1986.09 nr. 273

Levend geloof 1986.09 nr. 273

Afleggen en aandoen door Gert Jan Doornink

“Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts” Romeinen 13 vers 12b (Rom. 13:12b).

Temidden van de talrijke onderwerpen en adviezen, waaraan de brief van Paulus aan de gemeente te Rome zo rijk is, komt deze duidelijke oproep, die ook voor de gemeente van deze tijd uitermate belangrijk is! Paulus laat deze oproep voorafgaan door de woorden: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is vergevorderd, de dag is nabij…”

De apostel wil zijn medegelovigen er van doordringen hoe belangrijk het is ‘wakker’ te zijn! Een kind van God mag niet in slaap vallen, dat wil zeggen alleen nog uit sleur of gewoonte meedoen en niet werkelijk meer geestelijk betrokken zijn bij het functioneren in het Koninkrijk Gods.

Dit grote gevaar bedreigt ieder kind van God dat niet geestelijk groeit en zich niet laat corrigeren. “Het heil is ons nu meer nabij dan toen wij tot het geloof kwamen”, zegt Paulus. Iedere dag brengt ons dichter bij de realisatie van Gods plan: een gemeente, “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27b (Ef. 05:27b). In de leden van deze gemeente is de volheid van Christus optimaal tot openbaring gekomen. Maar daar zullen we dus ten volle aan mee moeten werken door (a) de werken der duisternis af te leggen en (b) de wapenen des lichts aan te doen! Een dubbele opdracht die we zelf moeten uit voeren’

Een kind van God kan dus nog gebonden zijn met ‘werken der duisternis’, die we onder verschillende benamingen in de Bijbel tegenkomen, onder andere: ‘wereldgeesten’, ‘werken van het vlees’, enz. Als deze in ons leven geïnfiltreerd zijn is de duivel er in geslaagd onze geest te ‘bevruchten’ met zijn verkeerde geesten Jakobus 1 vers 13 en 14 (Jak. 01:13-14). Daarom is het ook zo belangrijk dat we geestelijk groeien, dat we het volwassen stadium in Christus bereiken en dat we als het ware continu vol zijn van de Heilige Geest. Want waar de Heilige Geest is, is geen plaats voor verkeerde geesten.

De Heilige Geest is één van de ‘wapenen des lichts’, evenals het Woord van God, het gebed, het positieve belijden, het geloof, de lofprijzing, enz. Deze geestelijke  wapenen kunnen we echter niet succesvol hanteren als we niet vrij zijn van de werken der duisternis. Willen we als eindtijdgemeente de overwinning behalen – en dat is Gods wil en opdracht – dan is het van primair belang dat deze zijn of worden af gelegd. En als we dan de wapenen des lichts gaan gebruiken zullen we ervaren dat deze wapenen krachtig voor God zijn tot het slechten van bolwerken 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04).

Door de toekomst gegrepen door Gert van de Kamp

 

Door de toekomst gegre­pen, staat er boven dit artikel. De titel sugge­reert dat het hier gaat om, wat je zou kunnen noemen, een wervelend proces, een actief gebeu­ren. De titel geeft aan dat er mensen zijn die voor­uitzien en vertrouwen hebben in de toekomst, de komende tijden.

Toekomst is voor velen iets fascinerends, het boeit mensen. Enerzijds omdat men denkt: er is geen toekomst, anderzijds omdat men uitspreekt: er is toekomst! Tot diegenen die het laatste uitspreken behoort de christen. Een christen is iemand die door de toekomst gegrepen is, die vooruitziet naar wat nog komen gaat. Een christen weet dat God het is die voor hem een heer­lijke toekomst heeft bereid.

Een volgeling van Jezus zal aan de woorden ‘hoop’ en ‘verwachting’ dezelfde inhoud toekennen als het woord ’toekomst’. De Groot Nieuws Bijbel onderstreept dit op een duidelijke ma­nier! “Wees niet jaloers op mensen die zich niet aan God storen, zorg lie­ver steeds ontzag te heb­ben voor de Heer. Dan kun je de toekomst hoop­vol tegemoet zien, dan wordt je niet in je ver­wachtingen teleurgesteld” Spreuken 23 vers 17 en 18 (Spr. 23:17-18).

Samen de toekomst in

Het evangelie schept hoge verwachtingen. Het be­looft de mens een stralende toekomst. “Want Ik weet welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van on­heil, om u een hoopvolle toekomst te geven”, zegt Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11).

Broeder Jongman (voor­ganger volle evangelie ge­meente Den Helder) heeft eens gezegd wat volgens hem het woord ‘hemel’ be­tekent. HEMEL: Hier Ein­digt Mijn Eigen Leven. Ten aanzien van deze uit­spraak kun je stellen dat de toekomst begint waar je eigen leven eindigt, namelijk als een mens zich keert naar zijn Schepper. Dan ben je in de hemel en is je toekomst begon­nen. Als er een besluit gevallen is voortaan samen verder te gaan, opent zich een nieuw perspectief. De vele beloften die God heeft gedaan gaan dan in vervulling. Samen verder gaan is samen met God en samen met de ge­meente waartoe je behoort. De toekomst, die beleef je samen.

Het Ik-tijdperk

Door de voortgaande wes­terse civilisatie zien we dat de westerse wereld in een post-christelijk tijdperk terecht is geko­men. Gingen eens vanuit Europa talloze zendelingen naar alle delen van de wereld om het evangelie te verkondigen, nu zien we een ontwikkeling an­dersom .

In het dagblad “Trouw” stond een foto waarop een zwarte evangelist – deelnemer aan het door Billy Graham georgani­seerde congres voor evangelisten – een traktaat uitdeelt aan een schamel geklede vrouw terwijl hij zelf keurig gestoken is in een driedelig pak. De wereld andersom.

Europa is tot zendingsgebied geworden.

Echt heel veel mensen stel­len zich weinig voor bij het woord toekomst. “Wachten tot de bom valt”, is in dit opzicht moeilijk te zien als een interpreta­tie van het woord toekomst, Toch stellen veel mensen – en vaak juist jongeren – zich de toekomst op een dergelijke manier voor. Een levenswijze a la “pluk de dag” is het gevolg van deze negatieve kijk op de komende tijden. Men zegt: we zijn in het ik-tijdperk gekomen, er vanuit gaand dat ieder mens zoveel mo­gelijk geluk moet vergaren voor zichzelf. De (A)ander is minder belangrijk ge­worden en het woord ‘samen’ is naar de achtergrond verdwenen. De “struggle for live” is be­gonnen en voor jezelf op­komen is heel gewoon. . .

Als je een christen bent, dan weet je van geen ik- tijdperk. Een christen leeft in een wij-tijdperk. Wij is: God en de mens en God en de gemeente. Die gaan samen een hoop­volle toekomst tegemoet. Meteen ligt er dan ook een uitdaging om diegenen die (nog) in het ik-tijdperk leven uit te nodigen de stap te zetten in het wij- tijdperk, het tijdperk van de toekomst.

Erfgenamen van de toekomst

In Jeremia 31 vers 16 en 17 (Jer. 31:16-17) spreekt de profeet over Rachel, die weent om haar kinderen. De door Jeremia gesproken woorden zijn ook actueel voor ons: “Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tra­nen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zul­len terugkeren uit het land van de vijand. Ja, er is hoop voor uw toe­komst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen ’naar hun gebied terugkeren” .

In dit tekstgedeelte komen een paar belangrijke ge­zichtspunten naar voren aangaande onze toekomst. Het spreekt van “loon naar arbeid”, van “terugkeren uit het land van de vijand” en van “kinderen die naar hun gebied zul­len terugkeren” .

Deze drie elementen slaan op de toekomst. Het is niet alleen een natuurlijke maar ook een geestelijke wet als de arbeider na gedane arbeid zijn loon krijgt. Een hoopvolle toekomst is je deel, zegt Jeremia. Dat mag je ver­wachten als je Jezus volgt en samen met Hem werkt aan diezelfde toekomst. Dat samen werken doe je in de gemeente, alwaar het Koninkrijk Gods zich steeds meer uitbreidt en alwaar Gods herstelplan tot uitvoer wordt gebracht.

Tegelijkertijd is het voor een christen ook “terug­keren uit het land van de vijand” . Ook dat is een proces. Je losmaken van alle banden die er (nog) bestaan met een leven dat niet uit God is. In het land van de vijand is namelijk geen toekomst, daar kun je niet leven. “Voor de boze is er geen toe­komst”, zegt Spreuken 24 vers 20 (Spr. 24:20).

Als laatste ligt er voor christenen een opdracht: “kinderen die naar hun gebied zullen terugkeren” . “Wees als de kinderen”, zegt Jezus, “want zij er­ven het Koninkrijk Gods” . Kinderen zijn erfgenamen van de toekomst, de jeugd heeft de toekomst! Een christen mag zich in dit opzicht tot de kinderen rekenen èn hij moet terug­keren naar zijn gebied. Dat is de plaats waar je vandaan komt, namelijk de bron van alle leven: de Schepper. Terugkeren naar je Schepper betekent jezelf zijn en een zinvol leven kunnen leiden.

Zo is er hoop voor de toekomst, mag je nu al aan je toekomst werken en dat vanuit de zeker­heid dat je “in je ver­wachtingen niet wordt teleurgesteld” ! God heeft het immers zelf beloofd.

 

 

Het zout der aarde door Jan W Companjen

 

“Gij zijt het zout der aar­de; indien nu het zout zijn kracht verliest, waar­mede zal het gezouten worden? Het deugt ner­gens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden” Matteüs 5 vers 13 (Matt. 05:13).

Onze taak is onvervangbaar

Wij zij het zout voor deze aarde. Dat is als christen ons doel en onze roeping. Wij hebben een taak in deze wereld die onver­vangbaar is. Als lichaam van Christus zijn wij hier op deze aarde zijn verte­genwoordigers en zijn af­straling.

‘Het zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’, zijn gezegdes die schei­ding brengen tussen hen die dit ook werkelijk zijn en hen die het niet zijn. Het klinkt namelijk nogal wat aanmatigend, dat wij dit en dat zijn en dat een ander dat niet heeft. Het lokt de vraag uit of wij meer zijn dan de an­der.

Wij zijn niet méér mens dan de ander mens is, maar wij hebben meer ontvangen en daarom zijn wij meer waard. Meer waard voor deze wereld die in de duisternis wan­delt en toch, bewust of onbewust, wacht op het grote licht dat eens schij­nen zal voor alle mensen.

Christenen die niet door Gods Geest geleid worden, zijn op dit punt onzeker. Zij draaien er omheen en putten zich uit om mens onder de mensen te zijn, door middel van wetten en politiek gemanoeuvreer. Samen zoeken en streven zij naar een goede samen­leving. Men is echter niet doordrongen van het feit dat het hier gaat om een strijd om de macht tussen twee tegenpolen.

Tegenpolen mogen er zijn, zij zijn zelfs onontbeerlijk, maar er is dan wel de eis dat ze moeten samenwer­ken en tot de erkenning moeten komen dat er een – (min) en een + (plus) pool is. De – is aards ge­richt en de + hemels, de laatste is immers de stroom-, de kracht drager. Samen zorgen zij voor licht en kracht.

Markus 9 vers 49 (Mark. 09:49) voegt in dit verband dan ook nog aan onze tekst toe, dat iedereen door het vuur van de beproeving moet gaan om gezouten te worden. Dat wil zeggen dat wij in de beproevin­gen moeten kiezen voor het goede, moeten opko­men voor het volmaakte leven dat in Christus is. Al voort gaande worden wij gezouten, doortrokken van het leven zoals de Vader van alle leven het bedoeld heeft.

Bederfwerend en smaakmakend

Wij zijn het zout der aarde en dat zal eruit komen, want Hij laat niet varen wat zijn hand be­gon te doen. Christus Jezus is hét hoofd van deze gemeente en is er één hoofd dan is er ook één lichaam.

Zout is bederfwerend en is een onvervangbare smaakmaker. Wat een roeping en wat een voor­uitzicht ! Dat is iets waar de mens een rechte rug van kan krijgen, omdat hij weet waarvoor hij kroon der schepping is.

Over de bederfwerende werking van zout en het doel van de gemeente van Christus en omdat de doel te vervullen, zullen wij niet zoveel strijd krijgen. Iederéén weet in ons landje wel een ander ‘recht’ te zet­ten. Het zou op dit punt belangwekkend zijn als eens op een rijtje werd gezet wat zonde is en geen zonde, wat recht­vaardig is en niet recht­vaardig, wat natuurlijk – door God geschapen – en wat onnatuurlijk is. Men legt de medemens vaak wetten en verplichtingen op die niet gehou­den kunnen worden omdat, ze bij de mens van vlees en bloed horen.

De aanklager viert hier nog hoogtij. Het leven zonder besef van kwaad, dat eens zal doorbreken, is nog volop in het vuur en veel, ja zeer veel oude vóóroordelen zullen nog doorbroken en opgeruimd moeten worden.

Als deze dingen, die nog veel levens bederven en ontmoedigen, zijn opgelost zal de blijdschap van bin­nenuit weer volop gaan werken. Wij zijn tot blijd­schap geschapen, maar deze natuurlijke levens­vreugde wordt bij velen getemperd omdat het le­ven nog zoveel onzekerhe­den geeft. De echte blijd­schap wordt verstoord door het missen van het geloof dat God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, je lief heeft zoals je bent en dat Zijn Geest en jouw geest samen op weg zijn naar Zijn doel.

Blijdschap moet voortko­men uit de wetenschap dat God vóór ons is. Dat wat Hij tegen ons zegt en voor ons doet de waarheid is. Dat Zijn le­ven in ons de hoop is op al deze heerlijkheid.

Indien.dat blijde, zonnige leven ons deel is, zijn wij tot ons doel gekomen als smaakmakend zout. Dan zijn wij mensen die de wereld jaloers maakt om datgene wat wij bezit­ten. Dan leven wij van ons af en stralen wij Zijn heerlijkheid uit. Het altijd met onszelf bezig zijn en zoeken naar datgene wat nog niet volmaakt is, maakt ons onvruchtbaar voor de medemens. Zij zien tobbende mensen die nooit met zichzelf tevreden zijn en daardoor de blijd­schap missen die beloofd is voor een ieder die ge­looft dat Jezus de Chris­tus is. Niet de wet of overlevering van geboden of verboden maakt de mens tot zoon van God, maar de Geest Gods die in ons woont, moet het werk Gods uitwerken.

Daartoe kwam Hij op deze aarde en het zal vervuld worden, want het Woord van God heeft het ons voorzegt. Jezus Christus is het antwoord in elke nood, ook de noden van deze tijd. Hij is meer dan een politieke oplossing. Hij en Zijn gemeente (Zijn lichaam) geven een oplos­sing die allesomvattend is.

De barmhartige Samaritaan

Als voorbeeld dat deze dingen zullen geschieden gaan we de ontwikkelin­gen in de geestelijke we­reld eens bekijken aan de hand van de gelijkenis van de barmhartige Sama­ritaan Lucas 10 vers 25 tot en met 37 (Luc. 10:25-37), een pracht profetie voor de gemeente van Christus.

Deze gelijkenis vindt zijn oorsprong in de vraag van een wetgeleerde hoe men deel kan krijgen aan het eeuwige leven. Hij weet dat hij God moet liefhebben als zichzelf. Jezus antwoordde daarop: “Houdt u hieraan en gij zult leven”.

God liefhebben geeft geen problemen, dat is klaar en duidelijk. God mag dat van je eisen. Maar je naaste liefhebben als je­zelf, dat is wel iets meer gevraagd. En dan moet je als mens, die dagelijks bezig is om het beste voor zichzelf te zoeken, net zoveel van je naaste hou­den? Dat moet toch niet voor iedere naaste bedoeld zijn, denkt de wetgeleer­de. Zeker alleen voor die­gene met wie ik in de kerk of in de gemeente .zit of met wie ik dagelijks om ga. Of misschien is het alleen maar mijn eigen vrouw? Hij vraagt dan ook aan Jezus: “Wie is mijn naaste?” Jezus draait in de gelijkenis die Hij dan vertelt, de zaak om. Het is niet: “Wie is mijn naaste?”, maar: “Voor wie ben ik de naaste?”

Door de eeuwen heen heeft deze vraag een rol gespeeld. In vragen rond­om vriend en vijand, ras en vreemdeling, oorlog en vrede, hulp of geen hulp bij rampen, enz.

Langs de weg opgaande van Jericho naar Jeruza­lem, reisde een man, ver­telt Jezus dan in zijn ge­lijkenis. Menigmaal zegt Jezus, bij het vertellen van zo’n gelijkenis, duide­lijk waar het omgaat. Bij­voorbeeld de gelijkenissen betreffende het koninkrijk der hemelen en de gelijke­nis van het onkruid, waarbij het gaat om men­sen die bij Jezus horen of (het onkruid) die slechts in naam volgelingen zijn. In de andere gelijkenissen komt een grote variatie onderwerpen betreffende zijn volgelingen (de ge­meente) aan de orde. Zo ook hier in deze gelijke­nis.

De man die hier halfdood langs de weg ligt, werd gedurende zijn reis door rovers overvallen. Zij be­roofden hem van al zijn bezit en lieten hem half­dood liggen. Die man is een beeld van de gemeen­te. Ook de gemeente van Jezus is tijdens zijn reis overvallen. Ook zij is be­roofd van al haar rijkdom­men en ook dat lichaam is halfdood langs de weg blijven liggen. Reeds kort na de proclamatie van dat lichaam in het hemelse Jeruzalem (waar­van zij die tot het lichaam van Christus behoren toch leden zijn) is die man aan een weg terug begonnen, hij daalde af van Jeruza­lem naar Jericho. Het he­melse Jeruzalem had hij als het ware de rug toe­gekeerd .

Dan gaat de geschiedenis verder en komt er ‘bij toeval’ een priester langs diezelfde weg. Ook van hem staat vermeld dat hij op weg is naar Jericho. Jammer voor het slachtof­fer, indien de reis van die priester/voorganger maar omhoog was geweest, had hij wel hulp mogen verwachten, omdat tijdens het passeren van die eerste voorbijganger het vuur nog wel brandende zal zijn geweest.

Deze priester vertegen­woordigt in zijn beeld het oude verbondsvolk en het volk dat het nieuwe Jeru­zalem uit het oog verloren heeft en in de voetsporen is gekomen van het oude. Bij hen is het nieuwe weer oud geworden. Zij hebben geen antwoord meer voor een leeggeroofd mens. Zij zijn onbekwaam geworden om aan te pak­ken en kruipen weg, on­der andere achter een wet dat je een dood mens niet aan mag raken. Het is immers lang niet denk­beeldig dat zo’n slachtof­fer onder je handen dood gaat?

Er is echter meer aan de hand, de medemens is uit het oog verloren geraakt. Men is zichzelf liever gaan vinden dan de ander. Het eigen hachje staat voorop en ieder zorge voor zich­zelf, ook de priester. Hij die in wezen geroepen is leider van de gemeenschap te zijn, heeft geen ant­woord meer op datgene wat hij ziet. Hij gaat in een boog voorbij. Daar komt nog bij dat die ander die daar ligt dood te gaan van een andere groep, een andere kerk, van een ander volk is. Hij, de priester, is toch alleen maar verantwoordelijk voor zijn volk en toch niet voor al die volkjes en volkeren die er nog meer zijn?

Wij zijn voor ieder verantwoordelijk

Is dit zo? Neen, Jezus zei: “Gij zijt het zout der aarde” en “het licht der wereld”. Ik denk dat op deze grond ook het pries­terschap aan het hele volk van God in het nieuwe verbond toekomt. Iedereen is verantwoordelijk voor iedereen en op de plaats waar je komt, dat wil zeg­gen waar je levensweg je brengt.

Wij zijn nu gekomen bij onze volgende voorbijgan­ger. Bij hem staat niet welke richting hij gaat. Is hij toch op weg in de goede richting? Ik denk van wel. Hij is een Leviet, een man die door geboorte (wij in het nieuwe ver­bond door wedergeboorte) geroepen is tot het pries­terschap. Zij doen dienst in het huis des Heren als opzieners, poortwachters, lofprijzers en muziekmakers. Zoals we zien hoort iedereen van het volk van God hierbij. Wij zijn als het ware nieuw Testamentische levieten. Toch laat deze lofprijzer het erbij zitten. Ook hij passeert met een grote boog. Hij is nog teveel doortrokken van het oude zuurdesem en weet geen antwoord op die dodelijke nood.

Dan komt de Samaritaan in zicht. Ook hij is op reis. Tweeduizend jaar christendom is voorbijge­gaan en wij hebben een christendom gehad zoals bij de twee vorige voorbij­gangers is omschreven. Het lichaam van Christus bleef langs de weg liggen en de passerende ‘chris­tenen’ – geroepenen – waren voorbijgangers.

Even gloort het op in de geschiedenis als Luther een nieuw begin maakt.

Het Woord Gods komt weer onder het stof vandaan en het wordt: door het geloof alleen. Een nieuwe voor­bijganger kwam, maar ging ook in een grote boog voorbij. Alles bleef teveel bij het oude.

Dan de Samaritaan, wat moeten we daar nu mee aan? Hij is als het ware een vreemdeling, een randfiguur waarmee de Joden geen gemeenschap hadden. Het is opmerke­lijk dat Jezus voor zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw door Sa­maria moest gaan. Het komt daar tot de levens­vraag voor de gehele we­reld namelijk het water. Zonder water is er geen leven. Jezus vertelt dan dat Hij de bron van het werkelijke levenswater is. En wat meer is, de Sama­ritanen drinken van dat water en zij vroegen Hem bij hun te blijven en Hij bleef bij hun twee dagen.

Type van de eindtijdgemeente

Het is niet vreemd dat de Samaritaan weer naar vo­ren komt. Hij is het type van de eindtijd-gemeente, die toegerust is tot dienst­betoon. Toen hij de man zag liggen, kreeg hij medelijden. Het laat hem niet koud hoe het dat andere deel van de gemeente, dat op sterven na dood is, vergaat. Hij ziet niet al­leen wat de rovers en moordenaars hebben aan­gericht . Hij gaat er ook wat aan doen. Hij is niet bang dat die mens dood gaat, maar gaat er vanuit dat hij tot herstel komt. Hij zuivert de wonden met olie en wijn en verbindt hem. Dan zet hij de man op zijn eigen ezel, let op, hij zet die man op zijn eigen plaats en brengt hem naar een herberg. Naar een plaats waar hij verzorgd kan worden, een onderkomen waar het goed toeven is. Waar hij zijn eten en drinken krijgt op de tijden dat dat nodig is.

Moeten wij hierbij niet denken aan de samenkomstvorm zoals wij die nu kennen? De herbergier ontvangt de volgende dag zijn opdracht en die is niet mis te verstaan. Zorg ervoor dat hij weer hele­maal herstelt, hier heb je geld en mocht het je meer kosten dan krijg je dat vergoed als ik terugkom.

Mooier en groter evangelie kan er niet verkondigd worden. Hij zegt – en dat moet de boodschap voor iedere gezonde eindtijdgemeente zijn Zorg ervoor dat dit – mijn lichaam – herstelt, dat het weer ge­zond wordt en op zijn voeten kan staan. Hier heb je er geld voor, dat wil zeggen heb je er dat­gene voor wat je nodig hebt en mocht je tekort komen, schaf dan alles aan wat daartoe nodig is. Ik zal het bij mij terug­komst betalen.

De beheerder van de her­berg is goed toegerust. Hij aanvaardt de opdracht zonder probleem. Hij en de Samaritaan geloven in hun opdracht namelijk herstel van de mensheid. Zo wil Jezus ook ons te hulp komen! Hij wil ons leiden naar de volle waar­heid. De blauwdruk van het grote karwei ligt klaar en Hij zal ons als grote Hogepriester leiden naar dat grote doel: dat alles wordt waartoe het geschapen is!

De weg naar het hemelse Jeruzalem is daar. Het toegetakelde lichaam van Christus kunnen ook wij weer zien, omdat onze ogen daarvoor zijn opengegaan. Wij gaan er niet met een boog omheen, maar komen uit onze schuilhoeken tevoorschijn en gaan herstellen wat door de duivel en zijn trawanten is aangericht. De herbergen zijn er en het zal ons gelukken, want Hij – Jezus – zal het tot verzadiging toe zien waartoe Hij het alles vol­bracht heeft Jesaja 53 vers 11 (Jes. 53:11). En wij? Wij zullen aan Zijn tafel verzadigd worden! Ezechiël 39 vers 20  (Ez. 39:20) Geprezen zij Zijn Naam!

U opent een vergezicht dat ons bekoort,

en zelf bent u daartoe de weg en de poort.

Dank Heer, voor de waar­heid, dat U als de Zoon,

ons leven vernieuwt U tot sieraad en kroon.

 

U straalt als een morgen­ster, helder en klaar,

Wij worden de lichtende dag reeds gewaar.

Vol dank is ons hart, Heer, want zo bent U zelf:

belofte en waarborg voor alle herstel!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Reparatiewerk

Met een aardig vaartje snelde ze over ’s Heren wegen, op weg naar haar werk. Haar gedachten liet ze wat de vrije loop. Ze reed automatisch haar dagelijkse route. Toch zijn deze sluimerende momenten niet alleen een gevaar voor het autorijden, maar ook voor je gedachteleven. Zo ging het ook nu…

Zomaar ineens, als in een flits ging het door haar heen, dat de vorige week een wiel was losgeraakt van hun tamelijk oude autootje. Door de herinnering alleen al minderde ze al wat vaart.

Alles was goed afgelopen gelukkig. Ze hadden toen nauwelijks enige snelheid, doordat ze net optrokken. Het wiel en zelfs de bouten werden teruggevonden en opnieuw bevestigd. Maar dat moest zich nu eens herhalen… Tjonge, hoe hard reed ze nu wel niet.

De snelheid verminderde van honderd naar tachtig, naar zeventig. Luid getoeter achter haar liet het ongenoegen van de mede-autorijders merken. Een blik op de klok in het dashboard, zei haar dat ze geen tijd had om het heel kalmpjes aan te gaan doen. Met klamme handen en een verhoogde hartslag maakte ze weer wat meer vaart.

U begrijpt het: ze was bang geworden! Zomaar was het angstduiveltje het gelukt iemand uit haar gemoedsrust te halen.

Maar nu sluimert ze niet langer. Ze pakt dat angst-duiveltje en zichzelf eens even flink aan. En terwijl ze daarmee bezig is, komt er van een heel andere kant óók een gedachte binnen vallen: “Je kent je man toch! Wat hij maakt doet hij goed en vakkundig. En zeker jou, zijn liefste bezit, zou hij nooit in een auto die onbetrouwbaar is laten rijden”.

Deze gedachte deed haar glimlachen, haar handen ontspanden zich rond het stuur. En met een rustiger hart versnelde ze haar vaart weer.

Later, toen ze haar zangdienst voorbereidde, bracht de Heer haar dit voorvalletje weer in gedachten. En Hij liet haar zien, dat ze er een mooie parallel in kon vinden. Als de hemelse Vader ons, vanuit zijn eindeloze liefde voor ons, herstelt, dan gebeurt dit goed en grondig. Dat geeft een veilig gevoel ‘onderweg’ met Hem. Hij repareert me goed, ja zelfs zo dat ik wordt als nieuw: volmaakt!      

 

Contact met de redactie door Gert Jan Doornink

De geestelijke werkelijkheid

Na de serie artikelen onder de titel “Geestelijk licht op de eindtijd, welke voor velen tot grote zegen was, begint Wim te Dorst­horst in dit nummer met een nieuwe artikelenserie getiteld: “De geestelijke werkelijkheid” . Ter introductie het volgende:

In de afgelopen jaren werd broeder Te Dorst­horst enkele malen geconfronteerd met ongenees­lijke zieken in zijn directe omgeving. Mensen wiens lichaam gesloopt werd en wat eindigde met de (lichamelijke) dood.

De grootste nood bleek niet zozeer de ziekte, maar een tekort aan geestelijk inzicht en voorstel­lingsvermogen over de levende werkelijkheid na het sterven.

Zo is deze studie over de geestelijke werkelijkheid ontstaan tot vertroosting van die mensen. Ook in de dagen van Paulus zal deze nood zich wel eens aangediend hebben in de gemeenten, gezien wat hij schrijft in 2 Korinthiërs 4 en 5 over “Goede moed, ook bij het sterven” .

Voor iedere gelovige is het echter van groot be­lang een heldere visie te hebben op de geestelijke wereld en zijn deelhebben en functioneren daarin.

De hele bijbel spreekt dan ook over deze verborgen wereld achter het zicht­bare en het waarneembare. Daarom geeft deze studie ook geen volledig beeld, maar tracht het enkele fundamentele inzichten vanuit de bijbel, aan te reiken, waar een ieder verder op kan doorden­ken en zijn geloofsleven verdiepen.

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is niet bedoeld om de mens hier op aarde een beter bestaan te garanderen, maar om hem te brengen tot zijn wezenlijke bestem­ming in eeuwige gemeen­schap met God, de Schep­per van hemel en aarde.

Paulus bidt voor de ge­meente te Efeze dat de God van de Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, hen de Geest van wijsheid en van open­baring zou geven, om Hem recht te kennen, dat wil zeggen met ver­lichte ogen des harten, zodat zij gingen beseffen welke hoop zijn roeping wekt. Dat is ook onze bede voor u bij het lezen van “Levend Geloof” .

In de geestelijke frontlinie

Bij de uitgave van een blad als “Levend Geloof”, ontdekken we telkens weer hoe we daarbij in de voorste geestelijke front­linie staan. De voortdu­rende tegenstand uit het rijk der duisternis bewijst hoe de vijand een ontzet­tende hekel heeft aan de duidelijke en compromisloze verkondiging van het volle evangelie, zoals wij dat in “Levend Geloof” nastreven. De vijand weet dat hij terrein prijs moet geven als mensen serieus ingaan op de volle bood­schap. Hij zal er daarom alles aan doen dit te ver­hinderen. . . maar werkelijk verhinderen kan hij niet omdat Hij, die in ons is, meerder is dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 4 (1 Joh. 04:04).

Dit gaat echter wel met geestelijke strijd gepaard! Een aspect van de bood­schap die in “Levend Ge­loof” ten volle de aandacht zal blijven behouden. Wij hebben vooral de laatste tijd nog eens weer ontdekt hoe belangrijk het is, dat men zich bewust is voort­durend betrokken te zijn bij deze strijd, waarbij wij gerust mogen stellen dat het ‘een strijd is op leven en dood’. Wie het aspect van de geestelijke strijd verwaarloost of minder be­langrijk acht, raakt gees­telijk uit geblust en wordt een ‘ingeslapen christen’, die niet meer het verlan­gen heeft de volheid van Christus tot openbaring te brengen. Dan blijft de verdere geestelijke groei achterwege met alle nega­tieve gevolgen van dien.

Laten we ook niet denken dat het zich bewust zijn voortdurend betrokken te zijn bij de geestelijke strijd, op de duur een soort vermoeidheid ver­oorzaakt die tot gevolg heeft dat we de strijd op­geven en het bijltje er bij neergooien. Dat kan alleen maar het gevolg zijn van een verkeerd in­zicht. Als wij ons bewust zijn dat we in de geeste­lijke strijd niet alleen staan en dat ons perfecte geestelijke wapens (Gods Woord, de Heilige Geest, etc.) ter beschikking staan, wordt het alles geheel anders en ervaren we, met Paulus, dat de wapens van onze veldtocht krachtig voor God zijn tot het slechten van bol­werken! 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04).

Dat we juist in deze redactionele rubriek het onderwerp ‘geestelijke strijd’ aansnijden heeft uiteraard een bedoeling. Wij willen onze lezers en lezeressen er nog eens van overtuigen hoe be­langrijk de uitgave van een blad als “Levend Ge­loof” is. Juist omdat wij geen water bij de wijn doen, kunnen mensen daadwerkelijk geholpen worden, als zij ingaan op de boodschap. Maar het schrijven vóór- en het uitgaven van “Levend Geloof” is natuurlijk on­mogelijk als niet gemoti­veerde lezers en lezeressen (zij die het net zo zien) daadwerkelijk ach­ter onze arbeid zouden staan.

Wij willen in dit verband nog eens onze grote dankbaarheid uitspreken aan allen die ons in de afgelopen maanden be­moedigden door hun ge­bed, hun opbouwende woorden, hun financiële bijdragen, hun opgave van geschenk- en gewone abonnementen en hun af­name en verspreiding van brochures. En… als u in dit opzicht nog niet actief betrokken bent bij onze arbeid, roepen wij u op ook mee te doen! Het gaat erom dat zoveel mogelijk mensen het wer­kelijke evangelie leren kennen en deelgenoot worden van de echte vrijheid en overwinning die Christus bedoeld heeft voor allen die in Hem geloven! Laat u niet af remmen door de vijand, maar wees een waarachtig vertegenwoordiger van het Koninkrijk Gods!

 

Veilig in Gods hoede door Tea Keuper Dijk (gedicht)

Ik stel in ’t licht wat satan me heeft aangedaan,

Wat ik niet wilde en wil en ‘k wéét, dat ik mag staan!

Want Jezus stierf voor mij, Hij droeg eens al mijn zonden,

En Vader, U heelt, door Uw Geest, mijn denken en mijn wonden!

O Vader, liefdevolle God, ik dank U,

‘k dank U Heer: U houdt van mij en ik van U,

U ziet in liefde neer. Uw eng’len en Uw Geest,

zij helpen m’ U te aanbidden,

U plaatst mij op de Rots,

U stelt mij in het midden van al Uw kind’ren,

zwak en sterk, die gaan de hoge weg,

Daar is het waar ‘k mijn leven leef en het in Uw handen leg!

 

De wacht over je gedachten door Liesbet Seepma

“Maak je nergens zorgen over,

maar laat God altijd precies weten

wat je graag wilt;

vraag Hem wat je nodig hebt

en dank Hem voor wat Hij doet.

Dan zul je Gods vrede ervaren,

een vrede, die het menselijke besef

ver te boven gaat

en die de wacht over je hart en gedachten houdt,

zolang je één met Jezus Christus bent.

Hieruit volgt, Broeders,

dat je je gedachten moet richten

op alles wat waar, eervol, rechtvaardig,

zuiver, mooi en aangenaam is, kortom,

alles wat voortreffelijk en bewonderingswaardig genoemd mag worden” .

Filippenzen 3 vers 6 en 7 (Filip. 03:06-07), In deze teksten uit de brief die Paulus schrijft aan de gemeenteleden van Filippi gaat ’t over Gods vrede die de wacht houdt over je hart en gedachten.

Ik denk zelf – ook al een klein beetje uit ervaring – dat het heel belangrijk is, dat je hart en gedachten worden bewaard door Gods vrede. Ik denk echter ook, dat wij een héél actief aandeel kunnen hebben in die ‘bewaking’. Ik wil proberen eens even op papier na te denken over die bewaking.

De wereld waarin jij en ik onze gedachten ontwikkelen is een heel groot en uitgebreid ‘ontvangstgebied’, waarin, talloze ‘zenders’ allerlei boodschappen – gewenst of ongewenst – binnenbrengen. Die boodschappen variëren van heel positief tot heel negatief.

En nu is het maar net de vraag of al die boodschappen – met hun lading – zo maar heel gemakkelijk ons wereldje kunnen binnenstappen en daar ieder hun eigen sporen achterlaten. De negatieve boodschappen: sporen van verdriet, chagrijn, zorgen, angst, onreinheid, wetteloosheid en ga zo maar door. De positieve boodschappen: sporen van blijdschap, opgewektheid, overgave, rust, zuiverheid, discipline en nog véél meer. En dat ze sporen kunnen achterlaten is zeker!

Maar dat hóéft niet zo te zijn, want we kunnen onze gedachten als het ware bewaken als een stad, door om die stad sterke muren te bouwen. Natuurlijk moeten er in die muren wel poorten zijn, want anders zouden we geïsoleerd raken, zodat we ook ‘ ’t goede bezoek’ niet kunnen ontvangen. Maar laten we de indrin­gers, die onze stad op stelten zetten, niet de kans geven om door die poorten naar binnen te dringen.

De ‘bezoekers’ van onze gedachtewereld, de ‘zenders’, zouden we dus kunnen vergelijken met boodschappers, die ons bepaalde woorden mee­delen. We kunnen die woorden dieper in ons le­ven laten doordringen, en op dat moment wordt er, om die woorden heen, een gedachte ontwikkeld. Het is nu zaak dat we goed uitkijken wélke boodschap­pen/woorden we wél gaan ontwikkelen en welke niet. Het is zaak dat we, op het moment dat een indrin­ger ‘het wel eens pro­beert’, hem weten te ont­maskeren en onschadelijk te maken.

Meestal voel je ’t vanzelf wel aan of een boodschap wél of niet in je gedachten kan of mag worden verwerkt. Maar soms ook heb je ’t helemaal niet door dat er in jouw gedachteleven wordt ‘gerotzooid’! Als je van een gedachte echter verdrietig, bang of de­pressief, nijdig of geïrriteerd wordt, of als daar­door onreinheid vat op je krijgt – waarop meestal ook een daad volgt die niet in de haak is – dan weet je, dat je jouw ge­dachtenspinsels sowieso een halt moet toeroepen. Gods vrede, de bewaker, is op dat moment immers verdwenen.

Een hele goede hulp bij ’t waken over je gedachten is het woord van God. In He­breeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) staat, dat het woord, dat God spreekt in de Bijbel, nog scherper is dan een zwaard dat aan twee kan­ten snijdt; dat het zó diep doordringt, dat het de overleggingen en ge­dachten van je hart schift.

Maar ja, dan is het natuurlijk wel zaak, dat jij en ik met Gods Woord in aanraking komen, dat we ’t in ons opnemen en dat we het in praktijk gaan brengen. En Gods Woord is geen droge of taaie kost, maar in He­breeën 4 vers 12 staat, dat het levend en krach­tig is. Het is waard om te worden nageleefd, om in praktijk te worden ge­bracht. Zó wordt Gods woord in onze handen daadwerkelijk een ‘zwaard van de geest’, een wapen dat we kunnen gebruiken bij de bewaking van onze geest, die ‘stad’ waarin wij woorden omzetten in gedachten. Het woord van onze God mogen wij in ons gedachtenwereldje

heel gastvrij verwelkomen, daarvoor mogen we onze poorten wagenwijd openzetten! Want met dat Woord, dat ons zuivere gedachten geeft, verwelkomen we Gods Wezen, Hem Zelf. Dat had David ook al door, toen hij in Psalm 24 vers 7 (Ps. 024:007) uitriep:

“Heft, poorten, uw hoofden omhoog en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der ere inga. Wie is toch de Koning der ere? De Here, sterk en geweldig, de Here, geweldig in de strijd!(…) de Here der heerscharen, Hij is

de Koning der ere” .

++++ VERVOLG VAN BLZ. 7

 

Fijn hè, dat je wel degelijk beslist, wie jij in jouw gedachtenwereldje toelaat. Laten we echt gaan werken aan die bewaking van onze ge­dachten. Ik zou je nog één psalm willen noemen, die ook spreekt over ge­dachten, namelijk Psalm 139. Hij spreekt over ge­dachten van God. David vond ze ‘kostelijk’ en hij ontdekte er overweldigend veel. Psalm 139 vers 1 tot en met 16 staat vol met die gedachten.

In vers 23 spreekt David een verlangen uit. Dat is ook zo Mijn verlangen, mijn wens! Ook de jouwe?

” Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie of bij mij een heilloze weg is en leidt mij op de eeuwige weg”.

 

 

De geestelijke werkelijkheid -1- door Wim te Dorsthorst

Geloof is zekerheid en bewijs

Om je te verdiepen in de geestelijke werkelijkheid, heb je geloof nodig. In de natuurlijke, zichtbare wereld kunnen we alles waarnemen met onze zintuigen. Er is echter ook nog een onzichtbare, geestelijke wereld die we alleen maar in het geloof kunnen betreden. Is dat dan geen fictie? Neen, dat is een grotere werkelijkheid dan het zichtbare, wat zijn bestaan te danken heeft aan het onzichtbare ‘woord van God’.

Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) begint met te vertellen dat het geloof het bewijs is van de dingen die men niet ziet. Het gaat dan verder in Hebreeën 11 vers 3 (Heb. 11:03) met: “Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare” .

Alles heeft zijn bestaansgrond of bestaansrecht in de scheppingswoorden van God. Niets is er zomaar – per toeval – buiten God om. Dit kunnen we niet beredeneren in een perfect sluitende theorie, maar door het geloof weten we zeker dat het waar is. Zo heeft God altijd gewerkt door mensen die in Hem geloofden, want ook voor het bestaan van God heb je geloof nodig Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) .

De bijbel noemt Abraham de vader van alle gelovigen: besnedenen en onbesnedenen Romeinen 4 vers 11b en Romeinen 4 vers 16 en 17 (Rom. 04:11b; Rom. 04:16-17). Hij is de eerste die door het geloof deel kreeg aan gerechtigheid en beloften van God. “Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs” Romeinen 4 vers 13 (Rom. 04:13). Abraham geloofde God en hij begreep dat de werkelijkheid niet het natuurlijke, zichtbare was en daarom verwachtte hij de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. Hij beleed dat hij een vreemdeling en bijwoner was op aarde en verlangde naar een beter, dat is een hemels vaderland Hebreeën 11 vers 10, 13 en 16 (Heb. 11:10; Heb. 11:13; Heb. 11:16).

Zoek en bedenk de dingen die boven zijn

Abraham was voortdurend met deze dingen bezig. Hij overdacht alles wat God gesproken had en hij probeerde zich daar een voorstelling van te maken. Abraham was een zoeker en de belofte van Jezus Christus is: wie zoekt zal vinden Matteüs 7 vers 7 en 8 (Matt. 07:07-08) . Durven wij dit wel voldoende over te nemen of is onze aandacht teveel geconcentreerd op een natuurlijk bestaan? Voldoet ons leven hier wel aan alle eisen, want de Heer voorziet immers in alles! Waar verzamelen wij onze schatten: hier op aarde of in dat betere, hemelse vaderland? Denken wij na over ons zijn en functioneren in de geestelijke wereld? Denken wij na over God, over Jezus Christus en over de heilige engelen? Paulus zegt immers dat wij burgers van dat rijk in de hemelen zijn! Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) .

Sommigen vinden dit gevaarlijk, want ‘God is Geest’, zegt Jezus en hoe moet je je dat dan voorstellen? Heeft God dan een gedaante? En de engelen? De Israëlieten hadden strenge voorschriften dat ze geen enkel beeld van God mochten maken Deuteronomium 4 vers 15 tot en met 19 (Deut. 04:15-19) . De profeet Jesaja zegt dat God zich verborgen houdt: “Voorwaar, Gij zijt een God, die zich verbórgen houdt, de God van Israël, een verlosser” Jesaja 45 vers 15 (Jes. 45:15). Is het dan niet beter maar af te wachten en na ons sterven maar te zien hoe het allemaal is? Dit is echter een grote misleiding. Het is de uitdrukkelijke wens van God dat de mens Hem tijdens zijn leven zoekt en al tastende vindt Handelingen 17 vers 27 (Hand. 17:27). Hij wil zich als een Vader openbaren aan zijn kinderen en niet een vage gedachte blijven. Hij heeft er een welgevallen in als wij nadenken over de onzichtbare wereld, mits wij ons dan niet verliezen in allerlei fantasieën en vrome, onwerkelijke voorstellingen, maar ons houden aan dat wat de bijbel – Gods woord – ons aanreikt. Paulus zegt daarom ook: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02).

De bedekking verdwijnt in Christus

Door wedergeboorte krijgt de mens deel aan de lichtzijde van de geestelijke wereld. Met zijn innerlijke mens staat hij op uit de dood, is dan verlost uit de macht der duisternis en wordt door God overgeplaatst in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) . Dan ben je dus met Christus opgewekt. Zelf onderwijst Jezus in Johannes 3 vers 3 en 5 (Joh. 03:3-5) dat wij door wedergeboorte het Koninkrijk van God kunnen zien en binnengaan. Ook zegt Hij tot zijn discipelen – dat geldt dus ook voor ons “Maar uw ogen zijn zalig omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen!” Matteüs 13 vers 16 en Lucas 10 vers 23 en 24 (Matt. 13:16; Luc. 10:23-24) . Aan de niet-wedergeborenen is dat niet gegeven Matteüs 13 vers 11c en Deuteronomium 29 vers4 (Matt. 13:11c; Deut. 29:04) .

Paulus schrijft aan de Korinthiërs dat “telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart ligt, die slechts in Christus verdwijnt, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen 2 Korinthe 3 vers 15 en 16 (2 Kor. 03:15-16) . Wij maken dus als wedergeborenen deel uit van het Koninkrijk van God en wij hoeven dus ook geen genoegen te nemen met vaagheden.

De stad van de levende God

Door de Heilige Geest geleid willen we proberen wat we al verstaan en zien kunnen van de hemelse werkelijkheid, het hemelse Jeruzalem, de berg Sion, de stad Gods, het Koninkwijk Gods. Wij lezen van deze hemelse stad (hemelse situatie!) in Psalm 48 vers 2 en 3 (Ps. 048:002-003): “Groot is de Here en hoog te loven in de stad van onze God, zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden, de stad van de grote Koning” .

De Hebreeënschrijver spreekt in Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) over dezelfde stad met zijn inwoners en zegt: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen en tot een geestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen en tot God, de rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel”.

Waar de opdracht van Paulus luidde: “Zoek en bedenk de dingen die boven zijn”, daar zegt Psalm 48 vers 13 tot en met 15 (Ps. 048:013-15): “Gaat rondom Sion en trekt er omheen, telt haar torens, richt uw aandacht op haar voormuur, doorwandelt haar paleizen, opdat gij het aan het volgende geslacht kunt vertellen: “Waarlijk, zo is God, onze God voor eeuwig en altoos; tot de dood toe zal Hij ons leiden”. (“Die tot over de dood ons zal leiden”. Willibrordvertaling) .

De hemelse werkelijkheid zal dus een vreugdevolle uitwerking hebben op de ganse aarde (Openbaring 21). En ook het doel van de opdracht om ons met deze geestelijke werkelijkheid bezig te houden is overduidelijk: God te leren kennen zoals Hij in zijn onveranderlijkheid is. “Waarlijk, zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos” Psalm 48 vers 15a (Ps. 048:015a).

Schaduw en werkelijkheid

Wij zijn niet genaderd tot de schaduw, het tastbare, zoals de Israëlieten in de woestijn Hebreeën 12 vers 18 en 19 (Heb. 12:18-19) . De Hebreeënschrijver maakt heel duidelijk dit onderscheid door te zeggen: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion… enz.” Het gaat dus niet om de schaduw maar de werkelijkheid en die is niet aards maar hemels of geestelijk. Niet tastbaar, niet hoorbaar, niet zichtbaar voor onze vleselijke zintuigen, maar voor onze geestelijke zintuigen. Het gaat om het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God. Niet een stad van aardse materie, maar een stad opgebouwd uit levende wezens. Een gemeenschap van levende wezens, zoals we dat gelezen hebben in Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 zie ook Leviticus 26 vers 11 en 12 (Lev. 26:11-12).

God kan dus niet in een aardse stad met een aardse tempel wonen of weer gaan wonen, want dat zou een terugkeer zijn naar de ‘schaduw’, welke juist in Jezus Christus is vervuld.

De inwoners van de hemelse stad

Wat vinden wij in die hemelse stad?

God zelf, de Schepper van hemel en aarde, de eeuwige Koning, de Rechter over allen.

Jezus Christus, als de Middelaar van het nieuwe verbond. Hij is het geslachte Lam en zijn bloed der besprenging is dus ook in dat hemelse heiligdom.

De heilige engelen. De Hebreeënschrijver spreekt van tienduizendtallen. Dat is maar een symbolisch getal. Openbaring 5 vers 11 (Openb. 05:11) zegt: “en hun getal was tienduizenden en tienduizendtallen en duizenden duizendtallen” . Ook Daniël 7 vers 10 (Dan. 07:10) spreekt van deze tienduizenden en duizenden. Wij vinden hier dus niet de satan met de afgevallen engelen; de boze geesten. Hij behoort niet meer bij de hemel, maar bij de aarde. Hij is de overste van de macht der lucht, zegt Paulus in Efeziërs 2 vers 2b (Ef. 02:02b). Dat wil zeggen: het geestelijke gebied dat bij de aarde behoort.

De plechtige vergadering van eerstgeborenen.

De geesten der rechtvaardige!?, die de voleinding bereikt hebben. Deze groep inwoners van de hemelse stad, de stad van de levende God, de berg Sion, zullen we nog nader bespreken.

De plechtige vergadering van eerstgeborenen

Wie behoren tot de plechtige vergadering van eerstgeborenen? Dat zijn de wedergeboren mensen, de gemeente van Jezus Christus, het lichaam van Christus. De nieuwtestamentische gelovigen, die gereinigd zijn door het bloed van het Lam, Jezus Christus, en verder de weg zijn gegaan, die Jezus zelf getoond heeft. Zij vervullen de weg van alle ‘gerechtigheid Gods’ Matteus 3 vers 15 (Matt. 03:15), de weg van de waterdoop en de doop in de Heilige Geest Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Dat zijn die christenen die hun geestelijk levenshuis niet op zand (een aardse religie) gebouwd hebben, maar op het geestelijk fundament zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02): “bekering van dode werken, geloof in God, een leer van dopen, oplegging der handen, opstanding der doden en een eeuwig oordeel”. Geen van deze elementen kan ontbreken in het leven van een gelovige.

Vooral de doop in de Heilige Geest mag niet weggeredeneerd worden, zoals helaas te vaak gebeurd, want zonder de Heilige Geest behoort men niet tot de gemeente van Jezus Christus. Paulus zegt dat in Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09): “Gij daarentegen zijt niet in het vlees, maar in de Geest, althans, indien de Geest Gods in u woont. Indien iemand echter de geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”. Paulus zegt niet: die mensen gaan verloren, maar hij zegt: die behoren niet bij het lichaam van Christus, de gemeente.

Jakobus 1 vers 18 (Jak. 01:18) zegt dat wij, evenals Jezus Christus, verwekt zijn door het woord der waarheid, om in zekere zin ‘eerstelingen’ te zijn onder zijn schepselen. Eerstelingen zijn eerstgeborenen “die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” Johanna 1 vers 13 (Joh. 01:13). En Petrus schrijft dat wij niet uit vergankelijk zaad wedergeboren zijn maar uit onvergankelijk zaad, het levende en blijvende woord van God 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). Jezus Christus is de eerstgeborene onder de broeders Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). Zo werd het volk Israël als geheel ‘Gods eerstgeboren Zoon’ genoemd Exodus 4 vers 22 (Ex. 04:22). De gemeente als geheel wordt ook wel in enkelvoud als ‘de Gezalfde’ aangeduid Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15).

De tempel in de Heilige stad

De gemeente van Jezus Christus is een heilige natie, een koninklijk priesterschap, die zich als levende stenen laten gebruiken om een woonstede Gods in de Geest te vormen, een heilige tempel in de stad. De gemeente is gebouwd op de berg Sion, de berg der waarheid, ‘de Heilige Geest’ 1 Petrus 1 vers 4 tot en met 10 (1 Petr. 01:04-10) . Om God werkelijk te leren kennen moet je om Sion trekken, lazen we in Psalm 48 vers 13 tot en met 15 (Ps. 048:13-15), niet om Jeruzalem.

Alleen de Heilige Geest kan openbaren aan onze harten wie God en hoe God werkelijk is. Het werkelijk kennen van de enkel goede God gaat veel dieper dan het corrigeren van oudtestamentische uitspraken. Het gaat zo diep als bij Jezus, die de Vader werkelijk kende en nooit Schriftplaatsen veranderde. Als Hij in de Bergrede zegt: “Er is gezegd…, maar Ik zeg u.;.”, dan is dat bedoeld voor ons als wedergeborenen, welke die dimensie hoger hebben.

De zonen die volmaakt zullen zijn, gelijk hun hemelse Vader volmaakt is Matteüs 5 vers 48 (Matt. 5:48).

Jezus zegt dat er niet één jota of tittel vergaan zal van de wet Matteüs 5 vers 18 (Matt. 05:18) . De gemeente heeft de wet echter niet meer aan de buitenkant, maar door de Heilige Geest is de geestelijke betekenis hiervan in hun verstand gelegd en in hun hart geschreven Hebreeën 8 vers 10; 2 Korinthe 3 vers 3; Jeremia 31 vers 33 (Heb. 08:10; 2 Kor. 03:03; Jer.31:33). Daarom lezen wij in Openbaring 11 vers 9a(Openb. 11:09a): “En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel”. De inwoners van het hemelse Jeruzalem staan opgetekend in het boek des levens van het Lam Openbaring 13 vers 8b; Openbaring 21 vers 7b en Filippenzen 4 vers 3c (Openb. 13:08b; Openb. 21:07b; Filip. 04:03c). “Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd” Jesaja 49 vers 16 Staten vertaling (Jes. 49:16).

1986.07-08 nr. 272

Levend geloof 1986.07.08

Hoop doet leven! Door Gert Jan Doornink

Wie kent niet de uitdrukking: “Hoop doet leven!”, waarmee al meteen de betekenis van het woord ‘hoop’ wordt weergegeven. Hoop is iets wat nog niet verwezenlijkt is, maar vanuit een bepaalde situatie wordt in gedachten de nieuwe situatie ingevuld, dat wil zeggen we hopen dat het zo zal worden. Hoop heeft te maken met toekomst, het is nog geen werkelijkheid. Een ander woord voor hoop is verwachting, maar ook betekent het vertrouwen.

Geen leven zonder hoop

De mens kan niet leven zonder hoop, vandaar het gezegde ‘hoop doet leven’. Vanuit het heden richten we altijd weer onze blik op de toekomst en met name als de omstandigheden moeilijk zijn, hopen we op betere tijden. Daarom zijn ‘hoop’ en ‘hopen’ op zich positieve woorden en begrippen, als we ze tenminste op gezonde wijze weten te gebruiken. Want de duivel is ook in dit opzicht een leugenaar en een moordenaar. Hij zal trachten ook van de hoop een negatieve aangelegenheid te maken. Waar hem dat gelukt is, zien wij dan ook hoe de hoop in werkelijkheid geen hoop meer is, maar verminkt is tot twijfel, tot een verwachting die als motto heeft: ‘het kan vriezen en het kan dooien’.

Dat komen we bijvoorbeeld ook tegen in sommige overlijdensacte uit zware orthodoxe kringen. Als de woorden van Paulus geciteerd worden en het geschreven wordt. Heden overleed in de hope des eeuwigen levens. Men heeft daar geen zekerheid, terwijl juist het kenmerk van de Bijbelse hoop de zekerheid is.

Geen hoop zonder geloof

Waarom is de hoop, zoals we die in Gods Woord tegenkomen, verweven met zekerheid? Omdat de factor ‘geloof’ meespeelt! We kunnen zelfs stellen dat hoop voor een kind van God altijd gepaard behoort te gaan met geloof. Op duidelijke wijze vinden we dat onder woorden gebracht in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) waar staat dat het geloof de zekerheid is van de dingen die men hoopt!

We hopen op ‘eeuwig leven’. Door het geloof hebben we de zekerheid dat we ‘eeuwig leven’ hebben ontvangen. We hopen op ‘overwinning’. Door het geloof hebben we de zekerheid dat ‘overwinning’ ons deel is! Alles wat wij hopen ontvangt door het geloof de basis van zekerheid.

De hoop der heerlijkheid

In Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06) lezen wij dat wij twee dingen ten allen tijde moeten vasthouden. Dat zijn ‘vrijmoedigheid’ en ‘hoop’. Het leven van Christus in ons kan niet functioneren zonder hoop. Hoop zoals God het bedoelt, dat wil zeggen niet aangetast door de vorst der duisternis, maar gevoed vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest. Dan wordt het nieuwe leven van Christus in ons – ook als de omstandigheden tegen zijn – tot een sprankelende, blij makende aangelegenheid, waarin zorg, vrees en twijfel gaan verdwijnen en plaats hebben gemaakt voor een levende hoop. Want Christus in ons is de hoop der heerlijkheid Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27). Dat is de hoop die werkelijk doet leven en stand houdt tot in alle eeuwigheid!   

 

Wat wij van David kunnen leren door Wim te  Dorsthorst

“Maar David sterkte zich in de Here, zijn God” 1 Samuël 30 vers 6b (1 Sam. 30:6b).

In 1 Samuël 30 vinden wij een verhaal over het leven en de strijd van David, waarvan we met recht kunnen zeggen dat het van begin tót eind op getekend is tot een voor­beeld, tot onderricht, tot waarschuwing, tot ver­troosting voor ons: de gemeente van Jezus Chris­tus 1 Korinthe 10 vers 11 en Romeinen 15 vers 4 (1 Kor. 10:11; Rom. 15:04). Een geschiedenis als deze geeft ons weer hoop omdat wij hierin zien hoe de onveranderlijke goede God aan de zijde is van hen, die Hem gehoorzamen en die hun vertrouwen op Hem stellen.

Dit aspect spreekt nog des te duidelijker als we dit verhaal lezen in de context met de strijd die koning Saul voert tegen David, die ook koning is in 1 Sam. 30 vers 18 tot en met 31 (1 Sam. 30:18-31).

Koning Saul is weerspan­nig, ongehoorzaam en on­gezeggelijk en Samuël zegt dan ook: “Omdat gij het woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn 1 Samuël 15 vers 23 (1 Sam. 15:23). Saul blijft nog wel koning, maar God was niet meer met hem; God was van hem geweken en antwoordde hem niet meer 1 Samuël 28 vers 15 (1 Sam. 28:15).

Tweeërlei koningschap

David daarentegen is de ware gezalfde des Heren en een man naar Gods hart 1 Samuël 13 vers 14 (1 Sam. 13:14). We zien David hier als type van Jezus Christus, die ook de ware gezalfde des Heren was, (“in U heb Ik mijn welbehagen”), de ware koning, terwijl Herodes in het paleis troonde als een aardse koning en een geweldenaar was en Jezus Christus haatte.

Als David ziet dat alles verloren is, dan gaat hij tot God en roept tot Hem. Saul daarentegen wendt zich tot een waarzegster, een vrouw die doden kan bezweren (hoofdstuk 28). Voor Saul en het volk Is­raël leidt dit naar de ondergang. Hij en zijn zonen worden gedood en het volk Israël wordt op een verne­derende wijze verslagen en de vijanden gaan in hun steden wonen (hoofd­stuk 31).

David heeft al naam ge­maakt. Hij heeft Goliath, de Filistijn, verslagen. Daar zien wij al wat zijn strijdmethode is. De wa­penrusting van Saul bevalt hem niet en hij treedt Go­liath tegemoet “in de naam van de Here der heerscha­ren, de God der slagorden van Israël” en zo komt David los van het zichtba­re en Goliath valt. En het volk dat als gehypnoti­seerd heeft staan kijken en luisteren naar het ge­bral van Goliath – veertig dagen lang, tweemaal per dag – breekt uit in gejuich voor David. In zang en reidans wordt gezon­gen: “Saul heeft zijn dui­zenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” 1 Samuël 18 vers 7 (1 Sam. 18:07).

De haat van de vijand

Dan begint de ellende en de strijd voor David. Er beginnen krachten in beweging te komen tegen hem. In de zichtbare we­reld is het Saul die hem gaat haten. “Saul werd zeer toornig en dit woord mishaagde hem zeer”, le­zen wij in 1 Samuël 18 vers 8 (1 Sam. 18:08).

Maar de ware haters zijn satan en zijn machten die David herkennen als de ware gezalfde des Heren. Met het uitschakelen van Goliath had David de grootvorst der Filistijnen in de hemelse gewesten uit geschakeld. De haat en de bedreiging worden dan ook vanuit het rijk van satan tegen David georganiseerd. We lezen dan van een boze geest die Saul aangrijpt, waardoor hij zich ais een razende ge­draagt en David tracht te doden.

Er is voor David geen vei­lige plaats meer in Israël. Hij vlucht naar de Filistij­nen en gaat – temidden van de aartsvijanden van Israël – wonen in Ziklag. Maar David blijft zijn ver­trouwen onverkort op de Here stellen. De Here heeft hem verkoren, heeft hem gezalfd, Hij zal hem ook bevestigen. Hij woont niet in een paleis, maar temidden van zijn vijanden en hij is ‘koning’.

Leven in vijandelijk gebied

Dit leven van David en van de gemeente loopt er­gens wel parallel. Wij zijn ook uitverkorenen, ge­zalfd met de Heilige Geest der belofte. Gezalfd tot koningen en priesters, mensen waar God een wel­behagen in heeft.

Toch zijn wij ook omringd door vijanden. Bij ons zijn het niet de mensen, maar de machten der duis­ternis , die soms ook wel door mensen heen werken. Jezus zegt tegen Johannes op Patmos: zeg maar tegen de gemeente: “Ik weet waar gij woont, daar waar de troon des satans is” Openbaring 2 vers 13a (Openb. 02:13a).

Het is de Heer wel bekend want Hij heeft het zelf aan den lijve ondervonden, om in de wereld te zijn, waar van satan de overste is. “Omdat je uitverkoren bent, daarom haat de we­reld u. Zo ze Mij vervolgd hebben, zullen ze u ver­volgen. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” zijn de woorden van de Heer voor ons Johannes 15 vers 20 en Johannes 16 vers 33 (Joh. 15:20; Joh. 16:33).

De apostel Petrus zegt: “Geliefden, laat de vuur­gloed die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, ver­blijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van, Christus” 1 Petrus 4 vers 12 en 13 (1 Petr. 04:12-13). Dat is dus een logisch ge­volg en de Bijbel leert ons ons hierin te verblijden en niet te gaan morren, zoals de Israëlieten gedaan heb­ben. Ze waren voortdu­rend weerspannig tegen God.

Zien wij de zin en de be­tekenis van de strijd en met welke instelling en hóe strijden wij de strijd? Misschien kunnen wij iets leren van David, de ge­zalfde des Heren, de man naar Gods hart.

De tactiek van de vijand

In 1 Samuël 30 zien wij dat de vijand komt en Ziklag onbewaakt vindt en zijn slag slaat. Hij wil hiermee David vernietigen want hij is de gezalfde des Heren. Als David met zijn mannen terugkomt, dan is Ziklag één grote puinhoop. Alles was met vuur verbrand (vers 1). Vrouwen, jong en oud weg, zonen en dochters weg, al het vee weg en de nederzetting platgebrand.

Bij deze aanblik begint iedereen van ontzetting en ontreddering te wenen “tot ze niet meer wenen konden”, lezen we in vers 4. Dit is niet meer gewoon wenen, maar de hysterie slaat hier zijn slag en put het volk uit.

In het apocrief Bijbelboek Jezus Sirach staat: want uit het verdriet komt de dood voort en Harts verdriet tast uw krachten aan! (38:19). In deze toestand keren de mannen zich tegen David. Weg met een leidsman, die ons al­leen maar in de ellende en de narigheid voert! “En David raakte zeer in het nauw, omdat het volk er­van sprak hem te steni­gen” 1 Samuël 30 vers 6 (1 Sam. 30:06). Reken maar dat het koningschap voor David op dat moment wel erg ver weg heeft geleken.

David sterkte zich in de Here

En toch… hij is de ge­zalfde des Heren. Ook in deze situatie. De Geest Gods is niet geweken van David, maar kan niet spreken zolang David mee­gevoerd wordt door zijn verdriet, angst en alles wat voor ogen is. Maar hier blijkt de ware gezalf­de des Heren en dan staan daar die woorden, als een parel, tussen al die ellen­de: “Maar David sterkte zich in de Here, zijn God” (vers 6c). David wordt geestelijk wakker en be­seft wie hij is en dat God met hem is.

Dat is de redding! Dat is de ommekeer in deze ver­schrikkelijke situatie. Da­vid gaat niet praten met de verbitterde mannen om ze wat milder te stemmen, neen: hij sterkt zich in de Here, zijn God, en zo komt hij weer op zijn voe­ten te staan.

Het staat in 1 Samuël 30 als enkele zinnetjes opge­tekend: “ze weenden tot ze niet meer konden”. Al­les was met vuur ver­brand en vrouwen, kinde­ren en vee weggevoerd. Het volk is verbitterd en wil David stenigen. Maar David sterkte zich in de Here, zijn God. Je kunt er zo gemakkelijk over­heen lezen, maar er zit zoveel meer achter.

David begint weer “met zich de Here voor ogen te stellen”. Op de vraag hoe David dat doet, geven de psalmen zo prachtig ant­woord. David was een poëtisch man, maar bovenal een groot profeet en type van Jezus Christus.

Bij het lezen van de Psal­men zie je die ruime pro­fetische blik en dat gren­zeloze vertrouwen op de Here zijn God. In Psalm 16 vers 8 tot en met 11 (Ps. 016:008-011) roept David woorden uit die diep uit zijn hart komen en tegelijkertijd profetisch zijn over Jezus Christus en de gemeente:

“Ik stel mij de Here be­stendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. Daar verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen;

Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het doden­rijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien.

Gij maakt mij het pad des levens bekend; overvloed van vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig”.

Dat is je sterken in de Here, uw God. Als deze woorden uitgeroepen wor­den dan brengt dat gene­zing voor de ziel die door de omstandigheden van het leven zo terneergesla­gen kan zijn en het geeft kracht tot de strijd.

De naam en het woord in de strijd

David wordt door koning Saul gehaat en wordt als een hond achtervolgt. Steeds wordt zijn leven bedreigd. In hoofdstuk 24 lezen we hoe David in een spelonk opgesloten zit. Saul is met de drieduizend uitgelezen mannen uitge­trokken om David om te brengen. In Psalm 57 kun­nen wij dan lezen wat er in het hart van David om­ging en hoe hij zich sterk­te in de Here zijn God: “Ik lag neder temidden van leeuwen, vlammen spuwende mensen­kinderen ;

hun tanden zijn speer en pijlen, hun tong een scherp zwaard.

Verhef u boven de hemelen o God;

uw heerlijkheid zij over de ganse aarde.

Mijn hart is gerust, o God mijn hart is gerust; ik wil zingen, ja psalm­zingen.

Waak op mijn ziel, waak op harp en citer;

ik wil het morgenrood wekken.

Ik zal U loven, o Here, onder de volken, ik zal U psalmzingen onder de natieën;

want hemelhoog is uw goe­dertierenheid;

tot aan de wolken reikt uw trouw.

Verhef U boven de heme­len, o God;

uw heerlijkheid zij over de ganse aarde”.

David brengt de grootheid, de goedheid, de lieflijk­heid , de kracht, de trouw, de ontferming, alles wat in de naam is in zijn geest tot leven, door woorden Gods te herhalen en uit te spreken. Niet alleen door ze te overdenken, maar door ze hardop uit te spreken, door ze te pre­diken aan zijn geest. Dit zien we in de Bijbel heel veel en het is goed dat we dit opmerken. De psal­men zijn ook bedoeld om ‘uit’ te zingen.

Jezus put kracht uit de lofzang

Als Jezus Christus voor  zijn lijden en sterven staat en het paasmaal met zijn discipelen heeft ge­bruikt en het avondmaal heeft ingesteld, dan lezen wij in Matteüs 26 vers 30 (Matt. 26:30): “En na de lofzang ge­zongen te hebben, vertrokken zij naar de Olijfberg”. Voor Hij in het klimaat van dood en do­denrijk binnengaat, zingt Jezus de lofzang met zijn discipelen. Dat waren de Psalmen 113 tot en met 118.

Zes psalmen, waarin pro­fetisch, op een schitteren­de wijze, wordt uitgezegd het hoe en waarom van het lijden en sterven en waar de opstanding en de triomf over de dood wordt uitgezongen. Maar voor alles wordt God centraal gesteld als de eeuwige onveranderlijke, die ver­lost, de verlosser van al­le volken en natiën (Psalm 117). Psalm 113 vers 1 (Ps. 113:001) begint met: “Halleluja, looft gij knechten des He­ren, looft de ‘Naam’ des Heren”. En Psalm 118 eindigt met: “Looft de Here, want Hij is goed, ja, zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid”.

Zo heeft de Here zich ge­sterkt en deze woorden en lofzangen hebben Hem vergezeld in de dood.

De gemeente proclameert het woord

Ook van de apostelen le­zen we in Handelingen 4 iets dergelijks. Ze worden gedreigd door het sanhe­drin als ze nog langer de Naam van Jezus Christus gebruiken. Als ze dan weer samenzijn met de an­dere discipelen, lezen wij in Handelingen 4 vers 24 (Hand. 04:24): “En toen dezen het hoor­den, verhieven zij een­parig hun stem tot God en zeiden: Gij Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is”. Dan citeren ze de woorden uit Psalm 2 (weer zo’n schitterende profetie van David) en gaan ze door met woorden Gods te herhalen, die door de profe­ten gesproken zijn. Dat gedeelte eindigt dan met de woorden: “En terwijl zij baden, werd de plaats waar zij vergaderd waren bewogen; en zij werden allen vervuld met de Hei­lige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoe­digheid”.

Zo sterkten zij zich in de Here hun God en waren ze in staat om zonder vrees de bevelen van het Sanhedrin te weerstaan. De duivel wilde hun de mond snoeren, maar God gaf de kracht om met vrijmoedigheid het woord Gods te verkondigen. De duivel predikt leugen, bedrog, negativiteit, on­vermogen, dreiging en wil de mens ontmoedigen met wat voor ogen is.

Het is ons ten voorbeeld gegeven

Van David, Jezus Chris­tus en de apostelen mogen wij leren, hoe wij ons hierboven kunnen verhef­fen door woorden Gods te prediken aan onze geest, die dan weer gaat leiden in de gegeven situ­atie. David heeft zich zo gesterkt in de Here zijn God en dan zegt hij: “Haal mij de priester Abjatar!” En tot Abjatar zegt David: “Breng mij de efod”.

Dan raadpleegt David God, zij het op oudtestamentische wijze. En God spreekt en David verstaat het en hij gaat handelen naar het gesprokene en God leidt en bevestigt de hele verdere expeditie. “David redde alles wat de Amelekieten geroofd had­den; ook zijn beide vrou­wen bevrijdde hij. Zij misten hoegenaamd niets, zonen en dochters, noch iets van de buit, ja, niets van wat zij hun ontroofd hadden; alles bracht David terug. Ook nam David al het kleinvee en de runderen in bezit; men dreef die vóór de have uit en zeide:

Dit is Davids buit” 1 Samuël 30 vers 18 tot en met 20 (1 Sam. 30:18-20). God had gespro­ken: “Achtervolg, want stellig, gij zult inhalen en bevrijden!” (vers 8).

David handelde naar dit woord. God brengt niet terug, maar David haalt terug op Gods woord. Da­vid ging niet blindelings handelen, gedreven door de omstandigheden, waar achter de duivel zich ver­schuilt, maar hij sterkte zich in de Here, zijn God en trachtte te verstaan wat de wil van God was. Een goed Bijbels voorbeeld om na te volgen!

 

Niet stilstaan, maar voorttrekken! door Evert van de Kamp

“Gij die aan het zwaard ontkomen zijt, gaat voort, staat niet stil, gedenkt uit de verte de Here en laat Jeruzalem u in de gedachte komen” Jeremia 51 vers 50 (Jer. 51:50).

Het volk van Juda en Ben­jamin is in Babel in bal­lingschap terechtgekomen. Jeremia, de man uit Anatot, is meegetrokken. Vele woorden Gods kwamen tot de profeet. Jeremia 50 en 51 van zijn boek zijn een verzameling van profetieën over Babel.

De Bijbel is een geestelijk boek, daarom zijn Jeremia’s woorden ook voor ons van zo’n grote waarde. Ze worden in het Nieuwe Tes­tament vaak aan gehaald. Dat is heel boeiend en fascinerend. Het wil onze geestelijke groei bewerken.

God wil Zijn volk redden

Hoewel in ballingschap is het volk toch aan het zwaard van de dood ont­komen. Uit het noorden dreigen echter nieuwe ge­varen (vs. 48), andere verwoesters stormen aan.

Ook in die nieuwe nood geeft God zijn volk niet prijs. Hij had hen niet in Babel gebracht. Door éigen schuld had Babels koning hen kunnen afvoe­ren. Gods roep blijft hetzelfde: “Trekt eruit weg, mijn volk, en laat ieder zijn leven redden” Jeremia 51 vers 45 (Jer. 51:45). Woorden van gelijke strek­king vinden wij in hoofd­stuk 50 vers 8 en 51 vers 6 (Jer. 50:08 en Jer. 51:06). God is niet onbewogen. Integendeel, Hij wil zijn volk redden.

Daarin is God niet veran­derd. Het Babel uit de dagen van Jeremia is een beeld van het geestelijke Babylon in Openbaring 18. Die grote ‘stad’ wordt daar beschreven als een woonplaats van de duive­len, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevo­gelte Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02).

Dat Babel, die geestelijke toestand, vind je overal. Dat zwaard van de boze bedreigt ieder mens. Het zijn de vele verleidingen en pressies, kortom de werken der duisternis.

Ontkomen aan het zwaard van ongeloof, kunnen wij ook aan dit zwaard ontkomen. Door opnieuw te ge­hoorzamen aan het woord van God. Letterlijk staat er in Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04) het volgende: “Gaat uit van haar, mijn volk, op- dat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden (van die geestelijke stad Babel) en niet ontvangt van haar plagen”.

Dat betekent afstand nemen van elke gedachte die niet strookt met de gedachten Gods. Het houdt in: radicaal breken met elk werk en/of elke werking die niet geïnspireerd wordt door de Heilige Geest.

Er is in deze tijd heel wat dat op ons af komt, maar wij kunnen uittrekken. Dat zegt de Heer immers? Wie wil dan nog blijven zitten?

Wij mogen niet verslappen Jeremia is heel duidelijk: “Gaat voort, staat niet stil”. Allerlei geesten pro­beren ook de geestelijke mens aan de praat te krijgen en vooral te hou­den. Met allerlei krachten, tekenen en bedriegelijke wonderen en met allerlei verlokkende ongerechtig­heid probeert satan de mens van de waarheid en dat is Jezus – af te trekken 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 (2 Thess. 02:09).

De duivel loopt zich ech­ter stuk op al het volk dat zich aan de Heer vast houdt. De tegenstander vond bij Jezus niets. Sa­tans rijk gaat onherroepe­lijk te gronde. Daar wer­ken wij toch aan? Maar het Koninkrijk van God gaat in eeuwigheid niet te gronde! Daniël 2 vers 44 (Dan. 02:44). Zwaard en vuur gaan voorbij Daniël 11 vers 33 (Dan. 11:33).

Niemand hoeft door mat­heid van ziel te verslap­pen. Niet stilstaan, maar voorttrekken is Gods roep gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 1 tot en met 3 (Heb. 12:1-3).

Durf een vreemdeling te zijn

Laten we bouwen met goud, zilver en kostbaar gesteente, de levende woorden van God en de gaven van de Heilige Geest. Om de eenvoudige reden dat ons leven, on­danks al de heerlijkheid van de Heer, nog een leven in den vreemde is 2 Korinthe 5 vers 6 (2 Kor. 05:06).

Daarbij gaat het om twee zaken. Ten eerste: wij leven nog in bezet gebied Daar probeert de satan ons ‘vreemd’ te doen gaan door ons te overspe­len. Het zal hem toch niet lukken, want God heeft zijn volk als eerstelingen verkoren tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (2 Thess. 02:13). Op aarde houdt dit het vreemdelingschap in en fiat is heel wat anders dan ‘vreemd’ gaan.

Ten tweede staat Gods volk nog een overweldi­gende heerlijkheid té wachten. Die heerlijkheid, zegt de apostel Paulus, die nog over ons geopen­baard zal worden, weegt ruimschoots op tegen het lijden van de tegenwoor­dige tijd Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18).

Daarover heeft hij onuit­sprekelijke – heerlijke – dingen gehoord 2 Korinthe 12 vers 4 (2 Kor. 12:04).

Vanuit die verte – zegt Jeremia – is het goed om de Heer te gedenken. Hiermee bemoedigt de profeet ons. Met Jezus komen wij, gelijk Stefanus, door alle moeilijkheden en soms felle strijd goed heen.

Denk aan Jeruzalem

Nog een bemoediging heeft Jeremia voor ons in petto:

Laat Jeruzalem u in de gedachte komen” Jeremia 51 vers 50 (Jer. 51:50). In die tijd het Jeruzalem van toen. Maar nu? Het Jeruzalem in het midden oosten? Velen laten zich daarop vastpinnen. Eén dezer dagen ontving ik uit dat aardse Jeruzalem een boekje dat daarop doelt. Ik meen echter dat wij zijn genaderd tot een ander Jeruzalem, het he­melse, waarover Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22) spreekt.

Elk kind van God is in dat Jeruzalem geboren. Dat Jeruzalem is vrij, het is onze moeder Galaten 4 vers 26 (Gal. 04:26) ’ Vroeger zongen wij al: ‘

O moederstad, uit u is elk geboren” Psalm 87 vers 2 (Ps. 087:002) De profeet Zefanja noemt de gemeente de dochter van Jeruzalem, de dochter van Sion Sefanja 3 vers 14 (Sef. 03:14).

Wij worden op geroepen om dat Jeruzalem in gedachte te houden. Waarom?

Omdat dat Jeruzalem gaat neerdalen uit de hemel van God, en dat is de’ enige stad Gods, die de heerlijkheid Gods bezit Openbaring 21 vers 10 en 11 (Openb. 21:10-11).

Babel moet daarom vallen. Daar moet je dus niet zijn. Alleen binnen de muren van het hemelse Jeruzalem volkomen veilig. Daar groeit de vol­maakte mens Gods in Christus op.

Dat hemelse Jeruzalem komt nader steen voor steen. Zoals een lied het onder woorden brengt: en op de grote dag van Jezus zal Hij worden gezien met verbazing in de zijnen- De volgroeide, de volwas­sen zonen Gods”!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Beloften van God

Ze  was zo’n  ‘alles of niets vrouw’. Na  jaren het evangelie voorgeleefd te hebben gezien, besloot ze zelf op Gods roepstem, in te gaan.

Niet voor vijftig of zestig procent, maar helemaal; honderd procent. Als je haar bijbeltje ziet, zou je niet zeggen dat ’t ie nog maar een paar maand oud is. Gewoon versleten. In haar kamer slingeren overal boekjes en blaadjes, zoals deze in uw hand.

Vol verlangen liet ze zich dopen, op grond van Gods Woord. Ze zag zich bevrijd van tal van overheersingen uit het rijk van de boze. Ze behoorde nu het Koninkrijk van Jezus toe. Hij werd de gever van haar vrede. Ze verlangde naar de doop in de Heilige Geest. En ze ontving wat ze vroeg. Toen ze de waarde van het in tongen spreken door kreeg, verlangde ze ook naar die volheid in haar leven. Dat ze daar nog een maandje voor moest bidden, kon ze eigenlijk maar moeilijk aanvaarden. Maar ook de tongentaal brak heerlijk door, zoals ze zich ervoor had opengesteld.

Maar  ze wilde nog meer en nog meer. Alles wat God voor me klaar heeft liggen, wil ik ontvangen. Nou nou zuster reageerden enkelen uit de groep. Hoe zou u reageren op zo’n alles of niets type die maar niet kan begrijpen dat er ook christenen bestaan die met minder dan het volle genoegen nemen? Zou u ook zeggen, nou nou zuster een beetje nederiger en niet zoveel willen. Het gaat er nog altijd om wat God wil. En bovendien gaat alles op Zijn tijd, en niet wanneer jij dat wil. Het werd tegen haar gezegd? Maar onze zuster? Werd er niet rustiger van, in de zin van dat ze iets van dat volle zou willen afdoen. Ze groeide wel in de rust van haar Heer. Laatst formuleerde ze zelf zo treffend hoe ze deze dingen beleefde; ze bad Heer. Ik wil niet een hebberig kind zijn, maar vader, ik ben een kind die van uw beloften heeft gehoord die u graag in mij tot waarheid wilt laten komen. Vader, Ik heb van uw belofte gehoord. Daar gaat het om. Als je een kind iets belooft, moet je het ook doen. Dat is in de natuurlijke wereld een ongeschreven wet en met alles wat in ons ligt proberen we deze wet te vervullen ten aanzien van onze kinderen. Hoeveel te meer onze Hemelse Vader. Hij heeft ons zelf de belofte gedaan. Hij wilt ze ook in uw en mijn leven helemaal waarmaken. Maar de kernvraag van dit stukje is, ¿hebben wij persoonlijk als een kind van God zijn beloften aan ons gehoord?

Gerry Velema

 

Volharding door Gert Jan Doornink

“Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden ” Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13).

Volharden zal in deze eindtijd van steeds grotere betekenis worden. Want volharden, oftewel volhouden, het niet opgeven, is een eigenschap van die christenen die bereid zijn daarvoor de volle prijs te betalen. Ondanks de toenemende tegenstand uit het rijk der duisternis, laten zij zich daardoor niet van de kaart brengen. Hun geloof is gegrondvest op de rots Jezus Christus en welke stormen er soms ook woeden, zij weten dat zij met Jezus niet onder kunnen gaan maar zullen triomferen!

Jezus zelf is het grote voorbeeld van volharding. Vanaf het begin van zijn bediening tot het einde stond Hij in de frontlinie en wist elke tegenstand van de vijand te weerstaan. Zijn geheim was een leven van voortdurende gemeenschap met de Vader.

Hij wist dat zijn volgelingen in dezelfde omstandigheden zouden komen te verkeren als Hij. Daarom sprak Hij – vlak voordat Hij sprak over de grote opdracht dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) – over de noodzaak van volharding!

Hij wist dat juist dit evangelie (het volle evangelie zonder compromissen) de haat van de vijand opwekte. Maar Hij was niet bevreesd voor de vijand. Integendeel: Hij ontmaskerde en overwon de vijand.

In deze eindtijd zien wij hoe sommige christenen ‘afhaken. Zij zijn niet bereid om ten volle Jezus te volgen. We zien dit ook aan het daglicht komen in de afwijzing van de volle evangelie boodschap door sommigen. De ‘scheiding der geesten’ voltrekt zich ook binnen de gemeente van Christus.

De waarachtige christen houdt echter te allen tijde zijn blik alleen gericht op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). De eenheid met Hem komt meer en meer tot openbaring, want dat is één van de vruchten van volharding.

Wie meent zonder volharding als getuige van Jezus Christus te kunnen functioneren zit op verkeerd spoor en slaat de woorden van de Hebreeënbrief in de wind waar staat, dat wij volharding nodig hebben, om de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is (Heb. 10:36). ‘‘Laten wij (daarom) de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd is, is getrouw. En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken” Hebreeën 10 vers 23 en 24 (Heb. 10:23-24). Want alleen door volharding zullen wij het einddoel bereiken!

 

De belager van je levenshuis door Liesbeth Seepma

 

“En de Heer zei tot Kaïn: “Waarom ben je boos en waarom is je gezicht be­trokken? Mag je het niet opheffen als je goed han­delt? Maar als je niet goed handelt, dan ligt de zonde als een belager aan de deur. Zijn begeerte gaat naar je uit, maar je moet over hem heersen” Genesis 4 vers 6 en 7 (Gen. 04:06-07). Wat is zonde?

In deze uitspraak van God uit het boek Genesis, het eerste boek van de Bijbel, blijkt dat de zonde, het begrip ‘zonde’, niet iets is waartegen we niets kunnen doen, maar dat die zonde een ‘belager’ is, over wie we moeten heer­sen. Niet de zonde zal ons onder de duim hebben, maar wij zullen steeds dichter en dichter toe­groeien naar het beeld van de Here Jezus Christus, en steeds vaker zullen we de zonde volledig onder de duim kunnen houden, ook al ligt hij als een be­lager aan de deur van jouw en mijn leven.

Maar: wat is zonde nu eigenlijk? Kun je het om­schrijven met: ‘slechte dingen doen, waardoor God boos op je wordt’? Nee. Ten eerste wordt de term ‘zonde’ bij lange na niet gedekt door ‘slechte dingen’, ten tweede wordt God niet boos, want Hij verandert nooit; bij Hem is geen verandering. Hij is altijd Dezelfde en Hij is enkel goed en enkel licht. Maar wat is ‘zonde’ dan wèl? Daarop is een kort en bondig antwoord moge­lijk: zonde is niet tot je doel komen.  Het doel van God met ieder mens, met iedere jongen en ieder meisje is, dat zij zullen opgroeien tot mensen die helemaal rein van hart zijn, tot ‘zonen van God’, die -vrij van elke belemmering- enkel goede dingen zullen doen. Het doel van God is dat jij en ik zó zullen opgroeien, dat wij in staat zullen zijn, onder elke omstandigheid en op elk moment, Goddelijke liefde te geven en te ontvangen.

Alles maar dan ook alles wat ons daar van afhoudt heet zonde

Een andere goede benaming voor zonde is ‘Dode werken’, dus werken die niet ontstaan uit het leven en niet leiden tot het leven. Het einde van dode werken, het einde van de zonde, het loon wat hij uitkeert, is de dood. In Johannes 1 vers 15 (Joh. 01:15) staat dan ook: “… en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort”. En daaronder hoef je niet al­leen te verstaan de licha­melijke dood, maar ook – en vooral – de geestelijke dood. ‘Dood’ houdt in: elke afwezigheid van het leven zoals God dat bedoelt, op welke manier dan ook.

Maar, zul je zeggen, er is immers niemand die bewust voor de dood kiest en ieder mens wil uiteindelijk toch leven? Helemaal waar. Het is alleen wèl zo, dat je moet aanvaarden dat dat leven alleen te vinden is bij God en Zijn Zoon Jezus Christus. De Here Jezus zegt van Zichzelf in Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06): “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”.       

‘Tot de Vader komen’, dat is óók het doel van mijn leven als mens. God is immers de bron van het leven, dat eeuwig duurt.        

Ook dat onderstreept de Here Jezus in Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03): “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”. Er is geen ander echt leven mogelijk en veel mensen op deze aarde weigeren dat te geloven omdat ze God niet met hun aardse ogen kunnen zien. En met deze weigering van het enige ware leven komt de belager, de zonde, hun levenshuis binnen om het daarbinnen te ruineren.

Zonde voert tot de dood en zonde brengt dan ook scheiding tussen God en mij. Want God is Licht en Hij verdrijft elke vorm van duisternis. Als er dus duisternis bij mij is, kan ik niet in Zijn aanwe­zigheid zijn.

Jesaja heeft dat ook door. Hij zegt in Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02): “Maar uw ongerechtig­heden zijn het, die schei­ding brengen tussen u en uw God en uw zonden doen Zijn Aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort”. In Jeremia 5 vers 25 (Jer. 05:25) staat het ook: “Uw ongerechtigheden we­ren deze dingen en uw zonden houden het goede van u terug”.

Vergeving van zonde

Gelukkig is God ontzet­tend goed voor ons, want Hij vergeeft ons onze zon­de. “Ja, gij zult al onze zonden werpen in de diepten der er in Micha 7 vers 19 (Micha 07:19). Micha is er overtuigd!

Maar ook Jesaja gelooft dat: “Al waren je zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als kar­mozijn, zij zullen worden

als witte wol” Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18). Wat kenden die profeten God toch goed!

God vergeeft mij mijn zonde. Dat staat vast. Hij vergeeft ze me, zelfs die zonde die ik een minuut geleden misschien heb gedaan. Hij vergeeft 7 x 70 maal, wat betekent: oneindig vaak! Maar één ding moeten we niet ver­geten, namelijk dat we, als we (nog) zondigen, die zonde belijden. En wel direct. Op het mo­ment dat we tot de ont­dekking komen te hebben gezondigd. Weet je, som­mige mensen denken dat ze niet onmiddellijk naar God kunnen toegaan, maar dat ze eerst een poosje moeten ‘boeten’ voor hun zonde. Ze zeg­gen dan: ‘God is geen Sinterklaas’. Ze vinden dat ze hun ‘straf moeten uitzitten’. Kortom: ze moeten zich eerst een poosje ellendig en verwor­pen voelen en als ze vinden dat ze lang genoeg ‘gezeten’, dan gaan ze kruipend naar God toe om vergeving te vragen. Want of ze die vergeving krijgen, is voor hen nog maar net de vraag. Ze hebben immers God kwaad gemaakt? Ze zijn er nog niet zo zeker van of die ‘boze bui’ al is gezakt.

We hebben een verkeerde voorstelling van God als we denken dat Hij door onze zonde verandert, oftewel: kwaad op ons wordt. Niet God veran­dert door menselijke zon­de! De zonde is funest voor onszelf, vooral als we onnodig een tijd als een geslagen hond rond­lopen.

God wil juist dat we direct naar Hem toegaan, zodat-Hij’, op grond van ons belijden, onze zonde kan vergeven en ons kan reinigen van elke vorm van ‘dode werken’. Hij zegt dat in de Bijbel in Johannes 1 vers 9 (Joh. 01:09): “In­dien wij onze zonden be­lijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven ons te reinigen van ongerechtigheid”.

De Here Jezus zegt die reiniging in Matteüs 5 vers 8 (Matt. 05:08): “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien”. Als mijn hart rein is, voortdurend gezuiverd van alle kwaad, dan zal ik God zien! Er zal geen scheiding meer zijn tussen God en mij! Zijn ‘Aangezicht’, Zijn Wezen dus, zal niet voor mij verborgen zijn.

Verboden te vissen

En als we onze zonden hebben beleden, dan werpt God die in de diep­ten der zee. Corrie ten Boom heeft eens de uit­spraak gedaan, dat ‘het verboden is in die zee te vissen’. En dat is waar. Als de Heer je zonde heeft vergeven, mag je weten dat je volkomen rein bent. Dat is een kwestie van geloof.

Maar soms komt de duivel om je met die vergeven zonden om de oren te slaan. Laat je niet over­spoelen door een vloedgolf van die ‘zonde-zee’! Ver­geven is vergeven. Laten we dan het zwaard van de Geest beetpakken, het Woord van God bijvoor­beeld 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09) en daarmee vechten, waarbij we mogen weten dat de strijd is gestre­den; de duivel is een overwonnen vijand.

Reinheid van hart

Maar nu is het niet zo, dat ik maar moet blijven zondigen en blijven belijden. Nee, ik moet steeds reiner worden en tot het punt komen dat ik helemaal niet meer zondig. Steeds vaker in mijn leven moet ik ‘reinheid van hart’ gaan ervaren, zodat ik steeds veelvuldiger God zal zien.

Dit alles gaat niet vanzelf. We zullen er écht wel voor moeten vechten om die gemene belager buiten de deur te houden. Maar het is zó belangrijk dat we in dat gevecht een juist beeld van God hebben. Hij is niet tegen, maar voor ons en

in ons. We dienen niet een harde God die onze zonde een reden vindt om boos te worden. We dienen een God die, in Zijn Godde­lijke liefde, niets liever wil dan ons vergeven en reinigen en leiden en heiligen en bevrijden en… zoveel meer!

Zo zullen jij en ik steeds reiner worden. Misschien kun je het nu nog niet geloven, maar je zult steeds minder vaak zonden hoeven te belijden, om­dat de belager eenvoudig­weg geen kans krijgt en de deur niet meer in komt. Je levenshuis wordt dan werkelijk wat je noemt een tempel van God, waarin Hij met Zijn Geest woont, een tempel die, zonder belemmering God­delijke liefde kan geven en Goddelijke liefde ont­vangen.

 

Staan wij open voor nieuwe dingen ? door G. J. R. Doornink

“Hebt gij dit alles ver­staan? Zij zeiden tot Hem: Ja. Hij zeide tot hen: Daarom is iedere Schrift­geleerde , die een discipel is geworden van het Ko­ninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voor­raadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt” Matteüs 13 vers 51 en 52  (Matt. 13:51-52).

Matthéüs 13 is in de Bijbel het bekende hoofdstuk over de gelijkenissen van het Koninkrijk der heme­len. Het begint met de ge­lijkenis van de zaaier en eindigt met de gelijkenis van het sleepnet. Gelijke­nissen zijn voorbeelden uit het dagelijkse leven met een geestelijke bete­kenis. Jezus legt in zo duidelijk mogelijke bewoor­dingen aan zijn discipelen uit wat het doel is van Zijn komst naar deze we­reld. Hij kwam in opdracht van de Vader om de wer­ken van satan te ontmas­keren en te overwinnen. Hij maakte de mensen die tot geloof in Hem kwamen werkelijk gelukkig. En te­gelijkertijd was Hij bezig zijn discipelen te instru­eren. Zij zouden immers dezelfde dingen moeten doen die Hij deed? Want zoals Hij gezonden was, werden ook zij gezonden… en dat geldt ook voor ons! Daarom is Matthéüs 13 ook voor de gemeente van Jezus Christus zo’n belangrijk hoofdstuk.

In de laatste gelijkenis die Jezus uitspreekt verge­lijkt Jezus het Koninkrijk der hemelen met een sleepnet en hoe het zal gaan bij de voleinding der wereld. Dan stelt Je­zus hun de vraag: “Hebt gij dit alles verstaan?”. Nu gaat het bij het ‘ver­staan’ van de woorden van Jezus uiteraard niet om een uiterlijk verstaan waar­bij iets het ene oor ingaat en het andere weer uit. Nee, Jezus wil als het wa­re zeggen: Ben je er goed van doordrongen waarom het gaat? Heb je de wer­kelijke betekenis van mijn woorden begrepen? Pas als de discipelen met een duidelijk ‘ja’ antwoorden komt Hij tot de bijzondere uitspraak dat iedere Schriftgeleerde die een discipel is geworden van het Koninkrijk der hemelen gelijk is aan een heer des huizes, die uit zijn voor­raad nieuwe en oude din­gen te voorschijn brengt.

Wij zijn medearbeiders Gods

 Kinderen Gods zijn geen robots, geen marionetten, geen pionnen in een schaakspel, maar scheppin­gen Gods, niet wie en door wie God bezig is zijn schepping te herstellen en te vervolmaken. God doet het niet zonder ons, maar met ons. Wij zijn medear­beiders Gods, zegt Paulus 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). Wij mogen actief en creatief meeden­ken met God.

Juist ons denken speelt in dit opzicht een belang­rijke rol, want denken gaat altijd vooraf aan spreken en handelen. Als dat niet zo was zou bijvoorbeeld Paulus nooit aan de Romei­nen hebben geschreven dat zij hervormd moesten worden door de vernieu­wing van hun denken. Al­leen als hun denken ver­nieuwd was zouden zij kunnen ‘erkennen’ wat de wil van God was, namelijk “het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) , Paulus wist dat het niet voldoende was dat hun denken was vernieuwd toen zij tot geloof waren gekomen. Het moest een dagelijkse aangelegenheid worden, zodat zij volkomen zouden worden omge­vormd naar het beeld van Jezus.

Paulus laat de oproep tot vernieuwing van denken voorafgaan aan het advies niet gelijkvormig te wor­den aan deze wereld. Het denken, spreken en han­delen van de mensen van de wereld is totaal anders dan dat van kinderen Gods. Maar omdat satan nog de overste van deze wereld is, bestaat altijd het gevaar dat wij geïn­filtreerd worden met we­reldgeesten. Daarvoor be­horen wij voortdurend op onze hoede te zijn. Want iemand die in beslag geno­men wordt door wereld­geesten kan niet door de Heilige Geest geleid wor­den in de volle waarheid. Het gevolg is dat dan ons denken, spreken en han­delen, tweeslachtig, twij­felachtig en ongeestelijk wordt. Dat wij niet op Gods niveau leven, dat wij niet geestelijk groeien en ook niet openstaan voor nieuwe dingen die God ons wil geven.

Leven wij op Gods niveau?

Maar zegt u, kunnen wij wel op Gods niveau leven? Is dat niet te hoog gegrepen? Er staat toch in Jesaja dat Gods gedachten hoger zijn dan onze ge­dachten en zijn wegen ho­ger dan onze wegen… ? Deze teksten worden in­derdaad vaak geciteerd, maar het verband waarin deze teksten voorkomen wordt dan over het hoofd gezien. Want tot wie zijn deze woorden gericht?

Tot mensen die niet leven in gemeenschap met God’

Zij worden opgeroepen tot werkelijk geloof te ko­men: “De goddeloze verla­te zijn weg en de onge­rechtige man zijn gedach­ten en hij bekere zich tot de Here… ” Jesaja 55 vers 7 (Jes. 55:07).

Gods wil is, voor ieder die een nieuwe schepping in Christus is geworden, dat wij in zijn gemeen­schap zullen leven, dat Hij ons ten volle kan ge­bruiken in Zijn dienst. Daarom zullen we ook open moeten staan voor alles wat Hij ons in zijn grote liefde en goedheid wil geven. Hij zendt ons niet onvoorbereid en met lege handen in deze we­reld , nee, Hij wil dat de volheid van Christus in ons is en door ons heen tot openbaring komt.

Dan zal het uiteindelijke doel van Hem met zijn schepping bereikt worden. En dat doel is ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont’ Openbaring 21 vers 1 tot en met 8 (Openb. 21:01-08). Daarom eindigt Jezus de gelijkenissenreeks van Matthéüs 13 ook met de gelijkenis van het sleep­net. Dat gebeurt er bij de voleinding der wereld. Dat vinden wij ook weer beschreven in Openbaring 21. Er zijn kinderen Gods die moeite hebben met wat hier gezegd wordt over allen die terecht komen in ‘de poel, die brandt van vuur en zwavel’. Hoe is dat nu mogelijk van een God die toch enkel goed is, wordt er dan opgemerkt. Wij moeten dan bedenken dat het natuur­lijk nooit Gods bedoeling is, dat er ook maar één mens terecht komt in de hel. Die plaats is bestemd voor de duivel en zijn trawanten… Maar de mens moet zich natuurlijk wel los maken van de sa­tan, om niet meegesleurd te worden naar die plaats! En die mogelijk­heid is er gelukkig voor ieder mens, want de ge­nade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen! Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Het is niet Gods wil dat mensen verloren gaan, maar dat allen tot beke­ring komen en tot erkentenis van de waarheid. 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04).

Ook is ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde’ niet een soort toekomstdroom, waarbij wij als kinderen Gods toch geen invloed kunnen uitoefenen. Het komt toch allemaal zo God het hebben wil, Hij heeft het allemaal zo vast ge­steld en wij moeten maar afwachten hoe God het in­vult, wordt er dan gezegd. Maar wie Openbaring 21 doorleest, kan onmogelijk Openbaring 21 vers 7 (Openb. 21:07) over het hoofd zien. Daar staat: “Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn”.

Het is duidelijk dat de tijd van het behalen van de overwinning geen toekomst­muziek is. Die tijd is nu! God verlangt van ons dat we overwinnaars zullen zijn. Dan openbaren wij ons werkelijk als zonen Gods, waar de wereld naar uit ziet.

Daarom behoren wij ons nu open te stellen voor nieuwe dingen, voor alles wat God ons wil geven. Hij wil ons laten delen in zijn volle heerlijkheid en maken tot overwinnaars. Daarbij mogen we bedenken dat de bronnen van God nooit zijn op gedroogd.

Openbaring 21 vers 6 (Openb. 21:06) zegt: “Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet”. Wie zich openstelt voor nieuwe dingen aanvaard deze din­gen in dankbaarheid uit Gods handen.

Zijn alle dingen werkelijk nieuw?

Nu is satan, zoals we reeds eerder opmerkten, nog de overste dezer we­reld. Hij zal proberen verwarring te zaaien en ons te doen twijfelen, of iets wat God ons wil geven wel werkelijk van Hem af­komstig is. Als eindtijd- christenen zullen we ons altijd weer moeten realise­ren dat Gods Woord en de Heilige Geest, de vaste basis is waardoor God zich aan ons wil openbaren.

Satan is de grote na-aper Gods en een kind van God dat niet op geestelijk ni­veau leeft (dat wil dus zeggen het niveau dat be­paald wordt door Gods , Woord en Geest) loopt het gevaar dat hij misleid wordt door de duivel.

We zien in onze dagen de scheiding der geesten binnen de gemeente van Jezus Christus zich vol­trekken. Aan de ene kant hen die de ‘volle weg’ ontdekt hebben en blijven volharden op deze weg. Maar aan de andere kant zien wij een geweldige vervlakking. Het lijkt wel of allerlei surrogaat het echte gaat vervangen. Velen lopen in een val. Allerlei dingen die voor ‘nieuw’ worden aangezien en ‘werking van de Geest’, worden in werkelijkheid echter vaak veroorzaakt door misleidende geesten. Deze vinden aansluiting bij ongeestelijk levende kinderen Gods.

Hebben oude dingen afgedaan?

Jezus spreekt in Matthéüs 13 over nieuwe èn oude dingen. Het is belangrijk daar acht op te slaan. Als in Hebreeën 6 vers 1 (Heb. 06:01) gezegd wordt dat wij het eerste onderwijs aangaan­de Christus moeten laten rusten en ons richten moeten op het volkomene, betekent dat niet dat wij dan het eerste onderwijs (het fundament) aan de kant schuiven. Integen­deel, dat behoudt zijn volle waarde.

Maar er is meer!

We zullen het einddoel moeten bereiken, maar dat bereik je niet als je alleen maar bezig blijft met het funda­ment. Vanuit het funda­ment zal het (geestelijk) gebouw van de grond moe­ten komen. Daarom zullen we altijd open moeten staan voor oude èn nieuwe dingen.

Ik wil hierbij nog een kanttekening maken, na­melijk dat er niet staat ‘verouderde dingen’. Die hebben inderdaad afgedaan. Dat geldt bijvoor­beeld voor de tijd van het oude verbond. We zijn nieuwtestamentische christenen. Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13) zegt: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond (gesloten in het bloed van Christus), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en ver­jaart , is niet ver van ver­dwijning”. Natuurlijk kun­nen we nog veel leren van het oude verbond, maar wat voorbij is, is voorbij, we leven niet meer in de tijd van het oude ver­bond.

Variatie in de gemeente

Ook dienen wij er rekening mee te houden dan er bin­nen de gemeente altijd va­riatie is. Terwijl de één nog melkvoeding nodig heeft, heeft de ander vas­te spijs nodig. Terwijl voor iemand die pas ge­doopt is met de Heilige Geest het spreken in ton­gen bijvoorbeeld een nieu­we, wonderbare ervaring is, is het voor de ander allang gesneden koek.

God past zich aan bij onze ‘geestelijke leeftijd’. Hij is flexibel, soepel en liefde­vol. Hij is ook in dit op­zicht een goede God. In heel zijn denken en doen jegens ons heeft Hij altijd het allerbeste met ons voor. Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11) zegt: “Want Ik weet, wel­ke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toe­komst te geven”.

Gods voorraad is onuitputtelijk

Hoe meer wij openstaan voor alles wat God ons geven wil (en dat open­staan houdt dus in het aanvaarden, het aannemen), hoe meer wij ook zelf weer kunnen doorgeven aan an­deren.

Nog twee opmerkingen in dit verband. Matteüs 13 vers 52 (Matt. 13:52) zegt dat de heer des huizes uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. Gods voorraadka­mer is onuitputtelijk. Bij Jezus is leven en over­vloed! Hoe meer wij dus van Hem aanvaarden, hoe voller ook onze ‘voorraad­kamer’ is, om uit te kun­nen delen.

In de tweede plaats spreekt de tekst over iedere Schriftgeleerde die een discipel is geworden van het Koninkrijk der  hemelen. Het is niet vol­doende dat wij een ‘schrift geleerde’ zijn. We kunnen de Bijbel van. a tot z. ken­nen en er toch niets mee doen. Wij behoren een dis­cipel, dat wil zeggen een werkelijk volgeling van Je­zus te zijn. De mensen zullen het beeld van Jezus in ons moeten zien.

Openstaan voor nieuwe dingen betekent in feite God de leiding van je le­ven in handen geven. Elke belemmering, elke weer­stand, elke gebondenheid zal moeten verdwijnen, en in plaats daarvan zal een ‘gewillige geest’ de over­hand behoren te hebben. In de praktijk is dat een proces dat niet van de ene op de andere minuut verwezenlijkt is. Maar Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het tot het einde toe voortzetten.

Het is de Heilige Geest die ons ook in dit opzicht leidt in alle waarheid. Kom maar die het kanaal openhoudt, waardoor God zijn zegeningen in ons kan doen stromen en kan laten doorstromen naar anderen. Het begint in u en mij, gezamenlijk functioneert het in de gemeente en vanuit de gemeente naar de wereld. Want iemand die openstaat voor nieuwe dingen veroorzaakt uiteindelijk dat God in staat is alle dingen nieuw te maken en te vullen met zijn heerlijkheid.

 

1986.06 nr. 271

Levend geloof 1986.06

Gericht op het volkomene door Gert Jan Doornink

De oproep in (Heb. 01:01) om het eerste onderwijs aangaande Christus te laten rusten en ons te richten op het volkomene, wordt in onze dagen van steeds grotere betekenis. We gaan immers steeds verder de eindtijd binnen en het doel wat God met Zijn kinderen voor ogen heeft – de volkomenheid in Christus – komt daardoor steeds dichterbij om gerealiseerd te worden. Omdat wij geroepen zijn om een getuige van Christus te zijn en onze talenten in dienst van Gods Koninkrijk te stellen, ontwikkelen wij als gemeente van Christus vele activiteiten. Dat is een goede zaak en bewijst dat we gehoorzaam willen zijn aan de grote opdracht van Jezus om Zijn werk voort te zetten.

Maar altijd weer zullen wij daarbij moeten bedenken dat het Gods doel is dat Zijn volle heerlijkheid zich weer gaat openbaren in Zijn kinderen en uiteindelijk dat Gods heerlijkheid de ganse schepping zal hebben vervuld. Dat begint bij de gemeente, dus in hen die bekeerd en wedergeboren zijn en door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus nieuwe scheppingen zijn geworden.

Ligt er een goed fundament?

Om het nieuwe leven van Christus tot openbaring te brengen is het in de eerste plaats nodig dat er een goed fundament ligt. Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02) noemt de ‘bouwstenen’ van dat fundament: “bekering van dode werken, geloof in God, een, leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van het eeuwig oordeel”. Dit is het “eerste onderwijs aangaande Christus” zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën.

Ligt dat fundament er eenmaal dan moet er verder gebouwd worden en kunnen we ons richten op het volkomene. Een huis dat gebouwd wordt is immers niet af, als er alleen maar een fundament ligt. Het is dus in de eerste plaats erg belangrijk dat het fundament aanwezig is. Daar kan niet een deel van weggelaten worden, zoals bijvoorbeeld gebeurt als de doop door onderdompeling en/of de doop met de Heilige Geest facultatief wordt gesteld. Want alleen als het fundament volledig aanwezig is, kunnen wij ons op de juiste wijze richten op het einddoel.

Richten is precisiewerk

Nadat het fundament er ligt, behoren we ons dus te richten op het volkomene. Let speciaal op dat woordje ‘richten’. Het is ‘precisiewerk’, zoals iemand die met een geweer schiet, zuiver moet richten om het doel te raken. Richten op het volkomene is niet iets om er een beetje met de pet naar te gooien. Wie stelt dat het voor een kind van God niet zo belangrijk is om het eindstadium te bereiken, zit er faliekant naast. De Heer verlangt immers van ons dat wij ons als ‘zonen Gods’ gaan openbaren?

Ook mogen we ons niet beroepen op bijvoorbeeld Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06) waar staat dat “Hij, die in ons een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus”. We kunnen dan niet zeggen: het is Gods werk en wij hoeven alleen maar af te wachten hoe God het doet. Uiteraard is het Gods werk, maar Hij kan alleen maar positief in ons werken als wij bereid zijn daarbij in geloof en gehoorzaamheid Hem te volgen. Als Paulus aan de Filippenzen schrijft over het goede werk dat God in hen

 

begonnen was, dan is hij “ten volle overtuigd” dat God dit werk ten einde toe zal voortzetten. Mat andere woorden: hij had er geloof voor. Laten wij ook geloof hebben dat God het goede werk in ons begonnen zal voortzetten tot de eindvoltooiing zal zijn bereikt.

De Leidse vertaling gebruikt in plaats van “richten op het volkomene”, de uitdrukking “verheffen naar de staat der volwassenen”. Een formulering die duidelijk aangeeft waarom het gaat. Wie een beginstadium-christen blijft en alsmaar ‘melkvoeding’ blijft gebruiken, zal nooit geestelijk kunnen groeien naar het volwassen stadium. Dan kan er geen ‘vaste spijs’ genuttigd worden (want die is voor de volwassenen) en kunnen we “onze zinnen niet oefenen in het onderscheiden van goed en kwaad” Hebreeën 5 vers 14 (Heb. 05:14). En als er één ding nodig is in deze eindtijd dan is het wel deze onderscheiding.

We zullen ons moeten ‘verheffen naar de staat der volwassenen’. Dat houdt in dat we ons losmaken van alles wat ons geestelijk afremt. Door ons te ‘verheffen’ plaatsen we ons boven de omstandigheden en zijn we ons bewust van onze geestelijke plaats met Christus. We ontwikkelen ons dan tot stabiele, overwinnende christenen, waarin en waardoor ‘de volheid van Christus’ zich meer en meer gaat openbaren. Dan gaat het groeiproces, zoals God dat bedoelt, onverminderd door en zijn we niet alleen gericht op het volkomene, maar zullen het ook bereiken!

Gericht op de volkomene

Een belangrijk aspect van het gericht zijn op het volkomene, krijgen we nog aangereikt door Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). Daar lezen wij dat ons oog alléén gericht behoort te zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs! Jezus was de eerste mens waarin God Zijn ganse wezen tot openbaring bracht. Daarom houdt gericht zijn op het volkomene ook in gericht zijn op de Volkomene. Het één is ondenkbaar zonder het andere. Door Zijn leven als voorbeeld te nemen en Hem te volgen gaan we meer en meer Zijn beeld openbaren.

Als we in Efeze 2 vers 23 (Ef. 02:23) lezen over het “vervuld zijn met Hem, die alles in allen volmaakt”, weten wij dat dit de grote doelstelling van God is. Laten we daarom volkomen ingeschakeld blijven in dit grote plan van God, door ons dagelijks te richten op het volkomene!

 

Heb leven in jezelf door Evert van de Kamp

 

Heb leven in jezelf. Daar bedoelen wij mee: Geeste­lijk leven , goddelijk leven. Dat leven van ‘boven’ is onontbeerlijk om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om stand te kunnen houden tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Efeze 6 vers 12 en 13 (Ef. 06:12-13).

Meteen rijzen er dan een hele serie vragen. U kunt ze zelf wel bedenken. De belangrijkste van die vra­gen is ongetwijfeld de vraag: Wie heeft dat god­delijke leven nu echt in zichzelf?

Vanuit het Woord van God proberen wij daarop een duidelijk antwoord te geven .

God, onze hemelse Vader, heeft leven in zichzelf

Onomwonden zegt de Heer Jezus in Johannes 5 vers 26 (Joh. 05:26): “De Vader heeft leven in Zichzelf”. Inderdaad, God bezit het leven in de volmaaktheid in Zichzelf. God is de bron van alle leven. Er is geen leven of het vindt zijn oorsprong in God, de grote Schepper en Herschepper aller dingen. Daarin is God oneindig creatief. En dat blijft God ook.

Niemand is God daarin ooit tot raadsman geweest. Het is allemaal in God Zelf. Die diepten van rijk­dom, van wijsheid en van kennis Gods zijn zo ondoorgrondelijk, dat alleen de Heilige Geest in staat is die diepten Gods ten volle te doorzoeken. Romeinen 11 vers 33 en 34 en 1 Korinthe 2 vers 10 (Rom. 11:33-34; 1 Kor. 02:10).

En al dat werkelijk oneindige leven van God – het heeft geen begin en het krijgt nimmer een einde – is in volstrekte zin abso­luut goed. Letterlijk alles wat uit God voortkomt is goed. Zo kon de apostel Johannes met volle instem­ming schrijven: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06).

En Jakobus merkt op: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat vol­maakt is, daalt van boven neer, van de Vader der lichten, bij wie geen ver­andering is of zweem van ommekeer” (Jak. 01:17).

Wat een kostelijke weten­schap is het te weten een God te kennen in wie al­leen het goede leven woont. Van God kun je – prijs Hem daarvoor – enkel het goede verwach­ten.

Van deze God, de bron van het enkel goede, wil­len en zullen wij op onze beurt altijd weer alleen goed spreken en getuigen. Dit in tegenstelling met de satan, die uitsluitend al het kwade openbaart.

Terecht noemt God hem degene, die zich voordoet als een engel des lichts, maar die in wezen vol van duisternis is. Zoals God het volmaakte leven in Zichzelf heeft, bezit satan de afbrekende dood in zichzelf. Jezus noemt hem een leugenaar en de vader der leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44), de moordenaar van den be­ginne .

Ook de Zoon heeft leven in Zichzelf

Johannes schreef: “Gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf” Johannes 5 vers 26 (Joh. 05:26). Christus is als de Zoon door God gesteld tot erfgenaam van alle dingen. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, Hebreeën 1 vers 2 en 3. (Heb. 01:02-03).

Zo Vader, zo Zoon! Zijn Vader is zijn eigen Vader. Patera idion.

Jezus is identiek aan de Vader. Daarom kon Hij het zeg­gen: “Ik en de Vader zijn één” Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30). God, de Vader, stortte zijn goddelijke leven ten volle uit in zijn Zoon. In Kolossenzen 1 vers 19 (Kol. 01:19) lezen wij: “Het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken”. En in Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09): “In Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk”. (volheid van God woont in jou)

In God bezit Jezus leven in Zichzelf. Uit al zijn le­vensuitingen tijdens zijn leven op aarde is dat ge­bleken. Steeds openbaarde Jezus goddelijk leven. Dat leven realiseerde Jezus door de doop in de Heilige Geest. Hij ging in de kracht des Geestes. (Luc. 04:14). Op deze wijze heeft de Heer ons zijn Vader doen kennen. (Joh. 01:18).

En Hij had macht om ge­richt te houden over de machten der duisternis. (Joh. 05:27; Openb. 19:15).

Hebben ook wij leven in onszelf?

Kunnen ook wij leven heb­ben in onszelf, gelijk de Vader en de Zoon? Inder­daad! Het is altijd al Gods bedoeling geweest dat Gods volk deel zou hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04). Met dat doel schiep God de mens naar zijn beeld, als zijn gelijkenis. (Gen. 01:26). Zoals de Va­der is, zoals Jezus is.

Satan doorkruiste dat plan van God. Als een dief en als een rover drong hij de ‘schaapskooi’ binnen om te stelen, te slachten en te verdelgen. Totdat Jezus kwam met Gods plan van herschepping en ver­nieuwing door de Geest. De Heer sprak: “Ik ben gekomen, opdat zij – zijn schapen – leven hebben en overvloed” Johannes 4 vers 10 tot en met 14 (Joh. 04:10).

In Hem door de wederge­boorte en de doop met de Heilige Geest. Een wandel door de Geest. Dat vraagt om geloof van u en mij. Om volledige gemeenschap met Christus door de Geest van God in ons.

Dan alleen hebben wij – zijn – leven in onszelf. Leest u eens Joh. 6:48-58.

Volheid van leven Gods hebben wij in Christus, die het hoofd is van alle overheid en macht. Kolossenzen 2 vers 10 (Kol. 02:10). Dit ‘hoge’ moeten wij nooit prijsge­ven en ook hierin onze roeping en verkiezing bevestigen 2 Petrus 1 vers 10. (2 Petr. 01:10).

Strijd om dat leven te hebben in jezelf

Natuurlijk gaat dat niet zonder strijd. Dat kost  best strijd. Maar het leven van Jezus overwipt in ons. De apostel Paulus getuigde al: “Wij dragen te allen tijde het sterven van Je­zus in ons lichaam om, op­dat ook het leven van Je­zus zich in ons lichaam openbare” 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10).

In tal van mensen ontmoet je maar al te vaak de leegheid, depressie, aar­zeling, twijfel, onzeker­heid, klein geloof en onge­loof. Dat maakt de mens afhankelijk van zichzelf en tot een slaaf der duister­nis. Hoogmoed, eigenzin­nigheid, ongehoorzaam­heid en allerlei ongerech­tigheid versperren het volle leven met de Heer vanuit een ‘vol’ evangelie.

Al het volk van God wordt op geroepen om het leven Gods te hebben in zich­zelf. Dan ben je niet af­hankelijk van jezelf, ook niet van de ander en he­lemaal niet van de vorst der duisternis. Het is goed om slechts afhanke­lijk te zijn van de levende Heer.

Je ontdekt dat je met Je­zus door zijn Geest kunt heersen over al je geeste­lijke vijanden. Met Chris­tus kun je door de Geest geleid zelf de dienst uit­maken in je leven. Nog altijd spreekt de Heer: “Wat je hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben. Wie overwint en mijn werken tot het einde (einddoel) toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen (mach­ten); en hij zal hen hoe­den met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb, en Ik zal hem de morgenster geven” Openbaring 2:25 tot en met 28 (Openb. 02:25-28).

 

Intermezzo

Volle handen of gevulde handen?

Tijdens een alledaags telefoontje zei ik: “Kijk, ik heb mijn handen gewoon vol aan mijn eigen problemen en zorgen om alles goed te laten verlopen, over waar een ander druk mee is kan ik er niet bij hebben”.

Aan de andere kant klinkt het vriéndelijk: “Volle handen moet je wel steeds leeg maken hoor. Je weet wel, op die bekende plaats bij de Heer. Dan kan Hij je’ handen vullen met dingen van Hem. Heb je ook eens iets om uit te delen!”

Dat was raak.

Volle handen! Je kunt je handen zo vol hebben. Met je gezin, financiële zorgen, de lastige opgroeiende pubers of met de verzorging van een ziek familielid.

Volle handen! Je komt werkelijk nergens meer aan toe. Ze moeten je maar even ontzien, je hebt het zó druk. Ja, het kan zelfs gebeuren dat je volle handen hebt gekregen van al het geestelijke werk. Dat je zo druk bent met de gemeente en zorg voor het werk van de Heer, dat je af en toe wat jaloers kijkt naar ‘Maria’, die gewoon maar komt in de gemeente, fijn meedoet, haar voedsel ontvangt en rustig uitwerkt.

‘Maria’ die de hele kouwe drukte van ‘Martha’ aan zich voorbij laat gaan, maar rustig bij Jezus komt en zit. Met geopende lege handen. Daar heeft ZIJ wel tijd voor. En Maria laat haar handen vullen.

Gevulde handen! Hoe anders dan volle handen. Gevulde handen met woorden van God. Gevuld met geloof, bemoediging en vertrouwen.

Maar boven alles zijn deze handen een toonbeeld van rust. Ze hebben geen haast, alles gaat op Zijn tijd. Ze vullen, ze geven en laten zich weer vullen door Hem.

Zo’n alledaags telefoontje, zo’n losse opmerking voor mij. Heb ik volle handen of gevulde handen?

Volle handen, je kunt ze oplopen, dan geen nood, als je ze maar weer leegt op het bekende adres bij de Heer!

Heb je ook eens iets om uit te delen…?!

Gerry Velema

 

Contact met de redactie

“Der Vollkommene mensch”

Zoals op bladzijde 31 van dit nummer ook aangekondigd is thans de Duitse vertaling verschenen van de brochure “De volledige mens” door Klaas Goverts. De inhoud van deze brochure verscheen destijds in de vorm van een serie artikelen in “Levend Geloof” en trok grote aandacht. Het on­derwerp ‘geest, ziel en lichaam’ wordt daarin op duidelijke wijze belicht en betekent een verrijking van het geestelijk inzicht ten opzichte van deze materie, waarover nog zeer verschillend wordt gedacht.

We zijn blij dat deze bro­chure nog voor de vakan­ties in volle gang zijn, is verschenen, zodat onze lezers en lezeressen in de gelegenheid zijn nog één of meerdere exempla­ren te bestellen. Dat geldt dan speciaal voor hen die naar een Duits  sprekend land gaan en . uiteraard ook voor hen die Duitse kontakten heb­ben .

Financiële zomeractie

Wilt u ons tijdens de zomermaanden niet verge­ten wat de financiën be­treft? Wij zouden het op prijs stellen als u in de gelegenheid bent ons een extra bijdrage over te ma­ken voor onze geloofsarbeid. U kunt uw bijdrage storten op gironummer of op bankreke­ningnummer beide ten name van “Le­vend Geloof”, Postbus Heerde, s.v.p. met vermelding: ‘zomer- gift’. Bij voorbaat harte­lijk dank’

Geloven, gelijk de Schrift zegt

Wij ontvingen een reactie naar aanleiding van onze opmerking in het artikel “Wees vol van de Geest” (nr. 270), waar wij Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37) citeer­den. Daar zegt Jezus: “Wie in Mij gelooft, ge­lijk de Schrift zegt. -stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” .

Over dat geloven, gelijk de Schrift zegt, schreven wij dat wij dus niet op een andere wijze mogen geloven, maar in Jezus èn de boodschap die Hij bracht. Nu hebben wij over dit onderwerp vaker geschreven, maar de be­doeling is duidelijk: wij mogen de Persoon Jezus nooit losmaken van de (volle) boodschap die Hij bracht, de boodschap van het geestelijk Konink­rijk. Beiden vormen een eenheid. Daarom kunnen wij nooit een ‘eigen invul­ling’ van Jezus geven, zoals bijvoorbeeld de mo­derne theologen dat doen, dan gaan we de woorden en het werk van Jezus verminken en krachteloos maken.

De zuster die ons opbelde, vond echter dat we ten aanzien van het geloof in  Jezus en Zijn boodschap teveel uitgingen van de periode dat Jezus op aarde was en geen re­kening hielden met het feit dat Hij thans verheerlijkt is en gezeten is aan de rechterhand van de Vader. Juist het geloof in de verheerlijkte Jezus geeft een diepere dimen­sie aan ons geloofsleven.

Daar zijn we het natuur­lijk mee eens, maar voor de beleving van ons ge­loof, dat wil zeggen ons getuige zijn in deze we­reld is het uiteraard wel van primair belang dat wij letten op en leren van Jezus’ bediening op aar­de. Dat deden ook de apostelen. Petrus bijvoor­beeld zei in dit verband dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

 

De eenwording van hoofd en lichaam door Jan W. Companjen

“Dit is eeuwig leven: dat de mensen U kennen, U de enige ware God en Jezus Christus, die U gezonden hebt”  Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

De taak van de gemeente

Het kennen van de Va­der, de enige ware God, en Jezus Christus de Zoon, is de bron voor eeuwig leven. De komst van Jezus Christus op aarde heeft dat doel. Dat kénnen is de weg die ook het lichaam van Christus, de gemeente tot taak heeft. De gemeente zal tot dat doel moeten komen.

Jezus zei aan het eind van zijn aardse opdracht: “Va­der, Ik heb hun bekend gemaakt wie U bent en Ik zal dat blijven doen (door Mijn Geest), want Ik wil dat zij de liefde in zich hebben die U voor Mij hebt, en dat Ik in hen ben” Johannes 17 vers 26  (Joh. 17:26). Jezus wil dat de mensheid één wordt, zoals Hij en de Vader één is. Leven uit één bron: de Geest Gods. God is Geest en Hij wil wonen en werken in Zijn volk. Een volk vol van Geest en waarheid, vol van liefde en kracht om de wil Gods te doen. Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:220 zegt: “De glorie die U Mij gege­ven hebt, heb Ik hun ge­geven met de bedoeling dat zij één zijn zoals Wij. Ik in hen en Gij in Mij. Dan zullen zij volmaakt zijn en dan zal de wereld weten dat U Mij gezonden hebt en dat U hen hebt liefgehad, zoals U Mij hebt liefgehad”.

De grote opdracht die Je­zus kreeg was dus God leren kennen zoals Hij waarlijk is. De vraag van velen: waarom en waarvoor heeft God de mens gescha­pen en hoe komt die mens tot Zijn doel, vindt alleen maar zijn antwoord in Je­zus. Zoals Jezus is, zo heeft God zich de mens ge­dacht. Een ieder die zich als mens naar dat zelfde beeld uitstrekt heeft daar­toe de mogelijkheid gekre­gen. Jezus, de eerste vol­maakte mens, werd daartoe de weg. Hij maakte ons Gods waarheid openbaar. Daar gelden persoonlijke regels voor die voor een ieder gelijk zijn, groot of klein, rijk of arm, bruin, wit of zwart. Niemand komt tot de bron van het leven dan door Jezus Christus. Niemand komt tot de Vader, de verwek­ker van het leven, dan door Mij, zei Jezus. Hij is de weg.

Dat God Hem daartoe heeft aangesteld is goed en groot. Er gaan meer we­gen naar Rome, Parijs en het aardse Jeruzalem. Maar naar het hemelse Je­ruzalem , waarvan wij in­woners mogen zijn, gaat slechts één weg, namelijk Jezus Christus. Hij wijst ons de weg naar dé Waar­heid en hét Leven.

Ik-gericht of Christus-gericht?

Het is ons zelf vinden in Hem en tot een Goddelijk doel komen. Een mens die dat leven niet kent is ik- gericht. Het gaat in alles om jezelf. Om de dingen die van ‘ons’ zijn: ons land, ons volk, onze kerk, onze gemeente, onze straat, ons gezin, onze tijd en ons denken en wil­len .

Jezus kwam om ons uit dat leven te bevrijden. Hij leerde ons van ons zorgenleven los te komen en van ons af te leven. “Heb uw vijanden lief, en zegent wie u vervloekt, want God is ook goed jegens ondank­bare en boze mensen” Lucas 6 vers 35b (Luc. 06:35b). Dan gaan wij ontdek­ken dat er boven onze ge­meente en ons denken en willen nog een dimensie bestaat, namelijk onze me­demens (de wereld), ja zelfs de gehele schepping die zucht om het openbaar worden van de zonen Gods.

Wij hebben Jezus en elkaar nodig, opdat wij samen zullen opwassen tot alle volheid Gods. “Dan groei­en wij, ons aan de waar­heid houdende, in liefde,  in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus. En aan, Hem ont­leent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van AL zijn gele­dingen naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei van het lichaam, om zich zelf op te bouwen in de liefde”. Elk lid heeft zoals uit dit gedeelte uit Efeziërs 4 blijkt, zijn eigen verantwoordelijkheid voor de Heer.

Het kennen van de Heer als Leidsman is altijd op een laag pitje gebleven. Als groep zijn we op weg gegaan en zijn gezegend, maar we zullen moeten ko­men open te staan voor persoonlijke opdrachten. Dit laatste is er ook de oorzaak van dat de mens niet kon doorbreken naar werkelijke roepingen en bestemmingen. In het ver­leden en ook nu nog denkt de mens teveel in autoriteit. Zo hoort men wel voor de naam van God, het Opperwezen of de Allerhoogste gebruiken. De­ze woorden komen voort uit ons denken in ‘macht’. We zien c.q. zagen, ons stelsel van samenleven als een opbouw van machten en sterkten. Macht, mach­tiger en God het mach­tigst, of sterk, sterker en God het sterkst. Dooi’ dit denken zijn wij vaak niet op het goede spoor gekomen. In ons denken en handelen gingen machtsposities een grote rol spelen en men vergat elkaar lief te hebben en te verdragen tot opbouw en tot het verkrijgen van meer inzicht van en voor elkaar.

Het Schriftwoord Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06): “Noch door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden”, spreekt daarover een duidelijke taal. De Geest Gods, de Geest van Christus, zal onze ogen openen en lei­den naar de volle waar­heid.

Christus: het beeld van Gods liefde

God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, is ook onze Vader, omdat wij uit één Geest geboren zijn. Die Vader is liefde. Laten wij dat goed verstaan en begrijpen! Enkel liefde. Niet liefde én ook nog veel of weinig andere din­gen, neen énkel liefde. Hij gebruikt Zijn kracht om die liefde in ons tot openbaring te brengen. En Hij kan ons alleen dan niet helpen als we Zijn hulp. Jezus Christus, af­wijzen.

In het oude verbond zond God een richter of pro­feet om het de mens aan te zeggen, doch nu (zie Hebreeën 1) spreekt Hij tot ons in de Zoon, Jezus Christus, die God heeft aangesteld tot erfgenaam van alle dingen.

God is liefde en Christus heeft Hem ons zo doen kennen. Dat is Zijn beeld. Alle andere beelden, die wij daarnaast van God hebben, zijn gesneden beelden. Het zijn beelden geformeerd door menselijke gedachten vermengt met’ gedachten van macht en kracht. van heerschappij op menselijk niveau, dat wil zeggen van geweld en wettische woorden en gedachten en van ‘wie niet horen wil, moet maar voe­len’.

God is Jezus en Jezus is God. Zij zijn werkelijk één en God is machtig om u en mij te bevrijden uit ons machtsdenken, uit ons heerschappij voeren over onze medemens, waartoe wij ons nog zo vaak geroe­pen voelen, ondanks het feit dat wij weten dat hij of zij Vaders Zoon aan boord heeft.

Maar – prijs de Heer’ Hij gaat door met Zijn werk en Hij zal ons door Zijn’ Geest maken tot men sen ‘die Zijn gelijkenis zullen dragen, tot mensen die volkomen één met Hem zullen zijn.

Wat Jezus deed behoren wij te doen

Wij zijn als lichaam van Christus rentmeesters in deze wereld. Alles be­hoort Hem toe en wij zul­len daarover een beheer moeten voeren in overeen­stemming met Zijn wil. In de wet en de profeten (Oude Testament) heeft God reeds Zijn aanwijzin­gen gegeven voor een goed en gezond materieel- en geestelijk welzijn. Hef waren goede aanwijzingen, maar zij zijn vooral door menselijke toevoegingen en eisen verstard tot ge­boden en verboden, tot menselijke bevelen, waarin macht en kracht de boven­toon voert.

Jezus’ komst op aarde bracht niets nieuws onder’ de zon wat de wet en de profeten betrof. Hij kwam die wetten en profetieën vervullen. Hij ging er op in en maakt dat woord tot vlees. Jezus deed het woord wat geschreven stond. Hij sprak er niet over maar deed het. Het woord werd zichtbaar in Hem. Hij leefde het uit en werd daardoor de eerste die Gods woord hoorde en deed.

Hij kan ons daarom ook vragen hetzelfde te doen. Denk daarbij maar eens aan de Bergrede en zijn oproep om Zijn woord te horen en te doen. Zeer veel christenen, zelfs zij die zeggen het Woord Gods te geloven van kaft tot kaft, zeggen nu: Ja, maar wat Jezus kon, kunnen wij nog niet, daarvoor moet eerst nog iets anders ge­beuren, daarvoor moet eerst (a) Jezus zelf terug­komen of (b) de Joden eerst tot bekering komen. Kortom het komt er op neer dat door hun niet wordt geloofd dat de Geest Gods in ons tot voltooiing komt. Gods Woord is daar­in echter zeer duidelijk. Het Hogepriesterlijk gebed zal verhoord worden en de wil van de Heer die alles volbracht zal vervuld worden, namelijk dat wij één zullen zijn met Hem.

Hoofd en lichaam gaan een worden

De Geest Gods zal gaan werken in het Lichaam wat Hij daartoe bereid heeft. Reeds bij de eerste vervol­ging, tegenstand van de duivel omdat het werk van God doorgaat, riep Jezus uit tegen de nog ongelovige Paulus: “Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?” Niet waarom vervolgt gij Mijn volgelingen of Mijn volk, maar gij vervolgt Mij.

Dat Lichaam met Jezus als Hoofd, is thans groeiende. Dat volk gaat zien waartoe Gods liefde in staat is. Die liefde geeft hoop, ge­loof en visie. Die Geest Gods, die liefde is, is in staat meer te doen dan wij bidden of beseffen. Het is de Geest van het geloof die de wereld overwint en die zegt: “Abba Vader, Uw wil geschiedt. Het zal gaan zoals Gij het vanaf de schepping gezegd en bedacht hebt”.

De Leidsman, geboren in Bethlehem, zal Zijn volk leiden zie Micha 5 vers 1 en Matteüs 2 vers 6 (Micha 05:01 en Matt. 02:06) door de Heilige Geest naar de volle waar­heid. De kop van de slang zal door dat zaad vermor­zeld worden. Jezus is de door God aangewezen weg naar dit leven, naar een toekomst waar de hele we­reld naar uitziet en wij mogen daar deel aan heb­ben indien wij ons aan Hem persoonlijk gaan toevertrouwen. En het zal geschieden! Jeremia 24 vers 7 (Jer. 24:07) in de Goed Nieuws vertaling zegt daarvan: “Ik zal er voor zorgen, zegt de Here, dat ze met heel hun hart zullen erkennen dat Ik de Here ben. Zij zullen Mijn volk zijn en Ik hun God. Uit volle overtuiging keren zij naar Mij terug”.

Kiezen voor dit evangelie is kiezen voor Christus, het brood des levens. Hij is de levensbron en wij mogen een levensbron met Hem worden. Stromen van levend water zullen uit ons binnenste vloeien. Christus in ons is de hoop tot deze heerlijkheid. Het hoofd en het lichaam zullen tot één worden. Johannes 17 vers 23 (Joh. 17:23) zegt daarvan: “Ik (Jezus) in hen en Gij (de Vader) in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, op­dat de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden hebt”.

 

 

 

Brief uit Zuid Afrika door redactie

Wij ontvingen weer ‘een brief uit Zuid-Afrika. ’ Deze keer van een zuster die “Levend Geloof” via een geschenkabonnement had ontvangen en het blad ook verder wilde blijven lezen. Zij was speciaal getroffen door het artikel wat Wim te Dorsthorst schreef onder de titel: “Nieuw licht op de drie-eenheid” .

Onze zuster schrijft on­der andere: “Ek wil eerstens baie dankie sê vir die heerlike geloof­stukke wat ek deur u blad ‘Levend Geloof’ ont­vang. Die skrywers van die stukke is gelowige kinders van God, dit kan ek aflei van die inhoud.

Sterkte aan julle almal vir doe goeie werk wat julle doen” .

 

Een zuivere spiegel door Liesbet Seepma

“Want wie een hoorder is van het woord en niet een dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; want hij heeft zich be­schouwd, is heengegaan en heeft terstond verge­ten, hoe hij er uitzag. Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtig hoorder, doch als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen” Jakobus 1 vers 23 tot en met 26 (Jak. 01:23-26) .

Soms, als je in de bijbel leest, kan een bepaalde tekst je plotseling bijzon­der aanspreken. Het is dan alsof die tekst naar voren springt, en voor je gaat leven. Vaak heb je die tekst al wel vaker ge­lezen, maar toch is het alsof je op dit moment pas ‘klaar’ bent om aan zo’n tekst (met je leven) ‘han­den en voeten’ te geven. Zoiets heb ik ervaren met deze tekst en ik wil je graag vertellen welke ge­dachte (n) God mij hierbij gaf.

De wet als spiegel

“Spiegeltje, spiegeltje aan de wand wie is er het mooiste in het land?” Je kent deze uitspraak vast wel uit een sprookje. De spiegel moet de boze koningin de waarheid ver­tellen over haar uiterlijk. Maar o wee, dat valt niet goed uit, want dat spie­geltje vertelt de (harde) waarheid.

En daarvoor is een spie­gel ook: om je te tonen hoe je er uitziet. Zo wordt ook Gods wet, Zijn woord, door Jakobus vergeleken met een spiegel, die ech­ter niet afgaat op je uiter­lijk maar op je innerlijk, op je diepste wezen, op je ‘oorsprong’.

Een vluchtige blik

Heel veel mensen op deze wereld zijn net als die man, die zichzelf in de spiegel zag, wegging, en vergat hoe hij er uitziet. Even hebben ze gezien wie ze werkelijk zijn, het ‘gelaat waarmee ze gebo­ren zijn’ – waarvan God zegt dat het zéér goed is -, maar het blijft bij die ene, vluchtige blik, en de spiegel van Gods woord wordt opgeborgen, zodat men vergeet hoe men er werkelijk uitzag.

Andere spiegels

Tóch wil ieder mens weten wie hij is en wat het doel is van zijn leven. Ieder mens is als het ware op zoek naar zijn identiteit, op zoek naar het antwoord op de vraag waarom hij leeft.

De duivel speelt daar han­dig op in, want ook hij heeft -spiegels in over­vloed. Ze hebben echter één ding gemeen: ze geven de mens een verwrongen mensbeeld. Een leugenaar en de ‘vader der leugen’, zoals Jezus hem noemt, kan nooit zuivere spiegels maken. Ze hebben het effect van lachspiegels. Meestal valt er echter weinig te lachen, als je in zijn spiegels kijkt! Het beeld dat de mens door die spiegels van zichzelf krijgt is supernegatief, soms zelfs angstaanjagend en geweldig deprimerend. Die spiegels vertellen té dat je niets waard bent, dat je zwak bent en tot weinig goeds in staat, dat je een mens bent om op te schieten (hetgeen op deze wereld helaas maar al te vaak in de praktijk wordt gebracht) .

De duivel gebruikt ook vaak teksten uit de bijbel als een verraderlijke spie­gel en veel oprechte chris­tenen gaan gebukt onder het zware juk van hun eeuwigdurende zonde. Wat zien ze namelijk in hun (verwrongen) spiegel? Een zondaar tot de dood. Het spiegelbeeld is echter  niet volledig, want Gods genade ontbreekt!

De volmaakte wet der vrijheid

Gelukkig is er voor jou en mij de mogelijkheid om in een zuivere spiegel jezelf te (leren) zien zoals je werkelijk bent: een vol­maakt schepsel van een volmaakte Schepper.

Wat een wereld .gaat er voor je open als je je gaat verdiepen in de volmaakte wet, die van de vrijheid! De woorden ‘wet’ en ”vrijheid’ lijken in te­genstrijd met elkaar, want een wet beknot toch juist je vrijheid? Dat zou inder­daad het géval zijn als je onder vrijheid losbandig­heid, bandeloosheid ver­staat. Maar bandeloosheid heeft nog nooit iemand gelukkig gemaakt.

Paulus schrijft aan de Korinthiërs: “Ik mag van al­les, maar niet alles is zin­vol. Hoewel ik van alles mag, mag niets mij de baas worden” (Het Le­vende Woord) . Nee, de echte vrijheid leer je pas kennen als je zó gaat le­ven zoals God dat heeft bedoeld. Jouw wezen zal dan meer en meer worden vervuld met het Zijne, geen enkele manier meer een mismaakte spiegel kan voorhouden, dan leer je vrijheid kennen in de diepste zin van het woord.

Jezus zegt tot zijn disci­pelen (tot wie ook jij en ik behoren): “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” En waarvan maakt de Zoon ons vrij? (Romeinen 6 vers 22 (Rom. 06:22) zegt het volgende: “Maar thans, vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen. . .” Jij en ik, wij worden door Jezus Christus vrijgemaakt van de zonde en we komen in de dienst van onze volmaakte Schepper, onder leiding van Zijn Geest. En waar Gods Geest is, daar is vrijheid!

Werken met Gods spiegel

Als je de volmaakte wet wilt leren kennen, dan is het dus wel nodig dat je je erin verdiept, dat je ‘er bij blijft’, dat je telkens weer teruggrijpt naar die zuivere, heldere spiegel van God, die het juiste beeld geeft van jou en mij als mensen.

En weet je wat het fijne is? Hoe intensiever je met die spiegel ‘werkt’, hoe helderder en glanzender deze spiegel – en dus ook het beeld wat hij toont wordt. Gods volmaakte wet der vrijheid zal je steeds meer aanspreken, zal steeds meer voor je gaan leven. Daardoor verander jij, en dus ook jouw spiegelbeeld; het wordt mooier en mooier     totdat de heerlijkheid van God wordt weerspiegeld, totdat je wordt de “mens Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust.

Het is zelfs een opdracht van Jezus in Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48): “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”.

Als je je dus verdiept in Gods wet der vrijheid, dagelijks die spiegel in je handen neemt, dan wordt je als die man in Psalm 1. Hij overpeinst óók Gods wet bij dag en bij nacht (dus voortdurend). Wat gebeurt er? Hij wordt als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, van wie het loof niet verwelkt, al wat hij onderneemt – onder leiding van Gods Geest – gelukt. Jakobus zegt het zó: “dan ben je zalig in je doen” .

God zal je machtig zegenen als je je verdiept in Zijn volmaakte wet, als je die spiegel dagelijks hanteert.

“De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aange­zicht, waarop geen bedek­king meer is, de heerlijk­heid des Heren weerspie­gelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 3:17-18).

 

(Klein) Geloof  (gedicht)

Naar (Matteüs 16 vers 14 tot en met 21 (Matt. 17:14-21).

“Heer, we hebben niet gekund, die macht was ons te sterk,

Heer, waarom deden wij niet ”dat herstellingswerk?”

En Jezus zegt tot hen: “t Was uw klein-geloof,

Dan blijven blinden blind en and’ren stom en doof”.

 

Een mosterdzaad is klein maar zij groeit tot een plant,

met takken groot en fors, ze hecht zich in het zand.

‘ Zó kan een klein geloof uitgroeien tot een groot,

dat wint van elke macht, zelfs van de donk’re dood!

 

Geloof komt niet vanzelf, z’ontkiemt in het gebed;

in wand’len met de Heer, in een leven nauwgezet.

In heiliging, in liefde, in één zijn met de Heer,

tot dienen steeds bereid, tot geven steeds maar weer.

 

Geloof scheidt mens van macht, geloof heeft ook geduld,

zoals de Vader heeft: De Zoon droeg onze schuld.

O Heer, maak ons bekwaam en vrij van elke smet.

Er wordt op ons gewacht, er wordt op ons gelet!

 

Uw beeld te dragen Heer, te doen wat Jezus deed,

dat geeft de moede hoop, verzacht en heelt het leed.

Een geur te zijn van U, zodat er léven komt,

tot redding overal, waar satans macht verstomt.

Tea Keuper-Dijk

 

Samen veilig wonen door Gert van de Kamp

Wie een beetje de actualiteiten van de afgelopen weken heeft gevolgd, zou een ‘indrukwekkende’ lijst van gebeurtenissen’ kunnen samenstellen. Zonder dat de relatie met God in gedrang kwam – Hij is immers een Schuil­plaats en een Bescherm­heer – stelde ik vast dat, wat we dan noemen ‘de wereld om ons heen’, nóg in handen is van de over­ste der wereld Johannes 14 vers 30 en Johannes 16 vers 11 (Joh. 14:30; Joh. 16:11).

Is God de Schepper van hemel en aarde, de over­ste der wereld, de duivel, is erop uit om te vernie­tigen en dat geheel naar zijn aard. Hij (de duivel) gaat rond als een briesende leeuw die zoekt naar wie hij kan verslinden 1 Petr. 5 vers 8 (1 Petr. 5:8). Zonder in enig opzicht beangstigend te zijn, constateer ik dat de duivel destructief zijn ronde doet. Daarvan lig­gen de voorbeelden in deze tijd voor het oprapen:

-De kernramp in Tsjernobyl, waardoor het ge­hele noordelijke halfrond in meerdere of mindere mate radioactief besmet werd, toont dat de tech­niek niet zo optimaal be­heersbaar is, als mensen hadden verondersteld. Moet de aarde, door God geschapen, het ontgelden?

-Een schrijnend geval van abortus, waarbij een levend kind aan zijn lot werd overgelaten, toont de harde realiteit van wat op grote schaal gebeurt. Moet de mens, door God geschapen, het ontgelden?

-De politicus Joop den Uyl verklaart dat er na Auschwitz geen theologie – en dus geen God – meer mogelijk is. Moet God zélf het ontgelden?

De val van satan

De duivel wil niet anders dan dat de aarde, de mens èn God het ontgelden. Hij wil de mens en de aarde meesleuren in zijn val, een duidelijke neerwaartse beweging.

God werkt niet met neer­waartse bewegingen. Hij trekt de mens naar zich toe, een duidelijke op­waartse beweging. Hij wil dat de mens zich verheft boven het aardse door hem een plaats in het hemelse Koninkrijk van God te ge- ven. Daar komt de mens tot zijn goed recht, daar is hij zoon van God, met alle positieve gevolgen van dien!

Noch de aarde, noch de mens moeten het ontgelden omdat God zijn schepping niet aan zijn lot overlaat. God is, door middel van de gemeente, bezig met een herstelproces om de schade die de duivel aan mens en aarde heeft toe­

gebracht, ongedaan te maken.

Geen chaos

In Jesaja 45 vers 18 (Jes. 45:18) ver­meldt de profeet dat God de aarde niet tot een baaierd heeft geschapen, maar ter bewoning. Een baaierd kan vertaald wor­den met een verwarde massa, een chaos.

God wil dat de aarde be­woonbaar is. God wil niet dat de mensen op aarde in een onherbergzame chaos wonen. Hij wil niet dat demonische machten de aarde tot onbewoon­baar gebied verklaren.

Ik las laatst in de krant: “Om bij een kernoorlog uiteindelijk te overleven is het verstandiger dat men zich verzekert van een plaats in de hemel, dan van een plaats in een atoomschuilkelder”. (Een stelling bij een proef­schrift van H. C. Walvoort) . Blijkbaar heeft deze pro­movendus al afgerekend met de aarde en meent hij dat een plaatsje in de he­mel boven alles te verkie­zen is. Het getuigt van een negativisme, waarbij toegegeven wordt dat de aarde en de mens het moe­ten ontgelden. En God heeft de mensen niet tot een baaierd geschapen!

Hij wil dat mensen wonen…

Samen veilig wonen

Wonen betekent dat je met je broeders samen bent, dat je in veiligheid kunt wonen Deuteronomium 33 vers 28 (Deut. 33:28). Dat kun je geestelijk, maar ook natuurlijk opvatten. Geestelijk gezien mag je met je broeders (de gemeente) in het Koninkrijk van God wonen, heel be­schut en veilig. Dan woon je in het Nieuwe Jeruza­lem , en stad waar de kinderen dansen en waar men muziek maakt en zingt”, zoals een lied het zegt. Daar geldt: Ziet hoe goed en lieflijk het is als broeders tezamen wonen Psalm 133.

Maar ook voor ons natuur­lijk leven geldt dat we in veiligheid mogen wonen, zoals het Oude Testament dit uitdrukt. God heeft niet afgerekend met de aarde, zodat de mensen die daarop wonen hun hoop maar op de hemel moeten vestigen, zoals we net lazen. Natuurlijk mo­gen we nu al in het Koninkrijk Gods wonen, maar dat sluit geenszins uit dat we de aarde maar afschrij­ven. Juist christenen mo­gen waar maken wat er in Jesaja staat: de aarde geen chaos. Verantwoor­delijkheid ten opzichte van het milieu behoort voor een christen een vanzelf­sprekendheid te zijn.

God werkt aan een nieuwe hemel en een nieuwe aar­de. Dat is de tijd als de briesende leeuw, de dui­vel, niet meer rondgaat om zijn vernietigende werk te doen. Dan zal God voor altijd bij de mensen wonen. Geen tra­nen, geen dood, geen rouw en geen geklaag zal er meer zijn Openbaring 21. Dat is een positief toekomstbeeld, iets waar je samen in de gemeente aan mag werken. Opdat de mensen samen veilig wo­nen.

Hoe beleven wij Gods goedheid? door G. J. R. Doornink

“Iedere gave, die goed en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is, of zweem van ommekeer” Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17).

God is een goede God

Om de goedheid van God te beleven zullen we in de, eerste plaats moeten gelo­ven dat God een goede God is. God is een goede God! Dat is een thema wat niet nieuw is, maar blijkens de reacties die we soms van kinderen Gods horen, toch een stelling die nog lang niet door ieder kind van God zonder meer aanvaard wordt.

Laat staan door de wereld, die vaak alle leed en ellen­de in de schoenen van God schuift.

Wie zich uitsluitend baseert op sommige teksten uit het Oude Testament zou inder­daad de indruk kunnen krijgen dat God geen goe­de God, maar een God van willekeur, een God die zo­wel het goede als het kwa­de in zich verenigd heeft, een God met twee gezich­ten. Maar we zijn Nieuw Testamentische christenen, we leven na Pinksteren en door Gods Geest kunnen wij ten volle Gods Woord verstaan. Gods Geest plaatst Gods Woord in het volle licht! Ten tijde van het oude verbond was nog veel verborgen wat thans is geopenbaard.

Hoe gaan wij om met Gods woord?

Maar zal men kunnen op­merken, die teksten staan toch maar in Gods Woord en wij geloven toch in Gods Woord als onfeilbaar, waar van Genesis 1 tot Openbaring 22? Wij gaan toch geen Bijbelteksten aan de kant schuiven?

Natuurlijk doen wij dat niet, maar juist de Bijbel zelf geeft aan hoe wij met Gods Woord om moeten gaan! Paulus zegt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt! Dat is het geheim.

Jezus openbaarde dat God goed is

Als we alleen het Oude Testament hadden, zouden wij inderdaad niet beter weten. Maar er is iets gebeurd! God heeft Zijn volle heerlijkheid ge­openbaard. God heeft Zijn Zoon gezonden! En God heeft door Zijn Zoon Zijn wil geopenbaard! Als Paulus in Romeinen 12 schrijft dat de wil van God ‘het goede, welgevallige en volkomene’ is, dan weten wij dat dit ten volle geopen­baard werd in Jezus Christus.

Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”. Jezus zelf zei: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader ge­zien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Nu Jezus niet meer lichamelijk op aarde is, kunnen wij Hem uiteraard niet meer met natuurlijke ogen zien, maar wel met ‘geestelijke ogen’. Wij kunnen lezen in Gods Woord wie Hij was, hoe Hij handelde en sprak. Hoe Hij openbaar maakte dat God een God van goedheid, liefde en genade is! Daarom is een prediking over de goedheid van God ook altijd een prediking waarin Christus centraal staat en verheerlijkt wordt.

Zonder werkelijk geloof in Christus zullen wij nooit tot de erkenning komen dat God een goede God is, ja dat Hij enkel goed is. Want wij behoren ons goed te realiseren dat slechtheid niet bij God thuis hoort. Zoals goedheid het kenmerk van God is, zo is slechtheid het ken­merk van de duivel. Jezus sprak: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en over­vloed” (Joh. 10:10). Duide­lijke taal, maar hoe kunnen wij anders verwachten. God is immers licht en in Hem is in het geheel geen duisternis 1 Johannes 1 vers vijf (1 Joh. 01:05).

Hebben wij werkelijk geloof?

De vraag waar het echter om gaat is of we werkelijk geloof hebben in de goedheid van God. Laten wij daar niet te op­pervlakkig over denken, want de duivel probeert altijd weer het geloof in de goedheid van God aan te tasten.

Hij komt bijvoorbeeld met twijfel, waarvan Jako­bus zegt: “Wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aan ge dreven en op gejaagd wordt. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ont­vangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen” Jakobus 1 vers 6 tot en met 8 (Jak. 01:06-08). Iemand die twijfelt geeft dus te kennen dat hij (1) innerlijk verdeeld is en (2) geen vaste koers vaart. Ook zal satan komen met verzoeking. Lees wat Jakobus daarover schrijft in Jakobus 1 vers 2 tot en met 4 (Jak. 01:02-04) en Jakobus 1 vers 12 tot en met 15 (Jak. 01:12-15). Let daarbij speciaal op vers 13 (Jak. 01:13) waar staat dat God niemand in verzoeking brengt! Op welke wijze satan ook tot ons komt, laten we hem weerstaan in de naam van Jezus!

De beleving van Gods goedheid

Hoe kunnen wij de goed­heid van God nu beleven? De belangrijkste factor is ongetwijfeld: Geloof. Geloof in de goedheid van God. Wij zullen er alles aan moeten doen dat dit geloof gestimuleerd wordt, dat het een groeiend geloof  is. Wat houdt dat in? In de eerste plaats dat wij ons realiseren dat onze plaats die wij van Christus gekregen hebben een geestelijke plaats is. Wij zijn met Hem ge­plaatst in de hemelse ge­westen Efese 2 vers 6 (Ef. 02:06). Dit be­trekken we meestal op de geestelijke strijd die wij als kinderen Gods hebben te voeren. Terecht uiteraard, want onze strijd is niet tegen vlees en bloed.

Toch gaat het niet alleen om de geestelijke strijd, maar we zullen ons ook veel meer bewust moeten zijn van onze geestelijke plaats, onze positie in Hem. Jezus sprak toen Hij nog op aarde was: “Uw hart worde niet ont­roerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn ve­le woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid’ heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben” (Joh. 14:01-03).

Velen betrekken dit op het leven na de dood. Maar uit Efese 2 vers 6 (Ef. 02:06) blijkt overduidelijk dat daar nu – geestelijk ge­sproken – onze plaats is! Zodra wij dit gaan zien, gaan we ook heel anders leven als kinderen Gods.

Dan zien wij veel minder op de omstandigheden maar over de omstandig­heden heen. Hebreeën 2

Het geheim van een kind van God dat in de wil van God staat is daarom dat hij zijn plaats met Jezus heeft ingenomen in de he­melse gewesten. Gods Geest bewerkt in ons dat we ons dat steeds meer bewust gaan worden, zo­als Gods Geest dan ook in ons bewerkt dat we de goedheid van God gaan beleven.

Goedheid hoort bij volmaaktheid

Als Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17) zegt dat iedere gave, die goed en elk geschenk, dat volmaakt is, van boven neerdaalt, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer, komt daar­in duidelijk naar voren dat goedheid en volmaakt­heid bij elkaar horen.

Zoals ook in Romeinen 12 Paulus spreekt over het goede en volkomene.

Zou dit misschien één van de redenen zijn, waarom sommigen nog zo’n moeite hebben met de waarheid dat God enkel goed is? Jezus sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48). Wij zou­den dus ook in plaats van ‘volmaakt’, ‘goed’ kunnen invullen. . .

Ongeestelijke leringen

Wat is het jammer dat er nog zoveel christenen zijn die de beleving van de volmaaktheid en goedheid van God wegschuiven naar de toekomst. De meeste eindtijdvisies en leringen hebben daar ook geen plaats voor, omdat ze een natuurlijke, aards- gerichte invulling kennen. De meeste boeken die ik in de loop der jaren las over de eindtijd, spreken daarom ook nooit over de beleving van de goedheid van God in deze tijd. Hoewel met Nieuw Testamentische teksten gelardeerd, zijn ze door hun ongeestelijke uitleg, in feite in de tijd van het Oude testament blijven steken.

Als waarachtige eindtijd- christen zullen we ons los moeten maken van de­ze leringen (als dat nog niet gebeurd is), of ons er niet mee in moeten la­ten. Er rust nog een be­dekking op, om met Paulus te spreken.

Bij God is geen verandering

Jakobus zegt duidelijk dat bij God geen verandering is of zweem van ommekeer. God is niet veranderd. Hij was, is en blijft tot in eeuwigheid Dezelfde, dat wil zeggen goed. Zijn wezen was, is en blijft goed. “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08).

Wie werkelijk in Hem ge­looft gaat daarom de goed­heid van God ook meer en meer beleven. Daarom is het ook niet voldoende dat we vanuit de duister­nis in het schemerlicht komen (en dat gebeurt als we niet geestelijk groeien). De Heer verlangt van ons dat we in het volle licht zullen ko­men.

Dat gaat trouwens ook de komende tijd gebeuren, want allen die Hem oprecht volgen, die hun plaats met Christus hebben inge­nomen in de hemelse gewesten, zullen daardoor ook ten volle kunnen functioneren in de gemeente, het lichaam van Jezus wat thans in de we­reld is. En die gemeente zal worden: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zódat zij heilig is en onbesmet Efese 5 vers 27 (Ef. 05:27). Heilig en on­besmet , volkomen en goed, zoals God zelf dat ook is. Want zoals Hij is, mogen ook wij zijn!

En wanneer Hij verschijnt, die ons leven is, zullen ook wij met Hem verschij­nen in heerlijkheid! Kolossenzen (Kol. 03:04). Dan zal Hij, op de grote dag van Zijn ver­schijning, met verbazing aanschouwd worden in al­len die tot geloof gekomen zijn! 1 Thessalonicenzen 1 vers 10 (1 Thess. 01:10).

 

(wordt vervolgd).

1986.05 nr. 270

Levend geloof 1986.05

Wees vol van de Geest door Gert Jan Doornink

Wie met iemand uit de wereld spreekt over ‘Pinksteren’ of over ‘de doop met de Heilige Geest’, bemerkt al spoedig dat men daar weinig van begrijpt. Hetzelfde geldt voor vele mensen uit de kerk. Het Pinksterfeest is een zendingsfeest, wordt er dan gezegd, wat op zich natuurlijk juist is, want het heeft te maken met de uitbreiding van het evangelie. Maar er zit veel meer aan vast. Maar ook bij vele christenen (en een christen is iemand die bekeerd en wedergeboren is) blijkt veel onkunde over Pinksteren te zijn. Men stelt het dan zo voor: Je bent een kind van God en dan komt er als een soort pluspunt de pinksterervaring bij. (Zoals een auto aantrekkelijker wordt door de accessoires die je er bij aan kunt schaffen, zo zou dat ook zijn met een kind van God dat gedoopt wordt met de Heilige Geest).

Toch is dit een foutieve gedachte, omdat de doop en vervulling met de Heilige Geest behoort bij het normale leven van ieder kind van God. Een kind van God dat niet vervuld is met de Heilige Geest, leeft in feite beneden zijn stand, beneden Gods stand, om bruikbaar te zijn in deze wereld.

Uit Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08) blijkt dat ‘Pinksteren’ een dubbele betekenis heeft: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt (1), en gij zult mijn getuigen zijn (2)”. De prediker Jan van Gijs schreef destijds al een boekje onder de veelzeggende naam “Pinksteren is geen luxe”. En dat is honderd procent waar, God wil dat allen die in Hem geloven vol zullen zijn van Zijn Geest.

Wat betekent Pinksteren?

Het woord ‘Pinksteren’ is afgeleid van het Griekse ‘Pentèkostè’, wat de vijftigste dag betekent. Van oorsprong is het een oogstfeest van de Joden en voert terug naar de wetgeving op de Sinaï. Pinksteren wordt gevierd zeven weken (de vijftigste dag) na Pasen. Het wordt ook wel het ‘feest der eerstelingen’ of het ‘wekenfeest’ genoemd.

Maar voor de nieuwtestamentische gemeente heeft het een geheel nieuwe en veel diepere betekenis, want wat gebeurde er op de Pinksterdag te Jeruzalem? Dat vertelt ons Handelingen 2 vers 1 tot en met 4 (Hand. 02:01-04). Hier zien wij het begin: allen waren bijeen, tongen van vuur werden gezien, er was een geluid als van een windvlaag, en allen werden vervuld en begonnen in tongen te spreken. In Handelingen 2 vers 5 tot en met 13 (Hand. 02:05-13) zien wij het gevolg: verbazing, ze waren buiten zichzelf van verwondering. Dan volgt de rede van Petrus: “Dit is het, daarbij aanhalend wat Joël reeds had geprofeteerd. Tenslotte lezen wij in vers 41 (Hand. 02:41) dat drieduizend zielen werden toegevoegd aan de gemeente.

Maar ook lezen wij dat niet iedereen ‘Pinksteren’ accepteerde. De duivel heeft er uiteraard belang bij dat Pinksteren’ verkeerd wordt voor gesteld en niet zo belangrijk wordt geacht. Of dacht u dat de duivel er plezier in heeft als op één dag drieduizend mensen uit zijn handen worden gerukt? In vers 13 (Hand. 02:13) lezen wij dat van de discipelen werd gezegd dat zij dronken waren. Hetzelfde zien wij weer in onze tijd, dat mensen die gedoopt zijn met de Heilige Geest heel wat aanvallen en verdachtmakingen moeten verduren.

Waarom de doop met de Geest zo belangrijk is

Wij willen nu zeven punten noemen waarom de doop- en vervulling met de Heilige Geest zo belangrijk is.

1.Het is verankerd in Gods Woord. Op verschillende plaatsen wordt er over gesproken, zoals wij al aanhaalden: Handelingen 2 vers 4 (Hand. 02:04). Verder: Markus 16:17 (Mark. 16:17); Handelingen 10:44 en 45 (Hand. 10:44-45), in het huis van Cornelius en in Handelingen 19:6 (Hand. 19:06). Verder schrijft Paulus er over in 1 Korinthiërs 12 en 14. Ook Jezus zelf sprak er vaak over, bijvoorbeeld in Johannes 14 en 16.

2.Door de pinksterervaring ontstaat een radicale verandering ten goede in het leven van een kind van God. Door de kracht die wij ontvangen verdwijnt de vrees. Gods Geest in ons geeft overwinning in de geestelijke strijd.

3.Het maakt iemand bekwaam om werkelijk een getuige van Jezus te kunnen zijn Handelingen 1:8 (Hand. 01:08). Eerst de kracht ontvangen, dan getuige zijn…

4.Het heeft uitwerking in de levens van anderen. Als wij getuigen van Jezus overtuigt de Heilige Geest door ons Johannes 16:8 (Joh. 16:08). 

5.Het is een machtig eindtijdteken. Wanneer Jezus in Matteüs 24:14 (Matt. 24:14) zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken, weten wij dat dit alleen mogelijk is door die gelovigen die gedoopt- en vervuld zijn met de Heilige Geest. Ook Jezus zelf werd eerst gedoopt met de Heilige Geest, voordat Hij Zijn bediening begon.

5.De doop met de Heilige Geest veroorzaakt dat het evangelie bevestigd wordt door tekenen en wonderen die de gelovigen zullen volgen, Markus 16. Het is de bovennatuurlijke kracht Gods die in en door ons heen werkt en bressen slaat in het rijk der duisternis.

6.Door de doop met de Heilige Geest (en het vervuld blijven daarmee) wordt de Naam van Jezus in ons verheerlijkt Johannes 16:14 (Joh. 16:14). De mensen zien meer en meer het beeld van Jezus in ons.

Hoe ontvangen wij de Heilige Geest?

Hierop is slechts één antwoord mogelijk: Door het geloof! God werkt echter niet volgens een bepaald sjabloon, wat betekent dat het bij sommigen wel eens tijd nodig heeft, want het geloof moet dan eerst opgebouwd worden.

In ieder geval is het een onjuiste voorstelling van zaken door te zeggen: je moet eerst een bepaalde graad van heiligheid bereikt hebben, voordat je gedoopt’ kunt worden met de Heilige Geest. Als u de Heer oprecht wilt dienen mag u de Heilige Geest in het geloof aanvaarden.

Groei in de Geest

Ik wil nu nog een zeer belangrijk punt noemen dat is de groei in de Geest, die er op de eerste ervaring (het spreken in tongen; zie elders in dit nummer) moet volgen. Als die achterwege blijft is zelfs de doop in de Geest van geen betekenis. Zelf ben ik gedoopt met de Heilige Geest in 1958. maar het zou in de ogen van God van geen waarde zijn als ik niet nu zou kunnen getuigen dat ik vol mag zijn van de Geest. Er moet een voortdurend verlangen in ons zijn om vol te zijn van de Heilige Geest. In onze dagen worden velen gedoopt met de Heilige Geest. Toch geloof ik dat we ons niet alleen blind moeten staren op de ervaring, hoe belangrijk ook, want daar begint het mee, maar ons af moeten vragen: Wat gaat er verder gebeuren? Hebben wij een dagelijks volhardend geloofsleven? Zijn wij verlangend het beeld van Jezus in ons te openbaren, enz. Dit bewerkt weliswaar Gods Geest in ons, maar wij moeten ons daarvoor openstellen en gehoorzaam de weg des geloofs bewandelen. De doop met de Heilige Geest is een geestelijke zaak, wat betekent dat wij ons ook bewust moeten zijn dat onze plaats een geestelijke plaats is met Jezus in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. Lees de brief aan de Efeziërs er maar op na.

Johannes 7:37 (Joh. 07:37) zegt: “Wie in Mij (Jezus) gelooft, gelijk de Schrift zegt (dus niet op een andere wijze, maar geloven in Jezus èn de boodschap die Hij bracht), stromen van Levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden… ” Wat een uitspraak van Jezus en hoe belangrijk is het daarom om gedoopt- en vervuld te zijn met de Heilige Geest!

 

De héerlijkheid van de tweede tempel door Wim te Dorsthorst

“Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aar­de , de zee en het droge doen beven. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijk­heid vervullen, zegt de Here der heerscharen. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heer­scharen” Haggaï 2:7 tot en met 10 (Hagg. 02:07-10).

Bovenstaande woorden van de profeet Haggai werden uitgesproken toen een restant van het volk terugkeerde uit de bal­lingschap en onder leiding van Zerubbabel, de land­voogd, en Jozua, de hoge­priester, de herbouw van de tempel ter hand had­den genomen. Het is waarschijnlijk moeilijk ge­weest voor het volk – en zeker voor de ouderen on­der hen, die de heerlijk­heid van de tempel van Salomo nog hadden gezien – dat dit huis grotere heerlijkheid zou hebben. In Ezra lezen wij dan ook, dat er naast de vreugde over de herbouw, bij de ouderen ook verdriet was om de vergane glorie van de eerste tempel.

De profeten dienden de gemeente

Gelukkig weten wij door de Heilige Geest, dat ook deze profetie spreekt van de voor ons bestemde genade. Ook de profeet Haggai zal gezocht en ge­vorst hebben over welke tijd en over welke tempel de Heilige Geest sprak 1 Petrus 1:10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). God woont immers niet in een tempel van steen, hout, goud en zilver, want dat is werk van mensenhanden en gebonden aan de aarde in een plaats op aarde (Hand. 07:48; Hand. 17:24; 1 Kon. 08:27). De Heer Jezus stelt al duidelijk dat het niet gaat om een tempel zoals in zijn dagen de zeer ver­fraaide tempel van Zerubbabel en Jozua. Hij zegt: “Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen” (Joh. 02:19). Hij spreekt dan over de tempel van zijn lichaam, zegt (Joh. 02:21) en toen de disci­pelen gedoopt waren met de Heilige Geest geloofden zij de Schriften en het woord wat Jezus tot hen gesproken had (Joh. 02:22).

Wie nog weer een tempel op aarde wil bouwen met aardse materialen, gelooft dus niet in de Schriften en in het woord van Je­zus.

De apostel Petrus schrijft later in zijn eerste brief over de ware tempel die gebouwd wordt met men­sen die zich hebben laten reinigen door het bloed van Jezus Christus en die door de doop met de Hei­lige Geest, levende stenen geworden zijn. “En komt tot Hem – Jezus Christus – de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende ste­nen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig pries­terschap te vormen, tot het brengen van geeste­lijke offers, die Gode wel­gevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 02:04-05). Dit is de enige ware tem­pel die kostbaar is voor God en waar Hij met wel­gevallen in zal wonen.

De bouw van de eerste tempel

Toen op de eerste Pink­sterdag de honderd en twintig personen vervuld werden met de Heilige Geest, begon de bouw van de eerste tempel. De Heer heeft zelf de eerste stenen gereed gemaakt. Heel spe­ciaal heeft Hij zijn aposte­len gevormd en onderwe­zen. Hij was voor hen de leraar ter gerechtigheid, zoals Joël dat profeteerde (Joël 02:23). Hij heeft de twaalven met groot geduld onderwezen in de geheime­nissen van het Koninkrijk Gods. Zelfs na zijn opstanding, lezen wij in (Hand. 01:03), “is Hij hun veertig dagen lang verschenen en heeft Hij met hen gesproken over alles wat het Konink­rijk Gods betreft”.

Deze heerlijke onderwij­zing was voor de aposte­len de vroege regen, één van de beloften waar in de Bijbel veel over ge­sproken is. Zo zegt Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02): “Neigt uw oor, gij heme­len, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppele als dauw, als regenbuien op het jonge groen, en als regenstromen op het kruid”.

En de kern van al die on­derwijzing is ‘de naam des Heren’. Deuteronomium 32 vers 3 (Deut. 32:03) zegt dan ook: “Want ik zal de naam des Heren uitroepen; geeft grootheid onze God”. In het Hogepriesterlijke gebed, Johannes 17, zien wij de vervulling hiervan als Je­zus zegt: “Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt” Johannes 17 vers 6a (Joh. 17:06a). “Ik heb u verheer­lijkt op de aarde” Johannes 17 vers 4a (Joh. 17:04a). Maar ook in het leven van de apostelen moest de la­te regen vallen, wilde de volle vrucht tevoorschijn komen. Jezus zegt: “Maar gij moet in de stad blij­ven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit de hoge” Lucas 24 vers 49b (Luc. 24:49b).

De heerlijkheid van de eerste tempel

Als dan de eerste Pink­sterdag aanbreekt, wor­den ze ook inderdaad be­kleed met de heerlijkheid Gods en grote kracht. Zij vormen de levende stenen voor het fundament van de tempel die nu ver­rijzen gaat. Reeds op de eerste dag worden drie­duizend levende stenen toe gevoegd Handelingen 2 vers 47 (Hand. 02:47) en de Heer werkt mee met geweldige tekenen en wonderen Handelingen 5 vers 12 (Hand. 05:12). Steeds meer zielen worden toegevoegd.

De Heer openbaart aan de apostel Paulus dat in dit geestelijk huis ook de hei­denen mede gebouwd zul­len worden Efeze 2 vers 11 tot en met 22  en Efeze 3 vers 1 tot en met 13 (Ef. 02:11-22 en Ef. 03:01-13). Overal wordt het evangelie gepredikt en komen mensen tot be­kering. In dit geestelijk huis is er geen onder­scheid tussen jood en hei­den. Beiden zullen moeten komen tot Jezus Christus om zich als levende stenen te laten gebruiken 1 Petrus 2 vers 4 en 5

(1 Petr. 02:04-05).

Door de inwerking van de duivel, die met veel list zijn onkruid ( leugenleringen) tussen de tarwe heeft gezaaid, is aan deze heerlijke ontwikkeling een einde gekomen. Van de gemeente te Efeze, die we als model mogen zien voor alle gemeenten die leven door de Geest, lezen we in Openbaring 2 vers 5 (Openb. 02:05): “Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weer uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van uw plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert”. De hemelburgers Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) vallen weer terug op de aarde en zijn weer be­zig met godsdienst. Als dan de kandelaar wordt weggenomen, is er geen waarachtig licht meer en gaat het volk van God opnieuw in ballingschap.

Deze keer heeft dat echter niets te maken met het gaan naar een ander land of het verstrooid worden onder de volkeren, maar het is een geestelijke ballingschap. Een opgaan in het geestelijke Babylon wat niet aan een bepaalde plaats of land op aarde gebonden is, want het is niet naar het vlees, maar in de geest.

De grote ommekeer is gekomen

Ongeveer twintig eeuwen heeft deze ballingschap geduurd, alvorens weer een nieuwe volheid des tijds aanbrak. De profeet Joel heeft deze periode beschreven en spreekt dan over sprinkhanenplagen, grote droogte en een vreugdeloze toestand Joël 2 vers 12 (Joël 02:12). Maar in hoofdstuk 2 profeteert hij over de ommekeer: “Toen nam de Here het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. De Here antwoordde zijn volk: Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daar­mede verzadigd wordt en Ik zal u niet meer prijsge­ven tot een smaad onder de volken” Joël 2 vers 18 en 19 (Joël 02:18-19). “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter ge­rechtigheid; ja regenstro­men laat Hij voor u neder­dalen, vroege regen en late regen, zoals voorheen” (Joël 02:23).

Rond de eeuwwisseling zijn overal groepen mensen die zoeken naar de doop in de Heilige Geest. Zover bekend is worden in onge­veer 1900 in Amerika de eerste mensen gedoopt in de Heilige Geest en spre­ken ze in nieuwe tongen. Het is zo sensationeel dat het zelfs de voorpagina van de kranten haalt. In Nederland is het broeder G. R. Polman die in 1907 gedoopt wordt in de Heili­ge Geest. Het verbreidt zich snel en overal waar de Geest werkt is grote vreugde. In vele mensen­levens valt zo de vroege regen en ontvangen ze de leraar ter gerechtigheid. De herbouw van de tempel neemt een aanvang. Even­als in de dagen van Haggai’ wordt eerst het funda­ment gelegd. Als eerste wordt het altaar weer opgericht op zijn oude fun­damenten en het wordt genoemd “het altaar van de God van Israël” Ezra 3 vers 2 en 3 (Ezra 03:02-03). Deze is de God en Vader van onze Heer Je­zus Christus en die heeft bepaald dat er alleen maar volmaakte rechtvaardiging is door het geloof in het bloed van het Lam. Dit meest fundamentele functioneerde (en helaas nog) niet meer.

Iedere geloofs­richting heeft zo zijn eigen systeem van zalig worden ontwikkeld en belijdenisgeschriften opgesteld die meer geloofd worden dan het woord van God.

Het enige ware fundament

Voor de bouw van de tweede tempel werden dezelfde fundamentstenen gebruikt als voor de eerste. In 1 Koningen 5 vers 17 (1 Kon. 05:17) staat dat koning Salomo gebiedt, dat men grote en kostbare stenen zou uitbreken om het huis op de gehouwen stenen te grondvesten.

Zo wordt de eindtijdgemeente ook gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus zelf de hoeksteen is, in wie het hele gebouw, goed samengevoegd, opgroeit tot een heilige tempel in de Heer Efeze 6 vers 20 zie ook 1 Korinthe 3 vers 10 en 11 en Openbaring 21 vers 14 (Ef. 06:20: zie ook: 1 Kor. 03:10-11 en Openb. 21:14).

In Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02) noemt Paulus de elementen van het fundament: beke­ring van dode werken, ge­loof in God, een leer van dopen, oplegging der han­den. opstanding der do­den en van een eeuwig oordeel. Ieder ander fun­dament zal blijken los zand te zijn en de val van het bouwwerk dat daar opge­bouwd is, zal groot zijn, zegt Jezus Matteüs 7 vers 26 en 27 (Matt. 07:26-27).

Het begon klein (“… wie veracht de dag der kleine dingen” – Zacharia 4 vers 10a (Zach. 04:10a). met enkelen die gedoopt wer­den in de Heilige Geest maar nu in 1986 is de schatting dat tussen de 50 en 60 miljoen christenen gedoopt zijn in de Heilige Geest. God zegt dat van Hem het zilver is en het goud en dat de kostbaar­heden van alle volken zul­len komen Haggaï 2 vers 8 en 9  (Hagg. 02:08-09). Gods Geest gaat over de ganse aarde om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat. De Heer heeft vele Ezra’s gegeven Ezra 7 vers 10 (Ezra 07:10) om het volk van God te onder­wijzen. Paulus zegt dat de Heer aan de gemeente apostelen, profeten, evan­gelisten, herders en le­raars heeft gegeven om de heiligen toe te rusten.

Het bouwwerk wast op

Velen zijn op het funda­ment gaan bouwen met goud. zilver en kostbaar gesteente 1 Korinthe 3 vers 11 en 12 (1 Kor. 03:11-12) en groeien op naar de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon ‘ Gods, naar de mannelijke rijpheid, de maat van de, wasdom der volheid van Christus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Dit is het volk van de eindtijd, waarvan de profeet Daniël zegt dat zij zich hebben laten reinigen, zuiveren en louteren. Het zijn de verstandigen die de geheime nissen van de eindtijd zul­len verstaan Daniel 12 vers 9 en 10 (Dan. 12:09-10).

Ook nu wordt nog wel de verzuchting gehoord: Was het maar weer als in de dagen van de eerste ge­meenten… Men weent dan om de vergane glorie van de eerste tempel. Maar in de gemeente spreekt de Heilige Geest en steeds meer gaan de ogen er voor open dat de profetie van Haggai aan ons vervuld gaat worden. “De toekoms­tige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen”.

De gemeente gaat verstaan dat de tijd van de late re­gen is aangebroken. Er zijn barensweeën en een bede stijgt op om die late regen. “Vraagt van de He­re regen ten tijde van de late regen” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01). Opnieuw komt er een Pinksteren. Nu blijft de ge­meente nog in de stad in opdracht van de Heer, want zegt de Heer: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 8a (Hand. 01:08a). De gemeente moet, evenals de landman, geduld hebben tot de vroege en de late regen erop gevallen is Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07).

Het huis wordt met heerlijkheid vervuld

De Heer wil eerst een ge­meente die onberispelijk en Hem volkomen toegewijd is. Psalm 102 vers 17a (Ps. 102:017a) zegt: “Wanneer de Here Sion heeft gebouwd, dan… “

En Jesaja 10 vers 12a (Jes. 10:12a) zegt: “Doch het zal geschieden, wanneer de Here zijn ganse werk op de berg Sion en in Jeruza­lem voleindigd heeft, dan… ” Dan zal opnieuw de profetie van Joël ver­vuld worden. “Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zo­nen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zul­len dromen dromen; uw jongelingen zullen gezich­ten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uit­storten” Joël 2 vers 28 en 29 (Joël 02:28-29).

De gemeente zal dan aan­gedaan zijn met Gods heerlijkheid en kracht. De laatste woorden van Hag­gai’ zijn: “Op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen” Haggaï 2 vers 10b (Hagg. 02:10b).

De heerlijkheid Gods treedt naar buiten vanuit de gemeente. “Uit Sion, de volkomen schoonheid, verschijnt God in licht­glans” Psalm 50 vers 2 (Ps. 050:002). Met grote kracht zal het evan­gelie verkondigd worden en zo zal vervuld worden, wat Jezus zegt: “En dit evangelie van het Konink­rijk zal in de gehele we­reld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De gemeente, die gebouwd is op Jezus Christus, zal het heilsorgaan zijn van God, voor deze wereld in nood. Een ander heilsor­gaan kan en zal er niet zijn. “Hij heeft ons een hoorn des heils op gericht in het huis van David, zijn knecht” Lucas 1 vers 69 (Luc. 01:69) en in Handelingen 15 le­zen we dat dit huis van David, de gemeente is Handelingen 15 vers 14 tot en met 17 (Hand. 15:14-17). Als de duisternis toeneemt en al­les dreigt te verstikken, blijkt de trouw van God aan zijn schepping. De gemeente is dan toebereid en zal als een banier opgericht worden tegen de vloedgolf van duisternis Jesaja 59 vers 19b Statenvertaling (Jes. 59:19b).

Alleen de gemeente die vervuld is met de Heilige Geest zal in de komende tijden bestand zijn tegen de demonie die over de wereld komt. De heerlijk­heid zal niet langer ver­borgen zijn en ontelbare scharen zullen ingevoegd worden in het huis Gods Openbaring 9 vers 1 en Openbaring 9 vers 14 (Openb. 09:01 en Openb. 09:14).

De profeet Zacharia, die in dezelfde dagen profe­teerde als Haggai’, zegt dan: “Zo zegt de Here der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit vol­ken van allerlei taal vast­grijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is” Zacharia 8 vers 23 (Zach. 08:23).

 

Geen sterveling maar zoon. Door Liesbet Seepma

We willen met elkaar het laatste deel van Psalm 103 gaan bekijken, die Psalm waarin David ons oproept om de Heer te gaan loven, omdat daarvoor reden aanwezig is, omdat het zo waard is lof en eer, alle van ons leven te ontvan­gen.

We gaan verder met vers 13 Psalm 103 vers 13 (Ps. 103:013):

” Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinde­ren , ontfermt Zich de Here over wie Hem vre­zen”.

Kun je je dat voorstellen? Hij trekt je naar Zich toe in Zijn grote liefde, Hij neemt je in Zijn armen en drukt je tegen Zich aan. Hij troost je, bemoedigt je, stimuleert je, vuurt je aan… en ga zo maar door. Stel je eens voor, wat zou een vader het liefste voor zijn kind wen­sen? Dat het gaat beant­woorden aan het doel wat die vader zich heeft ge­steld. En wat is het doel van onze hemelse Vader met ons leven? Dat wij van kind op groeien tot zóón. Een zoon, die het wezen van zijn (volmaakte) Vader overneemt. En als wij dat Wezen van God overnemen, dan kunnen wij die over­weldigende rijkdom van Gods genade tonen aan de wereld om ons heen.

Het zoonschap is wegge­legd voor diegenen onder ons, die God vrezen. Wat houdt het woord ‘vrezen’ nu in? Wij kennen het vaak alleen maar in de betekenis van ‘bang zijn’.

Maar dat is in dit geval niet de juiste uitleg. Wat God wel ’t laatste zou wil­len is, dat wij bang voor Hem zijn! Daartoe is ook geen enkele reden aanwe­zig, want Hij is enkel liefde en Hij heeft jou en mij zéér lief. Nee, ik denk dat David bedoelt dat wij God zullen erkennen als de Allerhoogste, de Al­machtige, die recht heeft op ons leven, omdat alleen Hij weet wat de zin van dat leven is. Wij moeten met diep ontzag God in ons leven een plaats geven, want alleen dan kan Hij Zich met recht over ons ontfermen en ons vullen met Zijn wezen, zodat wij kunnen op groeien tot een zoon.         ,

“Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig dat wij stof zijn. De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem des velds, zo bloeit hij; wan­neer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer, en haar plaats kent niet meer”.

Het bovenstaande is den waarom ’t nodig

God Zich ontfermt over jou en mij. Als Hij, Bron van leven, Zich niet over ons ontfermt, zijn we een leeg omhulsel. Dan zijn we stof. Een sterveling die lijkt op het gras dat verdort en een bloem van het veld, die een hele korte tijd erg mooi is, maar dan afvalt. En dat weet de Heer. Hij heeft ons immers gescha­pen! Wat moet een schep­sel beginnen zonder de Schepper? Buiten die Schepper om kan dat schepsel niet leven, het gaat onherroepelijk dood. Maar toch, hoeveel mensen proberen zónder God te leven! Het korte deel van hun leven dat zij op aarde zijn, kan misschien heel mooi en heel voorspoedig zijn. Maar hoe gaat hun leven verder na de dood? Het is dan net als die bloem die door de wind afviel: hij verdort en ver­gaat. En vergeten is de bloem. Niemand zegt later meer: “Kijk eens, daar heeft een mooie bloem ge­bloeid!” De plaats kent de bloem niet meer. Zo is het ook met ons aardse leven. Als dat is beëindigd, wor­den wij op aarde vergeten. Misschien niet direct, maar op den duur zal onze vroegere plaats ons niet meer kennen.

“Maar de goedertierenheid des Heren is van eeuwig­heid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen en Zijn gerechtigheid over kindskinderen”.

Gelukkig is er Eén, die ons kent door de dood heen. Hij vergeet je niet als je sterft. Voor Hem ben je geen ‘sterveling(iemand die sterft) meer, maar je leeft. Je leeft door de eeuwigdurende goedertierenheid van de Heer, die Hij tentoon heeft gespreid in Zijn Zoon, Jezus Christus, die de dood overwon.

Wat heerlijk is het dat je è geen sterveling meer bent, die men vergeet, maar een zoon, die eeuwig leeft! Gods gerechtigheid y maakt dat de wet van de zonde en de dood niet meer van toepassing is op jou en mij. In Romeinen 8 vers 1 en 2 (Rom. 08:01-02) staat: “Zo is er dan geen veroordeling meer voor hen, die in Christus Jezus zijn.

Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrij gemaakt van de wet der zonde en des doods”. En verder kun je lezen in Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11): “En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, ook uw sterfelijke lichamen levend maken (weg bloem, die) verdort!) door Zijn Geest, die in u woont.

Het is dus nodig dat Gods Geest in jou en mij woont. Op die manier wil de Heer Zich over je ontfermen: Hij wil je doordrenken met Zijn Geest. En wat

gebeurt er dan met je? Romeinen 8 vers 14 (Rom. 08:14);’ “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”. Het doel van de Vader is dan bereikt: je bent, een zoon Gods! En wat is dan jouw taak? Die staat beschre­ven in Romeinen 8 vers 18 tot en met 21 (Rom. 08:18-21), namelijk het bevrijden van de schepping tot die heerlijke vrijheid waar jij en ik op dit moment naar toe groei­en. Wat een grootse taak is er voor jou en mij weg­gelegd!

“Over hen die zijn ver­bond onderhouden, en aan zijn bevelen denken om die te doen”.

Gehoorzaamheid. Dat woord is o zo belangrijk in het leven dat ik leid met de Heer. Als ik Hem niet gehoorzaam, sluit ik mijn innerlijk voor Hem toe, waardoor Hij mij niets kan geven. Hij is namelijk geen inbreker. Hij kan Zich niet over mij ontfermen. Hij kan mij niet doordrenken met Zijn Geest, hetgeen maakt dat ik niet beantwoorden kan aan Zijn doel. Laten we gehoorzamen aan de Heer en luisteren naar Zijn stem in ons innerlijk! Dan gebeurt er iets heel moois. We gaan ons dan namelijk aan Hem hechten, zodat we een Geest met Hem worden. Zijn Geest smelt samen met de onze.

Als we de Heer gehoorza­men, dan houdt dat meteen in dat we Zijn verbond on­derhouden. En dat kunnen we! In 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03-06) staat dat God ons bekwaam gemaakt heeft – doordat Zijn Geest één wordt met de onze – om “dienaren” te zijn van een nieuw verbond, het ver­bond van de Geest, die levend maakt. Hier tegen­over stond het oude ver­bond, het verbond van de letter, het verbond dat doodt en veroordeelt.

Maar dat is gelukkig ver­ouderd! We hebben te ma­ken met een bediening in ons leven die niet, zoals vroeger, veroordeling brengt, maar rechtvaardigheid! 2 Korinthe 3 vers 10 (2 Kor. 03:10). En die bediening is “over­vloedig in heerlijkheid”.

Het is ook een bediening, die blijvend is 2 Korinthe 3 vers 11 (2 Kor. 03:11). Jezus is immers eens en voor altijd voor onze zonden gestorven en Hij heeft voor altijd over de dood gezegevierd. In Hem vinden we dus eeu­wige rechtvaardigheid.

Ook moeten jij en ik aan Gods bevelen denken; we moeten ons Gods bevelen zó ‘eigen’ maken, dat ze als het ware een deel van ons wezen worden. Je moet Spreuken hoofdstuk 2 maar eens lezen, waarin staat dat Gods wijsheid beschermend is, en nog,’ veel méér. Het is de moeite waard om aan de bevelen van de Heer te denken en die ook te doen!

De Here heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles”.

We hebben in vers 1 tot en met 18 mogen ontdek­ken hoe groot God is en hoe onbeschrijflijk groot Zijn liefde voor jou en mij is, en hoe onuitputtelijk Zijn wijsheid en gedachten zijn. Die grote God heeft nu Zijn troon in de hemel gevestigd. Niet op aarde, waar alles zo vergankelijk is, maar in de hemel.

Dit betekent almachtig is. Welke andere god heeft zijn troon in de hemel gevestigd. In Jesaja 44 vers 8 (Jes. 44:08) zegt de Heer tegen jou en mij: Gij zijt mijn getuigen, is er een God buiten mij? Er is geen andere Rots. Ik ken er geen Zijn koningschap heerst dan ook over alles. Is dat niet geweldig dat onze Heer enerzijds een liefdevolle Vader is die Zijn arm om je heen slaat, die heel dichtbij, ja zelfs in je is, en anderzijds een majestueuze Heerser, die alle macht heeft, in de hemel en op aarde’.

“Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden, die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord. Looft de Here, al zijn heerscharen. gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt. Looft de Here, al zijn werken, aan alle plaatsen zijner heerschappij. Loof de Here, mijn ziel”.

Deze Psalm wordt beëin­digd met dezelfde oproep als die waarmee hij begon, de oproep om de Heer te loven, zéker nu wij de beschrijving van Zijn we­zen in woorden (voor zo­ver die in woorden is te vatten) hebben kunnen lezen.

de hemel gevestigd? In Jesaja 44 vers 8 (Jes. 44:08) zegt de Heer tegen jou en mij: “Gij zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen”. Zijn ko­ningschap heerst dan ook over alles. Is dat niet ge­weldig dat onze Heer enerzijds een liefdevolle’ Vader is die Zijn arm om je heen slaat, die héél dichtbij, ja zelfs in je is.

Het is een oproep aan ieder levend wezen. Aan engelen, aan “krachtige helden” (fijn hè, dat God ons zo noemt) , aan Zijn heerscharen, aan Zijn die­naren , aan een ieder die – dóór gehoorzaamheid en een aandachtig luisteren naar Gods woord en de klank daarvan (liefde) – een zoon Gods wil wor­den.

Ook al Gods werken zullen Hem loven. Zou dat mis­schien te maken hebben met die schepping die be­vrijd gaat worden van de vergankelijkheid? God maakt immers alle dingen nieuw? En die vernieuwing begint in jou en in mij. De bevrijding begint in je ziel, het centrum van je geest, diep van binnen. Dat is ook de plaats waar je de Heer begint te loven. En van daaruit zal een bevrijding en reiniging plaatsvinden in heel je le­ven, in de gemeente en tenslotte in de schepping. Er zullen steeds meer plaatsen van Gods heer­schappij komen; dat zijn plaatsen waar wij thuisho­ren, waar we niet verge­ten worden.

Kom op, laten we hieraan gaan werken. De Heer wacht op ons en de zuch­tende schepping ziet met reikhalzend verlangen uit naar bevrijding. 

 

Het spreken in tongen door Gert Jan Doornink

Wat is spreken in tongen? Het is spreken in een taal die men zelf niet kan verstaan en meestal ook de anderen niet. Bij het spreken in tongen blijft het verstand ‘onvrucht­baar’, zegt Paulus in 1 Korinthe 14 vers 14 (1 Kor. 14:14). Dat wil zeggen: wij denken er niet bij na wat wij zul­len zeggen, in tegenstel­ling met het gewone spre­ken en bidden.

Dat wil niet zeggen dat ons verstand is ‘uitgescha­keld’. De Heilige Geest be­werkt het in ons en ge­bruikt daarbij onze geest, schakelt deze er bij in. Deze ‘geestelijke taal’ wordt dan op hoorbare wijze vertolkt via ons li­chaam, dat wil zeggen door middel van onze stembanden en tong.

Een waardevolle gave

Het spreken in tongen is een van God gegeven gave en een vervulling van de

belofte uit Markus 16: “In nieuwe tongen zullen zij spreken… ” De Bijbel zegt: “Iedere gave, die goed en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer” Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17).

Iedere gelovige die spreekt in nieuwe tongen, kan ge­tuigen dat het een ‘goede en volmaakte gave’ is die van waardevolle en bijzon­dere betekenis is, om optimaal te kunnen functioneren in het plan van God.

Omdat onze geest erbij in— geschakeld is, behoeven we niet, zoals wel eens ge­leerd wordt, te wachten tot de Heilige Geest op ons valt’. Het ‘wachten’ op de Heilige Geest was een­malig, toen de discipelen te Jeruzalem volhardend bijeen bleven, tot op de Pinksterdag de Heilige Geest werd uitgestort in hun harten.

Ieder kind van God kan, als hij eenmaal gedoopt is met de Heilige Geest, in principe op elk moment spreken in tongen of er weer mee ophouden, al komt het in de praktijk er natuurlijk op neer dat het alleen gebeurt als de Hei­lige Geest het ons in gedachten brengt.

Uitstappen in het geloof

Maar dan is gehoorzaamheid een vereiste om het te doen. We zullen telkens weer uit moeten stappen in het geloof. Een waarachtig kind van God zal daar geen moeite mee hebben. Hij doet het als het ware automatisch. Vanzelfsprekend is het bijzonder moeilijk dit alles in de juiste bewoordingen weer te geven, want God geeft vanuit zijn grote liefde en rijkdom zoveel variaties in het spreken in tongen en de wijze waarop het zich in en door de gelovigen manifesteert dat elk kind van God deze uitleg kan aanvullen met belangrijke eigen ervaringen. Belangrijk is echter dat wij het doen. En de opdracht en belofte van Jezus uit Marcus 16, waar maken tot eer van zijn naam tot zegen, opbouw, van onszelf en tot zegen voor anderen.

 

Het huwelijk zij in ere bij allen door Hessel Hoefnagel

Het huwelijk tussen man en vrouw is een beeld van de verhouding tussen God en de mens. Deze verhou­ding vindt haar oorsprong in de van God uitgaande begeerte naar een partner op gelijkwaardig niveau om Zijn heerlijkheid te delen.

De eerste mens

De geschiedenis van de mens begint bij de schep­ping van hemel en aarde.

Genesis 1 vers 26a tot en met 27 (Gen. 01:26a-27):

En God zeide: ‘Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijke­nis… ‘ En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hen; man en vrouw schiep Hij hen. En God zegende hen… ” Genesis 2 vers 4b en Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:04b en Gen. 02:07):

Ten tijde dat de Here God de hemel en de aarde maakte… , formeerde Hij de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen”. Genesis 2 vers 18 en Genesis 2 vers 21 tot en met 21 tot en met 24 (Gen. 02:18, Gen. 02:21-24):

“En de Here God zeide: ‘Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past’. Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij één van zijn ‘ribben’ (componenten)…

En de Here God bouwde de ‘rib’, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar tot de mens.  Toen zeide de mens: ‘Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal ‘mannin’ heten, omdat zij uit de man genomen is’. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en’ zij zullen tot één vlees zijn”.

God schiep de mens als man en vrouw! Het be­grip mens is een twee- eenheid. Zo was het reeds vóór de schepping in Gods gedachten. De vrouwelijke component werd uit de man genomen en tot een hulp voor de mannelijke component gemaakt zodat ze samen één passend ge­heel zouden vormen als beeld van een geestelijke werkelijkheid. Die werke­lijkheid is de twee-eenheid God en mens.

God maakte de mens tot een levende ziel door hem een deel van Zichzelf te geven, de levensgeest. Dit onderscheidt de mens van een dier. De ziel van een dier is met de aarde verbonden; de ziel van de mens is door de levensgeest met de geestelijke wereld verbon­den.

Waarom schiep God de mens als beeld van Zich­zelf? In feite was het uitgangspunt: “Het is niet goed, dat God alleen zou zijn!” God zocht Zich een hulp, die bij Hem zou passen! Hij gaf daarom een component van Zich­zelf in de levensgeest, zodat een mensheid als ‘mannin’ (uit de man ge­nomen) met Hem een één­heid zou vormen. Het gaat dus in feite om het ‘huwelijk’ tussen de mens en God. Dit ‘huwelijk’ is de basis voor alles wat nog voort gebracht zal worden in de toekomende eeuwen, waarover nog geen openbaring bekend is.

De begeerte van God gaat vanaf het begin naar de mens uit. “De geest, die Hij in de mens doet wo­nen, begeert Hij met ja­loersheid” Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05), om­dat deze een deel van Hemzelf is. De begeerte van God is een zuivere, positieve, heilige begeer­te, waarin liefde bepa­lend is. Toen de wettige ‘bruid’ van God reeds in haar jeugd zich liet ver­leiden door een andere partner in de geestelijke wereld (de duivel!), bleef de liefde van God naar de mens uit gaan. Ook liet God Zijn uit­gangspunt niet los, dat de mens naast Hem zou zitten op Zijn ’troon’.

De mensenzoon

Aan de eerste Adam (mens) werd na de zonde­val de belofte gegeven, dat er ‘zaad’ zou komen uit de mens Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15). Met deze nieuwe mens zou God Zijn doel berei­ken. Via het natuurlijke volk ‘Israël’ verwekte God in de volheid van de tijd bij Zijn wettige vrouw (de mens) een ‘Zoon’!

Deze ‘Zoon des mensen’ of ‘Zoon der mensheid’ ontving als geliefde van de Vader, naast zijn men­selijke geest, ook de Hei­lige Geest, die van de Vader uit ging. Deze  ‘Geest van het Zoonschap’ was weer een component uit God. Door deze Geest werd de ‘Zoon des men­sen’ tevens ‘Zoon van God’.

De gemeente

(De ‘vrouw’ van de Zoon). Ook voor de ’tweede mens’ gold het goddelijk principe: “Het is niet goed, dat de mens alléén zij!” Meer nog dan bij het aardse huwelijk wordt bij Jezus Christus benadrukt het beeld van Gods gemeen­schap met de mensheid, in de vorming van de Ge­meente.

Toen de ‘Zoon des mensen’ zich vrijwillig in de ‘dood­slaap’ begaf, werd één van Zijn componenten door God genomen voor de aan­zet van de vorming van de vorming van de ‘vrouw’ van deze Zoon. Jezus was het vleesgeworden ‘Woord van God’! Door deze component en de Geest der waarheid wordt de ge­meente van Jezus Chris­tus geformeerd. Dit pro­ces is nog volop aan de gang. De Heer zal na dit heiligings- en reinigings­proces door het ‘waterbad’ met het Woord’, de Ge­meente als Zijn vrouw voor Zich stellen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó, dat zij heilig is en onbesmet Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

De ‘eerste Adam’ riep uit: “Deze is vlees van mijn vlees!” De ’tweede Adam’ roept als het ware uit: “Deze is geest van mijn geest!” 1 Korinthe 6 vers 17

(1 Kor. 06:17). Niet voor niets ziet Paulus het huwelijk als een gróót geheim, als beeld van de geestelijke werkelijkheid Efeze 5 vers 32 (Ef. 05:32).

De ‘Vrouw van God’

Het scheppingsideaal van God wordt uiteindelijk verwezenlijkt in een totale mensheid, waarin Hijzelf alles in allen is 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

In Openbaring 21 en 22 is sprake van een heilige stad, een nieuw Jeruzalem”, dat neerdaalt uit de hemel, van God, getooid als een Bruid’ die voor haar Man ver­sierd is Openbaring 21 vers 1 en 2 (Openb. 21:01-02). Dit is de ‘bruid’ van God waarmee Hij Zich verbindt’. Deze bruid’ is in de voorbijgegane tijden geformeerd uit allen, die door het evangelie van Jezus Christus verzameld zijn uit alle taal, volk en na­tie.

Het ‘huwelijk’ van God met Zijn mensheid is dan een feit! Hij neemt Zijn vrouw tot Zich, want er staat: De tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn” Openbaring 21 vers 3 (Openb. 21:03).

Dit is de bevestiging van Gods nooit aflatende liefde jegens de mens, die Hij Zich ten eigendom begeer­de. Dit ‘huwelijk’ is het begin van wat God zegt: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Schrijf, want de­ze dingen zijn waarachtig en getrouw!” Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05). 

Tenslotte

Het huwelijk is een afbeelding van een diepgaande geestelijke zaak. Voor christenen, die weet hebben van dit grote geheim, is het huwelijk daarom heilig en het ’bed’ onbe­vlekt Hebreeën 13 vers 4 (Heb. 13:04).

Toen de Heer over het huwelijk sprak, ging Hij terug tot het eerste be­gin, waarin de Schepper man en vrouw tot een één­heid maakte. Deze éénheid moet de mens niet schei­den door welke inbreuk dan ook daarop. De Heer hield met Zijn motivatie zelfs geen rekening met de uitgangspunten van Mozes. Hij kende het diep­ste motief van de Vader waarin Hijzelf een grote ’ rol speelde.

Huwelijksinzegening is daarom een zeer gemoti­veerde zaak, temeer als de uitgangspunten bekend zijn.

 

De doorbraak van het nieuwe leven door Gert Jan Doornink

Zo is dan wie in Chris­tus is een nieuwe schepping, het oude is voorbij- gegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Ik weet niet of het u gaat zoals mij, maar ik vind het voorjaar altijd een geweldig fijne tijd. Als alles weer gaat ontsprui­ten en tot groei en bloei komt, lijkt het wel of je innerlijk daardoor ook een nieuwe impuls onder­gaat. Nu hebben we de laatste jaren koude lentes gehad, en ook dit jaar hebben we erg lang moe­ten wachten op warm len­teweer, maar het nieuwe jonge leven is ook nu weer volkomen doorgebroken.

Over de doorbraak van dat nieuwe leven willen

we het in dit artikel ook  hebben, maar u begrijpt denk ik al wel, dat we dan met het nieuwe leven het nieuwe leven in Christus bedoelen. Bo­vendien wil ik nog opmer­ken dat de vergelijking met de natuur in zover niet opgaat, dat we daar te maken hebben met een ieder jaar terugkerend gebeuren, gevolgd door zomer, herfst en winter, terwijl het Gods bedoeling voor ons leven uiteraard is, dat het nieuwe leven in Christus uiteindelijk blijvend in al zijn volle heerlijkheid ons leven gaat beheersen.

Het nieuwe leven is een ander leven

We willen eerst van dat nieuwe leven zelf iets gaan zeggen, om goed te kunnen beseffen waar we hier mee te maken hebben. Paulus schrijft aan de ge­meente te Korinthe dat iemand wie ‘in Christus’ is een nieuwe schepping is, dat het oude voorbij is en het nieuwe is ge­komen.

Laten we dit goed in ons opnemen, want nog teveel en te gemakkelijk wordt er gedacht dat God ons leven wat heeft opgekale­faterd, gerestaureerd heeft. Maar wie een kind van God is geworden is werkelijk voor honderd procent vernieuwd. Gods uitgangspunt is: We zijn een nieuwe schepping’ Paulus zegt: “Gij geheel anders; gij hebt Chris­tus leren kennen” Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20).

Even tevoren beschrijft Paulus de wandel van de heidenen met deze woor­den: zij wandelen “in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun ver­stand, vervreemd in het leven Gods om de onwe­tendheid, die in hen heerst, om de verharding van hun hart.

Zij hebben zich immers in hun verdo­ving overgegeven aan de losbandigheid om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid” Efeze 4 vers 17 tot en met 19

(Ef. 04:17-19). Hier wordt een duidelijke omschrijving gegeven van mensen die nog in de duisternis verkeren en die beheerst worden door de vorst der duisternis.

Een christen is hiervan verlost, omdat hij overgebracht is vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van Jezus Christus Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13).

Het nieuwe leven is geestelijk

Het nieuwe leven in Chris­tus is een geestelijk leven. Ook daar staan we vaak onvoldoende bij stil. Sommigen christenen den­ken als zij over ‘geestelijk leven’ praten aan iets vreemds, aan iets mys­tieks, iets wat buiten de werkelijkheid staat en waardoor we niet meer met beide benen op de grond staan…

Maar geestelijke leven, leven uit de Geest is juist de werkelijkheid die God bedoelt. De werkelijkheid die veroorzaakt dat we uitgroeien, naar de wil van God, tot zonen Gods. In het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw zei Hij: “God is geest en wie Hem aanbid­den, moeten aanbidden in geest en in waarheid” Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24).

Wie het geestelijk aspect van het ‘nieuwe schepping in Christus’ zijn buiten beschouwing laat, zal nooit doordringen tot de kern, dat wil zeggen hij zal op ‘aards niveau’ blijven le­ven en geen leven leren kennen van voortdurende gemeenschap met God.

Het leven op Gods niveau is alleen mogelijk als we bereid zijn geestelijk te leven. Denk ook aan het feit dat wij ons bewust moeten zijn dat onze plaats met Christus is in de he­melse gewesten! Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06).

Hoe wordt het nieuwe leven zichtbaar?

Hoe komt dit nieuwe leven nu ten volle tot door­braak? Daar willen we ons verder in verdiepen, want we kunnen nu wel zeggen en proclameren: we zijn een nieuwe schepping’, maar dan behoort dit ook tot openbaring te komen in ons leven. Als er meer van het oude – door satan beheerste leven zichtbaar is in plaats van het nieuwe, dan is er kennelijk iets aan de hand…

In 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) staat dat ‘het nieuwe’ gekomen is, dat wil zeg­gen nu is het aanwezig, maar nu gaat het er op aankomen wat wij met dit nieuwe leven gaan doen. Laten we het aan zijn lot over, of brengen we het tot ontwikkeling zodat het uitgroeit tot rijpheid en volwassenheid. Het behoeft geen nader betoog dat het gaat om het laatste. Het nieuwe leven in ons zal dusdanig moeten groeien tot we het volwassen stadium in Christus bereikt hebben.

Wij willen nu een aantal punten onder ogen zien wat daarvoor nodig is, want de groei van het nieuwe leven komt ons niet aanwaaien, maar wij zullen ons op positieve wijze op moeten stellen en alles wat de Heer ons aanreikt in gehoorzaam­heid behoren te accepteren.

a.Voeding

Het eerste wat nodig is dat is gezonde geestelijke voeding. Die ontvangen we uit het Woord van God. Dit Woord spreekt echter over ‘melkvoeding’ en ‘vaste spijs’ Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14). In het natuurlijke leven is uitsluitend melkvoeding alleen bestemd voor de eerste periode van ons leven. We zullen ons moeten realiseren dat dit ook geldt voor ons geestelijke leven. Nog te­veel kinderen Gods blijven in het stadium van de melkvoeding steken en blijven daardoor baby’s in het geloof. Een gezond, stabiel geloofsleven blijft dan achterwege en het gevolg is dat dwaallerin­gen hun intrede doen en “de volle kennis van de Zoon Gods” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13) niet bereikt wordt.

b.Bevrijding

Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01) zegt: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Chris­tus ons vrijgemaakt. Houd dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleg­gen”. Christus heeft ons volkomen vrijgemaakt en. zoals we eerder in dit ar­tikel reeds schreven, to­taal vernieuwd. Daar be­hoeft geen enkel misver­stand over te bestaan.

Maar laten we er wel re­kening mee houden dat we ons nog op vijandelijk, terrein bevinden. De dui­vel is nog de overste dezer wereld. Hij is wel­iswaar door Jezus over­wonnen, maar ook wij be­horen hem in Zijn Naam te overwinnen. Dat is de grote opdracht voor de eindtijdgemeente. Daarom zijn we dagelijks betrok­ken bij de geestelijke strijd.

De duivel zet alles op al­les om onze geestelijke groei af te remmen. Hij belaagt ons en probeert te infiltreren. De Bijbel spreekt over ‘het afleg­gen van de werken der duisternis’, die dus be­slag op ons kunnen leg­gen als we niet op onze hoede zijn. Er zijn heel wat kinderen Gods die zo verward zijn geraakt in de klauwen van satan, dat zij daar soms zelf niet meer toe in staat zijn en er een ‘bevrijdingsbediening nodig is. Let wel: wij willen niemand ook maar enige gebondenheid aanpraten, maar als ze er wel zijn, laten we ze afleggen of ons ervan laten bevrijden. De doorbraak van het nieuwe leven mag op geen enkele wijze belem­merd worden.

c.Vervulling

De Heilige Geest is één van de meest effectieve wapenen die we mogen hanteren in de geestelijke strijd. Daar kan de vijand j niet tegenop. Want Gods I Geest in ons is vele malen sterker dan welke ‘geest’ uit het rijk der duisternis ook. Daarom is doop en de dagelijkse vervulling met de Heilige Geest zo noodzakelijk. Paulus schrijft aan de Efeziërs: “Voorts wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wa­penrusting Gods aan… ” Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10). En daar hoort ook ‘het zwaard des Geestes’ bij!

d.Geloof

Geloof is ook een zeer be­langrijke voorwaarde voor het functioneren en tot groei komen van het nieu­we leven. Leef door het geloof! Vertrouw iedere dag opnieuw op de leven­de Heer en geloof in de woorden die Hij gesproken heeft. Hij is een Waarmaker van Zijn Woord en al Gods beloften zijn in Hem ‘ja en amen’!

Hij heeft er een welgeval­len in als het nieuwe leven in ons gaat groeien en bloeien in al zijn facetten. En Hij wil ons dagelijks helpen dat Hij ten volle zichtbaar gaat worden in ons als Zijn kinderen.

Laten we Hem niet teleur­stellen of beschamen. De volle doorbraak van het nieuwe leven in allen die zich volgeling van Jezus Christus noemen is iets wat bovenaan Gods ver­langlijstje staat!

En als van onze kant dit verlangen ons leven ook gaat beheersen, kan het niet anders dat die door­braak er komt en zal God Zijn doel met ons kunnen bereiken. Het is immers Zijn bedoeling dat wij vernieuwd worden tot volle kennis naar het beeld van onze Schepper? Kolossenzen 3 vers 10 (Kol. 03:10).

Eens schiep God de mens op volmaakte wijze naar Zijn beeld. In Christus zijn we herschapen, daar­om zegt Paulus dat we in Christus een nieuwe schepping zijn 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Buiten Hem om is le­ven naar de wil van God niet mogelijk. In Hem wordt het echter een vol­komen werkelijkheid.

Jezus zelf is trouwens “het beeld van de onzicht­bare God en de eerstge­borene der ganse schep­ping” Kolossenzen 1 vers 65 (Kol. 01:15). Paulus noemt Hem ook de eerst­geborene onder vele broe­deren Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). Daarom is Hij ons grote voorbeeld 1 Petrus 1 vers 21 (1 Petr. 01:21), want bij Hem was het nieuwe, God­delijke leven volkomen doorgebroken en een realiteit geworden. Gaat dat ook bij ons gebeuren?

(Wordt vervolgd).

1986.04 nr. 269

Levend geloof 1986.04

Hoe komen we geestelijk verder? Door Gert Jan Doornink

Op weg naar het einddoel

Bij alles wat ons als kinderen Gods bezighoudt, zouden we eigenlijk veel meer bezig moeten zijn met de vraag: Hoe komen we geestelijk verder? Willen wij het einddoel des geloofs, de volkomenheid in Christus, bereiken, dan zal de invulling van deze vraag ons leven behoren te beheersen. We kunnen zo druk bezig zijn met allerlei activiteiten in dienst van Gods Koninkrijk, dat de vraag: “Hoe komen we geestelijk verder?” teveel op de achtergrond raakt.

We hoeven geen enkele twijfel aan de dag te leggen betreffende Gods bedoeling met Zijn kinderen (Zijn gemeente). Paulus zegt dat de gemeente, die Hij voor ogen heeft, zal zijn: “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Aan dit doel van God kan niet getornd worden. Daar wijkt Hij niet vanaf, want alleen in een ‘volmaakte gemeente’ komt Zijn volle heerlijkheid tot openbaring.

Nu is het natuurlijk niet zo dat zolang die volmaakte gemeente nog niet zichtbaar is, wij een soort afwachtende houding behoren aan te nemen. Actief zijn voor de Heer is een goede zaak, wij behoren onze talenten in dienst van Gods Koninkrijk te stellen, Maar altijd weer zullen wij ons moeten realiseren waarom het werkelijk gaat. Een getuige van Jezus Christus zijn is geen doel, maar middel dat meehelpt dat Gods (herstel)plan met Zijn schepping voltooid zal worden. Daarom behoren we ons af te vragen hoe wij bezig zijn als arbeider in Gods Koninkrijk. We kunnen namelijk op de verkeerde wijze bezig zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer we op ‘ongeestelijke wijze’ bezig zijn, dat wil zeggen dat we ons niet laten leiden door de Heilige Geest, waardoor we ogenschijnlijk wel veel doen voor de Heer, maar ons niet afvragen of het in overeenstemming is met de wil van God.

Is er een goed fundament gelegd?

Het is daarom uitermate belangrijk dat er een goed fundament in ons leven ligt. De doop door onderdompeling en de doop met de Heilige Geest zijn de basisvoorwaarden om geestelijk verder te komen. Paulus schreef: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” Romeinen 6 vers 4 (Rom. 06:04). En voor dat laatste is de vervulling met de Heilige Geest nodig Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

De water- en Geestesdoop vormen echter geen eindstation, maar zijn het beginstation op weg naar de volkomenheid in Christus. Satan, die nog de overste dezer wereld is, zal er alles aan doen dat we dit eindstation niet bereiken. Voortdurende waakzaamheid en geestelijke strijd zijn een logisch gevolg van een oprecht verlangen geestelijk te groeien. Daarbij zullen we ons telkens weer ‘los’ moeten maken van alles wat uit het kamp van de vijand op ons afkomt. Hij probeert ons steeds weer te ‘binden’, dat wil zeggen uit te schakelen en af te remmen bij ons verlangen het einddoel te bereiken en op de juiste wijze bruikbaar te zijn in dienst van Koning Jezus.

Hoeveel kinderen Gods onderschatten helaas deze geestelijke strijd. Soms is men op zodanige wijze ‘gebonden’, dat men niet eens (meer) in de gaten heeft hoe men op een zijspoor is uitgerangeerd. Dat is bijvoorbeeld het geval als men in beslag genomen is door verkeerde leringen die de beleving van Gods volle heerlijkheid wegschuiven naar een verre toekomst. Dat valt nu toch niet te realiseren, wordt er dan gezegd. En men beseft niet dat satan op een vrome wijze het verlangen om geestelijk verder te komen heeft uit geschakeld, doordat men gelooft in een lering die Bijbelteksten op een legpuzzelachtige manier aan elkaar heeft verbonden. Dan is er een ongeestelijke eindtijdvisie ontstaan, waarbij geen sprake meer is van geestelijke groei op de wijze zoals God die bedoelt.

Paulus schrijft in Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01): “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn”. Geestelijk verder komen betekent loskomen van de aarde en onze plaats met Christus innemen in de hemelse gewesten. Dan kunnen we ook optimaal functioneren als getuigen van Christus in deze wereld. Dat kunnen we ook leren van de bediening van Jezus zelf toen Hij op aarde was. Eén van de dingen die daarbij sterk naar voren kwam, was dat Hij altijd voldoende tijd nam om gemeenschap te zoeken met Zijn Vader. Hij wist dat alleen wanneer die gemeenschap hecht was, Hij ten volle door de Vader gebruikt kon worden. Hoeveel tijd nemen wij om gemeenschap met de Vader te zoeken?

Vervuld worden tot alle volheid Gods

Jezus sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48). Laten we nooit en op geen enkele wijze twijfelen aan de woorden van Jezus, die immers ‘geest en leven’ zijn Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). “Hoe komen we geestelijk verder?” is dus een vraag die ten alle tijde prioriteit in ons denken behoort te hebben. In Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) lezen wij over Jezus dat Hij is “opgevaren, ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”.

Waarom zijn er nog zoveel kinderen Gods die “de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4 vers 12 (Ef. 04:12), nog niet bereikt hebben? Waarom zijn er nog zovelen “onmondig en worden heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt”? Efeze 4 vers 14 (Ef. 04:14). Omdat men geen verlangen heeft geestelijk verder te groeien of daar soms zelfs helemaal geen oog voor heeft. Satan heeft hun verstand verduisterd en hun positief denkvermogen lamgelegd. Ieder kind van God zal radicaal af moeten rekenen met deze defaitistische, uit het rijk der duisternis afkomstige, ondermijning en belemmering van het geloofsleven.

Er is een nieuwe, geestelijke visie nodig om volkomen los te komen uit deze negatieve denkwereld. Het is de boodschap van Gods Koninkrijk, zoals Jezus die bracht, die de weg naar verdere geestelijke groei vrijmaakt en openhoudt. Wie deze weg gaat bemerkt al spoedig, dat dit de enige weg is die leidt naar het (eind)doel. Het is de weg die ons de “onnaspeurlijke rijkdom van Christus” doet ontdekken en in het licht stellen Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08). Dan staan wij ook volkomen in de wil van God, die verlangt dat “thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zal worden” Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

We zien uit deze woorden van Paulus hoe belangrijk het is dat we onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, opdat we van daaruit geestelijk kunnen denken, strijden, handelen en overwinnen. Dan zullen we meer en meer gaan ervaren hoe God ons, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht sterkt door Zijn Geest in de inwendige mens. En – om Efeziërs 3 verder te citeren – zijn wij dan, geworteld en gegrond in de liefde, in staat, samen met alle heiligen, te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en leren wij de liefde van Christus kennen, die de kennis te boven gaat, zodat wij vervuld worden tot alle volheid Gods. Met dit grote doel voor ogen, hopen en geloven wij dat ook u met ons zult belijden: Wij willen geestelijk verder komen!

 

Onberispelijk (gedicht) door Piet Snaphaan

Onberispelijk, Zoon des Vaders,

Zoon des mensen, heilig, rein.

Heer, zo was U hier op aard’

Geroepen, door het Woord bewaard

Om Priester Gods te zijn.

 

Onberispelijk, wat een zegen

Om zoals de Heer te zijn,

Steeds met Hem te zijn verbonden

Zo ziet God ons ongeschonden

In zijn Zoon volkomen rein.

Onberispelijk, ja volkomen

Zien ook wij een grootse taak:

Samen als gemeente strijden

Samen ons in Hem verblijden

Die ’t leven Gods in ons volmaakt.

Piet Snaphaan

 

Zijn bloed kome over ons… door E. J. van der Kamp

 

“Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” Matteüs 27 vers 25 (Matt. 27:25).

‘Shoah’ heeft de Fransman Claude Lanzman zijn negen uur durende documentaire over de laatste Jodenvervolging genoemd. Het woord ‘Shoah’ betekent vernietiging. Bij het zien van dit schokkende monu­ment vraagt menigeen zich opnieuw af hoe dit ooit heeft kunnen gebeuren. Mensen als Lucas en Jenny Goeree hebben kennelijk geen moeite met die vraag. Het antwoord staat immers in Matteüs 27 vers 25. Naar hun mening blijven de theologen het antwoord schuldig hoe deze tekst moet worden uitgelegd. Voor de Goerees is er geen enkel probleem. Let­terlijk schrijven zij: “De Joden zouden geen prooi voor de volken zijn gewor­den als ze hun Messias hadden aangenomen.

Ik kan begrijpen dat iemand mede daarom schreef: “Ik zou die tekst – “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” – wel uit mijn Bijbel willen scheuren. Altijd weer zijn deze woorden door de ‘kerk’ aangegrepen om duidelijk te maken dat de Joden zelf schuldig zijn aan hun ellendig lot”.

Een verkeerd gebed

Hoe komen Lucas en Jenny Goeree en anderen er toe zo te denken? Omdat men oudtestamentisch denkt. In de lijn van de hoge­priester, die sprak: “Gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neer­komen” Handelingen 5 vers 28 (Hand. 05:28).

Dit is tot op de dag van vandaag voor velen het voetspoor geweest. De Rooms Katholieke kerk leerde niet anders. Mannen als Luther en Calvijn dach­ten zo en handelden over­eenkomstig dit misleidende denken.

Midden in de oorlog, in 1944, schreef het illegale “Trouw”: “Wel wordt in onze dagen weer eens de harde realiteit voltrokken, dat geen mens en geen volk straffeloos Gods vloek over zich kan uitroepen”. En in een Bijbels commentaar lees ik: “God sprak zijn amen op deze vervloe­king. Zo zal uw oordeel zijn; gelijk zij de vloek hebben liefgehad, is hij over hen gekomen”.

Wat is er gebeurd?

Toen het Pilatus niet lukte Jezus los te laten, pro­beerde hij zijn handen in onschuld te wassen, wel­licht geïnspireerd door wat staat in Deuteronomium 21 verzen 6 en 7 (Deut. 21:06-07). Pilatus sprak: “Ik ben onschuldig aan zijn bloed; gij moet zelf maar zien, wat er van komt” Matteüs 27 vers 24 (Matt. 27:24). Het misleide volk, nog bang dat de ‘prooi’ ontglipt, antwoordt: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”.

Met opzet schrijf ik: het misleide volk. Hier moet namelijk de vraag gesteld worden: Wie hebben die woorden geroepen? Uit heel het lijdensverhaal blijkt dat het de machten der duisternis zijn. Zij hebben zich bediend van overpriesters en oudsten Matteüs 27 vers 20 (Matt. 27:20) en van de stem van het volk.

Wij hebben hier te maken met een felle geestelijke strijd in de onzichtbare wereld. Uit onkunde lieten Joden en Romeinen zich, hoe jammer, wetteloos gebruiken door de duivel Handelingen 3 vers 17 (Hand. 03:17). De apostel Paulus schreef aan de Korinthiërs: “Als zij geweten hadden van de wijsheid Gods, zouden zij de Heer der heerlijkheid niet ge­kruisigd hebben” 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08).

Een onverhoord gebed

Ik hoorde eens iemand zeggen: “Ik ben blij dat de Heer bepaalde gebeden van mij niet verhoord heeft”. Soms is het inder­daad maar beter van niet. Bijvoorbeeld bij een gebed niet in geest en waarheid uitgesproken. Zo was het een zegen voor Israël dat God het gebed van de Jo­den: “Zijn bloed kome over ons en onze kinde­ren”, niet verhoorde. God verhoort geen gebeden van boze geesten. Een mens mag leren bidden door de Geest van God en in Jezus’ naam. Tegenover de schreeuw van de Joden om vervloeking stelde Je­zus zijn gebed in de on­zichtbare wereld. Heel ge­richt bad Hij: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” Lucas 23 vers 24 (Luc. 23:24).

Vervolgens nam Hij door zijn bloedstorting op het kruis niet alleen onze schuld, maar ook de schuld van de Joden weg, ja de schuld van de gehele mensheid. “Jezus Christus, de Rechtvaardige, is een verzoening voor onze zon­den en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld”  1 Johannes 2 vers 2 (1 Joh. 02:02).

Betekent het dan niets wat de Joden destijds in Jeru­zalem uitriepen? Integendeel’ Het was zelfs heel gevaarlijk wat zij deden. Op geestelijk vlak.  Niet dat er van Gods kant straf dreigde, toorn van een wraakgierig God. Nee, dat niet. Maar door hun handelwijze viel wel Gods bescherming weg, de beschutting tegen de vijandige boze geesten.

De haat van de duivel jegens de mensheid is groot en van bijzondere omvang tegen het Joodse volk. Om vele redenen. Oorspronkelijk was dit het volk van Abraham. Het bracht de Christus voort. Nog altijd bezit het de be­lofte dat een rest behou­den zal worden. De mach­ten blijven Israël aanval­len, evenals het volk van God.

Hoe jammerlijk dat bepaal­de ‘christenen’ zich door hun tekstuitleg laten lenen om werktuig van duistere, verdervende machten te zijn. Er is in de Bijbel nauwelijks een tekst te vinden die zozeer mis­bruikt is als Matteüs 27 vers 25 (Matt. 27:25).

De apostel Petrus had een betere boodschap voor zijn Joodse landgenoten. In de tempel van Jeruzalem bracht hij na kruisiging en opstanding het woord: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uit gedelgd worden – ze hadden immers de Christus niet aanvaard en opdat er tijden van verademing mogen komen van het aan­gezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u  tevoren bestemd was, Je­zus zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprich­ting aller dingen” Handelingen 3 vers 19 tot en met 21 (Hand. 03:19-21). Leest u ook eens Handelingen 3 vers 22 tot en met 26 en Handelingen 5 vers 31: (Hand. 03:22-26 en Hand. 05:31).

Dit is een boodschap die de weg wijst naar werke­lijke bescherming en god­delijk herstel. De valse kerk vervolgt de Jood. Een christen houdt van Hem, zoals hij van elk mens houdt, als schepsel van God.

Een verhoord gebed

De Vader in de hemel ver­hoorde Jezus’ eerste kruiswoord, het gebed voor Joden en Romeinen. De vloek wordt een zegen. Op de paasmorgen blijkt hoezeer Jezus de machten der duisternis openlijk heeft tentoongesteld en hoe Hij over hen heeft ge­zegevierd.

Al spoedig breekt de grote zegen door; de zegen van het nieuwe verbond. Op de eerste pinksterdag wor­den 120 Joodse mensen ge­doopt met Gods Geest en ze beginnen meteen in an­dere, nieuwe tongen de grote daden Gods te ver­kondigen. Deze volgelingen van Jezus aarzelen geen moment en geven het

Woord onmiddellijk door aan hun Joodse medebur­gers.

Zo had de Heer het hun ook geboden. Eerst Jeru­zalem, geheel Judea en Samaria. Het directe ge­volg was dat de Heer zelf die dag ongeveer 3000 zielen aan hun getal van 120 toevoegde. Met recht kon Petrus het zeggen: “God heeft in de eerste plaats voor u – Joden – zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen” Handelingen 3 vers 26 (Hand. 03:26). En dat gold alle Joden. Dat bleek kort daarop opnieuw toen 5000 broeders en hoeveel zusters? – uit het Joodse volk werden toe gevoegd Handelingen 4 vers 4 (Hand. 04:04).

Over gebedsverhoring ge­sproken’ Het is dat het werk van boze geesten ons niet onbekend is, an­ders zouden wij nog niet begrijpen dat mensen zo negatief over Joden en anderen kunnen spreken en tegen hen kunnen han­delen. Gods volk heeft het niet over een vloek, maar over een zegen.

Drs. G. J. Blom, pastoor in de Oud Katholieke kerk verwoordde het zo: “Zoals de woorden van de hoge­priester: ‘Het is beter voor u dat één mens sterft voor het volk dan dat het gehele volk verlo­ren gaat’, een andere be­tekenis gekregen hebben dan hijzelf had bedoeld, zo hebben ook de woorden van de mensen: ‘Zijn bloed kome over ons en over on­ze kinderen’ bij God een nieuwe betekenis. Want zoals Mozes bloed van of­ferdieren sprengde op het volk zeggende: ‘Zie het bloed van het verbond dat de Here met u sluit’ Exodus 24 vers 8 (Ex. 24:08), zo heeft Jezus bij de instelling van het avondmaal gesproken van ‘het bloed van mijn ver­bond, dat voor velen ver­goten wordt tot vergeving van zonden’.

Ook in de brief aan de Hebreeën staat te lezen dat Christus niet (zoals de hogepriester) met het bloed van offerdieren, maar met zijn eigen bloed is binnengaan in het hei­ligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing ver­wierf.

In deze zin op gevat wil ik ook zelf graag zeggen: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’.

Het is ooit eens gezegd als een vloek, maar God heeft de vloek veranderd in een zegen”.

¿Het onschuldig bloed is toch niet voor niets vergoten?

 

Contact met de redactie door redactie

Het volle evangelie

“Levend Geloof” is een volle evangelie maandblad.

Daar schamen wij ons niet voor, want dat geeft op duidelijke wijze aan wat de hoofdinhoud van ons blad is. Dat sluit elk mis­verstand uit, ook al zijn wij ons ervan bewust dat de naam ‘volle evangelie’ bij sommigen nog al eens irritaties verwekt. Maar dat nemen we dan maar voor lief, want we zijn niet van plan, op welke wijze dan ook, water in de wijn (van de boodschap) te doen. In deze tijd van geestelijke verwarring, af­val en compromis mag op geen enkele wijze onduide­lijkheid zijn wat betreft de verkondiging van het evangelie. Daarom geen half- of driekwart evange­lie maar een ‘vol’ evange­lie. Hetzelfde evangelie wat Jezus bracht en later de apostelen.

Het is ook alleen dit evan­gelie dat een positieve uit­werking heeft bij allen die er op ingaan. Wij gebrui­ken met opzet het woordje ‘alleen’ in de vorige regel, want het is dit evangelie wat ons geestelijk verder brengt. Vergeet niet in dit nummer het betreffen­de artikel over dit onder­werp te lezen.

Maar zijn alle anderen dan fout?, zal iemand opmer­ken. Zo willen wij het niet stellen. Het is altijd één van onze principes ge­weest dat wij ieder kind van God als onze mede­broeder en -zuster aan­vaarden in de gezindheid van Christus. Zouden wij dat niet doen dan zouden wij zelf ‘fout’ zijn. In de beginjaren van “Levend Geloof” schreven wij nog­al eens dat “Levend Ge­loof” een blad is dat wil samenwerken met allen die gereinigd zijn door het bloed van Jezus en verlan­gen de volheid van Chris­tus tot openbaring te brengen. Door de jaren heen is dit ons devies ge­bleven.

De visie die nodig is om de volheid van Christus tot openbaring te brengen vindt zijn basis in de boodschap van het volle evangelie (het geestelijk Koninkrijk). Daarom blijft het onze verantwoordelijkheid dat wij over al datgene waarover wij door de Heilige Geest licht hebben ontvangen, artikelen schrijven. Wij willen niets achterhouden, maar het evangelie in al zijn facetten belichten. Daarbij willen wij geloof hebben dat er steeds meer waarheden uit de goudmijn, die Gods Woord is, aan de oppervlakte zullen komen in de komende tijd. God wil zijn volle heerlijk­heid in de eindtijd gemeen­te tot openbaring brengen. Daarvoor willen wij ons openstellen, daarover willen wij schrijven. Dat is geen gemakkelijke op­dracht, want de tegen­stand van de vijand daar­bij is niet gering, maar het is wel een heerlijke opdracht. Een opdracht waarin God zijn welgevallen heeft, want Hij wil dat de kenmerken van zijn wezen (goedheid, rechtvaardig­heid, heiligheid, liefde, etc.) ten volle zichtbaar zullen worden in allen die zich daarvoor openstellen. Als redactieteam èn als gemotiveerde lezers en lezeressen willen we ons blijven inzetten voor de verkondiging van het volle evangelie en we wil­len geloof hebben dat het veel vrucht zal dragen voor Gods Koninkrijk!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als een kind geloven

We zitten gezellig aan een kopje koffie. Wij, een groepje vrouwen, die zich samen willen in zetten het evangelie door te geven aan anderen. Dat het samen zo bezig zijn erg leerzaam is, ook voor onszelf, verhaalt u dit stukje.

Vorige week was een zoontje van een van de vrouwen ziek, zodat de gebedsochtend bij haar aan huis werd gehouden. Nu was iedereen benieuwd hoe het met haar jochie was gegaan, omdat we samen ook voor het ventje hadden gebeden.

“Nou, het is zo raar gegaan, hè, ’s middags heb ik nog de dokter laten komen, omdat hij zo ziek was en de volgende dag was alles over. Begrijp je dat nou? Zo zijn ze goed ziek en zo zijn ze weer beter”, vertelde de moeder ons.

De zuster naast me begint smakelijk te lachen. Zij is zelf nog maar, zoals dat heet, ‘pas op de weg’. Heeft de doop in de Heilige Geest ontvangen, wat haar geloofsleven zichtbaar doet veranderen.

“Ik begrijp dat heel goed!” lacht ze vriéndelijk.

“O, ja?” vraagt de moeder verbaasd. (Zij is al enkele jaren langer op de weg).

“Ja, natuurlijk!”

En eerlijk gezegd was ook ikzelf een beetje benieuwd wat deze wat oudere en vooral moederlijke vrouw zou gaan zeggen.

“We hebben er immers samen voor gebeden! Nou, dat is de reden. Prijst de Heer, dat Bartje zo gauw weer is opgeknapt”.

Het klinkt als een juichtoon door de kamer.

Maar de reactie was verbazend.

“Nee maar, zo gemakkelijk werkt dat niet. Natuurlijk, we hebben er voor gebeden, maar je moet niet denken dat het zo is: even bidden en klaar is het weer. Ik bid vaak genoeg en dan gebeurt er niets”.

Nou dat weten we dan weer. De juichtoon is verstomd door de ervaring. En de dankbaarheid aan de Heer voor wat we wel ontvangen, komt op een laag pitje te staan. Waarom zouden we nog voorbede doen voor zieken als het maar afwachten is wat de resultaten zijn. Wat voor grond hebben we om op te staan en te verwachten dat onze Vader onze gebeden verhoort? Als een kind geloven, kunt u het nog? Of overheersen al die ervaringen uw kinderlijk geloven in de waarheid van Gods onfeilbaar Woord? Mag ik u nog vertellen hoe het afliep tijdens die ochtend.

De moeder voegde er zelf aan toe: “Of moet ik de volgende keer jullie allemaal maar weer opbellen om mee te bidden, misschien gebeurt er dan wel meer”. Ze zei het een beetje quasi serieus, maar een van de andere zusters ging erop in.

“Dat mag je gerust doen hoor, dat is echt heel normaal om gebedshulp in te roepen, zodat we samen sterker zijn. Dat gebeurt wel meer in onze kringen”.

En zo is het! Dat de heerlijkheid waar we over spreken en waar we van zingen, er ook helemaal uitkomt, is het plan van God.

 

Gods woord is niet geboeid door Wim te  Dorsthorst

“Het woord van God is niet geboeid”, schrijft Paulus aan Timotheüs, 2 Timoteüs 2 vers 9 (2 Tim. 02:09). Dit is een waar woord van de apostel aan zijn jonge vriend. Toch zijn in de loop van de eeuwen vele woorden van de Bijbel krachteloos gemaakt door menselijke uitleggingen en door be­paalde woorden of gedeel­ten tussen haken te zet­ten.

Zo is voor velen het slot van het Markus-evangelie Markus 16 vers 9 tot en met 20 (Mark. 16:09-20) het beruchte deel wat tussen haken (.. ) staat, wat zeggen wil dat deze verzen in enkele van de bekendste hand­schriften niet voorkomen. De conclusie is dan dat het hier gaat om een latere toevoeging en niet om authentieke woorden van de Heiland zelf. Het staat wel in onze Bijbel (de Leidse vertaling heeft het bijvoorbeeld niet), maar voor velen staat het er door die haken – die in­eens een wonderlijk gezag blijken te hebben – hele­maal niet. Het is voor deze tijd ook niet meer aan de orde, zeggen de Jehova­getuigen en vele christe­nen zeggen: het is onbe­langrijk, onbetrouwbaar en zelfs gevaarlijk. Wij willen ons hier verder niet verdiepen in het feit of de haken terecht of onterecht geplaatst zijn, maar veel meer trachten aan te tonen dat wat er staat volkomen Bijbels is en in overeen­stemming met de gehele schrift.

De beginwoorden van het Markus-evangelie zijn: “Begin van het evangelie van Jezus Christus” Markus 1 vers 1 (Mark. 01:01). De Petrus Canisius-vertaling heeft: “Aanvang der blijde boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God”. Het evangelie is een ‘blijde boodschap’ voor alle mensen van alle tijden, van Adam tot de laatste mens die geboren zal wor­den. Het spreekt van schuld, vergeving, verlos­sing, bevrijding, genezing, herstel naar geest, ziel en lichaam.

Het is juist het Markus­evangelie wat dit zo bena­drukt. Van de 35 wonde­ren die in het Nieuwe Tes­tament genoemd worden, staan er 21 in het evange­lie van Markus. Deze won­deren staan niet op zich­zelf, maar zijn stuk voor stuk een bevestiging van die ‘blijde boodschap’.

Het ging niet in de eerste plaats om de wonderen, maar de Vader in de hemel bevestigde zo de bood­schap van zijn Zoon. Jezus geeft dit ook ruiter­lijk toe als Hij zegt: “Van Mijzelf kan Ik niets doen” Johannes 5 vers 30 (Joh. 05:30).

Het was door de kracht Gods – de Heilige Geest – dat Jezus genas en boze geesten uitdreef. En deze blijde boodschap, waar Markus mee begint, zou dan moeten eindigen met Markus 16 vers 8 (Mark. 16:08): “En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzet­ting hadden haar bevan­gen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren be­vreesd”. Niet bepaald een happy-end voor een ver­haal wat zo veelbelovend, als een proclamatie begon.

Zo zou dan deze blijde boodschap moeten eindigen met een leeg graf, zonder dat de opstanding beves­tigd werd door de ver­schijning van de Heer zelf aan zijn discipelen. Ook de overpriesters en de oudsten hadden er al veel geld voor over dat de op­standing van Jezus afge­daan zou worden met be­drog van zijn discipelen. Die zouden het lichaam gestolen hebben. Dat ver­meldt Mattheüs in Matteüs 28 vers 11 tot en met 15 (Matt. 28:11-15), wat dan eindigt met: “En dit gerucht is onder de Joden verbreid tot de dag van heden toe”.

Het geweldige feit van de opstanding

Maar Hij is opgestaan en leeft en is verschenen aan zijn apostelen, precies zo­als Markus 16 vers 14 (Mark. 16:14) vermeldt. In Handelingen zien we hoe de apostelen en ook Paulus dit geweldi­ge heilsfeit proclameren. “Door zijn opstanding uit de doden verklaart Hij Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Here” Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04).

In Handelingen 10, waar Petrus predikt aan het huis van Cornelius, zegt hij: “En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft in het land der Jo­den zowel als te Jeruzalem; en zij hebben Hem gedood door Hem te hangen aan een hout. Hem heeft God ten derde dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem ge­geten en gedronken heb­ben, nadat Hij uit de do­den was opgestaan; en Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden” Handelingen 10 vers 39 tot en met 42 (Hand. 10:39-42).

Petrus getuigt hier dat de Heer aan hem en de ande­re apostelen is verschenen, zoals in Markus 16 en de andere evangeliën staat vermeld. Jezus Christus, Hij is opgestaan en heeft hierdoor de dood overwon­nen. Hij is Heer (Kurios) over levenden en doden. Daarom spreekt Paulus ook over het evangelie van de heerlijkheid van de za­lige God  1 Timoteüs 1 vers 11 (1 Tim. 01:11).

Zonder opstanding zou er geen evangelie der heer­lijkheid zijn.

Tegen de ongelovige Korinthiërs (in de gemeente!) zegt Paulus: “Indien Chris­tus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof” 1 Korinthe 15 vers 14 (1 Kor. 15:14). Maar Hij is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn en in Hem (Christus) zullen ook allen levend gemaakt worden 1 Korinthe 15 vers 20 tot en met 22 (1 Kor. 15:20-22).

Wat zou dat prachtige Markus-evangelie armelijk ein­digen als we het moeten doen met siddering en ont­zetting en ze zeiden nie­mand iets, want ze waren bevreesd! Maar de Heer is opgestaan en Hij is ver­schenen aan zijn volgelin­gen en zij hebben ervan getuigd en wij zullen er eveneens van getuigen.

Gaat dan heen en verkondigt!

Het Markus-evangelie zou het dan ook nog moeten doen zonder zendings-op- dracht en zonder de gewel­dige bemoedigende woorden van de Heer, die spreken over de tekenen die de gelovigen zullen volgen.

Dit zijn wel de meest ge­wraakte verzen waarin staat: “En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de ge­hele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behou­den worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 15 tot en met 18 (Mark. 16:15-18).

Wat Jezus begonnen is te doen, moet dus door de ‘gelovigen’ voortgezet worden, nu Hij zich in de he­mel heeft gezet aan de rechterhand Gods Markus 16 vers 19 (Mark. 16:19). Jezus bracht niet een godsdienst, maar Hij heeft het evangelie Gods gepredikt Markus 1 vers 14 (Mark. 01:14). En dat moet voortgezet wor­den. Dat maakt namelijk nogal wat verschil.

Jezus predikt wat vanaf de grondlegging der wereld verborgen is gebleven Matteüs 13 vers 35 en Psalm 78 vers 2 (Matt. 13:35; Ps. 078:002). Openlijk predikt Hij dat God een goede God is en dat al het kwaad van de duivel komt. Hij identifi­ceert de duivel als de mensenmoordenaar vanaf het begin, de leugenaar en de vader van alle leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44). Hij noemt de duivel: de dief, die steelt, slacht en verdelgt Johannes 10 vers 10a (Joh. 10:10a) en Hij laat de mens zo vrijuit gaan.

Jezus doet niet geheimzin­nig over de duivel en Hij leert niet wat je zo vaak hoort, juist ook van chris­tenen, dat de duivel en boze geesten je eigen slechte gedachten zijn. In kerkformulieren en be­lijdenisgeschriften maakt men de leer van Jezus Christus tot een leugen. Men is gaan zeggen dat de mens van nature door en door slecht is, van nature geneigd tot alle kwaad en totaal verdorven. Als er dan wel een duivel bestaat, dan is dat de mens zelf. Dit wordt gepredikt en de mens buigt zijn hoofd en belijdt wat hem geleerd wordt: mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa (door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn overgrote schuld).

Maar het is een leugen, al klinkt het nog zo vroom! Het komt voort uit de va­der der leugen, de duivel. Hij vermoordt zo de mens. Jezus heeft nooit gepredikt en Hij is niet gekomen om de mens te verbreken, maar om de werken van de duivel in die prachti­ge mens, die naar Gods beeld geschapen is, te verbreken. Daartoe is de Zoon van God geopen­baard, zegt 1 Johannes 3 vers 8b (1 Joh. 03:08b). Al die vrome leringen, zegt Paulus later, hebben wel een schijn van godsvrucht, maar de kracht daarvan hebben zij verloochend 2 Timoteüs 3 vers 5 (2 Tim. 03:05). Het is een ‘eigendunkelijke’ godsdienst, geïnspireerd door dwaalgeesten en lerin­gen van boze geesten 1 Timoteüs 4 vers 1 en 2 (1 Tim. 04:01-02). Het is de duivel die er belang bij heeft dat Markus 16 vers 9 tot en met 20 (Mark. 16:09-20) tussen haken ge­boeid is. Zonder deze kern is het christendom een kerkleer zonder geloofswerken. Jakobus noemt het een dood geloof Jakobus 2 vers 17 (Jak. 02:17).

Leert hen onderhouden… 

Het evangelie is geen blij­de boodschap als de kern ervan ontkend of verdoe­zeld wordt. De opdracht die Jezus geeft in (Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18), bracht Hijzelf dagelijks in prak­tijk. Als Hem aangeraden wordt te vluchten voor Herodes, die Hem doden wil, dan is zijn antwoord: “Gaat heen en zegt die vos: Zie Ik drijf boze geesten (andere vertalin­gen: demonen, duivelen) uit en volbreng genezin­gen , heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed” Lucas 13 vers 32 (Luc. 13:32).

Een duidelijke en compacte beschrijving van wat Hij deed. Petrus vat het werk van Jezus samen met de woorden: “Hij is rond­gegaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Drie en een half jaar is Jezus zo rond­gegaan en Hij heeft met woord en daad aan zijn discipelen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen geopenbaard Matteüs 13 vers 10 tot en met 17 en Markus 4 vers 10 tot en met 12 en Lucas 8 vers 9 en 10 (Matt. 13:10-17; Mark. 04:10-12; Luc. 08:09-10).

Markus vermeldt veel won­deren en beschrijft uitvoe­riger hoe Jezus boze geesten uitdreef en zieken ge­nas dan de andere evan­geliën. Verschillende keren lezen we ook dat Hij de twaalven apart onder­wees (onder andere in ; Markus 10 vers 10 en Markus 10 vers 32b Markus 9 vers 30 en 31 (Mark. 09:30-31; Mark. 10:10 en Mark. 10:32b). Hij heeft zijn discipelen leren onderhou­den (dat wil zeggen: doen nakomen, naleven, voort­zetten) wat de Vader Hem bevolen had en die op­dracht moet doorgegeven worden: “Leert hen onder­houden, al wat Ik u bevo­len heb” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19).

Daarom is Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18) ook zo belangrijk, omdat het weergeeft wat Jezus ook zelf heeft ge­daan en dat moet door de gelovigen ‘onderhouden’ (voortgezet) worden. Leer hen dat doen, zegt Jezus. Hij zegt ook in Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader”.

Gelukkig staan deze woorden niet tussen haken, terwijl ze dezelfde strekking hebben als (Markus 16 vers 16 tot en met 18 (Mark. 16:16-18).

Het is met het heengaan van Jezus niet afgelopen, maar pas goed begonnen. Door de apostelen gebeur­den inderdaad de grotere werken, zo zelfs dat de zieken en kreupelen door de schaduw van Petrus genezen werden Handelingen 5 vers 12 tot en met 16 (Hand. 05:12-16). Lukas begint het boek Handelingen met: “… over al wat Jezus be­gonnen is te doen en te leren tot de dag dat Hij werd opgenomen” Lucas 1 vers 1 en 2 (Luc. 01:01-02). Jezus is ermee begonnen en voor Hij op genomen wordt, zegt Hij tegen de apostelen: “Maar gij zult kracht ontvangen, wan­neer de Heilige Geest over u komt en gij zult mijn getuigen zijn, te Jeruza­lem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde” Lucas 1 vers 8 (Luc. 01:08). En dan lezen we in het boek Han­delingen hoe de apostelen doen en leren wat Jezus begonnen is en dit zal voort gezet moeten worden tot aan de voleinding der wereld. De Heer is daarin met ons (Matt. 28:20).

Wat zijn gelovigen?

Er wordt wel eens gezegd: Pas maar op met dat dui­velen uit werpen en dat zieken genezen, want het is duivelswerk! Maar Jezus deed het ook, evenals de apostelen en Petrus zegt: ¡God was met Hem! De Farizeeën beschuldigden Jezus ook dat Hij de boze geesten uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten Matteüs 12 vers 24 en Matteüs 9 vers 34 en Markus 3 vers 22 (Matt. 12:24; Matt. 09:34; Mark. 03:22). En Je­zus zegt tegen de aposte­len die Hij uit zendt – dus ook de gemeente van van­daag “Een discipel staat niet boven zijn meester, of een slaaf boven zijn heer. Het is genoeg voor de discipelen te worden als zijn meester en voor de slaaf als zijn heer. In­dien men aan de heer des huizes de naam Beëlzebul heeft gegeven, hoeveel temeer aan zijn huisgeno­ten! “

We leven in de eindtijd en het evangelie van het Koninkrijk Gods wordt weer gepredikt door gelo­vigen. Mensen die alle leugenleringen de rug hebben toegekeerd en uit zijn getrokken, zich heb­ben bekeerd en zich heb­ben laten dopen door on­derdompeling en gedoopt zijn in de Heilige Geest, evenals Jezus Christus zelf Matteüs 3 vers 13 tot en met 17 (Matt. 03:13-17) en de apostelen Handelingen 1 vers 8 en Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 01:08 en Hand. 02:01-13). Alleen dit zijn volgens Bijbelse normen, gelovigen. Anderen gelo­ven ook wel iets, maar dat zijn daarom nog geen ‘gelovigen’. Als je gelooft een zondaar te blijven tot de dood en dat je totaal verdorven bent en onbe­kwaam tot enige goed en als je gelooft dat Jezus zelf het allemaal wel zal doen, dan ben je geen gelovige volgens Bijbelse maatstaven en zul je ook nooit de werken doen die Jezus gedaan heeft, want dat zijn goede werken.

De tekenen die de gelovigen volgen

De werkelijke gelovigen zullen dus in de naam van Jezus boze geesten uit­drijven. Het Koninkrijk Gods prediken en vesti­gen is ondenkbaar zonder boze geesten uit te drij­ven. De aanwezigheid van boze geesten belemmert juist de openbaring van het Koninkrijk Gods in de mens. Jezus zegt: “Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uit­drijf, dan is het Konink­rijk Gods over u gekomen” Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

De gelovigen zullen in nieuwe tongen spreken, evenals de honderd en twintig op de eerste Pink­sterdag en de gelovigen in de eerste gemeenten Handelingen 2 vers 4 en Handelingen 10 vers 44 tot en met 46 en Handelingen 19 vers 6 en 1 Korinthe 14 (Hand. 02:04; Hand. 10:44-46; Hand. 19:06; 1 Kor. 14).

De gelovigen zullen slan­gen opnemen en zelfs in­dien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen. Het gaat hier niet om natuurlijke slangen, ook niet om het drinken van een beker vergif. Het gaat om gees­telijke zaken, die het Ko­ninkrijk der hemelen be­treffen. Als de twee en zeventig met blijdschap terugkeren van hun missie dan zeggen ze tegen de Heer: “Ook de boze gees­ten onderwerpen zich aan ons in uw naam”.

En dan is het antwoord van de Heer: “Ik zag de satan (de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan -Openbaring 20 vers 2 (Openb. 20:02) als een bliksem uit de he­mel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de ge­hele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 17 tot en met 19 (Luc. 10:17-19).

De leer van het Koninkrijk der hemelen vergelijkt Je­zus zelf met jonge wijn die men niet in oude zak­ken kan doen Markus 2 vers 22 (Mark. 02:22). Het tegenbeeld van deze voortreffelijke jonge wijn is het vergif van leugen, dwaling, vuilheid, enz. Alles wat op je afkomt en waar je niets aan doen kunt, maar het zal de ge­lovigen geen kwaad doen.

De gelovigen zullen op zieken de handen leggen en zij zullen genezen wor­den.

Al deze woorden van de Meester worden vervuld onder de gelovigen. Niet omdat ze bepaalde zaken of handelingen doen, die ze moeten doen, maar de Heer zegt: het zijn teke­nen waarmee Ik de waar­achtige gelovige begeleid. Jezus zegt niet: de gelo­vigen moeten deze tekenen doen, maar: deze tekenen zullen de gelovigen volgen; vergezellen. Dat zou ook zo zijn als het niet in Markus 16 en nog vele andere plaat­sen op getekend stond, want het is een gevolg van het tot geloof komen, zoals de Bijbel dat zegt. Dat het dan op zoveel plaatsen beschreven wordt, is een bemoediging en aan­sporing voor de gelovigen om door te gaan, want de Heer is met hen tot aan de voleinding der wereld. “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping… En zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden” (Mark. 16:15-20). En zo zal ook het woord van God vandaag ongeboeid voortgang vin­den!

 

Gods goedertierenheid reikt hemelhoog Door Liesbeth Seepma

Ook in deze maand willen we weer samen gaan nadenken over Psalm 103 die prachtige Psalm, waarin Gods Wezen in heel veel facetten naar buiten komt. Zoals je misschien nog wel weet, hebben we de vorige keer nagedacht over het­geen vers 1 tot en met 5 (Ps. 103:001-005) voor ons leven zouden kunnen betekenen. Nu, en dat is heel veel, want in die paar verzen ligt het hele plan van God beslo­ten. Vergeving, genezing, verzadiging met het goede en vernieuwing komt daar aan de orde!

In het volgende stukje waarover we ons willen buigen, vers 6 tot en met 12, (Ps. 103:006-012) kunnen we zien dat dit plan van God is geba­seerd op Zijn genade en Zijn grote liefde voor de mens.

“De Here doet gerechtig­heid en recht aan alle verdrukten”.

Gods wezen is gericht op datgene wat zwak is, niet omdat Hij een welbehagen heeft in het zwakke, maar juist omdat Hij dat zwakke sterk wil maken.

In Psalm 145 vers 14 (Ps. 145:014) staat: “De He­re schraagt (ondersteunt) allen die vallen. Hij richt alle gebogenen op”.

Datgene wat verdrukt wordt, wekt de genegen­heid van onze God op, om het te bevrijden. Psalm 32 vers 7 (Ps. 032:007) zegt: “Gij zijt mij een verberging, Gij be­waart mij voor benauwdheid Gij omringt mij met jubelzangen van bevrijding”.

Ook Jezus zegt in Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28): “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en ne­derig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zie­len; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht”. Wat een uitnodiging is dit! Je­zus straalt hierin Gods wezen uit. Ook vandaag zegt de hemelse Vader voortdurend tegen ons: Kom maar, want Ik geef je rust. Mijn vrede geef ik je. Rust voor je ziel, rust in je diepste wezen”.

‘Hij maakte Mozes Zijn we­gen bekend, de kinderen Israëls Zijn daden”

God maakt Zijn wegen be­kend. Hij is niet een God die Zich hult in stilzwijgen maar Hij is een God die spreekt en die Zich wil openbaren. Hij openbaarde Zich aan Mozes en aan het volk Israël, dat vanuit de slavernij op weg was naar de vrijheid. Die weg was niet gemakkelijk, maar het was wel een weg naar Gods hart!

Wat is God in Zijn element als ook wij de weg van bevrijding gaan! Ook jij en ik mogen in ons leven een proces meemaken, waarin we op weg zijn van ver­drukking naar vrijheid.

Ook dit proces is niet ge­makkelijk. Soms gaat je levenspad voor jouw gevoel door een woestijn, dor en droog lijkt alles dan, zon­der water. Maar God is er, dat is een ding wat zeker is. Hij is er, tijdens het gevecht wat je voert. Van het begin tot het einde is Hij bij je. Hij Zélf is het begin en het einde. Bij en in Hem vindt jouw leven zijn oorsprong, zijn groei en zijn voleinding.

In (Openbaring 21 vers 5 en 6 (Openb. 21:05-06) staat: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw (… ). Ik ben de Alpha en de oméga, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water om niet”. “Niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen, Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden”.

Wat een fijne geruststelling is het, te mogen weten dat God een enkel goede God is. Hij is alleen maar goed. Maar dat wil niet zeggen dat God geen toorn kent. Hij is rechtvaardig en enkel licht en de duis­ternis wordt door Hem verdréven, want Hij verdraagt geen duisternis. Hij kent echter de werkelijke ver­oorzaker van de duisternis, en over die veroorzaker, de duivel, over hem stort Hij Zijn toorn uit. De satan is het voorwerp van Gods toorn en twist. Niet jij. Niet ik. Wat geweldig! Niet onze zonden zijn voor God een maatstaf om ons te oordelen. Hij houdt daar­voor teveel van Zijn mens! Hij ziet ons aan in… Christus.

“Maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo mach­tig is Zijn goedertieren­heid over wie Hem vre­zen”.

Als een beschermende, hemelse boog strekt Gods goedertierenheid zich over ons uit. En die hemelboog voorziet de aarde van de juiste hoeveelheid water, zodat op die aarde van alles kan groeien en bloei­en. Die hemel laat tot die aarde een juiste hoeveel­heid licht, warmte en zuurstof doordringen, zo­dat een optimaal klimaat ontstaat. Op die manier is Gods goedertierenheid over ons uitgestrekt! Wat een mooie vergelijking. In Jesaja 55 vers 9 tot en met 11 (Jes. 55:09-11) wordt ook gespro­ken over de hemelen en de aarde. Dat moet je eens lezen, want het is een prachtig stukje. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn ge­dachten hoger dan uw ge­dachten”. Gods wegen zijn hemels en daarom is het voor ons nodig om die wegen te leren kennen, opdat onze wegen en ge­dachten zich zullen ont­wikkelen naar gedachten van de hemel. En dat is mogelijk, want Hij maakt ons immers, zoals in vers 7 staat, Zijn wegen be­kend. Daarbij hebben wij het grote voorrecht te kunnen worden gedoopt met Gods Geest, waarvan in de Bijbel staat dat de­ze alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods.

“Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons”.

Oost en west. Lijnrecht tegenover elkaar. Nooit kunnen zij elkaar raken. Nooit komen ze elkaar te­gen. Onze overtredingen worden door God van ons gescheiden. Dat betekent dat die overtredingen geen deel uitmaken van ons we­zen! Integendeel, die over­tredingen horen niet bij ons. Ze zijn ons wezensvreemd. Daarom vergeldt God ons niet naar onze on­gerechtigheden. De mens is een schepping van God, tot alle goed werk helemaal toegerust. Jij bent uit God geboren. En als je uit God geboren bent doe je geen zonde, want het zaad van God blijft in je 1 Johannes 3 vers 9 (1 Joh. 03:09). Het ligt klaar om te ont­kiemen, te groeien en vrucht te dragen, dertig-, zestig-, en honderdvoudig! Matteüs 13 vers 8 (Matt. 13:08). En als we dat zaad van God de kans geven in ons leven te ont­kiemen, dan wordt dat (mosterd-) zaadje een boom, zodat de vogels in de tak­ken daarvan kunnen neste­len (Matt. 13:31-32).

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts (6)

Gebed voor innerlijke genezing

Uit Psalm 139: “Gij kent mij en doorgrondt mij. Gij omgeeft mij van achteren en van voren” (niet alleen in ruimte, maar ook in de tijd: in verleden en toekomst). Kernpunt: God omvat alle tijden; Hij is de eeuwige, Hij kan teruggaan in de tijd en helen wat in vroegere dagen kapot is gegaan. “Uw ogen zagen mijn vormeloos begin” (letterlijk: mijn kluwen waar alle draden van mijn bestaan uit geweven zijn). “Gij hebt mij geweven in de moederschoot. Wanneer ik opklim naar de hemel, Gij zijt daar; neem ik de afgrond als slaapmat, Gij zijt er. Ga ik wonen achter de zee, ook daar leidt mij uw hand en grijpt uw rechterhand mij vast. Ook het duister is u niet te duister”.

Rita Bennett noemt twee soorten van gebed in dit verband:

De scene waarin je verwond werd, opnieuw doorleven, maar nu in het bewustzijn, dat God (Jezus) bij je was.

Creatief gebed, dat wil zeggen dat de Geest je herinneringen gaat vullen met nieuwe bestanddelen, met nieuwe beelden, of dat Hij nieuwe glans legt op een oude scene. Voorbeeld: Petrus verloochende Jezus driemaal bij een kolenvuur; eveneens bij een kolenvuur wacht Jezus hem op en daar vraagt Hij hem driemaal naar zijn liefde voor de Meester.

Soms is het kind in de mens verwond. Voor de ontwikkeling van het kind zijn de eerste drie mentale jaren fundamenteel:

In het eerste mentale jaar leert het kind vertrouwen.

In het tweede onafhankelijkheid.

In het derde leert het initiatieven nemen.

Beslissend voor het kind zijn de blik van de moeder en de stem van de vader. We zien hoe in de bediening van Jezus de stem van de Vader eveneens een basisfunctie vervult: bij zijn doop (Matteüs 3), bij de verheerlijking op de berg en vlak voor zijn lijden en sterven (Johannes 12).

In Ezechiël 16 vers 4 en 5 (Ez. 16:04-05) vinden we de beschrijving van een kind dat geen ontferming ondervond bij zijn geboorte. “En dit was uw geboorte: op de dag dat u geboren werd, werd uw navelstreng niet af gesneden, ge werd niet in water gebaad tot zuivering, ge werd niet met zout gezouten, ge werd niet in windsels gewikkeld, geen ook heeft zich erbarmd over u, om een van deze dingen aan u te doen, om medelijden over u te doen komen. Ge werd weggeworpen op het veld, omdat uw ziel verafschuwd werd (men geen waarde hechtte aan uw leven) op de dag dat gij geboren werd”.

Opvallend is dat dit bericht gestileerd is naar het model van een scheppingsverhaal. Het opschrift is: En dit was uw geboorte. Vervolgens begint en eindigt het met: op de dag dat gij geboren werd. In vers 6 klinkt dan: “Toen ging Ik aan u voorbij en Ik zag u” (en nogmaals in vers 8). Voorbijgaan is een woord dat herinnert aan de paasnacht; een basismotief dat later diverse malen terugkeert, bijvoorbeeld in Exodus 33 vers 19 tot en met 22 en in 1 Koningen 19 vers 11 (Ex. 33:19-22 en in 1 Kon. 19:11). Bij dit kind, dat te vondeling gelegd werd (op het veld) , neemt God de rol van moeder op zich.

Ontferming (rachamim) en moederschoot (rèchem) komen trouwens in het Hebreeuws van dezelfde woordstam. Een andere typerende manier van zeggen wanneer de Hebreeuwse mens wil uitdrukken: ik ben met erbarmen bewogen over iemand, dan formuleert hij aldus: “Mijn ingewanden rommelen over hem”. Zo spreekt God over Efraïm in Jeremia 31 vers 20 (Jer. 31:20). (Het NBG vertaalt: “Daarom is mijn binnenste over hem ontroerd, Ik zal Mij zeker over hem ontfermen”).

Wanneer de Schrift spreekt over de diepste persoonskern van de mens, gebruikt zij ook meermalen de omschrijving: gebeente. “Mijn gebeente is ontzet” (ontwricht) Psalm 6 vers 3 (Ps. 006:003). “Er is geen shalom in mijn gebeente” Psalm 38 vers 4 (Ps. 038:004). “Mijn gebeente is gegriefd” Psalm 31 vers 11 (Ps. 031:011). “Hij heeft mijn beenderen gebroken” Klaagliederen 3 vers 4 (Klaagl. 03:04).

Diepe genezing is dan ook heling die doorwerkt tot in het gebeente, zoals Psalm 35 vers 9 en 10 (Ps. 035:009-010) dat onder woorden brengt: “Mijn ziel zal jubelen in de Here, verrukt zijn van zijn bevrijding; al mijn beenderen zullen zeggen: Here, wie is als Gij?” Wanneer God de mens troost, werkt dat door tot in zijn gebeente: “Zoals een man, die zijn moeder troost, zo zal Ik zelf u troosten… , uw beenderen bloeien op als gras” Jesaja 66 vers 14 (Jes. 66:14). “Hij verzadigt uw ziel in de wildernis, Hij maakt monter uw gebeente, dat ge gelijkt op een verfriste tuin” Jeremia 58 vers 11 (Jer. 58:11). De voorwaarde is echter: het wegdoen van kritiek, juk en kwaadspreken; en dat de mens de neergebogen ziel verzadigt.

Gebeente speelt een wezenlijke rol in de broederrelatie. Van een broeder zegt men: Gij zijt mijn eigen been en vlees, bijvoorbeeld Genesis 29 vers 14: (Gen. 29:14), niet vlees en bloed). Het gaat daar ook niet over een bloedverwant, maar over een broeder (vers 12 en 15, waar NBG helaas bloedverwant heeft).

Men lette ook op de betekenis die het gebeente van Jozef heeft: “Gij zult mijn gebeente van hier doen opgaan” Genesis 50 vers 25 (Gen. 50:25). En de prachtige tekst: “Hij bewaart al zijn beenderen (namelijk van de rechtvaardige); niet één daarvan zal gebroken worden” Psalm 34 vers 21 (Ps. 34:21).

(wordt vervolgd).

1986.03 nr. 268

Levend geloof 1986.03 nr. 268

Het geloof in de opstanding door Gert Jan Doornink

Het fundament van de ware kerk

Het geloof in de opstanding van Jezus Christus, de Zoon van God, – welke wij op het aanstaande Paasfeest weer vieren – neemt in ons denken en beleven een centrale plaats in. Immers zonder dit geloof zou ons christen-zijn geen inhoud hebben, geen gestalte kunnen krijgen en zouden wij als ‘nieuwe scheppingen in Christus’ op één lijn staan met de onbekeerde mensen en de naamchristenen.

Juist het feit echter dat het nieuwe leven van Christus in ons is, is het grote bewijs dat we een levende Heer hebben. “Zijn Geest immers getuigt (stemt overeen) met onze geest dat wij kinderen Gods zijn” Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16). Deze zekerheid kan niemand ons ontroven, al zal de duivel alles in het werk stellen de overwinning van Jezus over de dood belachelijk te maken en te loochenen. We zien hoe in onze dagen, en eigenlijk door alle eeuwen heen, miljoenen mensen door hem worden misleid en niet geloven in de opstanding van Jezus uit de dood. Zij luisteren liever naar de vorst der duisternis dan naar de koning van het licht.

De duivelse misleiding in dit opzicht manifesteerde zich dikwijls onder een vrome dekmantel. Zijn het niet dikwijls de moderne theologen geweest die de opstanding loochenden en dit verkondigden? Soms werd er door hun kerkelijke superieuren wel geprotesteerd hiertegen, maar in de meeste gevallen bleven zij in hun kerken gehandhaafd, om de pluriformiteit in denken in stand te houden. En dat gaat door tot op de dag van vandaag. Over ware- en valse kerk gesproken! Het geloof in de opstanding van Jezus Christus is immers de hoeksteen van de ware kerk, dat wil zeggen van de werkelijke gemeente van Jezus Christus.

Vanuit dat geloof is er ook het geloof in eigen opstanding! De opstanding die is begonnen toen wij Jezus Christus hebben aanvaard als Heer en Heiland van ons leven en die zijn voltooiing vindt wanneer ook het vergankelijke, sterfelijke lichaam, onvergankelijkheid en onsterfelijkheid zal hebben aangedaan. Op onnavolgbare duidelijke en prachtige wijze beschrijft Paulus dat in 1 Korinthiërs 15; een hoofdstuk om steeds weer te lezen en te herlezen, zeker nu wij weer Pasen gaan vieren!

Werkt het opstandingsleven door in ons leven?

Naarmate het geloof in de opstanding verder doorwerkt in ons leven, gaat ook de uitwerking daarvan zich meer en meer openbaren. Dat wil zeggen: in de praktijk van ons dagelijks leven worden we steeds meer losgemaakt

Uit 1 Korinthe 15:

“Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding uit de doden is? Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. . . “

“Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft”

van de machten uit het rijk der duisternis. Want ook al strijdt de duivel een verloren strijd, tot het laatst toe zal hij de ware kinderen Gods belagen, treiteren en aanvallen. Hij is immers furieus dat hij op Golgotha de grote nederlaag heeft geleden, terwijl hij dacht te hebben gewonnen.

Daarom is het ook van zo’n essentieel belang dat we geestelijk groeien en dat brengt mee dat Gods Woord en Geest in ons zich steeds krachtiger gaan openbaren. Elke binding met het rijk der duisternis, die de duivel steeds weer tot stand probeert te brengen, zal daardoor verbroken worden. Want de eindtijdgemeente zal, zoals Paulus beschrijft, een gemeente worden “stralend, zonder vlek of rimpel, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 6 vers 27 (Ef. 06:27). Dit betekent dat elk lid van deze gemeente volkomen gescheiden zal worden van satanische machten en invloeden. Het licht kan op geen enkele wijze gemeenschap hebben met de duisternis.

Dat geldt ook voor de talrijke natuurlijke, aardsgerichte leringen, die vele christenen nog geestelijk geblokkeerd houden. Daarom is het aanvaarden en beleven van de boodschap van Gods Koninkrijk ook van zo’n groot belang. Alleen de consequente doorwerking van deze boodschap brengt het proces van geestelijke groei naar de mannelijke rijpheid – het volwassen stadium in Christus – ten volle op gang en houdt het in stand. Elk rechtgeaard christen zal er voor moeten zorgen dat hij daar ten volle bij betrokken blijft. Omdat we met Christus opgewekt zijn, zoeken en bedenken we derhalve de dingen die boven zijn Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02).

De realiteit van Pasen is dat het nieuwe, onvergankelijke en eeuwige leven wat in ons is, niet verborgen blijft, maar baan breekt in de door satan aangerichte verdorvenheid van deze wereld. En ieder die óók gaat geloven in de opgestane, levende Heer, zal daardoor ook deelgenoot worden van het nieuwe leven wat God bestemd heeft voor alle mensen. Er is niets heerlijkers denkbaar dan over te gaan vanuit ‘de dood’ in ‘het leven’ en het echte Goddelijke leven te leren kennen!

 

De éne weg tot God door Wim te Dorsthorst

 

In gesprekken merk je nogal eens dat begrippen als: bekering, wederge­boorte, waterkoop, doop in de Heilige Geest, etc. steeds minder begrepen worden. Als God goed is, waarom dan al die drukte? Het zal vanzelf wel blijken, dat we er allemaal best komen! En als er een weg is, wat wil dat dan zeg­gen? Dan mag er zeker niets meer…!

Er heerst een grote onkun­de, ook onder de christe­nen, over deze zaken. Hoe moet men verhalen over verlossing verstaan, als men van Genesis 3 niet méér weet dan de zondeval? Of als er geleerd is dat je verlost moet worden van jezelf? Of als je de grond- belofte van het herstelplan van God niet kent?

God is de Schepper van hemel en aarde en daarom is Hij Heer boven alles. Alles heeft zijn bestaan in Hem. Dit geldt voor alles wat leeft, maar voor de mensen en engelen geldt een eeuwig bestaan. Geest is leven en dat is eeuwig. Dat tast God niet aan en Hij kan dat ook niet. Er werken geen destructieve krachten in God. De apos­tel Johannes zegt dat Hij licht is en in Hem in het geheel geen duisternis is 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b). God zou zijn eigen wezen aantasten, als Hij leven zou vernieti­gen. Dus ook de duivel met zijn engelen bestaan eeuwig’ De duivel wordt niet uitgeroeid, maar zijn macht, zijn invloed, zijn destructieve werking in de ganse schepping, wordt uitgeroeid door hem te overwinnen.

De mens wordt slaaf

Daarin handelt God vol­maakt rechtvaardig, ook tegenover de duivel. Toen de mens in de hof werd geplaatst – een beeld van het Koninkrijk Gods, waar God is, waar Jezus Chris­tus is, waar de Heilige engelen zijn – heeft hij op een gegeven moment gege­ten van de verkeerde boom. De duivel bevond zich toen ook nog in de hof en door middel van de slang verleidde hij de mens, waar deze op inging en zo kwam in de macht van satan Genesis 3 vers 1 tot en met 7 (Gen. 03:01-07).

God had een wet gesteld, die onverbiddelijk zou zijn. Dat was een wet van oor­zaak en gevolg en niet een strafbepaling. Deze wet luidt: “Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17).

De zonde brengt scheiding tussen God en mens Jesaja 59 vers 1 en 2

(Jes. 59:01-02), wat de geestelijke dood tot gevolg heeft en ook uitloopt op het sterven in de zichtbare wereld. Door de zonde kan het le­ven niet meer door God in stand gehouden worden.

Zo heeft de duivel alle mensen in zijn macht ge­kregen door ze te laten zondigen. Paulus verwoordt dat in Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) als volgt: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben”.

God spreekt nog wel tegen de mens – Hij zal dat ook blijven doen, in de profeten bijvoorbeeld – maar er is geen gemeenschap meer mogelijk, dus ook geen verticale ontwikke­ling. God respecteert de vrije wil die Hij, zowel bij de engelen als bij de men­sen, heeft ingeschapen en erkent dat de duivel macht heeft gekregen over de mens. Hij is gehoorzaam geworden en zo tot een slaaf geworden van de duivel. De duivel verliest ook zijn plaats, want hij heeft zich aan de mens verbonden en wordt dien­tengevolge op aarde ge­worpen Ezechiël 28 vers 17 (Ez. 28:17). Hij had de mens behoren te dienen in de geest Hebreeen 1 vers 14 (Heb. 01:14), maar hij is zijn oorsprong (plaats) ontrouw geworden en daarom zegt God ook tegen de slang dat hij stof zal eten Genesis 3 vers 14c (Gen. 03:14c). Hij wordt dus ver­bonden met het aardse.

De grote belofte

De mens krijgt echter de belofte van God in Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15): “Uit u zal een zaad (een man) voortkomen die de kop van de slang – de duivel dus – vermor­zelen zal. Dit is de grond- belofte of moederbelofte van het herstelplan van God. Het einde van de duivel en zijn heerschappij staan hierdoor onwrikbaar vast. Voorlopig moet de mens terug naar de aarde, geheel buiten de hof, en hij mag in deze toestand onder geen voorwaarde nog eten van de boom des levens. God sluit de weg naar de boom af en laat deze bewaken door cherubs: “En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikke­rend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken (bewa­ren)” Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24).

Het Lam Gods

En nu is het God – alleen God – die de mens op vol­komen rechtvaardige wijze terug, kan halen uit de macht van satan. De pro­feet Jesaja zegt: “Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet. Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jesaja 45 vers 21b en 22 (Jes. 45:21b-22).

Bij God is geen paniek, de mens zal daar komen waar­toe hij geschapen is. God heeft voorzien in alles. Hij is een rechtvaardige, ver­lossende God. Johannes schrijft in Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08), in opdracht van de engel van Jezus Chris­tus over het Lam dat ge­slacht is sedert de grond­legging der wereld zie ook 1 Petrus 1 vers 20 (1 Petr. 01:20).

Niet de duivel maar God heeft bepaald dat de los­prijs, het vlekkeloze Lam Jezus Christus zou zijn die ons kon vrijkopen van de wet van zonde en dood. God is de enige rechtvaar­dige Rechter, die niet met de duivel onderhandelt, maar bepaalt waardoor de mens verlost zal wor­den. Het Lam Jezus Chris­tus, dat zou de rechts­grond van God zijn. Paulus zegt in Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02) dat wij in Jezus Christus vrijgemaakt zijn van de wet van zonde en dood. Met dit beeld van het Lam heeft God dan ook altijd gewerkt.

Adam en Eva werden be­kleed met dierenvellen. Abel offerde een volkomen gaaf lam en het werd hem tot rechtvaardigheid gere­kend Hebreeën 11 vers 4 (Heb. 11:04). Het volk Israël werd uit Egyp­te geleid, na het slachten van het Lam en de doods­engel moest voorbijgaan, waar het bloed van het Lam aan de deurpost was. De duivel heeft dit altijd geweten en moeten erkennen. Om van God uit, de claim op het volk te houden werd de offer­dienst ingesteld, waarin steeds een heenwijzing was naar het ware Lam: Jezus Christus.

De eeuwige Hogepriester

Dit Lam (Jezus Christus) werd in de volheid des tijds definitief voor één­maal en altijd geofferd. Hij was niet alleen het offer­lam maar ook Hogepriester en dat blijft Hij tot in eeuwigheid, want Hij is dit niet geworden krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke af­komst , maar krachtens onvernietigbaar leven, zegt Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:06). En in Hebreeën 7 vers 24 en 26 lezen wij: “Doch Hij heeft, juist doordat Hij in eeuwig­heid blijft, een priester­schap , dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, ge­scheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven”.

Jezus Christus, de Zoon van God, de zoon des men­sen, heeft nooit deel ge­had aan de wet van zonde en dood en daarom kon Hij ons vrijkopen van deze wet en daardoor ook uit de macht van satan, die deze wet als machtsmiddel hanteert en aanklaagt. Dat geldt voor ieder mens die de door God gegeven weg, dus via het Lam Jezus Christus, wil gaan. Voor die mens geldt, wat Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) zegt: “Hij (dit is God zelf) heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de ver­lossing hebben, de verge­ving der zonden”. Een schitterende vervulling van Jesaja 45 vers 21b en 22 (Jes. 45:21b-22).

De prijs is betaald!

U mag komen zonder prijs te betalen. Dit is volkomen legaal, de bepaalde prijs is betaald. Het Lam is ge­slacht en Hij heeft ons voor God gekocht met Zijn bloed Openbaring 5 vers 9c (Openb. 05:09c).

Alleen op deze wijze komt de mens op wettige wijze weer binnen in de hof. Hij of zij draagt het kleed der rechtvaardigheid, de naaktheid is dus op gehe­ven, en de cherubs die de weg bewaken en bewaren wijken terug en de recht­vaardige mag doorlopen naar de boom des levens. Openbaring 22 vers 14 (Openb. 22:14) zegt: “Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad”.

En het eerste wat je van Hem ontvangt, als je er om vraagt, is de doop in de Heilige Geest. Dan ben je verzegeld aan het voor­hoofd, zoals beloofd door God in Ezechiël 9 vers 4 (Ez. 09:04) en Openbaring 7 vers 3b (Openb. 07:03b). Dan mag je ingaan en uit­gaan, eten en drinken in het Koninkrijk Gods. Dit is de machtige oplossing die God bereid heeft in Jezus Christus en die is bedoeld voor alle mensen’

De mens zal deze weg in vrijwilligheid moeten gaan, want een andere weg is er niet. Velen zullen van el­ders binnendringen en over de muren klimmen via godsdienstige leringen en via occulte praktijken, maar Jezus zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven en niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). De uitnodiging is aan ieder mens om in het geloof zijn voet te zetten op deze unieke, door God gegeven, weg.

 

 

 

Pasen gedicht door Tea Keuper Dijk

Pasen! Leven! Eeuwig leven,

door Jezus Christus ons bereid.

Hij leed, maar door Zijn goede strijd,

heeft Hij ons eeuwig heil gegeven!

 

Pasen, ’t Lam van God verrezen!

leder, die in Hem gelooft,

heeft God heerlijkheid beloofd

en hoeft nu geen dood te vrezen!

 

Pasen! Leven! Dank U, Heer.

‘k Wil met heel mijn hart nu zingen,

U doet grote, nieuwe dingen,

U gaf mij het leven weer!

 

Eeuwig leven: wat is dat eigenlijk? door Gert van de Kamp

 

Eeuwig leven. Een axioma (vaststaande waarheid) voor een christen met een levend geloof. Terwijl de belangstel­ling in de westerse wereld voor bijvoorbeeld reïncarnatie toeneemt, geloof je als kind van God dat jouw leven geen eind kent. Waarom? Omdat God de Vader het im­mers zelf beloofd heeft!

Wat op het eerste gezicht een vanzelfsprekendheid lijkt (dat eeuwige leven), is toch wel de moeite van het genuanceerder bekijken waard. Het zelfstandig naam­woord ‘eeuw’ wordt in het latijn weergegeven met ‘oevum’, tijdperk of eeuwig­heid. Eeuwig leven is dan ook een tijdperk zonder eind, waarin de mens altijd is.

Om eeuwig leven wat scher­per af te tekenen is het in­teressant kort stil te staan bij zijn tegenhanger: de dood. Dood is bijbels ge­zien: Niet in verbinding staan met God, geen relatie hebben met Hem. Romeinen 6 vers 13 ( Rom. 06:13).

Vanuit deze tegenstelling ervaar je dat eeuwig leven betekent, dat de mens door God geroepen is voor altijd met Hem in verbinding te staan, een altoosdurende relatie tussen God en de mens. Dat is eeuwig leven. Vanuit die gedachte kun je stellen dat eeuwig leven een actuele realiteit is, die op zichzelf weer onder te verdelen is. Er is name­lijk sprake van eeuwig le­ven als kwantitatieve reali­teit en eeuwig leven als kwalitatieve realiteit.

In Lucas 18 vers 30 (Luc. 14:30) horen we uit de mond van Jezus dat wie Hem volgt “In de toekomende eeuw het eeuwi­ge leven” ontvangt.

Kwantitatieve realiteit

Je kunt stellen dat met die toekomende eeuw een nieuw tijdperk wordt bedoeld, na­melijk dat van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Op die nieuwe aarde is geen dood meer die aan het leven een grens stelt.

“…En de dood zal niet meer zijn…” Openbaring 21 vers 4 (Openb. 21:04) . Hier is dus sprake van eeuwig leven als een kwan­titatieve realiteit. Aan de hoeveelheid van het leven is en komt geen einde, het is eindeloos.

Wij mensen – althans schrij­ver dezes – kunnen eeuwig leven als onbegrensde tijd eigenlijk niet goed bevatten. Misschien omdat ons ver­stand, ons inzicht nog be­grensd is. En zo is het ook met begrippen als ‘heelal’ en ‘verheerlijkt lichaam’.

Wat het heelal betreft, daar­van kan geen geleerde exact vaststellen hoe groot dat is. Ook hier moet men constateren dat dit einde­loos is. En wat het verheerlijkt lichaam aangaat: Jezus had na zijn opstanding een verheerlijkt lichaam, waarop de normale natuurwetten niet meer van toepassing zijn.

Die drie realiteiten: eeuwig leven, het heelal en het verheerlijkt lichaam, zijn werkelijkheden in een ande­re orde van grootte dan waarmee wij mensen in het algemeen te maken hebben. Ik ben er van overtuigd dat we eens van de totale werkelijkheid ten aanzien van deze drie doordrongen zullen zijn.

Is eeuwig leven op die nieu­we aarde een vanzelfspre­kendheid, voor diegene die in Christus Jezus ontslaapt geldt dat hij de dood in eeuwigheid niet zal aanschouwen Johannes 8 vers 51; Johannes 11 vers 25; 1 Johannes 2 vers 17 (Joh. 08:51; Joh. 11:25; 1 Joh. 02:17).

Kwalitatieve realiteit

Wie 1 Johannes 5 vers 11 in de Groot Nieuws Verta­ling (1 Joh. 05:11) leest zal zien: “God heeft ons eeuwig leven ge­schonken en dat leven vin­den we in zijn Zoon” .

Dit is volkomen logisch, het is namelijk de boodschap van het paasfeest dat Jezus de dood – de tegenhanger van het eeuwige leven – teniet heeft gedaan. Als je eeuwig wilt leven, moet je bij de Zoon van God zijn’

We hebben al gezien dat eeuwig leven als kwalitatie­ve realiteit betekent dat we een intense relatie met God hebben.

Het is de verdienste van , Jezus dat Hij ons inzicht heeft gegeven om de ware God te kennen. De Groot Nieuws Vertaling noemt het verbonden zijn met de Waarachtige, eeuwig leven 1 Johannes 5 vers 20 (1 Joh. 05:20). Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03) zegt dat als je God en Jezus Christus kent, dat eeuwig leven is.

Als je deze teksten tot je door laat dringen dan mag je zeker weten dat eeuwig leven een kwalitatieve rea­liteit is en wel hier en nu! Eeuwig leven betekent een onnoemelijke verrijking van je leven op dit moment, daar je, dankzij Jezus, God mag kennen zoals Hij is én met Hem een relatie mag onderhouden. En daar komt geen eind aan (kwantitatie­ve realiteit) .

In 1 Timotheüs wordt ons aangeraden om het eeuwige leven te grijpen, waartoe we geroepen zijn. Met ande­re woorden: Geniet van je leven door je intense relatie met God de Vader, door Hem te kennen (dat is eeu­wig leven) en besef dat daar geen eind aan komt (dat is ook eeuwig leven).

 

 

 

Woorden (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mijn hart trilt van blijde woorden…” (Psalm 45:2).

De mens wordt geregeerd door woorden,

gesproken door zijn eigen tong.

Het is wel de vraag wat hem bekoorde:

de goede of verkeerde bron.

 

Gedachten kun je laten sterven,

gesproken woorden nimmer meer.

Laat daarom nooit uw woorden derven,

breng ze tot leven tot Gods eer.

 

Woorden van blijdschap, ze zijn ons gegeven,

zij treffen het doel en raken het hart.

Woorden, vervuld van Gods Geest, brengen leven

verdrijven ’t verdriet, de ellende en smart.

 

Contact met de redactie door Gert Jan Doornink

Eenzijdigheid?

Mutaties in ons adressen­bestand komen vrijwel dagelijks voor. Nieuwe abonnementen en geschenkabonnementen, aan­vragen voor proefnum­mers, adreswijzigingen, beëindigingen van abon­nementen, etc., is een aangelegenheid die wij zo secuur mogelijk probe­ren te behartigen, al is het soms niet te voorko­men dat er foutjes ge­maakt worden.

Ook nemen we natuurlijk kennis van alles wat er soms bijgeschreven wordt, bijvoorbeeld waaróm iemand abonnee wordt of waaróm iemand bedankt. Zo beëindigde onlangs een broeder zijn abonnement en schreef er als ‘harte­lijke waarschuwing bij dat we moesten oppassen geen ‘deelwaarheden te verabsoluteren’.

Nu proberen wij in “Le­vend Geloof” de volle evangelie boodschap altijd zo veelzijdig mogelijk te belichten. De vele facetten van het evangelie worden in de verschillende artike­len, mede doordat wij verschillende (geestelijk) bekwame medewerkers hebben, op zo duidelijk mogelijke wijze aan de or­de gesteld. We waren daarom ook een beetje verwonderd van dit ad­vies, of. . . het zou kun­nen zijn dat men de volle evangelie boodschap zélf als een deelwaarheid be­schouwt. . .

Op dit punt willen we duidelijk zijn, zoals we dat steeds geweest zijn: de basis van ons blad is namelijk de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen, geplaatst in het licht van wat Gods Geest ons in de­ze tijd openbaart. Dat is onze taak en dat steken wij niet onder stoelen of banken. Als sommigen dat eenzijdig willen noemen, is dat hun zaak, maar van deze opdracht willen wij niet afwijken.

Temidden van de enorme verwarring die er is op het geestelijk terrein, is dat de énige boodschap die duidelijkheid, vernieu­wing en herstel brengt, in overeenstemming met Gods wil, welke is dat ‘het goe­de, welgevallige en volkomene’ (Zijn wezen) in de mens terug zal keren.

We zijn blij dat vele van onze lezers en lezeressen dit onderkennen en daarom met ons gemotiveerd zijn deze boodschap uit te dra­gen. Iedereen die deze boodschap heeft leren ken­nen en steeds beter leert kennen, weet dat het volle evangelie in de ogen van hen die er geheel of ge­deeltelijk afwijzend tegen­over staan, een boodschap is die geen compromissen kent, en in zeker opzicht, éénzijdig overkomt. Maar het is wel een éénzijdig­heid die ons volkomen één maakt met onze Schepper en met Zijn Zoon, Jezus Christus en waardoor wij ons meer en meer als zo­nen Gods openbaar maken. En dat is het enige waarop de zuchtende schepping wacht!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Wil je wel wat voor me doen?

Ze zijn samen boven aan het spelen. Zelf ben ik beneden bezig met allerlei huishoudelijke karweitjes. Ineens hoor ik een van de jochies huilen. Van onder aan de trap vraag ik wat er aan de hand is.

Met een verdrietig stemmetje antwoordt de jongste mij: “Ik heb me gestoten… aan de kast”.

Dan vraag ik aan de oudste van het stel, of hij wel iets voor me wil doen. “Wil jij Anne wel even troosten? Geef hem er maar een kusje op”.

“Kan je dat al wel?”

“O, best!” klinkt het stoer.

Ik blijf even onder de trap staan om te horen of alle verdriet nu inderdaad wordt opgelost.

“Waar doet het zeer?” vraagt de oudste. En ja hoor, het jongste ventje accepteert de hulpvaardigheid van z’n oudere broer en wijst de zere plek aan. Het wonderkusje, wat anders mamma zo vaak moet geven, kan het zesjarige broertje ook al geven. Het spel gaat weer door, in een sfeer van: wij horen bij elkaar, wij helpen elkaar, want… wij houden van elkaar!

Terwijl ik de kamer weer inloop, om weer verder te gaan met mijn bezigheden, treft me de vergelijking met ons, geestelijke broers en zussen van elkaar.

Vader vraagt ook wel eens: “Wil je wat voor me doen?”. Misschien kun je iemand eens troosten of wat opvangen. Mag de hemelse Vader een beroep op ons doen, als één van Zijn kinderen verdriet of pijn heeft?

Ik dacht dat de Vader ook even blijft opletten hóe wij elkaar bemoedigen en troosten. Zoals Hij het zou doen? Liefdevol en met veel begrip voor de ander.

En als laatste overweging dacht ik hoe belangrijk het is, dat de hulp geaccepteerd wordt. Dat je je naaste ook daarin aanvaardt en niet te min acht om jou te helpen. Als God iemand voor jou gebruiken wil, zie dan de Here God zelf achter die persoon en aanvaard de hulp. We kunnen zo gemakkelijk zelf mensen uitkiezen die ons mogen helpen, de voorganger of oudste, of iemand die we erg graag mogen. Maar Vader kan wel heel iemand anders voor jou willen gebruiken.

Weest dan nederig en aanvaardt die hulp, in de sfeer van: wij horen bij elkaar, wij helpen elkaar…, want… wij houden van elkaar!

 

Gods weldaden: Vergeet ze niet! Door Liesbeth Seepma

 

“… en vergeet niet één van Zijn weldaden” .

Het bovenstaande regeltje komt uit Psalm 103, een prachtige psalm die je waarschijnlijk wel zult kennen.

“Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige naam; loof de Here, mijn ziel, en vergeet niet één van Zijn weldaden…” (Ps. 103:001) Zo begint hij. En vervol­gens noemt David in deze psalm allerlei redenen waaróm je de Heer werke­lijk kunt loven met alles wat in je is.

Maar kunnen we dat wer­kelijk ook altijd? Is het niet maar al te vaak zo, dat we Zijn weldaden erg gemakkelijk vergeten? Toch is er reden, ook voor jouw en mijn ziel, om de Heer altijd te loven en niet één van Gods weldaden te vergeten! Het ‘waarom’ komt in deze psalm zó prachtig tot uit­drukking dat het de moei­te waard is om hem samen, regel voor regel, te gaan bekijken. We zullen deze maand beginnen met vers 1 tot en met 5.

‘Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam;”

David begint met een op­roep aan zichzelf om God te gaan loven met zijn ziel en ‘alles wat in mij is’, dus met zijn hele we­zen. God loven doe je na­melijk niet alleen met je mond, je doet ’t met je ziel, met je geest, met je lichaam, met je hele leven! De Heer loven doe je ook met je werk, je studie, je relaties met andere men­sen .

“loof de Here, mijn ziel,  en vergeet niet een van  zijn weldaden;”

 Dat het belangrijk is om zó de Heer te loven, blijkt uit Davids herhaling van

 zijn oproep, met daarbij de aansporing: “en vergeet niet een van zijn weldaden” . Want juist als je die weldaden gedenkt, kun je de Heer loven met alles wat in je is. Deze psalm staat vól met die weldaden!

Lees vers 3 tot en met 5 maar eens; Gods hele (verlossings-)plan wordt in een paar schitterende verzen op papier gezet.

die al uw ongerechtigheid vergeeft,…”

Dat plan begint met vergeving van alles wat in ons leven nog scheef gaat.

Wat is het geweldig dat God al onze ‘ongerechtig­heid’ vergeeft, eenvoudigweg en zonder één enkel verwijt! In Jesaja 53 vers 4 en 5 (Jes. 53:04-05) staat het ook zo mooi beschreven: “Nochtans, onze ziekten heeft hij (Jezus) op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem.

Ja, de straf die Jezus droeg, brengt ons vrede aan.

” die al uw krankheden geneest…”

En vanuit die vrede mag je vervolgens genezing in je leven gaan ervaren.   

Het einde van Jesaja 53 vers 5 (Jes. 53:05) sluit hier weer bij aan: “…en door zijn striemen is ons genezing geworden” . En het zijn niet alleen lichamelijke ‘krankheden’, ofwel beschadigingen, die de Heer  wil genezen! Ik geloof dat het vooral gaat om genezing van beschadigingen  die de duivel heeft toegebracht in je geest en ziel,  in je gevoelens en gedachten. Een lied zegt: “U  heeft de geschonden mens  lief”. Nu, dat geldt ook  voor jóu. Misschien ben je  geschonden, beschadigd, héél diep van binnen. Hij  ziet het. Hij heeft je oneindig lief en wil niets  liever dat al die striemen  genezen.   

” die uw leven verlost van de groeve,”

Het blijft niet bij enkel , vergeving van onze onge­rechtigheid en genezing van beschadigingen. Het plan van God gaat verder: Hij verlost ons van de groeve, dat wil zeggen van het dodenrijk, van elke vorm van de dood. Jezus is namelijk opge­staan uit de dood! In Openbaring 1 vers 17b en 18 (Openb. 01:17b-18) zegt Jezus het Zelf tegen jou en mij: “Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” . Hij heeft het laatste woord en de sleutels zijn in Zijn handen! Hij is de opstan­ding en het leven; wie in Hem gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Hem gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven Johannes 11 vers 25 tot en met 27 (Joh. 11:25-27) . Wij heb­ben niets meer te maken met de dood, in welke vorm dan ook.

“die u kroont met goeder­tierenheid en barmhartig­heid ,”

Mooi hè? Stel je voor, jij en ik, wij allen dragen een kroon van goedertie­renheid en barmhartigheid. Vanuit de vergeving, ge­nezing en verlossing, die de Heer ons gaf, gaat Hij verder met het vernieuwen van ons leven, met als doel: gelijkvormigheid aan ’t beeld van Zijn Zoon! Daar groeien we immers naar toe. Dan zullen we óók de eigenschappen van die Zoon dragen, waaron­der ook goedertierenheid (goedheid die ‘welig tiert’) en barmhartigheid (ont­ferming) . Die mogen we uitdelen aan onze naaste, op welke plaats we ons ook mogen bevinden. We zijn vergeven, genezen, verlost van de dood, klaargemaakt om deze god­delijke eigenschappen door ons gezuiverd leven heen te laten stralen. Wat heb je een toekomst als op­groeiend kind van God! In Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11) staat echter wel een waar­schuwing: “Ik kom spoe­dig (Hij komt! Hij open­baart zich in jou en mij!); houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” . Wie zou je die kroon van goeder­tierenheid en barmhartig­heid willen ontfutselen? De duivel zal het probe­ren ! Maar: houd die kroon vast, want het is immers het toonbeeld van jouw koningschap. En dat je van een koninklijke familie bent staat duidelijk in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

” die uw ziel verzadigt met het goede,”

Je ziel vormt het centrum van je geest. Dit centrum is volkomen door de Heer gereinigd en verlost, klaargemaakt om gevuld te worden met Zijn eigen­schappen. Nu, vanuit dit centrum gaat Hij je verza­digen, hélemaal vervullen, met ‘het goede’. Wat houdt dat niet allemaal in? Zijn Wezen! En waar kan Hij beter beginnen dan in het centrum, de kern van je bestaan? Dan kun je met recht uitroepen: loof de Here, mijn ziel!

“zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend” ..

Ik denk dat het woordje ‘jeugd’ hier niet zozeer op je natuurlijke situatie slaat. Dan zou deze belof­te van God immers alleen maar gelden voor oudere mensen. Nee, het gaat hier om ‘jeugd’ met betrek­king tot de geestelijke we­reld. Waaraan denk je bij het woordje ‘jeugd’? Aan bijvoorbeeld: vurigheid, veerkrachtigheid, uithou­dingsvermogen/, inkasseringsvermogen. En die eigenschappen kunnen op sommige momenten, ook al ben je jong, echt wel eens ontbreken! Ben jij nooit ontmoedigd? Heb jij nooit last van ‘lauwheid’? Laat jij het er nooit eens bij zitten? Nou, ik heb daar (nog) wel eens last van. Ik denk dat je op dat mo­ment de verkeerde inspirator aan het woord laat; je ziel wordt op zo’n moment niet met het goede verzadigd, maar het verkeerde, zodat je gedachten en gevoelens krijgt, die niet uit God zijn.

Maar de Heer gaat jouw ziel verzadigen met het goede, zodat je jeugd zich  vernieuwt! En dat kun je dan vergelijken met de manier waarop bij een adelaar een verjonging plaatsvindt.

Van sommige soorten adelaars wordt namelijk gezegd dat ze wel honderd jaar of nog ouder kunnen worden, maar wanneer ze ongeveer zestig zijn, beginnen ze te suffen en ze worden schijnbaar ongeïnteresseerd in het leven.

Als de stormen op hen beuken, tonen ze geen verlangen om tot boven de  wolken op te stijgen (met ) andere woorden: zich boven de omstandigheden te verheffen! zoals ze deden toen ze nog jong waren.

Maar. . . dan is ’t kenmerkend dat ze plotseling ‘wakker worden’. Met hun versleten snavel en vleugels slaan en wrijven ze met een geweldige kracht  tegen de rotsen, dagen en weken lang, totdat de stenen zijn bedekt met het

bloed van hun vleugels, staarten en snavels. Wanneer ze al hun veren’ hebben uitgestoten, komen er nieuwe veren. De snavel is versleten en daardoor kort, als die van een  jonge adelaar, en hij wordt scherp; er komt ook nieuw leven in. De nieuwe  veren groeien donsachtig  uit en na een poosje heeft de oude arend het voorkomen van een jonge vogel. Hij heeft letterlijk ‘zijn jeugd vernieuwd’.

Het is wonderlijk, dat zo’n arend opééns van binnen schijnbaar een ‘sein’ krijgt en in beweging komt!

Een dergelijk ‘sein’ staat ook voor ons in Jesaja 60 vers 1 tot en met 3 (Jes. 60:01-03): “Sta op, wordt verlicht, want uw  licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis  zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here  opgaan en zijn heerlijkheid  zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar  uw stralende opgang” .

Het is alsof de Heer Zelf roept: Kom! Sta op om Mijn heerlijkheid te gaan uitstralen. Daartoe ben je gemaakt, het is je bestemming. Leg alle matheid af en stijg op tot boven de  wolken, zodat de storm je  niet meer deert. Je zult

ervaren dat mijn geest je draagt, als op arendsvleugels. Vind je het ook niet geweldig om op zo’n manier bezig te zijn met het woord van God? Alles wat in deze psalm duizenden jaren geleden door David is opgeschreven, geldt ook nu, op dit moment. Voor jou. Jij bent het voorwerp van zijn vergeving, genezing en verlossing. Jij bent het die gekroond wordt, die verzadigd en vernieuwd wordt. Ga je daarop in?

 

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts -5-

De naam als ontmoeting

Een mens kan alleen mens worden door de Naam van God. Alleen wie verbonden wordt (zich verbindt met) de Naam, komt tot herstel. Kern is: het uitroepen van de Naam.

Zijn Naam: Ik ben er, Ik zal er zijn, is uitnodiging tot leven. Zijn Naam betekent: Wees er, kom tevoorschijn, Ik wil dat je er bent.

Door het uitroepen van de Naam wordt de mens binnen gevoerd in het geheim van God als in een steile, onneembare veste. “Op die dag zult ge zeggen: Gedenk, roep uit zijn Naam, maak onder de volken zijn daden bekend, gedenk hoe steil zijn Naam is” Jesaja 12 vers 4 (Jes. 12:04).

De Naam des Heren wordt aan ons bekend gemaakt in verhalen. Het getuigenis van de Schrift horen is: jezelf overgeven aan de verhalen. De verhalen, die God vertelt,, tot je nemen, tot je laten doordringen.

Schuilen in de Naam. “Ik doe in uw midden overblijven een gemeenschap, gebogen en verarmd, ze bergen zich (schuilen) in de Naam des Heren” Sefanja 3 vers 12 (Sef. 03:12). De mens schuilt in de Naam, omdat hij heel zijn ziel en adem (geest) restloos investeert in het uitroepen van die Naam. In het biddend uitroepen geeft de Here zichzelf aan de mens. Het uitroepen van de Naam maakt de toegezegde aanwezigheid voelbaar.

De Naam leeft in de wederzijdse betrokkenheid tussen God en mens. De Naam leeft in de ‘emotieve’ zegging door mensen. Als mensen de Naam uitroepen, vertrouwen zij zich toe aan de Aanwezige. De Naam is de ontmoetingsruimte tussen God en mens. Ook in tijden van uiterste verlatenheid wordt de Naam nog als betrokkenheid gevoeld: ziekte, ballingschap.

De Here heeft geen beeld; Hij wordt ervaren in verhalen, in geschiedenissen, in genezende ervaringen. Hij heeft bevrijd, Hij heeft ontrukt. De Naam is Bewogenheid, ontferming, omvormende Aanwezigheid. Hij neemt mij op in Zijn bewogenheid naar de ander. Ik hoef slechts méé te geven met Zijn Zelfgave, me te laten bewegen door Zijn bewogenheid.

Daarom spreekt David over het verwachten van de Naam: “Ik zal Uw Naam verwachten, want die is goed” Psalm 52 vers 11 (Ps. 052:011).

De Naam is de wijze waarop God zichzelf meedeelt aan de mens en tegelijk de wijze waarop de mens uit zijn benauwdheid wordt gebracht. Het hart van alle bidden is de uitroep: O, Gij!

In iedere situatie moet de mens God aankleven. Verwachten is: gespannen zijn op of naar.

Soms wordt de Naam van God vervangen door de Plaats, ha-Maqom. Dit is een prachtige symboliek: God is de Plaats waar de mens thuis is: “Zie, er is een plaats (maqom) bij Mij (met Mij), waar ge kunt staan op de rots” Exodus 33 vers 21 (Ex. 33:21) . Een mens heeft er behoefte aan te weten waar en wat zijn plaats is.

Sjekhinah. Oorspronkelijk betekende dit: het wonen Gods, bijvoorbeeld: op deze plaats is het wonen Gods. Of men sprak over het huis van het wonen, dat werd tot: het huis van de Sjekhinah. Later werd Sjekhinah aanduiding van God, om aan te geven: Gods neerdalen, Gods inwonen, Gods aanwezig zijn. Het gaat hier om de vraag hoe God concreet in een bepaalde situatie aanwezig is; het gaat hier om de direkte gemeenschap met Hem. Het is juist deze dimensie die aan Sjekhinah haar diepe gevoelstonen geeft.

De naam in de ballingschap

Juist in de ballingschap heeft de Naam een heel wezenlijke rol gespeeld. In een gebed wordt de oorzaak van de ballingschap als volgt aangegeven: “Er was niemand die uw Naam uitriep, die zich beijverde om U vast te houden. Gij, gij hebt uw aangezicht voor ons verborgen” Jesaja 64 vers 7 (Jes. 64:07). Het wezen van de afval is: het niet uitroepen van de Naam. “Wij waren geworden als degenen over wie uw Naam niet (nooit) was uitgeroepen” Jesaja 63 vers 19 (Jes. 63:19). De bidder legt zich daar niet bij neer, maar gaat deze leemte opvullen. Hij pakt de situatie in de wortel aan en roept uitdrukkelijk de Naam uit: “Gij, Here, zijt onze Vader, onze Losser van oertijd af is uw Naam” Jesaja 63 vers 16 (Jes. 63:16). Hier wordt werkelijk een nieuw begin gemaakt. De ballingen bidden dat de Here omwille van zijn Naam een keer zal brengen in hun toestand. “Om uw tegenstanders uw Naam te doen kennen (te doen voelen)” Jesaja 64 vers 2 (Jes. 64:02).

We zien hier: een mens in ballingschap, daar is in wezen één oorzaak: de Naam is niet over hem uitgeroepen of de Naam is niet door hem uitgeroepen. Herstel kan alleen komen, als hij in zijn ballingschap begint de Naam des Heren uit te roepen over zijn wezen, over zijn bestaan.

De verwoesting van de tempel werd ervaren als een aantasting van de Naam. Dat blijkt uit Psalm 74: “Ze hebben de woning van uw Naam tot de grond toe verwoest” Psalm 74 vers 7 (Ps. 074:07). Een mens is ook een tempel; wanneer die mens wordt geschonden, is dat ten diepste dat de Naam in die mens wordt aangetast. Het uitroepen van de Naam is het hart van de woning en is dus ook het hart van de mens. Herstel van de woning is dan ook: herstel van de Naam. Daarom bidt de psalmist: “Laat opnieuw de gebogene en de arme Uw Naam prijzen” (vs.21).

Het wezen van de ommekeer is: het opnieuw uitroepen van de Naam, vanuit de diepte en met heel het wezen. Zo bidt de mens in Klaagliederen: “Ze stortten mijn leven m de groeve, ze wierpen een steen op mij; wateren spoelden over mijn hoofd; ik zeide: ik ben af gesneden, ik riep Uw Naam uit, Here, uit de onderste groeve, Gij hoorde mijn stem” Klaagliederen 3 vers 53 tot en met 56 (Klaagl. 03:53-56) . De put of groeve is de plaats die helemaal hoort bij het doodsgebied. En daar, op het meest duistere punt van Gods afwezigheid, vindt de ommekeer plaats. Het wonder is dat in het roepen van de Naam de Here nabij is: “Gij naderde op de dag dat ik U riep. Gij zei: wees niet bevreesd”

(vs.57). Het uitroepen van de Naam zelf is de ruimte waar God woont. Hij trekt zich het bidden aan als zijn kleed. Zijn tijd is: de dag van mijn roepen. Zijn

nabijheid is de nadering in het uitroepen van de Naam.

De eenheid tussen ons roepen en Gods luisteren

Er is een diepe eenheid tussen ‘Adonai en het gebed, daarin wordt de genezing ervaren, daarin komt de mens tot heelheid. Psalm 77 vers 2 (Ps. 077:002) zegt: “Mijn stem naar God, ik schreeuw (dit woord drukt het schreeuwen om hulp van de hulpeloze uit), mijn stem naar God: Hij luistert naar mij”. De roepende stem, die in overgave uitgaat naar Hem, is het luisteren van de Meester. De stem waarmee ik mijzelf uitroep naar de Meester toe, is de stem waarin Hij zich luisterend met mij verenigt. Vers 5 zegt dat zo treffend: “Gij houdt mijn ogen open” (letterlijk: Gij hebt mij gegrepen in de wake van mijn ogen). Juist in dat nachtelijk waken, in dat uitgaan in de nacht, verenigt ‘Adonai zich met mijn bidden. In dit verband komen drie kernwoorden markant naar voren: gedenken, peinzen, verzuchten.

Gedenken. Dit is een actieve houding: iemand niet vergeten, aandacht hebben voor hem, bij hem zijn, met zijn hart bij hem zijn. Tegelijk is deze houding uiterst ontvankelijk: iemand bij zich dragen, hem te binnen brengen, hem indachtig zijn. Gedenken is dus een uit gaan tot de ander met de bedoeling, die ander bij zichzelf toe te laten.

De psalmist wil ondanks de benauwdheid (vs.3) uitgaan tot de Machtige om Hem toe te laten tot in zijn hart. Hij wil de aanwezigheid van de Machtige (tijdens het snarenspel in de tempel) gedenken, zich te binnen brengen (vs.7). Dit gedenken in de benauwdheid is het gedenken aan de uittocht (vs.12): een uitgaan naar de Machtige om Hem zelf bij zich toe te laten, in Zijn heiligheid, in Zijn onvergelijkelijkheid, in Zijn uitzonderlijkheid.

Peinzen. Dit is verzonken zijn in iets, intens bezig zijn met iets, een uitgaan om een dieper besef te krijgen van de Ander.

Dit peinzen doet de psalmist met zijn hart (vs.7), dus met de kern van zijn aanvoelen (kennen). Precies dit peinzen in de benauwdheid vervult ook de lofprijzing (vs.13). Het NBG vertaalt in vers 7 met ‘peinzen’ , in vers 13 met ‘overdenken’ en in vers 4 ook met ‘peinzen’ (Hebr. siach) .

Verzuchten. (Hebr. hagah) . Dat is een bidden dat opwelt uit de diepte van het hart. Het wordt in vers 13 vertaalt met ‘gewagen’.

Het hart zucht iets uit, wat het zich eerst diep heeft toegeëigend. Zo tast de psalmist met zijn adem (geest) de oude gebeden en beloften af (vs.4) tot zijn adem (geest) bezwijkt. Met diezelfde diep zuchtende adem draagt hij zijn lofzang over de uittocht voor.

Psalm 22. Wanneer de psalmist de Naam gaat uitleggen (vertellen, niet verkondigen zoals het NBG vertaalt), aan zijn broeders (vs.23), dan zal hij juist dit moment naar voren halen: Ik heb mij gebogen in mijn gebogenheid en kan getuigen, dat juist daar, in dat duistere moment, zijn Aanwezigheid voelbaar bleef. Vers 25 zegt: “Neen, niet verachtte Hij en niet versmaadde Hij de gebogenheid van een gebogene en niet verborg Hij zijn aangezicht uit hem, en in zijn schreien tot Hem hoorde Hij” .

De plek waar ‘Adonai woonde was: mijn overgave, mijn gebogenheid, mijn volkomen loslaten.

Bidders in ballingschap worden zieners in de nacht. Zo leggen zij de Naam opnieuw uit, zij vertellen de Naam.

Jesaja 50 vers 10 (Jes. 50:10): “Wie onder u vreest de Here (is onder de indruk van de Here)? Wie luistert naar de stem van zijn knecht? Wie gaat in het duister en nergens is er licht voor hem? Hij beveilige zich in de Naam Here en steune op zijn God” .

Zich beveiligen in het uitroepen van de Naam moet blijkbaar geleerd worden, want daarop wijst het vraag-en-antwoord waarmee de passage opent.

(slot volgt).

 

Drie waakhonden door Tea Keuper Dijk

Een tijdje terug had ik visite van enkele burinnen. Het gesprek kwam op de hond van één van hen, die erg waaks is en niet duldt, dat er een vreemde in haar huis komt. Zelf heb ik ooit eens een hond gehad, die ook geen allemansvriend was en ons erg goed bewaakte.

Later dacht ik eens na over dit gesprek en zag ik enige beelden in het begrip ‘waakhonden’. Ik geef ze hierbij door, omdat ik zelf er erg veel aan had.

De eerste soort waakhond zat in een kennel, hoog gaas rondom, voor op het erf van een groot huis. Als er iemand het erf opkwam, blafte hij luid en joeg schrik aan. Hij kon echter niets uitrichten. Dit hadden mensen die het huis binnen wilden gaan, spoedig door en ze negeerden de waakhond.

De tweede soort waakhond zat met een lange ketting vast aan een looplijn. Hij had dus gedeeltelijke vrijheid en bewaakte hierdoor een heel stuk van het erf. Toch konden indringers op bepaalde punten het erf oplopen en het huis naderen, zonder dat de hond hen kon aan vallen.

De derde hond liep vrij rond op het erf. Hij was een goede waker en zorgde, dat er geen verkeerde individuen hof en huis te na kwamen. Hij onderscheidde heel goed eigen volk en goed bedoelende mensen.

Als we het toe passen op ons leven, zouden we ons bij de eerste hond kunnen af vragen: Wat bezit ik? Ik ken de Heer, heb veel volle-evangelie-kennis opgedaan,… maar hoe zit het met mijn vrijheid? Durf ik in Jezus’ Naam de vijand tegemoet te treden of zijn er nog belemmeringen, tralies, gebondenheden, in denken vooral, en daardoor in mijn doen en laten, zodat de vijand om me heen kan en m n levenshuis kan binnenkomen om z’n vernielend werk te doen…

De tweede hond kan ons doen vaststellen: hij is vrijer kan groter terrein bewaken. Ja, hoe vrijer wij worden’ hoe meer de Heer in ons gestalte krijgt, hoe feller misschien de vijand aanvalt en jent…, we kunnen hem al beter tegemoet treden. Toch lukt het hem nog via slinkse wegen binnen te komen.

Tenslotte de laatste hond: hij is vrij, kan dus gaan of staan waar hij wil. Hij jaagt elke indringer van het erf. Heerlijk dat onze visie zó mag zijn: Als wij God volkomen in ons leven toelaten en om Zijn Geest, die vrij maakt bidden en ons dit ook dagelijks bewust zijn, dan kunnen wij de vijand weerstaan. Dan komt er een dag, dat wij met Jezus kunnen zeggen: Hij komt en vindt in mij niets. Daar wil ik op zien. Dat heeft God met mij en ieder mens voor. Waar de Geest des Heren is, is vrijheid! 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17).