1984.06-07 nr. 249

Levend geloof 1984.06-07 nr. 249

De werkelijke vrijheid door Gert Jan Doornink

In de afgelopen junimaand was het veertig jaar geleden dat de Geallieerden landden in Normandië. Krant, radio en televisie hebben uitvoerig aandacht besteed aan deze gebeurtenis, die de laatste fase inluidde van de bevrijding van West-Europa. De 50-plussers onder onze lezers hebben elk hun eigen herinnering aan ‘D-day’, 6 juni 1944, toen de eerste legereenheden na zware strijd aan land kwamen. Ik was 14 jaar en herinner mij dat ik het ’s morgens mijn vader ging vertellen, die aan het gras maaien was met een door twee paarden getrokken maaimachine, op de uiterwaarden langs de IJssel, waar we onze boerderij hadden. Hoe ik het bericht gehoord heb weet ik niet meer, maar wel dat het bijzonder nieuws was. De bevrijding zou immers nu niet lang meer op zich laten wachten…

Voor de meeste Nederlanders duurde het echter toch nog bijna een jaar voor de bevrijding kwam en er feest gevierd kon worden. Wekenlang leefden velen in een feestroes. Het juk van de onderdrukker was verdwenen en men ging eendrachtig werken aan de opbouw van ons vaderland. Een nieuwe toekomst met geweldige perspectieven lag voor ons…

We behoeven niet verder de naoorlogse geschiedenis te memoreren om tot de conclusie te komen dat de idealen en verwachtingen van de eerste naoorlogse jaren alleen in vervulling gingen wat betreft materiële dingen. Er kwam immers een tijd van welvaart, die echter tegelijkertijd gepaard ging met morele verwording, geestelijke vervlakking, drugsverslaving, etc.

Er gebeurde echter nog iets anders! In de naoorlogse jaren waren er ook die het werkelijke geloof weer leerden kennen en daardoor ook de ware vrijheid! Toen ik in 1945 weer in een vrij Nederland kon leven, was er een intense blijdschap, die echter op geen enkele wijze in de schaduw kon staan bij het wonder van de wedergeboorte die ik in het najaar van 1952 meemaakte. Door de aanvaarding van Jezus als mijn Bevrijder en later als de Doper met de Heilige Geest, kwam de werkelijke vrijheid en de echte blijdschap in mijn leven.

Gods Woord zegt niet voor niets dat wie door Jezus vrijgemaakt is werkelijk vrij is Johannes 8 vers 36; Galaten 5 vers 1 (Joh. 08:36; Gal. 05:01). Vrij van satans macht, vrij van geestelijke onderdrukking, vrij van angst en zorg. Jezus heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13). In dit Koninkrijk te leven en vanuit dat Koninkrijk te functioneren, is de vrijheid beleven naar Gods wil. Dan zijn we ook voor anderen, die de vrijheid in Christus nog niet kennen, levende wegwijzers naar de werkelijke vrijheid.       

 

Gods grootheid (gedicht) door Judith Jacobs

Vakantie-impressie

“Sta stil en let op Gods wonderen” Job 37 vers 14b (Job 37:14b).

Gij spreekt reeds in de vroege morgen,

In ’t zilver van de ochtenddauw

Waarover Gij hebt uitgespannen

Uw hemelboog, van stralend-blauw.

 

Zo ik Uw godd’lijk spoor zou volgen,

‘k Betrad de woning van het licht

Waar Gij regeert en wind en wolken

Versluieren voor Uw aangezicht.

 

Uw vinger heeft de grens getrokken,

Bepaalt de lijn van kust en land;

Het spel der zee, de trotse golven

Worden bedwongen door Uw hand.

 

Woestijnen schept Gij door Uw adem,

Uw woord formeert der bergen-rij;

Wie stil staat en aanschouwt Uw wonderen,

Aanbidt de Schepper: die zijt Gij!

 

Hoe komt Gods leven in ons? door Jan W. Companjen

God wil ons gebruiken. Hij wil dat wij als gemeente van Jezus Christus, als Zijn li­chaam gaan functioneren. Dat wij het werk voort zetten wat Jezus is begonnen te doen zie Handelingen 1 vers 1 (Hand. 01:01). Maar, hoor ik nu een aantal van onze lezers zeggen, daar­voor moet je eerst bruikbaar worden gemaakt en daarom zullen we daar nu eens grondig aandacht besteden.

De scheiding tussen ziel en geest

In 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23) lezen wij: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Hij die u roept is getrouw; Hij zal het ook doen”. Wij zeggen nog al eens lichaam en ziel, waarbij we dan met het li­chaam, het aardse en met de ziel, het verhevene be­doelen. Dit is afkomstig uit de Griekse gedachtewe­reld: het lichaam is de ker­ker waarin de ziel gevan­gen zit. Deze gedachte, dit denken, is diep in de christelijke kerk doorgedrongen.

In de Bijbel is er echter een scheiding tussen ziel en geest. Daar wordt uitdrukkelijk, onder andere in Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12), ge­steld dat het woord Gods levend en krachtig en scherper is dan enig twee­snijdend zwaard. Het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest. Dat wil dus zeggen, dat als het Woord van God er werkelijk in gaat, er scheiding komt tussen ziel en geest. Wat de Bijbel zegt is waar, wat God zegt wordt bevestigd. De psychologie kan zich bezighouden met de ziel-geest van de mens, maar hij kan deze niet zo aanraken dat zij tot nieuw leven komt. Dat alles nieuw wordt. Dat kan alleen het Woord van God.

Wij kunnen dan ook vast­stellen dat er mensen zijn met een ziele-lichaam en dat er mensen zijn met een geestelijk-lichaam.

Daarvan wordt gesproken in 1 Korinthe 15 vers 44 tot en met 49 (1 Kor. 15:44-49): “Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan be­staat er ook een geestelijk lichaam. Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook hen die stoffelijk zijn, en zoals de hemelse is, zijn ook hen die hemel­s zijn. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dra­gen”. Hier wordt gesproken van een natuurlijk – psy­chisch – lichaam. Een ‘zie­lig’ lichaam (tot de ziel be­horend) en een geestelijk lichaam. Het natuurlijke gaat in de dood en er wordt een geestelijk lichaam opge­wekt. De doop is daarvan een teken en een getuige­nis .

Het unieke van de mens is de Geest

De mens met de ziel (let op!) gaat in het graf en er wordt een geestelijke mens opgewekt. De geest is het unieke van de mens, dat heeft geen enkel ander schepsel. De geest is dat deel van de mens waarmee hij God kan kennen. Daarin bevindt zich de antenne waarmee de klanken uit de hemel, de on zienlijke we­reld, opgevangen kunnen worden. Als je dat woord Gods wilt horen en ver­staan, heb je de Geest van God nodig. Het orgaan, dat deel van de mens, dat daarvoor klaar gemaakt wordt is de geest. De men­selijke geest weet wat er in de mens omgaat. De Geest van God weet wat in God is, zij kent God. Zie 1 Korinthe  02 vers 11 en 12 en 1 Korinthe 02 vers 14 (1 Kor. 02:11-12 en 1 Kor. 02:14).

De ziel is de zetel van ons gevoel, ons verlangen, het emotionele, de wil, het ‘IK’. Het hoort allemaal bij de mens en het is ons als een goddelijke gave gegeven. De ziel van Jezus kon ook in beroering raken. Hij weende bij het graf van La­zarus en in Markus 14 vers 34 (Mark. 14:34) staat dat Hij bedroefd was, tot stervens toe. Maar de geest gaat erover heer­sen, de psychische stormen worden overwonnen. Door de geest vindt Jezus de rust weer. In Johannes 12 vers 27 (Joh. 12:27) zien wij dat Jezus bij de aankondiging van zijn dood ook ontroerd wordt. Hij zegt dan: “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader verlos mij uit deze ure. Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen. Vader, verheerlijk Uw Naam!” (De geest staat bo­ven, beheerst de ziel). “Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb hem verheer­lijkt en Ik zal hem nogmaals verheerlijken” Johannes 12 vers 28 (Joh. 12:28).

De mens die zich openstelt voor ontvangst van het Woord van God, ontvangt dat Woord als zaad in zich. Dat woord gaat wortel schie­ten en hij of zij leert God kennen, omdat Zijn Geest levendmakend in ons werkt.

De geest is als een lamp, die lamp wordt ontstoken en gaat licht en warmte geven door de Heilige Geest. Die Geest gaat werken in ons innerlijke wezen en langzaam maar zeker gaat onze geest steeds sterker verbonden worden met Gods Geest en gaan wij Hem leren kennen zoals Hij is.

Hij wil u geven het ware leven. Het leven waar ieder mens, innerlijk naar snakt, naar zoekt en bij het vin­den daarvan ontvangt hij de ware vrede. Ieder mens heeft de mogelijkheid met God in het reine te komen. Ieder mens, ook de natuur­lijke mens, heeft een lichaam-ziel en geest. Ook het lichamelijke is van God, is door God geschapen. Het lichaam is bestemd als tempel van de Geest Gods. De vraag is echter of wij als mens onze geest als een lamp des Heren willen laten ontsteken. Willen we Zijn lichtbrenger zijn? Kortom willen wij als schepsel Gods aan onze roeping gestalte geven? Willen wij een mens worden zoals de Schepper dat bij de schepping be­doeld heeft? Indien wij ja zeggen zal Hij. de God des vredes, ons geheel heiligen. En bij de komst van Chris­tus zullen wij zijn gelijk Hij is, een volmaakte schepping Gods.

Hoe worden wij beelddrager Gods

Zo is de mens ook een drie-eenheid. Geest, ziel en lichaam. Deze drie zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Bij de schepping was dit reeds Gods bedoeling: “En God zeide: Laat Ons mensen ma­ken naar ons beeld, als on­ze gelijkenis” Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26), dat wil zeggen ook als een drie-enig wezen. Zo in dit beeld is God in Zijn wezen ook niet te scheiden. God de Vader, de Zoon Jezus Christus en het lichaam van Christus, de gemeente, is ook een drie-enig wezen. Het is alles geborgen in één Geest. De Vader en de Zoon zijn reeds één en het is Zijn wil dat wij als Zijn gemeente ook in die éénheid opgenomen worden.

In Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24) lezen wij daarvan: “…opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U; dat ook zij in ons zijn; opdat de wereld gelove (ja dan zal de wereld geloven!) dat Gij Mij gezonden hebt”.

Uit dit laatste blijkt duide­lijk dat de geest de mens tot mens maakt en dat de met God verbonden geest hem maakt tot beeld van God. Hoe die mens er uit ziet zien wij in Jezus Christus. Jezus Christus is de mens zoals God hem wil­de hebben, naar Gods beeld en gelijkenis. De geest is het beheersende element van de mens, deze regeert over ziel en lichaam. Jezus was zo met de Vader verbonden door de geest dat alles daardoor werd geleid. Hij is de eerstgeborene en er zullen er nog velen volgen, omdat de Geest Gods ons zal leiden naar de volle waarheid. Naar het juiste inzicht waardoor de schep­ping Gods tot het doel komt waartoe Hij het geschapen heeft. Gods plan staat vast en wij mogen en wij zullen in Zijn voetsporen gaan.

Het wonder van de wedergeboorte

Bij de ongelovige mens is de geest onderworpen aan de ziel. De Geest van God kan niet functioneren. De mens is vlees en onderwor­pen aan slechte begeerten. Het lichaam wordt veront­reinigd door de ziel. De mens is in zijn totaliteit ge­beten door de slang. De verbinding met God is ver­broken en de verbindingen onderling gaan ook stuk. De mens wordt beheerst door de duivel. De ongelo­vige wordt geregeerd door het rijk der duisternis. Het lagere heerst over het hogere!

Maar, halleluja, de gevallen mens, dat wil zeggen een ieder die uit de eerste Adam geboren is, mag een ander mens worden! Er mag uit hem of haar een nieuwe mens geboren wor­den. Wat de tweede Adam is (Jezus Christus) mogen wij worden. Maar dan moet er wedergeboorte zijn. De oude mens moet begraven worden, de nieuwe mens moet opstaan. Wat uit vlees geboren is, is vlees. Wat uit de Geest geboren is, is geest. Bij dat wonder komt de nieuwe mens tevoorschijn. Dan krijgt de geest weer de eerste plaats. Door de wer­king van Gods Geest in ons, wordt de menselijke geest zo vernieuwd en veranderd, dat hij verbonden wordt met de Heer en van daaruit gaat leven en denken. Door vast te houden aan het Woord van God dat Jezus Christus onze Verlosser en Redder is, dat er een nieuw ver­bondsvolk is in Zijn bloed, dat Hij voor onze zonden heeft betaald en ons daartoe heeft los gekocht uit de macht van satan, zullen wij leven en van dag tot dag vernieuwd worden naar geest, ziel en lichaam. Dan blijven wij geen vleselijke mensen meer, maar worden geestelijke mensen, beeld­dragers van Christus.

Een mens die geboren is in een christelijk gelovig gezin is nog niet wedergeboren. In Johannes 3 vers 6 (Joh. 03:06) zegt Nicodémus: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees en wat uit de Geest geboren is, is geest”. Het maakt niets uit of dat ‘christelijk vlees’ is of niet. Menselijk, natuurlijk leven is erfelijk, wordt door de mens doorge­geven. Geestelijk, goddelijk leven kan alleen God zelf geven door Zijn Heilige Geest. Een aardse vader kan aards leven aan zijn kinderen meegeven. Leven uit God, kan Hij alleen zelf geven en daartoe moet ieder mens persoonlijk, uit een heidens of uit een christelijk milieu, het door God aangeboden leven in en met Christus aannemen. Ie­der mens moet zich persoonlijk overgeven en open­stellen voor het werk van Gods Geest. Hij of zij moet zich het woord Gods toe-eigenen, het als het ware opeten. Dan zal men ont­dekken dat Jezus Christus het ware manna is en dat men steeds meer een deel van Hem wordt.

Een mens is van nature dood, hij is dood door de zonde. Die zonde, hoe groot die ook is, is door Christus afbetaald. Volkomen. Hij is het Lam Gods en Hij droeg de schuldenlast van een ieder die Hem als zoenof­fer Gods aanvaardt. De duivel heeft dan geen recht meer op je, je bent gekocht en betaald en hebt een nieuwe Meester, een nieuwe Leidsman ge­kregen. Een christelijke opvoeding, het lid zijn van een kerk of gemeente, het als kind opgedragen of ge­doopt zijn, is niet voldoen­de. Door al deze dingen kan iemand die geestelijk dood is niet levend gemaakt wor­den. Dat kan alleen door wedergeboorte, door te ge­loven in het volbrachte werk van Jezus Christus.

De persoon van Jezus Christus is het antwoord op al onze zonden, zorgen, nood en dood. Door Zijn volbrachte werk op het kruis droeg Hij onze zon­den, schulden en ziekten.

Totale verlossing door Christus

Zij die in Christus zijn, die zich aan Hem hebben toe­vertrouwd, zijn voor eeuwig geborgen en mogen het Ko­ninkrijk Gods binnengaan. In en door deze tweede Adam volvoert God Zijn plan.

Een andere weg is er niet. Jezus en Hij alleen heeft Gods wil, Gods wet vervuld. Jezus kocht ons met Zijn bloed voor God uit satans macht en heerschappij. Hij betaalde de losprijs voor ons.

Daarom kon de Here Jezus ook Paulus zenden met de opdracht, die nu ook voor ons geldt, dat de mens zich, op grond van de vol­brachte vrijkoop, zal beke­ren van de macht van satan tot God Handelingen 26 vers 18 (Hand. 26:18).

In Christus is satans macht gebroken. Hij vergeeft niet alleen onze zondeschuld, indien wij die aan Hem be­lijden, maar Hij geeft ons ook verlossing en overwin­ning. De zonde wordt bij de wortel aangepakt. Wij zijn met Hem (onze oude mens) gekruisigd, met Hem gestorven en begraven, maar ook met Hem opgewekt tot een nieuw levend geloof.

Het volbrachte heilswerk ligt onomstotelijk vast, maar het gaat er nu om dat wij er persoonlijk bij betrokken worden en er persoonlijk deel aan krij­gen. Jezus wil in ons leven binnenkomen. Hij wil ons dopen, vol maken, vol gie­ten, met Zijn Geest en dan… wil Hij in en door ons Zijn kostbaar werk doen.

Daarom is het leven van een christen overgegaan van de dood in hét leven. Het leven Gods dat uitein­delijk de wereld zal be­dekken , omdat de aarde vol zal worden van de ken­nis des Heren!

 

Brief uit Zuid-Afrika door Tijmen Wakker

“Wanneer elke maand “Levend Geloof” in mijn brievenbus wordt geschoven, dan ver­blijd ik mij daarover, want dit blad is voor mij van veel betekenis. Omdat ik een eenzame werker ben onder zwarte en bruine mensen, is het toch zo noodzakelijk om meer te weten van het volle evangelie. Ik vermoed dat u mijn adres hebt gekregen van broeder K. Hoefnagel van de volle evangelie ge­meente te Urk. Ik ben op Urk geboren en getogen, en de laatste keer dat ik op Urk was, in september 1981, maakte ik kennis met die gemeente.

Zij hadden in de “Urker krant” van mij gelezen dat door handoplegging en gebed zieken gezond werden, en toen zeiden ze: deze zware oud gereformeerde do­minee heeft zich vast en ze­ker laten dopen, die zijn daar fel tegen. Zij zochten contact met mij en zij moes­ten toen horen op wat voor wonderlijke wijze de Here mij geleid had om mij te la­ten dopen door een kleuring pastoor in een zwarte kerk en hoe mij later de handen werden opgelegd. Ik heb eigenlijk maar één zondag doorgebracht in hun ge­meente, want ik moest die woensdag weer terug zijn.

Het artikel in het aprilnum­mer, “Volmaakt in de lief­de” van Rob Polderman, heb ik zeker wel tien keer overgelezen, dat was waar­lijk balsem voor mijn ziel. Als je altijd maar alleen zonder een gemeente, tegen de beesten moet vechten, zoals Paulus ons leert, dan heb je wel geestelijke on­dersteuning nodig.

Als ik schrijf over het te­gen de beesten vechten, dan is dit tegen de tover­dokters.’ Zodra daar iemand tot bekering komt, dan ko­men zij in actie, daardoor krijg je van de zwarten geen hulp tegen hen. Ik ben nu een maand thuis, welke ik steeds doorbreng in gebed, want mijn gees­telijke kracht was bezig om af te nemen. Ik ben ver­baasd hoe Gods Geest mij door Zijn Woord er op wijst op welke wijze de duivels strijden tegen mij.

Verleden jaar maart was er was in een kerkzaal een to­verdokter tijdens de dienst. In de Naam van Jezus Christus dreef ik hem uit, toen werd de zaal betoverd en daar kwamen geen men­sen meer. Nu ga ik de krottenwijken in en voor dat zij er achter komen is het evangelie verkondigd.

Doordat ik mij heb laten do­pen ben ik veel vrienden kwijt geraakt die mij onder­steunden in Nederland, maar wat ik er geestelijk voor terug heb ontvangen, is meer waard. Ik ben in mijn 72ste jaar, maar ik ben gezond en fiks, prijs de Here!

Op pagina 15 van het april­nummer las ik over het “Le­vend Geloof” zendingsfonds. Ik wil daar ook een kleine bijdrage aan sturen dat is R. 10 (Rand), dit zal iets meer dan 20 gulden opleve­ren. Maar Psalm 37 vers 16 (Ps. 037:016) leert ons: “Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is be­ter dan de overvloed veler goddelozen” . Groet ook alle broeders die meewerken aan “Levend Geloof” van mij en ook u zelf hartelijk gegroet in de heerlijke wonderlijke Naam van Koning Jezus, Die is en die was en die ko­men zal, halleluja!”.

 

Brief uit Spanje door Robert Jimmink

Van broeder Robert Jimmink wiens getuigenis over zijn werk onder de Spaanse zi­geuners wij plaatsten in “Levend Geloof” van vorige maand, ontvingen wij een brief uit Spanje, waar zij voor het zesde jaar gedu­rende een half jaar het volle evangelie gaan ver­kondigen. Zij hebben veel boekjes laten drukken met vijf Bijbelstudies over: Het fundament van het ge­loof, het Koninkrijk der hemelen, sleutels tot het Koninkrijk, geestelijke ga­ven en de vijf wijze en vijf dwaze maagden. Deze boek­jes worden verspreid en onderwezen in de verschil­lende gemeenten waar broe­der en zuster Jimmink ko­men. Broeder Jimmink schrijft o.a.: “Na de eerste prediking in Reus bleek ons wel dat, al hoewel de planten in de droge akkers heel aardig gaan groeien, toch nog heel wat levend water nodig is om echt vrucht voort te brengen. De ‘gitaños’ missen eenvou­dig groei en geestelijke verdieping” Bidt voor deze belangrijke arbeid onder een volk dat open staat voor het evangelie.

 

De profeet Zacharia door Nico Goverts  – 4 –

De man met het meetsnoer

“Ik hief mijn ogen op en zag: daar was een man, een meetsnoer in zijn hand”, zo begint hoofdstuk 2, het derde gezicht. Een man: we behoeven hier niet aan een engel te denken; deze man beeldt de mens uit die bezig is met het herstelplan van God. De profeet vraagt: “Waar gaat gij heen?” en het antwoord luidt: “Ik ga Jeruzalem meten, en zien hoe groot zijn breedte en hoe groot zijn lengte zal zijn” Zacharia 2 vers 2 (Zach. 02:02). Op dat moment was de toestand van Jeruzalem verre van rooskleurig: er was wel een kleine groep ballingen teruggekeerd uit Babel en zij hadden een begin gemaakt met de herbouw van de tempel; ze waren echter niet verder gekomen dan het fundament. En nu, in de dagen van Zacharia, is er nog bitter weinig voortgang gemaakt. De mensen hebben geen moed om te bouwen. De dood ligt over de puinhopen van de stad, zoals eenmaal die andere profeet, Jeremia, aankondigde toen hij de donkere wolken van de verbanning zag naderen: “De dood is gekomen in onze vensters” Jeremia 9 vers 21 (Jer. 09:21). En nu zijn er al meer dan zeventig jaren voorbijgegaan maar de tijd is nog niet genezen. De dood zit nog in de vensters en de angst huist op de muren, althans op wat eens de muren waren.

Jeruzalem, die naam zegt veel: stad van de vrede, in wezen nog meer, nog dieper, stad van de gaafheid. Maar juist daar zijn zoveel wonden; het lijkt wel of alle wonden van de wereld, alle kwetsuren van de historie daar samenkomen, nergens is de pijn van de geschiedenis zo diep als daar. Zal er genezing zijn voor zoveel dagen die beschadigd zijn, voor muren die verbroken werden, voor wegen die nu onbegaanbaar zijn? Zal er nog gaafheid zijn voor de stad die zo werd verwond?

God heelt in de geschiedenis

Als God zal helen, dan zal dat binnen de geschiedenis moeten gebeuren. Niet daarna. Het kan nooit betekenen een opheffing van de tijd. God gaat de tijd niet opheffen, stopzetten, God gaat de tijd helen. Wanneer de aarde vernietigd zou worden, zou er geen genezing meer mogelijk zijn; wat je eenmaal hebt laten verdwijnen, daar valt niets meer aan te vertroosten. Dan kun je nog zo mooi een andere aarde maken, maar daarmee is de oude aarde niet getroost. Dan kun je het nooit meer goedmaken. Wanneer een persoon leed draagt, kan men dat leed niet verzachten door de persoon die lijdt, te vernietigen. Als de aarde vernietigd zou worden, dan komt de vertroosting te laat. Als de genezing van de tijd niet plaats vindt in de geschiedenis, dan komt die genezing te laat. Toen Noach in de ark ging, werd de tijd ook niet opgeheven, en de aarde werd trouwens ook niet vernietigd. En zo was het goed want reeds bij zijn geboorte was over deze mens Noach uitgeroepen: Deze zal ons troosten.

Toen het volk Israël uit het huis der benauwdheid trok, hield de tijd evenmin op; integendeel, het Pascha was juist het begin der maanden en zo was het goed want zo werd de tijd der benauwdheid geheeld. Toen Jezus geboren werd, hield de tijd ook niet op; er gebeurde iets totaal anders: de tijd werd vervuld, de dagen werden vervuld, de dagen ontvingen hun uiteindelijke inhoud, waarop ze zo lang hadden gewacht. Bij de komst des Heren die wij verwachten, zal de tijd ook niet ophouden. Dat zou een mislukking betekenen. Een nederlaag voor de Koning. Dat zou inhouden dat Hij de zaak alleen nog kon redden door de klok voor eeuwig stil te zetten, door de wedstrijd voortijdig te beëindigen. De uitdrukking alleen al spreekt voor zichzelf: Hij zou de zaak redden door er een eind aan te maken. Dat is natuurlijk een volslagen tegenstrijdigheid: geen enkele zaak wordt gered door er een eind aan te maken. Dan valt er niets meer te redden. De komst des Heren betekent niet het einde van de tijd; evenmin vindt de parousie plaats als de tijd afgelopen is. Neen, het zal een gebeuren zijn in de geschiedenis, in de tijd. Alleen dan is het zinvol; alleen dan kunnen we spreken over een volheid der tijden. De tijden die geleden hebben onder de leegte, onder de pijn van het gemis, onder de eenzaamheid, zij worden tot vervulling gebracht, hun wordt verkondigd: je bent niet tevergeefs geweest. De tijden worden gevuld, zoals een hoorn gevuld wordt met olie, zoals balsem ingaat in de wond.

De stad van de toekomst

Jeruzalem, de stad, moet gemeten worden. Maar met welke maat? De man die hier genoemd wordt, blijkt volgens het vierde vers een jonge man te zijn: hij is de mens van de toekomst. Deze mens is op zoek naar de stad van de toekomst. Wanneer er in de Schrift sprake is van meten, dan heeft dit in de regel betrekking op wat gaat komen. Als Ezechiël in hoofdstuk 40 het nieuwe godshuis te zien krijgt, dan begint het met een man die een meetsnoer in zijn hand heeft en dan valt het op dat deze man een maat hanteert van zes ellen. Het huis Israël krijgt de opdracht, het model na te meten. Het gaat derhalve om het model, het origineel van de Schepper.

Frappant is dat juist in het laatste Bijbelboek het begrip ‘meten’ weer een belangrijke rol gaat spelen. Johannes verneemt de op roep: “Sta op en meet de tempel Gods” Openbaring 11 vers 1  (Openb. 11:01) . En wanneer de ziener aan het eind van zijn visioenen de nieuwe stad aanschouwt, het nieuwe Jeruzalem, de vernieuwde stad der gaafheid, dan wordt er ook weer gemeten. En dan is er een heel opmerkelijk detail; dan lezen we in Openbaring 21 vers 17 (Openb. 21:17): “En hij mat haar muur op, honderd vierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. Nu treft ons die toevoeging: mensenmaat. Wat betekent dat? Want dit heeft alles te maken met de stad die Zacharia tekent. Immers, wat vermeldt deze profeet als voornaamste kenmerk van de stad der toekomst? Als een open plaats zal Jeruzalem daar liggen. Dan vragen wij ons af of er verband, verwantschap bestaat tussen dit beeld dat Zacharia schetst en die aanduiding bij Johannes. Twee markante momenten: open plaats, en mensenmaat.

De identiteit van een stad

Wat is een stad? Met die kernvraag zullen we dan moeten inzetten. Hoe dienen we het wezen van een stad te zien? Waarin bestaat de identiteit van een stad? Wanneer het rijk der duisternis een stad bouwt, dan treffen we daar enkele opvallende kenmerken aan. Allereerst anonimiteit. De mens wordt een naamloze. Kaïn spreekt het uit: Ik moet me voor uw aangezicht verbergen, en vervolgens wordt hij de stichter van de eerste stad op aarde. Zo gaat de mens de stad binnen en hij verliest zijn naam; als hij bij de ingang komt, staat daar de portier die zegt: Wilt u hier uw naam af geven alstublieft? Wees niet bang, klinkt het bij de douane, wij nemen alleen uw paspoort in. En zo ging een naam voorbij en als een naamloze liep hij door de straten, een mens naar wie niemand zocht.

Naast het wapen van de anonimiteit is er in de stad het wapen van de massa. De massamens is ontstaan; deze mens denkt niet, hij reflecteert slechts. Hij reageert op prikkels, op datgene wat hem gedicteerd, voorgeschoteld wordt; er wordt voor hem gedacht. In de massa wordt de taal ontzield, dat wil zeggen ontdaan van zijn goddelijke oorsprong. De massamens kan geen gesprek meer voeren, hij is niet in staat tot een persoonlijke relatie. Het persoonlijke valt buiten zijn horizon en als het bij geval in zijn wereld binnenkomt, ervaart hij het als benauwend, bedreigend; hij weet er geen weg mee, kan het niet plaatsen. De massamens is weerloos; hij heeft geen verweer tegen prikkels en invloeden die op hem afkomen.

Waarom is de oorspronkelijke mens gaan spreken? Hamann zegt: De mens is gaan spreken omdat het woord Gods, het spreken Gods hem van alle kanten omgaf. Waarom gaat een kind spreken? Omdat het spreken van vader en moeder dat kind omgeeft; het kind ademt in de atmosfeer van het gesprek; het ademt die sfeer in; reeds in zijn bestaan als baby is het opgenomen in het klimaat van de dialoog. Moeder houdt hele verhalen tegen haar hummeltje. Want het is een mens, een persoon, bestemd om aangesproken te worden. Adam, de oorspronkelijke mens, werd omringd door het spreken van de Schepper. Zoals Heidegger zei: De mens spreekt, omdat hij de buurman is van het Zijn.

Is God de God van de massa?

De massamens heeft zijn ziel verloren. Hij heeft slechts een collectief bewustzijn. Daar vlucht hij in. Zo is de stad voor hem geworden tot een vluchtplaats, een vrijstad, maar dan een karikatuur van wat in de Schriften een vrijstad wordt genoemd. Omdat de mens zijn ziel verloren heeft, vlucht hij om zich te verbergen; hij is niet meer aanspreekbaar, hij is dodelijk beangst dat hij aangesproken zou worden, hij verbergt zich in de groep. Men zie bijvoorbeeld maar hoe een groep tieners alles durft; als men er echter één alleen aanspreekt, is hij wellicht bang en verlegen. Neem het verschijnsel van de jeugdbende, het actiefront, de vakbond. Er wordt een bom geplaatst, een overval gepleegd, en een of ander actiefront stelt zich verantwoordelijk voor het gebeurde. Niet een persoon, maar een groep. Zo kan men de merkwaardige uitdrukking horen: Er is nog geen groepering geweest die de overval van gisteren voor zich heeft opgeëist.

De massamens heeft zijn God verloren. God is namelijk niet de God van de massa. Dat is Hij nooit geweest en dat zal Hij ook nimmer zijn. Hij is wel de God voor allen, maar dat is iets totaal anders. Mijn Knecht, de waarachtige, zal door zijn waarachtigheid en door zijn kennis Gods velen (de velen, staat er eigenlijk) waarachtig maken, aldus Jesaja; de velen, maar niet de massa.

Bij de massamens verdwijnt de taal. Taal is oorspronkelijk de verbinding tussen God en mens. De mens is in het beeld Gods geschapen; hij staat van huis uit in betrekking met God, hij staat in de taal, hij is bestemd om gedachten te ontvangen en mee te delen. De massamens kent slechts het gepraat en daarin zoekt hij vergetelheid. Hij tracht de tijd te doden (typerende aanduiding) door te praten; zo vult hij zijn koffiepauze. En wat blijft erover als de tijd gedood is? Als hij praat, is dit vrijwel altijd een reactie op het een of ander: reactie op het weer, of op iets wat hij gehoord of gezien heeft. Hij kan niet zelfstandig een gedachte ontwikkelen. De massamens kent geen verwondering of belangstelling, zo stelt F. de Graaff vast, aan wiens analyse wij enkele punten ontlenen. Hij kent slechts de nieuwgierigheid. Nietzsche heeft erop gewezen dat de krant de plaats heeft ingenomen van het gebed.

De massamens en de techniek

De massamens gaat hand in hand met de techniek. De machine is symptoom van de ontmenselijking van de mens. Men moet steeds dezelfde handeling verrichten; hart en verstand worden verdrongen. De machine stelt zich tussen de mens en de schepping. De arbeider ziet niets van het materiaal dat hij verwerkt. Maar ook het resultaat is aan zijn oog onttrokken; hij is alleen bezig met zijn onderdeel van het productieproces; het begin en het eind gaan buiten zijn oog en hand om. Vroeger was daar de handwerksman; hij was een kunstenaar, hij was creatief. De machine heeft de creativiteit gedood; hetzelfde wordt eindeloos herhaald. Zo wordt de mens gedood, de mens die schepper met God was, wordt af gesneden van de schepping. Immers, de stad heeft nog een bijwerking: de mens ziet zijn medeschepselen niet meer; hij leeft en werkt tussen asfalt en beton, als hij uit zijn raam kijkt, ziet hij flats, muren, straten, auto’s. Hij leert niet meer zijn ogen te oefenen om ver te zien, want verder dan het volgende flatblok kan zijn oog niet gaan; geen verre horizon is daar om af te turen; geen landschap is er voor hem weggelegd. Er is geen einder meer. Hij is niet meer vertrouwd met de stemmen der vogels, met de geur van de bloemen; hoe zou hij ooit als Adam de dieren namen kunnen geven?

Zo is de mens een ontheemde; hij woont nog op aarde maar eigenlijk niet meer: in wezen is hij van de aarde verbannen en zijn verbanningsoord heet: de stad. De torenbouw van Babel toont ons hoe de stad manipuleert met de mens. Bij de kruisiging van Jezus, met name bij zijn berechting, zien we hoe de machten manipuleren met de massa. De wereldbeheersers hebben de massamens gecreëerd, zo hebben zij de mens gedood, zo kunnen zij ongestoord hun macht uitoefenen. Er was niemand die zijn snavel opendeed of piepte. De techniek verandert de aarde; de mens wordt steeds verder in het isolement gedrongen, los van de overige schepping.

Gods principes voor de toekomstige stad

Nu komt God en Hij stelt zijn grondprincipes voor de stad van de toekomst. Want de mensen waren zwervers, ze dwaalden in de woestijn, op een eenzame weg, een stad ter woning vonden zij niet, zoals Psalm 107 zo typerend stelt. Wel vele steden misschien, maar een stad ter woning niet, geen stad waar een mens kan wonen en kan leven, kan adem halen en zichzelf kan zijn.

Stad van God: een open plaats, gemaakt op mensenmaat. Een open plaats: slechts zelden komt dit woord in de Schriften voor, toch is het een grondtoon van het denken Gods. De God wiens naam is: Ik zal zijn die Ik zijn zal, met andere woorden: Ik zal je toekomst zijn, bij Mij is jouw toekomst veilig, die God bouwt geen klem en geen tang, geen doem en geen ondergang; die God maakt een open hof.

Een stamverwant woord komt voor in het lied van Deborah, waar de Statenvertaling weergeeft: “De dorpen hielden op in Israël, zij hielden op” Richteren 5 vers 7 (Richt. 5:7) en het elfde vers spreekt van de gerechtigheden des Heren, de gerechtigheden bewezen aan zijn dorpen in Israël. Toen Sisera heerste met zijn tirannie, hielden de dorpen op; daar viel niet meer te leven. Maar als God komt met zijn waarachtigheden, met zijn bevrijdend heil en bindend recht, dan bloeien de dorpen weer op; de boerenstand, zoals een andere vertaling zegt. En onze tekst uit Zacharia wordt door de Statenvertaling als volgt overgezet: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden. Zo denkt God, want zo is zijn wezen: ruimte, leven, bewoonbaarheid. De mens dicht bij de schepping. De vervreemding, de ontheemding opgeheven. Dorpsgewijze: zodat de mens niet ondergaat in de massa; hij wordt gekend, hij heeft een naam. Is dit ook niet een wezenlijk principe voor gemeentebouw? Het heil is voor allen maar niet voor de massa. Mensenmaat, noemt Johannes dat; maat van een mens, staat er letterlijk of wellicht mag men ook vertalen: maat van ‘de Mens’, de mens bij uitstek, zoals er in Hebreeën 2 ook staat, zonder lidwoord: Wat is een Mens, dat U hem gedenkt, en waar men eveneens kan zeggen: Wat is ‘de Mens’ dat U hem gedenkt? Mens zonder lidwoord, zonder nadere bepaling, dat is de Mens van alle tijden, de Mens zoals hij is in het hart van de Schepper, dat is de mens van oertijd, mens van de eindtijd, de Adam, Jezus, de mens Gods, wij.

De nieuwe stad is voor de mens op maat gemaakt; hij zal er zich thuis voelen, denkt God, Ik weet het zeker. Als hij hier binnentreedt, als hij dit ziet, zal hij roepen: O, stad van mijn dromen! Gij schrijft uw naam in onze diepste dromen. Zo zal de gemeente alvast moeten zijn: een plaats, open als een dorp, waar mensen zich thuis voelen, mensen in al hun verscheidenheid, in al hun veelkleurigheid, of ze nu introvert zijn of extravert. Niet enghartig, bekrompen, maar open, met de ruimte en de breedte van het rijk van onze God. “En Ik zal zijn voor haar, uitspraak van de Here, een muur van vuur rondom, en tot heerlijkheid zal Ik zijn in haar midden” Zacharia 2 vers 5 (Zach. 02:05). Zo zal Ik zijn voor jou, zegt God.

(wordt vervolgd).

 

Van ontmaskering naar overwinning door G. J. R. Doornink

“De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden” Romeinen 16 vers 20 (Rom. 16:20).

Het verlangen naar overwinning

Als kinderen Gods hebben we allemaal het verlangen in ons overwinnaars te zijn. Niemand wil graag het stem­pel van ‘nederlaag-christen’ dragen. We weten dat een leven van ‘vallen en op­staan’ niet is tot eer van de Heer. En zeker in deze eindtijd weten we dat het gaat om het te allen tijde overwinnaar zijn met Chris­tus. Dat blijkt ook wel uit de zeven brieven gericht aan de gemeenten uit Open­baring 2 en 3. Ze eindigen allemaal met de woorden: “Wie overwint…” waarna verschillende beloften vol­gen.

De eerste christenen had­den het thema ‘overwin­ning’ hoog in hun vaandel geschreven. Voor Paulus bijvoorbeeld was het een rotsvaste zekerheid dat hij in alle omstandigheden door Christus overwinnaar was. Denk aan teksten als Romeinen 8 vers 37 en 2 Korinthe 2 vers 14 (Rom. 08:37 en 2 Kor. 02:14).

Dat zijn teksten die ook wij graag gebruiken. Maar, hoe is de praktijk? Is het werkelijk zo dat ook wij te allen tijde met Jezus meer dan overwinnaar zijn? Weerstaan wij iedere aanval van de boze en is de over­winning van Jezus een da­gelijkse realiteit in ons le­ven…? Of moeten we rui­terlijk bekennen dat dit nog niet (of nog niet al­tijd) het geval is…

Om te beginnen moeten we niet verontrust zijn als we nog niet altijd de overwin­ning van Jezus in ons leven beleven. Nu willen wij geen nederlagen goed praten of bagatelliseren, maar de een­voudige reden is dat wij al le­rende, al opgroeiende bezig zijn omgevormd te worden tot werkelijke overwinnaars. Wie een leerschool mist heeft ook geen diepgang. Een kind uit de eerste klas komt niet ineens in de zesde klas. Groeien is een proces, zo ook de geestelijke leerschool om te overwinnen.

Gods doel met ons leven is overwinning

Een school (ook een ‘geeste­lijke school’) is echter geen doel op zichzelf, maar een voorbereiding om het doel te bereiken. Want wat is het doel van God met ons leven? Dat we volkomen overwin­naars zullen zijn. Dat de volheid van Christus die in ons is, geen theorie blijft, maar praktisch beleefd wordt.

Hoe bereiken we nu dat doel? Door gebruik te maken van de hulpmiddelen die God ons heeft gegeven. In de eerste plaats denken wij daarbij aan het woord van God. Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) zegt: “Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig twee­snijdend scherp zwaard…” Het gezamenlijk bijbelonder­zoek in de gemeente is zeer belangrijk, maar laten we vooral ook het individuele bijbelonderzoek niet verge­ten! Nemen we dagelijks voldoende tijd om kennis en inzicht op te doen uit het Woord van God? Wie één wordt met het Woord van God, gaat ook meer en meer één worden met Christus de Overwinnaar!

Gods Woord werkelijk ver­staan is echter alleen mo­gelijk door de Heilige Geest. Wie niet gedoopt en vervuld is met de Heili­ge Geest kan ook niet op de juiste wijze Gods Woord begrijpen. Dan ont­staat er ‘scheefgroei’ in plaats van gezonde geeste­lijke groei die ons maakt tot overwinnaars. De Heilige Geest is dus ook een belangrijk hulpmiddel vooral ook als wij beseffen dat het een Geest van overwinning is. Door de Heilige Geest overwinnen wij de vrees. Paulus zegt: “God heeft ons niet gege­ven een geest van lafhar­tigheid, maar van kracht, van liefde en van bezon­nenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07).

Ook ons getuigenis is een belangrijk element in het overwinnaar zijn.

In Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11) staat: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis”. Christus was de grote overwinnaar, maar in Zijn voetsporen gaande, zullen ook wij moeten overwinnen. Wij behoren te getuigen van de overwinning die Hij heeft behaald. Maar die overwin­ning gaat niet buiten ons om maar is in ons! En daarvan behoren wij te spreken.

Als vierde middel om te overwinnen willen wij het geloof noemen. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) spreekt in dit op­zicht voor zichzelf: “Al wat uit God geboren is, over­wint de wereld, en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons ge­loof”. Hebben wij een dage­lijks functionerend geloofs­leven, want zonder geloof is het onmogelijk God welge­vallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) en kunnen wij ook niet overwinnen .

Wat behoren wij te overwinnen?

De vraag doet zich natuur­lijk voor, wat wij behoren te overwinnen. Hierover be­staat nog al eens misver­stand en sommige kinderen Gods strijden namelijk voort­durend aan een verkeerd front. Wie altijd maar bezig is met te strijden tegen de ‘oude mens’, het ‘eigen ik’, het ‘vlees’, enz. komt gees­telijk geen stap verder, en wordt ook geen werkelijke overwinnaar. Paulus zegt: “Wij hebben niet te wor­stelen tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

Onze strijd is dus tegen alles wat uit het rijk der duisternis op ons afkomt. En dat is heel wat, want zoals het doel van God met ons leven is, dat wij ons ten volle als overwinnaars zullen openbaren, zo is het negatieve doel van satan om ons altijd in ‘de neder­laag’ te houden. Vanuit zijn optiek wil hij ook over­winnen. Hij doet dit door rechtstreeks, op directe wijze ons aan te vallen, maar ook heel vaak – en dat is juist het gevaarlijk­ste – op geraffineerde, be­dekte en sluwe wijze via mensen.

Daarom zullen we hem moe­ten ontmaskeren, want hij probeert zo lang mogelijk zijn ware aard verborgen te houden. Je kunt daarom het thema ‘overwinning’ niet onder ogen zien, zon- dar ook het thema ‘ontmas­kering daarbij te betrek­ken .

Zonder ontmaskering geen overwinning

De ontmaskering van satan gaat aan de overwinning vooraf. Ik denk wel eens dat we dat in het verleden teveel over het hoofd hebben gezien en daardoor vaak niet konden overwinnen. Let in dit verband op de voorbeel­den uit de Bijbel. Van Jezus lezen we dikwijls dat hij de (verkeerde) gedachten van de Farizeeën, , Schriftgeleer­den en andere mensen kende Matteüs 12 vers 25; Lucas 9 vers 47; Lucas 16 vers 15 (Matt. 12:25; Luc. 09:47; Luc. 16:15, en andere teksten). Hij wist hoe de menselijke geest door satan werd gemanipuleerd. Ook Paulus wist dat de ontmaskering van satan aan de overwinning voor­af ging. In 2 Korinthe 2 vers 11 (2 Kor. 02:11) schrijft hij over de satan: “Zijn gedachten zijn ons niet onbekend”.

Ook wij kunnen en moeten satan ontmaskeren. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij opgroeien tot volwassen christenen opdat we kunnen onderscheiden goed en kwaad Hebreeën 5 vers 13 (Heb. 05:13-14). Daar­om behoren we ook vol te zijn van de Heilige Geest, want één van de gaven van de Geest is het onderschei­den van geesten. Hoe zouden we anders de geesten die op ons afkomen kunnen beproeven of ze uit God zijn? 1 Johannes 4 vers 1 (1 Joh. 04:01).

Het is dus nodig de gedach­ten van satan te kennen. Krijgt hij daardoor niet teveel aandacht? Kom je dan niet terecht in een sfeer van overal de satan in te zien? Met deze vragen wor­den we nog wel eens gecon­fronteerd. Ik geloof echter dat een waarachtig christen daar niet bang voor behoeft te zijn. Hij weet waarom het werkelijk gaat: het gaat niet om de verheerlij­king van satan, maar om de verheerlijking van Christus in ons leven! ten die wordt pas ten volle verheerlijkt als we de geestelijke strijd niet uit de weg gaan, maar succesvol tot overwinning brengen.

Satan opereert op vele ter­reinen. We hebben niet al­leen te maken met zonde- en ziektemachten, met angst en vrees, met occulte machten, maar ook – en vooral ook in deze eind­tijd – met verkeerde lerin­gen die proberen onze gedachten te infiltreren. Na­tuurlijke, aardsgerichte leringen willen beletten dat de volle overwinning en heerlijkheid van Christus in ons leven tot openbaring komt en deze wegschuiven naar een verre toekomst. Terwijl wij juist geroepen zijn om ons nu als zonen God te openbaren! Wij moe­ten daarom alle leringen waar we mee te maken krij­gen, toetsen aan de bood­schap die we hebben leren kennen: de boodschap van het Koninkrijk Gods, het volle evangelie. Dat deed ook Paulus. In het gedeelte van Romeinen 16 waaruit wij onze begintekst hebben genomen, schrijft hij: “Maar ik vermaan u, broe­ders , dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorza­ken, en mijdt hen” Romeinen 16 vers 17 (Rom. 16:17). Paulus schrijft ver­der dat hij zich verblijdt over de gehoorzaamheid van de gemeente te Rome. Zij lieten zich niet in met vreemde leringen, hun ken­merk was gehoorzaamheid en trouw aan de volle bood­schap . En als zij niet alleen wijs bleven tot het goede, maar zich ook onbesmet van het kwade zouden gedragen zou de God des vredes wel­dra de satan onder hun voeten vertreden!

Wat een heerlijke belofte en zekerheid voor de gelovigen van toen… maar ook voor ons! Ja juist voor onze tijd. Want de werkelijke ge­meente van de eindtijd zal in ieder opzicht gaan triom­feren over het rijk der duisternis. Jezus is ons voorgegaan. Hij behaalde de volle overwinning. Maar wij zullen niet achterblijven. Gods Geest bewerkt in ons dat ook wij uitgroeien tot overwinnaars! Niet meer incidenteel, zoals thans nog vaak het geval is, maar al­tijd en overal! Ook al gaat dit met strijd, vervol­ging en verdrukking ge­paard. Wij citeerden reeds Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11): “En zij hebben hem over­wonnen, door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis”. Deze tekst wordt gevolgd door deze woorden: “En zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wo­nen” .

Paulus zegt: “Want ik ben er zeker van, dat het lij­den van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18). Reeds nu is daar die diepe innerlijke blijdschap en vrede bij allen die Jezus waarachtig volgen.

Behoort ook u daarbij? Heeft u uw plaats reeds in genomen in het leger van overwinnaars dat in oplei­ding is? Zorg dat u de boot niet mist, want God wil dat ook onder uw voe­ten de satan weldra ver­treden zal worden!

 

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Onze opdracht “Levend Geloof” heeft zich duidelijk geconformeerd met de boodschap van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie). Dat is niet vandaag of gisteren gebeurd, maar van meet af aan zagen wij het als onze opdracht hetzelfde evangelie te verkondigen als Jezus deed en later de apostelen. Geen compromis- boodschap, maar een boodschap die de satan ontmaskert en de overwinning van Jezus tot een realiteit maakt in ons leven. (Lees ook het desbetreffende artikel in dit nummer). Uiteraard maakten ook wij een geestelijke groei en ontwikkeling mee, die nog steeds doorgaat, want stilstand is, ook in geestelijk opzicht, achteruitgang. De weg naar de openbaring van het volle zoonschap, waarover wij veel schrijven, bewerkt ook in ons eigen leven een groei van het geloof, een ontplooiing van de dingen waarom het werkelijk gaat. Dit gaat met strijd gepaard, maar met Petrus zeggen wij dat ‘de vuurgloed van de beproeving ons niet bevreemd’.

Wij schrijven dit omdat nog al eens gedacht wordt dat schrijven over de volle evangelie boodschap een gemakkelijke aangelegenheid is. Men stelt zich dan een redactielid voor als iemand die even een artikeltje uit zijn mouw schudt, om zijn lezers nu eens precies te zeggen hoe zij moeten geloven en leven. Zo’n schrijver is dan een soort ‘bureau-gelovige’, een theoreticus die ver van de realiteit van het dagelijks leven afstaat. Iedere schrijver van artikelen in “Levend Geloof” kan echter bevestigen dat het tegendeel waar is! Wij zouden nooit over de verschillende facetten van het volle evangelie kunnen schrijven als wij er niet midden in zouden staan. Misschien is dat ook de reden waarom velen zoveel zegen ontvangen door ons blad. Wij willen niet ‘boven’ maar ‘naast’ onze lezers staan, wat we ook tot uitdrukking proberen te brengen door onze artikelen zo eenvoudig mogelijk, in een voor iedereen begrijpelijke taal, te schrijven.

Wij zijn dankbaar voor de verschillende giften die wij in de afgelopen maanden weer ontvingen. Zonder deze extra financiële bijdragen uit onze lezerskring zou ons blad niet kunnen functioneren. In deze zomermaanden gaan onze uitgaven uiteraard gewoon door, maar we ervaren telkens weer, met grote dankbaarheid, dat God een God van wonderen is ook in financieel opzicht. Waar wij onze lezers echter ook om willen vragen is niet te verslappen in de voorbede voor onze arbeid! Het gebed is de belangrijkste schakel van iedere geloofsarbeid. En dat geldt zeker ook voor het werk van “Levend Geloof”, wat toch ook duidelijk gezien mag worden als een stuk zendings- en pioniersarbeid. Nergens heeft de duivel meer hekel aan dan aan een duidelijke uitleg van de volle evangelie boodschap. En dat geldt zeker als dat in gedrukte vorm gebeurt. Maar in deze eindtijd is het deze boodschap die, functioneel gemaakt door de Heilige Geest, bewerkt dat de waarachtige gemeente het volwassen stadium – de maat van de wasdom van de volheid in Christus – gaat bereiken. Daarom blijven wij ons met blijdschap en in volle toewijding inzetten om in “Levend Geloof” het volle heil gestalte te geven. Samen met onze lezers en lezeressen hebben wij het verlangen dat dit ook in ons leven wordt verwezenlijkt. En dit verlangen is geheel in overeenstemming met de wil van God, die het goede, welgevallige en volkomene , dat wil zeggen Zijn wezen, terug wil brengen in de mens.

Iedere waarachtige gelovige weet dat satan dit op allerlei wijze tracht tegen te houden. Hij tracht telkens weer het werkelijke evangelie te versluieren. Het kan ons daarom bedroeven als wij zien hoe sommigen, die eens in de volle boodschap stonden, een andere koers gaan varen. We willen daarom op onze hoede zijn en niet verslappen, maar elkaar bemoedigen en stimuleren het evangelie van het Koninkrijk door woord en daad openbaar te maken. “Levend Geloof” wil daarbij gaarne als hulpmiddel fungeren. Want aan deze opdracht willen wij trouw blijven! 

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 4 –

De eerste vijf zegels zijn geopend

“Zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen” Openbaring 5 vers 5b (Openb. 05:05b). Jezus Christus heeft de boekrol aangenomen. Aan Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. In de onzienlijke wereld zijn geen dingen van stof, dus moeten wij bij de boekrol ook niet te star denken aan een opgerold beschreven stuk perkament.

Wat in de eindtijd gebeurt is het gevolg van geestelijke wetmatigheden. Het één heeft het ander tot gevolg. De grote tegenstander van God en mensen, de satan, zal steeds weer proberen te verhinderen dat het machtigste scheppingswoord van God uit Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26): “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis”, gerealiseerd gaat worden. Zeker nu die realisering dichterbij komt. “Hij gaat rond als een brullende leeuw”, zegt 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10), “zoekende wie hij zal verslinden”. En waar zoekt hij en waar brult hij? In de gemeente van Jezus Christus!

God heeft besloten: de mens zal zitten op de troon en de duivel heeft besloten: “Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogte der wolken, mij aan de allerhoogste gelijkstellen” Jesaja 14 vers 13 en 14 (Jes. 14:13-14) . Maar deze machtshonger, deze wetteloze overleggingen en zijn handelen erna, wat we in het tweede, derde, vierde en vijfde zegel zo duidelijk zien (en ook verder nog), zal hem uiteindelijk brengen in de poel des vuurs. Jesaja 14 vers 15 (Jes. 14:15) zegt dan ook: “Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve”. En Jesaja eindigt deze Godsspraak met: “en Ik zal het wegbezemen met de bezem der verdelging, luidt het woord van de Here der Heerscharen” Jesaja 14 vers 23b (Jes. 14:23b) .

Dit staat vast, maar er is nog iets wat vaststaat en voor ons van heel groot belang is. Dat lezen we in Jesaja 14 vers 1 (Jes. 14:01) “Want de Here zal zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen; dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob” .

Onze eigen bodem zal zijn de hemelse gewesten – de grond des Heren – Jesaja 14 vers 2 (Jes. 14:02), de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, waar tienduizendtallen van engelen zijn, enz. Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24) . En zoals eens het volk Israël tot zegen diende te zijn van de volkeren Genesis 12 vers 3b (Gen. 12:03b): “en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden”, zo zal nu het geestelijk Israël, de gemeente van Jezus Christus, het ook zijn voor de volkeren Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02), maar dan vanuit het hemelse Jeruzalem. Het doel van God is dat alle mensen behouden zullen worden Johannes 3 vers 16 en 1 Timoteüs 2 vers 4 (Joh. 03:16 en 1 Tim. 02:04). De ganse zuchtende schepping zal door middel van de gemeente volkomen hersteld worden.

Ten tijde van het zesde zegel Openbaring 6 vers 12 tot en met 17 en Openbaring 7 vers 1 tot en met 7 (Openb. 06:12-17 en Openb. 07:01-07) zien we deze zaken heel duidelijk gestalte krijgen. De stad Gods, het hemelse Jeruzalem en het grote Babylon. De groei naar de volle wasdom wordt steeds duidelijker en gaat ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het witte paard is uitgegaan overwinnende en om te overwinnen. Het woord, gedragen door de Heilige Geest, de wijn en de olie Openbaring 6 vers 1 en 2 (Openb. 06:01-02) . Jezus zegt: “Ik ben de ware wijnstok”- Johannes 15 vers 1 (Joh. 15:01). De ware wijn is Zijn woord en de olie is beeld van de zalving met de Heilige Geest. Het tweede, derde en vierde paard zijn uitgegaan en hebben hun werk gedaan. Velen zijn gedood, die deel hadden aan de olie en de wijn; ze zijn in het Koninkrijk Gods en ontvangen daar de koningskleren en zullen straks bij de eindafrekening erbij zijn Openbaring 19 vers 14 (Openb. 19:14) . Jezus had al gezegd in Matteüs 10 vers 28 (Matt. 10:28): “En weest niet bevreesd voor hen (de mensen), die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor hem (de duivel), die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel” . Bij deze martelaren is de olie en de wijn ook onaangetast gebleven. De duivel had gedacht deze mensen ook uit te kunnen schakelen, maar hij heeft zich vergist en ze zullen meewerken hem uit te schakelen. Hij zal zich blijven vergissen, tot het einde toe! Met de val is hij zijn wijsheid verloren Ezechiël 28 vers 17 (Ez. 28:17) , maar hij moet wel handelen en doet dat met grote grimmigheid Openbaring 12 vers 12b (Openb. 12:12b) .

De olie en de wijn zijn weer gaan stromen

De laatste 50-60 jaar is het evangelie weer met kracht gepredikt en zijn velen gedoopt met de Heilige Geest. In vele levens werd en wordt weer het bijbels fundament gelegd volgens Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) en de bouw van een geestelijk huis met deze levende stenen is in volle gang 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 7 (1 Petr. 02:04-07). De tempel wordt herbouwd, maar is nu een geestelijk huis.

Openbaring 7 vers 3 (Openb. 07:03) zegt: “Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben”. De gekochte mensheid en betaalde mensheid door het bloed van Jezus Christus zijn voor God Openbaring 5 vers 9b (Openb. 05:09b) en Hij drukt zijn zegel (de Heilige Geest) op hen als eigendomsrecht, en het is voor hen als onderpand van de eeuwige erfenis Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14). Zo valt de vroege regen in een leven en begint de ontwikkeling van het zaad Gods. In het leven komt een scheiding op gang wat Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02) een ‘eeuwig oordeel’ noemt. Een definitieve, totale scheiding tussen duisternis en licht. Dit is weer die zuivering, die loutering, die heiliging. Ze hebben verdrukking en lijden en smaad doorstaan. Ze hebben de vuurgloed der beproeving doorstaan 1 Petrus 4 vers 12 (1 Petr. 04:12).

Openbaring 7 vers 13 en 14 (Openb. 07:13-14) zegt: “Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams” . Ze staan gewoon in de wereld, – want er staat niet bij dat het gaat om ontslapen heiligen – maar hebben zich daarvan losgemaakt in de geest en zijn heilig voor God Zacharia 14 vers 20 en 21 (Zach. 14:20-21) . Het is de schare van de verzegelden, die met het symbolische getal 144.000 aangeduid worden.

Door dit alles komt er een geweldige beroering in de geestelijke wereld. Openbaring 6 vers 12 (Openb. 06:12) spreekt van een grote aardbeving. Hierdoor komt er nog een verdergaande scheiding op gang tussen hen die hun wandel in de hemelen hebben Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) en hen die met hun godsdienst aan de aarde gebonden zijn. De hemelbewoners hebben van deze aardbeving geen last. In de kerk ziet men een proces van verwording op gang komen als nooit tevoren. Alle soorten zonden worden getolereerd. Van leugenleringen en occultisme tot de meest erge vorm van onreinheid. Dit brengt scheiding tussen God en de mens Jesaja 59 vers 1 en 2 (Jes. 59:01-02). Zo wordt de zon, welke beeld is van God, verduisterd. De ongerechtigheid, bewerkt door de machten der duisternis, schuiven tussen God en de mens als een zwarte haren zak. De maan, beeld van Jezus Christus en de afstraling van de zon (van God) wordt geheel aards (als bloed) Openbaring 6 vers 12 (Openb. 06:12) . Hij is voor velen niet meer de Verlosser, lichtbrenger in de nacht, het licht der wereld. Nee, Hij wordt hooguit nog gebruikt als het beeld van de ideale revolutionair, de Heer van de sociale bewogenheid. Geheel verbonden met de aarde. Petrus citeert op de eerste Pinksterdag al de profeet Joël als hij zegt: “en het zal zijn in het laatst der dagen: De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt” Handelingen 2 vers 20; Joël 2 vers 10 en Joël 2 vers 31 (Hand. 02:20; Joël 02:10 en Joël 02:31). Deze dingen gaan vooraf aan de dag des Heren. Het luidt de eindtijd in. Het zijn de tekenen, waar Jezus over spreekt in Matthéüs 24. Het Koninkrijk der hemelen wordt voor de meesten een gesloten boek Openbaring 6 vers 14; Jesaja 34 vers 4 (Openb. 06:14; Jes. 34:04). Men houdt geen rekening met de geestelijke wereld, terwijl men juist via occulte praktijken en oosterse godsdiensten, steeds meer van elders hierin binnen klimt en de machten met horden naar zich toe haalt. Zelfs van vooraanstaanden lees je, dat ze zich laten waarzeggen en aangesloten zijn bij spiritistische verenigingen.

Gevolgen op aarde van de geestelijke scheidingen

De verzen uit Openbaring 6 vers 13 tot en met 17 en Openbaring 7 vers 1 (Openb. 06:13-17 en Openb. 07:01) geven de gevolgen weer op aarde van de grote scheiding die plaats vindt in de geestelijke wereld. Een volk Gods dat uittrekt en verzegeld wordt, welke uitgroeit tot een schare die niemand tellen kan Openbaring 7 vers 8 (Openb. 07:08), bekleed met heerlijkheid en luister. En de valse kerk, het grote Babylon (niet associëren met een organisatie alleen!) dat steeds verder degenereert. Het is geworden als in de dagen van Noach. Toen Noach met zijn gezin in de ark was en God de deur achter hen gesloten had Genesis 7 vers 16 (Gen. 07:16), moest God zijn hand wel terugtrekken en brak de vloed los. “De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij” Genesis 6 vers 11 (Gen. 06:11). De ark was temidden van de vloed, maar hij was gemaakt naar Gods bestek en bleef behouden en daardoor de hele schepping.

Hetzelfde beeld zien wij hier. De knechten van God worden verzegeld met de Heilige Geest Openbaring 7 vers 3 (Openb. 07:03) en daardoor ingevoegd in de gemeente van Jezus Christus Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09). Dit is ook naar het bestek van God en wij zullen, temidden van de grote demonische vloed die op komt zetten, behouden worden Openbaring 12 vers 14 (Openb. 12:14) en door ons de hele zuchtende schepping Openbaring 22 vers 1 en 2 (Openb. 22:01-02) . De ordenende wereldgeesten wankelen. Regeerders en bestuurders, van hoog tot laag, van ouders in het gezin tot presidenten van grote mogendheden, alles wankelt voor de wetteloze geesten, die door de mensen zelf ontketend worden en op aarde komen in alles wat geen bescherming heeft. “En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door de harde wind geschud wordt” Openbaring 6 vers 13; zie ook Matt. 24 vers 29b en Jesaja 34 vers 4b (Openb. 06:13; Matt. 24:29b en Jes. 34:04b).

Paulus schreef reeds aan de Thessalonicenzen: “Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking: wacht slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt (de samenbundeling van de ordenende wereldgeesten) , verwijderd is” 2 Thessalonicenzen 2 vers 7 en 8a (2 Thess. 02:07-08a). “Dan zal de wetteloze zich openbaren” . Dit brengt benauwdheid en radeloosheid over de wereld. Van hen, waar gezag vanuit diende te gaan, komt nu ook wetteloosheid. Er komt angst en men zoekt steun in vele vormen van afgoderij en occultisme. Zo krijgen grootmachten der duisternis (bergen in de geestelijke wereld) steeds meer invloed op het wereldgebeuren Openbaring 6 vers 15 en 16 (Openb. 06:15-16) .

Duidelijk werkt in dit alles de geest van de antichrist, welke ten tijde van het zevende zegel openbaar komt. Wij zien dat deze dingen thans geschieden. Jezus heeft het ons gezegd in Matteüs 24 vers 32 en 33 (Matt. 24:32-33): “Leert dan van de vijgenboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur”.

Het zesde zegel is de tijd van de grote scheiding, waarin tarwe en onkruid zich duidelijk gaan onderscheiden, omdat de vrucht zich zet Matteüs 13 vers 26 (Matt. 13:26) . Maar juist in deze tijd zal steeds sterker de oproep klinken: “Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04). Nog steeds is het tijd om je af te keren, om uit te trekken en je te voegen bij het volk van God en bij de verzegelden te gaan behoren Openbaring 7 vers 16 en 17; Jesaja 48 vers 20 tot en met 22 (Openb. 07:16-17; Jes. 48:20-22).

“Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen” Openbaring 7 vers 16 en 17 (Openb. 07:16-17). Het Lam zal hen weiden en voeren naar waterbronnen. Er wordt nog niet gesproken over zonen, die met Hem zitten op de troon. In het persoonlijk leven en in het gemeenteleven wordt nog een zware strijd gevoerd tegen alle ongerechtigheid en alle verleugening, die het volle zoonschap in de weg staan. Maar deze zijn het, die zijn uitgetrokken, de verzegelden. De profeet Amos eindigt met: “Dan zal Ik hen planten in hun grond en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond, die Ik hun gegeven hebt, zegt de Here, uw God” Amos 9 vers 15 (Amos 09:15). Alles is nu gereed om het zevende zegel te openen.

(wordt vervolgd) .

 

Reacties van lezers

 

-Zuster M. d. V. -H. te M Dinteloord schrijft: ” Hartelijk dank voor het positieve nummer van “Le­vend Geloof” . Ik ben blij dat nu ook door dit blad de duisternis ontmaskerd wordt. Ga zo door!”

-W. en H. B. te Ulverstone (Austr.) schrijven: “Gaarne ontvangen wij al de brochures zoals ze ver­meld staan op de achter­kant van “Levend Geloof” . Sedert 1977 zijn we al be­zig om de mensen duidelijk te maken, dat er maar één waar evangelie is, en dat is het evangelie dat Jezus zelf bracht, het evangelie van het Koninkrijk, maar ze geloven liever de leugen­geesten. Maar we geven de moed niet op, hoor. Want de overwinning is immers voorzegt. We moeten door­gaan” .

-Broeder H. M. te Den Haag bestelde brochures en schreef: “Ik heb veel zegen ontvangen gedurende de nu ongeveer twee jaren, dat ik op dit blad geabon­neerd ben” .

-Zuster K. M. d. H. te Zandvoort schrijft: “Ik dank u allen voor het maandblad “Levend Geloof”, want levend dat is het, zo­als Gods Geest ook altijd levend is…”

 

 

1984.05 nr. 248

Levend geloof 1984.05 nr. 248

Tien facetten van Pinksteren door Gert Jan Doornink

-Pinksteren is de Goddelijke kracht ontvangen, waarvan Jezus sprak, vlak voordat Hij wegging van deze wereld, met deze woorden: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 8(Hand. 01:08).

Pinksteren betekent bekwaam zijn om de opdracht te vervullen die elk kind van -God heeft, namelijk door woord en daad van Hem getuigen. Jezus zei: “Gij zult Mijn getuigen zijn…” (Hand. 01:08).

-Pinksteren betekent het beeld van Jezus openbaar maken. Jezus noemde als één van de kenmerken van de Heilige Geest ‘het verheerlijken van Hem’ Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14).

-Pinksteren betekent te kunnen spreken (bidden, zingen) in nieuwe tongen, waardoor we onszelf stichten, dat wil zeggen opbouwen in het geloof. Bovendien is het spreken in tongen een machtig wapen in de geestelijke strijd.

-Pinksteren betekent dat de vrucht Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22) en de gaven van de Geest 1 Korinthe 12 vers 4 tot en met 12 (1 Kor. 12:04-12) meer en meer gaan functioneren in en door ons leven. Evenals de eerste christenen behoren ook wij vol te zijn van de Heilige Geest.

-Pinksteren wil zeggen dat gebondenheden en verkeerde (aardsgerichte) leringen niet langer een rol spelen in ons leven. Die gaan we afleggen of we laten ons ervan bevrijden. De Geest der waarheid ontmaskert de leugen en wijst ons de weg naar de volle waarheid Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13).

-Pinksteren betekent Gods Woord geestelijk verstaan. Want alleen door de Heilige Geest ontvangen wij kennis en inzicht om kunnen wij de Bijbel op de juiste wijze lezen en beleven, ‘De letter doodt, maar de Geest maakt levend” 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06).

-Pinksteren geeft ons de mogelijkheid de aanvallen uit het rijk der duisternis te allen tijde te weerstaan. Zoals Jezus, omdat Hij vol van de Heilige Geest was, immuun was voor de satan, mogen ook wij, in Zijn voetstappen gaande, dat beleven, zodat we met Paulus kunnen zeggen: ‘met Christus ben ik overwinnaar!’

-Pinksteren wil zeggen dienstbaar en strijdbaar zijn als lid van een gezonde gemeente, waarin de boodschap van Gods Koninkrijk (het volle evangelie) centraal staat. (Dienstbaar ten opzichte van onze medebroeders en zusters en andere mensen en strijdbaar ten opzichte van satan).

-Pinksteren betekent leven zonder angst en vrees. “Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). En angst voor de toekomst verdwijnt, want we laten ons niet op occulte wijze de toekomst voorspellen. Dat doet de Heilige Geest, die ons van dag tot dag op Gods weg houdt en ons bewaart om ‘zijwegen’ in te slaan. Zo zullen we het einddoel des geloofs, de volkomenheid in Christus, bereiken.

Tenslotte: Er kunnen natuurlijk nog veel meer facetten van Pinksteren genoemd worden. Het belangrijkste is echter te weten dat Pinksteren een dagelijkse realiteit in ons leven is! Zoals wij door het geloof een kind van God zijn geworden, kunnen wij ook door het geloof de doop met de Heilige Geest aanvaarden. En daarna is het belangrijk dagelijks vervuld te zijn met die Geest. Opdat, iedere dag opnieuw, “stromen van Levend water uit ons binnenste zullen vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

 

Proficiat Nico en Anita! Door Gert Jan Doornink

Meer dan 500 broeders en zusters waren dinsdagavond 17 april in “Het Kruispunt” te Apeldoorn bijeen gekomen om de huwelijksinzegening van Nico Goverts en Anita Koud ijzer mee te maken. Dat er onder hen verschillende prominente figuren uit de volle evangelie- en pinksterbeweging waren, was niet verwonderlijk, want Nico Goverts is één van de meest gevraagde bijbelleraars. Ook de artikelen die Nico sinds 1978 in “Levend Geloof” schrijft met grote zegen gelezen.

Broeder Karel Prijs, voorganger van de ‘Menorah’-gemeente te Apeldoorn, leidde de feestelijke inzegeningsdienst die gevolgd werd door een receptie. Omdat Nico reeds vele bijbels in allerlei vertalingen heeft, bood br. Prijs, namens de gemeente, hen het boek “De nachtgezichten van Zacharia” aan.

Ongetwijfeld maken wij ons tot tolk van al onze lezers en lezeressen wanneer wij, ook vanaf deze plaats, Nico en Anita van harte feliciteren met hun huwelijk en hen Gods rijke zegen toewensen voor hun verdere leven. Het is de bede van ons hart dat de bediening die de Heer hen heeft toevertrouwd in de levens van velen een positieve uitwerking zal hebben en dat zij, als instrumenten in Gods hand, verder gestalte gaan geven aan de openbaring van het Koninkrijk Gods!

 

De profeet Zacharia door Nico Goverts – 3 –

De genezing van de geschiedenis

De profeet is de heelmeester van de tijd. ” De Here antwoordde de bode die tot mij sprak, goede woorden, troostende woorden”, zo vervolgt Zacharia in Zacharia 1 vers 13 (Zach. 01:13). Nu heeft het Hebreeuws geen term voor belofte; goede woorden, dat zijn beloften, dat zijn scheppingswoorden, zoals in het eerste scheppingsverhaal zevenmaal het begrip ‘goed’ naar voren treedt; God maakt zijn land, zijn aarde weer goed, zoals de oorspronkelijke bedoeling was.

Troostende woorden: de pijn van de geschiedenis moet geheeld worden, de schade die is aangericht, de wonden die geslagen zijn, de Meester legt er genezende gedachten over heen. Hij is de God die verbindt, die de kwetsuren balsemt; Hij is de God die samenbindt, die zijn stad, zijn land, zijn aarde samenbindt.

Wat betekent de naam: “Here der heerscharen”?

Here der heerscharen, zo spreekt de bode zijn God aan; een naam die maar liefst 53 keer in het boek Zacharia voorkomt. Een naam die een bijzonder stempel zet op deze profetieën; dit is niet toevallig, we zullen de vraag moeten stellen: wat is de betekenis van deze naam en waarom wordt juist in dit Bijbelboek deze naam zo frequent gebruikt, is er een verband tussen de genezing van de tijd, de heling van de historie, en deze godsaanduiding?

Het is een samengestelde naam; het eerste deel is de wezenstypering uit Exodus: Ik ben die Ik ben, de zelfopenbaring van God, die de bevrijding garandeert. Het tweede deel getuigt van de legerscharen die Hem ter beschikking staan om zijn koningschap in de hemel en op aarde te vestigen. Miskotte merkt in verband met deze naam op: hierin worden op verbazende wijze het heer der engelen, het heer der sterren, en het heer van Israëls strijdbare scharen samen bedoeld. Met deze naam wordt de ene Naam toegelicht als de God van de geschiedenis, die niet rust voordat de eindoverwinning bevochten is.

Het is frappant dat dit woord reeds in het eerste scheppingsverhaal optreedt: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir” Genesis 2 vers 1 (Gen. 02:01). Al hun heirschaar. God is de strijder, de veldheer, de beheerser der geschiedenis.

God gaat de geschiedenis recht zetten

Tweemaal klinkt tot Zacharia de oproep, dat hij iets moet roepen, moet uitroepen, namelijk in Zacharia 1 vers 14 en Zacharia 1 vers 17(Zach. 01:14; Zach. 01:17). Beide malen is de aanhef van hetgeen geroepen dient te worden: “Zo heeft de Here der heerscharen gesproken”. En deze geladen naam, Here der heerscharen, blijkt nu gestalte te krijgen in de ijver waarmee God ijvert voor Sion. God gaat als Here der heerscharen de geschiedenis recht zetten. Want Sion heeft veel pijn geleden van de kant van de volkeren, de zorgeloze en zelfverzekerde volken, zoals ze hier genoemd worden.

God verklaart: “Ik keer terug tot Jeruzalem in erbarmen” Zacharia 1 vers 16 (Zach. 01:16); hiermee geeft Hij het antwoord op de verzuchting in Zacharia 1 vers 12 (Zach. 01:12): “Hoe lang nog zult Ge u niet erbarmen?” Dat is het kernpunt: de terugkeer van God. Zijn ijver om te helen wat in de geschiedenis ontwricht en beschadigd is.

Twee punten markeren de terugkeer van God: de bouw van het godshuis en het spannen van het meetsnoer. Het godshuis is het hart van de stad; het hart dat weggeslagen was, met geweld uitgerukt. Er zal weer een hart zijn, een hart in de stad, waar het hart van de Meester in klopt. Mijn huis, zegt de Here, en dat klinkt voor de mens als muziek in de oren, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volkeren. Op Sions berg sticht God zijn heilige stede, zij heeft zijn hart, Hij houdt er open hof. Het geeft een gevoel van: vader is weer thuis, zoals wanneer een vader een tijd lang in het ziekenhuis is geweest en nu komt hij weer naar huis.

God is er weer met hart en ziel aanwezig. Hij was een weinig vertoornd, een weinig maar, zegt de tekst. Het woord betekent in het Syrisch treurig zijn; het was Gods afwezigheid, zijn droefheid over het falen van zijn mensenkinderen. Toen waren er die volken, die gebruik maakten van de afwezigheid Gods, en zij hielpen ten kwade. God had zich teruggetrokken; Hij kon gewoon niet anders, want hoe kon Hij een volk terzijde blijven staan dat zijn hart zette op onderdrukking en afgoderij? God is immers de God die staat aan de kant van de verdrukte, de ellendige en de mens die geen helper heeft. Derhalve is het voor Hem te enen male onmogelijk de onderdrukker te steunen en te beschermen. Onderdrukking roept onderdrukking op; de verdrukker haalt zich een verdrukker op de hals, die op zijn beurt met nog zwaardere pressie te werk gaat. Wat zou God daar tegen kunnen doen? Waar een mens anderen verdrukt, daar trekt God zich terug uit het bestaan van degene die deze pressie uitoefent. Het doet de Maker pijn, wanneer het ene schepsel het andere kwelt en belaagt.

Huis Gods en meetsnoer: Er is weer toekomst!

Als de mens ophoudt zijn medemens te beknellen, als hij begint hem ruimte te geven om te zijn, ruimte om te bestaan, dan is er weer aanwezigheid Gods, dan is de Meester daar met vreugde present, dan is daar huis des Heren, met graagte zal Hij daar zijn opwachting maken.

Daar zal huis Gods zijn, huis van verademing, huis van het open leven, huis van genade en vriendschap, huis waar mensen elkaar genadig zijn. Het Hebreeuws heeft in wezen geen woord voor tempel; er wordt gesproken over een huis of een groot huis: een woonhuis is het in feite. En zoals de bouw van een hoeve helemaal bepaald wordt door de omgang van de boer met zijn dieren, zo wordt de bouw van het woonhuis van de Here helemaal bepaald door de omgang van de Here met de mensen, aldus Th. Naastepad.

Niet alleen een huis, ook een meetsnoer, symbool van planning, er is weer toekomst, er is weer erfdeel, geen grootgrondbezit, maar ruimte voor ieder. Het huis is beeld van het open leven, het meetsnoer is beeld van het open land. Het land, de stad ligt weer open voor de mens. Niet langer dicteert daar de tiran, maar de mens mag meten de ruimte van het volledige leven.

Het gezicht van de vier horens en de vier smeden

Het tweede gezicht volgt, handelend over vier horens en vier smeden. De horens hebben het volk des Heren verstrooid. Van de mens die bekend is als de verloren zoon, horen we iets soortgelijks: hij verkwistte zijn vermogen, zegt de NBG- vertaling, maar letterlijk staat er: hij verstrooide zijn bestaan.

De horens zijn beeld van de wereldmachten, de wereldbeheersers. Vier is het getal van de windstreken; het gaat hier derhalve om de gehele aarde. Sterk en machtig hebben deze horens hun invloed laten gelden op de aarde. W. Rudolph wijst erop dat de horens niet de volken uitbeelden, zodat er sprake zou zijn van een vernietiging van volkeren; neen, de horens duiden de macht der natiën aan. Het waren de horens die Juda verstrooiden:            driemaal klinkt dit motiefwoord: verstrooien. Niemand kon zijn hoofd opheffen, zegt Zacharia 1 vers 21 (Zach. 01:21); dat is het doel van de wereldbeheersers: de mens te maken tot een ter neer gebogen, een vertrapte, een mens die met zijn schuld moet blijven zitten.

Het beginsel van het tweegesprek

Het opheffen van het hoofd is één van die unieke beelden uit de Hebreeuwse gedachtewereld. Het is datgene wat de mens tot mens maakt, het meest wezenlijke van het mes-zijn. Wie zijn hoofd opheft, is vrij van schuld en schuldgevoel; die heeft de mogelijkheid om de ander aan te kijken. Dat is wat Martin Buber noemt: het dialogische principe, of wel het beginsel van het tweegesprek.

Een mens is pas waarachtig mens als hij de ander kan aanzien: als die ander hem kan aanzien. Ik aanschouw de gestalte die mij tegemoet treedt, stralend in de glans van het ’tegenover’, klaarder dan alle klaarheid van de wereld die ik ervaar of waarneem. God sprak eenmaal tot Kam dat hij zijn aangezicht mocht opheffen indien hij goed handelde en de Meester vroeg hem: waarom is uw aangezicht gevallen (letterlijk vertaald; niet betrokken, zoals het NBG zegt, maar gevallen)?

Daar ligt de diepste grens in verband met het wezenlijke mens-zijn: zal deze mens zijn gelaat kunnen opheffen of moet hij zijn aangezicht laten vallen? Dan is de ontmoeting verbroken; dan is de dialoog gesloten, dan wordt de mens een in zichzelf gekeerde, een geïsoleerde, een opgeslotene, een gekerkerde. Dan is er geen ander meer die hem aanziet, die oog in oog met hem staat, dan is hij op zichzelf teruggeworpen, dat is het wezen van de eenzaamheid. Dan kan hij in diepste zin nooit een ‘ik’ worden, ómdat er geen ‘gij’ is die hem aanziet en aanspreekt. Want de mens wordt juist een ‘ik’ door de ontmoeting met een ‘gij’. Het is niet goed dat de mens alleen zij.

Daar zat de mens met zijn gebogen hoofd, het aangezicht ter aarde, geen lichtglans was er meer, niet meer de glans van de ontmoeting, tegenover hem alleen de antwoord loze leegte, de stilte van de dood, zoals de leraar eenzaam zit als laatste in de klas, nadat de laatste leerling is weggegaan, en weer ging een dag voorbij maar er was geen contact, ‘k ben moe gepraat maar ‘k heb ze niet bereikt, zo zit hij met gebogen hoofd, geen aandacht was er en geen overdracht, geen harts- contact.

Adam waar zijt gij, zijt ge nog een gij, zijt ge nog aanspreekbaar? Kaïn, waar ben je, ik hoor je zeggen: van uw aangezicht zal ik mij verbergen, zo sprak je tot je God, en je zou dwalend en dolend zijn op aarde want mens zijn voor het aangezicht van je broeder kon je niet. Kon je het niet of wilde je niet, hoe diep is het raadsel van het kwaad, wat ging er in je om, wil je nog terug ?

Daar zat de mensheid met gebogen hoofd, met een gebroken hart en brekende ogen, een geknakt gemoed. Een hele mensheid is terechtgekomen onder het juk van de wereldbeheersers. De mensen, de volkeren, hoe zullen ze elkaar ooit zien, elkaar ooit ontmoeten, als ze daar terneer zitten, met het gelaat ter aarde?

In opstand tegen de wereldbeheersers

Er is nog een aspect: het hoofd opheffen, dat houdt in: in opstand komen. De beheersers dezer eeuw hadden vrij spel, er was niemand die in verzet kwam, geen verzetsbeweging in de geestelijke wereld, de machten konden doen wat ze wilden, de mens liet het maar gelaten over zich heen komen, er was geen tegenactie, niemand die weerstand bood, er was eenvoudig geen weerstand ontwikkeld.

Zoals de profeet Jesaja het schildert in zijn tiende hoofdstuk, als het gaat over de veroveringen, door Assur gemaakt: “mijn hand heeft gevonden het vermogen der volkeren als een nest, en ik heb het ganse aardrijk samengeraapt gelijk men de eieren die verlaten zijn, samenraapt, en daar is niemand geweest die een vleugel verroerde of de mond opendeed of piepte” Jesaja 10 vers 14 (Jes. 10:14).

Er was niemand die ten aanzien van de wereldmachten durfde zeggen: laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen. Berusting was er, wees tevreden met uw lot, en toen het volk Gods werd weggerukt, was er niemand van de volkenwereld die te hulp kwam, niemand die zich ontfermde. Zoals Jeremia sprak: “en dood lichaam van een mens zal liggen als mest op het veld en als een garve achter de maaier, die niemand verzamelt” Jeremia 9 vers 22 (Jer. 09:22).

David heeft het geheim ontdekt: “Gij, Here, zijt een schild voor mij, mijn eer, en die mijn hoofd opheft” Psalm 3 vers 4 (Ps. 003:004). Er is een ‘gij’ nodig om het aangezicht van de mens op te heffen en hem tot een identiteit, tot een ‘ik’ te maken. Mens, je mag er zijn, je mag je gelaat op heffen, zoals Jamie Buckingham vertelt over een vrouw die tot bekering kwam: Ze keek ons aan met een gezicht of ze ons voor het eerst zag. Je slaat je ogen op en het is alsof je de Meester voor het eerst ziet. De eenzaamheid is ten einde. Je bent gekend.

De naam van het huis Gods “Vervolgens deed de Here mij vier smeden zien” Zacharia 1 vers 20 (Zach. 01:20). Zij slaan de horens van de volken neer. Het woord kan duiden op arbeiders in hout, metaal of steen, dus bedoeld kan zijn smid, timmerman of meer algemeen handwerker. Het begrip dat als werkwoord hierbij hoort, kan betekenen: insnijden, graveren, bewerken en ook ploegen. Deze arbeiders moeten de horens verschrikken, doen beven, dat wil zeggen net zo lang eraan rukken en trekken, schudden en beroeren, tot ze omgegooid kunnen worden.

Het woord ‘smeden’ of ’timmerlieden’ wordt ook gebruikt in Ezra 3 vers 7 (Ezra 03:07) in verband met de fundering van het nieuwe godshuis. Zij vormen de bouwers, de herstellers, de grondleggers. En in de dagen van Zacharia was juist de bouw van het huis Gods gestagneerd; er heerste moedeloosheid: zal het ooit gereed komen? Zullen de wereldmachten ooit hun terrein prijsgeven? De horens die daar in de bodem staan, vast en onverwrikt, zoals de hoornen van een altaar, zullen ze ooit plaats maken voor het fundament van een woonhuis voor de Schepper van hemel en aarde?

Als die vragen de mens bestormen, dan ziet Zacharia een schitterend beeld: waardoor worden de wereldbeheersers uitgerukt, van hun plaats verwijderd, zodat er ruimte komt voor een vestiging van God? Door de handwerkslieden, door de timmerlieden. Wat een moedgevend woord voor degenen die daar zwoegen om te bouwen: ga door en bouw! Als jij een bouwer bent, een handwerksman, en je hebt het bestek van de Meester voor ogen, daar heb je je hart aan verpand, want je wilt het zo graag dat er een woonhuis zal zijn voor je God, je verlangt naar de thuiskomst van je Maker, kom dan en bouw, want niet tevergeefs zul je werken. Niet zinloos zal je arbeid zijn. Niet aan de horens is het laatste woord, maar aan de timmerlieden.

De aarde zal gezuiverd worden, de horens worden ontworteld, de bodem wordt bouwrijp gemaakt, het zal weer zijn bodem voor God, bouwterrein voor de Schepper. Om te bewonen heeft Hij de aarde geformeerd, en niet tot een chaos, zegt Jesaja. Om te bewonen door wie? Om te worden een woonhuis voor God en mens. De aarde zal weer bewoonbaar wezen. Heel de aarde wordt een thuis. Want niet de horens zullen het winnen, maar de handwerkslieden. Immers, onze Meester is een huiselijke God. Zoals er aan het slot van Openbaring staat: een tempel zag ik in haar niet. God houdt niet van tempels, maar van woonhuizen. Een tempel staat het grootste deel van de tijd leeg; men komt er alleen om zijn godsdienstige verplichtingen te vervullen en dan gaat men weer naar huis. God heeft zijn hart gezet niet op een tempel, waar men een stuk godsdienst bedrijft, maar op een huis, waar de mens weer mens is voor zijn aangezicht. In dat huis, daar geschiedt de menswording van de mens. Daarom, gezegend zijn de handwerkslieden, want zij geven vorm aan de gedachte van God. Zij zijn bouwers met God. Dan heeft de verstrooiing een einde.

(wordt vervolgd).

 

Psalm 27: de eindtijdpsalm door G. J. R. Doornink

“Eén ding heb ik van de He­re gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel” Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004).

Wat is er in de loop der eeuwen al veel kracht, troost en bemoediging uitgegaan van de psalmen, zoals bijvoorbeeld Psalm 27, waar­aan we bovenstaand vers hebben ontleend. Deze psalm kunnen we wel de eindtijd­psalm noemen, want wat er in staat is nog even actueel als toen David hem schreef. Dat begint reeds bij het eerste vers, waar wij lezen: “De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? De Here is mijns le­vens veste, voor wie zou ik vervaard zijn?”

Vele mensen in onze dagen worden beheerst door de angst. Er is vrees voor de toekomst: wat zal er alle­maal gaan gebeuren? Komt er uiteindelijk een atoom­oorlog waardoor alle leven vernietigd zal worden? Naast deze ‘algemene angst’ is er bij velen een directer, persoonlijker angst, waarbij wij bijvoorbeeld denken aan de ontwrichting van de ge­zinnen. Velen vragen zich af: wat zal er van mijn kin­deren terechtkomen?

Waardoor wordt de angst weg genomen?

Pas wanneer iemand door bekering en wedergeboorte daadwerkelijk toetreedt tot de gemeente van Jezus Christus wordt de angst weggenomen. Een kind van God leeft immers in ge­meenschap met Jezus Chris­tus? Johannes zegt: “Onze gemeenschap is met de Va­der en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3 (1 Joh. 01:03).

Een kind van God zal niet toelaten dat de vijand infiltreert met angstgedachten en angstgevoelens. Hij weet dat de verwekker van de angst satan is, de moorde­naar vanaf het begin. Hij hanteert angst als wapen en het is een duidelijke zaak dat wij er rekening mee moeten houden dat hij dit wapen veelvuldig zal hante­ren .

Ook Paulus was doordron­gen van de noodzaak om voortdurend te leven in gemeenschap met Jezus Christus. Daarom schreef hij aan de Korinthiërs dat zij geroepen zijn om in gemeenschap met Jezus te leven. Leven in gemeen­schap met Hem betekent ook dat wij mogen delen in het karakter, het wezen van God. David noemt in Psalm 27 vers 1 (Ps. 027:001) drie aspecten van dat karakter, te weten: licht, heil en leven! Dit mogen we ons bewust zijn, dit is ook on­ze positieve belijdenis: God is ons licht, heil en leven! Hij is onze ‘levensveste’, de burcht van ons leven, de rots waarop ons geloof gebouwd is. En wat er dan ook verder mag ge­beuren, wij mogen blijven vertrouwen, want wie op Hem zijn geloof bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen. Dat was ook het getuigenis van David. In vers 2 zegt hij: “Toen boosdoeners op mij afkwamen om mijn vlees te eten – mijn tegenstan­ders en mijn vijanden – zijn zij zelf gestruikeld en ge­vallen . Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen”. Voor David was dat een uitgemaakte zaak, een rotsvaste zekerheid en dat mag het ook voor ons zijn!

Hebben wij een echt geloofsleven?

In Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) staat dat het zonder geloof (vertrouwen) onmogelijk is God welgevallig te zijn. Jezus sprak: “Heb geloof in God!” Markus 11 vers 23 (Mark. 11:23). Daar moeten we niet te op­pervlakkig over denken, zo in de trant van: ik ben door geloof in het vol­brachte werk van Jezus Christus een kind van God geworden, dus mij kan niets gebeuren… Ons ge­loof moet dagelijks functioneren. Op het ‘basisgeloof’ wat ieder kind van God bezit, moet verder ge­bouwd worden, het moet groeien. In Psalm 27 geeft David ons daarvoor een be­langrijke aanwijzing. Hij maakt openbaar waaruit zijn geloofsleven bestaat, als hij in Psalm 27 vers 4 (Ps. 027:004) zegt: “Eén ding heb ik van de Here ge­vraagd , dat zoek ik: te verblijven in het huis des Heren, al de dagen van mijn leven…” Let er op dat Da­vid niet allerlei dingen vraagt, maar één ding! Hij dringt door tot de kern van de zaak, tot datgene waar het werkelijk om gaat en daar ligt al het andere in opgesloten. Hij zegt er nog bij: “dit zoek ik”. Daar ging heel zijn wezen naar uit. Hij wist: wie zoekt zal vinden! En waarom vroeg hij? Wat zocht hij? Te verblijven in het huis des Heren’. Dus te leven in ge­meenschap met God!

De opdracht voor de eindtijd

Wat David deed, mogen ook wij doen. Dat is de belang­rijke opdracht die wij ver­plicht zijn na te komen in deze eindtijd. We zijn een nieuwe schepping in Chris­tus en behoren dit open­baar te maken. Paulus zegt: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlos­sing hebben, de vergeving der zonden” Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13). En in Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) zegt hij dat wij burgers zijn van een rijk in de he­melen. “Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemel­se gewesten in Christus Je­zus” Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06).

Wij behoren tot het Konink­rijk der hemelen, een Ko­ninkrijk dat op aarde ge­stalte heeft gekregen in de gemeente van Jezus Chris­tus. Zoals er in het oude verbond een tempel was van hout en steen, zo wordt de tempel van het nieuwe ver­bond gevormd door levende stenen, waartoe u en ik be­horen, als wij weten een kind van God te zijn.

Aan deze tempel wordt nog dagelijks gebouwd. Het is een tempel waarvan de blauwdruk klaar is, maar die nog niet voltooid is. U en ik zijn verantwoordelijk dat deze bouw verder voltooid wordt. Dat is Gods opdracht die wij in gehoorzaamheid beho­ren uit te voeren. En David zegt (onbewust) hoe wij dat moeten doen! Hij had het verlangen al de dagen van zijn leven te ver­blijven in het huis des He­ren. Dat behoort ook ons verlangen te zijn. Ook wij behoren continu en met vol­ledige inzet te werken aan de bouw (het zichtbaar wor­den) van Gods tempel.

David wist dat als hij vol overgave zou ‘verblijven’ en ‘onderzoeken’ in het huis des Heren, hij ‘de lie­felijkheid des Heren zou aanschouwen’. Deze belofte zal ook in ons leven in ver­vulling gaan als wij in ge­hoorzaamheid doen wat God van ons vraagt en wat Paulus bijvoorbeeld op deze wijze onder woorden brengt: “Indien gij dan met Chris­tus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, ge­zeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij verschijnen met Hem in heerlijkheid” Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04).

Wat maakt je meer intens blij dan bezig te zijn met het Woord van God en met de dingen van Gods Konink­rijk? Wat geeft er meer vol­doening dan schatten op te delven uit de rijke goudmijn die Gods Woord is? Waar groei je geestelijk meer van en wordt je geestelijk sterk van?

David geeft in Psalm 27 een zeer duidelijk antwoord hoe ook wij ten volle kunnen functioneren als ver­tegenwoordigers van Gods Koninkrijk. David bad: “Onderwijs mij, Here, uw weg en leid mij op een ef­fen pad om mijn belagers wil; geef mij niet prijs aan de lust van mijn te­genstanders, want valse getuigen staan tegen mij op, en hij die geweld blaast” Psalm 27 vers 11 en 12 (Ps. 027:011-012). Het ging David om Het kennen van Gods weg! Hij wist als ik op die weg blijf, kan mij niets gebeuren. Als ik de wil van God doe ben ik immuun voor de vijandelijke aanvallen. Daarom bad hij: geef mij niet prijs aan de lust van mijn tegenstanders…

We kunnen ons afvragen: doet God dat dan? Hij is toch enkel goed en enkel licht? Het is duidelijk dat God dat niet wil, maar als we zelf willen… Als we worden ‘prijsgegeven aan de machten’ is dat niet om­dat God dat wil, maar om­dat we zelf niet op de weg van God willen blijven…

Het is goed om dit ernstige feit even onder ogen te zien. Want we moeten ons bewust zijn dat het eind­tijd is. De strijd tussen de machten van goed en kwaad gaat zich hoe langer hoe meer toespitsen. Denk aan Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11): “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij be­wijze nog meer rechtvaar­digheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De scheiding der geesten is in volle gang.

Overwinnaars in de strijd

Wij behoeven echter op geen enkele wijze angst te hebben voor deze strijd en dit scheidingsproces. Als we maar zorgen er op de juiste, dat wil zeggen geestelijke wijze, bij betrokken te zijn. Want gaan we de zaak op natuurlijke, on­geestelijke wijze aanpakken, dan gaan wij er onderdoor.

David zegt in vers 3: “Al legert zich een leger tegen mij… nochtans blijf ik vertrouwen”. Hij was niet bang. Zijn geheim was: vertrouwen. “O, als ik niet had geloofd des Heren goedheid te zullen zien, in het land der levenden!

Wacht op de Here, wees sterk, uw hart zij onver­saagd, ja wacht op de He­re” Psalm 27 vers 13 en 14 (Ps. 027:013-014). David had geloof en verwachtte zijn kracht van de Here. Zo behoren ook wij te leven.

Er zit nog een belangrijke les in deze psalm. Daarvoor is het goed Psalm 27 vers 3 (Ps. 027:003) nog een keer te lezen, waar staat: “al verheft zich een krijg tegen mij…” Dat is de tactiek van de vijand. Hij wil zich boven ons verheffen en doet ons zien op de om­standigheden. Maar – prijst God – het woordje ‘verhef­fen’ komt nog een keer voor in deze psalm: “Want Hij bergt mij in zijn hut ten dage des kwaads… Hij plaatst mij hoog op een rots. En nu heft mijn hoofd zich op boven mijn vijanden rondom mij…” Psalm 27 vers 5 en 6 (Ps. 027:005-006).

Wij mogen ons boven de vij­and verheffen en ons be­wust zijn dat we met Jezus meer dan overwinnaars zijn, omdat we leven in Zijn ge­meenschap, omdat we met Hem strijden in de hemelse gewesten. Ja wij zullen, zoals David hier onder woorden brengt, Gods goedheid zien, dat wil zeggen beleven! Psalm 27 vers 13 (Ps. 027:013). Davids belijdenis was: “Ik wil in zijn tent offeren of­fers met geschal, ik wil zingen, ja psalmzingen de Here” Psalm 27 vers 6b (Ps. 027:006b). Ook wij willen Hem loven en prijzen en bovenal Hem volgen in geloof en gehoorzaamheid. Want er is niets heerlijker dan, evenals David, “de liefelijkheid des Heren te aanschouwen”! Psalm 27 vers 4b (Ps. 027:004b).

 

God werkt…! en wie zal het keren? door Robert Jimmink

Jesaja 43 vers 13b (Jes. 43:13b)

Inderdaad de Heer werkt in onze dagen een werk, dat u slechts met grote verbazing kunt beluisteren als u ervan wordt verhaalt Handelingen 13 vers 41 (Hand. 13:41) .

In Spanje, het land dat de meesten onder ons slechts als een zonnig vakantieverblijf kennen, heeft de ‘over­ste van dit boze tijdperk’ sterke bolwerken opgewor­pen. Hij heeft kans gezien het Spaanse land aan de schaduwzijde van het Ko­ninkrijk der hemelen te plaatsen. Het volk heeft, vermoeid door de vele ker­kelijke ceremonies, tradities, processies en boetedoenin­gen, net als eens Simson het hoofd op de knieën van Delila neergelegd. De strijd­macht van de boze heeft op de ruïnes van de kerkelijke tradities nog heel nauwkeu­rige posities ingenomen, teneinde vooral het binnendringen van door de Geest vervulde dienstknech­ten van Christus Jezus te beletten.

Maar, zoals toen de Heer Lazarus tot leven heeft ge­wekt en zei: Neemt de steen weg!, zo wordt ook daar waar het evangelie van het koninkrijk Gods en de naam van Jezus Christus wordt verkondigt, de steen, die de dood van het leven scheidt, weggenomen.

Ongeacht de aanvankelijk felle tegenstand van kerk en staat, vielen ook in Spanje de eerste druppels van de ‘spade regen’ en wel in het bijzonder onder de gitaños (de Spaanse zigeuners) in de achterbuurten van de ste­den en dorpen.

Door kerk en samenleving wordt dit volk veracht, maar door de hemelse Vader zijn zij bestemd om door hun aardse lijden heen het licht te gaan dragen. Het evangelie Gods zou binnen dit volk gaan ontbranden als een niet te blussen vlam. Het werk onder de Spaanse zigeuners begon in feite pas rond 1965. Clement Le Cossec, eens pinkstervoorganger in Parijs, voelde de roepstem van de Heilige Geest en trok naar Spanje om daar speciaal onder de gitaños nieuwe hoop en nieuw leven in de Naam van Jezus Christus te ver­kondigen. Onder de half miljoen gitaños, die sinds vele jaren niet meer rond­trekken maar in alle moge­lijke ‘barrios’ aan de rand van de steden en de dorpen wonen, kwamen in de afge­lopen 20 jaar zo’n 18.000 gitaños tot de gemeente van Jezus Christus en lieten zich dopen. De ‘Mision Filadelfia’ telt thans, over geheel Spanje verspreid, zo’n 180 gemeenten en doorlopend functioneren zo’n 20 tot 30 huisgemeen­ten en bijbelstudiegroepen.

Gastarbeider op Gods Spaanse akker

Zoals bij zoveel mensenkin­deren heeft de Heer ook in mijn leven zijn weg uitgezet. Op een toch niet meer zó jonge leeftijd kon ik ge­lukkig met Paulus zeggen: Het oude is voorbijgegaan, zie het nieuwe is gekomen. Zonder de weg van de ‘grote verwarring’ in een verdeeld christen­dom te behoeven te bewandelen, werden wij – prijst hiervoor de Naam van Je­zus – spoedig geconfronteerd met het ‘evangelie van Jezus Christus’, zoals Hij dit predikte, terwijl Hij rondging ‘weldoende en ge­nezende allen die door de duivel overweldigd waren’. Gedreven door een steeds sterker wordende drang begon ik tien jaar geleden Spaans te studeren en eer­lijk gezegd zag ik de nood­zaak hiervan niet zo zitten.

Het was wel, zoals mij later duidelijk werd, het eerste paaltje dat Hij op deze weg uitzette. Over zigeuners in Spanje wist ik, door de jaarlijkse vakantie daar, niet meer dan iedere vakantieganger. Flamenco, gitaren, hakkenroffels en een hoop olé behoorde naar mijn mening onmisbaar bij de gitaños.

Vijf jaar geleden echter zet­te de Heer zijn tweede paal­tje uit, in feite een duidelij­ke wegwijzer. Hij leidde mij en mijn echtgenote naar een gitaño – Filadelfiagemeente in een soort ‘garage’ onder een huurkazerne. Zij hadden als de Fildalfiagemeente uit Openbaring 3 vers 7 tot 13 (Openb. 03:07-13) inderdaad Zijn woord bewaard en Zijn naam niet verloochend.

Er was daar een gemeente bezig het fundament van hun geloof daadwerkelijk op de rots te leggen, om daarna te bouwen aan ‘de wasdom van een geestelijk bouwwerk, tot een tempel, heilig in de Here’.

Toen ik voor het eerst in deze gemeente het Woord mocht verkondigen, voor de zieken en de nieuwe bekeer­lingen mocht bidden en strijdend in de naam van Jezus kon optreden, was er in mijn hart een juich­kreet van overwinning. De Heer had ons nadrukkelijk hierheen geleid. Onder de gitaño-broeders en zusters was er ook grote blijdschap en vreugde om het toch op­zienbarende feit dat een ‘vreemdeling’ als broeder onder de broeders functioneerde. Het zijn onze waar­achtige broeders en zus­ters, ongecompliceerd, dat wil zeggen zij redetwisten niet om de letter en de leer. Zij geloven echter met geheel hun hart, met geheel hun ziel en met geheel hun verstand in de van de zoon van de levende God, Jezus Christus Halleluja!

Als u dit allemaal leest, dan zijn wij weer voor de tijd van zes maanden in Spanje om predikend, strij­dend, zegenend en studies verzorgend bezig te zijn en om Zijn roepstem te volgen. Dank zij vele gif­ten van broeders en zus­ters in Holland, zijn wij in staat om hulp te bieden waar de armoede heel erg toeslaat. Mocht uw willen helpen, wilt u dan eens voor ons bidden, dat de Heer voor deze zijn armste kinderen in het nodige wil voorzien. Materiële hulp is zeer welkom ten name van R. Jimmink te Dordrecht, met vermelding: ‘gitanos’. Jezus is Heer, tot eer van God de Vader!

Bendito sea su nombre!

 

Reacties van lezers door redactie

 

-Broeder A. v. D. te IJsselmuiden kreeg “Levend Geloof” van een zuster uit de gemeente en schreef o.a.: “De artikelen die ik gelezen heb, hebben mij erg opgebouwd en gezegend, vandaar dat ik mij vanaf he­den wil abonneren. Ik vind het een positief en opbou­wend blad”.

-Broeder L. v. V. te Groningen schrijft: “Hierbij wil ik u verzoeken om mij in te schrijven voor een abonnement op uw maandblad “Levend Geloof” . Ik geniet erg van uw arti­kelen en bid u Gods zegen toe bij het voortzetten van uw werk”.

-Zuster D . B . – S. te Hasselt (België) schrijft: “Mijn zoon bezorgde mij een geschenkabonnement op uw blad. Ik wil me nu zelf graag abonneren, omdat ik gezegend wordt door de ar­tikelen. Vrienden in Abidjan (Ivoorkust), die van familie een geschenkabonnement op “Levend Geloof” ontvingen, proeven van de rijkdom van het volle evangelie. Zo dan­ken we de Heer voor uw blad en bidden voor uw ar­beid in Zijn dienst” .

-Broeder M. S. te Aalst (België) schreef o.a. : “Omdat onze landgenoten het waarachtig Woord des Heren zó nodig hebben zou ik, naar de mate dat het me mogelijk is, en in de genade van de Heer, vijf geschenkabonnementen wil­len opgeven” .

-Zuster P. L. U. te Winterswijk schrijft: “Met veel geduld heb ik het blad “Levend Geloof” gele­zen. Dank zij mijn kennis. Nu wil graag van u een proefnummer hebben” .

-Broeder T. T. te Leeu­warden bestelde bro­chures en schreef: ’n Fijn blad: “Levend Geloof”!….

-Ook broeder J . v. B . te Soest bestelde bro­chures. Hij schreef nog steeds erg blij te zijn met “Levend Geloof”. “De in­houd is altijd erg positief. Dat is een verademing bij alle negatieve invloeden die wij dagelijks bespeuren om ons heen”.

 

Geestelijk licht op de eindtijd -3- door Wim te Dorsthorst

Wanneer is de eindtijd begonnen?

De lezing die zegt dat de gemeente wordt opgenomen in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), stelt daarmee dat we nog niet verder zijn gekomen dan Openbaring 3 vers 9 (Openb. 03:09). De gemeente is immers nog steeds niet weg! Jezus heeft de boekrol nog niet ontvangen en zeer zeker nog geen zegels geopend, want bij de opening van het eerste zegel zou de antichrist opkomen en onder diens leiding de tempel in Jeruzalem herbouwd worden. De gemeente, waarvan Jezus Christus het hoofd is, zou tot nu toe – dus al tweeduizend jaar – een sta in de weg geweest zijn van de voortgang van het plan Gods.

Het tegendeel is waar. Jesaja profeteerde in Jesaja 53 vers 16b (Jes. 53:16b): “het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben” . Dat is wel wat anders dan stagneren! Je zou kunnen zeggen: de eindtijd is begonnen op de Pinksterdag, toen de eerste 120 mensen gedoopt werden met de Heilige Geest. Dat was het begin van de eindtijd, het begin van de dag des Heren. Toen Petrus zei: “Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joel: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees…”Handelingen 2 vers 16 tot en met 21 (Hand. 02:16-21) .

Het woord der waarheid gaat uit

Het Lam opent dan het eerste zegel Openbaring 6 vers 1 (Openb. 06:01). De gemeente is met kracht uit de hoge aangedaan en zal getuige zijn vanuit Jeruzalem tot het uiterste der aarde Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Het Woord zal gepredikt worden, ondersteund en gedragen door de Heilige Geest (het witte paard: beeld van zuiverheid, heiligheid en waarheid) en bevestigd worden door wonderen en tekenen, omdat de Here meewerkt Markus 16 vers 20 (Mark. 16:20) . Het Woord begint zijn zegevierende tocht. Het gaat uit overwinnende en om te overwinnen Openbaring 6 vers 1 en 2 (Openb. 06:01-02) . Zoals de Heer zelf begonnen is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te verkondigen Matteüs 9 vers 35 (Matt. 09:35) en zoals Hij geopenbaard is om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 38 (1 Joh. 03:38).

Zo gaat nu de gemeente uit tot het uiterste der aarde. Hier zien we de ruiter op het witte paard nog helemaal alleen. In het einde van de eindtijd, in Openbaring 19 vers 14 (Openb. 19:14), zien we dat het Woord resultaat heeft gehad, er is dan een schare die Hem volgt: “En de heerscharen die in de hemel zijn volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen”. Dat zijn weer de verstandigen waar Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10) van spreekt. Ze zijn gekleed in wit en smetteloos fijn linnen. Deze hebben zich dus laten reinigen, zuiveren en louteren Daniel 12 vers 10a (Dan. 12:10a) . De Statenvertaling zegt: “Gereinigd en wit gemaakt en gelouterd” . Deze gaan onder leiding van hun Heer en samen met hun Heer de overwinning behalen in de slag van Armageddon. Door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen heeft Jezus een boodschap van vrede verkondigd. Het Koninkrijk Gods bestaande uit rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

Het woord van de leugen gaat uit

Als het tweede zegel geopend wordt, trekt een rossig paard uit. Van de ruiter wordt alleen maar gezegd, dat hij een groot zwaard heeft. De ruiter heeft geen waardigheid, zoals de ruiter op het eerste – witte – paard Openbaring 6 vers 2 (Openb. 06:02). Hij is anoniem. Hij blijft maar liever onbekend, maar hij gaat wel de vrede wegnemen. Hij heeft een groot zwaard, dat is beeld van ook een woord. Het zwaard is in de Bijbel beeld van het Woord Efeze 6 vers 17 en Hebreeën 4 vers 12 (Ef. 06:17; Heb. 04:12).

Hoe neemt hij de vrede weg? Door leugen te zaaien! Er ontstaat dan onvrede. Er ontstaat verwarring, waarin geen vrede is. In de waarheid en éénheid is vrede. Komt daar leugen bij, dan is de vrede weg en ontstaat er onvrede. Daar, waar het goede zaad gezaaid is, komt de vader der leugen zijn zaad zaaien. Zo wordt in de mens het goede en het slechte zaad gezaaid. Waarheid en leugen, tarwe en onkruid in dezelfde akker. In Matteüs 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30) schildert Jezus in een gelijkenis hoe dat in zijn werk gaat. Het goede zaad is gezaaid en dan komt de leugenaar en zaait er onkruid overheen, zegt Jezus in Matteüs 13 vers 24 en 25 (Matt. 13:24-25). In vers 25 staat: “Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren en ging weg” .

De anonieme ruiter heeft zijn werk gedaan, terwijl de mens niet waakzaam was, terwijl ze sliepen, staat er. Het is nodig waakzaam te zijn. Bijvoorbeeld door niet alles wat je elders hoort voor waarheid aan te nemen. Durf selectief te zijn in het luisteren, maar vooral ook in het lezen. Er is nog nooit zoveel evangelische lectuur geweest als juist nu. Neem echter niet alles voor waarheid aan, omdat het in ‘een boek’ staat. 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08) zegt: “Wordt nuchter en waakzaam”.

En wat gezaaid is, gaat groeien en komt tot vrucht dragen. Er komen leugen-gedachten en leugen-leringen op gang. De Heilige Geest overtuigde Paulus al toen hij schreef aan Timótheüs: “Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden, sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers…” 1 Timoteüs 4 vers 1 tot en met 3 (1 Tim. 04:01-03). Aan de Kolossenzen schrijft hij over schrijft hij over schriften en leringen van mensen, die uiteraard geïnspireerd zijn door leugengeesten. “Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees” Kolossenzen 2 vers 23 (Kol. 02:23). Het wordt in Openbaring 6 vers 4 (Openb. 06:04) niet voor niets een “groot zwaard” genoemd!

Bij de opening van de eerste twee zegels ontstaan twee fundamenten: De ware kerk en de valse kerk. Het hemelse Jeruzalem (vrede) en Babylon (verwarring). De vrouw en de hoer. Beelden die we zien in de profetieën en in Openbaring en die we in de eindtijd tot volle rijpheid en tot vrucht dragen zien komen. Het zijn beelden van geestelijke toestanden, waarin een gelovige zich kan bevinden.

De paarden in de volgende twee zegels gaan verder met dat fundament en gaan er op bouwen. Het principe is dus: daar waar de waarheid gezaaid is, wordt deze aangetast door verleugening en verkeerde leringen, met het doel dat de mens Gods niet openbaar zal worden: “volkomen en tot alle goed werk volkomen toegerust” 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) .

In de eindtijd zal geen enkel compromis, met welke dwaling dan ook, mogelijk zijn. “De gebaande weg, die de heilige genaamd wordt, daar zal geen onreine meer opkomen, maar de verlosten wandelen daarop; de vrijgekochten des Heren…” Jesaja 35 vers 8 tot en met 10 (Jes. 35:08-10) .

De geestelijke hongersnood

Het derde paard is zwart van kleur. Weer is er geen beschrijving van de ruiter. Het is weer zo’n anonieme figuur en zijn instrument is een weegschaal Openbaring 6 vers 5 en 6 (Openb. 06:05-06). Er moet veel betaald worden voor weinig. ‘Het brood des levens’ van de eerste ruiter wordt steeds schaarser Amos 8 vers 4 tot en met 6 (Amos 08:04-06). Het lijkt wel oorlogstijd. Al het goede en bruikbare wordt door de vijand geroofd en de mens moet vaak zien te leven van wat voor het vee bestemd is. Na de dood van de apostelen verdween het volle evangelie bijna geheel. De kerkgeschiedenis vermeldt: Tegen het einde van de eerste eeuw oefenden enkele clerici (geestelijken) de gemeentelijke functies uit. De charismata kwamen minder of niet meer voor. En zo ongeveer 400 jaar na Christus merkte de kerkvader Chrysostomus op, doelende op de Geestesgaven: ‘Dit hele gebied is zeer duister. Die duisternis heeft haar oorsprong in de onkunde en het gemis van zaken, welke toen veelvuldig plaats hadden, maar nu niet meer geschieden’.

Er is grote geestelijke armoede ontstaan Amos 8 vers 11 en 12 (Amos 08:11-12). Maar de olie en de wijn zijn onaangetast gebleven. In Openbaring 6 vers 6b (Openb. 06:06b) staat: “Breng geen schade toe aan de olie en de wijn”. Olie en wijn, beelden van de Heilige Geest, hebben gezorgd dat het woord van God, hoe minimaal ook, bleef functioneren. Reformatie, opwekkingen en dergelijke hebben steeds het licht weer op de standaard geplaatst, maar het kon niet meer ten volle schijnen. En het werd weer gedoofd door geloofsbelijdenissen, leringen en inzettingen van mensen.

We leven in de tijd, in het laatst der dagen, dat het volle evangelie weer baan breekt met grote kracht en volle vrucht voort zal brengen. De schaarste, de hongersnood is voorbij. De profeet Joël zegt in Joël 2 vers 24 (Joël 02:24): “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal u vergoeden de jaren, toen de sprinkhaan alles opvrat” .

De geestelijke dood

Door de tweede en derde ruiter, de verleugening en de hongersnood, is de weg gebaand voor de geestelijke dood. “En ik zag en zie een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hem werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde” Openbaring 6 vers 8 (Openb. 06:08). Er komt een proces op gang, waarin de mens, zoekende naar geestelijke zekerheden, afglijdt naar het spiritisme en het occultisme. Het is juist die vorm van zonde waarvan God altijd gezegd heeft: “want een ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel” Deuteronomium 18 vers 12 (Deut. 18:12) , Babylon wordt een werkelijkheid.

Een zeer grote stad, zegt de Bijbel. Staatsgodsdienst doet zijn intrede. Een groot deel van de aarde (hier genoemd een vierde deel) is wel naamchristen, maar de dood heerst er. Ze zijn niet wedergeboren en er is geen vernieuwing van denken mogelijk. Het gaat dus niet om een bepaalde kerkelijke organisatie, maar Babel is de geest van de mens, de zich christen noemende mens.

Deze ruiter is niet anoniem, maar zijn naam is de ‘Dood’ en in zijn gevolg is het dodenrijk. Hij maakt ook gebruik van de wapens van de andere ruiters, namelijk het zwaard en de honger (vers 8) . Via de leugenleringen zoals de erfzondeleer, kinderdoop, het loochenen van de opstanding, geen verlossing door het bloed van het Lam maar door goede werken en dergelijke komt de mens tot occultisme en spiritisme en komt de dood in de gemeente. Mensen zijn contact gaan zoeken met overledenen en doen dat nog.

Door de leer van de R.K. kerk is de heiligenverering geïntroduceerd, evenals het bidden voor gestorvenen om ze vanuit het dodenrijk (vagevuur) de hemel in te bidden. Denk ook aan de Mariaverering, engelen-verering, mensen-verering (paus, etc.), misoffer, enz. Er wordt zwaar gezondigd in de geestelijke wereld. Aan gewijde voorwerpen en het branden van kaarsen wordt kracht toegekend. Miljoenen vallen door zwarte magie en occultisme, zoals spiritisme, waarzeggerij, astrologie, magnetisme, telepathie, hypnose, enz. Ongeacht waar men zich aan overgeeft en zijn heil van verwacht, de occulte machten van het dodenrijk nemen bezit van de innerlijke mens, met als gevolgd de geestelijke dood. Ook de onreine geesten worden zo opgeroepen (de wilde dieren der aarde) en bezetten de mens. Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02) zegt: “Babylon is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte” Zie ook Jesaja 13 vers 21 en 22; Jeremia 14 vers 12; Jeremia 15 vers 13 (Jes. 13:21-22; Jer. 14:12; Jer. 15:13).

De martelaren onder het altaar

Johannes bevindt zich nog steeds in de hemel. Hij heeft gezien hoe werkingen van machten en krachten vanuit de geestelijke wereld gevolgen hebben op aarde. Bij de opening van het vijfde zegel ziet hij in de hemel de martelaren die op aarde geslacht zijn om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden Openbaring 6 vers 9 (Openb. 06:09). Miljoenen zijn er in de loop der eeuwen gedood terwille van hun getuigenis. Godsdienstoorlogen zijn gevoerd, mensen zijn gemarteld en gedood. Het zijn de vervolgden om der gerechtigheid wil, waarvan Jezus zegt: “Zalig zijn zij want hunner is het Koninkrijk der hemelen” Matteüs 5 vers 10 (Matt. 05:10) . Dat is dus een deel van de gemeente van Jezus Christus dat zich uitsluitend in de hemelse gewesten ophoudt. In het Koninkrijk Gods. Zij roepen: “Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen” (vers 10). Zij krijgen als antwoord dat ze nog moeten wachten totdat ook het getal vol zal zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij Openbaring 6 vers 11 (Openb. 06:11) .

Wij moeten dit niet zo verstaan dat er een bepaald aantal martelaren moet zijn, maar dit doden zal doorgaan tot het einde toe. Altijd en overal zullen mensen omwille van hun getuigenis vervolgd en gedood worden. Dat is vanaf de eerste gemeente in Judea tot nu toe. In Openbaring 11 vers 7 (Openb. 11:07) staat: “En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden” . Dit getal zal dus vol zijn – er zullen er geen meer bijkomen – als de antichrist en het beest gegrepen zijn en in de poel des vuurs zijn geworpen.

Het witte gewaad

Er staat in vers 11 nog iets, waar we niet aan voorbij mogen gaan: “En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven” . In Openbaring 19 lezen we over de bruiloft des Lams “en dat de vrouw zich gereed gemaakt heeft”. En dan lezen we in Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08): “En haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen” . De vrouw maakt zich gereed door rechtvaardige daden te doen. Dat is die reiniging, die zuivering en loutering, die we al eerder genoemd hebben uit Daniel 12 vers 10a (Dan. 12:10a). Paulus zegt in 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 05:10) (wat vaak negatief wordt uitgelegd) : “opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft” .

Het leven van deze martelaren is vroegtijdig afgebroken op een gewelddadige wijze. Ze hebben zich niet kunnen toebereiden zoals ze wel wilden. Bewijs hiervan is dat ze hun leven hier niet liever hebben gehad dan de marteldood, terwille van het woord Gods. Ze zijn hierin hun Heer gevolgd. In zijn grenzeloze barmhartigheid en rechtvaardigheid schenkt de Heer hun het witte gewaad van smetteloos fijn linnen. Dat is het grote loon in de hemelen, waarvan Jezus zegt in Matteüs 5 vers 11 en 12 (Matt. 05:11-12): “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” .

Gods volk in geestelijke ballingschap

Zo is het volk Gods opnieuw in ballingschap gegaan. Nu echter niet naar het vlees, maar in de geest. De gemeente van Jezus Christus heeft zich niet gehouden aan de inzettingen en verordeningen van hun Heer, zoals Ezechiël 11 vers 12 (Ez. 11:12) zegt, maar ze zijn gaan wandelen naar de zeden der volken rondom. Maar het zal niet zo blijven. Opnieuw breekt een volheid des tijds aan en nadat Joël de situatie beschreven heeft van de sprinkhanenplagen, wat te vergelijken is met de situatie van de eerste vijf zegels, profeteert hij in Ezechiël 2 vers 18 en 19 (Ez. 02:18-19): “Toen nam de Here het op voor zijn land en Hij kreeg medelijden met zijn volk. De Here antwoordde zijn volk: Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmede verzadigd wordt, en Ik zal u niet meer prijsgeven tot een smaad onder de volken”. (wordt vervolgd).

 

 

1984.04 nr. 247

Levend geloof 1984.04

Het bewijs van de opstanding door Gert Jan Doornink

De opstanding van Jezus Christus is door alle eeuwen heen, een onderwerp geweest dat door niet-christenen fel werd aangevallen en bekritiseerd. Dat gaat door tot op de dag van vandaag, denk maar eens aan de vele artikelen die er ieder jaar weer rondom Goede Vrijdag en Pasen in de diverse wereldse bladen over deze gebeurtenis te lezen zijn. Nu is dit niet verwonderlijk, want de overwinning van Jezus Christus over de satan aan het kruis van Golgotha en Zijn opstanding uit de doden, vormen de kern van ons geloof in de levende God. En alleen satan heeft er belang bij dat dit geloof bij zo min mogelijk mensen wortel zal schieten.

Het geloof in de opstanding

In de eerste tijd van het bestaan van de Gemeente van Christus waren er verschillende gelovigen die de opgestane Jezus zelf hadden ontmoet. De Bijbel spreekt er op diverse plaatsen over. Wij denken aan 1 Korinthe 15 vers 5 (1 Kor. 15:05), waar Paulus schrijft: “Hij is verschenen aan Céfas, daarna aan de twaalven. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is Hij verschenen aan Jacobus, daarna aan al de apostelen; maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene” 1 Korinthe 15 vers 5 tot en met 8 (1 Kor. 15:05-08). Voor hen was het als het ware ‘gemakkelijk’ te geloven, zij hadden immers Jezus zelf in lichamelijke gedaante gezien. Maar toch mogen we het zo niet stellen, want de gelovigen die Jezus niet ‘gezien’ hadden, geloofden even rotsvast in de opstanding! Wat was hun geheim? De vervulling met de Heilige Geest!

Ondanks het feit dat Jezus, toen Hij nog op aarde was, meerdere malen sprak over Zijn dood en opstanding, wilden Zijn discipelen dat maar nauwelijks of in het geheel niet accepteren. Hoe geheel anders na Pinksteren! De boodschap die door dezelfde discipelen gebracht werd, in de kracht van de Heilige Geest, had als één van de hoofdthema’s: de opstanding van Jezus! Satan was overwonnen! Jezus had als eerste, satans voornaamste wapen ‘de dood’ verzwolgen in de overwinning. Hij had definitief afgerekend met de satan en dus ook met de dood.

Wij die vele eeuwen later leven en als kinderen Gods de Gemeente van Christus vormen, weten dat de opstanding van Jezus een realiteit is. Deze zekerheid hebben wij niet alleen omdat we in de Bijbel lezen over de opstanding van Jezus en dat geloven, maar omdat de levende Jezus in ons woont met Zijn Geest. We zijn een nieuwe schepping in Hem. Door de Heilige Geest is het geloof in de opstanding van Jezus een levend geloof geworden, dat wil zeggen het functioneert in en door ons. Jezus leeft en wij met Hem!

Het nieuwe leven in ons!

Ten opzichte van ons getuigenis in deze wereld is het van het allergrootste belang dat wij weten dat het nieuwe leven van Jezus in ons is. Ons getuige van Jezus- zijn in deze wereld is onvolledig, als we alleen maar de mensen weten te vertellen dat we geloven dat Jezus uit de doden is opgestaan omdat het in de Bijbel staat. Want juist uit ons dagelijks leven zal moeten blijken dat het nieuwe, Goddelijke leven in ons is. Dit is alleen mogelijk als wij gedoopt zijn en vervuld blijven met de Heilige Geest. Jezus zelf sprak: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38). Gaan we daarmee niet onze eigen ervaring, onze geloofsbeleving, boven het Woord van God stellen? Integendeel! Wij bevestigen daarmee het Woord van God en maken het tot een levende werkelijkheid in ons leven. Daardoor worden we effectieve getuigen van Christus in deze wereld.

In deze eindtijd zal het grootste bewijs van de opstanding van Jezus de gemeente zijn. Want deze Gemeente zal, naarmate zij geestelijk groeit en de ‘mannelijke rijpheid’ bereikt, geheel gaan beantwoorden aan de blauwdruk die God er voor gemaakt heeft Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Het zal een Gemeente zijn die weet dat de boodschap die Jezus bracht, geen theorie is, maar praktisch beleefd moet worden. De leden van deze Gemeente hebben zich losgemaakt van de wereldgeesten in welke vorm ook, omdat zij weten dat het gaat om het ten volle functioneren in het Koninkrijk dat niet van deze wereld is: het Koninkrijk der hemelen. Van dat Koninkrijk is Jezus de Koning en het heerlijke is dat wij, als Zijn volgelingen, reeds nu als taak hebben door woord en daad te bewijzen dat Jezus leeft en regeert tot in alle eeuwigheid!   

 

De zaligsprekingen door Tea Keuper Dijk

Een tijdje geleden werd ik bepaald bij de zaligsprekingen van de Heer Jezus. Graag zou ik ze eens samen met u doorlezen om te zien, wat ze óns te zeggen hebben. Jezus zélf heeft ze ons gegeven. Het heeft mijns inziens te ma­ken met een weg, die steeds verder omhoog voert. Het be­gint en eindigt met de belofte, dat deze ‘gezaligden’ het Koninkrijk der hemelen beërven! Een heerlijke belofte van onze Heer en Heiland!

-Zalig de armen van geest, want hunner is het Konink­rijk der hemelen.

Niet, dat het goed is ‘dom’ te zijn, dus min of meer onder of onontwikkeld in de dingen van Gods Koninkrijk, maar arm dat wil zeggen niets bezittend van jezelf, zodat Gods Geest jou Zijn wijsheid kan toebedelen! Je kunt zó zijnde, God niet in de weg lopen met ‘eigen’ wijsheid! Dit is het begin: Je om willen keren tot God alleen! Bekering!

-Zalig de treurenden, want zij zullen vertroost worden.

Als je verdriet hebt kunnen mensen je troosten. Maar nooit zoals God kan troosten. Als je voor Hem alles bloot­legt , Hem je verdriet vertelt, ervaar je pas de echte troost! Ook troost de Heer door mensen, die vol van Hem zijn? Je wordt dan op een goddelijke wijze vertroost!

-Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Véél verdragend, elkaars moeilijkheden, staat elders ge­schreven. Ook lankmoedig (is lang-moedig) zijn! Het is iets wat op aarde plaatsvindt. Want, tegenover de ver­keerde machten in de hémel (de overheden en boze gees­ten), ben je niét zachtmoedig. Maar wél tegenover de mensen, die om je heen zijn en die door deze boze gees­ten, inspiraties, worden gebruikt. Daar luistert de zacht­moedige naar, liefdevol, begrijpend en vermanend, vanuit een liefdevol hart’ Als we dit verwerven, deze zachtmoedigheid, beërven wede aarde: we winnen de na­tuurlijke mens en dan samen met de ander die we helpen het geestelijke, zodat hij of zij ook leert strijden in de geestelijke wereld!

-Zalig, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Deze mensen willen alle ongerechtigheid dus kwijt, alle zonde. Zij willen de gerechtigheid doen, hun intentie is: ik wil het goede doen. Ik wil de rechte weg samen met de Heer bewandelen! Ik wil het slechte kwijt! Zij worden verzadigd van het goede!

-Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

Dit zijn zij, die zich kunnen ontfermen over anderen, die kunnen meelijden en strijden, luisteren, vertroosten, ver­zorgen. God zegent zulke mensen. Dit zie je ook in de wereld gebeuren. Staat er niet geschreven: Barmhartig­heid roemt tegen het oordeel?! Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13).

-Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Rein is vrij, schoon, zonder kwaad; het zijn zij, die in Christus leven, bezig zijn. Dan ben je gescheiden van de zonde, die een muur opwerpt. Christus heeft die muur doorbroken. Als je bewust, met héél je hart Hem dient, in Christus bent, geen verstopte kanalen meer hebt, zul je God zien! Een heerlijke uitspraak van onze Heer en Heelmeester. Laten we ons dit bewust zijn – of worden!

-Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.

Vrede is iets, wat iedereen begeert. Wanneer je ergens in gezin, de buurt, op school, op je werk vrede kunt be­werkstelligen door al het bovenstaande in praktijk te brengen, zal men erkennen: Dat is een christen! Iemand, die naar Christus’ voorbeeld lééft! En wij weten dat dit mogelijk is door de kracht van de Heilige Geest, die Jezus geeft aan ieder, die Hem daarom bidt!

-Zalig zijn de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Als je recht doet, rechtvaardig leeft, en je wordt tóch vervolgd door de boze, bezette mensen, ga je dan verhef­fen en beweeg je met je gedachten in de hémel. Daar wordt je door de Heer recht verschaft!

Jezus zegt verder, dat we ons dienen te verblijden, als we om Zijns Naams wil zullen lijden in deze wereld. Ons loon zal groot zijn in de hemel, dat loon is groot staat er: we ervaren dan namelijk, ondanks aanvallen uit het rijk der duisternis, tóch de vrede, blijdschap en rust – kenmerken van het Koninkrijk der hemelen – waar we bezig zijn! Jezus zei eens: De vijand komt en vindt in Mij niets! Dat is het toch wat wij begeren: Dat we blijvende blijdschap en vrede hebben in een bezette wereld, op­dat we – op deze wereld zijnde – leven in de hemel! Halleluja!

Tea Keuper Dijk

 

Opstandingsfeest (gedicht)

Als je gelooft, dat Jezus Christus

Is opgestaan uit dood en graf.

Dat Hij aan ’t kruishout heeft gedragen

Ons aller schuld, de zondestraf..

 

Dan is er enkel één verlangen:

Om neer te knielen aan Zijn voet

En Hem te danken en – ’t aanbidden

Voor ’t offer van ’t vergoten bloed.

 

Want Hij verrees ten derde dage

Door Godd’lijke opstandingskracht;

Daarmee heeft Hij voorgoed verbroken

De slavernij van satans macht.

 

Als Hij, de opgestane Heiland,

Zó in je hart en leven leeft,

Ervaar je ’t wonder van het Paasfeest,

Dat daag’lijks kracht en blijdschap geeft.

Judith Jacobs

 

Reacties van lezers

Olie voor een verziekte ziel

Broeder R. ten C, te Sloten, schrijft: “Graag wil ik nog­maals een paar brochures bij u bestellen. De vorige ben ik al weer kwijt, dus u kunt wel zien dat er behoefte is naar een duidelijk antwoord op heel veel vragen van christenen, die dus in bro­chures zoals “God is een goede God” en “Hoe beleven wij ons geloof?” beantwoord worden of in ieder geval een duidelijke Bijbelse richting aangeven.

Ik heb van een kennis van mij een paar oude nummers van “Levend Geloof” gekre­gen en ik was gelijk erg on­der de indruk van de rijke en sprankelende boodschap die daarin staat. Het is als olie voor een verkwikte ziel. Die God waarover u schrijft, dat is een God die je echt lief kan hebben en is mijn God. Halleluja! En ik wilde mij ook graag opgeven als abonnee”.

De Heer is goed en zeer te prijzen!

Broeder N. B. te Rotterdam, schrijft: “Prijs de Heer!

Dat kan ik wel zeggen en uitroepen. Hij heeft ons door alles heen weer ge­steund, gesterkt en bewaard. Ik heb nog werk en dat is al een grote zegen apart in de­ze sombere tijd van werke­loosheid. Net nog in de E.0. gids over de gemeente in Rusland gelezen. Wat hebben wij toch een bij tijd en wijle slappe gemeenten. Ko­men wij ter kerke, alom hoort men sombere gesprek­ken. Familie X kon niet ko­men, verslapen. Zuster A was ook verhinderd, want zij kon niet weg omdat de koel­kast kapot was. Zelfs ge­sprekken (en niet weinig) over anderen die zo slecht hebben gehandeld. Let wel: ik wil niet negatief zijn, maar ik vraag mij toch wel eens af: hoevelen zullen er wel afvallen als verdrukking komt. Wat ik ook vaak opmerk is dat iemand vol van vreug­de naar de samenkomst komt, raakt dan in gesprek met een negatief persoon, en alle vreugde is ontroofd. Maar de Heer is goed en zeer te prijzen en Hij zal voor Zijn kinderen een Gids zijn door alles heen. Broederlijke groeten voor u allen die zo’n rijk werk doen”.

Een andere kijk op de Bijbel

Broeder J, van N. te Scheemda, schrijft: “Ik wil u on­derstaand adres opgeven als abonnee op “Levend Geloof”. Zelf heb ik er heel veel aan en door het te lezen krijg je een andere kijk op de Bijbel en ineens wist ik het, dit is het! We kunnen met dat wat ons vroeger ge­leerd werd niet verder komen op de weg van de heiligma­king, maar dit was een open­baring voor mij. Het is een wonder dat de Heer ons iedere keer in de geschiedenis mensen geeft die door het licht van de Heilige Geest mogen zien dat er veel meer is en zo, mede door uw blad, anderen daar­van in kennis stellen. Ik bid voor alle medewerkers dat uw arbeid veel vrucht mag dragen”.

Diverse reacties in het kort

“Ik ben erg blij met “Levend Geloof”. Het is nog steeds het geschenkabonnement, het jaar is nog niet om. Maar ik zou me graag willen abonne­ren. Het geeft me heel veel kracht en vrijheid. Ik leef altijd weer naar de tijd toe dat het blad moet komen” (M. M. I. L. te Rotterdam). “Stop! Geen Levend Geloof” meer, a.u.b. Het artikel van Wim te Dorsthorst was erg genoeg, uw antwoord nog het ergst” (G. v. d. W. te Den Haag).

“Wij geniéten als gezin erg van uw uitgaven en geven deze ook door aan plaatsge­noten” (A. en J. A, te Parrega, Fr.) .

“Heel hartelijk dank voor het eerste blad wat ik van u ontving. Ik vind het een mooi blad en vooral de ge­dichten zijn uniek voor mijn verzameling” (M. v. d. L. te Vlaardingen).

“Eén dezer dagen kregen wij enige exemplaren in handen van “Levend Geloof”. We von­den het excellent en willen ons graag opgeven als abon­nee” (W. en H. B. te Ulverstone, Australië).

“In verband met een gewij­zigde visie onzerzijds be­treffende het christelijk leven zien wij per heden van een verder abonnement op “Levend Geloof” af” (C. T. te Zwaag).

“Met dit schrijven zou ik me graag abonneren. Ik er­vaar de verschillende arti­kelen als opbouwend en ge­loofsversterkend. Prijst God voor “Levend Geloof”. (H. D. te Harelbeke, Bel­gië).

 

Volmaakt in de liefde door Rob Polderman

Onze hemelse Vader is volmaakt

Wij kunnen ons uitermate verheugen over de helder­heid waarmee ons op velerlei wijze de Vader wordt ge­openbaard. De bedoeling daarvan is dan natuurlijk, dat wij ons intens gaan ver­heugen in die Vader. De kennis óver Hem moet altijd weer leiden tot gemeenschap mét Hem. Daarom zal het ook zijn: ‘hoe dieper en zuiver­der de kennis óver Hem, hoe dieper en sterker de ge­meenschap mét Hem’ Met als gevolg steeds meer vrucht.

De Heer Jezus zegt in Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48) dat uw he­melse Vader volmaakt is. Wat een voorrecht om een volmaakte Vader te hebben. En dat is Hij! Volmaakt in al het goede, enkel licht, vol­maakt positief.

Onze Vader is absoluut, we zouden terecht mogen zeg­gen, ‘Hij is onverbeterlijk’.

Ook in liefde is Hij vol­maakt. Juist dit is de grootste waarborg voor ons leven. In Hem hebben wij een Vader die niet verwijt, niet beschuldigt, niet aan­klaagt. Onze Vader verne­dert zijn kinderen niet, in tegendeel Hij verhoogt hen die Hem liefhebben.

Hij scheldt niet en vergeldt niet. Indien God scheldt, dan scheldt Hij kwijt. Alles wat wij mensen misdeden doet Hij van ons weg, zo­ver het oosten van het wes­ten verwijderd is.

David getuigt in Psalm 103, Hij zich over Zijn kinderen. Hij gedenkt de mens om de­ze tot heerlijkheid te bren­gen. Hij zoekt hem, om krachtig bij te staan. Zijn liefde is niet tevreden met minder dan het beste. Te­midden van verzoekingen zorgt Hij voor uitkomsten, zodat wij er tegen bestand zijn.

Jezus de volmaakte mens

Dankzij de volmaakte mens Jezus krijgen wij een vol­maakt beeld van de volmaak­te Vader. Van Jezus worden onder andere drie prachtige getuigenissen gegeven, na­melijk ‘Hij is het beeld van de onzichtbare God Kolossenzen 1 vers 15 (Kol. 01:15), de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen’ Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 1:3). Hij is die eerste nieuwe mens waarin het beeld en de gelijkenis Gods ten volle openbaar geworden is. Hij laat Gods eigenschappen zien aan een ieder die het wil zien.

In 1 Korinthe 13 vinden wij een prachtige opsomming van Gods eigenschappen. Het gaat in dit hoofdstuk om de liefde en zoals ook Johannes getuigt, weten wij immers ‘God is liefde’. Hij is lankmoedig en goedertie­ren. Hij is niet afgunstig en praalt niet, Hij is niet opgeblazen en kwetst niemands gevoel, zoekt Zichzelf niet, wordt niet verbitterd en rekent het kwade niet toe. Hij is niet blij met de ongerechtigheid, maar wél met de waarheid. De wereld is vol verwarring, verblin­ding en teleurstelling over God. Er wordt zoveel over Hem beweerd, maar het wordt niet gezien. Er wordt zoveel gezegd, maar niets bewezen. Hoe zal Hij tonen wie Hij is? Hoe zal Hij Zijn karakter laten zien en zal Zijn ware aard tevoorschijn komen? Door middel van de mens, die Hij speciaal daar­voor geschapen heeft! De mens zal laten zien dat hij God kent, door lief te heb­ben, gelijk Hij liefheeft. Jo­hannes zegt: ‘Wie niet lief­heeft, kent God niet’ 1 Johannes 4 vers 8 (1 Joh. 04:08).

In Gods woord staat: ‘Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit! Wie vreest is (nog) niet vol­maakt in de liefde’ 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18). Er zijn nog enorm veel angsten in de mensen werkzaam. En laten wij ons­zelf en elkander niet te ge­makkelijk wijsmaken dat dit- niet van toepassing is op de kinderen Gods.

Maar, prijst de Heer, want de Vader leert ons én de Heilige Geest bevestigt in ons, dat daadwerkelijk de volmaakte liefde elke vrees overwint. Dat bewerkt de onovertreffelijke kracht die er is in de volmaakte liefde Gods.

Het komt er op aan dat wij meer en meer gaan beseffen en beleven, dat die vol­maakte, alle vrees o ver win­nende, liefde Gods, door mensen heen, naar mensen toe kan stromen. Zoals eens Gods liefde door Jezus bij de mensen kwam en hen be­vrijdde, genas en tot zegen was, zo is het ook thans door middel van de mens, tot de mens.

Weest ook gij volmaakt!

Wat is het Bijbelse gevolg voor ons leven, indien wij geloven dat onze hemelse Vader volmaakt is? Dat zal betekenen, dat wij dat met ons leven gaan laten zien! Want wij zullen zijn, gelijk Hij is! “Gij dan zult vol­maakt zijn, gelijk uw hemel­se Vader volmaakt is”. Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48)

Het is heerlijk voor onszelf om ons te verheugen in een Vader die volmaakt is. Maar indien wij ons bewust wor­den wat dat betekent, dan rust op ons de taak en heb­ben wij het voorrecht om, evenals Jezus, het beeld van Hem uit te stralen en te zijn de afdruk van Zijn wezen. Wij zijn immers Zijn kinderen en van Zijn ge­slacht. Wat een uitdaging ligt hier voor ons in. Zijn zoals Hij! Liefhebben zoals Hij liefheeft en liefde is. Zeg niet ‘liefde verblindt’, want het tegendeel is waar. Waar de liefde uit God toeneemt in ons hart en leven, juist daar groeit een helder inzicht, een goddelijke fijngevoelig­heid en een steeds dieper onderscheiden waarop het aankomt Filippenzen 1 vers 9 (Filip. 01:09). Daar wor­den werken der duisternis ontmaskerd en overheden en machten openlijk ten toon gesteld en wordt er zó over hen gezegevierd.

Waar Gods liefde door de Heilige Geest in harten van mensen wordt uitgestort en gaat werken, daar wordt lé­ven Gods openbaar. Die liefde gaat op zoek naar de echte mens en doorziet ca­mouflage en gebeurtenissen. Dan zullen gaven van de Heilige Geest openbaar wor­den, omwille van het welzijn van mensen.

Die liefde geeft niet op en gaat voor geen macht opzij. Zij houdt stand en het einde zal zijn, ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw!’ Die liefde is onvermoeibaar, creatief én vindingrijk. Zij waagt zich zelfs op het terrein van de vijand om gevangenen te be­vrijden. Die liefde gaat uit­dagingen niet uit de weg.

Zij neemt verantwoordelijk­heid op. De liefde is niet wettisch. Zij activeert wél de wet van de Geest des le­vens, welke mensen in Christus Jezus vrijmaakt van de wet van zonde en van dood Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02).

Dat is de wet die lévend maakt en alles vermag. Want in Christus zijnde vermag het geloof door liefde wer­kende , zelfs ongelooflijke dingen Galaten 5 vers 6 (Gal. 05:06). Dat geloof proclameert het ‘Geef terug’ waar de profeet Jesaja over schreef in Jesaja 42 vers 22 en 23 (Jes. 42:22-23).

Die liefde verbreekt gren­dels en tilt dicht gespijker­de deuren uit de scharnieren. Het is Gods kracht tot bevrijding en herstel.

Deze liefde sluit vermanin­gen niet uit, maar maakt de­ze zowel noodzakelijk als ook mogelijk. In een geestelijk klimaat van liefde kunnen dergelijke dingen gebeuren. Zoals in Hebreeën 12 vers 6 en 7 (Heb. 12:06-07) onder andere

ver­meld staat met de woorden: ‘Wien Hij liefheeft, tuchtigt de Here en als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen’. Wat een liefdevolle tucht is dat! Hij behandelt ons als zonen.

In Zijn Zoon Jezus Christus heeft God zichzelf aan een deel der mensheid reeds kunnen openbaren. Wanneer wij nu deze kostelijke en kostbare openbaring ten diepste op ons laten inwer­ken, het zodoende overne­men en in ons leven opnemen dat God absoluut goed is, volkomen licht en de vol­maakte liefde, dan zullen wij met ons eigen leven aan de mens van deze tijd en in de­ze wereld mogen tonen en bewijzen wie Hij is.

“Want Hij heeft ook óns in Zijn liefde er toe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen naar het welbe­hagen van Zijn wil, tot lof van de heerlijkheid Zijner genade, waarmee Hij ons be­genadigd heeft in de Gelief­de” Efeze 1 vers 5 en 6 (Ef. 01:05-06).

“En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, toen gij het woord Gods van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen, niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, wat ook werkzaam is in u, die ge­looft” 1 Thessalonicenzen 2 vers 13 (1 Thess. 02:13).

Gods woord is werkzaam in ons

Paulus noemt hier zijn predi­king niet een woord van mensen, maar een woord van God, en dat woord is werk­zaam “in u die gelooft”. De Heilige Geest opent de schriften en het verstand. Daar is op van toepassing hetgeen Jezus tot zijn disci­pelen zei: “Nog veel heb Ik u te zeggen… doch wanneer Hij komt, de Geest der waar­heid, zal Hij u de weg wij­zen naar de volle waarheid”.

Johannes 16 vers 12 en 13 (Joh. 16:12-13) . De openba­ring van Christus gaat door. Ten tijde van Jezus’ rondgang door Israël, sprak het vleesgeworden Woord vaak over’ bepaalde dingen die zijn discipelen niet ver­stonden. Na de opstanding en de uitstorting van de Heilige Geest verstonden zij deze dingen.

Daarom is het gedoopt zijn met de Heilige Geest zo noodzakelijk. Dan gaat het Woord Gods ook in ons vlees werkelijkheid worden en zullen wij gaan uitgroeien naar zijn beeld en gelijke­nis. Jezus Christus was een man van vlees en bloed ge­lijk wij, de Geest Gods in Hem maakte Hem tot datgene waarvan God zei: “Dit is mijn geliefde Zoon, hoort Hem, luistert naar Hem”. De gehele Bijbel – daarop wil ik u nog eens nadruk­kelijk wijzen – is de Schrift- geworden Christus. (1). Het woord is vlees geworden, (2) schrift geworden en (3) als doel: Christus in ons. De Bijbel spreekt over Abraham en zijn zaad (Galaten 3), niet zaden. Met dit zaad van Abraham worden bedoeld diegenen die in Christus zijn. Daarom is het Woord en de Geest Gods werkzaam in ons en zal onze kennis vermeer­deren. Met mensen die het Woord, Christus, niet aange­nomen hebben is het moeilijk praten, ook al geloven zij wel op de één of andere ma­nier. Als je zulke mensen met Bijbelteksten wilt over­tuigen dat dit de ‘waarheid’ is en dé oplossing voor de toekomst van het menselijke geslacht, zullen zij zeggen dat je wel gelijk zult hebben, maar zelf geloven ze het niet.

Kent u die mensen? Gaat het u niet aan het hart dat zij zoveel missen? Ik hunker er naar dat de Geest Gods ook hun zal overtuigen en dat het woord uit  Jesaja 10 vers 9 en 10 (Jes. 10:09-10) zal vervuld worden. Dat de aarde vol zal zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken. En het zal te dien dage geschieden, dat de volken de wortel van Isaï’ (Jezus Christus) zullen zoe­ken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn. Wij kunnen niet buiten Jezus om. Hij is de verhoogde Heer en niemand komt tot de Vader dan door Hem. Hij en zij die uit Hem geboren zijn, zijn het zaad van Abraham, het volk der gelovigen.

De strijd in de hemelse gewesten

De strijd tussen het oude verbondsvolk en het nieuwe verbondsvolk is nog steeds actueel. Lees daartoe de gelijkenis van de lederen zakken er nog maar eens op na. De nieuwe wijn is brui­send en zoekt de ruimte, de oude wijn is oud en bele­gen. De gebruikers daarvan zoeken dat nieuwe bruisen­de, overvloeiende leven niet, zij zeggen: ‘het oude is goed genoeg’. Zij weten niet door welke geest zij geleid worden. Er is in de hemelse gewesten een strijd gaande tussen licht en duis­ternis. Tussen

(a) mensen die geloven in prestatievermo­gen , door een wet te vol­brengen, je van alles te ontzeggen en je van allerlei lasten op te leggen en den­ken dat je daardoor de za­ligheid kunt verdienen, en.

(b) mensen die geloven in Jezus Christus. Waar de Geest des Heren werkt daar is vrijheid, Daar kunnen en zullen mensen uitgroeien tot het zoonschap, door de Geest en niet het vlees.

In de loop der eeuwen is de kerk terug gekrabbeld naar een oudtestamentisch geloof met wetten, voorvaderlijke overleveringen en besnijde­nis/kinderdoop. Dit geloof stak reeds ongeveer 50 jaar na Christus de kop op. De brief aan de Galaten is daar één van de bewijzen van. Nadat Paulus zijn boodschap gebracht had en de mensen tot bekering waren gekomen, kwamen er apostelen/zende­lingen achter hem aan die, misschien zelfs met een be­roep op de apostelen in Je­ruzalem, verkondigden, ja zelfs eisten, dat ook niet joodse christenen besneden moesten worden om tot het volk van God te behoren. Die eis tot besnijdenis is het die Paulus in het strijdperk doet treden. Waarom is Pau­lus toch zo fel? Nu dat ziet Paulus duidelijk en klaar als een vervalsing van het evan­gelie van Jezus Christus. Als men zich laat besnijden, de kinderdoop als een ver­lengstuk daarvan ziet of op één of andere wijze de doop als redmiddel ziet, dan is de komst van Christus voor die­genen nutteloos. Je onder­werpt je bij de besnijdenis aan een joodse wet en heb je geloof in Christus aangevuld met een toevoeging die een vervalsing van het christelij­ke geloof en afval van het geloof in de hand werkt. Paulus zegt dan ook zeer nadrukkelijk dat hij of zij die niet met heel zijn hart gelooft, dat hij om Christus wil door God aanvaard wordt, geen christen is.

Het gaat om de boodschap van geloof

Steeds zijn er aan het ge­loof in Jezus dingen toege­voegd. “Door het geloof alleen” , werd door de eeuwen heen aangevochten en steeds weer zag de duivel kans om dat geweldige evan­gelie af te breken en te be­knotten. Het is dan ook noodzakelijk dat wij nu als eindgemeente terugkeren naar dat enig echte evange­lie van Jezus Christus. Dat we weer gaan zien dat Gods boodschap aan ons, dicht bij is, dat wil zeggen in on­ze mond en in ons hart Romeinen 10 vers 8 (Rom. 10:08). Het is de bood­schap van het geloof en die brengen wij u. Als u met uw mond belijdt: Jezus is Heer, Hij is onze Meester en Koning en dat met uw hart gelooft dat God Hem heeft opgewekt en Hij ons ook nu leidt met zijn Geest, dan bent u gered en bent u zaad van Abraham. Geloven doen we met ons hart en dat rechtvaardigt ons en belijden doen we met onze mond en dat brengt red­ding, redding voor de ge­hele wereld met al haar nood. Er staat in de schrift: dat niemand, ja werkelijk niemand, die in Hem gelooft, wordt teleurgesteld.

Wat is nu de les uit het vo­renstaande? Het antwoord vindt u in Romeinen 9 vers 30 tot en met 33 (Rom. 09:30-33), waar staat: “De heidenen die er niet op uit waren gerechtvaardigd te worden, zijn nu juist ge­rechtvaardigd en wel door te geloven. Maar Israël, (dat wil zeggen de vrome joden en zij die bij hun zijn ingelijfd) dat altijd uit was op een wet waardoor zij zich konden rechtvaardigen, heeft zo’n wet niet gevonden (en zal deze ook nooit vin­den). En waarom niet? Om­dat zij denken dat het niet van het geloof maar van de prestatie afhangt. Zij zijn namelijk gestruikeld en struikelen nog steeds over het struikelblok, waarvan de schrift zegt: (let op!) “Ik leg in Sion een struikel­blok neer, een steen waar­over men valt, namelijk Je­zus Christus. Wie in Hem gelooft wordt niet teleurge­steld. Vrome geesten willen steeds wat presteren, willen steeds uiterlijk laten zien dat ze vroom zijn. Jezus zei daarvan dat ze zijn als wit gekalkte graven. Van buiten mooi, maar van binnen zo dood als een pier, vol doods­beenderen.

De eindgemeente is een levende gemeente

De eindgemeente is een le­vende, opgestane gemeente, die wordt klaargemaakt voor éénwording met Hem die het Hoofd is. Zij moet terug naar de bron van het dage­lijkse manna, dat Hij ons ook nu elke dag weer vers wil geven. In het hogepries­terlijke gebed zien wij dat de Vader en Jezus reeds één zijn. Zij zijn één in doel en streven en hebben een gezamenlijke toekomst. Jezus wijdde zijn leven toe aan God de Vader en zocht diens wil. Zo wijden wij ons leven toe aan Jezus en gaan in zijn spoor verder als een bron des levens die overal komen zal. Jezus bidt in Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23): “Ik bid niet alleen voor de­zen (zijn discipelen) maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, ge­lijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn: Ik in hen en gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één (in doel en streven), opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, ge­lijk Gij Mij liefgehad hebt”.

Jezus wil, de Vader wil, dat ook wij diezelfde één­heid, datzelfde streven om onder andere de werken van satan te vernietigen, zullen ontvangen. Daarvoor is alles in gereedheid ge­bracht door Jezus Christus en door Hem alleen. Daarom is elke overlevering, elke wet die om een menselijke prestatie vraagt, een sta in de weg. De berijming van Psalm 25 vers 2 (Ps. 025:002) is dan ook een zeer duidelijke aanwij­zing vanuit de psalmen, toen David zijn ziel ophief tot de Here. In die berijming staat, met een kleine aan­vulling mijnerzijds:

Heer, o, maak mij uw wegen

Door Uw Woord en Geest bekend,

Leer mij, hoe die (wegen) zijn gelegen

en waarheen Gij (heden, van­daag) Uw treden wendt.

Leidt mij in Uw waarheid, leer

IJverig mij Uw wet betrach­ten.

Want Gij zijt mijn heil, o Heer,

‘k Blijf U al de dag (elke dag) verwachten.

 

En dan vers 4:

’s Heren goedheid kent geen palen (is onbegrensd).

God is recht (uit één stuk), dus zal Hij door Onderwijzing hen, die dwa­len

Brengen in het rechte spoor. Hij zal leiden ’t zacht ge­moed

In het effen recht (op het rechte pad) des Heren. Wie Hem (ja Hem alleen) nederig valt te voet, Zal van Hem Zijn wegen leren.

Dan zullen wij op één spoor komen met de Vader en de Zoon en zullen wij als ge­meente van Christus het uit­voeringsorgaan van zijn Geest zijn, opdat de wereld erkenne dat Jezus Christus de Redder der wereld is. Halleluja!

 

Witte bladzijden – Een enkele maal gebeurt het dat, ondanks een zo goed mogelijke controle tijdens het drukken en vergaren, enkele bladzijden van “Levend Geloof” niet bedrukt zijn. Het is natuurlijk erg vervelend zo’n incompleet blad te ontvangen. Mocht u in dit opzicht het ‘slachtoffer’ zijn, aarzel dan niet dit ons even mee te delen, en we sturen dan per omgaande een gaaf exemplaar.

 

De dood is overwonnen! door Evert van de Kamp

“En de dood zal niet meer zijn!” Openbaring 21 vers 4 (Openb. 21:04).

De dood komt niet van God

De dichter P. C. Boutens, één van de ‘Beweging van Tachtig’, maakte eens een gedicht dat hij de “Goede Dood” noemde. Hij schreef:

“Goede Dood wiens zuiver pijpen

door ’t verstilde le­ven boort,

die tot glimlach van begrijpen

alle jong en schoon bekoort”.

Is dat waar? Kunnen wij de dood goed noemen? Geen sprake van. Al zoeken in onze dagen velen de dood. De predikant-dichter Okke Jager schreef vorig jaar in het dagblad “Trouw”: “De dood deugt niet”. Met grote letters stond het in de krant. Terecht. De dood deugt niet. De dood komt niet van God. En al wat niet van God komt deugt niet. Eenmaal waarschuwde God de mens voor de dood. “Ten dage dat gij van de boom der kennis van goed en kwaad eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17).

Openbaring 9 vers 11 (Openb. 09:11 noemt Abáddon (Hebreeuws) of Apollyon (Grieks) als knecht van satan, de over­ste van de dood. Onze Heer heeft hem echter de sleu­tels van de dood en het do­denrijk afgenomen. Ik ben dood geweest, sprak Hij, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18). Jezus heeft de dood nooit geaccepteerd. Zijn eigen getuigenis was: “Ik ben de opstanding en het leven” Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25).

En als eersteling van hen die ontslapen zijn, is Chris­tus opgewekt uit de doden 1 Korinthe 15 vers 20 (1 Kor. 15:20). Satan meen­de Christus als de parel van grote waarde in de greep van de dood gevan­gen te kunnen houden. Het was niet mogelijk, dat Hij door de dood werd vastge­houden. Hij verbrak de weeën van de dood Handelingen 2 vers 24 (Hand. 02:24).

En nu? Nu heeft de dood geen heerschappij meer over Christus! Romeinen 6 vers 9 (Rom. 06:09). En dus ook niet meer over allen, die in zijn dood ge­doopt zijn en met Hem zijn opgestaan in een nieuw le­ven. Helaas, veel christe­nen zien de dood naar de letter nog geheel of ten de­le in Gods hand. Zong Hanna het niet? “De Here doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerda­len en daaruit opkomen” 1 Samuel 2 vers 6 (1 Sam. 02:06). Een uitspraak van Michel Angelo doet nog veel opgeld: “Wanneer het leven ons behaagt, dan mag ook de dood ons niet misha­gen, daar deze uit de hand van dezelfde Meester komt”. Zo’n uitspraak doet veel kwaad.

Satan is de moordenaar

Veel rouwadvertenties zijn in dubbele zin verdrietig. In de trant van: “God nam op zijn tijd, maar voor ons onverwacht, van ons weg” etc. God neemt niet weg. Hij neemt wel tot Zich. Jezus noemt de satan de moorde­naar van den beginne Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44). En hij is het ook.

Verleden jaar overleed plot­seling een jong predikant. Zijn gemeente reageerde daarop als volgt: “Wij zijn erg verdrietig en opstandig om zijn heengaan”. Door een verkeersongeluk kwam hij om. De gemeente begreep: dit kan Gods wil niet zijn. Dit geweld komt van de dui­vel. Deze woorden werden hen door velen niet in dank afgenomen. Een storm van protest haalde de kranten en de radio. Toch beginnen gelukkig steeds meer men­sen, ook predikanten, te twijfelen. Je kunt immers moeilijk volhouden dat abor­tus, euthanasie en zelf­moord – vormen van ster­ven – niet van God komen en dood door ongelukken wel.

Je kunt de dood nooit los­maken van de doodsoorza­ken.

En die oorzaken komen nooit van God. Van God die licht is en in Wie in het ge­heel geen duisternis is 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05).

Elke oosterse lijdzaamheid tegenover de dood was Jezus vreemd. Hij verzette zich dagelijks tegen de dood.

Het is een goede zaak om de dood terug te dringen. In 1900 stierven er in ons land van elke duizend zuigelin­gen 155. Nu nog ongeveer 11. In deze eeuw verdub­belde in Nederland het ge­middeld aantal levensjaren der mensen.

De dood is een vijand. De laatste vijand. Maar hij wordt onttroond 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26). Pasen vertelt ons dat de dood is verzwolgen in de overwinning 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54).

Jezus bevrijdt van angst

Toch is er veel angst voor de dood. Spelen doodsmachten niet een luguber spel? Kunnen mensen soms maar moeilijk sterven, omdat die machten hen niet willen loslaten? De Bijbel spreekt van mensen die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd zijn Hebreeën 2 vers 14 en 15 (Heb. 02:14-15).

Maar Jezus bevrijdt’ Hij heeft ons bevrijd van die angst. In Zijn Naam treden wij bevrijdend op.

Nog is de dood, die laatste vijand, niet verdwenen. Al wat leeft moet nog sterven. Wel heeft Christus voor zijn volk de angel eruit gehaald. Elke waarachtige gelovige stemt in met wat de apostel neerschreef in 2 Korinthe 5 vers 1 en 2 Korinthe 5 vers 8 en 9 (2 Kor. 05:01 en 2 Kor. 05:08-09): “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wo­nen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God heb­ben , in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Wij zijn vol goede moed en begeren bij de Heer onze intrek te nemen” .

De dood verdwijnt definitief

Pasen maakt ons ook duide­lijk dat de dood definitief gaat verdwijnen. Dat zegt onze begintekst immers ook: “En de dood zal niet meer zijn”. De dood en het do­denrijk worden in de poel des vuurs geworpen Openbaring 20 vers 14 (Openb. 20:14). Zij deugen niet.

Daarom niét: “Wir setzen uns mit Tranen nieder” (Mattheüs-passion). Integendeel! Wij verheffen ons met gejuich. Wij weten dat de opgestane en verrezen Heer alle tranen afwist.

Wij zullen de dood niet eens zien zegt Johannes 8 vers 51 en 52 (Joh. 08:51-52). Dat betekent niet dat wij de biologische dood niet zullen sterven. Het wil zeggen dat wij niet in het dodenrijk zullen komen. De geest van de wederom geborene gaat bij de scheiding van het lichaam (meteen) naar de Heer.

Wij zien Hem met eer en heerlijkheid gekroond en prijzen Hem, de nooit ge­noeg volprezen Heer!

Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, de wijsheid en de sterkte, de eer en de heerlijkheid en de lof!

Wat heerlijk dat we ons en­kel vast mogen houden aan de woorden van God!

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst

De eindtijd is de tijd van de onthulling

We zouden de vraag kunnen stellen: Aan wie worden de geheimenissen aangaande de eindtijd onthuld? Als we deze vraag kunnen beantwoorden, dan gaan we de profeten en het boek Openbaring verstaan en ontdekken we, wie hierin de hoofdrol speelt. Behalve de profetieën van Daniël zijn er meer profetische Schriftgedeelten die verborgenheden aangaande de eindtijd in zich bergen. Petrus zegt – en hij zondert daarbij geen profeet uit – “dat aan de profeten werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u (de Gemeente van Jezus Christus) dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn, bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Een wonderlijke uitspraak van Petrus. De profeten zagen al, dat het niet voor het toenmalige volk Israël was. Zij dienden niet zichzelf. Het zijn ook niet de engelen, die het in de eindtijd bepalen, want die begeren ook een blik te slaan in deze dingen.

De profeet Daniël geeft een heel duidelijk antwoord op de vraag aan wie de verzegelde verborgenheden onthuld zullen worden.

God zegt tot Daniël in Daniel 12 vers 9 en 10 (Dan. 12:9-10): “Ga heen Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan”. Daniël noemt twee categorieën. De verstandigen en de goddelozen of onverstandigen. Over de grote massa spreekt Daniël niet. Het gaat hier duidelijk om twee typen christenen, die onderzoek doen. “Velen zullen onderzoek doen en de kennis zal vermeerderen” (4b). Er is echter maar één categorie die het zal verstaan, namelijk: de verstandigen, die zich laten reinigen en zuiveren en louteren.

Wie zijn de verstandigen?

De verstandigen zijn degenen die zich laten reinigen door het waterbad van het woord. Paulus schrijft: “Christus heeft zich overgegeven voor zijn gemeente om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad van het woord en zo zelf de gemeente voor zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo, dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27) . Het zijn degenen die door de vuurgloed der beproeving heen gegaan zijn en als gelouterd goud te voorschijn komen 1 Petrus 4 vers 12 en 1 Petrus 1 vers 7

(1 Petr. 04:12; 1 Petr. 01:7). Het zijn degenen die bij hun Heer goud kopen, dat in het vuur gelouterd is en oogzalf opdat zij kunnen zien Openbaring 3 vers 18 (Openb. 03:18) . Dit zijn de verstandigen, dit zijn de zieners, die oog hebben voor de geopende deur in de hemel en die met Johannes de stem, als van een bazuin verstaan, die zegt: “Klimt hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet” Openbaring 4 vers 1b (Openb. 04:01b).

De onverstandigen zijn blind voor de geestelijke realiteiten, die letten niet op de geopende deur in de hemel, maar onderzoeken de profetieën met de krant naast de bijbel, om het toe te passen op een natuurlijk volk. Dat is ongeestelijk en aards. Dat zijn eigenmachtige uitleggingen, zegt Petrus. De Heilige Geest staat hier volkomen buiten spel. Het geheim is juist, dat het alleen maar door de Heilige Geest te verstaan is 1 Petrus 1 vers 12 (1 Petr. 01:12). En daarom zegt God: “zij zullen het niet verstaan” Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10). Dit is niet een uitspraak van een mens, maar van God. Het is goed erop te letten dat in vers 7 gezworen wordt, bij Hem die eeuwig leeft, dat het zo zal gaan en niet anders!

Openbaring 1 vers 1 (Openb. 01:01) begint met: “Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen, hetgeen weldra moet geschieden”. De Heer gaat het openbaren of onthullen aan zijn dienstknechten. Dat zijn dus die verstandigen uit Daniël 12 en die wij ook zien in Openbaring 7 vers 13 tot en met 17 (Openb. 07:13-17). Aan het slot van Openbaring blijkt, dat er van hoofdstuk 1 vers 1 tot en met hoofdstuk 22 vers 21 gesproken is tot de Gemeente van Jezus Christus. Vers 16 van hoofdstuk 22 (Openb. 22:16) zegt: “Ik, Jezus heb mijn engel gezonden om ulieden dit te betuigen Voor de gemeenten”. “De genade van de Here Jezus zij met u allen” Openbaring 22 vers 21 (Openb. 22:21) .

Waar begint de eindtijd?

Zoals de zondeval begon in de hemel en catastrofale gevolgen heeft gehad op aarde, zo begint ook het herstel en dus ook de eindtijd in de hemel. Dit zal evenals de zondeval gevolgen hebben op aarde. Alles zal tot volheid komen. Johannes ziel dit in visioenen en deze beelden zijn angstwekkend als je dit alleen maar natuurlijk invult. Het grote Babylon komt ten val. De Gemeente van Jezus Christus komt tot volheid en de zonen Gods komen tot openbaring. Aan de andere kant komt ook de antichristelijke gemeente tot volheid en komen de zonen des verderfs tot openbaring. Het is altijd moeilijk om in beelden en woorden uit te’ drukken hoe zwart, zwart is ten opzichte van het licht. Het is ook moeilijk om in beelden en woorden uit te drukken als iets van verblindende schoonheid – de schepping en vooral ook de mens, zijn immers door God volmaakt goed geschapen – volkomen aangetast en verdorven wordt door iets wat zo intens duister en destructief is. Als dit alles dan ook nog geestelijke realiteiten zijn, dan begrijpen we, dat Johannes beelden ziet die angstwekkend zijn en bijna niet uit te spreken. Ook moet men het niet losmaken van de profetieën en het denken van die tijd. Johannes heeft er ook moeite mee en hij verbaast zich met grote verbazing, als hij het beeld ziet van het grote Babylon Openbaring 17 vers 6 (Openb. 17:06).

Maar Johannes ziet ook zaken van onbeschrijfelijke schoonheid, die ook niet in woorden te vatten zijn en ook nauwelijks in beelden uit te drukken. Laten we daar toch ook oog voor “hebben! Paulus ervaarde hetzelfde, toen hij opgetrokken werd in de geest tot in de derde hemel, het paradijs Gods

2 Korinthe 11 vers 2 tot en met 4 (2 Kor. 11:02-04). Het zijn juist deze felle contrasten, de volle vrucht van twee uitersten, de aanbidding van het Lam en de aanbidding van het beest, waarom we verlichte ogen des harten nodig hebben om het boek Openbaring en de eindtijd te verstaan. De laatste hoofdstukken zijn vol onbeschrijfelijke schoonheid en beeldspraak en Johannes moet van de engel opschrijven, wanneer hij alles gezien heeft: “Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart!” Openbaring 22 vers 7 (Openb. 22:07) .

Het moet ons dus niet beangstigen en neerdrukken, maar zalig ben je, gelukkig ben je, als je er mee bezig bent. Het zijn woorden en gedachten Gods, die altijd spreken van vertroosting, verlossing, herstel en oprichting. Jezus zelf zegt ook in Lucas 11 vers 28 (Luc. 11:28): “Zeker, zalig, die het woord Gods horen en het bewaren”, d.w.z. overdenken en het toepassen. De werkelijke strijd is in de hemel tussen de Gemeente van Jezus Christus en de gemeente van de antichrist. Het is een strijd tussen duisternis en licht, waarbij de duisternis volkomen teniet gedaan zal worden door het licht. Het omgekeerde is ondenkbaar. Iedere natuurlijke invulling is uit de boze en zal er altijd op gericht zijn de mensen angst en schrik aan te jagen. Het gaat niet om een wrekende God of om atoombommen, raketten, helikopters, tanks, paarden en ruiters met pijl en boog, vogels die de lijken opeten, enz. Neen, wij moeten met Johannes opklimmen en ‘zien’!

De tekenen in de hemel!

En hij ziet een groot teken in de hemel (Openbaring 12). Niet op aarde maar in de hemel! Hij ziet een vrouw, de vrouw des Lams, bekleed met de zon, dat is met de heerlijkheid van God. Die heerlijkheid wordt zichtbaar omdat dit de vrouw is die zich heeft laten reinigen en zuiveren en louteren (Daniel 12). Zij staat op de maan, het fundament van Jezus Christus, en op haar hoofd is een krans van twaalf sterren, dat is de leer van de apostelen en de profeten Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03). Daar is haar denken mee vervuld en gevormd. Zij schreeuwt in haar weeën en in haar pijnen om te baren en zij baart de zonen Gods.

Maar Johannes ziet nog een teken. Let er op: ook in de hemel! Hij ziet een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven kronen. Zoals de vrouw bekleed is met goddelijke macht en heerlijkheid en staat voor de gehele gemeente, zo is de draak ook bekleed met ‘zijn (satanische) macht en heerlijkheid’ en staat voor het rijk der duisternis. Vers 7 zegt dan: “Er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen stand houden en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden” .

Hier hebben we dan een heel belangrijk gegeven:

De strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. De beelden (de draak en zijn engelen) en visioenen zullen wij dus in de geest moeten verstaan.

Het is een geestelijke strijd. Het oorlogsterrein is de hemel. Gevolgen zullen er zijn op de aarde. Maar dat zijn inderdaad ‘gevolgen’.

De strijdende partijen zijn: de zonen Gods, bijgestaan door Michaël en zijn engelen, en de duivel met zijn engelen. En naarmate de eindtijd vordert: de antichrist en de zonen des verderfs, die steeds meer één worden met de geest van de verderfengel Apollyon en zijn demonisch leger en zo ook een heerschappij op aarde wil vestigen. Het is een strijd in de hemel die geleid wordt door Jezus Christus en zijn gemeente. De gemeente kan niets doen uit zichzelf, maar zij zullen zich oefenen de stem van de meester steeds beter en zuiverder te verstaan.

 

Hij (de Heilige Geest) zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen, zegt Jezus Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14). Daarom zegt de Heer ook tegen alle gemeenten van alle tijden (zeven maal in de zeven brieven) : “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” . De Heer zal niets doen zonder de gemeente of zonder de gemeente daarover te onderwijzen. Amos 3 vers 7 (Amos 03:07) zegt: “Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten”. Zo zullen de verborgenheden in het midden van de gemeente tot openbaring komen, wanneer de gemeente verstaat wat de Geest zegt. In de raad van God is besloten dat door de mens het rijk der duisternis overwonnen zal worden en uiteindelijk geworpen zal worden in de poel des vuurs. Alleen God zelf, Jezus Christus en de Heilige Geest weten de werkingen en de krachten en de principes van het rijk der duisternis.

Jezus Christus, de Zoon des mensen, heeft overwonnen over alle geledingen van het rijk der duisternis. Hij heeft de sleutels. Hij zegt: “Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18) . Sleutels, kennis heeft Hij en Hij heeft in alles overwonnen. En Hij zal nu vele zonen tot diezelfde heerlijkheid leiden. Er zal een schare komen die niemand tellen kan, die overwonnen heeft, gelijk Hij overwonnen heeft en zitten zal met Hem op de troon, gelijk Hij gezeten is met Zijn Vader op de troon ” Openbaring 23 vers 21 (Openb. 23:21) . Deze zullen zoals de psalmist het zo treffend zegt in Psalm 149 vers 8 en 9 (Ps. 149:008-009): “hun koningen met ketenen boeien en hun edelen met ijzeren boeien; om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja”. Zie ook Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21). Zo zal het rijk der duisternis aan zijn einde komen.

Het Lam is waardig te ontvangen

“De leeuw uit de stam van Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te

 

openen” Openbaring 5 vers 5 (Openb. 05:05). Jezus Christus neemt de boekrol aan uit de hand van de Vader. Hij heeft overwonnen en is waardig te ontvangen. Hiermede wordt alles in de hand van de mens gelegd. Het is niet zomaar een boek die je dan eens hier en dan weer daar kunt openen, neen, het is: “een boekrol beschreven van binnen en van buiten, wel verzegeld met zeven zegels” Openbaring 5 vers 1 (Openb. 05:01). Alles staat erin. Niets zal er meer aan toegevoegd worden. Wat mensen ook allemaal bedacht hebben, alles zal geschieden, zoals het in de boekrol beschreven staat. Er is niet één zegel over te slaan om vlugger klaar te zijn, neen, alles wordt in volgorde afgewikkeld. “de tijden en gelegenheden heeft de Vader in eigen hand gehouden”, zegt Jezus Handelingen 1 vers 7 (Hand. 01:07) .

De boekrol is beschreven aan de binnenkant en aan de buitenkant. Ik geloof dat dit niet zomaar is. De buitenkant is zichtbaar, naar beneden gericht, hierop zal staan wat op aarde zichtbaar wordt. Er zullen mensen zijn, die altijd met de buitenkant bezig zijn en zich toch beroepen op de boekrol, (het boek Openbaring en de profeten), maar het letterlijk en aards uit gaan leggen. De binnenkant is naar het aangezicht van het Lam gekeerd en geeft de werkelijkheid van de geestelijke, onzienlijke wereld weer. Dat is het verborgene wat verstaan wordt door het Lam en de ‘verstandigen’ aan wie het geopenbaard wordt. (Daniel 12). (wordt vervolgd).

1984.01 nr. 244

1984.01 Levend geloof nr. 244

U geschiede naar uw geloof!Door Gert Jan Doornink

Eén van de meest bekende uitspraken van Jezus is ongetwijfeld:”U geschiede naar uw geloof” Matteus 9 vers 29 (Matt. 09:29). Jezus sprak deze woorden tot twee blinden die bij Hem waren gekomen voor genezing. Toen Jezus hen vroeg of zij geloofden dat Hij dit doen kon en hun antwoord ‘ja’ was, sprak hij deze woorden uit. En het wonder gebeurde: de blinden werden ziende.

In de geschiedenis van de verdorde vijgeboom lezen we nog eens dat Jezus deze woorden gebruikte. Markus 11 vers 24 (Mark. 11:24) zegt:”Alwat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen en het zal geschieden”. Voor Jezus is geloof uitermate belangrijk! Hij was zelf een ‘Man van geloof’. Zijn vertrouwen wat Hij in de Vader had was optimaal. Vanuit die geloofsgemeenschap kon Hij te allen tijde de wil van de Vader volbrengen. De woorden die Hij sprak, de wonderen die Hij deed, ja alles wat Hij openbaarde, getuigden van geloof. Hij had geloof in de mens, omdat God geloof in de mens had. Hij wilde immers dat het ‘goede, welgevallige en volkomene zou terugkeren in de mens. Geloof is echter – en laten we dit nooit over het hoofd zien – geen eenzijdige aangelegenheid. God heeft geloof in ons, maar als wij dit onbeantwoord laten, blijven resultaten achterwege. Waarom kon Jezus in Kapernaüm niet veel wonderen doen? Vanwege hun ongeloof zegt Matteüs 13 vers 58 (Matt. 13:58). Daarom vraagt God van ons geloof! Zonder geloof is het zelfs onmogelijk God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). En als God iets van ons vraagt, geeft Hij ook de mo gelijkheden om het uit te kunnen voeren. Hij heeft geloof in ons gelegd Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). Niemand kan zich verontschuldigen door te zeggen:”Ik kan niet geloven”.

Maar dit geloof behoort te groeien en tot ontwikkeling te komen, zodat het een overwinnend en vruchtdragend geloof wordt. Een geloof dat voortdurend gericht is op Jezus, de voleinder des geloofs, zal tot gevolg hebben dat de volheid van Hem in ons tot ontplooiing komt. En deze volheidsopenbaring in ons en door ons is Gods wil voor de eindtijdgemeente. Hij wil ons als zonen Gods inschakelen in het grote herstel- en vernieuwingsplan met Zijn schepping. Dit plan kan God echter alleen ten uitvoer brengen in die gelovigen die de naam ‘gelovige’ waar maken, want ons zal geschieden naar ons geloof!

 

“Gedachten over het boek Job”redactie

In tegenstelling met wat wij in “Levend Geloof” van december schreven, wordt de serie artikelen die Nico Goverts schreef over het boek Job in de periode juni 1982 tot en met november 1983, niet uitgegeven in drie maar in vier deeltjes. Dit om technische redenen. De brochures worden momenteel gedrukt en verschijnen binnen enkele weken.

 

Houd mij aan Uw hart (gedicht) door Judith Jacobs

Waar het pad m’ ook heen zal voeren

In het jaar dat vóór me ligt,

Ik heb enkel één verlangen:

Trek me aan Uw hart, heel dicht.

 

Daar ben ‘k veilig en geborgen

Tegen elke zorg en nood,

Want uw Vaderarmen schenken

Rust en vrede, wondergroot.

 

Als ik naar Uw stem, HeerJ luister,

Vliedt voor mij de donkerst’ nacht;

‘k Weet mij in Uw trouw geborgen,

Uw gena schenkt nieuwe kracht.

 

Waar de weg ook heen mag leiden,

Houd mij aan Uw hart, heel dicht;

Slechts Uw hand, dierbfre Geleider

Brengt mij in het land van licht.

 

Wordt Jezus door ons geopenbaard? door G.J.R. Doornink

 

“De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven” Johannes 3 vers 35 (Joh. 03:35).

Realiseren en proklameren

Onze God is een goede God! Het grote bewijs daarvan is Zijn Zoon Jezus Christus. Hij bracht de goedheid van God door wat Hij sprak en deed tot openbaring. Dat mogen we ons telkens weer realise­ren. En we mogen het ook proklameren. Het is zelfs niet alleen een ‘mogen, maar ook een ‘moeten’, want het is de grote opdracht van de Gemeente van Jezus Chris­tus. Jezus sprak:”Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”.

Niet zo maar een evangelie, maar hét evangelie, dat wil zeggen hetzelfde evangelie wat Hij ook bracht en dat Hij, bijvoorbeeld in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14), het evangelie van het Koninkrijk noemde. Alleen dit evangelie kan de goedkeuring van God weg ­dragen. Ieder ander evan­gelie is surrogaat en zal de mens die er op ingaat ook nooit brengen tot het doel wat God heeft met ieder mens: hem terugbrengen in Zijn gemeenschap.

Wist u trouwens dat het woord ‘evangelie’ afgeleid is van het Griekse woord ‘euagelion’ wat letterlijk be­tekent: ’goede boodschap’ oftewel Vreugdevol bericht’. Het evangelie is het goede nieuws dat Jezus in deze wereld is gekomen om de goedheid van God te open­baren.

Van Hem staat geschreven dat Hij de goede herder is die zijn leven inzet voor zijn schapen Johannes 10 vers 11 (Joh. 10:11). In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). Hij is de afstra­ling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn we­zen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Alles werd Hem in handen gegeven, zegt Johannes de Doper, omdat God Hem – en dus ook ons – lief had.

Het doel van Jezus komst

Daarom werd Jezus de uit­voerder van het plan Gods en schrijft Johannes van Hem dat Hij werd geopen­baard om de werken des duivels te verbreken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

God wilde dat de goedheid, de liefde, het wezen van Hem zou terugkeren in de mens, zodat de mens weer kon beantwoorden aan het doel van God met Zijn schepping. Heel het leven van Jezus op aarde was erop gericht de mens terug te brengen in de gemeen­schap met God.

Dat was echter niet alleen geprojekteerd door God voor de drie-en-een-half jaar dat Jezus Zijn bedie­ning op aarde had, maar was ook bedoeld voor alle mensen die nadien zouden leven. We zien dan ook dat Jezus de opdracht, die Hij van de Vader ontvangen had, weer doorgaf aan Zijn discipelen en dus ook aan ons. We zouden kunnen zeg­gen dat zoals Jezus de Hoofduitvoerder was van het plan Gods, ook wij uitvoer­ders zijn geworden. En zo­als Johannes de Doper de taak had Jezus aan te kon­digen, had Jezus als taak de gemeente aan te kondi­gen.

Jezus besteedde dan ook zeer veel tijd om onderricht te geven aan Zijn discipe­len. Hij sprak over de komst van de Geest die de discipelen bekwaam zouden maken getuigen van Jezus te zijn in deze wereld. Zo­als Hij de Vader verheerlijk­te door Zijn wil te doen, zouden ook Zijn discipelen dat moeten doen. Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08) zegt:”Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn”. Of om het met andere woor­den te zeggen: we zij pas discipelen van Jezus als wij veel vrucht dragen.

Daarom is de Heilige Geest zo belangrijk, want die stelt ons in staat om een volwaardig getuige van Je­zus te kunnen zijn. De Hei­lige Geest bewerkt in ons dat we de goedheid en de liefde, dus het wezen van God, tot openbaring kunnen brengen. Want de liefde van God is in onze harten uitge­stort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Door de Heilige Geest kunnen de gaven funktioneren en openbaren wij de vrucht van de Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). En – wat we ons ook vooral moeten realiseren – de Heilige Geest bewerkt in ons dat we de dingen geestelijk gaan zien en bele­ven.

De hoofdvoorwaarde voor het openbaar worden van Je­zus in ons leven is de doop en dagelijkse vervulling met de Heilige Geest, waardoor we in staat zijn alles waar­mee wij te maken krijgen, geestelijk te beoordelen.

Met nadruk willen we er nog eens op wijzen hoe belang­rijk het is om dagelijks vervuld te zijn met de Heili­ge Geest. Wanneer we alleen steunen op de doop met de Heilige Geest als een erva­ring uit het verleden, komen we geestelijk niet verder en blijft de volle openbaring van Jezus in ons leven ach­terwege. Dan blijft men ge­makkelijk gebonden aan al­lerlei aardsgerichte leringen en werken der duisternis. Johannes de Doper zei:”Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn ge­tuigenis neemt niemand aan. Wie zijn getuigenis aan­vaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is. Want, Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest niet met mate” Johannes 3 vers 31 tot en met 34 (Joh. 03:31-34).

Hoe is het met ons gesteld? Zijn wij nog aardsgericht en denken en spreken wij ‘uit de aarde’? Of hebben wij met Christus onze plaats in­genomen in de hemelse ge­westen, om vandaaruit te denken en te handelen, te strijden en te overwinnen?

Het herstel en scheidinsproces

Zodra wij geestelijk groeien treedt als het ware automa­tisch een Goddelijk proces in werking: we herstellen en worden meer en meer om­gevormd naar het beeld van Jezus. Er vindt een door­gaande vernieuwing plaats. Dit herstelproces is ook een scheidingsproces, waarbij het gaat om twee soorten scheidingen. De eerste is ten opzichte van de wereld. Wie Jezus heeft aanvaard, is vanuit het rijk der duis­ternis overgeplaatst in Zijn Koninkrijk. We behoren nu tot de geestelijke familie, het huisgezin Gods, de ge­meente van Jezus Christus. Maar er vindt ook een scheiding plaats in ons eigen leven. God bewerkt door Zijn Geest in ons dat we de dingen geestelijk gaan onderscheiden. Dat doet primair het Woord van God. Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) zegt dat het woord Gods levend en krachtig is en scherper dan enig tweesnij­dend zwaard, en het dringt door, zó diep, dat het van- eenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen des harten.

Wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, leert bij alles wat hij in gedachten krijgt of op hem afkomt, meer en meer onderschei­den of hij te maken heeft met iets uit her rijk der duisternis of uit het ko­ninkrijk van God. Eén van de gaven van de Heilige Geest die bij elk kind van God behoort te funktioneren is de gave van onder­scheiding. Wie deze gave niet gebruikt kan gemakke­lijk in een wirwar van dwa­lingen terechtkomen. Het is daarom van essentieel belang dat we geestelijk groeien, opdat we als vol­wassen christenen goed en kwaad kunnen onderschei­den Hebreeën 5 vers 14 (Heb. 05:14).

Een oud lied zegt:”Scheiden doet lijden, afscheid brengt leed”. Dit geldt eigenlijk ook in geestelijk opzicht. Want de vijand haat geestelijke groei, hij heeft niets liever dan dat wij het volwassen stadium nooit zullen berei­ken. Daarom krijgen we als waarachtige kinderen Gods vaak te maken met vervol­ging en verdrukking. Maar dat hoeft ons niet af te schrikken. Paulus zegt dat het lijden van de tegenwoor­dige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18).

Onze strijd is een geestelijke strijd

Behalve dat het scheidings­proces lijden veroorzaakt, aktiveert het ons ook om te strijden, maar dan uiteraard in geestelijk opzicht. De geestelijke strijd is iets waar Jezus mee te maken had en ook wij. Als we die uit de weg gaan zullen we ook niet de volheid van Christus tot openbaring kunnen brengen. Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04) zegt:”Gij hebt nog niet ten bloe­de toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde”. Kom je daardoor niet in een soort kramptoe­stand? Wel, als je het op ‘natuurlijke wijze’ aan gaat pakken. Dan komt er niets van terecht en blijf je een ‘nederlaag-christen’. Wie overwinnen wil, weet dat dit alleen mogelijk is door geestelijk te strijden, maar dan behoren we de dingen ook geestelijk te zien. Want wat is zonde?

Al wat niet uit geloof is, zegt Romeinen 14 vers 23 (Ro­m. 14:23). Dan hebben we ons vertrouwen niet volkomen op de Heer gesteld. Zonde is veel meer dan overtreding van Gods geboden, zoals weieens zo gemakkelijk gezegd wordt. Zonde is gemeenschap heb­ben met de werken der duisternis, het is de ver­keerde verbinding tot stand brengen, het is, zoals Jakobus 1 vers 13 tot en met 15 (Jak. 01:13-15) for­muleert, bevruchting van onze begeerte.

We zouden het ook zo kun­nen zeggen: zonde is als onze geest gemeenschap heeft met boze geesten. Dan overtreden we Gods geboden, omdat we satan de kans geven te infiltre­ren.

We zien dus hoe belangrijk het is dat we alles geeste­lijk gaan zien, opdat we geestelijk kunnen strijden en opdat we daardoor kun­nen overwinnen en ons als zonen Gods gaan openba­ren. Daartoe zijn we geroe­pen. We zijn immers deelge­noten van de hemelse roe­ping. Hij heeft ons van te voren gekend en bepaalde talenten in ons gelegd, die we behoren te gebruiken in Zijn dienst.

Eén van de grootste misvat­tingen in dit verband is wel de gedachte dat God onze wil behoort te verbreken. Dat zou dan betekenen dat God onze persoonlijkheid zou aantasten. Wat wordt er vaak gemakkelijk gesproken over ‘verbreking en veroot­moediging’ zonder te besef­fen waarom het gaat. Wat wil God dan in ons verbre­ken? De werken der duister­nis. Daarvan behoren we ons te laten bevrijden of die behoren we af te leggen, als dat nog niet gebeurd is Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12). Als we dat doen, als we daartoe bereid zijn, dan is dat de echte verootmoediging die God be­doelt. God wil onze wil vol­komen losmaken van het rijk der duisternis en vastkop­pelen aan Zijn wil, dat is aan Zijn Koninkrijk, aan Zijn Geest.

Zo gaan we meer en meer beantwoorden aan het plan van God met ons leven en komt de volheid van Chris­tus in ons leven ten volle tot openbaring. Want zoals de Vader de Zoon liefheeft en Hem alles overgegeven heeft, zo heeft Hij ook ons lief en ons in Christus alles geschonken!

 

Mijn mond zal van de lof des Heren spreken (getuigenis)

Wij zijn dankbaar dat wij in dit nummer het getuigenis kunnen publiceren van Heidi M. te R. (Naam en adres zijn bij de redaktie bekend). Zij komt in de volle evangelie gemeente !‘Maeslantsluys” te Maas­sluis. Heidi, die binnenkort 23 wordt, nam reeds op 12-jarige leeftijd Jezus aan als haar Verlosser, maar de volle doorbraak van de overwinning van Jezus in haar leven, was een proces van vele jaren. In dit ge­tuigenis vertelt zij hoe aan de infiltraties uit het rijk der duisternis geleidelijk aan een halt werd toegeroe­pen en hoe Jezus haar be­vrijdde en innerlijk herstel bewerkte.         -red.

Anders dan anderen

Terwijl andere kinderen vrolijk en zorgeloos speel­den, was ik als jong kind somber en bang, een echte schulpekruipster, die erg in zichzelf gekeerd was. Ik kwam vrij schuw en vreemd over, waardoor ik zeer weinig genegenheid van an­deren ontving. Ik was een medelijdenwekkend indivi­du. Op school werd ik erg geplaagd. Ik was te bang om me hiertegen te verzet­ten, en thuis wist men met mij geen raad. Toen ik twaalf jaar was, nam ik Je­zus in mijn leven aan, toen er geen greintje levens­vreugde meer in mij te be­speuren was.

Voorheen wilde ik dood gaan, omdat ik te bang was om te leven. Maar ik durfde geen zelfmoord te plegen, omdat ik bang was voor de dood, en voor een mislukte poging, waardoor ik gehandicapt zou worden.

Dit alles maakte me rade­loos! Ik zocht naar een uit­weg. Steeds vaker overwoog ik toen: stel je voor dat God bestaat! Ik begon te schreeuwen naar God, en iedere keer als ik dat deed, hoorde ik een stem in me­zelf dat er iemand is die al­tijd bij me wilde zijn en voor me wilde zorgen en me wilde beschermen. Na nóg enkele aangrijpende gebeur­tenissen gaf ik me aan Je­zus.

Moeilijke jaren

Vooral de eerste jaren dat ik christen was, waren erg moeilijk. Een oud vrouwtje, die toen ik vier jaar was te­gen mijn vader zei dat de Heer bezig was, me naar Zich toe te trekken, was de enige mede-christen met wie ik tijdens de eerste vier jaar na mijn bekering kontakt had. Ik werd op de MAVO zódanig getreiterd, dat ik me bijna geheel van de buitenwereld afsloot. Ik nam veel tijd voor bijbelle­zen en gebed. Het geplaag op school, het onbegrip van mijn ouders en enkele won­deren die plaatsgevonden hadden, hielden me in de tegenwoordigheid van de Heer.

In de bijbel las ik veel din­gen die ik niet begreep. Dat Jezus ook nog voor mijn zonden gestorven was, be­greep ik niet. Telkens als ik gezondigd had, durfde ik niet meer bij God te ver­schijnen. Telkens weer trok Hij me weer naar Zich terug. De laatste keer dat ik van de Heer weg dreigde te gaan, zag ik Jezus in een droom aan het kruis han­gen. Hij zei dat Hij Zijn le­ven voor mij aan het kruis had gegeven en zei nog meer. In die droom wenkte Hij me naar Zich toe. Ik zag mezelf aarzelend nade­ren. Toen omhelsde Hij me. We huilden allebei van blijdschap. Wat een vrede was er over me toen ik de ochtend daarop wakker werd!

Ik las in de bijbel dat je elkaar lief moet hebben en goed voor anderen moet zijn. De Heer deed me be­seffen dat het niet goed is om alle mensen te haten. Ik was verbitterd en vereen­zaamd, maar ik wilde God niet ongehoorzaam zijn. Ik

huilde van eenzaamheid en kreeg behoefte aan kontakt met anderen. De buur­vrouw vertelde dat haar zoon naar de koffiebar in Rozenburg ging en dat hij christen geworden was en zo veranderd. Zo kwam ik in de koffiebar en het feit dat ik daar geaksepteerd werd bracht me zover er wekelijks te komen.

Mijn iets jongere zus had inmiddels ook de Heer aan­genomen. Zij ging ook mee naar de koffiebar. In het begin hadden we wel wat steun aan elkaar. Zij deed totaal geen moeite om kontakt met de lui daar te leg­gen. Ze zat altijd naast me. Wanneer ik probeerde kontakt met anderen te leggen werd ze jaloers en eiste ie­dere keer mijn aandacht aan haar op. Ze was jaren­lang een blok aan mijn been waar ik niet los van raakte. Wanneer ik dan on­aardig tegen haar was, ging ze zielig doen, waar­door ik de lui daar en ook mfn ouders tegen mij kreeg.

Door onenigheid onder de leiding van de koffiebar, daalde de sfeer daar spoe­dig. Na een jaar viel het geheel uit elkaar, zodat ik daar niet meer kwam. Met een groepje van die koffie­bar bleven we wekelijks bij­belstudie houden, maar ik voelde me in dat groepje nooit zo thuis. De angst om weer in mezelf terug te ke­ren en mijn eenzaamheid dreef me om er nog jaren wekelijks te komen. Via de­ze groep kwam ik in een evangelische gemeente. Ik bleef daar ruim drie jaar naar toe gaan, maar niet enthousiast. In het begin groeide ik er wel, maar al die wetten en geboden, die daar rs zondags voorge­kauwd werden, beklemden me gewoon! De depressie teisterde me steeds ernsti­ger. Ik kwam er regelmatig na de samenkomsten voor naar voren. Er werd dan wel gebeden, maar er werd nooit eens naar me geluis­terd. Na nog enkele onple­zierige konfrontaties met die gemeente kwam ik daar niet meer.

Ik moest kiezen…

Toen klapte is geestelijk in elkaar. Ik had zóveel gebe­den, vooral in tongen, en de Heer gezocht zonder resultaat! Ik leed aan zware depressie. Ik was door alles heen erg in christenen af­geknapt en van God be­greep ik niets. Toen bleef ik maar doelloos op mijn bed liggen. Ik heb de Heer toen aangeroepen. Ik at geen hap meer tenzij Hij een ommekeer in mijn leven zou brengen. Ik moest kie­zen:öf zelfmoord plegen en voor eeuwig verloren zijn, waar ik eeuwig spijt van zou krijgen, óf dat ik met Hem verder zou gaan, ter­wijl Hij een belangrijke om­mekeer in mijn leven zou brengen en me van dag tot dag zou leiden, zodat Hij het plan met mij zou uitvoe­ren waar Hij me toe be­stemd had.

Ik koos voor het tweede. De Heer leidde me naar ie­mand die ik kende en sinds kort naar de volle evangelie gemeente in Maassluis ging. Ze zei dat ze het hier zo fijn vond en dat ze tijdens de samenkomsten erg opge­bouwd werd. Zo kwam ik in deze gemeente terecht.

Verlost van banden

De Heer maakte me duide­lijk dat ik me in de gemeen­te te Maassluis in moest voegen. Door aanbidding en profetieën in de samenkoms­ten van deze gemeente geeft Hij mij kracht en lei­ding. De preken bouwen me erg op. Ik kwam een paar keer na de dienst naar vo­ren, en de Heer verloste me van de banden die de oorzaak waren van mijn tel­kens terugkerende, over­heersende depressie. Een grote oorzaak hiervan was de situatie en de verhouding met mijn oudere, broer en zus. Die moest ik vergeven. Iets wat ik me telkens weer voor moet nemen en wat me slechts lukt met de bovennatuurlijke liefdegave van de Heilige Geest. Toen maakte Hij mij duidelijk dat ik mijn ouders moest verla­ten door niet meer bij hen te wonen. Ik was nog on­mogelijk in staat om op me­zelf te wonen. Door won­derlijke omstandigheden, wat ongetwijfeld het werk van de Heer was, kwam ik voor tijdelijk bij kennissen in huis. Deze mensen kwa­men vroeger jarenlang re­gelmatig bij mijn ouders thuis. Ze hebben mij als klein kind op zien groeien.

Zij begrepen me heel goed. Door mijn gesprekken met hen kreeg ik steeds meer inzicht hoe de situatie thuis in elkaar zat, zodat ik de gelegenheid kreeg dit alles te verwerken. Zij bereidden me ook voor op het zelfstan­dig wonen.

Innerlijk herstel

Na negen maanden was ik aan op mezelf wonen toe. Ik kwam in aanraking met ie­mand die ging verhuizen en een geschikte woning ach­terliet waar weinig aan op­geknapt behoefde te wor­den. Daar kwam ik te wo­nen. Het alleen wonen bevalt me tot nog toe uitste­kend. Ik bezoek nu zo vaak mogelijk de samenkomsten van de gemeente. Ik word nog wekelijks hierdoor opge­bouwd. Mijn innerlijk her­stel verloopt nu snel. Hij geeft me steeds meer visie over de dingen die me be­zighouden en vaste grond om een stabiel mens te wor­den. Soms voel ik me nog wel down. Maar als ik hier­mee naar de Heer ga, geeft Hij me een bovennatuurlijke kracht, vrede en blijdschap. Dan laat Hij Zijn liefde voor mij voelen. Ik ervaar dit als een diepe warmte die al­le wrok en hardheid weg doet smelten.

Er was een tijd dat ik hele­maal kapot ging en door al­les en iedereen in de steek gelaten werd. Nu maakt Hij alles weer goed. Het is als­of Hij door dit herstellings­werk heen Zijn grootheid en macht door mijn leven wil tonen. Ik kan me niet her­inneren dat ik voordat Hij dit keerpunt in mijn leven bracht, zonder depressie was. Nu ben ik daar van af. Wanneer het weer lijkt te verschijnen en ik daar­mee naar de Heer ga, neemt Hij het weg.

Dit getuigenis is geheel naar waarheid en bedoelt als bemoediging voor degenen die dit lezen. Door mijn leven heen heeft Hij Zijn macht op een wonder­lijke manier getoond. Dit is lang niet alles wat ik heb meegemaakt, maar het gaat hierom dat u ziet hoe de Heer mij hersteld heeft.

 

Het lied in het land van Juda door Nico Goverts

De bestemming van Juda

“Ten dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda”. Zo begint Jesaja 26 vers 1 tot en met 6 (Jes. 26:01-06).

God zelf geeft de inhoud van dit lied aan; Hij inspi­reert wat er gezongen zal worden. Het is een zang te­gen de tijd in, want in de voorgaande gedeelten heeft de profeet gesproken over het lied der geweldenaars, het gezang der tirannen. We vernemen hoe een stad tot een steenhoop wordt ge­maakt, een vaste stad tot een vervallen hoop, het pa­leis der vreemdelingen, dat het geen stad meer zij. Maar dan is er één gebied dat eruit springt: het land van Juda. Juda was vanouds bestemd tot de heerschappij; voor hem was de scepter, zijn hand zou zijn op de nek van zijn vijanden.

In het land van Juda wordt een ander geluid gehoord. Wij hebben een sterke stad. Nu staat het woord ‘hebben! hier niet in de grondtekst; voor ons is er een sterke stad, zo lezen we letterlijk. Het is niet zo alsof wij over die stad kunnen beschikken, veeleer is God bezig die stad voor en in ons te bou­wen.

Maar de vraag waar we wat dieper op in willen gaan, is: wat is het wezen van deze stad? Waaraan is zij te her­kennen?

“Opent de poorten, opdat een rechtvaardig volk bin­nenga, dat zijn trouw be­waart”, zo reikt het tweede vers ons een sleutel aan. Welk volk mag ingaan in de poorten van deze stad? Het volk dat zijn trouw bewaart. Nu staat hier voor het woord ’trouwT een meer­voudsvorm; de Statenverta­ling zegt dan ook: hetwelk de getrouwigheden bewaart.

Wat geloven werkelijk is

We komen hier op een van de meest fundamentele be­grippen van het bijbels denken. Het gaat hier om de betrouwbaarheden of vertrouwensrelaties die bewaard, gekoesterd, vastge­houden moeten worden.

Het hebreeuws heeft in we­zen geen term voor: geloof of geloven. Wat dikwijls met geloof wordt weergegeven, betekent eigenlijk: vertrou­wen, betrouwbaarheid, ver­trouwensrelatie.

Oorspronkelijk duidt de stam van dit woord op: vastheid, wat vast en be­stendig is. Daarom moeten we oppassen voor opper­vlakkige definities van ge­loof. Soms hoort men: ge­loven is: alles voor waar houden wat de bijbel zegt. Maar dat doet de duivel ook.

Geloven is vanuit de grond- struktuur van het he­breeuwse begrip: een vertrouwensrelatie hebben met de Here.

Vanuit deze gedachte ont­vangen verscheidene teksten hun diepere zin; zoals het woord van Habakuk, dat driemaal in het Nieuwe Tes­tament geciteerd wordt en dat daarmee zo richting ge­vend blijkt te zijn voor het denken van Paulus en ande­ren: de rechtvaardige zal door zijn geloof leven, dat is: hij zal door zijn vertrou­wensrelatie leven.

Zo verstaan we wat het ge­heim was van deze profeet in turbulente tijden; wat de rechtvaardige uniek maakt, wat hem verheft boven druk en geweld, dat is zijn ‘emoenah, zijn vertrouwens­band met zijn God. Dit reikt veel dieper dan dat iemand een bepaald geloof aanhangt, een opvatting of zelfs een overtuiging. Dit raakt de persoonskern,

Dit maakt de mens tot mens. Hier wordt de mens navolger Gods, wat de centrale bood­schap is van al de boeken die wij gewoonlijk Oude Tes­tament noemen.

Want juist dit is het punt waar God zich onderscheidt van de goden: Hij gaat een vertrouwensrelatie aan met de mens. Daarom wordt er in het land van Juda gezon­gen over het volk dat de getrouwigheden bewaart. Dat is een lied dat nergens anders aangeheven kan wor­den. Dat is het unieke lied van dat unieke land.

Dit was de pit van Habakuks bestaan, dit is de ruggegraat van het mens­zijn door de tijden heen.

David getuigt ervan als hij bidt in Psalm 143 vers 1 (Ps. 143:001) antwoord mij naar uw trouw, we zou­den dus ook kunnen formu­leren: antwoord mij in uw vertrouwensrelatie. Waar en hoe komt het antwoord tot de mens? Als hij zich be­vindt in die vertrouwelijke verbondenheid met zijn Meester. Zoals een vader zijn kind antwoord kan ge­ven, niet wanneer dat kind steeds maar de kamer in- en uitloopt, maar wanneer het bij de vader op de knie zit; in het kader van die intieme band kan het antwoord ko­men.

Nietszeggende communicatie

Het hele systeem van deze wereld is gebaseerd op wan­trouwen; men gebruikt enor­me hoeveelheden woorden om nu juist niets te zeggen, om zijn eigenlijke bedoelingen te verhullen. De moderne mens houdt zich bij voor­keur op de vlakte. Hij wil zich niet binden. Daarom is er zo ontstellend veel niets­zeggende communicatie. Zet de radio maar eens aan en je wordt ermee overspoeld: de mens die alleen maar praat om niet te zwijgen. Zoals iemand het eens formuleerde: laten we maar klank houden.

Daarom worden er zoveel woorden gesproken die niet bindend zijn; de mens wil zich nergens op vastleggen; men denke aan programma’s van politieke partijen, men denke aan het samenwonen. De mens bedekt zich als Adam in de hof met een waas van welgekozen woor­den.

Vaak groeit een kind al op in een sfeer van wantrou­wen; wat te denken van de moeder die dreigend zegt: wat jij gedaan hebt, vertel ik aan vader als hij vanavond thuiskomt. Dan wordt vader de stok achter de deur, het machtsmiddel om eigen onmacht te compense­ren.

Hoe geneest God wantrouwen?

God heeft een magistraal doel voor ogen: Hij gaat wantrouwen genezen. Hoe doet Hij dat? Hij neemt de rol van de mens op zich. Als er dan geen ware mensen meer te vinden zijn, zal Hij plaatsvervangend mens zijn. Hij is wat er ont­breekt. Waar Hij een vakature ziet, is Hij beschikbaar en verlangend om die te vervullen.

Zo horen we van Hem als vader, en als er geen goede vaders meer zijn, is Hij er, oerbeeld van alle vader­schap.

Zo zien we Hem bezig als moeder: zoals een moeder troost, zal Ik u troosten, spreekt de Here en ook die taak vervult Hij met heel zijn hart en met al de inzet van zijn wezen. Als er een vondeling ligt, weggeworpen op het veld, omdat niemand waarde hechtte aan haar le­ven, dan is daar de Mees­ter, die voorbij komt en aan dat kind alles verricht wat anders de moeder be­hoorde te doen.

God is zo menselijk; in de ware zin des woords kan van Hem gezegd worden: niets menselijks is Hem vreemd. God behoeft zich­zelf geen geweld aan te doen om zich menselijk te gedragen; het zit er bij Hem gewoon in. Zou Hij die zelf het mens-zijn heeft be­dacht en die de mens schiep naar zijn eigen beeld, moeite hebben om zich menselijk te openbaren? In een hedendaags lied hoorde ik onlangs een regel die mij trof: als God mens wordt, daar wordt Hij niet anders van.

Jezus: Hij is de mens die volledig beschikbaar was, die zich niet op de vlakte hield, die wel bereid was zich te binden. Hij vervulde de vakature van de waarachtige mens.

Met welk doel? Opdat wij weer mens zouden worden. Hij geneest ons wantrouwen; Hij leidt ons in tot een vertrouwensrealtie met zijn Va­der. Aan Hem lezen we af wat mens-zijn in wezen is.

God brengt het mens zijn terug

Een mens leeft zo dikwijls in twee lagen. De bovenste laag van zijn bestaan zegt: Here, ik geloof. Maar de onderste laag van zijn wezen fluistert: Als God het nu maar eens aan mijn hart ver ­klaarde. Jesaja heeft eens gesproken over Jeruzalem als een vrouw, bedroefd van geest. Niet bedroefd van ziel, maar het zat die­per. Het verstand kan kon­stateren: wat God spreekt, is waar. De wil zegt; ik wil het geloven. Maar de geest lijdt pijn.

De mens wil God dienen, hij werpt zich met alle ijver die in hem is, op de zaak des Heren. Maar de geest treurt, en weigert elke troost; de geest zit verdrie­tig terneer als een weduwe in haar rouwgewaad.

Alleen de God van de femoe- nah weet daar raad op. Hij geneest de gebrokenen van hart, Hij verbindt hun won­den (of hun smarten). Hij heelt, door mens te zijn voor de mens. Als de mens dit ware mens-zijn proeft, dan wordt dit door de geest herkend. Dan is daar het besef: zo had het altijd moe­ten zijn. Het oerbeeld wordt gewekt.

Toen wist de geest: nu ben ik thuis. Wat immer weer een leegte bleef, was nu aanwezigheid. De pijn van het gemis genas. Het heim­wee vond het heem waarnaar het altijd had gezocht.

Zoals een vader of moeder de smart voelde van een kind dat werd vermist en nooit is teruggevonden, zo moest de geest ervaren de pijn van het mens-zijn dat vermist was en nooit weer thuis gekomen.

Maar God sprak tot de be­droefde geest: Ik zal een wederkeer doen keren, dat is in elk geval ook een we­derkeer van het verloren mens-zijn. God brengt het mens-zijn terug. God ge­neest door zijn menselijk­heid de bedroefde geest die niet meer vertrouwen kon.

Wij leven van de trouw des Heren

Er is nog een tweede aspekt in het begrip ‘emoenah. Dat is de trouw. Waar leven wij van? Van de trouw des He­ren.

Een God van trouw is Hij, zonder onrecht, zo zingt Mozes in zijn laatste lied Deuteronomium 32 vers 4 (Deut. 32:04). Als een mens dat overhoudt aan het eind van een leven vol omzwer­vingen, is dat dan niet ge­noeg?

En hoor hoe de zanger van de Klaagliederen het uit­roept, in een van de donkerste perioden van Israëls geschiedenis, als alles om hem heen is nacht: Groot is uw trouw Klaagliederen 3 vers 23 (Klaagl. 03:23).

Wie zal ooit de trouw van de Eeuwige peilen? Hij is trouw aan de mens. Hij is trouw aan zijn schepping. Deze God is ons begin, onze voortzetting en ons einde.

Hij is trouw tot over het graf. Er was een kind dat zwaar en diep, voor ieder­een verloren sliep. Waart Gij, o Heer’, haar dan ver­geten? Maar toen Hij kwam, heeft Hij geweten, waar Hij haar leven zoeken zou. Al blijft Hij ver, Hij is ons trouw.

Er was een man in ft graf gelegd, drie dagen lang heeft men gezegd, drie da­gen ver van zijn beminden. Hoe zoudt Ge, Heer’, zijn spoor nog vinden? Maar ’t was alsof Hij hem ontbood; Die ’t leven is, kent onze dood.

Daarom willen we elkaar toe­roepen aan het begin van dit nieuwe jaar: verkondig de trouw van onze God. Het is de opdracht van de gemeen­te, een beroep te doen op de trouw van God, ten behoeve van hen die daar niet van weten. Here God, Uw trouw is over heel uw schepping. Uw trouw en waarheid houdt haar kracht tot in het laat­ste nageslacht. Gij zult uw trouw en waarheid nimmer krenken.

Richt op uw heil voor wie in onheil leven, zend uw ge­rechtigheid als morgendauw, dan zal het land de rijkste vruchten peven: de vijge­boom en wijnstok van de trouw.

Richt over de aarde en haar diepe stromen, de volkeren, de sterren, zon en maan, zij zullen allen voor uw aan­schijn komen en zingen dat uw woorden niet vergaan.

Verkondig het in de gemeen­te, verkondig het in de he­melse gewesten:de trouw van onze God gaat over alle grenzen heen. De trouw des Heren omvat uw totale be­staan. De trouw van onze Meester staat als een eeuwig teken aan de einder, voor hen die zuchten in hun zwervend bestaan.

De dubbele vertrouwensband

Van deze ‘emoenah heeft Je­zus steeds getuigd. De af­scheidsgesprekken met zijn leerlingen begon Hij met de volgende diepe uitspraak:”Uw hart worde niet ont­roerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij” Johannes 14 vers 1 (Joh. 14:01). Nu is het jammer dat dit laatste deel van de zin vertaald is als een gebie­dende wijs. Moest Jezus nu aan het eind van drie jaren samen optrekken zeggen: geloof nu eens in Mij? Ze geloofden toch in Hem, ze hadden toch alles prijsgege­ven om Hem te volgen, ze hadden toch verklaard: U hebt woorden van eeuwig leven?

Als in het hebreeuws twee­maal dezelfde werkwoords­vorm gebruikt wordt, in pa­rallel lopende zinnen of zinsdelen. dan heeft die vorm beide keren dezelfde betekenis. Dan wordt de vertaling van deze tekst als volgt: Gij hebt een vertrou­wensrelatie met God, gij hebt ook een vertrouwensre­latie met Mij. En juist daarom, op grond daarvan: uw hart worde niet ontroerd, laat je niet in de war brengen, laat je niet uit het veld slaan; je hebt immers die dubbele vertrouwensband, met de Vader en met Mij.

Dan hoor je bij dat volk dat de getrouwigheden be­waart.

 

De tunnel door Tea Keuper Dijk

Tussen Kerst en Nieuwjaar reden mijn man en ik naar het oosten van het land, om daar met oud en nieuw bij onze vaders te zijn. Zoals altijd op die reis moeten we dan door de Velsener tunnel rijden. We hadden een mooi muziekje opgezocht en de nieuwsdienst konden we zo nu en dan beluisteren. Maar als je dan de tunnel inrijdtJ zwijgt ineens de radio, omdat je antenne niet meer de geluiden opvangt van buiten. Gelukkig blijf je, als het goed is, niet in die tunnel steken, maar kom je er na een paar minuten weer uit en dan zie je het wijde polderlandschap om je heen. Mijn man zei ook nog: “Kijk eens wat een mooi gezicht”, dat duidde op een wolkenspel samen met het landschap….

Toen dacht ik:”Hier zitten kostelijke beelden in”. Die heb ik dan ook eens uitgewerkt en wil ze hier doorgeven.

Als je ‘antenne’ geluiden kan opvangen zo dagelijks, is het goed de zuivere en mooie geluiden eruit te sorteren en daarmee in je gedachten bezig te zijn. Daarbij moeten we afgestemd zijn op de goede zender: op God. Ik vraag me wel eens af hoe mensen tot rust kunnen komen en tot goede gedachten, als de hele dag een radio slaat te jengelen, liefst op Hilversum 3 of een piraat, die vaak ook niet zulke positieve geluiden doorgeeft.

Als een zender en je antenne negatieve geluiden doorgeeft, wat doe je er dan mee? Sluit je je ervoor af en zoek je de ware Zender? Bied je weerstand tegen de verkeerde, draai je de knop om? Of laat je het over je heen daveren zodat je geest verkeerd beïnvloed wordt? Ik heb het nu niet alleen over een waardeloos programma op de radio, maar ook over ons eigen ‘zendapparaat en ontvangtoestel’. Bij het op het negatieve en verkeerde afgestemd zijn, komen we dan met een vaart van 100 in de tunnel terecht: daar wilde die zender je nu nou net hebben:de stemmen verstommen, schemertoestand, druk, bedomptheid. Geen prettige situatie.

Hoe kom je weer uit een tunnel? Eenvoudig door verder te gaan, nooit blijven staan, dat lokt zelfs grote ongelukken uit, waar vaak anderen ook nog door beschadigd worden! Verder gaan betekent: wakker zijn, denken: waar moet ik heen? Een doeI hebben! En als nu dat doel de bergtop is, door een reine lucht omboogd, waarvan we zingen in één van onze liederen, dan zien we uit naar het eind van de tunnel, dan geven we gas, dan leggen we af, dan laten we achter ons en jagen naar het licht voor ons!

Als we onverhoopt in de tunnel een tijdje stil zijn blijven staan, komt er hulp, die zorgt dat we weer verder kunnen, uit het donker weg, naar het licht! Maar we moeten zelf de auto weer op gang brengen met de sleutel! En als je dan de tunnel weer uit bent, hoor je het nieuws, de muziek. Zoek een hele fijne zender op, de Enige Zender, Jezus, en richt je oog op Hem. Hij geeft je enorme vergezichten, terwijl je rijdt, terwijl je verder gaat. Maar onthoud je van elk wangedrag op de weg, laat een goede gids meerijden, wees ‘heer in ’t verkeer’ en jaag naar het doel. In ons geval was dat Twenthe en – geestelijk gesproken – is dat het Koninkrijk Gods, het Rijk van het Licht, waar we afleggen alles wat duisternis is. In de wereld wordt vaak vergoelijkend gezegd, en vaak terwijl men het niet meent:”Och, laat maar zitten”. Onze houding moet zijn:”Ik laat niets zitten, ik ga afleggen!” En… stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen! Hebreeën 12 vers 1 tot en met 14 (Heb. 12:01-14).

Tea Keuper-Dijk

 

Elimelech en Ruth Door redactie

 

In de tweede helft van 1982 schreef onze mederedacteur Jan W. Companjen een serie artikelen onder de ti­tel “Het boek Ruth als pro­fetie”. Later werden deze artikel door ons in de vorm van een brochure uitgege­ven. Een lezeres, die ook deze brochure bestelde, stelde ons een vraag naar aanleiding van een bood­schap die zij hoorde over Ruth 1 vers 1 tot en met 6 (Ruth 01:01-06).

Zij schreef: “In deze bood­schap werd gezegd, dat Elimélech en zijn gezin buiten Gods wil stonden, door weg te trekken naar Moab, toen er een beproe­ving (hongersnood) kwam. En dat de duivel daardoor een aanslag pleegde op het geslachtsregister van Jezus, door het huwelijk van Ruth en Boaz.

Hiermede kan ik het maar moeilijk eens worden en heb moeite om dit te accepteren. Voor mij is Ruth een voorbeeld van geloof, trouw en gehoorzaamheid. Al is zij dan een heidense vrouw. Mijn gedachten gaan uit naar Rachab, de hoer, die haar geloof toonde. Maar ook Rachab komt in het geslachtsregister voor als de moeder van Boaz.

Voor mij stond Elimélech niet buiten Gods wil, want als hij was gebleven was er ook geen Ruth gekomen en hadden wij dit boek nu ook niet in de bijbel staan. Of hebben we hier te maken met Gods toelatende wil?”

Tot zover deze lezeres. Om­dat ongetwijfeld meerdere lezers en lezeressen belang zullen stellen in het ant­woord wat Jan Companjen haar schreef, laten wij het hier volgen:

Een heerlijke taak

“Het is voor ons schrijvers in “Levend Geloof” altijd een bemoediging dat ons blad voor velen zo’n geloofsopbouwend blad is. In­dien wij naar Hem luisteren en doen wat Hij ons zegt, niet meer maar ook niet minder, dan zullen wij in Zijn Koninkrijk allemaal een heerlijke taak hebben. Dan leven wij in een nieuw Vaderland waar vrede en ge­rechtigheid woont. Waarin wij elkaar liefhebben en zo­wel natuurlijk als Geestelijk onderhouden. Dan zal de tijd van hongersnood, waar velen momenteel onder ge­bukt gaan, spoedig voorbij zijn, omdat wij hun te eten mogen en kunnen geven. Zie maar eens bij de disci­pelen toen zij de menigte moesten gaan voeden. Het was een geloofsdaad, zowel voor de Here Jezus als voor de discipelen. Jezus brak het brood en de visjes, gaf het aan de discipelen en zij gingen het eten ronddelen. Het kleine beetje, wat ze aanvankelijk op hun schaal hadden, werd al uitdelende steeds meer. De gehele schare werd verzadigd en men hield over, korven vol.

Zie hier een prachtig beeld wat ook voor ons bedoeld is. Meteen zit ik ook mid­denin de beantwoording van uw vraag. Misschien hebt u er al antwoord op gekregen na het lezen van de brochu­re ’Het boek Ruth als pro­fetie”. Het land Kanaän, was een land overvloeiende van melk en honing. Indien Israël God trouw bleef, zou­den zij leven en overvloed hebben in dat land. Dat had God hen beloofd. Het volk dwaalde echter af, liep andere goden na en kwam door hun gedrag in hon­gersnood, zowel natuurlijk als geestelijk. Kortom het volk Israël en ook het gezin van Elimelech kwam in een beproeving. Dan kun je twee dingen doen: terugke­ren tot God en er op ver­trouwen dat Hij weer leven en overvloed geeft of je af­keren van God en van het land waarop Zijn zegen rust als je in Zijn wegen blijft.

De fout van Elimelech

Elimelech ging als het ware weer terug naar Egypte. Hij zocht zijn heil buiten het beloofde land, het land waarop Gods belofte rustte op een soortgelijke wijze als nu op het Koninkrijk der hemelen wat ons vader­land is. Buiten het Konink­rijk van God is er geen be­scherming van God; wij zijn als het ware uit Zijn hand gelopen. Jezus zei daarvan: Niemand zal ze uit Mijn hand rukken, maar… we kunnen er wel uit­lopen. Dit deed Elimelech. Buiten Gods bescherming vond hij ziekte en dood. Naomi bleef alleen over. Een moeder, met geen leven meer in zich.

Toch heeft de ongehoor­zaamheid van Elimelech en de zijnen een opmerkelijk gevolg. De jood die niet in de God van Israël geloofde – hij verliet toch het land der belofte en ging zijn eigen weg – bracht toch een heidenmeisje tot het geloof. Zij erkende de macht van de God van Israël en gaf de belijdenis dat die God van Israël haar God was.

Zelfs toen dat heidenmeisje dit beleed, zag Naomi dat niet in. Zij trachtte zowel Ruth als Orpa te bekeren tot terugkeer. Orpa gaat terug en verdwijnt in het niet. Met Ruth gaat het heel anders. Zij heeft ge­loof en God neemt haar op in Zijn plan. Ruth, wordt net als de vrouw die de verspieders verhore opge­nomen in het geslachtsre­gister van de Here Jezus. Zo is Ruth dan ook inder­daad een voorbeeld van ge­loof, trouw en gehoorzaam­heid. Zij plukte als heiden­se vrouw de vruchten van het beloofde land en werd volkomen opgenomen in het huisgezin Gods.

Waar zit het probleem?

Zoals u ziet is er niet veel verschil van inzicht wat het gedrag van Ruth betreft, maar zit het probleem in het gedrag van Elimelech. Neem van mij aan dat Elime­lech juist een type is van die gelovige (jood en hei­den) die God niet nemen op Zijn Woord. Zij zijn als het ware niet geestelijk verbon­den met het Koninkrijk van God. Het zijn eigen weg zoekers die ook nu nog zeer veel op het kerkelijk erf aanwezig zijn.

Wij behoren ons leven in Gods hand te leggen, dat wil zeggen ons toevertrou­wen aan Jezus Christus. Geloven dat Hij alles voor ons volbracht heeft en dat Hij ons zal leiden door Zijn Geest tot de volle waarheid, is datgene wat ons leven en vertrouwen moet zijn.

Gelukkig zien wij overal dat de kennis vermeerderd wordt en dat de heidenwe­reld tot volheid komt. Dat dit zal gebeuren zien wij duidelijk in het boek Ruth als profetie uitgedrukt.

Hoe geweldig groot is Zijn en, daarmee verbonden, onze toekomst. Ik blijf wonen in Zijn Land. U ook? Ik weet zeker dat dat zo is. Samen zullen wij gaan ontdekken dat de Here goed is en dat Hij ons in Zijn land leven en overvloed zal geven. Wij zullen dat gaan beleven op de wijze zoals Ruth ons dat als voorbeeld nagelaten heeft”

Jan W. Companjen.

De brochure “Het boek Ruth als profetie.” is te bestellen bij de admini­stratie van “Levend Geloof”. Zie blz. 32.

 

 

Notities door Gert Jan Doornink

Hoe belangrijk ons denken is

Dr. Willem Drees sr, is ongetwijfeld de belangrijkste Nederlandse staatsman van na de oorlog. Hij is inmiddels 97 jaar, slechthorend en geheel blind. Maar zijn geest is nog springlevend, ja zelfs even helder als in zijn beste dagen, vertelt Frits Huis, die onlangs een interview met hem had in “De Telegraaf”. Hij brengt zijn tijd tegenwoordig vooral door met denken, want ondanks dat hem door verschillende mensen veel wordt voorgelezen, is dat zijn voornaamste bezigheid. Dr. Drees heeft nog een uitgesproken mening over talrijke zaken, vooral aangaande politieke onderwerpen.

Het toont nog weer eens aan hoe belangrijk ons denken is! Ons denken bepaalt wat wij zullen doen of niet zullen doen, kortom het denken geeft gestalte aan ons leven. Wat is het dan belangrijk dat ons denken, door persoonlijk geloof in Christus, vernieuwd is! Want vanuit een vernieuwde denkwereld gaat ook het nieuwe leven van Christus in ons groeien en komt het tot wasdom. Belangrijk daarbij is dat de groei van het nieuwe leven in ons niet belemmerd wordt. Daarom behoren gebondenheden te verdwijnen en is de doop met de Heilige Geest een absolute ‘must’ om gezond geestelijk te kunnen denken, opdat we optimaal kunnen functioneren als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Naarmate onze geest en Gods Geest een eenheid vormen, is ook onze denkwereld gezond. Dan ervaren we bij het ouder worden ook hoe waar de woorden van Paulus zijn, als hij schrijft: “Al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Dat betekent niet dat we in de laatste fase van ons leven in een vergankelijk lichaam ziek en hulpbehoevend zullen zijn, maar wel dat het primair gaat om de innerlijke mens. Het lichaam ondergaat nog een grote verandering, als het van vergankelijkheid, onvergankelijkheid aandoet, maar de geest, die vanaf onze wedergeboorte vernieuwd is, wordt van dag tot dag verder vernieuwd, totdat het beeld van Jezus in ons ten volle gestalte heeft aangenomen. Positief denken, dat wil zeggen denken vanuit Gods Woord en door de Heilige Geest – die twee behoren samen te gaan – speelt daarbij een voorname rol.

De taal van Jezus

“Sinds lang vergeten door de christelijke kerken wordt de gesproken taal van Jezus levend gehouden door de inwoners van drie moeilijk bereikbare dorpen in Syrië. De burgers van Maaloula en twee naburige dorpen zijn de enige mensen die nog spreken wat door geleerden wordt genoemd het westelijke Aramese dialect, dat de taal van alledag was in het Palestina onder Romeinse heerschappij in de tijd van Jezus”.

Zo begint een bericht van het persbureau Reuter in de “Arnhemse courant”. De taal van de dorpelingen wekt de belangstelling op van taalgeleerden en historici uit het westen, die medewerking krijgen van het katholieke klooster in Maaloula. Want hoewel de Islam de meest beleden godsdienst is in Syrië, worden ook andere godsdiensten getolereerd. Pater Michael Zaqoura van het klooster is uiteraard blij met deze belangstelling en zegt: “Uiteraard kan iedereen hier Arabisch spreken, maar onder mekaar spreken ze de taal van onze Verlosser”. Een interessant bericht, vooral voor taalonderzoekers, maar – zoals dikwijls met dit soort berichten – met weinig geestelijke waarde. Want voor ons is het niet belangrijk of wij dezelfde ‘natuurlijke’ taal spreken die Jezus ook sprak toen Hij op aarde was, maar of wij dezelfde ‘geestelijke’ taal spreken! Bekering en wedergeboorte bracht ons in het Koninkrijk van God. Wij zijn vernieuwd, ook wat onze taal betreft. Dat wil zeggen: wij hebben het verlangen door woord en daad openbaar te maken dat het nieuwe leven van Jezus in ons is. En welke taal wij daarbij gebruiken is minder belangrijk, maar wel hoe wij deze taal gebruiken. De mensen behoren aan datgene wat wij spreken en doen, te bemerken dat wij echte christenen zijn. Dan spreken we werkelijk de taal van Jezus!

Het jaar van George Orwell?

Geen enkele auteur heeft de laatste tijd zoveel publiciteit gekregen dan de Britse schrijver George Orwell (pseudoniem voor Eric Arthur Blair). Orwell die in 1949 op slechts 47-jarige leeftijd overleed, heeft als romanschrijver en essayist verschillende publicaties op zijn naam staan. Hij nam het op voor de sociaal zwakkeren, waarbij hij ‘links’ noch ‘rechts’ spaarde. Zijn grootste bekendheid kreeg hij door het boek wat hij een jaar voor zijn dood schreef onder de titel ‘1984’. Het werd een bestseller en is verschenen in 62 talen, in Nederland verscheen onlangs de 33ste druk. In dit boek geeft Orwell een afschrikwekkend beeld van de wijze waarop mensen worden gemanipuleerd in een totalitaire staat, waarbij iedere vorm van vrij denken en leven wordt onderdrukt en ondergeschikt wordt gemaakt aan de wil van de dictator. Orwell zelf had niet de bedoeling de inhoud van ‘1984’ als een vaststaande toekomstvisie te verkondigen, maar geloofde wel dat er iets zou kunnen gebeuren zoals hij dat beschreef.

Zijn boek is een dankbaar object geworden voor allerlei futurologen en toekomstvoorspellers. Zij zien in de ontwikkeling van de huidige maatschappij talrijke aanwijzingen dat wat Orwell beschreef, werkelijkheid gaat worden. Ook op het christelijk erf zien wij hoe velen inhaken op de gedachten van Orwell. Het gevaar daarbij is dat men door gebrek aan geestelijk inzicht, veelal tot dezelfde negatieve conclusies komt. Men kweekt dan een soort angstpsychose, waarvoor de Bijbel juist uitdrukkelijk waarschuwt. Want bij angst speelt altijd satan zijn negatieve rol. Natuurlijk waarschuwt de Bijbel ons dat er ‘in de laatste dagen zware tijden zullen komen’. Denk aan de beschrijving die Paulus geeft in 2 Timotheüs 3 over de mensen die leven onder het beslag van de duivel. Maar dezelfde Paulus laat niet na er telkens weer op te wijzen dat de waarachtige gelovigen daar onbevreesd en vol van de kracht en de liefde van Jezus midden in staan. Wij mogen onberispelijk en onbesmet zijn, onbesproken kinderen Gods temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder wij schijnen als lichtende sterren… Filippenzen 2 vers 15 en 16 (Filip. 02:15-16).

Wij hebben daarom geen angst voor de toekomst, al zullen vervolging en verdrukking ons niet bespaard blijven, Hij, die in ons is, is meerder dan die in de wereld is 1 Johannes 4 vers 6 (1 Joh. 04:06). Voor ons wordt 1984 niet bepaald door George Orwell of één of andere onheilsprofeet, maar door Jezus Christus die gezegd heeft: “Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld!” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).

 

De krachtbron door Tea Keuper-Dijk

U zocht Uw Vader in de stilte

en ontving Zijn kracht,

om daarvan uit te delen

en te breken satans macht.

 

God, Vader, leer ons luist’ren

naar U en naar elkaar,

God, leer ons deel te hebben

en zeg ons hoe en waar.

 

Leer ons steeds te vergeven,

leer ons Uw liefde Heer!

Die overwint de wereld,

vul met Uw Geest ons. Heer!

 

 

1983.12 nr. 243

Levend geloof 1983.12 nr. 243

Kerstfeest 1983

Van de redactie

Nog enkele dagen en wij vieren als Gemeente van Christus weer kerstfeest. Als waarachtige gelovigen doen wij dit met heel ons hart. Er is immers grote dankbaarheid en blijdschap als wij ons realiseren wat God in Zijn grote liefde voor de mensheid – en dus ook voor ons – heeft gedaan. Hij zond het allerliefste wat Hij bezat. Zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld.

De geboorte van Christus was niet een op zichzelf staande gebeurtenis zonder verdere betekenis, zoals de grote massa meent, die daarom het kerstfeest ook alleen maar op uiterlijke wijze kan vieren, omdat men er niet innerlijk bij betrokken is. Er is in dit verband, behalve dankbaarheid en blijdschap, nog een aspect dat onze aandacht vraagt bij de viering van het kerstfeest. Dat is bewogenheid! Wie kerstfeest alleen voor ‘zichzelf’ viert, heeft van de betekenis ervan nog maar weinig begrepen. Kerstfeest is ook het feest voor ‘de ander’! God had de wereld zo lief dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft. . . !

Daarom maken waarachtige christenen door woord en daad openbaar dat wat Christus voor hen gedaan heeft, Hij ook voor anderen wil doen! ‘Gered om te redden’, is ons devies. We zijn bevrijd uit satans macht om ook anderen te bevrijden! Als wij het nieuwe leven van Christus meer en meer leren kennen is het ook ons verlangen anderen deelgenoot daarvan te maken. Dat is de echte bewogenheid die ieder kind van God behoort te openbaren. Geen bewogenheid die alleen maar voortkomt uit ons gevoel, maar vanuit het geloof, dat God waakt over Zijn Woord (dat wij in de Naam van Jezus en in de kracht van de Heilige Geest uitdragen)om dat te doen!

Dat is ook de doelstelling van “levend Geloof”. Als wij in ons blad veel schrijven over de opbouw van ons geloof en de noodzaak om geestelijk te groeien, doen wij dat niet alleen voor onszelf, maar opdat we daardoor beter zullen beantwoorden aan het doel wat God met ons voor heeft: de openbaring van Jezus door ons leven, opdat ook anderen het werkelijke nieuwe leven van Christus leren kennen! Want het gaat niet alleen om de komst en de openbaring van de Zoon. Dat is tweeduizend jaar geleden reeds gebeurd. Maar nu gaat het om de openbaring van de zonen!

Als we ons dit bij de viering van kerstfeest 1983 ten volle gaan realiseren, zullen we ook met heel ons wezen het feest van Christus’ geboorte kunnen vieren en gaan wij met verlangen en vertrouwen het nieuwe jaar 1984 binnen. Er is veel ‘werk aan de winkel’ en – onder de leiding van Gods Woord en de Heilige Geest – zal het ons duidelijk worden wat we doen moeten en niet moeten doen.

Als redactie van “Levend Geloof” willen we zo – samen met u – waardige vertegenwoordigers zijn van het Koninkrijk Gods en wensen wij u gezegende kerstdagen en een voorspoedig 1984 toe! God is goed en wij danken Hem voor Zijn onuitsprekelijke gave!

 

Mededelingen door Gert Jan Doornink

Zendingsfonds opgericht

De laatste jaren is “Levend Geloofd ook in het Buitenland steeds meer bekend gewor­den. Een ontwikkeling die nog steeds doorgaat, want het aantal abonnees in het buitenland groeit nog steeds. Enige tijd geleden namen we in ons blad een brief op van een broeder uit Bergen op Zoom, die in Canada veel promotie voor “Levend Geloof” heeft gedaan. We weten dat verschil­lende anderen zich ook in zetten om bekendheid te geven aan ons blad in andere landen. Daarbij gaat het natuurlijk niet om het blad als zodanig, maar wel om de boodschap die wij brengen. We zijn uiteraard dankbaar voor deze po­sitieve ontwikkeling.

Naast de bekendheid die “Levend Geloof” krijgt in de eigen taal, ontstaat er ook een toenemende vraag naar vertalin­gen. Zo zijn in de afgelopen jaren artikelen en gedeelten uit onze brochures vertaald in het Engels, Frans, Duits en Italiaans. Ook hier zijn we natuurlijk blij en dankbaar voor, al willen wij er wel op attenderen dat in verband met het copyright, hiervoor schriftelijke toestemming van de redactie nodig is. Niet dat wij bevoogdend willen optreden in deze, maar wij willen wel graag de zekerheid hebben dat er op correcte wijze vertaald wordt. Liever geen vertaling dan een slechte vertaling.

In dit kader willen wij thans ook bekendheid geven aan een eigen plan. Het betreft een voorlopig eenmalige uitgave van Levend Geloof’ in het Duits, Frans en Engels, waarin een selectie van eerder verschenen artikelen wordt opgenomen. Als eerste zal “Levend Geloof” in het Duits uitkomen. Maar dit zal nog wel enige tijd duren. Toch leek het ons goed het vast bekend te maken aan onze lezers. Mede in ver­band met de hoge aanloop kosten werd hiervoor een fonds in het leven geroepen. Een zuster uit Amersfoort met wie wij over één en ander een telefoongesprek hadden, stuur­de ons spontaan een gift van ƒ 500,- voor dit doel.

Uit dit ‘zendingsfonds’ kunnen tevens de kosten betaald worden van verschillende zendelingen of werkers in Gods Koninkrijk die het blad gratis ontvangen. Ook blijft het mogelijk zelf zendelingen te adopteren, die dan “Levend Geloof” krijgen toegezonden, zoals ook thans reeds ge­beurd.

Wat dit “Levend Geloof” zendingsfonds betreft: voor de overmaking van uw eventuele giften kunt u gebruik maken van onze giro- of bankrekening (zie blz. 2) met extra vermelding: ‘zendingsfonds’.

Gedachten over het boek Job

De vorige maand beëindigde serie artikelen “Gedachten over het boek Job” van Nico Goverts worden in brochurevorm door ons uitge­geven en zijn momenteel in bewerking. Vanwege de omvang verschijnen er drie deeltjes. Elk deeltje kost, evenals onze andere brochures ƒ 3,-. Bij afname van 10 exemplaren en meer ƒ 2,25. U kunt zich, zoals verschillende lezers en le­zeressen reeds gedaan hebben, opgeven hoeveel exemplaren u went te ontvangen. Na verschijning worden ze dan toe­gezonden.   

 

Het woord maakt geschiedenis door Nico Goverts

Er is voor Jezus geen plaats op deze wereld. Dat behoeft ons niet te verba­zen, want zo was het im­mers tweeduizend jaar gele­den ook al: het staat er toch dat er voor hen geen plaats was in de herberg. Dit is een dankbaar onder­werp voor een kerstpreek. Men kan hier heerlijk op voort borduren en drama­tisch vertellen hoe ver­schrikkelijk het toch wel was dat er voor de Zoon van God niet eens een plek­je was om geboren te wor­den. Met graagte voert men een smekende Jozef en Ma­ria ten tonele, die van deur tot deur gaan om alstublieft een bescheiden slaapplaats toebedeeld te krijgen, als­mede barse herbergiers, die grimmig snauwend meedelen dat alles vol is. De moraal van het verhaal is duidelijk: wat was het daar toen een goddeloze bedoening, in dat Bethlehem.

En wat is het dan verrukke­lijk eenvoudig, de lijn even door te trekken naar het heden, want nietwaar, broe­ders en zusters, zo is het nog altijd, is dit niet uiterst actueel? Ook in onze dagen is er geen plaats voor de Zoon van God.

Nu moeten we altijd enige argwaan koesteren ten op­zichte van preken en preek- thema’s die zo vlot uit de pen rollen. We doen er dan ook beter aan, naar ik meen, de tekst uit Lucas 2 eens nauwkeurig te lezen, en niet eerder tot conclusies te komen dan nadat we ontdekt hebben wat er nu wezenlijk staat. Dan worden we bewaard voor al te rappe toepassingen en overhaaste actualisaties.

Vaak is men geneigd de eerste zeven verzen van Lucas 2 als een afgesloten geheel te beschouwen; het feit van de geboorte is dan verteld, vervolgens begint er, bijvoorbeeld in de ver­taling van het NBG, een nieuwe perikoop, met een ander thema: de herders. Derhalve kan men met voor­lezen ophouden na het ze­vende vers, om bij een vol­gende gelegenheid het ver­haal van de herders ter hand te nemen.

De vraag is echter of deze benadering wel juist is. Hebben wij er ooit wel eens op gelet of er soms ook een bepaalde structuur te ont­dekken valt in het onderha­vige bijbelhoofdstuk?

Het zal namelijk blijken, dat we, wanneer we de op­bouw van dit Schriftgedeelte gaan onderzoeken, iets op het spoor komen van het geheimenis dat Lucas heeft willen overdragen.

Als we op de structuur acht geven, dan bemerken we dat niet de eerste ze­ven, maar de eerste twintig verzen van Lucas 2 een af­gerond geheel vormen. Want in deze verzen komt maar liefst zesmaal de term ‘ge­schieden’ voor. Dit begrip loopt als een rode draad door dit gedeelte heen en het verbindt onmiskenbaar de beschrijving van de ge­boorte en het gebeuren met betrekking tot de herders.

Van deze zes keren dat we het woord ‘geschieden’ te­genkomen, zijn er in elk geval drie die heel markant een mijlpaal in de voortgang van het verhaal aan ge ven. Dat is het eerste vers: “En het geschiedde in die da­gen”; vervolgens het zesde: “En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de da­gen vervuld werden”; en tenslotte het vijftiende vers: “En het geschiedde. . . dat de herders tot elkander spraken”.

Op basis van deze drie mar­keringen is het parcours van het verhaal uitgezet. Langs deze route zullen we dus dienen te lopen om het spoor te vinden.

Wat wil Lucas derhalve aan de lezer of hoorder meede­len? Uitgangspunt is: er gaat iets geschieden. En dan moeten we bedenken dat dit een typisch Hebreeuwse zegswijze is, die we vanaf Genesis vele malen aantreffen; dergelijke uit­drukkingen mag men niet weg vertalen, zoals bijvoor­beeld in ‘Groot nieuws voor u’ gebeurd is, want dan is er geen nieuws meer voor u.

Telkens lezen we in de pro­fetische boeken: het woord des Heren geschiedde tot Elia, tot Zacharia en ande­ren. Alleen tegen deze ach­tergrond kunnen we het verhaal van Lucas verstaan: het woord des Heren gaat geschieden

God zet zijn geschiedenis door. Dat is de magistrale proclamatie van Lucas 2. Daarom moeten we zorgvul­dig de drie mijlpalen volgen die de evangelist ons aan­geeft en die ons tonen: langs deze weg gaat de ge­schiedenis van God zich re­aliseren. Dit is de weg, wandelt daarop.

Zonder God is er in diepste zin geen geschiedenis; dan is er alleen maar de kring­loop, de eindeloze, vermoei­ende herhaling. Slechts van­uit God, vanuit het spreken Gods, komt er geschiedenis op gang. Zoals het was bij Abram: Een stem doorbrak de stomme ring van het be­staan waarin hij was beslo­ten, hij wordt waterpas ge­schoven op de lange baan, waarlangs hij voortaan voort zal gaan.

Wanneer er staat: en het ge­schiedde, dan betekent dat: er komt een handeling, een beweging in de tijd.

Laten we nu eens letten op de drie momenten in de ‘ge­schiedenis’ van Lucas 2. Het eerste is: er ging een bevel uit van keizer Augus­tus, er staat: er ging een dogma uit; het woord speelt met name een rol in het boek Daniël, waar het twaalf maal gebruikt wordt om de wetten aan te duiden, de decreten die de koningen zoals Nebukadnezar en Darius uitvaardigen. Daar zien we hoe de wereldbeheersers trachten geschiedenis te ma­ken.

Het gehele rijk moest worden ingeschreven; interessant is dat het woord hetwelk hier met ‘rijk’ is weergegeven, eigenlijk ‘oikoumenè’ is, de bewoonde wereld; hetzelfde begrip keert een paar hoofd­stukken later terug, wan­neer er gezegd wordt: de satan toonde Jezus als de koninkrijken der bewoonde wereld Lucas 4 vers 5 (Luc. 04:05).

Dat is de inzet, het uit­gangspunt van Lucas 2: de hele bewoonde wereld. Maar als we dan het verhaal ver

der volgen, dan zien we hoe het blikveld zich steeds meer gaat samentrekken: in het tweede vers gaat het over Syrië, in het derde vers over ieders eigen stad; de volgende stap is, dat al­leen Bethlehem in het vizier komt, en tenslotte wordt in die ene kleine stad Bethle­hem de aandacht gericht op één punt: een kribbe. Zo bereikt de steeds verder gaande concentratie haar eindpunt in het zevende vers. En daar komen we op het spoor van de geschiedenis die God gaat maken. Dat is iets unieks: God schrijft zijn historie, onverstoor­baar, over de planning van de wereldbeheersers heen; God zet gebeurtenissen in een nieuw verband. Zelfs een Augustus werkt. zonder het te weten, mee aan de voorbereiding van de ge­schiedenis Gods.

Want daarmee zijn we inmid­dels gekomen bij het tweede hoofdmoment in het verhaal, dat is het zesde vers: “En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij ba­ren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon”. Dagen worden vervuld; dat is een goede Hebreeuwse zegswijze, want de Hebreeuwse mens denkt in da­gen. Van het boek Genesis af draait alles om de dagen: we horen over de dagen van de schepping, de dagen van de mens, de dagen van de aarde, de dagen van Abraham, om er maar enkele kernpunten uit te lichten. En die gedachtegang zet zich door tot het eind der tijden toe, want dan is er sprake van de dag des He­ren, en van de dagen van de Zoon des mensen.

God denkt in dagen; zo schrijft Hij zij historie in en met mensen. Want dat is zo typerend: zodra er van God uit iets gebeuren gaat, komt er een mens tevoorschijn. God werkt niet door onpersoonlijke krachten, God werkt in deze tijd niet door atoombommen, God werkt door mensen.

Dit is de geschiedenis van God: de Zoon krijgt gestal­te. Zo zal het ook zijn in deze eindfase waarin we nu leven: zonen krijgen gestal­te en daarmee worden dagen vervuld.

Wanneer worden onze dagen vervuld? Als wij zonen wor­den. Jezus is gekomen om onze dagen te vervullen, de dagen van de mens, de mens die maar nooit tot zijn be­stemming kon komen, de mens die maar bleef rondtas­ten in de eeuwenlange nacht, de mens die maar nooit de dag kon bereiken, wiens da­gen nimmer vol werden, maar nu is daar de Zoon des mensen, de dag waarvoor wij overnachten.

Van Zacharia en Elisabeth vertelt Lucas in zijn eerste hoofdstuk: ze waren op hoge leeftijd gekomen, maar dat is een onnauwkeurige weer­gave; letterlijk lezen we: ze waren ver op (of in) hun dagen gekomen. Het oude verbond was oud geworden, erg oud, en nog geen zoon. Ver op hun dagen. Maar aan het eind der dagen zal het licht zijn.

Een mens kan soms ook ver op zijn dagen zijn: dat heeft niet altijd met natuurlijke ouderdom te maken. Dan is de geest van die mens oud geworden, er is geen span­kracht meer, geen licht­glans meer, het oog is dof, de ziel in ’t stof terneer gebogen.

Maar dan, dan komt dat mo­ment , dan gaat God de da­gen van die mens invullen. Leeg is de historie van de wereld, van de mens, hol als een kerker, een lege trein gelijk die doelloos voortraast van station tot station, maar niemand stapt erin. Leeg, totdat de Mees­ter binnentreedt en met meesterhand de dagen van de mens gaat maken.

Wanneer gebeurt dat? Het motiefwoord in het zesde vers is: baren; tot twee, maal toe wordt dit begrip gebezigd. In het eerste deel van Openbaring horen we viermaal ditzelfde woord; dan gaat het over de vrouw in de slotfase van de geschiedenis, de gemeente, die zal baren : zij zal het zoonschap vóórt­brengen.

Wat was het geheim van Maria? Zij sprak: “Mij geschiede naar uw woord”. Dat was haar reactie op de uit­spraak van de engel: “Geen woord dat van God komt zal krachteloos wezen” Lucas 1 vers 37 e.v. (Luc. 01:37 e.v). In die verzen treft ons opnieuw het kernmotief: geschieden.

Maria wilde zich laten opne­men in de geschiedenis van God. Het mag aan mij ge­schieden, zo verklaart zij. Dat is de fundamentele vraag: wil ik deel worden van de historie Gods? Alleen dan zal er in ons bestaan wezenlijk iets geschieden.

Er kan in het leven van een mens enorm veel gebeuren, maar er geschiedt pas iets als die mens zich laat plaat­sen in de geschiedenis van zijn Maker.

Maria heeft het uitgesproken; dat was het grond leggende ogenblik van haar bestaan, door dit uit spreken gaf zij richting aan haar gehele ver­dere toekomst: mij geschiede naar uw woord. En dan, in Lucas 2, dan gaat dat woord geschieden. Daarom zouden we als opschrift boven dat hoofdstuk kunnen zetten: het geschieden van het woord.

Maar nu komt het er voor alles op aan dat we onder­kennen: het zevende vers van ons hoofdstuk is geen eindpunt. De geboorte heeft plaats gevonden, nu is het verhaal uit? En dan begint er straks weer een ander verhaal? Neen, we hebben hier te maken met een door­gaande lijn.

Want er moet nog een derde keer komen: ‘en het geschiede’. En dat derde ‘geschieden’ gaat uit van de herders. In de eerste zeven verzen is het gezichtsveld steeds kleiner geworden, totdat er tenslotte alleen nog maar in het beeld was: de kribbe; maar nu gaat het perspectief zich weer verwijden: er komt een landstreek, met een groep herders in het vizier.

Het woord is begonnen te geschieden in Maria, maar dit woord gaat nu de herders in beweging zetten. Ook zij worden deel van de geschiedenis Gods. Daarom is het van fundamenteel be­lang dat we tekstgetrouw vertalen wat de herders tot elkander spraken: Laten we dan naar Bethlehem gaan om te zien hetgeen geschied is, zo lezen we in het NBG. Op die manier is er echter een beslissend sleutelbegrip onder de tafel verdwenen, want wat staat er eigenlijk?

Om te zien het woord (dit woord, rhèma) dat geschied is. Niet zomaar: hetgeen geschied is, maar het woord dat geschied is. Dat haakt in op: geen woord dat van God komt, en op: mij ge­schiede naar uw woord.

En deze rode draad loopt nog door: de herders gaan het woord zien dat de Here hen bekend gemaakt heeft, en dan zegt Lucas 2 vers 17 (Luc. 02:17): “Toen ze het gezien hadden, maakten zij bekend aangaan­de het woord dat tot hen gesproken was over dit kind”. Opnieuw: het woord. Het woord maakt voortgang, door middel van de herders. En van Maria wordt vermeld in het negentiende vers: “zij bewaarde al deze woor­den in haar hart”.

I!

 

De vraag is nu: over wat voor woord gaat het hier? Wat is dat woord dat gaat geschieden? In het Hebreeuws hebben we hier te maken met het geladen begrip ‘dabhar’; dat is eigen­lijk woord en daad tegelijk. Bij God vallen die twee sa­men: woord en daad zijn bij Hem één; zijn woord is creatief, werkzaam. Geen woord van Hem zal krachteloos we­zen, zegt Lucas, met een verwijzing naar de geschie­denis van Abraham, waar de Here spreekt: “Zou voor Hem iets te wonderlijk zijn?” en waar eigenlijk staat: Zou aan de Here een woord (dabhar) ontrukt zijn?

(Gen. 18:14). Geen woord of daad is buiten zijn bereik.

Nu is het frappant: in dit tekstverband van Genesis gaat het eveneens over de geboorte van de zoon.

Maar er is nog iets. De en­gel zegt: “Ik verkondig u grote blijdschap”. Nu kun­nen we op zijn minst vijf begrippen noemen die in Lucas 2 een rol spelen en die we ook al terugvinden bij Jesaja: verkondigen (letterlijk: blijde boodschap of evangelie brengen), blijdschap, volk, teken en woord. Jesaja begint zijn troostboek (troost mijn volk!) met vast te stellen: “het woord van onze God houdt eeuwig stand” Jesaja 40 vers 8 (Jes. 40:08).

En hij besluit het eerste deel van dit troostboek met de uitspraak des Heren: “mijn woord zal uitgaan en het zal doen wat Mij be­haagt en als gevolg daarvan zult gij in vreugde (het­zelfde woord als blijdschap in Lucas) uittrekken en het zal de Heere zijn tot een eeuwig teken” Jesaja 55 vers 11 e.v. (Jes. 55:11 e.v.). En het wordt wel heel spre­kend wanneer de profeet in dat kader de gedachte Gods doorgeeft: “Ik leid de blin­den op een weg die ze niet kennen, het duister maak Ik voor hen tot licht en het oneffene tot een vlakte; dit zijn de woorden die Ik zal doen en die Ik niet zal na­laten” Jesaja 42 vers 16 (Jes. 42:16). Hier is het glashelder: wat is het voor een woord dat van God uit­gaat? Het is het woord van bevrijding; deze woorden Gods zetten blinde ballingen in beweging. In de nacht van hun bestaan is er voor hen licht.

Lucas neemt de gedachte van Jesaja over: het woord geschiedt, het is het bevrijdingswoord, het zet her­ders in beweging en de heerlijkheid des Heren (ook een term van Jesaja) ver­licht de nacht van hun be­staan en zo worden zij vreugdeboden om de woor­den te verkondigen die God gedaan en niet nagelaten heeft.

Blijdschap heeft bij Lucas een speciale geladenheid: het is bij hem de vreugde over het vinden van het verlorene. De drie gelijke­nissen in het centrale hoofdstuk 15 stellen dit thematisch aan de orde. Daar­in ligt de vreugde Gods: Hij vindt terug wat bij Hem hoort.

Een mens gaat weer ontdek­ken waar hij bij hoort. Her­ders ontdekken dat God dichterbij is dan ze dach­ten.

Zo vindt God plaats bij mensen. Zo komt God bij mensen thuis.

Zou die uitspraak dan toch niet kloppen: er is voor Je­zus geen plaats op deze wereld? Het slot van het zevende vers betekent eigenlijk: hun plaats was niet in de herberg. In feite duidt dit woord meer een hotel aan; voor herberg heeft het Grieks een andere term. Hun plaats was niet in het hotel.

Maar let wel: er staat hele­maal niet dat ze daar zo graag hadden willen zitten; dat fantaseert men erbij. We horen heel simpel: daar was hun plaats niet. Waar was hun plaats dan wel? In een herderlijke omgeving, waar herders zich thuis voelen.

Daar voelt God zich thuis. Herders talen niet naar een hotel. Een hotel is een tijdelijke verblijfplaats, een doorgangshuis, geen thuis. De Zoon des mensen komt thuis, niet in een hotel, maar in een landelijke omge­ving, in een authentiek stuk schepping. Niet in een zogenaamde geboortegrot, maar ergens bij boeren thuis.

Zo maakt de Mens, de nieu­we Adam, zijn entree in de schepping.

Is er geen plaats voor Hem? Jawel, want het bevrijdings­woord maakt ruimte en het is niet krachteloos.

Dat woord maakt ons tot een herdersvolk. Want daar voelt het woord zich thuis en dan voelt de schepping zich weer thuis bij ons.

Dan verstaan we de bood­schap van kerst: God is een herderlijke God.

 

Reacties van lezers door redactie

God is een goede God

Zuster W. W. te Ede (Gld. ) werkt veel met het boekje “God is een goede God”. “Het is heerlijk hiervan te ge­tuigen”, schrijft ze want de goedheid van God heeft ze in haar eigen leven op wonder­bare wijze ervaren. Tot eer van God kan zij thans getui­gen dat zij weer optimaal functioneert. Na een zware geestelijke strijd, waarin zij leerde te volharden, ge­nas de Heer haar namelijk van verlammingsverschijnse­len en een ernstige spier­ziekte.

Wees vol van de Geest

Zuster M, B. te Mortsel, (België), schreef ons om haar dank te betuigen naar aanleiding van het artikel “Wees vol van de Heilige Geest” in “Levend Geloof”, nr. 237. Deze zuster, die in de volle evangelie ge­meente van br. Rob Polder­man, komt, wil graag iets doorgeven van wat het evan­gelie in haar persoonlijk en gemeentelijk leven nog steeds aan het bewerken en herstellen is, tot lof en eer van Zijn Naam: “Vanuit de intieme relatie met Gods Geest is het moge­lijk (en niet moeilijk) om ‘de weg’ te blijven gaan, dwars door alles heen, en zo in deze gehoorzaamheid aan God, de blijvende aan­wijzingen van de Heilige Geest te leren onderschei­den van vele andere geesten om te komen tot de volle waarheid.

In een profetie, die door de Heilige Geest in de ge­meente is uitgesproken, wordt ons gevraagd of wij ons realiseren wat wij van Hem verwachten en of het ons helder voor ogen staat wat Hij ons geven wil en in en dóór ons bewerken kan. Het besef van ‘geven’ is toen dieper tot mij doorge­drongen. Vanuit Gods rijke woord ben ik intenser gaan leven en heb een heel grote verwachting, blijvende hoop en een intense liefde, dat Hij doet wat Hij aan ons heeft beloofd.

Wij ontvangen naar mate de sterkte is van ons geloof. Daarom blijf ik waakzaam en vast in het geloof, opdat ik steeds meer immuun ga worden voor de aanvallen uit het rijk der duister­nis en mijn leven met Hem dieper en hechter zal worden, dank zij de ‘stuw­kracht’ van de Heilige Geest.

Dit ‘vol zijn van de Heili­ge Geest’ brengt u en mij, samen als gemeente:

– liefde, waarheid, kracht en eenvoud.

– opent nieuwe perspectieven, nieuwe horizonten.

– zet ons aan onszelf te on­derzoeken en ons te ver­diepen in nieuwe waarden aangaande Gods Koninkrijk.

– wekt in ons het verlangen het stoffelijke te over­stijgen, het anders te be­leven.

doet ons streven in Gods liefde te gaan leven, tot­dat wij zelf een stukje liefde worden in Christus Jezus.

– legt in ons een Goddelijke wijsheid, die onszelf overtreft, boven bidden en denken.

– leert ons van al het stof­felijke de betrekkelijk­heid te gaan zien, zodat wij gaan hunkeren naar het pure, het zuivere, het waarachtige en het volkomene.

-leert ons daden te stellen waarin God altijd nabij is en ons geloof ten volle te beleven.

– geeft aan elke liefdesver­houding een nieuwe dimen­sie, een Goddelijke dimensie.

-maakt ons ‘sterk’ in zwakte.

– is de bron en stuwkracht, de grondslag van ons be­staan”.

Gods koninkrijk is in ons

Broeder M. D, te Borgloon, (België), zond ons per brief zijn abonnementsgeld over het afgelopen jaar en schrijft: “Er kunnen wel een distels op het veld groeien. Toch hebben zij niet de kracht om het goede graan te verstikken. Omdat Jezus Christus de Levende is en mét ons is. Hij is de Heer, de Overwinnaar van de wereld. En Hij werkt en overwint in ons door de Heilige Geest.

Ik dank de Heer dat “Levend Geloof” ‘werkt en leeft’. Gods zegen is in alle goede dingen. Wij ontvangen met blijdschap al Gods gaven en loven Hem daarom met blijd­schap in ons hart al de da­gen van ons leven.

In Jezus Christus zijn wij allen ‘ledematen’, broeders en zusters. Gods Koninkrijk is reeds in ons. Prijs de Heer!”

Leven zonder zorg

Zuster L. B. te Koksyde, (België), schrijft: “Uw blad van oktober was voor mij heel opbouwend. “Hoe wij zorgeloos kunnen leven” sprak mij aan. Het was voor wat ik nodig had op dat ogenblik”.

Geestelijk Israël

Zoals bekend spreekt “Le­vend Geloof” zich duidelijk uit voor het herstel van het geestelijke Israël: de Gemeente van Jezus Christus. Dat dit gewaardeerd wordt bleek ons uit een brief van broeder R. P. te Waasmun­ster, (België), die zich abonneerde op ons blad, nadat hij op de boekenbeurs te Antwerpen een “Levend Geloof” brochure had gekocht. Hij was blij eens een keer ‘een ander geluid uit een andere hoek’ te horen. (Op de onlangs gehouden boekenbeurs te Antwerpen was de volle evangelie ge­meente uit Antwerpen-Mort- sel, voorganger br. Rob Pol­derman, met een stand met volle evangelie lectuur aan­wezig).

Gedichten

Broeder J. 0) te Westervoort las in “Levend Geloof” een artikeltje over “Verwachting”, wat hem inspireerde tot het maken van een ge­dichtje. Ook zijn vrouw maakte een gedicht.

Tot onze spijt kunnen wij geen gedichten meer opnemen buiten de één of twee van onze vaste medewerkers, die wij maandelijks reeds publi­ceren. De laatste tijd wor­den wij namelijk over­stroomd met gedichten, waar­van de inhoud weliswaar vaak erg positief is, maar het is natuurlijk niet de bedoe­ling van “Levend Geloof” een ‘gedichtenblad te ma­ken. Daar komt bij dat lang niet alle lezers gedichten weten te waarderen.

Als 2000 jaar geleden…  

Broeder S. L. te Den Oever, schrijft o. a. : “Ik ben 26 jaar oud en kom uit een niet-christelijk gezin van 6 personen. . Ik ben 2 ½ jaar geleden via een toenmalige collega tot de Heer gekomen en ben toen na enkele maan­den in de Volle evangelie gemeente van broeder Jong­man in Den Helder terecht gekomen en er gedoopt door onderdompeling en vervuld met de Heilige Geest. Geko­men vanuit diepe duisternis heeft de Heer me van dag tot dag vernieuwd, wat uiteraard niet altijd pijn­loos verliep”. Deze broeder leest sinds vorig jaar “Le­vend Geloof” en “geniet er steeds meer van. Ik heb ge­merkt dat de boodschap die u verkondigt op dezelfde manier gebeurd als 2000 jaar geleden, namelijk door eenvoudige mensen, zoals Petrus en Johannes, en niet door allerlei hoog geschoolde theologen”.        

 

Hebben wij een levend geloof? door G. J. R. Doornink

“Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?

Want anders zijt gij verwer­pelijk. Ik hoop echter, dat gij zult inzien, dat wij niet verwerpelijk zijn” 2 Korinthe 12 vers 5 en 6 (2 Kor. 12:5-6).

Waar zijn we mee bezig?

Wanneer Paulus aan het ein­de van zijn tweede brief aan de Korinthiërs de gelovigen opwekt zichzelf op de proef te stellen en zichzelf te onderzoeken of zij wel ‘in het geloof’ zijn, geeft hij daarmee een niet voor misverstanden vatbaar advies, ook aan ons gelovi­gen van deze tijd.

We zijn vaak meer bezig met het geloof van de ander dan van onszelf. Als het in po­sitieve zin is, is dat natuur­lijk een goede zaak. Paulus zegt zelfs dat de ‘sterken’ in het geloof, de ‘zwakken’ behoren te ondersteunen.

Maar vaak is het bezig zijn met het geloof van de ander negatief. Als wij het vermeende ongeloof van de an­der bekritiseren is dat bo­vendien een bewijs dat ook ons eigen geloof nog niet optimaal functioneert. Im­mers iemand die een echt geloofsleven tot openbaring brengt, leeft in voortduren­de gemeenschap met Jezus Christus en zet zich vol liefde in voor de ander.

Vanuit de gemeenschap met Christus worden bovendien de geloofsoverwinningen be­haald. Paulus spreekt over het strijden van de goede strijd des geloofs. En dit strijden is een geestelijke zaak, Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12), zoals ook het geloof een geestelijke zaak is. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt dat het geloof de zekerheid is van de dingen die we hopen, en het bewijs van de dingen die we niet zien.

De Heilige Geest is nodig

Satan haat een waarachtig geloofsleven en hij zal alles in het werk stellen dit ge­loof aan te tasten. Wij be­horen daarom vervuld te zijn met de Heilige Geest, want een wezenlijk ‘bestand­deel’ van de Heilige Geest is geloof. Geloof is zowel gave als vrucht van de Hei­lige Geest.

Een levend en vruchtdra­gend geloof is onmogelijk zonder de inwoning van de Heilige Geest. Deze Geest behoort echter voortdurend te functioneren. Wie Gods Geest ‘bedroeft’ of ‘uitblust’ of wie niet groeit in de Geest, kan ook niet ver­wachten dat het geloof in hem op positieve wijze tot openbaring komt. Dan is het een dood geloof geworden.

Jacobus zegt: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26). Een kind van God dat niet vol is van de Heilige Geest heeft ook geen God welge­vallig geloofsleven. Zijn ge­loof is dood. Dan is het predicaat ‘gelovige’ een ka­rikatuur geworden en zijn we als een treinstel dat op een zijspoor is uit geran­geerd.

Meer dan ooit is het nodig in deze tijd een levend ge­loof te openbaren. Want om nog even op het woord van Paulus aan de gemeente te Korinthe terug te komen, is het goed er op te letten dat Paulus ook vermaant onszelf te onderzoeken of Jezus Christus in ons is, want anders zijn we verwerpelijk.

Wil Jezus in en door ons – leven zichtbaar worden – en dat is Gods wil – dan is dat alleen te realiseren als ons geloof een levend geloof is. Dat behoedt ons er ook voor dat we in verkeerd vaarwater terechtkomen en ons ‘verworpen’ voelen. In het geloof zijn, betekent in Christus zijn. En in Christus zijn is het hoge doel wat God op het oog heeft voor Zijn kinderen. Het gaat immers om het open­baar worden van de zonen Gods. Dat is het waar de zuchtende schepping op wacht om tot verlossing en bevrijding te komen.

 

Kerstgedachte (gedicht) door Judith Jacobs

O Zoon van God, aan ons geboren

In ’t diepe duister van een nacht,

Het was Uw komst op deze aarde

Die ’t mensdom heil en vrede bracht.

 

Zowel de herders als de wijzen

Gingen met grote blijdschap heen;

Zij konden over ’t licht niet zwijgen,

Hun boodschap klonk dóór alles heen.

 

De heilsbelofte aan een wereld

Verzonken in der zondeschuld,

werd door Uw liefde en genade

Volkomen aan de mens vervuld.

 

Dat is het Licht dat is gekomen

In een nacht zo heilig en zo stil:

Het Christuskind dat werd geboren,

En ons ook nu nog zeeg’nen wil.

 

Nieuw licht op de drie-eenheid door Wim te Dorsthorst

De Bijbel en de drie-eenheid

Tevergeefs zult u in de Bij­bel zoeken naar het woord ‘drie-eenheid’ want het staat er niet in. Toch is er veel en dierbaar geschreven en getheologiseerd over dit woord. Natuurlijk is het nooit de bedoeling van God geweest om alle mogelijke constructies te bedenken om aan te tonen dat God (“De Here is onze God; de Here is één” – Deuteronomium 6 vers 4 (Deut. 06:04) toch bestaat uit drie personen, ook al spreekt de Bijbel van ‘de Zoon en de Heilige Geest’.

Als Jezus komt om te open­baren wat van de grondleg­ging der wereld verborgen is gebleven, dan spreekt Hij wel over éénheid, maar nooit over de drie-eenheid, zoals wij dat in de kerken altijd hebben horen verkondigen, namelijk God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.

Het is meer een dierbare term dan dat het functio­neel zou zijn voor ons geloofsleven. Mogen wij er dan niet over nadenken? O ja, juist wel! Heel vaak moet ons denken ook ten aanzien van zulke woorden, waaraan een gedachte ten grondslag ligt, vernieuwd worden.

Als God zegt: “Want mijn gedachten zijd niet uw ge­dachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren” Jesaja 55 vers 8 (Jes. 55:08) dan bedoelt God niet: jij kleine nietige mens, jij stof­je aan de weegschaal, jij zondaar tot de dood, wat jij denkt is ten alle tijde ver­keerd of slecht! Het is juist Gods vurige verlangen dat wij wél gaan denken zo­als Hij denkt en dat ónze wegen gelijk worden aan zijn wegen. Wij kunnen dit met zekerheid stellen omdat Jezus Christus ons de Vader heeft doen kennen, Johannes 1 vers 18

(Joh. 01:18)

Jezus was niet God zelf, maar Hij was de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Hij was de Zoon des men­sen! God wil niet de grote onbekende, mysterieuze, en voor velen angstwekkende God blijven, maar Hij wil gekend worden door de mensen. Jezus heeft Hem ons bekend gemaakt. En dan zien wij: ‘Een enkel goede God!’ Niet voor niets zegt Jezus, als Hij spreekt over het bidden: “Uw Naam worde geheiligd” , dat wil zeggen dat de Naam van God met geen enkele duisternis verbonden kan worden. Ook al lezen we het soms letterlijk in het oude testament, dan nog zullen wij door de Heilige Geest leren verstaan hoe wij ‘de Naam’ zullen heili­gen.

Johannes schrijft in zijn eerste brief 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05): “En dit is de verkondiging, (dat is een proclamatie) die wij van Hem gehoord heb­ben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”.

God schiep een beeld van zichzelf

God denkt groot en goed over de mens die Hij maakte naar zijn beeld en zou wor­den naar zijn gelijkenis, zo­als Jezus Christus de eerste was  Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Als er staat: “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem” Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27) kunnen wij dus ook zeggen: “In het begin schiep God een beeld van zichzelf”. Zie ook Kolossen­zen 1 vers 15 (Kol. 01:15).

De mens is dus niet de wer­kelijkheid, maar God is de werkelijkheid. De mens is beelddrager! God bedoelde: in de mens zul je Mij zien. Dat beeld is aangetast, ver­minkt en verziekt door de duivel, maar het was in het begin zeer goed, Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31).

God schiep niet een verkeerd beeld van zichzelf!

Laten we dit goed beseffen. Wij moeten niet langer denken en uit­spreken : ‘wij zijn maar men­sen’. Nu is het de leugen van de duivel, dat hij de mens laat zeggen: ‘in die verziekte en beschadigde mens zie je God?’ Dit is een ontheiliging van Gods naam. Ook zien wij God niet in de bomen of de dieren of de bloemen. Jezus Christus heeft ons de Vader doen kennen. Hij alleen kan zeggen: Als je God wilt zien, kijk dan naar Mij! Alleen Hij kan zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader ge­zien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). En in Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30) zegt Je­zus: “Ik en de Vader zijn één”. Dus niet: “Ik ben de Vader”, maar de mens Jezus zegt: Ik en de Vader zijn één.

Nog te vaak wordt Jezus vereenzelvigd met God. Je­zus was God zegt men dan, terwijl de Bijbel leert dat Jezus mens was zoals ieder van ons mens is. Jezus is in alles aan ons gelijk ge­worden Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14), maar zonder te zondigen! De apostelen benadrukken dit ook altijd. Handelingen 10 vers 38 spreekt van ‘Jezus van Nazareth’. En Handelin­gen 5 vers 42 (Hand. 05:42) zegt: “. . . en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tem­pel en aan huis, en verkon­digden het evangelie dat de Christus ‘Jezus’ is”. Ook Paulus legt hier de nadruk op als hij aan Timotheüs schrijft dat God wil dat al­le mensen behouden worden en tot erkentenis der waar­heid komen. Hij zegt: “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen’? ‘de mens Christus Jezus’, ’We zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen” 1 Timoteüs 2 vers 6 (1 Tim. 02:06).

Hoe werd Jezus de eerste volmaakte mens?

Deze Jezus van Nazareth was de eerste volmaakte mens zoals God bedoelde in Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Hoe be­reikte Jezus dat? In de eerste plaats werd Jezus niet door een natuurlijke vader verwekt – niet gebo­ren uit vlees en bloed, Johannes 1 vers 13 (Joh. 01:13) – maar God zelf ver­wekte Hem bij Maria door Zijn woord tot leven te wek­ken door de kracht van de Heilige Geest.

Ten tweede: Jezus opende zichzelf voor de onderwij­zing van de Vader. “De Here Here heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hoor, zoals leerlingen doen. De Here Here heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet teruggedeinsd” Jesaja 50 vers 4 en 5 (Jes. 50:04-05).

Zo heeft Jezus het in ge­hoorzaamheid geleerd. En als Hij op dertigjarige leef­tijd naar Johannes de Doper gaat en alle gerechtigheid Gods vervult Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15) door zich te laten dopen en Hij daarna in gebed aan­spraak maakt op de Heilige Geest, opent de hemel zich en ontvangt Hij de Heilige Geest. En de Vader getuigt: “Gij zijt Mijn Zoon, de ge­liefde, in U heb Ik mijn welbehagen” Lucas 3 vers 21 en 22 (Luc. 03:21-22).

Hier zien wij een mens Gods, die in volkomen harmonie is met zichzelf – één naar geest, ziel en lichaam – één met God en één met de me­demens, zover dat van Hem afhing. Het volmaakte beeld en gelijkenis is dus een gees­telijk mens met een geest, ziel en lichaam, wat samen zijn mens-zijn vormt en een volkomen harmonieuze een­heid is.

Jezus kende de Vader. Niet zomaar oppervlakkig, maar Hij kende de Vader in zijn diepste wezen. Hij was er zo volkomen één mee geworden, dat Hij zelf heel simpel zegt: “Ik en de Vader zijn één. Het getuigenis dat de Vader van mij geeft, is waar!” Johannes 5 vers 32 (Joh. 05:32).

Hij is het begin van de nieu­we schepping. Als Jezus he­lemaal aan het einde van zijn bediening gekomen is, geeft Hij zijn twaalf – en na het avondmaal – zijn elf getrou­we discipelen nog een stuk onderwijs, wat niet meer be­stemd is voor de schare, voor de massa, maar alleen voor hen, die Hem tot het einde toe zullen volgen. Dit lezen wij in het evangelie van Johannes, de hoofd­stukken 14, 15 en 16. Hoofstuk 17 wordt dan, zeer terecht, het hogepriesterlij­ke gebed genoemd. Ook hierin vervult Jezus weer de schriften door zijn discipe­len, de eerstelingen van de nieuwe schepping, aan de Vader in de hemel op te dragen Deuteronomium 26 vers 10 (Deut. 26:10). Een geweldig gebed, waarvan het leidmotief is: ‘de één­heid’. Niet zomaar een één zijn met elkaar, het samen wel eens zijn, maar die hele bijzondere diepe éénheid, zoals die er is tussen Vader en Zoon door de Heilige Geest.

Wij horen er volledig bij!

In de verzen 20 tot 26 ver­kondigt Jezus al biddende dat wij niet buiten die drie- eenheid staan, maar juist met Hem die drie-eenheid vormen. Jezus bidt niet alleen voor de elven, maar over hun hoofden heen ook voor ons. Wij zijn immers ook eerstelingen van de nieuwe schepping én nadat wij tot geloof gekomen zijn, evenals Jezus, verwekt en wedergeboren uit onvergan­kelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God 1 Petrus 1 vers 23 en Jakobus 1 vers 18 (1 Petr. 01:23 en Jak. 01:18).

Gereinigd door het bloed van het Lam zijn wij door God, onze Vader, vol­maakt rechtvaardig ver­klaard Romeinen 8 vers 31 tot en met 34 (Rom. 08:31-34). Net zo rechtvaardig als Jezus Christus. In de waterdoop hebben wij hiervan getuigd en is onze oude mens begra­ven om nu in nieuwheid des levens te leven. Met Chris­tus gekruisigd en opge­staan! Dood geweest maar nu levend, evenals Jezus Christus, Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14).

Hierna hebben wij gebeden of zijn ons de handen opge­legd voor de doop in de Heilige Geest en de hemel heeft zich ook voor ons ge­opend en wij ontvingen de Heilige Geest evenals Jezus Christus. En in ons hart klinkt het getuigenis van de Vader door de Heilige Geest: Gij zijt Mijn Zoon en wij roepen door de Geest van het Zoonschap: “Abba, Va­der” Romeinen 8 vers 15 (Rom. 08:15).

En het is deze Heilige Geest, de leraar der ge­rechtigheid, de Geest der waarheid, die ons in alles onderwijst Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) evenals Jezus door de Vader onderwezen werd Jesaja 50 vers 4 en 5 (Jes. 50:04-05). Dit is onze vaste grond om in die éénheid te kunnen geloven, zoals Jezus dat al biddende uitspreekt: ” …opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons (één) zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 21 (Joh. 17:21).

Jezus spreekt hier over die hele specifieke éénheid die er is tussen Hem en de Va­der en Hij stelt ons daar niet buiten, maar Hij neemt ons juist volledig daarin op. “En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn” Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22). Hier spreekt Je­zus uit, dat die eenheid tot stand komt door de heer­lijkheid, die Hij ook ontvan­gen had en ons gegeven heeft, dat is de Heilige Geest en het kennen van de Vader (vers 3, 6, 8, 25 en 26).

Jezus bidt verder en Hij zegt in vers 23: “Ik in hen en Gij in Mij, dat zij vol­maakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”. Nog dieper probeert Jezus uit te drukken hoe overweldigend groot die eenheid is, door het woord ‘volmaakt’ in te voegen. Dat wil zeggen ge­heel volledig, er ontbreekt niets aan, zonder enige te­kortkoming. Als Jezus dit woord gebruikt, dan is voor Hem de volmaaktheid van God zijn maatstaf, Vandaar dat Jezus hier ook de een­heid in de liefde, de vol­maakte goddelijke liefde, ‘de agapè’ daar in betrekt: “dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”.

Opgenomen in de drie-eenheid

Als wij dan nog wel eens met het woord ‘drie-eenheid’ ge­confronteerd worden, dan mogen wij bedenken, dat wij daar helemaal in op genomen zijn. Niet een mysterieus theologisch gegeven, heel ver weg, ondoorgrondelijk, maar wonderbaar dichtbij en heel reëel. In de Zoon zijn wij. Het oude volk Israël noemde God al ‘Mijn Zoon’. God geeft aan Mozes de op­dracht, zeg tot Farao: “Zo zegt de Here: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene”, zie ook Hosea 11 vers 1 en Romeinen 9 vers 4 (Hosea 11:01; Rom. 09:04). God noemt het volk als geheel ‘Mijn zoon’.

Zo zijn wij als nieuwtestamentisch volk Gods, het geestelijk Israël, ook Gods Zoon. ‘De Zoon’, zomaar automatisch? Nee! Dit is voor allen die besneden zijn door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de be­snijdenis van Christus Kolossenzen 2 vers 11 (Kol. 02:11). Dit is voor allen die gedoopt zijn in de Heilige Geest en daardoor ‘in Hem’ zijn. Paulus zegt: “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die be­hoort Hem niet toe” Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09). Jezus Christus is het hoofd en wij zijn het lichaam. Dat is onafscheidelijk met elkaar verbonden. Waar het hoofd is, daar is ook het lichaam. Wij zijn daarom ook burgers van een rijk dat in de hemelen is Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20).

Jezus geeft zelf nog een heel duidelijke definitie, om alle misverstand te voorko­men , wie Hij bedoelt met die éénheid. Hij zegt in vers 24: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om Mijn heerlijkheid te aanschouwen”.

Wij zullen dus moeten zijn, waar Hij is. Door Hem te zien met eer en heerlijkheid ge­kroond , en niet een heerlijk­heid op aarde te zoeken. Door ons aan de waarheid te houden, zullen wij steeds meer groeien in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Die volmaakte eenheid van de Vader en de Zoon zal tot stand komen door de Heilige Geest. Wij hebben deel aan die éénheid: Vader – Zoon (Hij het hoofd – wij het lichaam) en de Heilige Geest. Wij staan er nipt buiten, maar ‘in Hem zijnde’ staan wij er middenin!

 

De inhoud van onze roeping door Jan W. Companjen

“Wetende (u weet het!) dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vade­ren overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onbe­rispelijk en vlekkeloos lam” 1 Petrus 1 vers 18 en 19 (1 Petr. 01:18-19).

Waartoe zijn wij uitverkoren?

Wij willen in dit artikel nog­maals aandacht besteden aan onze roeping als christenen die gekocht zijn met het kostbare bloed van Christus. 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) zegt dat wij met die roeping een uitverkoren volk zijn. Wij zijn uitverkoren om de heilsdaden Gods te verkon­digen. Daarvoor zijn wij ge­kocht en betaald en uit de duisternis getrokken tot zijn wonderbaar licht.

Uit getogen uit de slavernij van satan, wandelen wij nu, kunnen wij nu, wandelen in het licht van Jezus. In Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04) staat dat ook zo duidelijk: In Hem zijn wij uitverkoren tot deze roeping.

Het is daarom dan ook zo noodzakelijk dat wij in Hem zijn. In Hem zijn wij gezamenlijk (!) een uitverkoren geslacht en een nieuwe na­tie Gods. Het geestelijke Israël, dat uiteraard alleen dan maar kan functioneren indien dat volk geestelijk met Hem als Hoofd verbon­den is. Jezus zei daarvan in Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17): “Ik zal u een trooster geven die tot in eeuwigheid bij u zal zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen want zij ziet Hem niet en kent Hem niet”. Maar wij, die

Hem kennen en van Hem zijn, weten dat Hij in ons woont en bij ons blijft.

Een mens, man of vrouw, jood of heiden, jong of oud, blank of bruin, arm of rijk, die zo in het Rijk van Christus wordt ingelijfd, is een geheel veranderde nieu­we mens, met een nieuwe geest en een nieuwe roe­ping. Door bekering, weder­geboorte, doop in water en in de Heilige Geest, zijn we lid geworden van de Ge­meente, de geestelijke Tem­pel van God. Wij zijn van hoge komaf, van bovenaf geboren behoren wij tot het heilige Volk Gods.

Wij zijn de geestelijke tempel van God

In dit verband is het toch wel zeer opmerkelijk dat juist Petrus, die zich aan­vankelijk zeer tot de joden aangetrokken voelde, nu ten aanzien van het geeste­lijke Israël, dat wij zijn, wijst op de overeenstemming tussen Exodus 19 vers 6 en 1 Petrus 2 vers 9 (Ex. 19:06; 1 Petr. 02:09). Wij zijn het zaad van Abraham, de vader der gelovigen, en wij behoren tot die éne grote geestelijke familie van koningen en priesters. Pries­ters, niet geroepen om in een tempel offers te bren­gen , maar die vrij en onbe­smet voor Gods aangezicht mogen komen om Hem te dienen. Zo hebben wij dan, die in Christus zijn, de werkelijke hemelse roeping om een geestelijke Tempel Gods te zijn. Niet op papier, maar midden in het dage­lijkse leven, niet afgezon­derd, maar overal getui­gend dat Jezus de grote Bevrijder en Genezer is van alles wat ons momenteel aanhangt of omringt. Wij zijn bevrijd van de dwang tot zondigen maar ook (let op’) van de dwang tot vergelding.

Onderzoek uzelf of dit leven van onvervalste liefde ten opzichte van uw medemens in u functioneert. Krijgt Christus ook in dit opzicht reeds gestalte in u? Er zijn er nog zoveel die hunkeren naar macht, kracht en ge­weld, zoals wij dat zien in het oude testament. Deze gelovigen kunnen maar moeilijk van het oude, oog om oog, tand om tand, af­stappen. Zij zeggen en ge­loven dat zij die niet horen willen maar moeten voelen.

In 1 Petrus 3 vers 8 en 9 (1 Petr. 03:08-09) staat echter dat wij vrien­delijk en bescheiden moeten zijn. Geen kwaad met kwaad moeten vergelden en geen verwensing voor verwen­sing. Wens uw medemens het goede toe, dan zullen wij zelf het goede ontvangen. En dan vers 17 waar staat dat het beter is te lijden voor het goede dat men doet, dan bestraft te worden voor bedreven kwaad. Bij het goed doen zijn wij in de wil van Chris­tus, handelen en wandelen wij in de Geest van Chris­tus. Die handel en wandel wordt verwacht van ons als wij als zonen God ge­openbaard worden.

Dan is er een goede harmo­nie tussen Hem en ons, om­dat ook Christus in deze ons is voorgegaan. Hij, de onschuldige, leed en stierf voor de schuldige om ons bij God te brengen. Zo gaf Hij zich als mens van vlees en bloed in de dood. Maar, Hij werd tot leven gewekt in de kracht van de Geest Gods. Hij ging onder en stond op in nieuwheid. Wat geweldig dat een bewuste doop voer ons een zelfde teken is. Opgestaan tot dat nieuwe leven in de Geest met Christus, mag en zal er geen concurrentie meer zijn in het lichaam van Christus.

Het zuivere goud gaat tevoorschijn komen

Sta daarom, dierbare vrien­den en vriendinnen, niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat. Wat u overkomt is niets uitzonderlijks; het zuivere goud, de volmaakte gemeente moet openbaar worden. Wat niet thuis hoort in de ware Tem­pel Gods, zal worden gezui­verd en verbrand. Het kostbare leven Gods, zoals Christus dat geopenbaard heeft, zal tevoorschijn ko­men. De zonen Gods worden door barensweeën heen ge­boren.

Langs die weg worden wij rijp gemaakt, de oogsttijd nadert, om de wereld wer­kelijk te dienen. Dan zullen wij als de wolkkolom Gods voor het volk uittrekken en hun de weg Gods gaan openbaren. Zolang dit nog niet zo is, zijn wij in opleiding, en zullen wij in conflict leven met degenen die in de wereld leven. In­dien wij uit de wereld wa­ren, zouden denken als on­geestelijke mensen, dan zouden wij niet gehaat en afgewezen worden. Dan zou de wereld ons liefhebben, zoals de wereld het hare lief heeft. Waarom, zult u zich afvragen, werd Jezus en worden de zijnen afge­wezen? Was Jezus en zijn wij wereldvreemd of wereld- vijandig? Juist uit liefde voor de wereld gaf God zijn eerstgeboren Zoon en offer­de Jezus zich op aan hen die zich als zijn vijanden gedroegen. Jezus en de Va­der stemden aldus samen en maakten de weg open naar een nieuw leven, het Leven dat er is in Christus als Hij met Zijn Geest in ons woont.

Dat nieuwe leven, met een nieuwe, scheppende en her­stellende geest in je, kan de mens aannemen of af­wijzen. De wereld (gods­dienstig en niet- godsdiens­tig) wil dit grote geschenk, Jezus en God de Vader in ons, niet aannemen. Deze wereld reageert op dit aan­bod, afwijzend, zij heeft er geen behoefte aan, zakelijk of vijandig. Zij willen zich­zelf blijven en hun leven niet verliezen in een leven waar de Geest waait zoals Hij wil en je dus van je eigen zekerheid af bent. De toekomst zal ons echter le­ren dat zij Christus en zijn Lichaam, de Gemeente, zon­der reden gehaat hebben. Nog eenmaal zullen zij zien, duidelijk en klaar, wie zij doorstoken hebben. En dit zal geschieden opdat zij geen uitvlucht meer hebben voor hun zonden.

Het leven der mensen zal tot Zijn doel komen. Zij zijn de kroon der schepping en Zijn schepping blijft Zijn schepping en zie het was en het wordt goed, ja zeer goed. Daarom, om die reden verwachten wij het openbaar worden van de zonen Gods. Dan zal de wereld zien dat Hij een bramhartig God is. Een God die wil dat de mens behouden wordt en uitgroeit tot het niveau waartoe hij geschapen is.

Welk antwoord geeft u?

Het antwoord is aan u. Als u Hem leert kennen, Hij die de kern van ons leven is, zult u ervaren dat de Vader en Jezus en wij, één zijn. Eén van Geest voor de toe­komst van deze wereld. En dat zal uiteindelijk resulte­ren dat jood en heiden gaan geloven dat Christus en zijn Gemeente door de Vader gezonden is.

Om tot dit doel te komen hebben wij de vrucht en de gaven van de Heilige Geest nodig. Het spreekt vanzelf dat wij de geschenken niet tegen, maar ten bate van de ander moeten gebruiken. In­dien wij dit niet doen, ver­vullen wij onze priesterlijke taak niet goed en missen wij het doel van ons leven. De hele schepping moet onder één hoofd worden geplaatst Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10). Vanuit dit God­delijke plan, dat zich reeds aan het verwezenlijken is in de Gemeente, moeten wij le­ven en uit zien naar onze toekomst. Zijn toekomst is onze toekomst. Ga dit ont­dekken en wees blij, hoe groot en goed onze God is.

 

Gedachten over Melchizédek door P. J. Hagendoorn

Over de persoon van Melchizédek is al veel gedacht en geschreven. In de Algemene Bijbels Encyclopedie lezen we o. a. dat zijn naam bete­kent ‘koning der gerechtig­heid’. Genesis 14 vers 18 vermeldt dat hij priesterkoning van Salem was. Toen Abraham terugkeerde van zijn slag tegen Kedorlaomar bracht hij tienden van zijn buit aan Melchizédek, die hem zegende en hem brood en wijn deed nuttigen Genesis 14 vers 17 tot en met 20 (Gen. 14:17-20). Melchizédek werd het type van de ideale priester-koning; Christus werd later hogepriester ‘naar de ordening van Melchizédek’ genoemd Hebreeën 5, 6 en 10; zie ook Psalm 110 vers 4). In het nu volgende artikel krijgen we enkele gedachten aangereikt, die zeker het overdenken waard zijn.

– red.

Het verbad tussen Genesis 14 en 15

In Genesis komen maar drie verzen over Melchizédek voor. Het zijn teksten die in feite niet direct in het verhaal passen. Toch is het belangrijk wat de Bijbel ons hierover (en daardoor) wil zeggen.

Om Genesis 14 goed te be­grijpen is het van belang het verband te zien met Genesis 15, waar God een verbond aangaat met Abra­ham. In Genesis 14 kunnen we zien wat voor man Abra­ham in feite was. Hij wees daar al aardse schatten af en getuigde – sprak zijn vertrouwen uit – dat God hem in alles zou zegenen. Aangezien God Geest is, zal God ons ook geestelijke dingen willen schenken.

Maar voordat wij deel kun­nen hebben aan deze geeste­lijke gaven, gaat er nog heel wat aan vooraf. Door het bloed van Jezus Chris­tus – onze Hogepriester – zijn wij gerechtvaardigd, en als teken daarvan kennen wij het avondmaal. Het is juist de vermelding van het brood en de wijn, die ons het verband tussen Genesis 14 en Genesis 15 laat zien.

Het is dat verbond dat ons duidelijk maakt dat er verge­ving van zonden nodig is om tot God te naderen. Ook Abraham had een losser no­dig, in de vorm van iemand die hem zou rechtvaardigen. Jezus was er nog niet, dus moest iemand anders deze taak op zich nemen. En die iemand was de koning van Salem en een priester van God.

Een koning is iemand die aan het hoofd staat van een volk, als leider, als rechter en als dienaar. Een priester is iemand die zich ten dienste heeft gesteld van God. Met andere woorden Melchizédek was iemand die als koning zijn volk diende en als priester God.

Volgens 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) is ons einddoel hetzelfde: “Gij echter zijt een uitverko­ren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”. Hier zien we iets van Gods plan voor de dag komen. Via Melchizédek en Jezus (als enkeling) gaat het heil over naar een volk om tenslotte door dat volk – als de zonen Gods – dit heil door te geven aan de gehele wereld. En hoe zullen zij – deze zonen Gods – dit doen? Als koningen tot in alle eeuwig­heden Openbaring 22 vers 1 tot en met 6 (Openb. 22:01-06). Hier zien wij dat Genesis en Openbaring volkomen bij elkaar aansluiten.

Melchizédek – Wie was hij?

Nu Melchizédek zelf. In He­breeën 7 vers 2 (Heb. 07:02) lezen wij: “. . . aan wie ook Abraham een tiende van alles gege­ven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging van zijn naam – koning der ge­rechtigheid – vervolgens ook – koning van Salem -, dat is koning deze vredes. Zonder vader, zonder moe­der, zonder geslachtsre­gister, zonder begin van dagen of einde des levens, en aan de zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos”.

Als men deze tekst goed tot zich laat doordringen, kan men eigenlijk deze Melchizédek nergens onder­brengen. Het was zeer zeker geen mens (geen vader, geen moeder, geen geslachtsregister). Een gees­telijk wezen? Ook moeilijk. Zelfs Jezus getuigde van zijn vader en wij kunnen zelfs twee geslachtsregisters van Jezus vinden. De Bijbel zegt dat God de Schepper van alles is, dus ook van Melchizédek. Maar Melchizédek was zonder begin van dagen of einde des levens. Met andere woorden Melchizédek is iemand die er al­tijd is geweest, en is en zijn zal. Het was niet iemand als God zelf, want Melchizédek was priester van God. Hij was ook niet Jezus, want hij is gelijkge­steld aan de Zoon. Melchizédek kan derhalve alleen maar iets uitbeelden wat on­losmakelijk met God en met de schepping verbonden is. En dat is de rechtvaardige mens die aan Gods verwach­tingen voldoet. Deze recht­vaardige behoeft daarom nog niet volmaakt te zijn.

Hij moet voldoen aan de ver­wachtingen van God, geba­seerd op de talenten die hij heeft. Hebreeën 5 vers 1 tot 5 (Heb. 05:01-05) geeft ook aan dat een mens hogepriester kan zijn ondanks zijn zwakheid, maar deze mens dient wel gehoorzaam te zijn aan Gods woord. God zoekt immers aanbidders in Geest en Waarheid.

Terug naar de naamuitlegging. Melchizédek was koning der gerechtigheid. Wat is gerechtigheid? De Bijbel staat vol van dit soort be­grippen , zoals rechtvaardig en gerechtvaardigd. Al deze woorden hebben in het Hebreeuws dezelfde woordstam namelijk TSDQ, hetgeen ook vertaald kan worden met ‘beantwoorden aan’, oftewel ‘voldoen aan de verwachtin­gen’.

Melchizédek was dus iemand die koning was over een volk van mensen die aan de verwachtingen van God vol­deden. Vandaar ook dat Je­zus een priester was naar de ordening (dus volgens de wijze van) Melchizédek Hebreeen 5 vers 6 (Heb. 05:06). David was ook zo iemand Psalm 110 vers 6 (Ps. 110:006), ondanks al zijn tekortkomin­gen. Ook Abraham was zo iemand die in het Salem van Melchizédek thuis hoorde. Als Melchizédek hem dan brood en wijn aanbiedt, en dus een verbond met hem aangaat, dan behoort Abra­ham tot het volk der recht­vaardigen en wordt waardig bevonden om voor God te verschijnen.

Als tweede vermelding staat er dat Melchizédek koning van Salem was. Als de Bij­bel een toelichting geeft, is het meestal veel meer dan alleen maar een kennis­geving. Zo ook hier.

Nu is Salem, volgens prak­tisch alle bijbeluitleggers, dezelfde stad die heden ten dage door ons Jeruzalem wordt genoemd. Toch is dit maar een halve waarheid. Het is wel Jeruzalem, maar niet het aardse maar het he­melse Jeruzalem, zoals we verder zullen trachten aan te tonen.

Salem is beeld van het hemelse Jeruzalem

De Bijbel geeft zelf al aan: koning van Salem, dat is ko­ning des vredes. Deze vrede vinden we nog steeds terug in het al oude joodse woord ‘Shalom’. Zowel Salem als Shalom hebben dezelfde woordstam. Wie het huidige Jeruzalem bezoekt zal een bruisende, levende stad vinden. De vele toeristen doen de rust en de vrede wel teniet, maar desalniette­min is het interessant om te zien wat zich afspeelt. Als men dat op zich laat inwer­ken zal men over een zeer groot voorstellingsvermogen moeten beschikken om in de­ze wereldstad, met al de problematiek van dien, een plaats van hemelse rust en vrede te moeten zien.

Neen, het Salem van Melchizédek is de voorloper van ‘jeroesj-sjalem’, het hemelse Jeruzalem. Psalm 122 vers 4 (Ps. 122:004) heeft het ook over Jeruzalem als plaats der vrede. En als de Bijbel over vrede spreekt, wordt er geen aardse vrede mee bedoeld, dus het niet hebben van oorlog, maar de innerlijke vrede.

De Bijbelse vrede is drie­voudig. Vrede tussen God en de mens; vrede van de mens met zichzelf en als derde vrede met de mede­mens. Bij God is vrede ge­lijk aan rust, aan harmonie, aan evenwicht. Bij God gaat het om een mens die zichzelf durft te zijn, niet ge­spleten en oprecht in woord en daad.

Ook het woord ‘shalom’ geeft veel meer aan, dan door een enkele vertaling uit te druk­ken is. Shalom duidt ook op volledigheid, op complete­ring en in zekere zin op­nieuw ‘een voldoen aan’. Dit soort mensen woonde in Sa­lem.

En wat blijkt nu? Salem wordt Jeroesjalem. En in het Hebreeuws betekent ‘jeroesj’ ondermeer ‘erfenis’. Wat is een erfenis? Een na­latenschap. Dus Jeroesjalem is onze belofte, onze nala­tenschap , de stad waar ook wij in mogen wonen. Abraham heeft dit ingezien en de Hebreërschrijver ook, als hij schrijft: “Want hij (Abraham) verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper , en bouwmeester is” Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10).

Wij mogen delen in de erfenis

Er wordt nog iets anders duidelijk. Als God in Gene­sis 15 het verbond met Abraham aangaat, krijgt Abraham de persoonlijke belofte: “. . . maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan” Genesis 15 vers 15 (Gen. 15:15). (Volgens de transcriptievertaling: voorgeslacht); “Gij zult in hoge ouderdom begraven worden”.

Als men het natuurlijk wenst te verstaan is het iets fijns om te weten dat men rustig sterven zal, maar er blijkt geen enkele vertroosting uit of verwijzing naar een ander leven in de hemel. Abraham krijgt ook geen aardse belof­te dat hij bijvoorbeeld rijk zal worden of iets dergelijks. Neen, niets van dat alles, alleen maar dat hij in vrede zal sterven. Het is natuur­lijk mooi meegenomen, maar – menselijkerwijs gesproken – toch niet iets wat je van God verwachten mag, als Deze een verbond met je gaat sluiten.

Als we bereid zijn boven­staande gedachten gang over te nemen, wordt het perspectief wat deze belofte bood, wel geheel anders. Dan kreeg Abraham de toe­zegging dat hij inwoner zou worden van het hemelse Je­ruzalem, om als burger van die stad eveneens het ko­ninklijk priesterschap te ontvangen.

En wat meer is, de Bijbel leert ons dat ook wij ons mogen rekenen tot het zaad van Abraham, en om een variant te gebruiken, als wij van het zaad/nageslacht van Abraham zijn, mogen wij ook delen in zijn erfenis en hebben wij eveneens de mogelijkheid om inwoner van Salem te worden.

 

Volle evangelie vakantie reizen

Zuster Lous Bruyntjes te Amersfoort schrijft ons:

Er worden al jarenlang groepsreizen georganiseerd voor echtparen, alleenstaanden, ouderen en jongeren. Dit, om­dat wij ervaren heb en dat deze vorm van vakantie houden aan de verlangens van velen voldoet.

Zo is er ook in 1984 weer een mogelijkheid om met zo’n reis mee te gaan, n. l. van 20 juni tot 4 juli. Wel wat vroeg zult u zeggen, maar dan is het nog heerlijk rustig én bovendien voordeliger ook!

Deze 2-weekse vakantie is ‘vol pension’ (inclusief de reis v. v. ) vanaf ƒ 655,- ƒ 690,- en ƒ 725,- per persoon, naar gelang welke kamer u kiest. De reis is per trein gepland.

Het reisdoel is het “Christliches Erholungsheim” Westerwald te REHE, Ober Westerwald. Dit ligt ongeveer 60 km ten oosten van Koblenz in Duitsland. Dit, omdat dit huis, de sfeer, het prachtige natuurgebied, het eten, een eigen zaal met piano, minigolf en niet te vergeten het heerlijk verwarmde zwembad zéér goed bekend staan.

In overleg met de redacteur van “Levend Geloof” willen wij graag bekendheid geven aan deze vorm van vakantie houden, zodat diegene die dit altijd al zo graag gewild heeft, nu daarvoor de gelegenheid krijgt.

Voor aanmelding gelden wel enkele voorwaarden:

U staat positief ten opzichte van de boodschap van het Koninkrijk der hemelen.

Roken in het huis, op de kamers en in de groep kan niet worden toegestaan. Daarbuiten bent u uiteraard vrij hierin te doen wat u wilt.

De opgaven moeten wel vóór 1 februari 1984 binnen zijn want het aantal deelnemers is beperkt, dus u moet er vlug bij zijn. De aanmeldingen worden op volgorde van binnen­komst ingeschreven.        

Deze vakantiereis is weer onder leiding van de zusters Lous Bruyntjes uit Amersfoort en Zsuzsika Roose uit Groningen.

Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot:

Zr. Zs. Roose-Santa, Groningen.

Wij ontvingen ook een brief over ‘volle evangelie vakan­tie reizen’ van broeder Ton Backers uit Waddinxveen.

Ook aan deze reizen willen we gaarne bekendheid geven: Het betreft de volgende data:

+ Van 2 tot 11 maart 1984, naar Maria-Alm in Oostenrijk, voor wandelaars, langlaufers en skiërs. Reis met eigen bus, die ter plaatse blijft voor uitstapjes.

Hotel met half pension.

Inlichtingen: Mary Polderman.

+ Van 30 juni tot en met 13 juli 1984 naar Lech in Oosten­rijk (u weet wel, die plaats waar de koninklijke familie wintersport bedrijft).

+ Van 14 juli tot en met 27 juli naar hotel ‘Rehblick’ in Nordenau, Sauerland, Duitsland.

+ Van 28 juli tot en met 10 augustus weer naar Lech, Oostenrijk, hotel ‘Roggal’.

Drie veertiendaagse reizen met eigen autobus, die ook be­schikbaar blijft voor uitstapjes.

De reizen naar Oostenrijk zijn met een overnachting in Duitsland tijdens de heen- en terugreis. Hotels half pension.

Inlichtingen: C. Hogewind.

Attentie

Bij de PTT zijn twee antwoordkaarten met adressen van nieuwe abonnees zoekgeraakt. Ook ontvin­gen wij een bestelling van 10 exemplaren van de brochure over Ruth, zonder adres (poststempel Den Haag). Indien de betreffende personen dit lezen graag opnieuw opgave.

 

U kunt ons helpen

U kunt ons helpen bij de uitvoering van onze taak: de compromisloze verkondiging van het volle evangelie. . . .

-door voor onze arbeid te bidden! Jacobus zegt: “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

-door het nemen van een extra abonnement, zodat u één nummer hebt om ‘mee te werken’ en even­tueel één nummer zelf kunt bewaren.

-door – zo mogelijk regelmatig – een extra bijdrage voor onze geloofsarbeid over te maken. Paulus zegt: “Cod heeft de blijmoedige gever lief”.

-door het winnen van nieuwe abonnees. In een per­soonlijk gesprek met anderen spreken over ons blad is de beste methode om nieuwe lezers te winnen.

-door de afname van brochures, om zelf te lezen en te bestuderen of om te geven of te verkopen aan anderen.

-door het opgeven van geschenkabonnementen. Velen hebben reeds ontdekt dat het geven van een geschenkabonnement op effectieve wijze anderen in contact brengt met het volle evangelie.

-door te bedenken dat het niet gaat om “Levend Geloof” als zodanig. Wij zijn geen doel, maar mid­del, één van de vele, die de Heer gebruiken wil om Zijn Koninkrijk te openbaren. Het gaat erom dat we ons gezamenlijk bewust zijn dat we staan in dienst van de Meester!

1983.11 nr. 242

Levend geloof 1983.11 nr. 242

Het geheim van blijvend geluk. Door Gert Jan Doornink

Ieder mens heeft het verlangen in zich om geluk­kig te leven. Geluk is een kostbaar goed en het streven van de mens is er bewust en onbewust op gericht zoveel mogelijk ‘geluk’ te verwerven. De harde realiteit van het leven veroorzaakt echter dat maar weinig mensen een bestendig geluk bele­ven. Bovendien is dit altijd van voorbijgaande aard, omdat, zoals de apostel Jacobus het reeds formuleerde, wij een damp zijn, die voor korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt Jakobus 4 vers 14 (Jak. 04:14). Het is duidelijk dat Jacobus hier het tijdelijke leven in een vergankelijk Lichaam op het oog heeft, want Jacobus had ook het ‘andere leven’ leren kennen: het nieuwe leven in Christus. En juist dit nieuwe leven maakt de mens echt geluk­kig. Geen surrogaat-geluk, zoals de mens zonder geloof in Christus dat kent, maar het blijvende geluk.

Een lied zegt:

“Zoek je naar waar geluk, stra­lend geluk?

Laat Jezus dan toe in je hart!”

Velen hebben zo het echte geluk leren kenen door geloof in Jezus Christus, de Zoon van de levende God.

Toch hebben velen moeite dit werkelijke geluk vast te houden, ondanks het feit dat zij weten een kind van God te zijn. Het geheim van de ‘blijvende geluk beleving’ schuilt echter niet alleen in het aanvaarden van Jezus, maar ook in het volgen van Hem!

En wat houdt dat volgen in? In de eerste plaats dat wij geestelijk behoren te groeien, zodat we van baby’s in het geloof, stabiele, volwassen christenen worden: zonen Gods, die ons bewust zijn dat de volheid van Christus in ons is en dat door ons leven tot openbaring brengen.

Wie geen geestelijke groei kent, wie niet bereid is verkeerde leringen en gebondenheden af te leg­gen of zich daarvan te laten bevrijden, wie niet met Christus zijn plaats inneemt in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te over­winnen, zal al spoedig geen werkelijk geluksleven meer ervaren. Dan kan men het gaan zoeken in al­lerlei emotionele gelukservaringen, al of niet godsdienstig getint, maar die zijn van voorbij­gaande aard en men moet telkens op zoek naar nieuwe impulsen.

Het echte geluk komt van binnenuit, uit een hart dat dagelijks gevoed wordt door Gods Woord onder de leiding van de Heilige Geest. Als ons geeste­lijk huis ‘gereinigd en op orde’ is en vervuld is met Gods Geest dan is het Koninkrijk Gods IN ons en kan het door ons heen functioneren. Dat moeten we ons veel meer bewust zijn. Jezus zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, (dus niet op een andere wijze), stromen van levend water zul­len uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Het is onze taak ‘geluksverspreiders’ te zijn van het Koninkrijk Gods in deze eindtijd. Hoe meer wij één zijn geworden met Jezus en met de boodschap die Hij en de apostelen brachten, hoe meer wij ook het werkelijke geluk gaan uit­stralen, zodat wij een aanstekelijk voorbeeld zijn voor anderen om ook dit werkelijke geluk te leren kennen èn te beleven”!

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Nieuwe abonnementsprijs –

In ons vorig nummer schreven we dat de abonnementsprijs van ons blad bij lange na niet toereikend is om alle kosten te dekken. Het heeft ons doen besluiten om het abonnementsgeld met ƒ 5,— te verhogen tot ƒ 20,– Wij geloven dat onze lezers en lezeres­sen begrip zullen hebben voor het feit dat wij graag ook wat de financiën betreft op gezonde wijze willen functioneren. Overigens is deze abonnementsprijsverhoging op vrijwillige basis, dat wil zeggen niemand behoeft zich bezwaard te voelen minder te betalen, als hij door financië­le omstandigheden niet in staat is de volle abonnementsprijs te betalen. Men blijft dan toch het blad gewoon ontvangen. Ook is er de mogelijkheid om in plaats van ƒ 20,— per jaar, ƒ 10,– per half jaar te betalen. Uiteraard wordt ook de prijs van losse nummers aangepast. Voor 1984 gelden nu de volgende prijzen: Abonnementen en geschenkabonnementen: Nederland: ƒ 20,— per jaar. België: ƒ 20,— per jaar (of 400 frs.). Overige landen: ƒ 30,– per jaar. Losse nummers: ƒ 2,—; Bij afname van 10 exem­plaren en meer ƒ 1,25 (excl. porto).

“De volledige mens” –

Wat is het verband en hoe is de verhouding tussen geest, ziel en lichaam in het plan van God met ons leven? Een duidelijk antwoord vindt u in het boekje “De volledige mens” van Nico Goverts. Dit boekje was enige tijd uitverkocht, maar is thans weer volop ver­krijgbaar. Dat geldt ook voor alle andere bro­chures, waarbij wij speciaal uw aandacht vragen voor het gedichtenbundeltje “Vreugdewijn” van Tea Keuper-Dijk. Over de verschijning van de brochures over Job, volgen nadere mededelingen in “Levend Geloof” van volgende maand.

 

Het evangelie van Paulus door Wim te Dorsthorst

Welk evangelie bracht Paulus?

Als Paulus had kunnen ver­moeden dat de uitspraak ‘mijn evangelie’ mede aanleiding zou zijn om te ver­onderstellen dat zijn evan­gelie anders zou zijn dan het evangelie van Jezus Christus, dan had hij dit waarschijnlijk wel achterwe­ge gelaten. Op drie plaat­sen gebruikt Paulus deze uitdrukking, namelijk in Romeinen 2 vers 16 en Romeinen 16 vers 25 en 2 Timoteüs 2 vers 8 (Rom. 02:16; Rom. 16:25 en in 2 Tim. 02:08.

Maar omdat Paulus zegt ’mijn evangelie’, en omdat hij in Efeze 3 vers 5 (Ef. 03:05) zegt: “ik verkondig het ge­heimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere ge­slachten niet bekend is ge­worden aan de kinderen der mensen”, kunnen wij toch niet veronderstellen of aannemen dat zijn evangelie afwijkend is van het evan­gelie van Jezus Christus of het eeuwige evangelie van God. Petrus zegt dat Pau­lus schrijft, naar de hem gegeven wijsheid, in zijn brieven en daarin is een en ander moeilijk te verstaan 2 Petrus 3 vers 15 en 16 (2 Petr. 03:15-16).

De sleutel voor het verstaan van het evangelie van Pau­lus is het inzicht dat er maar één evangelie is, dat er maar één heilsplan van God is, wat steeds verder geopenbaard gaat worden, en wat we verstaan door de Heilige Geest. En de kern, het middelpunt van het evangelie van God is: Jezus Christus. Dat is waar de wet en de profeten van ge­schreven hebben. Het hele oude testament is een heenwijzing naar Jezus Christus.

Daarom heeft God steeds weer vele malen en op veler­lei wijze gesproken in de profeten Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01).

Als Jezus zijn eerste volge­lingen roept dan zegt Hij: “Volg Mij”, en dan zegt Filippus tot Nathanaël: “Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet ge­schreven heeft en de profe­ten, Jezus, de zoon van Jo­zef, uit Nazareth”. Er is maar één evangelie en dat is wat het boek Openbaring noemt in hoofdstuk 14 vers 6 (Openb. 14:06) ’een eeuwig evangelie’. Dat wil zeggen: onverander­lijk en één in zichzelf, zoals ook God dat is.

Als Jezus zijn bediening be­gint dan zegt Hij: “De tijd is vervuld (de oudtestamentische tijd met zijn wetten, inzettingen en bepalingen) en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Dat is het evangelie van de genade voor alle mensen door het geloof. Dat is het evangelie van God!

Paulus was een geroepen apostel

Paulus schrijft in de aanhef van de brief aan de Romei­nen: “Paulus, een dienst­knecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afge­zonderd tot verkondiging van het evangelie van God, dat Hij tevoren door zijn profeten beloofd had in de heilige schriften”. Paulus stelt hier dus overduidelijk dat ‘zijn evangelie’ het evan­gelie van God is, waar het oude testament van spreekt. Daartoe is hij door Jezus Christus geroepen en afge­zonderd.

“De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven” Johannes 3 vers 35 (Joh. 03:35). Het is daarom niet God, maar Jezus Christus die Pau­lus geroepen heeft. In Han­delingen 9 vers 5 (Hand. 09:05) staat: “Saul, Saul, waarom ver­volgt gij Mij? En hij zeide: Wie zijt gij, Here? En Hij zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt”.

In vers 15 lezen we dan de specifieke roeping van Pau­lus. Jezus zegt tot Ananias: “Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heide­nen en koningen en de kin­deren Israëls”.

Evenals de andere aposte­len weet Paulus zich geroe­pen door de Heer zelf. Dit is op zo’n grootse en over­tuigende wijze geschied – zelfs nog met getuigen erbij Handelingen 9 vers 3 tot en met 19 (Hand. 09:03-19) – dat hij on­wrikbaar staat in zijn roe­ping. In de aanhef van zijn brieven noemt Paulus zich dan ook ’een dienstknecht’ of ’een geroepen apostel van Jezus Christus’. Aan Timótheüs schrijft hij in zijn eerste brief: “Het evangelie» der heerlijkheid van de za­lige God, dat mij is toever­trouwd”. Dat is dus een evangelie voor alle mensen. Voor joden en heide­nen. “In Jezus Christus is de genade van God ver­schenen voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11). Dat is Paulus toevertrouwd en dat ver­kondigt hij.

Paulus werd geroepen door Jezus Christus voor heide­nen en joden. Bij die roeping zijn nog twee punten van belang, die ik toch even wil noemen. In Hande­lingen 26 lezen we hoe Pau­lus. staande voor koning Agrippa (om mijn naam te brengen voor koningen… Handelingen 9 vers 15 (Hand. 09:15), weer spreekt over zijn roeping. In vers 17 staat wat de Heer Jezus on­der andere zei bij zijn roe­ping, namelijk: “u verkie­zende uit dit volk en de heidenen”.

Paulus is Jood en Romein

Paulus vertegenwoordigt eigenlijk twee volken. Hij is een jood: “Besneden ten achtsten dage, uit het volk Israël, van de stam Benja­min” Filippenzen 3 vers 5 (Filip. 03:05). Maar hij is ook een Romein en hij zegt: “Ik bezit dit Romeinse burgerrecht door geboorte” Handelingen 22 vers 28 (Hand. 22:28).

Sprak Paulus tot de Joden dan kon hij zich beroepen op zijn afkomst, maar dit gold dus evenzeer als hij sprak tot de heidenen. In vers 22 en 23 van Handelingen 26 lezen wij hoe Paulus door de Joden gehaat werd juist om het specifieke van zijn roeping.

Hij zegt tot koning Agrippa: “Hierom hebben de joden mij in de tempel gegrepen en getracht mij om te brengen. Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeg­gen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, name­lijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen”. Dus weer: het evangelie van Paulus is het evangelie van Jezus Christus, is het eeuwige evange­lie van God voor joden en heidenen.

Paulus roept op ‘in Hem’ te zijn

Het tweede wat opvalt bij de roeping van Paulus, en wat van belang is voor een goed verstaan van zijn boodschap, is wat Jezus zelf gebiedt aan Paulus in Handelingen 13 vers 47 (Hand. 13:47): “Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde”. Paulus zegt: zo heeft de Here ons geboden’ En wat de Here dan gebiedt is een uitspraak uit Jesaja 42 vers 6 (Jes. 42:06), waar staat: “Ik, de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën”.

Deze profetie in Jesaja 42 vers 1 tot en met 7 (Jes. 42:01-07) spreekt heel duidelijk van Jezus Chris­tus, als de knecht des He­ren. In Matteüs 12 vers 15 tot en met 21 (Matt. 12:15-21) staat dan ook duide­lijk, dat deze profetie in Hem vervuld werd. Hieruit blijkt een geweldig ding, namelijk dat de profetieën niet alleen vervuld werden in Jezus Christus als één­ling. De knecht des Heren is dus niet alleen Jezus Christus, maar ook het volk dat ’in Hem’ is! Aan ‘die knecht’ zijn de profetieën gedeeltelijk al vervuld en worden nog verder vervuld. Dat is het volk waarvan Paulus zegt in Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16): “Want besne­den zijn of niet besneden zijn, betekent niets, maar of men een nieuwe schep­ping is…” Dat is het Israël Gods.

Dat wil zeggen dat Jezus Christus nu Hij verhoogd is, werkt door mensen die Hij roept en die Hij toerust door de Heilige Geest. Mensen die ‘in Hem’ willen zijn en blij­ven. Dit klinkt dan ook door de hele boodschap van Pau­lus heen: In Hem zijn. Paulus begint de brief aan de Efeziërs met dit gegeven. Gezegend zijn met allerlei geestelijke zegen in de he­melse gewesten ’in Christus’ of ’in de geliefde’. Zes maal gebruikt Paulus dan nog in Efeziërs 1 ’in Hem’. Dat staat Paulus zo duidelijk voor ogen, dat wij ’in Hem’ zijnde de gemeente zijn, de Christus zijn, de knecht des Heren zijn, het Israël Gods zijn, naar het eeuwige voornemen van God, dat Hij in Efeziërs 3 vers 14 (Ef. 03:14) zegt: “Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader”. Dat is het grootse wat Paulus ziét in het evangelie Gods. De lief­de die uitgaat naar alle mensen Efeze 2 vers 4 tot en met 10 (Ef. 02:04-10). In de hoofdstukken 2 en 3 lezen wij waarom Paulus tot deze aanbidding komt.

Paulus komt tot een defini­ëring van zijn bediening. Door Jezus Christus geroepen als een licht voor het (joodse) volk en voor de natiën (allen buiten het joodse volk: de heidenen). En dat licht is niet Paulus’ maar het evangelie wat hij verkondigt. Een ander licht zal er nooit meer gaan schij­nen Efeze 3 vers 6 en 7 (Ef. 03:06-07). Op ge­noemde plaatsen waar Paulus zegt ‘mijn evangelie’ staat het ook in deze context.

Wat is het geheimenis van Christus?

Paulus spreekt in Efeziërs 3 vers 5 (Ef. 03:05) over ’het geheime­nis van Christus’ waar hij inzicht in heeft gekregen. Hoe heeft hij dat inzicht ge­kregen? In vers 3 zegt hij: “mij is door openbaring het geheimenis bekend gemaakt”. Wat houdt dat geheimenis in? Hij zegt in Efeziërs 2 vers 11 tot 13 (Ef. 02:11-13): “Heidenen, bedenk dat je vroeger onbesnedenen genoemd werd door de ‘zogenaamde besnij­denis’ (de joden dus). In die tijd was je niets, je was zonder Christus, uitgesloten van het burgerrecht Israëls, je had geen deel aan de verbonden die God met Israël gesloten had en aan de belofte, die daarmee sa­menhing. Maar nu is alles veranderd door het bloed van Christus”. Nu is het nieuwe verbond gesloten waar Jeremia 31 vers 31 tot 34 (Jer. 31:31-34) van spreekt, waar Jezus in Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21) op doelt en waarvan Jezus zegt bij het laatste avondmaal: “Dit is het verbond in mijn bloed” / Het ’te dien tijde’ van vers 12 is dus voorbij!

Er was een verschrikkelijke scheiding gekomen tussen de joden en de heidenen. Dat was nooit Gods bedoeling ge­weest . God had bedoeld dat Israël tot zegen zou zijn voor de volken en tot een licht voor de natiën. “Gij zult tot een zegen zijn en met u zullen alles geslachten der aardbodem gezegend worden” (Gen. 12:03-04).

“Hij (Jezus Christus) is on­ze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussen­muur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebro­ken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der gebo­den, in inzettingen bestaan­de, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee, tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft”(Ef. 02:14-16). Die scheidsmuur is afgebro­ken; joden en heidenen zijn tot één lichaam verbonden en weer met God verzoend. Jezus Christus heeft de vij­andschap gedood door zijn leven te geven aan het kruis. Niemand mag dus die scheidsmuur weer oprichten of de vijandschap weer tot leven wekken, door wat God één heeft gemaakt, weer te scheiden of door te stellen: God heeft Israël en Hij heeft de gemeente. Wat God verbonden heeft, zal de mens niet (weer) scheiden! Paulus zegt dat hiermee de profetie van Jesaja is vervuld, die zegt: “En bij zijn komst heeft Hij (Jezus) vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem heb­ben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader” Efeze 2 vers (Ef. 02:17-18).

Dit is dus het geheimenis van Christus waar Paulus van schrijft in Efeziërs 3 vers 4 tot 7 (Ef. 03:04-07): “Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn in­zicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet be­kend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest ge­openbaard is aan de heili­gen, zijn apostelen en pro­feten: (dit geheimenis), dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en me­degenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods”.

Het is nu, zegt Paulus, door de Geest geopenbaard aan de heiligen, zijn aposte­len en profeten.

De taak van de gemeente

Paulus gaat dan nog verder over het geheimenis, hoe God die twee – jood en hei­den – tot één gemaakt heeft en hoe dat “van eeu­wen her verborgen is geble­ven in God, de Schepper van alle dingen” Efeze 3 vers 9 (Ef. 03:09).

Het was dus in God. Van eeuwen her. Het was daarvoor ’verborgen’, maar dit was altijd al de bedoe­ling van God: “Opdat thans door middel van de gemeente…!”

Dat zijn dus joden en heide­nen, die zich bekeren en door het bloed des kruises weer met God verzoend wor­den en door de doop in de Heilige Geest in één Geest verbonden zijn en toegang hebben tot de Vader Efeze 2 vers 19 (Ef. 02:19). Door middel van deze gemeente (bestaande dus uit joden en heidenen, mensen uit alle stam, taal en natie) zal aan de overhe­den en de machten in de hemelse gewesten de veel­kleurige wijsheid Gods be­kend worden, naar het eeu­wige voornemen dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd” Efeze 3 vers 10 tot en met 12 (Ef. 03:10-12).

Wij moeten acht geven op het feit dat Paulus het in­zicht in dit geheimenis door openbaring ontvangen heeft, door de Geest van Christus, die ook sprak in Mozes en de profeten, en in Jezus Christus was en sprak, en dat Paulus zegt: Naar het eeuwige voorne­men, dat Hij in Christus Je­zus, onze Heer heeft uitgevoerd.

‘Het eeuwige voornemen van God’ is uit gevoerd in Chris­tus Jezus! Dat is de kern van het evangelie dat Pau­lus verkondigd. Paulus, in hart en nieren een jood, een farizeeër, een Schriftgeleerde, ijveraar voor God en vervolger van de ge­meente, wordt gegrepen door de liefde van Christus en hij heeft maar één ver­langen, namelijk dit evange­lie in het licht te stellen. Paulus geeft veel aanwijzin­gen voor het goed functioneren van de gemeente in praktische zin. Ook vooral hoe de gaven van de Heili­ge Geest in de liefde moeten functioneren. Paulus weet dat deze praktische zaken ook van belang zijn, maar het eeuwige evangelie van God en Jezus Christus, waardoor onvergankelijk le­ven aan het licht gebracht wordt, heeft hij zó lief ge­kregen, dat hij zegt: ’mijn evangelie’. Van dit evange­lie zegt hij in Galaten 1 vers. 14 en 12 (Gal. 01:12-14) dat het niet is naar de mens, “want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus”. Daarom kan hij ook zeggen: “Indien iemand u een evangelie pre­dikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt” Galaten 1 vers 9 (Gal. 01:09). Want die verkondigt tegen de openbaring van God en Je­zus Christus in.

Paulus heeft zich volkomen één gemaakt met de gedach­te dat God in Zijn grote liefde alle mensen behouden wil door genade. Niet door eigen inspanning, maar door geloof in de genade die openbaar is geworden in Je­zus Christus. Wij hebben gezien dat ‘de Knecht’ Jezus Christus is, maar ook ‘de gemeente’. In de roeping tot het apostelschap van Paulus klinkt dan ook het woord van Jesaja 49 vers 6 (Jes. 49:06): “Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarder van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde” Dat heeft Paulus begrepen en stemt hem dankbaar en blij. Daarvoor buigt hij zijn knie­ën in aanbidding voor de Vader in de hemel! U ook?

 

Reacties van lezers

 

Aanmoediging

Zuster B. L, te Koksyde, (België), bestelde alle brochures en schreef onder andere: “Ik dank jullie voor het blad “Levend Ge­loof” en zou met dit schrij­ven jullie willen aanmoedi­gen om met dit werk verder te gaan. Het is een zegen voor ieder die het leest. Je leert eruit wat God ons wil zeggen door Zijn Woord en je gaat het daardoor be­ter begrijpen. Je leert er­door welke bedoeling en welk plan God met ons had en nog heeft. Je leert om te dienen op aarde en om in de hemel op je rechten te gaan staan. Je leert om in je eigen leven een scheiding aan te brengen tussen het goede en het kwade. Kortweg, door “Levend Ge­loof” leer je hoe je God moet volgen als één van Zijn discipelen. ’De akkers zijn groot, maar weinig ar­beiders zijn er’. Ik wens u Gods zegen toe in jullie ar­beid” .

Open voor nieuwe dingen

Broeder J. B. te Hoensbroek, schrijft: “Hiermee wil ik u mededelen dat ik me gaarne wil abonneren op “Levend Geloof”. Ik heb inmiddels één van uw uitgaven gelezen en vond het erg interessant. Hoewel uw visie op de toekomende gang van zaken me eerst erg bevreemde, wil ik er toch graag meer van we­ten, omdat ik open wil staan voor nieuwe dingen die Gods Geest op zijn tijd open­baart. Ik zou ook graag alle brochures willen ontvangen die op dit moment verkrijg­baar zijn”.

Voorbede gevraagd

Uit een brief van zuster A. C. te Port Lincoln in Australië: “Ik vind uw blad erg fijn en wordt er door opgebouwd. Hoewel ik hier tot bekering ben gekomen en tot een Australische gemeen­te behoor (“Christian Revi­val Crusade”, sinds 1959), geloof ik toch dat mijn den­ken meer vernieuwd wordt door het lezen van Holland­se lectuur. Ik las laatst een stukje uit uw blad van een Australische zuster voor, ze merkte op hoe heel anders het is dan wat we hier gewend zijn. Zo voel ik het ook, hoewel, ik er de vinger niet op kan leggen waar het verschil in zit. Jullie zijn geweldig geze­gend daar in Holland’.

Ik zou de lezers willen vra­gen om te bidden voor mensen in mijn positie. Het is heus niet altijd makkelijk, het lijkt soms wel of ik een geestelijk taalprobleem heb. En ik denk wel dat ik niet de enige ben die in dat bootje zit. Ik wens u Gods zegen toe op uw werk en vooral dat u Gods stem dui­delijk mag verstaan”.

Blij met “Levend Geloof”

Zuster L. S. – d. L. te Arnhem , schrijft: “Ik ben al­tijd blij uw blad te ontvan­gen. Het is werkelijk goed de uitleg van het Woord van God te volgen in uw blad. Ik zou graag “Het boek Ruth als profetie” willen ontvan­gen en een geschenkabonnement op willen geven. Ik vind dat iedereen het blad “Levend Geloof” zou moeten lezen…”

 

Advent (gedicht) door Tea Keuper Dijk

In deze tijd van donkerheid in de natuur,

het stille uur, de korte dag,

gaat komen ’t licht van overwicht.

Nieuw leven kiemt als regen striemt

en ijzel’s rag de bomen siert;

als ’t klein gediert’ van honger kwijnt,

het loof verdwijnt….

 

Wat ’t Licht vermag, dat schijnen wil

in levens kil en dor en mat:

Mijn God vergeet Zijn wereld niet

en Hij gebiedt met Zijn gezag het Licht,

dat schijnt in duisternis.

En alles wat verslagen is

roept ’t Licht der wereld, Jezus, toe:

“Kom toch tot Mij, allen die moe

en van zichzelf beladen zijt:

Ik geef u licht in donkerheid!”

 

Vernieuwing van denken door Wim van Wingerden

“En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 2 vers 2 (Rom. 02:02).

Het denken bepaalt onze koers

Paulus begint dit hoofdstuk met een vermaning en enke­le praktische wenken en raadgevingen. Hij acht her­vorming (vernieuwing, ver­andering) van denken nood­zakelijk om nader te komen tot het goede, welgevallige en volkomene, wat overigens de wil van de levende God is. Belangrijk in dit gege­ven is de essentie waardoor dit alles tot stand kan ko­men, namelijk het denken!

De wereld gonst van plan­nenmakers, en niet alleen in de natuurlijke wereld, doch ook in de geestelijke wereld, waarvan waarschijn­lijk een groot gedeelte ge­acht mag worden als niet dienstbaar in Gods Konink­rijk.

Het denken bepaald overwe­gend de handeling van de mens. Actueel is dus in welke richting wij denken! Immers daardoor wordt doorgaans de koers aange­geven die wij gaan.

In de omgangstaal wordt dikwijls het woord ‘denken’ gebruikt bijvoorbeeld in: bedenken, herdenken, over­denken , nadenken, verden­ken, etc. Daarbij is de laatste tijd ook een plaats in geruimd voor het woord ‘doemdenken’. Verdoemen wil zeggen veroordelen tot een helse straf, het denken in doemsfeer is derhalve volkomen negatief, dus on-, bruikbaar in Gods Konink­rijk. Waaruit ons regelmatig positieve verwachtingen duidelijker voor ogen wor­den gesteld en bovendien tot realisatie komen.

Gericht denken is noodzakelijk

De vernieuwing van denken waar Paulus over spreekt, is duidelijk van node om tot vernieuwde inzichten te ko­men. De Bijbel zegt in 1 Timotheüs 6 vers 5, (1 Tim. 06:05) dat mensen die niet meer helder zijn van denken, het spoor bijster zijn geraakt.

Gericht denken betreffende het Koninkrijk van God be­tekent, dat onze koers be­paald moet worden op en door de levende God, met als vrucht handelingen voortbrengend die beant­woorden aan de wil van God dat is ‘het goede, welgeval­lige en volkomene’. Wij heb­ben talenten en mogelijkhe­den meegekregen en de Hei­lige Geest wil gaarne deze eigenschappen wasdom ge­ven en inspireren.

Laten wij niet geneigd zijn te klein of te gering over al deze dingen te denken, want de Heilige Geest (Gods Geest) wil ons ook hierin tegemoet komen. Uiteraard is natuurlijk nodig dat wij ons witten laten leiden, want indien de wil niet aan­wezig is, gebeurt er niets.

Gods Geest wil ons inspire­ren en eigenschappen in ons tot ontwikkeling bren­gen, zodat zij sterk en krachtig tevoorschijn komen. Zijn Geest is daarvoor tot ons gekomen (de Trooster). Wij hebben bij onze natuur­lijke geboorte een geest toebedeeld gekregen, en deze geest bezit ook de kracht om eigenschappen tot ontwikkeling te brengen maar dan in de natuurlijke wereld. De Geest van God is echter onvoorstelbaar en oneindig veel groter.

Gelukkig is er een mogelijk­heid om aansluiting te beko­men door de doop in de Heilige Geest. Indien dit gerealiseerd gaat worden in een mensenleven, dan is als het ware de krachtbron aangeboord, die wij nodig hebben om ons strijdbaar op te stellen in het Koninkrijk van God. Daardoor kunnen wij standhouden als de vij­and ons aanvalt en overwin­nen. Dan kunnen we ook dienstbaar zijn en het heil uitdragen betreffende een wereldomvattend evangelie, dat redding, bevrijding en verlossing in zich heeft.

De krachtbron (Gods Geest) moet in wezen onlosmakelijk verbonden zijn met ieder mens, die zich uitstrekt om meer van de levende God te ontvangen. Inwoning van de Heilige Geest bevordert in ruime mate de opbouw van het geloofsleven, waarbij tevens is begrepen het her­stel van de beschadigde mens op het geestelijke en natuurlijke vlak.

Hoewel eveneens genezing kan plaats vinden in een moment (instantelijk), want als het Woord van God in de mens tot leven gaat ko­men, dan kan men heerlijke dingen verwachten en tege­moet zien.

Het is geweldig te ervaren dat door vernieuwing van denken, een totaal andere meer gerichte denkwijze wordt geopenbaard ten aan­zien van het Koninkrijk van God. Het voert ons in een positieve denkwereld en maakt ons één met de krachtbron.

Het verstand wordt verlicht en het hart verzacht. Ge­dachten die niet in de denk­wijze van een kind van God thuishoren worden uitgeban­nen, en daar komen opbou­wende geloofsdaden voor in de plaats.

Wij moeten daarbij niet voorbij gaan aan het feit dat er vóór alles geloof, waarachtig geloof nodig is, om tot volkomenheid te ge­raken. Daarom moet het uit­gangspunt zijn dat men zich onder de leiding wil stellen van de levende God.

Indien we de bereidheid hebben om dienstbaar te zijn in Gods Koninkrijk, en het goed, welgevallige en volkomene willen bereiken, dan is het zaak dat de Hei­lige Geest voortdurend in­woning heeft bij ons, want de Geest doorzoekt alle din­gen, zelfs de diepten Gods, 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Door op deze wijze Gods Ko­ninkrijk te benaderen, zul­len wij meer en meer tot de conclusie gaan komen, dat wij niet meer dezelfde zijn, doch volkomen tot vernieu­wing zijn gekomen. Een ver­nieuwing die dagelijks door­gaat, tot wij op een volko­men wijze het beeld van Je­zus openbaren!

 

Mijn keuze (gedicht) door Piet Snaphaan

Heb dank, o Heer, dat U mij hebt gezocht,

En dat U mij heeft losgekocht.

Want uit mijzelf had ik U nooit gevonden.

En wat de boze ook vermocht,

U redde mij, ‘k ben nu met U verbonden.

 

Ja dank U Heer, U gaf mij nieuwe moed,

Ik hecht m’ aan U, want wat U doet is goed,

‘k Hoef niet meer bang te zijn voor morgen.

Mijn denken wordt nu door Uw Geest gevoed,

Ik weet nu Heer, dat U voor mij zult zorgen.

 

Mijn wandel is voortaan met U in ’t licht,

En ‘k heb een toekomst ook in ’t zicht.

U heeft mij in Uw plan een plaats gegeven.

En verder alles door Uw Geest belicht,

Voor mij een doel, om verder na te streven.

 

Ja dank U Heer, ik heb Uw stem verstaan,

Al is er dan strijd aan voorafgegaan,

U heeft vanuit Uw Woord tot mij gesproken.

Daarom wil ‘k met U verder gaan,

U heeft mijn banden met de dood verbroken.

 

Mijn keus Heer, heb ik nu voorgoed gedaan,

Daarom ben ‘k met U in ’t graf gegaan.

De dood: hij is verzwolgen I

Met U ben ik weer opgestaan,

En wil U verder altijd volgen!

 

Welk voedsel ontvangen wij? door G. J. R. DOORNINK

Naar Gods beeld geschapen

De mens werd van oor­sprong geschapen naar het beeld van God met als taak Zijn schepping te beheren. We weten echter wat er ge­beurd is: satan verleidde de mens, zodat de gemeen­schap met God werd ver­broken. Maar niet defini­tief, want God bleef uitein­delijk superieur, ten op­zichte van de negatieve macht invasie van het rijk der duisternis.

Daarom sprak God reeds in het paradijs tot de slang, waarin satan zich had gemanifesteerd: “Ik zal vij­andschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen” Genesis 3 vers 13 (Gen. 03:13). Dit was een duidelijke heenwijzing naar de komst van Gods Zoon, die satan zou overwin­nen en zijn werken zou ver­breken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

Gods plan tot herstel is een volkomen plan en heeft als doel de ganse schepping te herstellen. Als uiteindelijk deze nieuwe schepping vol­komen zal functioneren, zal satan geen enkele rol meer kunnen spelen, omdat hij dan geworpen zal zijn in ’de poel van vuur en zwavel’.

Voor het zover is wordt de mens klaargemaakt om in ge­schakeld te worden om dit einddoel Gods te bereiken. De eerste mens die volledig functioneerde in dit her­stelplan Gods, was Jezus Christus. Paulus noemt Hem de ‘Eerstgeborene onder ve­le broederen’ Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

Daarom is Hij ook het grote Voorbeeld voor alle gelovigen. Want door in Zijn voetstappen te wandelen, kunnen we functioneren als Gods medearbeiders.

Willen wij dat? Is het ons verlangen instrumenten in Gods hand te zijn?

Wij hebben gezond voedsel nodig

Voor alles is het daarbij belangrijk dat wij gezond geestelijk voedsel ontvangen. Voeding die ook de discipelen ontvingen toen zij met Jezus omgingen, en die zij later op hun beurt weer konden doorgeven, nadat zij vervuld waren met de Heilige Geest.

Het zou eigenlijk een vanzelfsprekende zaak moeten zijn dat elk kind van God gezonde geestelijke voeding wil ontvangen. Zoals het ook in de natuurlijke wereld vanzelfsprekend is om gezond voedsel te gebruiken om te groeien en in conditie te blijven.

Helaas zijn vele kinderen Gods wel erg nonchalant met het tot zich nemen van geestelijk voedsel. Velen stellen zich tevreden met een evangelie dat geen evangelie is en vaak vermengd is met allerlei dwalingen. Veel evangelie prediking is vaak meer aardsgericht dan hemels gericht en brengt de mens geestelijk niet verder.

De gevolgen blijven niet uit, kom maar. Want wat is er in de geestelijke wereld veel scheef gegroeid en onder ontwikkeld. Velen zien niet in hoe belangrijk ze zijn in het plan van God met zijn schepping. Zij degraderen zichzelf, terwijl God hen promoveren wil. Alleen Satan lacht daarbij in zijn vuistje, want hij ziet niets liever dan dat de mens zich plaatst buiten de wil van God.

Maar gelukkig zijn er in onze dagen ook meer en meer kinderen Gods die zich niet langer door de satan een rad voor de ogen laten draaien. Hun ogen gaat steeds meer open voor de werkelijkheid: Jezus Christus, zoals deze zich geopenbaard heeft in het woord van God.

Zij komen geestelijk verder, want ze hebben geleerd om iedere dag opnieuw de sleutel te hanteren om geestelijk te groeien: zij voeden zich namelijk met het enige gezonde geestelijke voedsel wat er is. Dat is het volle evangelie van Jezus Christus.

De Heer en de leer.

In de tijd dat Jezus op aarde was, verkondigde hij de boodschap van het Koninkrijk Gods. Van deze boodschap, die bevestigd werd door tekenen en wonderen, staat geschreven dat de scharen versteld stonden over zijn leer, Want hij leerde hen als gezaghebbende (over de satan, en niet als hun Schriftgeleerden. Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29.)

Jezus predikte met gezag en zijn boodschap stelde de negatieve werking van de Satan aan de kaak. Hij was één met de boodschap die hij bracht. Daarover behoeft niemand die serieus de Bijbel leest ook maar enige twijfel te hebben.

Toch is het opmerkelijk en ook teleurstellend dat velen blijkbaar niet kunnen of willen aanvaarden dat Jezus en zijn boodschap een eenheid vormen.in de afgelopen tijd lazen we in enkele bladen. Weer een paar artikelen waarin gesuggereerd werd dat het in de eerste plaats gaat om de Heer, en dan pas om de leerpunt. Daarbij wordt dan een tegenstelling opgeroepen die er niet is met een dergelijke opvatting komt men ook geestelijk. Niet verder en werd men bovendien de verwarring in de hand. De eenheid die men daarbij propageert:  als we maar één zijn in de Heer, over de leer mogen we gerust verschillend denken, is zeker niet naar Gods wil. Het gaat in deze eindtijd juist om de aanvaarding en beleving van de ene waarde leer, die van Jezus Christus. Alleen deze leer ontmaskerd en overwint iedere andere leer die niet van God afkomstig is. Alleen door deze leert te aanvaarden en te beleven, gaat het werkelijke beeld van God in de gelovigen weer gestalte krijgen. Want deze leer is verbonden met een persoon. Jezus Christus, de zoon van de levende God. Daarom gaat het om de Heer en om Zijn leer. (Over dit onderwerp schreven wij uitvoerig in levend geloven van september 1982 onder de titel: De leer en het leven.)

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 13 –

De geallieerden van de Vader.

Kernmotief in het lied over de Leviathan in Job 40 is de vraag: wie kan hem binden? “Zult gij hem binden voor uw jonge dochters?” Job 40 vers 24 (Job 40:24). Het is dezelfde gedachte die Jezus in zijn onderricht over de geestelijke wereld opneemt, als Hij opmerkt: Hoe kan iemand in het huis van een sterkere inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst de sterke gebonden heeft?

“Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? zullen zij hem delen onder de kooplieden?” (vers 25). De metgezel­len zijn de deelgenoten, zoals de Hebreeënbrief ons noemt: deelgenoten van de Christus, het zijn vanuit de grondbeteke­nis de verbondenen, verbonden met de Meester, intens in de geest verbonden met hun God, het zijn de geallieerden des Vaders. Hun wordt gegeven te heersen over hun hater.

Zij zullen een maaltijd bereiden over of van dit monster. Er is een jiddisch liedje waarin de rabbijn ondervraagd wordt door de kinderen: Zeg me, rebbe, wat zal er gebeuren als de Messias komt? Als de Messias komt, dan zullen we een grote maaltijd maken. Wat zullen we eten op dat feestmaal? We eten de leviathan en de oeros.

Dit doet ons denken aan het slot van Openbaring 19: “En ik zag een engel staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende tot al de vogelen die in het midden des hemels vlogen: “Kom herwaarts en vergadert u tot het avond­maal des groten Gods; opdat gij eet het vlees der koningen en het vlees der oversten over duizend en het vlees der sterken en het vlees der paarden en van hen die daarop zitten; en het vlees van alle vrijen en dienstknechten en kleinen en groten” Openbaring 19 vers 17 en 18 (Openb. 19:17-18).

Meermalen wordt de eindtijd of althans het slotakkoord daarvan in beeld gebracht als een maaltijd. Zullen zij hem delen onder de kooplieden? zo klinkt de vraag. Het woord voor kooplieden is eigenlijk: Kanaänieten. Zij vormen het kramersvolk bij uitstek.

Wie ontmaskert het monster?

God gaat doorvragen: “Wie zou het opperste zijns kleeds (letterlijk het aangezicht van zijn kleed) ontdekken (ont­hullen) ? Wie zou de deuren (of poorten) zijns aangezichts opendoen?” Job 41 vers 4 en 5 (Job 41:04-05).

Wie ontmaskert het monster? God verklaart: “Wat onder de ganse hemel is, is mijn” (vers 2). Alleen God kan dit oer­wezen aan. Maar de Heere gaat het doen door middel van de mens.

De engelen van het kwaad staan bij Gods teken stil

en op hun ruggen slaat de roede van zijn wil.

De leeuwen zijn ge­temd en Daniël ontzet,

de Rode Zee gedempt, Israël uitge­red.

Gij engelen van het kwaad, staat bij zijn woord verstomd

en gaat als Hij zegt: Gaat! en komt als Hij zegt: Komt!

Als Hij de machten scheldt, dan worden ze gedwee,

als Hij de vloed ontstelt, dan legt hij zich in twee.

Dit is Gods perspectief, zoals Willem Barnard het in een lied onder woorden heeft gebracht.

Vijf opvallende aspecten van de draak

We noemen een aantal punten die opvallen in de beschrijving van deze draak. Om te beginnen is het frappant hoe dit beest een eenheid vormt. “Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel. Het ene is zo nauw aan het andere dat de wind daar niet, tussen kan komen. Zij kleven aan elkander; zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden” Job 41 vers 6 tot en met 8 (Job 41:06-08).

Een tweede gedachte die naar voren komt, betreft de bek van het monster: “Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit. Uit zijn neusgaten komt rook voort. Zijn adem zou kolen doen vlammen en een vlam komt uit zijn mond voort” (vers 10-12).

Uit de bek van de draak komt de leugen, de verleugening, als een verterend vuur. In Openbaring vinden we deze motieven terug: van het beest uit de zee wordt gezegd: En het werd een mond gegeven, om grote dingen en godslasteringen te spreken. En dan is daar eveneens die eenheid: En allen die op de aarde wonen, zullen het aanbidden.

In de derde plaats wordt speciaal zijn sterkte benadrukt: “In zijn hals herbergt de sterkte; (een andere vertaling zegt: op zijn nek overnacht de macht). Zijn hart is vast ge­lijk een steen, (of vastgegoten is zijn hart), een klomp ge­lijk, als de onderste molensteen vast” (vers 13-15).

Driemaal wordt in deze verzen het woord ‘vast gegoten’ ge­bruikt; door deze herhaling ontvangt dit begrip een extra geladen accent. Opmerkelijk is trouwens dat Jezus in zijn onderwijs ook het beeld van een molensteen hanteert: wie een ander tot zonde verleidt, men kon beter een molensteen om zijn nek hangen en hem in de diepte der zee werpen.

De molensteen is aanduiding van een loodzware macht, die de mens naar de diepte, naar de afgrond voert. Zo is het hart van de draak als een loden macht, vast en zwaar.

Vervolgens horen we dat geen wapen iets tegen dit beest uit­richt: “Raakt iemand hem met het zwaard, dat zal niet be­staan. Hij acht het ijzer voor stro en het staal voor verrot hout. De pijl (letterlijk de zoon van de boog) zal hem niet doen vlieden; de slingerstenen worden hem in stoppelen ver­anderd. De werpstenen worden door hem geacht als stoppelen” (vers 17-19).

Een vijfde aspect: het spoor dat hij trekt, wordt vergeleken met dat van een dorsslede: “Onder zich heeft hij spitse of scherpe scherven, hij breidt een dorsslede uit over het slijk” (vers 21).

Tekenend is ook de uitwerking die hij heeft op de diepte, op de zee: “Hij doet de diepte zieden gelijk een pot (of ketel), hij stelt de zee als een apothekerskokerij” (vers 22). Het woord ‘diepte’ komt slechts twaalf keer voor in het oude testament, het heeft meestal, te maken met dood en

dodenrijk, het gebied van bodemloos verderf en ondergang.

De verderfelijke aard van het monster

Wat doet dit monster? Het brengt het rijk van dood en ver­derf in beweging, het treedt op als gangmaker, het zweept de golven van de occulte wereld steeds hoger op, het voert de diepte tot het kookpunt.

Waarom woelen de volkeren, zo vraagt de psalmist. Hier zien we de achtergrond: er wordt gestookt in die volkeren zee, er is een macht aan het werk die zijn spoor trekt: achter zich verlicht hij het pad; men zou de afgrond (de oervloed of draaikolk) voor grijzigheid (of grijs haar) houden.

De conclusie luidt: “Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen” (vers 24). op de aarde; letterlijk staat er: op het stof, dus in de stoffelijke wereld.

In de hemel ligt het anders; daar heeft hij niet alleen zijns gelijken, daar bevinden zich zelfs zijn meerderen. Immers, van de aardse mens is gesproken: Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeren, maar tot de nieuwe mens kan gezegd worden: geest zijt ge en tot de Geest (van uw Maker) zult ge wederkeren, en die tweede mens zal heersen over al wat stof is. Zoals tot Sion de oproep klinkt: Schud het stof van u af.

“Hij is koning over alle trotse dieren”, zo besluit vers 25; eigenlijk staat er: over alle zonen der brutaliteit, alle zonen van de trots. Dit woord voor trots komt slechts twee­maal in het oude testament voor, en wel uitsluitend in het boek Job. In Job 28 vers 8 (Job 28:08) wordt vermeld dat de zonen van de trots het pad der wijsheid niet betreden hebben.

Nu is trots, hoogmoed vanouds bekend als de oerzonde van Lu­cifer. In dat verband is het des te meer typerend dat dit beest het koningschap blijkt te bezitten over alles wat zich verheft, alles wat brutaal en onbeschaamd is.

Hiermee heeft God voor Job de sluier opgelicht en hem de achtergrond getoond, waarom de diepte zich zo roert, waarom de oervloed zich verheft tegen hem, de mens naar Gods ge­dachte.

Daarop komt Job met zijn reactie: “Ik erken (of ik heb erkend) dat Gij alles vermag en dat nooit een ontwerp voor U te steil is” Job 42 vers 2 (Job 42:02). Het NBG vertaalt hier: en dat geen uwer plannen wordt verijdeld. Het grondwoord betekent echter: steil of ontoegankelijk zijt.

Verwantschap met de torenbouw van Babel

Het is bijzonder interessant dat het werkwoord in exact deze vorm slechts tweemaal, in heel het oude testament voorkomt, namelijk hier in Job 42, en daarnaast alleen nog in de ge­schiedenis van de torenbouw in Genesis 11, waar gezegd wordt dat niets van wat zij denken (ontwerpen) te doen, voor hen onuitvoerbaar zal zijn: niets is voor hen te steil, niets is voor hen ontoegankelijk. Dan wordt het beeld veel spreken­der: het gaat niet zo zeer om de onuitvoerbaarheid als wel om de ontoegankelijkheid: ze wilden immers doordringen in de onzienlijke wereld.

Frappant is ook dat beide teksten, in Genesis en in Job, de­zelfde woordstam gebruiken voor ontwerpen, respectievelijk ontwerp. Blijkbaar spelen de beide verzen op elkaar in. De torenbouwers vormden een eenheid en op basis van die eenheid verklaart God over hen dat niets voor hen ontoegankelijk zal zijn. Ze zullen zich, als ze zo doorgaan, zonder enige be­perking in de hemelse gewesten kunnen bewegen; niets is voor hen te steil, elke hoogte kunnen zij beklimmen.

Als we nu vanuit deze achtergrond de tekst, uit Job 42 be­zien, die blijkens het identieke woordgebruik een diepe ver­wantschap bezit met het torenbouwverhaal, dan komen we tot de vraag: wat heeft Job nu ontdekt? En dan kan het antwoord zijn: dat voor God geen gebied in de hemelse gewesten ontoe­gankelijk is. Met andere woorden: de weg die voor de toren­bouwers openlag maar die werd afgesneden, die weg ligt open voor God en die weg gaat hij nu openen voor Job.

Er loopt nog een lijn naar een andere tekst, die in dit ka­der bijzonder gaat spreken, namelijk Jeremia 33 vers 3 (Jer. 33:03), waar God toezegt: “Ik zal u grote en ondoorgrondelijke dingen melden, die gij niet kent”. Letterlijk staat er: grote en ontoegankelijke (of steile) dingen. En juist in verband daarmee treffen we weer het woord ‘kennen’ aan; dingen die gij nog niet kent, terwijl Job verklaart: ik ken of ik erken dat niets te steil is voor U.

Zo vullen deze teksten elkaar aan; Gods bedoeling is, het ontoegankelijke te melden.

De vernieuwing van Jobs gedachten

Dan klinkt daar de vraag: “Wie is het toch, die het raads­besluit omsluiert zonder verstand?” (vers 3). Zonder ken­nis, staat er eigenlijk. Job had geen kennis van de raad Gods. Daarmee zijn we terug bij het begin van de rede Gods in hoofdstuk 38: “Wie is hij, die de raad verduistert met woorden zonder kennis?”

Job stemt hiermee in en komt tot de belijdenis: “Daarom, ik verkondigde (eigenlijk: ik vermeldde, hetzelfde geladen woord als in Jeremia 33: Ik zal vermelden), zonder inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet begreep” (letter­lijk: die ik niet kende; opnieuw keert het motiefwoord ‘kennen’ terug).

Dingen, mij te wonderbaar. Een wonder is in het Hebreeuws eigenlijk het ontrukte. Het veronderstelt dat God iets aan de hand van de vijand ontrukt. En Job had immers nog geen oog voor de werkingen van de machten in de geestelijke we­reld: hoe God bezig is een mens en een schepping aan de greep van de duisternis te ontrukken, dat was voor hem een verborgen zaak. Dat lag buiten zijn gezichtsveld.

Thans echter kan hij vaststellen: “Met het horen van het oor heb ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien”. Een nieuwe fase is ingegaan, de geestelijke wereld is voor hem ontsloten.

“Daarom herroep ik”, zegt Job; in wezen staat er: daarom verwerp ik. Dat wil zeggen: hij verwerpt zijn beperkte ge­dachten, waarin hij God aanklaagde en ter verantwoording wilde roepen.

Jobs overgang naar het rijk van de Geest

Het slot van vers 6 zegt: “Ik doe boete in stof en as”. Nu kan men deze uitspraak opvatten in die zin dat Job ver­klaart: ik geef mijn protest tegen God op. Het gevaar is echter niet denkbeeldig dat op deze manier de drie vrienden toch nog gelijk schijnen te krijgen. Eindelijk komt Job nu tot de stap waar zij steeds op aangedrongen hebben: hij gaat over tot schuldbekentenis.

Het werkwoord echter dat hier gebruikt is, kan twee beteke­nissen hebben: ik heb berouw, maar ook: ik troost mij of ik ben getroost. Houdt men de eerste betekenis aan, dan komt men tot de gedachte: ik heb berouw van mijn kortzichtigheid, geen berouw over de misdaden die de drie vrienden hem wilden aanwrijven, geen berouw over zijn vragen, maar berouw over de woorden die hij gesproken heeft vanuit onkunde, vanuit gebrek aan inzicht, vanuit een niet verstaan van de dingen achter de dingen.

Stof en as is in dit geval louter de plaatsbepaling: Job be­vindt zich immers op dit moment in (letterlijk: op) stof en as, aanduiding van de mesthoop waar hij gezeten is.

  1. A. H. de Boer volgt de tweede betekenis van het woord: ik troost mij over een periode van rouw. Stof en as is in dit verband omschrijving van de tijd waarin Job in droefheid en treurnis terneer heeft gezeten. De Aramese parafrase, de Targum, heeft een weergave met een soortgelijke strekking: ik troost mij over mijn zonen, die stof en as zijn. Job heeft zijn rouw verwerkt en hij ziet een nieuw perspectief. Vanuit dit uitgangspunt wordt het mogelijk de zin als één geheel te lezen: ik verwerp en troost mij over stof en as, of ik doe afstand van en ben getroost over stof en as.

Met andere woorden: Job verklaart: de stof en as-periode laat ik achter mij. Elifaz had in hoofdstuk 4 vastgesteld dat de grondslag van de mens gelegen is in het stof. En in Job 30 vers 19 (Job 30:19) had Job moeten uitroepen: “Hij heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as”.

Nu echter weet hij: dit is voorbij. Geen stof en as meer, maar mijn oog heeft de Koning aanschouwd, mijn oog heeft in de geestelijke wereld mogen blikken, nu ben ik opgetrokken boven stof en as.

Een ander rijk is ingegaan, een ander licht is opgegaan, een nieuw domein ging voor mij open, een nieuw terrein is nu ontsloten.

Het tijdperk van stof en as wordt afgesloten. Van de geval­len Lucifer heet het in Ezechiël 28 vers 18 (Ez. 28:18): “het vuur heeft u ver­teerd, het maakte u tot as op de aarde”. En Maleachi vermeldt: “Gij zult de goddelozen vertreden; want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten op de dag die Ik maken zal, zegt de Heere der heirscharen” Maleachi 4 vers 3 (Mal. 04:03). Zo wordt Job boven het stof verheven, om niet langer terneer te zit­ten in aarde en as, doch om over te gaan in het rijk van de geest.

Job wordt voorbidder voor zijn vrienden

Dan komt de epiloog; daarin krijgen de vrienden tot tweemaal toe van Godswege te horen dat zij niet recht van Hem gespro­ken hebben: het hier gebezigde woord betekent: het vast­staande, het rechte, de waarheid.

Job daarentegen wordt tot viermaal toe genoemd: mijn knecht. Hij mag voorbidder worden voor de vrienden, tussentreder: de mens die recht, waarheid aangaande God gesproken heeft en die vanouds de taak van voorbidder al kende (zie hoofdstuk 1 vers 5), die nu bovendien ingeleid is in de geestelijke wereld, is degene die geschikt is om deze opdracht te vervul­len .

We kunnen derhalve instemmen met de woorden van K. H. Miskotte: Zo zien wij dat de ware deemoed niet ontstaat bij de- genen die kruipen onder de rechtvaardige god hunner verbeel­ding, maar bij de man die weigert te buigen, weigert zijn geweten te verkrachten.

De vrienden kennen alleen wat Miskotte noemt: de Afgod der vergelding. Daartegenover heeft Job gesteld: ik zie niets van het recht Gods, ik zie alleen maar de macht van God, een macht die niet anders schijnt te zijn dan het recht van de sterkste.

Met dit dualisme van macht en recht kan men op de duur niet leven. God heeft zijn knecht uitgetild boven deze nevelen, en wel volgens het principe dat Job zelf, wellicht onbewust profetisch, heeft uitgesproken in hoofdstuk 14: “Gij doet uw ogen open over zulk een wezen en Gij brengt mij in een rechtsgeding met U” (vers 3).

God en mens gaan zich samen opstellen

Dat is heerlijkheid: God doet zijn ogen open over de mens; dat is veel grootser dan Job op dat moment kon beseffen. Gods ogen gaan over het mensenkind, ja met aandacht, met zorg. Gods ogen zijn geen dwalende ogen, geen flakkerlichten. Gestage aandacht, louter begrip, zuiver oordeel, bran­dende liefde zijn bij Hem van eeuwigheid.

En God brengt Job inderdaad in een rechtsgeding. Maar anders dan hij kon vermoeden: niet dat God zich gaat keren tegen de mens, maar dat God en mens samen zich opstellen tegen de vorst der duisternis, tegen de aanklager der broederen. God betrekt de mens in het geding dat-Hij voert tegen de Hinderaar. Zo worden God en» mens twee getuigen. Daarin ligt de waarde van de mens. God nodigt hem uit: getuig met Mij mee.

Dan zullen wij samen het rijk der duisternis doen weten dat mijn wezen waarachtigheid is, rotsvast, en dat in Mij geen onrecht is te vinden.

Job wordt deelgenoot van Gods heerlijkheid

God brengt een keer in het lot van Job; of beter: God doet een wederkeer keren voor Job. Hij ontvangt een dubbel deel: de Heere vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.

“En de Heere zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste” Job 42 vers 12 (Job 42:12): zo zal het ook gaan met de gemeente.

Opmerkelijk is dat over de drie dochters van Job gemeld wordt: haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. Hier zien we reeds een heenwijzing naar het nieuwe verbond, waarvan geldt: in Christus is noch man noch vrouw, maar gij zijt allen zonen en erfgenamen.

“En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren”: zo ein­digt het boek geheel in de stijl van Genesis. Zo wordt Job geplaatst in de gang van de oergeschiedenis, als een aarts­vader, als een mens die geschiedenis maakt.

Vier geslachten mag hij aanschouwen; niet de vloek tot in het derde en vierde geslacht, maar het heil en de heerlijk­heid van God.

In het gesprek met God ontvangt de mens zijn inzicht en God leidt hem in het rechtsgeding met de machten in. En in dat rechtsgeding vindt de mens zijn waarde.

Als een seinpaal op een bergtop

Zo is voor de woorden en de strijd van Job een gedachtenis gesticht in de hemelen. Hij was een rechtvaardige, dat wil zeggen: een mens die zijn bestemming openbaar maakt te mid­den van de overheden en machten in de hemelse gewesten.

De bestemming van Job als mens Gods werd inderdaad openbaar. Job besefte dat hij zelf een teken en sein geworden is van de Verborgenheid, teken van de onzienlijke wereld, èn teken in de onzienlijke wereld, overgebleven, om het met de woorden van Jesaja te zeggen, als een seinpaal op een bergtop.

Zo leert het boek Job ons: gij behoeft niet als een kameel ’o zijn, een suffe woestijnganger beladen met de zware pak­ken ener levenloze overlevering, ener loden leer. Ge zoudt God lasteren, indien gij alle dode wijsheid niet van u wierpt. Wees geen kameel, worstel veeleer als een leeuw, strijd om uw eigen innerlijke, persoonlijke zekerheid. (Om nog eenmaal Miskotte te citeren). Waag de strijd des ge­loof s, waag en worstel en wordt een teken in de hemelen. Want God doet zijn ogen over u open.