodendom. Paulus zegt in wezen niets nieuws, hij vat de hele boodschap samen, van Genesis tot en met Maleachi. Wij kunnen beter spreken van ‘de Schriften’ dan van het ‘oude testament’. Paulus heeft hier nieuw licht gekregen op een aloude waarheid.

In Genesis 2 tot en met 4 wordt uitgewerkt hóe de mens’ beeld en gelijkenis is. In vers 26 zien we hoe de mens geroepen wordt om te heersen over de schepping. De mens mag stadhouder Gods zijn, mederegent met God. En dan zegt vers 27: “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw

 

schiep Hij hen”. Er staat eigenlijk: Hij schiep ‘hen mannelijk en vrouwelijk. Dit is een structuurthema van het boek Genesis. Het hóórt bij het beeld Gods, omdat alleen op deze wijze de mens in staat is om te verwekken en te baren, zoals Gód verwekt.

Het sleutelwoord van het boek Genesis zijn ‘de verwekkingen’ (zie aflevering 1). God gaat verwekken. Als de mens beeld Gods moet worden, moet de mens óók verwekken. Daarom wordt het principe ‘mannelijk en vrouwelijk’ er van meet af aan ingelegd, opdat de mens zal kunnen verwekken en op die manier navolger Gods kan worden. Het woord ‘mannelijk’ hangt, wat de woordafleiding betreft, samen met dezelfde woordstam als ‘gedenken’. Priesters hadden de taak om te gedenken. Priesters waren mannelijk. Het woord ‘vrouwelijk’ hangt samen met het woord ‘bron’. Man en vrouw zullen voor elkaar instaan en de een zal op de ander gericht zijn; Het is ook een aspect van het beeld Gods zijn, want Gód staat in voor de ander. Het beeld Gods is dus niet een statisch gegeven, maar het wordt werkelijkheid. Het is een geschiedenis van daden. De mens wordt navolger” Gods doordat hij als partner en navolger van God gaat wandelen. Het is iets dat geschiedt. Zoals God geschiedenis maakt, gaat ook de mens geschiedenis maken. Als de mens niets dóet, zit er wel veel in, maar het komt er niet uit. Het is geen statische eigenschap, maar een relatie. “Wordt vruchtbaar, wordt talrijk (veel) en vervult de aarde (zie ook vers 22) en onderwerpt haar” (Gen. 01:28).

De dubbele betekenis van de sjabbath

De zevende dag hoort er heel wezenlijk bij. De sabbat heeft een dubbele betekenis. In de eerste plaats betekent het ‘vieren’, in de dubbele zin die het woord ook in het Nederlands heeft: a. een feest vieren; b. de teugels vieren. Aan de ene kant is het een feest, aan de andere kant een ontspanning. ‘Ten tweede kan sabbat ook betekenen: ophouden. De zevende dag was voor Adam de eerste dag. Hij mag beginnen met zich te ontspannen. Adam hoeft zich niet eerst waar te maken, maar mag beginnen met rusten. Het principe waar het om gaat is dat God tijd heeft voor de mens en de mens tijd krijgt van God.

Alzo werden voltooid de hemel en aarde en al hun heer” (Gen. 02:01). ‘Al hun heer’; al hun heerscharen. Letterlijk: legerscharen: de engelenwereld. “En God voltooide op de zevende dag zijn arbeid, die Hij gemaakt had en Hij rustte op de zevende dag van al het werk dat Hij gemaakt had” .

De woorden ‘werk’ en ‘maken’ komen letterlijk terug in de ’tien geboden’. “Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen” (Ex. 20:08-09) . Er staat eigenlijk: ‘al uw werk maken’. Al uw werk dóen’, wordt niet bedoeld. We zien hier de mens als navolger van God. De mens moet in zes dagen al zijn werk maken, net als God. Op de zevende dag mag de mens rusten, net als God. Daarom moeten Genesis 2 vers, 2 (Gen. 02:02) en Exodus 20 vers 9 (Ex. 20:09) eender worden vertaald! Het is niet: God heeft iets gemaakt en de mens dóet wat. Het is: God maakt zijn werk en de mens maakt zijn werk. Als deze dingen niet nauwkeurig worden vertaald, is er geen verband meer. Zo ook: “God zegende de zevende dag en heiligde die…” (Gen. 02:03a) in verband met Exodus 20 vers 8 (Ex. 20:08): “Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt”. God zet de dag apart en de mens moet deze dag heiligen- en dus apart zetten. ‘Heiligen’ is apart zetten met een doel: namelijk, dat die ene dag de hele week zal beïnvloeden. De hele week zal het klimaat van de sabbat ervaren. Vers 3b zegt: “…omdat Hij gerust heeft van al het werk dat God geschapen heeft om het te maken” (letterlijk). Het is niet: ‘dat God scheppende tot stand gebracht heeft’. Het kan ook vertaald worden met: ‘het werk dat Hij makend schiep’. Tenslotte vers 4a: “Dit zijn de verwekkingen van hemel en aarde” . Dit vers hoort nog bij het eerste scheppingsverhaal.

Het verband tussen mens en aardbodem

Het tweede scheppingsverhaal loopt van hoofdstuk 2 vers 4b tot en met hoofdstuk 4. Hierin staat de mens centraal. Vers 4b: “Ten tijde dat de Here God aarde en hemel maakte”. Niet: hemel en aarde. Letterlijk staat er: ‘Op de dag dat de Here God aarde; en hemel maakte’. God werkt in ‘dagen’. In het tweede scheppingsverhaal maken we kennis met de dubbele naam: Here God oftewel: JHWH Elohiem. JHWH betekent: ‘Heer van dé geschiedenis’. JHWH wordt niet uit Elohiem: ‘Heer van de natuur’.

Er was nog geen enkel veldgewas op de aarde uitgesproten, want de Here God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens, geen Adam, om de aardbodem (Adamah) te bewerken” (Gen. 02:05). Er is een diep verband tussen mens en aardbodem, tussen Adam en Adamah. Ze horen bij elkaar en vormen een twee-eenheid. Het is niet slechts een woordspel, maar het gaat veel dieper. Als de Adam faalt, dan lijdt de Adamah. De aardbodem lijdt onder de val van de méns. De mens moet de aardbodem niet bewérken, (dat is veel te vrij vertaald) maar hij moet de aardbodem dienen (Hebreeuws).

Het woord ‘dienen’ is enorm fundamenteel in verband met de Bijbelse leer aangaande de mens. In Genesis 2 tot en met 4 zijn drie punten te noemen:

  1. de mens voor Gods aangezicht.
  2. de mens als man en vrouw.
  3. de mens als man en broeder.

Je bent nooit mens alleen, je bent altijd mens in een verband. Zonde scheurt de verbanden, de mens wordt uit zijn verband gerukt. De mens wordt een eenling, een alleenganger, daarom ook een blindganger. Het basisbegrip van de Bijbelse leer over de mens is: dienen. Vanuit het scheppingsverhaal is de mens een dienaar, geen bewerker. We moeten de twee scheppingsverhalen naast elkaar leggen. Ze lopen gelijktijdig. Dan zien we ten eerste het afgesloten verhaal: de zeven dagen en ten tweede een nieuw scheppingsverhaal, dat begint vanaf het begin, toen de mens er nog niet was.

Het vorige deel in de serie over het boek Genesis verscheen in “Levend Geloof” van januari (nr. 277).

Het begrip ‘dienen’ in het kort 

Dienen uit eigen, vrije beweging. Dienen is geen negatief begrip. Het wordt ook gebruikt voor de gastheer, die zichzelf als dienstknecht aan zijn gast aanbiedt. Vandaar de unieke uitdrukking: gastvrijheid. Het betekent dat je zo vrij bent, dat je gasten kunt ontvangen.

Dienen wordt door de boze misvormd. In Exodus 1 staat dat de Egyptenaren de Israëlieten deden dienen. Het is vaak weer anders vertaald. In Exodus 1 vers 14 en 15 (Ex. 01:14-15) komt ‘dienen’ vijfmaal voor. De Israëlieten moeten gedwongen dienen, niet uit vrije beweging. “Ik ben de Here uw God, die u uit het diensthuis geleid hebt”. De mens gaat uit het diensthuis, met de bedoeling Gód te gaan dienen. De mens komt nu tot de ware dienst terug. In Jesaja 42 wordt gesproken over de ‘dienstknecht des Heren’ (Ebed JHWH) . Dit is het hoogtepunt! Jesaja beschrijft het beeld van de knecht des Heren, die plaatsvervangend gaat lijden en daarin waarlijk dienstknecht wordt.

De uitdrukking ’tot knecht maken’ komt bijna nooit voor met Gód als onderwerp. God maakt de mens nooit tot slaaf. Hij maakt de mens ook niet tot knecht. De mens moet vanuit zichzélf dienaar worden.

De aarde krijgt weer een aangezicht

“Een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de hele aardbodem” (Gen. 02:06). Letterlijk: ‘en bevochtigde heel het aangezicht van de aardbodem’. De aardbodem heeft een aangezicht. Daarom kan de aardbodem gekwetst worden en wordt het aangezicht ontoonbaar gemaakt. “Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem” (Ps. 104:030). ‘Gij vernieuwt het aangezicht van de Adamah’. Het betekent dat de aardbodem weer een aangezicht krijgt. De aardbodem is vaak door alle leed en misvorming gezichtsloos geworden.

“Toen formeerde de Here God de mens van stof’ uit de aardbodem …”(Gen. 02:07a,) . Letterlijk: ‘Toen formeerde de Here God de mens stof’. Er staat niet: ‘van stof’, maar ‘stof’. ‘Van’ is door de vertalers ingevoegd. Er wordt wel gedacht dat de Here God als een pottenbakker bezig is geweest, om van leem of klei de mens te formeren. ‘Stof’ is geen klei of leem, maar het rode poeder, dat op een warme dag op de oosterse akker ligt. Je kunt er niets van kneden. Hiermee wordt uitgedrukt dat de mens puur afhankelijk is van God. De Adam wordt uit de Adamah genomen, om te laten zien dat het een eenheid is en zij bij elkaar horen. “En Hij blies de levensadem in zijn neus en alzo werd de mens tot een levend wezen” (Gen. 02:07b). (Eigenlijk: een levende ziel). De mens leeft dus op de adem Gods (nsjamah) . Nu kunnen we ook Psalm 103 vers 14 (Ps. 103:014) begrijpen, waar staat: “Hij gedenkt dat wij stof zijn” . Het betekent dat wij zijn adem nodig hebben om te leven!     (wordt vervolgd).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Perziken met slagroom

We krijgen vanavond op de Bijbelstudie perziken met slagroom. Dat is tenminste beloofd door de voorganger. Lekker hè? Ik ga vanavond, want het zal vast wel een goede avond worden. Gaat u ook regelmatig naar een Bijbelstudie toe?

Nu, ik ben geweest. Maar die perziken waren er niet en de slagroom bleek geestelijk te zijn. ‘k Heb de voorganger dus niet zo goed begrepen. Weet u waar het wel over ging? Over perziken met slagroom en ons bijbel lezen! Snapt u het verband? Ik begreep er eerst niets van.

De voorganger begon met een lepel levertraan. Niet zo smakelijk, maar toch een erg nuttig middel. Allemaal eenmaal per dag een lepel ervan nemen. Zo gaan velen van ons met de bijbel om. ‘Leuk is het niet, maar als je geestelijk gezond wilt blijven, moet je toch elke dag even in de bijbel lezen’. Hij noemde dit: stadium levertraan.

Daarna kwam hij met een stevige boterham op de proppen. Ook om elke dag te gebruiken, maar met dit verschil dat een goed belegde boterham best smakelijk kan zijn. En u weet het van de reclame: ‘Brood daar zit wat in!’ Ik benijd de trouwe boterham- bijbellezers onder ons, want ze groeien gestadig in hun geestelijk leven.

Maar… het laatste stadium is die van perziken met slagroom. Dan lees je je bijbal om er uit te smullen. Zoiets als wat in de psalmen staat over David (Psalm 119): “Hoe lief heb ik uw wet! Zij is mijn overdenking de ganse dag… In Uw inzettingen zal ik mij verlustigen”.

David was een man voor wie het woord van God, uit zijn tijd, zoiets heerlijks was, dat hij genoot. Het was een lust voor hem geworden.

De bijbel gaat voor ons open door de leiding van de Heilige Geest. Het is Gods verlangen dat Zijn Woord niet onbegrijpelijk is, maar tot ons hart gaat spreken en daar wordt verstaan. Het stadium ‘perziken met slagroom’ was niet alleen voor David of voor uw voorganger, maar ook voor u! In welk stadium ‘bevinden wij ons? Levertraan. ,. ? Boterhammen. .. ? Of perziken met slagroom. . \? ‘Wie zoekt. . . vindt! Wie klopt. .. wordt geopend! Wie bidt… ontvangt!’

 

Hoe gaan wij om met de Bijbel? Door Gert Jan Doornink

Verschillende uitleggingen

‘Wij geloven in de Bijbel als het onfeilbare woord van God’. ‘Onze grond­slag is de Bijbel’ . ‘De basis van ons werk is de Bijbel als het geopen­baarde Woord van God’. ‘Wij geloven in de Bijbel van kaft tot kaft’.

Zo zouden we nog een poos door kunnen gaan en vele kolommen kunnen vullen hoe kerken, ge­loofsgemeenschappen, partijen, sekten, stro­mingen en bewegingen allen aanspraak maken op het feit dat ze hun basis hebben in het Woord van God.

Maar hoe komt het dan dat er zoveel interpre­taties zijn van het Woord van God? En dat men – ondanks het feit dat met zegt de Bijbel als fundament van het ge­loofsleven te hebben – zo totaal verschillend en soms tegenstrijdig omgaat met het Woord – van God?

Dit kan maar door één ding veroorzaakt worden, namelijk dat men zich niet of onvoldoende re­aliseert dat de Bijbel een geestelijk boek is en alleen geestelijk is te verstaan. In Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24) (in het gesprek met de Samaritaanse vrouw) zegt Jezus: “God is geest en wie Hem aan­bidden, moeten aanbid­den in geest en waarheid” . Wanneer God ‘geest’ is, zijn ook zijn woorden ‘geestelijk’ en zullen we zelf ook ‘geestelijk’ moeten zijn om zijn woorden te kunnen begrijpen.

De Geest maakt levend

Wie als kind van God be­hoort tot het Koninkrijk Gods, weet dat hij op­nieuw geboren, dat wil zeggen uit de Geest geboren is (Joh. 03:05-08). Maar dan komt het er op aan of wij ook verder ‘uit de Geest’ willen le­ven! Daarom is de doop- en vervulling met de Hei­lige Geest zo belangrijk! Blijft die achterwege dan kan de Heilige Geest ons niet leiden in alle waar­heid (Joh. 16:13) en kun­nen wij de werkelijke be­tekenis van het Woord van God niet vatten. Dan kunnen we wel zeggen dat we van a tot z in de Bijbel geloven, maar de manier hoe dan met het Woord van God omgaan en Bijbelteksten citeren kan zelfs gevaarlijk en misleidend zijn. Denk aan de talrijke sekten en dwaalleringen die zich allen op één of andere wijze beroepen op het Woord van God.

Paulus zegt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt (2 Kor. 03:06). Dit is het geheim, dit is de sleutel tot de juiste invulling van de betekenis van het Woord van God. Alleen door de Geest gaat het Woord ‘leven’, dat wil zeggen: het heeft een positieve uitwerking in ons leven door ons meer en meer om te vormen naar het beeld van Chris­tus .

Dan zijn wij ook op onze hoede voor allerlei ‘letter­lijke’ en ‘natuurlijke’ uit­leggingen van de Bijbel ook binnen de gemeente van Christus. Wij denken in dit verband aan de talrijke boeken, geschrif­ten, schema’s, etc. die er over de eindtijd gepu­bliceerd worden en waar­in alles precies wordt aangegeven hoe de ge­beurtenissen zich zullen voltrekken. Men beweert overal een antwoord op te hebben en als het niet uitkomt, heeft men alweer een andere uitleg klaarliggen.

Is Gog Gorbatsjov?

Wat te denken – om een willekeurig voorbeeld aan te halen van een bericht wat we onlangs lazen in het blad ‘Middenachtsroep’ Dr. Wim Malgo onder de titel: Wie is Gog?’ na de in bepaalde kringen bekende uitleg dat met Gog, zoals dit woord enkele malen in de Bijbel voorkomt. Rusland bedoeld wordt, komt men op een gegeven moment bij de conclusie dat de huidige leider van de Sovjetunie Gorbatsjov terug te vinden is in het woord Gog. De eerste twee letters van het woord Gog komen overeen met de eerste twee letters van Gorbatsjov. En de derde letter (de g) kan men dan weghalen van het woord General nuj skretar (algemeen secretaris). Gorbatsjov is  immers de algemeen secretaris van de communistische partij. Met drie uitroeptekens wordt deze ‘vondst’ gepubliceerd. Wie op een dergelijke wijze bezig is met het Woord van God kan natuurlijk nog talrijke andere constructies bedenken. De Bijbel is echter geen boek die men op deze wijze misbruiken mag.

Laten we op onze hoede zijn en ons niet bezig houden met deze misleiding. Wie zich op gezonde, geestelijke wijze verdiept in de Bijbel zal ontdekken hoe dit boek altijd weer nieuwe rijkdommen in het licht stelt. Hij gaat geestelijk groeien en wordt niet meer heen en weer geslingerd door allerlei ‘wind van leer’. In deze eindtijd gaan de zonen Gods zich openbaren. Zij hebben geleerd op de juiste wijze (geestelijk) om te gaan met het Woord van God. En dit Woord is ‘levend’, krachtig en scherp’(Heb. 04:12) het is vlees geworden in Christus en komt tot leven door de Heilige Geest.

 

Wat mag God van ons verwachten? Door Peter Hagendoorn.

Wij zullen een mensheid maken naar ons beeld en in overeenstemming met ons. Genesis 1:27 (Gen. 01:27) transcriptie vertaling, Dr. M. Reisel. Deze tekst is ondubbelzinnig en geef duidelijk aan wat God met de mensheid voor had, namelijk dat de mens gelijkvormig moest worden aan het beeld van God. Het is onder andere de roeping en bediening van Jezus geweest dat hij de mensheid heeft laten zien hoe God was en derhalve hoe wij dienen te zijn in Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09) zegt Jezus, Wie mij gezien heeft, heeft de vader gezien. Pas door het werk van Jezus en zijn dood. Werd het voor de mens mogelijk aan dit doel van God te gaan beantwoorden, wat God In het begin van het Boek Genesis betekent. Wording in werking stelde, komt pas in het nieuwe verbond vervuld c.q. ingevuld worden, want pas toen en niet eerder konden mens deel uit gaan maken van het goddelijk geslacht.

In Handelingen 17 vers 29 (Hand. 17:29) lezen wij: “God dan verkondigt, met voorbij zien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij overal tot bekering moeten komen’. Paulus zegt dus in zijn brief aan de Romeinen niets bijzonders, als hij stelt: “Want die Hij tevo­ren gekend heeft, heeft’ Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijn Zoons” (Rom. 08:29).

Kan God onze gebeden verhoren?

Wat is – jammer genoeg – vaak de praktijk? Dat de mens God schept naar Zijn (verwachtings) beeld. God, als almachtig God wordt verantwoorde­lijk gesteld voor allerlei misstanden die meestal door de mens zelf – direct of indirect – veroorzaakt zijn. God moet maar ver­geven en alles ten goede keren want, zo redeneert men, als zondaar zijn we toch niet in staat goed te doen. Vandaar dat we dan onze problemen of onze wensen maar aan God voorleggen die dan geacht wordt elk gebed te verho­ren… Of deze gebeden al dan niet met elkaar in strijd zijn wordt gene­geerd. Voorbeeld: De boeren bidden of God het maar wil laten regenen en tegelijkertijd bidt de vakantieganger of het maar mooi weer mag blij­ven. ..

Het moet voor God op de­ze wijze toch wel buiten­gewoon moeilijk zijn om al deze gebeden naar waarde in te schatten en te ver­horen. En wat te doen als het gebed niet ver­hoord wordt? Stelt ons gebed dan niets voor? Zijn we nog een te groot zondaar, zonder recht van spreken? Bidden we niet op de juiste manier?

Allemaal vragen die in ons op kunnen komen. Maar hebt u zich wel eens af gevraagd, of er voor God een reden is om speciaal aandacht te schenken aan uw gebed? Hebt u steek­houdende argumenten dat God uw gebed wel moet verhoren en dat van een ander niet? U verwacht veel van God – overigens terecht – maar wat stelt u daar tegenover? Voldoet u aan datgene wat God van u verwacht?

Dienen wij God uit liefde?

God is liefde. God wil de mensheid bijstaan, daar behoeft niet over getwij­feld te worden. Maar de mens moet God dat wel mogelijk maken. Hij zal zijn God door en door  moeten kennen om te we­ten hoe hij als rentmees­ter naar behoren zijn taak op aarde moet ver­vullen. God wil dat wij als gemeente – onder an­dere geestelijk uitgebeeld als zijn vrouw – bereid zijn God uit liefde te die­nen.

En zoals in een goed hu­welijk, man en vrouw elkaar door en door ken­nen en soms zelfs geen woorden nodig zijn om elkaar iets duidelijk te maken, zo behoort het ook tussen ons en God te zijn. Door het woord van God, zoals dit in de Bij­bel tot ons komt, kunnen wij God ruimschoots leren kennen en gaan begrijpen wat God van ons ver­wacht .

Als een man of een vrouw zijn ‘ware’ ontmoet, wil ze alles van hem weten. Ze kijken elkaar – letter­lijk en figuurlijk – naar de ogen. Daar waar het God betreft – en in over­drachtelijke zin ook een relatie tussen man en vrouw – wordt maar al te vaak volstaan te herkau­wen wat anderen ons voorhouden. Als u de mening van uw man of vrouw wilt weten gaat u dat toch ook niet aan een ander vragen. (Maravillosa) Nee, u vraagt het heel normaal aan uw partner. De antwoorden van de vragen die u aan God wilt stel­len staan in de Bijbel.

Groeien in de kennis van God

Paulus zegt het als volgt: “We vragen, dat u, om Gods wil geheel te leren kennen, vervuld wordt met grote wijsheid en geestelijk inzicht. Dan kunt u leven zoals de Heer het wil en altijd doen wat Hij verlangt. Zo kunt u op elk terrein goed en vruchtbaar werk doen en groeien in de kennis van God” (Kol. 01:9-11; Groot Nieuws Bij­bel).

Jammer genoeg is het satan gelukt het Gods­beeld van veel mensen te vertroebelen. Door gebrek aan inzicht en kennis kan hij ze van alles en nog wat wijs­maken. Jezus had dit in­gezien en kon daarom zelfs aan het kruis nog bidden voor deze onwe­tende mensheid, die niet wist wat ze deed. Ook Petrus stelt het heel duidelijk in Handelingen 3 vers 11 tot en met 26 (Hand. 03:11-26) als hij zegt: “En nu broeders, ik weet, dat gij uit onkunde gehan­deld hebt, gelijk uw oversten” (Hand. 03:17).

Als we geen kennis hebben van het woord van God, kunnen we ook niet door de Heilige Geest geïnspi­reerd worden. En het ge­volg? Lees bijvoorbeeld 2 Korinthiërs 10 vers 4 tot en met 6. (2 Kor. 10:04-06) Wij hebben de Heilige Geest nodig. En daarvan zegt Jezus: “Die zal u alles leren en u te binnen brengen, al wat ik tot u gezegd heb” (Joh. 14:26).

Onze taak als koning en priester

God mag van ons verwach­ten dat we zijn belangen dienen. En deze belangen betreffen het beheer van de schepping in al zijn facetten en het helpen realiseren bij het plan van God. Als wij derhalve bidden, is dat gebed dan gericht op de taak die wij als koning/priester moeten waarmaken? En als wij iets vragen, zijn wij daarmee dan alleen gediend of heeft God en onze mede­mens er ook nog wat aan?

Als ”men God niet – of niet genoeg kent – is het ge­vaar levensgroot aanwezig, dat men tot God gaat bid­den als tot een onbekende kracht/macht die wel eens even een en ander kan regelen. Op datzelfde mo­ment maakt men van God een ‘iets’ (een ding, een afgod) in plaats van een persoonlijkheid waar we mee ver/getrouwd zijn en waarmee we in onze innerlijke mens (samen) leven. In feite houden we ons dan bezig met afgo­derij

Als wij weten wat God van ons verwacht en als wij verlangen daaraan te gaan beantwoorden, dan is er een gemeenschappelijke basis aanwezig, waarop God gebeden kan gaan verhoren. God weet dan ook wat Hij van ons mag verwachten.

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (7)

De beschuttende cherub

Velen zitten met de vraag: Als God alles zo volmaakt goed geschapen heeft, waar komt dan het kwade vandaan? Had God dat niet kunnen voorkomen? Ik geloof dat het kwade voorkomen had kunnen worden als God niet geschapen had en in ieder geval de mens niet geschapen had. Om de mens is namelijk de deling – de scheiding – in de engelenwereld geschied en het kwade ontstaan. God had miljarden engelen geschapen om die grote mensenzee, die uit Adam en Eva geboren zou worden, te bewaren, te beschutten, te dienen in zijn natuurlijke ontwikkeling en later in de weg naar de heerlijkheid Gods, waar de mens uiteindelijk voor bestemd is (2 Kor. 05:05). Hiervoor waren ze door God volmaakt toegerust. (Besproken in deel 5). De mens zou zeer kwetsbaar beginnen in de moederschoot, maar uiteindelijk zijn plaats innemen in de geestelijke wereld en bekleed worden met goddelijke heerlijkheid.

Het hoofd van de engelenwereld – in de Vulgata Lucifer (licht engel) genoemd – kende het plan van God met de mens. Hij was met wijsheid begiftigd (Ez. 28:17) om met zijn kennis en geweldige gaven, die in Ezechiël 28 vers 12b en 13 (Ez. 28:12b-13) genoemd worden, zijn roeping en taak uit te voeren. Niet alleen hij maar alle engelen waren zo voor hun taak volmaakt toegerust. Ezechiël 28 vers 14a (Ez. 28:14a) zegt: “Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven”. De Septuaginta beschrijft deze cherub als de verzegelaar van de som of de bewaarder van het beeld, het model van God. De mens dus die naar Gods beeld geschapen is (Gen. 01:27). Hij zou die hele mensheid moeten bewaren. Daar werd hij door God voor aangesteld en toegerust en daarin functioneerde hij als medewerker Gods.

Van medewerker tot satan

Deze engel wist van het plan van God met de mens. Hij wist dat hij de mens moest bewaren totdat ‘het zaad’ Jezus Christus zou komen in de volheid des tijds, die de mensheid tot die hogere plaats zou brengen. God: vertrouwde hem de hele aarde met de mensheid toe, niet als heerser maar als bewaarder, als beschuttende cherub (Ez. 28:14a) . Hij had, evenals Jezus Christus, later moeten kunnen zeggen: “Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan van wie U mij gegeven hebt” (Joh. 17:12). Hij wist dat het zaad ‘Jezus Christus’ als hoofd gesteld zou zijn over alles wat geschapen is in de hemel en op de aarde (Ef. 01:09b-10) en dus zou zitten aan de rechterhand Gods op de troon en aan God gelijk zou zijn. Hij zelf zou dus ook aan deze Koning der koningen onderworpen zijn.

Toen kwam er onrecht in zijn hart (Ez. 28:15). Er kwamen overwegingen die niet meer bij zijn roeping pasten. (Val van Satan) Hij wilde die plaats van Jezus Christus grijpen en zo ook boven de mens gesteld zijn. Jesaja 14 vers 12 tot en met 14 (Jes. 14:12-14)beschrijft dit wel heel duidelijk: “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En ‘gij overlegdet nog wel: ik zal ten hemel opstijgen; boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen”.

In plaats van, beschermer en bewaarder werd hij een overweldiger. ‘Een vertrapper’, zegt de Leidse vertaling. Hij heeft zich de mens toegeëigend. Jezus zegt later dat hij een dief is die steelt, slacht en verdelgt (Joh. 10:10a) . Alles in zijn wezen – wat volmaakt en goed geschapen was (Gen. 01:31) – werd een omkering. De waarheid werd leugen. Daarom noemt Jezus hem de vader der leugen (Joh. 08:44b). Liefde om de mens met zorg te omringen, werd haat. Zo werd alles in hem een: tegenstelling van het goede, door God geschapen. En met zijn geweldige vermogens overweldigt hij – en zijn demonenleger – de mens en verleidt, misleidt, beschadigt en vernielt hem naar geest, ziel en lichaam. De wolken die een beeld zijn van de wedergeboren mens die opstijgt van de aarde (Openb. 01:07; Dan. 07:13; Matt. 24:30) en zijn plaats inneemt in de geestelijke wereld. Daar wil hij zich boven verheffen, daar hoofd van zijn.

Maar in Gods scheppingsplan is deze plaats toebedeelt aan Jezus Christus. Hij is immers aan de gemeente gegeven als hoofd (Ef. 01:22; Matt. 24:30b) . Satan wil zich aan de Allerhoogste gelijkstellen, weer dus de plaats van Jezus Christus innemen. Jezus zegt: “Ik en de Vader zijn een”. Als nu – in de eindtijd – de gemeente tot volheid komt, zal ook de duivel, door middel van de antichrist, alsnog dit doel trachten te verwezenlijken. We lezen immers dat hij zich’ in de tempel Gods zal zetten en zich voor God zal uitgeven (2 Thess. 02:04).

Zo is deze geweldige engel geworden tot satan. Van medewerker Gods tot tegenwerker, tegenstander van God (satan betekent tegenstander). Van beschermer tot overweldiger van de mens. Ezechiël 28 vers 16 en 17 zegt dan nog: “Want gij zijt van binnen vol geweldenarij geworden, (dat had God dus niet ingeschapen!) vanwege uwen uitgebreide handel en hebt gezondigd (gevolg van overleggingen en begeerten); daarom zal ik u neerstorten van de berg Gods, en zal u, de overschaduwende cherub, uit de vurige stenen wegdoen (scheiding tussen de heilige engelen en gevallen engelen, licht en duisternis) . En dewijl uw hart zich verheft omdat gij zo schoon zijt, en gij u door uw wijsheid hebt laten bedriegen in uw pracht, daarom wil ik u ter aarde storten,-,en een schouwspel van u maken voor de koningen” . (Lutherse vertaling) .

Voor of tegen je bestemming kiezen

Zo is het kwaad ontstaan. Niet dat deze engel een keuze maakte tussen goed en kwaad, want er was geen kwaad, maar hij werd ontrouw aan zijn roeping, zijn oorspronkelijke bestemming (Judas 01:06). Hij bleef niet wandelen in het scheppingswoord van God waarin zijn plaats, bestemming, vermogens, vreugde, enz. opgesloten lag (Ez. 28:14). Dat is wat men met zijn vrije wil’ kan doen: kiezen voor of tegen je bestemming’. Dat is zo bij de engelen en de mensen. Dat was ook zo bij Jezus Christus. De duivel zondigde dus, wat in de diepste betekenis van het woord’ wil zeggen: ‘Zijn doel missen’ (Hebr. ‘chate’ en Grieks ‘harmatia’). Hij werd met de engelen die in deze keuze meegingen – de personificatie van zonde. Daarom spreekt de bijbel van ‘zondemachten’. Als nu mensen op de verleiding van zondemachten ingaan, zondigen ze dus ook en missen ze op dat moment het doel. Zo valt het eerste mensenpaar ook in de zonde door de verleiding van de duivel.

Er is echter een groot verschil met de zonde van de duivel. De mens maakt niet vanuit een ‘volmaakt kennen’ een keuze tegen zijn bestemming, maar hij is onmondig en wordt door de sluwheid van de slang verleid (2 Kor. 11:03) en overtreedt een gebod. Er komen dus geen overleggingen en overwegingen in zijn hart op om een hogere plaats te grijpen dan waarvoor hij geschapen is. Het kwaad ontstaat niet in hem zelf zoals bij Lucifer. Hij is ongehoorzaam en het gebod wat hij overtreedt, heeft ernstige gevolgen. Het is de wet van zonde en dood (Gen. 02:16-17; Rom. 08:02).

Paulus zegt: “Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood en zo is de dood tot alle mensen doorgegaan omdat alle mensen gezondigd hebben” . In Genesis 3, wat handelt over de zondeval en de gevolgen daarvan, is daarom ook ‘De belofte’ voor de mens en de ‘veroordeling’ voor de slang, de duivel. “Daarop zeide de Here God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad, dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” (Gen. 03:14-15).

De mens – door God goed geschapen – werd niet door en door slecht en verdorven, maar door het gebod te overtreden, wat God gegeven had, omdat de duivel in zonde was gevallen, kwam de zonde binnen en kwam er scheiding met God, wat vanzelfsprekend de dood betekent (Jes. 59:02). Hij is immers de bron van het leven. Scheiding heeft daarom de dood als gevolg. Niet als straf maar als gevolg, hoewel het wel als zodanig ervaren kan worden. Maar in zijn oneindige wijsheid en liefde heeft God voorzien in het zaad, Jezus Christus, dat ondanks de zondeval toch uit de vrouw geboren zou worden. Hij zou de mens weer met God verzoenen (omdat de mens in wezen goed is gebleven!). En het voornemen van God met de mens zal door zijn hand gelukken (Jes. 53:10b, vertaling Obbink), zoals het van voor de grondlegging der wereld door God bedoeld is.

(wordt vervolgd).

 

1987.02 nr. 278

Levend geloof 1987.02 nr. 278

Alle dingen werken mede ten goede door Gert Jan Doornink

”Wij weten nu,, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn” Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28).

Christen-zijn betekent optimist-zijn! Dit is geen holle frase of uit de lucht gegrepen kreet, maar werkelijkheid voor allen die het nieuwe levén met Christus beleven. Christenen bezien het leven niet van de donkere kant, maar van de lichte kant, dat wil zeggen van God uit, Hij is immers de bron van alle leven.

Ten onrechte wordt wel eens gedacht dat dit een oppervlakkig leven inhoudt, maar het tegendeel is waar Wie als christen de Heer werkelijk volgt weet dat we dagelijks te maken heeft met de aanvallen uit het rijk der duisternis. Alleen doordat wij met Christus onze plaats hebben ingenomen in de hemelse gewesten, kunnen strijden tegen de vijand en ervaren dat wij met Jezus overwinnaars zijn. Dan kunnen wij woorden van Paulus begrijpen als hij aan de Rome schrijft dat alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben. Let wel: alle dingen.  In hetzelfde hoofdstuk schrijft hij dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus.

In gemeenschap met de Vader

Paulus is het standaardvoorbeeld van een ‘geloofsoptimist’! Wat hij ook meemaakte in zijn leven, hoe de omstandigheden ook tegen waren, het deerde hem niet. Zijn geheim was een leven van voortdurende gemeenschap met Jezus Christus. Hij attendeerde zijn medebroeders en -zusters erop dat ook zij hiertoe geroepen waren 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09). De apostel Johannes zei het met deze woorden: “En onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

In deze (eind)tijd komt het er op aan dat wij ons niet van de wijs laten brengen door de vijand. Het is hem er alles aan gelegen ons uit de gemeenschap met de Vader te halen. Dan ebt de vrede, blijdschap en overwinning van ons geloof weg en gaat optimisme plaats maken voor pessimisme.

Ook is het mogelijk dat de groei van ons geloofsleven tot stabiele, overwinnende christenen die het leven ‘aankunnen’, nog onvoldoende tot ontwikkeling komt, doordat er nog gebondenheden of infiltraties uit het rijk der duisternis aanwezig zijn, die eerst opgeruimd moeten worden. Iedere christen behoort in deze tijd ‘schoon schip’ te maken, verkeerde dingen af te leggen, of als men meent daartoe zelf niet in staat te zijn, zich te laten bevrijden.

Dan krijgt ook de Heilige Geest die plaats in ons leven die hem toekomt. Wie alleen maar gedoopt is met de Heilige Geest en het verder alleen maar als een bijzondere ervaring beschouwd, kan niet groeien in kennis en inzicht, wat wij zo broodnodig hebben in deze tijd. Het is immers de Heilige Geest die ons de weg wil wijzen naar de volle waarheid en ons de enig ware leer, die van het Koninkrijk, doet kennen en beleven’

Kan de Heer zich door ons openbaren?

God heeft de leden van de eindgemeente een bijzondere taak toebedeeld. Zij zullen zich als zonen Gods gaan openbaren en zoals Jezus een begin maakte en ons ten voorbeeld is, mogen wij verder meehelpen de geruïneerde en beschadigde schepping te herstellen. Dat is de grote opdracht waarbij u en ik betrokken zijn!

Kan de Heer Zijn gang gaan in ons leven, dat wil zeggen zich door ons openbaren? Gods wil voor de mensheid laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Hij wil ‘het goede, welgevallige en volkomene’ Romeinen 12 vers 2b (Rom. 12:02b). Hij heeft altijd het beste met ons voor. Daarom weet een waarachtig kind van God ook dat alle dingen medewerken ten goede, omdat Gods doel met ons leven is dat het beeld van Zijn Zoon in ons zichtbaar wordt. En God wijkt niet af van deze doelstelling. Hij is in ons een goed werk begonnen en Hij wil dit tot het einde toe voort zetten Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

En wie werkelijk God lief heeft en Hem als oprechte discipel van Jezus volgt, behoeft niet bang te zijn dat er iets mis gaat en dat dit doel niet bereikt zal worden. De zekerheid dat alles meewerkt ten goede heeft tot gevolg dat we leren dat de tegenwerkende krachten uit het rijk van satan niet beslag op ons leggen of ons kunnen uitschakelen. Ons oog blijft immers gericht op Jezus de Leidsman en Voleinder van ons geloof? Met Hem zijn we overwinnaars en functioneren in het plan van God als Zijn medearbeiders! Zo heeft Hij het gedacht en zo zal het geschieden!

 

God is getrouw, Zijn plannen falen niet,

Hij kiest de Zijnen uit Hij roept die allen;

Die ’t heden kent, de toekomst overziet,

Laat van Zijn woorden geen ter aarde vallen.

En ’t werk der eeuwen, dat Zijn Geest omspant,

Volvoert Zijn hand.

  1. J. R. Doornink

 

Oog om oog tand om tand door Klaas Goverts

(In dit artikel wijst Klaas Goverts erop dat de vijf eerste Bijbelboeken, die door Mozes geschreven zijn en de Torah vormen, vaak ten onrechte met ‘wet’ ver­taald zijn, maar in werke­lijkheid ‘onderwijzing’ bete­kenen. Dit werpt een ge­heel ander licht op hei be­gin van de Bijbel en laat ons zien dat God ook toen reeds barmhartig was en niet pas barmhartig gewor­den is bij de komst van Jezus, zoals soms geleerd wordt. Omdat God onver­anderlijk en eeuwig is, is Zijn Woord dat ook. Daarom pleit Klaas Goverts voor een eerherstel van de Te­nakh (de boeken die het Oude Testament vormen). Het begrip Oude Testament is pas later gegeven. Het is van fundamenteel belang dat we de eenheid en continuïteit in de Schrift ontdekken)

Over de uitdrukking: ‘oog om oog, tand om tand’, wordt veelal wat negatief of laatdunkend gesproken. Men heeft het idee dat dit zoiets betekent als: wie niet horen wil, moet maar voelen. En vaak zegt men dan: Dat is nu typisch oudtestamentisch. Gelukkig leven wij nu in een andere tijd want met de komst van Jezus is dat allemaal voor­bij. En dan schudden we ietwat meewarig ons hoofd over die tijd van het Oude Testament want dat was toch maar gruwel en ge­weld .

Het lijkt mij noodzakelijk hierbij enkele kanttekenin­gen te maken, in de eerste plaats omdat we steeds weer moeten leren horen. Horen is het ABC, het fundament van heel de Schrift.

En nauwkeurig horen moet geoefend worden, want slordig horen is geen horen en juist omdat we in een gejaagde, haastige tijd leven, gaat ons dit zo moei­lijk af. Maar de basis van alles is en blijft: Hoor Is­raël. Zo gemakkelijk praat de een de ander na en dan gaan we leven bij kreten, bij slogans. Maar we zullen steeds moeten onderzoeken en vragen of deze dingen wel zo zijn.

Torah is niet wet maar onderwijzing

In de tweede plaats hebben we te maken met de eeuwi­ge God. Hij heeft het woord voortgebracht. Wat zou dit woord dan anders kunnen zijn dan eeuwig? Derhalve, de vijf boeken van Mozes zijn onvergan­kelijk en eeuwig. Zij vor­men de Torah en dat is niet Wet, zoals men veelal abusievelijk heeft vertaald, maar Onderwijzing. De Schrift begint met de vijf boeken Onderwijzing.

En hoe was God toen Hij die onderwijzing gaf? Ook hier dienen we goed op te letten wat we zeggen, want God is niet pas barm­hartig geworden met de komst van Jezus. Toen heeft God niet plotseling een ommezwaai gemaakt. In de tijd van de Torah was Hij net zo goed reeds barmhartig.

Daarom is het ook beter niet te spreken over Oude Testament, want dat wekt de indruk als zou het Oude minder zijn dan het Nieu­we. Men gaat dan twee zaken door elkaar halen. Van het oude verbond wordt gezegd dat het veroudert en verjaart en niet ver is van verdwijning.

Maar van het Oude Testa­ment niet!

We spreken derhalve liever over Tenakh. De naam Oude Testament is pas veel later gegeven, zo om­streeks de derde eeuw na Christus. Zo pleit ik voor een eerherstel voor Te­nakh. En het is van fun­damenteel belang dat we de eenheid en de continuïteit in de Schrift leren ontdekken. Want de God van Tenakh is geen andere God dan de Vader van Je­zus, de Messias.

Driemaal komen we de aan­duiding ‘oog om oog’ tegen in Tenakh, namelijk in de boeken Exodus, Leviticus en Deuteronomium. Nu is het een grondregel dat we een tekst moeten verstaan in en vanuit het verband waarin hij zich bevindt. Alleen dan hebben we een bepaalde tekst recht ge­daan. Die behandeling verdienen teksten; daar heb­ben ze recht op. Want eer­bied is één van de basisprincipes van het konink­rijk Gods; dat houdt in eerbied voor God, eerbied voor de mens, eerbied voor jezelf dus ook eerbied voor de schepping. Dat impli­ceert dan natuurlijk ook eerbied voor wat iemand (God of mens) spreekt. We zullen nu deze drie teksten de revue laten passeren en we beginnen bij de laatste.

Deuteronomium 19

In vers 21 horen we: “Gij zult niet ontzien (uw oog zal niet sparen): leven om leven (ziel om ziel), oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet”. Maar in welk ver­band staat dit woord? Om daar zicht op te krijgen behandelen we eerst het grote verband, het boek Deuteronomium, en ver­volgens het kleine ver­band: Deuteronomium 19.

  • Deuteronomium

Dit boek is geen herhaling der wet, maar instructies voor Kanaän: hoe zal de nieuwe mens kunnen leven in het nieuwe land dat straks opengaat? Het doel van God wordt aangegeven in Deuteronomium 26 vers 19 (Deut. 26:19):, “Dan zal Hij u verheffen tot een lof, tot een naam en tot een sieraad”. Is dat een oudtestamentisch doel? Hoger dan dit is er niet. Hoger is in het Evangelie (het zogenaamde Nieuwe Testament) niet denkbaar. Een mens, een volk als lof, als naam, als sieraad voor God.

En hoe wordt dat doel be­reikt? Doordat die mens, dat volk in de wegen van God gaat wandelen. Zo wordt het maar liefst zeven keer in Deuteronomium geformuleerd. Is dat oudtes­tamentisch, is dat verou­derd? Hebben wie iets hogers? Dit is het oerbegin­sel van de ganse Schrift, de mens zal gaan in de wegen Gods, met andere woorden: hij is gemaakt en geroepen om een navolger Gods te worden.

Want wat zijn die wegen van God? Dat zijn de we­gen die Hij zelf bewandelt, de wegen die Hij vanouds gewend is te gaan. En dan zegt Hij tot de mens: Kom, ga met Mij en doe als Ik.

Een centraal gedeelte daarover vinden we in Deuteronomium 10. “Nu echter, Israël, wat vraagt de Here uw God van u dan de Here uw God te vrezen, in al zijn wegen te gaan” Deuteronomium 10 vers 12 (Deut. 10:12). En wat zijn dan die wegen van God? Hij is onpartijdig, Hij neemt geen geschenk aan, wees en weduwe verschaft Hij recht, de vreemdeling heeft Hij lief, namelijk Hij geeft hem brood en kleding, zo zegt het vervolg. En daar sluit dan onmiddellijk op aan: “Hebt de vreemdeling lief, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egyp­te”.

Dus: de wegen van God houden volgens Deutero­nomium in: God neemt het op voor het zwakke: wees, weduwe, vreemdeling. Wanneer Jezus zich ont­fermde over de zwakken, dan ging Hij daarmee de weg van Deuteronomium, dan was zijn hele wandel gegrond in de Torah. Hij zegt immers ook: “Ik ben niet gekomen om de Torah en de profeten te ontbin­den, maar om die te ver­vullen” Matteüs 5 vers 17 (Matt. 05:17).

Gelukkig heeft Hij Deutero­nomium niet ontbonden.

Dan zou Hij de wegen van God ontbonden hebben. En waar hadden de vreemdeling, de wees en de we­duwe dan heen gemoeten? Dat zou een ramp geweest zijn. Gods wegen zijn: ont­ferming. In dat kader moe­ten we ook Deuteronomium 19 verstaan.

1.2 Deuteronomium 19

Het directe tekstverband begint in vers 16. Deuteronomium 19 vers 16 (Deut. 19:16) Daar wordt gesproken over een misdadig getuige, die te­gen iemand optreedt. Een getuige van geweld, zegt de grondtekst. En geweld is in de Schrift altijd ge­weld tegen je broeder.

God heeft de aarde zo be­doeld dat ieder daar een plaats zou hebben. Wan­neer nu de ene mens de andere mens geen plaats gunt, en plaats voor twee wil hebben, dan spreekt de Tenakh van geweld. Dan drukt die mens zijn broeder weg, zodat deze geen ruimte meer heeft om mens te zijn.

Nu wordt hier gezegd: een getuige van geweld staat op (zoals Kaïn op stond tegen Abel) tegen iemand, om hem aan te klagen. In dat verband staat het. Een zeer ernstige aangelegen­heid dus. Want dit kan niet en dit mag niet. Zo doet men niet in Israël. De bei­de mannen die de twist hebben, zullen gaan staan voor het aangezicht des ’ Heren. De priesters zul­len goed onderzoeken: er wordt niet lichtvaardig gehandeld. Als het inder­daad zo is, een leugengetuige is hij, leugen heeft hij tegen zijn broeder uit­gesproken , dan zult gij hem doen zoals hij zijn broeder dacht te doen.

Wat is het woord waar het om draait? Broeder. Hij heeft leugen getuigd tegen zijn broeder. Wat hij zijn broeder dacht te doen, wordt hem gedaan. En let wel, dit is een geestelijke’ wet. Wat jij je broeder denkt te doen, dat wordt jou gedaan. Zo zegt Jezus het ook: Al wat gij wilt dat u de mensen doen, doe gij hun evenzo.

Broeder is een motiefwoord in Deuteronomium. Het is een handleiding voor broe­ders om te laten zien hoe mensen als broeders moe­ten leven in het land dat de Here hun God hun ge­ven zal. Wie zijn broeder aantast, kan dit niet zo­maar doen. Want dan neemt God het op voor de zwak­ke; dat was immers de grondregel van Deuterono­mium. Dat waren (en zijn) immers de wegen van God? Als we hoofdstuk 19 in zijn geheel bezien, dan blijkt het thema te zijn: de be­scherming van het leven. Zo horen we in (Deut. 19:5-6) Deuteronomium vers  5 en 6: Als iemand per on­geluk een ander doodt (zijn naaste!) maar hij had geen haat tegen zijn naas­te, dan mag hij vluchten naar een van de vrijsteden. Anders zou de bloedwreker komen, de moordenaar na­jagen en hem om het leven brengen.

Nu is de uitdrukking ‘bloedwreker’ bijzonder in­teressant want daar staat in het Hebreeuws: de los­ser van het bloed (de go’ el). Zijn doel is niet wraak maar het lossen, het te­rugkopen van het bloed, zoals de losser tot taak had, het kwijtgeraakte land terug te kopen: zo immers was bijvoorbeeld Boaz losser voor Ruth.

Bloed dat vergoten is, moet teruggekocht worden. Want vergoten bloed mag niet zomaar spoorloos ver­dwijnen. God zegt niet: zand erover! Maar God zoekt het verhaal op. Want Hij zoekt het verlorene, net zolang totdat Hij het terugvindt.

Maar als iemand een hater was van zijn naaste, zo zegt Deuteronomium 19 vers 11, (Deut. 19:11) en hij loert op hem, staat tegen hem op en slaat hem aan, zijn ziel, dat hij sterft  dan moet hij gegeven worden in de hand van de losser van het bloed, dat hij sterve. Uw oog zal niet sparen, uitdelgen zult gij het onschuldig bloed uit Israël, opdat het u goed gaat. God neemt het op voor het onschuldig (on­straffelijk) bloed, een vas­te uitdrukking in de Tenakh, die trouwens in het Evangelie nog weer terugkomt. Zo getuigt Deuteronomium 19 van de eerbied voor het leven.

Het hoofdstuk past in de hele structuur van Deute­ronomium , waar we Gods hart leren kennen en zijn wegen.

  1. Leviticus 24

Leviticus 24 vers 19 (Lev. 24:19) zegt: “Wanneer iemand letsel toebrengt aan zijn volksgenoot”. Dit gedeelte staat in de context van Leviticus 23 tot en met 26, vier hoofd­stukken die handelen over het leven in de gemeen­schap. Hoe gedraag je je als mens ten aanzien van je volksgenoot. Elf maal horen we in Leviticus dit woord ‘volksgenoot’; Je hoort samen bij één volk en een volk is een gemeen­schap. Nu is hier iemand die zijn volksgenoot, be­schadigt, aantast. Leviticus 24 vers 20 (Lev. 24:20) zegt: “Zoals hij letsel geeft aan de ‘adam (de mens), zo zal hem gegeven worden”. En Leviticus 24 vers 21 (Lev. 24:21): “Wie een ‘adam slaat, zal tot sterven ge­bracht worden”. Waarom? Zoveel is een ‘adam waard voor God. Breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand, zoals hij de mens een letsel geeft, zo zal hem gegeven worden. Enerlei recht zal er voor u zijn , hetzij voor de vreem­deling, hetzij voor de in-geborene, want Ik ben de Here uw God. Zo wordt hier het leven leven in de gemeenschap beschermd. Opnieuw zien we: God staat in voor de vertrapte.

  1. Exodus 21

Hier bevinden we ons in het boek Exodus, dat is het boek van de Bevrijding. Je bent nu bevrijd uit het diensthuis, uit het land van angst er tirannie; hoe ga je nu leven? Exo­dus 20 tot en met 23 kun­nen we typeren als Bondsboek; God sluit een ver­bond met de mens en Hij geeft de principes aan, hoe je als bondgenoten met Hem en met elkaar om­gaat. Exodus 21 vers 23 (Ex. 21:23) zegt: “Als er een kwetsuur is, dan zult gij geven ziel in ruil voor ziel, oog in ruil voor oog, tand in ruil voor tand, hand in ruil voor hand, voet in ruil voor voet, blaar in ruil voor blaar, wond in ruil voor wond, striem in ruil voor striem”. Let op dat er staat: gij zult geven!

De man die zijn naaste be­schadigd heeft, moet ge­ven. Wat moet hij geven? Vergoeding, in ruil voor wat de ander verloren heeft. Kort gezegd: invaliditeitspensioen .

We hebben hier een stuk sociale wetgeving waarvan wij vinden dat het nieuw is in de twintigste eeuw, maar God had het toen al. Iemand beschadigt het oog van zijn naaste. Wat doet God dan? Dan roept God die mens ter verantwoording: Wacht eens even’ Jij kunt niet zomaar weg­lopen en zeggen: Sorry, ik had het niet zo bedoeld. Neen, je zit nu aan je broeder vast, levenslang. Jij moet vergoeden wat hij aan inkomsten derft door­dat hij zijn oog niet meer kan gebruiken. Hij mist nu een oog; jij zult voor­taan zijn oog moeten zijn. Zo komt jouw oog in ruil voor zijn oog. Dat is Gods principe van oog om oog. Oog in ruil voor oog, staat er eigenlijk. Heb je hem zijn hand afgeslagen of verminkt? Dan ben jij ­voortaan zijn hand. Dan zul jij het werk moeten doen. Jouw hand zal moe­ten doen wat anders zijn hand had kunnen doen. Dat is toch rechtvaardig?

Zo neemt God het op voor de beschadigde, de invalide mens. Zo worden mensen aan elkaar geklonken; ze kunnen niet meer van el­kaar af. Ze zullen levens­lang oog of oor, hand of voet moeten zijn voor hun broeder.

Is dit wettisch? Is dit oud­testamentisch? Verre van dat. Moest God dan zeggen: die mens die zijn broeder beschadigd heeft, die kan vrolijk overgaan tot de orde van de dag, alsof er niets gebeurd is? Maar waar moest dan de invalide broeder heen? Dan zou God ophouden barmhartig te zijn. Het hele tekstverband van Exodus 21 getuigt nu juist van deze barmhartig­heid. Wanneer iemand het oog van zijn knecht be­schadigt, moet hij die knecht vrijlaten. Zelfs om een tand is hij verplicht zijn knecht zonder meer de vrijheid te schenken (vs. 26-27). En als de een de ander slaat zodat hij met een stok moet lopen, dan moet de dader de rusttijd vergoeden en hem laten genezen, helemaal laten genezen (vs.18-19).

  1. De rabbijnen

Belangrijk is het te vermel­den dat de rabbijnse uitleg vanouds is geweest: oog om oog, dat betekent: zorg voor vergoeding. Nimmer heeft men deze tekst in ge­welddadige zin toegepast. We mogen dus niet het jodendom in de schoenen schuiven dat het een religie is of geweest is van wraak en geweld; dan gebiedt de eerbied dat we eerst luiste­ren hoe zij deze teksten hebben verstaan. De religie van Tenakh is niet een godsdienst van geweld; we zagen juist dat waar geweld gepleegd wordt, dat God daar ingrijpt.

  1. Onschuldig bloed

Een twintigtal keren komen we de term ‘onschuldig bloed’ tegen in de Schrift. In Israël mocht geen on­schuldig of onstraffelijk bloed vergoten worden. Als dat toch gebeurt, neemt God het op voor de onschuldige. Dit wordt ons zo diepgaand verteld in het verhaal van Kain en Abel. Kain stond op tegen zijn broeder, zo horen we in (Gen. 4:8) Genesis 4 vers 8 (dus als een getuige van geweld)  en hij vermoordt zijn broe­der. Dan roept God hem ter verantwoording: Waar is je broeder? God zegt in Genesis 4 vers 10 (Gen. 4:10): “Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de akker (de aard­bodem). Hier krijgen we een ongelooflijk diepe waarheid te horen. Het bloed van Abel heeft een stem. De stem van het bloed van uw broeder, zegt de Hebreeuwse tekst. Vergoten bloed van een onschuldige heeft een stem. En God hoort die stem. Want er staat: het roept tot Mij. Het roept niet zo­maar in een lege ruimte. Neen, het heeft een adres en dat adres is Adonai.

En waar roept het om? Het roept niet om wraak, want het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, bete­kent: schreeuwen om hulp. Het bloed van Abel roept: Help! Is er dan niemand meer? Ik heb geen broeder! Waar moet ik heen? Ik ben zo alleen, zo onnoemelijk alleen… Dan wordt God een broeder van Abel.

God zoekt het vergoten bloed, het onstraffelijk bloed op. Dat zien we ook bij Mozes. Als hij in Egyp­te komt, moet hij zijn staf uitstrekken over de Nijl en de Nijl wordt bloed. Is dat zomaar een kunststuk­je? Neen, daarmee maakt Mozes alleen maar openbaar wat er in de Nijl verborgen was. Immers, al die kin­dertjes van Israël waren op bevel van de Farao in de Nijl gegooid: allemaal onstraffelijk bloed. En de Farao dacht: weg is weg! Wat in de Nijl verdwijnt, komt nooit meer terug. Maar God zegt: Mozes, strek je staf uit! En dan bedekt de Nijl het on­schuldig bloed niét langer. Het komt aan het licht. Jesaja 26 eindigt met deze woorden: “Dan zal de aar­de het op haar vergoten bloed aan het licht breng­en en haar verslagenen, niet langer bedekken”.

Jezus

Jezus sprak in Matthéüs 5: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, de boze niet te weer­staan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe” Matteus 5 vers 38 en 39 (Matt. 5:38-39). Jezus ontbindt in Matthéüs 5 de Torah niet, maar Hij legt de oorspronkelijke bedoeling ervan bloot. En Hij geeft een toepassing met het oog op een concrete situatie. Dat is een situatie van vervolging (zie vers 11 en 12). Wat moet je dan doen? Dan moet je geen gebruik maken van je ’ recht; geen schadevergoe­ding eisen. Neem de ver­volger de wind uit de zei­len door een houding van bewuste weerloosheid, of anders gezegd: van geweldloze weerbaarheid.

Keer hem de andere wang toe.

De uitspraken van de Torah en het woord van Jezus vormen geen tegenstelling; de drie Torahteksten be­zien de zaak van de kant van de rechtspraak: de delinquent moet zich het lot van zijn slachtoffer aantrekken. Jezus be­schouwt de zaak vanuit het standpunt van het slachtoffer in een tijd van vervolging.

En al het onschuldige bloed dat vergoten werd door de geschiedenis heen, komt dan samen in Jezus, wan­neer Judas het uitspreekt: “Ik heb onschuldig bloed overgeleverd” Matteüs 27 vers 4 (Matt. 27:4). Zo werd Jezus het on­schuldig bloed dat uit gego­ten werd in de dood en zo werd Hij tegelijk de Losser van het bloed (niet de bloedwreker); degene die al het onstraffelijke bloed terugkocht uit het doden­rijk.

Johannes

Zoals ik reeds zei: oog om oog is een geestelijke wet en die is nog steeds onverminderd van kracht. Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en hij weet niet waar hij heengaat, want de duisternis heeft zijn ogen verblind” (vs.2,11). Met andere woorden: als een mens zijn broeder het licht in de ogen niet gunt, komt hij zelf in de duisternis. Wat hij zijn broeder denkt te doen, komt over hem­zelf.

Samenvatting

Oog om oog: principe van barmhartigheid. Zo zijn Gods wegen. Zo worden mensen aan elkaar geklon­ken. Je kunt niet meer los van je broeder. Je moet (mag) oog, hand, voet worden voor je volksge­noot. In leven en in ster­ven zit je aan elkaar vast.

Zo heeft Jezus gedaan. Hij ging de weg van Torah. Hij werd oog, hand, voet voor zijn broeder, in leven en in sterven. Zo heeft Hij de Torah vervuld.

 

De goedheid van God door Gert van de Kamp

“De perfecte moord bestaat wel degelijk. Ik geloof niet zo in de goedheid van de mens. Ik geloof dat veel goeie mensen niet slim genoeg zijn om slecht te zijn” (B. Asscher, recht­bankpresident) .

Meneer Asscher gelooft niet zo in de goedheid van de mens, getuige dit citaat uit het dagblad “De Gel­derlander”. Sterker nog, hij gelooft dat goeie men­sen gewoonweg niet slim genoeg zijn om slecht te zijn. Om bijvoorbeeld de perfecte moord te plegen, zonder dat justitie de (slechte) dader te pakken krijgt. En, zegt Asscher, die perfecte moord bestaat wel degelijk.

Waarschijnlijk is de heer Asscher door zijn beroeps­ervaring wijs geworden. Zo wijs, dat hij voor zich­zelf de conclusie trekt, dat mensen, als ze maar slim genoeg zijn, écht slecht kunnen zijn. Om bijvoorbeeld bewust een ander mens van het leven te beroven. Met voorbe­dachte rade en zonder wroeging achteraf. Zo slecht kan een mens zijn,, zegt meneer Asscher.

De goedheid van de mens. Daar wordt heel verschil­lend over gedacht. Chris­tenen en niet-christenen hebben daar zo hun ge­dachten over, waarbij het al of niet christen-zijn er vaak niet toe doet.

De mens is van nature ge­neigd tot alle kwaad, ver­telt de Heidelbergse Cate­chismus. Niet tot iets goeds in staat. Terwijl bijvoorbeeld het humanisme ervan overtuigd is dat de mens in principe goed is van binnen.

Hoe denkt u erover? Denkt u, als u eens om u heen kijkt en ziet wat er zich allemaal onder mensen afspeelt, dat de mens “ge­neigd is tot alle kwaad”? Of denkt u anders? Denkt u dat de mens, de zich zélf zijnde mens, eigenlijk goed is. Dat hij geneigd is om het goede te zoeken, het goede te doen?

Bijna goddelijk

David vraagt zich in Psalm 8 af: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt , en hem met heer­lijkheid en eer gekroond”.

Mensen zijn bijna godde­lijk, als God dus, die el­ders in de bijbel de Vader der lichten wordt genoemd Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17). Met heerlijk­heid en luister gekroond. Mooie en goede mensen. Dat klinkt goed, dat pleit ervoor dat de mens goed is, goed wil doen.

En hoe kan het eigenlijk ook anders? Zijn maaksel zijn wij (mensen) om goe­de werken te doen. Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10). Dat is het antwoord op de vraag of de mens goed is. God, die goed is, heeft mensen ge­maakt , die goed zijn en die op hun beurt goede werken doen. Mensen, geschapen naar zijn beeld, mensen die lijken op God.

Rechtzaak

Het bovenstaande pleit ervoor dat de mens goed is. Een mening die niet bij iedereen populair is. Zeker niet bij de duivel, die probeert mensen onder zijn invloed te brengen. Zo lijkt het alsof de mens in principe niet goed, maar slecht is. De duivel is de aanklager en depo­neert zijn eis: de slechte mens moet dood.

Hij vertelt er alleen niet bij dat zijn rol niet beperkt is tot die van aanklager, maar dat hij ook de aan­stichter is. Zoals hij Adam en Eva tot zonde verleidde, hen aanstichtte tot het kwaad, zo doet hij dat tot op de dag van vandaag. De duivel wil goede mensen slecht maken door in de geestelijke wereld pressie uit te oefenen. Eerst aan­stichten en dan aanklagen. Een valse rol.

En veel mensen spelen de rol van advocaat. Advocaat van de duivel. Vaak zijn ze zich er niet van bewust. Die mensen zeggen dat de mens alleen het kwade wil en dat de mens van het goede niets wil weten. En o wee, als je praat over de duivel, die mensen aan­sticht tot kwaad. Dat accepteert men niet.

Inmiddels is gelukkig het vonnis geveld. Vast is komen te staan dat Jezus Christus de in principe goede mensen heeft bevrijd van hun slechtheid, hun zonde. Dit door de satan als aanklager èn aanstich­ter te ontmaskeren.

Kolossenzen 3 vers 13 en 14 (Kol. 03:13-14): Hij heeft de overtre­dingen kwijtgescholden. Het bewijsstuk is er niet meer. De overheden en machten, de aanklager die ook aanstichter is, zijn ontwapend en openlijk tentoongesteld. Er is over hen gezegevierd. De uitspraak luidt dat de aan­klager, die – meteen al na zijn eerste misdaad in het paradijs – als aanstich­ter is ontmaskerd, de doodstraf krijgt. Genesis 3 vers 1 tot en met 15 (Gen. 03:01-15).

Opvoeding

Bij de opvoeding is het bijzonder essentieel dat je ervan uitgaat dat de mens, het kind in dit geval, goed is, goed is gemaakt door de Schepper. In het niet onderkennen van de duivel als aanstichter en aankla­ger, schuilt een groot gevaar. In plaats van de duivel als de schuldige aan te wijzen, wordt dan het kind “kind van de rekening”.

Kinderen opvoeden is jon­ge mensen begeleiden op de weg naar de volwassenheid. Een boeiende maar ook vaak moeilijke weg – waarbij er veel op het kind afkomt. Allerlei invloeden die kinderen ondergaan, kunnen een misvormende werking hebben. Ouders die inzicht hebben in de geestelijke wereld, weten kinderen te scheiden van duistere, misvormende machten. Kunnen op kri­tieke momenten partij kiezen voor het kind en tegen de duivel. Deze handelwijze voorkomt dat mensen en machten in een later stadium, dat van de volwassenheid, veel moeilijker te scheiden zijn. Dan gaat het vaak met veel meer geestelijke strijd gepaard. Het zijn de vruchten van het volle evangelie dat ouders kinderen opvoeden die van meet af aan – zelfs voor de geboorte al – in diezelfde ouders geheiligd zijn. Dat ze aan God ge­wijd zijn, aldus Van Dale over het geheiligd zijn. Om zo uit te groeien tot volwassen zonen Gods, die samen met de Heer gaan regeren.

‘Het erkennen van de goed­heid van de mens is een principiële zaak met grote consequenties. Het mens­beeld – de mens is goed – is het gevolg van het Godsbeeld – God is enkel goed -, een verworvenheid van het volle evangelie. Het is heel belangrijk dat dit gegeven van het evangelie ver­spreid wordt? Want het evangelie van Jezus Chris­tus is mensvriendelijk en de moeite van het versprei­den waard!

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Toeschouwers

De beste stuurlui staan “aan wal. Daar staan ze, met de armen over elkaar. Niet op het woelige water. Voor stormen bang en voor inspanning schuw.

Ze kijken liever en beoordelen graag op een afstand het hele gebeuren. Overal hebben ze hun mening over klaar en ze spreken veel met elkaar over wat er zoal op het water gebeurt. Dat de kapitein niet zo geschikt is voor zijn taak, de zwoegende matrozen geen juist inzicht bezitten. Het schip zijn zeewaardigheid mist en de koers wel eens helemaal verkeerd kon uit komen.

In de natuurlijke wereld is het niet leuk tot de ‘stuurlui aan wal’ te worden gerekend. Als je kunt kiezen, kiezen we toch liever voor de werkende matrozen, dan aan de kant te staan.

Maar geestelijk ligt dit nog wel even scherper. ‘Stuurlui aan wal’ zijn ronduit een groot gevaar binnen de gemeente, ze werken zeer ondermijnend in de gemeente en onder elkaar. We kunnen het niet maken met de armen over elkaar naar anderen te kijken en dan beoordelen hoe zij met de dingen van God omgaan. ‘Stuurlui aan wal’ met kritiek op de oudsten, op broeders en zusters, op het bestaansrecht van de gemeente, het reilen en zeilen van haar, of zelfs over de koers die zij vaart.

Toeschouwers dienen zich met schrik te realiseren dat ze buiten de boot zijn gevallen. Of zoals Gods woord in Nehemia 2 vers 20 (Neh. 2:20) zegt: “Gij echter hebt deel noch recht noch gedachtenis in Jeruzalem”.

Dit is natuurlijk erg hard, maar helaas wel waar. Laten we van kritiek hebben geen hobby maken. Ik moet u bekennen dat die neiging er bij mij ook in zat af en toe, dat beschouwende. Maar het gevolg was wel, dat, terwijl God zijn hemelsluizen opende, er in mijn hart maar weinig zegen kwam. Een hart gevuld met kritiek is reeds gevuld.

Het is zo jammer, lieve mensen. Zonde omdat je het doel mist. Ik geloof zelfs dat het beter is mee te werken in een ‘schip’ waarvan de kapitein niet altijd even aardig is, of waar het schip wel eens kraakt in zijn voegen, dan dat je aan de kant staat en niets doet. Voor werkende zeelui is meer waardering, immers: niet zij die zeggen Here, Here, maar zij die doen de wil van God!

Tot slot een liedje van Elly en Rikkert voor kinderen en dus ook voor u en mij:

Waar hoor je bij, waar hoor je bij,
de schapen of de bokken!’
Zeg ga je met de herder mee,
of blijf je zitten mokken?

Wie achteraan blijft sjokken,

dat is een held op sokken!

Waar hoor je bij, waar hoor je bij,
de schapen of de bokken?

 

Blinde ogen geopend Door Liesbeth Seepma

Ken je de uitspraak: “Eens een dief, altijd een dief?”

De betekenis ervan zou je als volgt kunnen omschrij­ven: als je eenmaal in je leven iets fout hebt gedaan, dan ben je nooit meer te vertrouwen omdat je die ene fout steeds wel weer opnieuw zult maken.

Maar dat is nu niet bepaald een gedachte­gang van God. Nee, Hij denkt er héél anders over. Hij zegt: “Al waren je zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Al waren zij rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol” Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18). Bij God is altijd een nieuw begin mogelijk. Je kunt bij Hem met een schone lei begin­nen. Hij verandert je leven ten goede. Hij leidt je van­uit de duisternis naar Zijn licht. En als je Zijn levens­licht op sommige terreinen van je leven niet ervaart, als je je op sommige punten belemmerd, af geremd voelt, dan is het heerlijk om te mogen blijven weten dat dat niet een situatie is die eeuwig zo hoeft te blijven. Er is verandering, ver­nieuwing mogelijk.

Iemand die dat aan den lijve mocht ondervin­den, was de blindgebo­rene. Hij was dus, zoals het woord al zegt, blind vanaf zijn geboorte. Maar hij bleef niet blind. Hij werd ziende, door zijn een­voudige geloof in de macht en de autoriteit van Jezus Christus. In twee werelden tegelijk werden zijn ogen geopend.

Laten we het verhaal waarin deze fijne overwinning wordt beschreven, eens met elkaar lezen a om te kijken welke waarde het heeft voor jouw en mijn leven, hier en nu. Het staat in Johannes 9 vers a 9 tot en met 41. (Joh. 09:09-41)

In dit verhaal krijgen we te maken met verschillende personen die een rol spelen. In de eerste plaats is daar de Here Jezus. Dan komen we de blindgeborene tegen. De discipelen zijn aanwezig. De Farizeeën bemoeien zich er natuurlijk weer mee. Ook de ouders van de blinde passeren de revue.

En dan is er nog een persoon die zich weliswaar niet openlijk vertoont, maar wel degelijk aanwezig is en de zaak probeert te verleugenen en verdraaien: satan. De enige die overigens van deze verborgen vijand op de hoogte schijnt te zijn, is Jezus Christus. De vijand maakt echter geen schijn van kans tegenover Diegene, die alle macht heeft, zowel in de hemel als op de aarde.

Het verhaal begint op het moment dat de He­re Jezus een man ‘zag’ die – dat wist Jezus ken­nelijk – vanaf zijn geboor­te blind was. Ik kan me zo voorstellen dat die man niet de enige op straat is geweest. En toch ziet Je­zus, temidden van al die mensen, deze man. Ik denk dat Hij hem niet al­leen met Zijn natuurlijke ogen zag, maar ook met Zijn geestelijke. Hij, Die vol liefde en ontferming is, onderkende de nood in het leven van deze man. Jezus heeft ook vast wel het geloof van de blinde / gezien. Hij heeft vast wel geweten dat er een won­der stond te gebeuren, een overwinning in de on­zichtbare geestelijke we­reld. Een overwinning op het werk en het rijk van de duivel.

En dan vragen de discipelen aan Jezus:

“Rabbi, wie heeft ge­zondigd, deze of zijn ou­ders, dat hij blind geboren is?” Zó wordt dat door de discipelen dus bekeken: de handicap van deze man wordt veroorzaakt door zonde. Zó krijgt deze man, die in zijn leven tóch alzo wordt beknot door zijn blindheid, óók nog eens een zondeschuld in de schoenen geschoven. Wat een gemene leugen. Zó probeert de verborgen vijand de discipelen van Jezus te verleugenen.

Gelukkig heeft Jezus de situatie volledig in handen. Hij onderkent de leugen en veegt deze in één zwaai van tafel: “Noch deze heeft gezon­digd, noch zijn ouders” . Wat héérlijk klinkt dat, wat bevrijdend. Wat is die uitspraak liefdevol, vól van genade en waarheid! Direct volgt in Jezus’ ant­woord de zekerheid van de overwinning: “Maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden” . En zoals je verder in het verhaal kunt lezen, wórden die werken Gods ook openbaar, tegenover de werken van de duivel.

Tevens verbindt Jezus aan Zijn antwoord een opdracht die geldt voor Zijn discipelen: “We moeten de werken doen van Degene Die Mij gezon­den heeft, zolang het dag is”. Die opdracht geldt ook voor jou en mij. Ook wij mogen de werken doen van onze Zender. We wor­den in Gods plan helemaal ingeschakeld! En die wer­ken Gods bestaan hierin dat ze Gods heerlijkheid tonen aan de hele schep­ping.

En Jezus tóónt Gods heerlijkheid, Zijn grote Majesteit. Hij maakt modder en legt dat op de ogen van de blinde. Wat een vreemde handeling lijkt dat. Het slijk op die blinde ogen symboliseert echter de heerschappij die de duivel denkt te kunnen voeren. Jezus zegt de (blinde dan ook dat hij dit slijk moet afwassen in het badwater ‘Siloam’. De blinde dóét het, in volkomen gehoorzaamheid. En hij : wordt ziende. God is toch sterker.

Wat een geloof toont deze gehandicapte! Zo’n geweldig, vertrouwend geloof mogen ook wij ontwikkelen! En dat geloof zal dan rijkelijk worden beloond. Ik moet denken aan de uitspraak die Jezus doet in Johannes 11 vers 40 (Joh. 11:40): “Heb Ik u niet gezegd dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?” Ook jij en ik zullen Gods heerlijkheid zien en ervaren als we in geloof en vertrouwen Hem gehoorzamen. Als we een­voudigweg doen wat Hij van ons vraagt, dan’ zullen ook wij zien, en elke blindheid die in ons leven misschien nog heerst, zal verdwijnen.

Het badwater droeg de naam ‘Siloam’ dat, zoals de bijbel ver­telt, ‘uitgezonden’ bete­kent. Als je je wast met dit reinigende, verlossen­de water, dan ben je schoon en klaar om te worden uitgezonden in deze wereld opdat je de ogen van andere mensen zult kunnen openen.

Maar o wee, nu de blinde opeens kan zien heb je de poppen aan het dansen! Hij vertelt de buren het verhaal van zijn gene­zing. Meteen wordt hij door de verbaasde buren naar de Farizeeën gesleept. Hier klopt iets niet ! Opnieuw vertelt hij zijn verhaal, eenvoudig, precies zoals het is gebeurd, zonder om­haal van woorden. De Fa­rizeeën weten al hoe laat het is: die man uit Nazareth is weer bezig. En natuurlijk uitgerekend op de sabbat “Zie je wel”, zeggen sommigen, “die kan niet van God komen want hij houdt de sabbat niet” . Dat is het enige wat de Farizeeën kunnen opmerken. De wet, misbruikt door de duivel, maakt hen blind voor het wonder. Zij sluiten hun    hart toe voor de heerlijkheid van God, die door de werken van de Here Jezus zichtbaar wordt. Opstandig en jaloers zijn ze.

En waar loopt het geharrewar van de om­standers uiteindelijk  op uit? “De Joden  dan geloofden niet van hem dat hij blind geweest en ziende geworden was” . Wat erg dat je het wonder, zelfs als je het met eigen ogen ziet, niet kunt gelo­ven. De ouders van de jongen moeten uiteindelijk het bewijs leveren. Dat doen ze nu niet bepaald met blijdschap. Arme ou­ders! Ze worden beheerst door angst, angst om uit de synagoge te worden – verbannen. Ook in deze ouders slaat die verborgen persoon zijn slag.

In vers 24 wordt de genezen man opnieuw aan de tand gevoeld. De Farizeeën willen hem wijsmaken dat Jezus een zondaar is. Ze slagen er echter niet in. Dan willen ze het genezingsverhaal nog een keer horen. Nou, daarop heeft de genezen man een droog antwoord klaar: hebben ze het niet goed verstaan of willen ze soms ook een discipel van Hem worden? Wóést worden de Farizeeën en ze schel­den hem de huid vol. Maar die genezen man weet het zeker: Jezus heeft hem genezen. Hij weet wel niet wie Jezus is, maar één ding weet hij: dat God al­leen die mensen verhoort, die Hem dienen en gehoor­zamen. Dus Jezus móét wel van God komen

Dat is nog eens een belijdenis die het rijk van de duivel aan het wankelen brengt. Satan reageert hierop dan ook onmiddellijk – door de Fa­rizeeën heen – met een valse beschuldiging: “Jij bent totaal in zonden geboren en jij wilt ons leren?” Schamper, vlijmscherp en spottend komt het over hun lippen. En ze ‘werpen hem uit’. Er staat niet wat dat ‘uit­werpen’ nu precies inhoudt, maar leuk zal het allerminst zijn geweest. Zo zal de duivel het trouwens ook bij ons proberen. Als wij getuigen van de macht en autoriteit van Jezus in ons leven, dan zal hij proberen ons vast te pinnen op onze (misschien nog) zwakke punten en ons zo proberen uit te werpen, ons te verwerpen.

Maar laten we letten op de reactie van de genezen man. Hij schijnt van die schampere taal niet onder de indruk te zijn. Hij laat zich door de beschuldigende woorden niet ondersneeuwen. Hij is alleen maar ontzettend blij, kinderlijk blij genezen te zijn. Wat is het fantas­tisch om te kunnen zien.

Wat is het heerlijk om te mogen en kunnen leven in het licht, zoals God dat heeft bedoeld. De man kan wel juichen. Zijn ogen zijn geopend, in zowel de gees­telijke als de natuurlijke wereld. Hij is klaar om het heil van de Here Jezus te ontvangen. En zijn hart wordt even later gevuld met aanbidding voor Jezus, als hij te weten komt wie Jezus is: “Ik geloof, Here”. Spontaan werpt hij zich voor Jezus op zijn knieën.

Zo laat de Here Jezus in dit verhaal zien dat Hij in de wereld is gekomen om scheiding te maken tussen licht en duisternis. Hij is gekomen om licht in de duisternis te brengen, zo­dat blinde ogen kunnen worden geopend, ook in onze levens.

En dan, als jouw en mijn leven helder, zui­ver, transparant is, ontdaan van elke duister­nis of vertroebeling, dan mogen wij op onze beurt, met de autoriteit die Jezus had, in Zijn Naam, blinde ogen openen.

 

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (6)

Laat ons mensen maken

Na het scheppen van de hemel of hemelen, schept God de aarde, lezen we in Genesis 1 vers 1 (Gen. 1:1). In zes scheppingsdagen of -perioden wordt de aarde toebereid voor de mens die God schept aan het einde van de scheppingsdagen. Zo maakt God alles gereed om de koning van deze schepping te ontvangen. Alles is doortrokken van rust, vrede, harmonie en tintelt van onaangetast – door God voortgebracht – leven.

Op een geweldige wijze ontvangt God eer vanuit zijn werken, zoals Psalm 148 vers 13 (Ps. 148:13) zegt: “Dat zij de naam des Heren loven, want Zijn naam alleen is verheven, Zijn majesteit is over aarde en hemel”. Gods majesteit, kracht en goddelijkheid schitterde in de schepping. Al de engelen kijken toe en zien alles tot stand komen en ze juichen en jubelen voor hun God (Job 38:7).

Dat is het decor, dat is de sfeer, waarin God op de zesde dag spreekt en wat als een proclamatie door de hemelen geklonken zal hebben: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 1:26a). In dat gezegde ‘laat ons’ of zoals de vertaling van Reisel zegt: ‘God uitte zich’, ‘wij zullen maken’, ligt als het ware een oproep aan alles wat God tot dan toe scheppende tot stand had gebracht om een mens (of ‘mensheid’ want Adam is zowel enkelvoud als meervoud), te maken – via een proces van ontwikkeling – “naar ons beeld, als onze gelijkenis” . God zal het gezegd hebben tot de eerste en grootste engel, die in Jesaja 14 vers 12 (Jes. 14:12) genoemd wordt: ‘morgenster, zoon des dageraads’. En tot alle engelen, die geschapen waren als dienende geesten Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 1:14), om mee te werken aan de realisering van dit grootse gebeuren. Maar in de allereerste plaats zal bedoeld zijn Gods Zoon, Jezus Christus, die nog als woord bij of in de Vader was Johannes 1 vers 1 (Joh. 01:01) en pas in een volheid des tijds geopenbaard zou worden Johannes 1 vers 14 en Galaten 4 vers 4 (Joh. 01:14; Gal. 04:04).

“Laat ons mensen maken naar ons beeld , als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissén der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde £n onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt” Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 1:26-28) .

Naar de gelijkenis Gods

“Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen” (Gen. 2:7). De Statenvertaling, de Lutherse vertaling en de Septuaginta spreken van ‘een levende ziel’. Door de levensadem, de levensgeest, ontvangt ziel en lichaam het leven en dit leven is uit God. Zacharia 12 vers 1 (Zach. 12:1) spreekt van: “de Here, die de hemel uitspant en de aarde grondvest en de geest des mensen in diens binnenste formeert”. Deze geest is de drager van het leven en alle levenswetten en gedachten Gods aangaande de mens naar de raad van Zijn wil. “De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht” Psalm 33 vers 11 (Ps. 033:011).

God schiep de mens als man en vrouw en noemde hen tezamen ‘mens’. In Genesis 5 vers 1 en 2 (Gen. 05:01-02) zien we hoe daar in enkelvoud en meervoud over man en vrouw gesproken wordt: “Ten dage dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods, man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en noemde hen mens, Adam. De specifieke eigenschappen van beiden tezamen geven dus het best het beeld en de gelijkenis Gods weer. Hoe nauw man en vrouw bij elkaar horen, blijkt al als Eva uit één component uit Adam genomen geformeerd wordt. Genesis 2 vers 21 tot en met 23 (Gen. 02:21-23). Hierin geeft God ons tegelijk al een prachtig beeld van Jezus Christus en de gemeente die ook samen Gods volheid en heerlijkheid zullen uitstralen en geestelijk vrucht zullen dragen. Genesis 2 vers 24 en Efeze 5 vers 28 tot en met 30 en Efeze 3 vers 18 en 19 en Openbaring 12 vers 1 en 2 en Openbaring 12 vers 5 (Gen. 02:24; Ef. 05:28-30; Ef. 03:18-19; Openb. 12:01-02; Openb. 12:05) ook de gemeente de vrouw wordt uit Jezus Christus geformeerd. Hij is het hoofd en Wij zijn het lichaam en dat in een onverbrekelijke eenheid. Efeze 2 vers 10 en Efeze 1 vers 22 (Ef. 02:10; Ef. 01:22), want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is, zijner gemeente (Ef. 05:23. Zo is Adam, de man, en Eva, de moeder van alle levenden. Genesis 3 vers 20 (Gen. 03:20 een beeld van de geestelijke werkelijkheid: Jezus Christus en de gemeente.

God schiep alles zeer goed

Zo schiep God de eerste mens in zijn beginstadium als een natuurlijk wezen met alle vermogens om, al ontwikkelende, de aarde te bevolken, te onderwerpen en als koning te heersen. Paulus onderwijst later in 1 Korinthiërs 15 vers 45 (1 Kor. 15:45): “Aldus staat er geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel”. En in vers 47a (1 Kor. 15:47a): “De eerste mens is uit de aarde stoffelijk”. Tot in de allerkleinste details was alles volmaakt naar Gods raad en gedachten. Alles overeenkomstig zijn wezen van liefde, trouw en goedertierenheid. Dat gold voor de mens maar ook voor de hele omgeving op aarde waarin de mens geplaatst was en de engelenwereld die hem zou mogen dienen.

“En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”. Zo op het eerste gezicht een totaal overbodige uitspraak van God. Vanuit het enkel goede kan God immers niet het kwade scheppen of voortbrengen! Maar dan moeten we bedenken dat, toen Mozes dit optekende, er al duizenden jaren verstreken waren vanaf de schepping en dat er geen enkele Godskennis op aarde was. Het volk dat Mozes uit Egypte leidde, had waarschijnlijk ook geen overleveringskennis meer. Het kende enkel onderdrukking en slavernij en het moest kennis gaan krijgen van de God van hun voorvaderen die enkel goed is.

Nog belangrijker is dat de eindtijdgemeente, het volk wat nu uitgeleid wordt uit de macht van satan, door de Heilige Geest, deze woorden in zijn volle betekenis leert verstaan. Met die bedoeling heeft God het op laten tekenen. Wat het betekent dat God enkel goed is, is ook zo’n verborgenheid1‘waar Daniël over spreekt, wat in de eindtijd geopenbaard zal worden aan de verstandigen die zich hebben laten reinigen, zuiveren en louteren Daniël 12 vers 9 en 10 (Dan. 12:09-10) .

Het kennen van het kwade vanuit het goede

“En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed” . God spreekt hier een oordeel uit over wat ‘Hij’ gemaakt heeft en dat door Zijn woord tot aanzijn is geroepen. Psalm 119 vers 89 (Ps. 119:89) zegt in dit verband: “Voor eeuwig, o Here, houdt uw woord stand in de hemelen”. Dat zeer goede van God zal dus eeuwig stand houden! Dat is niet een constatering van een buitenstaander, maar van God zelf, die vanuit een volmaakte beoordeling deze woorden door Mozes op laat schrijven. Zijn beoordeling komt vanuit het enkel goede van Zijn wezen.’ Als er iets met dit goede in tegenspraak zou zijn geweest, dan. had dit niet. voor God verborgen kunnen blijven.

Juist vanuit dit enkel goede heeft God ook een volmaakt kennen van dat wat er tegengesteld aan is: het kwade.

Ook in Jezus Christus is dit volmaakte kennen aanwezig, waardoor Hij goed en kwaad altijd haarscherp kon onderscheiden. Jezus wist wat in de mens was Johannes 2 vers 25b (Joh. 02:25b) en scheidde door de Heilige Geest het kwade van het goede Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

Ook in de gemeente wil de Heer, door de Heilige Geest, dit volmaakte kennen onderwijzen door de onderscheiding van geesten 1 Korinthe 12 vers 10 en 1 Johannes 4 vers 1 en 1 Thessalonicenzen 5 vers 21 en 1 Korinthe 2 vers 15 (1 Kor. 12:10; 1 Joh. 04:01; 1 Thess. 05:21; 1 Kor. 02:15). Zonder deze kennis zou de gemeente nooit tot dat eeuwig oordeel kunnen komen waar de Hebreeënschrijver over spreekt Hebreeën 6 vers 2 c (Heb. 06:02c). Uiteraard houdt de gemeente geen diepgaande studies om de werken van het rijk der duisternis te bestuderen of om de diepte des satans te leren kennen Openbaring 2 vers 24b (Openb. 02:24b) . De Heilige Geest zal de gemeente hierin leiden. Jezus zegt: “De Heilige Geest zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel” Johannes 16 vers 8 (Joh. 16:08).

“En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed”. Iedere belijdenis die hier tegen ingaat, maakt God tot een leugenaar. “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en alle groeperingen daarvan” Genesis 2 vers 1 (Gen. 02:01). (wordt vervolgd).

 

 

1987.01 nr. 277

Levend geloof 1987.01 nr. 277

Trouw aan het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Vijfentwintig jaar “Levend Geloof”!

Meestal is het eerste artikel in ieder nummer van “Levend Geloof” reeds direct een artikel dat verband houdt met de opbouw van ons geloof. Wat we nu gaan schrijven is echter ‘anders dan anders’, want dit is het eerste nummer van de 26ste jaargang van ons blad. Het betekent dus dat “Levend Geloof” 25 jaar heeft bestaan! Alle reden om feest te vieren. Toch willen wij dit niet doen, vooral vanwege het feit dat ons blad – zoals we ook meermalen hebben geschreven – geen ‘doel’ is, maar ‘middel’. Eén van de vele middelen die de Heer wil gebruiken, opdat iedereen kennis kan nemen van de boodschap van Gods volle heil geopenbaard in Jezus Christus!

“Levend Geloof” heeft het van meet af aan nooit onder stoelen of banken gestoken dat het een volle evangelie blad is, dat wil zeggen: wij proberen zoveel mogelijk alle facetten van het evangelie van Jezus Christus te belichten. Daarbij is onze doelstelling te schrijven in een voor iedereen begrijpelijke taal. Aan deze opdracht willen wij ook in de nieuwe periode, die nu is begonnen, trouw blijven. Vandaar het opschrift: Trouw aan het Volle Evangelie”.

Wij geloven dat alleen de boodschap van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus die bracht en later’ de apostelen, waardevol is voor deze eindtijd, omdat zij in overeenstemming is met de wil van God. Uit de woorden van Jezus en de brieven van de apostelen blijkt echter overduidelijk dat het bij hen niet alleen ging om een eenmalige verandering bij de mens, maar om een blijvende en doorwerkende verandering. Wij schrijven daarom in ons blad niet alleen hoe wij vanuit ‘de wereld’ het Koninkrijk Gods binnen kunnen komen (door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus), maar vooral ook hoe geestelijke groei absoluut noodzakelijk is om het eindstadium van het geloof: de volkomenheid in Christus te bereiken. Wie geestelijk groeit – en de dingen dus ook geestelijk ziet – distantieert zich meer en meer van natuurlijke, aardsgerichte leringen, die alleen maar verwarring en onduidelijkheid veroorzaken. Elk kind van God behoort er van doordrongen te zijn dat zijn plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen.

Wij zouden ontrouw zijn aan onze opdracht als we in dit opzicht water in de wijn zouden doen. Wij weten dat satan deze radicale opstelling haat, maar weigeren ons te laten afremmen door hem, ook al probeert hij – vaak onder een vrome dekmantel – dat wij compromissen zullen sluiten. “God is een goede God en de duivel is een slechte duivel”. Dat is de duidelijke stellingname van “Levend Geloof”. De overwinning van de eindtijdgemeente op het rijk der duisternis kan pas gerealiseerd worden als wij daar, vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest, kennis en inzicht over hebben en ernaar handelen.

Scheiding tussen licht en duister

In onze dagen voltrekt zich meer en meer de scheiding tussen licht en duisternis. We zien hoe (Openb. 22:11) in vervulling gaat: (1) “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; (2) wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Waarachtige gelovigen behoren tot deze tweede categorie. Het is hun verlangen dat wat hier beschreven wordt, in hun leven ten volle tot openbaring gaat komen. De opdracht van “Levend Geloof” is daarover – en alles wat daarmee in verband staat – te schrijven. Uit de talrijke positieve reacties bemerken wij hoe mensen daardoor tot geestelijke groei komen en de ‘volle weg’ met de Heer gaan bewandelen. Wie eenmaal werkelijk gegrepen is door de Jezus èn de boodschap die Hij bracht ( die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden), kent geen weg terug meer, maar heeft als doel volhardend te blijven tot het einde (Matt. 24:13-14).

Dit heeft niets te maken met fanatisme of extreem zijn – dat komt uit de verkeerde bron -, maar met ‘de liefde van Christus die ons dringt…’ Waarom zouden we met surrogaat genoegen nemen, als het échte beschikbaar is? Daarom willen wij als redactie van “Levend Geloof” getrouw blijven aan de grote opdracht van Jezus Christus het volle evangelie te proclameren! Wij zijn dankbaar dat wij dit 25 jaar via “Levend Geloof” konden doen. Uiteraard hebben wij over de verschillende onderwerpen in de loop der jaren meer licht gekregen. Wij willen vertrouwen op de Heer dat onze inzichten verder zullen groeien, zodat wij die weer kunnen delen met onze lezers en lezeressen. Uiteraard willen wij daarbij alle eer geven aan onze hemelse Opdrachtgever en zeggen met Paulus: “Noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft” (1 Kor. 03:07).

Ook is het natuurlijk ondenkbaar dat wij “Levend Geloof” kunnen uitgeven zonder de medewerking van gemotiveerde lezers en lezeressen. Wij vertrouwen ten volle op uw medewerking, ook in het 26ste jaar dat “Levend Geloof” verschijnt. Door onze gezamenlijke  inzet bewijzen wij dat we trouw willen zijn en blijven aan de verbreiding van het volle evangelie!

 

Het recht van de zonen Gods door Jan W. Companjen

“Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw’, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren vrij te kopen, op­dat wij het recht van zo­nen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Hoge roeping

Eén van de grootste bevrijdingen die Christus Jezus bracht was, dat Hij ons vrij maakte van de drang: ‘gij zult’. Wij wor­den door God aanvaard als mens, zonder ook maar één prestatie van onze kant. Hij kocht ons vrij opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. Dit alleen is al voldoende bewijs om in te zien dat het nieuwe volk van God niet tot Israël beperkt bleef. Die hoge roeping is er voor jood en heiden, voor man en vrouw. Jezus maakte de weg vrij voor het zoonschap God voor een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is.

De wet is er om de mens te bewaken en zij is daar­om dan ook bij de mense­lijke wetgevingen tot lei­draad genomen. Zij wordt buiten werking gesteld zodra Jezus in ons leven komt. Dan wordt dé wet van Christus, die boven alle wétten staat, in ons hart geschreven. Dan ro­ven, stelen en haten wij niet meer omdat wij Chris­tus toebehoren. Wij heb­ben dan onze naaste lief, zoals Hij die heeft lief­gehad .

Jezus’ komst heeft tijd­perken afgesloten en een nieuw tijdperk geopend. Het oudtestamentische leven met zijn geweldple­gingen, dwang, dood en machteloosheid, is verle­den tijd en voor de gehe­le mensheid afgesloten. Het – is ons alles tot voorbeeld geschied, opdat wij zouden inzien dat macht en geweld, de weg niet is.

Nieuw begin

De mens van nu heeft – ja zelfs al 2000 jaar lang – een nieuwe weg, een nieuw begin gekregen. Wij zijn erfgenamen geworden van een nieuw leven in Christus. De komst van Chris­tus bracht ons een geheel nieuwe toekomst en Hij heeft dan ook – erkend of niet erkend door de wereld – het recht om aan dat tijdperk ‘zijn naam’ te ge­ven.

Met de komst van Christus leerden wij God kennen zoals Hij werkelijk is: goed, rechtvaardig, liefde­vol en er op gericht dat Zijn schepping tot vol­maaktheid komt. In Chris­tus werd werkelijkheid hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Een mens, zoals Hij die bij de schepping for­meerde , een mens zoals wij.

Die mensen kunnen de we­reld redden en leiden naar de volmaaktheid en volheid zoals God die bedoeld heeft. Om tot dat doel te komen is en wordt de Geest Gods nog éénmaal rijkelijk uitgestort. Dat gebeurt niet zomaar plotse­ling op een keer, buiten de mens om en voor je het weet. Neen, indien je mee groeit of mee wilt groeien naar die volheid Gods, zul je gaan bemerken en zien dat de bruid zich aan het toebereiden is.

Toebereiding

Over die toebereiding wil Ik iets meer zeggen. Zij die van Christus zijn, ne­me dit ter harte. 1987 wordt voor ons allen een belangrijk jaar. De tijd dringt, de tijd raakt vol en opnieuw wordt een tijd­perk afgesloten. In het vorige tijdperk, toen de volheid van Christus ge­komen is, werd Jezus als eerste zoon van God uit­gezonden. Hij was komen­de aan een nieuw begin. Ons tijdperk zal afsluiten met de vrucht van datgene wat toen gezaaid is, name­lijk het openbaar worden van de zonen Gods. De vrucht in de aar is rijp geworden, het stro en het kaf heeft zijn functie ver­vuld en de vrucht is gelijkvormig met het zaad geworden.

Dat één en ander weldra geschieden zal, moge on­der andere blijken uit het feit dat Gods Geest op machtige wijze werkt. Die Geest leidt ons naar de volle waarheid en die Geest zal alles in allen volmaken. Ook zijn er veel mensen die in verwachting leven. Er gaat wat gebeu­ren. God is weer aan het woord en Hij zal altijd het laatste woord hebben. Bij de komst van Jezus was het Simeon en Anna die ‘ verwachtende waren (Luc. 02:22-39). Nu is die verwachting nog veel gro­ter. We zijn er namelijk zelf bij betrokken. Het gaat echter niet alleen om verwachting, maar ook om toerusting, opdat wij Jezus kunnen volgen in de grote eindoverwinning.

Bij die toerusting zal vol­daan moeten worden aan het gebed van Jezus dat wij God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, volkomen moeten leren kennen. Dat gebed wordt verhoord, daar kunnen we zeker van zijn. In de eerste plaats is het Gods wil, ten tweede is het, het gebed van Jezus en ten, derde verlangen velen er met geheel hun hart naar.

Tot de komst van Chris­tus had de duivel macht over deze aarde. Bij de verzoeking in de woestijn kon hij de wereld macht geven aan wie hij wilde. Nu is die macht aan Jezus gegeven en (let op!) aan hen die Hem toebehoren. Wij, broeders en zusters, kunnen en zullen de overwinning behalen en met Hem deze wereld her­stellen tot eer van Hem die daartoe alles gescha­pen heeft. Het is Gods wil en doel en Hij is wel bij machte om ons op­drachten daartoe te geven omdat de hemel steeds verder open gaat.

Geen weduwe meer

Na 2000 jaar Christendom wordt de gemeente als bruid van Christus wak­ker. Zij is jaren lang weduwe geweest (zie het boek Ruth) en zij gaat zich toebereiden. Zij zal, door de Geest geleid, tot het uiterste gaan en haar bruidegom eraan herinne­ren dat zij rechten heeft.

De gelijkenis van de ver­loren penning (Luc. 05:08-10) is in deze een bijzon­der mooi en volledig voor­beeld. Deze gelijkenis staat zo opmerkelijk tus­sen de gelijkenis van het verloren schaap en die van de verloren zoon in.

Jezus vertelt over een vrouw die tien munten heeft. Zij is dus op de hoogte van hetgeen zij bezit. Zij is zelfs rijk, tien is meer dan zeven (van de volheid). Op een dag ontdekt ze dat zij één munt kwijt is. Nu dat is reeds uitzonderlijk. De vrouw – ook hier een beeld van de gemeente – komt tot de ontdekking dat er iets van haar schat zoek is. Dat hebben wij in de afgelopen eeuwen en jaren anders gezien. Men kende zonder meer de schat niet die men in Christus ontvangen had. Weg is weg, vroeger, ja vroeger was die schat er nog, maar nu is hij weg. Je moet blij zijn met wat je nog hebt. Een mens is maar een mens. Hij is een arme zondaar en de mens kreeg weet van het zalig ‘niets’ zijn. Het op geheven hoofd van hen die wisten wat zij in Christus ontvan­gen hadden, was hun vreemd. Men berustte en hun geloof was gericht op datgene wat was geweest of nog komen moest.

Rijk in Christus

Het rijk zijn in Christus, waarin wij mogen leven, bewegen en staan wij zijn van Zijn geslacht, zie (Hand. 17:28), is hun vreemd. Zij willen tevreden zijn met hun behoud. Het hogerop zoeken en meer ontvangen – bijvoorbeeld de Geestesdoop – is voor hen uit de boze. Weg is weg. En dan als bliksem­afleider het vrome praatje: ‘Als God het wil zal Hij mij dat wel geven’. Het ernaar zoeken en doen wat de vrouw deed is hun vreemd.

De vrouw uit onze gelijke­nis neemt het niet dat zij iets mist. Zij wil hebben wat haar toebehoort. Zij gaat aan het werk. Als eerste daad steekt zij de lamp aan, die lamp is een licht op haar pad. Met an­dere woorden: zij pakt de bijbel en maakt vervolgens haar hele huis schoon. Let wel, haar eigen huis maakt zij schoon en haar bezem veegt schoon, dat verzeker ik u. Zij zoekt en maakt schoon in alle hoeken en gaten en ja hoor, ook hier wordt het woord waar dat degene die zoekt ook vindt. De vrouw is meteen in de glorie en nodigt haar vriendinnen en buren uit om feest te vieren. Zij zegt daarbij: ‘Verheugt en verblijdt u met mij, want ik heb gevonden wat ik kwijt was’.

Velen van ons kennen dat: wij hebben terug gevonden wat we kwijt waren en we zijn zelfs op weg naar een overlopende maat. De enge­len in de hemel vieren het feest mee, want zij weten: na deze bekering gaat het gebeuren, er komt werk aan de winkel. Er komen vruchten aan de boom, vruchten die verwacht wor­den, zowel door de Vader als door de Zoon. (Een boom, een rank, die geep vrucht draagt wordt weg­gedaan). De oogsttijd is aan gebroken. Prijst de Heer!

Gods plan staat vast

Wij hebben een persoonlijke God, die wij aan kunnen spreken. Hij is: ‘Ik ben die Ik ben’, de eeuwig on­veranderlijke. Hij heeft een vast en goed plan voor Zijn schepping vastgelegd. Hij heeft die schepping lief en Hij heeft die schep­ping geschapen om tot vol­maaktheid te laten komen. Een volmaaktheid waarin de mens leven kan tot lof en eer van Zijn Naam.

Zijn plan staat vast. Jezus was de eerste mens die dat plan ging uitvoeren. Hij is de eerste, maar velen zullen Hem volgen.

Hij is de eerstgeborene van vele broeders. Hij en zij die als zonen Gods zul­len gaan volgen, zijn allen uit één Geest geboren en daarom zal het volbracht worden. Zij – de gemeente als lichaam van Christus – zal één zijn, zoals de Va­der en Jezus één zijn. Zij die het nog moeilijk heb­ben, zich met Christus te veréénzelvigen, moeten onder andere eens denken aan Handelingen 4 vanaf vers 27 (Hand. 04:27 e.v.). Daar zijn de dis­cipelen in gebed in verband met hun vervolging door de overpriesters en de oudsten van het volk. Zij bidden dan, dat daar in Jeruzalem, alles is sa­men vergaderd tegen Gods heilige Knecht, Jezus.

Een samenspanning tegen Jezus, die door God zelf gezalfd was voor het grote doel dat het volk zich zou bekeren. ‘Here’, roepen zij uit, ‘let op hun drei­gingen en help ons’. En dan het antwoord: ‘Toen zij zó baden – Christus werd in Zijn werk geblok­keerd – werd het opnieuw pinksteren en allen wer­den vervuld met de Heilige Geest. Ook denken we aan Paulus op weg naar Damascus. Daar zegt Jezus niet tegen Paulus: Paulus, Paulus, wat vervolgt gij mijn volk of mijn gemeente…, maar: ‘Paulus, Paulus, wat ver­volgt gij Mij’. Het Hoofd en het lichaam zijn één. Zij horen bij elkaar, zijn onafscheidelijk, want bui­ten elkaar kunnen zij niet.

Wij zullen zien dat de werking van dat lichaam steeds meer in overeen­stemming zal komen met het functioneren naar Gods wil. God is goed, dan moet ook dat ganse lichaam die gesteldheid be­zitten. Dat wil zeggen: dat we elkaar aanvaarden en vergeven zullen, elkaar willen aanhoren en elkaar willen opbouwen. En wat dat laatste betreft: er het geduld voor opbrengen. Bij dat alles geldt die éne wet van Christus, elkaar liefhebben als jezelf.

Buiten het heil ons in Christus geschonken is er geen oplossing, voor niemand, niet voor de jood, niet voor de kerk­mens , voor geen mens van welke godsdienst dan ook. Er is maar één weg, die weg is maar zeer smal, namelijk over één persoon, Jezus Christus. Indien wij die weg helemaal gaan, zoals Hij ons die geleerd heeft, zullen wij gaan ervaren dat wij Hem gelijk zullen worden. Zij die deze Heer aanhangen, worden één Geest met Hem en dat is Gods wil.

Geef elkaar ruimte

Tot slot nog dit, geliefde broeders en zusters: geeft elkaar de ruimte! Wij zullen dit voor het ko­mende jaar en de komende jaren nodig hebben, omdat God een groot werk gaat doen. Hij gaat iedereen gebruiken die zich be­schikbaar stelt naar Zijn wil, dat wil dus zeggen: niet naar onze wil. Het is toch iets geweldigs dat de God van hemel en aarde zo ruim voor ons is. Hij legt geen beperkingen op maar geeft ons onbeperkte vergezichten met eindeloze mogelijkheden. De grote tegenstelling tussen het oude: ‘oog om oog en tand om tand en wie niet horen wil moet maar voelen’ en het nieuwe van nu, het wandelen in de vrijheid van de Geest, die ieder mens tot ontplooiing wil laten komen, is toch wel zeer groot en uitermate verblijdend.

Eén van de machtigste te­kenen daarvan vind ik wel dat het nieuwe testament meteen al begint met vier evangeliën. Vier verslag­gevers die , ieder op hun manier, verslag uitbrengen van hetgeen zij gezien en gehoord hebben. Elk op hun eigen manier brengen zij hun innerlijk naar bui­ten. Matthéüs begint zijn evangelie als joodse ge­schiedschrijver, schrijft zich het oude verbond uit en het nieuwe binnen en eindigt zijn evangelie met de mededeling dat het heil voor alle volken bestemd is. Met Markusevangelie is geschreven door een genezingsevangelist (de eerste en het beste van het type Osborn en Johan Maasbach). Heel het evangelie van Markus staat vol won­deren, maar aan het die­pere leven komt men niet toe. Dat is meer het. werk voor Lukas en Johannes, met vanzelfsprekend Jo­hannes als topper.

Geweldig is dat evangelie voor mij en naar ik zeker geloof, ook voor Matthéüs, Markus en Lukas, toen zij daarvan kennis namen. Zij zullen zeker blij zijn ge­weest dat dat hun mede­broeder in Christus was. Op zijn beurt zal zeer ze­ker Johannes in genomen zijn geweest met de wijs­heid Gods die door middel

van zijn medebroeders tot, openbaring kwam.

Zo’n instelling moeten wij ook nu weer krijgen: blij zijn met elkaar. Blij zijn met datgene wat de Heer aan die ander geschonken heeft tot heil voor allen. De oudtestamentische in­stelling dat het volk naar de profeet moest gaan is verleden tijd. Het laatste voorbeeld daarvan was Johannes de Doper (‘de grootste’, zei Jezus). Hij zette zich neer in de woestijn en het volk kon tot hem gaan of niet tot hem gaan.

 

Het koninkrijk Gods

Bij de komst van Jezus is dat totaal anders. Jezus treedt de wereld tegemoet. Hij roept het uit in de sy­nagoge en op straat dat het Koninkrijk Gods nabij gekomen is. Later stuurt Hij zijn discipelen tweemaal op generale repetitie. ‘Als u wat bijzonders geopen­baard wordt, verkondigt het dan van de daken’, zegt Hij tot hen: ‘Wat Ik u zeg in het donker, zegt het in het licht; wat gij u in het oor hoort fluisteren, predikt het van de daken’ (Luc. 12:03). ‘En weest niet bevreesd’.

De tijd dat wij ons als no­maden en/of strijdgroepen opstelden is voorbij. Wij moeten de handen ineen slaan en Jeruzalem – de stad Gods – herbouwen, ieder voor zich op zijn (Zijn) plaats. Dan gaan we gezamenlijk herstellen wat de duivel vernield heeft. Dan gaan we werkelijk voort met het werk wat Jezus begonnen is te doen.

Daarbij zullen wij ons aan het woord moeten houden wat Paulus sprak, namelijk: ‘Wat gij nu nog niet ver­staat , zal u door de Geest geleerd worden’. Eerst horen en dan geloven, geldt ook hier. Het geloof is uit het gehoor en hoe zullen zij geloven, indien zij het niet gehoord heb­ben. Het laten horen wat ons gegeven is, is aan ons. Dat mogen en moeten wij uitzaaien, dat is onze taak. God zelf zal er de wasdom aan geven. Het is aan ons geopenbaard tot – heil der volken. Het zijn van het zout der aarde, is meer dan zout in een zoutvaatje. Ook al is dat zoutvaatje van goud of zilver! Wij hebben het recht van zonen en dat geeft ons een grote op­dracht , namelijk dat in eerste instantie iedereen gaat weten wat hij of zij mist. Zij die aanspreekbaar zijn, zullen het verstaan. Het zijn er velen, want de velden zijn wit om te oogsten. Zij zullen zoeken en vinden en… ons gaan uitnodigen als broeders en zusters en buren om een groot feest te gaan vieren. Want, hetgeen de bruid kwijt was, is door haar terug gevonden! Halleluja!

Zie, wij zijn een nieuwe schepping, – ook ons denken is vernieuwd! ’t Goddelijk heil is de bestemming, – dat ons leven nu bezield.

Hij heeft ons Zijn Geest gegeven, – die ons in de waarheid leidt, van een overwinnings­leven, – tot de top der heerlijkheid!

Het boek Genesis door Klaas Goverts (4)

De scheppingsdagen (vervolg)

“Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag” (Gen. 01:05b). Er staat, heel sterk en mooi: een dag. In (Zach. 14:07a) staat: …ja, het zal een dag zijn”. Hier wordt over de eindtijd gesproken. We zien een prachtige overeenkomst tussen het begin en het eind. Er wordt het eind van een periode bedoeld, want God eindigt nooit.

Van de tweede dag lezen wij: “En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren”. Uitspansel betekent: gewelf, een firmament. In firmament zit het grondbegrip ‘stevig’. …. En dit make scheiding tussen wateren en wateren. God maakte het gewelf en scheidde de wateren, die onder het gewelf waren’ (Gen. 01:06b-07)

In Genesis 1 wordt tweemaal een scheiding voltrokken: 1. tussen licht en 2.duisternis  tussen wateren en wateren.

Het gewelf krijgt de naam ‘hemel’; “En God riep het uitspansel: hemel” (Gen. 01:08, letterlijk), bijbel is eigenlijk ‘roepen’. Noemen in de  bijbel is eigenlijk roepen. Namen worden altijd uitgeroepen. Op deze wijze wordt iets tevoorschijn geroepen. Het roepen van de naam is de voltooiing van de wording van een wezen. Er gaat een wording, een genesis, een geboorte plaatsvinden. Het sluitstuk van de geboorte is het roepen van , de naam. Als een kind geboren wordt, is de geboorte pas voltooid, als de naam van het kind geroepen wordt. In de regel doet de vader dit; een enkele keer de moeder. Hanna roept de naam Samuël. Zonder het roepen van de naam is de geboorte niet compleet. Het roepen van de naam geschiedde op de achtste dag. Later werd dit aan de besnijdenis gekoppeld. Als een jongetje werd besneden , riep de vader, terwijl hij het kind in de armen hield, de naam uit over het kind, terwijl hij sprak: “Ik zeide tot u, in uw bloed, leef” (Ez. 16:06b) . Er werd over het kind uitgesproken: Ik wil dat je zult leven. Als God iets schept, voltooit Hij dit met het roepen van de naam over het geschapene. De betekenis van het gewelf: de hemel, is, dat de mens een dak boven het hoofd zal hebben. Het biedt veiligheid, bescherming.

Bij de tweede dag staat niet vermeld: En God zag dat het goed was. God kon dit op de tweede dag niet zonder meer zeggen, want ‘de wateren beneden’ zijn: de chaos. Dan komt de derde dag. En op de derde dag wordt er twee keer gezegd dat het goed was! Als we een Bijbelstudie zouden houden over de derde dag, dan zouden we heel wat kunnen ontdekken. Bijvoorbeeld: de bruiloft te Kana vond plaats op de derde dag. Ik geloof dat de bijbel zo uniek is, dat al deze dingen betekenis hebben. Jezus stond ten derde dage op uit de dood. Ook Jona verkeerde drie dagen in het dodenrijk. Ik geloof dat deze dingen betekenis hebben. Zij geven de verbanden aan, die God in de tijd heeft gelegd.

Een grondbegrip van het Bijbelse denken

“En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome” (Gen. 01:09). Letterlijk: Dat het droge zich late zien. Toen liet het droge zich zien, want er staat: “Het geschiedde alzo”. Als God spreekt, komt er geschiedenis. Daarom is het beter om te vertalen met ‘geschieden’ dan met ‘was’. “En God noemde (riep) het droge aarde” (Gen. 1:10a). Het droge: Erets. Het woord Erets is één van de grondbegrippen van het bijbelse denken. Erets betekent: 1. aarde; 2. land. Als er in de bijbel over ‘het land’ gesproken wordt, staat het land model voor de gehele aarde. Dus: het beloofde land is model voor de beloofde aarde. God belooft uiteindelijk de gehele aarde aan de mens. Wat er in het land gebeurt is voorbeeldig, exemplarisch, voor de gehele aarde. Je zou kunnen zeggen dat het land de aarde in een notendop is. Het land is de proeftuin van-de aarde. God gaat de dingen eerst in het land doen, om het daarna in de gehele aarde te doen. (Ps. 115:016b) zegt: “…maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gegeven”. Letterlijk: Hij heeft de zonen van Adam de aarde gegeven. Er zijn ook teksten waar je zowel met ‘land’ als met ‘aarde’ kunt vertalen, bijvoorbeeld (Num. 14:21): “Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des Heren de ganse aarde vervullen zal” . De verspieders hadden gezien dat het land vol reuzen zat. Uitgerekend van dat land zegt de Heer, dat de heerlijkheid des Heren het hele land vervullen zal. Hij wil zeggen dat de reuzen uit het land worden weggevaagd. God spreekt zijn geloof, tegen wat de verspieders zeggen, in. Tegelijkertijd is er het beeld, dat de heerlijkheid Gods de ganse aarde vervullen zal. Het zijn altijd twee beelden in één.

In (Ps. 074:012) lezen wij dat God bevrijdingen bewerkt in het midden van de aarde. Het kan ook vertaald worden met: in het midden van het land. De betekenis van ‘het droge’ is: grond onder de voeten hebben. Genesis 1 is bijna geheel gericht op een leefbare wereld voor de mens. De mens krijgt grond onder de voeten en een dak boven het hoofd. God is als het ware bezig een nestje te bouwen, waar de mens zijn intrek kan nemen. ‘Het droge’ komt op een aantal markante plaatsen in de bijbel weer terug: 1. Bij de zondvloed. 2. Bij de doortocht door de Schelfzee (Exodus 14). 3. Bij de doortocht door de Jordaan (Jozua 4) . 4. Aan het slot van Jona 2, waar de vis Jona uitspuwt op het droge.

Als de Israëliet het woord erets hoort, zal het woord uit (Gen. 1:10) meteen doorklinken. Hij zal denken: Dit is op het land, of op de aarde; het beloofde land De Schriften zijn niet bedoeld om gelezen te worden, maar om gehóórd te worden. Wij’ moeten zó leren horen, dat, als een tekst weerklinkt, de andere teksten méé gaan klinken. Wij moeten de verbanden leren hóren!

…en de samengevloeide wateren noemde (riep) Hij zeeën. En God zag dat het goed was. En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten. En het was alzo” (Gen. 01:10b-11). In Genesis 1 wordt meteen al het thema van ‘zaad’ aangesneden. Het kernwoord ‘zaad’ gaat een zeer belangrijke rol spelen. Voor ‘zaadgevend gewas’ staat eigenlijk: kruid dat zaad zaait, of: gewas dat zaad zaait. Hoofdthema in het boek Genesis is het zaad van Abraham. Het wordt in (Gen. 01:11) als een voorspel aangekondigd.

God schept de lichten

Op de vierde dag zien wij dat God de lichten schept. Er staat voor ‘lichten’ eigenlijk: verlichters. Je zou haast kunnen vertalen met een samengesteld woord- de lichtbrengers, de lichtdragers. Het unieke is dat ’ het licht er allang was! Het licht was er op de eerste dag; op de vierde dag schept God de lichtdragers. God is best m staat om in het begin licht in het heelal te creëren. Geestelijk overgezet: In den beginne was het woord, en het woord was het licht. Daarna schept God de lichtdragers: zon, maan en sterren.

Eerder hebben we geschreven over het feit dat het scheppingsverhaal een antigodenlied is, met de bedoeling om de góden van de omliggende volkeren te ontmaskeren. Bij de volkeren heersen de sterren. ‘Je lot staat in de sterren beschreven’. Bij de heidenen zijn de sterren heersende machten. In Genesis 1 worden ze aangesteld om te heersen. De sterren worden hier gedegradeerd en worden beambten van God. Zon en maan zijn twee heersers met één gebied. Ze hebben een afwisselende tijd van heerschappij, ofwel: twee heersers met

ploegendienst. Er móet dus iemand zijn, die bóven hen staat en ze in klokt. Zij moeten op commando aantreden. Voor de mens, die opkijkt tegen de sterren en zegt: ‘Zij zijn het die mijn lot bepalen’, betekent het een stuk bevrijding. De humor van God hierbij is, dat dag en nacht, zonder dat zon en maan er waren, al drie keer gewisseld hebben. Zon en maan hebben geen lichtkracht van zichzelf.

De feesttijden des Heren

En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren” (Gen. 01:14). Letterlijk: Dat zij worden tot tekenen zowel voor vaste tijden als voor dagen en jaren. Zij hebben een teken functie! Het woord dat er staat voor ‘vaste tijden’ kan ook aanduiden feesttijden. Gods kalender is gebouwd op feesttijden. Het geestelijk principe erachter, is dat de gemeente de feesttijden des Heren moet leren’. Feesttijden horen heel wezenlijk bij het karakter van God; ook bij de indeling van de tijd. De Israëlieten leefden van feest tot feest.

Bij de Franse revolutie wilde men de week afschaffen. Men wilde decaden: tijden van tien dagen invoeren. Ook wilde men de rustdag en de feesten afschaffen. Als de mens Godloos wordt, wordt hij in wezen ook feestloos.

zijn leven wordt een eindeloze herhaling. De feesten geven juist iets om naar toe te leven en iets om vanuit te leven. Bij de feesten werd men ergens aan herinnerd.

In het boek Daniël staat dat de antichrist er op uit zal zijn om tijden en wet te veranderen. De duivel heeft een verschrikkelijke hekel aan feesttijden, omdat hij weet dat in de feesttijden geschiedenis wordt gemaakt. Als Jezus gearresteerd moet worden, zeggen de Farizeeën dat dit niet op het feest mag geschieden, om opschudding te voorkomen. Waar het eigenlijk óm gaat, ligt veel dieper: Het Paaslam mag niet op het Paasfeest, het Pascha, geslacht worden. Zij willen de tijden van God uit elkaar halen.

… en dat zij tot lichten worden aan het gewelf van de hemel, om licht te geven op de aarde. God maakte de twee grote lichtdragers, de grootste lichtdrager om te heersen tot heerschappij over de dag en de kleine lichtdrager tot heerschappij over de nacht en de sterren. En God gaf ze aan het gewelf van de hemel, om over de aarde te lichten om  te heersen, om te scheiden tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest (avond werd en morgen werd) de vierde dag’ (Gen. 01:15-19)

 

Wat er op de vijfde dag gebeurde, lezen we in (Gen. 20:23) en God zeide dat de wateren wemelen van levende wezens en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het gewelf aan de hemel en God schiep de grote zeedieren. Barà, om aan te geven dat de grote zeemonsters schepselen zijn en alle krioelende levende wezens waarvan de wateren wemelen naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. Nu volgt een zegen en een opdracht God zegende en zei: “wordt vruchtbaar, wordt talrijk en vervul de wateren in de zeeën en het gevogelte worden veel op aarde.

Genesis 1 vers 24 tot en met 31 (Gen 01:24-31) vertelt ons wat er op de zesde dag plaats vond. En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte, en wild gedierte naar hun aard. En het werd alzo. In vers 24 wordt gesproken over kuddedieren. Het vee. De wilde dieren behoren tot de groep die zich helemaal In het wild ontplooit en niet direct bestemd is om getemd te worden en in dienst van de mens te staan. De grote zeemonsters in vers 21 zijn heel grote dieren. Zoals nijlpaard, krokodil, dinosaurus, brontosaurus, enzovoort. Zij kunnen doordat zij zo reusachtig zijn, iets bedreigend hebben. God zegt, wees niet bang voor ze, want het zijn ook schepselen. God zegt tegen Job, zie toch de Behemot die ik gemaakt heb samen met u. God bedoelt zie hier niet tegen op Job. Het is ook een schepsel. Ik heb dat dier gemaakt samen met jou. Later worden de grote zeedieren soms beeld van machten der duisternis. Gij zijt het die de zee hebt gekliefd door uw kracht, de koppen der draken In het water verbrijzeld. Gijs zijt het die de koppen van Leviathan heb vermorzeld hem aan het woestijn gedierte tot spijze hebt gegeven. (Ps. 074:013-014). God zegt, Je moet niet bang zijn voor deze enorme machten.

Maar aan al het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, geef ik het groene kruid tot spijze (Gen. 01:30) Het is geestelijk principe dat in de schepping geen verderf roofzucht of wraakzucht voorkwam. In de Babylonische ballingschap hebben de Israëlieten het scheppingsverhaal voorgedragen ter bemoediging in hun situatie. Temidden van de bedreigende machten en temidden van een volk dat leefde onder de macht van de sterren. Ze zingen hun anti goden lied. Het lied van de zeven scheppingsdagen en van de 10 woorden om vast te houden, onze God. Staat boven het tumult van al de machtig der duisternis.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Het ongelukje.

Ze was een ongelukje. U begrijpt me een niet gewenst kind. Al Jong in een pleeggezin opgenomen, niet uit idealen of liefde, maar omdat toch iemand voor haar zorgen moest. Het leven was hard en onvriendelijk voor haar als jong meisje. Om ‘s zondag wat van haar af te zijn, stuurde ze haar naar de zondagsschool aan de overkant. Prijst God voor dit fijne werk onder kinderen. Het werd voor het ongelukje een groot geluk. Bij het ouder worden leren ze dat de Heer Jezus van haar hield. En dat de liefde van de Hemelse Vader oneindig veel meer waard is dan de liefde van Mensen, het mooiste wat ze hoorde was dat God haar leven wel wenste en wel in die mate dat hij samen met haar door het leven wilde. Ze gaf haar leven ongewenst door mensen in de hand van haar Vader? Dat was niet de bedoeling geweest in het pleeggezin. Nee, ze mocht geen christen worden. Opnieuw werd het haar moeilijk gemaakt. Op zestienjarige leeftijd besloot ze haar huis te verlaten en in een liefdevol geestelijk gezin haar thuis weer te vinden. En meer en meer ging ze op in de gekozen weg met de Heer. Ze leerde omgaan met haar Vader. Ze leerde de waarde van hem te aanbidden als haar schepper en Heer. Haar leven kreeg betekenis voor haarzelf en voor de mensen om haar heen. Hoe weinig liefde ze ook heeft ondervonden in haar kinderjaren, de liefde van God maakte alles goed. Ze is in staat om veel liefde te geven aan wie om haar heen staan of op haar weg worden geplaatst. Terugkijkend naar die moeilijke jaren, hoor ik haar zeggen, wat is God toch goed voor me geweest? Hij was er altijd en heeft me ook altijd geholpen. Oh, Ik kan hem alleen maar prijzen dat ik hem heb leren kennen. Mijn leven is echt helemaal van hem. Hoe groot is onze God? God doet iets réels voor al die mensen die niet gewenst en niet bemind zijn geweest. Ik las onlangs in een pro life blad een uitspraak van moeder Teresa als mensen hun kinderen niet willen. Geef ze daar maar aan mij, maar boven al deze nobelheid uit gaat Gods oproepen: Kom tot Mij. Hij alleen kan dat verwerpende gevoel van nietswaardigheid veranderen in een volwaardig gevoel van gewenst te zijn. Een heerlijk, ik ben waardevol gevoel. Bij hem en met hem wordt ons leven een gelukje.

 

Je voeten op de Rots

Een nieuw jaar ligt weer voor ons, 1987.

Wat zal dit jaar jou en mij brengen? We weten het niet. Althans, we kunnen dat nog niet hele­maal overzien. Maar één ding mogen we zeker we­ten: dat God met ons is, onder elke omstandigheid. Dat Hij ons kracht geeft. Dat Hij ons levensvreugde en levensmoed geeft. Dat Hij ons innerlijke vrede x wil schenken, een vrede die het menselijk verstand vèr te boven gaat. Weet je, het is zo móói dat Hij weet in welke situatie we verkeren. Het is zo heer­lijk dat Hij ons boven die situatie wil uittillen. Hij kent ons dóór en dóór en Zijn liefde gaat naar ons uit. Hij houdt zo veel van jou en mij. Zullen we aan het begin van dit nieuwe jaar gewoon eens een stukje van Zijn Wezen gaan bekijken?

In (Ps. 040:006) staat het volgende:

“Talrijk hebt Gij ge­maakt, o Here, mijn God, Uw wonderen en uw ge­dachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken” .

Zó is God, zoals in dit vers wordt be­schreven. Dit is een stukje van Zijn Wezen. HIJ wil op déze manier met jou dit jaar ingaan. Talrijke wonderen heeft Hij voor jou klaarliggen. Sta je daar wel eens bij stil? God heeft voor jou en mij wonderen ‘gepland’. Dingen waarvan je niet had durven dromen, gaan gebeuren. Tenminste, als ook jij dat wilt.

Talrijke gedachten koestert God over ons. Hemelse gedach­ten. Gedachten van vre­de. Gedachten van vreug­de. Gedachten van vrij­heid.

Lees Psalm 40 eens helemaal door. David zat in het slijk. Mid­den in de modder. Hij zat vast in de prut van de zonde. Maar vurig ver­wachtte Hij de Here. En wat gebeurde er? De Heer trok David uit die kuil van het verderf. Hij stel­de Davids voeten óp een rots. Davids leven kreeg een vaste basis, een vei­lige, solide ondergrond. Hij steunde vanaf dat mo­ment namelijk op God, de Rots, wiens werk volko­men is, wat staat in (Deut. 32:04). David steunde op “een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij” . Nu wordt David niet meer op en neer, heen en weer geslingerd, vervuld van twijfel. Nee, hij weet: “God heeft mij lief!” En dan kun je immers zingen, als je weet geliefd te zijn door de Schepper van hemel en aarde! Nu, Da­vid kréég een nieuw lied in ,de mond. En uiteraard wordt dat een heerlijke lofzang, ter ere van Zijn Redder, die vastheid aan zijn leven verleent. En die lofzang van David wordt, héél spontaan, meteen nog een getuige­nis ook: “mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen” .

En als je op de Heer vertrouwt, dan ben je gelukkig. Dan kun je jubelen voor de Heer, juichen ter ere van de rots van je heil. Een be­tere Vriend kun je im­mers niet Hebben! In Hem is geen enkele leugen óf onbetrouwbaarheid. Hij is zuiver, betrouwbaar, en­kel liefde. Welzalig, dol­gelukkig kun je zijn als je op de Rots vertrouwt, die nooit wankelt.

Talloze wonderen heeft de Heer voor ons in petto. Een paar ervan worden genoemd in Psalm 107. In (Ps. 109:009) staat bijvoorbeeld dat Hij “de dorstende ziel heeft gelaafd en de hon­gerende ziel met het goe­de vervuld”. Fijn hè? Hij vervult je met leven. Hij doordrenkt je met het goede, het welgevallige, het volkomene. Met datgene, wat jouw levens­honger hélemaal kan stil­len. De Heer weet dat we dat nodig hebben. Het verlangen naar leven heeft Hij in ons gelegd, hélemaal Zijn bedoeling dat dit verlan­gen wordt bevredigd. Dat je innerlijke dorst wordt gelest en je inner­lijke honger wordt ge­stild .

In (Ps. 107:016) staat nog zo’n wonder dat God voor ons klaar heeft. Hij heeft

“koperen deuren verbro­ken en ijzeren grendels verbrijzeld” . Hij geeft het wonder van bevrijding. Bevrijding uit don­kerheid, uit diepe duis­ternis. Als je daar bent, dan voel je je gebonden in ellende (vers 10) . Maar de Heer verbreekt elke gevangenisdeur, Hij verbrijzelt elke grendel. Ook in ons leven. Ook in dit komende jaar kunnen we ervaren dat in ons leven weer een stukje meer bevrijding zijn in­trede doet. Dan worden we als David: onze voeten op de rots en in onze mond een lofzang voor God.

“Komt, laat ons jubelen voor de Here, juichen ter ere van de rots onzes heils. Laat ons met lofgezang voor Zijn aangezicht komen, ter ere van Hem juichen bij sna­renspel. Want de Here is een groot God, een groot Koning, boven alle góden (…) Treedt toe, laten wij ons neerwerpen en ons buigen, knielen voor, de Here, onze Maker, want Hij is onze God, en wij zijn het volk dat Hij weidt” .

Met je voeten op de eeuwige, onwankelbare rots en een nieuw lied in je mond, kan het niet anders of je ware aard – bijna goddelijke aard – komt weer spontaan naar boven! Dat was bij David óók het geval in (Ps. 040:008). “Ik kom!” roept David. “In de boekrol is over mij geschreven; ik verlang ernaar uw wil te doen, Heer. Uw wet is in mijn binnenste” . Zó is het. Dit is de ware aard van ieder mens. En dat verlangen ‘om te komen’, de lust om Gods wil te , doen, zal er hélemaal gaan uitkomen. Weliswaar is het nog niet helemaal zo ver. Onze ware aard gaat soms nog verborgen onder een flinke hoop slijk. Maar daar mogen we in 1987 aan gaan werken. Samen met een God die ons als mens bijna goddelijk heeft gemaakt. Die ons met heerlijkheid en luister heeft gekroond. Die ons de lust heeft gegeven om Zijn wil te doen. Die Zijn wet in ons binnenste heeft gelegd. Met die God mogen we dit jaar op weg gaan. Een ieder van ons persoonlijk. En die weg mag een pad zijn, dat is “als het glanzende mor­genlicht, dat steeds hel­derder straalt tot de volle dag” (Spr. 04:18).

Zet je voeten op de eeuwi­ge, onwankelbare rots, dan kun je die weg veilig gaan.

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (5)

Alles is door het woord geworden

In (Gen. 01:01) lezen wij: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”. Hij schiep eerst de hemel of ‘de hemelen’, zoals andere vertalingen zeggen. Dat wil zeggen: alles wat daarin thuishoorde en een functie had en waarvan God door Zijn woord bepaalde: dat behoort bij de geestelijke onzienlijke wereld. Psalm 33 vers 6 (Ps. 033:006) zegt: “Door het woord des Heren zijn de hemelen gemaakt, door de adem van Zijn mond al hun heer”.

God zelf was daar in die geestelijke – onzienlijke – wereld van eeuwigheid en als enige. Hij heeft gedachten gedacht, plannen gemaakt, dat nam vorm en gestalte aan en vormde zich als een woord in Hem. En als God gaat scheppen dan gaat Hij dat ‘woord’ uitspreken en dat ‘woord’ brengt alles tot stand. Dat begint te ontwikkelen en dat zal tot een volheid komen overeenkomstig de inhoud van dat ‘woord’ en het zal in stand blijven dóór dat ‘woord’ (Jes. 55:10-11).

In dat scheppingswoord zijn ‘alle gedachten Gods als levenswetten, wetmatigheden, morele normen, vermogens en mogelijkheden, doel en bestemming, aanwezig. Het woord is leven en licht (Joh. 01:01-04). Alles wordt op deze wijze gedragen door het woord Zijner kracht (Heb. 01:03b; Ps. 119:089-093; Hand. 17:26-28) . Of-zoals (Ps. 145:013) zegt: “Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, uw heerschappij duurt alle geslachten door. Betrouwbaar is Jahwe in al Zijn woorden en goedertieren m al zijn werken” (Leidse vertaling). Dit is het fundament in Genesis 1, van Gods scheppend handelen: betrouwbaar in al Zijn woorden; goedertieren in al Zijn werken”. Dat is Gods koningschap in het ‘woord’, waardoor Hij alles scheppend tot stand brengt, in stand houdt en tot voltooiing brengt.

In het nieuwe testament gaan we de voltooiing van de mens zien in Jezus Christus. Ook Hij steunde op dit fundamentele van al Gods handelen. David spreekt profetisch van het lijden dat over Jezus Christus zou komen in (Ps. 040:012). De bede van onze Heer in Zijn nood is dan: “Gij Jahwe, zult uwe erbarming mij niet onthouden, uwe ‘’goedertierenheid’ en ’trouw’ zullen mij voortdurend behoeden” (Leidse vertaling).

God schept naar de raad van Zijn wil

God sprak op de zesde dag: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 01:26a). Dit woord is nog steeds in ontwikkeling en zal doorgaan totdat voortgebracht is wat het woord, dat gesproken werd, inhield. Niemand is Hem hierbij tot raadsman geweest. Alles komt tot stand overeenkomstig Zijn wil (Jes. 40:13; Rom. 11:33-36; Joh. 01:01-03). Paulus zegt, in (Ef. 01:11), dat alles is ontstaan en zal geschieden krachtens het voornemen van Hem, die alles werkt naar de raad van Zijn wil.

Het scheppingsverhaal besluit met: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer” (Gen. 02:01). De vertaling van Reisel zegt: “De hemel en de aarde werden voltooid en alle groeperingen daarvan” . Dus alles wat bij of in de hemel behoorde en alles wat bij of op de aarde behoorde in bepaalde rangorden. De engel in (Openb. 10:06) zweert bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden en zegt: “die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is” (vergelijk Hand. 17:24, Neh. 09:06).

Gods woord is onveranderlijk

Dit beschouwende zien we dat er geen enkele grond is voor welke evolutieleer dan ook. Niets ontstaat zomaar per toeval of begint als vanzelf, op onverklaarbare wijze, aan een ontwikkelingsproces. Ook een aap verandert op een goede dag niet in een mens. God heeft bij de veelheid van dieren ook apen geschapen en God heeft mensen geschapen. De aap blijft aap en de mens blijft mens. Door het scheppingswoord ligt het wezen van alles onveranderlijk vast. Dat geldt voor mensen, engelen, dieren, bomen, planten, ja voor alles wat God geschapen heeft. Daarom zegt (Ps. 033:011) zo schitterend: “De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht” . Alles wat geboren wordt, draagt dat scheppingswoord van God weer in zich van geslacht tot geslacht. Het kan derhalve niet veranderen van wezen of bestemming. Dit is fundamenteel voor de gedachtenvorming over de mens. Wat voor de aarde is (en de dieren zijn voor de aarde) en wat voor de hemel is, blijft voor de hemel.

Zo heeft God de mens geschapen met een bestemming voor de aarde en de mogelijkheid van ontwikkeling en bestemming voor de hemel. Ieder mensenkind, dat op de aarde geboren wordt, draagt dat in zich van geslacht tot geslacht. Zo houdt Gods woord en koningschap eeuwig stand en is alles in de schepping, op deze wijze, met Hem verbonden die het leven en alles geeft (Hand. 17:25b en Hand. 17:28a) . De mens ontaardt door de werking van de duivel met zijn demonenleger, leert de bijbel (Filip. 02:15) en dan kan het gedrag onmenselijk worden. Dat wil zeggen dat het niet meer in overeenstemming is met de scheppingsgedachte Gods. Maar de mens blijft mens en wordt geen dier (Ps. 049:013 en Ps. 049:021) of afgevallen engel.

God schiep de engelen

De hemel en al haar heer of ‘groeperingen’, die God schept, dat zijn die ontelbare engelenscharen. Dat zijn inderdaad groeperingen. Er zijn grote en kleine, leiders en die geleid worden. Maar boven alles staat God, de Schepper van hemel en aarde. De bijbel noemt ter onderscheiding drie hoofdengelen, namelijk Lucifer, Michael en Gabriël. In het Apocrieve boek Tobit lezen we ook nog van Rafaël als de engel der gebeden. Hier wordt gesproken over zeven heilige engelen: “Ik ben Rafaël, een van de zeven heilige engelen, die de gebeden van dé heiligen opdragen en toegang hebben tot voor de heerlijke troon van de Heilige” (Tobit 12:15; vergelijk (Openb. 08:02). Verder staat in het boek Ezra-vier en Henoch nog genoemd de aartsengel Uriël. In (Openb. 09:11) wordt ook nog genoemd de grote engel van de afgrond Abaddon (Hebr.) of Apollyon (Grieks).

De bijbel spreekt van ‘aartsengelen’, ‘engelen’ cherubim’, ‘serafim, ‘de engel van Jahweh’ en/ in Openbaring        ‘de engel van Jezus’. Het vijandelijk

engelenrijk  wordt door Paulus omschreven met overheden, machten, krachten, heerschappijen en tronen’ enz. (Ef. 06:12). Het hoofd van dit vijandelijk rijk is ‘satan’ of ‘de duivel’, de afgevallen engel die in schepping en rangorde de eerste en grootste was. In (Jes. 14:12) wordt hij genoemd:

morgenster zoon des dageraads’ (dit betekent eigenlijk lichtdrager’ of ‘lichtengel’. De Latijnse naam ‘Lucifer’ is hier van afgeleid) . In (Matt. 12:24) wordt de duivel nog genoemd: ‘Beëlzebul, de overste der geesten’. In het engelenrijk wordt gesproken over ‘vorsten’ niet over koningen. Deze titel is voor God, Jezus Christus en de mens gereserveerd. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wat m de bijbel staat over Perzië. In (Dan. 10:13) lezen we namelijk van ‘de vorst’ van het koninkrijk der Perzen waar de hemelvorsten Gabriël en Michaël in de geestelijke wereld tegen te strijden hebben.

Zoals het vijandelijke leger uit vele groeperingen bestaat, zo zal dat ook in het rijk van Gods heilige engelen het geval zijn. Allen echter, van groot tot klein, zijn dienstbaar aan God en de mens (Heb. 01:14). Alle engelen hebben hun plaats en taak waar ze volledig voor toegerust zijn. Ze zullen ook alleen een naam dragen, omdat bij God geen naamloze bestaat.

Wat zijn engelen?

De heilige engelen zijn niet ‘de goede gedachten van God’ of bewegingen en krachten die God de mens zou inblazen, zoals wel eens gedacht en/of gezegd wordt, maar het zijn wezens, geestelijke wezens, persoonlijkheden en God is hun Schepper. Ze zijn geschapen naar Zijn gedachten en overeenkomstig Zijn wil en woord (Ps. 033:006). God is ook de Vader van de engelen. De bijbel noemt Hem de Vader der geesten, van alle levende schepselen (Num. 16:22a; Num. 27:16; Heb. 12:09c) .

Ze zijn geschapen om te functioneren in de geestelijke wereld en daartoe hebben ze een geestelijk lichaam, in tegenstelling tot ons aardse lichaam, waarmee wij op aarde functioneren. Paulus schrijft over deze hemelse lichamen: “Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam” (1 Kor. 15:44b) en in (1 Kor. 15:40) zegt hij: “Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders die der aardse” . Bij verschijningen zien we ook deze glans in een sierlijk wit gewaad, een jeugdig uiterlijk, een zuivere blik en hun hele optreden is zuiver, rein, wijs en hemels. Maar het is niet afschrikwekkend voor de mens in die zin dat het een of ander vreemdsoortig wezen zou zijn. De gedaante van de engelen wordt in de bijbel steeds beschreven als heel menselijk. Ze spreken de taal van de mens, passen zich bij hem aan, groeten zoals voor de mens gebruikelijk is, enz. Enkele voorbeelden zijn: Genesis 18 en (Gen. 19:01-22; Matt. 28:01-07; Luc. 01:26-38).

Door middel van hun geestelijk lichaam functioneren ze in de geestelijke wereld en er is communicatie. In de voorbeelden zien we eigenlijk al dat alles aan dat geestelijk lichaam aanwezig is zoals bij een natuurlijk menselijk lichaam. Ze spreken tot de mens en luisteren naar wat hij antwoordt. Ze zien‘hierbij1, uiteraard ook met hun ogen. Ze hebben handen eh voeten en kunnen staan, zitten, lopen, enz. In de geestelijke wereld is onderling ook die communicatie. In (Dan. 08:13) lezen we van een gesprek en ook in (Judas 01:09) staat vermeld dat Michaël in twist gewikkeld was met de duivel en zegt: “De Here straffe u” . Het zijn dus geen robotachtige wezens die alleen maar spreken, ze hebben ook gevoelens. Ze verblijden zich als een zondaar zich bekeert (Luc. 15:10). Ze juichen en jubelen (Job 38:07). Ze zingen (Luc. 02:13-14) enz.

De engelen zijn volmaakt toegerust

God is liefde, schrijft de apostel Johannes en zo zijn de engelen ook vanuit en door deze liefde geschapen. Als ze tot de mensen komen om hen te dienen dan komen ze in dat goddelijke klimaat. Ook zijn ze door God volkomen toegerust voor hun taak om dienstbaar te zijn. De engelen maken niet een groeiproces door en kennen ook geen voortplanting of vermeerdering. Ze zijn door God als volmaakte, geweldig toegeruste, wezens geschapen naar aantal en vermogens.

In Ezechiël 28 wordt over de grootste en eerste engel geschreven en dat helpt ons te verstaan hoe de engelenwereld geschapen is: “Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malschiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werd, waren zij gereed” (Ez. 28:12b-13). Al die geweldige eigenschappen, die hier uitgedrukt worden in allerlei edelgesteente, groeide of ontwikkelde niet, zoals bij de mens, maar bij de engel is dat gereed. Er staat: “het werd aan u vastgehecht” (vers 13). Het was in goud gevat, wat zeggen wil: ‘zuiver goddelijk’. “Toen gij geschapen werd, waren zij gereed” (vers 13). Zo zijn de engelen dus ‘geschapen’: “volmaakt, tot alle goed werk volkomen toegerust”, zoals Paulus dat zegt, in (2 Tim. 03:17), van de mens die door het woord van God opgevoed is en daardoor ontwikkelt tot die volmaakt toegeruste geestelijke mens.

Engelen zijn dus geschapen om de mens die God nog zou gaan formeren, te dienen, te beschutten en te beschermen. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels” (vers 14a), Ze staan voor Gods troon en zien van Hem van aangezicht tot aangezicht (Matt. 18:10) . “De Here heeft Zijn troon in de hemel gevestigd, Zijn koningschap heerst over alles. Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord” (Ps. 103:19-20). Zo schiep God de hemel of voltooide God de hemel en alle groeperingen daarvan (Gen. 02:01, vertaling Reisel) .    (wordt vervolgd).

 

 

 

 

1986.12 nr. 276

Levend geloof 1986.12 nr. 276

Gezonden in de wereld door Gert Jan Doornink

“Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem” Johannes 18 vers 37b (Joh. 18:37b).

Ook dit jaar wordt het geboortefeest van Jezus weer op verschillende wijzen gevierd. Terwijl het bij ‘de wereld’ alleen gaat om een uiterlijke beleving – al of niet overgoten met een vroom sausje – gaat het bij de waarachtige gemeente van Christus in de eerste plaats om de innerlijke beleving.

Maar ook deze innerlijke beleving telt grote verschillen, al naar gelang de intensiteit van ons geloof in Christus. ’ Wie als kind van God bijvoorbeeld geen verlangen heeft geestelijk te groeien, zodat het einddoel des geloofs – de volle openbaring van Jezus in ons – niet bereikt wordt, blijft in een beginstadium steken en weet weliswaar dat hij ‘behouden is voor de eeuwigheid’, maar mist het doel wat God met zijn leven voor ogen heeft. Als in het natuurlijke leven ons kind niet normaal opgroeit tot volwassene, is er iets ernstigs aan de hand en zullen wij er alles aan doen om dat probleem op te lossen. Hoeveel temeer zullen we ons volledig behoren in te zettén om op te groeien tot volwassen christenen opdat wij ten volle kunnen functioneren in het plan van God.

Jezus was geboren en gezonden

Jezus groeide op van kind tot volwassene en toen begon Zijn werkelijke bediening. Een bediening die besloten lag in de grote opdracht die Hij van Zijn hemelse Vader ontvangen had. Zelf sprak Jezus meermalen over deze opdracht, onder andere met de woorden: “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen” Johannes 18 vers 17b (Joh. 18:17b).

Jezus was geboren èn gezonden! Wie alleen stilstaat bij Zijn geboorte heeft van het werkelijke doel van Zijn komst niets begrepen. Het gaat juist om het ‘gezonden zijn’. Hij kwam in de wereld. Hij groeide op als mens onder de mensen. Juist hierin kwam de grote liefde van God tot openbaring: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, opdat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heelt… ” Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). God bleef niet de ‘verre God’ die wij op ‘afstandelijke’ wijze kunnen dienen, zodat er een verhouding ontstaat in de vorm van ‘de grote God en de kleine nietige mens’, zoals dat bij verschillende andere godsdiensten het geval is. Hij kwam in de wereld. Daar openbaarde Jezus zich als de eerste nieuwe mens waarop satan geen vat meer had! En deze nieuwe mens had het wezen van God in zich. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid was en de afdruk van Zijn wezen.

Jezus werd één met de mens. Daarom duldde Hij niet langer dat de mens gemanipuleerd werd door de vorst der duisternis. Hij maakte hem ‘los’ van de boze. En zoals Hij op volmaakte wijze een eenheid met de Vader vormde, zo had Hij ook het verlangen in zich dat ook de andere mensen dit gingen beleven. Ieder die ging ‘geloven’, die Zijn vertrouwen ging stellen op de levende God, geopenbaard in Jezus Christus, kwam daardoor in de gemeenschap met God. Hij ging daarmee beantwoorden aan de oorspronkelijke doelstelling die God met de mens voor had.

Ieder waarachtig kind van God kan daarom – met de apostel Johannes – getuigen: “En onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b). De apostel Paulus schrijft trouwens dat wij hiertoe geroepen zijn. Ook de viering van het heilig avondmaal is in dit verband erg belangrijk. Dan bevestigen en vernieuwen we als het ware deze gemeenschap, dit één zijn met Hem 1 Korinthe 10 vers 16

(1 Kor. 10:16).

De gezondene(n) des Vaders

In de zending van Zijn Zoon naar deze wereld heeft God Zijn hart gelegd. Heel Zijn wezen, heel Zijn liefde, heel Zijn goedheid, alles wat in Hem is, werd via Zijn Zoon naar deze wereld overgebracht. Hij was de Gezondene des Vaders. “Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen”, sprak Hij tot Zijn discipelen Johannes 16 vers 28a (Joh. 16:28a). En meteen er achteraan zei Hij: “Ik verlaat de wereld weer en ga tot de Vader”.

Deze laatste uitspraak heeft een belangrijke consequentie met zich meegebracht. Want het betekende dat het werk wat Jezus deed, door Zijn volgelingen zou worden voortgezet. Het onderricht wat Jezus aan Zijn discipelen gaf was er helemaal op gericht dat zij Zijn taak konden overnemen. In het Hogepriesterlijk gebed bad Hij: “Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld” Johannes 17 vers 18 (Joh. 17:18). Eerder had Hij reeds gezegd: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Hij sprak daarom ook veel over iets wat onmisbaar en noodzakelijk was om deze taak met bekwaamheid te kunnen uitvoeren: de -vervulling met de Heilige Geest. Zijn afscheidswoorden waren: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn getuigen zijn… ” Handelingen 1 vers 8a (Hand. 01:08a).

Zo gingen de discipelen beantwoorden aan het plan van God om de taak van Jezus over te nemen. Het boek Handelingen vertelt ons hoe dat in zijn werk ging, hoe de discipelen datgene deden wat ook Jezus deed. De gemeente was ontstaan en groeide zowel in kwantiteit als in kwaliteit. Vooral op dit laatste legden de apostelen – denk aan de brieven – steeds weer de nadruk. Het ging er immers om dat het beeld van Jezus, in allen die Hem volgden, ten volle tot openbaring zou komen. Bovendien werd, zoals Jezus belaagd werd door de duivel, ook de gemeente het doelwit van zijn aanvallen. En wie niet geestelijk gegroeid was tot een ‘volwassene in het geloof’ kon onmogelijk standhouden en met Jezus overwinnaar zijn.

Wie het Kerstfeest werkelijk beleeft weet dat het dus niet alleen gaat om het geboren worden van Jezus in Bethlehems stal en in eigen hart (daar begon het mee), maar daarna – en dat was Gods uiteindelijke doel – om het gezonden zijn in de wereld! Jezus was de eerste Gezondene des Vaders in deze wereld en wij mogen in Zijn voetstappen volgen. Maar dan zullen ook wij bereid moeten zijn geestelijke te groeien, zodat we niet meer heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer, maar Jezus ten volle gaan openbaren. Want wij zijn ”een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden Gods te verkondigen!” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09). 

 

De mens in relatie tot God door Gert van de Kamp

Hoe belangrijk is de rela­tie die een mens met God heeft? Het antwoord op deze vraag luidt, dat een relatie met God hebben van levensbelang is! Je kunt er nog zoveel ‘ge­loofswaarheden’ op na houden, als je in je dage­lijkse leven niet ervaart dat je een persoonlijke relatie met je Schepper en Vader hebt, dan devalueer je de geloofswaarheden tot op zichzelf staande dog­ma’s. Dan zijn de – in we­zen – levende waarheden niet levend maar dood.

De betekenis van het begrip relatie

Wat betekent het begrip relatie ten diepste? In het woordenboek staat het zo: Betrekking waarin perso­nen, zaken, begrippen of grootheden van nature tot elkaar staan. Ga ik dat betrekken op de rela­tie tussen God en mensen, dan zien we dat bij de re­latie tussen God en mens het van nature zo gepland is. Met andere woorden: het is een vanzelfspreken­de en oorspronkelijke zaak dat God verbonden is met mensen. Vanaf het begin van de schepping ging het hart van God naar de mens, die Hij gemaakt heeft, uit. Vol verlangen naar contact, met de in­tentie dat de mens geheel aan Zijn beeld gelijk mag zijn.

Een voorbeeld uit mijn eigen leven van een rela­tie is die tussen mijzelf en mijn nu nog jonge zoon. In onze relatie speelt de liefde een enorm grote rol. Door liefde te geven win ik als vader, het vertrouwen, wordt een band gekweekt. Daar­naast zorg ik dat ik tijd voor hem heb, waardoor we elkaar leren kennen. Een heel normaal voor­beeld uit het dagelijkse leven is dat.

In Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17) zien we nog een voorbeeld van een relatie tussen Vader en Zoon. Als Jezus gedoopt is in water en in de Heilige Geest, is daar de stem van God als be­vestiging voor iedereen dat tussen de Vader en de Zoon er sprake is van een hechte relatie: “Dit is mijn Zoon, mijn veel­geliefde, in wie Ik welbe­hagen heb” (Willibrord- vertaling). Jezus is de agapètos van God, de ge­liefde. In een relatie tus­sen Vader en Zoon is al­tijd sprake van liefde, die aan de ene kant een voorwaarde en aan de andere kant een vervulling van de relatie is.

Jezus is de eerstgeboren Zoon van God. In Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) lezen we dat door God mensen voorbestemd zijn om het evenbeeld van zijn Zoon te zijn, zodat die de eers­te zou zijn van een groot aantal broers (Groot Niéuws Bijbel). God heeft Zonen, Zonen die op Hem mogen lijken. Gewone mensen zoals u en ik, gegrepen door het evan­gelie, Zonen van God! Ook tegen ons zegt God: Je bent mijn agapètos, mijn veelgeliefde, in wie Ik welbehagen heb. God zegt het tegen ons, Hij spreekt ons op die per­soonlijke manier direct aan!

De relatie met God maakt ons volmaakt

De relatie tussen God en mens werkt uiteindelijk volmaaktheid uit. Een rela­tie hebben is een proces, waarin allerlei zaken op hun plaats komen. In Matteus 5 vers 48 (Mat­t. 05:48) staat: “Weest gij dan volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is” (Statenvertaling).

Volmaakt zijn kan op veel manieren worden in gevuld. ‘Zonder enig gebrek of waaraan niets ontbreekt, perfect’, zegt het woor­denboek. Het betekent ook dat je in de relatie met God volmaakt mag zijn in de zin dat je volledig bent. Het Griekse woord is teleios. Het betekent dat je volledig ontwikkeld, volleerd mag zijn.

In relatie met God kun je dus zondermeer stellen dat de mens zich volledig gaat ontwikkelen totdat je on­berispelijk en volleerd bent. The New English Bible vertaalt het zo: “There must be no limit to your goodness, as your heavenly Father’s goodness knows no bounds”.

Deze vertalers hebben in­vulling gegeven aan het begrip volmaaktheid. Ze laten iets zien van de kwaliteit van de volmaakt­heid die zich ontwikkelt in een relatie met God. Er moeten geen grenzen zijn aan jouw goedheid, omdat de goedheid van jouw Vader geen grenzen kent. Jij mag enkel goed zijn omdat je Vader zo is! Dat is pure volmaaktheid, ook voor mensen bestemd.

In de relatie tussen God en mens ontwikkelt zich het Leven. Daar is het dagelijkse leven een af­spiegeling van de relatie tussen God en Jezus. Dagelijks mag je ervaren dat je één van de Zonen Gods mag zijn. Dan kun­nen de geloofswaarheden in hun context geplaatst worden en is de mens één doordat leer en leven één zijn. 

 

Zoon van het licht (gedicht) door Piet Snaphaan

Geboren Koning, Zoon van God,

van ’t licht, dat eeuwig straalt.

U brak door ’t duister van de nacht,

op aarde heeft U het al volbracht,

de hoogste prijs betaald.

 

Geboren Koning, eeuwig heil,

heeft U daardoor bereid.

Als Redder van de mens in nood,

verbrak U banden van de dood,

‘ de mens van angst bevrijd.

 

Geboren Koning, Vredevorst,

daarvoor bent U gekomen.

De mens die was van Gods geslacht,

heeft U terug bij Hem gebracht,

om eeuwig er te wonen!

Piet Snaphaan

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (3)

De vier grond-elementen van het plan Gods

We komen nu aan een paar punten toe waar in feite de hele Bijbelse boodschap op gebouwd is. Het gaat om de kernbegrippen: ruimte, tijd, woorden en namen.

Ruimte.

Hemel en aarde vormen de ruimte waarin het plan van God zich gaat, afspelen.

Tijd.

Het Bijbelse denken spreekt altijd over dagen. Vandaar dat het scheppingsverhaal opgebouwd is uit zeven dagen. Als Jakob moet vertellen hoe oud hij is, zegt hij: “De dagen mijner jaren zijn… “. In Psalm 90 vers 12 (Ps. 090:012)lezen wij: “Leer ons onze dagen tellen”. En Jezus spreekt in Lucas 17 over “de dagen van de Zoon des mensen”. Dagen vormen de tijd die God de mens geeft om geschiedenis te maken.

Het Hebreeuwse woord voor ‘dag’ kan zijn: 12 uur, 24 uur of een onbepaalde periode. Openbaring 1 vers 10 (Openb. 01:10) spreekt over “de dag des Heren”. Het woord ‘aeoon’ of ‘olam’ betekent tijdperk of eeuw; tijd, eeuwigheid. ‘ad olam’: tot in eeuwigheid. ‘me olad ad olam’: van eeuwigheid tot eeuwigheid. ‘Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God’. ‘Van oertijd tot eindtijd zijt Gij God’. ‘olamien’ betekent eeuwigheden of tijdperken. Van huis uit betekent het toch een bepaalde periode. Een bepaalde olam wordt gevolgd door een nieuwe olam. Er wordt gesproken over ‘de tegenwoordige eeuw’ en ‘de toekomende eeuw’: olam hasar en olam haba. Het zijn twee tijdperken ofwel aeonen. Wij behoren in feite bij de toekomende eeuw. Vanaf het begin wordt er gedacht in ‘dagen’.

Woorden.

Er gaat iets gebeuren in de ruimte en de tijd. Door middel van het woord van God gaat er iets geschieden. Vandaar dat Johannes kon schrijven: “In den beginne was het woord”. Alles wat geschiedt, geschiedt door het woord. Het zijn woorden die Gód spreekt, maar ook woorden die mensen spreken. Vandaar dat het hele plan Gods gebouwd is op het gesprek. De mens wordt van meet af aan in gesprek gezet: in gesprek met God en in gesprek met zijn medemens. Je kunt alleen mens zijn’ in de dialoog. Je bent nooit mens op je eentje.

Namen.

We zien in Genesis al dat er namen gegeven worden. Namen hebben altijd een betekenis; ze vormen een wezensaanduiding. Zoals je naam is, zo ben je. Het is frappant dat het ook al speelt in het scheppingsverhaal. In de regel kun je zeggen dat als namen met nadruk geponeerd worden, zij een program inhouden. In onze tijd ligt het anders. Wij gaan uit van het Bijbelse principe. Ruimte, tijd, woorden, en namen zijn de grondelementen waarmee het plan van God werkt.

Er is nog een punt dat samenhangt met ‘woorden’. In het eerste scheppingsverhaal staat tien keer: “En God sprak… Je kunt het eerste scheppingsverhaal samenvatten als ‘de tien woorden’. Als Gods gedachte van Hem uitgaat, gaat het woord geschieden. Door tien woorden werd de hele schepping tot stand gebracht. Maar ook door tien woorden werd het rijk van de farao tenietgedaan en werd de oude wereld af gesneden. En door tien woorden (de tien geboden) kreeg het volk richting en werd de nieuwe wereld geopend.

De uitdrukking ‘Woest en ledig’

Het scheppingsverhaal begint met ‘hemel en aarde’, maar er wordt éérst iets verteld over de aarde: “De aarde nu was woest en ledig”. Wat van de aarde gezegd wordt is iets waar een soort rijmvorm in zit: ’tohu wa bohu’. In de vertaling moet je het rijm handhaven. Nauwkeurig vertaald betekent tohu: ordeloos en bohu: vormeloos. ‘De aarde nu was ordeloos en vormeloos’. De uitdrukking ‘woest en ledig’ komt driemaal in de Schrift voor. (We noemen de Schrift gemakshalve het oude testament. Ik spreek liever van de Schrift). In de tweede plaats komt ‘woest en ledig’ voor in Jesaja 34 vers 11b (Jes. 34:11b): “Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid”. Het meetsnoer van tohu en het paslood van bohu. Het is een gericht, een stuk verwoesting of verderf wat over Edom komt. In Jeremia 4 vers 23 (Jer. 04:23) zien we het scheppingsverhaal achterstevoren: “Ik zag de aarde, en zie, zij was woest en ledig; ik zag naar de hemel en zijn licht was er niet”. Jeremia 4 vers 25 (Jer. 04:25): “Ik zag, en zie, er was geen mens, en al het gevogelte des hemels was weggevlogen”. Ook hier zien we ‘woest en ledig’ in verband met een stuk onheil, een stuk afbraak dat komen zal. (Tohu wa bohu).

Veel mensen veronderstellen dat tussen vers 1 en 2 van Genesis 1 de val van Lucifer heeft plaatsgevonden. Daardoor zou de aarde woest en ledig zijn geworden. Het zóu kunnen, maar het blijft een veronderstelling. Er zijn een paar aanwijzingen voor wat betreft het ‘woest en ledig’. Ik geloof dat in Genesis 1 wordt uitgebeeld dat ‘scheppen’ niet zo vanzelf gaat. Je zou zeggen dat er tegenkrachten werkzaam zijn. In de Bijbel zie je vaak dat het strijd kost als God gaat scheppen. De schepping wordt ook vaak uitgebeeld als een bevrijding. Als God gaat scheppen moet Hij bepaalde tegenkrachten overwinnen.

De strijd tegen de vloed

We zien in Genesis 1 vers 2 (Gen. 01:02) dat de Geest de strijd gaat aanbinden tegen de vloed. “Duisternis lag op de vloed”. Vloed (tehom) betekent eigenlijk: oervloed. Vanuit de grondbetekenis: draaikolk, chaos water. Het woord ‘vloed’ is in de Septuagint vertaald met ‘abussos’: het onpeilbare. Abussos is het woord voor afgrond. De Statenvertaling zegt: “Duisternis was op de afgrond”. In Openbaring 9 gaat de afgrond open. De geesten zeggen tegen Jezus: “Werp ons niet in de afgrond”. Op deze manier krijgt het woord ‘vloed’ een geladen betekenis.

Het woord ‘vloed’ komt onder andere voor in:

  1. Het scheppingsverhaal;
  2. Bij Noach;
  3. Bij de doortocht door de Schelfzee, als farao met zijn hele legermacht in de vloed verdwijnt;
  4. Bij Jona. In hoofdstuk 2 zegt hij: “De wateren van de vloed overstroomden mij”. Telkens verheft de oervloed zich tegen God. Tehom (vloed) is in het Babylonisch: Tiamat;’ bij de Babyloniërs gezien als een god. De vloed was een god, die scheppende kracht had. Tiamat was de’ god van de oerwateren.

Het Bijbelse scheppingsverhaal zegt: ‘Die vloed is geen god, maar de vloed is aan Gód onderworpen’. Dit is een prediking die bevrijdend werkt. Iemand heeft het eerste scheppingsverhaal ‘het anti-godenlied’ genoemd. In het scheppingsverhaal worden de góden van de omliggende volkeren stuk voor stuk ontmaskerd. Het lijkt een aftelrijmpje. Op het eind van het scheppingsverhaal blijft er slechts één God over: de Schepper van hemel en aarde.

De afgang der goden

Het volk Israël zat temidden van de heidense volken. Het scheppingsverhaal uit Genesis is eigenlijk een strijdlied dat Israël gezongen heeft tegen al de godsdiensten er omheen. Bij de heidense volken waren zon, maan en sterren góden. God zegt: ‘Aanbid ze niet en vereer ze niet, maar aanbid Mij, want Ik heb ze gemaakt. Het zijn schepselen’. Alle góden worden naar beneden gehaald en op hun plaats gezet. Het is de afgang der góden. Ze moeten het veld ruimen voor de ware God, de Schepper. Het hele oude testament is een anti-heidens getuigenis.

De Israëlieten moesten getuigen tegen de heidenen en tegen de góden van die volkeren. In de Babylonische ballingschap heeft het scheppingsverhaal enorm veel betekenis gekregen. De Israëlieten zaten temidden van die zon, maan en sterren. Zelf hadden ze niets, geen tempel en geen godenbeelden. Dan gaan ze het scheppingslied uit Genesis zingen: ‘Onze God staat boven de zon, de maan en de sterren. Hij is de Schepper’. Ze zingen hun anti-heidens getuigenis.

Zo is het ook in ónze dagen. Echte prediking is altijd ergens vóór, maar haakt ook altijd ergens op in. Iets wat iedereen al weet hoef je niet te prediken. Je gaat prediken om dwalingen te weerleggen, om de waarheid te laten zien tegenover alles wat de mens op een dwaalspoor brengt. Zo handelden de ballingen ook. Het was voor hun een levensnoodzaak. De omringende volkeren hadden ook hun scheppingsverhalen. Daarom moesten zij met hun scheppingsverhaal komen, zoals het écht geweest was.

De Geest Gods boven de wateren

“De Geest Gods zweefde over (of boven) de wateren” Genesis 1 vers 2b (Gen. 01:02b). ‘Zweven komt tweemaal voor in de vijf boeken van Mozes. In Genesis 1 vers 2 en in Deuteronomium 32 vers 11 (Deut. 32:11), waar de arend over zijn jongen zweeft. De torah van Mozes begint én eindigt ermee. Als de mensen in Deuteronomium 32 vers 11 hoorden lezen, herinnerden zij zich Genesis 1 vers 2. De Geest is dezelfde als de arend. De Geest zweefde over de wateren om ze op orde te brengen en zweeft ook over de jongen, om ze hun plaats te wijzen. De Geest wijst de wateren hun plaats en Hij wijst de volkeren hun plaats.

De opstanding van het nieuwe leven

“En God zeide: Er zij licht… ” Genesis 1 vers 3a (Gen. 01:03a). Dit is het eerste woord van de tien woorden. God begint te spreken: “Er zij licht!” Letterlijk: “Er geschiede licht!” Het licht gaat er niet zomaar zijn, maar het licht gaat geschieden. Als God spreekt gaat er altijd iets geschieden.

“En God zag dat het licht goed was… ” Genesis 1 vers 4a (Gen. 01:04a). Letterlijk: “God zag het licht dat het goed was… ” God zegt: ‘Ik sta er helemaal achter’.

“… en God maakte scheiding tussen licht en duisternis” Genesis 1 vers 4b (Gen. 01:04b). Er wordt in het scheppingsverhaal tweemaal scheiding gemaakt:

  1. tussen licht en duisternis en
  2. tussen wateren en wateren.

“En God noemde het licht dag en de duisternis noemde hij nacht” Genesis 1 vers 5a (Gen. 01:05a). ‘Noemen’ is in de Bijbel altijd ‘roepen’. Je geeft iemand niet zijn naam, maar je roept zijn naam. God roept het licht en zegt: ‘Jij bent de dag’; en Hij roept de duisternis: ‘Jij bent de nacht. God begint met het licht. Genesis 1 is in feite een roepingsverhaal. Het ‘is interessant om te weten dat de vroege christenen Genesis 1 in de paasnacht hebben gelezen, als het licht gaat overwinnen. Het is dé opstanding van het nieuwe leven.

“Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag” (letterlijk: één dag)

Genesis 1 vers 5b (Gen. 01:05b). In Gods gedachten komt er na de avond altijd een morgen. Bij God heeft de avond nooit het laatste woord.

(wordt vervolgd).

 

De geboorte van de vrede door Evert van de Kamp

“Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde;

Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard” Matteüs 10 vers 34 (Matt. 10:34).

Vrede waar ben je?

Wereldwijd klinkt door de vele eeuwen heen de schreeuw om vrede. Naar­mate het tumult in de wereld toeneemt, verme­nigvuldigt zich de roep om vrede. Paus Johannes 2 heeft samen met de religieuze leiders van twaalf wereldgodsdiensten, 160 man sterk, in Assisi een gebedsdag voor de vrede gehouden. Aldert Schipper stelde in ‘Trouw’ terecht de vraag: ‘Voor welke vrede baden ze in Assisi?’ Is het inderdaad geen onzin als er niet bij gezegd wordt voor wel­ke vrede men bidt?

Barnard dichtte:

‘O lieve Heer, geeft vrede aan allen hier beneden die uitzien naar uw feest, opdat de mensen weten; uw heilige profeten zijn niet verblind geweest’.

Best begrijpelijk, gezien alle puinhopen om je heen. Jezus draait het toch lie­ver om. Zijn opdracht aan de mens is: vrede, de vrede van Hem, teweeg brengen. “Zalig de vrede­stichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden” Matteüs 5 vers 9 (Matt. 05:09).

Want de vrede ging weg van de aarde. In Genesis verkocht Adam de harmo­nie. En in Openbaring 6 vers 4 (Openb. 06:04) lees ik: “En een tweede, rossig paard, kwam, en hem, die er op zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij el­kaar zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven”.

Overal de roep om vrede! Hoe krijgen we de ware vrede terug? Niemand is gebaat met een vrede die. slechts schijn is. Vrede waar ben je?

Zwaard des vredes

Ogenschijnlijk brengt , Jezus de vrede op aarde ook al niet, blijkens zijn woord: “Denk niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde, maar het zwaard”. Wie deze tekst zo simpelweg leest en verder niets meer, kan zich deerlijk vergissen. Verander het woord ‘vrede’ maar eens in ‘schijnvrede’ en het wordt al duidelijker.

Het zwaard, beeld van het Woord Gods, brengt scheiding. Scheiding tus­sen de ware vrede en de schijnvrede. Met welke bedoeling? Om alles te vernietigen wat iemands bevrijding in de weg staat. Zo bracht het zwaard van Salomo eens de werkelijke oplossing: rust,’ vrede, en harmonie 1 Koningen 3 vers 16 tot en met 28 (1 Kon. 03:16-28).

Mensen maken kapot om kapot te maken. Mensen kunnen zichzelf vernie­tigen en soms doen ze dat ook. Mensen trekken voort in het spoor van de duivel, inspirator van alle ongerechtigheid. Gods handelen is geheel anders. God verandert het kwade met één be­doeling: Om het goede te bevrijden. Om de ‘goede mens’ te bevrijden; de misleide, verwarde mens. Met het zwaard des vredes. Is dat niet positief?

Een gezegend zwaard

Die bevrijding van de mens wordt God lang niet altijd in dank af genomen. Waar schijnvrede en schijngeluk worden ontmaskerd, de vinger wordt gelegd bij onwetendheid en ongehoor­zaamheid, komt menigeen in de weer. Wat een be­zwaren ineens! Wie zijn leven bouwt op een niet be­vrijd leven, krijgt te maken met het zwaard van Jezus. Menselijke vrede, rust en vreugde worden geestelijk stevig aan de tand gevoeld. Heel heil­zaam voor wie werkelijk met de Heer verder wil. Wat heeft een mens aan schijnvrede en schijngeluk? Niets immers?

Jezus wil onze echte vrij­heid en vrede. Satans zwaard Openbaring 6 vers 4 (Openb. 06:04) ver­nietigt. Het zwaard van Jezus, het Woord van God, behoudt. Het Woord van God brengt in ons leven altijd een gezegende schei­ding voort Hebreeën 4 vers 12 en 13 (Heb. 04:12-13). Ook tussen de ware vrede en de schijnvrede. Anders gezegd: Het zwaard van Jezus brengt uitsluitend de ware vrede voort.

Het zwaard bewerkt twee­dracht. In de mens zelf en tussen de mens en zijn omstandigheden. In het Grieks staat voor het woord ’tweedracht’ ‘dicha- sai’, dat is: in tweeën verdelen. Een mens moet namelijk volkomen ge­scheiden worden van elke macht der duisternis.

Dat vermag nu het Woord, mits wijzelf dat toelaten in ons leven. De Geest moet zijn werk kunnen doen. Geboorte van de vrede!

Jezus, de enige vredevorst

Geen enkele vredesbewe­ging is in staat de vrede Gods te scheppen. Elke poging daartoe vanuit de mens loopt dood. Op deze natuurlijke wijze wordt geen werkelijke vrede op aarde gerealiseerd. Echte

Echte vrede komt daar tot stand waar de mens zijn eigen ‘vredestichter’ wordt. Die mens ontdekt: Hij, Jezus is mijn vrede. Dit woord uit Efeze 2 vers 14 (Ef. 02:14) mogen wij best eens op onszelf betrekken. Christus maakt de twee tot één. De vijandschap in jezelf verdwijnt. Het zwaard verdrijft de dis­harmonie, de onvrede.

Het wordt voluit: “Mijn vrede geef Ik u, Mijn vrede laat ik u” Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27). Maar niet gelijk de wereld die geeft. Daar is het surrogaat. De vrede van Jezus is betrouwbaar. Zouden ze in Assisi om die vrede gebeden hebben?

Het leven van Jezus was één voorbeeld van vrede. Hij leefde in volmaakte gemeenschap met de Vader. Zijn vrede in God bleef volkomen ongestoord, on­danks alle laster, boosheid en kwaadsprekerij. Niets of niemand kon die vrede aantasten.

Tot diezelfde goddelijke vrede roept God ons op 1 Korinthe 7 vers 15 (1 Kor. 07:15). Jezus sprak: “Dit heb Ik tot u gespro­ken, opdat gij in Mij vre­de hebt” Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33). God wil zijn vrede in ons open­baren, de vrede van Je­zus. Geen vrede die daar wat op lijkt, maar precies diezelfde vrede. Die vrede gaat alle verstand te bo­ven Filippenzen 4 vers 7 (Filip. 04:07).

“Barmhartigheid, vrede en liefde worde u verme­nigvuldigd” Judas 2 (Judas 01:02).

Hoe lieflijk op de bergen zijn de voeten van hem, die brengt goed nieuws. Die heil en vrede proclameert en die ons zegt: Mijn God heerst! Die vrede van Jezus, de onverstoorbare, onkwets­bare vrede, hebben we nodig in elke situatie van ons leven, in elk detail van ons leven. Met die vrede houden wij ons be­zig op de weg naar het Vrederijk van de Vrede­vorst. Daarom is het: Ik wens u een gezegend Kerstfeest in de ware vrede van Hem, Die alle dingen nieuw maakt! Het is de Geest, Die dit door het blijde, onveranderlijk heerlijk evangelie bewerkt. Open uw hart, laat de vrede van God u over­stromen!  

 

Intermezzo door Gerry Velema

Zo gaat dat in een huis waar de Heer woont!

Er ligt een klein jongetje in zijn bed. Dat is ’s nachts niet vreemd maar overdag wel. Nee, hij is ook niet ziek, maar door zijn moeder naar boven gestuurd, omdat zijn gedrag niet meer binnen de grenzen van de maatstaven van zgn. moeder bleven. Hij was dus stout geweest. Grote mond, niet luisteren naar wat er gevraagd werd daarna nog eens op een storende manier gaan huilen om zo nog te proberen iets gedaan te krijgen. Maar wat slechts werd bereikt, was dat moeder hem met een tik voor zijn billen naar boven heeft gestuurd. En nu? Spijt? Gevoelens van ‘dat had ik niet moeten doen’? Of die bij dit zesjarig jochie aanwezig zijn, is voor de moeder nog niet zo duidelijk. Maar ze wil het hem wel graag leren.

Eeuwenoude principes: je hebt verkeerd gedaan, je krijgt spijt en je vraagt vergeving en na het opruimen is alles echt voorbij.

Terwijl het jochie daar nog wat ligt na te pruttelen gaat de deur van de slaapkamer open. Mamma komt bij hem op zijn bed zitten en ze begint zomaar zachtjes te bidden, terwijl hij met zijn rug naar haar toe blijft liggen. Hij hoort wel wat mamma bidt. Of de Heer wil helpen dat alles tussen hun tweetjes weer goed wordt, of Hij mamma wil helpen een goede moeder voor hem te zijn en of Hij haar kleine vent wil helpen een gehoorzame knul te worden.

Als mamma ‘amen’ zegt, draait hij zich ineens naar haar toe. Hij wil zo graag even bij haar op schoot zitten. Zo, met die twee armen om hem heen, is het niet zo moeilijk om het weer goed te maken. Nee, die grote mond was niet goed van hem en hij wil het ook graag weer helemaal goed hebben. Ineens valt hem nog iets te binnen over school, iets heel leuks wat mamma nog helemaal niet weet.

Als alles weer ‘koek en ei'” is, probeert mamma duidelijk te maken dat de Here God hun samen toch echt geholpen heeft. (En zo ervaart ze het zelf ook wel degelijk). Maar dan blijkt dat het jongetje ook een eigen inbreng heeft en tot zijn moeders verbazing hoort ze hem zeggen: ‘Ja maar ik heb óók gevraagd of de Here God mamma naar boven wilde brengen toen ik nog op bed lag, nou en toen ben jij ook gekomen!’

Zo gaat dat nu in een huis waar de Heer woont, zo gaat dat waar Hij met Zijn liefde troont.

Troont op al onze handel,

want wij zijn met Hem – van groot tot klein – aan de wandel

 

Kerstfeest; een feest van blijdschap door Liesbeth Seepma

Ik zou je een paar gedachten willen doorgeven over het Kerstfeest, dat we heel binnenkort weer gaan vieren. Want het Kerst­feest is eigenlijk een feest dat je voortdurend kunt vieren, en niet alleen op 25 en 26 decem­ber. Kerstfeest is een feest van licht dat schijnt in de duisternis, een feest van leven, een feest waarin de liefde van God overvloedig door jou en mij mag heen stromen. Kerstfeest is een feest van bevrijding uit de gevangenis van de zonde en een overplaatsing in het Koninkrijk van God, zodat daardoor liefde, licht en leven steeds vrij­er en vollediger gaan functioneren. Het is een feest van genezing en herstel, een feest van de toekomst.

Laten we eens een stukje lezen uit de Bijbel, waarin wordt geprofeteerd over de ge­weldige toekomst die voor jou en mij is weggelegd. Een toekomst die mogelijk werd gemaakt doordat de Here Jezus als mens in deze wereld werd gebo­ren. Die prachtige profe­tie over ons leven staat beschreven in Lucas 1 vers 68 tot en met 80 (Luc. 01:68-80). Ik wil je voorstellen om deze profetie van Zacharias op je gemak een paar maal ach­ter elkaar te lezen en de woorden ervan goed op je te laten inwerken. Als je dat namelijk doet, gaat zo’n lofzang – die regel­recht werd geïnspireerd door de Heilige Geest! – ook voor jou léven. Je zult daarin steeds meer mooie aspecten gaan ont­dekken. Ik persoonlijk heb dat ook gedaan en de gedachten die ik daar­door van God kreeg, wil ik graag aan je doorgeven, want ze hebben voor mij het Kerstfeest een nieuwe dimensie gegeven, een grotere waarde dan die welke ik er voorheen aan hechtte.

Barmhartigheid en bevrijding

In deze lofzang/profetie van Zacharias komt Gods barmhartig­heid overweldigend over je heen. Hij is een God die oneindig veel van Zijn volk houdt. Hij houdt dit volk te allen tijde vast. Hij blijft daarvan hoge verwachtingen koesteren. In Lucas 1 vers 68 (Luc 01:68) staat dat Hij “naar Zijn volk heeft omgezien en het verlossing heeft ge­bracht”. Hij zag dat Zijn volk zich in een gevange­nis bevond en bevrijding nodig had.

Wie behoren eigenlijk tot dat volk van God? Dat volk wordt gevormd door die men­sen, die in hun leven zoeken, verlangen naar écht leven. Het is het verlangen naar leven zo­als je dat proeft in Psalm 42 vers 2 en 3 (Ps. 042:002-003): “Gelijk een hinde die naar water­beken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God”. Echter, helaas wordt dat grote, intense verlangen naar leven bij lang niet alle mensen bevredigd. Heel veel mensen zoeken koortsachtig, maar vin­den het niet… Hoe komt dat ?

Er is in de loop van de tijd een blokkade ontstaan die jou en mij, die ieder mens wil afhouden van licht en le­ven. En die blokkade, de zonde, wordt bedacht door degene die in ons leven het licht wil roven, die onze gedachten wil vertroebelen, die rem­mingen in ons leven wil aanbrengen: satan. Hij is het die het verlangen naar het goede – dat in ieder mens aanwezig is!(– overschreeuwt met zijn leugens. Hij is het die ons afleidt van het zoeken naar écht leven.

Maar dan komt God.

Hij ziet om naar Zijn volk. Hij zoekt naar Zijn volk. Dat heeft Hij altijd al gedaan. Vanaf het begin, vanaf de eerste zonde, riep Hij, vol innerlijke barmhartig­heid: “Adam, waar ben je?” Hij zoekt naar Zijn volk, naar jou en naar mij, want Hij heeft ons lief en Hij wil contact met ons hebben op God­delijk niveau. Daartoe zijn wij door Hem gescha­pen. God zoekt niet naar Zijn volk om het een pak op zijn falie te geven, maar… om het te verlossen!

Lees Lucas 1 vers 78 (Luc. 01:78) maar eens: “door de in­nerlijke barmhartigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen die gezeten zijn in duister­nis en schaduw des doods, en onze voeten te richten op de weg des vredes”.

God kijkt naar jou en mij om,’ met als doel ons te bevrijden en niet om te straffen. Wat een God hebben wij. Hij is vol van innerlijke barmhartigheid. Als jij misschien op dit moment gezeten bent in duisternis en schaduw des doods” , weet dan dat er een Op­gang uit de Hoogte is die jou wil beschijnen, die je voeten wil richten op de weg van de vrede. Er is Eén die je kan verlossen, die je kan redden uit de hand van je vijanden en allen die je haten Lucas 1 vers 71 (Luc. 01:71). Want God, onze God, is de Almachtige. Lees maar eens Psalm 68 vers 2 (Ps. 068:002): “God staat op, Zijn vijanden worden ver­strooid, Zijn haters vluchten voor Zijn Aan­gezicht”. Wat een macht spreekt daaruit. En die macht heeft Hij getoond door Zijn Zoon Jezus Christus geboren te laten worden. Jezus, Die aan het eind van Zijn leven op aarde zei: “Mij is ge­geven alle macht, in de hemel en op de aarde”. God heeft alle macht. Hij heeft, in en door Zijn Zoon, het laatste woord, en niet satan, al wil hij je dat maar al te graag wijsmaken.

Door de geboorte van Jezus Christus is er echter verlossing mo­gelijk geworden uit de macht die satan over ons leven denkt te hebben door middel van de zonde. In Romeinen 3 vers 23 (Rom. 03:23) zegt Paulus: “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijk­heid Gods”. Paulus be­doelt dat we door de zonde ‘bezet gebied’ zijn gewórden, en daardoor afgesneden zijn van de heerlijkheid die God ons heeft toebedacht, We kun­nen er niet meer bij, ze is ons afgenomen door de duivel. Maar wat gewel­dig dat dit Bijbelvers, Romeinen 3 vers 23, daarmee niet ophoudt: “én worden om niet ge­rechtvaardigd uit genade, door de verlossing in Je­zus Christus”. Dat wil zeggen dat voor jou en mij, voor ieder mens die wil, de toegang tot die heerlijkheid van God weer volkomen vrij is! Er is niets, maar dan ook niets dat ons daarvan meer mag of kan afhouden. Paulus zegt immers in 1 Korinthe 6 vers 12 (1 Kor. 06:12): “Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten”.

Wat is het heerlijk dat een volkomen bevrijding uit de ge­vangenis van de vijand mogelijk is, op elk ter­rein van je leven! Wat een uitdaging om aan die bevrijding te gaan werken. Je mag dat sa­men met de Heer doen.

Een hoorn van heil

Vanuit de bevrijding van de vijand die ons wil knechten, mogen we gaan genezen van alles wat de duivel kapot heeft gemaakt. Heil betekent namelijk heling, genezing. God heeft een grenzeloze portie heil voor ons klaarliggen! De duivel heeft je – door de zonde – van binnen beschadigd. Hij heeft als het ware ‘gaten gemaakt’ in de ‘mantel der gerechtigheid’ die elk mens van God krijgt op het moment dat hij wordt geschapen.

Maar God geeft je een nieuw kleed van heil, je krijgt een nieuwe mantel van gerech­tigheid. Je wordt door Jezus Christus immers gerechtvaardigd. Jesaja jubelt niet voor niets in Jesaja 61 vers 10 (Jes. 61-10): “Ik verblijd mij zeer in de Heer, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klede­ren des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, ge­lijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt”.

Wat mooi! In Gods ogen ben je een priester, de telg uit een koninklijk priesterschap. Je hebt een hoofdsieraad dat je mag ombinden. Een hoofdsieraad in plaats van as.

Ook dat profeteert de profeet Jesaja in Jesaja 61 vers 3 (Jes. 61:03). Héél Jesaja is overigens een hoofdstuk dat speciaal voor jóu geschreven is. Laat ook dit Bijbelgedeel­te eens goed op je inwer­ken, want het vervult je werkelijk met vreugde. Ook Jezus betrok dit hoofdstuk op Zichzelf. Dat doet Hij in Lucas 4 vers 17 tot en met 22 (Luc. 04:17-22). Jezus zegt daarbij in Lucas 4 vers 21 (Luc. 04:21): Heden is dit Schriftwoord voor jullie oren vervuld. Wat in Jesaja 61 wordt geschreven is wer­kelijkheid geworden, ook voor jou en mij.

Gods heil, Gods ge­nezing is weggelegd voor iedereen die van harte de Heer wil dienen. En dit alles is mogelijk geworden doordat God Zijn Zoon geboren liet worden op deze aarde, wat we met het vieren van het Kerstfeest ge­denken. Maar we mogen niet alleen dat feit op zich gedenken. Laten we ook vooral bedenken wat voor een toekomst daar­door voor ons mogelijk is geworden! Dan wordt het Kerstfeest werkelijk een feest met inhoud, een feest om elke dag te vieren. Een feest waar­door mogelijkheden zijn ontstaan die ons een hoopvolle toekomst bieden, zoals God dat vanaf het begin in gedachten had. In Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11) zegt Hij: “Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedach­ten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te ge­ven”.

God twijfelt niet aan onze toekomst. Die gaat komen. Het is alsof de Heer zegt tegen jou en mij: “Maak je toch geen zorgen! Ik, de Al­machtige, wéét immers, vanaf het begin, hoe Ik het in Mijn gedachten had en zo zal het wor­den”.

Ja, zó zal het zijn, zoals Zacharias het heeft gezien in Lucas 1 vers 74 (Luc 01:74): “Dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen, in heiligheid en gerech­tigheid, voor Zijn Aange­zicht, al onze dagen”.

En aan déze toekomst mogen jij en ik, in alle ontspanning en in volkomen rust, gaan wer­ken. God geeft ons daar­voor immers een heel men­senleven de tijd. Al onze dagen mogen we blij zijn met de verlossing door Jezus Christus en de toekomst met Hem.

Een heel fijn Kerstfeest gewenst, met daaraan verbonden een 1987, vól met datgene dat de Heer jou, héél persoonlijk, door Zijn Zoon wil geven.

 

Oud en nieuw (gedicht) door Piet Snaphaan

Al weer een jaar, zoals zo velen,

gleed in zijn tijd aan ons voorbij.

Zo gaat ’t met ieder jaargetij.

Wat gister oud was, is nu heden,

want ’t nieuwe jaar is ingetreden.

 

En ieder heeft zo zijn gedachten,

wat ’t oude jaar toch heeft gebracht.

Wat had men zelf van God verwacht?

Waar strijd was, was toch ook Gods zegen!

Herinneringen zijn gebleven.

 

De tijd gaat voort, jaar in jaar uit,

een cirkelgang van alle dagen.

Tot ’t uur van volheid heeft geslagen:

Oud jaar is dan voorgoed voorbij,

’t blijft eeuwig nieuw, voor u en mij!

Piet Snaphaan

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te  Dorsthorst (4)

Wat geen oog heeft gezien…

Wij zijn door God bestemd tot heerlijkheid, schreven we in de vorige aflevering van deze serie. (deel 3). Nu zal menigeen de neiging hebben, te zeggen: ‘Hoe kan dit allemaal geschieden, ik ben toch maar een mens?’ Een dergelijke gedachte komt voort uit de erfenis van twintig eeuwen christendom, waarin de mens is voorgesteld als een nietig, zondig en slecht wezen, die, als hij al niet totaal verdorven is, dan toch zeker onbekwaam is tot enig goed. Dat zijn leringen van vrome geesten, dwaalgeesten en leugengeesten; kortweg leringen uit de duivel, de vader der leugen Kolossenzen 2 vers 23; 1 Timoteüs 4 vers 1; 2 Johannes 8 vers 44 (Kol. 02:23; 1 Tim. 04:01-02; Joh. 08:44).

De Bijbel – het woord van God – spreekt van Genesis tot Openbaring over de bestemming van de mens in eeuwige heerlijkheid. Dat is het evangelie, de blijde boodschap. De grote apostel Paulus schrijft in 1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07: “Maar wat wij spreken, als geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid”. En dan citeert hij de profeet Jesaja en zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” 1 Korinthe 2 vers 9 (1 Kor. 02:09).

Ik zal u Mij tot bruid werven

Als we nog even terugkijken naar de bewoners van het hemelse Jeruzalem, dan valt het op dat de mens zich tussen de hemelse wezens bevindt in de geestelijke wereld. Wat ook opvalt is, dat de mens daar niet een ondergeschikte plaats vervult, maar daar is als een woonstede Gods in de Geest Efeze 2 vers 22 (Ef. 02:22). Zonder de mens heeft God, die Geest is, dus geen woning! En tenslotte valt ook nog op dat de mens in die hoedanigheid, niet beneden de engelen staat, maar, evenals God, door de engelen gediend wordt Hebreeën 1 vers 11 (Heb. 01:11).

In de mens heeft God zich dus een lichaam bereid. Nog een ander beeld wat de Bijbel gebruikt, is de man-vrouw relatie. Bij de verbondssluiting op de Sinaï was dat als een huwelijk waarin man en vrouw elkander trouw beloofden Exodus 19 vers 1 tot en met 8 en Exodus 24 vers 1 tot en met 8 (Ex. 19:01-08; Ex. 24:01-08). Als het volk dan afvalt en hoereert met andere, góden, zegt de profeet Jeremia: “Bekeert u, gij afkerige kinderen! , spreekt de Heré, want Ik heb u getrouwd en Ik zal u aannemén” Jeremia 3 vers 14a Statenvertaling (Jer. 03:14a).

De profeet Hosea profeteert van de voor ons bestemde genade 1 Petrus 1 vers 10 (1 Petr. 01:10) en spreekt over “te dien dage”. Dat is de uitdrukking voor ‘de tijd die komen zal’, voor ‘de dag des Heren’ of ‘de eindtijd’. Hij zegt: “En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des Heren, dat gij Mij noemen zult: mijn man en niet meer: mijn Baal” Hosea 2 vers 15 (Hos. 02:15). En Hosea 2 vers 18 en 19 (Hos. 02:18:19) zegt: “Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig; Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen”.

Uiteraard is deze huwelijksverhouding een beeld van een geestelijke situatie, waarin de eenheid en de trouw worden uitgebeeld. Paulus zegt daarom: “Want zegt Hij (God): die twee zullen tot één vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht is één geest met Hem” 1 Korinthe 6 vers 16 en 17; Genesis 2 vers 24 (1 Kor. 06:16-17; Gen. 02:24). Zoals man en vrouw zijn als een hulp voor elkaar Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18) en door de gemeenschap in het huwelijk zijn tot één vlees voor hun hele (natuurlijke) leven, zo is de mens die God schept tot een hulp tegenover God en één geest met Hem voor eeuwig in dat beeld van die intieme huwelijksrelatie.

Niemand komt tot de Vader dan door Jezus

In deze ‘eenwording’ is Jezus Christus, de, van voor de grondlegging der wereld bedoelde enige zoon van God, de verbindingsschakel tussen God en de mens. Zie hiervoor Efeze 1 vers 3 tot en met 14 (Ef. 01:03-14). Hij is het hoofd van al wat in de hemel en op aarde is. Hij is het verbondshoofd van de nieuwe wedergeboren schepping, zoals Adam van de eerste of natuurlijke schepping. Hij is in het hemelse Jeruzalem als de Heer der heren, als de Koning der koningen en als de Hogepriester der priesters. In die hemelse       stad is ook Zijn bloed der besprenging Hebreeën 11 vers 24 (Heb. 11:24), dat altijd reinigt van alle zonden 1 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 01:07).

In Hem is als de Zoon des mensen – de vertegenwoordiger van de mensheid – en als de Zoon van God – de vertegenwoordiger van God – deze éénwording met God tot volheid en openbaring gekomen. In het Hogepriesterlijk gebed (Johannes 17) spreekt Jezus van ‘volmaakt tot één’. Dat is op geen enkel punt meer te scheiden. Wat van de Vader is, is van Jezus en omgekeerd, maar; ook: wat de Vader is, is Jezus. “Ik en de Vader zijn één” Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30) en: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). (Dit betekent natuurlijk niet letterlijk dat Jezus de Vader geworden is en de Vader Jezus. Het zijn en blijven twee persoonlijkheden).

In Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09) zegt Paulus: “Want in Hem (Jezus Christus) woont al de volheid der godheid lichamelijk”. Dus Vader en Zoon volmaakt tot één. (Denk aan het beeld van het huwelijk). Jezus Christus is in dat hemelse Jeruzalem als de uitvoerder van Gods plan. Hij heeft van de Vader – als enige Zoon en erfgenaam – daartoe alle macht gekregen in de hemel en op aarde en zal de gemeente tot volheid brengen door de Heilige Geest, waar Hij ook de beschikking over heeft gekregen Handelingen 2 vers 33 (Hand. 02:33).      

De ontelbare engelenschare, die ook in dat hemelse Jeruzalem is Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22), helt helpt mee het plan van God met de mensheid te volvoeren. Dit plan van God omvat in de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, maar geldt ook voor de volkeren en voor de miljarden die op zullen staan uit de dood Openbaring 21 vers 11 tot en met 15 (Openb. 21:11-15) en door middel van Jezus Christus en de gemeente deel zullen hebben aan het heil en de volheid Gods. Daarbij zullen de engelen een dienende taak verrichten. “Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die het heil zullen beërven?” Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14).

Wij zien dus dat God de mens geschapen heeft als kroon van Zijn schepping met de enorme mogelijkheid en doel van natuurlijk wezen te metamorfoseren tot geestelijk wezen, door Jezus Christus, en een éénheid met Hem te vormen.

de natuurlijke ontwikkeling.

De niet-wedergeboren natuurlijke mens is dood voor enige ontwikkeling in het Koninkrijk Gods. Hij is onder de wet van zonde en dood, waarvan alleen door Jezus Christus verlossing is Genesis 2 vers 17; Romeinen 8 vers 2 (Gen. 02:17; Rom. 08:02). Paulus zegt dat een ieder die niet levend gemaakt is met Christus, dood is door overtredingen en zonden Efeze 2 vers 15; Kolossenzen 2 vers 13 (Ef. 02:15; Kol. 02:13).

Heeft de natuurlijke mens dan geen geestelijke ontwikkeling? Ik geloof dat we duidelijk twee niveaus van ontwikkeling in de mens kunnen onderscheiden. In de eerste plaats is er een geestelijke ontwikkeling die bij de aarde behoort. Naast de lichamelijke groei en ontwikkeling is er ook een ontwikkeling van het verstand, gevoelsleven, de wil, maar alles op aards niveau. De ziel en de geest richten zich op het natuurlijke en zichtbare. Dat begint al heel vroeg bij ieder mensenkind, dat op aarde geboren wordt.

Waarnemen, onderscheiden, kennen en herkennen, luisteren en spreken, geloven, denken en verwoorden, kennis, inzicht, wijsheid, gevoelens, begeerten, enz.

Zo maakt ieder mens een geestelijke ontwikkeling door die bij de aarde hoort. Sommigen ontwikkelen zich tot briljante denkers, deskundigen op velerlei gebied, grote en sterke geesten, die landen, volken en instellingen besturen, waardoor een geordend leven op aarde mogelijk is. Ook op het gebied van techniek, kunst en cultuur is er ontwikkeling in grote verscheidenheid. Dit alles is in overeenstemming met het scheppingswoord: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar” Genesis 1 vers 28b (Gen. 01:28b).

Bij dit alles wordt men wel vanuit de geestelijke wereld beïnvloed, zonder dat men zich dat bewust is. Paulus zegt: Ze wandelen “overeenkomstig de loop dezer wereld; overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid”. Ze handelen “naar de begeerten en wil van het vlees en van de gedachten” Efeze 2 vers 2 en 3 (Ef. 02:02-03).

Maar al leven wij in een tijd van enorm verval, toch is alles wat de mens voortbrengt nog niet slecht en demonisch. Ieder mens is van Gods geslacht Genesis 1 vers 27 en Handelingen 17 vers 28c (Gen. 01:27; Hand. 17:28c) en draagt van daaruit in zijn diepste innerlijk de ingeschapen wetten Gods. Paulus zegt dat er heidenen zijn die zo vanuit de wet die in hun harten geschreven is, van nature doen wat de wet gebiedt Romeinen 2 vers 14 en 15 (Rom. 02:14-15). Naarmate deze ingeschapen wetten nog functioneren in het geweten, door een bescherming hiervan in de opvoeding en door de aardse wetgeving – voor zover die hierop nog aansluit – kan een natuurlijk mens zich zo ontwikkelen tot een verstandig en moreel goed functionerende persoonlijkheid. En zoals de kinderen beschermd worden door de heilige engelen Matteüs 18 vers 10 (Matt. 18:10) , geloof ik, dat ook ieder mens waarin nog iets van het goddelijke functioneert, bescherming geniet van de heilige engelen. Maar het brengt hen niet in het Koninkrijk van God, evenmin als een stipt godsdienstig leven of een grote theologische kennis. Dat blijkt duidelijk uit het gesprek wat Jezus heeft met Nicodemus Johannes 3 vers 1 tot en met 13 (Joh. 03:01-13) en uit het leven van Paulus, die toch wel een godsdienstige jood was Filippenzen 3 vers 5 en 6 (Filip. 03:05-06).

De geestelijke ontwikkeling

Het andere (tweede) niveau van geestelijke ontwikkeling is een ontwikkeling in de geestelijke onzienlijke wereld, in het Koninkrijk Gods. Niet dat een mens dood is door zonde en overtredingen Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01) is door God gewild, maar wel deze volgorde van ontwikkeling. Eerst het natuurlijke en dan het geestelijke, zegt Paulus in dit verband 1 Korinthe 15 vers 46 (1 Kor. 15:46). Een gezonde natuurlijke ontwikkeling (ik bedoel niet een bijzondere geleerdheid) is een belangrijke basis voor een gezonde geestelijke ontwikkeling.

De wedergeboren mens is uit de geestelijke dood opgestaan, leeft en ontwikkelt verder in de natuurlijke zichtbare wereld, daar tegelijkertijd leeft en ontwikkelt hij nu ook in de geestelijke wereld – in het Koninkrijk Gods – en neemt daar zijn plaats in. Hij leeft nu in twee werelden, waarin het leven in de geestelijke wereld steeds meer de overhand krijgt en ook het leven in het natuurlijke meer en meer gaat bepalen. De gedachtenvorming vindt nu plaats door het woord van God en de werking van de Heilige Geest. Dit vernieuwt en hervormt de mens Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) tot een geestelijk wezen, wat uitloopt op de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13).

En dan zegt Paulus in 1 Korinthe 15 vers 45 tot en met 49 (1 Kor. 15:47-49): “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijke (de natuurlijk geboren mensen), en zoals de hemelse (Jezus Christus) is, zijn ook de hemelse (de weder- of bovennatuurlijk geboren mensen). En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”.

Met dit geweldige doel en met deze mogelijkheid heeft God de mens toegerust bij de schepping en is in ieder mensenkind dat op aarde geboren wordt – ingeschapen – aanwezig. Ook het verlangen hiernaar ligt in de mens besloten. Prediker 3 vers 11 vertaling Obbink (Pred. 03:11) zegt dat God de eeuwigheid. behoefte in het hart van de mens heeft gelegd. Zo heeft Hij hemel en aarde geschapen en toegerust om deze mogelijkheid van natuurlijke en geestelijke ontwikkeling volkomen te realiseren.  

(wordt vervolgd).

1986.11 nr. 275

1986.11 nr. 275

Wat doen wij met onze opdracht? Door Gert Jan Doornink

“Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping” Markus 16 vers 15 (Mark. 16:15).

De grote opdracht van Jezus, om het evangelie in de gehele wereld te verkondigen, is een onderwerp om ons van tijd tot tijd op te bezinnen. Het is van het allergrootste belang dat de uitvoering van deze opdracht voor elk kind van God (en dus ook voor de gemeente van Jezus Christus in zijn totaliteit) op de eerste plaats staat, willen wij optimaal functioneren in het plan van God. We kunnen onmogelijk in de wil van God staan als we niet gehoorzaam zijn aan de opdracht van Jezus en deze zo goed mogelijk trachten uit te voeren.

De inhoud van onze opdracht

Wat houdt deze opdracht nu in? Toen Jezus op aarde was, maakte Hij in ieder opzicht de wil van God openbaar. Deze wil is voor ieder mens: Het goede, welgevallige en volkomene  Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Let wel: voor ieder mens, want “God onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch, dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9b (2 Petr. 03:09b). De liefde van God is allesomvattend! Johannes 3 vers 16 en Johannes 10 vers 10b (Joh. 03:16; Joh. 10:10b).

Jezus haalde de mens uit het rijk der duisternis en plaatste de mens in Zijn Koninkrijk. Hij gaf de mens zijn oorspronkelijke plaats, zijn oorspronkelijke status terug. Daarom ging het bij Hem niet alleen om zondevergeving (daar begon het mee), maar om de werkelijke verlossing uit de macht van satan. Dat blijkt ook wel uit het eerste optreden van Jezus als Hij in de synagoge te Nazareth voorleest uit het boek Jesaja: “De Geest des Heren op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). Als Hij dan het boek sluit en de ogen van iedereen op Hem gericht zijn, spreekt Hij deze bijzondere woorden: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” Lucas 4 vers 21 (Luc. 04:21). Jezus zei als het ware: Nu ga Ik in praktijk brengen, wat jullie zo even hebben gehoord. Ik ga de mensen die tot geloof in Mij komen, werkelijk verlossen uit de macht van satan. Ik ga hen werkelijk gelukkig maken.

Zo leerde Hij ook Zijn discipelen dat zij, door Hem te volgen, ook die volkomen verlossing konden beleven en op hun beurt weer konden doorgeven aan de andere mensen. Want zoals Hij gezonden was, werden ook zij gezonden, en zijn ook wij gezonden! Daarom moeten wij over de inhoud van onze opdracht ook nooit oppervlakkig denken. Het gaat er niet alleen om dat wij ‘zielen winnen voor Jezus’, maar dat het nieuwe leven van Christus in elk opzicht gestalte gaat krijgen. Wie dit facet over het hoofd ziet, maakt direct al een grote en kardinale fout. Jezus leefde in totale overgave aan Zijn opdrachtgever en heeft ons ook in dit opzicht een voorbeeld nagelaten 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). In de opdracht van Jezus komt dit ook duidelijk naar voren. Het gaat er niet alleen om dat wij ‘het evangelie prediken’, maar ook dat er werkelijke volgelingen van Jezus gevormd worden. In de opdracht zoals Matthéüs die onder woorden brengt, komt dit ook duidelijk tot uitdrukking: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons Aan wie moet het evangelie verkondigd worden?

Hierop is slechts één antwoord mogelijk: aan de ganse schepping! Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) spreekt over ‘in de gehele wereld’. En in hoofdstuk 28, wat wij zoéven al citeerden, staat: ‘maakt al de volken tot Mijn discipelen’. Behalve de tekst boven dit artikel denken wij ook aan de woorden van Jezus in Handelingen 1: “Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterst der aarde. Het evangelie is dus bedoeld voor de gehele wereld, voor alle mensen, niemand uitgezonderd.

We leggen hier even de nadruk op omdat sommige christenen de neiging hebben (en zelfs wordt het hier en daar wel geleerd) voor bepaalde categorieën mensen een uitzondering te maken. En dan denk ik aan de gedachte die hier en daar leeft dat bijvoorbeeld aan de Joden het evangelie niet gebracht behoeft te worden. Zij krijgen hun tijd nog, wordt er dan gezegd. Maar het gaat juist primair om het Joodse volk! En al hebben de Joden in de loop der eeuwen dan nog weinig van de doorwerking van het evangelie gezien bij vele gelovigen, in deze eindtijd gaat de groei naar de volle openbaring van Jezus in de waarachtige gelovigen door en zullen ook vele Joden daardoor tot jaloersheid verwekt worden en het verlangen krijgen Jezus te leren kennen.

Een andere categorie waarvan sommigen denken dat ze geen evangelie nodig hebben, zijn de kerkmensen. Velen van hen zijn echter niet wederom geboren. Maar ook velen die dat wel zijn, moeten veranderd worden, dat wil zeggen omgevormd worden tot échte christenen. En met echte christenen bedoel ik dan volwassen christenen. Dat zijn kinderen Gods, die de mannelijke rijpheid bereikt hebben en niet meer onmondig zijn. Zij worden niet meer heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer, maar openbaren meer en meer het beeld van Christus. Lees wat Paulus daarover schrijft in Efeze 4 vers 11 tot en met 16 (Ef. 4:11-16).

Om welk evangelie gaat het?

De groei naar de volwassenheid, die elk kind van God nodig heeft is ondenkbaar als niet het échte evangelie gebracht wordt. Er zijn in onze dagen vele soorten evangeliën, maar er is maar één evangelie dat beantwoordt aan de bedoeling van God, dat is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Van dit evangelie zei Jezus dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Enkele kenmerkende facetten van dit evangelie (ook wel het volle evangelie genoemd) zijn:

Het benadrukt de totale bevrijding uit satans macht. Het nieuwe leven in Christus behoort gestalte te krijgen in geest, ziel en lichaam. Paulus schrijft: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw;

Hij zal het ook doen” 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24). Het is dus duidelijk Gods wil dat Hij ons herstelt en omvormt naar het beeld van Jezus, waarbij wel de kanttekening willen plaatsen, dat het lichaam nog een verandering ondergaat, als het van een vergankelijk lichaam een verheerlijkt lichaam wordt. De uiterlijke mens vervalt, maar de innerlijke wordt van dag tot dag vernieuwd.

Als we het volle evangelie prediken, bevestigt de Heer Zijn Woord door tekenen en wonderen. Daar gaat het echter niet alleen om’ Er zijn kinderen Gods die in dit opzicht te eenzijdig hiermee bezig blijven en daardoor ‘beginstadiumchristenen’ blijven. Natuurlijk is het leven van een waarachtig kind van God in feite een aaneenschakeling van ‘wonderen’, maar ze ontstaan als het ware ‘automatisch’ als we gehoorzaam zijn, en niet als we krampachtig bezig zijn te forceren. In dit opzicht zijn er, ten opzichte van de lichamelijke genezing bijvoorbeeld, vele fouten gemaakt.

Het is Gods wil dat we het ‘eindstadium’ zullen bereiken, want alleen volwassen christenen zijn stabiel en onwankelbaar, trouw en volhardend. Daarom is geestelijke groei een absolute must. Geestelijke groei ontstaat als we ons laten leiden door Gods Woord en Gods Geest en onze plaats in een gezonde gemeente hebben ingenomen. Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) zegt: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof”. Alleen op deze wijze zullen we het einddoel – de volle openbaring van Jezus in ons leven – bereiken.

Wij zullen ons bewust moeten zijn van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten om van daaruit te kunnen strijden en te kunnen overwinnen. Efeze 2 vers 6 en Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:06; Ef. 06:12).

Wie zijn geestelijke plaats heeft ingenomen, maakt zich ook los (heeft zich losgemaakt) van natuurlijke, aardsgerichte leringen, die geen enkele geestelijke waarde hebben en alleen maar verwarring en verdwalen veroorzaken. Men heeft ‘dan ook een totaal verkeerde (ongeestelijke) visie op de eindtijd.

Wij mogen ons bewust zijn wie wij zijn in Christus:

een nieuwe schepping! 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Petrus zegt dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Opdracht en boodschap horen bij elkaar!

Uiteraard zijn er nog meer facetten van de volle evangelie prediking op te noemen, maar het gaat er dus vooral om dat wij er goed van doordrongen zijn dat de opdracht van Jezus om ’ het evangelie te verkondigen nooit losgekoppeld mag worden van de boodschap. Het gaat om de boodschap van het Koninkrijk. Wanneer de Heer ons het meerdere licht heeft geschonken, zijn wij ook verantwoordelijk dat dit meerdere licht ook de anderen bereikt. Adeldom verplicht! Juist in deze eindtijd is elke vorm van compromis uit de boze! Laten we getrouw zijn om het volle evangelie door woord èn daad te verkondigen. Want temidden van een (door satan veroorzaakt) ontaard en verkeerd geslacht zijn wij geroepen als lichtende sterren te schijnen!

 

Vader-Zoon (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Wees maar stil, m’n kind en luister naar Mij,

Ik heb woorden van troost en van liefde.

Die vormen je denken en maken je vrij

van de vijanden, die je zo griefden.

 

Wees gerust, m’n kind en vertrouw op Mij:

Het komt goed, maak je nu maar geen zorgen.

Leef je leven met Mij als een kind, zo blij,

‘k Houd nog éven de toekomst verborgen!

 

Wees vol liefde, m’n kind en denk positief,

Ook wanneer je een ander ziet falen.

‘k Breng ook and’ren in ’t spoor: zij zijn me ook lief:

Als jij bidt, zullen zij niet verdwalen!

 

Wees volhardend, m’n kind, biedt tegenstand,

de bezetter zal lachen en honen.

Maar hij werd overwonnen in ’t hemels land,

waar ‘k mijn Zoon met Zijn volk zal belonen!

 

Strijd de goede strijd, kind en je erft de kroon,

Je zult macht in de hemel ontvangen.

Ontvang nu mijn Geest, houd je vast aan mijn Zoon,

dan zal ‘k tronen op jouw lofgezangen!

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (2)

De drie hoofddelen van Genesis

We kunnen het boek Genesis in drie hoofddelen onderscheiden. Het eerste deel betreft Genesis 5 vers 1 tot en met Genesis 11 vers 26 (Gen. 05:01 tot en met Gen. 11:26). Het is merkwaardig dat in het boek Genesis steeds een indeling wordt gemaakt in een ‘voor’ en een ‘na’. Steeds is er een inkeping in de tijd. De mensen in die tijd spraken over de tijd voor en de tijd na de vloed, zoals wij spreken over de tijd voor en de tijd na de oorlog.

Het tweede deel omvat Genesis 11 vers 27 tot en met Genesis 37 vers 11 (Gen. 11:27 tot en met Gen. 37:11). De titel is: de verwekkingen van Terach en Izak. We kunnen dit gedeelte weer onderverdelen in Gen. 11:27 tot en met Gen. 25:11. Dit gedeelte handelt speciaal over de vader. En Gen. 25:19 tot en met Gen. 35:29. Dit gedeelte handelt speciaal over de zoon.

Het derde deel loopt van Gen. 37:2 tot en met Gen. 50:26. Hier gaat het om de verwekkingen van Jakob. Het interessante hiérbij is, dat heel de geschiedenis over de verwekkingen van Jakob, handelt over Jozef. Jozef is de zoon  temidden van de broeders Of: Het volk van God temidden van de volkeren

te midden van de broeders. Dit is eigenlijk het hoogtepunt van Genesis.

Van hieruit kunnen we lijnen trekken naar onze tijd, namelijk: Christus temidden van de broeders.

Het boek Genesis eindigt met een doodskist Genesis 50 vers 26 (Gen. 50:26). Ze namen Jozef en legden hem in een kist, in Egypte. Het grondwoord voor kist, in het Hebreeuws Aaron, wordt slechts door twee voorwerpen in de Bijbel gebruikt, namelijk: 1. de kist met het gebeente van Jozef. 2. de ark des verbonds met de tafelen van de wet: het spreken Gods. De Israëlieten liepen met twee arken door de woestijn en gaan ermee op weg naar het beloofde land. Het woord Aäron moet óf met ark óf met kist worden vertaald, want anders raakt men het verband kwijt.

De betekenis van de naam ‘Israël’

In Genesis 32 valt de naam ‘Israël’ pas voor het eerst. Dit is het punt waar het in het boek Genesis naar toe gaat, want het gaat hier immers om de wording van het volk van God. De naam ‘Israël’ betekent: strijders Gods, of: God strijdt, God heerst. In deze naam zit een stuk verkondiging: God strijdt en God heerst door middel van de mens.

Het boek Genesis draait om de eerstgeboren zoon. De naam van die zoon is vaak van beslissende betekenis. In dit verband is Genesis 5 het belangrijkste hoofdstuk van het boek Genesis. Daarom moeten we de geslachtsregisters nooit overslaan!

In Genesis 5 staan 10 korte verhalen, die allen dezelfde structuur hebben. Vers 3: “Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon… Seth”. Vers 5: “Toen Seth honderd vijf jaar geleefd had, verwekt hij Enos”. Vers 7: “En Seth leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren”. Vers. 8: “Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf”.

Het leven van al deze mensen wordt ingedeeld voor en na de eerstgeboren zoon. De eerstgeboren zoon is steeds de mijlpaal. De centrale gebeurtenis in het leven van deze mensen is dat de vader de eerstgeborene verwekt. In de tweede plaats valt op dat al deze verhalen zijn opgebouwd volgens een bepaald schema. 1. Hij leefde en verwekte. 2. Hij leefde en verwekte. 3. Hij stierf. Samengevat: Hij leefde; hij leefde; en hij stierf. Als je het vaste schema ziet, zie je meteen wie eruit springt. Alles draait om de eerstgeboren zoon!

Gods voornaamste scheppingswerk

De Bijbel begint met de woorden: “In den beginne… ” Genesis 1 vers 1 (Gen. 01:01). In de grondtekst staat geen lidwoord. Er staat: in begin; of: in beginsel. Het is het grondbeginsel van alles wat God doet. Het woord ‘begin’ hangt samen met het Hebreeuwse woord voor ‘hoofd’. Je kunt ook zeggen: Het is Gods hoofdwerk. Als hoofdwerk schiep God de hemel en de aarde.

Het woord ‘scheppen’ wordt alleen in verband met God gebruikt. Het Hebreeuwse woord ervoor is BARA. Het komt alleen voor met God als onderwerp. Van de grondbetekenis van BARA zijn verschillende afleidingen. Het wordt wel in verband gebracht met bouwen of maken; vormgeven aan wat vormeloos was. Verder heeft het te maken met: baren of voortbrengen. En ook kunnen we het in verband brengen met: vrij zijn; afzonderen; uit elkaar zetten.

Een belangrijk principe in de schepping is dat God de dingen uit elkaar zet. Het wordt niet één grote mengelmoes, maar de dingen worden op hun plaats gezet. We zien inderdaad hoe hemel en aarde vorm krijgen. Het eerste scheppingsverhaal begint en eindigt met’ ‘scheppen’. Hoofdstuk 1 vers 1: God schiep. Hoofdstuk 2 vers 4a: Toen zij geschapen werden. Het woord BARA is de omlijsting van het scheppingsverhaal. In hoofdstuk 1 valt het woord ‘scheppen’, maar verderop wordt over ‘maken’ gesproken. De zaak wordt als het ware overgenomen.

Het woord BARA komt 6 keer in het scheppingsverhaal voor. Het is merkwaardig dat in vers 21 het woord ‘scheppen’ staat en niet het woord ‘maken’. Het gaat hier namelijk over het ontstaan van dé grote zeemonsters. Ook deze grote gevaarten zijn geschapen en hebben geen eigen gezag. Ook zij zijn van God afhankelijk. In feite is het een bemoediging. Het is alsof God zegt: Mensenkind, als je naar al die zeemonsters kijkt, wees dan maar niet bang, want het zijn allen schepselen. In vers 27 komt ‘God schiep de mens’ driemaal voor.

God schiep de hemel en de aarde. We komen weer op een kerngedachte in het Bijbelse denken. Er staat niet: ‘In een begin schiep God de wéreld’. Het Hebreeuws heeft zelfs geen woord voor ‘wereld’. Er wordt steeds in de tweedeling ‘hemel en aarde’ gesproken. God zegt als het ware: ‘Je hebt de hemel en de aarde. Je moet deze twee uit elkaar halen en ook uit elkaar hóuden. Het moet niet door elkaar lopen’. Je hebt de onzichtbare wereld en de zichtbare wereld.

(wordt vervolgd).

 

Over vergeving gesproken…

Wanneer de Here Jezus antwoord geeft op de vraag van Petrus, hoe vaak hij zijn broeder moet vergeven, sluit Jezus zijn uitleg af door te zeggen: “Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broe­der, van harte vergeeft” Matteüs 18 vers 35 (Matt. 18:35).

Een zeer duidelijk slot van een toespraak waarin de Heer ons wil laten zien hoe kwijtschelding van schuld werkelijk effect heeft. Petrus denkt zijn broeder zevenmaal te ver­geven. Zevenmaal is mis­schien veel vaker dan wij in de praktijk in toepas­sing brengen, maar Jezus zegt: zeventig maal zeven­maal! Je zou de tel kwijt­raken en dat is ook de bedoeling, want iemand die echt vergeeft, houdt geen kasboek bij.

Vervolgens lezen we in Matteüs 18 vers 23 (Matt. 18:23): “Daarom is het Konink­rijk der hemelen te ver­gelijken met een koning, die afrekening wilde hou­den met zijn slaven… ” De Heer geeft een uitleg van wat Hij zojuist heeft gezegd: zeventig maal zevenmaal vergeven.

Een slaaf wordt een grote schuld kwijt gescholden en men laat hem vrij. Dit was volgens deze ge­lijkenis de eerste maal. Enige tijd later wordt de slaaf weer bij de koning gebracht en… de koning laat hem niet vrij, maar geeft hem in handen van de folteraars.

Hoe is dit mogelijk? Ik ben in mijn telling pas bij twee en nog lang niet bij zeventig maal zeven­maal! De Here Jezus geeft volgens mijn idee uitleg over het feit dat we altijd moeten vergeven, maar deze koning vergeeft maar éénmaal…

Geen eenmalige ontmoeting

Wat wil de Here Jezus ons hier duidelijk maken? Mis­schien is het goed wanneer u eerst Matteüs 18 vers 21 tot en met 35 (Matt. 18:21-35) eens nauwkeurig doorleest.

Nadat de slaaf zijn schuld was kwijt gescholden, ging hij heen, terwijl hij had moeten blijven om de ko­ning te dienen. Ook wij kunnen niet heengaan na­dat we geproefd hebben wat het Jezus allemaal heeft gekost aan het kruis om onze schuld weg te kunnen doen en om ons los te kopen van de folte­raars.

Als het kruis een plaats gekregen heeft in ons hart, zijn we een ander mens. Het is niet zo be­langrijk of we Jezus eens ontmoetten, zoals de Fari­zeeër in Lucas 7, die Hem uitnodigde voor een diner, om daarna gewoon weer vérder te leven. Paulus schrijft in Kolossenzen 2 vers 6 (Kol. 02:06) “Nu gij Jezus, de Here, aanvaard hebt… wandelt in Hem… ” Het is niet voldoende de Heer een keer te ontmoe­ten, maar dat we ‘in Hem’ zijn, Zijn gezindheid over­nemen.

De slaaf had de koning niet leren kennen en denkt, evenals de slaaf met het ene talent, dat zijn heer een hard mens is, die als een dief (satan) maait, waar hij niet ge­zaaid heeft. Zijn relatie tot zijn heer is angst: “Ik was bevreesd” Matteüs 25 vers 25 (Matt. 25:25). Ze kenden beiden hun heer niet, want dan had de volmaakte liefde de vrees uitgedreven.

Kent u de Heer? Weet u hoe Hij spreekt? Hoe Hij over u denkt? De slaaf uit Matteüs 18 vroeg om uitstel en denkt later alles nog terug te moeten beta­len, denkt iets terug te moeten doen. Kent u die gedachte? God zegt: “Ik schenk je uit genade, Mijn zegen maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”. De koning schonk kwijt­schelding en de slaaf dacht uitstel. Het geheim is dat de slaaf niet ontvangen had, wat de koning hem aanreikte! Waarom dan een tweede maal hetzelfde aan­reiken , wanneer het niet ontvangen wordt? Wanneer het geen reactie van gro­te liefde geeft?

Wat is onze reactie?

Hoe is uw reactie op het grootste aanbod aller tij­den van God de Vader? Slechts één antwoord is goed, namelijk door te zeggen: “Dank U, Vader! Dank U Jezus! Dank U Heilige Geest!” En dan altijd bij Hem blijven.

Dan is er voor de folte­raars van bitterheid, in­nerlijke onrust, zelfverwijt, angst en minderwaar­digheid geen plaats meer. Ook wacht ons dan geen gramschap en toorn, want dan zoeken we niet ons­zelf, maar Hem die ons lief is. Het is erg belang­rijk – ’t liefst hardop – de grote Koning der koningen te bedanken voor Zijn kwijtschelding, voor Zijn liefde, voor Hemzelf!

Folkert Pool

 

Is ons denken positief? door G. J. R. Doornink

Wat is toch de reden dat er nog zoveel kinderen Gods zijn die geen leven van overwinning kennen? Terwijl Paulus zegt dat Jezus ons verlost heeft uit de macht der duister­nis en ons overgebracht heeft in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13), blijkt uit het leven van velen dat er nog wel terdege beïnvloe­ding is uit het rijk van satan, met als gevolg meer nederlaag dan over­winning. Toch is het Gods wil dat het nieuwe leven van Christus in hen die Jezus volgen praktisch beleefd wordt en geen theorie blijft.

Wie op zoek gaat het ‘blijvende falen’ van vele kinderen Gods, komt al spoedig tot de ontdekking dat de oorzaak vaak weg komt uit een niet voldoende veranderd gedachteleven. En dat uit zich dan weer in ons dagelijks leven, onder andere in ons spreken. Het spreekwoord zegt: “Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over”. Daarom is datgene wat wij belijden zo belang­rijk, en maakt het open­baar hoe ons geloof functioneert.

Negatief of positief belijden

Zoals iedere positieve be­lijdenis een verheerlijking is van Hem die ons kocht met Zijn bloed, zo is iede­re negatieve belijdenis in feite een vernedering van Jezus Christus. Iede­re positieve belijdenis be­wijst dat wij ons vertrou­wen gesteld hebben op Jezus Christus, op Gods Woord en Zijn beloften. Maar iedere negatieve be­lijdenis bewijst (ook al willen we dat misschien niet toe geven) dat wij ons vertrouwen gesteld heb­ben op satan, de inspira­tor van al het slechte en verkeerde. Omdat iedere belijdenis een product is van onze gedachtewereld betekent dat bij ‘negatief belijden’ ook deze gedach­tewereld negatief beïnvloed is.

Paulus wist hoe belangrijk het was dat de gelovigen ‘los’ zouden komen uit de­ze beïnvloeding c.q. bezet­ting uit het rijk der duis­ternis. Aan de gemeente te Rome schreef hij daar­om : “Wordt niet gelijkvor­mig aan deze wereld”; (spreek en leef niet zoals de wereld spreekt en leeft) “maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken opdat gij moogt on­derkennen wat de wil van God is, het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

De spil waar alles om draait

De verandering van ons denken van ‘negatief’ naar ‘positief’ is iets wat heel veel kinderen Gods moeten leren. Het is van zeer groot belang bij ons getuige zijn in deze we­reld. Het is de spil waar alles om draait. En het heeft uitwerking in eigen leven en daardoor ook weer in de levens van anderen. Als wij loskomen van een negatief, aards- gericht denken en het vervangen door een posi­tief, hemels gericht den­ken, gaat er een zee van onbegrensde mogelijkheden voor ons open!

Paulus zegt in Romeinen 12 dat we dan kunnen on­derkennen wat de wil van God is. En dat we dan ook gaan ontdekken dat die wil het goede, welgevallige en volkomene is! Wat een zekerheid voor elk kind van God te weten dat God ‘het goede’ wil. God is enkel licht en in Hem is in het geheel geen duisternis! Hij wil ook ons voor 100% in dat licht plaatsen!

Als ons denken echter niet op positieve wijze ver­nieuwd is, beleven wij daar niets van. Dan blij­ven we in de problemen en moeilijkheden en erva­ren niet de vervulling van Gods beloften.

Wat heeft de duivel er een behagen in, dat zo­veel kinderen Gods niet vernieuwd zijn in hun denken. De troebele, ne­gatieve sfeer, die in de gedachtelevens van vele kinderen Gods voorkomt – en die men soms met allerlei uiterlijk vertoon tracht te verbergen – zal opgeruimd moeten worden, wil Gods heerlijkheid kun­nen doorbreken!

Laat u niet afremmen door de duivel. Wat hij wil is uw ondergang. Hij pró- beert u uit te schakelen als bruikbaar instrument in Gods hand of tracht te verhinderen dat u dat ooit zult worden. Wie Je­zus werkelijk volgt maakt daarom schoon schip in zijn gedachtewereld. En ook al kost het soms tijd voordat alle ‘vijandelijke resten’ zijn opgeruimd, uiteindelijk zullen we ook in dit opzicht met Jezus meer dan overwinnaars zijn. Dan zal meer en meer uit ons spreken en handelen blijken, dat ons denken vernieuwd is door de grote Hersteller van ons leven: Jezus Christus. Hij vernieuwt ons totaal en dat begint in onze ge­dachtewereld.

De sleutel tot overwinning

Paulus schreef aan de gemeente te Kolosse: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechter­hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aar­de zijn” Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02). Dit is de sleutel tot een over­winnend leven. Want alles wat wij doen komt voort uit ons denken. En als ons denken niet ‘gezond’ is, blijven we op het na­tuurlijke. vlak zitten en gedragen ons niet als ‘he­melburgers’.

Gezond geestelijk denken houdt ook in dat we ge­zonde geestelijke voeding tot ons nemen. En welke voeding zou beter zijn dat het Woord van God? Als wij bidden om geeste­lijk inzicht en kennis van dat Woord, behoeven wij er geen moment aan te twijfelen dat God ons in de kou laat staan. Hij geeft ons geen stenen voor brood maar door de Heilige Geest ontvangen wij inzicht, zodat onze gedachtewereld vol wordt van Zijn kennis en wil.

Persoonlijk Bijbelonder­zoek, onder leiding van de Heilige Geest, is dus uitermate belangrijk. Daarnaast is het ook be­langrijk dat we kennis en inzicht opdoen via leraren en predikers die God daartoe geroepen heeft Efeze 4 vers 11 (Ef. 4:11). Laten wij ook deze niet minachten want God heeft ze aangesteld voor deze taak. Op mon­delinge en schriftelijke wijze leggen zij ons Gods Woord uit, onder leiding van de Heilige Geest. En ons leven – te beginnen met ons denken – wordt er door verrijkt!

Een kind van God dat ge­leerd heeft zijn gedachte­leven te vullen met alles wat God in Zijn grote lief­de voor ons bestemd heeft, heeft één van de grootste ontdekkingen in zijn leven gedaan. Hij gaat het nieu­we leven, wat Christus in hem tot stand brengt, op een volkomen wijze be­leven. Dit is Gods wil voor u en mij! Want zo verheerlijken wij Zijn Naam en zijn wij levende wegwij­zers voor een wereld in nood!

 

Intermezzo door Gerry Velema

“Het cadeau!”

Het vijf en dertig jarig huwelijksfeest van mijn ouders was in zicht, toen een goede vriendin even langs kwam. “Heb je al een leuk cadeau voor je ouders gevonden?” vroeg ze me. “Het valt vaak niet mee iets te vinden”.

Het was me inderdaad nog niet gelukt iets passends voor hen te vinden. Bedenkend dat bij het ouder worden, de wensen kleiner en eenvoudiger worden en het bezit groter. Mijn ouders zouden niet veel meer verlangen dan een gezellig samenzijn met kinderen en kleinkinderen en dat in een ongestoorde harmonie.

En juist dat – die ongestoorde harmonie – waar we allemaal naar verlangen, kan ook bij ons nog wel eens worden verstoord. Kleine vosjes zijn het die de wijngaard bederven. De wijngaard van het leven in het Koninkrijk van God, geënt op de wijnstok Jezus om vrucht te dragen voor de wijngaardenier. Kleine vosjes, van onbedoelde opmerkingen, onhandig met de gevoeligheden van de ander omgaan, en vult u zelf maar verder in.

En nu was er iemand die met me mee wilde denken met welk cadeau ik mijn ouders kon verrassen. Blij verrast gaf ik toe dat ik nog niet iets geschikt had gevonden. “Heb jij soms een goed idee, fijn joh,… of… heb je soms al iets gekocht?”, vroeg ik, wat nieuwsgierig kijkend naar de plastic zak op haar schoot.

“Ja, ik heb iets voor je… je kunt zelfs kiezen wat je ze wilt geven”, voegde ze er wat geheimzinnig aan toe.

Als eerst haalde ze uit de tas een tak tevoorschijn, afkomstig van een wijnstok. “Wat dacht je hiervan?” Je hebt hier veel bla-bla bladeren om het geheel rondom het feest wat mee te versieren. Zo lijkt het misschien niet zoveel maar heus zo’n tak staat bijzonder decoratief”.

Na een blik op mijn verbaasde gezicht dook haar hand opnieuw in de tas en nu kwam er een groen takje met een trosje miezerige, zure druifjes tevoorschijn, nauwelijks volgroeid. “Met een beetje meer eigen inspanning, zou je ze ook dit kunnen geven. Het beste beentje voorzetten, aardig gezicht en vriendelijke woorden. Het is net iets meer dan de bla-bla bladerentak”, gaf ze er als commentaar bij.

“Maar… maar, je kunt ook dit geven”, en opnieuw diepte ze in de tas. Tot mijn grote verbazing kwam er nu een tros druiven tevoorschijn, zó mooi, zó vol en zó verrukkelijk dat ze voor mijn gevoel zo uit het ‘beloofde land’ konden komen. “Nou, kies jij maar uit. Wat wil je geven, de bla-bla bladeren, wat wel aardig is. Of zure druifjes van eigen inspanning of misschien dit laatste wat slechts in je leven tevoorschijn komt door je relatie met Jezus Christus!”

De koffie was inmiddels op en mijn vriendin vertrok met een blik van ‘ik kan het je toch zeggen, hè?’

Heer, wie maakt ons toch zo creatief, om zomaar op een door-de-weekse dag, elkaar-zo’n boeiende en pakkende boodschap door te geven?

Want wat voor een prachtig cadeau kunnen wij elkaar geven, door te laten delen in die heerlijke kostbare vruchtvorming van het werk Gods in ons leven. En juist dat zorgt voor de ongestoorde harmonie bij ieder feest.

Een lied valt bij me binnen en zingend ga ik weer aan het werk:

“Vruchten rijpen in mijn leven, trouw, zachtmoedigheid, geduld; gaven mij ten deel gevallen, ‘k ben met lof en dank vervuld!”

 

Levend water door Liesbeth Seepma

“Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!

Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. Johannes 7 vers 37 en 38 (Joh. 07:37-38).

Levend water! Wat houdt dat in? Waar komt het vandaan? Hoe komen we eraan? Wat kunnen we ermee doen? Dat zijn vragen die in ons leven een antwoord moeten hebben! Levend water is namelijk in ons leven iets ontzettend belangrijks.

Je weet natuurlijk wel dat water in ons leven van alledag een enorm belangrijke rol speelt. Wij, die in de westerse wereld leven, hoeven échter de kraan maar open te draai­en en we hebben water. Daardoor staan we niet altijd stil bij het belang van water. Iemand die daarentegen bijvoorbeeld in het Midden-Oosten woont, kent maar al te goed die eerste levensbe­hoefte. Het is niet voor niets dat de Here Jezus – tijdens Zijn mens-zijn zélf levend in een warm, droog klimaat – juist het begrip water neemt om de mensen te wijzen op het echte leven. Laten we daarom gaan ontdekken wat de Bijbel zegt over water.

Als er in de Bijbel wordt gesproken, ge­beurt dat vaak in kombinatie met een bron. Dat is heel logisch, want water in het Midden-Oosten komt uit een bron. Op een dag zit Jezus bij zo’n bron, zo’n put, en nog wel in een vijandig landsdeel, Samaria. En terwijl Jezus daar bij die put zit, komt er een vrouw om water te putten. En dan zegt Jezus tegen die vrouw: “Geef mij te drinken”. De vrouw is hoogst verbaasd. “Hoe kunt U, als Jood van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen!”. Voor haar is dat een onbegrijpelijke en onmogelijke zaak, want Joden gaan niet om met Samaritanen. Zo was dat nu eenmaal.

Maar Jezus houdt niet van zulke vastliggen- regels. Hij houdt niet van vijandschap tussen mensen vanwege hun her­komst of wat voor reden dan ook. Hij kijkt immers naar het innerlijk van een mens. En dus geeft Hij deze vrouw een ongewoon – en geweldig!- antwoord: “Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: “Geef Mij te drinken”, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven. (… ) Een ieder, die van dit water (uit de put) drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken zal heeft van het water dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het wa­ter dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen le­ven”.

Wat wilde Jezus nu met dit antwoord zeggen? Dat is be­langrijk, want het is niet alleen een antwoord voor deze vrouw, maar ook voor ons!

Jezus heeft het in dit antwoord over twee soorten water, name­lijk: 1. water waarvan je voortdurend drinkt, terwijl je dorst blijft houden; water dat dus schijnbaar je dorst niet lest. En 2. water dat je hélemaal doordrenkt, zó zelfs, dat het een fontein in je binnenste wordt.

Het eerste soort water lest de dorst voor een ogenblik, waarna je opnieuw dorst krijgt. Er­varen wij dat soms niet ook in óns leven? Er zijn in ons dagelijks leven di­verse bronnen waaruit wij ons water, ons leven, kunnen putten. Misschien is dat voor jou wel je hobby; je bent bijvoor­beeld gek op computeren of op muziek. Misschien ook kijk je veel T. V. of luister je vaak naar de radio. Het zóu kunnen – hoewel dat volgens mij iets minder vaak voor­komt – dat je opgaat in school, in je studie. Let op: ’t hoeft niet te be­tekenen dat je die dingen nou allemaal zo leuk vindt om te doen; ze kunnen bijvoorbeeld ook een Prestigeobject zijn, iets waarin jij stééngoed bent, zodat je daardoor jezelf kunt ‘bewijzen’. Ze bepalen jouw leven, jouw denken, jouw spreken, jouw handelen. En dan worden ze vanzelf tot een levensbron voor je die, jammer genoeg, nooit je dorst naar echt léven kan lessen. Want het ‘water’ dat daaruit komt is geen lévend water. De profeet Jesaja zegt dat ook in Jesaja 55 vers 2 (Jes. 55:02): “Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan?”

De échte levensbron ligt namelijk op een heel ander terrein, een heel ander niveau. Trouwens, deze Bron is er niet voor ons om ons­zelf te bewijzen. Die levensbron, de Schepper van hemel en aarde, heeft ons namelijk zelf gemaakt. Hij “formeerde de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus. Alzo werd de mens tot een levend we­zen” Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). God heeft geen bewijs van Zijn schepping nodig. Hij weet dat die schepping leeft en zeer goed is. Maar die schepping heeft, om ‘zéér goed’ te zijn, wél één ding nodig: Levensadem. Daardoor wordt die mens van stof uit de aardbodem pas echt een levend wezen. Het is no­dig voor ons, dat wij wa­ter, adem, leven halen uit de échte levensbron, God Zelf.

De Bijbel zegt ook dat God die Bron van levend water is. Lees maar eens een uitroep van de profeet Jeremia, als hij leeft temidden van de ongehoorzaamheid van het volk Israël, dat God had verlaten: “Troon der heerlijkheid, van ouds verheven, plaats van ons heiligdom, hope Israëls, Here, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van le­vend water, de Here, verlieten”.

Als je de bron van levend water verlaat, zul je ‘in de aarde ge­schreven worden’. Zou dit laatste betekenen dat je geestelijk sterft als je het levende water niet meer krijgt, en zo alleen nog maar op aarde voort be­staat? Gods doel is echter, dat mijn naam niet in de aarde, maar in de hemel, in het boek des levens, staat geschreven.

Hoe kunnen we dat levende water nu krij­gen? Jezus zegt zelf: “Niemand komt tot de Va­der dan door Mij”. Door Jezus Christus kunnen we water putten uit de Bron van Levend Water. De He­re Jezus heeft immers het bewijsstuk van onze zon­den uitgewist door de zon­de aan het kruis te nage­len! Wat geweldig! Dat be­wijsstuk, dat door Gods inzettingen tegen ons ge­tuigde en ons leven be­dreigde, is uitgewist. Dat staat in Kolossenzen 2 vers 13 en 14 (Kol. 02:13-14). Ook al hoeven we dus geen besef van zonde te hebben, toch kan de duivel ons nog wel eens tot zonde verleiden. Maar dan mogen we die zonde aan God belijden, waarna Hij ons vergeeft en ons reinigt van alles wat fout was, zodat we het levende water weer onbelemmerd kunnen drinken. Ook van andere belemmeringen die ons afhouden van het drinken van het levende water, k zoals bijvoorbeeld het feit ( dat de duivel jou en mij aanklaagt met al lang vergeven zonden, of het feit dat de duivel jou en mij wijs maakt dat we niets waard zijn voor God en onze medemens, wil God ons bevrijden. Heerlijk hè, dat we hélemaal kunnen genezen, van binnen èn van buiten, als we God in ons leven toelaten.

Dan zijn er nog een paar belangrijke punten, die om de hoek komen kijken bij het ontvangen van levend water.

Dat is in de eerste plaats geloof in en vertrouwen op God. Geloof in Gods almacht en vertrouwen in die almacht gaan samen, ze zijn één. Vertrouwen en geloof nemen elke vrees weg. De profeet Jesaja weet dat heel goed en hij benadrukt het in zijn boek verschillende malen. Lees maar eens (Jesaja 3 vers 1 tot en met 3; Jesaja 43 vers 18 tot en met 20 vertrouwen in de toekomst; Jesaja 44 vers 1 tot en met 3 (Jes. 03:01-03; Jes. 43:18-20; Jes. 44:01-03.

Ook een aandachtig luisteren naar God is zó belangrijk! Hoe kun je levend water ont­vangen als je God niet de kans geeft je dat te ge­ven? Stel je open voor de werking van Gods Geest, wees bezig met de Bijbel, Gods Woord, waarin Hij spreekt, wees alert, zodat je Hem kunt binnenlaten als Hij klopt (want Hij breekt niet in). Dat be­lang van goed luisteren benadrukt Jesaja ook als wij in Jesaja 55 vers 2 (Jes. 55:02) lezen: “Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige. Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort, opdat uw ziel leve”. Het gaat er niet alleen om dat je huis op aarde (voort)bestaat – dan ben je dus in de aar­de ‘geschreven’ – maar dat je werkelijk leeft, dat je ziel, je diepste kern, je diepste innerlijk leeft.

Gods liefde maakt, dat je levend water zó maar mag ontvangen. Er is niet méér nodig dan vertrouwen, geloof en aandacht. De rest van de (hoge!) prijs heeft Jezus voor ons betaald. Wat ge­weldig is dat, dat er in Jesaja 55 vers 1 (Jes. 55:01) staat, dat je mag komen, kopen en eten zonder geld, zon­der prijs! God zegt: “Kom maar gewoon als je dorst hebt. Kom maar en drink maar. Word maar diep van binnen verzadigd met écht leven. Ervaar die over­vloed maar”. Niet alleen in het boek Jesaja doet God trouwens die gewel­dige uitnodiging. Ook in Openbaring 22 vers 7 (Openb. 22:17) staat het: “En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet”.

En als je dan zelf drinkt van dat leven­de water, gebeurt er iets zó ontzettend moois, iets zo puur Goddelijks! Dat levende water in jou wordt namelijk een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven, het worden stromen van levend water, die uit jouw binnenste gaan vloeien. Wat een ongelooflijk wonder is dat hè? Als die ontwikkeling in ons leven gaat plaatsvinden, dan komt God, de Bron, vol­ledig tot Zijn doel in ons, dan worden we uitdelers van het échte leven.

Dan worden we, als het jonge deel van de Gemeente Gods, “ver­vuld met Hem, die alles in allen volmaakt”. Dan worden we vervuld met levend water, dat is: de Geest van God.

 

De goede rank (gedicht) door Tea Keuper Dijk

De Landman heeft mij met veel zorg geënt

op d’ afgezaagde wijnstok, die Hij spleet;

Hij maakte alles voor Zijn doel gereed:

Ik werd door Hem verzorgd, ik werd erkend!

 

Hij wist: de sappen in de wijnstok zijn

voor mij tot heil, tot eeuwig Goddelijk leven!

Dat wil de Landman aan Zijn kind’ren geven:

Dan word je een reine rank, vol vreugdewijn!

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (3)

De onzichtbare Geestelijke stad.

Het hemelse Jeruzalem waar wij over spreken is niet te lokaliseren. Het is niet ergens een plaats in de kosmos, zodat je er met een raket of ruimtevaartuig naar toe kunt gaan. In dat opzicht had Joeri Gagarin de eerste Russische ruimtevaarder wel gelijk, toen hij bij zijn terugkeer op aarde sprak: nu weten wij zeker dat God niet bestaat, anders had ik Hem moeten zien! Wij weten dat deze geestelijke werkelijkheden zich in het innerlijk van de mens afspelen. Jezus sprak eens tot zijn toehoorders: Het Rijk Gods komt niet met de uiterlijke vertoning, men zal ook niet zeggen, zie hier of daar is het, want zie het Rijk Gods is inwendig in u Lucas 17 vers 20 en 21 Lutherse vertaling (Luc. 17:20-21). Zo kan ook het Koninkrijk van de dood in de mens zijn en daar heerschappij uitoefenen. Dit is heel normaal. Iedere mens op aarde, maar ook naast zijn sterven, is ergens aan verbonden. Of Hij is in de dood, of Hij is in het leven door Jezus Christus. Met andere woorden, Hij is in het Koninkrijk van de duivel, of Hij is in het hemelse Jerusalem, het Koninkrijk Gods. Er is niet ergens een neutraal gebied, zodat men zou kunnen zeggen, ik hoor nergens bij. Je bent dus een inwoner van het hemelse Jeruzalem, ook al leef je biologisch nog op aarde. Sterft iemand dan wordt zijn lichaam begraven. Maar de innerlijke mens neemt dan zijn plaats in de onzienlijke geestelijke wereld. Daar waar vanuit hij in zijn aardse bestaan leefde en in het geloof wandelde. En die voor onze natuurlijke zintuigen, niet waarneembare geestelijke wereld is net zo reëel als de stoffelijke. Alleen, het is niet stoffelijk. Dat geldt voor de licht zijde, het hemelse Jeruzalem, maar eveneens voor de duistere zijde het dodenrijk.

Communicatie in de geestelijke wereld.

Ik noemde al eerder. Aflevering 2 dat Jezus in het dodenrijk gepredikt heeft aan de geesten die daar als gevangenen van de dood zijn. 1 Petrus 3 vers 19 (1 Petr. 03:19) Er is dus duidelijk communicatie, door spreken en horen. Van de heilige engelen zegt Jezus dat ze voortdurend het aangezicht zien van de vader in de hemel Matteüs 18 vers 10 (Matt. 18:10) en ze luisteren naar zijn spreken om zijn woord te volvoeren, Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:20).

Communicatie zoals wij dat hier op aarde ook kennen, spreken, horen, zien en gezien worden. Als je erin opgenomen bent erin functioneert, dan schijnt het moeilijk uit te maken te zijn of je nu wel of niet in het lichaam bent. Zo reëel zo levensecht voor onze menselijke begrippen in 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 5 (2 Kor. 12:01-05) beschrijft Paulus hoe hij in de geest weggevoerd werd tot in de derde hemel, het paradijs. Hij heeft daar niet alleen onuitsprekelijke woorden gehoord, maar ook geweldige dingen gezien. Hij was er zo bij betrokken dat hij in niet eens wist of hij het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde. Hij zegt of het in het lichaam of buiten het lichaam was. Weet ik niet, God weet het 2 Korinthe 12 vers 2 en 3 (2 Kor. 12:02-03). Hieruit blijkt wel overduidelijk dat de geestelijke werkelijkheid niet vaag is. Niet uit schimmen of gedachten bestaat, maar heel concreet, heel levensecht is.

Vlees en Geest

Deze geweldige ervaringen hebben Paulus geholpen om met grote wijsheid over zaken van leven en dood te kunnen schrijven. We moeten een uitspraak van hem als in Filippenzen 1 vers 21 tot en met 24 (Filip. 01:21-24) dan ook leren verstaan als hij zegt: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin. Indien ik in het vlees blijf leven, betekent dat voor mij werken met vrucht, en wat ik moet kiezen, weet ik niet. Van beide zijden word ik gedrongen: ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste, maar nog in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil”.

Met Christus zijn is dus een hele concrete – en ook zeer begerenswaardige – situatie. “Ik smacht ernaar ontbonden te worden en met Christus te zijn” , vertaalt Petrus Canisius de woorden van Paulus. Hij maakt hier scheiding tussen het vlees – het lichaam – en de ware Paulus. In 2 Korinthiërs 5 spreekt hij over het lichaam als over een aardse tent, waarin de ware mens woont. Maakt Paulus zich hier niet schuldig aan het Grieks-platonisch denken? Plato maakte ook scheiding tussen het geestelijke en het natuurlijke. Hij leerde dat het lichaam een kerker was van de ziel. De verlossing was dan dat men zijn lichaam kwijtraakte, dat had toch geen waarde! Wie het evangelie, wat Paulus predikte, kent, weet wel beter. Paulus achtte ook het lichaam en alle behoeften en mogelijkheden van het lichaam, hoog, omdat hij wist, dat alles wat God geschapen heeft, goed is en niets daarvan verwerpelijk is. Andere leringen hierover noemt hij dan ook leringen van dwaalgeesten en boze geesten 1 Timoteüs 4 vers 1 tot en met 4 (1 Tim. 04:01-04).

Bij de Heer onze intrek nemen

Ik geloof dat Paulus – mede door rechtstreekse openbaring van de Heer Galaten 1 vers 12; Efeze 3 vers 3 (Gal. 01:12; Ef. 03:03) – een scherp inzicht had in het wezen van de mens. Waar het Oude Testament hoegenaamd geen scheiding maakt en de mens veel meer als één geheel beschouwd, durft Paulus dit heel duidelijk wel en stelt hij de innerlijke mens hoger dan het lichaam en spreekt ook over geest, ziel en lichaam (1 Thess. 5:23). De ware Paulus is niet het lichaam, het zichtbare, maar woont in een lichaam van vlees en bloed.

Nog duidelijker spreekt hij zich hierover uit in 2 Korinthe 5 vers 6 tot en met 8 (2 Kor. 05:06-08): “Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn, – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen – maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen”.

Door de doop in de Heilige Geest heeft de Vader en de Zoon in ons woning gemaakt, leert Jezus ons Johannes 14 vers 23b (Joh. 14:23b), maar toch zegt Paulus: “Zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, zijn we ver van de Here in de vreemde en begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten”. Ik ben er van overtuigd, dat de Heilige Geest er voor gezorgd heeft, dat Paulus deze woorden op schrift stelde, zodat wij er door geleerd, bemoedigd en vertroost zouden worden als broeders of zusters komen te overlijden of zelf gaan ervaren dat die tijd aanstaande is. In 1 Thessalonicenzen 4 vers 13

(1 Thess. 04:13) zegt hij daarom: “Ik wil u niet onkundig laten (broeders (en zusters), wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere mensen, die geen hoop hebben”.

Door God bestemd tot heerlijkheid

Paulus zal ervaren hebben hoe moeilijk het – bijna voor ieder mens – is om te gaan geloven en beseffen, dat het leven dat we hier in het lichaam leven, niet de werkelijkheid is, maar een fase om tot de werkelijkheid te komen. Dit leven is tijdelijk 2 Korinthe 4 vers 18 (2 Kor. 04:18), enorm belangrijk voor natuurlijke en geestelijke ontwikkeling, door God zo gewild en verordend, maar de werkelijkheid is het eeuwige en onvergankelijke leven in gemeenschap met de Vader en de Zoon in verheerlijkte toestand.

God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand /gegeven hééft, zegt Paulus  2 Korinthe 5 vers 5 (2 Kor. 05:05). Een onderpand is een voorwerp dat men iemand in handen stelt als bewijs of waarborg, dat men de gedane belofte, ook gestand zal doen (Grote Van Dale). Zo is de Heilige Geest ons als onderpand van onze eeuwige erfenis door God gegeven en zal Hij de gedane belofte ook in ons tot stand brengen in Christus Jezus. Maar zolang wij dit nog niet bereikt hebben, is het leven in het vlees een belemmering om in die werkelijkheid met God, Jezus Christus, de heilige engelen en al die rechtvaardigen, die in dat hemelse Jeruzalem zijn, te leven, te werken en gemeenschap te hebben. Dan zijn we vreemdelingen en bijwoners hier op aarde Hebreeën 1 vers 9 en Hebreeën 1 vers 13 (Heb. 01:09 en Heb. 01:13), ver van de Heer in de vreemde en is het sterven gewin. Dan leven en wandelen wij in het geloof, niet in aanschouwen 2 Korinthe 5 vers 7 (2 Kor. 05:07).

De schat in aarden vaten

Nogmaals, Paulus veracht het leven in het vlees niet en hij spoort ons ook niet aan er dergelijke gedachten op na te houden. Wij zullen ons lichaam verzorgen, koesteren en waken voor demonische infiltraties en afbraak, zover dat in ons vermogen ligt. Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest, zegt Paulus, en ook ons lichaam is gekocht en betaald. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 18 tot en met 20 (1 Kor. 06:18-20).

Hij wist hoe God de mens geschapen had als een afbeelding van het goddelijke, volmaakt functionerend, als een schitterend precisie-instrument. Als dat door duivelse invloeden wordt verstoord, door innerlijke spanningen en conflicten, of door beschadigingen aan het lichaam en ziekten, dan ontstaat er disharmonie. Dat weet Paulus en daarom zegt hij ook tegen de gemeenten: “Streeft (of ijvert) naar de gaven des Geestes” 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01). Daartoe behoren ook de gaven van genezingen en krachten 1 Korinthe 12 vers 9 (1 Kor. 12:09). Hij weet heel goed dat je de mens niet in drie delen – geest, ziel en lichaam – op kunt splitsen, maar hij durft het één van het ander te onderscheiden. Hij komt tot de conclusie dat ons lichaam een aarden vat is, waarin die geweldige schat van de innerlijke mens – die verlicht is met de kennis van de heerlijkheid Gods en verbonden met de Heilige Geest – in woont 2 Korinthe 4 vers 6 en 7 (2 Kor. 04:06-07). In 2 Korinthe 5 vers 1 (2 Kor. 05:01) zegt hij: “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen”. (Daarover later meer). En als Paulus zegt dat wij nu wandelen in het geloof en niet in aanschouwen, dan houdt dat ook in, dat – als we niet meer in het vlees zijn – dan ook zullen aanschouwen! Wij zullen zien en horen, heel duidelijk, heel helder, heel concreet, zodat wij ook niet eens zullen weten of we in het lichaam of buiten het lichaam zijn.

(wordt vervolgd).

 

 

1986.10 nr. 274

1986.10

De verhoging van de mens door Gert Jan Doornink

“Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden” Matteüs 23 vers 12 (Matt. 23:12).

Het conflict van Jezus met de Farizeeën

Toen Jezus Zijn bediening op aarde had, was Hij vrijwel voortdurend in conflict met de Farizeeën en Schriftgeleerden. We kunnen rustig stellen dat het zijn grootste tegenstanders waren. Ze vielen Hem op alle mogelijke manieren aan en de meest zware beschuldigingen werden tegen Hem geuit. Toch was Jezus geen moment bang voor hen. Hij ging een confrontatie met hen ook nooit uit de weg. Integendeel, Hij wist uit welke koker, vanuit welke achtergrond hun aanvallen kwamen en vertelde hen dit ook openlijk. Hij ontmaskerde hen keer op keer als werkers der duisternis.

Vandaag zien wij in feite precies hetzelfde. Daar waar de waarachtige gemeente van Jezus Christus zich gaat openbaren, zien wij hoe ook de aanvallen uit het rijk der duisternis, vaak onder een vrome dekmantel, zich manifesteren. Als wij in dit artikel de stelling poneren dat God de mens wil verhogen, komt daar allerlei vroom verzet tegen in opstand. Bijvoorbeeld: God de mens verhogen? Dat mag je zomaar niet zeggen… Wat een hoogmoedige gedachte… De mens, is immers niets… een stofje aan de weegschaal. De mens is verdorven, slecht… etc. En die mens zou God willen verhogen?

Verhogen – wat is dat eigenlijk?

Laten we eerst eens zien wat verhogen eigenlijk is. Ik zou het zo willen omschrijven: “Verhogen zijn die handelingen van God, waardoor de mens zijn oorspronkelijke plaats in het plan van God terugkrijgt”. En laat daar geen misverstand of twijfel over bestaan: die oorspronkelijke plaats was een hoge plaats. Denk aan het scheppingsverhaal, waarin wij kunnen lezen hoe de mens volmaakt was, naar Gods beeld geschapen Genesis 1 vers 26 en 27 en genesis 1 vers 31 (Gen. 01:26-27, Gen. 01:31). David zegt dat God de mens bijna goddelijk heeft gemaakt en hem met heerlijkheid en luister heeft gekroond Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006). Hoe kunnen we ook anders van de enkel goede God verwachten? We zijn immers gemaakt in overeenstemming met de normen en gedachten van God. De mens is de hoogste scheppingsvorm van God. We zouden kunnen zeggen: “Het toppunt van Gods creatieve kunnen werd in de mens gelegd

God heeft nooit gezegd dat Hij dit gaat veranderen. Al willen ‘vrome geesten’ het ons anders doen geloven, want de duivel heeft er natuurlijk een ontzettend behagen in de mens te laten zien op zijn ‘gevallen status’. Altijd weer zal hij ons laten zien op de destructieve werken die hij veroorzaakt heeft en nog veroorzaakt. Met zijn rijk is het echter een aflopende zaak. Dat zien wij al direct nadat de eerste mensen gezondigd hadden en God sprak: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad, dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen” Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Het was de eerste grote belofte, waarin God duidelijk naar voren bracht, dat satan, die er in was geslaagd de mens uit zijn hoge positie Ie halen, de nederlaag zou lijden! Hoe dat is gebeurd en verder door God voleindigd zul worden, weten wij uit het Woord van God.

 

De twee fasen van Jezus’ verhoging

De geweldige belofte uit Genesis 3 zien wij in vervulling gaan bij de komst van Jezus. Hij was de eerste mens die weer verhoogd werd. Maar de weg die Hij daarbij moest gaan, was geen gemakkelijke weg. Het was een weg vol strijd en vernedering. Want het was een strijd tegen de vorst der duisternis, die het er uiteraard alles aan gelegen was, dit te verhinderen. Deze weg van vervolging, bespotting en vernedering vond zijn climax aan het kruis van Golgotha. Toen Jezus het uitriep: “Het is volbracht!” en satan dacht: nu heb ik het gewonnen, had hij in werkelijkheid de nederlaag geleden, want Jezus triomfeerde over hem en stond na drie dagen op uit de dood!

Jezus werd aan het kruis van Golgotha letterlijk verhoogd, zoals Johannes 3 vers 14 (Joh. 03:14) beschrijft: “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Dat was het grote doel van deze ‘verhoging’: de weg werd geopend voor allen die in Zijn volbrachte werk geloofden. Zij ontvingen een nieuw, eeuwig leven! Ook in Johannes 12 spreekt Jezus over deze verhoging: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden; en als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken. En dit zeide Hij om aan te duiden, welke dood Hij sterven zou” Johannes 12 vers 31 tot en met 33 (Joh. 12:31-33).

De tweede fase van de verhoging van Jezus, was Zijn ‘geestelijke verhoging’, als Hij gaat zitten aan de rechterhand van de Vader. Petrus spreekt erover op de Pinksterdag door te zeggen dat Hij door de rechterhand Gods verhoogd is Handelingen 2 vers 33 (Hand. 02:33). Paulus schrijft erover aan de Filippenzen, na eerst op aangrijpende wijze de weg van vernedering die Jezus gaan moest beschreven te hebben, zegt hij: “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken” Filippenzen 2 vers 9 (Filip. 02:09).

De twee fasen van onze verhoging

Ook onze verhoging verloopt in feite in twee fasen. Zo meester, zo knecht! In de tekst boven dit artikel staat: “Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden”. Oorspronkelijk waren deze woorden gericht tot de Schriftgeleerden en Farizeeën. Zij hielden het volk de wet voor, maar leefden er zelf helemaal niet naar. “Ze zeggen het wel, maar doen het niet” Matteüs 23 vers 3b (Matt. 23:03b), sprak Jezus. Zij waren zichzelf bezig te verhogen…

Wie buiten Christus om denkt het wel te kunnen klaren, zit er faliekant naast! Wij zullen bereid moeten zijn dezelfde weg te gaan, die ook Jezus gegaan is. Nadat wij tot geloof gekomen zijn, treden wij in Zijn dienst. We zijn geroepen Zijn getuigen te zijn maar dan treedt ook de eerste fase van onze verhoging in werking. Dan worden ook wij bespot, uitgelachen, vervolgd, enz. Maar wij weten dat de tweede fase van onze verhoging – evenals bij Jezus – zeker komt en feitelijk in onze geest reeds werkzaam is.

Enkele punten om te onthouden

De verhoging, zoals God die bedoeld heeft voor de mens, heeft dus niets te maken met hoogmoed. Mensen die zichzelf willen verhogen, dat wil zeggen buiten Christus om, zijn hoogmoedig en missen het doel wat God met hun leven voor heeft.

Verhogen heeft alles te maken met Gods wil voor ons leven. Hij wil ons verhogen’ Wij mogen ons bewust zijn wie wij zijn in Christus: “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom. om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Verhogen betekent dat we ten opzichte van de vijand altijd onze hoge positie met Christus hebben ingenomen. Onze plaats met Hem is in de hemelse gewesten. Maar ook ten opzichte van onze medemens hebben wij onze ‘hoge positie’ in Christus ingenomen. Maar die positie houdt dan in dat wij in elk opzicht de gezindheid van Christus openbaar maken. Het is goed om te lezen wat Paulus daarover schrijft in Filippenzen 2 vers 5 tot en met 9 (Filip. 02:05-09).

Dit alles moeten we leren uiteraard en daarvoor is gehoorzaamheid vereist. Ook bij Jezus was het geheim: gehoorzaamheid! Filippenzen 2 vers 8 (Filip. 02:08). En dan hoeven wij er niet aan te twijfelen dat Hij Zijn doel met ons leven niet zal bereiken, want Hij is verlangend dat wij als verhoogde mensen onze plaats in het plan en de troon van God hebben ingenomen! Want zoals Hij is, mogen ook wij zijn!

 

De kroon van Gods schepping (gedicht) (Naar Psalm 8). Door Piet Snaphaan

De mens als kroon der schepping Gods,

Van Zijn geslacht te zijn.

Dat had de duivel nooit verwacht,

Vandaar dat hij verdeeldheid bracht,

Door leugens, groot en klein.

 

Hij haat de mens, dat is gewis,

En zal hem steeds kleineren,

Ziet hem als stofje aan de schaal,

Een nietig wezen, dat steeds faalt,

Ondanks ’t opnieuw proberen.

 

Zo spreekt hij naar zijn eigen aard,

De vader aller leugen,

Al zijn ze vaak dan nog zo snel,

De waarheid achterhaalt ze wel,

Voor eeuwig zal ’t hem heugen.

 

De mens, geschapen naar Gods beeld,

Wie zal dat kunnen keren?

Wat God er in legt, komt er uit,

Hij schiep de mens naar wijs besluit,

Met Hem te triomferen!

Piet Snaphaan

 

Wees niet bezorgd! door Evert van de Kamp

Het spook van de bezorgd­heid is niet zomaar een verschijnsel dat op zijn tijd wel weer verdwijnt, maar een venijnig aanvals­wapen van de duivel.

Omdat het altijd met vrees, angst en intimidatie ge­paard gaat, lijdt een groot deel van de mensheid on­der dit juk van satan. Zelfs menig christen is hier niet vrij van.

In de Bijbel klinkt het me­de daarom: “weest niet bevreesd”, of “wees niet bezorgd”. En dat keer op keer. Legio is het aantal mensen dat zich over let­terlijk alles en nog wat zorgen maakt. Vaak ten onrechte. Wij kennen alle­maal de volksuitspraak dat de mens het meeste lijdt van het lijden dat nimmer op komt dagen. Waar de duivel echter zijn vurige pijlen kan afvuren zal hij dat niet nalaten. Denk maar aan Elia die in doods­angst de benen neemt voor de dreigende Izebel. Aan een Petrus die in panische vrees voor zijn eigen ik zijn Meester, waarvan hij zoveel houdt, verloochent.

Zorgen of bezorgdheid

Zorgen voor iets is een goede zaak. Het is je ver­antwoordelijkheid beseffen, je verantwoordelijk weten. Verantwoordelijkheid dra­gen, iets waaraan de mens in onze tijd verschrikkelijk lijdt. Jezus had altijd zorg voor de ander. Hij zag al­tijd die ander. Hij ging rond, weldoende en gene­zende allen die door de duivel overweldigd waren. In zijn laatste levensuur droeg Hij de zorg voor zijn moeder Maria op aan zijn discipel Johannes. De Heer maakte zich niet bezorgd om zijn moeder, maar Hij droeg zorg voor haar.

Zorgen is je geloof belij­den en wegen zoeken en bewandelen om dat geloof ten uit voer te brengen. Je zorgen maken, altijd maar weer bezorgd zijn over iets, is een slechte zaak. Eigenlijk de dood­steek voor je geloofsleven. Het Woord zegt: “De Heer is nabij! Weest in geen ding bezorgd” Filippenzen 4 vers 5 (Filip. 04:05).

Een revolutionaire uitspraak

In Matteüs 6 vers 25 tot en met 34 (Matt. 06:25-34) houdt de Heer een hele verhandeling over het euvel van de bezorgdheid. De kernwoorden zijn: weest niet bezorgd; maakt u dan niet bezorgd; zoekt toch eerst het Koninkrijk Gods, etc. Die woorden kunnen o zo lieflijk in on­ze oren klinken, maar in wezen zijn ze eigenlijk heel revolutionair. Waar­om? Omdat de natuurlijk gerichte mens precies het omgekeerde doet en die mens tref je helaas overal aan. Het ‘evangelie’ van die mens is: Ik moet leven, ik moet zoveel moge­lijk geld verdienen, ik moet kleding, voedsel, een woning, een auto kun­nen kopen, ik moet en zal die baan hebben, ik… !

In dit verband spreekt het verhaal en de gelijke­nis over de rijke dwaas, door Jezus verteld in Lucas 12 vers 13 tot en met 21 (Luc. 12:13-21), boekdelen. Daar draait het niet meer om een leven in volle en heerlijke gemeenschap met God, maar over hoe wij zelf, naar onze eigen inzichten en verlangens, ons leven zullen indelen. Als ik maar aan mijn trekken kom. Ik heb er immers recht op. Vlijmscherp is Jezus’ oordeel hierover: “Naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen – de ongelovigen – uit”. Jezus’ zorg over de over­bezorgde mens is ontroe­rend.

Moet u Lucas 12 vers 22 tot en met 34 (Luc. 12:22-34) maar eens lezen.

Een ding is nodig

Je kunt je bezorgd maken over vele dingen, maar zegt de Heer: weinig zijn nodig of slechts één en als je dat goede deel kiest, wordt dat niet van je weggenomen Lucas 10 vers 41 en 42 (Luc. 10:41-42).

Onze relatie met de Heer staat op het spel. In zijn zorg voor ons roept Hij ons toe: Laat elk verkeerd denken en handelen los. Zorg dat jouw relatie met Mij in orde is, voor de volle honderd procent. Laat jouw relatie met Mij voortdurend je enige en grootste zorg zijn en blij­ven. Dat maakt gelukkig. En laat je zorg zich nooit op andere dingen richten, die je bezorgd maken.

Hiervoor is het nodig dat wij ons stellen onder de visie en de leiding van de Heilige Geest. Hij brengt je helemaal in harmonie met de woorden en het leven van Jezus. Iets mooiers is er niet.

Het spook van de verwarring

Als je de Heilige Geest hebt ontvangen, moet je niet proberen andere din­gen op de eerste plaats te zetten, in de plaats van God. De ervaring leert dat je dan in grote verwarring terecht komt. Dat kun je bij jezelf na­gaan.

Die Heilige Geest leert ons geconcentreerd te zijn op de Heer. Op Hem die betrokken wil zijn bij alle zaken van ons leven. Be­zorgd zijn is daarom niet slechts verkeerd, maar een pure uiting van onge­loof en leidt tot verwar­ring. Je bent niet echt bij de Heer. Je gelooft niet dat God voor al die kleine dingen van je leven, laat staan de grote, kan en wil zorgen.

Dat ongeloof of, zo u wilt, klein geloof maakt je nou net zo bezorgd. De Heer noemt dat de zorgen van de wereld. Zo iemand wordt onvruchtbaar, ver­telt de gelijkenis van de zaaier ons Matteüs 13 vers 22 (Matt. 13:22). Al die zorgen zijn de ‘kleine’ vossen, die de vreugde van de wijngaard bederven. En je mist de enorme zegen van Gods heerlijke zorg voor jouw leven.

Gehoorzaamheid aan Gods Geest is het geneesmiddel tegen zorg in het hart. Maar dat gehoorzamen kan de Heer niet voor je doen. Dat moet je zelf doen. In de allergrootste vertwijfeling en verwar­ring riep de cipier van Filippi het uit: “Wat moet ik doen?” Handelingen 16 vers 30 en 31 (Hand. 16:30-31). Het antwoord dat hij kreeg luidde: “Stel uw vertrou­wen op de Heer Jezus en u zult behouden worden”. Toen hij dat metterdaad deed verdween de verwar­ring en elke zorg uit zijn, hart.

Een zorgeloze vrouw

Ze spraken er allemaal schande van toen Maria het albasten kruikje met de inderdaad zo kostbare nardus-mirre brak boven het hoofd van Jezus. Wat een verkwisting. Een jaarloon werd te grabbel gegooid. En vrome geesten zeiden: “Dat was beter besteed geweest aan de armen”. Maar het hart, van Jezus juichte. Dat was ’ eens een goed werk. Een goed werk aan Hem ver­richt. Een daad van loute­re toewijding aan Hem.

En act van ‘onbezorgde’ toewijding. Openlijk prees de Heer Maria voor haar zorgeloze overgave.

Na de ramp van Tsjernobyl werden de winkels en supermarkten bijna letter­lijk geplunderd. Hamsteren en oppotten. Halen, heb­ben, houden. Ons levens­doel mag anders zijn. Met een zekere humor schrijft Paulus in 1 Timoteus 6 vers 7 en 8 (1 Tim. 06:07-08): “Wij hebben niets op de wereld meege­bracht ; wij kunnen er ook niets uit meenemen”. En dan heel betekenisvol: “Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn”. En heus, bij de Heer is leven en overvloed. Over­daad schaadt al heel gauw. Iemand schreef iets heel opmerkelijks: “Het beste van het leven mag in ver­trouwen op God, verteerd, uitgegeven en opgeofferd worden”. Inderdaad, een offer voor de Heer is nooit teveel. En verder: Gods manna voor elke dag is voldoende. Anders be­derft het maar. De Heer zou zeggen: “Maak je dan niet bezorgd. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Waar is jouw toewijding?

Een onbezorgd leven

Een onbezorgd leven is een leven voor de Heer door een leven met de Heer! Eigenlijk is het leven voor verantwoordelijkheid van de Heer (2 Tim. 2:4). Zo ben je bezig schatten te verzamelen in de hemel, in de onzichtbare wereld. En waar je schat is… juist, daar is je hart.

In Lucas 6 vers 37 en 38 (Luc. 06:37-38) vinden wij een heel mooie en juiste leefregel, een geestelijke wet: “Laat los en gij zult losgelaten wor­den. Geeft en u zal gege­ven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat waarmede gij meet, zal u gemeten wor­den”.

Maria bepaalde haar eigen maat. Ook wij bepalen zelf de maat waarmee wij geme­ten willen worden. Het kan de maat zijn van de totale onbezorgdheid! Filippenzen 4 vers 6 en 7 (Filip. 04:06-07).

 

Contact met de redactie.

God is een goede God.

Zojuist verscheen een herdruk van de brochure. God is een goede God. Wij zijn blij dat deze brochure thans weer verkrijgbaar is, want ze voorziet duidelijk In de behoefte. Deze belangrijke geloofwaardigheid op eenvoudige, toch duidelijke wijze. Onder de aandacht van velen christenen zowel als niet christenen te brengen. Het boekje legt niet Alleen uit Waarom God een goede God is en hoe wij deze goedheid kunnen beleven, maar gaat ook in op vragen zoals, hoe kan? God het toelaten, en wat is de toren van God? U kunt de brochure bestellen bij de administratie.

Het boek Genesis

In dit nummer starten wij met een nieuwe serie Bijbelstudie-artikelen, geschreven door Klaas Goverts. Het zijn gedachten over het eerste Bijbel­boek. Evenals broeder Goverts destijds in ons blad over het laatste Bijbelboek een groot aantal artikelen schreef (in drie brochures door ons uit­gegeven) die voor velen tot grote zegen waren, verwachten wij ook nu dat dat de kennis en het in­zicht van het begin van Gods Woord, door het le­zen van deze serie, bij velen zal toenemen. Te­recht maakt broeder Go­verts in zijn eerste arti­kel de opmerking dat als je het boek Genesis be­grijpt, je in feite de sleutels van de hele Bijbel in handen hebt, want in dit boek zit het hele heilsplan van God reeds besloten!

Sponsors gevraagd

Vrijwel vanaf het begin dat “Levend Geloof” ver­scheen, zijn er sponsors geweest: lezers en lezeressen die de “Levend Geloof”-arbeid periodiek – bijvoorbeeld maandelijks – met een vaste bijdrage ondersteunden. We zijn daar altijd erg blij en dankbaar voor geweest, want onze arbeid is een geloofsarbeid. We ontvan­gen geen enkele vorm van subsidie, ondersteuning, uitkering of wat dan ook, maar zijn Voor een groot deel aangewezen op wat er via extra bijdragen binnenkomt. Iedere gift, is dan ook altijd hartelijk welkom!

Het mooiste is natuurlijk als er lezers en lezeres­sen zijn die regelmatig een bijdrage overmaken. Dat geeft een zekere ba­sis aan ons werk, zodat wij op financieel gezonde wijze kunnen functioneren. Helaas is het aantal ”sponsors’ altijd te be­perkt gebleven, vandaar in dit nummer de oproep om eens te overwegen sponsor te worden. U steunt daarmee een werk dat nog steeds rijke vruchten afwerpt voor Gods Koninkrijk!

Voor één maand wordt de rubriek “Levend Geloof voor jonge mensen” door Liesbeth Seepma, onder­broken. Volgende maand treft u deze veel gelezen en gewaardeerde rubriek weer aan.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (1)

Inleiding

Het boek Genesis is een van de meest unieke en onuitputtelijke Bijbelboeken. Als je het boek Genesis te pakken hebt, heb je in feite de sleutels van de hele Bijbel in handen. In dit boek zit in feite het hele heilsplan van God reeds besloten. Alles wat er verder in de Bijbel gaat komen, is een ontvouwing van het boek Genesis. We gaan in deze serie artikelen ook speciaal aandacht besteden aan de opbouw en structuur van het boek Genesis.

De betekenis van de titel ‘Genesis’

Genesis is de Griekse titel van dit Bijbelboek. Het betekent: wording of geboorte. Het gaat ook om de wording. De hoofdlijn van het boek Genesis is de wording van het volk van God temidden van de volkeren.

Ook voor onze tijd is het bijzonder actueel, want wij leven ook in een tijd van wording. Er is een diepe overeenkomst tussen oertijd en eindtijd. We kunnen de boeken Genesis en Openbaring naast elkaar leggen. Hoe meer je van het boek Genesis gaat ontdekken, des temeer ga je begrijpen van hetgeen God in de eindtijd gaat uitvoeren. Schepping en herschepping dekken elkaar en vormen één geheel.

In de Hebreeuwse kanon heeft het boek Genesis een andere titel. Genesis is het boek: In den beginne. De eerste vijf Hebreeuwse Bijbelboeken van Mozes werden genoemd naar de eerste woorden van het desbetreffende boek. Het gaat ook om het begin. Het woord ‘begin’ zou je ook kunnen vertalen met ‘oorsprong’, want het gaat om de oorsprong, de herkomst van alle dingen.

Spreken en lezen in het Hebreeuws

Er is echter één begrip waar het hele boek op gebouwd is. In dit verband is het van belang te weten hóe men in het Hebreeuws gewend is te spreken. Er wordt vaak gewerkt met woordherhalingen, met het herhalen van bepaalde kernwoorden. Het kan een kernwoord zijn in een perikoop; in een hoofdstuk of in een  aantal hoofdstukken; in een Bijbelboek of in een aantal Bijbelboeken.

Als een woord in een bepaald gedeelte een aantal keren herhaald wordt, doet de schrijver dit niet omdat hij geen ander woord ter beschikking zou hebben, maar hij wil door middel van de woordherhaling een stuk verkondiging benadrukken. De woordherhaling is een stuk van de boodschap; hiermee wordt een accent gelegd. Een bepaald woord springt eruit.

De Bijbel is oorspronkelijk bedoel om hardop gelezen te worden. De manier waarop wij gewend zijn te lezen is de oosterling vreemd.

‘Lezen’ in het Latijn, Grieks en Hebreeuws

De betekenis van het woord ‘lezen’ in het latijn (legere) is: aren lezen, bijeen zamelen. Je ziet alle letters op papier en je gaat de woorden bij elkaar zamelen. Aanvankelijk schreef men alle woorden achter elkaar, zonder tussenruimte en leestekens. Je moest bekijken waar het woord begon en waar het ophield. Het woord ‘lezen’ in het Grieks (anaginoskein) betekent: herkennen. Als een Griek over ‘lezen’ spreekt, zegt hij: ‘Ik herken de woorden’.

En in het Hebreeuws betekent ‘lezen’ (qara’) : roepen. Alles komt oorspronkelijk uit het Hebreeuws vandaan. U zult steeds meer gaan ontdekken dat begrippen vanuit het Grieks hun oorsprong hebben in het Hebreeuws. Als iemand zit te lezen, zeg je hiervan in het Hebreeuws: Hij zit te roepen’. Je gaat de Schrift niet lézen maar roepen: proclameren, verkondigen. De woorden Gods worden uitgeroepen. De meest oorspronkelijke benaming van wat wij ‘de Schrift’ noemen is: migra. De Schrift is datgene wat geroepen wordt en is bestemd om gehóórd te worden.

Dat zit er van meet af aan al in. Daarom zegt Paulus dat het geloof uit het gehóór is. Hij zegt niet: ‘Het geloof is uit het lezen’. Je hoort de woorden Gods. Als de mensen op een gegeven moment een bepaald woord hoorden, hoorden zij tegelijkertijd een woord dat zij al kenden. Zij, wisten op welke plaats het betreffende woord voorkwam. Door het horen gingen zij teksten combineren. Er is bijvoorbeeld een woord dat slechts tweemaal voorkomt in de Bijbel: in Genesis 1 en in Deuteronomium 32. Als de mensen de tekst uit Deuteronomium hoorden, hoorden ze tegelijk de tekst uit Genesis 1 klinken. Het klonk samen. De oosterse mens kende veel meer uit het hoofd dan wij; hij was gewend om te memoriseren. Dit is tot op deze dag het geval.

Hoe komt de wording tot stand?

Het kernwoord van het boek Genesis is in het Hebreeuws: ’toledot’. Het probleem is dat het in onze vertaling niet exact is weergegeven. De ene keer is het woord anders vertaald dan de andere keer. De letterlijke vertaling van ’toledot’ is: verwekkingen. Het komt alleen in het meervoud voor. De uitgang ‘ot’ is vrouwelijk meervoud.

Dit is het hoofdthema uit de Bijbel, want het gaat om de wording. De wording gaat tot stand komen via verwekkingen. Het nieuwe testament begint ook met een verwekking, namelijk de verwekking van de Zoon.

Uiteindelijk herkennen we hierin het  thema voor de eindtijd: de verwekking van de zoon: het feit dat de zonen Gods tevoorschijn gaan komen! Aan het woord ’toledot’ zitten twee kanten: aan de ene kant ‘de verwekking van de vader’ en aan de andere kant ‘de geboorte van de zoon’. De Vader verwekt en de Zoon wordt geboren.

De zeven delen van het boek Genesis

Aan de hand van het woord ’toledot’ kunnen we het boek Genesis gaan indelen in zeven delen. Het woord ’toledot’ komt een aantal keren meer voor, doch dit zijn de hoofdpunten. Als u het volgende te pakken hebt, hebt u de grondgedachte van het boek Genesis.

Hemel en aarde.

“Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden” Genesis 2 vers 4 a (Gen. 02:04a). Men heeft vertaald met ‘geschiedenis’, doch letterlijk staat er: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van de hemel en van de aarde”. Alles begint met het feit dat God de hemel en de aarde verwekt. Hiermee wordt het eerste scheppingsverhaal afgesloten Genesis 1 vers 1 tot en met Genesis 2 vers 4 (Gen. 01:01 tot en met Gen. 02:04a). Het tweede scheppingsverhaal begint bij Genesis 2 vers 4 b (Gen. 02:04b) tot en met hoofdstuk 4. We komen hier nader op terug.

Adam.

“Dit is het geslachtsregister van Adam” Genesis 5 vers 1 a (Gen. 05:01a). Letterlijk staat er: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van Adam”. Het eigenlijke verhaal begint bij Genesis 5. De eerste vier hoofdstukken vormen een woord vooraf. Boven de rest van Genesis (hoofdstuk 5 tot en met 50) staat als opschrift: ‘Dit zijn de verwekkingen van Adam’. Je kunt ook zeggen: ‘Dit zijn de verwekkingen van de mens’. Adam betekent gewoon ‘mens’.

Noach

Dit is de geschiedenis van Noach” “Dit zijn de verwekkingen Je gaat nu zo prachtig de perioden in het plan van God ontdekken. In iedere fase springt een bepaalde naam eruit en maakt weer geschiedenis. Het verhaal van de zondvloed is hierbij inbegrepen.

De zonen van Noach.

“Dit zijn de nakomelingen van de zonen van Noach” Genesis 10 vers 1 a (Gen. 10:01a). Letterlijk: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van de zonen van Noach. Hier is het woord ’toledot’ wéér anders vertaald, namelijk met nakomelingen. Het probleem bij sommige Bijbelvertalingen is, dat er niet consequent vertaald wordt. Na de vloed krijgen we ‘de zonen van Noach’. Ook deze zonen krijgen hun verwekkingen.

Terach.

(Hier begint een nieuw gedeelte!). “En dit zijn de nakomelingen van Terach” Genesis 11 vers 27a (Gen. 11:27a). Letterlijk: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van Terach”.

Izak.

“Dit is de geschiedenis van Izak, de zoon van Abraham” Genseis 25 vers 19 a (Gen. 25:19a). Letterlijk: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van Izak, de zoon van Abraham”.

Jakob.

“Dit is de geschiedenis van Jakob” Genesis 37 vers 2a (Gen. 37:02a). Letterlijk: “Dit zijn de verwekkingen (toledot) van Jakob”.

We bemerken dat in deze zeven punten Abraham ontbreekt. Nergens staat: Dit zijn de verwekkingen van Abraham. Dit heeft een bepaalde opzet. Abraham wordt behandeld onder punt 5, bij de verwekkingen van Terach. Dit gebeurt omdat Abrahams leven bepaald wordt door de breuk met zijn vader. Hij moest breken met ‘zijns vaders huis’. De tweede reden is dat het verhaal niet kón beginnen met: Dit zijn de verwekkingen van Abraham. Het probleem was, dat er bij Abraham steeds geen zóón kwam. De ‘verwekkingen van Abraham’ vormen de geloofsstrijd waar hij doorheen moest. In ons artikel van volgende maand gaan we wat verder kijken naar de opbouw van het boek Genesis.

 

Intermezzo door Gerry Velema

De ‘schoot’ van God

“Mama, hij plaagt me en heeft me ook nog een schop gegeven”.

Wat huilend en pruilend probeert mijn zoontje bij me op schoot te kruipen.

Want die schoot van mama is zo’n eindeloos plekje om wat troost en steun te ontvangen, als je broertje eens vervelend tegen je doet.

Twee warme armen komen veilig om je heen. Lieve, troostende woordjes, tja, wat wil je dan nog meer.

Laatst verlangde ikzelf naar dat veilige plekje. Maar dan bij mijn hemelse Vader. Ik voelde me verdrietig, omdat een geestelijk ‘vervelend’ broertje me had geplaagd en pijn gedaan. En ik zocht, zoals een kind, de schoot van mijn hemelse Vader. Zijn liefde en troost zouden als warme armen om me heen kunnen zijn. Hij had die lieve woorden voor me, die me vertroosten zouden.

Terwijl ik bij mijn Vader op schoot probeerde te komen, maakt Hij me iets duidelijk. Zijn armen waren vol liefde voor mij geopend, maar Hij zei daarbij: “Natuurlijk mag je bij me komen, mijn kind. Ik heb nog net één knie vrij. Op die andere knie van me, zit wel dat broertje van je. Want die heb Ik net zo lief, als dat Ik jou heb”.

Even aarzelde ik. Wou ik nu nog wel op schoot?

Dicht bij de Vader zijn, daar verlangde ik heel erg naar, maar dat hield in, dat ik ook dicht bij die ander zou zitten. Als ik op de schoot van God een plaatsje wilde, zou ik bereid moeten zijn, diezelfde warme plaats te delen met de ander.

Wilde ik dat ook? Wilde ik vergeven en die ander daar in de armen van God aanvaarden? Alleen zo kon ik dicht bij het hart van Vader komen. Anders ging het niet; anders gaat het niet.

Toen ik dat goed begreep, ben ik toch op de ‘schoot’ van God gekropen. Door de klauterpartij van echt vergeven en aanvaarden van die ander. En zo werd mijn hart beschermd tegen welke vorm dan ook, van bitterheid of vijandschap tegen mijn broeder. Zo blijft je hart vrij van zelfmedelijden en van valse troost.

Een vrij hart, voor een vrij kind van de Heer, dat na een tijdje bij Vader te hebben gezeten weer fijn gaat spelen met haar broertjes en zusjes.

 

Van verwerping naar verhoging

geesten van verwerping

Geest van hysterie

De laatste jaren is er in verschillende gemeenten veel gesproken en ge­dacht over ‘de geest van verwerping’, met in zijn kielzog twee andere ‘over­heden in de lucht, name­lijk ‘de geest van weer­spannigheid’ en de ‘geest van hysterie’. Het is ge­bleken dat de grote verwerper, satan, die zelf door God verworpen werd vanwege zijn hoogmoed en weerspannigheid, probeert de mens aan te tasten door bovengenoemde machten.

Door de gave van onder­scheiding die wij, door de Heilige Geest geleid, kunnen gebruiken, mogen we dit ontdekken. We kunnen deze machten, die door onze Here Jezus zijn ontmaskerd, ontwapend en openlijk tentoongesteld, afleggen, er aan ontko­men. Dit brengt strijd mee, maar ook en juist gelóóf en volharding.

Allereerst moeten we er voor oppassen, dat de verwerper aller tijden géén eer ontvangt. Wij stellen iets vast, noemen de macht bij zijn naam en maken ons er los van in Jezus’ Naam. Vervolgens gaan we geloven in her­stel van puinhopen in ons leven, we geloven in genezing van beschadigd gevoelsleven en we zeggen dank voor wat Je­zus, onze Voorstander en Voleinder in het geloof, heeft gedaan, gaat doen en doet! Hij verhoogt! Hij trekt ons omhoog en plaatst ons in Zijn eeuwig Koninkrijk, dat van het licht!

Het gevaar van het onder­scheiden van deze geesten is, dat we bang worden, gaan peuteren in onszelf… of anderen… en ons verkeerd opstellen. Dit is geen goede houding en benadering. Het kan de vijand zelfs voet geven terrein terug te winnen.

We dienen ons daarom vóór alles bewust te zijn van de geestesgave: geloof, die in ons is, in ons geval positief geloof, omdat het uit de Heilige Geest komt, waarin we zijn gedoopt. Gelóven in een herstellend God, gelóven in onszelf als Zijn schepping, gelóóf in een almachtig God, ge­lóóf dat de overwinning door Jezus ons deel is, gelóóf in eeuwig leven! Zo werken we door Gods kracht de verhoging uit, die God wil voor al Zijn schepselen!

Want “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat leven en godsvrucht strekt, be­giftigd door de kennis van Hem, die ons geroe­pen heeft door Zijn heer­lijkheid en macht; door deze zijn wij met kostba­re en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daar­door deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst.

Maar schraagt om deze re­den met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de vol­harding, door de volhar­ding de godsvrucht, door de godsvrucht de broeder­liefde en door de broeder­liefde de liefde jegens al­len.

Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en over­vloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus. Want bij wie ze niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten.

Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet zult gij nimmer struikelen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwig koninkrijk van onze Heer en Heiland, Jezus Christus” 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 11 (2 Petr. 01:03-11).

Tea Keuper-Dijk

 

In God is niets ongerijmds door Ada Karst

“… doch God slaat geen acht op het gebed”

Job 24 vers 12b (Job 24:12b, N. B. G, vert. ).

Dat is toch ook wat! Je zult toch zo’n God hebben. Hij luistert niet eens!

We zullen eens nauw­keuriger bekijken wat Job bedoelt. En als we Job 24 er op naslaan, valt het op dat Job het in dit hoofd­stuk helemaal niet heeft over al of niet verhoorde gebeden. Dat is zijn thema niet. Hoewel erboven staat: “Slaat God acht op het lot der verdrukten?” is deze vraag echt niet de kern­gedachte, al lijkt vers 12b hier een antwoord op te zijn! Nee, Job is met heel andere zaken bezig. Hij vraagt zich in dit hoofd­stuk af, waarom toch de mensen die God kennen, zijn spreken vaak zo slecht opmerken. “Waarom zien zij die Hem kennen zijn gerichtsdagen niet?” Job 24 vers 1b (Job 24:01b).

En in de verzen daarna beschrijft Job de gevolgen waarvan. Job ziet allerlei praktijken die het daglicht niet kunnen verdragen, uitgeoefend door mensen die God (menen te) ken­nen.

Wij zouden in onze dagen zeggen: Leer en leven stemmen niet overeen waardoor men een bedek­king over het leven haalt. Men kan in het gemeente- leven dan niet meer onder­scheiden waar het op aan komt, omdat men in het persoonlijk leven het spre­ken van God voorbij laat gaan. Zoals ook in vers 15b staat: ‘Geen oog mag mij zien; en hij legt een bedekking op zijn gezicht”. En ondertussen wordt de nood van wezen, weduwen, naakten en gewonden niet opgemerkt.

En dan ineens staat daar in vers 12: “Uit de stad stijgt het gekerm van stervenden op en roept de ziel van gewonden om hulp, doch God slaat geen acht op het gebed”.

Dezelfde Job die in Job 1 vers 22 (Job 01:22), temidden van zijn nood, “Gode niets ongerijmds toeschreef” moet nu toch wel van gedachten veran­derd zijn!

Of God, óf Job doet hier iets ongerijmds! óf…

Precies! Noch God, noch Job doet hier iets onge­rijmds, maar… de verta­ler! De vertaling doet voorkomen alsof God iets ongerijmds in zijn karak­ter bezit. Want wie sluit bij zoveel leed zijn ogen om niet te zien en zijn oren om niet te horen ? Alsof God, de Vader van Jezus Christus, die ook onze Vader is, wreed zou zijn!

In de Statenvertaling is dit hoofdstuk natuurlijk ook te vinden. En daarin

staat het geweldige karak­ter van God overeind! In tegenstelling tot: “doch God slaat geen acht op het gebed”, staat hier in vers 12b: “Nochtans beschikt God niets ongerijmds”!

Wat fijn dat we zo’n God hebben leren kennen. Een God die bezig is alles wat ongerijmds is, uit Zijn schepping te verwijderen. En daar mogen zijn kinde­ren. in wier leven niets ongerijmds past, aan meewerken.

Als een gedicht niet goed loopt, dan zeggen we wel eens: Dat loopt niet, of: dat rijmt niet, of: dat stokt een beetje.

Nu gaan we ons leven ook even vergelijken met een gedicht. Is het een goed maaksel? Loopt het goed? Komt het overeen met on­ze Maker? Ja? Dan rijmt het. Niets ongerijmds!

In Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10) staat: “Want zijn maaksel zijn wij”.

Ik hoorde een predikant zeggen dat in het oor­spronkelijke woord voor maaksel het woord gedicht terug te vinden is. Nu kan ik dat zelf niet controleren, maar geloven wil ik het graag, want: Zijn gedicht zijn wij! Het rijmt!

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te  Dorsthorst

Het ene lichaam met een Geest

Van deze eerstgeborenen is een deel die bij de Heer hun intrek hebben genomen, die in Christus gestorven zijn 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 (1 Thess. 04:16), en een deel die nog leven en dus in de gemeente functioneren. Wij kunnen geen plaats situeren voor deze gestorven heiligen, maar door het geloof weten wij zeker, dat ze bij de Heer hun intrek hebben genomen en bij Zijn komst met Hem terugkomen 1 Thessalonicenzen 4 vers 14 tot en met 16 (1 Thess. 04:14-16). Paulus zegt: zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, zijn wij ver van de Here in de vreemde. Als we ons verblijf in het lichaam verlaten – of zoals een andere vertaling zegt: “uit het lichaam uit gaan wonen” – nemen we onze intrek (inwoning) bij de Heer 2 Korinthe 5 vers 6b tot en met 8 en Filippenzen 1 vers 23 (2 Kor. 05:06b-08; zie ook Filip. 01:23). Wij die nog niet gestorven zijn, hebben met onze innerlijke mens deel aan het leven in de hemelse gewesten in Jezus Christus Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06) en zijn medeburgers van de heiligen en huisgenoten Gods, Efeze 2 vers 19 (Ef. 02:19), terwijl de gestorvenen er met geest, ziel en (geestelijk) lichaam hun intrek hebben genomen. Ondanks dat wij geen gemeenschap hebben of zoeken met gestorven heiligen, vormen wij – de levenden – wel een geestelijke eenheid met de in de Heer ontslapenen. Wij vormen één lichaam met één Geest en wij hebben één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen Efeze 4 vers 4 tot en met 6 (Ef. 04:04-06).

Hij is het die mijn stad herbouwen zal.

Jezus Christus is de bouwer van de stad Hebreeën 3 vers 4 en Jesaja 45 vers 13 (Heb. 03:04; Jes. 45:13), maar ook van de tempel, want Hij is ook de doper met de Heilige Geest Markus 1 vers 8 en Handelingen 2 vers 33 (Mark. 01:08; Hand. 02:33). Hij was naast God (op de troon) ook de eerste inwoner van de stad en de hoeksteen of hoofdsteen van de tempel 1 Petrus 2 vers 6 en 7 en Efeze 2 vers 20 en Jesaja 18 vers 16 (1 Petr. 02:06-07; Ef. 02:20; Jes. 28:16). Paulus zegt van Hem: “Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is” Kolossenzen 1 vers 18 (Kol. 01:18).

De eerste inwoners van het hemelse Jeruzalem zouden we dan kunnen noemen:

De misdadiger die met Jezus mee gekruisigd werd en tot wie Jezus zei: “Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs (dit is het hemelse Jeruzalem) zijn” Lucas 23 vers 43 (Luc. 23:43).

De rechtvaardigen van het oude verbond, die Jezus bij zijn triomftocht door het dodenrijk als krijgsgevangenen meevoerde Matteus 27 vers 52 en 53 en efeze 4 vers 8a (Matt. 27:52-53; Ef. 04:08a).

De 120 discipelen die ook op de eerste Pinksterdag vervuld werden met de Heilige Geest en zo de eerste levende (fundament) stenen voor de tempel vormden Handelingen 1 vers 15 en Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 (Hand. 01:15; Hand. 02:01-04).

De krijgsgevangenen die Jezus meevoerde

Toen Jezus dood was, gestorven op het kruis, daalde Hij neer in het dodenrijk, in het hart der aarde, zegt Hij zelf Matteüs 12 vers 40 en Efeze 4 vers 9 (Matt. 12:40; Ef. 04:09) en predikte ook daar het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het hart der aarde is niet letterlijk in het midden van de aardbol, maar als tegenstelling tot het hart of centrum van de hemel, waar de troon van God is. Hij was niet in het dodenrijk als een gevangene, maar als triomfator. Hij begon zijn zegetocht in het dodenrijk. Hij die gedood was naar het vlees, maar levend gemaakt naar de Geest, heeft in het dodenrijk gepredikt aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, zegt 1 Petrus vers 18b en 19 (1 Petr. 03:18b-19).

Allen in het dodenrijk hebben de blijde tijding gehoord en ook voor hen is er weer hoop. De rechtvaardigen van het oude verbond echter, die hun hoop en verwachting al tijdens hun leven op Christus hadden gebouwd Efeze 1 vers 12 (Ef. 01:12) en naar een beter, dat is een hemels vaderland verlangden Hebreeën 11 vers 16a (Heb. 11:16a), zijn met Jezus Christus uit het dodenrijk opgestaan. Deze heeft de Heer als gevangenen buitgemaakt Efeze 4 vers 8 naar de Petrus Canisius vertaling (Ef. 04:08). Ook voor deze rechtvaardige gelovigen geldt: dat ze mede levend gemaakt zijn met Christus. Zij zijn mede opgewekt en hebben mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus Efeze 2 vers 5 tot en met 6 (Ef. 02:05-06).

Zij zijn gekomen in de heilige stad, het hemelse Jeruzalem. Voor hen was er nu ook volmaakte rechtvaardiging door het bloed van het Lam. Matteüs 27 vers 51 tot en met 53 (Matt. 27:51-53) beschrijft deze geweldige gebeurtenis als volgt: “En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven naar beneden in tweeën en de aarde beefde, en de rotsen scheurden, en de graven gingen open en vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen” (“En zijn velen verschenen”, Statenvert. ).

Of er in de zichtbare wereld letterlijk graven van oudtestamentische rechtvaardigen zijn opengegaan, daar vermeldt de Bijbel verder niets over. Petrus bijvoorbeeld maakt geen enkele zinspeling op een dergelijke – toch wel aandacht trekkende gebeurtenis – als hij op de eerste Pinksterdag spreekt over de opstanding van Jezus Christus. Hij zegt in Handelingen 2 vers 29 (Hand. 02:29) het volgende: “Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij èn gestorven èn begraven is en zijn graf is bij ons tot op deze dag”. Kennelijk was het graf van David nog in ongewijzigde toestand aanwezig. Ook Paulus zinspeelt er niet op als hij over deze dingen spreekt in Handelingen 13 vers 36 en 37 (Hand. 13:36-37).

Wij weten echter dat voor het opstaan uit de dood geen graf open hoeft te gaan, want wat begraven is staat niet meer op, maar ontbindt 1 Korinthe 15 vers 36 (1 Kor. 15:36). Paulus zegt: “Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid en een geestelijk lichaam opgewekt” 1 Korinthe 15 vers 44 (1 Kor. 15:44). Deze gebeurtenis moeten we dan ook geestelijk zien en is een letterlijke vervulling (in de geestelijke wereld) van wat Jezus zegt in Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu dat de doden naar de stem van de zoon van God zullen horen en die haar horen, zullen leven”.

Kunnen wij van deze opgestane rechtvaardigen zeggen: dat is de groep (nr. 5 uit hoofdstuk 1) die de Hebreeënschrijver noemt:  “de geesten der

rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben”? Ik geloof het niet. In Hebreeën 11 vers 39 en 40 (Heb. 11:39-40) wordt van deze geloofsgetuigen gezegd: “Ook deze allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen”.

De geesten der volmaakte rechtvaardigen.

De voleinding duidt op het eindpunt of het hoogste wat te bereiken valt. Zie bijvoorbeeld Matteüs 29 vers 29 en Hebreeën 12 vers 2 (Matt. 28:29 en Heb. 12:02). Zo heeft Jezus het oudtestamentische tijdperk voleindigd. “Maar thans is Hij éénmaal bij de ‘voleinding’ der eeuwen verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen” Hebreeën 9 vers 26 (Heb. 09:26).

De voleinding van de mens is: wanneer hij onberispelijk is naar geest, ziel en lichaam en beschikt over een verheerlijkt- of opstandingslichaam, wat – evenals bij Jezus na zijn opstanding – niet meer onderhevig is aan natuurlijke wetten, maar aan geestelijke Handelingen 3 vers 13 en Filippenzen 3 vers 21 (Hand. 03:13; Filip. 03:21). Deze mens kan volledig functioneren in zowel de geestelijke als de natuurlijke wereld. Dit kan de schrijver van de brief aan de Hebreeën niet bedoelen. Zoals vaker geven de oude vertalingen (Statenvertaling, Lutherse vertaling en Leidse vertaling) hier veel meer duidelijkheid. Zo spreekt de Statenvertaling over de geesten der volmaakte rechtvaardigen. De voleinding’ slaat dus niet op het eindpunt (volmaakt naar geest, ziel en lichaam) van de mens, maar op zijn ‘rechtvaardiging’. Het oude verbond kende rechtvaardiging naar de wet, maar dat was onvolmaakt en er moest altijd weer opnieuw geofferd worden, terwijl dit niet toereikend was om zonden weg te nemen Hebreeën 10 vers 4 (Heb. 10:04). Daarom lezen we in Hebreeën 9 vers 26b (Heb. 09:26b): “maar thans is Hij éénmaal bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen”. En Hebreeën 10 vers 14 (Heb. 10:14) zegt: “Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden”. Dat is dus de ‘voleinding’ van de ‘rechtvaardigen’.

Wie Jezus Christus aanneemt als zijn persoonlijke Heiland en Verlosser, dat offer dus erkent als voldoende om hem te reinigen van alle zonde, is weer verzoend met God, is opgestaan uit de dood en overgegaan in het leven, dat is m het hemelse Jeruzalem. Zo iemand is volmaakt gerechtvaardigd of, zoals de Lutherse vertaling zegt: “in eeuwigheid voleindigd degenen die geheiligd worden” Hebreeën 10 vers 14  (Heb. 10:14). Op deze volmaakte rechtvaardiging moet dus de heiliging volgen (“die geheiligd worden”).

Er is een enorme grote groep christenen die dit wel geloven, of soms ten dele, maar die geen wandel in de hemelse gewesten hebben. Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12) zegt, dat allen die Hem (Jezus Christus) aangenomen hebben, macht hebben gekregen om kinderen Gods te worden. Deze macht hebben ze, om verschillende redenen, nooit gebruikt en ze zijn dan ook niet in heiliging. Naar de geest zijn deze mensen gerechtvaardigd. Het meest wezenlijke van de mens, de geest die Hij in ons deed wonen, en die God met jaloersheid begeert Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05), is opgestaan uit de dood en overgeplaatst naar het hemelse Jeruzalem, dus teruggekeerd tot God, waar hij ook vanuit is gegaan Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). Maar wat hun levensinstelling betreft, zijn ze volkomen aards gericht, evenals hun belijdenissen en godsdiensten. Daarom spreekt de Hebreeënbrief ook over ‘de geesten der rechtvaardigen’ in tegenstelling met de ‘eerstgebo­renen’.

God wil de behoudenis van de totale mens naar geest, ziel en lichaam, maar ook de geredde zondaar zal de dood niet zien, want hij is overgegaan uit de dood in het leven Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25).

Zo zijn dus de inwoners van het hemelse Jeruzalem, met in het centrum de berg Sion (beeld van de Heilige Geest) waar de tempel gebouwd is, en waai Jezus Christus de hoeksteen van is:

God, de eeuwige koning en rechter over allen.

Jezus Christus, het Lam Gods, die reinigt met zijn bloed en stad en tempel bouwt.

De ontelbare scharen heilige engelen.

De gemeente van Jezus Christus, de met de Geest vervulde christenen.

De volmaakte rechtvaardigen.

(wordt vervolgd).