1985.01 nr. 255

Levend geloof 1985.01 nr. 255

De doorbraak van het zoonschap door Jan W Companjen

God, onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1 Tim. 02:04-06).

Gods wil duidelijk geopenbaard

Wij beginnen dit jaar, dat voor de vooruitgang van het volle evangelie een belangrijk jaar wordt, met een klaar en duidelijk stuk evangelie dat niet mis te verstaan is. God, de Vader, en Jezus Christus, de Zoon, willen, ja streven daar met ‘goddelijke energie’ naar, dat alle mensen gered worden en, wat nog veel meer is, tot de kennis van de waarheid zullen komen. Dat laatste is noodzakelijk om te kunnen opwassen tot het zoonschap Gods.

Zolang de mens nog ‘zoekende’ is vraagt hij zich af: wat waarheid? wat is waar en wat is onwaar? Waar vind ik het ware leven en wat is het ware leven? Ons antwoord is: Gods woord is de waarheid, de zin van het ware leven is Jezus Christus. Hij is de weg naar dat ware leven en Hij zegt ons de waarheid om tot dit volle leven te komen. Jezus is het vleesgeworden woord van God. Hij kocht ons vrij uit de macht van satan en Hij wil ons door zijn Geest leiden naar de volle waarheid. Jezus zei daarvan, zie onder andere Johannes 8 vers 31 en 32 (Joh. 08:31-32)): Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en zult gij de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken.

Jezus was één Geest met God de Vader en daarom kon Hij handelen en wandelen naar de wil van God. Hij had God tot Vader en deed de werken Gods doordat zij één waren. De Geest der waarheid zal ons er naar toe leiden dat wij ook zo één worden met de Vader en de Zoon. De heilige Geest is ons daartoe gegeven er dat legt de verantwoording op ons dat wij in de geest van Christus gaan wandelen. (Joh. 14:17 en Joh. 15:26 en Joh. 16:13) zegt dat de heilige Geest de Geest der waarheid is, dat die Geest in ons zal zijn en dat die Geest Gods werk in ons zal uitwerken, zoals dat ook in Jezus Christus, als eerstgeborene van vele broeders en zusters, uitgewerkt is. Ons denken zal daarom dan ook aangepast moeten zijn aan deze werkelijkheid dat Jezus Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is. Hij is het, Zijn Geest in ons is het, die de waarheid in ons volmaakt. Dit is hét evangelie van Jezus Christus en dat is voor ons bestemd. Dat evangelie herstelt en vernieuwt alles wat door de duivel beschadigd en overweldigd is.

Medearbeiders van Gods herstelplan

Bij dat herstel mogen wij medearbeiders zijn, wij zijn immers leden van het lichaam van Christus? Het gedragspatroon van Jezus; Christus als Gods Zoon, is daarbij onze waarheidsspiegel, want zoals Christus zich als Gods Zoon openbaarde, zo heeft Hij ook u en mij gedacht. De schepping zal verlost worden uit de macht van satan. Van deze wil van God, heeft Jezus dan ook op de vastgestelde tijd het bewijs geleverd en daarvan getuigenis afgelegd. Hij als hoofd en wij als zijn lichaam mogen samen daartoe verder op weg gaan. Daarbij zullen wij waarlijk mens worden. Een rijke schakering van allerlei mensen met ieder een eigen opdracht in Zijn Koninkrijk. Het daarnaar toegroeien is op zich al een feest. Van Jezus zelf staat daar ook van dat Hij opwies en toenam in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.

Bij het openbaar worden van de zonen Gods hebben wij vaders in het geloof nodig. Eén van de kenmerken van een goede natuurlijke vader, bestuurder van het gezin, is toch wel dat hij de wil of de wens heeft dat zijn kinderen het net zover of nog verder zullen brengen dan dat hij het zelf gebracht heeft. Nu is er voor het geestelijk vader- en zoonschap geen bepaalde leeftijd nodig, maar wel het kenmerk of iemand volwassen is of niet, of hij een goed bestuurder is. Ook voor de andere bedieningen in het Koninkrijk van God is een zelfde instelling nodig. Het gaat bij een apostel, herder of leraar er niet om of hij of zij mooi spreekt of het woord Gods uitlegt; het gaat erom dat zij de instelling hebben tot opbouw en toerusting. Dat zij er op in gesteld zijn dat ‘leken’ koningen en priesters worden en dat zij als zodanig kunnen functioneren. Het is ook met deze dingen zo gesteld dat wij tot de volle waarheid moeten komen.

Is er ruimte voor de Geest?

God de Vader is een verhoorder der gebeden. Dat hebben velen van ons zeer zeker in hun leven al wel ervaren. Toen wij zo’n 25 a 30 jaar geleden in Nederland weer opnieuw gingen bidden voor uitstortingen en vervullingen met de heilige Geest, ging het gebeuren. Duizenden gelovigen werden vervuld met de heilige Geest. Predikanten, ambtsdragers, maar nog veel meer gewoon kerkvolk (herders in de velden), werden vervuld met de heilige Geest en riepen uit: Dit is het waarover in Handelingen 2, 10 en 19 gesproken wordt. Zij kwamen tot de erkenning dat het woord Gods waar is en ook nu, in deze eeuw, volkomen geldig is voor een ieder die tot erkenning der waarheid komt.

wereld heeft nog nooit de Geest van Christus zo hard nodig gehad als nu. Het is daarom dan ook zo diep treurig dat er nog steeds Schriftgeleerden zijn die precies weten waar Christus geboren wordt, maar de weg naar Hem toe afbakenen en tot ontoegankelijk of gevaarlijk gebied verklaren. Jezus waarlijk leren kennen, God de Vader waarlijk leren kennen, kan niet anders dan door de vervulling met de heilige Geest. Die Geest kan ons leiden tot de volle waarheid en tot de volmaaktheid. Die Geest zal dan ook bij ons en in onze samenkomsten de volle ruimte moeten hebben. Toen de Geest Gods over zoveel kerkvolk werd uitgestort, wist de kerk er geen raad mee. Organisatie en voorvaderlijke overleveringen stonden’ niet toe dat Gods Geest weer ging werken door mensen en dat die Geest die mens gebruikte naar Zijn wil.

Nu we zoveel jaren verder zijn is er weer heel wat gebeurd in de onzienlijke wereld. De mens Gods is aan het opwassen en komt tot. de erkentenis der waarheid. Ook van het lichaam van Christus kan gezegd worden dat zij toeneemt in wijsheid, grootte en genade (Luc. 02:52). In de jaren ’60 en ’70 groeide de geestelijk geworden christen uit de kerk (kerker). Hij liet het huis der dienstbaarheid achter zich en ging op weg naar het beloofde land. Men rook de vrijheid en ging aan het schatgraven. De schat in de akker werd gevonden en een nieuw tijd brak aan waarin men tot het besef kwam en komt dat het gaat om de waarheid dat Christus gestalte in ons krijgt en dat we geroepen zijn om allen op te wassen tot alle volheid Gods. Wij zien het woord uit (Ef. 04:01-16) waar worden. Wij zien steeds duidelijker dat éne lichaam, die éne Geest, één Heer, één geloof, één God en Vader van allen, die is boven allen en in allen.

Het lichaam van Christus krijgt gestalte

Christus is opgevaren om alles tot volheid te brengen. Evangelisten, herders, leraars, apostelen en profeten werden gegeven tot opbouw van het lichaam van Christus. Nu wij zo direct met deze dingen te maken hebben, moeten wij ons afvragen of de gemeenten van Christus nu wel in staat zijn dit op te vangen of zullen zij ook moeten aanzien dat zij die de waarheid zijn gaan onderkennen, zullen uittrekken om de weg des Heren te kunnen gaan. Het volwassen worden van de gemeente Gods als lichaam van Christus vraagt ruimte, vraagt inzicht en alléén maar toezicht om bij ontsporing te kunnen ingrijpen. In (Openb. 01:06) lezen wij dat Christus ons tot een koninkrijk, tot priesters voor God de Vader gemaakt heeft. Dat is een algemeen priesterschap en de waarheid daarvan zullen we ook moeten leren verstaan.

Het uitgroeien tot volwassenheid geeft vreugde en blijdschap omdat wij gaan zien dat de gekochten des Heren op eigen benen kunnen gaan staan. Zij zijn van afhankelijke kinderen, zelfstandige gelovigen geworden en weten waarover het gaat in (Ef. 04:13). Zij zijn op weg naar de volle kennis en de éénheid door het geloof in Jezus Christus. Dat is wat anders dan het met elkaar eens zijn over een bepaalde gedachte, of het er over eens zijn op een bepaalde manier samen te komen, of het als gemeente elkaar verdragen door dik en dun als zijnde een stukje van het lichaam van Christus. De tijd is daar dat wij persoonlijk weer zullen gaan handelen naar Zijn wil. Dan zijn wij als een boom die staat aan frisse waterstromen en dan zullen wij tezamen verblijd zijn om alles wat Hij door ons doet.

Als wij Hem de ruimte geven zal het goed gaan, dan zullen wetten en wetjes geleidelijk wegvallen, omdat de wet van Christus in ons dit mogelijk maakt. Indien deze dingen geschieden dan is het Mozes-tijdperk voorbij. Dan heeft Hij Zijn wetten in ons hart gelegd en die in ons verstand geschreven. Voorgangers, oudsten en alle andere kinderen Gods, zullen wij zo 1985 verder intrekken? In het geloof dat Hij dit jaar ons op machtige wijze verder brengen zal. Het is dan niet meer onze wil, maar dan zal Zijn wil geschieden tot verheerlijking van Zijn naam. Dan kunnen wij allen zeggen: Ja Heer, ‘ik’ wil dat ieder mens verlost en gezond is en dat ieder tot de grote waarheid komt die er is in Jezus Christus onze Heer.

God roept u om uit te trekken, uit het duister tot het licht. Koningen met Hem te worden, in het Rijk door Hem gesticht’

 

Vriéndschap in afhankelijkheid door Gert van de Kamp

“Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied. Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet: maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt” (Joh. 15:14-15).

Deze teksten staan in een hoofdstuk waarin heel duidelijk eenheid geïllustreerd wordt. Eenheid tussen Jezus en zijn vrienden, tussen Jezus en ons! U kent het beeld dan ook wel: “Ik ben de wijnstok en gij zijt de ranken”. De Heer gebruikt dit beeld om te laten zien dat Hij en zijn vrienden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tegen de gedachte van vandaag in, dat mensen vrij, zelfstandig, onafhankelijk moeten zijn, wordt hier bekend gemaakt: “Zonder Mij kun je niets doen”.

Volledige afhankelijkheid dus. Maar niet zomaar van iemand, maar van de Zoon van God. Waarom? Om zelf ook deel te hebben aan dat zoonschap. Om op die manier een doelmatig leven te leiden. Dit is geen negatieve afhankelijkheid, waar iemand wat tekort komt. Dit is afhankelijkheid in de positieve zin van het Woord. Afhankelijk zijn van Jezus is pure noodzaak om te kunnen leven.

Vriendschap met Jezus ontstaat op basis van zijn Woord. Omdat Hij ons alles bekend gemaakt heeft, laat Hij ons niet in het ongewisse. Het is een open relatie. We weten nu waar we aan toe zijn. We weten hoe de Vader is, wat zijn plan is met de wereld, met ons. Dat heeft Jezus ons verteld. In deze relatie is geen plaats voor geheimen. Er is sprake van een steeds dieper wordende relatie, waarin Jezus ons door zijn Woord steeds meer vervolmaakt. Er is vriendschap op gelijke voet, er is geen emancipatie nodig. Er is geen slaafse afhankelijkheid, want daar geldt: ‘Befehl ist Befehl’ en ‘er wordt voor je gedacht’.

In de relatie slaaf-heer is de dood te vinden. Een slaaf is namelijk niet meer dan een machine, een soort robot. Een vriend daarentegen vertelt je alles en je kunt blij zijn over wat er gebeurt.

Jezus is een vriend van ons. Dat mag je elke dag van je leven bewust ervaren. Hij staat naast je. Wat is er eigenlijk fijner om te zeggen: Heer, dank U wel dat U mijn vriend bent!

 

Op hoger grond (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Heer, plaats me in de koelte van Uw Koninkrijk,

Daar wil ik helen, daar wil ik me laven,

Daar zult U Uw beloften aan mij staven

en kan ‘k gebiedend zeggen: ‘boze machten, wijk!’

 

Ik wil U vragen, Heer: Doorlicht me met Uw Geest

en wijs me aan, wat ik nog af moet leggen:

Heer, ELKE steen, wilt U ’t me duidelijk zeggen,

 ‘k Wil met een vlekk’loos kleed U naad’ren op het feest!

 

Wanneer ik in die koelte rustig met U ga,

me elke dag, elk uur bewust ben, Vader,

Dat U mij maakt van hoorder ook een dader,

Dan juich ik: Heer, mijn God heb dank! halleluja!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 8 –

Het gezicht over de kandelaar

In het vierde hoofdstuk gaat het over de kandelaar. Dit gezicht heeft voor de profeet een bijzondere betekenis, hetgeen blijkt uit het feit dat het niet zoals de andere visioenen wordt ingeleid met: ik zag, of hij liet mij zien, of ik hief mijn ogen op en zag, maar hij vertelt uitdrukkelijk hoe de engel, de bode Gods, hem wekt, en hij vergelijkt dit met een gewekt worden uit de slaap. Blijkbaar waren er pauzes in het ontvangen van de nachtelijke openbaringen en het naderen van een nieuw beeld ervaart hij als een wakker geroepen worden.

Het beeld van de kandelaar doet ons denken aan het boek Leviticus, waar we een schitterende typering vinden: “En de Here sprak tot Mozes, zeggende: Gebied de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen zuivere gestoten olijfolie voor de luchter, om de lampen gedurig lijk aan te steken. Aaron zal die voor het aangezicht des Heren gedurig lijk toe richten, van de avond tot de morgen, buiten de voorhang van de getuigenis, in de tent der samenkomst; het is een eeuwige inzetting voor uw geslachten” (Lev. 24:01-03). Het accent valt op het duurzame: tot driemaal toe horen we het woord ‘gedurig lijk’ in de eerste vier verzen. Letterlijk zegt het tweede vers: om een duurzame lamp te verhogen, of te doen opgaan. Vers vier herhaalt de grondgedachte: Op de zuivere of reine kandelaar zal hij de lampen toe richten voor het aangezicht des Heren, duurzaam. Het slotwoord van de perikoop is opnieuw het geladen woord: duurzaam.

Van de avond tot de morgen

Die duurzaamheid wordt nader geconcretiseerd in de uitdrukking: van de avond tot. de morgen. Dat is de periode van de duisternis, als alle zonlicht de mens heeft verlaten. Zo ook: in de nacht van de geschiedenis zal aar de kandelaar zijn, de menora, de lichtdrager. Van de avond tot de morgen, van die avond tot die morgen, waar het eerste scheppingsverhaal over spreekt: er geschiedde avond en er geschiedde morgen, de avond van de inkeer en de verstilling, de morgen waarin God en mens opstaan om hun werk te doen. De avond van de Pésach en de morgen van Pasen, de avond waarin het lam werd geslacht en de morgen van de opstanding.

Van die avond tot die morgen, toen de leerlingen van de Meester zwoegden op het meer en Hij tot hen kwam in de vierde wake van de nacht, om als in een paasnacht sparend aan hen voorbij te gaan.

Van die avond tot die morgen, toen de leraar Israëls, Nicodemus, kwam om geleerd te worden vanuit de hemel, en hij vragen mocht stellen, zoals in de paasnacht het jongste kind de aloude vragen stelt, en de vader antwoordt; zo mocht de geleerde, van wie altijd maar weer werd verwacht dat hij antwoorden had, en wie had hem ooit onderwezen? zo mocht hij kind worden, kind aan de pèsachtafel, eenvoudig vragend kind, kind dat eindelijk vraag mag worden, kind dat eindelijk antwoord vindt. En op hetzelfde moment dat hij wanhopig (want hoe zou dat ooit mogelijk zijn? De geschiedenis is immers onherhaalbaar?) vraagt: Hoe kan een mens opnieuw de moederschoot ingaan als hij oud geworden is (en wat kan een mens oud zijn door alle pijn en moeite en het kennen van eigen niet op te heffen tekort) ? – op datzelfde moment is hij nu juist bezig datgene te doen waaraan hij wanhoopt: al vragende wordt hij kind en gaat hij de moederschoot  in die hij voor altijd achter zich-gesloten dacht. Van die avond tot die morgen is er voor die oude man tijd, volop tijd, om een droom te dromen, zoals dat voor de ouden voorzegt is, en hij zal ervaren dat voor hem de aloude pèsachvraag beantwoord wordt: Waarom is deze nacht anders dan alle andere nachten?

De kandelaar en de toonbroden

Van die avond tot die morgen mag hij daar zitten in het licht van de kandelaar, en hem wordt het brood getoond. Zo sluit het in Leviticus op elkaar aan: de kandelaar en de toonbroden. Want we moeten niet vergeten de Nicodemus in de paasnacht kwam, want het gaat over ‘zijn tekenen, die Hij deed’, op het Pascha, op het feest (Joh. 02:23) en daarnaar vraagt hij: niemand kan deze tekenen doen die Gij doet.

Zo is er meer tussen avond en morgen dan men vermoedt; er geschiedt heil van de avond tot de morgen, er is een weg van dood naar opstanding, er is een weg door het donker naar het licht, er is een terugkeer van een mens naar de moederschoot, er is een sparend voorbijgaan in de nacht.

Zo ontvangt Zacharia zijn gezichten tussen avond en morgen en dan, juist dan is daar de kandelaar, en als een kind is de paasnacht mag hij vragen stellen; daarom is het ook geen schande als hij zegt: “Mijn heer, wat zijn deze dingen? En de bode zei: Weet gij niet wat deze dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn heer”. En in het gedeelte vanaf vers elf opnieuw dit vragen, en ’ erkennen van eigen onkunde. Deze houding past hem, zo mag Zacharia zijn als een Nicodemus, als een pèsachkind, zijn naam betekent tenslotte: de HERE heeft gedacht, en in verband met het Pascha wordt gezegd: “Deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis” (Ex. 12:14) .

Het symbool van de ogen des Heren

Wat moet er verlicht worden? Er is sprake van zeven lampen met elk zeven pijpen, of buizen: dus komen we op zeven maal zeven lichtpunten, een volkomenheid van licht. We vinden hier het symbool van de ogen des Heren, zoals het tiende vers vermeldt: de zeven zijn de ogen des Heren, die het ganse land doortrekken (Statenvertaling), of de ganse aarde doorlopen (NBG). Nu moeten we erop letten dat in het Hebreeuws de uitdrukking ‘ de gehele aarde’ het slot vormt van de tekst; er staat dus: die rondtrekken in al de aarde. Al de aarde, daar valt derhalve het zwaarste accent op, dat klinkt door als de woorden van de tekst zijn weggestorven.

Aarde en land is in het Hebreeuws hetzelfde woord; het land staat model voor de aarde; het beloofde land is in dezen de beloofde aarde. Vers 14 eindigt eveneens met de woorden: al de aarde. Dat is het slotakkoord van het hele hoofdstuk. Nu dienen we te bedenken: hier is niet de gebruikelijke vorm voor Here: Adonai, gebezigd, maar een kortere vorm: Adon. Deze kunnen we wellicht het best weergeven met: Meester. God is de Meester van al de aarde.

De Adon van al de aarde

Doordat deze titel van God de afsluiting vormt van dit gezicht, komt het onderhavige beeld in bepaald verband te staan. De uitdrukking komt nog een keer bij Zacharia voor, namelijk in hoofdstuk 6, waar van de paarden vertelt wordt dat ze hun standplaatsen hebben bij de Here (Adon, Meester) van al de aarde (vers 5). Nu zijn er nog enkele plaatsen waar we deze vrij zeldzame omschrijving aantreffen; dat is bij de profeet Micha: “Gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun rechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun vermogen aan de Here (Meester) van al de aarde” (Micha 04:13). De term: in de ban doen, herinnert aan de dagen van Jozua, toen het volk het land binnengingen Jericho met al zijn schatten gebannen moest worden, dat wil zeggen: gewijd aan de Here.

We noemen nog een tekst: (Ps. 097:005) zegt: “De bergen versmelten als was voor het aanschijn des Heren, voor het aanschijn van de Here (de Meester) van al de aarde. Hier bevinden we ons in één van de Koningspsalmen, waar het eindtijd-koningschap van de Allerhoogste wordt bezongen (zie bijvoorbeeld vers 9: “Want Gij, Here, zijt de Allerhoogste over al de aarde”).

We vestigen de aandacht op nog een andere psalmtekst, waar we eveneens de naam Adon aantreffen: “Gij aarde, beef voor het aangezicht des Heren: beef voor het aangezicht van de Adon, van de Meester”, zo horen we in (Ps. 114:007). Weer worden hier de titel Adon en de aarde op elkaar betrokken. De aarde wordt opgeroepen, haar Meester te erkennen en te herkennen. Nu zet deze psalm dat appèl in een bepaald verband, namelijk de uittocht van Israël uit het land der benauwdheid en de intocht in het land der belofte: “de zee zag het en vluchtte, de Jordaan wendde zich achterwaarts” (vers 3). De doortocht door de zee en de doortocht door de Jordaan worden hier in één adem genoemd. Zo betoont God zich de Meester van al de aarde.

Het herstel van Gods eigendomsrecht

En hiermee komen we terecht bij dat magistrale gebeuren in het boek Jozua, waar de zonen Israëls de beslissende grens overtrekken: de rivier de Jordaan. En dan staat er in (Joz. 03:11): “Ziet, de ark des verbonds van de Here (Meester) van al de aarde trekt voor u over, de Jordaan in. Hieraan zullen zij weten dat de levende God in hun midden is en de vijanden voor hen uit verdrijven zal”. En dan klinkt het in het dertiende vers nogmaals: “De priesters die de ark van de HERE, de Here (Meester) van al de aarde, dragen”. De zee en de Jordaan vertegenwoordigen de ganse aarde, die betrokken raakt bij hetgeen God verricht ten behoeve van zijn volk.

Zo heeft de naam ‘Meester van al de aarde’ zijn wortels in de geschiedenis van het beërven van het nieuwe land, de nieuwe aarde. We zouden in dit verband ook nog kunnen denken aan de uitspraak van Jesaja: “God der ganse aarde zal Hij genoemd worden” (letterlijk: God van al de aarde zal Hij geroepen worden, (Jes. 54:05). Als we de gedachte samenvatten, komen we tot de slotsom: Meester der ganse aarde, dat heeft te maken met het herstel van het eigendomsrecht Gods. Juist waar de aarde in verkeerde handen is, in de handen van de Kanaänieten (Jozua 3) , in de handen van Babel (Jesaja 54), onrechtmatig bezit (Micha), kortom in de greep van grote machten (wie zijt gij, grote berg? (Zach. 04:07), juist daar moet de naam uitgeroepen worden: Meester van al de aarde.

De twee zonen van de olie

Nu is er sprake van twee olijfbomen, in het derde vers, en zij keren in het elfde vers terug. In vers 3 horen we dat ze zijn boven de kandelaar, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. In vers 14 wordt deze gedachte als volgt toegepast: “Zij zijn de twee gezalfden (letterlijk de twee zonen van de olie) die voor de Here der ganse aarde staan”. Hier staat exact: staande boven de Meester van al de aarde. Ze zijn niet gesitueerd voor Hem, maar boven. Hem. Boven iemand staan is een vaste term voor de houding van een ondergeschikte: de heer zit en de dienaar staat, vandaar dat de dienaar zich, strikt genomen, boven zijn heer bevindt. De beide gezalfden zijn derhalve knechten van God, speciaal in zijn ambt als Meester van de aarde. Eén staat aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde; dit vernemen we tweemaal, in het derde en het elfde vers.

Dit doet ons denken aan de moeder van de zonen van Zebedeüs, die tot Jezus kwam met het verzoek: “Zeg dat deze mijn twee zonen mogen zitten, één aan uw rechterzijde en één aan uw linkerzijde in uw koninkrijk”, waarop de Meester verklaart: “Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, dien het bereid is door mijn Vader” (Matt. 20:21-23). Zij zijn de uitvoerders van Gods raad. Met de twee gezalfden zijn bedoeld Jozua en Zerubbabel, het priesterschap en het koningschap.

Wie is werkelijk gezalfd?

Wanneer we horen van olijfbomen, dan worden we herinnerd aan het beeld uit Psalm 52, waar David  profetisch over zichzelf zegt: ‘Maar ik ben als een groenende olijfboom in het huis van God” . David spreekt dit uit in een intense strijdsituatie, als aan alle kanten zijn leven bedreigd wordt. Dan getuigt hij van de innerlijke zalving, die hem niet ontroofd kan worden. Deze olie is onaantastbaar. Wat beroemt gij u op het kwade, gij geweldige? zo vraagt David zijn tegenstander, en zelf verklaart hij dat hij zijn knecht niet zoekt in geweld, maar in vertrouwen: ik vertrouw op Gods goedertierenheid. Evenzo staat in Zacharia 4 de olie van de Geest tegenover de kracht en het geweld van de vijand.

Als we willen zien wat een gezalfde in wezen is, dat? zullen we onze blik richten op Jezus; gezalfde zijn,, dat bemerken we bij Hem, dat houdt in dat een mens zich werkelijk volstrekt ter beschikking stelt. Het is zeer beslist geen pretentie; wat dat betreft kunnen we leren van Jezus want Hij verbood ten strengste tegen iemand tijdens zijn leven op aarde te zeggen dat Hij de Christus, de gezalfde was. We kunnen ons nooit op enige wijze laten voorstaan op onze zalving; we worden gezalfd tot dienstbetoon en niet tot een status. Alleen wie beschikbaar wil zijn voor God en voor zijn broeder, zal een gezalfde kunnen zijn. Hij zal zijn net als David, die te midden van druk en weerstand toch beschikbaar bleef; hij zal zijn als Jezus, die altijd één doel voor ogen hield: niet dat men Hem koning zou maken; dat ontweek Hij juist; maar zijn ene doel was: beschikbaarheid.

De voltooiing van het huis Gods

“Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte” (Zach. 04:07). “Hij zal de gevelsteen doen uitgaan” , of de hoofdsteen; dat wil zeggen: de tempel komt gereed in zijn dagen. Dan vervolgt het NBG: “onder het gejubel: heil, heil zij hem!” Genade, genade, staat er. Daar blijkt zonneklaar: van het begin tot het eind is de bouw van het godshuis een zaak van genade. De hoofdsteen is de sluitsteen; Rudolph merkt op dat de weergave met gevelsteen onjuist is omdat een tempel geen gevel heeft maar een plat dak. De bouwlieden laten een plek vrij waar Zerubbabel als leider van het hele project de laatste steen mag invoegen.

Vers 9 haakt daarop in en vertelt over de handen van Zerubbabel: “zijn handen hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien” . Hier wordt een vrij zeldzaam woord gebruikt voor voltooien, een term die eigenlijk betekent: afsnijden, beëindigen. Zoals men een draad afsnijdt wanneer men klaar is met weven.

“Want wie veracht de dag der kleine dingen?” (vers 10). Dan vervolgt het NBG: “Zij zullen zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel” . Het is ‘échter hoogst onwaarschijnlijk dat de opperste regeringsbeambte persoonlijk met het paslood rondgaat om te controleren of de muren wel recht staan. Er staat eigenlijk: ze zullen zich verheugen als ze de steen der afzondering, de steen der uitzondering, de steen der scheiding zien. Bedoeld moet zijn dezelfde steen waar vers 7 over sprak: de sluitsteen, hier genoemd de afgezonderde steen, die reeds apart gelegd was om voor dat doel gebruikt te worden.

De sluitsteen van de ware tempel

Wellicht is er nog een diepere zin gelegen in de uitdrukking: steen der afzondering. Dit is de sluitsteen en we weten dat de sluitsteen van de ware tempel is: Jezus. Hij is ook de steen der afzondering of der onderscheiding, want juist door Hem is dit huis onderscheiden van alle andere tempels. Er zijn tempels in menigte, maar het waarmerk van het ware godshuis is: “Jezus, de nieuwe mens. Zonder Hem is elke tempel, hoe kunstig en schoon ook, niet meer dan een stuk religie, een monument. Alleen waar Hij de sluitsteen is, daar is sprake van een godshuis in de ware zin des woords. En dan bedoel ik niet: waar Hij voorkomt in de geloofsbelijdenis of waar wij menen het volle evangelie te bezitten, maar daar waar het mens-zijn van Jezus aanwezig is in mensen. Dat wil zeggen: het mens-zijn in ontferming, in betrouwbaarheid. De steen der afzondering is in wezen het nieuwe mens-zijn, de nieuwe ‘adam’, de barmhartigheid. Daarin onderscheidt het huis Gods zich van alle andere bouwwerken.

Dat lijkt voor het oog van de machthebbers een dag van kleine dingen; een dag waarop ontferming wordt betoond, een dag waarop een mens wordt opgericht. Maar wat in de ogen van machtigen klein is, dat is groot voor God.

Gods grote geheim

Let op het contrast: grote berg – kleine dingen. En daartussen staat tot tweemaal toe het woord ‘genade’. De genade scheidt ons van de grote berg, en brengt ons in de dag der kleine dingen. Genade doet de grote berg verbleken; vaak zijn we nog zo onder de indruk van wat iedereen groot noemt, en we zien niet de Meester van de ganse aarde, die zo meesterlijk groot is in de kleine dingen.

Wie weet er nog van genade? Genade, dat is de moeder die zich over je heen buigt; genade, dat is dat een mens uit de ongenade wordt weggerukt, door een God die het niet laat bij wat het is. Genade is een God die kan huilen om een mens die niet meer weet wie hij is. Genade is een God die niet zal rusten voordat Hij zijn eenzaam mensenkind heeft- thuisgebracht. Genade is een God die het kleine niet veracht, maar die zegt met de woorden van Zacharia 13: Ik zal mijn hand tot de kleinen wenden (Zach. 13:07, Statenvertaling). Genade is Gods geheim in een genadeloze wereld. Wie haar herkent, is diep verrast: hij had nooit geweten dat hij daarvoor gemaakt was.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Bij het verschijnen van dit nummer is 1985 al weer enkele weken ‘oud’. De tijd gaat snel en het leven is, zoals Jacobus schrijft, een damp die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt.. . Daarbij doelt Jacobus uiteraard op het tijdelijke, vergankelijke leven, wat we in een lichaam van vlees en bloed doorbrengen. Als kinderen Gods weten wij echter dat er een ander, onvergankelijk, verheerlijkt lichaam voor in de plaats zal komen. Het ’tijdelijke leven’, waar wij nu nog mee te maken hebben, vormt echter reeds een onderdeel van het nieuwe, eeuwige leven wat wij door geloof in Jezus Christus hebben ontvangen. Wij behoren ons bewust te zijn dat in dit leven grote beslissingen vallen. Dat begon met het aanvaarden van Christus. Daarbij werden we vanuit het rijk der duisternis overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Maar bij die ene beslissing is het – als het goed is – niet gebleven.

Telkens weer worden we voor de keuze gesteld of we het nieuwe leven van Christus ook verder in ons leven gestalte willen geven. Daar wordt gehoorzaamheid voor gevraagd, dat wil zeggen de bereidheid geestelijk te groeien, zodat we ons als stabiele, volwassen christenen gaan openbaren.

De opdracht van “Levend Geloof” daarbij is ‘geestelijk voedsel’ aan te dragen, zodat wij niet stil blijven staan in ons geestelijk denken en leven, maar geactiveerd en gestimuleerd worden ons volledig in te zetten in dienst van Gods Koninkrijk. Geïnspireerd door Gods Woord en Geest hebben wij ook in 1985 weer véél stof tot schrijven! Hoe kan het ook anders met zo’n rijke boodschap! Wij willen doorgaan, ‘in goed gerucht en kwaad gerucht’, de boodschap van het Koninkrijk Gods te verwoorden in een voor iedereen begrijpelijke taal, daarbij rekenen wij vooral ook op de voorbede en steun van onze lezers en lezeressen! Want wie op compromisloze wijze de volle boodschap doorgeeft, zoals wij dat doen via “Levend Geloof”, heeft te maken met felle tegenstand uit het rijk der duisternis. Dit ontmoedigt ons echter niet, maar veroorzaakt juist dat wij op effectieve wijze onze geestelijke wapenen kunnen hanteren! En deze wapenen zijn, zoals Paulus zegt in 2 Korinthiërs 10, niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken!

 

Brieven door de redactie

Immanuel, God met ons

Broeder G. v. d. H, te Bilthoven reageerde op het artikel “Immanuel: God met ons” in “Levend Geloof” van december, speciaal op de bijgeplaat­ste tekening. Het deed hem denken aan een schilderij van Rembrandt waar ook een verkeerde voorstelling van zaken wordt gegeven: “Deze grote schildert hem als iemand, die besprenkeld wordt. Toen ik de conser­vator van het Utrechts museum schriftelijk vroeg hoe het komt, dat bijna altijd de doop verkeerd wordt gepenseeld, deelde hij mede dat de schilders op hun doeken de opvat­tingen van hun kerk (de R.K.) weergaven. Daarom ziet men Jezus altijd in het water staan en wordt zijn hoofd besprenkeld met wat druppels water, zoals de reformatorische kerken deze van Rome hebben overgenomen. Men dient daarom te spreken van Johannes de Besprenkelaar. Toch heb ik eens een stuk gezien van een schilder, die de Bijbel goed gelezen had, want hij gaf deze gebeurtenis weer, zoals de evangelis­ten het hebben opgete­kend. Maar ook het Avondmaal wordt onjuist weergegeven. Zelfs op het beroemde schilderstuk van Leo da Vinci zit de Heiland met Zijn jongeren aan een lange tafel, maar de Bijbel vertelt dat men aanlag.

In standbeelden en op het doek worden Bijbelse per­sonen en zogenaamde Roomse heiligen afgebeeld met een stralenkrans om het hoofd.

Zo viel mij bij het lezen van uw mooie artikel over Immanuel op, dat het kindeke Jezus licht uitstraalt. Hij was inderdaad een “licht tot verlichting der heidenen, maar dit zag men niet aan zijn uiterlijke verschijning. De profeet zegt zelfs, dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had. Maria heeft ook een soort stralenkrans, terwijl Jozef wordt afgebeeld als een oude man. Met de engelenkopjes is het één stuk fantasie. Trouwens dat zijn de meeste schilderijen. Niemand weet hoe Bijbelse figuren er uitza­gen, want er zijn ons geen afbeeldingen nagela­ten. Jammer, dat ook de naam Immanuel, die onder het plaatje staat, verkeerd is gespeld. (Een druk­fout – red.). Het is maar goed dat u de naam Immanuel hebt beschreven als de naam boven alle naam. In die naam zal alle knie in hemel en op aarde zich buigen. We zien hier al weer dat de geestelijke werkelijkheid niet is uit te beelden. U kunt zich nu wel voorstellen waarom ik op dit plaatje ben inge­gaan, hoewel ik met de uitbeelding, door uw weer­gegeven, volkomen instem” .

Naschrift redactie

 – Ter onderbreking van de vele bladzijden gedrukte tekst, plaatsen wij bij de verschillende artikelen zo nu en dan tekeningen die verband houden met het onderwerp. Omdat wij niet geïmponeerd zijn door al­lerlei abstracte tekeningen van deze tijd, lopen we natuurlijk het risico dat bij de ‘oude’ tekeningen die wij gebruiken, soms een geromantiseerde voor­stelling van zaken wordt gegeven. Dat was ook bij de kersttekening in het decembernummer het geval, hoewel de ‘stralenkransen’ rondom de hoofden van Jozef en Maria reeds wa­ren weggewerkt. We zijn het met de briefschrijver eens dat geestelijke werkelijkheden niet zijn uit te beelden. Overigens kan­nen ‘Bijbelse illustraties’ ook duidelijk een functie vervullen bij het overbren­gen van de boodschap, zoals dat ook bij film, to­neel, muziek, etc. het ge­val kan zijn, mits de waarheid van de Bijbelse boodschap niet wordt aan­getast .

Aangesproken door “De volledige mens” Broeder P. v. d. M. te Neitersen (West- Duits­land) schreef: “Van een broeder uit Holland kreeg ik enige exemplaren van “Levend Geloof”, dat is reeds meer dan een jaar geleden. Vanmiddag zocht ik naar een geschrift en kreeg deze bladen in han­den (4 stuks van ’81 en ’82). Ik las wat broeder Goverts over geest, ziel en lichaam schreef, het heeft me zeer aangespro­ken. Is het mogelijk het boekje “De volledige mens” te ontvangen? Tevens wil­de ik me een jaar abonne­ren op “Levend Geloof”, wanneer dit mogelijk is voor iemand die in Duits­land woont. Ik woon meer dan 4 jaar hier, was in Holland lid van een onaf­hankelijke Baptistenge­meente en ging later naar de-Volle Evangelie gemeenten te Nieuwegein en Culemborg. Hier ben ik lid van een Freikirchliche ge­meente in Wölmersen, waar ook het Missionshaus “Neues Leben” van Anton Schulte staat” .

Dankbaar voor “Levend geloof”

Zuster J, R, G. te Utrecht schreef o.a.: “Donderdagavond heb ik voor een broeder uit Amersfoort een geschenkabonnement besteld. Bovendien heb ik voor mezelf een tweede abonnement genomen om te kunnen uitlenen. Vergis ik me?, maar ik vind ’t blad steeds fijner worden, ’t Artikel over Mozes was hier en daar voor mij een openbaring, maar ook het artikel van Jan W. Companjen, waarin ik zelfs enkele zinnen met m’n ge­le stift bewerkt heb. Maar eigenlijk moet ik geen namen noemen, want ik vond, alle artikelen heerlijk.

‘k Heb de Heer extra ge­dankt dat ik zo’n fijn blad mag lezen. Nu wilde ik voor m’n vriendin-buur­vrouw, die ook een Geest- vervuld kind van God is en ook tot de gemeente Amersfoort behoort, een geschenkabonnement ge­ven”.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 9 –

De geest der gebeden

De profeet Zacharia profeteert in hoofdstuk 12 over de eindtijd en spreekt dan van ’te dien dage, dat is ‘de dag des Heren’. “Te dien dage zal ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem oprukken. Doch Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden” (Zach. 12:09-10a, Statenvertaling). Zacharia noemt de Heilige Geest de Geest der gebeden. De engel (Openb. 08:03) neemt vuur van het (brandoffer- )altaar en brengt dit met het reukwerk op het gouden altaar waar het in rook opgaat voor het aangezicht van God (Ex. 30:01-10; Ex. 30:34-38).

In het Oude Verbond was het volk buiten in gebed als het reukwerk voor de priester werd gebracht voor het heilige der heiligen in de tempel. “En de gehele volksmenigte was buiten in gebed op het uur van het reukoffer” (Luc. 01:10). In (Openb. 08:03) gebruikt Johannes dit beeld om te omschrijven wat hij gezien heeft in het hemelse heiligdom. Het reukwerk is dan het beeld van de gebeden van alle heiligen en het vuur is het beeld van de Heilige Geest: ‘de Geest der gebeden’. Alleen door de Heilige Geest kan een volk lofprijzing en aanbidding brengen in geest en in waarheid. Dit zal  aanbidding zijn met het verstand maar ook zeer zeker met de Geest: in tongentaal. Paulus zegt immers: “Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lof zingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” (1 Kor. 14:15).

De late regen

Opnieuw gaat de engel naar het altaar en nu wordt de geest der genade en der gebeden uitgestort op aarde (Openb. 08:05). Zo wordt de ‘late regen’ uitgestort op de gelovigen op aarde vanuit het hemelse heiligdom. “Ik zal voor het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der’ gebeden”. Dit is niet plaatsgebonden, maar wereldwijd. Het is een tijd die aangebroken is in het heilsplan van God. “Vraagt van de Here regen ten tijde van de laten regen” (Zach. 10:01) . Het is een geestelijke gebeurtenis. Ik wil nogmaals opmerken dat er in de hemel niet ergens een altaar staat, maar dit is een beeld van Jezus Christus. Ook is er geen vuur maar dit is het beeld van de Heilige Geest.

Jezus Christus is de doper met de Heilige Geest. Hij heeft van de Vader hierover de beschikking gekregen. Petrus zegt dat Ook in (Hand. 02:33): “Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader heeft ontvangen, heeft Hij dit uitgestort, wat Gij ziet en hoort”. Als Jezus tot Johannes de Doper komt om gedoopt te worden, dan spreekt Johannes profetisch over dit moment in (Openb. 08:05) als hij zegt: “Ik doop u met water tot bekering, maar Hij (Jezus Christus) die na mij komt, die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur” (Matt. 03:12; Luc. 03:16). Nog enkele teksten in dit verband: “Hij zal u dopen met de vroege regen en met de late regen op de juiste tijd” (Jer. 05:24; Jak. 05:17). “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met kracht” (Hand. 06:05a-08). “Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met de gerechtigheid, de heerlijkheid en de heiligheid van God” (Jes. 60:01-02) .

Jezus zelf spreekt ook over deze twee dimensies van de doop in de Heilige Geest. In (Luc. 24:49a) zegt Hij:  “En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” . Dat is de Heilige Geest ontvangen als de leraar ter gerechtigheid (Joël 02:23) bij de doop in de Heilige Geest. En in (Joël 02:24) zegt Joël: “Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft”. En Jezus zegt: “Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij ‘bekleed’ wordt met kracht uit de hoge” (Luc. 24:49b) . Ook van Jezus staat geschreven, dat Hij door God met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was (Hand. 10:38) .

Een volk tot alle goed werk toegerust

Op vele plaatsen is er door de profeten over gesproken als over een vreugdevolle gebeurtenis. Zonder late regen is er geen oogst! Een nieuwe tijd is aangebroken want Gods volk wordt aangedaan met de kracht van de Heilige Geest. Het is de tijd waarvan geschreven staat, dat God zal opstaan tot de strijd. “God staat op, zijn vijanden worden verstrooid, zijn haters vluchten voor zijn aangezicht” (Ps. 068:002). God staat op in een volk dat Hem volkomen is toegewijd. Een volk dat zich heeft laten reinigen door Jezus Christus, dat een rein hart heeft, dat onwankelbaar en trouw is, dat de strijd geleerd heeft in eigen leven en volhard heeft tot het einde. Een volk dat geen valse profeten en valse Christussen is na gelopen, die grote wonderen en tekenen doen om zo van de problemen af te komen (Matt. 24:23-26) . Een volk waar de kracht Gods aan toevertrouwd kan worden omdat de vrucht van de Geest tot rijpheid is gekomen in hun leven (Gal. 05:22; 1 Kor. 13:04-07; Matt. 21:43) .

In geweldige bewoordingen wordt dit moment van de geboorte van de eerste zonen beschreven. Jezus zelf zegt: “Want gelijk de bliksem flitst en van de ene kant des Hemels tot de andere kant licht; zo zal de Zoon des mensen wezen op Zijn dag” (Luc. 17:24; Matt. 24:27) . Paulus zegt in (2 Thess. 01:10) dat Hij op die dag verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in allen, die tot geloof gekomen zijn. De psalmist Asaf zegt in (Ps. 050:001-002: “De God der góden, de Here, spreekt en roept de aarde, vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat”.

De stilte is verbroken en God gaat spreken en Hij roept tot de aarde; vandaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat. De vraag is: Wie zal Zijn mond zijn? Wie zal roepen? Wie zal de vreugdebode zijn? Het antwoord geeft vers 2: “Uit Sion (de gemeente) de volkomen schoonheid, verschijnt God in lichtglans” . Vanuit de gemeente treedt de heerlijkheid Gods als een lichtglans naar buiten. En dan vervolgt Asaf in vers 4 tot en met 6: “Hij nodigt de hemelen, daarboven, en de aarde, om zijn volk te richten: Breng Mij mijn getrouwen bijeen, die door offers het verbond met Mij sloten! En de hemelen verkondigen zijn gerechtigheid; want God begint met het gericht” (Canisius-vertaling) .

God gaat spreken vanuit Zijn heiligdom

De tijd is gekomen dat God gaat spreken als rechter over hemel en aarde. In (Joël 03:16) staat: “En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit Jeruzalem,

zodat hemel en aarde beven” (zie ook Amos 01:02). In (Openb. 08:05 zien we dat de late regen vergezeld gaat met           ‘stemmen, donderslagen, bliksemen  en

aardbevingen’. Ook in Samuel lezen we van donderslagen bij het vallen van de late regen (1 Sam. 12:17) en in (Zach. 10:01 over bliksemschichten (zie ook Ps. 135:007; Jer. 10:13; Jer. 51:16). En in (Joël 03:16) lezen we over het beven van hemel en aarde als God gaat spreken.

De donderslagen zijn beeld van het spreken van God over belangrijke zaken op belangrijke momenten. Het zijn proclamaties die in de hemel klinken en hun weerslag en uitwerking hebben op aarde. In Psalm 29 beschrijft David de kracht van Gods stem in de donder (zie ook Job 37:05).

Eén van de belangrijkste momenten van Gods spreken is ongetwijfeld geweest op de berg Sinaï’, bij het uitspreken van de tien geboden. Als God daar gesproken heeft dan lezen we in (Ex. 20:18a): “En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg”.

In Johannes 12 zien wij ook zo’n belangrijk moment in het leven van Jezus Christus. Het is in verband met zijn lijden en sterven. Jezus zegt dan: “Vader, verheerlijk Uw naam!” En dan gaat God spreken: “Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nogmaals verheerlijken!” (Joh. 12:28b). “De schare dan, die daar stond en toehoorde, zeide, dat er een donderslag geweest was; anderen zeiden: Een engel heeft tót Hem gesproken” (Joh. 12:29). Dat spreken van God had zulke verstrekkende gevolgen, dat Jezus kon zeggen: “Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden” (Joh. 08:31). In (Openb. 04:05) lezen we ook dat stemmen en donderslagen en bliksemstralen uitgaan van de troon van God. (zie ook Openb. 11:19;  Openb. 16:18).

De engelen die Zijn woord volvoeren

De donder zien we steeds vergezeld van bliksemschichten en bliksemstralen. De bliksemschichten zijn beeld van de heilige engelen die Gods woord volvoeren. “Looft de Here, gij zijn engelen, gij krachtige helden, die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn stem” (Ps. 103:020). In het roepingsvisioen van Ezechiël ziet hij de engelen als bliksemschichten: “De wezens snelden heen en weer als bliksemschichten” (Ez. 01:14) . En in (Openb. 05:05 zien we dat de engelen (bliksemstralen) uitgaan van Gods troon. Altijd zijn de engelen de volvoerders geweest van Gods woord. In de brandende braamstruik is de engel des Heren en als hij dan spreekt dan komt ‘de stem van de Here’ tot Mozes (Ex. 03:01-10) . En al de woorden, geboden, verboden onderwijzing, – ‘levende woorden’ – zijn door middel van de engel des Heren tot Mozes gesproken (Hand. 07:38).

Ook in de eindtijd zijn de engelen zeer actief en ze volbrengen nu ook het woord van God wat door de ‘zonen’ wordt uitgesproken. Ze volbrachten zo ook de woorden van ‘de Zoon’ Jezus Christus. Zij waren Zijn dienaren. De schrijver van de Hebreeënbrief zegt dat God nu, in het laatst der dagen, tot ons gesproken heeft in de Zoon (Heb. 01:01). De Zoon Jezus Christus heeft echter nooit uit zichzelf gesproken, maar Hij heeft gesproken al wat Hij van de Vader hoorde (Joh. 12:49-50). Het spreken van de Zoon is het spreken van de Vader en wordt door de heilige engelen volvoert. In de eindtijd is de Zoon echter niet meer alleen maar een leger van zonen trekt met Hem uit. “En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen” (Openb. 19:14) . En deze zonen spreken nu ook, zoals de Zoon spreekt en zoals de Vader spreekt. Donderslagen en stemmen!

De Heilige engelen dienen de eerstgeborene

Dan staat er zo bijzonder mooi in (Heb. 01:06): “En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen”. Er is hier sprake van ‘wederom’, dat wil zeggen: nogmaals, opnieuw! De eerstgeborene is nu niet alleen Jezus Christus, maar het zijn ook de zonen die uit de gemeente geboren zijn en worden. Alle engelen zullen de eerstgeborene huldigen, wat ook betekent ‘eren’, ‘erkennen’, ‘dienen’. (Dan. 12:01 spreekt ook van deze dienende functie van de engelen als hij zegt: “Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat”. Openbaring 12, waarin de geboorte van de eerste zonen beschreven wordt, geeft nog duidelijker aan wat dan de taak van Michaël en zijn engelen is: “En er kwam oorlog in de hemel, Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog” (Openb. 12:07) . De engelen zullen zo de zonen Gods terzijde staan in de oorlog tegen de duivel en zijn machten. De woorden die wij spreken in de zichtbare wereld zullen door de heilige engelen in de onzichtbare wereld gerealiseerd worden. Ieder gebod, ieder bevel, uitgesproken door een zoon Gods, zal door de heilige engelen volvoerd worden, zoals wij dat zien in het leven van Jezus Christus en de apostelen toen ze door Jezus uitgezonden werden (Matt. 10:01; Mark. 03:14-15; Luc. 10:17) en na de eerste Pinksterdag, wat we later weer zien wegebben.

Nu al mogen we dit ervaren, als wij ons sprekende in nieuwe tongen, tegen de machten der duisternis keren. Wij weten nu nog niet altijd wat wij moeten bidden of uitspreken, maar dan komt de heilige Geest ons te hulp (Rom. 08:26). De Heer wil ons zo bekwamen en vertrouwd maken met de machten en krachten en wetmatigheden in de geestelijke wereld en de kracht van het zwaard des Geestes. Meer en meer gaat de Heer ons leren dat de wapenrusting in Efeziërs 6 niet alleen belangrijk is voor onze persoonlijke strijd, maar veel meer nog in de oorlog tegen “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:10-12) .

Hemel en aarde beven

Het uitstorten van de Heilige Geest (de late regen) en de geboorte van de eerste zonen luidt een geheel nieuwe tijd in. God spreekt, er komt oorlog in de hemel, en wat nog nooit gebeurd is, mensen nemen hun plaats in op de troon. De geestelijke wereld wordt tot op de grondvesten geschud! Daarom lezen we ook in (Openb. 08:05) over aardbeving. In de grondtekst staat alleen ‘beving’. De machten der duisternis hebben zich echter zo met de mensen verbonden dat deze beving ook grote gevolgen heeft voor de mensen op aarde. Haggai’ profeteert: “Want zo zegt de Here der heerscharen: Een ogenblik nog, een korte wijle, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen. Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de Here der heerscharen. toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn’ dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen” (Hag. 02:07-10) .

Het rijk der duisternis, en een ieder die er mee verbonden is, beeft van angst en schrik voor de heerlijkheid die zich openbaart in de gemeente van Jezus Christus. Wij kunnen deze tijd vergelijken met de tijd op en na de eerste Pinksterdag als de heerlijkheid van God zich openbaart in de eerste gemeente. Petrus zegt: ‘dit is het’ en dan citeert hij de profeet Joel (Hand. 02:14-21) . Voor het rijk der duisternis en voor de vrome, religieuze wereld is dit een enorme schok. Jezus van Nazareth zijn ze kwijt, de rust was weer gekeerd. Ze konden zich weer helemaal met hun eigen godsdienst bezig houden. Spoedig zou iedereen vergeten zijn wat er gebeurd was… En dan ineens, volkomen onverwachts, uit de hemel geruis als van een hevige storm (Hand. 02:02, Leidse vertaling) Tongen als van vuur, vervulling met de heilige Geest, spreken van de grote daden Gods, in menigerlei talen zoals de Geest het gaf uit te spreken (Hand. 02:01-04) .

Zo wordt het rijk der duisternis en de godsdienstige wereld tot op haar grondvesten geschud. Niet meer één Jezus van Nazareth, maar 120! En de heilige Geest werkt in de harten van de toehoorders en de Heer werkt mee met wonderen en tekenen en bevestigt zo dit evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Zo wordt het beste van Israël – het zilver en het goud – (Hagg. 02:09) binnengebracht in het Koninkrijk Gods, het hemelse Jeruzalem. Zo is de gemeente de plaats geworden waar God zijn heil openbaart. “Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft” (Joël 02:32b).

De heerlijkheid van de eindtijdgemeente

Ook nu treedt de heerlijkheid Gods naar buiten, vanuit de gemeente. Op een machtige wijze zal het evangelie, waarvan Jezus zelf gezegd heeft: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Matt. 24:14), verkondigd worden door evangelisten en apostelen, terwijl de Heer zal meewerken met wonderen en tekenen om het te bevestigen (Mark. 16:20) . De heilige Geest zal weer machtig werken en de gehele aarde doorlopen om harten te zoeken die geheel naar God uitgaan (Zach. 04:10; Openb. 04:05; Openb. 05:06; 2 Kron. 16:09). Nu zullen de kostbaarheden van alle volken binnen gebracht worden (Hagg. 02:08) en de gemeente zal de plaats van heil zijn voor alle volken (Hagg. 02:10b). Wij hoeven niet met jaloerse blikken te kijken naar de eerste gemeente in de tijd van Handelingen, want de belofte van de Heer is: “De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen” (Hagg. 02:10a). Niet opnieuw zal er een grote afval komen en zal de gemeente uit de hemel op de aarde vallen, waardoor de kandelaar weggenomen zou worden (Openb. 02:05). Nu zal het einde met niets te vergelijken zijn en wij kunnen ons geen voorstelling van maken. Alleen de heilige Geest kan ons openbaren: “welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is, zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven” (Ef. 01:18-19). (wordt vervolgd).

 

1984.12 nr. 254

1984 december nr. 254

Tweeërlei kerstfeest door Gert Jan Doornink

De viering van het kerstfeest neemt van oudsher een belangrijke plaats in bij de feesten die de gemeente van Christus viert. We kunnen echter spreken van tweeërlei kerstfeest. Er is een kerstfeest waarbij het wezen van de mens betrokken is, omdat men weet dat Jezus niet alleen in de stal van Bethlehem maar ook in eigen hart geboren is. Men kan echter ook kerstfeest vieren waarbij het alleen gaat om de sfeer, de romantiek, het gezellige, zonder dat men ook maar enig besef heeft waarom het werkelijk gaat.

De waarachtige gemeente van Jezus Christus heeft de opdracht openbaar te maken waarom het bij de werkelijke kerstfeestviering gaat. Daarom mogen de blijdschap en dankbaarheid, die de hoofdkenmerken zijn van dit feest, niet beperkt blijven tot eerste en tweede kerstdag, maar behoren ook tot uiting te komen op alle andere dagen van het jaar.

Wie Christus’ geboorte ook in eigen leven heeft beleefd, weet dat hij een nieuwe schepping is geworden. Het nieuwe leven van Christus is het visitekaartje dat aan de wereld moet tonen wat dit nieuwe leven inhoudt. De viering van het kerstfeest is voor de echte christen derhalve geen vrijblijvende zaak, want bij alle feestvreugde behoren wij ons bewust te zijn van onze verantwoordelijkheid ten opzichte van hen die nog op surrogaatwijze kerstfeest vieren. En wat is er heerlijker dan dat velen van hen ook gaan ontdekken wat kerstfeest werkelijk betekent!          

 

Het andere licht door Peter Hagendoorn

Een tegenstrijdigheid?

Als we de Bijbel openen, is praktisch het eerste wat we lezen: “En God zeide: Er zij licht, en er was licht” Genesis 1 vers 3 (Gen. 01:03). Dit spreken was het eerste waarin God zich aan ons bekend maakte. En wel op de eerste dag.

Maar wat staat er in vers 14 (Gen. 01:14)? “En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing…”

Dit scheppen van het licht geschiedde op de vierde dag. Wat zien wij dus? Het licht was er volgens de Bij­bel eerder dan de zon en de maan, die volgens onze be­grippen zorgen voor het licht. Met andere woorden : het licht van de eerste dag is een ander licht dan het licht van de vierde dag. Een tegenstrijdigheid? Als we een en ander letterlijk willen verstaan, JA. We blijven dan met vragen zit­ten. Maar als we het aan­durven het geestelijk te willen bezien, opent zich een wijds perspectief. Heel veel uitspraken, zowel uit het oude als nieuwe testa­ment , komen dan in een heel ander ‘licht’ te staan.

Licht en duisternis

We spreken dikwijls over Gods plan met de mensheid. Dit plan moet aan de men­sen bekend worden ge­maakt. Hoe? Door ‘onderwij­zing’. Niet voor niets heten de eerste vijf Bijbelboeken ‘Thora’, hetgeen ‘onderwij­zing’ betekent Als wij dus stellen dut het licht in de geestelijke wereld ‘onderwijzing’ kan betekenen, dan betekent dat ook, dat het te­genbeeld van licht, te weten duisternis, ook een geestelij­ke betekenis moet hebben. Het tegenbeeld van onderwe­zen zijn is een gebrek aan kennis of wel onwetendheid.

Geestelijke betekenis

De Bijbel zelf geeft tal van voorbeelden hoe bepaalde na­tuurlijke begrippen, ook een geestelijke betekenis kunnen hebben. Zo worden bijvoor­beeld in het boek Openbaring en de Psalmen, de volkeren vergeleken met ‘wateren’. Stel nu dat met de wateren in Genesis 1 ook ‘volkeren’ bedoeld worden. Wat kunnen wij dan verstaan? “En de Geest Gods zweefde over de wateren…”, dus Gods Geest zweefde over de volkeren… “En duisternis lag op de vloed…” (ook wateren). Met andere woorden: de volkeren waren onwetend aangaande Gods plannen. En toen sprak God: “Er zij licht…”, er zij onderwijzing. God gaf dus te kennen dat Hij hieraan iets wilde doen. Gods plan om de mensen te leren hoe met de schepping om te gaan, was begonnen.

En waarmee eindigt de Bij­bel? In Openbaring 22 vers 5 (Openb. 22:05) lezen wij: “En er zal geen nacht meer zijn en zij heb­ben geen licht van een lamp of licht van de zon van no­de , want de Here God zal hen verlichten…”

Hier zien wij nu heel concreet en heel simpel Gods plan. God leidt de mensen uit het duister naar het licht, of anders gesteld, God leert de mensen hoe Hij is, hoe Hij wil dat wij met onze medemens en de aarde omgaan. Voor diegenen die openstaan voor het Woord van God is dit ook bereik­baar. Want God w gewoon dat wij dit weten; De God onzer vaderen heeft u voor­bestemd om zijn wil te leren kennen” Handelingen 22 vers 14 (Hand. 22:14),

De zonen Gods

De mensen die het aannemen en er naar gaan leven, die zijn het, die men ingewijden mag noemen, de zonen Gods. Als we kijken naar het le­ven van onze Heer Jezus op aarde, dan zien we dat Hij altijd bezig was de mensen te leren. Laten wij daarom eens kijken hoe wij de be­kende tekst uit het Johannes evangelie kunnen ver­staan: “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duister­nis en de duisternis heeft het niet gegrepen” Johannes 1 vers 4 en 5 (Joh. 01:04-05). Zien wij hoe geweldig mooi het in elkaar past?

Hier staat, vrij vertaald: God, die Zijn Zoon Jezus heeft gegeven om ons te onderwijzen en ons te laten zien wat God van ons ver­wacht, die Zoon hebben wij niet verstaan. De mensheid had/heeft het Woord (de on­derwijzing) niet aangenomen, met als gevolg nog steeds onwetendheid.

Licht is onderwijzing

Dit thema komt u ook tegen bij de kruisiging van Jezus. Tot op het kruis toe bleef Jezus zijn opdracht trouw en kon Hij bidden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” Lucas 23 vers 24 (Luc. 23:24). En wat gebeurde er? Er was duisternis over het hele land. De Joden hadden hun licht weggedaan. Hier hebben wij weer zo’n voorbeeld waar natuurlijke voorvallen een geestelijke waarheid weerspiegelen of afbeelden.

Tot slot nog enkele Bijbelteksten waaruit mag blijken dat (soms) licht in de gees­telijke betekenis met onder­wijzing vergeleken mag wor­den. “Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht” Spreuken 6 vers 23 (Spr. 06:23). “Uw ‘ Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” Psalm 119 vers 105 (Ps. 119:105). “Het openen van uw woorden verspreidt licht, het geeft de onverstandiger! inzicht” Psalm 119 vers 130 (Ps. 119:130).

Daarom, weet dat God in­derdaad licht is, in Hem is totaal geen duisternis. Als we ons laten onderwijzen door Gods Woord en Geest, pas dan kunnen we de die­pere geestelijke betekenis vatten van Jezus’ woorden: “Ik ben het licht der we­reld” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12) en de be­doeling van Zijn woorden: “Gij zijt het licht der wereld” Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14).

 

Redactie en medewerkers van “Levend Geloof” wensen u een rijk gezegend kerstfeest en een in elk opzicht voorspoedig 1985 toe! Het is de bede van ons hart dat ieder facet van de komst en het leven van Jezus in deze wereld, ook in ons leven tot volle openbaring gaat komen, want we zijn geroepen beelddragers van Hem te zijn!

 

Wat Mozes ons te zeggen heeft door Klaas Goverts 2

Exodus 4 begint met drie dialogen tussen God en Mo­zes. Daarna volgen nog vier taferelen, zodat het hoofd­stuk in zijn geheel uit zeven delen bestaat. In het eerste van de genoemde drie ge­sprekken worden aan Mozes drie tekenen meegegeven, die hij zal mogen (en moeten) doen voor de ogen van zijn volksgenoten.

Vertrouwen en horen

Het gesprek begint met het probleem dat Mozes aan de orde stelt: “Maar als zij mij niet geloven en niet naar mij luisteren, doch zeggen: de Here is u niet verschenen?” Exodus 4 vers 2 (Ex. 04:02). We gaan nu weer even nauwkeurig vertalen, om de kernwoorden te ont­dekken: Maar zie, ze zullen mij niet vertrouwen en niet horen naar mijn stem, want ze zullen zeggen: Niet heeft zich aan u (of naar u toe) laten zien de Here.

Twee motiefwoorden sprin­gen er meteen al uit: ver­trouwen (van de woordstam die betekent: vast zijn, be­trouwbaar zijn), en horen naar mijn stem. Mozes gaat er bij voorbaat van uit dat ze die twee dingen niet zul­len doen. Daarom is het zo treffend dat het hoofdstuk eindigt in vers 31 met de vermelding: En het volk vertrouwde en zij hoorden (ook het woord ‘zien’ uit het eerste vers komt trou­wens in dat slotvers terug: dat Hij hun ellende (hun neer gebogenheid) gezien had.

Het werkwoord ‘vertrouwen’ komt in de eerste negen verzen (de drie dialogen)

maar liefst vijfmaal voor; het andere motiefwoord: horen naar de stem, driemaal; dit grijpt bovendien terug op Exodus 3 vers 18 (Ex. 03:18) waar God beloofd had: En zij zullen naar uw stem horen.

Merkteken op de weg

Mozes gaat dus regelrecht tegen de uitdrukkelijke toe­zegging van God in, wanneer hij stelt: ze zullen naar mijn stem niet horen. Maar de Here komt hem tegemoet en geeft hem drie tekenen mee. We willen nu gaan zien wat de inhoud van deze te­kenen is en waarom God hem nu juist deze wonderen laat verrichten, want wij geloven niet dat zij willekeurig geko­zen zijn. God bedenkt niet zomaar een aantal daden, zonder enig verband met de mens en het volk waarmee Hij te maken heeft. Neen, het is onze overtuiging dat deze tekenen in relatie staan tot de geschiedenis waarin Mozes en zijn volk zich bevinden. Het zijn teke­nen die de geschiedenis doorlichten. Merktekenen op de weg die God gaat met hen en die zij gaan met God.

Het eerste teken luidt als volgt: Wat is dit in uw hand? En hij zei: Een staf, dat is de herdersstaf die Mo­zes gewend was te dragen. En de Here zei tot Mozes: Werp hem ter aarde. En hij 8 wierp hem ter aarde en hij werd tot een slang en Mozes vluchtte van voor zijn aan­gezicht. Dat is het eerste deel van dit teken. Mozes moet hier iets uitbeelden, maar wat? De staf is, zoals meermalen in de Schrift, symbool van gezag; dit zal later in de geschiedenis van de uittocht ook blijken, want met zijn staf zal Mozes gezag uitoefenen over Egypte, over de zee en over Amalek, om slechts enkele hoofdmomenten te noemen.

Staf en herder

Maar we moeten er goed op letten dat die staf in wezen thuis hoort bij de herder. Het gezag zoals God het bedoelt, is ten diepste al­tijd een herderlijk gezag; het is gegrond en geworteld in het herderschap. Wan­neer kan iemand in het ko­ninkrijk van God autoriteit uitoefenen? Alleen als hij een herdershart heeft. En dat geldt voor alle bedie­ningen in de gemeente: ook al is iemand evangelist, le­raar of profeet, hij zal al­leen werkzaam kunnen zijn vanuit een herderlijke ont­ferming. Gezag zonder herderschap is of wordt tirannie.

Dat moet Mozes hier illus­treren: wanneer de staf, het gezag, ter aarde wordt

geworpen, treedt er prompt ontaarding, misvorming op: de staf verandert in een slang. Anders gezegd: het gezag wordt een macht. Zo­dra het gezag zich niet meer bevindt in de hand van de herder, zodra de autoriteit wordt losgelaten, we zouden kunnen zeggen: zodra gezag uit de hand loopt, zodra het gezag de vrije teugel wordt gelaten, wordt het tot een bedreigende macht, waar Mozes zelf bang voor blijkt te zijn, immers, hij neemt de vlucht.

Gezag wordt toverij

Er is nog een interessante bijzonderheid: het Hebreeuwse woord voor ‘slang’ hangt samen met dezelfde woord­stam als het werkwoord ’to­veren’. In het oude oosten werd de slang gezien als het symbool van wijsheid en le­ven. Als we deze woord verwantschap in rekening bren­gen, kunnen we concluderen: de staf wordt een slang, dat is: gezag wordt toverij, autoriteit verandert in magie.

Waarom ontvangt Mozes dit teken? Om het wezen van Egypte te ontmaskeren, te onthullen. Want hier ligt de wortel, de oergrond, van heel de tirannie, van heel het faraodom, zoals dat in al zijn gruwelijke consequenties in Exodus 1 is be­schreven. Een cultuur, waar weerloze baby’s het bestaansrecht wordt ontnomen, waar mensen gemaakt worden tot gastarbeiders ten dienste van een vergod­delijkt systeem.

De beschaving van Egypte was verankerd in de cultus van de dood. Duizenden werden te werk gesteld om de piramides te bouwen, waar de farao’s na hun dood werden bijgezet; men zou kunnen zeggen: de he­le economie stond of viel met de dood. Wanneer de dood plotseling zou verdwij­nen, dan betekende dit voor de Egyptische maat­schappij niet minder dan een ramp; talloze arbeids­plaatsen zouden wegvallen; een schrikbarende werke­loosheid zou het gevolg zijn. Zo werd de mens een willoos werktuig in dienst van de dood.

Werpen en zenden

Nu komt het tweede deel van dit eerste teken. “En de Here zei tot Mozes: Zend uw hand uit en grijp hem bij zijn staart, en hij zond zijn hand uit en pakte hem vast en hij werd tot een staf in zijn holle hand” Exodus 4 vers 4 (Ex. 04:04). Het gezag moet niet als een wild beest kun­nen opereren, het moet weer ter hand genomen worden; Mozes dient zijn hand uit te zenden; het is merkwaardig dat het woord ‘werpen’ (werp de staf ter aarde) en het begrip ‘zenden’ in het Hebreeuws slechts één letter verschillen; zo dicht liggen de zaken naast elkaar. Werpen herinnert echter aan de werkwijze van de farao; we komen het tegen in het laatste vers van Exodus 1: Alle zoon die geboren wordt, werpt hem in de Nijl. Zenden daarentegen hoort thuis in de wereld van God; Hij im­mers sprak tot Mozes: Ik zend u tot de farao.

Werpen is het kenmerk van de tiran; zenden is typerend voor de God die zelf mee­gaat, de God die toezegt: Ik zal er zijn. De hand van Mo­zes moet er weer aan te pas komen. Zonder de hand van de herder gaat het niet. Nu is het trouwens opmerkelijk dat in dit vierde vers twee woorden gebruikt worden voor ‘hand’. Eerst steeds het gewone woord, maar dan aan het slot een woord dat eigen­lijk betekent: de holle hand. Hetzelfde woord gebruikt Mo­zes in Exodus 9, als hij tot de farao zegt: “Zodra ik bui­ten de stad gekomen ben, zal ik mijn holle hand uit­breiden naar de Here; de donderslagen zullen ophou­den en het zal niet meer ha­gelen, opdat gij weet dat de aarde aan de Here toebehoort” (Ex. 09:29).

In de holte van de hand is de staf op zijn plaats; gezag moet in de hand gehouden worden. Omsloten door de hand van de herder, zoals de mens alleen mens kan zijn, wanneer hij zich weet in de holle hand van de Op­perherder.

Geen spektakelstuk

Dit is het eerste teken: Mo­zes zal daarmee de grond blootleggen waarop het rijk van de farao gebouwd is. De grond waarop in wezen alle tirannie van alle tijden is gevestigd.

Als God een teken geeft, is dat niet een spektakelstuk, om te laten zien dat Hij iets kan wat een ander niet vermag, maar dan heeft zo’n teken een onthullende werking. Het legt de grond­motieven van de geschiede­nis bloot.

Alles wat ter aarde gewor­pen is, zal weer terug moeten keren in de holte van Gods hand. Het doel van het teken wordt ge­noemd in het vijfde vers: “Opdat zij geloven (beter: vertrouwen) dat de Here, de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, de God van Jakob, zich aan u heeft laten zien”. Het gaat erom dat de mens, de dwangarbei­der, de gastarbeider, weer tot vertrouwen komt. Uit de sfeer van vrees en wantrou­wen waarin hij heeft verkeerd wel jaren lang, moet daar in hem weer gewekt worden het vertrouwen, dat de grondslag is van alle le­ven.

Uitbeelding van de weg

Het tweede teken heeft op­nieuw te maken met de hand. “De Here zei wederom tot hem: Doe uw hand komen in uw boezem. En hij deed zijn hand komen in zijn boezem, en hij deed haar eruit gaan en zie, zijn hand was melaats, als sneeuw” (vers 6).

Ook dit teken, evenals het eerste, bestaat uit twee de­len, want het gaat verder: En Hij zei: Doe uw hand te­rugkeren naar uw boezem (het NBG laat hier het werk­woord ’terugkeren’ verdwij­nen , door te vertalen met: steek uw hand opnieuw in uw boezem), en hij deed zijn hand terugkeren naar zijn boezem, en hij deed haar uit zijn boezem uitgaan, en zie, zij was teruggekeerd, als zijn vlees. Ook in deze laat­ste regel is bij het NBG het begrip ’terugkeren’ onvind­baar geworden, omdat men vertaalt: zij was weer gewor­den als zijn overige vlees.

We ontdekken dat het in dit tweede teken draait om drie werkwoorden: doen komen (of binnenbrengen), doen uit gaan, en (doen) terugke­ren. Hoe hebben we dit te verstaan? Naar ik geloof, vinden we hierin de ge­schiedenis die Mozes zelf heeft doorgemaakt en nog bezig is door te maken. Mo­zes moet hier de weg uit­beelden die hij zelf, mede namens zijn volk, moet gaan.

De hand in de boezem

Het eerste deel gaat als volgt: Mozes moet zijn hand doen binnengaan en daarbij dienen we te bedenken: de hand van een mens, dat is aanduiding van wat hij doet, van wat hij onder­neemt. De psalmist zingt ervan: Gij leidde uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aaron. Door de hand van Mozes werd Israël uit het diensthuis bevrijd.

Maar we weten ook: de eerste keer dat Mozes ging handelen, dat hij zijn hand uitstak om zijn volksgenoten tot bevrijding te brengen, werd het een mislukking: het liep uit op doodslag. Zo verontreinigde Mozes zijn handen. Zij werden bezoe­deld met bloed.

Naar ik meen, is dit de zin van het eerste deel. Mozes bracht zijn hand in zijn boezem; dit woord kan be­tekenen boezem of schoot; de schoot nu waar Mozes uit voort gekomen was, was het volk Israël. Wanneer Mozes omziet naar zijn broeders, zoals dat beschreven wordt in Exodus 2, en wanneer hij gaat handelen ten behoeve van zijn broeders, dan is dat de eerste maal dat hij zijn hand in zijn boezem brengt; de hand komt dan echter melaats, onrein, te voorschijn.

Nu komt het tweede deel; dat is toekomst. Mozes krijgt de opdracht: Doe uw hand te­rugkeren naar uw boezem, dus: hij moet terugkeren tot zijn volk, en hij moet op­nieuw gaan handelen, zijn hand uitsteken ten behoeve van zijn broeders.

Het is veelzeggend dat dit woord ’terugkeren’ verderop in Exodus 4 wederom een rol speelt: namelijk in het vierde tafereel, waar we getuige zijn van een gesprek tussen Mozes en Jethro: Mozes ging en keerde terug tot Jether, zijn schoonvader en zei tot hem: Ik wil toch gaan en terugkeren naar mijn broeders (vers 18); de Here had namelijk tot Mozes in Midian gezegd: Ga, keer terug naar Egypte (vers 19; in vers 20 klinkt nogmaals ’te­rugkeren’). Telkens horen we in deze episode (die de verzen 18 tot 20 omvat) de twee werkwoorden: gaan mi terugkeren (het is bevreemdend dat het NBG steeds het woord ‘gaan’ weglaat). We zien dus semi parallel tussen vers 7 en vers 19: doe uw hand terug keren, en keer terug.

Daden van bevrijding

En wat zal er dan gebeuren als Mozes terugkeert? Als zijn hand dan uit zijn boezem uitgaat, dus als hij vanuit zijn volk uitgaat naar de farao, en ook later, als hij uitgaat om voor de zijnen uit te trekken, dan zal het anders zijn dan de eerste keer: ditmaal zal zijn hand terugkeren als zijn vlees, dat wil zeggen: gaaf, normaal, rein. Zijn hand zal daden van bevrijding doen.

Herhaaldelijk vernemen we dan ook in het vervolg van het boek Exodus dat God Mozes de opdracht geeft: Strek uw hand uit naar de hemel Exodus 9 vers 22 en Exodus 10 vers 21 (Ex. 09:22 en Ex. 10:21), strek uw hand uit over het land Egypte Exodus 10 vers 12 (Ex. 10:12), strek uw hand uit over de zee Exodus 14 vers 16 (Ex. 14:16), om maar een aantal voorbeelden te noemen. Zo wordt de hand van Mozes een hand die bevrijdt, een hand die handelt ten behoeve van de broeders, een hand die teruggekeerd is naar haar oorspronkelijke bestemming. Een hand in dienst van God.

We zouden nog een lijn kunnen trekken: dan is dit tweede teken een uitbeelding van de geschiedenis die Israël doormaakte: ze waren Egypte binnengegaan en daar melaats geworden, besmet met de geest van de dood die aldaar heerste; ze zouden uitgaan, terugkeren en bij hun terugkeer genezen worden.

Het derde teken

In het achtste vers spreekt de Here: “Indien zij u niet geloven en geen acht geven op wat het eerste teken te doggen heeft, dan zullen zij geloven wat het tweede te- kon te zeggen heeft”. Letterlijk vertaalt staat het er zo mooi: En het zal geschie­den. indien zij u niet vertrouwen en niet horen naar de dein van het vroegere leken, dan zullen zij vertrouwen de stem van het latere teken. Een teken heeft een stem. Weer draait het om vertrouwen en horen.

Vers 9 vervolgt dan: “En het zal geschieden, indien zij ook deze beide tekenen niet vertrouwen en niet ho­ren naar uw stem, dan zult gij nemen uit de wateren van de Nijl en uitgieten op het droge, en dan wordt het water dat gij neemt uit de Nijl, het wordt tot bloed op het droge.

Wat is de inhoud van dit teken? Dan moeten we ons herinneren welke rol de Nijl gespeeld heeft in Exo­dus 1 en 2. Alle zoon in Is­raël moest geworpen worden in de Nijl, zo luidde het gebod van de koning. Der­halve, de Nijl was vol van het vergoten bloed van tal­loze Hebreeuwse baby’s. Nu zal Mozes water nemen uit de Nijl en het uitgieten, waar? op het droge. Dit is een woord uit het eerste scheppingsverhaal: het dro­ge kwam te voorschijn en God riep het droge: aarde. Het droge is dus de plaats waar mensen kunnen wo­nen, waar de mens grond onder de voeten krijgt, waar hij kan staan en kan bestaan. Het droge is een woord met een heilsbeteke­nis, een veelbelovend be­grip, dat heen wijst naar de toekomst, want straks in Exodus 14 zullen we horen: “En de zonen van Israël gingen op het droge in het midden van de zee en de wateren waren voor hen een muur”, (vers 29).

Teken van genezing

Mozes zal gieten en het water wordt bloed; wat wil dit zeggen? Het vergoten bloed, het onschuldige bloed dat in de Nijl is, wordt aan het licht ge­bracht. Dat ligt in dezelfde lijn als het slotvers van Jesaja 26: “Dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken”.

Het derde teken dat Mozes moet verrichten behelst een stuk genezing van de ge­schiedenis. Het bloed dat in de Nijl vergoten is, moet in­derdaad aan het licht komen; God zoekt er verhaal op. De Here zegt niet: Zand erover, want hun bloed is kostbaar in zijn oog; Hij vergeet niet degenen die onschuldig zijn vermoord, degenen die men dwong te zwijgen, hen wier stem nooit werd gehoord. Hun ziel was uitgegoten in de dood, nu komt Mozes en hij giet hun ziel (hun bloed) uit op het droge; om te la­ten zien: God gedenkt ze. Geen van die zuigelingen die ondergingen in de wateren van Egypte, is verloren; de Nijl zal zijn zielen terug moeten geven; ze zullen ko­men op het droge, zoals straks het hele volk zal ko­men op het droge.

Zo stelt Mozes een teken van genezing, voor al die vaders en moeders, die zo gehoopt hadden op een zoon, die hun naam zou voortplan­ten, die hun naam zou ver­der dragen door de geschie­denis heen, maar die hun kind hadden zien verdrin­ken in de wateren van de dood; al die ouders in wier hart een diepe wond gesla­gen was, in wier huis een lege wieg stond, en soms als ze ’s avonds samen aan tafel zaten, was daar die droeve blik, en zagen ze in elkaars ogen die stille, woordeloze vraag: waarom?

Mozes giet: er zal aarde zijn, een land van belofte, een aarde voor bloemen in de knop gebroken. Zo is God: Hij is een God die het vergoten bloed niet vergeten kan, die de kleinen niet veracht. Mozes brengt ze te voorschijn, tot een ge­tuigenis tegen de farao’s, tegen de machthebbers de­zer eeuw; maar vooral ook tot troost, tot vertroosting voor bedroefde ouders: Hij zal uw lijden u vergelden, Hij zal uw tranen drogen, Hij zal het pasgeboren le­ven dat zo ontijdig werd afgesneden, tot zijn be­stemming brengen; het is bij Hem in goede handen, in vertrouwde handen; Hij is de God die zegt: Laat de kinderen tot Mij komen, en die niet kunnen komen, die haalt Hij zelf. Zij die geen dagen gehad hebben om Hem te kennen, ze zul­len Hem kennen, want ze zijn van Hem en ze zijn door Hem gekend.

 

Kerstgedachten (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Het énige, dat Hij bezat. Die nog volmaakt was,

Hem begrijpen kon: de Zoon, die één was met Zijn Wezen,

Die met Hem alles had geschapen: hemel, aarde,

het uitspansel, het licht, de ganse bloemengaarde,

de vogels, vissen, dieren, in soorten uitgelezen…

 

Het énige, dat God bezat, afstraling van Zijn beeld,

als maan en zon, Die werd geboren uit een maagd,

één van de rest, die hoopte en verwachtte,

In ’n tijd van diepe duisternis, waarin de vijand lachte,

omdat hij zich de overwinnaar waande,

met leugen en bedrog de mensen wegen baande,

die tot de dood hen voert ten langen lest’…

 

Toen Jezus kwam en bracht het Licht,

moest duisternis die kerstnacht wijken,

en wie in dit Licht leeft en Jezus volgt,

zal nimmermeer bezwijken!

Jezus, hét Licht, afstraling van Gods eeuwig wezen:

Wie Hem behoort, behoeft geen hel of dood te vrezen,

 

Integendeel, de Leeuw uit Juda leert ons strijden:

Hij en de Vader zullen zich verblijden,

wanneer we ons met Zijn gezag bekleden

om fier de vijand tegemoet te treden!

 

Vertel de waarheid en geen sentiment,

geen vage leren; maak het toch bekend:

God heeft de wereld lief, Hij zoekt des mensen geest,

Van den beginne af is dit al zo geweest!

 

Het kleine Kerstkind, uitgegroeid tot man,

onthulde ’t mensdom weer het Goddelijk plan:

Van eeuwigheid had God het goede voor

met alle mensen: breng hen op dit spoor!

 

Immanuel: God met ons door G. J. R. Doornink

 

“Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons” Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23).

“Hij is rondgegaan, weldoen­de en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).

Waarom God met ons is

Het is nog niet zo lang ge­lden dat er in politieke kringen een felle discussie werd gevoerd of het op­schrift op de gulden en rijksdaalder: ‘God zij met ons’ nog wel langer gehand­haafd moest blijven. In deze tijd van geestelijk en moraal verval was dit eigenlijk wel te verwachten. Nu denk ik zo dat het eigenlijk ook niet zo belangrijk is om je daar zo druk om te maken. Zo’n opschrift is natuurlijk een mooi getuigenis, maar zo­lang je er niet persoonlijk deel aan hebt, is het alleen maar iets uiterlijks, letter­lijk en figuurlijk een rand- gebeuren. Je kunt een handvol guldens in je zak hebben, met het opschrift: ‘God zij met ons’, en toch niet weten en ervaren wat het betekent…

Pas als we Jezus hebben aangenomen als onze per­soonlijke Verlosser, krijgt het ‘God met ons’ inhoud en betekenis. Wie van een zondaar een kind van God is geworden, wie vanuit het rijk der duisternis is overgeplaatst in het Ko­ninkrijk van Jezus Chris­tus, wie een nieuwe schep­ping is geworden, weet met rotsvaste zekerheid dat God met hem is.

Het is heerlijk te weten dat we als kinderen Gods in ge­meenschap met Jezus leven en dat Hij voor ons zorgt, dat Hij goed voor ons is en in elk opzicht en onder alle omstandigheden met ons is.

De vraag doet zich wel eens voor: Waarom God met ons is? Niet iedereen vindt dat even vanzelfsprekend. De mens is immers ‘slecht en verdorven’ wordt er dan ge­zegd. En Paulus zegt toch in Romeinen 3 vers 23 (Rom. 03:23) dat alle mensen gezondigd hebben en buiten de heerlijk­heid van God staan? Inder­daad heeft de mens, onder inspiratie van de duivel, God de rug toegekeerd, maar nooit keerde God de mens de rug toe’ Dat zou ook volkomen in strijd zijn met Zijn wezen, we werden immers geschapen naar Zijn beeld, volkomen en goed! Altijd weer was het voor iedereen mogelijk, door per­soonlijk geloof in God, weer te gaan leven in Zijn ge­meenschap. Dat zien we door alle eeuwen heen, ook voor de komst van Jezus, want in Hem toonde God wel op overduidelijke wijze hoe lief Hij de mens – Zijn schepping – bleef hebben.

In het oude testament zien wij hoe God reeds deze komst van Jezus aankondig- de door middel van de pro­feten. Handelingen 10 vers 43 (Hand. 10:43) zegt: “Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ont­vangt door zijn naam”. In Jesaja bijvoorbeeld zien wij de komst van Jezus aan- gekondigd met de woorden: “Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger wor­den en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven”. Het is duide­lijk dat met deze jonkvrouw Maria bedoeld werd, want wanneer later Mattéüs de geboorte van Jezus be­schrijft , lezen wij: “Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden het­geen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven, hetgeen betekent: God met ons” Jesaja 7 vers 14 en Matteüs 1 vers 23 (Jes. 07:14; Matt. 01:23).

Op welke wijze is God met ons

Door Jezus te aanvaarden ontvangen wij vergeving van zonden, maar daar blijft het niet bij. Toen Je­zus op aarde was toonde God in Zijn Zoon op welke wijze God met de mens wil zijn: Jezus vergaf niet al­leen de zondaren hun zon­den, maar hij genas ook de zieken, Hij bevrijdde de gebondenen, Hij maakte de mens vrij van iedere over­heersing uit het rijk der duisternis, zoals Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) zegt: “Hij is rond gegaan, weldoende en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren”.

Jezus bracht het beeld en de wil van God tot openba­ring. Hij was de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Alleen door Je­zus te aanvaarden en door Hem te volgen kunnen we dus het wezen van God le­ren kennen. Dan leren we ook verstaan dat Jezus ons niet alleen ‘eeuwig leven’ wil geven, maar ons leven volkomen vrij wil maken van iedere beïnvloeding uit het rijk der duisternis. Ons ge­loof in Christus is niet compleet als we ons dat niet realiseren!

Hoe kunnen wij ervaren dat God met ons is?

God wil dus op een volkomen wijze met ons zijn, maar hoe kunnen we dat altijd erva­ren? Ik denk dat we met de­ze vraag terechtkomen bij een zeer kardinaal punt, waar we dagelijks mee te maken hebben. Want niemand van ons kan reeds zeggen: satan heeft aan mij niets… Hij kan het natuurlijk wel zeggen, en het is ook goed een positieve belijdenis te hebben, maar de dagelijkse realiteit is nog wel eens anders. Wat zouden we niet altijd graag elk moment wil­len ervaren dat God met ons is, zoals Hij ook met Jezus was.

Waarom was God altijd met Zijn Zoon? In Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) staat dat Jezus met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Hier ontvangen wij een belangrijke aanwijzing: Jezus was vol van de Heili­ge Geest! De doop en de dagelijkse vervulling met de Heilige Geest is dus zeer belangrijk en noodza­kelijk. Jezus zelf zei van de Heilige Geest: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

Door de doop en vervulling met de Heilige Geest, leren we ook de weg van geloof en gehoorzaamheid bewan­delen. En het is de Heilige Geest die ons er bij be­paald dat geloven een ‘geestelijke zaak’ is, dat wil zeggen: wie met zijn zintuigen te rade gaat, wie ziet op de (moeilijke en te­genwerkende) omstandighe­den, kan als kind van God niet functioneren in overeenstemming met de wil van God. Wij zijn immers geroe­pen om door het geloof te leven?

De weg van geloof bewande­len betekent ook dat we met Jezus onze plaats hebben ingenomen in de hemelse ge­westen. Alleen van daaruit kunnen we strijden en over­winnen. Dan functioneren we geestelijk en het heeft een zichtbare uitwerking op aarde, want dat is Gods be­doeling.

Aan het geloof is de gehoor­zaamheid gekoppeld. Gehoor­zaamheid in de grote en kleine dingen. Zo groeien we tot we geestelijke vol­wassen christenen zijn ge­worden, die niet meer heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer.

De gemeente in de eindtijd

Het uitgangspunt (de basis) van de eindtijdgemeente is ‘overwinning’. En dit is al­leen te realiseren als we stabiel, volwassen en vol­hardend zijn. We zullen als eindtijdgemeente op bijzonde­re wijze de kracht van God in ons leven ervaren. Zoals de mensheid zonder Chris­tus hoe langer hoe meer verstrikt raakt in de klau­wen van satan, zo zal de mens die Christus heeft leren

kennen en volgen, hoe langer hoe meer Zijn beeld gaan openbaren. Totdat Hij uiteindelijk op de grote dag van Zijn wederkomst met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot ge­loof gekomen zijn 1 Thessalonicenzen 1 vers 10

(1 Thess. 01:10).

Wij mogen de komst van Je­zus dan ook nooit los zien van de openbaring van de volheid van Hem in de ge­meente. We leven nu in de tijd dat Jezus alles tot volheid brengt. Er wordt wel eens gedacht dat nu Je­zus is opgevaren naar de Vader, Hij daar in afwach­ting zit met de handen over elkaar…

Maar Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) heeft een ver­volg! Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) zegt echter: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is op gevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen”. Jezus ‘afwach­ting’ is niet passief, maar actief. Hij zit aan de rech­terhand van God, zegt Hebreeën 10 vers 12 (Heb. 10:12), voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten.

Jezus brengt alles tot vol­heid! Dat is het geweldige dat Hij bewerkt door Zijn Woord en Geest. Kunt u soms uw blijdschap ook niet op als u daaraan denkt?

Maar het maakt ons ook be­wust van onze opdracht! Want zoals Jezus openbaar maakte dat God met de mens was, zo mogen ook wij dat doen! Dat is onze taak. Hij sprak: “De werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12).

Daarbij zullen we het, zolang we nog in een lichaam van vlees en bloed zijn, niet ge­makkelijk hebben. Zoals Je­zus gehaat werd door de duivel, zo zal het ook met ons gaan, als we het ? ‘God met ons’ door woord en daad gaan openbaren. Maar – – prijst God – het zal ons niet deren, want Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is! De overwin­ning is aan ons!

Zo willen wij lichtende sterren zijn temidden van een ontaard en verkeerd geslacht en willen het proclameren aan een wereld in nood: Immanuel: God met ons!

Niet satan heeft het laatste woord, maar Jezus Chris­tus! Hij de Koning der koningen en de Heer der Heren. Hem willen wij vol­gen en daardoor zijn wij deelgenoten van Zijn over­winning en heerlijkheid!

 

Succes en lijden door Gert Jan Doornink

De wereldberoemde schrijver Leon Uris, schrijver van onder andere de boeken “Exodus” en “De Hadji”, zei onlangs in een vraaggesprek dat naar zijn mening “roem iemand niet vrijwaart voor tegenslagen en tragiek. Lang niet iedereen beseft dat. Persoonlijk ben ik zelfs geneigd te denken dat succes en lijden hand in hand gaan”. De laatste opmerking van Uris kan bevestigd worden door ieder kind van God, waarbij we het woord ‘succes’ beter kunnen vervangen door ‘overwinning’. We krijgen de overwinning niet cadeau, maar wie geestelijk strijdt weet wel dat de overwinning zeker is. We zijn immers met Jezus overwinnaars? We weten echter ook dat wanneer we de geestelijke strijd niet uit de weg gaan, ‘lijden’ een bijkomend gevolg is. Dit lijden bestaat uit bespotting, verdrukking en vervolging, maar de echte christen is er niet bang voor. Voor hem is de ‘vuurgloed der beproeving’ geen vreemde zaak, waarvan hij niets begrijpt, maar een vast gegeven, omdat satan nog de overste van deze wereld is en een hartgrondige hekel heeft aan iedere echte Godsopenbaring in de waarachtige gelovigen. Maar satan heeft niet het laatste woord, zijn totale afgang is even zeker als onze totale opgang. Daarom willen wij volharden tot het einde en weten dat het lijden van de tegenwoordige tijd op geen enkele wijze opweegt tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden.

 

Voor elke dag door Tea Keuper Dijk

“Voor elke dag”, zegt God, “geef Ik je brood en water in de kruik, voor elke dag genoeg; en ’t wordt zó, dat wat Ik je hierin bood, veel meer is dan datgene, wat je vroeg”

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 8 –

De verstandigen gaan het verstaan

“Een engel neemt vuur van het altaar en werpt dit op aarde” Openbaring 8 vers 5 (Openb. 08:05). Het gevolg is: “en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbevingen”. Velen die het boek Openbaring gaan lezen of bestuderen, zien het op dit punt gekomen niet meer zo zitten. Hoe kan dit? Johannes is hier immers in het hemelse heiligdom! Hoe moeten wij dit verstaan? Wat is dit voor vuur? enz.

Het openen van de eerste vijf zegels zouden we geschiedenis kunnen noemen. Wat niet wil zeggen, dat ons dat nu niets meer heeft te zeggen. Als gemeente van Jezus Christus bevinden we ons nu in de fase van het zesde zegel overgaand in het zevende zegel. Dat wil zeggen, dat we ons nu meer en meer bezig gaan houden met wat voor ons ligt, de zogenaamde eschatologische dingen. De profeet Daniël zegt hiervan: “Deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan”.

Verstandig of verlicht door de Heilige Geest zullen wij toch veel kunnen verstaan door de profetieën en door schrift met schrift of het geestelijke met het geestelijke te vergelijken 1 Petrus 1 vers 12; 1 Korinthe 2 vers 14 en 15 (1 Petr. 01:12; 1 Kor. 02:14-15). Er blijven echter verborgenheden, die pas volledig geopenbaard zullen zijn als het geheimenis Gods, dat is de gemeente van Jezus Christus, voleindigd zal zijn. Dat is als de zevende bazuin gesproken heeft Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). De Heilige Geest zal ons meer dan ooit leiden in deze tijd, die de Bijbel de grote verdrukking noemt. Jezus zegt in Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13): “Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid en de toekomst zal Hij u verkondigen”. De Heilige Geest zal ons helpen de beeldspraak geestelijk te verstaan, om niet in de fout te vallen de geestelijke beelden natuurlijk in te vullen met hagelstenen, atoombommen, helikopters, roofvogels, vreselijke ziekten, enz.

Het is goed de bakens die we in hoofdstuk 5 genoemd hebben als hulp, om ons denken in het rechte spoor te houden, nog eens puntsgewijs te noemen.

Het is niet een aflopende zaak met Gods schepping, maar een wederoprichting aller dingen, “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, zegt God Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05).

De gemeente heeft deel aan de “dag des Heren” en is hiervoor door de Heer gemaakt “tot een koninkrijk van koningen en priesters voor God” Openbaring 1 vers 6 (Openb. 01:06).

De eindtijd is niet een afwerking van een schema, maar de gemeente wordt door de Heer geleid en ingelicht in de verdere afwikkeling. “Voorzeker, de Here Here doet geen ding of Hij openbaart Zijn raad aan de knechten, de profeten” Amos 3 vers 7 (Amos 03:07).

Onze God is een heilig God, eeuwig, onveranderlijk, dezelfde. Hij verandert ook in de eindtijd niet. “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt” Openbaring 4 vers 8b (Openb. 04:08b).

God en Jezus Christus zenden geen plagen, maar deze zijn inherent aan het tot volle rijpheid komen van Babel, de grote hoer Openbaring 17 vers 3 (Openb. 17:03). Daarom staar er: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04). Door Jezus Christus zal in de eindtijd de aarde rechtvaardig geoordeeld worden Handelingen 17 vers 31 (Hand. 17:31). Niet veroordeeld!

God waakt over Zijn schepping en over Zijn woord. “Het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend” Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). Zo zal de duisternis uit de schepping verdreven worden op de door God bepaalde tijd en volgens Zijn eeuwige raadsbesluiten. Eerst moeten echter Zijn dienstknechten, de gemeente van Jezus Christus, aan hun voorhoofden verzegeld zijn Openbaring 7 vers 3b (Openb. 07:03b).

Van deze dienstknechten zegt Psalm 148 vers 8 (Ps. 149:008): “Om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken”.

Als laatste baken zou ik nog willen noemen het feit dat de eindtijd niet betekent: strijd tegen vlees en bloed. Dus niet een oorlog op aarde van landen of volken of wereldmachten, maar het is een geestelijke strijd, waarvan Paulus zegt dat het is tegen: “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”. Deze strijd zal gevoerd worden door een geestelijk volk, dat aangedaan zal zijn met de kracht van de Heilige Geest. Daarom staat er: “Dit is het woord des Heren tot Zerubabel: niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der Heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

Verstaan door openbaring van de Geest

De opening van het zevende zegel is daarom zo belangrijk, dat er nu niets meer verzegeld is. Alles is open, met uitzondering van de stemmen van de zeven donderslagen Openbaring 10 vers 4 (Openb. 10:04). Dat wil zeggen, dat het volk Gods, door de Heilige Geest, ook de laatste dingen gaat verstaan. Opening van zegel wil dus zeggen: openbaring door de Heilige Geest aan gelovigen die daar aan toe zijn. De Heilige Geest neemt dat uit Jezus en Hij gaat het ons verkondigen. Jezus zegt: “Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid en de toekomst zal Hij u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15). En dat stemt overeen met de woorden, waar dit boek Openbaring mee begint: “Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn Dienstknechten te tonen, hetgeen weldra moet geschieden”. Eensluidend spreken alle vertalingen hierover ‘geschiedenis’. Dat is een belangrijke uitdrukking want het betekent, dat er iets in beweging gaat komen. Een nieuwe tijd in Gods geschiedenis breekt door en het is zijn dienstknechten gegeven het te verstaan Matteüs 13 vers 11 (Matt. 13:11).

Het woord van God gaat geschieden

Het woord van God blijft geschieden totdat gezegd kan worden in Openbaring 21 vers 6 (Openb. 21:06): “Zij zijn geschied. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde”. We staan hier bij vers 5 van Openb. 8:5 bij zo’n geweldige belangrijke gebeurtenis. In de NBG-vertaling lezen wij: “En er kwamen donderslagen en stemmen, enz.”, maar de Statenvertaling heeft hier: “En er geschieden stemmen en donderslagen en bliksemen en aardbeving”. In het evangelie van Lucas, waar de geboorte van Jezus beschreven wordt, is er ook verschillende malen sprake van: “En het geschiedde”. In Lucas 6 vers 2 (Luc. 06:02) lezen we bijvoorbeeld: “En het geschiedde, toen wij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon”. De geschiedenis is, dat het Woord gestalte krijgt in de Zoon Jezus. “En zij baarde haar eerstgeboren zoon”.

Zo is het woord van God ook geschied aan de gemeente, waarvan de engel tot Maria zei: “Geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen” Lucas 1 vers 37 (Luc. 01:37). Ook haar dagen – van de gemeente – zijn vervuld en we lezen dan: “En zij was zwanger (van het Woord) en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren” Openbaring 12 vers 2 (Openb. 12:02). “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” Openbaring 12 vers 5 (Openb. 12:05). Dit geschiedt in Openbaring 8 tot en met 11 en heeft zijn aanvang in Openbaring 8 vers 5 (Openb. 08:05) waar dan staat: “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp (het vuur) op de aarde; en er geschiedden donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”.

Het verstaan van de beeldspraak

De titel van deze artikelenserie (“Geestelijk licht op de eindtijd”) verplicht ons hier wat licht te laten schijnen op deze beelden: altaar, vuur, donderslagen, enz. Belangrijk is om het beeld te zien als een hulpmiddel om de geestelijke werkelijkheid te verstaan. Het beeld is niet de werkelijkheid en moet men niet tot werkelijkheid laten worden in het denken. Wij mogen hier niet volstaan met: “En toen kwam er een verschrikkelijke demonie op aarde”. God werpt geen demonische duisternis op aarde. De demonie is trouwens niet in het hemelse heiligdom Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24; Leviticus 16 vers 33 (Heb. 12:22-24; Lev. 16:33) en kan dientengevolge niet van daaruit op aarde worden geworpen. De betekenis van de beelden zullen we vooral moeten leren verstaan vanuit het Oude Testament, omdat de ‘openbaring’ helemaal in overeenstemming is met de wet van Mozes, de profeten en de Psalmen Lucas 24 vers 22 (Luc. 24:22). Ook kunnen wij het woord ‘vuur’, als wij dat tegenkomen in de Bijbel, niet zonder meer vertalen met demonie of werking van boze geesten. Het beeld van ‘vuur’ wordt door de oudtestamentische mens gebruikt voor ‘bovenaardse geest of geestkracht’ en vanuit dit denken had dit beeld een ruime en gevarieerde inhoud. Wij zullen ons nu echter alleen bepalen bij het vuur van het altaar en het altaar zelf.

Het beeld van het altaar

Mozes bouwt de tabernakel zoals God hem dat op de berg heeft getoond. “Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei” Exodus 25 vers 9 (Ex. 25:09). Ook het altaar, wat men als eerste tegenkomt als men de poort in de omheining binnen gaat, is volgens Gods aanwijzing gemaakt Exodus 27 vers 1 (Ex. 27:01). Op dat altaar (een afbeelding van de hemelse werkelijkheid, Hebreeën 8 vers 5 (Heb. 08:05) worden de offers gebracht, volgens het woord van God (zie Leviticus) en ook het vuur op het altaar is volgens het woord van God.

Alles is dus volgens het woord van God, dus heilig. Ook de offers! Leviticus 6 vers 18 (Lev. 6:18). “Gij zult het heiligen en het jaar zal allerheiligst zijn; ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn” Exodus 29 vers 37b; Leviticus 6 vers 18 (Ex. 29:37b; Lev. 06:18). En in Exodus 29 vers 44 (Ex. 29:44) zegt God: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen, en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”. Hier zien wij dus het schitterende beeld van Jezus Christus.

Hij is de ingang en sprak: “Ik ben de deur” Johannes 10 vers 9 (Joh. 10:09). Hij is door God geheiligd en in de wereld gezonden Johannes 10 vers 36 (Joh. 10:36) en een ieder die Hem aanraakt (aanneemt) is heilig. Als iemand zich vastgreep aan de hoornen van het altaar 1 Koningen 1 vers 505 tot en met 53 (1 Kon. 01:50-53) was hij veilig.

Maar Hij is niet alleen de deur, maar Hij is ook de weg, de waarheid en het leven Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). “Hij is het altaar, maar eveneens het offerlam” Johannes 1 vers 29  (Joh. 01:29). Hij is ook de eeuwige hogepriester naar de ordening van Melchisedek Hebreeën 6 vers 20 (Heb. 06:20) die nu; “na eenmaal zichzelf geofferd te hebben, nu gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens” Hebreeën 8 vers 9 en 10 (Heb. 08:09-10). Hij is het altaar, Hij is de Verzoener, Hij is de doper met de Heilige Geest in het hemelse heiligdom.

Het beeld van het vuur

Ook voor het vuur op het altaar geeft God zelf aanwijzingen. In Leviticus lezen wij herhaaldelijk over dit vuur wat altijd moest blijven branden Leviticus 6 vers 8 tot en met 13 (Lev. 06:08-13). De priester moest er iedere morgen hout opbrengen en dan zegt de Canisius-vertaling: “Altijd moet het vuur op het altaar blijven branden; het mag nooit worden gedoofd” Leviticus 6 vers 13 (Lev. 06:13). Het vuur op het altaar was allerheiligst en was het beeld van de heerlijkheid van God. Dit lezen wij in Leviticus 9 waar God zich één maakt met het vuur van het altaar en het offer verteerd. “En de heerlijkheid des Heren verscheen aan het gehele volk.

En er ging vuur uit van de Here en dit verteerde op het altaar het brandoffer en de vetstukken; toen het volk dit zag, juichten allen en wierpen zich op hun aangezicht” Leviticus 9 vers 23b en 24 (Lev. 09:23b-24).

Als het vuur op het altaar de demonie voorstelt, waar iets aan prijs gegeven wordt, dan zou God zich hiermee nooit kunnen verenigen. Demonisch vuur is vreemd vuur en tast de ordening van God aan en mag in de tabernakel niet gevonden worden. In Leviticus 10 vers 1 tot en met 7 (Lev. 10:01-07) wordt de trieste geschiedenis van de twee zonen van Aaron, Nadab en Abihu, vermeldt. Zij namen hun vuurpannen, doen daar vreemd vuur in, leggen er reukwerk op en brengen dit voor het aangezicht van de Heer Leviticus 10 vers 1 (Lev. 10:01). Als God dit had goedgekeurd zou geen enkel woord nog betrouwbaar zijn geweest. Een ieder had dan kunnen handelen naar eigen goeddunken. Het beeld van het heilige vuur zou daar dan aangetast en teniet gedaan zijn. Het is de duivel zelf, die zo probeert het heiligdom binnen te komen om alles te ontheiligen. Maar God heeft gesproken: “Ik zal de tent der samenkomst en het altaar heiligen en Aaron en zijn zonen zal Ik heiligen om voor Mij het priesterambt te bekleden”. God waakt over Zijn woord. Ook deze ogenschijnlijk kleine overtreding zou het gehele heiligdom ontheiligd hebben, zoals een klein beetje zuurdeeg, het gehele deeg doorzuurd. En omdat de machten nog niet van de mens gescheiden konden worden door het woord van God en de kracht van de Heilige Geest (Jezus Christus), vonden deze twee mannen de dood omdat de heilige engelen, die Gods Woord volvoeren Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:020), de machten grepen en afvoerden uit het heiligdom Leviticus 10 vers 2; 1 Petrus 4 vers 17 (Lev. 10:02; 1 Petr. 04:17).

In Jesaja 6 zien wij de heiligheid van het altaar vuur. Als Jesaja de heerlijkheid van God ziet, dan wordt hij zich bewust van zijn onreinheid en zonde en die van het volk. In Jesaja 6 en 7 lezen wij: “Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte-mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt, nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend”. Dit is natuurlijk veel meer dan vergeving. Jesaja werd verzoend met God (1) en zijn ongerechtigheden worden door het vuur van het altaar weggedaan (2).

Wat werd door het vuur verteerd?

Voor het brengen van het zondoffer gaf God uitvoerige lichtlijnen. God bepaalde door Zijn woord wat op het altaar in rook zou opgaan. De stier van het zondoffer was volkomen gaaf, maar uiteraard ook zondeloos. Een dier kan immers niet zondigen! Alleen dat wat zondeloos is, kan de zonden van anderen op zich nemen. Deze dieren waren dus beeld van het (offer)Lam Gods, Jezus Christus. De zonde werd op het dier gelegd door de handen op zijn kop te leggen. Dan werd er heel zorgvuldig, volgens het woord van God, scheiding gemaakt tussen het inwendige van de stier en het uitwendige Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12). Dit wordt beschreven in Leviticus 4 vers 1 tot en met 5; Leviticus 4 vers 13 (Lev. 04:01-05 en Lev. 04:13). Het inwendige komt op het altaar, maar het uitwendige wordt buiten de legerplaats met ‘ander vuur’ verbrand. Dat wordt prijsgegeven. Het inwendige gaat op het altaar in de heerlijkheid Gods op, want de zondeschuld was op het dier. Het offerdier droeg de zondeschuld.

Zo was dit een zuiver beeld van wat er met Jezus Christus – het Lam Gods – zou geschieden, die de zondeschuld van alle mensen op zich nam. Zijn bloed is uitgegoten op aarde. Hij gaf Zijn leven in de dood en heeft buiten de legerplaats geleden Hebreeën 13 vers 11 en 12 (Heb. 13:11-12). Hij is prijsgegeven aan de duisternis, het demonische vuur.

 

Maar met Zijn innerlijke mens deed Hij verzoening op het hemelse brandofferaltaar en dat was tot een lieflijke reuk voor de Heer, want het was de volmaakte verzoening voor alle tijden, voor alle mensen.

Op het moment dat Jezus stierf, aan het kruis – scheiding van innerlijk en uiterlijk – werd Zijn geest weer met de Heilige Geest verbonden Lucas 23 vers 46 (Luc. 23:46). Met Zijn innerlijke mens ging Hij op het altaar helemaal op in de heerlijkheid Gods. Hij werd opnieuw verheerlijkt Johannes 12 vers 28 (Joh. 12:28), dus aangedaan met de kracht, heerlijkheid, heiligheid en zuiverheid van God zelf. Hij had de volmaakte verzoening tot stand gebracht. Daarom zegt de Hebreeënschrijver ook dat Jezus zichzelf door de eeuwige Geest als een smetteloos offer aan God gebracht heeft. Dat is dus door de Heilige Geest. “Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft (op het altaar!) ons bewustzijn reinigen, enz.” Hebreeën 9 vers 14 (Heb. 09:14).

Op het altaar wordt dus de innerlijke mens gereinigd en gerechtigheid gedaan door de heerlijkheid Gods, de Heilige Geest. Paulus zegt daarom in Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10): “Indien Christus in u is, dan is wel het lichaam dood, vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid”. Door de Heilige Geest wordt de innerlijke mens geheiligd en gemaakt tot gerechtigheid Gods  2 Thessalonicenzen 2 vers 13; 1 Petrus 1 vers 2 (2 Thess. 02:13; 1 Petr. 01:02). Zo zien we dat het vuur van het altaar niet een beeld is van demonie, maar van goddelijke heerlijkheid en heiligheid, dus beeld van de Heilige Geest, die de ongerechtigheden uitdelgt. Het gaat in rook op en kan dus nooit geen vaste vorm meer aannemen en God zal het niet meer gedenken Leviticus 10 vers 17; Jesaja 4 vers 4; Jesaja 43 vers 25 (Lev. 10:17; Jes. 04:04; Jes. 43:25).

(wordt vervolgd).

 

 

1984.11 nr. 253

1984 november nr. 253

Is onze koers bepaald? Door Gert Jan Doornink

Het parool voor de eindtijd

Het is in deze eindtijd van het allergrootste belang dat wij onze koers bepaald hebben. Nog te veel kinderen Gods worden heen en weer geslingerd door allerlei ‘wind van leer’ en ongetwijfeld is de voornaamste reden daarvan; gebrek aan geestelijke groei. Wie niet geestelijk groeit blijft op een bepaald punt in zijn geestelijke ontwikkeling steken en is daardoor ook geen volwaardig vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. En dat terwijl Petrus zegt dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht! 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09).

De opdracht van Jezus, om door woord en daad een getuige van Hem te zijn, kunnen we alleen ten uitvoer brengen als we op de juiste wijze op Hem zijn af gestemd. Daarom is het parool voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus in deze eindtijd: koers bepalen! Maar dan wel op de wijze zoals God die heeft aangegeven in zijn Woord!

Na de rij geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 genoemd worden, vervolgt Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) met de woorden: “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen die vóór ons ligt”. En dan geeft Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) aan hoe dit gerealiseerd kan worden:

“Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de Leidsman en voleinder des geloofs”. Dit is het kompas waarop wij moeten varen! Dan blijft (of komt) ons ‘levensschip’ in de juiste koers. Satan wil ons altijd op ‘natuurlijke’ wijze bezighouden, dat wil zeggen: hij laat ons zien op de omstandigheden, op negatieve dingen, op alles waarin hij de hand heeft. Maar een kind van God is op ‘bovennatuurlijke’ wijze opnieuw geboren door de Heilige Geest. En door geestelijk te groeien met het uiteindelijke doel het volwassen stadium in Christus te bereiken, leert hij hoe langer hoe meer de dingen te zoeken en te bedenken die ‘oven’ zijn Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02). Hij komt ‘los’ van deze wereld en al is hij nog in een lichaam van vlees en bloed in deze wereld, de overste daarvan (satan) krijgt steeds minder vat op hem.

Toen Jezus op aarde was weerstond Hij ten alle tijde de aanvallen uit het rijk der duisternis. Satan had niets aan Hem! Zo zullen ook de volgelingen van Jezus eindtijd dit gaan beleven. De ontwikkeling daarvan is reeds in volle gang. En dat geeft geweldige blijdschap! De zonen Gods gaan gestalte aannemen. U en ik zullen als triomfators met Jezus, de satan onder onze voeten vertreden. Dit is geen grootspraak, geen utopie, ook geen doelstelling die niet te verwezenlijken valt, maar ligt volkomen verankerd in het plan van God tot herstel van zijn schepping. De gemeente zal volwaardig worden. Elke onmondigheid gaat verdwijnen en Gods heerlijkheid zal zich weer manifesteren. Daaraan behoeft, niemand te twijfelen, want Gods plannen falen niet. Het ‘goede werk’ dat Hij in ons begon, breekt Hij niet plotseling af. Dat zou geheel in strijd zijn met zijn wil, die Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) omschrijft met de woorden: ‘het goede, welgevallige en volkomene’.

Waar wij echter wel rekening mee moeten houden is het feit dat de wil van God niet buiten onze wil omgaat. Onze vrije wil behoort op positieve wijze ingeschakeld te zijn en dit gebeurt alleen als wij de geloofsweg volhardend bewandelen.

Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). De Hebreeënbrief noemt Jezus de leidsman en voleinder des geloofs. Hoe leidt Hij ons? Door de Heilige Geest, die dagelijks behoort te functioneren in ons leven. Zonder de Heilige Geest raken we op dwaalwegen en zullen nooit het einddoel bereiken. Want Jezus is ook de voleinder van ons geloof. Hij wil ons ‘vol doen eindigen’, met andere woorden: Hij wil zijn werk in ons geheel voltooien. Wij zullen worden zonder vlek en zonder rimpel, heilig en onbesmet! Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Wat een perspectief, maar ook wat een doel om naar toe te werken!

Hoe wij het einddoel bereiken

Want welk oprecht kind van God wil dat einddoel niet bereiken? Daarom laten wij ons niet afremmen door de vijand! Daarom zeggen wij ‘neen’ tegen alle aardsgerichte leringen! Daarom leggen wij elke gebondenheid af of laten ons ervan bevrijden. Daarom hebben wij onze koers bepaald! Wij willen Jezus volgen op de wijze zoals Hij die in zijn Woord heeft geopenbaard. Wij weten dat “niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62). Wij willen vooruit zien, omhoog zien, zien op Jezus, niet incidenteel maar voortdurend! De wijzer van ons kompas is hemelwaarts gericht.

Zo worden wij meer en meer gelijkvormig aan het beeld van Jezus. En daarvoor heeft Hij ons bestemd en geroepen Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30). Hij is de eerstgeborene onder

Vele broederen en wil dat ook vele anderen zullen delen in zijn heerlijkheid. “God onze Heiland, wil, dat alle mensen behouden zullen worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 3 en 4 (1 Tim. 02:03-04). Naarmate wij Hem gelijkvormig worden zal dezelfde gezindheid van de Geest die in Jezus, in Paulus en vele anderen was, ook in ons ten volle tot openbaring gaan komen. Want evenals zij, willen ook wij ons volledig inzetten voor de zaak van Gods Koninkrijk. Een inzet die begint en gecontinueerd wordt door het bepalen van de juiste koers!

 

Reacties van leners door redactie

-Zuster J. H. te Rijnsburg, schrijft: “Hierbij zou ik mij willen abonneren op het maandblad “Levend Geloof” . Na de proefnum­mers die ik van u mocht ontvangen, kan ik het blad niet meer missen en zie naar het volgend nummer met verlangen uit” .

-H. M. H. B. te Veenendaal schrijft: “De bro­chure “De volledige mens” van Klaas Goverts heeft mij zeer geboeid en opgebouwd. Ik wil graag op uw aanbod ingaan en verzoek u hierbij enkele proefnummers van het maandblad “Levend Ge­loof” toe te zenden” .

-Zuster M. M.- S. te Aalst (België)) gaf 10 geschenkabonnementen op en schreef: “Ik bid dat onze grote God deze gezinnen zal zegenen door het lezen van uw geestverrijkend blad” .

-Broeder K. L. te Capalaba (Australië”)”) schrijft: “Tijdens ons be­zoek aan Holland hebben wij kennis gemaakt met uw blad “Levend Geloof” . Het heeft een buitengewone im­pressie gemaakt en is ge­makkelijk te lezen. Ook de brochures van Klaas Go­verts heb ik gelezen en in het bijzonder de brochure “De volledige mens” is zeer verhelderend. Speciaal nu de tijd van af val in volle gang is, is uw blad water op dorre bodem”.

 

Navolgers van Christus door Jan W. Companjen 

“Komt achter Mij en Ik zal u vissers van mensen maken Matteüs 4 vers 19 (Matt. 04:19) of “Volgt Mij na, en Ik zal u vissers der mensen maken” (oude vertaling).

Hoe evangeliseren wij

Zeer veel mensen voelen zich gelukkig nog geroepen om te gaan evangeliseren. U zult wel begrijpen dat ik daar die groep mensen mee bedoel die zich gered weten. Hun thema is dan ook vaak: ‘gered om te redden’. De gehele zogenaamde evangeli­sche richting is in deze groepering gelovigen te vin­den. Hoewel wij het werk van deze broeders en zus­ters geenszins willen kleine­ren zult u het toch met mij eens zijn dat de resultaten (zelfs van grote kampanjes) zeer gering zijn. Wat is daar de reden van?

Het geheim van het slagen of niet slagen ligt mijns inziens in het feit hóe wij evangeliseren. Naar aan­leiding van de geschiedenis over de wonderbare vis­vangst gaan wij hierover eens nadenken.

In Lucas 5 vers 1 tot en met 11 (Luc. 05:01-11) lezen wij dat Jezus de schare leerde vanuit een schip. Zijn toehoorders wa­ren zo talrijk dat Hij, toen zij op Hem aandrongen, in het schip stapte van Simon Petrus. Hij ging met Simon in zee. Bij deze gelegen­heid sprak Hij alleen en deed geen tekenen of won­deren. Hij leerde de schare opdat zij zijn bood­schap zouden leren ken­nen. Toen Hij opgehouden was met spreken zei Hij tegen Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen

Ik ben er van overtuigd dat die opdracht aan Petrus aan­sloot op de boodschap die Hij zo juist gebracht had. Petrus sputterde nog wel even tegen en antwoordde: Meester (!) de gehele nacht door hebben wij hard ge­werkt en niets gevangen, maar op uw woord – omdat U het zegt – zal ik de net­ten uitzetten. Hier springen drie punten naar voren, na­melijk : ten eerste ‘de gehele nacht’, ten tweede ‘hard gewerkt’ en ten derde ‘niets gevangen’. Beroerder en negatiever kon het niet.

Ik denk wel dat zeer veel evangelisten weten waarover het hier gaat. Ook zij heb­ben vaak hetzelfde ervaren. Veel duisternis, hard zwoe­gen en toch niets vangen. Als wij het wat ruimer gaan zien denken wij onder ande­re aan de donkere middel­eeuwen, geestelijk was er toen ook veel duisternis. Met de doorbraak van Luther kwam de Bijbel weer onder het stof vandaan en kon de boodschap weer op­klinken .

Als Babel gelijk

‘Door het geloof alleen’ was toen de kern van de bood­schap die veel duisternis verdreef. Toch bleef er nog veel duisternis over. Het licht brak niet volkomen door, men bleef op zeer veel dingen steken. Het oude zuurdesem werd niet volkomen opgeruimd en het grootste deel van bijvoor­beeld Europa, bleef Rooms Katholiek met al zijn dwa­lingen en leringen van men­sen. Momenteel neemt de duisternis weer zeer sterk toe op het kerkelijke erf en wordt in allerlei kerke­lijke kringen de paus zelfs als hoofd van de kerk aan­vaard. Dat is duisternis, broeders en zusters, want in het wezen van de Rooms Katholieke kerk is er niets veranderd. De Maria- en heiligenverering is een vast gebeuren in hun godsdienstoefeningen, ter­wijl de avondmaalviering en de eucharistieviering mij­lenver uit elkaar liggen. Het is alles aan Babel ge­lijk : één grote spraakver­warring. Trouwens het ge­hele kerkelijke instituut is als Babel gelijk geworden, omdat zij het volk Gods uit Kanaän heeft weggevoerd. Het volk Gods zit in ge­vangenschap en is onder­geschikt aan de wetten van het instituut, die niet doorbroken mogen worden.

In dezelfde nacht toen Je­zus in gebed was, is Pe­trus gaan vissen. Hij ving niets. Het was hard werken met als resultaat: ‘de dood in de pot’. Petrus is ech­ter een vrij man geworden.

Hij deed wat Jezus hem op­droeg. Hij ging tegen de traditie in en zette het net aan de andere zijde over boord. Dat moet een sensatie zijn geweest. Petrus, een ervaren visser, die precies wist hoe het moest, krijgt daar van een leek zo maar de opdracht om overdag te gaan vissen. Maar, Meester, weet U dan niet dat dat nachtwerk is. Dit is toch tegen elke regel in       

Een verkeerde denkwijze

Het is bij het vangen van vis net als bij het vangen van mensen, beide vang je niet bij daglicht. Het moet donker zijn, de mens moet angstig en onzeker zijn en’ niet weten wat hem over­komt, dan is hij te vangen. Deze denkwijze is tot op de dag van vandaag in ere ge­bleven. Daarom moet de mens in zware kringen het bij wijze van spreken hele­maal niet meer weten. Hij moet uit angst voor zijn zondeschuld en uit angst voor een rechtvaardig God tot geloof gedreven worden. Door uiterlijke dingen, be­staande uitzondagsheiliging, het dragen van bepaalde kleding of haardracht, het op een bepaalde manier samenkomen en zingen, enz., tracht men tot een bepaalde dienst aan God te komen. Paulus zegt echter: Kom tot geloof in Jezus Christus en geloof in Jezus Christus en leer te onderscheiden waar het op aan komt.

Ook in evangelische kringen wordt de angst vaak ge­bruikt om tot bekeringen te komen. Bijvoorbeeld met uitspraken als: Men kan elk ogenblik door de dood ge­troffen worden en wat dan? Elk ogenblik kan Jezus Christus terugkomen om de zijnen te halen, bent u daarbij, zo niet, wat dan? Zie bijvoorbeeld eens naar de film ‘De komende Koning’. Het is alles een grote angst- overbrenging om zo de mens te bewegen tot overgave te komen. Ik doe maar een en­kele greep, er zijn natuur­lijk veel meer voorbeelden aan te halen.

Jezus zegt echter: Wil je werkelijk vis vangen, ja ge­zonde vissen vangen, kom dan overdag als overwinnaar en verkondig een leer van gezag. Ga naar diep water, daar zit­ten de knapen en daar zitten er veel. Doe wat Ik je zeg en je zult ze vangen. ‘Voorwaarts Christenstrij­ders, druk uws Konings spoor’. Ik zal je vissers van mensen maken. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u!

Een mens komt pas werke­lijk tot bekering als hij de dingen van het Koninkrijk

Gods gaat verstaan. De uit­legging van de gelijkenis van de zaaier besluit dan ook met de conclusie dat de in goede aarde gezaaide hij is die het woord van het koninkrijk hort en verstaat. Die dragen dan ook vrucht: honderd-, zestig- of dertigvoudig . Trouwens dit is toch ook wel een duidelijke zaak. In­dien men de krachten van dit Koninkrijk ervaren heeft, zal men ook getuige kunnen zijn van de dingen die bij dit Koninkrijk horen, want Het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Wie door die Geest een dienstknecht is van Jezus Christus, is welgevallig bij God en in ach­ting bij de mensen Romeinen 14 vers 17 en 18 (Rom. 14:17-18). Het is als het doorgeven van leven dat men eerst zelf ontvangen heeft. Bijvoorbeeld de energie uit een accu komt pas in werking als hij eerst zelf geladen is. Of bij het doorgeven van leven bij man en vrouw moeten bei­den eerst volwassen zijn (competent zijn) om leven door te geven.

Zo is het ook bedoeld in ons tekstwoord. Zet de net­ten uit op gezag van de Naam van Jezus en doe het zoals Hij het zegt. Het roer moet om, de netten naar de andere zijde, dat wil zeg­gen tegen de traditie in. En toen Petrus en de zijnen dat deden, haalden zij een grote menigte vissen binnen en hun netten dreigden te scheuren. En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En deze kwa­men (!) en zij vulden beide schepen tot zinken toe.

Toen Petrus dit zag, viel hij neer aan de knieën van Je­zus. Vol verbazing over die geweldige vangst ging Pe­trus zich erg klein voelen en ook al de anderen waren zeer onder de indruk. Pe­trus zei onder andere: Ga uit van mij Heer, want ik ben een zondig mens. Maar Jezus zei: wees niet be­vreesd, van nu aan zult gij mensen vangen. En zij trok­ken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem. De les had hun volkomen overtuigd. Zij zagen het Koninkrijk Gods open gaan. De hemel ging voor hen open en zij volg­den Hem.

De nieuwe gezindheid

Het Koninkrijk Gods is geen woordenspel maar een reali­teit van beleving. Het is als het ware een deel van ons innerlijk. En met dat inner­lijk kunnen wij gemeenschap met God hebben. De roe­ping van iedere voorganger is dan ook dat hij helpt bij de opbouw van de innerlijke mens. Het gaat niet om bra­ve broeders en zusters en goede kerkgangers of be­zoekers van de samenkomst. Het gaat om de opwekking van onze innerlijke mens, om de kracht Gods die in ons is. Christus in ons de hoop der heerlijkheid. Dat licht in je opnemen totdat het uit gaat stralen zonder problemen of opjagerij. Dat is opwassen tot alle volheid Gods.

Wij mogen ons gelukkig prijzen dat wij dit weer zien. Dat het niet gaat om uiterlijkheden of om na­tuurlijke dingen. Ook niet of wij precies zo bijeenko­men als de apostelen in hun tijd bijeenkwamen. Het gaat om de gemeenschap met on­ze zender: Jezus Christus. Door wie wordt u gezon­den? Jezus zonderde zich af om gemeenschap met zijn Vader te hebben. Wie geeft het Geestelijk leven aan u door? Sta open voor alles wat Hij u schenken wil en Hij zal u alles geven wat u nodig hebt naar geest, ziel en lichaam.

Heiligt u aldus tegen de morgen. Wij zijn apart ge­zet, uit onze aardse baan geworpen, om onze levende en waarachtige God te die­nen. Dan hebben wij een nieuwe gezindheid 1 Korinthe 1 vers 30 en 31 (1 Kor. 01:30-31) en wordt Hij in ons verheerlijkt. Zo komen de zonen Gods tot openbaring.

 

Van de redactie door de redactie

We zijn bijzonder blij met de vele extra giften welke wij in de afgelopen maanden voor de “Levend Geloof”-arbeid ontvingen! God is goed en zeer te prijzen! Graag hadden we iedereen met een persoonlijk schrijven willen bedanken, maar daarvoor ontbreekt ons helaas de tijd. We willen daarom vanaf deze plaats iedere gever en geefster hartelijk bedanken ! Hoewel de giro- en bankafschriften geldig zijn voor uw boekhouding, kunt u ook een kwitantie ontvangen. Willen degenen die dit wensen ons dit even kenbaar maken? Naast enkele gemeenten die ons toezegden een collecte voor ons werk te houden, zijn we ook bijzonder dankbaar dat het aantal ‘sponsors’ groeiende is. Sponsors zijn zij die regelmatig (bijvoorbeeld één keer per maand) een bijdrage overmaken voor onze arbeid.

We merken nog al eens dat men zich niet bewust is hoeveel kosten het meebrengt een blad als “Levend Geloof” uit te geven. Velen zijn eerder geneigd te geven voor meer praktische arbeid zoals werk onder drugsverslaafden, arbeid achter het ijzeren gordijn, etc. Toch is het werk van “Levend Geloof” ook een belangrijk stuk zendingsarbeid. De Heer bevestigt dat trouwens telkens weer. Feitelijk behoort de boodschap, zoals wij die brengen via “Levend Geloof”, de basis te zijn van iedere arbeid in dienst van Gods Koninkrijk. Wie het volle evangelie niet als uitgangspunt neemt, kan misschien wel actief zijn, maar het gaat er tenslotte om dat we in alles nauwkeurig afgestemd zijn op de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid. Alleen de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen, behoort het fundament te zijn waarop verder gebouwd kan worden en waardoor uiteindelijk de gemeente Gods heerlijkheid ten volle zal gaan openbaren. Aan die opdracht wil “Levend Geloof” getrouw blijven en we zijn blij dat vele van onze lezers en lezeressen dit ook zo zien! 

 

Wat Mozes ons te zeggen heeft door Klaas Goverts

 

Mozes de man van de wet?

Velen zien Mozes alleen maar als de man van de wet., Dan moeten we echter meteen be­denken dat wet in het Hebreeuws onderwijzing bete­kent. De mens Mozes heeft ons ook vandaag nog veel te zeggen. Het Oude Testament is immers niet afgeschaft, al­leen het oude verbond heeft zijn tijd gehad. Maar die twee dienen we wel van el­kaar te onderscheiden. We zouden het Nieuwe Testament niet eens kunnen verstaan zonder het Oude, want alle evangelische grondbegrippen hebben hun wortels in het Hebreeuws, in de Hebreeuwse gedachtewereld.

Mozes, zijn naam betekent in het Egyptisch: zoon van… Voorlopig is hij een zoon van Farao’s dochter, maar wiens zoon hij werkelijk is, dat zal moeten blijken; dat moet nog openbaar worden. In het Hebreeuws wil zijn naam zeggen: hij die uit het wa­ter trekt, en dat is profe­tisch want straks zal hij inderdaad een heel volk uit het water trekken, uit het water van de benauwdheid, uit het water van Egypte, en door het water van de Rietzee heen. Eerst wordt hij echter zelf uit het water getrokken, om te zijner tijd anderen uit de diepte te kunnen rukken. Zo is Mo­zes de gestalte van de bevrijder, beeld van de Mes­sias, Jezus, in wie alle da­den van bevrijding samenkomen .

Wat ware grootheid is

In Exodus 2 vers 11 (Ex. 02:11) horen we: “In die tijd, toen Mo­zes groot geworden was, ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwang­arbeid”. Letterlijk staat er: In die dagen geschiedde het, Mozes was groot geworden. Deze zin vormt het opschrift boven het gedeelte dat nu volgt: Exodus 2 vers 11 tot en met 22 (Ex. 02:11-22). Dat hele stuk handelt over de grootheid van de mens Mozes.

Die grootheid wordt aan de orde gesteld in twee perikopen: vers 11 tot 14 en vers 15 tot 22. Daarna haakt vers 23 weer in op vers 11, want daar heet het in de NBG- vertaling: “In die lange tijd stierf de koning van Egypte”, maar letterlijk staat er: In die vele dagen geschiedde het. De uitdrukking ‘de vele dagen’ grijpt duidelijk terug op ‘die dagen’, en in beide gevallen klinkt het: en het geschiedde. Zo wordt de in­deling van de gebeurtenissen gemarkeerd.

Nu komen we tot de kern­vraag: waaruit blijkt de grootheid van Mozes? De tekst antwoordt: hij ging uit tot zijn broeders. Wat is wa­re grootheid? Dat een mens uitgaat, uit zijn eigen we­reld, uit zijn eigen besloten situatie, en de wereld van zijn broeders binnentreedt. Want daartoe is de mens ge­steld. Niet om er te zijn voor zichzelf, maar om mens te zijn voor de ander.

De keuze van Mozes

Tweemaal horen we hoe Mo­zes uitgaat, in het elfde en in het dertiende vers. Dat is de basis voor iedere uit­tocht, van alle exodus, dat er een mens is die bereid is om uit te gaan, uit te gaan naar broeders. Mozes ont­dekt, wordt zich ervan be­wust, wie zijn broeders zijn; hij komt tot het besef dat zijn broeders zich niet bevinden aan het hof van Egypte, maar aan de kant van de verdrukten.

Het elfde vers gaat dan verder: “hij lette op hun dwangarbeid”, nauwkeurig vertaald: hij zag hun las­ten. Het sleutelwoord is hier: zien. Mozes begint te zien. Het woord ‘broeders’ wordt herhaald in de tekst en het woord ‘zien’ even­eens: hij zag hun lasten, hij zag een Egyptisch man slaan, hij zag geen man (hij zag dat er niemand was).

Niemand kan groot zijn zon­der zijn broeders. Niet zijn positie aan het hof of zijn carrière maakt hem groot, daar wordt met geen woord over gerept; enkel het zien van de broeders bepaalt de grootheid van de mens Mo­zes.

Nu gaat hij nog een stap verder: het zien leidt bij hem tot de daad. Het zien is al een keuze, hij vereen­zelvigt zich met hen, aan hun kant wil hij staan, aan de kant van de geslagen mens.

Elke dienst aan God begint met zien; het zien van de broeders, het zien van de vergeten mens en vertrapten, het zien met de ogen, met het mededogen van God.

Alleen, er is nog een pro­bleem, en dat komt tot uiting in de herhaling van het werkwoord ‘slaan’; de Egyptenaar slaat en Mozes slaat. Mozes, laat zich in zijn reactie bepalen door zijn te­genstander. Hij bestrijdt Egypte met een Egyptische methode. Op deze wijze zal een mens echter nooit iets bereiken. Zo plaatst men zich op hetzelfde niveau als zijn vijand. Zo wordt men besmet door dezelfde geest.

Een doodlopende weg

De tweede episode, in de verzen 13 tot en met 15, uitlopende op de vlucht van Mozes, laat duidelijk zien dat deze weg doodloopt. “Toen hij op een andere (letterlijk: een tweede) dag uit ging, zie, daar waren twee He­breeuwse mannen aan het vechten”. Nu is er geen sprake meer van broeders. Hier ontdekken we dat het probleem dieper ligt: ook on­der de verdrukten zelf blijkt de Egyptische mentaliteit te heersen. De vraag van Mo­zes is dan ook maar al te zeer op zijn plaats: “Waarom slaat gij uw naaste?” Op­nieuw klinkt daar het woord ‘slaan’, dat bepalend was voor de voorgaande episode; maar nu wordt het genoemd in verband met een naaste, dat wil eigenlijk zeggen: een volksgenoot of lotgenoot; beiden behoren im­mers tot hetzelfde volk, beiden ondergaan hetzelfde lot.

De vraag van Mozes was terecht; alleen was hij op dat moment niet de man die deze vraag kon stellen. De ander accepteert het dan ook niet dat hij ter verantwoording wordt geroepen. Hij reageert met twee te­genvragen: Wie heeft u aangesteld, en denkt gij soms mij te doden? Hij vraagt naar de volmacht, en naar de aard van Mozes’ optreden; wie heeft jou ge­machtigd, en hoe ga jij te werk?

Op die twee vragen moet Mozes op dat moment het antwoord schuldig blijven; omdat hij op die beide pun­ten zwak staat, kan hij voorlopig niets betekenen voor zijn volksgenoten: zo kan hij de bevrijder niet zijn. Hij is immers zelf niet vrij van het Egyptische denken en van de Egyptische manier van doen.

Mozes wordt bevreesd; dat is een begrijpelijke reactie voor iemand die op eigen gezag handelt en die zelf nog onder een claim van Egypte ver­keert. Zijn pogingen om Is­raël te bevrijden zijn goed bedoeld maar zijn fundering deugt niet. Hij kan misschien gelden als een expert op het gebied van diplomatie, als een kenner van Egyptische zaken, maar het wezen van het Egyptische systeem heeft hij nog niet doorgrond, en 16 daarom is hij ook niet in staat om het probleem bij de wortel aan te pakken.

Hij kent het wezen van Egypte nog niet en dat hangt ten diepste samen met het feit dat hij het wezen van God nog niet kent. Daarom moet Mozes wachten tot hij het antwoord heeft op die twee vragen. In Exodus 3 zal God zelf die twee punten gaan beant­woorden; dan zal God zelf hem bekend maken wat zijn machtiging is en hoe zijn werkwijze zal zijn.

Hier stuiten we op een heel wezenlijk geestelijk principe: het principe van de onbeant­woorde vragen. Elk mens komt op bepaalde momenten in zijn bestaan voor vragen te staan die hij met al zijn kennis en inzicht en erva­ring niet kan beantwoorden; vragen die alleen God zelf beantwoorden kan. Dan kan men tot alle góden roepen die men maar bedenken kan, maar dan is het als met de Baal profeten ten tijde van Elia: zij profeteerden tot het uur van het avondoffer, maar geen stem, geen ant­woorder , geen opmerken 1 Koningen 18 vers 29 letterlijke vertaling (1 Kon. 18:29).

Het fundament van de uittocht

In Exodus 3 wordt de basis gelegd in het leven van de mens Mozes, opdat hij de bevrijder zal kunnen wor­den. Dit hoofdstuk is funda­menteel voor het hele uit- tocht-gebeuren. Zonder Exodus 3 geen uittocht. Wat gaat hier plaats vinden?

Hier onthult God aan zijn toekomstige knecht het we­zen van Egypte, en dat kunnen we in één woord sa­menvatten: heerschappij. De uitwerking van deze machtsuitoefening wordt door God getypeerd met de woorden: ellende, gejammer, smarten (vers 7).

Zo wordt het systeem van de Farao’s ontmaskerd, aan het licht gebracht, in zijn ware aard ten toon gesteld. Gods aandacht is niet gericht op de productie, op de steden die tot stand komen, op de piramides die gebouwd zijn, maar op de gevolgen voor de mens. God zoekt: wat is er van het mens-zijn over­gebleven? Wat hebben ze met mijn mensenkinderen ge­daan?

Maar hoe gaat God nu het wezen van Egypte onthul­len? Dat doet Hij op een zeer speciale manier, op een unieke wijze, volgens een benadering die Hem alleen eigen is, dat is zijn bijzon­dere onnavolgbare aanpak, dat wil zeggen niet na te volgen door welke god dan ook. Want de mens is wel bestemd om navolger Gods te worden. God onthult de ware aard van Egypte, door zijn eigen Naam te openba­ren. Dat is Gods werkwijze. Want wanneer God zijn Naam bekend maakt, dan valt daarmee op hetzelfde moment elk Egyptisch uitgangspunt door de mand. Want God is totaal anders. God en de Farao staan diametraal te­genover elkaar.

Hier komen we op een uiterst gewichtig punt van geestelijke strategie: hoe o ver wint God Egypte? Het antwoord luidt: door de te­genovergestelde geest. Egypte handelt vanuit het principe van heerschappij, en wat stelt God daartegen­over? Aanwezigheid.

Ontferming tegenover heerschappij

Dit moest Mozes leren: hij had geprobeerd Egypte te verslaan, maar vanuit de­zelfde geest die Egypte be­heerste. Nu maakt God hem duidelijk: Egypte kan alleen verslagen worden vanuit een tegenovergestelde geest. Een aantal punten in het gesprek tussen God en Mo­zes geven dit glashelder aan. Zo spreekt de Here in het zevende vers: “Ge­zien, ja gezien heb Ik de ellende van mijn volk, hun geschrei over hun drijvers heb Ik gehoord, ja hun smarten heb Ik gekend (of bekend)”.

Hier hoort Mozes een stem die in de Egyptische we­reld totaal onbekend is: de stem van de ontferming.

Wat gaat God doen? Hij gaat allereerst zijn ontferming op Mozes overdragen. Mozes moet gaan zien zoals God ziet, gaan horen zoals God hoort, gaan kennen zoals God kent. Alleen vandaar uit wordt bevrijding gebo­ren. Dan spreekt die stem verder in het achtste vers: “Daarom ben Ik nederge­daald”. God doet deze zaak niet af vanuit de hoogte, Hij daalt neer, dat wil zeg­gen Hij gaat naast de mens staan, Hij wordt naaste voor de zijnen, Hij wordt lotge­noot voor zijn mensenvolk. Alleen zo kan een mens zijn broeder helpen: door naast hem te gaan staan. Tegenover heerschappij stelt God: ontferming. Als Mozes dan vraagt: Wie ben ik? (vers 11: “Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en dat ik de zonen Israëls zou doen uit gaan naar Egypte?”), dan is het ant­woord van de stem die tot hem spreekt: “Ik ben im­mers met u”.

God openbaart Zijn naam

Het middelpunt van het ge­sprek tussen God en zijn knecht wordt gevormd door de Naamsopenbaring in vers 14: “Ik ben die Ik ben”. Maar vanuit dit brandpunt gaan stralen naar achteren, naar Exodus 3 vers 12 (Ex. 03:12), en naar voren, naar Exodus 4 vers 12 (Ex. 04:12). Binnen die omlijsting wordt de Naam geplaatst. In dat kader zullen we dan ook de bete­kenis van deze Naam moe­ten peilen.

Nu is de uitspraak ‘Ik ben die Ik ben’, vanuit het Hebreeuws in wezen een futurum, dus op de toekomst georiënteerd. De beste weergave is derhalve: Ik zal zijn die Ik zijn zal. Maar dan niet als een abstracte waarheid; niet als een algemene gedachte; God spreekt nooit algemene waarheden uit, God is kon- kreet, Hij speelt in op concrete situaties, Hij open­baart zich niet in theorieën, maar in verhalen, in de ver­halen van mensen.

We dienen daarom deze Naam te verstaan vanuit de omlijsting, het verhaal waar­in hij verankerd is. In hoofdstuk 3 vers 12 zegt God: Ik zal er zijn, met jou, namelijk wanneer? Als jij gaat naar de Farao om mijn bevrijdingswerk daar te doen. Dat is heel concreet. En in hoofdstuk 4 vers 12 wordt het nog verder toegespitst: Ik zal er zijn met jouw mond, want daar immers had Mozes de grootste moeite mee; en dan tenslotte in Exodus 4 vers 15 (Ex. 04:15), als Aaron erbij be­trokken wordt: Ik zal er zijn, met jouw mond en met zijn mond.

Zo krijgen we zicht op de Naam, waarvan de inhoud, de diepte is: Ik zal er zijn, namelijk voor jou, als dege­ne die Ik zijn zal. Hier wordt geen theoretische verklaring afgelegd over ‘het zijn van God’, maar hier spreekt God uit dat Hij er zal zijn voor de mens. Het gaat hier niet over ‘het bestaan van God’, maar over zijn Aanwezig­heid.

Wanneer Mozes namelijk in (Exodus 3 vers 13 (Ex. 03:13) aan God vraagt: “Maar wanneer ik tot de zonen Israëls kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u ge­zonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden?”, dan vraagt hij niet hoe God heet, maar hoe God is. Het is immers ondenkbaar dat het volk vergeten zou zijn hoe de God der vaderen ook al weer heette. Als men in het Hebreeuws wil informeren hoe iemand heet, gebruikt men trou­wens een andere formule; men zegt dan: wie of welke is zijn naam, of wie is hij, of zeg mij uw naam. Mozes echter formuleert hier: hoe of letterlijk: wat is uw naam? En als men het op die manier onder woorden brengt, bedoelt men te vra­gen naar wat zich in de naam uitspreekt of verbergt; dan vraagt men niet naar een aantal letters, maar naar een geheimenis. Derhalve: in wezen vraagt Mozes naar het geheim van de godsnaam.

God laat zich niet manipuleren

Nu was de algemene gedach­te in het oude oosten, ook in Egypte: als we de naam van een godheid kennen, dan kunnen we die god be­zweren, oproepen. Lijnrecht daartegenover verklaart God: mijn naam is: Ik zal er zijn, met andere woorden: je hoeft Mij in geen enkel geval te bezweren, je hoeft Mij niet langs magische weg op te roepen, want Ikzelf neem het initiatief: Ik spreek van mijn kant al uit dat Ik er zal zijn.

Wat een bevrijding, wat een totaal andere wereld dan Egypte: deze God zegt: op Mij kun je aan; wanneer het gaat om de bevrijding van mijn mensenvolk, dan hoef je Mij er niet met veel moeite bij te slepen, dan zal Ik er met heel mijn hart en heel spontaan bij zijn. De ande­re kant is (en dat is het tweede deel van die kern- uitspraak: Ik zal zijn die Ik zijn zal): je kunt Mij ook niet bezweren. Je hoeft het niet te doen, maar het kan ook niet. Ik onttrek Mij aan elke vorm van magie, Ik laat Me op geen enkele wij­ze manipuleren.

Deze God neemt initiatieven; Hij rukt de mens uit die benauwde spiraal van steeds maar weer iets te moeten bedenken om invloed op de godheid te kunnen uitoefenen. Deze God staat voor zijn zaak.

God wil zich ontfermen

Er is nog iets wat uiterst merkwaardig is: als Mozes vraagt naar de naam van deze God, dan antwoordt Hij met een werkwoord. Dat is veelzeggend: Gods Naam is een werkwoord. Dat wil zeggen: zijn Naam wordt openbaar in zijn daden.

Anders gezegd: zijn Naam wordt openbaar in verha­len; verhalen van mensen. Verhalen van ontferming, verhalen van aanwezigheid. Juist daarom is het zoge­naamde Oude Testament zo essentieel voor het ver­staan van Gods werkwijze. Het brengt ons tot het hart van de openbaring, tot de grondstructuur van Gods handelen: God neemt mensen op in zijn verhaal; Hij zegt: Kom maar, dan zal Ik over jou ook een verhaal schrijven, een verhaal van ontferming.

Waar God zijn verhaal schrijft in het bestaan van mensen, daar wordt zijn Naam gekend. Daar eindigt de heerschappij van Egypte.

 

 

 

Fijngevoeligheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Het zijn juist vaak die kleine dingen.

Die in houd geven, waar ’t juist moet,

Een vriendelijk woord, een schouderklopje,

Een woord van God doet altijd goed.

 

Zij zijn het steeds, die kleine dingen,

Die nooit te hoog gegrepen zijn,

Doch wel met liefde zijn doordrongen,

Tot zegen voor je naaste zijn.

 

Al zijn ze klein, toch zijn het dingen,

Waar ’t steeds op aankomt, ook in strijd,

Gods liefde doet ons overwinnen,

Ontdek ’t door fijngevoeligheid.

 

Christus of Belial? door Wilkin van de Kamp

 

Contrasten

Paulus stelt in 2 Koningen 6 vers 15 (2 Kor. 06:15) de retorische vraag: ‘‘Welke overeenstem­ming is er tussen Christus en Belial?” De Korinthiërs wisten wel dat deze twee verschilden als dag en nacht. Maar toch moest Pau­lus hen waarschuwen om geen gemeenschap te hebben met de duisternis opdat ze hun heiligheid zouden volmaken in de vreze Gods, 2 Korinthe 7 vers 1 (2 Kor. 07:01).

God wil immers een gemeente zonder vlek of rimpel voor zich stellen. En ofschoon het licht en de duisternis – Christus en Belial – de twee grootste contrasten zijn in het Koninkrijk der hemelen, kan Paulus er niet vaak genoeg voor waarschu­wen. De uitspraak van Pau­lus: “immers, de satan doet zich voor als een engel des lichts” 2 Korinthe 11 vers 14 (2 Kor. 11:14), ge­tuigt ook van het feit dat het in de geestelijke wereld niet altijd even zwart-wit is gesteld. Zo eenvoudig is dat niet. Er is geestelijke wijsheid en inzicht voor no­dig om scheiding te maken tussen licht en duisternis. En hoe meer we – door Christus – God leren ken­nen, des te beter kunnen we de duisternis ontmaske­ren en zal het licht zich ten volle openbaren.

Belial

Als er geen enkele over­eenkomst is tussen Christus en Belial, kunnen we concluderen dat deze laatste een radicale tegenstander is van Christus en de ge­meente. Er zijn in de loop der tijd heel wat verta­lingen van dit Hebreeuwse woord op papier gezet. Zo wordt deze Hebreeuwse sa­menstelling veelal vertaald als ‘niet nuttig’ (beli = niet, jaal = nut), oftewel ‘niets­waardig’. Ibn Ezra, een Joodse exegeet, ziet echter in het tweede deel van de samenstelling een vorm van het Hebreeuwse woord voor ‘opgaan’, en vertaalt Belial als ‘hij, die niet opkomt’ of ‘moge hij geen opkomst heb­ben’.

De Griekse vertalers van het Oude Testament verkla­ren Belial als degene die zonder wet is, die zich aan Gods wet onttrekt en die er tegen in opstand komt. In het Oude Testament wordt de uitdrukking ‘Belialskinderen’ regelmatig gebruikt. Zo lezen we bijvoorbeeld in 1 Samuel 1 vers 16 Statenvertaling

(1 Sam. 01:16) dat Eli de bid­dende Hanna per vergissing uitmaakt voor een beschonkene, en dat zij antwoordt: “Acht toch uwe dienstmaagd niet voor een dochter Belials”. Nee, niet Hanna “doch de zonen van Eli waren kin­deren Belials, zij kenden de Here niet” (1 Samuel 2 vers 12, Statenvertaling(1 Sam. 02:12). Het NBG noemt hen ‘nietswaardige lieden’.

Pas later is de samenstelling Belial een eigen leven gaan leiden en een persoonsnaam van de duivel geworden.

Net als ‘satan’ oorspronke­lijk ’tegenstander’ of ‘bela­ger’ betekende en later de eigennaam van de duivel is geworden, zo is ook Belial de verpersoonlijking van de verderver, de wetteloze duivel. Hij is een ‘deugniet’ en een ‘nietsnut’.

Nulliteiten

In 2 Korinthe 6 vers 16 (2 Kor. 06:16) – een vers verder – stelt Paulus eigenlijk dezelfde retorische vraag: “Welke gemeenschappelijke grond­slag heeft de tempel Gods (de gemeente) met afgoden (als Belial)?” Paulus wil duidelijkheid scheppen en wij willen hem hierin na­volgen. Ook wij willen niets gemeen hebben met “góden die het in wezen niet zijn” Galaten 4 vers 8 (Gal. 04:08).

Het Hebreeuwse woord voor afgoden (elilim) betekent letterlijk ‘nietsen’, of ‘nul­liteiten’, ‘góden van niets’, wat als spot tegenover het woord ‘elohim’ – dat is God – wordt geplaatst.

Voor God zijn de afgoden, de boze machten, niet meer dan een stofje in het gees­telijk heelal: “… de wind neemt hen allen op, een tocht vaagt hen weg” Jesaja 57 vers 13 (Jes. 57:13). Zó denkt God over de ‘góden van niets’! De duivel en zijn trawanten betekenen niets voor Hem. Voor God heeft Belial, de duivel, werkelijk geen op­komst . Ook al gaat hij nog zo te keer. In Psalm 115 spreekt de schrijver duidelijk uit dat de góden – net als de afgodsbeelden – niets kunnen: “Zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel”.

In het verhaal van Elia op de Karmel (1 Koningen 18) wordt ook het bewijs geleverd dat de afgod Baal niets betekent in de ogen van God en Elia. Elia spot er zelfs mee door te zeggen: “Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in ge­peins, of hij heeft zich af­gezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden”.

Als God zo over de duivel denkt, mag de gemeente van Jezus zich eveneens zo op­stellen.

Zij is immers een koninklijk priesterschap en een heilige natie 1 Petrus 2 vers 4 (1 Petr. 02:04). En al gaat de duivel nog te keer als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden, aan de gemeente zal hij niets hebben. Zij staat op de belofte dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18). Ondanks de soms zware strijd belijdt de ge­meente : Belial zal geen op­komst hebben. Hierin ligt haar kracht, omdat God achter deze woorden staat.

Geen opkomst

Is dit vooruit lopen op de ontwikkeling van Gods plan? Nee, wij mogen ons nu al vasthouden aan de beloften die God ons in zijn Woord aanreikt. De gemeente van Christus mag belijden dat er een tijd komt van volko­men vrijheid, volkomen waarheid en volkomen ont­plooiing van de geestelijke mens en dat God alles zal zijn in allen. Daar werkt de gemeente nu al aan door haar hart volkomen toe te sluiten voor ongeestelijke en onzuivere leringen en gedachten. Want voor Belial is geen ruimte in het hart, van een koningskind. Om met Deuteronomium 15 vers 9 (Deut. 15:09) te spreken: “Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij”. Met alle ge­weld zal de duivel wél pro­beren opkomst te hebben in de gemeente en in har­ten van mensen. Laat hij er toch geen ruimte vinden, maar de Geest van God, die altijd sterker is.

Het is voor een mens ech­ter levensgevaarlijk als hij satan als ‘lucht’ verklaart, zonder in de kracht van God te staan en zonder dat hij zijn plaats in de hemelse ge­westen heeft ingenomen. Want dan kunnen ‘beken Belials’  Psalm 18 vers 5 Statenvertaling (Ps. 018:005) als een woeste stroomversnelling je ver­schrikken en – nog veel er­ger – je meesleuren tot er geestelijk niets van je over blijft.

Maar kies je voor het Ko­ninkrijk van God, en ga je je ontwikkelen in het klimaat van Gods Geest, dan wordt het: “De mannen die u be­strijden (duivelse machten), worden als niets en komen om; gij zult hen zoeken, maar niet vinden, de mannen die u bestookten; zij worden als niets, ja vernietigd, de mannen die tegen u oorlog voeren” Jesaja 41 vers 11 en 12 (Jes. 41:11-12).

Regentenspiegel

Het is heerlijk dat Gods Woord zegt, dat wij met Christus als koningen zullen heersen  2 Timoteüs 2 vers 12 (2 Tim. 02:12). God bereidt zich niet een volk van ‘nietsnutten’ en ‘deugnieten’, maar een volk dat Hem is toegewijd en tot alle goed werk volkomen toege­rust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17).

Psalm 101 laat ons zien hoe we ons als koningen gedra­gen moeten. Luther noemde deze psalm een regenten­spiegel. Deze naam typeert de inhoud ervan, voortreffe­lijk. Daarin wordt immers een ideaal beeld beschreven van hoe een koning zich ge­dragen moet. We zouden deze psalm ook de ’troonre­de’ van de koning kunnen noemen, want oorspronkelijk werd deze ten gehore ge­bracht bij de beklimming en vernieuwing van het ko­ningschap .

Heeft het oudtestamentische volk dit persoonlijk getuigenis van koning David in de liederenbundel opgenomen en gezongen, des te meer reden heeft de nieuwtestamentische ge­meente om dit lied te proclameren in de geestelijke wereld. Want Jezus heeft het koningschap vernieuwd en nodigt ons uit de troon te beklimmen en samen met Hem te heersen over de boze geesten in de lucht. De belijdenis van de ge­meente luidt dan: “Ik wil acht geven op een onberis­pelijke wandel… Ik wandel in oprechtheid mijns harten in mijn huis… Een ver­keerd hart wijke verre van mij, de boze wil ik niet kennen”.

Dat is nog eens een belij­denis: De boze wil ik niet kennen! Een rechtvaardige koning past er voor om ge­meenschap met de duister­nis te hebben. In vers 3 staat zelfs: “Ik zal geen Belialsstuk voor mijne ogen stellen” (Statenvertaling). We houden niet voor ogen wat ontsprongen is uit het rijk der duisternis. We hoeven ons daar niet mee be­zig te houden, of er kennis van te nemen. We worden er echt niet een ervaring rijker door. Integendeel.

Belial vernield

We willen vol zijn van de ge­dachten Gods. We willen door Jezus’ leven en werken God kennen zoals Hij werke­lijk is. Alleen dan blijft het een gezonde, frisse en boei­ende relatie. “Vrienden, om­dat God ons zulke geweldige beloften heeft gedaan, moe­ten we ons afkeren van alles wat ons lichamelijk en gees­telijk bevuilt. We moeten onszelf reinigen, door een gezond ontzag voor God te hebben en ons volledig aan Hem te geven” 2 Korinthe 7 vers 1 Het levende woord (2 Kor. 07:01).

Ga leven en werken voor de enige God, verheerlijk God door gemeenschap met Hem te zoeken. Wees een vreug­debode in een tijd van ver­warring en verdraaiing van het evangelie van Christus. En houd de belofte vast: “Zie op de bergen de voe­ten van de vreugdebode, die vrede verkondigt: vier uw feesten Juda; Belial zal niet meer tegen u woeden, hij ligt vernield”, Nahum 1 vers 15, Canisius vertaling (Nahum 05:15).

 

 

 

Marcus 16 (gedicht) door Piet Snaphaan

Vanwaar die haken in Gods Woord,

Nog steeds die twijfels aller tijden,

De ware opdracht steeds te mijden,

Terwijl men zegt: ‘van kaft tot kaft’,

En toch Gods Woord berooft van kracht.

 

De Heer sprak: Zal Ik ’t geloof nog vinden?,

Hij wacht reeds af, doch sluimert niet,

Op zonen Gods reeds in ’t verschiet,

Zijn plan gaat door, wat staat geschreven,

Dat houdt geen macht, geen haak zelfs tegen!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 7b –

De hemelse werkelijkheid

Johannes is bij de opening van het zevende zegel in het centrum van de hemel, het hemelse heiligdom. Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) beschrijft deze plaats aldus: “De berg Sion, de stad van de levende God, het hemels Jeruzalem, waar de tienduizendtallen van engelen zijn, waar de geestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen is, die ingeschreven zijn in de hemelen, waar God is, de Rechter over allen en waar de geesten der rechtvaardigen zijn, die de voleinding bereikt hebben en waar Jezus is de Middelaar van een nieuw verbond en het bloed der besprenging” . Hij kijkt toe en ziet hoe Jezus Christus, het Lam Gods, Hij die waardig bevonden is Openbaring 5 vers 9 tot en met 14 (Openb. 05:09-14) , het zevende zegel opent.

Vanuit deze heilige legerplaats, waar Johannes deze dingen aanschouwt, worden in de eindtijd alle gebeurtenissen gecoördineerd. Het is niet het rijk der duisternis, welke de loop der gebeurtenissen bepaald. In Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01) wordt ook over deze berg Sion gesproken.

Er zijn enkele punten die van belang zijn voor een helder inzicht in wat zich hier afspeelt en waar we de aandacht op willen vestigen. Johannes is in de geest, hij is opgeklommen en binnen gegaan door de geopende deur in de hemel en in visioenen ziet hij de werkelijke dingen voor de toekomst Openbaring 1 vers 1 en 2; Openbaring 4 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02; Openb. 04:01-02). Als hij deze dingen dan opschrijft, moet hij weer beelden gebruiken, die Mozes al maakte van de hemelse werkelijkheid. Wij weten dat de tabernakel of tempel niet de werkelijkheid was, maar de schaduw van de gemeente van Jezus Christus. Er is in de hemel, in de onzienlijke wereld, niet ergens een stad met een tempel met altaren en dergelijke. Wat Johannes hier dus ziet, heeft alles te maken met de Gemeente. Jezus spreekt over de gruwel der verwoesting, voorzegt door de profeet Daniël, dat de dagelijkse offerdienst gestaakt zou worden Matteüs 24 vers 15; Daniel 9 vers 27; Daniel 11 vers 31;

Daniel 12 vers 11 (Matt. 24:15; Dan. 09:27; Dan. 11:31; Dan. 12:11). Uit het verband in Daniël 11 blijkt dat deze dingen geschieden voor de eindtijd echt aanvangt Daniel 11 vers 35 (Dan. 11:35) . Alleen in het hemels heiligdom functioneert dan nog de offerdienst, daarom ziet Johannes ook altaren. In de gemeente functioneert het bloed van Jezus Christus tot vergeving en reiniging van zonden. “En het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”

1 Johannes 1 vers 7b (1 Joh. 01:07b). “Indien wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (vers 9). Dit functioneert in de gemeente juist volop. In de gemeente van Jezus Christus wordt de belijdenis van erfzonde en zondaar blijven tot de dood, niet meer gehoord. In de gemeente wordt geproclameerd: “Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus” Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

De volmaakte aanbidding

Dit is de grondslag van de gebeden der heiligen, waar we hier ook bij bepaald worden. Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04): “En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, stijgt uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op”. Er is in het hemelse heiligdom geen voorhangsel meer. De toegang tot de troon der genade is door Jezus Christus voor altijd geopend. Ook wordt er gesproken over de gebeden van alle heiligen. Het gaat hier dus om hen, die in Christus ontslapen zijn en de voleinding bereikt hebben Hebreeën 12 vers 23b (Heb. 12:23b) , die dus ook gedoopt zijn met de Heilige Geest, en de gelovigen die nog leven op aarde, maar hun burgerschap hebben in de hemel, in Sion, door de Heilige Geest. Zij aanbidden het Lam, die als Middelaar op de troon is Openbaring 5 vers 12 en 13 (Openb. 05:12-13) en God de Vader, voor wie ze gekocht zijn (vers 9). Het is niet meer een bidden van: Here, och Here wilt u… Maar de gemeente leert bidden in Geest en in Waarheid. Jezus zegt dit tegen de Samaritaanse vrouw: “Maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is Geest en wie Hem aanbidden moeten aanbidden in geest en in waarheid” Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Dus niet in het aardse Jeruzalem en ook niet op de berg Gerizim, maar staande voor de troon in het hemels heiligdom.

De kracht van het volmaakte gebed

Naarmate iemand groeit, wordt zijn gebed anders. In het gebed verkondigt iemand zijn geloof, zijn positie, zijn verwachting, zijn gezag, dat wordt gehoord in de hemelen. De heilige engelen nemen dit over en brengen dit voor de troon van God. Pas als het volk gaat bidden in Geest en in Waarheid, gaat er in de geestelijke wereld een enorme zeggingskracht vanuit. Dit wordt dan een proclamatie in de geestelijke wereld.

Vooral ook de aanbidding in tongentaal is voor God en Jezus Christus als een welriekend reukwerk. Hierdoor worden immers geheimenissen Gods, woorden Gods, uitgesproken door de mond van mensen 1 Korinthe 14 vers 2 (1 Kor. 14:02), en de heilige engelen sluiten hierbij aan en verkondigen dit in de hemelen. Zij verstaan deze ‘waarheidstaal’ en zijn ook verblijd want ook zij moeten de veelkleurigheid Gods uit de Gemeente horen opklinken. Petrus zegt dat ze ook begeren een blik te slaan in de geheimenissen Gods 1 Petrus 1 vers 12b (1 Petr. 01:12b).

God luistert naar onze gebeden en is een verhoorder der gebeden Zacharia 10 vers 6; Psalm 4 vers 4; Lucas 18 vers 7 en 8 (Zach. 10:06; Ps. 004:004; Luc. 18:07-08). Als zo’n volmaakt gebed uitgeroepen wordt, dan grijpt dit diep in en brengt weer iets in beweging. En dat is dan niet alleen tijdens het bidden, maar het hele spreken wordt geest en waarheid. De gemeente gaat de grootheid en heiligheid en waardigheid van God en het Lam bezingen.

Wat vooral ook door zal klinken in de gebeden, en wat ook bepalend is voor de late regen, is de gezindheid van Christus. De gezindheid die zich openbaart in de vrucht van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing, nederigheid, vergevingsgezindheid, enz. Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). In zo’n gezindheid kan de kracht zich ook openbaren. Het heil komt zo naderbij en de machten der duisternis sidderen. Ook de smeekbede om de late regen klinkt zo voor de troon en een nieuwe fase in het heilsplan komt in beweging.

Voor het eerst zien we hier dat mensen de gebeurtenissen in de hemel mee gaan bepalen. Het is door deze volmaakte aanbidding dat er een einde komt aan de stilte in de hemel. Vers 5 zegt dan: “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp ‘het vuur’ op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”. (wordt vervolgd) .

 

U kunt ons helpen

bij de uitvoering van onze taak: de compromisloze ver­kondiging van het volle evangelie….

             door voor onze arbeid te bidden! Jacobus zegt: “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

             door het nemen van een extra abonnement, zodat u één nummer hebt om ‘mee te werken’ en even­tueel één nummer zelf kunt bewaren.

             door – zo mogelijk regelmatig – een extra bijdrage voor onze geloofsarbeid over te maken. Paulus zegt: “God heeft de blijmoedige gever lief”.

             door het winnen van nieuwe abonnees. In een per­soonlijk gesprek met anderen spreken over ons blad is de beste methode om nieuwe lezers te winnen.

             door de afname van brochures, om zelf te lezen en te bestuderen of om te geven of te verkopen aan anderen.

             door het opgeven van geschenkabonnementen. Velen hebben reeds ontdekt dat het geven van een geschenkabonnement op effectieve wijze anderen in contact brengt met het volle evangelie.

             door te bedenken dat het niet gaat om “Levend Geloof” als zodanig. Wij zijn geen doel, maar mid­del, één van de vele, die de Heer gebruiken wil om Zijn Koninkrijk te openbaren. Het gaat erom dat we ons gezamenlijk bewust zijn dat we staan in dienst van de Meester!     

 

 

Levend Geloof – 253

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

1984.10 nr. 252

1984 oktober nr. 252

Willen wij onrecht lijden hoe reageren wij op onrecht? Door Gert Jan Doornink

Tot de kenmerken van het kind-van-God-zijn behoort ook ‘onrecht lijden’. Dat is een facet waar we dikwijls niet aan denken, maar waar een waarachtig kind van God wel geregeld mee te maken heeft. We denken liever in termen van ‘overwinning, kracht, heerlijkheid en blijdschap’ en dat is natuurlijk een goede zaak, want daar gaat het uiteindelijk om. Het nieuwe leven van Christus in ons moet merkbaar zijn bij hen die Christus nog niet kennen. Daarom zullen wij ook onrecht moeten verdragen, want de satan heeft er een ontzettende hekel aan als dit nieuwe leven zich gaat openbaren. Hij haat iedere waarachtige Godsopenbaring. Van Jezus staat reeds geschreven dat Hij zonder reden gehaat werd Johannes 15 vers 25 (Joh. 15:25). Hetzelfde geldt voor zijn eerste volgelingen en ook voor ons die in deze tijd Hem volgen.

Maar wat doen wij als ons onrecht wordt aangedaan? Hoe reageren wij? Komen we in verzet en zoeken ons recht? Let eens op wat de apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief: “Want dit is genade, in dien iemand, omdat hij met God rekening houdt, (omdat hij Jezus volgt) leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt. Want mag dat roem heten, als gij slagen moet verduren, omdat gij kwaad doet? Maar als gij goed doet en dan lijdenmoet verduren, dat is genade bij God” 1 Petrus 2 vers 19 en 20 (1 Petr. 02:19-20).

Even verderop, in hetzelfde hoofdstuk, schrijft Petrus over Jezus dat Hij “als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23). Jezus is voor ons het grote voorbeeld van wat Goddelijke liefde is. Wie in zijn voetstappen wandelt, zal deze liefde ook meer en meer gaan openbaren. Wie vol is van de Heilige Geest kan trouwens niet anders, want liefde is een vrucht van de Heilige Geest.

Wat is nu onze reactie als ons onrecht wordt aangedaan? We maken het de Vader bekend en evenals Jezus gaan wij het overgeven aan Hem. We nemen het recht niet in eigen hand, want dat is een kenmerk van ‘geestelijke onvolwassenheid’. Helaas komt dit bij sommigen nog maar al te vaak voor. Maar zij die Jezus werkelijk volgen willen ook in dit opzicht gehoorzaam zijn aan het woord van God. Lees in dit verband ook wat Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 6 over het ‘recht zoeken bij ongelovigen’.

Onrecht lijden is geen drukkende last

Paulus, die tijdens zijn leven veel onrecht moest verduren, reikt ons deze woorden aan: “Het lijden van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegenover de heerlijkheid Gods die over ons geopenbaard zal worden”  Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18). Als nieuwe scheppingen in Christus weten wij dat deze heerlijkheid Gods nu reeds in ons is en daardoor is het onrecht wat wij vaak mee moeten maken geen drukkende last. Het maakt ons tot sterke en stabiele christenen, die weten dat niets en niemand ons uit de gemeenschap die we met Christus hebben weg kan halen. Met Hem zijn we ook in dit opzicht overwinnaar. Als ons onrecht wordt aangedaan raken we niet uit ons evenwicht. Want we weten dat voor hen die geloven, alle dingen meewerken ten goede!

Bij het ‘onrecht lijden’ speelt ons geloof trouwens een belangrijke rol. Dat blijkt wel uit de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter uit Lucas 18. Jezus vertelt daar over een rechter die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. In dezelfde plaats woonde ook een weduwe, die telkens tot hem kwam en zei: Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij. We volgen nu even dit Bijbelgedeelte op de voet: “En een tijd lang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het gezicht slaan. En de Here zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Doch, als de Zoon des Mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”

Zonder geloof is het onmogelijk Gode welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Waarachtige gelovigen weten dat zij lijden moeten als ‘goede soldaten van Jezus Christus’. Maar juist hun geloof, hun vertrouwen dat zij gesteld hebben in Jezus Christus, is de hechte basis waardoor onrecht hen niet deert. Zelfs niet als dit komt via medebroeders en zusters die zich laten manipuleren door de boze.

Want achter al het onrecht wat ons wordt aangedaan gaat satan schuil, die echter nooit het laatste woord heeft. Uiteindelijk zal de ‘rechtvaardige Rechter’ ons spoedig recht verschaffen! Want – zoals Petrus schrijft in zijn eerste brief,

1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11) – “de God van alle genade, die ons in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, zal ons, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen”.

 

Een weg in de woestijn door Robert Jimmink  

God deed de profeet Jesaja zeggen: “Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken…

Want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wil­dernis om mijn uitverkoren volk te drenken. Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen” Jesaja 43 vers 18 tot en met 22 (Jes. 43:18-22).

De weg van zekerheid

In de vervulling van Gods beloften, die in Jezus Christus ‘Ja en amen zijn

2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20), horen wij onze Heer Jezus verkon­digen: Ik ben de weg, de weg door de woestijn van dit boze tijdperk.

Een weg die heel duidelijk is gemarkeerd geeft zeker­heid om erop te gaan. Niemand behoeft doelloos door een onvruchtbaar gebied te dwalen.

In de droogte van de woestijn is niets zo belang­rijk dan het verfrissende en leven gevende water. Toen de ‘gehele vergade­ring der Israëlieten’ zich uiteindelijk te Refidim had gelegerd, was daar geen water voor het volk om te drinken, Exodus 17. Pas nadat God op de rots had geslagen en ook Mozes dit had gedaan, kwam er zo­veel water tevoorschijn dat mens en dier in overvloed konden drinken. In 1 Korinthe 10 vers 4 (1 Kor. 10:04) heet het hierom ook: “Want zij dronken uit een geestelij­ke rots, welke met hen meeging, en die rots was de Christus”.

Begin oktober konden wij wederom op een half jaar werk ter verkondiging van het ‘evangelie Gods’ in Spanje terug zien. Wij kunnen zeggen: Prijst zijn machtige Naam! De Heer is goed. Hij is waar­achtig, want Hij bevestigt zijn woord. Jezus geneest, redt en bevrijdt allen die willen drinken uit de gees­telijke rots. Het volk dat Hij zich heeft geformeerd, verkondigt zijn lof. Gloria al señor

Toen ik in april weer voor het eerst tot de volkomen ongecompliceerde kinderen Gods, de Spaanse gitaños (zigeuners) mocht spreken, viel er een (zeker voor hun karakter) ongewone stilte. Zij keken mij vol verwachting aan en ik zag een tinteling van vreugde in hun donkere ogen. En toen ik het Woord door een ‘Gloria al Señor!’ (de Heer zij de glorie) liet vooraf­gaan, stonden zij allemaal op, klapten in hun handen en riepen luid: Aleluya! Gloria a Jesus!

Het Godsvolk verkondigt zijn lof. Buiten de garage, die als samenkomstruimte dient, gaat het drukke le­ven door. Het Spaanse volk zoekt thans ook naar schatten op aarde. De re­ligie die hen eeuwenlang bezig heeft gehouden is slechts als een traditie, een gewoonte, zonder in­houd. Het verval komt met rasse schreden. Wat voor de vaderen van belang was, heeft in de nieuwe genera­tie zijn betekenis verloren. Slechts 20% van de Spaanse jeugd heeft nog enige bin­ding met de kerk. De Spaanse akker vraagt na­drukkelijk om stromen van levend water uit de waar­achtige rots. Enkele drup­pels lessen de dorst van de enkeling, maar miljoenen hebben nooit de kans gehad om naar de volle boodschap van Jezus Christus te kun­nen luisteren. Voor Spanje zijn arbeiders nodig, die het land in gerechtigheid weten te ontginnen en het goede zaad met ruime arm­zwaai uitzaaien. De Heer zal zijn beloften vervullen en gerechtigheid laten re­genen Hosea 10 vers 12 (Hos. 10:12).

Bij onze thuiskomst moch­ten wij in vreugde vast­stellen dat vele giften op ons speciale gironummer voor de Spaanse gitaños waren gestort. Er waren ook vele giften door broeders en zusters van “Levend Geloof”. Wij willen u allen in de Naam van Jezus hiervoor bedanken. De armste onder de gitaños zullen naast ons gebed hierin ook een handreiking van Christus kunnen ontmoeten .

Bedito sea el nombre del Senor!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 7 –

De heenwijzing naar de grote verzoendag

In Zacharia 3 vers 9 (Zach. 03:09) vervolgt de profeet: “Voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg – op die ene steen zijn zeven ogen – zal Ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de Here der heerscharen, en Ik zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen”. Op één dag: ongetwijfeld vinden we hier een heenwijzing naar de Grote Verzoendag; dat is immers de ene dag waarop de schuld werd weggenomen. Dan werd er bedekking gedaan. Maar de tempel werd verwoest en het volk ging in verre landen en daar was geen plaats om bedekking te doen; onbeschermd en onbedekt moest de mens door het leven, zoals Klaagliederen zingt: “Zwaar heeft Jeruzalem gezondigd; daarom worden zij gemeden als een onreine; allen die haar eerden, verachtten haar, omdat zij haar naaktheid zien” Klaagliederen 1 vers 8 (Klaagl. 01:08).

Nog altijd rust de smaad op hen, de last van het verleden. Daarom is het zo vreugdevol, te horen: er komt bedekking, die ene dag die ze zo gemist hebben, zal er weer zijn. Het woord dat hier voor ongerechtigheid gebruikt wordt, betekent eigenlijk: verwrongenheid: Ik zal de verwrongenheid uit dit land (of uit deze aarde, want land en aarde is in het hebreeuws hetzelfde woord, het land staat altijd model voor de aarde; wat er in het (beloofde)land gebeurt, is programmatisch voor wat er straks op de gehele aarde zal geschieden) doen wijken. De verwrongenheid wijkt; zoals het gelaat van een mens verwrongen kan zijn van pijn en verdriet, van verbetenheid of verbittering, en dan te zien hoe dat gelaat zich ontspant, en weer menselijk wordt, menselijk als in den beginne.

Van twee stenen naar een steen

Nu spreekt God in dit verband over een steen: de steen die Ik voor het aangezicht van Jozua gegeven heb, zo luidt het begin van vers 9 letterlijk. Jozua als vertegenwoordiger van de priesterschap mag hier aanschouwen de steen die beeld is van de Messias, in wie het nieuwe rijk begint. Zoals Daniël een steen zag die losraakte van de berg.

In het oude verbond waren er twee stenen tafelen; zij waren beschreven met de onderwijzingen des Heren, met de Thora van de Bevrijder-God. Nu, na de ballingschap, is daar één steen, met zeven ogen. We zouden kunnen zeggen: de ballingschap betekent, bewerkt een concentratie op het ene, het eenvoudige.

Die ene steen vormt de bundeling van de twee stenen tafelen die Mozes ontving. In de Messias wordt de Thora vervuld. De Thora wordt door Hem niet opzij gezet, integendeel, de Thora vindt in Hem juist de gestalte waarop zij zo lang heeft gewacht. In de Messias krijgt de Thora gestalte, menselijke gedaante; dan kunnen we zeggen: de Thora is mens geworden.

God gaat weer graveren

God zelf zal het graveersel graveren. Het woord ‘graveren’ komt met name voor in verband met de hogepriester in Exodus 28: de twee stenen waarop de namen der zonen van Israël werden gegraveerd, de twaalf stenen, ieder met een naam van de twaalf stammen, en de plaats van louter goud met als gegraveerd opschrift: den Here heilig. Ook de tempel was bewerkt met graveersel; zo lezen we in Psalm 74 vers 6 (Ps. 074:006) “Alzo hebben zij nu zijn graveerselen tezamen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen” (vers 6 Statenvertaling) .

De ballingschap betekende de aantasting van dit graveerwerk Gods; daarom is het zo meesterlijk dat het herstel na de verstrooiing juist ook daarin tot uiting komt dat God weer gaat graveren. Hij grift zijn taal en teken in de steen. Wat zou Hij anders schrijven dan zijn naam? Dit graveersel is als het ware de handtekening, door de Afzender zelf gezet. Zoals Johannes het later zal formuleren: “Op Hem heeft God de Vader zijn zegel gedrukt, namelijk op de Zoon des mensen” Johannes 6 vers 27 (Joh. 06:27). God zet zijn handtekening op het bestaan van deze Mens, aan dit bestaan verbindt de Vader zijn naam. Zo verlangt God ernaar, zijn naam te graveren in ons wezen. Hier is de eerste steen, de hoeksteen, de messiaanse grondsteen van het nieuwe huis, maar niet minder de sluitsteen, in wie het huis zijn voltooiing ontvangt.

Gods blauwdruk voor de aarde

Op die steen zijn zeven ogen, en een hoofdstuk verder horen we: “Deze zeven zijn de ogen des Heren, die de ganse aarde doorlopen” Zacharia 4 vers 10 (Zach. 04:10); en Johannes ziet het Lam met zeven ogen: “dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde” Openbaring 5 vers 6  (Openb. 05:06). Het gaat steeds om de hele aarde, het hele land. Abram moest het hele land doorwandelen in zijn lengte en in zijn breedte opdat hij zou weten hoe ver zijn erfdeel reikte. Gods ogen overzien de totale erfenis die Hem zal ten deel vallen.

Het begrip aarde of land speelt een belangrijke rol in het boek Zacharia: 42 maal wordt het er genoemd. Wat een perspectief voor deze eindtijd: Gods ogen doorlopen de gehele aarde; Hij heeft niet een deel van de aarde af geschreven, om maar te zwijgen over de gruwelijke gedachte dat Hij de hele aarde zou hebben bestemd voor de ondergang. Het boek Zacharia is Gods blauwdruk voor de aarde, Gods handvest van bevrijding voor de hele aarde, voor het hele land. Zoals Leviticus het reeds toonzette: “Gij zult vrijlating uitroepen in het land (of op de aarde) voor al zijn (haar) bewoners” Leviticus 25 vers 10 (Lev. 25:10). “Ten dien dage”, zegt het laatste vers van Zacharia 3, “luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgenboom” .

De naam: Here der heerscharen

We willen in dit verband allereerst nog iets opmerken over de godsnaam ‘Here der heerscharen’, die maar liefst 54 maal in het onderhavige Bijbelboek voorkomt. Deze naam is een verkondiging op zich; de inhoud van deze titel reikt, naar ik geloof, dieper dan dat hij ons meedeelt dat de Here een God is die er legers op na houdt. Een sleutel vinden we in het boek Exodus; vijf maal wordt daar het woord ‘heerscharen’ gebruikt om aan te duiden: de zonen Israëls, die nog in het diensthuis waren maar die door de Here zouden worden uitgeleid. Heel treffend is bijvoorbeeld Exodus 7 vers 4 (Ex. 07:04): “Daarom zal Ik mijn hand op Egypte leggen en Ik zal mijn legerscharen, mijn volk: de zonen Israëls, doen uitgaan uit het land Egypte onder grote gerichten” . De verdrukten, de weerlozen, de hulpelozen, die in het diensthuis worden vastgehouden, dat zijn Gods heerscharen. Van deze mensen is Hij de Heer, dat wil zeggen: de God die verklaart: Ik ben, dat houdt in: Ik ben er voor jou, nog beter: Ik zal er zijn, namelijk om je te bevrijden. Dus samengevat: de naam Here der heerscharen duidt aan: Hij is de Bevrijder van de machtelozen, want dat zijn Zijn legerscharen.

Daarom staat er dan ook in Exodus 12: “En na vierhonderdendertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren uit het land Egypte” Exodus 12 vers 41 (Ex. 12:41). Zo is Hij de Here Zeba’oth. Juist daarin is de God van Israël uniek dat Hij zich verbindt met mensen in de benauwdheid, ten einde hun bondgenoot te worden en hun een weg ter bevrijding te banen.

De bevrijder der ballingen

Met dit uitgangspunt voor ogen is het zo veelbetekenend dat nu in de profetieën van Zacharia, de profeet van het herstel, de man van de wederoprichting, die tot taak heeft, de ballingen (ex-ballingen) weer hart en moed te geven, die naam van God weer zo bijzonder, en zo uiterst frequent, naar voren treedt. Dat is niet toevallig; Zacharia mag het uitspreken: God is nog steeds, of opnieuw, net als in de dagen van de eerste exodus, de Here der heerscharen, toen voor het volk in het slavenhuis, nu voor het volk in (en na) de ballingschap; die naam, Here der heerscharen, dat wil nu zeggen, in de tijd van ontwrichting en verwrongenheid waarin Zacharia verkeert, dat Hij is de Bevrijder der ballingen. Hij is de Here der ballingen, de Bevrijder van hen die wel weer in Sion wonen maar die de ballingschap nog in het hart dragen als een bange last.

En nu zegt de God die op zich genomen heeft de bevrijding van zijn mensenvolk: gij zult roepen, ieder zijn naaste (of zijn genoot) tot onder de wijnstok en tot onder de vijgenboom (letterlijk vertaald) . Hier bouwt Zacharia voort op een uitspraak van de profeet Micha: “Zij zullen zitten ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom en daar zal niemand zijn die ze verschrikt” Micha 4 vers 4 (Micha 04:04). Het is een beeld van vrede, zoals we dat tegenkomen in verband met de toestand ten tijde van Salomo: “En Juda en Israël woonden zeker, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Bersheba, al de dagen van Salomo” 1 Koningen 4 vers 25 (1 Kon. 04:25).

Gastvrijheid: teken van het nieuwe rijk

Het zitten onder de vijgenboom is vanouds een beeld geworden van een mens die onderricht ontvangt in de Thora, in de wegen Gods. Als Jezus tot Nathanaël zegt: Ik zag u onder de vijgenboom, dan geeft Hij daarmee te kennen: Ik weet dat jij een mens bent die de Thora onderzoekt, een mens die de gedachten en bedoelingen Gods wil kennen.

Nu gaat Zacharia nog een stap verder dan Micha: ze zullen niet alleen maar zitten onder wijnstok en vijgenboom, ze zullen ook roepen, ieder zijn genoot; Micha toont ons het beeld van het ontspannen, bevrijde leven, de mens die zich niet meer hoeft te verschansen in een stad; Zacharia laat zien de mens die zo losgekomen is van de beklemming dat hij de ander roepen kan.

Wie de bevrijding heeft ervaren, is in staat om de ander te roepen; bij hem komt dat teken van het nieuwe rijk, de gastvrijheid, te voorschijn. Bij hem kan de mens terecht, bij hem wordt de ander weer genoot, lotgenoot, deelgenoot. Gastvrijheid is een typisch goddelijke eigenschap, en juist daarom een bij uitstek menselijke deugd. Zo wordt de mens navolger van de God die open huis houdt voor velen.

Zo is Zacharia 3 een eenheid: het wegnemen van de aanklacht, het herstel van het priesterschap leidt tot een ‘dag’ waarin mensen elkaar weer roepen om samen te, zijn, om samen mens te zijn, een dag waarin mensen het gesprek met de ander weer aandurven, omdat ze zelf open geworden zijn, omdat de aanklacht is uitgewist.

De Geest die bevrijdt van waan

Nu kan Zacharia 4 daarop voortbouwen. Hier krijgt de profeet te zien wat de basis is van waaruit het werk Gods gaat geschieden. Niet door macht en niet door kracht, maar door mijn Geest, heeft de Here der heerscharen gesproken. Het eerste begrip duidt op macht, ook wel legermacht, macht van soldaten en wapens, paarden en wagens. Het tweede woord wijst op lichamelijke kracht, energie, inspanning, geweld. Daartegenover staat: mijn Geest. Uitgerekend weer verbonden met die naam: Here der heerscharen, de Bevrijder van de machtelozen.

Niet door een troepenmacht zal er iets geschieden, niet door de macht van het getal; niet door pressie of tirannie. Enkel door de Geest van de Bevrijder-God, wiens naam is: Ik zal er zijn. Deze Geest is niet een soort supermacht, niet een aanvulling van het tekort aan macht dat wij ervaren, het is niet zo dat waar anderen pochen op hun kracht en hun kunnen, dat wij daartegenover pochen op de macht van God. Zo in de trant van: alles wat de wereld presteert, dat presteert God in overtreffende trap. Neen, zijn Geest is van een totaal andere orde. Hij is niet het verlengstuk van onze arm. Hij komt niet opdat degenen die niet meetelden, nu voortaan ook iets hebben om zich op te laten voorstaan.

Wat is Hij dan wel? Hij is de Geest die bevrijdt; deze Geest bevrijdt ons van onze waan. Het is niet een Geest die het opneemt voor onze groep of voor onze partij; het is de Geest die ons ontwapent. Daarom is er niet zoveel vraag naar deze Geest. Waar wel veel vraag naar is, dat is naar een geest die ons een ervaring geeft, die ons tot supermens maakt; maar een Geest die ons tot mens maakt, is minder in trek. Elke waan wordt afgebroken door deze Geest. Macht en kracht kunnen we in één kernwoord samenvatten: waan. Zoals de psalmist sprak: “mensenhulp is ijdel” Psalm 108 vers 13 (Ps. 108:013), maar in wezen staat er iets wat veel sterker is en veel dieper raakt: bevrijding van mensen (van een ‘adam) is waan.

God is totaal anders

Herstel is: bevrijding van waan. Dat een mens gaat ontdekken: datgene waar ik op steunde, was waan. Wellicht moeten we het nog dieper formuleren: dat een mens ontdekt wordt aan zijn waan. Alle religie is waan. Het is het streven van de mens om op te klimmen; religie is de mens die tracht de góden te beïnvloeden. De ballingen hadden veel godsdienst gezien, maar God drukt hun op het hart: Niet door macht, dus zouden we ook kunnen zeggen: niet door religie, niet door godsdienstige macht.

Altijd wordt religie gekenmerkt door een ritueel en laten we niet menen dat wij daar in onze kringen vrij van zijn. God is niet één van de vele góden en de Geest is niet de beste van vele geesten. Hij is totaal anders. Hij is de gans Andere. Met wie dan wilt gij Mij vergelijken? zegt de Here. De openbaring betekent de crisis van alle religie. Zacharia 4 legt de basis, waar alle grond wordt weggeslagen. (wordt vervolgd).

 

De geest van nuchterheid door G. J. R. Doornink

 

“Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Is de Heilige Geest een realiteit in ons leven?

In de Bijbel worden ons tal­rijke aspecten en eigen­schappen van de Heilige Geest genoemd. Denk alleen reeds aan wat er geschreven staat over de gaven en wer­kingen van de Geest en niet te vergeten de vrucht. We kunnen daarom rustig stellen dat de Heilige Geest alles in zich heeft wat we nodig hebben om te kunnen functioneren als een volwaardig getuige van Jezus Christus.

Maar hebben wij de Heilige Geest ontvangen? Nog steeds zijn er vele kinderen Gods die wel weten wederom- geboren te zijn door de Heilige Geest, maar ze missen de doop en vervul­ling met de Geest.

Timótheüs had onder hand­oplegging de Heilige Geest ontvangen 2 Timoteus 1 vers 6 (2 Tim. 01:06), zo­als ook velen in onze da­gen. Anderen hebben zon­der handoplegging de Hei­lige Geest ontvangen. Het is echter niet belangrijk hoe wij de Geest hebben ontvangen, ook niet of wij nog exact de datum weten maar of wij vandaag weten vol te zijn van Gods Geest. Want de doop met de Heilige Geest moet gevolgd worden door een da­gelijkse vervulling.

De doop met de Geest mag geen ervaring uit het ver­leden zijn, het is geen abstracte zaak, geen pink­ster- of volle evangelie dogma, maar een levende werkelijkheid. Jezus zei over de Heilige Geest: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Het nieuwe, Goddelijke overwin­ningsleven openbaart zich door de samenwerking Van de Heilige Geest en onze geest.

Paulus wist hoe belangrijk de Heilige Geest was als een dagelijkse realiteit. Daarom schreef hij er ook over aan Timótheüs. We lezen aan het begin van de tweede brief dat Paulus niet twijfelde aan het ‘ongeveinsde geloof’ van Timótheüs. Ook wees hij hem er op dat zij een ‘heilige roeping’ bezaten en over de consequenties die dat mee­bracht, namelijk: a. bereid te zijn om voor het evange­lie te lijden en b. het goede, dat hen was toevertrouwd, te bewaren.

Wat is bewaren?

Bij het woord ‘bewaren’ den­ken we meestal aan iets weg­leggen of opbergen. Het is duidelijk dat het bewaren waar Paulus het hier over heeft te maken heeft met: er iets mee doen, functioneel zijn, in werking stellen.

Let er ook op dat Paulus niet schrijft: “Bewaar het goede, dat u is toevertrouwd”, maar: “Bewaar door de Heilige Geest, die in ons woont, het goede dat u is toever­trouwd” 2 Timoteüs 1 vers 14  (2 Tim. 01:14).

Hier krijgen we de sleutel aangereikt hoe wij onze taak in Gods Koninkrijk kunnen vervullen. Er is slechts één weg, dat is door de Heilige Geest. Al­leen door de Heilige Geest kan God ons gebruiken als instrumenten in zijn hand. Maar dan moeten we ook weten wat de verschillende eigenschappen zijn van de Heilige Geest en ons dat realiseren. In 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07) noemt Paulus er drie. Wij willen ons nu ver­der speciaal bezig houden met de derde, namelijk dat we een geest hebben ont­vangen van bezonnenheid.

Wat is bezonnenheid?

Het woord ‘bezonnenheid’ doet eigenlijk, zoals wel met meer Bijbelwoorden het geval is, wat ouderwets aan. Het wordt niet zoveel meer gebruikt, het woor­denboek geeft als beteke­nis: bedachtzaam, wel overdacht. De Statenvertaling gebruikt het woord: gema­tigdheid, de Luthervertaling spreekt van tucht. Bij Petrus Canisius en Brou­wer komen we het woord zelfbeheersing tegen. Ook kunnen we nog denken aan voorzichtigheid, wat weer een andere betekenis is van bedachtzaamheid. Misschien duizelt het u een beetje van al die woorden, en ik denk dat het goed is al deze woorden maar samen te vatten tot één woord, te weten nuchterheid. Wij behoren nuchter te zijn, oftewel verstandig, kalm. Ook dat is een eigenschap van de Heilige Geest!

Gods Geest is een geest van nuchterheid

Wij moeten ons realiseren dat de Heilige Geest een geest van nuchterheid is. Maar, zullen sommigen opmerken, wat denkt u dan van het gebeuren op de Pinksterdag te Jeruzalem? Daar ging het toch alles behalve rustig toe? Er staat zelfs dat som­migen spottend zeiden: “Zij hebben teveel zoete wijn ge­had, ze zijn dronken” Handelingen 2 vers 13 (Hand. 02:13).

Nu was de uitstorting van de Heilige Geest een gewel­dige gebeurtenis en we kun­nen ons voorstellen dat som­migen deze opmerking maak­ten. Maar het was niet één of andere mysterieuze aange­legenheid, alles liep niet in het honderd. Want als Pe­trus niet de geest van nuch­terheid had gehad, zou hij ook nooit die grote rede hebben kunnen houden.

Toen wij gedoopt werden met de Heilige Geest was dat ook een geweldige ge­beurtenis. Een intense blijdschap doortintelde je ziel. Maar de doop met de Heilige Geest is één, wat er na komt, de dagelijkse vervulling, daar gaat het om. Altijd weer moeten wij ons bewust zijn dat pinksteren geen eindstation is, maar het begin van de weg die leidt naar de vol­komenheid in Christus. En die volmaaktheid kan alleen bereikt worden als we be­seffen dat Gods Geest een geest van nuchterheid is.

De wederkomst van Christus

Wij willen nu enkele concrete punten noemen waar­om wij ons moeten realise­ren dat de Heilige Geest een geest van nuchterheid is. Dat geldt bijvoorbeeld ten aan zien van de weder­komst van Christus. Het was eigenlijk een vanzelf­sprekende gedachte dat de eerste christenen Jezus spoedig terugverwachtten. Alle gebeurtenissen hadden in kort tijdsbestek plaats­gevonden. Toen Jezus was op genomen van de Olijf­berg en de discipelen nog naar de hemelen staarden, kwamen twee mannen in witte klederen bij hen staan en spraken: “Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op de­zelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen” Handelingen 1 vers 11b (Hand. 01:11b).

Wat is deze tekst al veel misbruikt om te ‘bewijzen’ dat Jezus op de Olijfberg weer zou komen, wat hier niet staat. Wel ‘op dezelfde wijze’, dat wil zeggen van­uit de onzichtbare in de zichtbare wereld. Ook wordt hier niet gesproken van een ‘spoedige’ terugkomst, al leefde die verwachting wel sterk. Maar dit geloof in een spoedige terugkomst van Jezus werd eigenlijk al een beetje aan het wankelen ge­bracht toen er toch chris­tenen stierven, zonder dat Hij was weergekomen.

Pau­lus ging hier iets van zeg­gen en schrijft daarover in 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 18 (1 Thess. 04:13-18). Ook Paulus geloofde aanvan­kelijk in een spoedige we­derkomst van Christus, want dit gedeelte is in de ‘wij’- vorm geschreven. Maar in de tweede brief aan de Thessa­lonicenzen schrijft hij nog meer over de wederkomst en het is merkwaardig dat men dit zo vaak over het hoofd ziet. Paulus schrijft daar: “Maar wij verzoeken u, broe­ders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons af­komstig zou zijn, alsof de dag des Heren reeds aan­brak. Laat niemand u mis­leiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wet­teloosheid zich openbaren”. Lees ook wat er verder staat in dat gedeelte, waar ook zo duidelijk staat dat de komst van Jezus parallel loopt met de volle openba­ring van Hem in ons!

2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 1:10). Wij moeten dus nuchter zijn ten op­zichte van alles wat op gesproken en geschreven wijze tot ons komt ten aan­zien van de wederkomst van Christus, want lang niet alles is door de Heilige Geest geïnspireerd.

Spectaculaire gebeurtenissen

Een tweede punt wat wij willen noemen en waarom wij de geest van nuchter­heid nodig hebben geldt allerlei spectaculaire voor­vallen die in sommige samenkomsten gebeuren. Ik denk hierbij aan het zoge­naamde ‘vallen door de Geest’. Mensen worden uit­genodigd, meestal in spe­ciale bijeenkomsten, voor een genezings/bevrijdingsbediening om een zogenaam­de nieuwe aanraking van de Heer of om een nieuwe zal­ving van de Geest te ont­vangen. Daarbij, komen ze, veelal onder handoplegging, ten val en blijven dan enige tijd liggen, om, zoals dan gezegd wordt te ‘rusten in de Geest’. Ik heb met verschillende mensen die de­ze ervaring hebben meege­maakt gesproken, maar als men dan de vraag stelt: wat heeft het je geestelijk verder gebracht, blijft men meestal het antwoord schul­dig.

Als in uw gemeente deze dingen niet voorkomen, wees daar blij om, maar er zijn ook gemeenten die in dit op­zicht de deur op een kier hebben gezet. Tot de leiding van deze gemeenten zouden we willen zeggen: stop er mee en zoek het niet in dit soort ervaringen. Laten we veel meer elkaar op positieve wijze bemoedigen om vol te zijn van de Heilige Geest. Zoals Paulus aan Timótheüs het advies gaf om deze gave die in hem was aan te wak­keren!

Waakzaamheid is noodzakelijk

Wij moeten in deze eindtijd waakzaam zijn en op onze hoede, ten aan zien van al­lerlei infiltratiepogingen uit het rijk der duisternis. Daarbij is het functioneren van de Heilige Geest door middel van de gave van on­derscheiding der geesten pure noodzaak. “Bewaar het pand u toevertrouwd”, schreef Paulus aan Timótheüs. Wat mogen we blij zijn met dit woord en voor­al met zijn uitspraak dat God ons niet een geest van lafhartigheid heeft gegeven, maar van kracht, liefde en bezonnenheid.

De Heilige Geest is de Geest der waarheid. Hij leidt ons in de volle waar­heid en bewaart ons daar­door voor dwaling, vooral ook als we er van door­drongen zijn dat deze Geest ook een geest van bezonnenheid, van nuch­terheid is.

Toen Paulus zich moest verantwoorden voor koning Agrippa en, vol van de Heilige Geest, met grote vrijmoedigheid sprak over de verlossing door Jezus, werd hij op een gegeven moment door koning Agrip­pa onderbroken met de woorden: “Gij spreekt war­taal Paulus, uw vele studie brengt u in de war.

Maar Paulus zei: Ik spreek geen wartaal maar nuchtere waarheid…” Handelingen 26 vers 24 tot en met 26 (Hand. 26:24-26).

Satan haat ons als we Gods Woord gaan onderzoeken en meer nog in de kracht van de Heilige Geest gaan hante­ren. Maar – prijst God’ – dan staan we wel in de wil van God en gebruikt de Heer ons als instrumenten in zijn hand. En weet u wat ook zo geweldig is? Iedere vreesachtigheid verdwijnt. Wie beheerst wordt door een ‘geest van lafhartigheid’ is nog aangesloten op de ver­keerde bron. Maar wie zijn leven heeft toevertrouwd aan de levende God, ge­openbaard in Jezus Chris­tus en daarbij vol is van de Heilige Geest, mag het iedere dag opnieuw meemaken dat kracht, liefde en nuchterheid zijn leven beheersen. De woorden van Paulus, oorspronkelijk gericht aan ‘zijn geliefd kind’ Timótheüs, zijn daarom ook voor ons van grote en actuele beteke­nis!

 

 

 

 

De vrede Gods (gedicht) door Piet Snaphaan

De vrede Gods, zij gaat het al te boven,

zij reikt veel hoger dan het aards verstand,

wie haar bezit, die zal God waarlijk loven,

doch wie haar mist, die bouwt zijn huis op zand.

 

De vrede Gods, zij is een schat voor ’t leven,

voor ieder die Hem in zijn hart bewaart,

want ware vrede wordt alleen gegeven,

aan allen die Gods Zoon hebben aanvaard.

 

De vrede Gods, zij is er voor zo velen,

zijn liefde en zijn heerlijkheid,

ja Hij wil immers alles met ons delen,

Hij schenkt ons zelfs zijn Koninkrijk.

 

De vrede Gods, wie kan haar evenaren,

zo als zijn vrede is er immers geen,

wie Hem leert kennen, die zal het ervaren,

want Hij is onze vrede, Hij alleen.

 

Mijn weg naar het licht door Raymond Kirkby  

 

Het is fijn om te mogen ge­tuigen van wat de Heer in mijn leven gedaan heeft. Er is een koortje dat zegt: “Voor al het goede verkre­gen, door geestelijke zegen, in Jezus gebracht, loof ik Hem die heerst in macht. Wat ik altijd voor onmooglijk hield, ontving ik van de Heer. Aan Hem alle lof en eer!”

Dat is realiteit geworden in mijn leven. Ik ben Raymond Kirkby en ben 29 november 1956 geboren in Midlesbrough (Engeland) . Ik heb een vrouw en vier kinde­ren. Mijn vrouw is 1 febru­ari 1958 geboren in Londen en ze heet Christine. Onze dochtertjes heten Esther, Sarah en Ellen en ons zoon­tje heet Timothy, kortweg Tim. Mijn vader is een En­gelsman en mijn moeder een Belgische. Mijn moeder heeft ongeveer 21 jaar van haar leven in een nonnen­huis gezeten, totdat tij­dens of na de oorlog mijn vader haar mee heeft ge­nomen naar Engeland. Mijn ouders waren ongeveer 8 jaar getrouwd toen ze na veel problemen van elkaar scheidden. We waren met ons zessen, drie meisjes en drie jongens. Mijn moe­der is nadat ze gescheiden was, teruggegaan naar België. Ze nam ons alle­maal mee, behalve mijn oudste broer die bij mijn vader is gebleven. Ik was toen ongeveer 2 jaar oud.

Vijf kinderen zonder moeder

Ik onderbreek nu mijn ge­tuigenis om een stukje uit het destijds bekende weekblad “De Spiegel” te cite­ren. In het nummer van 2 april 1960 stond onder andere: “We hoorden over die moeder uit België, die met een Engelsman getrouwd was en naar Engeland ver­trok, maar na een aantal jaren weer terugkwam met haar vijf kinderen, omdat ze niet overweg kon met haar man. Ze stond op het station in Brussel zonder te weten waar ze heen moest gaan. Ze kon misschien wel werk zoeken, maar haar kinderen dan? Toen heeft iemand opgebeld naar Genk en gevraagd of de kinde­ren, die er vervuild en ongezond uitzagen, in het kinderhuis opgenomen kon­den worden, omdat niemand voor hen wilde zorgen. “We wagen het met de Heer” , heeft tante Rie toen gezegd en de kinderen kwamen. Maar de moeder moest belo­ven direct werk te zoeken zodat ze kindergeld zou krijgen, waardoor er ten­minste een kleine vergoe­ding voor de verzorging te­rugkwam. De moeder be­loofde het grif, maar nim­mer heeft ze meer iets van zich laten horen. Al maan­den lang wonen de kinde­ren nu in het kinderhuis van tante Rie. Naspeurin­gen bleven zonder succes… De havenbuurten van Ant­werpen, de donkere buur­ten van Brussel laten hun geheimen niet los… Vijf kinderen zonder moeder…” Tot zover dit citaat.

Ik ben de Heer geweldig dankbaar dat Hij onze weg geleid heeft naar dit chris­telijk kinderhuis in Genk (België), bij sommigen van u waarschijnlijk wel be­kend. Het kinderhuis be­staat in 1985 vijfendertig jaar en is opgericht vanuit een grote nood die er was in België onder kinderen. Opgericht vanuit Nederland waardoor ik een Nederland­se opvoeding heb gehad.

In 1959 kwam ik in dit kin­derhuis en in november 1973 ging ik er weg.

Naar een gezin in Nederland

Mijn ouders werden uit de ouderlijke macht ontzet en zo kwamen wij onder voog­dij van de Belgische staat. Deze stelde weer een kin­derrechter over ons aan die direct verantwoordelijk voor ons was. Op ongeveer 16-jarige leeftijd ben ik na veel problemen samen met mijn broer naar de kinder­rechter in Brussel geweest om te vragen of er geen mogelijkheid was om uit het kinderhuis te gaan en ergens in een gezin opge­nomen te worden. Daar had hij in principe niets op tegen, maar waar moes­ten wij naar toe? Ik dacht dat ik twee adressen wist, één in Hasselt (België) bij de familie Bossers en één in Maasdijk (Nederland) bij de familie Noor dam. Tante Martie (mevr. Noordam) is na­melijk acht jaar mijn leidster geweest in het kinderhuis en is nadat zij daar wegging getrouwd. De kinderrechter vertelde me dat het onmoge­lijk was om in Nederland in een gezin opgenomen te worden daar hun verant­woordelijkheid voor mij in Nederland niet meer gold. Dat vond ik jammer, temeer daar de familie Noordam het zelf wel wilde.

Ze zijn toen naar hun voor­ganger, broeder Visser van de Pinksterkapel in Den Haag, gegaan en vroegen hem om raad. Broeder Vis­ser zei dat als dit werkelijk van de Heer zou zijn, alles wel goed zou komen, maar omdat ik nog naar school moest, zou de Belgische staat ook voor hem moeten betalen. Ik was nog te jong om te werken en zelf de kost te kunnen verdienen. Ze hebben er samen voor gebeden en de machten die het tegen wilden houden weerstaan en – prijs de Heer – de Belgische staat gaf toestemming, ik mocht naar Nederland, ze bleven zich verantwoordelijk voor mij stellen en zouden blij­ven betalen!

Het licht won van de duisternis

De Heer hield zijn hand over mijn leven. Want ik ben niet zomaar van de ene op de andere dag een christen geworden, daar is veel strijd aan vooraf ge­gaan . Ik rookte en dronk en ging met slechte vrien­den om, maar mijn pleegge­zin bleef voor mij op de bres staan. Nadat ik mijn hart aan de Heer had ge­geven ben ik in juli 1974 , tijdens een kampweek van de gemeente, in de Heilige Geest gedoopt en maakte ik in nieuwe tongen de Heer groot. Het was een fijne week en ik kon mijn blijdschap niet op. Maar o wee. . . toen ik weer op school kwam brak de storm los. Ik was nog maar een teer boompje, maar de Heer liet mij niet meer los.

Daarna ben ik nog vaak door diepe dalen gegaan. Weggelopen bij mijn pleeg­gezin werd ik een keer door de Hilversumse politie opgepakt, een andere keer door de politie van ’s Gra­vendeel, vier nachten heb ik op het centraal station van Amsterdam geslapen en door homofielen werd ik lastig gevallen. Zo jut­ten de machten der duis­ternis mij op. Mijn pleeg­gezin was erg goed voor mij maar als ik mijn zin niet kreeg ging ik er maar weer van door. Een geest van weerspannigheid bespeelde mij. Toch liet de Heer mij niet in de steek.

Uiteindelijk ben ik in Win­terswijk komen te wonen. Dat kwam zo: Ieder kind in het kinderhuis had een vakantieadres voor de zomervakantie. Mijn adres was bij een boer in Miste, een buurtschap bij Winterswijk. Sinds 1961 ging ik daar elk jaar voor twee maanden op vakantie. Dat vond ik dus een fijne plaats om te wo­nen en zo gezegd, zo ge­daan. Maar ook daar kwam ik niet tot rust.

De machten der duisternis lieten mij niet zomaar los en ik werd als het ware ge­dreven om naar Londen te gaan naar mijn vader. Ik kwam te werken in dezelfde fabriek waar Christine ook werkte en zij is door mijn getuigenis tot bekering ge­komen, nadat we een hele avond en nacht alles met elkaar hadden doorgepraat. Het grappige van dit alles is dit: De duivel verleidde me om naar Londen te gaan om me totaal de vernieling in te krijgen. In plaats daarvan ontkwamen twee mensen aan zijn macht en werden geplaatst in het Ko­ninkrijk van God.

Zo heeft de Heer op won­derlijke wijze ons leven ge­leid, ook hoe we weer in Nederland en Winterswijk kwamen te wonen. We heb­ben nu de zekerheid in ons hart dat we teruggaan naar Londen, nu niet meer opgejut door de machten der duisternis maar geleid door Gods Geest om de heerlijke boodschap van het volle evangelie in Londen en de Engelstalige wereld bekend te maken. We heb­ben zelf veel geleerd en veel ontvangen van de Heer en dat willen we door­geven. God heeft alle men­sen lief en wij hebben een diep verlangen in ons om ons op de Engelstalige we­reld te richten, via ge­schriften, bandjes, etc. Wij zijn bezig verschillende artikelen met de volle boodschap te vertalen, wat mijn vrouw doet, want zij spreekt veel beter Engels dan ik. Hoe alles precies verder geleid zal worden weten wij nog niet, maar wilt u met ons hierover van gedachten wisselen, neem dan gerust contact met ons op.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 7a –

De tekenen in de hemel

Openbaring 12 bepaalt ons ook bij deze geboortefase. Het gaat hier ook om het voortbrengen van de volle vrucht. Openbaring 12 is niet een voortzetting van Openbaring 11, maar het toont in detail de situatie bij de opening van het zevende zegel. Hier wordt één van de schitterendste beelden gegeven van de gemeente van Jezus Christus, die tot volheid komt.

Vers 1 begint met: “En er werd een groot teken in de hemel gezien” . Voor de eindtijd zich verder afwikkelt met demonische verdrukkingen, stelt God een teken. Ik wil hier nogmaals het woord noemen uit (Jes. 59:19b)  Jesaja 59 vers 19b Statenvertaling, waar zo treffend staat: “Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten”. Dit is het teken wat God opricht. Er staat: “een groot teken”. God geeft niet zomaar alles prijs en God gaat zich ook niet wreken in de eindtijd, maar Hij richt een groot teken op tot heil. “En het zal te dien dage (in de dag des Heren) geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn” Jesaja 11 vers 10 (Jes. 11:10).

De wortel van Isaï is Jezus Christus en dat is nu Jezus Christus met zijn gemeente. Het is niet een teken op aarde en het is dus ook geen volk op aarde. Ik hoorde eens iemand zeggen: “Het is duidelijk dat dit teken in Openbaring 12 het volk Israël is”, maar het is een teken in de hemel, wat ‘daar’ gezien wordt. Niemand kan er om heen, iedere hemelbewoner kan het zien en zal het zien. De duivel ziet het ook en in zijn blinde haat gaat hij nu juist tegen dit teken oorlog voeren. Jezus heeft echter uitdrukkelijk gezegd – wat ons sterkt in de strijd – “Ik zal mijn gemeente bouwen en De poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen” Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18) . En als we letten op de statuur van het teken, dan ontdekken wij dat de heerlijkheid van God haar deel is en er is geen macht of kracht, zelfs het beest uit de afgrond en uit de aarde (de antichrist) niet, die dit kan overweldigen en overwinnen.

De waardigheid van het grote ‘teken’.

Johannes ziet het teken en dan zegt hij: “Een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd” . De vrouw is bekleed met de heerlijkheid Gods. De zonne der gerechtigheid is over haar opgegaan Maleachi 4 vers 2a (Mal. 04:02a). De zon is immers het beeld van God Psalm 84 vers 12 (Ps. 084:012). Zij is gebouwd op het fundament Jezus Christus 1 Korinthe 3 vers 11 (1 Kor. 03:11) en haar denken is gevormd door de leer van het Koninkrijk der hemelen. Dat is de leer van Jezus Christus, de apostelen en de profeten Hebreeën 2 vers 3; Efeze 2 vers 20 (Heb. 02:03; Ef. 02:20). Daardoor is de heerlijkheid van God haar deel geworden en daardoor is dit teken onoverwinnelijk!

Alle hemellichamen worden genoemd waarmee de vrouw versierd is. Zo waardig is de vrouw. Er is geen versiersel van de aarde, wat haar nog past. Het zou afbreuk doen aan haar waardigheid. Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10) zegt: “Wie is zij, die daar opgaat als de dageraad, schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgsscharen?” En dan is het antwoord: Dit is het grote teken in de hemel, de banier die voortgekomen is uit de tronk van Isaï, de gemeente van Jezus Christus. Het is de vrouw des Lams. “En zij was zwanger en schreeuwde in haar pijnen om te baren” .

De vrouw is zwanger door gemeenschap met haar man Jezus Christus. Paulus zegt in 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02): “Want Ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen”.

En in 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) staat dat wij zijn geroepen tot gemeenschap met Gods Zoon Jezus Christus, onze Here.

De gemeente is bevrucht door de geestelijke gemeenschap met haar man Jezus Christus. Zij is doordrenkt met woorden en gedachten Gods, die op het punt staan tot volheid te komen in de vrouw. Het geboorteproces begint met de ontsluitingsweeën en dan volgen de barens- en persweeën. De gemeente van Jezus Christus maakt een tijd door van verlossing en herstel, van strijd en moeite om het woord Gods gestalte te laten aannemen in het leven. Het is een proces van heiliging en reiniging en de vuurgloed der beproeving is haar niet vreemd en zij ontvlucht het ook niet. Hier heeft ieder gemeentelid individueel deel aan, maar samen voeren ze de strijd.

Zij schreeuwt in haar pijnen om te baren, want ieder stukje herstel, bevrijding en genezing moet bevochten worden en is als het ware een barenswee. Dat kost moeite en strijd, maar geeft ook telkens vreugde om het behaalde succes, de behaalde overwinning. Met iedere wee komt de geboorte dichterbij. Om dit vol te houden is er de heilrijke rechterhand van God – de Heilige Geest – en het zien op Jezus Christus, de voleinder van ons geloof. Verder is er nergens een steunpunt. Ieder steunpunt op aarde zal een hindernis blijken te zijn. Ook zal er geen ander steunpunt in de geestelijke wereld zijn.

De onwaardigheid van het ‘andere’ teken

De duivel maakt zich op om het geboorteproces te blokkeren en als het mogelijk was te verhinderen. Dit is evenals in de dagen van Nehemia en Ezra bij de herbouw van de tempel. Intimidatie van het volk van God! Daarom zegt Johannes: “En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen, zeven kronen” Openbaring 12 vers 3 (Openb. 12:03) . Het is ook een teken in de hemel. Velen spreken over een strijd op aarde met de meest afschuwwekkende atoomwapens of primitieve pijlen en bogen. Maar ook dit tweede teken is in de hemel. Het gaat niet om een strijd tegen vlees en bloed, maar tegen de verleidingen des duivels, tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten Efeze 6 vers 11 en 12 (Ef. 06:11-12) . De plaats van de handeling is in de hemel! Er wordt hier niet gesproken van een ‘groot’ teken zoals bij de gemeente. Maar het is wel afschuwwekkend en angstaanjagend. Het is de duivel zelf in volle wapenrusting.

In Openbaring 12 vers 9; Openbaring 20 vers 2 (Openb. 12:09 en Openb. 20:02) staat ook: “De draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt”. Sommigen zeggen: de duivel is overwonnen! Maar hier zien we dat hij nog staat met zeven koppen, tien horens en zeven kronen, symbolen van macht, kracht en heerschappij. En Jezus zegt steeds opnieuw: “Wie overwint gelijk ik overwonnen heb, zal met Mij zitten op de troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon” Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21) .

De eerste zonen worden geboren

Het is voor de vrouw die baren moet beangstigend en benauwend en ze schreeuwt in haar weeën en in haar pijn om te baren. Die schreeuw kunnen wij vergelijken met de bede om de late regen. “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late regen” Zacharia 10 vers 1; zie ook Psalm 56 vers 6 tot en met 12 (Zach. 10:01; Ps. 056:006-012). Ze blijft daarbij zien op haar Heer Jezus Christus, die nu met eer en heerlijkheid is gekroond. Hij heeft ook oog in oog gestaan met dezelfde draak en heeft overwonnen. En de gemeente overwint ook want in vers 5 zegt Johannes: “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon” .

De vrouw – de gemeente – baart de eerste zonen. Geen baby’s, maar volwassen zonen Gods, die de plaats op de troon innemen en kracht en heerlijkheid kunnen uitoefenen, evenals hun Heer Jezus Christus. De eerste zonen zijn geboren, waar de zuchtende schepping met reikhalzend verlangen op wacht Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). De maatstaf mag over hen gelegd worden en het zal blijken, dat ze goddelijk zijn. Het zijn de eerstelingen uit de gemeente, maar de gemeente blijft baren tot de Heer terugkomt bij het aanbreken van het duizendjarig rijk.

Deze zonen worden niet weggevoerd naar de hemel met een verheerlijkt lichaam, maar ze hebben de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus bereikt Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Ze zijn en blijven gewoon hier op aarde in een lichaam van vlees en bloed, evenals Jezus Christus voor zijn dood en opstanding. En deze volwassen zonen kunnen, evengoed als Jezus Christus in de woestijn, door de duivel verzocht worden. Er staat ook in vers 4: “En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden”. De duivel haat de gemeente, maar zonen die de plaats innemen op de troon, dat tast nu juist zijn diepste intentie aan. Jesaja 14 omschrijft zijn bedoeling in Jesaja 14 vers 13 en 14 (Jes. 14:13-14): “En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden: Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken (de gemeente), mij aan de Allerhoogste gelijkstellen” .

De plaats die hij altijd op onwettige wijze begeerde, wordt nu toch ingenomen door de mens die God daartoe van eeuwigheid af bestemd heeft. Hij zal trachten deze zonen te verslinden, dat wil zeggen door verzoekingen, pressie en verleugening van de hoogte te stoten en geestelijk te doden. Maar zoals Jezus Christus in de woestijn zich vasthield aan de Vader en aan zijn woord, zo zullen wij het nu ook doen aan Hem, die overwonnen heeft en door zijn Geest ook het woord in ons levend maakt, zodat het een kracht Gods is, een zwaard des Geestes. Het zitten op de troon wil zeggen: volwassen zijn, overwonnen hebben, deel hebben aan de heerlijkheid Gods en heerschappij uitoefenend over het rijk der duisternis. “Alle heidenen hoeden met een ijzeren staf” Openbaring 12 vers 5 (Openb. 12:05) .            (wordt vervolgd).

 

 

1984.08 nr. 250

1984 augustus nr. 250

De kracht die nodig is Gods plannen falen niet door Gert Jan Doornink

Er staan in de schepping twee krachten tegenover elkaar: de negatieve, destructieve krachten die opereren vanuit het rijk der duisternis en de positieve, van God afkomstige, scheppende en herstellende krachten. Wie vanuit de Bijbel Gods plan met zijn schepping heeft leren kennen, weet dat uiteindelijk de positieve krachten het volkomen zullen winnen. Gods plannen falen niet. Hij is enkel positief en wanneer tenslotte alles zal zijn voltooid zal er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn, waar gerechtigheid woont 2 Petrus 3 vers 13 (2 Petr. 03:13).

Voor het zover is, zal fase voor fase God zijn plan ten uit voer brengen. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij realiteitschristenen zijn, dat wil zeggen dat wij een geestelijk oog hebben voor het feit dat er een voortgaande en opgaande lijn in Gods heilsplan is. Wie dit over het hoofd ziet blijft ergens steken in zijn geestelijke ontwikkeling. We leven niet meer ten tijde van het oude verbond, toen nog veel verborgen was wat thans is geopenbaard. Ook hoeven we niet terug naar de tijd van Handelingen, want wat geweest is keert niet terug. Wel is de periode die op de pinksterdag is begonnen nog niet voorbij. De gemeente die toen geboren werd, is nog in ontwikkeling. Zowel kwalitatief als kwantitatief gaat de groei door, totdat de gemeente zal zijn voltooid en God zich een gemeente heeft verworven “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó, dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27).

Gods geopenbaarde wil: het goede, welgevallige en volko­mene – De opwekking van de jongeman te Nain (Lucas 7).

De taak van de gemeente

Het is duidelijk dat de gemeente, waartoe allen behoren die door persoonlijk geloof in Jezus Christus een nieuwe schepping zijn geworden, actief betrokken is en blijft bij Gods plan. God wil ten volle de mens, de kroon van zijn scheppingswerk, inschakelen om het totale universum weer in volkomen harmonie te brengen met zijn wil. En zijn wil is: “het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

De nieuwe mens in Christus heeft een geweldige en heerlijke taak. Maar mag deze taak nooit als iets vrijblijvends zien. Wij zijn geroepen deze taak ten uitvoer te brengen. Wie ongehoorzaam is, wie deze taak naast zich neer legt, schakelt zichzelf uit om door God gebruikt te worden. Hij benadeelt zichzelf èn zijn medemens, want we zijn immers geroepen om het beeld van Jezus te openbaren?

Niemand kan zich trouwens verontschuldigen door te zeggen: deze taak is  voor mij te   zwaar of te moeilijk, daar ben ik niet geschikt voor, want: a) God vraagt nooit iets van ons wat wij niet zouden kunnen volbrengen, b) Hij heeft bepaalde talenten           in ons gelegd,

  1. c) Hij geeft ons zijn Geest, die ons bekwaam maakt om op volwaardige wijze een getuige van Jezus te kunnen zijn.

De kracht van de Geest

Wat die Geest betreft: Jezus sprak bij zijn afscheid: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt…” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). In het woordje ‘kracht’ ligt alles verborgen wat in God zelf aanwezig is: de kracht die herstel, vernieuwing en volmaaktheid bewerkt.

Het is dus van essentieel belang dat ieder kind van God gedoopt en vervuld is met de heilige Geest. Door de heilige Geest – Gods kracht in ons – verdwijnt iedere gebondenheid, iedere verkeerde lering, iedere infiltratie uit het rijk der duisternis. Door de heilige Geest zijn wij optimaal bruikbaar in Gods Koninkrijk en groeien wij geestelijk zodanig dat wij de volkomenheid in Christus kunnen bereiken.

De aanwezigheid en werking van de heilige Geest behoort een bewuste aangelegenheid te zijn voor elk kind van God. Dit betekent dat als we wedergeboren zijn door de heilige Geest, we niet automatisch ook gedoopt zijn met de Geest, zoals sommigen leren. Ieder kind, van God is geroepen door het geloof te leven en zal dus ook op bewuste wijze in het geloof de heilige Geest moeten aanvaarden.

Na dit begin (de doop) is een dagelijkse vervulling noodzakelijk. Iedere dag behoren we de Heer te danken voor de ‘nieuwe vervulling’ die Hij wil geven! Wat is het heerlijk die zekerheid te bezitten dat Gods kracht continu in ons is, want waardoor kunnen we ten volle meewerken aan de verdere groei en openbaring van Gods Koninkrijk!         

 

Zoeken en vinden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Wat lees je in verslagen, kerkenbladen,

toch veel over het zoeken, óveral,

naar nieuwe vormen, eigentijdse normen,

er zijn discussies en commissies zonder tal.

 

Wat hoor je predikanten, oudsten, zuchten:

“Hóe moet het dan?” Ze worden ’t denken moe..

En hier is afval, daar ‘aparte’ groepen.

Waar moet het met Gods kinderen naar toe?

 

Hoe staat het met het eigenlijk beléven

persoonlijk, van een ieder, die verzucht.

Van ieder, die vergadert, leidt discussies,

die hamert op verzoening, liefde, tucht…?

 

Wie van die allen, die maar steeds vergaad’ren,

gaat in zijn binnenkamer, zoals ’t Boek ons leert.

Waar hij of zij als Jezus, telkenmale

geknield met God de Vader steeds verkeert.

 

Wie vraagt daar om vergiffenis van zonden

en wie bekeert zich helemaal tot God?

Wie laat de Heiland helen al zijn wonden,

wie vraagt: “Vervul mij, Heil’ge Geest van God!”

 

Wie strekt zich uit naar geestelijke gaven,

wie wordt een vreemd’ling, bijwoner op deez’ aard?

Wie leeft er in het Koninkrijk van Jezus,

wie is dit alles méér dan alles waard?

 

Wie voedt zich daag’lijks met het brood des levens,

wie wil zich buigen, wie verliest zichzelf?

Of, laten we het lijden en belijden

maar liever over aan dat kuddeke van elf?

 

Jezus zegt: “Niemand, die niet wéér geboren,

niet nieuw is, kan mijn Koninkrijk ooit zien!”

Dan opent God zijn heerlijk evangelie,

geeft Hij ons overvloedig bovendien!

 

En dan nooit zien op mensen, cijfers, vormen.

De Heer zegt tot ons enkel: “Volgt gij Mij!”

Opdat zijn licht zal schijnen in de wereld.

De wasdom – hen die kómen – die geeft Hij!

 

Nummer 250 door redactie

Via br. Klaas Goverts ontvingen wij onderstaande bijdrage van een broeder, waarvan de naam ons bekend is.

Levend geloof

Tenzij u dit blad voor de eerste keer onder ogen krijgt, zult u hopelijk kunnen bevestigen dat levend geloof waar maakt, wat zijn naam tot uitdrukking brengt.

De (pennen)vruchten – u praktisch voor niets aangeboden – door onder andere vaste medewerkers als Jan Companjen en Klaas Goverts en vele anderen, zijn velen tot genezing geweest en tot opbouw in het geloof voor anderen. Daarom nu eens bij uitzondering ere aan iemand die ere toekomt, namelijk redacteur

  1. J. Doornink. Een man die letterlijk en figuurlijk zijn zegel heeft gedrukt op/in dit blad. Na 22 jaar en 250 nummers verder is mijns inziens het moment aangebroken om deze minimale eer te bewijzen.

Iemand als broeder Doornink doet mij denken aan een boom aan waterstromen geplant, die vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt, tot ontplooiing komt al wat hij doet (Uit: De Psalmen uit het Hebreeuws vertaald).

Derhalve weet ik zeker, dat ik met instemming van vele lezers Psalm 52 vers 10 (Ps. 052:010) als volgt aan u opdraag: “Maar hij is als een olijfboom in mijn huis, hij vertrouwde op Mijn goedertierenheid altoos en immer. Voor altoos mag hij Mij loven door met zijn levend geloof door te gaan. En omdat gij dat gedaan hebt, zal ook Ik uw naam verwachten, want die is goed, alsmede de getrouwen die u omringen”.

Broeder Doornink, redactieleden en medewerkers in de ruimste zin, ik spreek de verwachting uit dat u door zult blijven gaan als “geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht/zaad gevende en de bladeren (dus nu al 250 nummers) van het geboomte moge zijn tot genezing der volkeren” Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02). Veel zegen.

Commentaar van de redactie – Wij hebben lang geaarzeld om tot publicatie van dit schrijven over te gaan, maar uiteindelijk kregen we toch de vrijmoedigheid, omdat wij dit commentaar willen beginnen met de woorden van Paulus in

1 Korinthe 3 vers 6 tot en met 8 (1 Kor. 03:06-08) “Noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft!” Daarom alle eer uitsluitend aan Hem die het mogelijk maakte dat wij de talenten, die Hij in ons gelegd heeft, tot ontplooiing konden brengen en via “Levend Geloof” konden inzetten voor het Koninkrijk Gods!

Omtrent de opdracht van “Levend Geloof” willen wij deze keer kort zijn, omdat wij er in ons vorig nummer uitvoerig over hebben geschreven (nr. 249, blz.27,28). In Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62) zegt Jezus: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Zo willen ook wij in gehoorzaamheid voorwaarts gaan en samen met onze medewerkers – en naar wij geloven vele van onze lezers en lezeressen – dienstbaar zijn in Gods Koninkrijk en de Naam van Jezus belijden en verheerlijken! Aan Hem alleen komt alle lof, dank en aanbidding toe!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 5 –

Wonen wij in Babel of in Sion

“Redt u naar Sion, gij die woont bij de dochter van Babel,’, zo horen we in Zacharia 2 vers 7 (Zach. 02:07). Een helder contrast wordt ons hier getekend: de mens die in Babel woont en de mens die in Sion gezeten is. Dit zijn twee werelden, twee geestelijke domeinen. Wie overgaat van Sion naar Babel, maakt iets mee wat dieper ingrijpt dan een willekeurige verhuizing; laten we zeggen: een verhuizing van Amsterdam naar Groningen. Het gaat zelfs dieper dan een emigratie. Men zal op zijn minst moeten spreken van een cultuurshock.

Wat houdt het in, gezeten te zijn in Babel? Nu is het grootste gevaar dat we meteen met de vinger gaan wijzen en bepaalde mensen of groepen het etiket opplakken: zij wonen in Babel. De woorden Gods zijn altijd bedoeld voor óns, om ons de weg te wijzen, de weg van de Thora, dat is de onderwijzing, een weg die steeds weer door profeten actueel gemaakt moet worden, dus altijd opnieuw een profetische weg, nooit een platgetreden pad, nooit een vastgelegde route, maar immer weer een ongebaande weg die ontdekt en opengelegd moet worden. Als we menen de weg te ‘bezitten’, erover te beschikken, dan zitten we al in Babel. De woorden Gods gaan altijd door onszelf heen; ze zijn bedoeld om scheiding te maken in ons, niet om scheiding te maken tussen ons en de ander, hun doel is niet: te verstrooien, maar samen te voegen.

Voor welke leefwijze kiezen wij?

Voor ons persoonlijk geldt de vraag: woon ik in het domein van Babel of ben ik al overgegaan naar het gebied van Sion? En dat is geen statische toestand; dat is niet een kwestie waar we eens voor altijd klaar mee zijn. Telkens weer zullen we moeten kiezen tussen de leefwijze van Babel en de leefwijze van Sion. Met opzet gebruik ik het woord ‘leefwijze’. Want Babel is meer dan een gedachtewereld; dat is het ook en dat is het allereerst want uit de gedachten komen alle dingen voort. Maar Babel is evenzeer een manier van leven. Het is een manier van zijn, het is een gedragscode. In Babel gaan mensen anders met elkaar om dan in Sion.

Laten we enkele kenmerken van het leven in Babel onder de loep nemen. Om te beginnen zien we dat Babel het gebied is waar de mens de ander niet meer verstaat. Jesaja noemt het: “het volk met een duistere, onverstaanbare spraak, met een barbaarse, onbegrijpelijke taal” Jesaja 33 vers 19 (Jes. 33:19). Diep en vreemd is hun taal, en dan geeft Jesaja twee kernmotieven: het horen is afwezig (onbegrijpelijk); dit nu is uiterst typerend voor het leven in Babel: de afwezigheid van het horen en de afwezigheid van het onderscheiden. Zo begon het immers al in Genesis 11 vers 7 tot en met 9 (Gen. 11:07-09) Laat ons hun taal verwarren of vermengen, zodat zij niet meer horen (verstaan, zegt het NBG, letterlijk: horen), een man de taal van zijn genoot. Hier brak het gesprek af. De mens die van huis uit aangelegd was op het gesprek, was niet langer in staat tot mededeelzaamheid.

Het basisprobleem van Babel

In Babel is geen wezenlijk gesprek. Geen horen en geen onderscheiden; de mens leeft er voor zichzelf, hij leeft er ten koste van de ander, hij bouwt er aan zijn eigen koninkrijk, als een kleine droeve vesting waar de eenzaamheid woont. In Babel is men bang voor elkaar, want je weet nooit wat de ander in zijn schild voert. Men moet zich altijd gereserveerd opstellen want openhartigheid en trouw kent men er niet. Het basisprobleem is: de waarde van een mens is daar onbekend.

De sterren zijn in Babel namelijk belangrijker dan de mensen, want de mensen buigen er voor de sterren en ze zeggen: ons lot staat in de sterren geschreven. “Gij hebt u afgetobd met talrijke toverijen, gij hebt u afgesloofd met uw vele plannen, laten nu opstaan en u redden (eigenlijk: u bevrijden) die de hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u overkomen zal” Jesaja 47 vers 12a en 13 (Jes. 47:12a-13). Het is interessant dat er, nauwkeurig vertaald, staat: die u maand voor maand bekend maken, vanwaar het over u komen zal. Zij maken bekend waar het vandaan komt.

Zij menen de oorsprong te kennen; zo denken ze te kunnen beschikken over de toekomst. Ze voelen zich machtig want ze kunnen manipuleren met het lot, maar in wezen zijn ze in de greep van de vrees. Want zij zijn kleine mensen, en ver boven hen staan die grote lotsbepalende sterren, sterrenbeelden die de dienst uitmaken.

Wat gebeurt hier? Hier wordt de mens gedegradeerd, omlaag gehaald. Jesaja 47 eindigt dan ook met de veelzeggende woorden: ieder dwaalt zijn eigen kant uit, zonder dat iemand u redt, of beter: er is niemand die u bevrijdt. De mens wordt knecht van de sterren, knecht van het lot.

God stelt de mens in de vrijheid

Wat is het dan ‘bevrijdend’ als een mens mag vernemen: die sterren, daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn, het zijn schepselen; het zijn geen machthebbers, ze zijn geschapen door diezelfde God die jou gemaakt heeft en… die jouw bondgenoot is. God is niet de God van het lot, van het noodlot, Hij is de God die de mens in de vrijheid zet, die het juist opneemt voor de mens en tegen het lot. Immers, hoe vaak staat er niet in de Schriften: Ik zal een keer brengen in hun lot. De Statenvertaling zegt dan zo treffend: Ik zal hun gevangenis wenden. Zo is God. Hij is de God van de wending.

God is niet statisch, niet een star en onverwrikbaar standbeeld, maar een God die totaal anders is dan alle beelden die men van Hem gemaakt heeft. Niet een God die de bestaande toestand in stand houdt, maar een God die er steeds op uit is, een wending te weeg te brengen in de geschiedenis.

Het kenmerk van Sion is God zelf

Daarom is het kenmerk van Sion: “Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondom” Zacharia 2 vers 5 (Zach. 02:05). De enige muur die Sion kent, is God zelf. Geen muur om mensen op te sluiten, geen muur die mensen van elkander scheidt, maar zoals Jesaja het zo schitterend formuleert: “Hij stelt heil tot muren en voorwal” Jesaja 26 vers 1 (Jes. 26:01), en dat woord ‘heil’ heeft als grondbetekenis: vrijheid, bevrijding. De duisternis wil de mens isoleren, achter gesloten deuren zetten; maar God is anders, God neemt het op voor de vrijheid van de mens. In de grondtekst staat er het woord: jesjoe’ah, een begrip dat heel nauw verwant is aan de naam Jezus.

Zo is het wezen van God; Hij is een muur die de vrijheid garandeert, een muur van vuur om de verdrukker, de tiran tegen te houden. Deze muur sluit alleen de boze buiten. Zoals daar bij de uittocht uit het slavenhuis Egypte een vuurkolom was, een zuil van vuur, die het volk Gods verlichtte, vóórlichtte en veilig deed gaan, zo zegt God, zo zal het opnieuw zijn, een muur van vuur, van lichtglans in de nacht.

Tweemaal klinkt daar de uitspraak: “Ik zal zijn”; helaas heeft de NBG dit slechts eenmaal weergegeven, er staat echter: “Ik zal zijn een muur van vuur, Ik zal zijn heerlijkheid” . Deze uitdrukking herinnert aan de geschiedenis van Mozes, waar God zijn naam onthult met dezelfde woordvorm: “Ik zal zijn die Ik zijn zal”.

Het werkwoord dat meestal vertaald wordt met ‘zijn’, kan betekenen: worden, geschieden, erbij zijn, erbij betrokken worden, present worden. Zo kunnen we deze godsspraak weergeven: Ik zal een muur van vuur worden rondom haar, en Ik zal worden heerlijkheid in haar midden. God is niet statisch; God komt juist tot zijn volle ontplooiing in zijn relatie tot de mens.

Herstel van het gesprek tussen God en mens

De twee gedeelten die op dit vijfde vers volgen, Zacharia 2 vers 6 tot en met 13 (Zach. 02:06-13) en Zacharia 3, werken nader uit, hoe God muur en heerlijkheid gaat worden ten behoeve van de mens. Ook hier zien we weer hoe het uitgangspunt van Babel en het grondbeginsel van God tegenover elkaar komen te staan. Sleutelwoorden in het tweede deel van Zacharia 2 zijn: komen en wonen. “Jubel en verheug u, gij dochter van Sion, want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des Heren” Zacharia 2 vers 10 (Zach. 02:10) letterlijk: Ik kom en zal wonen in uw midden; dit wonen in uw midden keert in Zacharia 2 vers 11 (Zach. 02:11) nog eens terug, er valt dus een extra accent op, zoals blijkt uit deze herhaling.

De uitdrukking ‘in uw midden’ herinnert trouwens aan Zacharia 2 vers 5 (Zach. 02:05), waar precies dezelfde term gebruikt wordt: tot heerlijkheid zal Ik worden in haar midden. Frappant is dat Zacharia 2 vers 4 (Zach. 02:04) eveneens eindigt met datzelfde woord: de menigte van mensen en vee in haar midden (het NBG vertaalt vrij zwak: daarin; in vers 5 zegt het NBG: binnen in haar). Viermaal treffen we dus een identieke aanduiding aan; die moet dan ook viermaal consequent met hetzelfde woord vertaald worden.

Hierin komt zo typerend tot uiting; de ballingschap is opgeheven, alles geschiedt nu weer in het midden van Sion. Er is weer sprake van een komen en een wonen Gods; het gesprek tussen God en mens wordt hersteld.

De uitwerking op de volkerenwereld

Wanneer nu God en zijn volk herenigd worden, dan heeft dit zijn uitwerking op de volkerenwereld. Wat betreft de volken die Sion uitgeplunderd hebben, spreekt de Here: “Ik beweeg mijn hand tegen hen (letterlijk: over hen) en zij zullen hun knechten ten buit worden; dus de volken worden buit van Sion, immers de inwoners van Sion waren hun tot knechten geworden” .

En dan vertelt Zacharia 2 vers 11 (Zach. 02:11) ons: “Vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Mij tot een volk zijn”. Hier wordt een bijzonder boeiend woord gebezigd voor ‘gemeenschap zoeken met’; dit werkwoord is namelijk afkomstig van dezelfde woordstam als de eigennaam Levi; de betekenis is eigenlijk: zich hechten aan de Here; vele heiden volken, staat er in feite, en zij zullen worden voor God tot een volk; nu wordt een ander woord gebezigd voor ‘volk’, niet heiden volk, maar de aanduiding die vaak voor Israël gebruikt wordt, wanneer God zegt: je bent mijn volk, Ammi, zoals het met name ook voorkomt in Hosea 1 vers 12 (Hos. 01:12).

Heidenen worden volk van God. En hoe komt dat? Hosea 1 vers 11 (Hos. 01:11) zegt: “Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen”; een andere vertaling geeft het zo weer: ze worden Mij tot een volk, omdat Ik in uw midden ga wonen. Omdat: dat geeft de reden aan; het een volgt op het ander: wanneer God zijn intrek neemt te midden van de zijnen, in Sion, dan zal de uitwerking daarvan zijn dat vele volken binnen de invloedssfeer van zijn rijk worden gebracht.

God schrijft de volkenwereld niet af. In Hosea 1 vers 12 (Hos. 01:12 horen we: “Hij zal Jeruzalem nog verkiezen”. Dezelfde uitspraak vormde ook reeds het slotakkoord van het eerste nachtgezicht in hoofdstuk 1 vers 17. En in het vierde gezicht (hoofdstuk 3 vers 2), klinkt het opnieuw door: “De Here die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” . Tot driemaal toe wordt hier dus de aandacht op gevestigd; derhalve hebben we hier te maken met een grondthema van Zacharia, Gods keuze voor Jeruzalem.

Maar dit moeten we niet misverstaan; vaak heeft men verkeerde conclusies getrokken aangaande een zogenaamde uitverkiezing. God zou de

 

ene mens voorbestemd hebben tot eeuwige zaligheid en de andere mens tot eeuwige verdoemenis. Niets is echter minder waar; dit zou volkomen in strijd zijn met Gods karakter. God verwerpt niemand; niemand is voorbestemd om verdoemd te worden. Als iemand in de duisternis eindigt, is dat uitsluitend omdat hij het kwade hardnekkig liever heeft gehad dan het goede.

God kiest voor de mens

God verwerpt geen mens. Bij Hem bestaat er maar één keuze, dat is de keuze voor de mens. God kiest voor Jeruzalem, maar dit moeten we wel op de juiste manier begrijpen; dit betekent in wezen: God kiest voor de mens. God kiest niet voor een kleine groep om dan de rest buiten te sluiten; God kiest voor Jeruzalem, dat is de stad die model staat voor de hele mensheid.

Gods keuze is niet exclusief, maar inclusief; zijn keuze omvat allen. Jeruzalem is de modelstad voor de hele schepping, het is de stad van de vrede, de stad van de shalom, dat wil zeggen in de grondbetekenis: de stad van de heelheid.

Jeruzalem vormt de tegenhanger van Babel; Babel is de stad van angst en eenzaamheid, daar is geen gesprek. In Babel kunnen de volkeren nooit zichzelf zijn. Jesaja spreekt over Babel als de stok der goddelozen, de scepter der heersers, die in verbolgenheid zonder ophouden natiën sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging Jesaja 14 vers 5 en 6 (Jes. 14:05-06.) Babel tiranniseerde de volken; ze werden in één systeem geperst, want Babel is niet alleen een valse religie, het is ook een dwang cultuur.

De betekenis van het begrip ‘Heilig’.

Gods doel is dat de volken onder Babel vandaan komen. Opdat elk volk weer zichzelf kan worden, naar zijn unieke aard. Tweemaal klinkt in de slotverzen van Zacharia 2 het begrip ‘heilig’. De Here zal Juda doen wonen op de heilige bodem Zacharia 2 vers 12 (Zach. 02:12) en het als zijn erfdeel in bezit nemen; en in vers 13 (Zach. 02:13) wordt gemeld: Hij maakt zich op uit zijn heilige woning.

Wat is heilig? We kunnen het best uitgaan van het werkwoord, want dat is de meest oorspronkelijke vorm. Heiligen is iemand of iets als volstrekt uniek, als uitzonderlijk ervaren, en om die reden apart zetten. Maar iemand wordt apart gezet om zo een heilzame invloed te kunnen uitoefenen op zijn omgeving.

God is heilig: dat duidt niet op een isolement; God isoleert zich niet, Hij sluit zich niet af. Het betekent veeleer: God is anders, Hij reageert anders, Hij is niet wraakzuchtig, niet haatdragend. Zoals God het zo diep en treffend uitspreekt bij monde van Hosea: “Want Ik ben God en geen mens, heilig in uw midden, en Ik zal niet komen in toorngloed” Hosea 11 vers 9 (Hos. 11:09).

Gods heiligheid bestaat juist daarin dat Hij niet komt in toorn, dat Hij niet kwaad met kwaad vergeldt. Hij is anders dan het gangbare, Hij komt met vergeving tot de mens die niet meer op vergeving durfde hopen; Hij doet de deur open voor degene die dacht dat de deur voor altijd gesloten was; Hij opent een weg voor de mens die meende dat zijn laatste kans voorgoed voorbij was. God is anders.

Zo is er een heilige bodem en een heiige woning: anders, uniek. God geeft de mens weer grond onder de voeten, de grond van het gesprek. Daar mag hij zichzelf worden, in het gesprek met God.

In Zacharia 3 komt dit thema verder aan de orde: hoe God de mens weer in staat stelt om gesprekspartner van Hem te worden. De mens die met vuile klederen bekleed is, bedekt met het vuil van Babel, die mens die dacht: mijn tijd is voorbij, hoe zal ik ooit weer de zuiverheid kennen? die mens mag weer rein en puur, zuiver en onbesmet, staan voor God.

Mens uit Babel, machteloze mens, jij die je smaad en smet niet af kunt schudden, jij die niet weg kunt lopen uit je verleden, jij mag weer worden wat je van huis uit was: gesprekspartner van de Allerhoogste.

(wordt vervolgd).

 

De bloeiende gemeente door Evert van de Kamp

 

“De gemeente zal voor mijn aangezicht bloeien” (Jer. 30:20).

Zo staat het in de vertaling van Obbink. In de Staten­vertaling lezen wij: “De gemeente zal bevestigd wor­den”.

Bloeien en bevestigd worden. Heerlijke beloften van de Heer. Eén en al bemoediging voor de gemeente in deze tijd. Voor de tijd waarin wij nu leven en die voor ons ligt. In vers 24 (Jer. 30:24) schrijft de profeet Jeremia: “In het laatst der dagen zult gij dat inzien”. Gods volk beleeft dat. Er staat nog wat bij. Namelijk dat God de plannen van zijn hart volvoert en die verwerkelijkt.

De gemeente onder druk

De gemeente, uit de Jood en uit de Griek – die twee heeft God tot één gemaakt – Efeze 2 vers 14 (Ef. 02:14), is Gods plan voor de wereld. De blauw­druk daarvan is in het hart van God. Vanaf het begin is dat plan Gods belegd. De voorbeelden daarvan zijn legio.

Altijd al heeft de gemeente onder grote druk gestaan. Wij zien nu hoe die druk hand over hand toeneemt. De gemeente van Christus krijgt het zwaar te verduren. Gelijk het natuurlijk Israël vervolgd werd en wordt, zo ook het Israël Gods, het geestelijke Isra­ël, de gemeente. “Indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen”, sprak de Heer Johannes 15 vers 20 (Joh. 15:20). En Paulus schreef aan Timotheüs: “Allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen ver­volgd worden” 2 Timoteüs 3 vers 12 (2 Tim. 03:12).

Wij weten waar die druk van­daan komt: het is de draak die de vrouw, beeld van de gemeente, vervolgt Openbaring 12 vers 13 (Openb. 12:13).

Allerwegen probeert satan te beletten dat een mens zijn veiligheid en schuilplaats in de gemeente van Christus vindt. Of hij forceert alles om die mens er weer uit te halen. Ook dat lukt hem soms. Ook zij die reeds in de gemeente zijn zullen zich daar heel duidelijk moeten bewaren in de Heilige Geest. Satan is sluw. Ontelbaren weet hij te verleiden. Daar­voor gebruikt hij de ene mens tegenover de ander. Zelfs in de gemeente. De duivel werkt ondergronds. Hij ondermijnt gemeenten en mensen Handelingen 20 vers 29 en 30 (Hand. 20:29-30).

De overwinnende gemeente

Er is echter een volk dat zich niet (meer) laat omko­pen. Niet omdat zij zelf zul­ke krachtpatsers zijn, maar omdat zij de tegenstander door hebben. Zij weten dat de vuurgloed, die tot be­proeving dient, niet behoeft te bevreemden, of hen iets vreemds overkwame 1 Petrus 4 vers 12 (1 Petr. 04:12). Zij leren zich heel duidelijk en zuiver op te stellen. Zij overwinnen de aanklager door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11). Zij hanteren het zwaard van de Geest, het Woord van God. Het zijn de geestelijk radicalen.

Radicaal moet je zijn, wil je stand blijven houden. Door halfslachtigheid vallen velen (af). Wij kennen de smarte­lijke voorbeelden daarvan. Paulus had daar ook weet van 1 Timoteüs 1 vers 20 en 2 Timoteüs 1 vers 15 (1 Tim. 01:20 en 2 Tim. 01:15). God heeft ons wel met vele kostelijke beloften begiftigd, maar die worden alleen gerealiseerd door een leven in geloof. Echt geloof grijpt het Woord aan.

Maakt het Woord tot vlees en bloed. De gelovige mens kan zich verheugen.

Hij weet: “De poorten der hel zullen de gemeente niet overweldigen” Matteüs 16 vers 18 Statenvertaling (Matt. 16:18). Hij weet: de gemeente is van Chris­tus; het is zijn lichaam. Jezus is het Hoofd van de gemeente. En Hij koestert en voedt zijn gemeente. Zonder vlek of rimpel of iets dergelijks gaat de Heer zijn gemeente voor Zich stellen. Stralend.

Daarom: de gemeente zal bloeien, zal worden beves­tigd. Maar nooit buiten ons om. De Heer vraagt en verwacht onze volledige in­zet. Dat een ieder zich to­taal in voegt in de gemeen­te, het lichaam van de Heer. Van een ieder wordt verwacht dat hij, door zijn eigen persoonlijke inbreng, dat lichaam opbouwt en op geen enkele wijze daaraan afbreuk doet. Samen mogen wij – en alle gemeenten – de eenheid des geloofs en volle kennis van de Zoon van God bereiken, de mannelijke rijp­heid, de maat van de was­dom der volheid van Chris­tus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Alleen sa­men zijn wij in staat te vat­ten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus Efeze 3 vers 18 (Ef. 03:18).

De vakanties zijn weer voorbij. Allerlei gemeente­werken krijgen een nieuw heerlijk verfrissend begin. Werken wij met elkaar de werken van de Heer, dan bloeit de gemeente – en u ook -. De bevestiging van de Heer zal dan zeker niet uitblijven.

Wie gelooft wordt beves­tigd. De vreugde van de Heer is zijn gemeente, die voor zijn aangezicht bloeit. Uw leven dat voor Hem bloeit!

 

 

 

Mededelingen door redactie

Vorig nummer – Van het vorige nummer (juni-juli, nr. 249) zijn extra exemplaren gedrukt. Dat nummer met onder andere de artikelen: “Hoe komt Gods leven in ons?” en “Van ontmaskering naar overwinning”, leent zich uitstekend voor verspreiding. Normaal is de prijs voor losse nummers vanaf 10 exemplaren f. 1,25. Voor nr. 249 hebben we echter een uitzondering gemaakt en een speciale ‘actieprijs’ van slechts 50 ct. per exemplaar vastgesteld. Minimumafname 20 ex. + portokosten. Uiteraard zolang de voor raad strekt.

Naamsverandering – Onze mederedacteur Nico Goverts heet voortaan Klaas Goverts. Het spreekwoord zegt: “Iedere verandering is geen verbetering”, maar dat geldt niet voor deze naamsverandering. Want Klaas is meer in overeenstemming met zijn oorspronkelijke voornamen: Klaas Nico. Even wennen, maar het is dus nu: Klaas Goverts.

 

Jezus, mijn al in al (gedicht) door Judith Jacobs

Hooglied der liefde Hooglied 2 vers 1 (Hoogl. 02:01)

Jezus: bloeiende roos van Saron;

Lelie vol schoonheid, die straalt in het dal;

Welriekende geur in de tuin van mijn leven,

Jezus, Gij zijt mijn al in al.

 

Hooglied 1 vers 13 (Hoogl. 01:13)

Jezus: uw lieflijke naam mij gegeven

Is als de mirre, zo bitter en zoet:

Stroom van gena op Calvarie verkregen,

Jezus, balsem voor ’t smart’lijkst gemoed.

 

Hooglied 1 vers 14 (Hoogl. 01:14)

Jezus: uw sierlijke tooi kroont de hoven

Van Engedi’s wijngaard, in rijkdom en pracht;

Bloem van de henna die – in het verborgen –

Haar eigene taal spreekt van liefde en kracht.

 

Hooglied 8 vers 7 (Hoogl. 08:07)

Jezus, ik min U, mijn ziel wil U loven:

Lichtende Sterre, die straalt, overal:

Rivieren en waat’ren, zij kunnen niet roven

Mijn liefde ten leven, Mijn Brui’gom, mijn al.

 

Op welke wijze strijden wij? door Peter Hagendoorn

 

Onlangs las ik een fijn arti­kel. Een fijn artikel omdat het opbouwend en bemoedi­gend was en om de geest en de strekking die uit het verhaal naar voren kwam.

Toch stond er – wellicht me­de door een wat ongelukkige Bijbelvertaling – een voor mij moeilijk te verteren be­wering. De schrijver begint namelijk met het citeren van Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15) uit de NBG-vertaling waar staat: “Hij (Jezus) heeft de over­heden en machten ontwapend en openlijk ten toon gesteld en zo over hen ge­zegevierd”. Vervolgens wordt er dan gesteld dat de duivel door velen nog wordt erkend als onoverwinnelijk, maar dit is beslist niet waar. Integendeel: de waar­heid is (volgens de schrij­ver) dat we de duivel (moe­ten?) erkennen als een ont­wapende, een machteloze. En deze bewering is nu net de ‘waarheid’ niet. Als de duivel machteloos is en ontwapend zouden we ook niet behoeven te strijden en een geestelijke wa­penrusting nodig hebben (Efeze 6). Om u Bijbelstudie en Bijbelteksten te be­sparen, een aanhaling uit het zeer vrij vertaalde “Levend Woord”, die mijns inziens wel weergeeft waar het om gaat: “Zo heeft God de duivel en zijn tra­wanten de macht ontnomen ons te beschuldigen. Hij heeft ze openlijk aan de kaak gesteld en daarmee laten zien dat ze aan het kruis van Christus over­wonnen zijn”.

Petrus spoort ons aan om nuchter te zijn, ofwel pragmatisch, niet in het vage (heerschappijen en machten). Laten wij ons daarom eens bezinnen wat hier bedoeld kan worden.

De waarheid tegenover de leugen

Jezus zelf was de ‘Waarheid’ Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). Satan is zijn te­genbeeld, de leugenaar Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

Jezus is geopenbaard opdat Hij de werken – dus verleugeningen – des duivels verbreken zou 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). We hebben hier dus te maken met een geestelijke strijd, de Waarheid tegen de leugen. Of zoals het ook wel vaak naar voren komt: de strijd van het licht tegen de duis­ternis of – wat deze woorden in de geestelijke wereld uit­drukken – het kennen van het woord van God tegen de onwetendheid (vaak als ge­volg van verleugening) van de mensen.

Jezus sprak te allen tijde, in elke omstandigheid, gele­gen of niet gelegen, openlijk en vrijmoedig over het Ko­ninkrijk der hemelen. Hij sprak de waarheid, en wel met zulk een autoriteit dat elke leugen, onwaarheid, etc. ontmaskerd werd. En deze autoriteit (zeggen wij ook niet: ‘kennis is macht’) was hem niet zo maar aan komen waaien, nee! Jezus was al vanaf zij twaalfde jaar bezig met de dingen zijns vaders. Als u Lucas 2 vers 40 (Luc. 02:40 v.v.) nog eens leest – het verhaal van de twaalfjarige Jezus in de tempel – staat er zo fijn­tjes in Lucas 2 vers 40 (Luc. 02:40): “Het kind groeide op en werd krach­tig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem”. En in Lucas 2 vers 52 (Luc. 02:52): “En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen”.

In zijn algemeenheid richtte Jezus zich op de mens om die te onderwijzen aangaan­de het Koninkrijk van God. Jezus leerde (aan anderen) wat God bedoelde, wat be­langrijk was en wat niet. Jezus werd dan ook ‘rabbi’ genoemd, hetgeen vertaald kan worden als leraar of meester. Het was de aan­spreektitel voor de Schriftgeleerden.

Slechts een enkele maal ging Jezus tekeer tegen de mensen. En als dat dan gebeurde dan ging het niet eens zo zeer om de wereld­se leiders – geef de keizer wat des keizers is – maar bijna altijd tegen de gees­telijke leiders van het volk te weten de farizeeërs en Schriftgeleerden. Het wa­ren immers deze leiders, die het volk wetten en las­ten oplegden, die ze zelf niet hielden. Deze leiders/ heersers gebruikten hun natuurlijke autoriteit/macht om met hun vrome woorden het volk te misleiden, respectievelijk te verleugenen. Op die manier waren zij een instrument van satan. En wat was het gevolg? De men­sen kregen een totaal ver­keerd Godsbeeld, met als gevolg dat zij totaal niet tot de ontplooiing kwamen, die God de mensheid had willen geven.

Jezus ontmaskerde de heersers

Het zijn juist deze leiders geweest die door Jezus wer­den ontmaskerd (onttroond) als huichelaars en bedrie­gers, etc. Matteüs 23 vers 13 (Matt. 23:13).

En hoe werden deze heersers ontmaskerd (ten toon gesteld als leugenaar) of ontwapend (hun leugens werd de kracht ontnomen)? Door de houding van Jezus tijdens zijn leven en aan het kruis. Hij ver­vloekte niet, maar integen­deel: Hij bad voor hen! “Va­der, vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen”.

Jezus ging niet door de knieën voor hun uitdagingen en verleidingen: “Kom toch van dat kruis af, je noemt je toch de Zoon van God?”. En toen enkele dagen later Jezus opgestaan was en aan de eerste discipelen en apos­telen was verschenen, ja toen bleek dat Jezus een waarmaker van zijn woord was. Toen Petrus daar later in grote vrijmoedigheid te­genover de Raad van ge­tuigde (Hand. 4), was het enige wat de heren kon­den doen hem dreigen.

Deze overwinningen waren mogelijk omdat Jezus in de Waarheid stond, te weten het (geschreven) woord van God Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). Willen wij strijden om te overwinnen, dan zullen wij eveneens kennis van dat Woord moe­ten hebben. Want wij kun­nen wel onze mond vol heb­ben over de leiding van de Heilige Geest, maar behoren ons wel te realiseren dat deze Heilige Geest stoelt op de woorden van de Vader en de Zoon. Johannes 14 vers 15 (Joh. 14:15) zegt: “Dit hen Ik tot u gesproken, terwijl Ik nog bij u verblijf, maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik gezegd heb” Johannes 14 vers 25 en 26 (Joh. 14:25-26).

Dit betekent dat elke gelo­vige alles wat hij hoort of leest, moet toetsen aan de ‘Waarheid’. Hebben wij de­ze kennis van het Woord, dan kan de Heilige Geest zijn werk in ons binnenste doen en kunnen wij – net zoals Jezus op basis van de liefde – de werken van satan ontmaskeren.

Dus het is niet alleen – wat de schrijver aannam – een groot geloof/vertrouwen met betrekking tot wat Jezus voor ons heeft gedaan aan het kruis, maar tevens de kracht en de moed om in al­le openheid te getuigen van de ‘Waarheid’.

De waarheid overwint

Het is altijd de Waarheid die overwint, al is de strijd vaak lang en hevig. Alleen op deze manier wordt u een strijder in Gods Koninkrijk, iemand die strijdt tegen (leugen)machten, verzinsels en bedenksels 2 Korinthe 11 vers 13 (2 Kor. 11:13). Jezus heeft satan overwon­nen! Nu u nog, doet u mee? Wees niet bang, de Heer zelf is uw schild. Satan kan dan nog wel rond gaan als een briesende leeuw, maar als we met zijn allen doen wat Jezus deed, dan heeft satan inderdaad nog maar zeer weinig tijd.

“Nu is verschenen het heil en de kracht en het ko­ningschap, van onze God en de macht van zijn Ge­zalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis” Openbaring 12 vers 10 en 11 (Openb. 12:10-11).

 

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 5 –

De dag van de Heer komt naderbij

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Met de opening van het zevende zegel vangt de eindtijd aan. Het is goed hier enkele punten vast te stellen, die ons bij de verdere bestudering tot tekens kunnen dienen. Alle profeten hebben geprofeteerd over deze tijd als ‘de dag des Heren’ of ‘die dag’ of ’te dien dage’. Het is een tijd van oordeel, van scheiding, van gericht, van duisternis voor de wereld en licht voor het volk van God. Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02) zegt: “Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” .

Maar deze duisternis zal niet blijven over de natiën. De dag des Heren zal eindigen als een geweldige triomf van het licht voor alle volken. Openbaring 21 vers 3 en 4 (Openb. 21:03-04) zegt dan ook: “En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen”. Ook de volken zullen uiteindelijk deel hebben aan de heerlijkheid Gods; ook over hen zal de Here opgaan. Daarom is de eindtijd ook een tijd van vreugde om het nieuwe dat komen gaat. ‘De dag des Heren’ is een tijd van oogst, van geboorte, van vernieuwing. Letterlijk vertaald moet het eigenlijk zijn ‘de Heerlijke-dag’ of ‘de dag van de Heer’.

De eindtijd is niet het einde, maar de voltooiing. Eindelijk zal de ganse schepping tot de sabbatsrust ingaan. Aan het einde van ‘de dag van de Heer’ zal de Zoon een volmaakt herstelde schepping aan de Vader overdragen. God zal dan zijn alles in allen 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Dat is dus een vast punt wat we in ons denken vasthouden: het is niet een aflopende zaak – weg met alles – maar Hij, die op de troon gezeten is, zegt: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”. Dat wil zeggen: Ik heel alle dingen en breng alles tot volheid. Deze woorden worden gesproken door Hem die gezegd heeft: “Ik ben de Alpha en de omega, het begin en het einde. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig” Openbaring 21 vers 5 en 6 (Openb. 21:05-06).

De dag van de gemeente

De dag des Heren is ook de dag van de gemeente. Jezus zelf spreekt over “de dag van de Zoon des Mensen” Lucas 17 vers 24 (Luc. 17:24) en in Johannes 8 vers 56 (Joh. 08:56) zegt Jezus: “Mijn dag”. Judas 1 vers 8 (Judas 01:08), Openbaring 6 vers 17 (Openb. 06:17) en Openbaring 16 vers 14 (Openb. 16:14) spreken over “de grote dag’. Paulus schrijft op verschillende plaatsen over de dag des Heren’. In 1 Thessalonicenzen 5 schrijft hij: “Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: Immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zo komt, als een dief in de nacht” ,

Voor de gemeente van Jezus Christus komt dit echter niet als een dief in de nacht. Paulus schrijft dan ook verder in vers 4 en 5 (1 Thess. 05:04-05): “maar gij broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou; want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des daags” . Of wat Petrus Canisius vertaalt: “zonen ook van de dag”. Wij hebben deel aan de dag des Heren. Wij zijn ‘zonen’ van die dag. Het is de dag van Jezus Christus en allen die in Hem’ zijn door de verzegeling met de Heilige Geest Efeze 1 vers 13 (Ef. 01:13).

Dat is het tweede teken. De gemeente heeft deel aan de dag des Heren. Toen Jezus naar de hemel voer, was Hij daar de eerste en de enige, die de plaats op de troon in kon nemen. Hij was de Gezalfde, maar er was nog geen gemeente. Hij was de Koning, maar nog niet ‘der koningen’. Hij was de Heer, maar nog niet ‘der heren’. Maar nu is er een gemeente. Een schare die niemand tellen kan, symbolisch aangeduid met de 144.000 verzegelden. Niet meer alleen de Koning, maar nu ook onderdanen. “Een koninkrijk van koningen en priesters voor God” Openbaring 1 vers 8 (Openb. 01:08).

Geen afwerking van een schema

De eindtijd is niet het afwerken van een schema. Eeuwenlang is het boek Openbaring een gesloten boek geweest, evenals de profeten die geprofeteerd hebben over de eindtijd of ‘de dag des Heren’. Ook nu kunnen we nog niet alles exact verklaren en schematisch vastleggen. Dat is goed, want des te meer zullen we doen wat de Heer zegt namelijk: luisteren naar wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wij zullen de voortgang in ons innerlijk verstaan door de Heilige Geest.

Door de doop in de Heilige Geest heeft de gemeente altijd al veel verstaan van de profetieën uit het oude verbond. Al de profeten hebben gesproken over de voor de gemeente bestemde genade, zegt Petrus. Ze dienden de gemeenten en die verstaan het nu door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is

1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12) . Door deze Geest verstaan wij nu ook de woorden van Jezus zelf, als Hij zegt: “moest de Christus (en in Christus is altijd de gemeente begrepen) dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en al de Profeten en Hij legde hen uit, wat in al de schriften op Hem betrekking had” Lucas 24 vers 26 (Luc. 24:26). Hij zegt in Lucas 24 vers 25 (Luc. 24:25): “Alles wat de profeten gesproken hebben” . Men kan er niet zomaar hele stukken uitknippen en bestemmen voor het natuurlijke volk Israël. Heel veel wordt dit gedaan met de profeten Ezechiël en Daniël, maar geestelijke zaken kunnen ten enenmale niet vervuld worden aan natuurlijke mensen.

Het gehele Oude Testament, Mozes, de profeten en Schriften (zegt Jezus) hebben zich bezig gehouden met ‘de Christus’ en het heil voor de volkeren ‘door de Christus’.

Zo heeft de gemeente van Jezus Christus ook altijd de beschikking gehad over wat wij dan noemen ‘het boek Openbaring’, maar wat zo typerend begint met: “Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden” . En dan zegt de engel tegen Johannes: “Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij” Openbaring 22 vers 10 (Openb. 22:10) . Dit troostboek mocht niet verzegeld worden. Dat wil zeggen: het moet open blijven, toegankelijk, want het sprak en spreekt van troost, genade, hoop en blijde tijding voor de gemeente.

Maar nu het Lam in opdracht van de Vader Handelingen 1 vers 7 (Hand. 01:07) het laatste zegel opent, gaan bij ons ook de geestelijke ogen verder open en kunnen wij met Johannes zeggen: “Daarna zag ik, en zie!”. De gemeente zal een volk van zieners moeten zijn. Maar dan ooit te voren zal het volk van God “de Geest van wijsheid en van openbaring moeten hebben en verlichte ogen des harten” (wat Paulus ook bidt voor de Efeziërs in Efeze 1 vers 17 en 18 (Ef. 01:17-18), want de geestelijke wereld is in heftige beroering over ons. De psalmist zegt: “Waarom woeden de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde” Psalm 2 vers 1 en 2 (Ps. 002:001-002); zie ook Handelingen 4 vers 24 tot en met 31 (Hand. 04:24-31) .

Het derde vaste punt of teken is dus dat de gemeente door de Heer wordt ingelicht over de verdere ontwikkeling. “Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan de knechten, de profeten” Amos 3 vers 7 (Amos 03:07). Niets komt voor de gemeente als een dief in de nacht. De gemeente zal weten wat er gaat gebeuren en hoe het zal gebeuren. God werkt niet buiten Jezus Christus om en Jezus Christus werkt niet buiten zijn lichaam – de gemeente – om.

Weest heilig, want Ik ben heilig

Als de dag des Heren aanbreekt, beginnen de gerichten. Als de Bijbel dan spreekt bijvoorbeeld in Joël 1 vers 15 (Joël 01:15): “Wee die dag, want nabij is de dag des Heren; als een verwoesting komt hij van de Almachtige” of 1 Korinthe 3 vers 13 (1 Kor. 03:13): “Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt” en nog vele van deze uitspraken, dan moeten wij dit gaan verstaan in de geestelijke werkelijkheid, zonder aan God iets ongerijmds toe te schrijven. Hiervoor hebben wij verlichte ogen des harten nodig. Meer dan ooit zullen wij de woorden van Jezus toepassen als Hij zegt: “Onze Vader die in de hemel zijt; Uw naam worde geheiligd” Matteüs 6 vers 9b (Matt. 06:09b) .

De Naam van God heiligen, dat wil zeggen geen ‘ duisternis aan Hem toeschrijven. God, de Vader van alle i leven is met Zijn hele wezen, met Zijn hele hart zo intens bij de schepping betrokken, dat Hij nooit iets ten kwade kan doen. Jezus Christus heeft ons de Vader doen kennen als een enkel goede God. Johannes zegt: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem (Jezus Christus) gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geenduisternis” . Dat verandert niet zomaar in de eindtijd. De “Ik ben die Ik ben” uit Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14) is de eeuwige onveranderlijke goede God, die in de aanhef in Openbaring 1 vers 4 en Openbaring 1 vers 8 (Openb. 01:04 en Openb. 01:08 heel nadrukkelijk genoemd wordt als de God die , aan Jezus Christus deze openbaring voor zijn dienstknechten heeft gegeven. En deze openbaring is niet tot verderf, maar tot zaligheid Openbaring 1 vers 3 (Openb. 01:03). Daarmee is het karakter van het boek Openbaring en de bedoeling van God duidelijk omschreven.

“Zalig hij die voorleest en zij, die horen en bewaren”. In hoofdstuk 4, waar de vertegenwoordiging van de schepping hulde brengt aan God, wordt uitgeroepen – als een proclamatie in de hemel – : “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt” zie ook Jesaja 6 vers 2 en 3 (Jes. 06:02-03). Dit moet als vierde teken ons in het goede spoor houden. “Onze God is een heilig God”. Dit is aan de heilige engelen en de boze geesten geproclameerd. Voor ons moet dit ook vaststaan, zoals het voor Jezus Christus vaststond. De ganse schepping zal het moeten weten en ze zullen het uit onze mond moeten vernemen: “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt!”

De rechtvaardige rechter

God wil behouden en niet verderven. Daarom heeft Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17). Jezus zegt in Johannes 12 vers 50 (Joh. 12:50): “En Ik weet, dat het gebod van Mijn Vader eeuwig leven is” . Dat verandert in de eindtijd niet in ‘hel en verdoemenis’, maar dit heilswoord van Jezus zal juist nu met grote kracht verkondigd worden door de gemeente.

Ook van Jezus Christus staat geschreven dat Hij onveranderlijk is: “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08). En Hij is door de Vader aangewezen als de Man, die ‘in die dag’ de aardbodem rechtvaardig zal oordelen Handelingen 17 vers 31a (Hand. 17:31a) . Hij zal een totale scheiding gaan maken tussen duisternis en licht en de maatstaf is ‘rechtvaardigheid’, wat ook de grondslag is van Zijn Koninkrijk Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06). In het Hebreeuwse taalgebruik zijn ‘richten’ en ‘helpen’ of ‘redden’ begrippen die parallel lopen. Het betekent de ‘redding’ of ‘verlossing’ van de vijanden. Daarom zegt Jesaja 35 vers 4 (Jes. 35:04): “Maar ’te dien dage’ – in de toekomst dus – “zal Hij komen en u verlossen”.

En Psalm 96 vers 10 (Ps. 096:010) zegt: “Hij zal de volken richten in rechtmatigheid”. Psalm 96 vers 11 tot en met 13 (Ps. 096:011-013): “Dan zal de hemel en de aarde zich verblijden en juichen en jubelen voor de Here, want Hij komt, want Hij komt om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten in gerechtigheid en de volken in Zijn trouw” . Eindelijk zal er iemand zijn die in gerechtigheid en trouw recht zal spreken. God heeft Hem aangewezen, “waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken” Handelingen 17 vers 31b (Hand. 17:31b) .

Het vijfde teken is dus: God en Jezus Christus zenden geen plagen, maar deze zijn inherent aan het tot volle rijpheid komen van Babel, de grote hoer, die als fundament heeft “het scharlaken rode beest, dat vol is met Godslasterlijke namen” , ‘ontheiliging’ dus Openbaring 17 vers 3 (Openb. 17:03) . Daarom zegt het Schriftwoord ook: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4; Jesaja 48 vers 20; Jesaja 52 vers 11; 2 Korinthe 6 vers 17 (Openb. 18:04; Jes. 48:20; Jes. 52:11; 2 Kor. 06:17).

God waakt over Zijn woord

Wij zullen niet alleen ‘kennis’ moeten hebben van de goedheid en de heiligheid van God, zoals door Jezus Christus en Zijn apostelen aan ons verkondigd, wij zullen dat niet alleen als maatstaf bij ons hebben, maar dat zal in ons moeten zijn, met ons zijn verweven. God heeft altijd het laatste woord en niet de duivel. Dat zal ons altijd weer moed en kracht g ven om door te gaan ook al spreekt alles tegen. Jezus zei ook verschillende malen tot Zijn discipelen: “Thans reeds zeg Ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft, dat Ik het ben” Johannes 13 vers 19; Johannes 14 vers 28; Johannes 16 vers 1 tot en met 4 (Joh. 13:19; Joh. 14:28; Joh. 16:01-04).

Zo spreekt het boek Openbaring en al de profetieën in het oude verbond – die in het boek Openbaring weer terugkomen – hoe alles zal geschieden. God kent de machten en krachten die in het rijk der duisternis werken. Niemand dan God zelf, de Heilige Geest en Jezus Christus, die overwonnen heeft, kennen dit. Het beeld dat Nebukadnezar ziet in een droom en de uitlegging daarvan door Daniël in Daniël 2, spreken hier duidelijk van (zie ook hoofdstuk 7 en 8) .

“En nu heb Ik het u gezegd, eer het geschiedt, opdat gij geloven moogt, wanneer het geschiedt” Johannes 14 vers 29 (Joh. 14:29). God weet hoe het bolwerk Babel geslecht moet worden. Toen er nog geen volk Gods in de hemel was, was alles nog verzegeld Jesaja 29 vers 11; Daniel 8 vers 26; Daniel 12 vers 4 (Jes. 29:11; Dan. 08:26 en Dan. 12:04). Maar nu, in de eindtijd, als het zevende zegel geopend is door het Lam, dan zijn alle zegels geopend en “de verzegelden gaan het verstaan” Openbaring 9 vers 3; Daniel 12 vers 10 (Openb. 09:03; Dan. 12:10) en zij zullen het beschreven vonnis voltrekken (Ps. 149:9). God waakt over Zijn schepping en over Zijn Woord. Ten tijde van het zesde zegel zien wij in Openbaring 7 vers 1 (Openb. 07:01) de vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden (geesten) der aarde vasthielden zodat er geen schade toegebracht zou kunnen worden aan de schepping. Dit zijn de vier grootmachten der duisternis met hun heerlegers Daniel 7 vers 1 en 2 (Dan. 07:02-07).

Maar God zelf bepaalt: Eerst moeten mijn dienstknechten aan hun voorhoofd verzegeld zijn. Eerst moet er een leger Gods zijn, die deze machten en krachten kan overwinnen tot hun ondergang. Jesaja 53 vers 19 Statenvertaling (Jes. 53:19) zegt: “Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten” . Een teken, een herkenningsteken, een veldteken van de vorst is dat. De Geest des Heren richt de banier op. Dat wil zeggen: een volk tot de strijd toegerust, treedt de vijand tegemoet. En dit teken aan of in de hemel is de gemeente van Jezus Christus Matteüs 24 vers 30 (Matt. 24:30) .            (wordt vervolgd).