1983.10 nr. 241

Levend geloof 1983.10 nr. 241

Hoe wij zorgeloos kunnen leven door Gert Jan Doornink

“Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven… Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid… (Matt. 06:25-34).

Wat doen wij met onze zorgen?

Is het mogelijk als kinderen Gods zorgeloos te leven? Kunnen wij als eindtijdgemeente zonder zorgen functioneren? Dit zijn ongetwijfeld vra­gen die rechtstreeks te maken hebben met de praktijk van ons leven, want met zorgen heeft iedereen te maken of hij het erkennen wil of niet. Jezus zelf zegt dat iedere dag zijn eigen zorgen heeft Matteüs 6 vers 34 (Matt. 06:34).

De vraag is echter: Wat doen we ermee? Hoe kij­ken we er tegen aan? Overheersen zorgen ons le­ven? Of heersen wij over de zorgen? Het is zeer belangrijk, zeker voor deze eindtijd, dat wij hierover de juiste visie bezitten.

Het is goed om eerst onder ogen te zien wat zorg is en wat zorgen zijn. We moeten namelijk onder­scheid maken -tussen zorg en zorgen in positieve en negatieve zin want in het taalgebruik hebben zorg en zorgen verschillende betekenissen. Er is een zorg die niet verkeerd is, in de betekenis van aandacht schenken, zorgvuldig zijn, toewij­ding hebben. Zorgdragen voor iets betekent goed voor alles zorgen. In Titus 3 vers 8 (Titus 03:08) lezen wij: “Dit is een getrouw woord en ik wil, dat gij op dit punt een krachtig getuigenis geeft, opdat zij, die hun vertrouwen op God gebouwd hebben, ervoor zorgen vooraan te staan in goede werken”. Duidelijke taal van de apostel Paulus over zor­gen in positieve zin.

Maar als er dingen zijn die op ons afkomen (om­standigheden, problemen, etc.) die ons gaan overheersen, onze gedachten lamleggen als het ware, dan gaat het om iets waar wij als kinderen Gods weerstand aan moeten bieden

Dan heeft on­betwist satan een vinger in de pap, die er al­tijd op uit is ons normale leven te laten ont­sporen of te belemmeren.

Kenmerken van zorgen

Voordat wij een antwoord willen geven over hoe wij moeten handelen ten opzichte van de zorg, willen wij eerst enkele kenmerken en facetten van het ’zorgenprobleem’ belichten.

Zorgen waarin satan de hand heeft staan nooit op zichzelf. Ze zijn vaak verbonden met allerlei negatieve gedachten, twijfel en angst. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van de storm op het meer, zoals die onder andere beschreven wordt in Markus 4. Er was voor de discipelen die met Jezus in een schip het meer overstaken geen enkele reden om bevreesd te worden. Jezus was immers aan boord. Maar de discipelen werden be­vreesd omdat zij in beslaggenomen werden door de omstandigheden: hoge golven, het schip vol water en het gevolg was: paniek: wij vergaan… Jezus bestrafte de wind en het werd stil en tot Zijn discipelen zei Hij: “Waarom zijt gij zó be­vreesd? Hoe hebt gij geen geloof?”…

Zorgen proberen zich vast te zetten in onze gedachten. We gaan piekeren (peinzen, tobben). Piekeren is het op negatieve wijze bezig zijn met de problemen of omstandigheden waarin we ons bevinden. Vele mensen hebben ermee te maken en ook als kinderen Gods moeten we daarvoor waakzaam zijn. De duivel heeft niets liever dan dat we over problemen gaan tobben. Dan ontstaat er een gevaarlijke kettingreactie: we ‘scheppen’ als het ware door onze zorgen, nieuwe zorgen. We raken hoe langer hoe meer verward in de strikken van satan en zien er uiteindelijk geen gat meer in. Dr. Norman Vincent Peal schrijft in zijn boekje: “De kracht van voluit leven” dat toegeven aan zorgen veroorzaakt dat je langzaam maar zeker gewurgd wordt… Dan is de zorg uit­gegroeid tot een macht die niet meer verdwijnen wil maar zich vastzet in ons wezen. In zo’n ge­val is eerst een bevrijdingsbediening noodzake­lijk.

Heel veel zorgen zijn vaak alleen maar denk­beeldige zorgen. Probeer maar eens op te schrij­ven welke zorgen u gisteren had. Dat zult u zich misschien nog weten te herinneren, maar van eer­gisteren en de dagen daarvoor weet u zich al veel minder te herinneren. We zijn vaak geneigd om van een mug een olifant te maken, terwijl we ook voor de ‘echte zorgen’ geen angst behoeven te hebben.

Onze houding ten opzichte van de zorg

Voor alles moeten wij weten dat wij niet in be­slagen genomen behoeven te worden door zorgen. Jezus zegt: Wees niet bezorgd! Zoals Hij ook vaak zegt: Wees niet bevreesd! En als Jezus iets zegt of vraagt geeft Hij ook de mogelijkheden dat het verwezenlijkt kan worden. Zorg en vrees behoren niet bij de nieuwe mens. Zorg kan daarom ook een ernstige belemmering betekenen voor het tot ontwikkeling komen van de nieuwe mens – Christus – in ons leven.

Bezorgd zijn is ook een uiting van klein geloof zoals Jezus zelf meermalen naar voren brengt.

In de eerste Bergrede haalt hij twee voorbeelden aan uit de natuurlijke wereld

-de vogelen des hemels en de leliën des velds – om aan te geven hoe God voor hen zorgt, terwijl wij ze verre te boven gaan’ Wij zijn in de ogen van God het allerbelangrijkste, de kroon van zijn scheppings­werk. Dit moet veel meer een vast gefundeerde waarheid in onze denkwereld zijn. Vele kinderen Gods zijn in het verleden zo verlengend dat ze het maar moeilijk kunnen aanvaarden dat God hen weer tot een persoonlijkheid wil maken. Een per­soon met een eigen identiteit: Gods karakter zo­als deze ook aanwezig was in Jezus. Wij moeten ons daarom niet laten degraderen door de duivel die ons wil influisteren: je bent niets en je wordt niets. Maar wij moeten ons laten promove­ren door God die ons met Christus een plaats heeft gegeven in de hemelse gewesten. God wil dat we vanuit de woestijn het beloofde land bin­nentrekken en in bezit nemen. Dan verdwijnen al­le zorgen als sneeuw voor de zon.

Het advies dat Jezus geeft

Wat moeten wij doen om zorgeloos te kunnen le­ven? Het antwoord wat Jezus geeft is heel simpel en overduidelijk: Gods koninkrijk en Zijn gerechtigheid zoeken! Daar moeten we echter niet te oppervlakkig over denken, want dat houdt dan ook letterlijk alles in. Het Koninkrijk Gods zoeken betekent meer dan naar de samenkomst gaan, de bidstond bezoeken, actief zijn, enz. Het betekent met heel je wezen de wil van God zoeken, zoals ook Jezus dat deed. Nu kunnen we ook begrijpen dat Petrus schrijft: “Werpt al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u” 1 Petrus 5 vers 7 (1 Petr. 05:07). Jezus bracht zijn zorgen bij de Vader en wie leeft in gemeenschap met Hem beleeft dat ook onze zorgen door Hem worden ‘geabsorbeerd’.

Wat ook belangrijk is dat wij er op letten dat Jezus niet alleen zegt dat wij het Koninkrijk Gods moeten zoeken, maar dit advies vooraf laat gaan door het woordje ‘eerst’. Zoek eerst het Koninkrijk van God… In alle vertalingen komt dat woordje ‘eerst’ voor. Het is eigenlijk de spil waar alles om draait. Waarom zijn er ook on­der degenen die achter de boodschap van het Ko­ninkrijk Gods staan, zoals wij dat dan formule­ren, vaak toch nog veel zorgen en problemen? Het antwoord is duidelijk: Omdat men niet eerst het Koninkrijk Gods zoekt.

We moeten op positieve wijze zorgen dat de din­gen van het Koninkrijk Gods altijd voorrang heb­ben, dan ervaren we dat we hoe langer hoe minder gekweld kunnen worden door negatieve ‘kwelgees­ten’. Het is Gods bedoeling dat de eindtijdgemeente een zorgeloze gemeente zal zijn. Hoe meer wij onze eenheid met Christus beleven, hoe meer wij ook immuun worden voor de aanvallen uit het rijk der duisternis, ook als deze zich via zor­gen wil manifesteren.

Daarom: (1). Wees niet bezorgd’ (Denk ook aan de raadgeving van Paulus in Filippenzen 4 vers 6 (Filip. 04:06) : “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij al­les uw wensen door gebed en smeking met dankzeg­ging bekend worden bij God”).(2). Zoek eerst Gods Koninkrijk…’ En (3) alles zal ons ge­schonken worden! Jezus kwam om ons leven en overvloed te schenken. Al wordt het in de wereld steeds donkerder, voor een waarachtig kind van God wordt het steeds lichter’ Jezus staat aan onze kant, zodat we op geen enkele wijze in be­slag genomen behoeven te worden door negatieve zorgen. Hij maakt het mogelijk dat wij als ge­meente van de eindtijd zonder zorgen kunnen le­ven. Als wij maar op positieve wijze zorgen (!) als vertegenwoordigers van het Koninkrijk Gods onze taak te vervullen. We hebben daarvoor de Heilige Geest ontvangen en, met een variant op een woord van Paulus, mogen wij weten dat God ons geen geest van zorg en vrees heeft gegeven, maar van overwinning, kracht en heerlijkheid! Dank u Heer, dat U mij zo hoog hebt verheven, zodat ik met U zorgeloos kan leven!

 

Lichtende sterren (gedicht) door Judith Jacobs

“… .opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld” Filippenzen 2 vers 15 (Filip. 02:15).

Een ster te zijn, die helder straalt

Temidden van een ‘boos’ geslacht,

Dat is wat Gij van mij, o Heer

Van ieder kind van U verwacht.

 

Maar hóe te zijn: een schijnend licht

Dat baan breekt in een donkere nacht

Als in de wereld men uw Woord Verwerpt,

ontluistert en verkracht?!

 

Zou het niet nuttig zijn als ik

Wat water voegde bij de wijn?

Zou zo de ‘lieve vrede’ zelfs

Niet beter te bewaren zijn?

 

Maar als Gij in Uw liefd’ tot mij

Het offer van Uw leven bracht,

Kan ik het dan met minder doen?

Heer, Gij helpt mij door Uw geesteskracht!

 

De wijnstok en de ranken door Jan W. Companje

 

“Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewa­ren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een an­dere Trooster geven om in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvan­gen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet: Maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” Johannes 14 vers 15 tot en met 17 (Joh. 14:15-17).

Gezanten met de boodschap van verzoening

Uit de gesprekken van Je­zus met zijn discipelen, om­schreven in Johannes 14 tot en met 17, (Joh. 14:17) blijkt zonne­klaar dat met de dood van Jezus Zijn werk niet op­houdt. In eerste instantie wordt er iets voltooid, iets afgemaakt en rechtgezet wat door de zondeval in Gods schepping is gekomen.

Zoals door één mens, de eerste Adam, de zonde in de wereld is gekomen, zo is door die tweede Adam, als eerstgeborene van een nieuwe schepping, de zondemacht er uit gehaald. Dat heeft als consequentie, het onvermijdelijke gevolg, dat wij weer in overeenstemming met het doel waartoe wij ge­schapen zijn, kunnen leven, denken en de toekomst te­gemoet zien.

Paulus was zich dat bewust en hij zag dat het werk van Christus moest worden voortgezet. Hij zegt ten op­zichte daarvan dan ook in 2 Korinthiërs 5 vanaf vers 14 (2 Kor. 05:14): “Want wij (gelovigen) zijn gegrepen door de liefde van Christus, en ons be­wust dat één man gestor­ven is voor allen (dat wil zeggen voor alle mensen). Daaruit volgt dat het hele mensdom is gestorven. En Hij stierf voor alle mensen met de bedoeling dat zij die leven, (opgestaan zijn tot een nieuw leven) niet langer zullen leven voor zichzelf, maar voor Hem die voor hen is gestorven en verrezen uit de dood. Op die grond beoordelen wij niemand meer naar mense­lijke maatstaven, ook al heb­ben wij vroeger Christus gezien vanuit een menselijk standpunt, nu is dat niet meer het geval. Want wie één is geworden met Chris­tus, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is geko­men. Dat alles (!) is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich­zelf verzoend en ons bij dat verzoeningswerk inge­zet. God heeft dus in Christus de wereld met zichzelf verzoend zonder de zonden van de mensen in rekening te brengen, en ons heeft hij belast met de­ze boodschap van verzoe­ning. Wij treden dus op als gezanten van Christus; het is alsof God u oproept door ons: ’In Christus Naam, wij smeken u, laat u met God verzoenen'”. Tot zo­ver wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 5.

Op die grond is Jezus als eerstgeborene van een nieuwe schepping, geboren uit de „Geest Gods, de enige weg tot de Vader. Hij is de Doper in de Heilige Geest, indien wij tot Hem komen, zijn geboden bewaren en ons toevertrouwen aan Hem, dat wil zeggen Hem aanvaarden als de door God de Vader zelf aangestelde Verlosser en Heer.

De noodzaak van een persoonlijk Pinksteren

Hij doopt met de Heilige Geest. Hij kan door die Geest en zal door die Geest, het nieuwe volk Gods, de gemeente van Jezus Chris­tus, leiden naar de volle waarheid. Die Geest zal het uit Hem nemen en het ons verkondigen, nu en in de toekomst. Ja het zal over ons uitgestort worden als een milde regen, een late regen, die de oogst rijp maakt. De vruchten en de gaven van die Geest zullen dusdanig functioneren dat we zullen eten en drinken tot verzadiging toe en dat we zullen overhouden.

Zo is het plan Gods, aan jood en heiden, ja aan de ganse schepping zal verkon­digd worden, dat Jezus de boom des Levens en de weg tot God is. Voor een ieder geldt, zonder uitzondering’ van wie ook, ook niet voor het volk der joden, dat er slechts één weg tot terugkeer naar onze roeping als kroon der schepping is.

Het volk van God voor nu en voor de toekomst, zal geënt moeten zijn op die boom. Dan zullen wij één zijn en één blijven met Hem. Daar­om is een persoonlijk pinksteren voor iedere christen onontbeerlijk. Het nieuwe volk van God, wat in het nieuwe testament bedoeld is, zal op zijn voeten komen te staan en na tweeduizend jaar christendom gaan zien en bewust worden dat het gaat om het één worden met Christus. Het volk, dat door die Geest bezield is, zal voleindigen wat Zijn hand begon te doen bij de geboorte van Christus als eerstgeborene van vele broeders.

Het oude verbond met zijn heen wijzigingen naar Chris­tus en zijn gemeente zal in ons vervuld en bevestigd worden. Psalm 102 zegt daar onder andere van: “Gij zult opstaan en u over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen; want uw knechten hebben behagen in haar stenen (wij zijn de bouwstenen van het geestelijke huis Gods). Zij hebben deernis met haar puin. Dan zullen de volke­ren de naam des Heren vre­zen, alle koningen der aar­de uw heerlijkheid, wanneer de Here Sion heeft gebouwd en verschenen is in zijn heerlijkheid. Zich heeft ge­wend tot het gebed van de berooide en hun gebed niet heeft veracht. Dit worde op­geschreven voor dit ge­slacht : Dat volk dat door de Geest Gods geschapen zal worden, zal de Here loven”. En dan vers 23 dat zegt dat de volken altegader en de koninkrijken zich zullen ver­zamelen om de Here te die­nen .

De blijvende functie van het onzichtbare

Jezus en Hij alleen kan met Zijn Geest tot dit doel ko­men. Door Hem kan de Geest Gods over ons vaardig worden en ons een nieuw le­ven schenken met een nieu­we hemel en een nieuwe aar­de. Kom ga met ons en doe als wij, trek met ons op naar het hemelse Jeruzalem. Laat u niet langer vastbin­den aan het aardse wat al­leen maar een schaduw van het hemelse kan zijn. Het zichtbare heeft slechts een tijdelijke functie, het onzichtbare daartegenover een blijvende, eeuwige functie. Door de doop in de Heilige Geest hebben wij een eeuwigheidsfunctie gekregen en door die Geest leven wij in gemeenschap met Hem als de ranken aan de wijnstok. Dat leven is eindeloos en, houdt niet op bij het sterven van ons aardse lichaam. Innerlijk, waar ons leven – uw en mijn ‘ik’ zetelt – zijn en blijven wij met Hem verbonden omdat wij weder­om geboren zijn tot een nieuwe schepping. Dat is het ware leven dat niet door de dood wordt teniet gedaan.

In het gesprek tussen Je­zus en Nicodemus Johannes 3 vers 1 tot en met 21 (Joh. 03:01-21) komt dit wel zeer dui­delijk tot uiting. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeu­wig leven. Wie niet in de Zoon gelooft, wie Hem niet als Verlosser en Leidsman aanvaardt, heeft het leven niet en God de Vader blijft die mens afwijzen, omdat hij of zij niet door de poort, door de deur, het Konink­rijk Gods wil binnen gaan. Hij blijft buiten staan en God kan door Jezus Chris­tus, geen gemeenschap met hem of haar hebben. Zij hebben zichzelf immers bui­ten het heil Gods gesteld. Zij hebben de inspiratie, de leiding van Gods Geest, niet aanvaard en zijn door het niet aanvaarden van Christus, als de bron des levens, niet in staat om één met Hem te worden. Wie de Here aanhangt wordt één Geest met Hem, dan gaat het oude voorbij en wordt alles nieuw. Wie Jezus en met Hem Gods aanbod aanvaardt, heeft eeuwig leven; wie Hem niet aanvaardt, heeft zichzelf het eeuwige leven ontnomen.

Liefde is gehoorzamen aan Gods opdracht

Niemand kan uit zichzelf een nieuw Goddelijk leven opbouwen, al zoek je er ook nog zo hartstochtelijk naar. Het nieuwe leven is – ont­houdt dat goed – alleen mo­gelijk door het aanvaarden van het gebod om alles te doen wat Hij je opdraagt. De ‘Groot Nieuws voor u’ vertaling vertaalt boven­staand Bijbelgedeelte op de­ze wijze: “Als je Mij liefhebt, doe je wat Ik je op­draag. Op Mijn verzoek zal de Vader jullie een ander zenden, iemand die jullie bijstaat en altijd bij je blijft: De Geest van de waarheid. De wereld kan hem niet ontvangen, omdat ze hem niet ziet of kent. Maar jullie kennen hem, want hij woont bij jullie en zal in jullie leven. Dat is: Ik laat je niet als wezen achter; Ik kom bij je terug met Mijn Geest”.

Hij is en blijft de ware wijnstok. Wij, die in Hem zijn, zijn de ranken. Wij ontvangen ons leven uit Hem. God zelf is de landman. Dode takken worden weggesneden en levende takken (ranken) worden ge­snoeid en gezuiverd opdat zij vrucht zullen dragen. Wij zullen ons steeds meer bewust moeten worden dat wij één zijn met Christus. Zijn leven is ons leven en wij staan allen – Jezus en zijn lichaam – onder de zorg van de landman. Een rank kan dan slechts vrucht dragen als hij met de wijnstok verbonden is. Wie niet met Hem verbonden is, wie zijn leven niet door­geeft, is als een dorre tak. Hij draagt geen vrucht en zij wordt afgebroken, bij elkaar geharkt en in het vuur gegooid Johannes 15 vers 6 (Joh. 15:06).

Lezer en lezeres, vraag u zelf af, of u verbonden bent met Hem die het leven ja ook uw leven is. Uw geest, die u als mens, als kroon der schepping gege­ven is, wordt door God de Vader begeerd. Dat wil zeggen Hij wil graag in ge­meenschap met ons samen leven. Zijn Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Die Geest kan in ons meer doen dan wij bidden of beseffen.

Er zijn momenteel omstan­digheden genoeg die zeggen dat dit alles niet mogelijk is. Dat alles nog steeds snel achteruit gaat. Ik kan u echter verzekeren dat bij God alles mogelijk is. Als wij zeggen: nu kan het niet meer gebeuren, gebeurt het juist. Ik denk mede om het feit dat wij zullen erkennen dat het Zijn werk is.

Er is tot op heden eigenlijk steeds een natuurlijk lichaam van Christus geweest. Wij stonden als het ware nog steeds veel te veel in de schoenen van de eerste Adam. Maar als er een na­tuurlijk lichaam is 1 Korinthe 15 vers 44 (1 Kor. 15:44 vv) dan is er ook een Gees­telijk lichaam. Daarom staat er ook geschreven: “De eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam (Jezus) een levendma­kende Geest. Maar het gees­telijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke.

De mens groeit eerst uit tot volle verantwoording, tot het niveau van mogelijkheid tot eigen beslissing en daar­na tot het aanvaarden van een Geestelijk leven. Ook in deze laat de Heer alle dingen meewerken ten goe­de. Eens buigt zich alles voor Jezus neer, erkennen­de dat Hij het licht der we­reld, ja voor ons allen is. Dan zijn wij Zijn dienaars, niet der letter, maar des Geestes. Geprezen is Hij die dit alles in allen volmaakt’

 

Van de redactie

Een heldere structuur

Tijdens de onlangs gehou­den Kinderboekenweek lazen wij een interview met Heleen Kernkamp. Haar werk bestaat in het bewerken van kinderboeken, zodat ook kinderen met leesproblemen ze begrijpen en meer en beter gaan lezen. “Het verhaal moet een heldere structuur hebben, waarin het volkomen duidelijk is wie wat zegt. Verder moet bij moeilijke woorden de bete­kenis direct uit de context blijken, zodat de le­zer er niet de verkeerde kant mee uit kan”, is haar mening.

Toen we dit zo lazen dachten we aan “Levend Ge­loof” . Niet dat we het steeds groeiend aantal le­zers en lezeressen van ons blad vergelijken wil­len met kinderen die leesproblemen hebben. Inte­gendeel, “Levend Geloof” wordt gelezen door ‘alle lagen van de bevolking’, intellectuelen zowel als mensen met alleen een basisopleiding. Maar wel zijn we van mening dat alle artikelen ‘een helde­re structuur’ behoren te hebben. We blijven het als een opdracht zien de uitleg van de volle boodschap door te geven in een voor iedereen be­grijpelijke taal! Zoals ook Jezus en de apostelen niet ‘boven’ maar ‘naast’ de mensen gingen staan, opdat het woord van de levende God wat zij ver­kondigden, een positieve uitwerking kon hebben in allen die zich daarvoor openstelden.

Makkelijk schrijven is een hels karwei; het is het meest inspannende werk dat er bestaat, vol­gens Heleen Kernkamp. Gelukkig is dit niet de me­ning van de redactie van “Levend Geloof”. We hoe­ven ons niet krampachtig in te spannen bij het schrijven van artikelen. Wel ontmoeten we soms felle tegenstand uit het rijk der duisternis, maar laten ons hierdoor niet imponeren. Gods Geest woont immers in ons en die geeft ons ken­nis, inzicht en wijsheid om ‘inspirerend’ te schrijven. We schrijven dit in alle bescheiden­heid, maar ook in alle vrijmoedigheid. Want wat is er heerlijker dan de volle boodschap te ‘ver­woorden’ zoals wij dat in “Levend Geloof” doen? En wat geeft er meer voldoening en dankbaarheid dan te bemerken dat de inhoud van ons blad goed overkomt bij onze lezers en lezeressen. En met ‘goed overkomen’ bedoelen wij dat wat wij schrij­ven geen theorie blijft, maar praktische uitwer­king heeft. Want daar gaat het uiteindelijk om!

Dubbele uitwerking –

Vele van onze lezers en le­zeressen zijn gemotiveerd, dat wil zeggen zij hebben de boodschap van het Koninkrijk Gods aan­vaard of staan er open voor. Gemotiveerd zijn be­hoort echter ‘dubbele uitwerking’ te hebben, ‘naar binnen’ voor de eigen geestelijke ontwikke­ling zodat wij volwassen christenen worden en ‘naar buiten’ om ook anderen in aanraking te brengen met het volle evangelie. En wat dit laat­ste betreft: één van de hulpmiddelen hierbij is ongetwijfeld “Levend Geloof”. Wij willen graag ons lezersbestand verder uitbreiden en vragen daarbij uw hulp! Win eens een nieuwe abonnee of geef een geschenkabonnement cadeau! Als iedereen meedoet, kunnen wij binnen korte tijd onze opla­ge verdubbelen!

Giften –

We zijn dankbaar voor de giften die wij iedere maand weer ontvangen. Deze blijven ook be­slist noodzakelijk, want de abonnementsprijs van ƒ 15,– per jaar is bij lange na niet toereikend om alle kosten te dekken. En wij willen graag als blad dat de ‘gezonde leer’ brengt, ook in financieel opzicht op gezonde wijze functioneren. Wij vertrouwen daarom dat wij ook in dit opzicht op onze lezers kunnen rekenen.

Gedachten over het boek Job –

Nog één aflevering volgt er van deze veelgelezen serie. Daarna wor­den de verschillende hoofdstukken samengebracht en in de vorm van enkele brochures uitgegeven. We hopen ook hiermee velen van dienst te kunnen zijn.         

Geloven gelijk de Schrift zegt door Wim te Dorsthorst

 

(Dit is het tweede en laatste deel van een artikel waarvan het eerste deel verscheen in “Levend Geloof” van vorige maand).

Wie brengt alles tot volheid?

In Efeziërs 1 vers 10 (Ef. 01:10) zegt Paulus dat God in Jezus Christus zich had voorgeno­men om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, a al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten. Zie ook Efeziërs 4 vers 10, (Ef. 04:10)waaruit duidelijk blijkt dat dit ’tot volheid brengen’ niet geschiedt door het natuurlijke volk Israël, maar door het geestelijke Israël: de gemeente. Christus is als hoofd aan de gemeente gegeven en er dan ook wezenlijk mee verbon­den. Waar het hoofd is, is ook het lichaam. Binnen de gemeente is het mogelijk tot mannelijke rijpheid te ko­men. Dat is het eeuwige voornemen van God. Door middel van Jezus Christus en de gemeente, dus allen die in Hem zijn door weder­geboorte en doop in de Heilige Geest Johannes 3 vers 3 tot en met 6; Romeinen 8 vers 9; Romeinen 8 vers 14 (Joh. 03:03-06; Rom. 08:09 en Rom. 08:14). Het einde – de volle vrucht van het oude verbond en het nieuwe verbond, de volheid der tijden Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10), dat is wat Paulus beschrijft in 1 Korinthiërs 15 vers 28 (1 Kor. 15:28) met de woorden: “Wanneer alles Hem (de Zoon) onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich aan Hem (God) onder­werpen, die Hem alles on­derworpen heeft, opdat God zij alles in allen”.

En die ‘allen’ dat zijn alle mensen van Adam tot de laatste mens die geboren zal worden, behalve zij die de duisternis liever hebben ge­had dan het licht Johannes 3 vers 19 (Joh. 03:19). Dat is de derde dag – de derde hemel, de voltooiing van Gods heilsplan.

God heeft alles gelegd in handen van de Zoon en de Zoon volbrengt de wil van de Vader en waakt over al­les wat de Vader Hem toe­vertrouwd heeft Johannes 8 vers 38 tot en met 40 (Joh. 08:38-40). En de Zoon geeft het pas weer terug als Hij alles tot volheid heeft gebracht. De bedelingenleer is hiermee in tegenspraak, want die kent aan een natuurlijk volk een hele bijzondere taak toe in dit heilsplan en dat is in tegenspraak met wat God zegt.

Als Jezus in Matthéüs 24 spreekt over de laatste din­gen, dan zegt Hij: “Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de enge­len der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen”. Er zijn dingen die we niet in de Schrift kun­nen vinden, die de engelen niet weten, en die zelfs de Zoon niet weet, (die de Heilige Geest dus ook niet uit Hem kan nemen om aan ons te verkondigen, Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14), hoe kan dan een mens uit de Schrift de bedelingen­leer destilleren? Jezus zegt: “Het is niet uw zaak de tij­den of gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehou­den heeft”.

Met deze uitspraak zijn we weer terug in Handelingen 1 waar de discipelen de vraag stellen: “Here , her­stelt Gij in deze tijd het ko­ningschap voor Israël?” Jezus geeft ook antwoord op het tweede deel van de vraag, namelijk wat het ko­ningschap betreft. Hij zegt: “Het is niet uw zaak de tij­den en gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehou­den heeft,… maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getui­gen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde”.

Het koninkrijk dat Jezus bedoelt

De apostelen zullen gedacht hebben aan het koningschap van David en vooral ook van Salomo toen het land vrede had en leefde in gro­te overvloed. Jezus was toch de Zoon van David? Ze herinneren zich nog hoe het volk riep: “Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de Naam des Heren” Matteüs 21 vers 9 (Matt. 21:09). Jezus, opgestaan uit de dood, Hij zou voor altijd het koningschap op zich nemen en ze zouden zelf verzekerd zijn van een goe­de plaats in dat Koninkrijk! Jezus geeft echter als ant­woord: “Gij zult kracht ont­vangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn”.

Er wordt een koninkrijk ge­vestigd en Jezus zegt ook hoe! Door de Heilige Geest kracht ontvangen en dan de boodschap prediken zoals Hij dat zelf gedaan heeft. Hij gaat tot Johannes de Doper, wordt ondergedompeld in het water en als Hij daaruit op­stijgt, bidt Hij om de Heilige Geest en ontvangt die. Niet automatisch, maar door er aanspraak op te maken. Vanaf dat moment is Hij gezalfd met de Heilige Geest en met kracht en begint Hij met het verkondigen en ves­tigen van het Koninkrijk Gods. Markus 1 vers 14 en 15 (Mark. 01:14-15)zegt: “En nadat Johannes de Doper was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te predi­ken, en Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Be­keert u en gelooft het evan­gelie”.

Jezus vestigt geen aards ko­ninkrijk, maar Hij vestigt het Koninkrijk van God en dat is niet buiten de mens, maar in de mens, in de geest van de mens. In de 18 inwendige mens die bij de onzienlijke wereld hoort. “Want zie het rijk Gods is inwendig in u” Lucas 17 vers 21 Lutherse vertaling (Luc. 17:21).

“Want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen u lieden” (Statenvertaling). De denkfout is dat het Koninkrijk Gods te lokaliseren is op aarde of ergens in de hemel, of een bepaald tijdperk is. Jezus leert nadrukkelijk dat het niet van deze aarde is, maar dat het te maken heeft met een denkwereld in je geest, dus die door het evangelie Gods gezuiverd en vernieuwd wordt. “Be­keert u en gelooft het evan­gelie”. En dit evangelie is alleen maar zuiver en krach­tig door de Heilige Geest.

In Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28) zegt Jezus: “Maar indien Ik door de Geest Gods de boze gees­ten uit drijf, dan is het Ko­ninkrijk Gods over u geko­men”. Het heeft dus te ma­ken met een klimaat, een toestand, waarin een mens komt, wanneer Hij bevrijd wordt van boze geesten.

Van iedere inwerking van boze geesten. Ook van vro­me dwaal- en leugengeesten, die de waarheid Gods ver­duisterd en verminkt heb­ben. En het klimaat is dan: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de Heilige Geest. Alleen verlost te zijn door het bloed van Jezus Chris­tus is niet voldoende. Te­gen de grote theoloog Nicodemus zegt Jezus: Je zult wederom geboren moeten worden om het Koninkrijk Gods te kunnen zien en bin­nengaan Johannes 3 vers 3 tot en met 6 (Joh. 03:03-06). En dit binnengaan is niet een ingewikkelde procedure met veel intellect en getheore­tiseer, maar Jezus zegt: Doet het in de eenvoud en simpelheid van een kind. Gehoorzaam gewoon als een kind. “Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet bin­nengaan “.

“Nogmaals, het Koninkrijk Gods, komt niet zo, dat het te berekenen is: Zie, hier is het of daar!” Lucas 17 vers 21 (Luc. 17:21) Here, herstelt Gij in deze tijd het Koninkrijk? Ja, zegt Jezus. Gij zult kracht ont­vangen als de Heilige Geest over u komt en dan zal het gevestigd zijn binnen in u en weest dan getuigen van Mij, zoals de Schrift dat van Mij zegt. Dat is het koninkrijk Gods en het koninkrijk van Jezus Christus.

Wat zegt de Schrift van Je­zus en wat zegt Jezus van de Schrift? De apostelen hebben het begrepen na de uitstorting van de Heilige

Geest. Petrus gaat prediken en als de joden – dit geldt dus evenzeer voor de joden – dan zeggen: “Wat moeten wij doen mannen broeders?” Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37) dan spreekt Petrus, overeenkomstig de leer en de opdracht van Je­zus Christus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de Naam van Jezus Christus, tot verge­ving van uw zonden, en gij zult de gave des Heili­gen Geestes ontvangen”. Niet collectief, maar ‘een ieder’, dus heel persoonlijk. “En gij zult…”, niet: ‘je hebt dan automatisch…’ maar: gij zult…, evenals Jezus Christus en evenals de apostelen, de Heilige Geest ontvangen. Zie onder andere Handelingen 8 vers 14 tot 17. (Hand. 08:14-17) Petrus toont vanuit de Schriften aan dat Jezus de Christus is! Het is gewoon opvallend hoe die eerst zo bange Petrus vanaf vers 22 rechtstreeks tot de joden spreekt, zo­maar door de Heilige Geest geleid. Hij citeert Psalm 18 vers 8 tot 11 en Psalm 110 vers 1 (Ps. 018: 008-011; Ps. 110:001) en hij zal ongetwijfeld nog veel meer hebben ge­zegd dan hier opgetekend staat, maar zijn eindconclu­sie is zo rijk en helder dat de joden die naar hem luis­teren diep in hun hart ge­troffen worden en zeggen: wat moeten wij doen mannen broeders? Petrus zegt in Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36): “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem en tot Here en tot Christus ge­maakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt”.

Dat is nu geloven en getui­gen van Christus gelijk de Schrift zegt. Onversneden, recht en zuiver. En het ge­volg is dat ongeveer 3000 mensen tot bekering komen en zich laten dopen.

Verstaan wij wat wij lezen?

Wat zoeken wij in de Schrif­ten? Wat willen wij vinden? Lezen wij wat er staat of verstaan wij – door de Hei­lige Geest – wat wij lezen? Wat is er al allemaal ge­zocht en gedestilleerd uit de Schriften! Dat wat de bedelingenleer uit de Schriften probeert aan te tonen, namelijk de verschillende bedelingen, waarin het volk Israël die hele speciale plaats zou hebben, dat tonen Jezus en de apostelen – en vooral ook Paulus – duidelijk en helder aan dat dat niet zo is.

Als wij dit gaan zien, dan hebben wij een sleutel om dat in de Schrift te zoeken, wat we er in moeten vinden. Het is opvallend hoe duide­lijk Jezus zelf zegt, wat wij in de Schrift moeten zoeken. Enkele voorbeelden (van de vele die er zijn) om dat aan te tonen.

Johannes 5 vers 19 tot 47 (Joh. 05:19-47) is een gedeelte wat daar zo van spreekt. Heel treffend hebben de vertalers er bo­ven gezet: ’Jezus’ getuige­nis van zichzelf’. Als Jezus van zichzelf getuigt, dan is dat dus ook altijd het getuigenis van God. God ge­tuigt immers: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!” Matteüs 17 vers 5 (Matt. 17:5). En Jezus zegt: “Ik weet, dat het getuigenis, dat Hij van Mij aflegt, waar is” Johannes 5 vers 32 (Joh. 05:32).

Maar vanaf vers 39 komt Je­zus tot de kern waar het om gaat. Hij zegt: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig le­ven te hebben”. De Schrif­ten onderzoeken en dan vooral de boeken van Mozes en dan tot in het extreme proberen te doen wat de wet zegt (Matteüs 23) en dan denken dat je daardoor eeu­wig leven hebt! Ineens geeft Jezus er de ware be­tekenis aan. Hij zegt: “en deze zijn het (de Schriften) welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij ko­men om leven te hebben”.

De Schriften getuigen dus van ‘de Christus’ en daarin is eeuwig leven. Niet in de Schriften, maar in de Christus’. Jezus gaat nog verder en Hij zegt in Johannes 5 vers 46 en 47 (Joh. 05:46-47): “Want indien gij Mozes geloofde, zoudt gij ook Mij geloven, want Hij heeft van Mij geschre­ven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij in Mijn woorden geloven?”

Dus de eerste vijf boeken van uw en mijn Bijbel spre­ken van Jezus Christus.

Van ‘de Beloofde’, van de Messias, van Jezus Chris­tus. Als we dus iets gaan zoeken, dan zal de hoofdge­dachte, moeten zijn: Hoe vind ik hierin de Christus, want het geschrevene heeft betrekking op Jezus Chris­tus en op allen die in Hem zijn. Het heeft dus ook be­trekking op mijzelf als ik in Christus ben.

Matteüs 18 vers 21 (Matt. 18:21) heb ik al genoemd: “Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden moest…” Er staat niet ’te leren’, maar er staat ’te tonen’. Hoe toonde Jezus dat? Vanuit de Schriften! Ik denk in ver­band met Zijn lijden en sterven aan Jesaja 53, maar ook aan de offerdienst in Leviticus beschreven en nog vele andere plaatsen.

Als Jezus in Matteüs 16 vers 14 (Matt. 16:14) vraagt: “Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is?”, dan zit daar achter: zouden ze Mij vanuit de Schriften als de Christus herkennen? Jezus is blij dat het bij de discipelen begint te dagen en dat Petrus zegt in vers 16: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!”

In Lucas 24 vers 13 tot 35 (Luc. 24:13-35) lezen wij hoe Jezus onder­weg is met de Emmaüsgan­gers. Na alles aangehoord te hebben zegt Hij in Lucas 24 vers 25 tot en met 27 (Luc. 24:25-27): “O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en bij al de profe­ten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had”. Jezus betrekt hier de hele Schrift op Hem zelf. Mozes – de wet, zegt Jezus elders – de profeten, dus ook de psalmen en al de Schriften!

Ook in Lucas 24 vers 43 tot 49 (Luc. 24:43-49) staat het zo overduide­lijk. In vers 44: “… dat alles wat over Mij geschre­ven staat in de wet van Mo­zes en de profeten en de psalmen moet vervuld wor­den” Vers 45: “Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de schriften begrepen”.

Jezus Christus is de vervulling van de wet en de profeten Matteus 5 vers 17 (Matt. 05:17). Wat nog niet vervuld is – de escha­tologische gedeelten – zal- ook in Hem’ vervuld wor­den en in allen die in Hem zijn. Daarom zegt Pe­trus ook wat de profeten betreft: “Zij hebben gepro­feteerd van de voor u be­stemde genade” 1 Petrus 1 vers 10 (1 Petr. 01:10). En wie die ‘u’ zijn staat in vers 1 en 2.

In vers 12 onderstreept Petrus dan nog eens dat wij nu deze dingen verstaan door de Heilige Geest, die ons van de hemel gezon­den is.

Door Gods Geest verstaan wij de Schrift

Alleen door openbaring van de Heilige Geest is de Schrift te verstaan en zullen wij met Petrus kunnen zeg­gen: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”.

Jezus zegt in Matteüs 13 vers 17 (Matt. 13:17): “Vele profeten en rechtvaardigen hebben be­geerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord”.

En iedereen die een natuur­lijke invulling wil zoeken, zal, evenals de profeten en rechtvaardigen waarvan Je­zus hier spreekt, het niet zien, horen en verstaan. De Heilige Geest geeft ons een geopend verstand, ge­opende ogen en een geopend hart om de Schrift te ver­staan .

Dan gaan wij Jezus Christus zien zoals Hij ook werkelijk is: de Middelaar van het nieuwe en betere verbond, want het nieuwe verbond is voor jood en heiden, een verbond in Jezus Christus. Dan kunnen wij gaan gelo­ven in Hem gelijk de Schrift zegt, maar ook in alles wat Jezus zelf in en over de Schriften zegt. De Vader heeft immers in het laatst der dagen ‘in de Zoon’ ge­sproken: “Nadat God eer­tijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen ge­sproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft” Hebreeën 1 vers 1 en 2 (Heb. 01:01-02).

Dat zal ons vervullen tot al­le volheid Gods. Als wij dorst hebben en tot Hem komen en drinken, met geloof in Hem, gelijk de Schrift zegt: “stromen van levend water zullen uit zijn binnenste gaan vloeien”. Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38).

 

Verwachting door Gert Jan Doornink

De houding van de ware christen is dat hij een le­ven heeft van verwachting. Wie gelooft in de goede God zoals Deze zich in Jezus heeft geopenbaard en wie verwacht dat Zijn wezen meer en meer gestalte gaat aannemen in zijn leven, zal dit geloof en die verwach­ting gaan ‘uitstralen’.

Het één is een wetmatig ge­volg van het andere. Daarom is het ook zo belangrijk voor iedere gelovige om te leven ‘in verwachting’. Daarmee bedoelen we niet dat we ons bezig moeten houden met allerlei verwachtingen van negatieve dingen die in de nabije of verre toekomst in de zicht­bare wereld kunnen gebeu­ren. Christenen die zich hiermee bezig houden hebben in feite – geestelijk gesproken – iedere reali­teitszin verloren en zijn verblind door satan die hen voorspiegelt: ‘Aan deze wereld valt toch niets meer te veranderen, daar ben ik de baas’. En, wat nog veel erger is, zij geloven dat ook in hun eigen leven, ook al zijn ze dan kinderen Gods, niets meer te veran­deren valt. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, is hun levensmotto. Straks in de eeuwigheid komt daar pas verandering in…

Maar, prijst God, er gaat in onze dagen een generatie opstaan die wel leeft in de verwachting zoals God die bedoeld heeft voor Zijn kinderen. Zij weten dat wie de Heer verwachten, nieuwe kracht putten. Terwijl sa­tan hen probeert krachte­loos te maken, bieden zij daarentegen met succes weer­stand. Hun inwonende Godde­lijke kracht – de Heilige Geest – stelt hen daartoe in staat en doet hen uit­groeien tot triomfators.

Zij behoren tot de ware Gemeente van Jezus Chris­tus en geloven dat het nieuwe leven van Christus in hen tot volle openbaring gaat komen. Omdat hun ver­wachting een geloofsverwachting is, staan ze in de wil van God, die ‘het goed, welgevallige en volkomene’ in hen bewerkt. Wat een vreugde en zekerheid te leven in deze verwachting!

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 12 –

De oorlog tussen de vorsten

Na de struisvogel komt nu het paard aan de orde; het beeld van een strijdros wordt ons getekend. Telkens wanneer de horen geblazen wordt, dan ruikt het reeds van verre de kamp. Dit gedeelte bevat een aantal begrippen met een be­paalde geladenheid: tweemaal is er sprake van de ramshoren, de sjofar, die steeds bij bijzondere gelegenheden werd ge­hanteerd, met name ook bij het begin van de krijg. Het is het instrument dat in de regel te maken heeft met een door­stoten naar het koninkrijk van God, zoals bijvoorbeeld in verband met de verovering van Jericho en ook wanneer het jubeljaar moet worden uitgeroepen; trouwens, het in bezit nemen van Jericho was in diepste wezen ook een jubeljaar. Het ging er immers om de thuiskomst van het godsvolk op eigen bodem. Met de ramshoren verbonden is daar een andere term: de strijdkreet of jubelroep, een woord dat uit het­zelfde milieu afkomstig is: ook dit begrip treffen we aan in verband met jubeljaar en Jericho.

Dan is er nog een opmerkelijke uitdrukking: het geroep der aanvoerders; er staat eigenlijk: de donder of de donderroep der vorsten, een andere vertaling zegt: de heirvorsten of legervorsten. In het boek Daniël wordt ditzelfde woord meermalen gebruikt om engelvorsten aan te duiden en tegen deze achtergrond kunnen we verstaan dat God hier tot Job spreekt over de oorlog tussen de vorsten in de geestelijke wereld. Als we een papallel trekken met het boek Openbaring, dan valt het op dat we ook met betrekking tot het eindgebeuren de paarden zien uitrukken.

Machten die de Godsopenbaring willen blokkeren

Dan gaat God zijn eerste rede afsluiten met de vermelding van de valk (of volgens sommigen de havik of de sperwer) en de arend (of de gier). “Is het door uw inzicht, dat de valk vliegt, zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?” (Job 39:29). Nu is de havik geen trekvogel en hij nestelt in de bomen; de sperwer huist niet op de toppen van rotsen. Men kan derhalve het best denken aan een valk; het kan de slechtvalk zijn, een trotse vlieger en sterke, behendige jager, de schrik van alle vogels, of de eleonoravalk die nestelt op de rotsen van de eilanden in de Middellandse zee. De valk gaat hier naar het zuiden; hier staat het woord Teman, en de naam Teman vinden we, wanneer er sprake is van een theofanie, een godsverschijning, zoals Habakuk profeteert: God komt van Teman. Veelbetekenend is in relatie hiermee dat Elifaz omschreven wordt als een Temaniet, dus als afkomstig uit Teman. Daar zal God verschijnen, daar verzamelen zich ook de machten om deze godsopenbaring, als het zou kunnen, te blokkeren.

“Is het op uw bevel, dat de gier (of de arend) zich verheft, en zijn nest (of zijn horst) in de hoogte bouwt, op rotsen woont en vernacht, op rotskam en bergvesting?” Job 39 vers 30 en 31 (Job 39:30-31). We horen hier over een nest, een arendshorst, en datzelfde woord komen we ook tegen in één van de spreuken die Bileam doorgaf: “Toen hij de Kenieten zag, hief hij zijn spreuk aan en zeide: Vast in uw woning, gesteld op de rots is uw nest, nochtans zal Kaïn tot verwoesting zijn: hoe lang nog of Assur voert u gevankelijk weg” Numeri 24 vers 21 en 22 (Num. 24:21-22). Daar zit trouwens een woordspeling in, want het woord voor ’nest’ in het Hebreeuws is qen, en dat woord wordt klankmatig verbon­den met Kaïn en Keniet, namen die in de grondtaal eveneens met de letter Q beginnen.

En uitgerekend van Edom wordt gezegd: “Al maakt gij uw nest zo hoog als de gier (of arend), Ik zal u vandaar neerhalen” Jeremia 49 vers 16 (Jer. 49:16). Edom, waar de vrienden van Job hun oorsprong hadden. Nest, dat duidt op een bolwerk, een vesting, daar verschanst de vogel zich, en ook: daar bouwt hij aan zijn toekomst. Vandaar speurt hij naar voedsel, zijn ogen turen in de verte, zijn jongen slurpen bloed en waar verslagenen liggen, daar is hij” Job 39 vers 30 tot en met 33 (Job 39:30-33). Het woord ‘verslagenen’ betekent eigenlijk: doorboorden, het zijn degenen die ge­wond zijn en bloedend liggen op het slagveld. Er zijn van die nesten in de hemelse gewesten, broedplaatsen van mach­ten, basis van waaruit ze opereren. Met deze beschrijving van valk en gier (arend) eindigt de eerste rede van God.

God gaat Zijn recht vestigen

In zijn tweede rede doet de Here een oproep aan zijn knecht: “Toen antwoordde de Here Job uit een storm (een onweder) en zeide: Gord toch als een man uw lendenen” Job 40 vers 1 en 2 (Job 40:01-02). Deze op­dracht wordt voortgezet in het vijfde vers: “Tooi u toch (hier komt hetzelfde aansporende ’toch’, waarmee een gebie­dende wijs versterkt wordt, als in het tweede vers) met heerlijkheid en hoogheid, bekleed u met majesteit en luis­ter” .

Wat was het probleem van Job? Hij had geen inzicht in de geestelijke wereld en daardoor beschuldigde hij God van za­ken waar de Here part noch deel aan had. Daarop stelt God de vraag: “Wilt gij zelfs mijn recht verbrokkelen, mij beschuldigen opdat gij gerechtvaardigd wordt?” Job 40 vers 3 (Job 40:03). God wil nu de ogen van Job openen voor het recht des Heren, zo­als we weten uit de psalmen dat de gunstgenoten Gods het geschreven recht’ zullen voltrekken over de vorsten en de overheden.

Elihu heeft ook iets gezegd over het recht van God: “De Machtige, we vinden Hem niet, hoog verheven (eminent) in kracht en recht, groot (of royaal, menigvuldig) in waarach­tigheid, Hij buigt haar niet” Job 37 vers 23 (Job 37:23).

God gaat zijn recht vestigen in de hemel en dan ook op de aarde. Maar dan zullen er mensen moeten zijn die het recht des Heren gaan kennen. In dat kader krijgt Job dan ook zijn opdracht: “Stort uw ziedende toorn uit,(letterlijk: laat de uitvaringen van uw toorn, of adem, overstromen, en zie al wat trots is, verneder het, of bedwing het, en verpletter de goddelozen op staande voet, of beter: op hun plaats. Job 40 vers 6 en 7 (Job 40:06-07).

Nu is ‘goddelozen’ een motiefwoord in het boek Job, het komt er, met zijn diverse stamvormen, maar liefst veertig keer voor, Een goddeloze is eigenlijk: een doemende, iemand die een doem legt op een ander. Het begrip houdt meer in dan: iemand die er geen god op na houdt.

Nu zal dit de opdracht van de mens Gods zijn: hij zal de doemenden neerwerpen. Dat is dezelfde gedachte die Paulus eeuwen later zal uitspreken: “De God nu des vredes zal wel­dra de satan onder uw voeten vertreden” Romeinen 16 vers 20 (Rom. 16:20).

Tot tweemaal toe wordt hier tot Job gezegd: zie al wat trots is, en in het vervolg van de rede gaat God inderdaad twee trotse wezens noemen. Daarvan geldt: “Verberg hen te­zamen in het stof, sluit hen op (sluit hun aangezicht op) in het verborgen oord” Job 40 vers 8 (Job 40:08). Zij moeten opgesloten worden in het verborgen oord, in de afgrond. Heel de schepping ziet daarnaar uit, dat de uiteindelijke mens zal optreden die het recht des Heren zal voltrekken.

God toont Job de twee grootvorsten

Nu komt de laatste fase. God gaat aan zijn knecht tonen de twee grootvorsten. In de NBG vertaling nijlpaard en kroko­dil genoemd. Een andere vertaling zegt: het oerdier en de draak. Opmerkelijk is dat Openbaring 13 ook spreekt van twee dieren: het beest uit de zee en het beest uit de aar­de. Juist in verband met de eindstrijd zien we dat alles draait om die beide grootmachten.

“Zie toch het nijlpaard”, zo begint de beschrijving, “dat Ik gemaakt heb, evenals u” Job 40 vers 10 (Job 40:10). Nauwkeurig vertaald staat er: dat Ik gemaakt heb met u of bij u. Oorspronkelijk hoorden ze immers bij elkaar: in de natuurlijke wereld wer­den de dieren geschapen om de mens ten dienste te staan, hij zou over hen heersen; en in de geestelijke wereld komen we hetzelfde beeld tegen: de engelen zijn bedoeld om de mens dienend terzijde te staan.

“Het eet gras zoals het rund” Job 40 vers 10 (Job 40:10). Het geeft te denken dat van Nebukadnezar, de vorst van Babel, eveneens vermeld wordt dat hij gras at als een rund in de periode dat hij hoogmoedig werd en als gevolg daarvan werd overgeleverd aan duistere machten. We vinden daar hetzelfde principe van de trots; ook zijn trots werd neergeworpen.

Over dit beest horen we trouwens nog iets wat uiterst frappant is: “Hij is de eerste van Gods werken” Job 40 vers 14  (Job 40:14). Letterlijk: het begin of de eersteling van de wegen Gods (het is een raadsel waarom het NBG hier wegen met werken ver­taalt) .       

Het gaat hier kennelijk om een schepsel van een bijzondere orde. In de geestelijke wereld overgezet: een engelvorst met de rang van een eersteling. Met een hoge positie zoals Lucifer oorspronkelijk bekleedde.

“Die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht”, zo vervolgt de tekst in de Statenvertaling. Nu weten we dat in de geestelijke wereld cherubs soms getypeerd worden als dragers van het zwaard. In de aanvang, toen God hem schiep, droeg hij het zwaard, dat wil zeggen: hij was een drager van het woord. Nu herkennen we in dit zwaard de dwaling, de kracht van de verleugening, waar een dodende werking vanuit gaat.

“Zijn staart maakt hij stijf als een ceder” Job 40 vers 12 (Job 40:12). We ho­ren wel vaker over de staart van bepaalde geestelijke mach­ten; zo wordt van de draak verteld dat zijn staart een der­de deel van de sterren met zich meesleept Openbaring 12 vers 4 (Openb. 12:04). En Jesaja geeft als uitleg: “de oude en aanzienlijke is de kop, de profeet die de leugen onderwijst, is de staart” Jesaja 9 vers 14 (Jes. 09:14). Een staart als een ceder, dat is een sterke leugenmacht; dit monster doet meer met zijn staart dan af en toe wat vriendelijk kwispelen. Ceders zijn over het al­gemeen beelden van vorsten in de onzienlijke wereld; Assur wordt een ceder op de Libanon genoemd, en de dag zal zijn tegen alle hoge en verheven ceders van de Libanon, zoals Jesaja in zijn tweede hoofdstuk beschrijft; en wat zal er dan tenslotte overblijven? De rechtvaardige, die op zal schieten als een ceder van de Libanon; de Christus, van wie het Hooglied zingt dat zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren of uitgelezen als de cederen.

De macht der valse profetie

Dit beest toont ons de macht der valse profetie, de macht der voorspelling. Hoeveel serieuze christenen zijn er van­daag de dag niet die lamgelegd worden door voorspellingen. Het einde van de wereld is nabij, oprechte kinderen Gods worden bang gemaakt met films over de opname der gemeente en met schrikbeelden over degenen die achterblijven, trac­toren en treinen die plotseling voortrazen zonder bestuur­der, mensen wier heerlijkheid daarin bestaat dat ze opeens onverklaarbaar vermist zijn.

Velen hebben geen geloof en geen visie meer doordat de geest van de valse profetie hen heeft gevangen in de angst. Ze zijn meegesleurd door de staart van het beest.

Maar dan geldt het woord van de psalmist (berijmde Psalm 68 vers 11:

Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,

God zal zijns vijands kop verslaan,

die haar’ge schedel vellen,

die trots wat heilig is, onteert

en daar hij schuld met schuld vermeert,

zich tegen Hem durft stellen.

 

De strijd tegen het oermonster

Dan komt er nog een tweede beest aan de orde: de krokodil; er staat echter in feite: de Leviathan. De Septuaginta geeft: draak. Meermalen spreken de Schriften over de strijd die God heeft te voeren tegen dit oermonster. Zo kondigt Jesaja aan: “Te dien dage zal de Heere met zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken de Leviathan, de lang wemelende slang, de Leviathan, de kromme stomme slang; en Hij zal de draak die in de zee is doden” Jesaja 27 vers 1 Statenvertaling (Jes. 27:01).

 

En Asaf heeft ervan gezongen:

Gij spleet weleer de Schelfzee door uw kracht.

Gij hebt de kop der woest en felle draken,

het vrees‘lijk heir dat Isrel dorst genaken,

in ’t hart der zee verbroken door uw macht.

Gij hebt de koppen van de Leviathan verpletterd (Psalm 74).

 

Er is nog een andere psalm, eveneens een scheppingslied, waarin dit beest wordt genoemd: “de Leviathan, die Gij geformeerd hebt om er mee te spelen” Psalm 104 vers 26 (Ps. 104:026).

God speelt niet met het kwaad (Ruurd)

Nu lijkt het vreemd dat God een kwade macht zou hebben gemaakt om daar een spel mee te bedrijven; het kwaad als speelgoed van God. Dat is ondenkbaar. Maar we moeten ons wel in herinnering brengen dat dit wezen, toen het geschapen werd, goed was. Toen was het door God bedoeld om zich daarover te verheugen, om zich ermee te vermaken. Hetzelfde woord dat in deze psalmtekst vertaald is met ‘spelen’, wordt ook gebezigd in verband met de hemelse Wijsheid in Spreuken 8, en daar is het weergegeven met zich verheugen: “te allen tij­de mij verheugend voor zijn aangezicht, mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk” Spreuken 8 vers 30 en 31 (Spr. 08:30-31); hier zou men met de Statenvertaling beter eveneens met ‘spelen’ kunnen weergeven.

Spelen is creatief bezig zijn. God had beoogd creatief werkzaam te zijn met zijn schepselen, ook met dit wezen. Er is trouwens nog een andere vertaling mogelijk van het genoemde psalmvers: de Leviathan, die Gij geformeerd hebt om daarin (namelijk in de zee) te spelen. Doch in plaats van in de zee te spelen is dit schepsel de zee in beroering gaan brengen, zodat deze tot een woedende, woelende chaos werd.

De naam Leviathan hangt naar alle waarschijnlijkheid samen met een werkwoord dat betekent: zich winden, zich krommen of kronkelen; men zou hierin een aanduiding kunnen zien van het wezen, het karakter van deze macht: het is als met een slang die zich kronkelend voort beweegt en die zijn prooi omstrengelt. Brehm beschrijft dit in verband met de reuzen­slangen als volgt: De in het licht tot een smalle streep samengetrokken pupil verwijdt zich, de tong geraakt in be­weging, verschijnt en verdwijnt afwisselend, draait en wendt zich naar alle zijden en ook de staartpunt drukt nu rooflust uit. Het slachtoffer bemerkt niets van het hem be­dreigende gevaar, want het herkent de slang niet aan wie het enige ogenblikken later ten prooi zal vallen.

Niet zelden blijft het slachtoffer zelfs dan nog zitten als de spitsen van de gevorkte tong zijn lichaam aanraken. Dik­wijls heb ik gezien, zo vertelt Brehm, dat konijnen, als het ware om deze begroeting te beantwoorden, ook van hun zijde nieuwgierig de slang besnuffelden.

Eensklaps schiet de slangenkop vooruit, eerst dan wordt de bek geopend en voordat het slachtoffer weet in welk gevaar het verkeert, is het gegrepen en door een of twee ringen van de slang omstrengeld. De slang grijpt het dier en rolt in hetzelfde ogenblik het voorste deel van haar lichaam op, door de kop met de buit naar voren gericht, zoveel kringen te laten beschrijven, als zij kronkelingen om haar prooi wil leggen. Voor de seconde verlopen is, bij welker aanvang de beet plaats greep, is de dodelijke omstrengeling van de vast gegrepen buit reeds een voldongen feit. Hoe onweer­staanbaar deze druk is, blijkt uit de expressie van het om­strengelde dier: de ogen treden uit hun kassen, een pijn­lijke trek verwringt de lip en de achterpoten trekken krampachtig, als deze tenminste niet in de greep mee gevan­gen werden. Reeds na weinige ogenblikken verliest het slachtoffer zijn bewustzijn.

Nadat de slang zich overtuigd heeft van de dood van het dier, ontwart zij langzaam haar kronkelingen. Het zou vergeefse moeite zijn een slang los te wikkelen terwijl zij haar prooi vast heeft. Ik heb getracht, vertelt Hutton, een twee meter lange reuzenslang, die een patrijs omslingerd had, uit elkaar te rollen, maar ook niet de minste beweging was erin te krijgen, ofschoon ik al mijn krachten heb ingespannen.

Hutton vermeldt ook hoe hij er getuige van was dat een tijgerslang zich meester maakte van een sterke, grote varaan, een soort hagedis. Plotseling schoot de slang naar voren en ze slingerde zich met zulk een ongehoorde snelheid en onweerstaanbaarheid om de varaan dat de hals van het dier tweemaal gekraakt en de staartwortel tegen de neuspunt gedrukt werd. De slang bleef net zo lang ineenge­rold liggen tot de varaan dood was; in dit geval duurde dat vier en een half uur. Zij wist precies hoe lang zij wurgen moest.

In Openbaring 13 horen we over het beest dat opkomt uit de zee, met zijn zeven koppen. Job ontvangt hier doorzicht in do eindstrijd, want er zal een volk door de zee heen komen, zoals de psalmdichter gezongen heeft: Psalm

De Heer heeft zelf ons toegezegd:

‘k Zal u door macht en wijs beleid,

uit Bazan weer doen komen,

u zullen als op Mozes’ beê,

wanneer uw pad loopt door de zee,

geen golven overstromen.

(slot volgt) .

 

1983.09 nr. 240

Levend geloof 1983.09 nr. 240

Op weg naar het einddoel Jan W Companjen

“Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht te niet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid” (1 Kor. 02:06-07).

Het volmaakte plan van God

Gods plan met deze wereld gaat buiten alle we­reldse machthebbers om. Hun doen en laten ligt op het natuurlijke, ongeestelijke vlak. Gods plan is – en laten we dat nooit vergeten – dat Hij werkt door de gekruisigde, Jezus Christus, door Hem mensen redt en die geredden in Zijn glorie laat delen. Hadden de anti-goddelijke machten dit plan Gods geweten, dan zouden zij de glorierijke’ Heer niet hebben gekruisigd, want door het volbrachte werk op Golgotha en de op­standing uit de dood, zijn zij (alle duivelse machten) van hun macht beroofd.

De machthebbers van onze eeuw – zowel wereldse als kerkelijke – trachten nog steeds langs wegen van menselijke majesteit (Hoogheden) en organi­satorische vormen de macht in handen te houden. Nu is dat ten opzichte van volk en staat een be­grijpelijke zaak omdat zij (nog) geen inzicht hebben in het plan van God met Zijn schepping. Zij regeren door middel van verbods- en gebods- bepalingen en de daarbij behorende straffen in­dien men daar inbreuk op maakt. Het is een sys­teem dat gegrond is op de wetten van Mozes. Die wetten zijn bedoeld voor mensen die de wet van Christus (in hart en verstand) nog niet hebben leren kennen en ervaren.

De wet en de profeten zijn in Christus vervuld. Dat wil zeggen dat de mens die in Christus is, verder tot ontplooiing is gekomen. God is en blijft een Schepper. Hij die uit God geboren is, Jezus Christus, en zij die na Hem uit diezelfde Geest geboren zijn, zijn nieuwe schepselen. Voor hen hebben de woorden – wat God spreekt zijn scheppingswoorden – gesproken op de berg Sinaï, een geheel andere, dat wil zeggen scheppende be­tekenis. God spreekt als het ware nu tot ons. Gij geheel anders, gij hebt Christus leren ken­nen, gij zijt een nieuwe schepping, gij, zowel man als vrouw, jood of heiden, vrije of slaaf, gij zult niet (meer) doodslaan of haten, gij zult niet echtbreken, geen scheldbrief geven, niet liegen of begeren wat van een ander is. Gij zult God, uw vader en uw moeder, ja de hele we­reld liefhebben en al het geschapene goed en doordacht onderhouden en verzorgen…

Levende stenen van een geestelijk huis

Omdat te bereiken – dat heeft u zeker al wel be­grepen – is het noodzakelijk dat de Heilige Geest, de Geest van Christus, de kracht in de mens persoonlijk en in de Gemeente van Christus (de Kerk) moet zijn. De leden van die kerk zul­len levende stenen zijn tot opbouw van een Gees­telijk huis. Die gemeente zal, als ze door haar barensweeën heen is, functioneren in overeen­stemming met Gods wil omdat zij de verborgen wijsheid Gods heeft leren verstaan. Zo zien wij uit en trekken binnen in het hemelse Jeruzalem, de stad met hechte fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10). Gees­telijke gaven zullen dan de plaats innemen (overnemen) van de thans nog vaak noodzakelijke bazen en baasjes, generaals en korporaals in de gemeente, omdat volwassenheid en knechtschap niet kunnen samen gaan. De situatie, zoals die er thans nog veelal is, zal doorbroken moeten worden. De vraag is: zijn er geestelijken en le­ken, ambtsdragers en niet-ambtsdragers? Is de roeping van ambtsdragers, wat hun functioneren in een bepaalde gemeente betreft, van boven of van beneden? Zijn zij (de ambtsdragers) er dank zij de gemeente of ondanks de gemeente; met an­dere woorden kan een ambtsdrager functioneren als hij niet door de gemeente geaccepteerd wordt? Heeft dit dan ook niet tot gevolg dat de ambten functioneren dank zij de gemeenteleden?

Ons denken zal in de toekomst op dit punt door­broken moeten worden, opdat wij zullen kunnen gaan luisteren wat de Heer ons te zeggen heeft via apostelen en profeten, evangelisten, her­ders en leraars, die ook wel eens – misschien wel vaak – tot een andere groep of gemeente zul­len behoren.

Kunnen wij goed en kwaad onderscheiden?

Veel opwekkingen zijn ten onder gegaan door ge­brek aan scheppingskracht. Door gebrek aan in­spirerende werking van de Heilige Geest. Al die opwekkingen hebben ons van alles achtergelaten, theorieën betreffende Israël en de opname van de gemeente, enz., enz., maar een inzicht dat het met ons godsdienstig leven anders moet gaan, is nog maar sporadisch aanwezig. Enkele Geeste­lijke ‘actiegroepen’ en een aantal Geestelijke ‘buitenbeentjes’ geven ondanks alles inzicht in datgene wat de laatste jaren onder het volk Gods is wakker geschud en onder het stof van­daan is gehaald, namelijk het verlangen tot het openbaar worden van de zonen in het Koninkrijk Gods. De massa wordt echter nog door buitenissige tekenen dat Gods Geest aanwezig is en door leiders met veel inventie in toom gehouden.

Bij dit alles moeten wij ons echter afvragen, door wie wordt dit alles geïnspireerd? Hier komt ook de vraag naar voren of wij reeds zover zijn opgegroeid dat wij onderscheiden kunnen wat goed en kwaad is. Dat wij kunnen onderkennen en ver­staan wat van Gods Geest komt en wat voortkomt uit de koker van satan. Het aantal mediums, een term uit de occulte wereld, is nog zeer groot op het godsdienstige erf. Een medium is een tussen­persoon bij geestelijke communicatie. Hij of zij geeft de mens een bepaalde geestelijke injectie, ervaring, waarop dan gesteund kan worden.

Het is één van de grootste, zo niet de grootste tegenwerkende kracht in ons Geestelijk leven. Het is een oud zuurdesem dat reeds zeer vroeg, dus eeuwen geleden, in de christelijke gemeente is binnengeslopen. Er schoof als het ware een donkere wolk tussen Christus en de Gemeente, Zijn volk, waardoor dit in haar groei zeer sterk werd getemperd en soms volkomen onvruchtbaar werd gemaakt. Het bedrieglijk in de plaats stel­len (onderschuiven) van iets of voor iets is een dodelijke zaak voor Christus en Zijn gemeente. De slagader is als het ware door die onderschuiving afgesloten en doet de afgesloten delen afsterven. De paus, Maria, de zogenaamde heiligen die reeds lang geleden gestorven zijn, zijn allen zelfs min of meer officieel door de Rooms Katho­lieke kerk aangesteld als plaatsvervangers van Christus. De kerk als instituut, met al haar bisschoppen en kardinalen, is een natuurlijke, vleselijke weergave geworden van het Lichaam van Christus. Maar hoe is met bij de protestanten, die het Woord Gods, ’door het geloof alleen’, in het vaandel dragen, gesteld…?

Laten wij ons ieder persoonlijk eens afvragen: Ben ik verbonden met Christus? Ben ik verbonden met Hem door Zijn bloed? Ervaar ik dat Hij mijn Leidsman is en dat ik als rank verbonden ben aan de wijnstok? Behoor ik tot het volk van God dat opgenomen is in het nieuwe verbond dat er is in Zijn bloed? Heb ik persoonlijk dat bloed van het Lam Gods aan de deurpost van mijn hart en leven aangebracht? Steun ik nog op een medium, een zaak, een bepaald gebeuren, een persoon of iets anders wat tussen ons en Christus ingeschoven is. Dat kan ook de kinderdoop, of het Lidmaatschap van een kerk zijn of een braaf en goed le­ven, waarin men wel over Christus praat maar Hem niet toebehoort. Het gaat er in de eerste plaats om dat wij steunen op het volbrachte werk van Christus! Wij moeten doordringen tot de kern van het evangelie. Dan gaat het erom dat wij de Geest van Christus hebben ontvangen, opdat die Geest in ons kan werken en we geestelijk groei ervaren. Anders behoren we Hem niet ten volle toe.

Hebben wij de Geest van Christus ontvangen?

De Kerk van Christus bestaat uit mensen die door één Geest tot één Lichaam gedoopt zijn. Aan dat Lichaam zit nog wel wat scheef, maar indien wij het oude zuurdesem opruimen en ons instellen op datgene wat Hij ons te zeggen heeft, dan zullen wij opwassen tot alle volheid Gods. Dan behoeft geen mens meer naar Rome voor een pauselijke ze­gen, dan is bijvoorbeeld het medium Lourdes met haar leven brengende bron of een bepaalde erva­ring waarop of waarin u steun vindt, niet meer nodig. Dan zal Jezus zelf ons Zijn zegen en Zijn leven schenken. Hij zelf is de bron van levend water. Jezus zelf is het brood des levens. In Christus is ons alles geschonken. Daarom achtte Paulus het ook alles schade wat hij uit zijn ou­de leven met zijn overleveringen en instellingen bezat.

Buiten Christus is er geen weg naar het leven, zoals het door de Schepper bedoeld is. Nogmaals, vraag u persoonlijk af: wat is er bij mij, wat is er in mijn kerk, in mijn gemeente, tussen mij en Christus geschoven?!

Waarom heb ik niet de Geest van Christus ontvangen?

De wijnstok en de ranken horen bij elkaar en over beide is de Vader de Landman. Zij die met Christus verbonden zijn, zullen vrucht dragen en deelgenoot worden van het leven dat Christus als eerstgeboren broeder bezat. Dan zullen wij in­woners zijn van het hemelse Jeruzalem en het Ko­ninkrijk Gods. Wij zijn genaderd tot de berg Sion, Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24). De rest,- kijk om u heen en ontdek dat het zo is – is een smeulend vuur dat ergens is opgetast en slechts warmte geeft aan hen die er omheen zitten. Wij willen dat vuur niet uitblussen, maar hen die daar omheen zitten uitnodigen om meer te ontvangen namelijk de Geest van Christus. Een doop, een onderdom­peling, met Geest en vuur. Dat levende nieuwe leven in ons geeft ons datgene wat God bedoeld heeft, namelijk een nieuw volk van Hem dat op weg is naar de eindoverwinning, omdat zij zijn Woord weer hebben leren verstaan. Jezus wil zelf Zijn volk, Zijn gemeente, naar het einddoel lei­den. Sta dan op en ga op uw voeten staan, ga in het spoor van uw Koning en Hij de Leidsman en Voleinder van ons geloof zal ons leiden naar de volle waarheid en ons deelgenoten maken van Zijn eeuwige heerlijkheid!

Hij kwam om de relatie te herstellen, De breuk tussen de mens en God verdween. Hij kwam om iedere macht ten toon te stellen, Ontnam het rijk der duisternis zijn claim. ’t Voorzegde heil kan nu te voorschijn treden, door onze God van eeuwigheid bereid.

Lof, dank en glorie, voor U de grote Koning, U bent de oorzaak van ons eeuwig heil!

 

Reacties van lezers redactie

 

Het volle evangelie in Canada

Dezer dagen hadden wij een ontmoeting met broeder Wim van Wingerden uit Bergen op Zoom. Deze 76 jarige broe­der bruist nog van geeste­lijke vitaliteit en is nog zeer actief in dienst van Gods Koninkrijk. Zo is hij de afgelopen jaren reeds enkele malen in Canada ge­weest. Deze zomer was hij er, samen met zijn vrouw, voor de derde maal. In de nu volgende brief schrijft hij erover:

“Na drie maanden Canada, en daarop aansluitend weer een paar weken ‘wennen’, willen wij u een kort verslag ge­ven van onze ervaringen.

Wij hebben veel Nederlandse emigranten ontmoet en kun­nen bereiken met het wat dieper liggende woord van God, waar ook uw blad “Le­vend Geloof” van getuigt. Wij hebben de door u be­schikbaar gestelde bladen, samen met de nodige door goede predikers ingesproken bandjes, kunnen versprei­den. Ze vonden gretig af­trek! De mensen waren hier erg dankbaar voor, en wij ontvingen daarop wel enige positieve reacties, gezien echter het zomerseizoen met de vakanties aanstaande was, had men in het algemeen wei­nig tijd om direct de bladen “Levend Geloof” te gaan le­zen, of de bandjes te be­luisteren! Wij verwachten echter op langere termijn meer reacties betreffende het blad “Levend Geloof”, wat wel mondeling toegezegd werd doch wel gerealiseerd zal moeten worden. Er waren uiteraard ook enige negatie­ve reacties. Deze laatste opmerking wil enkel maar zeggen dat de boze ook niet stil zit!

Wij hebben van het land heel veel gezien, en overal waar wij zijn geweest sporen ach­ter gelaten (“Levend Ge­loof”, bandjes en boeken). Wij hadden onder andere ook 70 boeken bij ons betreffen­de het functioneren van de gaven des Geestes. Ook wer­den wij in staat gesteld door prediking en Bijbelstudie de geestelijke uitleg te accentueren, waar wij dank­baar gebruik van maakten!

Prais the Lord! Maanden had­den wij hiermede door kunnen gaan, er is namelijk op het geestelijk terrein nog veel onbegrip. Leuk was het voor ons dat wij op uitnodiging kennis maakten met een zo­merkamp met de naam “Living Faith”, waar wij twee dagen zijn geweest. Een kamp waar circa 150 mensen waren. Een kamp ook met een absoluut positieve instelling waar ook vele mensen gedoopt wa­ren met de Heilige Geest (niet gevallen), doch op de voor ons bekende wijze, hal­leluja! Gewoon een verade­ming voor ons en een grote verrassing!

Hartelijke groeten, in Je­zus Christus onze Heer ver­bonden, met de verwachting in onze harten, dat Gods Geest machtig werkzaam zal zijn, daar, waar wij Zijn grootheid hebben mogen beklemtonen!”

Positieve inhoud (1)

Zuster v. M.- v. V. te Gouderak, schrijft: “Ik heb nu twee nummers van “Levend Ge­loof” ontvangen van u. Ik ben erg dankbaar voor de po­sitieve inhoud van dit blad. En nu wil ik mijn dochter ook een geschenkabonnement geven… En ik wil nog één extra nummer ontvangen. Dus voortaan twee, dan kan ik er één altijd weggeven of uit­lenen” .

Positieve inhoud (2)

De familie L. J. G. te Apel­doorn , schrijft: “Daar wij de laatste nummers van “Le­vend Geloof” hebben gelezen en de inhoud bij ons zeer positief overkwam, willen wij ons bij deze met ingang van augustus abonneren”.

Verruiming van inzicht

Broeder J. v. B. te Soest, schrijft: “Sinds kort heb ik een abonnement op uw blad. Ook heb ik al verschillende brochures gelezen en herle­zen. Een en ander spreekt me erg aan. Het inzicht in Gods plan met de mens wordt er door verruimd”.

Veel zegen ontvangen

De familie P. O. te Haarlem schrijft: “Na veel zegen te hebben ontvangen door uw blad en enkele andere uitga­ven, zoals “De volledige mens”, willen wij ons op uw blad abonneren. Mijn man en ik wensen u veel zegen toe en hopen dat u op deze weg doorgaat”.

In de hemelse gewesten

Zuster J. S. B. v. O. te Sas van Gent, schrijft: “Dat ik u schrijf is om een geschenkabonnement op te ge­ven… “Levend Geloof” is een fijn blad, dat je aan een ander door kunt geven. Indien we er ernst mee maken hebben wij een heerlijke toekomst die wij tegemoet mogen zien. Wij moeten niet zien op de aardse dingen, dan kom je er niet uit. Het is geweldig dat alle schrij­vers van “Levend Geloof” ons meevoeren in de hemelse gewesten. Dat we vanuit die plaats de rijkdom van Jezus Christus ten toon kunnen spreiden. Het is een rijk­dom van heil, wijsheid en kennis door de leiding van de Heilige Geest. Zo mogen we elkaar in het geloof be­moedigen, opdat onze harten vertroost en zij in de lief­de verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig in­zicht, en zij het geheime­nis Gods mogen kennen, (Kol. 02:02). Dit geldt ook voor al­le lezers van “Levend Ge­loof”.

Waardering

Broeder R. B. te Zevenhui­zen , Gr.) schrijft: “Hier­bij wil ik alle waardering uitspreken voor uw blad dat mij vanaf het eerste nummer wat ik in handen kreeg, enorm heeft opgebouwd en erg leerzaam is geweest”.

Bemoediging

Zuster F. P. te Sint Willebrord (N.B.) , schrijft.: “Prijs God dat er iemand was, die mij een geschenk- abonnement op uw blad “Le­vend Geloof” gaf. Een blad wat de Heer gebruikte om mij te leren en te bemoedigen. Dit is voor mij ook de reden waarom ik me nu graag wil opgeven voor een eigen abon­nement. Bovendien verzoek ik u om toezending van de bro­chure “Het boek Ruth als profetie”. Ook alle andere brochures die u heeft, zou ik gaarne toegestuurd willen krijgen. Ik wens u Gods rij­ke zegen toe”.

 

Uitverkoren (gedicht) door Piet Snaphaan

‘k Ben dankbaar Heer, dat U mij heeft gekend

Reeds lang voor ‘k zelf het daglicht zag.

U zag mij immers al in Hem,

In wien ik uitverkoren ben.

Vandaar dat ik nu dankbaar zeggen mag:

Reeds lang voordat ’k bestond

Had ik reeds vaste grond!

 

Het nieuwe land door Gert Jan Doornink

Het natuurlijke komt eerst en daarna het geestelijke! Als Gemeente van Jezus Christus zullen we ons veel meer moeten realiseren dat het gaat om het geestelijke. De werkelijkheid is immers van Christus. Door Christus is het Koninkrijk Gods een definitief feit geworden, dat wil zeggen: ieder mens die in het geloof Jezus Christus heeft aanvaard, is overgeplaatst in dat Koninkrijk. Hij heeft daardoor te maken met de rechten en de plichten van dat Koninkrijk.

In het oude verbond ging het om een natuurlijk land. Het volk Israël kon uiteindelijk het beloofde land in bezit nemen. Daarvoor was geloof noodzakelijk. Het oude testament beschrijft op duidelijke en uitvoerige wijze het hele proces dat tenslotte leidde tot de aankomst en het in bezit nemen van het nieuwe door God beloofde land.

In deze eindtijd gaat weer een volk het door God beloofde land in bezit nemen! Het is een volk van wedergeborenen, niet meer alleen joden, maar bekeerden uit ‘alle stam, natie en geslacht’, want elk onderscheid is weggevallen.

Petrus spreekt van dit volk dat het een uitverkoren geslacht is, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Code ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Daarom is het perspectief van dit nieuwe Godsvolk ook veel groter en heerlijker dan ten tijde van het oude verbond. Het nieuwe land wat zij vertegenwoordigen is een geestelijke land, met als grote Koning: Jezus Christus. Hij maakt door zijn Geest de inwoners van dit nieuwe land verder klaar om ten volle gebruikt te kunnen worden om de zuchtende schepping te verlossen, zodat het wordt: Christus alles in allen!

Heeft u het oude land reeds definitief de rug toegekeerd, zodat u zich kunt ontwikkelen als een volwaardig vertegenwoordiger van dat nieuwe land?

 

Geloven gelijk de schrift zegt door Wim de Dorsthorst

In Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37) spreekt Jezus de overbeken­de woorden: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien”. Jezus spreekt deze woorden op de laatste, de grote dag van het Loofhuttenfeest (vers 37). Woorden met een geweldige rijke inhoud.

“Stromen van Levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”.

Maar in die ene zin stelt de Heer ook heel duidelijk een voorwaarde om deel te heb­ben aan die stromen van le­vend water en om zelf ook een fontein van levend wa­ter te kunnen zijn. Hij zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt. Jezus bedoelt hier niet dat wij moeten ’geloven’ gelijk de schrift zegt, dus met de klemtoon op ’geloven’, maar Hij bedoelt, dat wij in Hem moeten geloven Gelijk de Schrift Hem aan ons laat zien.

Hoe verstaan wij de Schrift?

Het gaat om het geloven ’gelijk de schrift zegt’. Maar… hoe verstaan wij de schrift? Een gevleugelde uitdrukking is: Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft. Dit moet dan aangeven, dat je toch wel een zeer gelovig mens bent. De vraag rijst dan: Hoe geloof je en wat geloof je? Gezien de vele stromingen en denominaties is deze vraag wel gerecht­vaardigd. Iedere groepering kan namelijk vanuit een aantal Bijbelteksten wel aantonen, dat ze het gelijk aan hun zijde hebben en wel terdege bijbels gefun­deerd zijn.

Kan men dan met de schrift zoveel kanten op? Neen, natuurlijk niet. Dan zou God verdeeld zijn in- en tegen zichzelf. Maar wij we­ten dat God niet verdeeld is. In Deuteronomium 6 vers 4 (Deut. 06:04) staat: “Hoor Israël: De Here is onze God; de Here is één!” Dit in tegenstelling met de góden van de volken rondom, die ze dan ook niet achterna mochten lopen. Als Jezus later gevraagd wordt: Wat is het eerste gebod, dan begint Jezus niet met de tien geboden, maar ook weer deze woorden aan te halen: “De Here is één”! (Mark. 12:29).

Onverdeeld, onveranderlijk. Zo is ook alles wat uit Hem is voort gekomen aan woor­den en gedachten, die op­geschreven zijn in ’de schrift’ onveranderlijk, onverdeeld en één, zoals Hij zelf.

En toch zien wij om ons heen vele verschillen. De een zegt: Je moet lezen en geloven wat er staat en daarnaar handelen, dan zul je ook ontvangen wat er staat. Zou je dit consequent doorvoeren, dan kom je met vele Bijbelteksten toch wel in de proble­men. Ik denk aan wat Paulus zegt in de brief aan de Thessalonicenzen, als hij schrijft over de komst des Heren: “Wij zullen samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen” 1 Thessalonicenzen 4 vers 17 (1 Thess. 04:17). Dus ergens in de lucht, laat ik zeggen op zo’n 3000 meter, ontmoe­ten wij de Heer en dan blijven wij daar ten eeuwige dage zweven, want er staat: en zó zullen wij altijd met de Here wezen. Met de klemtoon op ’zó’. Dit is dan ook nog gebonden aan een bepaalde plaats, want als het boven Nederland is, kan het moeilijk tegelijkertijd boven Australië zijn. Nou dit spot natuurlijk met alle natuurwetten en ook met ons gezond verstand, wat we van God hebben gekregen om te gebruiken.

Ook als Jezus in de Bergrede spreekt over het afhou­wen van een hand Matteüs 5 vers 30 (Matt. 05:30) bedoelt de Heer dat niet letterlijk. Er zijn ech­ter landen, Islamitische, waar het nog wel gebeurt, als iemand gestolen heeft, dat de hand wordt afgehakt. Jezus zegt echter niet dat ’een ander’ iets moet afhak­ken! Dat geeft al te denken. Gelukkig loopt er niemand die zichzelf een oog uitrukte bij een opkomende begeerte. Matteüs 5 vers 29 (Matt. 05:29). Zo bedoelt God het ook niet. De uit­spraak: “Gij dan zult vol­maakt zijn, gelijk uw hemel­se Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48) kan dan niet vervuld worden. Het evan­gelie is een blijde bood­schap van herstel en ver­nieuwing en niet van verminking. “Want de genade Gods is verschenen, heil­brengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11).

Anderen schuiven de moei­lijk realiseerbare gedeelten (in de zichtbare wereld) naar de tijd van het dui­zendjarig vrederijk. Dan heb je nog de tegenstelling natuurlijk’ en ‘geestelijk’. De ene groepering zegt: Al­les zal een natuurlijke ver­vulling krijgen – dus letter­lijk in de natuurlijke, zicht­bare wereld – en de ander zegt: Nee, alle beloften Gods krijgen een geestelijke vervulling, dus letterlijk in de geestelijke, onzienlijke wereld.

Dit zijn de twee verschillen­de denkwerelden die aan het fundament misschien nog wel hetzelfde zijn, maar bij de doop in de Heilige Geest al uit elkaar gaan, zoals de benen van de letter V. Op het laatst is dit niet meer te overbruggen. Het vormt twee typen ‘christenen’ met volkomen andere verwach­tingen. De ene groep be­weegt zich steeds meer in de hemelse gewesten met het besef ‘hemelburgers’ te zijn Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 2 vers 6 (Filip. 03:20; Ef. 02:06) en de zeer grote en kostbare be­loften en zegeningen waar­mee men begiftigd is, liggen dan ook in de geestelijke wereld Efeze 1 vers 3 en 2 Petrus 1 vers 3 en 4 (Ef. 01:03; 2 Petr. 01:03-04). De strijd hebben ze ook in de hemelse gewesten te­gen de verleidingen des duivels, tegen de overhe­den, machten, wereldbeheersers en boze geesten Efeze 6 vers 10 tot en met 12 (Ef. 06:10-12). Het beste zou je dit verschil kunnen karakte­riseren met de woorden van Jezus zelf als Hij tegen de joden van die tijd – die een aards gerichte godsdienst hadden, zie Matteüs 23 vers 13 (Matt. 23:13) – zegt: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze we­reld”. Of wat Johannes de Doper zegt over Jezus in Johannes 3 vers 3 (Joh. 03:03): “Wie van boven komt, staat boven al­len; wie van de aarde is, behoort tot de aarde, en spreekt van aardse dingen” (vert. Brouwer).

Is de bedelingenleer van God of van de mensen?

De aards gerichte verwach­ting en vervulling van de schrift stoelt op de zogenaamde ’bedelingen-leer’. Je zou ook kunnen zeggen: Het is het oudtestamentisch geloven, geplaatst in de nieuwtestamentische tijd. Of: het fundament is nieuwtestamentisch, maar het bouwen op dit fundament is oudtesta­mentisch. Jezus zegt echter dat oud en nieuw niet samen te voegen is. Een niet ge­krompen lap op een oud kle­dingstuk kan niet en men doet ook geen nieuwe wijn in oude zakken Matteüs 9 vers 15 tot en met 17 (Matt. 09:15-17).

Aan het einde van de 18e eeuw en in het begin van de 19e eeuw ging het niet zo best met het kerkelijke le­ven. Men zocht naar nieuwe modernere vormen en ging de schrift rationeel uitleg­gen. De geestelijke visie, wat de profetieën betreft, verdween hierdoor bijna ge­heel. Verschillende ’mannen van naam’ kwamen tot de ge­dachte dat Gods plan, Gods heilsplan of programma, onderverdeeld kan worden in zeven verschillende bedelin­gen.

Uitgangspunt is; God heeft twee volken, het natuurlijke Israël en de gemeente. De gemeente is dan een soort tussenfase – niet bedoeld, maar er tussen gevoegd – waar vooral de apostel Paulus gestalte aan gegeven heeft door wat hij noemt: “mijn evangelie” 2 Timoteüs 2 vers 8 en Romeinen 2 vers 16 en Romeinen 16 vers 25 (2 Tim. 02:08; Rom. 02:16; Rom. 16:25).

De zeven verschillende be­delingen moet men dan zien als door God ingedeelde pe­rioden, die los van elkaar staan en waarin God dan op bijzondere wijze met de mens handelt, met een apar­te bedoeling.

Deze tijdperken zijn: On­schuld – geweten – mense­lijke regering – belofte – wet – genade – koninkrijk. Om de hele bedelingenleer hier te behandelen zou te ver voeren maar opvallend is dat zowel Jezus Christus zelf, als ook de apostelen daar nooit over spreken. Ze zinspelen er zelfs niet op. Als Jezus in Matteüs 16 vers 21 (Matt. 16:21) begint te spreken over zijn lijden en sterven, dan is dat het gevolg van de belijdenis van Petrus in Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18), waar deze zegt, door openbaring van de Vader in de hemel: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!” Matteüs 16 vers 17 (Matt. 16:17). Op grond van deze belijdenis, van deze waarheid, door de Vader in het innerlijk van Petrus geopenbaard, kan Jezus dan weer verder gaan met zijn prediking. En dan lezen we in Matteüs 16 vers 21 (Matt. 16:21): “Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en Schriftgeleerden en gedood worden en ten derde dage opgewekt worden1’.

Geen twee vormen van evangelieverkondiging

Jezus schakelde hier niet over op een tweede vorm van evangelieverkondiging, omdat de eerste prediking mislukt zou zijn, doordat de joden zijn aankondiging van een aards koninkrijk niet aanvaardden. Jezus heeft in zijn prediking nooit ge­rept over een aards konink­rijk. Juist het tegendeel.

Als ze hem met geweld koning willen maken na de wonderbare broodvermenigvuldiging, dan staat er in Johannes 6 vers 15 (Joh. 06:15): ”Daar Jezus bemerkte, dat zij (de joden) zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij zich weer terug in het gebergte, geheel alleen”. Jezus ontweek altijd het ui­terlijk vertoon. Als Jezus voor Pilatus wordt gebracht dan antwoordt Hij Pilatus: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”. Hij ontkent niet koning te zijn – zelfs niet Koning der joden – maar wel dat Hij gekomen zou zijn om het koninkrijk van de joden te herstellen als een aards koninkrijk. Toen niet en ook in een la­tere bedeling niet!

Voor Hij ten hemel vaart, blijkt dat ook de discipelen nog steeds worstelen met dit probleem. Ze zeggen: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” Handelingen 1 vers 6 (Hand. 01:06). Als je dan verder leest, zie je dat Jezus deze vraag niet recht­streeks beantwoordt met ja of nee.

Wat Hij zegt, stemt echter wel tot nadenken. Hij ant­woordt: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waar over de Vader de beschikking aan Zich ge­houden heeft, maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in ge­heel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde”.

De discipelen vragen: “Here, herstelt gij in deze tijd”? Het antwoord van Jezus is: “Het is niet uw zaak de tij­den en gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehou­den heeft”.

Zijn er dan toch bedelingen?

Jezus spreekt niet over be­delingen, maar over tijden en gelegenheden. Het woord ‘bedeling’ komt in de bijbel  maar éénmaal voor en wel in Galaten 4: “Dit is iets waarin een diepere zin ligt want dit zijn twee bedelin­gen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het woord Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder” Galaten 4 vers 24 tot en met 26 (Gal. 04:24-26).

Het oude en het nieuwe verbond

Paulus spreekt hier over het oude en het nieuwe ver­bond als twee bedelingen. Hij stelt deze tegenover el­kaar, waaruit duidelijk blijkt dat het nieuwe hoger is dan het oude.

Het oude is: slaven – vlees – wet – aarde – het tegen­woordige Jeruzalem.

Het nieuwe is: vrije – be­lofte – Heilige Geest – he­mels – het hemelse Jeruza­lem.

Dit zou je dus de twee be­delingen kunnen noemen, waar de Bijbel van spreekt. Het is een vertaling van het Grieks: ’diathèkè’, wat bijna steeds vertaald wordt met verbond of verbonden en enkele malen met testament, maar alleen in Galaten 4 is het vertaald met bedelingen.

En deze bedelingen kennen beiden een volheid. Er is een begin en er is een ein­de. Er zijn verschillende tijden – gelegenheden – tijdperken, waarin iets tot rijpheid komt, wat tenslotte resulteert in het komen tot een volheid, of volmaakt­heid. Een baby in de wieg heeft al verschillende tijden en gelegenheden achter zich vanaf de bevruchting, maar het is nog geen volwassen man of vrouw. Dat is een groeiproces van kind naar jongeling en van jon­geling tot vader. De apos­tel Johannes gebruikt dit beeld bij de ontwikkeling van een geestelijk mens 1 Johannes 2 vers 12 tot en met 14 (1 Joh. 02:12-14).

Zo is het herstelplan van God een voortgaande, onon­derbroken lijn met een be­gin en een einde. Maar daarin zijn wel ontwikkelin­gen, waarin iets tot volheid komt, waarop als vanzelf het volgende aansluit: kind – jongeling – vader.

Deze ontwikkeling in drie fasen gebruikt de bijbel wel meer. In Lucas 13 vers 32 (Luc. 13:32) zegt Jezus: “Zie, Ik drijf boze geesten uit en vol­breng genezingen, heden en morgen en op de derde dag ben Ik gereed”.

“Want gelijk Jona drie da­gen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de zoon des mensen in het hart der aar­de zijn, drie dagen en drie nachten” Matteüs 12 vers 40 (Matt. 12:40).

Er is ook sprake van drie hemelen. Ook weer bedoelt in dat voort gaande herstel­proces. Eerste toestand, tweede toestand, derde toe­stand. Paulus mocht dat eindpunt zien. Hij werd weggevoerd tot in de derde hemel 2 Korinthe 12 vers 2 zie ook Openbaring 21 vers 1 tot en met 5 (2 Kor. 12:02; zie ook Openb. 21:01-05).

Jezus zelf zegt in Markus 4 vers 28 (Mark. 04:28): “De grond brengt vanzelf vrucht voort; (1) eerst een halm, (2) daarna een aar, (3) daarna het volle koren in de aar”. En dan spreekt Jezus over de oogst. Dan komt tot open­baring wat in al die tijden on gelegenheden tot stand is gekomen.

Zo was Jezus Christus de volle vrucht van het oude verbond. In Genesis 3 al door God aangekondigd als het zaad dat de duivel de kop vermorzelen zou.

Het hoogste wat het oude verbond op kon brengen was een volmaakte rechtvaardige naar de wet. In die volheid des tijds zijn er enkele van die mensen geweest, zoals Maria die tot een engel des Heren zei: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar Uw woord” Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38).

En daaruit wordt de Zoon des mensen geboren, de volmaakt rechtvaardige, door Gods woord verwekt. De volheid van het oude ver­bond.

Paulus schrijft later aan de Galaten, Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05): “Maar toen de volheid des tijds geko­men was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren on­der de wet, om hen die on­der de wet waren, vrij te kopen, opdat zij het recht van zonen zouden verkrij­gen”.

Van nu aan zal alles ge­schieden in de Zoon Jezus Christus. (slot volgt).

Ons verstand in dienst van God door Gert Jan Doornink

Wie kent niet het gebod van Jezus: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand”? Matteüs 22 vers 37 (Matt. 22:37).

Degenen onder onze lezers die een orthodox protestantse opvoeding hebben gehad, weten dat deze ‘samenvatting van de wet’ vaak werd voorgelezen als aanvulling van de oudtestamentische tien geboden uit Exodus 20.

Als nieuwtestamentische gelovigen weten wij dat Christus is gekomen om de wet te vervullen. Wij weten dat wie door de Zoon is vrijgemaakt, werkelijk vrij is. Maar de vrijheid die Christus ons heeft geschonken, brengt wel verantwoordelijkheid met zich mee, dat wil zeggen: zij mag niet ontaarden in losbandigheid, zij moet als het ware doordrenkt zijn van het verlangen om Gods wil te doen, zodat het beeld van Jezus in ons ten volle zichtbaar wordt. Jezus zelf gaf daarvoor als grote richtlijn aan: het liefhebben van God met geheel ons hart, ziel en verstand, dus met heel ons wezen.

Wij moeten dus goed in het oog houden dat ook ons verstand een belangrijke rol speelt, bij het in dienst staan van de Heer. Wij behoren ons verstand niet uit te schakelen, zoals sommigen menen en leren, maar juist in te schakelen, dat wil zeggen ‘in verbinding brengen’ met Woord en Geest.

Als een soort reactie op een starre, leerstellige godsdienst, zoals velen die voor hun bekering hebben gekend, werd ‘het verstand’ overboord gegooid, althans dat dacht men, maar dat is natuurlijk onmogelijk; het verstand behoort gewoon tot een wezenlijk onderdeel van ons menselijk bestaan.

Ons verstand staat of in verbinding met de vorst der duisternis, óf in verbinding met de Vorst des Levens! Wij behoren dus waakzaam te zijn dat wij als wedergeboren christenen de juiste verbinding hebben en dat deze hecht en ongeschonden wordt. Dat is een groeiproces, maar als eindtijd-christenen, die het volwassen stadium gaan bereiken, bewerkt God door Zijn Woord en Geest dat in ons. Zijn wezen en ons wezen gaan één worden. Hij legt Zijn verstand in onze harten en wij stellen ons verstand in dienst van Hem!

 

Waakzaamheid door Gert Jan Doornink

In deze tijd is het voor iedere christen van essenti­eel belang waakzaam te zijn. Wie niet waakzaam is, wordt gemakkelijk een speelbal van de vijand, die er al­tijd weer op uit is ons uit te schakelen in dienst van de Heer.

In de Bijbel worden we ver­schillende malen opgeroepen waakzaam te zijn. Bijvoor­beeld in Markus 13 vers 33 (Mark. 13:33) zegt Jezus: “Ziet toe, blijf waakzaam”. In 1 Korinthiërs 16 vers 13 (1 Kor. 16:13) zegt Paulus: “Blijf waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, wees sterk!” En in Kolossenzen 4 vers 2 (Kol. 04:02) adviseert de apostel: “Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam”. Ook denken wij aan de woorden van de apostel Petrus: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weerstaat hem, vast in het geloof…”

Wie waakzaam is laat zich niet zo gemakkelijk door de duivel in de luren leggen omdat hij alert is bij alles wat op hem afkomt.

Zoals alle dingen moet ook waakzaamheid geleerd worden, dat wil zeggen: iemand die altijd weer de nederlaag lijdt, omdat hij niet geestelijk wakker is bij de aan­vallen van de vijand, zal niet van de ene op de andere dag overwinnaar zijn. Maar God geeft ons de mogelijk­heid om ‘in te groeien’ in de waakzaamheid! Wie gedoopt is met de Heilige Geest heeft ‘Gods krachtbron’ te alle tijd onvoorwaardelijk ter beschikking. In zijn denkwereld ontvangt hij dan als het ware waarschuwingssignalen, waarna hij afweer- maatregelen kan nemen om de vijand een halt toe te roe­pen. Gods Geest in hem maakt dat hij voor de vijand een ‘onneembare vesting’ wordt.

Waakzaamheid is geen doel op zich, maar één van de middelen die ons doet uit­groeien tot overwinnaars. Daarom staan christenen die waakzaam zijn, bij God hoog aangeschreven, omdat God hen verder kan omvormen naar het beeld van Jezus en zij ten volle kunnen functioneren als instrumenten in Zijn hand.

 

Vreugdewijn door Tea Keuper Dijk

(Naar Johannes 2 vers 1 tot en met 11; Johannes 2 vers 1 tot en met 11; Jesaja 55 vers 1 en 2 Korinthe 4 vers 1 tot en met 15 (Joh. 02:01-11; Jes. 55:01 en 2 Kor. 04:01-15).

Er was een bruiloft in het stadie Kana

Zo’n feest, dat duurde zeven dag lang.

Jezus was ook genodigd en Zijn jong’ren,

En ook Maria was bij dans en zang.

 

De wijn, een vreugdedronk, werd ruim geschonken:

Een bruiloft is toch ook het vieren waard!

Er werd gegeten en er werd gedronken….

Maar, plots’ling leek de vreugde wat bedaard….

 

“De wijn raakt op”, werd hier en daar gefluisterd.

Maria ging naar Jezus met die nood.

Maar Hij heeft naar Zijn Vader slechts geluisterd,

zodat Hij niet maar zó Zijn hulp aanbood.

 

Hij wachtte op het teken van Zijn Vader,

want, Hun gedachten stemmen overeen;

En God zei: “Doe maar een natuurlijk teken,

in staat tot geest’ lijk denken is er geen”.

 

De mens is vlees, hun geest is onvolwassen,

men kan de hemel nog niet binnengaan,

begin bij hun natuurlijke behoeften,

pas later zullen zij het beeld verstaan….

 

Toen Jezus dan het water in de vaten

in wijn veranderde op ’t bruiloftsfeest,

waren de mensen blij en uitgelaten

en Zijn discipelen wel het allermeest!

 

Wat wisten zij toen nog van de ware vreugde,

van wijn en melk die, zonder geld te koop,

bij Jezus altijd zijn, wanneer Zijn Geest in ons woont,

Dan is er vrede in strijd, voor onrust hoop!

 

Heb dank, Heer, voor Uw overvloed aan spijzen!

U laaft ons met Uw zuiv’re vreugdewijn,

Zodat w’ in nieuwe talen loven, prijzen,

Uw kennis wil in d’ aarden vaten zijn!

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 11 –

Hoe wordt de mens weer naamgever?

Het derde hoofdthema dat in het antwoord Gods aan de orde komt, is de ‘dierenwereld’. De vraag is: in hoeverre heeft Job daar gezag over? We weten dat tot de oorspronkelijke mens gezegd werd dat hij zou heersen over al het gedierte. En alle levende wezens van het veld en alle vogels werden tot de mens gebracht opdat hij ieder een naam zou geven, en zoals hij ze zou roepen, als levend wezen, zo zouden ze heten.

De mens bepaalt de namen. Hij is de naamgever. Maar wat is daar van overgebleven? De schepping is veelal teruggekeerd tot de ordeloosheid en vormeloosheid van het begin. De scepter is gebroken. De naamloosheid heerst. En met haar verbonden is onvermijdelijk de dreiging. Wat zich niet laat benoemen, doet onheilspellend aan.

Hoe kan de mens weer naamgever worden? In Genesis zien we hoe de mens steeds weer namen geeft aan zijn eerstgebore­nen; daarmee toont hij dat hij zijn oorspronkelijke privi­lege niet kan vergeten.

De mens is op zoek naar de naam aller dingen: En nochtans moet het woord bestaan dat met u samenvalt. Met de woorden van Gerrit Achterberg: De cartograaf zoekt naar een pen zo fijn, dat hij ons in kan vullen en daarmee bij God niet Adam geeft namen aan de dieren Genesis 2 vers 20 (Gen. 02:20) doen ontbreken, een voor een.

Wat geen naam heeft, is ongrijpbaar, is buiten ons bereik. Wat een naam ontvangt, is bij God aanwezig, het telt mee, het kan geteld worden, zoals er in het begin van het boek Numeri telkens gesproken wordt over de telling of het ge­tal der namen. Er kan over verteld worden, want ook in het Hebreeuws ligt er een diep verband tussen tellen en ver­tellen. De mens telt, vertelt Gods daden; hij telt, ver­telt de namen en hun betekenis, hun toekomst, hun aanwe­zigheid bij God.

Daarom staat er ook geschreven: Ik zal de namen van de an­dere góden op mijn lippen niet nemen; zij worden niet ge­noemd, zij zijn naar hun wezen afwezig bij God, zij worden bij Hem niet gevonden.

Dieren als positieve en negatieve symbolen

Wanneer nu Job geconfronteerd wordt met een aantal markan­te vertegenwoordigers van het dierenrijk, dan weten we dat dieren meermalen optreden als beeld van geestelijke mach­ten. Echter niet alleen om boze machten aan te duiden, maar ook als symbool van goede engelen of engelvorsten. Men denke alleen maar aan Openbaring 4, waar volgens het NBG sprake is van vier dieren, doch waar de grondtekst melding maakt van vier levende wezens; daarbij wordt dan aangete­kend dat zij eruitzagen als een leeuw, een rund, een mens en een arend. Neemt men nu de parallelle beelden uit het boek Ezechiël in aanmerking, dan komt men tot de ontdekking dat het hier om vier cherubs gaat.

Ook in Job 38 en de volgende hoofdstukken is het eerste le­vende wezen dat genoemd wordt, de leeuw. Nu kan deze zowel een positief als een negatief symbool zijn: enerzijds ken­nen we de boze, die rondgaat als een briesende leeuw, an­derzijds weten we dat Jezus aangeduid wordt als de leeuw van Juda. In ons tekstverband komt nu speciaal één gedachte naar voren, namelijk het vinden van buit. “Kunt gij een prooi jagen voor de leeuw?” Job 39 vers 1; het NBG en de Wilde vertalen: leeuwin, anderen: leeuw (Job 39:01).

Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn te constateren: hier is de leeuw een beeld van demonie, rovend en verslin­dend. Toch geeft ‘het te denken dat beide woorden: leeuw en prooi, die we in dit vers aantreffen, eveneens tezamen opduiken in de profetie over Juda in Genesis: “Na de roof (hetzelfde woord dat bij Job met prooi is weergegeven) zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin” Genesis 49 vers 9 (Gen. 49:09).

En er is nog een tekst waar we beide begrippen gecombineerd tegenkomen en waar het een profetische uitspraak aan­gaande het volk Gods betreft: “Zie, een volk, dat als een leeuwin opstaat, en als een leeuw zich verheft, die zich niet neerlegt, eer hij buit, hetzelfde woord als prooi en roof, gegeten heeft” Numeri 23 vers 24 (Num. 23:24).

Terecht kan men vaststellen: de leeuw is een beeld van een geestelijke macht, maar op grond van genoemde Schriftplaatsen is er alle reden om het symbool hier positief te inter­preteren. en in dit geval te denken aan cherubs. Zij wachten tot de mens in beweging komt, want de sleutelfunctie in het strijdplan heeft God toebedacht aan de mens. Van de Zoon lies mensen immers is door de profeet Jesaja getuigd: met machtigen zal hij de buit (hier wordt trouwens een ander woord gebezigd) verdelen. Aan de mens wordt de rol van voortrekker toebedeeld, hij zal uitgaan en met engelen en engelvorsten zal hij de buit verdelen,

Assistenten van de zonen Gods

Het volgende beeld is de raaf. Opnieuw kan men twee kanten op. Eén van de vorsten die door Gideon werd verslagen, heette Oreb, hetgeen ‘raaf’ betekent. Maar aan de andere kant horen we van God, dat Hij het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen Psalm 147 vers 9 (Ps. 147:009). Het waren raven die voedsel brachten aan Elia. De jongen van de raaf schreeuwen tot God, wanneer ze ronddolen zonder spijze, zo lezen we in Job.

Van Noach vernemen we dat hij als eerste een raaf uitzendt op de vernieuwde aardbodem. Zo mogen we in de raven hemelse boodschappers zien, boden Gods, zoals het woord ‘engel’ in wezen ook bode betekent. Bij Elia kunnen we trouwens opmer­ken hoe het beeld wisselt: de ene keer is het een raaf die hem brood brengt, de andere keer is het een engel die tot hem zegt: sta op en eet. Het zijn de boden Gods die de zo­nen ondersteunen, onderhouden, van het nodige voorzien.

Zij zijn de assistenten, het geestelijke ondersteuningspersoneel voor de zonen Gods. Anderzijds wachten zij op de mens: “Wie verschaft de raaf zijn buit?” Job 39 vers 3 (Job 39:03). Hier wordt een term gebruikt die speciaal duidt op jachtbuit.

De mens Gods zal de heerlijkheden des Heren in bezit nemen en ze aan de engelen uitdelen. En ook: de mens Gods zal de demonen arresteren, de hemelse heirlegers zullen de over­wonnen tegenstanders afvoeren. Een engel kan geen boze geesten uitdrijven, maar hij kan wel de van hun grondge­bied verdreven machten gevankelijk wegvoeren.

De barensweeën van de eindtijd

In de derde plaats komt aan de orde de geboorte van de gem­zen. Nu is een geboorte in de Schrift altijd een geladen gebeurtenis. Het boek Genesis is in diepste wezen het boek van de geboorten, de verwekkingen.

Jezus sprak, in verband met de eindtijd, over het begin der weeën, daarmede aangevend dat de slotfase van de geschiede­nis het karakter zou hebben van een geboorte.

Er staat namelijk niet, zoals het NBG vertaalt, “Kent gij de tijd, waarop de gemzen werpen?” (Job 39:04), maar: de tijd waarop de gemzen geboren worden, letterlijk: de tijd van de geboorte der gemzen. Dit kernbegrip ’geboorte’ mag men niet zomaar verdoezelen.

Interessant is het woord ‘gems’; exact weergegeven is hier sprake van de steenbok, die zich ophoudt in afgelegen ge­bieden tussen steile rotsen. In het Hebreeuws staat hier het meervoud van ‘Ja’el’, met de toevoeging ‘van de rots of van de steenrots’. Nu kennen we Ja’el als de vrouw die een beslissende rol speelde in de strijd tegen Sisera; met een tent pin verbrijzelde zij het hoofd van de tegenstander. Zo is deze vrouw een schitterend beeld van de gemeente, die de kop van de boze, het brein van de duistere wereld zal vermorzelen. De gemeente is de Ja’el van de steenrots; de tijd van haar geboorte is een kernmoment in de wereldge­schiedenis .

Daarnaast klinkt de vraag: “Neemt gij het jongen der hinden waar” Job 39 vers 4 (Job 39:04), of in feite nog sterker: bewaakt gij het weeën-proces? Het woord voor hinden speelt in het Hooglied een belangrijke rol en vormt daar een zinspeling op de naam van God, Elohim. Telkens horen we daar het refrein: ik be­zweer u bij de hinden des velds.

De diepe messiaanse Psalm 22 heeft als opschrift: de hinde van de dageraad, daarmee wijzend op de hinde als beeld van Christus, die na intense worsteling en dreiging, lichtvoe­tig tevoorschijn treedt in zijn opstandingsgestalte.

Dezelfde woordverbinding als hier in Job komen we ook tegen in een uniek lied over de stem des Heren, waar gezongen wordt: “De stem des Heren doet de hinden jongen werpen” Psalm 29 vers 9 (Ps. 029:009); ook daar worden de beide begrippen: hinden en weeën, aan elkaar gekoppeld. Het spreken Gods brengt de barensweeën teweeg.

En hoe moeten we ons de stem van God in de eindtijd voor­stellen? Het spreken Gods gaat komen door middel van men­sen; het is het profetische woord van de gemeente, die de gedachten van haar Meester in de hemelse gewesten tot klinken brengt.

“Telt gij de maanden af die zij vol maken, dat gij de tijd van hun geboorte kent, ze krommen zich, laten hun borelin­gen hen splijten, werpen hun weeën af. Hun zonen worden sterk, worden groot op het veld, ze gaan uit en keren niet tot hen terug” Job 39 vers 5 tot en met 7 (Job 39:05-07, letterlijk vertaald). Een prachtig beeld, hoe zonen geboren worden. De oude moe­derstad wordt gespleten, de oude stad die de zonen gevangen hield in leringen en verwarringen, de zonen gaan uit en ze keren nimmer terug tot de moederstad waar ze uitgetrokken zijn, evenmin als Paulus ooit terugkeerde tot de moederschoot waaruit hij zich in de geest losgemaakt had.

Kent gij de tijd? zo vraagt God tot tweemaal toe. Wat zal een mens doen als hij de tijd niet verstaat? Dan tast hij rond als een blinde en er wordt geen geschiedenis gemaakt. Maar Job, je bent bestemd om te staan aan het roer van de tijden, je bent bestemd om geschiedenis te maken, sluis­wachter van de tijd, dat zul je zijn. Aan de grenspaal van de perioden zul je staan, het getij der tijden zul je ke­ren. God geeft Job als het ware een rondleiding door de schepping, opdat hij iets zal gaan ontwaren van de origine­le creatieve principes, volgens welke de Meester te werk gaat om elk wezen uit de verf te doen komen..

God wil elke schepsel tot ontplooiing brengen

Daar sluit het volgende beeld op aan: “Wie heeft de wilde ezel (of de zebra) in de vrijheid gezonden, en de banden van de ezel, wie heeft ze losgemaakt?” Job 39 vers 8 (Job 39:08). Zo is de He­re: het is Hem erom te doen, elk schepsel tot ontplooiing te brengen naar zijn aard. God wil niet dat enig wezen be­knot wordt, geremd, ingeperkt.

Gerechtigheid staat bij God hoog in het vaandel geschreven dat wil zeggen: Hij stelt alles in het werk om iedere creatuur tot zijn bestemming te doen komen.

Zou de woud os u dienstbaar willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe?” Job 39 vers 12 en 13 (Job 39:12-13). Woud os, men kan ook vertalen: oeros, wisent, eenhoorn, het woord kan aanduiding zijn van vroeg uitgestorven wilde runderen. Nu komen we in de Schrift in dit verband diverse vinger wijzingen tegen. De woudos is soms beeld om de kracht van een volksstam aan te geven: van Jozef horen we: “diens horens zijn horens van een woudos” Deuteronomium 33 vers 17 (Deut. 33:17). De psalmist verklaart op een ge­geven moment: “Gij hebt mijn hoorn verhoogd als die van een woudos” Psalm 92 vers 11 (Ps. 092:011). De horens van de oeros duiden op de stootkracht van de rechtvaardige; daarmee zal hij de volken stoten, alle einden der aarde. Het beeld wordt zelfs ge­bruikt in relatie tot God zelf: “God, die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier, hier staat hetzelfde woord oeros of wisent, Numeri 23 vers 22 (Num. 23:22).

Nu gaat het hier in ons gedeelte om de vraag of de mens de oeros kan inschakelen bij het ploegen en bij het oogsten. “Vertrouwt ge hem, dat hij uw zaad weer brengt en dat hij het voor u inzamelt op de dorsvloer?” Job 39 vers 15 (Job 39:15).

Als we nu in dit verband letten op het onderricht van Je­zus, dan kunnen we opmerken dat de engelen een rol spelen bij het inzamelen van de oogst. “De oogst is de voleinding der wereld” (beter: der eeuw) zegt Jezus; de maaiers zijn de engelen. “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven” Matteüs 13 vers 39 tot en met 41 (Matt. 13:39-41). Zo ligt het voor de hand, in de oeros hier een beeld van de engelen te zien, te meer daar we het begrip ’dienstbaar zijn of dienen’ in deze verzen van Job tegenkomen en de engelen zijn immers de dienende geesten. Zo zullen ook de engelen via de mens tot hun bestemming ge­bracht worden. Sterke engelen zullen met hun stootkracht meehelpen, opdat het zaad Gods, de Christus, zal worden binnen gebracht.

De struisvogel is beeld van geestelijke onkunde

Dan worden we geconfronteerd met de struisvogel. Het lied over deze vogel vormt de overgang van de in het gebergte en steppe levende, schuwe dieren naar de vrees loze, agres­sieve dieren die in of nabij de bewoonde wereld wonen.

in de regel is de struisvogel een onheilspellend beeld. In Job 30 vers 29 (Job 30:29) moet Job vaststellen: “Een broeder der jakhalzen ben ik geworden, en een metgezel der struisvogels”. Letterlijk staat er: een volksgenoot der dochters van het steenachtige land.

Wanneer de val van Babel beschreven wordt, dan vermeldt Jesaja wie de toekomstige bewoners zullen zijn: Hyena’s, ui­len, struisvogels worden dan opgesomd, alsmede veldgeesten, wilde honden en jakhalzen. Er behoeft niet veel onzekerheid over te bestaan dat we hier met een zonder meer demonisch gezelschap te maken hebben.

Waar het gaat over het gericht dat voltrokken wordt aan Edom, in Jesaja 34, wordt een soortgelijk samenraapsel ten tonele gevoerd: dorens en distels, en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn en een hof voor de struisvogels. Ook een uitspraak van de profeet Micha sluit hierbij aan: “Ik zal jammerklachten uitstoten als de jakhalzen en rouw­kreten als de struisen” Micha 1 vers 8 (Micha 01:08).

Merkwaardig is de verklaring die in het twintigste vers van ons hoofdstuk uit Job gegeven wordt, waarom de struisvogel haar eieren overlaat aan de aarde en haar jongen hard be­handelt: “God (hier wordt een speciale, ouderwetse woord­vorm gebezigd) heeft haar de wijsheid doen vergeten en haar geen aandeel gegeven aan het inzicht”.

De domheid van de struis is bij de Arabieren spreekwoorde­lijk; men kan over iemand opmerken: hij is nog dommer dan een struisvogel. A. de Wilde tekent hierbij aan: God gaf haar geen verstand, maar een snelle loop om aan het gevaar te ontkomen. “Ten tijde immers dat zij in de hoogte snelt, lacht ze om ros en ruiter”, zo vertelt vers 21. Men zou kunnen zeggen: wie niet slim is, moet snel zijn. Lopen kan de struis als de beste: elke stap die hij in volle galop doet, meet vier meter. Typerend is ook de hardheid tegen­over de jongen; daarbij wordt geconstateerd dat zij zonder vreze (of vrees) is (vers 19, Statenvertaling).

God heeft haar de wijsheid doen vergeten; ook van Lucifer wordt verteld dat hij zijn wijsheid heeft teloor doen gaan. Er zijn inderdaad machten die erop uit zijn de mens dom te houden en die alles in het werk stellen opdat ook de mens het inzicht zal vergeten.

Zo zien we hier in de struisvogel een macht, en als we de parallellen in Jesaja in rekening brengen, waar het gaat over steden of religieuze centra zoals Babel en Edom, dan mogen we hier wellicht denken aan grootvorsten die bepaalde landen of streken in geestelijke onkunde houden. Frappant is in dit verband dat de struis zich uitgerekend blijft nestelen in steden die zich, zoals Babel, beroemden op hun voorspellingen, hun kennis van de toekomst, of die zich, zoals Edom, meenden te kunnen verheffen op hun ongeëvenaar­de wijsheid. Juist in de occulte of religieuze wereld, waarvan Babel respectievelijk Edom beeld zijn, nestelt zich de domheid.

Veelzeggend is in deze context de term: de dochters van het steenachtige land. Op de steenachtige bodem krijgt het zaad Gods geen wortel, daar voelen deze machten zich thuis. Zij vestigen zich op de puinhopen der paleizen, zo lezen we bij Jesaja.

Zo heeft God eerst een begin gemaakt met Job rond te leiden door de goede engelenwereld, en nu gaat Hij hem beelden to­nen van de kwade engelvorsten. (wordt vervolgd!)

 

1983.08 nr. 239

Levend geloof 1983.08 nr. 239

Het is nu de tijd van herstel door Gert Jan Doornink

Tijden in het plan van God

In het plan van God met zijn schepping zijn ver­schillende tijden aanwijsbaar. Alles heeft zijn bestemde tijd. Salomo beschrijft dit reeds in Prediker 3 vers 1 (Pred. 03:01): “Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd”. Nu worden in dat hoofdstuk een aantal gewone dingen genoemd, waar we dagelijks mee te maken hebben en verder niet bij stilstaan, omdat ze bij wijze van spreken automatisch gebeuren. Maar in groter verband kunnen we in de Bijbel een aantal tijden aanwij­zen waarbij het voor ons belangrijk is te weten in welke tijd wij leven en wat onze taak is in deze tijd.

Er was een tijd dat de aarde ‘woest en ledig’ was, zegt Genesis 1 vers 2. (Gen. 01:02) Deze tijd wordt ook wel de begintijd of oertijd genoemd. “Duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren”. Toen sprak God: “Er zij licht en dan zien wij hoe de aarde op volmaakte wijze door God leefbaar wordt gemaakt. En aan het ein­de van Genesis 1 lezen wij dat God zag dat alles wat Hij gemaakt had zeer goed was. De mens leef­de in volmaakte harmonie met zijn Schepper.

Deze eerste periode duurde echter maar kort, want reeds in Genesis 3 wordt ons beschreven hoe de mens verleid werd door de satan. En satan kreeg bij een groot deel van de mensen zoveel invloed, dat de zondvloed het gevolg was. Er wa­ren echter mensen die zich niet lieten beïnvloe­den door de satan. Van hen staat geschreven dat zij ‘wandelden met God’. Denk aan Henoch en Noach. Zij waren in hun tijd beelddragers Gods, want de mens werd immers naar Gods beeld ge­maakt. God zegt dat ook nog eens weer tot Noach na de zondvloed Genesis 9 vers 6 (Gen. 09:06).

Het Goddelijke principe dat de mens beelddrager Gods moest zijn, werd door Hem nooit losgelaten. God bleef de mens zien als kroon van zijn scheppingswerk en bleef daarom ook de mens liefheb­ben. Dat zien wij ook in de tijd na de zond­vloed, een periode die werd gekenmerkt doordat God verbonden sloot. Het eerste verbond was met Noach, later met Abraham, en nog weer later met een geheel volk, het volk Israël, En wat Is­raël betreft, woonde God door middel van de ta­bernakel- en tempeldienst bij zijn volk.

Onderkennen wij de tijd waarin wij leven?

Ook aan deze periode kwam weer een einde en dat gebeurde door de komst van Jezus. In Marcus 1 vers 14 en 15 (Mark. 01:14-15) lezen wij: “En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken, en Hij zei: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij ge­komen. Bekeert u en gelooft het evangelie”. De tijd van het Koninkrijk der hemelen was aange­broken. En dat Koninkrijk is een geestelijk Ko­ninkrijk. Daar legde Jezus telkens weer de na­druk op. Want Hij werd steeds opnieuw geconfron­teerd met mensen die van het Koninkrijk Gods een natuurlijke zaak wilden maken.

In Lucas 12 vers 54 tot 56 (Luc. 12:54:56) lezen wij dat Jezus tot de scharen zegt: “Wanneer gij een wolk ziet opkomen in het westen, zegt gij dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt. En wanneer gij de zuidenwind ziet waaien, zegt gij: Er zal hitte komen, en het gebeurt. Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet gij te onderkennen, waarom onderkent gij deze tijd niet?”

Ook wij moeten de tijd onderkennen. Wij moeten weten in welke tijd wij leven, opdat wij kunnen handelen in overeenstemming met Gods bedoeling. Wie niet de tijd onderkent, zal door satan in de war gebracht worden. Omdat hij nog de over­ste van deze wereld is zal hij altijd weer pro­beren de mensen te verleiden door de dingen die hij doet in de zichtbare wereld. Jezus zelf waarschuwde daar reeds voor: “Ziet toe, dat gij u niet laat verleiden. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben het, en: de tijd is nabij. Gaat hen niet achterna. En wan­neer gij hoort van oorlogen en onlusten, laat u niet beangstigen. Want die dingen moeten eerst geschieden, maar dat is nog niet terstond het einde” Lucas 21 vers 8 en 9 (Luc. 21:08-09).

Tot het laatst toe waren zelfs Jezus’ eigen dis­cipelen op natuurlijke wijze bezig, wat blijkt uit de vraag die zij Jezus, vlak voor zijn he­melvaart stellen: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?”. Maar het antwoord van Jezus is duidelijk: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waar­over de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn…” (Hand. 01:06-08). Jezus maakte duidelijk wat de taak van de discipelen was in de tijd waarin zij leefden.

We leven nog steeds in de tijd van de Geest

Er was een nieuwe tijd aangebroken. Het tijd­perk van de Geest en in deze tijd leven wij nog steeds. Ook voor ons is het dus zeer belang­rijk dat wij weten wat de kenmerken van deze tijd zijn.

a – De Heilige Geest, die op de Pinksterdag werd uitgestort is beschikbaar voor alle kinderen Gods. De Heilige Geest leidt ons in alle waar­heid en geeft ons kracht om de vijand te weer­staan en te overwinnen. Ieder kind van God behoort dus gedoopt en vervuld te zijn met de Heilige Geest.

b – Zoals Jezus satans macht overwon, zal ook de gemeente tot volle overwinning komen. De zo­nen Gods zullen geopenbaard worden.

c – Omdat satan nog niet geworpen is in de poel des vuurs, zal de door de gemeente te behalen overwinning met strijd en verdrukking gepaard gaan.

d – Het evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuige­nis voor alle volken. Het wordt bevestigd door tekenen en wonderen, De mens die Jezus en zijn evangelie aanvaardt komt tot genezing, bevrijding en herstel. Het volmaakte beeld van de zoon gaat tot openbaring komen in de ware ge­meente .

Enkele teksten in dit verband:

“En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade, welke Hij ons over­vloedig heeft bewezen in alle wijsheid en ver­stand, door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbeha­gen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is, onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten, in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid…” Efeze 1 vers 7 tot en met 12 (Ef. 01:7-12).

“Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” Galaten 4 vers 3 tot en met 5 (Gal. 04:03-05).

“Geloofd, zij de God en Vader van onze Here Je­zus Christus, die ons naar zijn grote barmhar­tigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de he­melen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd”, 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 5 (1 Petr. 01:03-05).

“Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten”, 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

De tijd van herstel en voltooiing

We leven in de tijd waarin de mens die Jezus volgt op de wijze zoals deze zich in de Schrift heeft geopenbaard, tot herstel en volmaaktheid komt. Ten tijde van het oude verbond was dat nog niet mogelijk. Daarom zegt Hebreeën 9 vers 10 (Heb. 09:10) dat de gaven en offers tijdens het oude verbond de mensen niet konden volmaken. Zij waren zinne­beeld van de tegenwoordige tijd. Het waren bepa­lingen voor het vlees opgelegd tot de tijd van het herstel.

Eén van de meest geraffineerde gedachten die sa­tan vele gelovigen influistert, is de gedachte dat we nu niet leven in de tijd van herstel.

Neem de proef maar eens op de som door een mede­gelovige te vragen: in welke tijd leven wij? Heel vaak is dan het antwoord, we leven in een moeilijke tijd, of in een onzekere tijd, enz. Slechts weinig gelovigen geven als antwoord: we leven in de tijd van herstel.

Maar, kan men als tegenargument gebruiken, Paulus zegt toch in 2 Timótheüs 3 vers 1 (2 Tim. 03:01) dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen? En dan worden een groot aantal negatieve eigen­schappen genoemd waarmee de mensen dan behept zullen zijn. Hier wordt echter een beeld gegeven van mensen die hoe langer hoe meer beheerst wor­den door satan, mensen “wier denken bedorven is, en wier geloof de toets niet kan doorstaan” 2 Timoteüs 3 vers 8 (2 Tim. 03:08).

De waarachtige gelovige heeft echter geen denken dat bedorven is, maar vernieuwd! En die vernieu­wing gaat – als het goed is – dagelijks door. Want we moeten leren als kinderen Gods een positieve instelling openbaar te maken. Dat wil zeg­gen: wij behoren niet in beslag genomen te wor­den door datgene wat de duivel veroorzaakt, maar door datgene wat Jezus wil doen. Dat is herstel­len en vernieuwen, zodat het nieuwe leven van Christus in ons ten volle tot openbaring gaat komen.

Hebreeën 2 vers 8 en 9 (Heb. 02:08-09) zegt: “Thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; maar wij zien Jezus… met heerlijkheid en eer gekroond”. Daarom is de vraag: zien wij met na­tuurlijke ogen of met geestelijke ogen? Hoe meer wij geestelijk gaan leven en zien, hoe meer wij ook Gods heerlijkheid openbaren en hoe meer wij voor anderen ten zegen zijn. Want het is Gods wil dat de mensen Jezus in ons zien. En dat be­werkt God in deze tijd. Het is de tijd van her­stel, de tijd van de wederoprichting aller din­gen.

Over die wederoprichting en dat herstel sprak ook de profeet Joel reeds. In Joël 2 vers 25 (Joël 02:25) wordt ons het vernietigende werk van satan ge­schetst met als beeld de sprinkhaan, die alles opvrat, de verslinder en de kaalvreter en de knager…. Maar God sprak: Ik zal u vergoeden! Alles wat door de duivel ontroofd werd, gaat God in zijn grote liefde teruggeven! Joël gaf reeds een wonderbare beschrijving van het gebeu­ren op de Pinksterdag te Jeruzalem, toen ook de gemeente ten volle werd ingeschakeld om deelge­noot te worden in Gods herstelplan. Jezus zelf had daarvoor reeds tot openbaring gebracht, wat de wil van God was voor de mens: het goede, wel­gevallige en volkomene.

Als leden van de nieuwtestamentische gemeente behoren wij ons bewust te zijn van onze geweldi­ge taak: de proclamatie van herstel en vernieuwing door geloof in Jezus Christus. Daarbij be­horen we in de vrijheid te blijven staan die Christus ons gegeven heeft. Zoals een hond die uit het water komt en het water uit zijn haren schudt, zo behoren ook wij het verleden van ons af te schudden. Ook het oudtestamentisch den­ken, want al kunnen wij nog veel uit het oude testament leren, het is niet maatstaf gevend voor ons als nieuwtestamentische gemeente. De weg naar het heiligdom lag toen nog niet open, het was toen nog niet de tijd van herstel, lees Hebreeën 9 vers 8 (Heb. 09:08) nog maar eens.

Het gaat primair om geestelijk herstel

Als wij over ‘herstel’ spreken, denken wij vaak alleen aan lichamelijke genezing, bevrijding, enz. Maar het gaat in de eerste plaats om gees­telijk herstel. Vele kinderen Gods zijn nog vaak op krampachtige wijze bezig lichamelijk herstel te zoeken als ze ziek zijn en als niet terstond herstel volgt, zijn ze teleurgesteld of ontmoedigd. Maar juist in de geest van de mens wordt de basis gelegd voor algeheel herstel en vernieuwing, ook ten opzichte van het lichaam, want lichaam, ziel en geest vormen een onlosma­kelijke eenheid.

Naarmate we geestelijk groeien en Gods Geest met onze geest meer een meer een eenheid gaat vor­men, is er geen plaats meer voor de werken van het rijk der duisternis. Dat geldt ook voor aardsgerichte en andere vreemde leringen. Wat heeft ook in dit opzicht satan de geest van velen nog gebonden. Velen die zeggen te geloven in de Bijbel ‘van kaft tot kaft’, zijn soms op een verschrikkelijke wijze door satan misleid, omdat zij zich niet realiseren dat het Pinksteren is geweest. Wie niet vol is van de Heilige Geest geeft daardoor satan de gelegenheid te infiltre­ren met verkeerde geesten, met alle negatieve gevolgen van dien.

Laten we als eindtijdgelovige onze taak verstaan en gehoorzaam zijn aan de opdracht het Konink­rijk Gods door woord en daad tot openbaring te brengen. Het gevolg zal zijn dat velen tot gees­telijk herstel komen, wat begint met een zich losmaken uit een denken dat niet meer past bij deze tijd. De waarachtige gelovige ziet de din­gen geestelijk en zegt het ook tot zijn medege­lovigen: ga de dingen geestelijk zien! Zoals ook Jezus zelf de mensen daartoe opwekte. Denk bij­voorbeeld aan het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw, en waartegen Hij zei “De ure komt en is nu dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid, want de Vader zoekt zulke aanbidders. Gos is Geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in Geest en in waarheid”, Johannes 4 vers 22 tot en met 24 (Joh. 04:22-24).

Geestelijk herstel betekent dat we meer en meer gaan ontdekken dat het Koninkrijk Gods een rea­liteit is, die, als we geestelijk verder groei­en, tot eindresultaat heeft: de openbaring van Gods volle heerlijkheid in ons! Verlangt u er naar? Prijst God, dat het steeds meer werkelijk­heid gaat worden, want het is nu de tijd van herstel!

 

Heilige verzekering (gedicht) Judith Jacobs

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Ver­drukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid of gevaar, of het zwaard? Gelijk geschreven staat: Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen.

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here” Romeinen 8 vers 35 tot en met 39 (Rom. 08:35-39).

 

Wat zal mij scheiden van de liefde van Jezus,

Beproeving, gevaren, benauwdheid of pijn;

Heeft Hij niet beloofd: Ik zal alle dagen

Tot aan de voleinding der tijd met u zijn?

 

Wie zal mij treffen in heden of toekomst,

Engelen, machten of welk ander mens;

Schenkt Hij niet in leven en dood Zijn genade

Die mij zal geleiden tot over de grens?

 

Welk lot zou ik vrezen voor nu of voor later,

Vervolging of honger of angst voor het zwaard;

Is niet mijn naam in Zijn handpalm geschreven,

Word ik door Zijn godd’lijke trouw niet bewaard?

 

Nee, niets kan mij scheiden van de liefde van Jezus,

Al is mijn geloof soms nog zwak en klein;

Ik weet met een diepe en heil’ge verzeek’ring:

Hij zal mij in Hem overwinnaar doen zijn.

 

Vandaag door Gert Jan Doornink

Wie leeft in gemeenschap met zijn Heer, Jezus Christus, leeft bewust en weet dat het gaat om de geloofsbeleving van deze dag en niet om die van gisteren of morgen.

Velen zijn steeds maar bezig met wat er gisteren gebeurde of wat er morgen gebeuren kan, maar verzuimen de dag van vandaag ten volle te benutten.

Kinderen Gods hebben juist de taak de dag productief te besteden in dienst van de Heer. Ook bij ons gewone werk behoort tot openbaring te komen dat we een positieve, door Gods Woord en Geest gevoede, levenswijze bezitten. Ons getuigenis bestaat niet alleen in woorden, maar ook in daden. Onze houding ten opzichte van de grote en kleine dingen waarmee we iedere dag geconfronteerd worden is bepalend voor ons getuigenis in deze wereld.

Kinderen Gods behoren ‘bij de dag’ te leven. Zij zijn verantwoordelijk voor iedere nieuwe dag die God hen toevertrouwd, want Hij vraagt van ons de dag te besteden in overeenstemming met zijn wil. Wie de weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelt, zal daarom ook iedere nieuwe dag beginnen met Hem en aan het einde van de dag de Heer kunnen danken voor de zegen die hij heeft ontvangen en kon doorgeven. God heeft een welgevallen in zulke ‘vandaag-christenen’!

 

Eén Lichaam, één Geest, één roeping door Jan W. Companjen

“De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen (van satan) loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren… Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” Lucas 4 vers 18 tot en met 21 (Luc. 04:18-21).

Gods opdracht

Zie hier de opdracht van God de Vader aan zijn Zoon Jezus Christus en aan het volk dat daarna volgt. Tot dat volk behoren zij die uit dezelfde Geest geboren zijn en er naar leven. Hij en wij, die door één Geest tot één lichaam gemaakt zijn, hebben één en dezelfde roeping.

Bij hun eerste confrontatie met de geestelijke machthebbers werden Petrus en Johannes gevangen genomen (zie Handelingen 4) . Petrus neemt dan het woord en verkondigt dat de kracht tot herstel, bevrijding en genezing en het gezonden zijn, ligt in de kracht van de Naam van Jezus Christus, die door diezelfde leiders gekruisigd was, maar door God de Vader uit de dood was opgewekt. De steen die door die bouwlieden was weggegooid (en nog weggegooid wordt) is de belangrijkste steen geworden. Op Hem rust, als hoeksteen, het gehele geestelijke huis Gods. Bij Hem alleen is redding, want  voor de mensen op aarde is er maar één naam gegeven waardoor ze gered kunnen worden. Petrus en Johannes schoten recht in de roos en het resultaat was dan ook dat zij een verbod kregen opgelegd met als inhoud dat zij onder geen enkele voorwaarde in hun gesprekken of onderricht meer de Naam van Jezus mochten noemen.

Tegenover dit dreigement van degenen waarvoor in eerste instantie het heil in Christus bedoeld was, werden de discipelen zich bewust dat zij een beroep moesten doen op God de Vader. Dan volgt er een gebed dat klaar en duidelijk aantoont dat Christus met zijn gemeente één lichaam, dat wil zeggen een éénheid is. Toen de discipelen van Petrus en Johannes namelijk hoorden wat de

opperpriesters en de leden van de raad tegen hen gezegd hadden Handelingen 4 vers 23 tot en met 26 (Hand. 04:23-26) verhieven zij éénparig hun stem tot God en zeiden: “Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is, die door de heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: waarom’ hebben de heidenen gewoed en de volken ijdele raad bedacht?” Antwoord: “De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn tezamen vergaderd (als één blok) tegen de Here en tegen zijn Gezalfde” . En dan Handelingen 4 vers 29 tot 31 (Hand. 04:29-31): “Nu bidden wij u Heer, sla acht op hun dreigingen en help Uw dienaars Uw boodschap met alle vrijmoedigheid te verkondigen. Strek uw hand uit zodat er genezingen en machtige werken en wonderen gebeuren door de naam van Uw heilige dienaar Jezus”. Na hun gebed schudde de plaats waar zij bij elkaar waren ” en zij werden allen vervuld met de heilige Geest en verkondigden vrijmoedig de boodschap van God” .

Het grote doel

Zie hier een machtige manifestatie van de eenheid die er was en is in Jezus Christus en zijn gemeente. Duidelijk zien wij hier dat hetgeen Jezus begonnen was te doen Handelingen 1 vers 1 (Hand. 01:01), door zijn volgelingen wordt voortgezet. Dat het gezamenlijke gebed verhoord werd zien we in hoofdstuk 5 vers 12 tot 16. (Hand. 05:12-16) Lucas 4 (zie ons Schriftgedeelte) ging opnieuw in vervulling.

Deze profetie gaat ook vandaag, nu u hem leest, in vervulling. Hij is dezelfde. Zijn gemeente, zijn lichaam is hetzelfde. Ja alles heeft nog dat éne grote doel Gods, namelijk dat alles bevrijd zal worden wat door de duivel overweldigd is. Deze boodschap:         gevangenen

vrijheid aan te zeggen, blinden het licht Gods te geven opdat zij zien zullen en het aangename jaar des Heren te verkondigen, is onze opdracht. Wij mogen als eindtijdgemeente de oogst binnenhalen.

De joden wezen als eerst geroepenen het woord Gods af. Zij wilden en willen (ook de kerken) alles bij het oude laten en een verbondsvolk zijn waarbij een bekering tot Christus en het gedoopt worden met zijn Geest niet nodig wordt gevonden. In Rome – let op: uitgesproken in Rome – zei Paulus tot de voornaamste joden uit die stad dit woord: “Hoe juist heeft de Heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw voorvaderen gesproken…” Handelingen 28 vers 25 (Hand. 28:25) . Met andere woorden: Het is nog precies zo als de profeet Jesaja gesproken heeft. “Ga naar dit volk en zeg: Met uw oren zult u horen, maar niet verstaan. Met uw ogen zult u kijken, maar niet zien. Want het hart van dit volk is afgestomd”. Ze hebben hun oren toegestopt en hun ogen gesloten. Indien dit niet zo was zouden zij zien met hun ogen, horen met hun oren en begrijpen met hun hart en zouden zij tot Mij terugkeren en door Mij worden genezen” Handelingen 28 vers 26 en 27 (Hand. 28:26-27). En dan vers 28, de feitelijke afsluiting van Handelingen: ” U dient goed te weten dat God deze redding ook aan de niet- joden gebracht heeft: zij zullen luisteren”.

Staan de vaten klaar?

Ja, broeders en zusters, wij zullen luisteren wat nu, heden ten dage, de Geest Gods, de Geest van Jezus, tot de gemeente zegt. Die Geest moet een lichaam, een tempel hebben om in te wonen en in te werken. Wij zullen om te beginnen weer de vaten moeten klaar zetten, zoals de weduwe in de geschiedenis uit 2 Koningen 4. Haar man is gestorven, de kerk waarop zij steunde is niet meer, hij had zijn dienst en taak in de vreze des Heren verricht. De omheining ns weg en dan komt de duivel, de schuldeiser, om haar beide kinderen als slaven weg te halen. Een geweldig beeld van onze eindtijd. Wij zien om ons heen dat het alles zo is. Velen zijn hun godsdienstige steun kwijtgeraakt en zien met angst en beven toe hoe satan rond gaat als een briesende leeuw om slaven te winnen voor zijn rijk, voor zijn dienst. Op de vraag van Elia aan de moeder wat zij bezit, antwoordt zij: Niets, ik bezit totaal niets anders dan een kruikje olie.

Leven en overvloed

Nu zal het u bekend zijn dat olie in de Bijbel een beeld is van de Heilige Geest. Met olie werden koningen en priesters gezalfd en olie was een bron voor verlichting van pijn en voor licht op de kandelaar. Deze vrouw had dus slechts één ding en dat was olie – een heilige zalfolie – en met die olie ging ze wonderen doen. Ze deed zoals de man Gods haar gezegd had. Ze ging stad en land af en verzamelde vaten, veel vaten, misschien stond het hele huis wel vol met vaten. Denkt u zich eens in wat een toestand dat was. Een huis vol vaten en een vrouw (wie is uw moeder?) met een klein kruikje met olie, heilige zalfolie, olie voor vrijheid en blijheid, voor licht in het duister. Een prachtig beeld van de vervulling met de Heilige Geest, die ook éénzelfde doel heeft. Een vat gevuld met de heerlijkheid, de liefde, de kracht, het licht en het leven Gods.

Nadat de kruiken verzameld waren ging de moeder met haar zonen aan het werk. Zij ging gieten en de zonen zetten de vaten klaar. En de olie stroomde en stroomde net zolang als dat er vaten beschikbaar waren. Toen er geen vat meer was hield de olie op te stromen.

Zo is het nog steeds. Gods olie kan en wil stromen zolang er maar vaten zijn. Wilt u een vat Gods -zijn? Dan kunt u leven en overvloed hebben. En wat meer is: alle schuld is reeds betaald! U kunt leven als vrij mens, als inwoner van het Koninkrijk Gods. U behoort dan tot het volk dat oren heeft om te horen en ogen om te zien. U kunt dan met Paulus het Koninkrijk Gods verkondigen vrij en frank en over het leven en de leer van de Heer Jezus spreken.

Voor ons als gemeente van de eindtijd is het zonder meer zelfs noodzaak dat wij vol zijn van de Geest des Heren en zijn gezalfd tot zijn heerlijkheid, dat wij gedoopt zijn met zijn Geest. Die Geest vervult ons hart met zijn liefde. Een liefde voor alle mensen en niet alleen voor de eigen groep of kerk. Die Geest maakt het mogelijk dat wij geestelijk in contact komen met God en die Geest geeft ons daardoor een open deur naar het bovennatuurlijke, de kracht en de openbaring Gods in al zijn facetten.

Langs die weg, waarop Christus ons een nieuw leven bracht, mogen wij wandelen en de wereld bevrijden van kwaad, zonde en dood.

Door de Geest der waarheid –

Leven wij in het licht –

en ontvangen klaarheid

tot aan ’t eindgericht. –

En als volk des Heren wensen wij het meest

kennis te vermeerd’ren door uw Woord en Geest.

 

Het geheime wapen door Gert Jan Doornink

Het spreken in tongen

Waarachtige christenen hebben een geheim wapen! Dat wapen is het spreken oftewel bidden in tongen. Het is zeer belangrijk in de geestelijke strijd dat we gebruik maken van dat wapen. De betekenis ervan mag niet onderschat worden, zoals helaas door sommige christenen gebeurt.

Wie niet spreekt in tongen weet niet wat hij mist. Hetzelfde geldt voor hen die de doop met de Heilige Geest, gepaard gaande met het spreken in tongen, wel eenmalig hebben ervaren en er daarna geen gebruik meer van maken. Sommigen menen dat slechts een deel van de gelovigen ten allen tijde kan spreken in tongen. Zij hebben zich – overigens geheel ten onrechte – de gedachte toegeëigend, dat het spreken in tongen voor hen geen betekenis heeft. Maar de Bijbel zegt: “Wie gelooft, ontvangt”. God wil ons alle dingen schenken en daar hoort ook de tongentaal bij!

Wapen in de geestelijke strijd

Het spreken in tongen heeft verschillende facetten. Wij willen hier alleen het facet van ‘wapen in de geestelijke strijd’ belichten. We spreken daarbij van een ‘geheim wapen’. Waarom? Omdat het een wapen is dat alléén aan de gemeente van Jezus Christus is gegeven. Het is een geestelijk wapen dat buiten het bereik van satan en zijn rijk valt.

Alleen reeds dit gegeven maakt de tongentaal tot iets unieks, iets om geweldig dankbaar voor te zijn. Als onderdeel van de Heilige Geest kunnen alleen échte christenen er gebruik van maken. Jezus zelf sprak in dit verband over één van de tekenen die de gelovigen zouden volgen Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18). Paulus had ten volle de betekenis van dit wapen ontdekt en sprak over het bidden met zijn verstand èn over het bidden met zijn geest 1 Korinthe 14 vers 15 (1 Kor. 14:15). Paulus wist ook dat een christen die niet geestelijk bewapend is, een gemakkelijke prooi van de vijand wordt en attendeerde de gelovigen daarom ook voortdurend om te strijden ‘met de wapenen der gerechtigheid in de linker, zowel als in de rechterhand’. Dus volledige bewapening is nood zaak voor iedereen die in de wil van God wil staan en met Jezus overwinnaar wil zijn.

De tongentaal is één van de wapenen die ons in staat stelt de vijandelijke linies te doorbreken. Dat is trouwens ook de ervaring van ieder kind van God dat gebruik maakt van dit wapen. Weerstanden verdwijnen, barrières worden geslecht, hindernissen worden genomen en overwinningen behaald, als wij bidden in tongen. Prijst God, dat Hij ons dit ‘geheime wapen’ heeft toevertrouwd!

 

Gods grootheid (gedicht) door Piet Snaphaan

O Heer, Uw heerlijkheid en macht.

Uw grootheid en Uw scheppingskracht,

Zij is niet met een maat te meten,

Het is geloof en zeker weten.

 

Uw wond’ren Heer, en al Uw daden,

Zij zijn met Geest en kracht geladen,

U toont ons steeds Uw heerlijkheid,

Waarin wij zien hoe groot Gij zijt.

 

Wij prijzen U, Almachtig Heer,

En brengen U de lof en eer,

U schiep de aarde en ’t heelal,

En al wat leeft en komen zal.

 

O Heer, wat is Uw liefde groot,

En ook het heil wat U ons bood,

U heeft Uzelf voor ons gegeven,

Opdat wij waarlijk zouden leven.

 

Ja Heer, Uw trouw is wonderbaar,

Ook Uw beloften maakt U waar,

Wij zien op U, ook in de strijd,

Omdat U altijd groter zijt.

 

Van de redactie.

Opnieuw een nummer met verschillende geloofs opbouwende artikelen, waarin de boodschap van het Koninkrijk Gods centraal staat. Ieder nummer wordt zorgvuldig samengesteld, dat wil zeggen als redactieteam streven wij ernaar artikelen te beschrijven. Die geestelijke kwaliteit bezitten.

Dit is niet aanmatigend bedoeld, maar we zijn van mening dat ‘de beste boodschap’ die er is’ ook op de best mogelijke wijze vertolkt behoort te worden. En dat houdt in dat we ons in de eerste plaats verplicht voelen te schrijven in een voor iedereen begrijpelijke taal. De boodschap van het volle evangelie moet op een zo duidelijk mogelij­ke wijze overkomen, zodat het bij iedereen die er op in wil gaan een positieve uitwerking kan heb­ben .

Deze positieve uitwerking behelst onder andere het meer en meer tot openbaring komen van het beeld van Jezus in ons leven. Daar gaat het om, want als we geen leesbare brieven van Christus zijn, beantwoorden wij niet aan het doel wat God met ons leven voor heeft.

Ongetwijfeld is het grootste manco van de Gemeen­te van Jezus Christus in onze tijd het niet of niet volledig aanvaarden van de volle evangelie boodschap. Het tragische van vele kinderen Gods is daarbij dat men niet verder komt dan het fun­dament en zich niet richt op de eindvoltooiing. Dan kan men nog zo actief zijn, men kan het zoe­ken in het massale of in het spectaculaire, maar men staat in feite buiten de wil van God. Want Gods wil is in de eerste plaats dat we geestelijk groeien, zodat het beeld van Jezus in ons tot openbaring komt en we niet langer heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer.

Feitelijk wordt elk artikel in “Levend Geloof” met dat doel voor ogen geschreven. Samen met an­deren, die dit ook zo zien, willen we zo dienst­baar zijn in Gods Koninkrijk. Tot lof, eer en prijs van onze grote Koning: Jezus Christus!

 

Verdraagzaamheid door Gert Jan Doornink

Verdraagzaamheid is een eigenschap die behoort bij ieder oprecht kind van God. Verdraagzaamheid kenmerkt zich door liefde, verge­vingsgezindheid en het res­pect hebben voor (het standpunt van) de ander.

Als verdraagzaamheid ont­breekt zijn er infiltra­ties of gebondenheden uit de verkeerde bron in het spel. Onverdraagzaamheid uit zich door het altijd gelijk willen hebben, het niet willen luisteren naar de ander, de ander op nega­tieve wijze bekritiseren, enz.

We behoren altijd respect te hebben voor de meningen van anderen, ook al zijn ‘ wij het niet met hen eens. Anders zullen we ook nooit anderen voor ons standpunt kunnen winnen.

Juist als volle evangelie christenen dragen we in dit opzicht een grote ver­antwoordelijkheid. Wij heb­ben door Gods genade het meerdere van de Heer ont­vangen, spreken ervan en proberen anderen te winnen voor datgene waarvoor de Heer ons de ogen opende. Dikwijls ervaren we echter dat andere christenen (nog) niet openstaan voor datgene wat wij bezitten en wat ons zo intens blij en gelukkig maakt. Dan zijn we terecht teleurgesteld, maar hoe is onze verdere reactie…

Geven wij repliek. als anderen blijken onverdraag­zaam te zijn en niets wil­len weten van het werkelij­ke evangelie .zoals Jezus dat ook bracht?

Of tonen wij karakter, dat wil zeggen openbaren wij Gods karakter en blijven de ander in liefde en genegen­heid benaderen? Dan verspe­len wij niet ons vertrouwen en zal vroeg of laat blij­ken dat onze verdraagzaam­heid toch een positieve uitwerking heeft doordat sommigen ook gaan ontdekken wat het echte geloof in­houdt .

Tenslotte: een belangrijk voorbeeld van verdraagzaam­heid vinden we in het leven van Jezus zelf. Hij open­baarde wat het betekent om verdraagzaam te zijn. Lees maar eens wat daarover staat in 1 Petrus 2 vers 23 tot 25! (1 Petr. 02:23-25)

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 10 –

De bronnen van licht en duisternis

We komen nu tot het tweede hoofdthema van het antwoord Gods: God gaat met Job spreken over dag en nacht en over de jaargetijden: “Waar toch is de weg naar de woonplaats van het licht, en de duisternis, waar is haar standplaats, dat gij haar kunt brengen naar haar gebied, en dat gij de paden naar haar huis opmerkt?” Job 38 vers 19 en 20 (Job 38:19-20).

Calvijn heeft ervan gezegd, zo lezen we bij dr. Dijk, dat de Heere met Job spot, en ja, deze heilige, goddelijke spot moet de twistende wel diep in de ziel treffen. Dit is ook de bedoeling van de Almachtige. Hij wil Job vernederen, en daarom geeft Hij nog geen oplossing van het lijdensraadsel.

Wat voor godsbeeld zit hierachter? Een God die spot met de mens? Dan zou God het haast nog bonter maken dan de drie vrienden. En hoe kan men nu spreken van ‘heilige spot’?

Neen, God staat geheel aan Jobs kant. God heeft hart voor zijn lijdende knecht.

De weg naar de woning van het licht, en de standplaats van de duisternis: Job moet weten waar de oorsprong ligt, en vooral: hij moet weten dat er twee aparte oorsprongen zijn. We komen hier op een fundamenteel punt: dat er licht be­staat en dat er duisternis voorkomt, is niet zo moeilijk te ontdekken, maar waar ligt de bron? En hoewel menen niet dat beide, zowel licht als donker, een en dezelfde herkomst hebben. Alles komt op rekening van God.

God is enkel licht

In de geestelijke wereld wordt alles bepaald door zijn oor­sprong. Zeg mij waar gij vandaan komt en ik zal u zeggen wie ge zijt. Jezus kon verklaren: Ik weet vanwaar Ik kom. Als mens kende Hij zijn oorsprong. Juist daarom werd Hij ook voortdurend aangevallen: U bent de zoon van de timmer­man, kan uit Nazareth iets goeds komen? Ze dachten dat ze op de hoogte waren van zijn oorsprong.

Maar Jezus was thuis in de geestelijke wereld: Hij kende de weg naar de woning van het licht en telkens was Hij daarmee bezig, een mens bij de hand te nemen en hem naar de woning van het licht te brengen: Kom maar, is het donker om je heen, zie je nergens een begaanbaar pad, ben je vergeten hoe het was als de zon eens scheen, kon je alleen nog den­ken aan een God die jou verstoten had? Kom maar, Ik breng je bij de Vader, die zo heel, heel anders is dan je altijd dacht. Ik neem je mee naar Hem die woont in de woning van het licht en je staat daar diep verbaasd, ademloos verwon­derd, want dit had je nooit gedacht: is zo mijn God? Is dit mijn Vader?

Je dacht: je kon maar beter buiten blijven, afstand houden, want als je bij God zou komen, dan zou daar zijn duisternis en angst. Maar Jezus, de mens van het licht, legde zijn hand op je denken en je weerstand verdween en je vrees ge­nas en toen was je bij de Vader en daar zag je helemaal geen donkerheid, geen dreiging en geen straf.

En toen mocht je wonen in de woning van het licht en daar was een God die zei: wat er ook is geweest, Ik benader jou met licht, met enkel licht, met licht dat geneest. Van Mij heb je niets te duchten; als Ik tot jou kom, dan kom Ik met heelheid en heerlijkheid, want zo ben Ik en anders heb Ik niet in huis.

Jezus toont het ware Godsbeeld

Een mens kan zo bang zijn in de doolhof van dit bestaan en hij vindt nergens iets wat bij hem past. Alleen maar het juk van de angst, de tang van het godsbeeld, de klem van de engte: het is niet voor jou en God staat klaar om je te straffen. Een juk dat niet past. Dat doet de boze altijd: de mens een juk opleggen dat hem niet past. Immers, hij kent de mens niet; hij is ook nooit mens geweest en de weg naar de woning van het licht is hem onbekend.

Hoevelen leven niet in angst voor God? Het onheil komt immers van Hem en dit beeld is een juk dat niemand past. Een gods­beeld dat enkel en alleen gemaakt is om de mens bij God vandaan te houden.

En dan komt Jezus met een juk dat je past: het ware beeld van de Vader in het licht. Job mag gaan wonen in de woning van het licht en daar zal hij verstaan het hart van zijn God.

En hij zal kennen de plaats van de duisternis, want de duisternis is niet alomtegenwoordig. En de mens Gods zal de donkerheid haar plaats toewijzen: dit is je gebied en el­ders niet. De mens zal de duisternis begrenzen, en vast­stellen: dit is wat niet bij mij hoort.

Job zal komen tot de oorsprong van het heil en tot de paden waarlangs het onheil nadert. En als hij de oorsprongen en de paden kent, dan zal hij zich veilig voelen in de hemelse gewesten, zoals een inboorling zich thuis weet in het oer­woud, omdat hij de paden kent.

De schatkamers van de sneeuw

Dan gaat de Here over tot een bijzonder boeiend beeld: “Zijt gij doorgedrongen tot de schatkamers van de sneeuw? En hebt gij de schatkamers van de hagel gezien, die Ik heb opge­spaard voor de tijd van benauwdheid, voor de dag van strijd en oorlog?” (vers 22-23).

Weer een dubbel beeld: sneeuw en hagel. Sneeuw ontstaat door sublimatie van de atmosferische waterdamp tot ijskristalletjes. Sneeuwvlokken zijn een schitterende aanduiding van de zonen Gods. “Gelijk de koelte der sneeuw in de oogsttijd, is een betrouwbare bode voor wie hem zendt; hij verkwikt de ziel van zijn heer” Spreuken 25 vers 13 (Spr. 25:13). Betrouwbare boden worden vergeleken met sneeuw: dat zijn de zonen Gods, zij brengen verkoeling aan de zuchtende schepping, zij verkwik­ken de ziel van hun Meester, God kan weer van de mens ge­nieten.

En Jesaja geeft de uitspraak des Heren door: Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn” Jesaja 55 vers 10 en 11 (Jes. 55:10-11). Hier is de sneeuw, evenals de regen, beeld van de woorden Gods die uitgaan om de schepping te bevloeien en te bevruchten. Maar op welke wijze gaat het woord Gods over de aarde? Door middel van mensen, door betrouwbare boden, zij vormen de gezanten Gods.

Wat is nu het kenmerk van de eindtijd? God gaat de schat­kamers van de sneeuw openen: zonen treden te voorschijn. Waar zijn die schatkamers? In de hemelse gewesten, daar zijn ze als een schat voor hun Meester bewaard; opge­spaard; ze zijn als waterdruppels opgetrokken in de heme­len. De sneeuw wordt bewaard, waarvoor? Voor de dag van strijd en oordeel: dit wordt het leger Gods, en wanneer de sneeuw als een lawine van de bergen neerdaalt, worden alle bolwerken en blokkades van de boze weggevaagd.

Wanneer gaat dit gebeuren? In de dag der benauwdheid; juist dan is er ontkoming juist dan zullen er heilanden zijn op de berg Sion. Juist dan zal er sneeuw zijn, om als een witte heerlijkheid de schepping te bedekken. Zo zal heel de schepping bekleed, besneeuwd worden met de puur­heid, met de kristallen klaarheid van de zonen Gods.

De schatkamers van de hagel

Ook zijn daar dan tegelijkertijd de schatkamers van de ha­gel. Hagel is een beeld van de demonie. Jesaja zegt ervan: “er is gelijk een hagelvloed, een poort des verderfs” Jesaja 28 vers 2 Statenvertaling (Jes. 28:02). En elders kondigt hij aan: “Maar het zal hagelen waar men afgaat in het woud, en de stad zal laag worden in de laagte” Jesaja 32 vers 19 (Jes. 32:19). De hagel, dat zijn de machten die zich storten op de stad, de stad Babylon, zodat er niets van overblijft dan een eeuwige ver­woesting. Ook in het boek Openbaring wordt melding gemaakt van grote hagelstenen, een talent zwaar.

Zo wordt Job ingeleid in de twee koninkrijken waartussen de eindoorlog zich afspeelt. Maar wat vooral de aandacht trekt, is dat God hem wil tonen niet alleen de sneeuw en de hagel, maar de schatkamers waar ze vandaan komen.

Er zijn schatkamers, voorraadkamers in de geestelijke we­reld, en God bedoelt dat wij deze kamers gaan ontdekken. Jeremia roept uit in verband met de eindstrijd, de kamp tegen Babel: “De Here heeft zijn tuighuis geopend” Job 50 vers 25 (Job 50:25). en hier wordt hetzelfde woord gebruikt als in onze tekst uit Job: de Here heeft zijn schatkamer geopend.

De toebereiding in de schatkamer

Het volk van de eindtijd is het volk dat de schatkamers terugvindt; en in de schatkamer worden zij toebereid, wit­ter worden zij dan sneeuw, schitterend wit wordt hun wezen, en zo worden zij de schat des Heren, die Hij gaat presente­ren aan de schepping-

God heeft zijn schatkamer, zijn tuighuis, en de boze heeft zijn schatkamer, en die twee zijn strikt gescheiden. Dat zijn de twee oorsprongsgebieden vanwaar uit het goede en het kwade te voorschijn komen. Alleen wie deze twee basis­gebieden gaat kennen, ontdekt de structuur van de eind­strijd: de boze zal alles proberen om de mens van de schat­kamers weg te houden.

We leven nu in de tijd waarin de schatkamers opengaan. Maar zij gaan alleen open in de onzienlijke wereld. Wie zich richt op het zichtbare, komt alleen maar terecht in de angst of in de berusting: het komt toch allemaal zoals het komen moet. De mens wikt, God beschikt. En die beschikkin­gen van God, die blijken dan bij voorkeur uit allerlei on­afwendbare rampen en voorbeschikte gebeurtenissen. Maar wie heeft er ooit aan gedacht dat de eindtijd de tijd van de schatkamers is? Dat is in geen mensenhart opgekomen, maar dit heeft God bereid voor degenen die Hem liefhebben.

De zonen Gods banen een weg voor de engelen

God gaat verder met vragen; immers, door te vragen breng je iemand tot nadenken. “Waar toch is de weg waar het licht (of met een andere vertaling: de lichtnevel) zich verdeelt, nu strooit het oosten (of de oostenwind) zich over de aarde (of over het land) uit” (vers 24). Wanneer de lichtnevel zich verdeelt, dan is dat het aanbreken van de dag. “Wie heeft voor de stortvloed een geul gegraven en een weg voor de bliksemschichten?” (vers 25). Nu zijn bliksemschichten of vuurvlammen vaak beeld van engelen. Zo zullen de zonen Gods een weg banen voor de engelen, ze zullen een weg splijten, staat er letterlijk.

Zoals de profeet Zacharia aankondigt dat de Olijfberg in tweeën gespleten zal worden (daar wordt trouwens een ander woord gebruikt), zo zal ook hier de blokkade splijten en er zal een vrije doortocht zijn voor de heirlegers der engelen die uittrekken om de gemeente te assisteren in de laatste kamp.

God richt zijn tekenen op: Hij geeft regen over het land waar niemand is, over de woestijn waar geen mens is. Zo zal heel de schepping de tekenen van Gods barmhartigheid en van zijn majesteit aanschouwen en ervaren.

De regentijd voor de schepping

Dan komen de seizoenen aan de orde. Heeft de regen een va­der? Er komt een regentijd voor de schepping. De regen valt op de steppe en warmte samen met vochtigheid brengen een menigte van planten snel tot bloei: in de lente is er gedu­rende enkele weken een wilde bloemenzee; de dalen en de vlakten worden bedekt met een bont tapijt van blauwe, rode, gele en purperen bloemen, aldus een citaat bij dr. A. de Wilde.

De regen heeft een vader, zeer zeker ook in de geestelijke wereld. We kunnen zeggen: deze vader is God; we zouden nog een stapje verder kunnen gaan: wanneer de gemeente de wolk is, dan is zij het waaruit de regen zal voortkomen. Dan heeft de regen inderdaad een oorsprong; de gemeente zal niet passief zitten wachten op de ‘spade regen’, neen, zij zal een sleutelfunctie vervullen in de ontwikkeling der seizoenen; als wolk zal zij de schepping overschaduwen en de stromen brengen waarop mensen, engelen en kosmos wach­ten.

Zonder wolk geen regen. Heel de schepping, de volkeren, maar ook de natuur, en niet minder de engelenwereld, zij allen zien reikhalzend uit naar de komst van de wolken, want in de wolken zal gezien worden de gestalte van de Zoon des mensen.

De vuurgloed der beproeving

“Kunt gij de banden der Plejaden binden, of de boeien van Orion slaken?” (vers 31). Wanneer de Plejaden gebonden wor­den, en gevankelijk worden weggevoerd, dan breekt een ander jaargetijde aan: de regentijd is voorbij, een periode van hitte nadert (begin april). De wilde jager Orion wordt ontboeid; aan het begin van de maand juli schiet hij zijn pij­len af, die het aardrijk met gloeiende warmte en droogte teisteren. Het is de vuurgloed der beproeving. Op de Geestesdoop volgt de vuurdoop.

Opmerkelijk is dat de Hebreeuwse naam van Orion ‘dwaas’ be­tekent; in de Griekse wereld komen we hem tegen als een ge­weldig jager, een reus, wiens hoofd de wolken doorboorde en wiens voeten de zeebodem betraden; men wordt herinnerd aan de gestalte van Nimrod, de machtige jager voor het aange­zicht des Heren, dus in de onzienlijke wereld, en aan Assur, de ceder die zijn top tot in de wolken stak (Ezechiël 31). Volgens Hesiodus jaagt Orion op de Plejaden. Ons wordt hier een blik vergund in de geestelijke contreien; sterren zijn vaak aanduiding van engelen, en de termen ‘binden en ont­binden’ zijn ons ook vanuit het onderricht van Jezus niet onbekend.

De Plejaden worden soms op basis van het in het Hebreeuws gebruikte woord beschreven als een kloek met haar kuikens. De vroege ondergang van deze sterrengroep kondigde de win­ter aan met zijn stormen; hun vroege opgang betekende het begin van de oogst. Wanneer Plejaden en Hyaden (regensterren) zich in de ochtendschemering vertonen in het westen, dan is dit een teken van koude, regen en wind; de tijd om te varen is dan voorbij.

In vers 32 zegt het NBG: “Doet gij de tekens van dierenriem te rechter tijd opgaan en bestuurt gij de Beer met zijn jongen?” Deze vertaling is echter niet logisch, want de te­kens van de dierenriem worden niet ’te rechter tijd’ tevoorschijn gebracht; de meeste daarvan zijn in alle nachten zichtbaar. Meer waarschijnlijk is hier Sirius bedoeld: te rechter tijd laat gij Sirius uitgaan. In de zomer (in de buurt van half juli) treedt Sirius uit de zonneglans en wordt hij in de ochtend weer zichtbaar. De Nijl begon dan bij Memphis te wassen en de opgang van Sirius werd in Egyp­te met feestelijkheid gevierd. Hij kondigde de hete tijd aan, onze hondsdagen.

Getijden in de geestelijke wereld

In de eindstrijd zien we inderdaad hoe bepaalde sterren of engelen loskomen; er komt een periode van hitte. Maar na de zomer komt weer een regentijd: De Beer met zijn jongen (be­ter wellicht Aldebaren met zijn zonen, dat zijn de Hyaden, de regensterren) vormen hiervan de voorlopers. Zo zijn er in de geestelijke wereld bepaalde getijden, samenhangend met het binden en het ontbinden van verschillende soorten engelmachten.

“Kent gij de inzettingen des hemels, zo vraagt God, zet gij op aarde zijn oorkonde neer?” (vers 33). En dan is er spra­ke van het spreken tot de volken en het uitzenden van de bliksemen. We zien dat God hier een fundamenteel principe leert aan Job, namelijk dat de hemel regeert over de aarde, de zichtbare wereld wordt vanuit de onzichtbare gediri­geerd. De mens Gods mag de oorkonde, niet de heerschappij, zoals het NBG weergeeft, maar het geschreven protocol, van­uit de hemel op de aarde tot gelding brengen. De profeti­sche mens schrijft de besluiten de hemelse troonraad op de aarde uit. De mens Gods is de hemelse secretaris, die de koninklijke besluiten doet uitgaan vanuit de troon naar de schepping.

De mens Gods is het ook die de bliksemen uitzendt: op zijn bevel zullen de engelen als bliksemschichten uittrekken, om de hemelen te verlichten. Dit alles was voor Job nog verborgen; het was hem onbekend dat de mens uiteindelijk be­steed is om richting gevend op te treden in de onzienlijke wereld.

Hem was geleerd dat God over het mensenleven beschikt, met een vaak huiveringwekkende willekeur. Maar dat God de mens roept om mederegent te zijn in de hemelen, dat was nog een geheimenis. God opent hem de ogen voor de krachtvelden in de wereld der geesten. God toont hem de oorkonden die van de hemelen uitgaan.

Het protocol waar de kosmos op wacht

Het profetische woord zal komen tot de wolken, opdat zij regen zullen geven: de gemeente wordt opgeroepen als een wolk haar plaats in te nemen boven de aarde.

Het profetische woord zal komen tot de bliksemen: Michaël en zijn engelen zullen oorlog voeren in opdracht van de zo­nen Gods.

Geen noodlot zal regeren, geen grillig godsbeeld, maar de oorkonde die de zonen schrijven, vanuit het overleg met de Vader. Zo schrijven zij het heil uit over de schepping, zo schrijven zij de heerlijkheid des Vaders uit over al wat zucht, zo zullen zij het ‘beschreven recht’ voltrekken over de tirannie (Psalm 149, Statenvertaling), zo zullen zij de Naam des Heren schrijven over al wat hunkert naar het licht.

Dit is de oorkonde van de eindtijd. De boze heeft eeuwen­lang de mens en de hele schepping misbruikt als muurkrant of als Klaagmuur, om zijn schrift aan te brengen, maar heel de creatuur wacht nu op de mens uit de hemel, de mens die van de Vader komt, en die zegt: de Vader heeft mij gezon­den, de Vader heeft met mij raad gehouden, en nu ben ik ge­komen, nu ga ik schrijven, ik schrijf heel de schepping in het boek des levens in, en op de rol waar God de volken schrijft, zal ik hen tellen als in Isrel ingelijfd (Ps. 97).

Er zal geschreven worden door de mens Gods; hij is de se­cretaris van de Allerhoogste; het zal zijn het handschrift van de Geest. Het protocol waar de kosmos op wacht.

(wordt vervolgd).

1983.06-07 nr. 238

  1. 06-07 nr. 238

Kennen wij het wezen van God? Door Gert Jan Doornink

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, zoveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft” (Heb. 01:01-04).

Het wezen van God en het wezen van de mens

Als we spreken over ‘het wezen’ of ‘het wezen­lijke’ van iemand, bedoelen we daarmee zijn aard, zijn karakter, oftewel hoe hij werkelijk is. Voor een kind van God, dat in de weg van geloof en gehoorzaamheid Jezus volgt, gaat het om het feit dat hij het karakter of wezen van God ten volle leert kennen, om daardoor meer en meer ook zelf dat karakter tot openbaring te brengen. Wij zijn geroepen om deelgenoten te zijn van Gods wezen. En dat is alleen mogelijk als we leven in volkomen gemeenschap met Hem. Nu is deze gemeenschap uiteraard reeds ontstaan toen we Jezus hebben aangenomen als onze Verlos­ser en Bevrijder. Feitelijk zijn we toen ook deelgenoten geworden van Gods wezen. Maar we we­ten dat deze gemeenschap volkomen moet doorwer­ken, dat wil zeggen tot openbaring behoort te komen, zodat het nieuwe leven van Christus in ons steeds meer geopenbaard wordt. Wij behoren ons daarom steeds weer te realiseren hoe wij het wezen van God beter leren kennen, om dat doel te bereiken. In de eerste verzen van de He­breeënbrief krijgen wij daarvoor ongetwijfeld een sleutel aangereikt.

Het eerste waar wij goed van doordrongen moeten zijn, als wij spreken over het beter leren ken­nen van het wezen van God, is dat God belang stelt in ons wezen! In feite is dit normaal, al realiseren wij ons dit veel te weinig. We zijn immers geschapen naar Zijn beeld en behoren tot Zijn geslacht! God heeft zijn karakter, zijn structuur’ in de mens gelegd. Satan heeft wel­iswaar het wezen van God in de mens beschadigd en aangetast, maar de boodschap van het evange­lie is dat God die beschadiging wil herstellen, zodat het beeld van God in de mens weer zicht­baar wordt.

Hoe herstelt God ons leven?

God wil het oorspronkelijke leven in de mens (Zijn leven) herstellen, door het Woord wat ge­sproken wordt. Zoals de schepping tot stand kwam door het Woord (God sprak en het was er), komt ook de herschepping tot stand door het Woord. Het Woord van God heeft scheppende kracht. Hebreeën 4 vers 12 en 13 (Heb. 04:12-13) zegt: “Want het woord Gods is levend en krachtig en scher­per dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten; en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen”.

Alle dingen van ons leven zijn voor God geopen­baard. We kunnen voor Hem niets verborgen hou­den. Je kunt voor mensen, ook al leef je nog zo intiem met hen, dingen verbergen. Voor God is dat een onmogelijke zaak. God doorziet ons tot in de diepste vezel van ons leven. Als we dit weten – en Gods Woord zegt ons dat het zo is – kunnen we daar op tweeërlei wijze op reageren. Het kan ons angst aanjagen of het kan ons blij maken! Hoe reageert u daarop?

Als het goed is behoort het ons blij te maken. Immers angst is niet uit God, angst behoort bij het rijk der duisternis. En God wil juist de angst bij ons wegnemen; hij wil ons blij en ge­lukkig maken èn houden! God heeft de mens lief – intens lief -, de mens is immers de kroon van zijn schepping.

De mens werd geschapen doordat God sprak. En ook toen de mens gefaald had, bleef God de mens toespreken. Tijdens het oude verbond gebeurde dat ‘in de profeten’ Let er op dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt: “IN de pro­feten”. Dat gaat veel dieper dan: tot of door de profeten. God maakte zich als het ware één met de profeten. Dr. A. Saphir schrijft in zijn boek: “Een Hebreeër over de brief aan de He­breeën”: “De uitdrukking ‘in de profeten’ spreekt van Gods wondere afdalen tot ons. God was het, die Zijn gedachten inkleedde naar de persoonlijkheid van de profeet, en Zijn Woord aanpaste aan het bijzondere karakter van de tijd en de bode. Zodat in de profetische boeken de woorden des Heren en die van de profeet vaak elkaar opvolgen en afwisselen”.

Men kan zich afvragen of dat niet te ver gaat: God daalde af. . . God paste zich aan. . . Ik denk dat dergelijke vragen bij ons opkomen, doordat we in de loop der jaren vaak een totaal verkeerd Godsbeeld hebben opgebouwd. Velen leven nog met de gedachte van de ‘afstandelijke God’. We spre­ken dan van de kleine, nietige mens ten opzichte van de grote, almachtige God. David gaf echter in zijn tijd reeds een duidelijk antwoord op de vraag: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?” Hij zei: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk ge­maakt, en hem met heerlijkheid en luister ge­kroond” Psalm 8 vers 5 en 6 (Ps. 08:05-06).

Tijdens het oude verbond was echter het werke­lijke Godsbeeld over het algemeen nog ‘bedekt’, dat wil zeggen niet ten volle geopenbaard. Daar­om kunnen we ook nooit vanuit een oudtestamentisch denken het wezen van God ten volle leren kennen, want daardoor ontstaat een vertekend Godsbeeld. Pas door de komst van Jezus, kwam het werkelijke beeld van God weer ten volle tot openbaring, zoals Hebreeën formuleert: “Nadat Gods eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon…”

God sprak in Zijn zoon: Jezus Christus

Op duidelijke wijze vertelt de Hebreeënbrief dan wie de Zoon is en wat Hij voor ons betekent.

Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid, b. Hij is de afdruk van Gods wezen.

Hij draagt alle dingen door het woord zijner kracht. (De woorden van Jezus zijn Geest en leven).

Hij heeft de reiniging der zonden tot stand gebracht.

Hij is gesteld tot erfgenaam van alle dingen (en wij mogen delen in zijn erfenis).

Hij is gezet aan de rechterhand van de ma­jesteit in de hoge.

Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij zich door het Woord wat Hij sprak en de dingen die Hij deed. “De scharen stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden” Matteüs 7 vers 28 en 29  (Matt. 7:28-29). “Hij is rondgegaan, weldoende en genezende al­len, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).

Hoe leren wij nu Jezus ten volle kennen (en hoe worden we dus één met het wezen van God)? Uit het Woord en door gehoorzaamheid aan dat Woord dezelfde dingen te doen die Hij ook deed. Jezus sprak: “Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12).

We leren het wezen van God niet kennen door ons bezig te houden met dwaze en onverstandige strijdvragen, waarvoor Gods Woord ons ook waar­schuwt. We leren het wezen van God ook niet kennen, door zonder inzicht door de Heilige Geest, te proberen Gods Woord te verstaan. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, zegt Paulus. Een natuurlijke, aardsgerichte eindtijd- visie brengt ons geestelijk niet verder.

En – zoals we reeds schreven – we kunnen ook niet vanuit het oude verbond alleen het wezen van God leren kennen. Dan krijgen we een scheve voorstelling van zaken, want in het oude verbond openbaarde God zich op ‘beperkte wijze’. Als we een nieuwe auto kopen, gaan we ook niet het in­structieboekje van de oude auto raadplegen. Daar hebben we veel uit geleerd, en veel zullen we ook terugvinden in het nieuwe boekje, maar het gaat uiteindelijk om dat nieuwe.

Als nieuwtestamentische christenen mogen we we­ten dat God zich pas ten volle in zijn Zoon openbaarde. Hij was in elk opzicht de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods we­zen. Paulus zegt van Hem hoe Hij is nedergedaald (om de reiniging der zonden tot stand te bren­gen, maar óók hoe Hij is opgevaren (Hij zit nu aan de rechterhand van de Vader) om alles tot volheid te brengen, Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10) Dit tweeledige doel van de Zoon van God leert ons pas werkelijk doordringen tot het wezen van God! God is bezig om alles tot volheid te brengen. Hoe bewerkt Hij dat? Door ons te vervullen met Zijn Geest!

Gods Geest maakt ons deelgenoot van Zijn wezen

We leven na hemelvaart en Pinksteren. Dat bete­kent dat Gods Geest is uitgestort en beschikbaar is voor al zijn kinderen. Ieder kind van God be­hoort daarom ook gedoopt- en vervuld te zijn met de Heilige Geest. Door de Geest geeft God ons zijn instructies en bewerkt Hij dat Zijn wezen en ons wezen volkomen één gaan worden. En door die eenheid openbaren wij meer en meer het we­zen van God.

Door Gods Geest leren wij ook. ‘geestelijk zien’, wat wij in deze tijd zo nodig hebben. En wat de waarachtige kinderen God ook meer en meer gaan leren. Geestelijk zien betekent ook de geloofs­weg bewandelen. Hebreeën 2 vers 8 en 9 (Heb. 02:08-09) zegt: “Thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn, maar wij zien Jezus. . . met heerlijkheid en eer gekroond”. Dit is het geheim van kinderen Gods die het wezen van God tot openbaring brengen: zij worden niet beïnvloed door wat zij met hun natuurlijke ogen zien, dat is het vernietigende werk wat satan nog in deze wereld doet. Dat is een voorbijgaande en aflo­pende zaak. Door het wezen van God tot openba­ring te brengen door woord en daad werken zij er aan mee dat nog zoveel mogelijk mensen bevrijd worden uit de macht van satan en het nieuwe le­ven van Christus leren kennen.

Een waarachtig christen in deze eindtijd ziet niet alleen op Jezus die aan het kruis van Golgotha is gegaan om satan te overwinnen, maar hij ziet óók op Jezus die met heerlijkheid en eer gekroond is, omdat hij geroepen is zelf die heerlijkheid tot openbaring te brengen. . .

Behoort u ook reeds tot hen die zó het verlangen hebben Gods wezen te leren kennen?

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

Bruikbaar voor België

Zuster E. C. V. te Hasselt, (België), schrijft: “Het blad “Levend Geloof” is erg fijn om te lezen. Wij ge­bruiken het graag in ver­band met ons evangelisatie­werk. Het is erg bruikbaar voor België, omdat zo wei­nig mensen de Bijbel kennen door het Rooms Katholicisme. Een nieuw lid van onze vol­le evangelie gemeente las het blad van ons en vroeg nu of we haar wilden opge­ven voor een eigen abonne­ment. Hierbij ingesloten een paar gedichtjes, die ik in het blad van onze gemeen­te maandelijks schrijf. Het zou fijn zijn als u er iets van kon publiceren” (Wat we bij deze doen; zie het ge­dicht ‘Toekomstverwachting” -red. ).

Geestelijke rijkdom

Broeder E. V. te Sint Amands, (België), schrijft: “Proficiat voor uw maand­blad “Levend Geloof”. Wat een geestelijke rijkdom wordt ons daarin meegedeeld! Daarom willen wij een ge- schenkabonnement aanbieden, onszelf abonneren en alle brochures bestellen”.

Wat een rijkdom!

Zuster H. S. te Soesterberg, schrijft: “Wat een rijkdom is het om met God te mogen leven en elke dag met Zijn Woord bezig te mogen zijn, onder andere door middel van “Levend Geloof”. Ik vind het een geweldig fijn blad waar ik steeds uit mag leren en bemoedigd mag wor­den. Ook van de “Levend Ge­loof “-brochures verwacht ik alleen het goede en positie­ve. Wilt u mij van alle bro­chures die tot nu toe ver­schenen zijn, één exemplaar toesturen?”

Duidelijke taal

Zuster M. H. M. te Amster­dam, schrijft: “Hiermee ver­zoek ik u om toezending van de brochure “Het boek Ruth als profetie”. Het is elke keer weer een feest uw blad “Levend Geloof” te mogen ontvangen. De wijze waarop, en de taal waarin de artike­len worden geschreven, moe­ten voor een ieder die het leest duidelijke taal zijn. Gods zegene dit heerlijke werk en u allen die er aan werken”.  

 

Toekomst verwachting (gedicht) door Else Cypers

Het is heerlijk, een kind van God te wezen,

gered en verlost en bevrijd te zijn.

God is je Helper, je hebt niemand te vrezen,

zelfs niet de satan, zo vol van venijn.

 

Het is heerlijk, een kind te zijn van je Vader,

en bij Hem volkomen thuis te zijn.

Want je komt Hem en Hij jou steeds nader,

Zijn Huis is veilig en ’t is jouw domein!

 

Het is heerlijk om samen alles te delen,

het hemelse brood en de hemelse wijn.

Hij geeft het om niet en Hij geeft het aan velen,

“Het Mijne is ’t uwe en ’t uwe is Mijn”.

 

Om het Huis van je Vader is land gelegen,

het is je beloofd, ’t is het Koninkrijk Gods.

Je mag er in wandelen, je hebt het gekregen,

het is van je Heer, dat is Jezus de Rots!

In het Huis mag je wonen, in ‘ t land je bewegen,

Hij gaat met je mee, Hij gaat je vooruit.

Je groeit bij Hem op en dat is je tot zegen,

dan wordt je volwassen en je hoort bij Zijn Bruid!

 

Het is heerlijk om samen gemeente te wezen,

te werken, te strijden, te groeien, te zijn. . .

De Bruid van de toekomst, geheel genezen,

volkomen en stralend, onberisp’lijk en rein!

 

Hoofd en Gemeente, ze zijn niet te scheiden,

Jezus en wij, we horen tesaam.

En samen zullen wij ook Zijn komst verbeiden,

intussen verheerlijken Zijn Grote Naam!

 

De groei naar de volwassenheid door Jan W. Companjen

 

“Toen het Hem, die mij van de schoot van mijn moeder afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed, ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd, tot hen, die reeds voor mij apostelen waren. Ik ben naar Arabië vertrokken en vandaar naar Damascus teruggekeerd” Galaten 1 vers 15 tot en met 17 (Gal. 01:15-17).

Een geroepene

Paulus, die voor de poorten van Damascus werd geroe­pen om als apostel het evangelie van Christus te gaan verkondigen onder de niet-joden, dus aan de volkeren der wereld, deelt in dit Schriftgedeelte mee dat hij ondanks alles toch reeds van zijn moeders schoot af een geroepene was.

In zijn eerste ijver voor God was hij een trouw aanhanger van de joodse leer, die geënt was op de leer der vaderen, de wet en de profeten. In vers 13 en 14 van Galaten 1 (Gal. 01:13-14) zegt hij daar zelf van dat hij de gemeente van God bovenmate vervolgd had en getracht had uit te roeien. In het jodendom had hij het verder gebracht dan vele van zijn tijdgenoten onder zijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor de voorva­derlijke overleveringen.

Op grond van die leer was Israël, en daar behoorde Paulus dus ook bij, een verbondsvolk. Voor het volk Israël zijn er voor deze voorstelling van het verbond twee momenten belangrijk, te weten

  1. Gods belofte aan Abraham en
  2. het verbond bij de Sinaï.

Tussen deze polen speelt zich het geloof van Israël af als een geroepen volk Gods. Bij rampspoed en vervolging wordt het vertroost met een herinnering aan de beloften des Vaders.

Zo profeteerde Jeremia van een toekomst, waarin een nieuw verbond zou worden op gericht, een verbond niet op stenen tafelen geschreven, zoals bij Mozes, maar in het mensenhart en door geen overtreding meer te schenden lees Jeremia 31 vers 31 tot en met 34 (Jer. 31:31-34). In Hebreeën 10:16 (Heb. 10:16) lezen wij dat dit verbond in Christus werd vervuld. Hij is de Middelaar van een beter verbond. Op het oude verbond rust een bedekking 2 Korinthe 3 vers 12 tot en met 18 (2 Kor. 03:12-18) omdat men geen inzicht had in de hemelse gewesten. In het nieuwe verbond is die bedekking weggenomen. Er ontstond een nieuw volk van God, bestaande uit joden en heidenen. Op grond van genoemde passages berust dan ook de benaming ‘oud’ en ‘nieuw’ verbond; ‘oud’ en ‘nieuw’ testament. Het nieuwe testament is de laatste wilsbeschikking. Het oude verbond had een hogepriester die belast was met de dienst van verzoening tussen het met schuld beladen volk en God. Het nieuwe volk van God is door de dood van Jezus, door zijn bloed, van schuld verlost. Door Hem hebben wij als nieuwtestamentische gemeente toegang tot God de Vader.

Een nieuwe verhouding

Dit geweldige feit, dat wij gekocht en betaald zijn, heeft geweldige gevolgen. Dat zien wij op bijzondere wijze bij de roeping van Paulus! Paulus zag de hemel open gaan en werd tot omkeer gebracht. Hij zag opeens klaar en duidelijk dat het niet om de schaduw (de wet, de eredienst en de besnijdenis) ging, maar om de openbaring van Christus IN ons. Dat is de wil Gods, Hij wil zijn Zoon in ons openbaren. Dat bracht en brengt een volkomen nieuwe verhouding tussen God en de mensheid tot stand. Wij zijn vrij gekocht uit de macht van satan en zijn Gods eigendom geworden.

Door één Geest zijn wij tot één lichaam, één volk van God gedoopt. Die Geest schrijft ons Gods geboden in het hart en in het verstand. En door die Geest mogen en kunnen wij opwassen tot Gods heerlijkheid. In Hebreeën 8 vers 8 tot en met 13 (Heb. 08:08-13 zien wij onze opdracht voor nu dan ook duidelijk uitgedrukt. God zoekt een volk dat op die wijze met Hem op weg is. Daarbij hoort een boodschap die afstand doet van uiterlijkheden of van inspiraties van mensen die ons van Christus afvoeren en er anderzijds op is gericht dat Christus een volkomen werkelijkheid in ons wordt.

Toen Paulus dit verstond ging niet alleen de hemel maar de gehele onzienlijke wereld voor hem open. Vanuit dat nieuwe ging hij leven en prediken zoals de Geest hem daartoe leidde. Hij ging daarbij niet te rade bij vlees en bloed, die zijn geestelijke opdracht wellicht niet zouden verstaan, maar hij ging zijn opdracht uitvoeren en werd apostel der heidenen. Zo werd Paulus als rechtstreekse gave Gods, aan ons gegeven. Paulus heeft zijn opdracht goed begrepen en, wat meer is, ook uitgevoerd. Hij gaf ons, als navolger van Christus, een klaar en duidelijk inzicht in het nieuwe verbond dat gegrondvest is in het bloed van Christus.

Zonen Gods

Ja, zijn liefde zocht ons en zijn bloed dat kocht ons. Door die genade werden en worden wij zonen Gods. Stap voor stap veroveren wij het beloofde land. Wij zien de weg Gods steeds duidelijker worden. Wat beloofd is wordt door onze hemelse Vader waar gemaakt. Voor dit laatste is het nodig dat wij onze opdrachten ook steeds duidelijker gaan uitvoeren. Er zijn nog veel heilige huisjes en misverstanden die opgeruimd moeten worden. Zie in dit verband ook naar de geschiedenis van Paulus. Ook hij meende op de goede weg te zijn met zijn joodse godsdienst.

Onze kerkelijke godsdienst, zoals die vooral in het rechtzinnige deel beleden wordt, is op veel punten op één oudtestamentische, dat wil zeggen joodse, lijn gekomen. Wet en besnijdenis, (uitgedrukt in de kinderdoop) en overleveringen van onze voorvaderen die in wetten vastgelegd zijn en soms eeuwen oud zijn, geven er inhoud aan; maar het sprankelende leven Gods dat elke dag nieuw is, ontbreekt.

Jezus zegt: Ik ben het ware manna, het brood Gods dat uit de hemel nederdaalt.

Niet één keer, maar dagelijks geeft Hij ons zijn voedsel. Hij zelf is het brood dat eeuwig leven geeft. Dat is het oer verlangen van ieder mens en Jezus heeft dit mogelijk gemaakt. Ieder mens kan dit leven deelachtig worden. Wanneer de mens zichzelf wil handhaven, ook door middel van vroom gedrag, waardoor hij of zij nooit het eigendom van Christus wordt, maar blijft steken (net als Paulus voor zijn bekering) in de woestijn van het leven, wordt hij nimmer een nieuwe schepping.

Nieuw leven

Dat nieuwe leven waarbij alles nieuw en anders is geworden, is een leven in gemeenschap met Hem die ons Hoofd is. Dat leven wordt zelfs door de dood niet teniet gedaan. Een belijdenis van dit eeuwige leven met Hem wordt zichtbaar gemaakt bij de viering van het Heilig Avondmaal. Dan belijden wij immers ook voor en met elkaar dat de gemeenschap met Jezus het ware brood is. Hij is het brood des levens, voor Paulus, maar ook voor u en mij. Buiten Hem is er geen leven, met Hem zijn we opgetrokken, opgestaan tot een nieuw leven. Een volk van God, dat tot zijn dienst bereid is, maar ook toebereid wordt en gaat inzien dat het de wil van God is (daarom zal het ook gebeuren) dat Jezus Christus ook in ons leven, in ons vlees, geopenbaard wordt. Het besef dat wij vrij gekocht zijn uit de macht van satan wordt steeds meer verstaan en begrepen. Wij behoren Hem toe en satan heeft geen enkel recht meer op ons. Alles wordt en is mogelijk voor hem of haar die in Jezus’ kracht en toekomst gelooft.

En zie het zal geschieden te dien dage dat het heil voor de verlosten des Heren groot is. “De woestijn en het dorre land (zie om u heen)  zullen zich

verblijden, de steppe (droge grasvlakte) zal juichen en bloeien als een narcis. Zij zal welig bloeien en juichen. De heerlijkheid van de Libanon is haar gegeven, de luister van de Karmel en van Saron. Zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des Heren, de luister van onze God” Jesaja 35 vers 1 en 2  (Jes. 35:01-02). “Sterk dan de slappe handen en verstevig de knikkende knieën (door het eten van hemels manna) en maak een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid gerake maar veeleer geneze” Jesaja 35 vers 3 en Hebreeën 12 vers 12 (Jes. 35:03; Heb. 12:12) . Laten wij samen optrekken en gevangenen loslating verkondigen. Een mooi beeld vinden wij daarvan bij Abraham, de vader der gelovigen. Toen Abraham nog niet zo lang in het land Kanaän woonde, werd zijn neef Lot , die met hem was uitgetrokken uit het land der dienstbaarheid, gevangen genomen door een vijandige koning en gevankelijk weggevoerd. Wij zouden misschien zeggen, jammer voor neef Lot , had hij maar niet zo zijn eigen weg moeten gaan en gaan wonen in zo’n verdorven stad als Sodom. Zo sprak Abraham niet. Hij vergaderde een groep strijdbare helden, mannen die in zijn huis geboren waren, en ging op pad. Hij bevrijdde Lot met al de zijnen en tevens allen die met hem waren. Abraham bracht Lot terug op de plaats waar hij thuis hoorde.

Melchisedek – Jezus

Toen Abraham met de gevangenen terugkeerde werd er feest gevierd. Er werd Avondmaal gevierd met brood en wijn en de Schepper van hemel en aarde werd groot gemaakt. Bij die gebeurtenis wordt de functie van hogepriester voor het eerst vermeld Genesis 14 vers 18 tot en met 24 (Gen. 14:18-24) . Melchisedek brengt daar een offer aan Abraham na het verslaan van de vijanden van Lot. Melchisedek zegende Abraham en bracht hem brood en wijn. Voorts gaf hij hem van alles de tienden. Melchisedek is hierbij een duidelijke voorafbeelding van onze Koning en Hogepriester, Jezus Christus. Hier zien wij reeds een duidelijke heenwijzing naar Christus, met als bijzondere aanduiding dat het oude verbond met de wet van Mozes niet voldoende was om tot volmaaktheid te kunnen komen. Wij mogen met Paulus opwassen tot een volwassen geloof. Een geloof dat wij zelf, persoonlijk, de kerk, de tempel Gods zijn. En dat Hij ons wil gebruiken als levende stenen tot de bouw van een eeuwige tempel, waarin Hij zelf woont en werkt.

 

Juni – Juli nummer

Dit is een gecombineerd nummer voor de maanden juni en juli. Evenals vorige jaren verschijnt “Levend Geloof” namelijk in de zomer, mede in verband met de vakanties, altijd één keer met een gecombineerd nummer. De laatste jaren was dat altijd het juli-augustusnummer, dit jaar dus een juni-julinummer. Het eerstvolgende nummer verschijnt in augustus a. s. en dan uiteraard weer iedere maand. De redactie van “Levend Geloof” wenst u verder een fijne zomer (vakantie) tijd toe en vanzelfsprekend bovenal Gods onmisbare zegen!

 

De zon stukje bij gedicht door Judith Jacobs

“De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel ver­kondigt het werk zijner handen; de dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht.

Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld. Hij heeft daarin een tent opgeslagen voor de zon, die als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt, ju­belend als een held om het pad te lopen. Van het ene einde des hemels is haar opgang en haar omloop tot het andere einde; niets blijft verborgen voor haar gloed” (Psalm 19:1-7).

 

De zon (gedicht) door Judith Jacobs

Dat is pas goud: de zon die schijnt,

En aan de hemel staat te stralen,

Die ’t werk van God – maar ook Zijn eer –

Aan ons, de mensen, wil verhalen.

 

Gelijk een krachtig’ held is hij,

Gereed zijn omloop te beginnen,

Een bruidegom, die ’t pad betreedt,

De aarde gloedvol wil verwarmen.

 

Zo schrijdt hij ongehinderd voort:

Een levensbron, vol lichtend stromen

Waaruit God’s majesteit en macht

Stilzwijgend tot ons is gekomen.

 

De zon, dat is: ’t symbool van Hem,

De wond’re Schepper aller dingen;

Zijn taal die spreekt van eeuw’ge trouw

Waarmee Hij ons steeds wil omringen.

 

Als het nieuwe leven baan breekt! Door Christ van den Bergh

Getuigenis van Christ van den Bergh

Mijn vrouw Jeanne en ik komen uit zogenaamde degelijke katholieke gezinnen en gingen daardoor trouw elke week naar de kerk. Onze twee kinderen, Robert (14) en Monique (11), lieten we ook katholiek dopen, want dat hoorde zo en vooral op een dorp kon je er moeilijk omheen. In die tijd kwamen er grote veranderingen in de kerk, wat er toe bijdroeg dat het voor ons niet erg geloofwaardig meer was en we gingen dan ook steeds minder.

Moeilijke periode

Toen Monique amper drie maanden oud was, begon voor ons een erg moeilijke periode. Eerst verongelukte een broer van Jeanne, nog maar 29 jaar oud, en kort daarna stierf mijn vader op 57 jarige leeftijd. Dat waren harde klappen die Jeanne moeilijk verwerken kon. Ze sloot zich voor iedereen af en na een totale geestelijke instorting moest ze in het ziekenhuis worden op genomen. Na zeven weken kwam ze thuis, twintig kilo afgezwakt en zó geknakt en gebroken door een verkeerde therapie, dat ze amper nog kon lopen. We hadden toen negen maanden lang gezinshulp nodig, voor ze ons gezinnetje aankon, maar geestelijk bleef ze erg zwak en onstabiel.

Het gevolg was dat we een steeds minder goed functionerend contact hadden met elkaar, dus zocht ik mijn toevlucht bij de tv, werd onverschillig en stelde me harder op, maar onderschatte de situatie flink, zoals later zou blijken. Toen mijn moeder dan ook vorig jaar stierf, na eerst elf weken tussen leven en dood te hebben gezweefd, wat een enorme spanning meebracht, was een zware zenuwinzinking van Jeanne daar een gevolg van. Geestelijke hulp vanuit de kerk werd helemaal niet geboden, en God leefde voor mij allang niet meer, dacht ik, dus daar hoefde ik ook niets van te verwachten. We namen dus wéér contact op met een psychiater, die evenwel reële geestelijke hulp minder hoog in het vaandel had staan dan zijn rekeningen. En hij zette ons na twee bezoekjes nog op een wachtlijst ook. We zagen geen uitweg meer voor onze problemen die levensgroot geworden waren.

Positieve verandering

Toen gebeurde het dat mijn zus Rina bij ons op bezoek was en sprak over genezing, vrede en blijdschap door Jezus. Ik vond toen dat ze met haar hoofd in de wolken liep en waarschuwde haar: “Als je uit die roes ontwaakt, kan de realiteit wel eens hard aankomen!” Maar de nieuwsgierigheid van Jeanne was gewekt en ze ging die zondag daarop met Rina mee, naar één of andere groep geloofsfanaten dacht ik. Toen ze thuis kwam zag ze er blijmoediger uit dan ik de laatste tijd van haar gewend was. De volgende zondagen ging ze er weer naar toe. Ik begon een zekere positieve verandering in haar te bemerken, en toen ze op een avond zei dat ze de psychiater voorgoed had afgebeld, besloot ik op haar verzoek om een keer met haar mee te gaan (naar een volle evangelie samenkomst in Breda).

Mijn eerste indruk was dat de dienst op zich nogal kaal van uiterlijk vertoon was, want we waren al dat symbolische gedoe van de kerk gewend en van de preek van licht en duister snapte ik ook niet veel, maar er was wel een blije sfeer. Na afloop nodigden de oudsten ons uit voor een voorbede; ik wist niet wat dat was, maar nieuwsgierig ging ik mee naar een. aparte kamer. Daar kwam ik toch wel een beetje onder de indruk van dat oprecht uitgesproken gébed, want zó ’n persoonlijke bemoediging hadden we nog nooit van iemand mee gekregen. Ik proefde iets waar ik meer van wilde weten en wist op dat moment dat ik terug zou komen.

Die zondag daarop is onvergetelijk geworden; het was alsof het Woord dat gebracht werd rechtstreeks aan mij gericht was en drong echt in mij door. Voor het eerst ging mijn hart open voor het evangelie en het was alsof een geheel nieuwe wereld zich aan mij openbaarde. Vanaf toen is Jezus voor mij ook weer levend geworden.

Jezus is ons houvast

We hebben ons toen al gauw spontaan bekeerd en hoewel het sinds die tijd nog wel eens vallen en opstaan is, weten we nu zéker dat we in Jezus Christus ons houvast hebben gekregen en in Zijn liefde en door Zijn kracht, de Weg, de Waarheid en het Leven gevonden hebben. Sindsdien is Jeanne niet meer bij een dokter geweest en zijn de pillendoosjes niet meer bijgevuld en gaan er bij mij de scherpe kanten ook al wat af. Dit alles door de liefde en de kracht van de Heer. Het is voor ons ook van grote waarde dat we zo liefdevol in een gemeente zijn opgenomen, waar naastenliefde en daadwerkelijke hulp zo groot zijn, dat we ook daardoor ervaren dat God werkelijk leeft in en dóór Zijn gemeente.

We hebben nu samen een nieuwe wending aan onze levenskoers gegeven en getuigden daarvan in de natuurlijke en geestelijke wereld, door ons op zondag 29 mei j. l. , in gehoorzaamheid aan Gods Woord, te laten dopen in Jezus Christus. Ons oude leven werd begraven door deze onderdompeling en we zijn een nieuw leven begonnen als kinderen Gods. Gesterkt door de Heilige Geest, waarin we al enige tijd gedoopt zijn, willen we, door liefde werkende, met onze kinderen, de weg van Jezus Christus gaan, die Hij ons zo duidelijk heeft aangewezen. Sindsdien zijn ons al veel zegeningen ten deel gevallen. We weten nu zeker dat we al onze problemen met Hem zullen overwinnen. Vanaf nu gaan we pas écht leven!

Ja, Jezus hielp ons gisteren, vandaag doet Hij het weer. En hoelang zal dit duren?

Voor altijd; Prijs de Heer!

Christ en Jeanne van den Bergh,

 

Mededelingen door de redactie

Bankrekening

Behalve ons bekende gironummer heeft “Levend Geloof” thans ook een bankrekening nummer t. w. (Amrobank, Zwolle). Beide rekeningen ten name van Adm. “Levend Geloof”, Wapenveld, kunnen gebruikt worden voor betaling van nota’s, abonnementsgelden en overmaking van giften voor onze geloofsarbeid.

Betaling abonnementsgeld 1983

Dit is een laatste oproep aan hen die hun abonnementsgeld over dit jaar nog niet hebben betaald. Het zou jammer zijn als we u af moesten schrijven als abonnee. Maakt u het meteen even in orde? (

Om misverstanden te voorkomen: het overgrote deel van onze abonnees heeft het abonnementsgeld reeds betaald!

Brochures

Onze brochures belichten op duidelijke wijze verschillende facetten van de volle evangelie boodschap. Zorg dat u voldoende exemplaren bij u hebt tijdens uw vakantie, om zelf te lezen of. . . om door te geven!

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -9-

Is Job hoogmoedig?

“Toen antwoordde de Here Job uit een storm”. Zo begint Job 38. Wat betekent dit? Er zijn commentatoren die hierbij op­merken: Job moet gevoelen dat hij niets is. Zijn trots moet gebroken worden. Hij moet zich diep, diep vernederen. En welk een schouwspel: in den hoge bliksemt het vuur Gods, en dondert zijn stem, en op de aarde ligt in het stof gebogen dezelfde wiens laatste woorden waren: als een vorst zal ik met opgeheven hoofd tot de Heere naderen.

Als we dit citaat van dr. K. Dijk lezen, dan moeten we daarbij wel enkele kanttekeningen plaatsen. Allereerst ten aanzien van Jobs laatste woorden: “Van al mijn schreden zal ik Hem rekenschap geven, als een vorst Hem naderen” (Job 31:37). De vertaling geeft hier tweemaal Hem met een hoofdletter, maar naar onze overtuiging zou daar een klei­ne letter moeten staan. Immers, als we deze uitspraak in haar verband bezien, dan blijkt dat Job in vers 35 de ver­zuchting slaakt: “Ach, dat toch iemand naar mij luisterde! Ziehier mijn ondertekening – de Almachtige antwoorde mij – ook het stuk, dat mijn tegenpartij heeft geschreven. Voor­waar, ik zal het op mijn schouder nemen, het mij als een diadeem ombinden”.

Markant is juist in dit gedeelte dat Job hier spreekt over zijn tegenpartij. De man van mijn rechtsgeding, staat er letterlijk; een andere weergave zegt: mijn bestrijder. En deze heeft een stuk geschreven, een boek, naar de eigen­lijke betekenis van het woord; het is een aanklacht; zoals er sprake is van een boek des levens, zo horen we hier over het boek van de aanklager. Dit boek, deze rol, wil Job op zijn schouder nemen, als een diadeem of krans ombinden, om zo als een vorst zijn tegenstander te naderen. “Het getal van mijn schreden zal ik hem melden”, zo verklaart hij in vers 37a; dit is nog radicaler dan zoals het NBG weergeeft; niet slechts in het algemeen: “al mijn schreden”, maar uiterst exact: “het getal mijner schreden”. Het getal is ook de som: het getal van iemands schreden, dat is de som van zijn wegen, dat is hetgeen die mens in zijn geest be­reikt heeft, de afstand die hij heeft afgelegd.

De bestemming van de ware mens

Hier is geen reden om Job te beschuldigen van hoogmoed; veeleer openbaart hij hier de bestemming van de ware mens: als een vorst zal de verloste mens zijn tegenpartij nade­ren. Zoals de weduwe uit de gelijkenis van Jezus, die sprak: “Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij”.

En nu komt de Heere in de openbaring van zijn vreselijke majesteit, nu komt hij in zijn machtige donder om Job neer te werpen en hem klein te maken voor zijn aangezicht, zo verklaart Dijk. De vraag is nu of deze interpretatie juist is. Basis voor deze uitleg is de Statenvertaling, waar we lezen “Daarna antwoordde de Heere Job uit een onweder”.

Het valt ons op dat de grondtekst luidt: En de Here ant­woordde Job uit de storm (met bepaald lidwoord): niet een storm, maar de storm. Bedoeld is kennelijk de storm of het onweder waar Job zich in bevindt. Het is de storm die woedt in de geestelijke wereld, rondom Job.

Hetzelfde woord vernemen we in verband met de hemelvaart van Elia: “Zo geschiedde het, toen de Here Elia in een storm ten hemel liet stijgen” 2 Koningen 2 vers 1 (2 Kon. 02:01). Dit is niet toevallig: het overzetten van de mens Gods, zijn over­plaatsing, gaat steevast met storm gepaard.

Door de storm naar de troon

Wanneer profeten een parousie van God aankondigen, een theofanie, zoals men dat pleegt te noemen, een godsverschijning, dan zien zij telkenmale daarbij de storm optreden. Die storm maakt hen alert: er staat iets te gebeuren. Nahum heeft het gezien: “De Here, door wervelwind en onweder is zijn weg”; dat wil zeggen: daar trekt Hij door­heen, daar doorheen brengt Hij de mens, zijn mens te voor­schijn, want zo getuigt Nahum in hetzelfde verband, Hij kent degenen die zich bij of in Hem bergen.

Dan is daar die mens die zich bergt in de Here, zijn God en die samen met zijn Meester door de storm heen trekt, erdoor heen getrokken wordt en zo een overplaatsing, een overplanting ervaart: overgezet in het troongebied van zijn Koning. Welzalig allen die zich bergen in Hem, die zich bergen in zijn Naam, voor hen is er een doorgang door de storm.

Als Ezechiël gedachten Gods gaat ontvangen, en de hemel zich voor hem opent, dan is meteen het eerste dat hij waarneemt: “Ik zag, zie, een stormwind kwam van het noor­den”. Wat hij schouwt, is een storm en een glans, en ten­slotte ontwaart hij de troon.

Zo kunnen we doorgaan: uit de mond van Zacharia horen we: de Here zal optrekken in zuiderstormen, of in stormen van Teman (Zach. 09:14) en direct daarop volgt: de Here zal hen be­schutten. En wanneer Asaf het komen Gods bezingt, dan vermeldt hij: rondom Hem stormt het geweldig Psalm 50 vers 3 (Ps. 050:003). Daar­om behoeft het ons niet te verbazen dat er een storm is rondom Job. Dat is dezelfde storm als waar de profeten over spreken en vandaar uit verstaan we nu wat er op til is: Job staat op het punt overgezet te worden in de wereld van God, in het rijksgebied van de geest. En dat gaat niet zonder slag of stoot. Het is als bij het opstijgen van een vliegtuig. Men merkt de verschillen in luchtdruk.

Wat een bemoediging: te midden van de storm, ook al gaat die niet van God uit, komt het antwoord van de Here. Zoals Jezus zijn naam bekend maakte aan zijn leerlingen, toen ze zich midden in het gebruis van wind en water bevonden: Vrees niet, Ik ben.

In de storm was de Here niet; Elia was degene die dit ge­heimenis mocht gaan verstaan. In die perikoop wordt trou­wens een ander woord voor ‘storm’ gebruikt, het woord ‘ruach’, dat wind en geest kan betekenen. Maar de storm kan niet verhinderen dat God komt met zijn antwoord en daarin gaat Job zijn bestemming vinden.

De openbaring van Gods strategie

Als we nu het antwoord van God in ogenschouw nemen, dan ontdekken we dat het opgebouwd is binnen een raamwoord: “Wie is het toch, die het raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand?” Zo begint Job 38 vers 2 en deze vraag keert in Job 42 vers 3 (Job 38:02; Job 42:03) met een kleine variant (versluiert in plaats van verduistert) terug.

Hier vinden we meteen aangegeven wat binnen dit raam be­handelt wordt, namelijk het raadsbesluit, of de raad van God, dat is zijn strategie in schepping en geschiedenis. Om dat te verstaan is verstand nodig, kennis staat er let­terlijk.

Drie hoofdthema’s komen nu achtereenvolgens aan de orde: allereerst de grondstructuur van de schepping, als tweede dag en nacht alsmede de jaargetijden, en tenslotte de ‘dierenwereld’.

Om te beginnen gaat God zijn knecht inleiden in de verbor­genheden van het scheppingswerk. Gord toch als een man uw lendenen: hierin klinkt de oproep om een nieuwe fase bin­nen te gaan. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, overlegde ik als een kind; nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.

Ik zal u vragen, onderricht gij Mij, zo horen we God spre­ken, en dr. Dijk merkt in dit verband op: Als ge u dit aangrijpende schouwspel even indenkt, ziet ge God op de gerichtstroon, en Job voor Hem als beklaagde. Nu geloof ik dat we hierin een ander beeld mogen zien: God is een Vader voor zijn kinderen, en aangeklaagd is Job al meer dan ge­noeg .

God is blij met Job

We zien hier de Vader, die zijn kind bij de hand neemt, dit onwetende kind, dat gevochten heeft tegen een over­macht van duisternis, dat geroepen heeft om licht, dat vanuit zijn onkunde wel eens uitspraken deed waarvan het de draagwijdte niet kon overzien, stoutmoedig soms, maar vanuit de oprechte worsteling om het geloof in de waarach­tigheid van zijn God vast te houden. De Vader gaat vragen stellen aan dit kind, vragen zoals alleen een vader stel­len kan, geen der vrienden was daartoe in staat, vragen over een wereld waar dit kind geen besef van heeft, vragen niet om . . te verwijten, niet sarcastisch, zoals men soms meent, want sarcasme kent God niet tegenover de mens, vra­gen niet om de grond in te boren maar om op te heffen, niet om de mond te snoeren maar om de ogen te openen, ty­pisch vaderlijke vragen omdat het vaderhart voelt: de tijd is gekomen dat mijn kind een man moet worden.

Daarom tweemaal die uitnodiging, als appèl, als stimulans: Gord nu als een man je lendenen (aan het begin van hoofd­stuk 40 komt deze zinsnede terug). We kunnen zeggen: God is blij met Job, hij is tenminste een mens die vragen stelt. De vrouw van Job en de vrienden hadden geen vragen; voor hen was de zaak zonneklaar. God heeft meer behagen in de mens die vraagt dan in de waanwijsheid van hen die al­les menen te weten. Ja, Hij zelf heeft de mensen leren vragen om het antwoord te kunnen zijn, zoals Miskotte zo treffend opmerkt.

Gods raad is enkel licht

Nu gaat het gebeuren: het kind wordt man aan de hand van vader. De Vader gaat met zijn zoon spreken over zijn raad: wie is het toch die mijn raadsplan verduistert? Mooi is wat dr. Dijk in dit verband constateert: in deze vraag ligt opgesloten dat die raad in zichzelf licht is. Wat verduisterd kan worden, moet in zichzelf helder zijn. Zijn raad, en dat is de majestueuze prediking, waarmede de Heere begint, is enkel licht. Zijn bestel en besluit, waarnaar Hij de wereld regeert, en dat Hij in natuur en genade ver­werkelijkt, is vol glans. Zijn eeuwig plan, dat de baarmoe­der is van alle gebeuren, ook van het eeuwig lot der men­sen, is klaar als de zon. Geen enkele gedachte Gods is duister.

God maakt het niet donker, want Hij is enkel licht. Gans geen duisternis is in Hem, en omdat Hij louter licht is, moeten ook zijn gedachten enkel licht zijn, en is zijn raad zonder enige schaduw.

Daarom is dat de kernvraag: wie is dan toch degene die de raad des Heren verduistert? Dat is niet God; dat is evenmin Job: voor hem is de zaak verduisterd, maar hij is niet de­gene die de zaak verduistert. Er is een tegenstander in het spel, die de mens gevangen wil houden in de kerker der on­wetendheid.

Het gorden van de lendenen duidt op het zich gereed maken voor een moeilijke taak, voor de strijd of voor een wed­loop. Dit is voor Job nu inderdaad aan de orde; zijn geest gaat op reis naar een onbekend land.

God neemt Job mee in het onzienlijke

God ontvouwt het scheppingswerk in vier facetten: aarde, zee, zon en onderwereld. Maar het opvallende is: hier wordt meer gegeven dan een aantal natuurtaferelen. Telkens schijnt de geestelijke wereld er doorheen. Job wordt door God meegenomen zoals een architect zijn zoon meeneemt en hem uitlegt: zo en zo heb ik dat huis gebouwd.

Het gaat over het grondvesten van de aarde, er wordt ge­sproken over pilaren en hoeksteen, en dan kunnen we ons daar niet van af maken door te zeggen: een verouderd wereldbeeld, maar dan herkennen we hier principes van een geestelijke werkelijkheid, beelden van het onzienlijke, beelden van de herschepping.

Veelbetekenend is de reactie die het plaatsen van pilaren en hoeksteen oproept in de hemelse gewesten: de morgenster­ren juichen tezamen en alle zonen Gods jubelen (vers 7). Zo zal het opnieuw in de toekomst zijn: wanneer in de gemeente de hoeksteen gelegd wordt, Christus in u; wanneer aldus de

Christus gestalte aanneemt in het volk Gods; wanneer de pi­laren, de tempelzuilen, worden opgericht, dan zullen op­nieuw de engelen hun jubel fortissimo aanheffen en zo zul­len zij de hemelse gewesten vullen met lof. Zoals de pries­ters en levieten musiceerden en zongen toen het fundament van de nieuwe tempel gelegd werd, in Ezra 3.

De macht van de zee wordt ingeperkt

Vervolgens komt de zee aan de orde. Het ontstaan van de zee wordt beschreven als een geboorte. Bruisend kwam zij uit de moederschoot, wolken werden haar kleed en ze kreeg duisternis als windselen. De moederschoot is de tehom, de oer vloed, waarvan Genesis vertelt: duisternis lag op de vloed, waarvan ten tijde van Noach vermeld wordt: de bron­nen van de grote vloed braken open; ook wel afgrond ge­noemd .

De zee nu blijkt een macht te zijn, die moet worden inge­perkt met grendels en deuren. God sprak: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder. Voor het oog van Job ontrolt zich zo het beeld van de wetteloze, religieuze machten, die al­leen ingedamd kunnen worden door hem die woorden Gods spreekt. God zegt als het ware: Let nu goed op hoe Ik zo iets aanpak, want zo zul jij het ook moeten doen. Want straks zien we Jezus, die als mens de zee aanspreekt: Tot hiertoe en niet verder; die als mens zijn voet zet op de vloed en wandelt op het water.

Zo wordt Job door God onderwezen in de principes volgens welke de geestelijke wereld functioneert, de grondgedachten die hij zal moeten hanteren om zelf in dat gebied zijn plaats te kunnen innemen.

De geestelijke betekenis van het morgenrood

Na de aarde en de zee horen we over de opgang der zon, het morgenrood. Een markant beeld tekent ons vers 13: het mor­genrood pakt de aarde bij de zomen, zoals iemand een tafel­kleed opneemt, en schudt de goddelozen uit als kruimels. Zo wacht de schepping op het openbaar worden van het morgen­rood. Dan wordt de aarde uitgeschud als een kleed en de machten der duisternis worden verwijderd. Dan verstaan we het woord van Jesaja: van de zoom der aarde horen wij psalmen Jesaja 24 vers 16 (Jes. 24:16); daar treedt immers het morgenrood op als overwinnaar.

Maar wat is nu de vraag die God in dit verband stelt? Hebt gij ooit in uw dagen de morgen ontboden, het morgenrood zijn plaats toegekend (of doen kennen)? Een merkwaardige zaak: de morgen ontbieden. Wie doet dat ooit? Wie behalve God?

En toch, in de psalmen van David horen we iets wat uiterst frappant klinkt in dit verband: “Waak op, harp en citer, ik wil het morgenrood wekken” Psalm 108 vers 3 (Ps. 108:003 en ook in Psalm 57). Iemand wekken en iemand ontbieden ligt heel dicht bij el­kaar. Door zijn lofzang roept David de dageraad te voor­schijn .

Is dit ook niet een beeld voor de gemeente? Zij mag de da­geraad ontbieden, de nieuwe dag doen aanlichten, en zij zal zelf het morgenrood zijn, zoals van de bruid in het Hoog­lied wordt verklaard: “Wie is zij, die opgaat als de dage­raad (hier staat hetzelfde woord dat in Job en in de ge­noemde psalmteksten vertaald is met morgenrood)? Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10) Bij diverse antieke volkeren: Grieken, Romeinen, Feniciërs en Indiërs, werd het morgenrood als godheid vereerd; het maakte op hen een diepe indruk. De mens is gefascineerd door de passage van duisternis naar licht.

De opstanding van de schepping

God gaat Job nu inzicht geven in deze passage, en Hij gaat hem de rite van de passage leren: mijn zoon, er komt een tijd dat je zult ontbieden, in jouw dagen, zoals je vader ontbood.

In de hemelse gewesten heeft het morgenrood een unieke be­tekenis en een onschatbare waarde. Na het duister der we­reldnacht blinkt de luister van Gods geslacht.

In vers 14 wordt dan beschreven wat er met de aarde ge­beurt, als de dageraad daarover opgaat: Zij verandert zich als leem, waarin een zegel wordt gedrukt, de dingen staan daar als in een kleed. Dat wil zeggen: de aarde toont een reliëf zoals klei waarin zegelafdrukken zijn gemaakt; kleu­ren en schaduwen worden zichtbaar. Om haar staat het af als een kleed, zegt dan een andere vertaling van vers 14b.

Zo wordt uitgebeeld hoe de aarde weer opleeft na de nacht; het is de opstanding van de schepping, die zuchtte onder het juk van de vergankelijkheid, onder de druk van de doodsnacht.

Gods overwinning op het dodenrijk

Dan komt het vierde facet: “Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen (oorsprongen) van de zee, en hebt gij door de ge­heimenissen van de waterdiepte gewandeld?” (vs. 16). Een an­dere weergave zegt: de gronden van de oer vloed, want dit woord ‘waterdiepte’ is het reeds eerder aangeduide begrip ’tehom’, bekend uit schepping, zondvloed en exodus.

“Zijn de poorten des doods voor u onthuld, en hebt gij de poorten der diepe duisternis (van de doodsschaduw) aan­schouwd?” (vs. 17).

Met deze vragen zitten we helemaal op het terrein van de onzienlijke wereld. De poorten des doods, dat is een bui­tengewoon interessante uitdrukking, want daar zal later Jezus iets over zeggen juist in verband met de gemeente: de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.

Opvallend is dat Job in zijn grootste lied op de wijsheid reeds in deze richting had gezinspeeld: “De wijsheid, zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft. Het verderf en de dood zeggen: Met onze oren hebben wij haar gerucht vernomen” Job 28 vers 21 en 22 (Job 28:21-22). Aan de grenzen van de menselijke exis­tentie gaat iets oplichten van het geheimenis der wijsheid Gods. En uiteindelijk zal de Wijsheid haar overwinning proclameren, ook en juist in het dodenrijk.

De poorten van een stad zijn een strategische plaats: daar vergaderen de oudsten der stad, daar worden de plannen ge­smeed. De poorten van de dood: daar maakt de dood zijn planning, daar bespreekt het dodenrijk zijn strategie, met als doelwit: Job.

Maar de Vader neemt hem bij de hand en toont hem de poor­ten, het beleidscentrum van de Hades.

(wordt vervolgd).

 

Geschenkabonnementen

Maak eens iemand blij met een geschenkabonnement op “Levend Geloof”. Geschenkabonnementen kunnen elk moment ingaan en komen na één jaar automatisch te vervallen, tenzij opnieuw opgegeven. Ook voor geschenkabonnementen is de prijs voor Nederland en België f 15,— per jaar. Overige landen f 25,—

1983.05 nr. 237

Levend geloof 1983. 05 nr. 237

Wees vol van de Heilige Geest door Gert Jan Doornink

De beleving van Pinksteren

Zonder ook maar iets afbreuk te willen doen aan de andere feesten, die wij als Gemeente van Chris­tus vieren, is het Pinksterfeest ongetwijfeld één van de belangrijkste van de cyclus. Immers de be­leving van Pinksteren maakt het mogelijk dat we als christenen kunnen functioneren in overeenstemming met de wil van God. En met de ‘beleving van Pinksteren’ bedoelen we dan de doop- en vervulling met de Heilige Geest.

Wie als gelovige niet vervuld is met de Heilige Geest, kan ook niet beantwoorden aan het plan en doel wat God met ieder kind van Hem voor heeft. Dat plan is de groei naar de volkomenheid in Christus. Hoe meer het leven van Christus in ons tot ontwikkeling komt, hoe meer wij ook bruikbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Want dan wor­den wij ook meer en meer immuun voor de aanvallen uit het rijk der duisternis, dan sluiten wij ons af voor allerlei (dwaal)leringen die de openba­ring van Gods heerlijkheid in ons leven belemme­ren. En dan krijgt de boodschap van het Koninkrijk Gods – de enig juiste boodschap – ten volle de gelegenheid om door te werken in ons leven. En wanneer de boodschap die Jezus “bracht – en later de apostelen – ten volle tot wasdom komt in ons leven, heeft dat ook uitwerking naar buiten toe, dat wil zeggen: anderen bemerken aan ons leven dat we ‘ware christenen’ zijn en zullen zich ook bij ons aan willen sluiten.

Handelingen 1 vers 8 (Hand 01:08)is ongetwijfeld één van de sleutelteksten in dit opzicht. Daar wordt gespro­ken over het getuige zijn in deze wereld, maar in combinatie met het vervuld zijn met de Heilige Geest. Jezus sprak: (1) “Gij zult kracht ontvan­gen wanneer de Heilige Geest over u komt. . . ” en (2) “Gij zult Mijn getuigen zijn. . . ” Het één is ondenkbaar zonder het andere. Daarom zien wij ook in de beschrijving van de gebeurtenissen op de Pinksterdag te Jeruzalem (Handelingen 2), dat voor dat Petrus zijn grote rede hield, waardoor ongeveer 3000 mensen tot geloof kwamen, hij – evenals de andere discipelen – eerst werd ver­vuld met de Heilige Geest. Handelingen 2 vers 4 (Hand 02:04) zegt: “Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken in nieuwe tongen”. Dat laatste staat er uitdrukkelijk bij, want het spreken in tongen zou één van de tekenen zijn die de gelovi­gen zouden volgen, had Jezus gezegd Markus 16 vers 17 (Mark. 16:17).

Het spreken in tongen

Eén van de meest geraffineerde leugens die de sa­tan verspreidt, is dat dit spreken in tongen niet als één van de kenmerken van het vervuld zijn met de Heilige Geest zou gelden. Helaas zijn er vele wedergeboren christenen die zich in dit opzicht door de satan hebben laten verblinden. Zij geloven niet in de noodzakelijkheid van het gedoopt worden met de Heilige Geest, gepaard gaande met het spreken in tongen. Talrijk zijn de afwijzende argumenten die zij gebruiken, bijvoorbeeld de ge­dachte dat iemand die wedergeboren wordt tegelij­kertijd ook reeds vervuld is met de Heilige Geest. De Bijbel toont echter duidelijk aan, dat de doop met Gods Geest een aparte en noodzakelijke ervaring is die ieder kind ‘ van God nodig heeft om tot een leven van overwinning te komen en ten volle bruikbaar te zijn in dienst van de Meester. Denk bijvoorbeeld eens aan Jezus zelf. Wederge­boorte was bij Hem niet noodzakelijk, omdat Hij reeds bij Zijn geboorte verwekt was door de Heilige Geest, maar dat betekende nog niet dat Hij daardoor ook automatisch vervuld was met de Hei­lige Geest. Daarom lezen wij dat ook Hij de Geest ontving: “En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende, en de Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem nederdaalde . . . “Lucas 3 vers 21 en 22 (Luc. 03:21-22) . Alle evangeliën vermelden deze gebeurtenis!

Denk ook aan de geschiedenis in Handelingen 19, waar Paulus te Efeze enige discipelen ontmoet en hen de vraag stelt: “Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot geloof kwam?” Hun ant­woord is: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is”, Dan lezen wij hoe Paulus hen de handen oplegt en de Heilige Geest over hen komt, waardoor zij in tongen gaan spreken en pro­feteren Handelingen 19 vers 6 (Hand. 19:06).

Een ander argument wat nog al eens gebruikt wordt, om de doop met Gods Geest in een negatief dag­licht te stellen, is de opmerking dat velen, die zeggen gedoopt te zijn met de Heilige Geest, toch geen overwinningsleven hebben. Hier willen wij bij opmerken, dat dit geen argument is om zelf daarom niet in de doop met de Geest te geloven. Natuurlijk is het waar dat deze doop géén garan­tie is dat iemand nu ook verder ten allen tijde vol is van de Heilige Geest. Na de doop in de Heilige Geest behoort een verdere groei in de Geest te volgen. De Geestesdoop is geen eindsta­tion, maar een begin! Het begin van een leven dat – mits mende weg van geloof en gehoorzaamheid blijft bewandelen – ten gevolge heeft dat de gaven en de vrucht van de Geest gaan functioneren en uiteindelijk voert naar grote heerlijkheid: de openbaring van Christus in en door ons leven! Iemand die daarom de Geestesdoop heeft ontvangen, zal niet kunnen leven op deze ervaring alleen, het zal een dagelijkse realiteit in zijn leven moeten zijn! Iedere dag opnieuw zal hij moeten bidden: “Heer, maak mij deze dag vol van Uw Geest” en tegelijkertijd ook moeten danken: “Heer, ik dank u, dat ik ook vandaag vol mag zijn van uw Geest!” Want God wil niets liever dan dat wij ten allen tijde vervuld zullen zijn met Zijn Geest!

Functioneren naar de wil van God

Het kardinale punt voor het naar de wil van God functioneren als eindtijdgelovige is het vol zijn van Zijn Geest! Alleen dan zullen natuurlijke, aardsgerichte leringen het veld moeten ruimen voor de ene, werkelijke leer: die van het Konink­rijk Gods. Alleen dan zullen de ‘werken van het vlees’ plaats maken voor de ‘vrucht van de Geest’. Alleen dan zal er geen plaats meer zijn voor gebondenheden, twijfel, angst, ziekte en al­lerlei andere uit het rijk van satan afkomstige negatieve dingen. En alleen dan zal de volmaakte vrijheid en de volkomen overwinning van Jezus werkelijkheid gaan worden in de ware gelovigen!

Zij die deze weg reeds hebben ontdekt en bewande­len, hebben de geweldige taak deze belangrijke facetten van de volle evangelie boodschap uit te dragen ook door de verkondiging daarvan! Dat zal ons niet door iedereen in dank worden afgenomen, maar we mogen en kunnen niet zwijgen van de grote Leidsman – de Heilige Geest – die in ons is! Wat hebben we alleen reeds een grote opdracht ten opzichte van de ‘evangelische wereld’ die dit af­wijst. Ik schrijf dit niet uit een soort hoogmoed gedachte van: “wij geloven in de doop met Gods Geest en jullie niet en dus zijn we méér dan jullie…”, maar wel uit liefde en bewogenheid jegens hen die dit missen. En ook uit gehoorzaamheid aan de woorden van Jezus, die ondubbelzinnig de Heilige Geest aanduidde als Degene die ons de weg wil aanwijzen naar de volle waarheid.

Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13).

Waarom zouden we met minder dan de volle waarheid tevreden zijn? Dat is spelen met vuur, want dan bevinden wij ons op vijandelijk terrein en een kind van God behoort zich bewust te zijn dat daar zijn plaats niet is. We zijn immers overgeplaatst vanuit het rijk van satan in het Koninkrijk van Jezus Christus! We zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit we ook onze Verlosser ver­wachten. Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20). Dat ‘verwachten’ begint met het meer en meer zichtbaar worden van Hem in ons leven, wat gebeurt als we geestelijk groeien. En dat is alleen mogelijk door vol te zijn van de Heilige Geest!

 

Reacties van lezers Door Gert Jan Doornink

Positieve en negatieve reacties

In deze veelgelezen rubriek publiceren wij zoals bekend een bloemlezing van de reacties uit de lezerskring. Om­dat wij hierover enkele vra­gen en opmerkingen kregen, volgt hier een korte redactionele toelichting.

– De inhoud van de reacties is voor verantwoorde­lijkheid van de schrijvers.

– Wij behouden ons het recht voor brieven te bekor­ten of te weigeren.

– Anonieme brieven worden niet gepubliceerd.

– Brieven van persoonlijke of vertrouwelijke aard wor­den ook niet gepubliceerd, en door ons persoonlijk be­antwoord, al kan dit wel eens even op zich laten wachten [zie de rubriek ‘Van de redactie’ in “Le­vend Geloof” van april).

– Wanneer lezers ons blad aanprijzen en wij dit pu­bliceren, doen wij dit niet om onszelf daarmee een pluim op de hoed te steken alsof wij het alléén bij het rechte eind zouden hebben. Meermalen schrijven we daarom ook dat “Levend Geloof” geen doel, maar middel is, één van de vele die de Heer gebruikt om Zijn Koninkrijk tot openbaring te brengen. Wel zetten wij onze lamp niet onder de ko­renmaat, dat wil zeggen: we zijn ons bewust van onze taak en opdracht: de ver­kondiging van het volle evangelie in al zij facet­ten en willen daarvan niet afwijken. Dat vele van onze lezers en lezeressen wat dat betreft op dezelfde golflengte zitten verblijdt en bemoedigt ons!

Natuurlijk ontvangen wij ook negatieve reacties, het zou abnormaal zijn als dit niet geval was. In dit verband willen we nog eens vragen over het algemeen bij de op­gave van proefadressen of geschenkabonnementen, geen adressen op te geven waarvan met niet zeker weet of men de toezending van “Levend Geloof” op prijs stelt. Men kan beter vooraf informeren. Dan blijven opmerken, die we soms op de enveloppen aantreffen van de bladen die teruggezonden worden, ach­terwege, zoals: “Houd die rotzooi bij u. . . ” “Verdwijnt de volgende keer in het vuilnisvat. . . ” of “Wenst geen psychische porno te ontvangen. . . ”

Radicale en Bijbelse opstelling

Broeder B. de B. te Lopikerkapel, schrijft: “Vanaf ja­nuari van dit jaar ontvang ik nu “Levend Geloof”, tot mijn genoegen mag ik wel zeggen. Ik ben het roerend eens met de radicale en Bij­belse opstelling die over­komt en die helaas weinig meer voorkomt in de heden­daagse literatuur. Ik heb enkele jaren geleden eens een gedichtje gemaakt over Pinksteren en wil dat aan u doorgeven. (Wordt op de volgende bladzijde gepubli­ceerd. -red. ) Ik wens u verder Gods zegen op uw mooie, maar neem ik aan, ook wel eens moeilijke ar­beid in het Koninkrijk van God” .

Dienen op aarde en heersen in de hemel

De familie J. de W. te Kampen zond ons een brief waaruit wij het volgende publiceren: “De brief is eigenlijk bedoeld om u aan te moedigen op de ingesla­gen weg verder te gaan.

Want die is goed! En ik be­twijfel het ook niet of u zult dat zeker doen. ’t Zijn er weinigen die hem vinden. Maar als je hem eenmaal ge­vonden hebt, wil je niets anders meer. Dit evangelie biedt je de mogelijkheid om weer te worden zoals God het bedoeld had. Je leert om te dienen op aarde en te heersen in de hemel. En je leert om in de hemel ook steeds meer op je rechten te gaan staan. Ik vind het fijn om helemaal mezelf te worden. En ook om in mijn eigen leven scheiding aan te brengen. En als je rela­tie goed is met de Heer, dan blijf je op de goede weg en als er iets in je ge­dachten fout gaat, dan wijst mijn geest me op een rustige manier aan waar ’t fout is. En zeker niet met een beschuldigende vinger! En elke oprechte christen zal er naar luisteren. We zijn zelf erg blij met dit evangelie. We worden opgebouwd en ver- heugen ons in de schatten van het Koninkrijk van onze Vader. De mogelijkheden die hieruit voortkomen nemen we met graagte aan”.

Verteerbaar voor Vlaamse mensen

Broeder A. V. te Asse, [België], schrijft: “liet deze wil ik u hartelijk danken, en vooral God de eer geven, voor het blad “Levend Geloof” dat wij regelmatig ontvangen. Wij hebben voor onze gemeente hier in Aalst (België) een gezamenlijk abonnement. (32 exemplaren). Ieder gezin heeft en krijgt zijn eigen blad. Het is fijn om het levend Woord, dat daarin beschreven wordt, ons allen opbouwt en dat het voor onze Vlaamse mensen verteerbaar is. “Levend Ge­loof” wordt door onze leden, na het lezen, ook doorgege­ven aan vrienden en buren. Sommigen hebben zelfs een persoonlijk abonnement. Het feest gaat door!

Ook de brochures van Nico Goverts en G. J. R. Doornink worden door iedereen in de gemeente gelezen. Daarom ook nu weer een nieuwe be­stelling . . . ” Doop en vervulling met de Heilige Geest

Broeder G. v. d. H, te Bilthoven, schrijft: “Hoewel het blad van vreemde woorden ‘vrij’ is, vraag ik mij af of er veel lezers zijn, die begrijpen wat u bedoelt met: “De doop c. q. vervulling met de Heilige Geest. . . ” (“Le­vend Geloof – aprilnummer). C. q. betekent ‘casu quo’, dat is: in geval, eventueel. Of bedoelt u dat doop en ver­vulling met de Heilige Geest nodig zijn om dit evangelie te kunnen beleven?”

Naschrift redactie

Inder­daad werd door ons bedoeld: doop- en vervulling met de Heilige Geest en gebruikten wij dus ten onrechte de afkorting c. q. Overigens ge­bruiken sommigen liever de uitdrukking ‘doop in de Heilige Geest’ in plaats van ‘doop met de Heilige Geest’. Welke uitdrukking men ook gebruikt, het be­langrijkste is dat we ook werkelijk vol zijn van de Heilige Geest. (Zie ons hoofdartikel).

Niet laten weerhouden door de machten

Zuster A. G. N. te Oude Tonge gaf een nieuwe abon­nee op en schreef: “Ik wens u Gods zegen toe met dit fijne, gezegende blad. De strijd die het werk wat u voor Hem doet met zich mee­brengt, zal niet gering zijn. Naar Jezus zal u daar rijkelijk voor belonen.

Laat u daarom niet weerhou­den door geen enkele macht der duisternis. God is goed en wij zijn ook goed”.

Geen vernietiging maar vernieuwing

Zuster A. T. K. – H. te Am­sterdam schrijft: “Dat de Here u allen en al uw dier­baren zegene en bescherme en het werk dat u voor Hem mag verrichten. En dat dit werk voorspoedig zij. in al datgene waar de Heer het voor uitgestuurd heeft en dat Zijn Woord niet ledig tot Hem wederkere, zodat de Heiland er welbehagen in heeft.

Voor ik het vergeet wil ik u allen bedanken voor al hetgeen waar u ons in onder­wezen heb. Vele dingen zijn voor mij veel duidelijker geworden. Vooral de stukken van broeder Nico Goverts hebben mijn geloofs-gedachten in vele dingen totaal veranderd. Bijvoorbeeld dat God de Here deze aarde wil vernieuwen en niet totaal vernietigen.

Dat we niet alleen in witte klederen, palmtakken, zwaai­en en zingen moeten, maar dat we straks door ’s Heren ge­nade mee mogen doen met re­geren, enz. Ieder met het talent dat we nu al hebben en het laten groeien. We mo­gen onze talenten niet rente­loos in de grond stoppen maar gebruiken om Hem te lo­ven en te eren.

En dan het boek Job, dat ik nog nooit heb kunnen lezen, zo moeilijk was het toen voor mij.

Ook heeft de Heilige Geest mij door broeder Jan Noë ge­leerd, dat de Heer onze eni­ge echte Geneesheer is. Die alles maar dan ook alles ge­nezen kan.

Ook schreef broeder Noë dat een gebed soms verstoord wordt door verschillende ge­dachten die soms door je hoofd gaan (gebondenheden). In ’t begin maakte het me heel erg bang, nu niet meer, want: “Ja, slechts Hem door geloven te eren, onze God die ons helpt in de strijd. Zijn zaak is het ons te be­waren. Hij doet ’t door Zijn Geest ’t allen tijd”. En dan nog twee regels uit een an­der lied over de liefde van Jezus: “En komt de vijand mij soms tarten, ’k Mag dan Zijn voorhof binnentreden”. Het is zo fijn dat broeder Noë ons voor dat gevaar had gewaarschuwd, we zouden het misschien te gemakkelijk over het hoofd zien”.

 

Gij zult kracht ontvangen! (gedicht) Door Bas de Bruin

Wij danken u, Heiland, dat G’ ons Uw Geest hebt gezonden, Zodat we nu altijd met U zijn verbonden.

Wij werden van bovenaf opnieuw geboren,

Gij leidt ons nu in rechte sporen.

In Uw kracht kunnen wij zelfs de boze weerstaan,

Moed en vertrouwen daar komt het op aan.

Gij wilt ook onze kwalen genezen,

Zodat we ook daarvoor niet hoeven te vrezen.

Het is een volheid die de wereld nooit biedt,

Want een grotere Gave bestaat er niet.

Uw vrede gaat alle verstand te boven,

Daardoor kunnen wij U ook voortdurend loven.

Uw hemels licht is blinkend en groots,

Verdrijft dan ook de schaduw des doods.

Wie hierdoor wordt geraakt en beschenen,

Vormt Gij om tot levende stenen,

Voor ’t onzichtbare Jeruzalem,

Dat nu verrijst tot eer van Hem,

Die ons oproept tot de laatste strijd,

Waar de overwinning ons is bereid.

Ons hart is U steeds toegewijd,

Terwijl het ook Uw komst verbeidt.

Een waar geloof zult U nooit beschamen,

U zij de glorie, voor eeuwig, Amen!

 

 

 

Hartelijk dank’. Redactie

We zijn blij en dankbaar dat steeds meer lezers en lezeressen onze geloofsarbeid ook financieel on­dersteunen. Heel veel dank voor de extra giften welke wij de afgelopen maanden ontvingen.

Wilt u een kwitantie ontvangen dan s. v. p. even vermelden. Ons gironummer ten name van “Levend Geloof”, Wapenveld.

Bij betaling van nota’s niet vergeten het notanummer te vermelden’. Bij voorbaat hartelijk dank!

 

Gods heiligheid en onze heiliging door Jan Noë

God wil ons betrekken bij Zijn heiligheid

God is heilig! Jesaja 6 vers 3 (Jes. 06:03) zegt: “Heilig, heilig, heilig is de Here der heer­scharen, de ganse aarde is vol van zijn heerlijkheid”. Over deze heiligheid gaat dit artikel, maar vooral ook over onze betrokkenheid daarbij. Want God wil dat wij deelgenoten zijn van Zijn heiligheid.

Toen Jesaja Gods heerlijk­heid zag, riep hij uit: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon temidden van een volk dat onrein van lip­pen is, – en mijn ogen heb­ben de Koning, de Here der heerscharen, gezien” Jesaja 6 vers 5 (Jes. 06:05). Maar dan lezen wij ook wat er verder gebeurde: “Eén der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmee aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt: nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend” Jesaja 6 vers 6 en 7 (Jes. 06:06-07).

Toen Mozes op de Sinaï een tijdlang met God vertoefd had, straalde zijn gelaat zo de heerlijkheid Gods uit, dat hij, toen hij van de berg kwam, zijn gelaat moest bedekken. Wat is het heer­lijk zo’n omgang met God te hebben.

De Bijbelse encyclopedie zegt het volgende over hei­ligheid: “De afleiding van de Hebreeuwse woorden voor heilig, heiligheid, zich heiligen is onzeker. Sommi­gen zien verband met een stam, die snijden, scheiden, afzonderen betekent; anderen denken aan verwantschap met het Babylonische woord dat de betekenis heeft van: glanzen, schitteren, vreselijk zijn”.

Beide uitleggingen zien wij duidelijk in Gods Woord als een realiteit. Heiligheid en heerlijkheid zijn nauw ver­bonden met onberispelijk­heid en reinheid.

Bijbelse voorbeelden van heiligheid

In het Oude Testament zien wij in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, hoe God duidelijk richtlijnen (geboden, voor­waarden) geeft, waaraan Is­raël zich diende te houden, teneinde deel te krijgen aan Gods heiligheid.

In Exodus 19 vers 5 (Ex. 19:05) staat bijvoorbeeld: “Nu dan, in­dien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond be­waart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk”.

En in Leviticus 11 vers 44 (Lev. 11:44) lezen wij: “Want Ik ben de Here, uw God; heiligt u en weest heilig, want Ik ben een heilig”.

Zo zijn er vele Schriftge­deelten, waarin God ernstige waarschuwingen geeft aan Is­raël, maar we weten dat het volk zich daaraan niet ge­houden heeft met alle gevol­gen van dien.

In het Nieuwe Testament is Jezus Christus als Zoon van God, vereenzelvigd met Gods heiligheid. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dat Hij de afstraling is van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen.

Hij is onze Heer en Heiland, die de opdracht van de Vader vervuld heeft om vele zonen (en dochters) af te zonderen teneinde deze aan de heilig­heid en heerlijkheid Gods deelachtig te doen worden Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10).

In Johannes 17 vers 17 tot en met 19 (Joh. 17:17-19) (het Hogepriester­lijk gebed) bidt Jezus: “Heilig hen in Uw waarheid; uw woord is de waarheid. Ge­lijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook ik hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid”.

Lees ook Efeziërs 1 vers 1 tot en met 14 (Ef. 01:1-14) (de rijkdom der uitverkorenen) ééns aan­dachtig door, waarbij ik u speciaal attent wil maken op de volgende woorden: “aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus”(vers 1).

Vers 3 tot en met vers 6 zegt: “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten (wij zijn burgers en ingezetenen in dé hemelse gewesten; zie ook hoofdstuk 2 vers 6 en 7 en vers 19) gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons im­mers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren er toe be­stemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbeha­gen van Zijn wil, tot lof en heerlijkheid zijner genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde”!

Is dit niet geweldig, broe­ders en zusters? Dat is dus deel hebben aan Gods heilig­heid en heerlijkheid, deel hebben aan de Goddelijke natuur, in volkomen gemeen­schap daarin levend. Halle­luja!

Voorwaarden om te delen in Gods heiligheid

Maar zoals de Israëlieten aan bepaalde voorwaarden moesten voldoen om deel te krijgen aan Gods heiligheid, zo is het ook met ons ge­steld. Zijn wij reeds ge­doopt door onderdompeling? Ons oude leven met al zijn zonden, ongerechtigheden en zwakheden dient begraven te worden, zodat wij in nieuw­heid des levens met Christus kunnen wandelen Romeinen 6 vers 1 tot en met 4 (Rom. 6:1-4). “Lees in verband hier­mee ook Efeziërs 4 vers 14 tot en met 32 (Ef. 06:14-32). Dit gedeelte laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Hier wordt gesproken over de nieuwe levenswandel. Wij zijn geheel anders, omdat we Jezus hebben leren ken­nen (vers 20). Daarom zul­len we in volkomen gemeen­schap met Hem moeten leven en ons door Hem moeten la­ten leiden door de Heilige Geest. Vers 23 spreekt over het verjongd worden door de geest van ons den­ken, zodat de nieuwe mens in ons zichtbaar wordt, die “naar de wil van God ge­schapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid”.

Het komt er dus op aan, dat wij afstand doen van al datgene wat een belemmering zou kunnen zijn tot de juiste verhouding met God. Dat kunnen soms in onze ogen onbelangrijke en on­schuldige dingen lijken, maar die door God niet geaccepteerd worden en waar­door wij dus geen deel krijgen aan Zijn heilig­heid.

In 1 Korinthiërs 3 vers 16 en 17 (1 Kor. 03:16-17) (fundament en gebouw) staat: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schen­den. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig”!

Zoals reeds gezegd is het Gods wil dat wij deel krij­gen aan Zijn heiligheid en daarom voedt Hij ons op en loutert Hij ons door Zijn Geest. Zo kunnen wij stand houden tijdens verzoekingen van de duivel en zijn tra­wanten. (Zie Jacobus 1 en 1 Petrus 1 vers 6 tot 8 en hoofdstuk 4 vers 12 tot en met 14).

Wat bedoelt de Bijbel met tuchtiging?

Ook wil ik uw aandacht ves­tigen op Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04) tot en met 14, het gedeel­te over de tuchtiging. Hier­bij is echter een toelich­ting noodzakelijk, omdat dit voor misverstand vatbaar is. In kleine lettertjes onder het 17e vers wordt verwezen naar Spreuken 3 vers 11 en 12 (Spr. 03:11-12), waar over bestraffing en tuchtiging wordt gesproken. Het Griekse woord ‘padeia’ wordt hier vertaald met tuchtiging, wat in ons taalgebruik ook betekenis heeft gekregen van lichamelijke tuchtiging en kastijding. Na een dienst welke ik hield, werd mij de vraag gesteld of God dan straft en kas­tijdt met bijvoorbeeld ziek­ten. . . u ziet het gevaar van wanbegrip. Ik heb toen het één en ander duidelijk ge­maakt. ‘Padeia’ betekent na­melijk ook training, oefe­ning, onderwijzing en opvoe­ding! 2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 en Titus 2 vers 11 tot en met 15 (2 Tim. 3:16-17; Titus 2:11-15). En dat is ook in Hebreeën 12 van toepassing! Wij krijgen als kinderen Gods een  door de Heilige Geest tot opbouw van ons geloof en ten einde het niveau te be­reiken waar God ons hebben wil, namelijk deel te krij­gen aan Zijn heiligheid Hebreeen 12 vers 9 en 10 (Heb. 12:09-10).

De duivel en zijn trawanten stellen alles in het werk dit te voorkomen en gaan telkens weer tot de aanval over in wat voor vorm ook, dat kan in het lichaam zijn of door allerlei andere om­standigheden. Dat betekent een geestelijke strijd, die zich dus afspeelt in de he­melse gewesten (Efeze 6), maar we zijn in Jezus Chris­tus meer dan overwinnaars Hebreeen 12 vers 12 en 13 (Heb. 12:12-13). Halleluja! Vers 14 vermaant dan nog eens: “Jaagt’ naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien”.

Tenslotte ter verduidelij­king van bovenstaande nog dit voorbeeld. Als een jonge man opgeroepen wordt voor militaire dienst moet hij een training ondergaan om een goed soldaat te worden. Hij komt onder militaire tucht te staan, dat houdt in: discipline en gehoorzaam­heid. Zo is het ook met ons, kinderen Gods, maar dan gees­telijk bedoeld uiteraard. Als wij goede getuigen en ware medearbeiders van Jezus Christus willen zijn en open­baar willen worden als zonen Gods, moeten wij een inten­sieve geestelijke training ondergaan. Dan zullen wij ook bestand zijn tegen alle aanvallen van de machten der duisternis.

Ik eindig nu met 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24): “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Chris­tus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept is getrouw; Hij zal het ook doen”!

God zegene u allen!

 

Boom en vrucht (gedicht) door Judith Jacobs

“Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort” Matteus 7 vers 17 (Matt. 07:17).

Als je een kind bent geworden van God,

Je hart Hem alleen toebehoort,

Dan zal je geloofsleven zijn als een boom:

Het brengt goede vruchten voort.

 

De mensen, zij letten op ‘woord én gedrag,

Die worden door hen opgemerkt;

Uit je handel en wandel moet blijken of God

Door Zijn Heil’ge Geest in je werkt.

 

Zie om je heen en neem Gods Woord in acht:

Al lijkt iemand nog zo vroom,

’t Is bekend dat een doren en druif niet bestaan

Aan één en dezelfde boom.

 

Je kunt het wel zeggen: ” ’k Ben een kind van de Heer”

Dat is niet waar het om gaat;

Maar wel wat je tóónt, hetzij goed, hetzij kwaad:

’t Is de vrucht die de boomsoort verraadt.

 

Onvervalste melk door Gert Jan Doornink

Het dagboek van Hitler

Het Duitse weekblad “Stem” was, evenals verschillende andere bladen in de wereld, begonnen met de publicatie van het dagboek van Adolf Hitler. De grootste dictator aller tijden zou een dagboek hebben bijgehouden van midden 1932 tot twee weken voor zijn dood in 1946. De notities werden gemaakt in zwarte opschrijf­boekjes met hard kaft, die dan verzegeld werden met ro­de lak, met daarop de ade­laar en het hakenkruis. Vlak voor de totale ondergang van Nazi-Duitsland probeerde men de boekjes vanuit Ber­lijn in veiligheid te brengen, maar het vliegtuigje waarmee dit gebeurde stortte neer in het huidige Oost- Duitsland. Bij een boer in een klein dorpje werden de boekjes op een hooizolder opgeborgen, tot een verslag­gever van het weekblad na langdurige speurtochten en met behulp van tipgevers er in slaagde de boeken op te sporen en te bemachtigen.

Verschillende autoriteiten op het gebied van de ge­schiedenis van Nazi-Duits­land en Hitler trokken ech­ter de authenticiteit van het dagboek in twijfel. Er ontstond zelfs een hevige discussie tussen hen die de echtheid van het dag­boek verdedigden en hen die zeiden dat het vals was. . .

Gods woord is onvervalst

Het deed ons denken aan de discussie die theologen voeren over de echtheid van de Bijbel. Ook daar zien wij hoe verschillende opvat­tingen tegenover elkaar staan en hoe verschillende moderne theologen de inhoud van de Bijbel proberen te ontkrachten.

Voor de waarachtige gelovige schept dit echter geen enkel probleem. Hij gelooft in de gehele Bijbel als het Woord van God, maar weet tegelij­kertijd ook dat de Bijbel zich onderscheidt van alle andere boeken. Omdat het Gods Woord is, is het een geestelijk boek en kan daar­om ook alleen geestelijk verstaan en beleefd worden.

Het is zeer belangrijk dat wij dit goed voor ogen hou­den, want er zijn in de loop der eeuwen al heet wat kinderen Gods op dwaalwegen terecht gekomen doordat men dit principe liet varen.

“De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, schreef Paulus reeds aan de Korinthiërs 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 3:6). Alleen door de Heilige Geest kunnen we Gods Woord op de juiste wijze inter­preteren. Zijn Geest wil ons leiden in alle waarheid en vermeerdert onze kennis en inzicht van Zijn Woord, zodat wij kunnen onder­scheiden waarop het aankomt !

Hitlers dagboek bleek, zoals onderzoeken uitwezen, geheel vervalst te zijn; onvervalst is het levende en blijvende Woord van God. Laten wij on­ze harten steeds weer wagen­wijd openstellen om dat Woord te verstaan en te groeien in ‘dat Woord. En dat betekent óók: groeien in het vleesgeworden Woord: Jezus Christus. Petrus gaf aan de pasbekeerden van zijn tijd het advies: “Verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt op­wassen tot zaligheid” 1 Petrus 2 vers 2 (1 Petr. 02:02). En dit advies is nog steeds actueel’.

 

Blijdschap (gedicht) door Piet Snaphaan

Mijn blijdschap, zegt de Heer,

Waar naar gij steeds zult streven,

Die heb Ik u gegeven,

Opdat gij telkens weer,

Door blijdschap wordt gedreven,

Mijn rijkdom zult beleven.

 

Behoedt u voor een zucht,

Door zorgen of problemen,

Laat blijdschap nooit ontnemen,

Want, slaat zij op de vlucht,

Door duisternis beschenen,

Beschamend gaat zij henen.

 

God wil dat blijdschap in ons blijve,

’t Schept vreugde, ’t maakt ook vrij,

Zijn waarheid maakt ons blij.

Wat duister is, zal Hij verdrijven,

Opdat het eens volkomen zij,

Volmaakt voor u en mij.

 

Herboren tot een leven vol hoop door Jan W. Companjen

“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Chris­tus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de op­standing van Jezus Christus uit de doden heeft doen we­dergeboren worden tot een levende hoop, tot een onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopen­baard te worden in de laat­ste tijd” 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 5 (1 Petr. 01:03-05).

Op weg naar de volheid

Duidelijk en zakelijk kort wordt ons het heil getoond wat ons is toegezegd op grond van Jezus’ dood en op­standing. Het begint met een loflied en dank aan God de Vader, die ons in zijn grote barmhartigheid heeft doen wedergeboren worden tot een leven vol hoop. Hij deed dit door Jezus uit de dood op te wekken en aan zijn rechterhand te plaatsen. Om Hem alle macht toe te ver­trouwen, waardoor Hij als Koning kan heersen. Daardoor staat er voor u en mij in de hemel een erfenis te wachten die ten eerste niet vergaat en ten tweede ons niet ont­gaan zal. Halleluja’. Want God heeft ons onder zijn machti­ge bescherming genomen en Hij wil ons langs de weg van het geloof brengen naar het heil dat klaar ligt om aan ons in het einde van de tijd te worden onthuld.

Na de opstanding van Chris­tus zijn twee Godsdagen voorbij gegaan (2000 jaar). De derde dag breekt aan en dan zal Hij gereed zijn. Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw (‘. ) nam en in drie (!) maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was. Het zal alles eens doortrokken worden van de volheid Gods.

Uiteraard is er in de loop der tijden, en ook nu, een loutering en beproeving ge­weest. Goud, dat vergaat, moet al een vuurproef onder­gaan, hoeveel te meer moet dan ook ons geloof, dat zo­veel kostbaarder is, op zijn deugdelijkheid beproefd wor­den. Maar het zal ons (!) tot lof en roem strekken wanneer Jezus Christus zich in ons zal manifesteren.

1 Petrus 1 vers 6 en 7 (1 Petr. 01:06-07).

Geloof geeft nieuwe visie

Optimist zijn en visie heb­ben hangt af van je geloof. Nieuwe visie en verder op­bouwende visie krijg je door geloof in Jezus Christus. Zijn toekomst is onze toe­komst, omdat wij tot één lichaam behoren en door één Geest tot elkander zijn ge­bracht. In de beginne (bij de schepping) was alles goed, ja zeer goed. Het was zoals God het bedoeld had. Christus voert ons daar naar terug. God schiep de mens als heer over de schepping. Niet alleen om te heersen, maar ook om zelf te schep­pen. God heeft geloof in Zijn schepping en daarom worden wij met Christus te­rug gevoerd naar het doel van de schepping Gods. De weg en de waarheid daartoe zal Hij ons dan ook van dag tot dag (hemels manna) open­baren. En wij, wij zullen spreken, schrijven en doen alles wat Hij zegt. Daarbij moet uit ons midden worden weggedaan de gedachte dat de doop in de Heilige Geest daarbij niet nodig zou zijn. Zoals Christus moest worden aangedaan met kracht van omhoog toen Hij op aarde was, zo zullen ook wij met die kracht aangedaan moeten wor­den. Dan zullen wij ons ook uit kunnen strekken naar al­les wat Hij ons te geven heeft en zal Hij ons leiden naar de volle waarheid.

De geestelijke weg

Als u de studies leest van Nico Goverts over de eind­tijd (“Verkenningen rond het boek Openbaring”), zie je daar onze toekomst uitge­beeld als gemeente des He­ren. Zelf heb ik met de bro­chure “Het boek Ruth als profetie” een opbouwend en lerend inzicht gekregen voor u en mij, over het Geeste­lijk leven zoals dat thans en in de toekomst voor ons bedoeld is.

De mens zal langs die Gees­telijke weg (dat is onze wolkkolom) geleid worden en tot zijn doel komen. Dat wil zeggen dat Gods plan met de mens vervuld wordt. In het natuurlijke leven, wat betreft onze dagelijkse bele­ving van de gang van zaken, staan veel dingen onder sterke druk. De geest van anarchisme, die iedere regel of wet wil zien verdwijnen, wordt steeds erger als een bedreiging ervaren van onze maatschappij, die juist door regels en wetten in stand wordt gehouden. Ook het com­munisme (steeds meer onder een andere naam, maar met een zelfde geest) wordt steeds meer openbaar. Dit maatschappelijke stelsel dat de productiemodellen als een gemeenschappelijk eigendom wil zien (een gedachte net zo oud als onze beschaving) komt steeds meer naar voren als een macht die alles on­dergeschikt maakt aan dat belang. Men wenst zonder tegenspraak, dat alles on­dergeschikt moet zijn aan gemeenschappelijk belang. Indien men anders denkt of gelooft ben je meteen rijp voor de psychiater. Kijk eens om je heen, hoeveel van deze trekken zie je niet. Het zijn allemaal krachten die de mens tot slaven maakt van angsten en systemen.

Christus is het fundament

De wet, die de mens die niet door de Geest Gods geleid wordt, in bewaring houdt, is niet ver meer van zijn ver­dwijning. De wet van Mozes, waaruit onze wetgeving voortvloeide, was/is een tuchtmeester om ons tot Christus te leiden. Wet doet zonde kennen. Helaas blijven velen, zowel jood als niet- jood, in dit wettische leven steken. Men zal moeten gaan inzien dat de wet uiteinde­lijk alleen maar de dood brengt en dat daarom de komst van Christus en zijn offer noodzakelijk was.

Tegenover het oude verbond staat het nieuwe verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). De ware betekenis van het oude testa­ment, de wet, kan dan ook alleen vanuit Christus op de juiste wijze worden ver­staan. Het is dan ook, nu de eindtijd nadert, een nood­zaak dat alle menselijke ze­kerheden die niet gerond zijn op het fundament: ‘Christus’, verdwijnen. Zie om u heen en u ziet dat al­les wat zich christelijk noemt, maar niet verbonden is met Christus (Hij is de wijnstok en wij zijn de ran­ken) schudt op zijn grond­vesten en op instorten staat.

Bij zijn komst op aarde aan­vaardde Jezus zijn roeping. Hij werd door de Vader ver­heerlijkt en Gods Zoon ge­noemd. Daarom is zijn lei­derschap van zo’n groot belang. De Vader heeft Hem al­les in handen gegeven en Je­zus zegt ook nu, heden ten t» dage, wat Hij ons te zeggen heeft. Hij heeft ons niet als wezen achtergelaten, maar gaf ons daartoe zijn Geest. Want God onthult het ons door zijn Geest.

De inwoning van de Geest

De Heilige Geest doorgrondt alles, ook de diepste gehei­men van God. Wie weet wat er in de mens omgaat? Dat weet alleen zijn eigen geest. Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest die van God komt en daarom weten wij wat God ons in zijn genade gegeven heeft. Zie 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 12 (1 Kor. 02:10-12).

Jezus ging bij zijn hemel­vaart naar zijn Vader en zijn volgelingen bleven in deze wereld achter. Maar het was geen afscheid. De ge­meenschap tussen Jezus en zijn volgelingen, zijn han­delend lichaam hier op aar­de, de gemeente, kreeg een nieuwe wereldomvattende vorm. Hij kwam naar zijn volgelingen terug en blijft bij hen door de inwonende Heilige Geest. Kolossenzen 1 vers 26 tot 29 (Kol. 01:26-29) spreekt daar­van en ook het blad “Levend Geloof” is daarop gericht: dat de boodschap, die God door alle eeuwen heen voor het mensdom verborgen gehou­den heeft, nu gaat onthullen aan zijn volk. Aan hen heeft Hij bekend gemaakt hoe rijk en heerlijk dit geheim is dat onder de heidenen wordt verspreid en dat luidt: “Christus woont in u, Hij is de hoop op uw eeuwige glo­rie. Christus is het die wij bekend maken, en daarbij waarschuwen en leren wij iedereen zonder uitzondering met al de wijsheid die ons gegeven is, want wij willen iedereen tot volmaaktheid brengen in Christus”.

Wij willen (zie tekst boven dit artikel) dank brengen aan God, de Vader van onze Here Jezus Christus, want Hij heeft ons doen herboren worden tot een leven vol hoop. De erfenis staat op ons te wachten en hij zal ons niet ontgaan omdat God zelf ons onder zijn bescher­ming heeft genomen.

Is dit niet een geweldig Goddelijk evangelie? Chris­tenen die Hem toebehoren en weten dat zij Zijn Lichaam zijn, hebben echt geen reden om moedeloos te zijn of te worden. Zij zijn in het be­zit van Gods beloften en hebben een groot doel voor ogen in gemeenschap met God.

 

Wat is opwekking? Door Cees Korver

Verlangen en gebed

Meerderen (oud en jong) ver­langen naar en bidden voor een opwekking.

Zoals Charles G. Finney reeds in de vorige eeuw liet weten, is opwekking echter een natuurlijk gevolg van het vervullen door ons van Gods beloften daarvoor.

Het is niet een of ander spe­ciaal mystiek gebeuren, dat ons als resultaat van lang bidden en vasten plotseling overvalt.

Herkennen en herstellen

Trouwens Wat is ‘opwekking’? Betekent het niet het op­nieuw herkennen en in ere (waarde) herstellen van het evangelie dat Jezus en Zijn apostelen brachten?

Dat was het evangelie van het Koninkrijk Gods, het evangelie van Zijn macht en heerschappij.

Het is dat evangelie, dat openbaart dat God onze Va­der wil zijn, en dat tevens openbaart wie de bron is van alle ongerechtigheid en ziekte.

Verbreken is ongedaan maken

Maar daar houdt het niet mee op’. Johannes weet ons te vertellen dat het doel, dat God had met de openba­ring van Jezus Christus, was (en is!) ‘het verbreken van de werken des duivels” 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

De Portugese Bijbel ge­bruikt bij verbreken het woord ‘desfazer’, hetgeen betekent: ongedaan maken!

Indien christenen werkelijk op pad gaan om in het voet­spoor van hun Heer de wer­ken des duivels ongedaan te maken, (natuurlijk te be­ginnen in eigen leven) dan ontstaat er automatisch een opwekking’.

 

Hart en hoofdthema

“Het hart van de boodschap van Jezus was: “het Ko­ninkrijk Gods is nabij gekomen” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15) en het hoofdthema van heel zijn prediking was de mensen tot begrip te leiden van hetgeen deze boodschap betekende” . (Uit: “De wereld van het Nieuwe Testament” van Howard C. Kee en Franklin W. Young).

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -8b-

(Boven de vorige aflevering in deze serie stond abusievelijk vermeld: 7-a. Dit moest zijn: 8-a).

De visie van Job op de schepping

Als tweede punt komt in Job 26 vers 7 (Job 26:07) aan de orde: “Hij spant het noorden uit over de baaierd”. Dit laatste woord treffen we ook aan in het scheppingsverhaal: “de aarde nu was woest of: baaierd) en ledig”. Woest en ledig is nauwkeurig ver­taald: ordeloos en vormeloos. Ook Jesaja bezigt diezelfde omschrijving: “Niet tot een baaierd heeft Hij haar (de aar­de) geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd” Jesaja 45 vers 18 (Jes. 45:18).

Job grijpt terug op het scheppingswerk en hij verklaart: God heerst over de chaos. Wat doet de Here namelijk? Hij spant het noorden uit, en hier wordt gebruikt het woord ‘Tsaphon’, een naam waarmee men vanouds de berg der góden aanduidde, en dan ook de hemelen, als woonplaats der góden. Zo is in Psalm 48 sprake van de berg Sion ver in het noorden, of aan de zijde van het noorden, en zo vertelt Jesaja 14 vers 13 (Jes. 14:13) over de berg der samenkomst ver in het noorden. Het noorden is hier dus eigenlijk beeld van de hemelse gewesten, alwaar de berg des Heren het verste of hoogste punt vormt. Het werk­woord ‘uitspannen’ wordt in het Oude Testament steeds gehan­teerd om het uitbreiden van de hemel te schetsen. Zo onder andere in Job 9 vers 8 (Job 09:08): “Hij spant geheel alleen de hemel uit”.

Zo is God hier degene die zijn troonhemel, zijn troonzetel, de tent van zijn verhevenheid uitspant boven de chaos, ten einde aldus de baaierd aan zich te onderwerpen.

Dan vervolgt de tekst: “Hij hangt de aarde op aan (of boven) het niet”. Job geeft hier het beeld van een oneindige ruim­te, waarin de aarde zich bevindt, een heenwijzing naar de onbegrensdheid van een oneindig God. “Hij bindt de wateren bijeen in zijn wolken, zonder dat het wolkendek daaronder scheurt”(Job 9 vers 8); hiermee komt overeen wat we lezen in Genesis over de scheiding tussen wateren boven en wateren beneden. De geestelijke wereld wordt in tweeën gedeeld.

“Hij bedekt de aanblik van zijn troon door daarover zijn wolken uit te spreiden” Job 9 vers 9 (Job 09:09)); nu is de troon beeld van Gods regiment, waarvan de psalmist kan zeggen: Onder uw beleid heerst gerechtigheid; uw verbond heeft leven aan uw volk ge­geven. De troon, dat is de status van God in de onzienlijke wereld. Vanuit de troon komt zijn beleid.

Wat is een mens die de troon niet meer kent? Dan vindt hij nergens meer een oriëntatiepunt; dan is de horizon een nevel en de einder nacht. Wat is een schepping waar de troon niet staat? Dan is daar lege ruimte, woest en ledig, eenzaam zonder ankergrond. Maar nu heeft Job het beseft: die troon is verborgen. Het oog neemt die troon niet waar in de zicht­bare wereld. De aanblik van die troon is bedekt, door wol­ken verhuld.

Gods troon in de verborgen wereld

Maar nu heeft Job het beseft: die troon is verborgen. Het oog neemt die troon niet waar in de zichtbare wereld. De aanblik van die troon is bedekt, door wolken verhuld.

Hier spreekt Job een fundamenteel geheimenis uit; voor de vrienden is alles zonneklaar, voor hen is het godsbestuur als een breiwerk: één recht, één averecht. Het is precies voorspelbaar. Maar voor Job ligt het anders: hij realiseert zich dat de troon Gods niet op aarde aanwijsbaar is; de godsregering behoort tot een verborgen wereld. De mens zal door een wolkendek heen moeten om in dat gebied te komen. Voor de natuurlijke mens is die troon een onbereikbaar ter­rein.

“Hij trok (of trekt) een kring (of perk, een grens) over het watervlak, tot waar het licht aan de duisternis grenst” (eigenlijk: tot waar het licht zich aan de duisternis voleindigt) (vs. 10). Dit beeld herinnert aan het begin van Genesis, waar vermeld wordt dat de Geest zweeft boven de wateren; zowel in het scheppingsverhaal als hier in Job wordt dezelfde uitdrukking gebruikt: boven of over het aan­gezicht der wateren. God perkt de wateren met hun chaoti­sche kracht in; licht en duister worden tegen elkaar afge­grensd.

Beelden van de eindstrijd treden naar voren

Hier komen beelden naar voren uit de oer strijd, die tege­lijk beelden zijn van de eindstrijd: God gaat grenzen stel­len, Hij stelt paal en perk, wateren en duisternis worden ingesnoerd. En wanneer is Gods doel bereikt? Als het licht voleindigd is. Die gedachte vinden we immers ook bij de profeten: de eindtijd is de voleinding van het licht. Zo spreekt Jesaja: “Dan zal het geschieden: het licht van de bleke maan is als het licht van de gloeiende zon, en het licht van de gloeiende zon zal zevenvoudig zijn als het licht van de zeven dagen, op de dag dat de Here de breuk van zijn volk verbindt, de wond waarmee het geslagen is, geneest” Job 30 vers 26 (Job 30:26).  Het licht van de zeven dagen, dat is het voleindigde licht, dan staan we, met de woorden van Da Costa, aan de eindpaal van de tijden. Het is trouwens opmerkelijk dat er staat: de zeven dagen, met het bepaalde lidwoord, aanduiding van de zeven scheppingsdagen, tegelijk ook de symboliek oproepend van het Loofhuttenfeest, waarbij het volk zeven dagen in hutten woonde; het zijn de zeven dagen waarin Jericho ver­overd werd.

Zo getuigt later ook de profeet Zacharia hiervan: “En het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal we­zen” . Begon ook de schepping der wereld niet met de avond­stond? “Toen was het avond geweest en het was morgen ge­weest, de eerste dag” (letterlijk: één dag). Zo is dan de avond in wezen het begin van de komende dag. Zo is de avond van de tijd prelude van de dag des Heren. Veelzeggend is dat Zacharia exact de uitdrukking uit Genesis overneemt: “En het zal zijn: één dag” Zacharia 14 vers 7 (Zach. 14:07).

Job spreekt zijn geloof uit

Job spreekt zijn geloof uit: God zal een grens stellen aan de duisternis, God zal het licht voleindigen. Zo was God in den beginne, zo zal Hij toch ook zeker in het einde zijn.

Job vervolgt: “De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor zijn schelden”(Vs. 11, Statenvertaling). De zuilen des hemels: sommigen denken hierbij aan de bergen die zich aan de rand van de aarde bevinden en die de hemelkoepel dra­gen. Zuilen zijn in de geestelijke wereld steunpilaren, zo­als we lezen: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil”. De pilaren des hemels, dat zijn de grootvorsten van de he­melse gewesten. Zij zullen wankelen, zij zullen zich ontzet­ten, zoals ook Jezus het in verband met de eindtijd aankondigt: “de machten der hemelen zullen wankelen” Matteüs 24 vers 29 (Matt. 24:29).

“Met zijn kracht kalmeert Hij de zee en met zijn inzicht (of beleid) klieft (of splijt) Hij Rahab”(vs. 12). Ook in dit beeld gaan oer strijd en eindstrijd in elkaar over: Rahab is een oer monster, dat door de Schepper bedwongen wordt, waar ook Jesaja over spreekt: “Waart Gij het niet die Rahab doorkliefd, de zeedraak doorboord hebt? Waart Gij het niet die de zee hebt verdroogd, de wateren van de grote oer vloed?” Jesaja 51 vers 9 en 10 (Jes. 51:09-10).

Als Job wil zingen over God, dan kan hij niet anders dan te­recht komen bij dit oeroude grondthema: de schepping als bevrijding. De schepping is Gods gevecht voor de vrijheid van zijn mens tegen al wat diens leven bedreigt.

De macht van Gods liefde

Vaak neemt men, wanneer men tracht na te denken over Gods beleid, als uitgangspunt: zijn almacht. Het is echter de vraag of we hier met een authentiek bijbels begrip te doen hebben. Wanneer Job iets wil belichten van Gods scheppende daden, brengt hij deze werken niet onder de noemer: almacht, maar dan hanteert hij de termen: kracht en inzicht.

God is niet een God die gekenmerkt wordt door macht zonder meer; zijn meest wezenlijke kenmerk is: karakter. God be­schikt niet over macht, los van zijn wezen. Wanneer we het derhalve over Gods macht zouden willen hebben, dan zullen we dienen te spreken over de macht van zijn liefde. Liefde kan veel, machtig veel, maar één ding kan zij niet: zij kan niet dwingen.

Dat is de kwetsbaarheid van God: liefde te geven en niet be­antwoord te worden. Het is als in de gelijkenis van onkruid en tarwe. Almacht zou kunnen zeggen: Geen probleem, wij trekken dat onkruid uit. Maar liefde spreekt een andere taal: Laat ze samen opgroeien tot de oogst, want anders zou je met het onkruid ook de tarwe uitrukken.

En soms zijn mens en duisternis zo met elkaar verweven, dat alleen oneindige liefde de knoop vermag te ontwarren. De knoop doorhakken zou in dat geval onherstelbare schade aan­richten. Almacht zou daar niets vermogen, maar tederheid wel. Een zwaar gehavende patiënt heeft geen behoefte aan een bokser met zijn spierkracht, maar veeleer aan de tedere han­den en het liefdevol geduld van een verpleegster.

Machten zullen beschaamd worden door de tederheid Gods. Kracht zonder inzicht kan gevaarlijk zijn; kracht zonder karakter kan meer kapot maken dan herstellen.

Gods weg is: Karakter

God heeft gekozen voor karakter; dat is zijn weg. Niet de weg van wat men veelal onder almacht verstaat. Daarom bindt Hij dan ook juist de strijd aan tegen al datgene wat zich op louter brute macht baseert: de zee, de oer vloed, het oer monster. In het dertiende vers geeft Job in dit verband nog een prachtig beeld: “Door zijn adem (of Geest) wordt de he­mel helder, zijn hand doorboort de snelle (of vluchtige) slang”. Hoe werkt God? Niet door geweld, maar door zijn adem, door zijn Geest. En wat is zijn doel? Dat de hemel helder zal worden. En daartoe is het noodzakelijk dat de slang wordt doorboord; men denkt bij deze snelle slang wel aan het sterrenbeeld van de draak, Draco. In de oudheid stond dit sterrenbeeld, van Palestina, Griekenland en Rome uit bezien, des nachts zeer duidelijk in het zenit. Omdat de draak het middelpunt vormde van de donkere nachtelijke hemel, werd hij beschouwd als de macht der duisternis. De draak als sterrenbeeld maakte de indruk, onder de horizon te willen wegduiken, wanneer hij boven de noordpool stond; daarom sprak men van de vluchtige slang, of ook van de kronkelende slang Jesaja 27 vers 1 (Jes. 27:01), omdat de draak zich kronkelt tussen de Grote en de Kleine Beer. Tussen 2500 en 500 voor Christus werd de kop van de draak bij zijn doorgang door de noordelijkste punt van de horizon gehalveerd: de kop werd doorboord. Als de kop doorboord is, gehalveerd, dan is het donkerste deel van de nacht voorbij.

In de eindtijd zal de hemel weer helder worden

We zien hierin een schitterende illustratie van wat zich in de geestelijke wereld voltrekt. De slang, de draak, heeft zich gezet in het middelpunt, in het zenit van de hemelse gewesten. Maar nu komt de hand, de Geest van God, om de kop van de slang te doorboren; pas als dat gebeurd is, kan de hemel helder worden. In Openbaring 12 wordt dit beschreven: hoe de draak, de oude slang door middel van de gemeente uit de hemel wordt geworpen; dan wordt de hemel helder.

Zoveel heeft Job in elk geval van het wezen Gods verstaan: waar de Geest des Heren komt, daar zal helderheid ontstaan.

Paulus zal later dit zelfde beeld overnemen, sprekend over de mens der wetteloosheid: de Here zal hem verdoen door de Geest (het NBG vertaalt: door de adem) van zijn mond 2 Thessalonicenzen 2 vers 8 (2 Thess. 02:08). Wat Job hier bezingt, is puur profetisch: in de eindtijd zal de hemel helder worden.

Dan zal Gods adem gaan door zijn volk, en dat volk leeft op de adem Gods, dat zal een heerbaan toebereiden in de heme­len. Dat volk zal de hand zijn waarmee God de slang door­boort .

Job eindigt zijn lied met de slotsom: “Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen, en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem. Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?” Job 26 vers 14 (Job 26:14). Job erkent: ik heb alleen nog maar de uiterste zomen gezien van de wegen Gods. Deze mens is zich bewust: ik sta aan de rand van de geestelijke wereld. Zoals de vrouw de zoom van Jezus’ kleed aanraakte, zo raakt Job de zoom van Gods wegen aan.

En dan stelt hij tegenover elkaar: fluisterend woord, en donder van zijn machtsdaden. Job beseft: ik heb alleen nog maar fluisterend iets opgevangen. Hoe zou een mens ooit de donder, dat is de volle kracht, van Gods mogendheden kunnen verwerken?

Maar Job is meer onder de indruk van de fluistering Gods dan van al het geschreeuw dat de vrienden produceren. De mens die het fluisterend woord van God heeft weten te ver­nemen, die wordt daartoe toebereid om in te gaan in de sfeer van Gods majestueuze daden. Wie het fluisterend woord nooit opmerkt, zal nimmer rijpen in zijn geest tot het ni­veau van Gods majesteit.

Er staat eigenlijk: de donder van zijn heldenkracht, of van zijn mannelijke kracht. Ditzelfde woord komt in nog enkele opmerkelijke tekstverbanden voor. In Psalm 66 wordt van God gezegd: “die door zijn sterkte (heldenkracht) voor eeuwig heerst. Nu duidt het begrip ‘held’ in de Schrift niet op een krachtpatser, maar op een ‘man’ in de ware betekenis van het woord. Het essentiële kenmerk van zulk een ‘man’ is karaktervastheid, welnu, zo regeert God, zo heerst Hij over de machten, ook over de krachtpatsers der duisternis: door zijn karaktervastheid.

En dan zegt het lied van Debora: “zij die Hem liefhebben, zijn als de opgaande zon in zijn heldenkracht” Richteren 5 vers 31 (Richt. 05:31). Zij beginnen met een fluisterend woord, maar zij zullen tenslotte eindigen in de karaktervastheid van Gods diepste wezen. Het is wat Amy Carmichael genoemd heeft: fortitude, vastberaden dapperheid. Het is in wezen Gods onvermoeibare, moedige liefde. Zo is God. Daarheen is Job op weg.

(wordt vervolgd) .

 

Mededeling door redactie

Het op bladzijde 23 geplaatste korte artikel “Wat is opwekking?” werd oorspronkelijk gepubliceerd in de contactbrief van de stichting “Portugal-zending”.

De schrijver, broeder Cees Korver werd enkele jaren gele­den als zendeling naar Portugal uitgezonden door de volle evangelie gemeente te Harderwijk.           

1983.04 nr. 236

Levend geloof 1983. 04 nr. 236

Het evangelie met positieve uitwerking door Gert Jan Doornink

Tot een getuigenis voor alle volken

Het evangelie van het Koninkrijk Gods – het volle evangelie – zal in de komende tijd van steeds grotere betekenis worden. Het is één van de grote tekenen van de eindtijd want Jezus sprak: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele we­reld gepredikt worden tot een getuigenis voor al­le volken en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Als eindtijdchristenen zullen we ons (steeds meer) moeten realiseren dat het gaat om het evan­gelie dat de mens werkelijk vrijmaakt uit de macht van satan, dat vernieuwing en herstel be­werkt, totdat het beeld van de Zoon in ons ten volle gestalte zal hebben aangenomen.

Iedere andere vorm van evangelieverkondiging is daarom in feite surrogaat, karikatuur en in strijd met de werkelijkheid zoals Jezus die be­doelde. Andere vormen van evangelieverkondiging zullen daarom ook nooit kunnen bewerken wat het volle evangelie wel kan: de mens zijn oorspronke­lijke plaats in het plan van God teruggeven, zo­dat deze weer ten volle beantwoord aan Gods doel.

Wanneer de Heer ons daarom de ogen geopend heeft voor het volle evangelie zijn wij geroepen en verantwoordelijk dit evangelie uit te dragen. Wij zouden ongehoorzaam zijn als wij water in de wijn zouden doen. Wij zouden Gods Geest bedroeven als we door compromissen te sluiten niet hetzelfde evangelie zouden brengen zoals Jezus dat bracht en later de apostelen.

De inhoud van het Volle Evangelie

Laten we nog eens onder ogen zien wat de inhoud is van dit evangelie. Toen Johannes de Doper de komst van Jezus aankondigde, deed hij dat met de woorden: “Bekeert u, want het Koninkrijk der he­melen is nabij gekomen” Matteüs 3 vers 2 (Matt. 03:02). Johannes de Doper bedoelde met het ‘Koninkrijk der hemelen’ in feite het ’totale optreden’ van Jezus, dat wil zeggen niet alleen Zijn verschijning in deze we­reld als mens van vlees en bloed, maar ook de woorden die Hij sprak en de uitwerking van deze woorden, doordat zieken genezen werden en mensen bevrijd werden uit satans macht, kortom het nieu­we, Goddelijke leven ontvingen.

Van het eerste optreden van Jezus in Kapérnaüm vertelt Mattéüs dat Jezus begon te prediken en te zeggen: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” Matteüs 4 vers 17 (Matt. 4:17). “En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun sy­nagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk” Matteüs 4 vers 23 (Matt. 04:23).

Jezus bracht geen boodschap die in de praktijk geen uitwerking had. Zijn evangelie was een evan­gelie met bewijs, in tegenstelling met wat de Farizeeën en Schriftgeleerden brachten. Daarom staat er dat, toen Jezus zijn eerste grote Bergrede uitgesproken had, “de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden” Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29). Jezus had gezag en autoriteit over de satan. Waar Hij sprak moesten de demonen en ziektemachten wijken. Zijn woorden bewerkten vernieuwing en herstel. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat in onze dagen velen het blijkbaar niet zo belangrijk vinden dat dit evangelie gebracht wordt. Zelfs binnen de pinkster- en volle evangelie beweging zien wij soms hoe men gaat ‘inleveren’ om toch maar acceptabel te zijn bij hen die dit evangelie afwijzen. Een werkelijk gelovige kan in zulke ge­vallen maar tot één conclusie komen: men geeft satan de gelegenheid te infiltreren. Een wie de, satan een vinger geeft, bemerkt al spoedig dat hij de gehele hand wil nemen, want hij haat nu een­maal het volle evangelie.

Tweeërlei positieve uitwerking

Het evangelie van het Koninkrijk Gods is een evangelie dat verbonden is met een persoon (Jezus Christus) en is werkzaam door de Heilige Geest. De doop c.q. vervulling met de Heilige Geest is dus nodig om dit evangelie te kunnen beleven, zoals ook Jezus zelf voor Hij zijn optreden begon eerst werd vervuld met de Heilige Geest.

Het gaat bij het evangelie van het Koninkrijk niet om het aanvaarden van een aantal leerstellingen zonder praktische uitwerking, maar om de werkelijke beleving van het nieuwe leven van Christus. Daar waar het evangelie van het Koninkrijk aan­vaard en beleefd wordt heeft het positieve uitwerking naar ‘binnen’ zowel als naar ‘buiten’. Naar binnen toe wil zeggen: geestelijke groei, zodat het beeld van Jezus in ons meer en meer zichtbaar gaat worden. Van baby’s in het geloof behoren wij op te groeien tot volwassenen in het geloof. We zullen de mannelijke rijpheid moeten bereiken, waarvan Paulus schreef aan de Efeziërs 4 vers 14 en 15 (Ef. 04:14-15). “Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus”.

De groei naar buiten richt zich op de verkondiging van het volle evangelie door woord en daad.

Zending en evangelisatie zijn daarom een essenti­eel onderdeel van ons geloofsleven. Maar we moe­ten wel op onze hoede zijn voor eenzijdigheid, dat wil zeggen: we kunnen zo in beslag genomen worden door allerlei activiteiten, dat we niet meer aandachtig luisteren naar de stem van de Heer. Want het gaat er om dat we alleen die din­gen doen die de Heer van ons vraagt. Een goed functionerend geloofsleven heeft altijd als ken­merk: ontspannenheid. Spreken en handelen vanuit de rust en het vertrouwen wat we bezitten in Hem. Wie leeft in gemeenschap met Hem weet dat Zijn Geest de weg aanwijst die wij moeten gaan.

Kwantiteit of kwaliteit

In deze tijd is ‘gemeentegroei’ in. Het lijkt wel of sommigen alleen nog in beslag genomen worden door de gedachte: hoe krijgen we onze gemeente groter, hoe krijgen we meer mensen in de samen­komst. Nu is dit op zichzelf een prijzenswaardige gedachte, maar we moeten wel waken voor eenzijdig­heid. En zeker als dat ten koste mocht gaan ten aanzien van de inhoud van de boodschap. We mogen nooit water in de wijn doen, want het gaat er pri­mair om dat de juiste, dat wil zeggen de volle boodschap gebracht wordt. In het Koninkrijk Gods gaat kwaliteit altijd voor kwantiteit! En als het met de kwaliteit in orde is, blijft ook de kwanti­tatieve groei niet achterwege. Een goede kwaliteit verkoopt immers zichzelf.

Zowel in ons persoonlijk- als in ons gemeentelijk geloofsleven zullen wij er daarom op moeten toe­zien dat het volle evangelie een centrale plaats inneemt. God zelf staat garant voor de positieve uitwerking van dat evangelie, omdat het geheel in overeenstemming is met Zijn wil. Een wat is er heerlijker en rustgevender dan te weten: ik sta in de wil van God en beantwoord aan het doel wat God met mijn leven voor heeft. Ik mag een levende steen zijn in het geestelijk huis wat in deze eindtijd gebouwd wordt. Het huis waarin en waar­door God Zijn volle heerlijkheid gaat openbaren. Zo zal de waarachtige eindtijdgemeente naar Gods bedoeling van de grond komen. Deze gemeente waar­van Paulus zegt dat het een gemeente zal zijn “stralend, zonder vlek of rimpel of iets derge­lijks, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27), is de gemeente met positieve uitwerking, om­dat de groei van fundament naar einddoel zijn ba­sis vindt in het evangelie van Gods Koninkrijk.

Zo zal Jezus in Zijn gemeente ten volle tot open­baring komen tot een getuigenis voor alle volken!

 

Reacties van lezers door redactie

Verlangen om geestelijk te groeien

Zuster T. K. -D. te Heiloo, zend ons het elders in dit blad gepubliceerde gedicht: ‘Job-Jezus” en schrijft: “Het Job-gedicht had ik al gemaakt voor ik de artikelenserie in “Levend Geloof” las. Het is zo fijn, wanneer je de ware toedracht gaat zien van verhalen in Gods Woord. Van deze gelegenheid maak ik gebruik u Gods rijke zegen en inspiratie toe te wensen, Zijn omtuining en inzicht bij het schrijven van dit fijne orgaan. Ik er­vaar een liefdevolle geest die er vanuit gaat en liefde is een vrucht van de Geest! Zelf zit ik al zo’n 15 jaren in een volle evangelie ge­meente en ervaar dat het heerlijk is de leer van Je­zus van het Koninkrijk der hemelen te leren kennen en strek mij er naar uit, te mogen uitgroeien tot een volwassen Zoon van Hem!”

Positief, helder en getuigend

Broeder H. H. te Santpoort, schrijft: Na het lezen van enkele uitgaven van het blad “Levend Geloof”, welke ik als zeer positief, hel­der en getuigend van diepgang beschouw, zou ik graag enkele proefnummers van uw blad ontvangen”.

Gods Geest is bezig te herbouwen

Zuster A. M. te Stadskanaal schrijft: “Na het lezen van een geleend nummer van “Le­vend Geloof” zou ik mij hier graag op willen abon­neren. Het heeft mijn hart ontroerd en zeer verheugd om dit te lezen, om te be­merken dat Gods Geest bezig is te herbouwen, ook mede door dit blad. Ik bid u Gods rijke zegen toe voor deze grootse taak”.

Verschillende nieuwe abon­nees vragen ons om toezen­ding van het januarinummer. Tot onze spijt is dit num­mer echter geheel uitver­kocht.

Adm. “Levend Geloof”.

 

Vrijheid (gedicht) door Piet Snaphaan

Elk mens wil vrij zijn, dat is zijn verlangen,

Gebonden zijn of leven onder tucht,

Dat wil hij niet, hij voelt zich dan gevangen,

Vrij wil hij zijn, als vogels in de lucht.

 

Ja Hij wil vrij zijn, dat is steeds zijn streven,

Zijn vrijheid gaat hem immers boven al,

Hij wil zijn eigen leven zelf wel leven,

Beseft maar niet, dat dit eens kwam ten val.

 

Geweldig is ’t als hij dat gaat ontdekken,

Dat Hij gaat zien, wat hier toch achter schuilt,

De boze wil niet dat, dit uit zal lekken,

Want hij is juist de dader die vervuilt.

 

De eerste mens was vrij: God had hem zo geschapen,

De Schepper schiep hem immers naar Zijn beeld,

De boze wist de mens toch om te praten,

Zijn vrijheid werd noodlottig en verdeeld.

 

Zo werd de mens z’n vrije wil ontnomen,

Hij had gehoorzaamd aan een boze macht,

Toch – prijs de Heer – Hij is voor ons gekomen,

Hij baand’ een weg, en had een plan bedacht.

 

Hij offerde Zijn Zoon, die gaf voor ons Zijn leven,

Zo werden wij weer vrij: Hij kocht ons met Zijn bloed,

Nu hebben wij als doel, die vrijheid te beleven,

Want waarlijk vrij zijn, is een Goddelijk goed.

 

In vrijheid gaan wij staan, het is ons terug gegeven,

Het werd voor ons op Golgotha volbracht,

Laat ons dan juichen, Hem de hulde geven,

Want Hij alleen is onze levenskracht.

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool -3-

Passieve en actieve verwerping

In 1 Korinthiërs 12 be­schrijft Paulus het goed functioneren van een gemeen­te. Indien de voet zou zeg­gen: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? De voet sluit zich buiten, we kunnen spreken van passieve verwerping. De voet is het lijdend voorwerp. Wanneer daarentegen het oog tot de hand zou zeggen: ik heb u niet nodig, spreken we van actieve verwerping. Het oog is de oorzaak dat de hand zich verworpen gaat voelen.

De discipelen vragen zich af: “Wie is wel de grootste in het Koninkrijk der heme­len?” Matteüs 18 vers 1 (Matt. 18:01). Het ant­woord van de Here Jezus is: “Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” Matteüs 18 vers 3 (Matt. 18:03). Wanneer gij u niet bekeert, wanneer gij niet stopt met deze wijze van denken, van elkaar bena­deren, van omgaan met el­kaar… Ziet toe, dat gij niet één van deze kleinen, die in Mij geloven, veracht, minacht of geen of te weinig acht op hen slaat…

Door de maatschappij waarin wij leven, worden ons vele normen opgedrongen. Voldoe je niet aan bepaalde normen dan tel je niet mee. Bepaal­de films of tv-programma’s moet je gezien hebben. Van wie? Wanneer je niet ge­trouwd bent, tel je nauwe­lijks mee. Waarom niet?

Weet u wat zo heerlijk is? Dat God maar één norm heeft. Hij stelt aan Petrus na de verloochening maar één vraag, namelijk: “Hebt ge, me waarlijk lief?”

Wat is bepalend voor ons leven?

De liefde is bepalend voor ons leven. Laat de liefde opwassen in ons leven. God is liefde. Gods vriendelijk aangezicht, geeft vrolijk­heid en licht. Wees kinde­ren van het licht en bedenk dat God de Vader der lichten is. Kom tevoorschijn, kom uit de duisternis, de een­zaamheid, de minderwaardig­heid, de verwerping en weer­spannigheid, in het licht! Kom in de ruimte van God door vernieuwing en bevrijding en draag er zorg voor dat anderen, ook je kinderen niet, door onze manier van leven niet in de duisternis komen, maar biedt hen de veiligheid van het Konink­rijk Gods. Wees je goed be­wust dat de kinderen er niet zijn om ons, maar wij zijn er als ouders om voor de kinderen te zorgen, om hen te dienen. Elk gezag, door God ingesteld, is om te die­nen. Jezus Christus was de Zoon van God en had veel ge­zag en toch zegt Hij: “Ik ben niet gekomen om te heer­sen, maar om te dienen”. Hij liet de kinderen en de men­sen tot zich komen en zegen­de hen.

Weet wie je bent! Wees je ‘waarde bewust’, ook in Christus. We hebben geweldi­ge mogelijkheden. Veronacht­zaam en verwaarloos jezelf en anderen nooit. De Spreu­kendichter zegt: “Wie zijn naaste veracht, is verstan­deloos; wie zijn naaste ver­acht, zondigt”.

De vraag is: zijn we bikkel­hard of barmhartig? Lucas 6 vers 36 (Luc. 06:36) zegt: “Weest barm­hartig, gelijk uw Vader barmhartig is”. En in Matteüs 28 vers 29 (Matt. 28:29) zegt Jezus: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart”.

Onze benadering van andere mensen, wie dan ook, mag niet afhangen van omstandig­heden, status, geld, sympa­thie of antipathie. Als je denkt: die ligt mij niet of daar heb ik moeite mee, dan zijn die gedachten niet uit God. Had Jezus moeite met Petrus, die altijd maar met een zwaard liep te sjouwen en er soms zelfs mee zwaai­de? Had Jezus een hekel aan Judas, die niet van ander­mans centen af kon blijven? Aan het kruis hangt Jezus tussen twee gekruisigde mis­dadigers. Had Jezus moeite met die voor Hem uitgekozen plaats? Veroordeelt Hij hen? Verheft Hij zich boven hen? Integendeel, Jezus laat juist Zijn liefde blijken en zegt tegen degene die Hem daarom vraagt: “Heden – ja, ja, geen voorwaarde, niet eerst dit en dat, maar heden – zult ge met Mij in Mijn Koninkrijk zijn!” De liefde doet de naaste geen kwaad, maar tracht zijn naaste te behagen ten goede.

De grote vijand van de liefde

De grote vijand van de liefde is de duivel en hij zal al­tijd proberen alles wat goed en mooi is te verstoren, ka­pot te maken. Gods scheppingsharmonie schopt hij in de war. Gods norm wordt aan­getast. De relaties worden verbroken. Eén van de vier huwelijken in Nederland wordt een teleurstelling en de vei­ligheid, de geborgenheid en het vertrouwen zijn uit el­kaar gerukt. Men voelt zich aan de kant gezet en de mach­ten der duisternis, die het bewerken, gaan verder met hun vernietiging van al het mooie waartoe de mens bestemd is.

De duivel probeert altijd goede relaties te doorbreken. Job had een goed contact met God, de duivel heeft daar moeite mee en doet zijn uiterste best Job in zijn goede relatie aan te tasten, te beschuldigen. Maar het lukte niet.

Jezus Christus is de Zoon van God, die altijd doet wat de Vader zegt. Herkent u in dit verband de volgende aanval­len? “Indien gij Gods Zoon zijt, zeg dan… ” Matteüs 4 vers 3 (Matt. 04:03). “Hij heeft God gelas­terd… ” Matteüs 26 vers 65 (Matt. 26:65). “In­dien Gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis… “

Matteüs 27 vers 40 (Matt. 27:40).

Tegen Mozes, de man Gods, zegt men: “Wie heeft je aan­gesteld?”. De boze haat goe­de verhoudingen en gezag en probeert elke door God gege­ven wetmatigheid en orde te ondermijnen. Daarom volgt op verwerping bijna altijd weerspannigheid, welke ook door een macht der duister­nis wordt voortgebracht en opgezweept. Waarom slaat men met deuren, wordt er gescholden en gevloekt? Waarom gaan kinderen tegen de ou­ders opstaan en zijn er zo­veel pressiegroepen in onze maatschappij? Men voelt zich achteruit gezet, niet begre­pen, misdeeld en gaat rebel­leren. Zoals satan zelf in opstand kwam tegen God, zo probeert hij de mens op te zetten tegen alles wat ook maar iets met God te maken heeft. Hij is de tegenstan­der, de vijand van God en ieder schepsel die met de boze verbonden is, zal op dezelfde wijze reageren door te schoppen tegen iedereen, die gezag mag en moet uitoe­fenen. Sommige mensen kunnen niet anders dan fel reageren tegen iedere vorm van gezagsuitoefening, ook al wil­len ze dit niet. Men is dan duidelijk bezet door een geest van weerspannigheid. Ook in de man-vrouwverhouding leidt dit vaak tot grote spanningen en uiteindelijk kan echtscheiding het gevolg zijn. De man is het hoofd van het gezin, maar dan wel op de wijze zoals Christus het hoofd is van de gemeente, en de Vader het hoofd van Chris­tus is. Jezus en de Vader zijn één, maar Jezus deed precies wat Hij de Vader zag doen. Waar de relatie liefde gezag volmaakt is, is vol­maakt geluk en zal gezag niet als gezag ervaren worden, maar biedt het juist rust, veiligheid en geborgenheid.

Wat was het geheim in het leven van Jozef, waardoor hij onderhorige kon zijn van het land Egypte, nadat men hem jarenlang had verworpen, zelfs letterlijk in de put en in de gevangenis had ge­gooid? Hoe kwam het dat Jo­zef niet stuk te krijgen was? Jozefs ouders, Rachel en Jakob hielden van elkaar en uit die relatie werd Jo­zef geboren. De broers die Jozef in de put gooiden, hadden een andere oorsprong. Jozef had ook een goed kon- takt met zijn vader en doet wat deze van hem vraagt. De opdracht van Jakob was: “zoek je broers” en Jozef doet het. Ook kende Jozef, evenals zijn vader en grootvader, zijn hemelse Vader, in wie hij een groot ver­trouwen stelde. Dit was ook het geheim van Job en Jezus Christus, die ten diepste verworpen werden.

Wat doen wij als men ons eerst verwerpt?

Een belangrijke vraag voor ons is: wat doen wij, als men ons minacht, veroordeelt of verwerpt? Er zijn dacht ik drie mogelijkheden.

1 – Je sluit je op in een­zaamheid en zelfmedelijden en denkt: niemand accepteert me, zelfs God niet, waarom laat Hij dit anders toe? Doordat je meer en meer op jezelf gericht wordt, slaan depressies toe, gevolgd door wanhoop en gedachten aan zelfmoord dienen zich aan.

2 – Je verschuilt je achter onverschilligheid, rebellie en verzet. Haat, wrok en bitterheid steken de kop op en er ontstaan zeer grote spanningen in je leven, wel­ke zelfs tot hysterie kunnen leiden.

Voordat ik de derde moge­lijkheid aanhaal, wil ik nogmaals duidelijk stellen dat we deze nare situaties waarin we terechtkwamen, niet behoeven te accepteren. Bespreek het met andere kin­deren Gods, die vervuld zijn met de Heilige Geest. Laat u bevrijden en leer met Chris­tus in nieuwheid des levens te wandelen. Prijs de Heer voor deze mogelijkheid.

3 – Je stemt je af op de Heer en stelt je onder de leiding van de Heilige Geest. Wat deed Jezus en la­ter ook Stefanus? Wat was hun reactie? Ze baden: “Va­der, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen”. Wanneer we kracht nodig heb­ben om de goede gezindheid van Christus te realiseren, bid dan in nieuwe tongen en bouw uzelf op in uw geloof en uw God zal door u ver­heerlijkt worden’.

Vele mensen ontvingen in hun kinderjaren weinig liefde, laten we daarom elkaar in de gemeente veel liefde geven, zodat de jaren waarin de kaalvreter alles opat, zul­len worden vergoed en de dorsvloer en de perskuipen in de gemeente van most en olie overstromen. Joël 2 vers 25 (Joël 02:25)

Wat doen wij als kinderen moeilijk zijn?

Kinderen die moeilijk zijn en dreinen of zeuren, hebben het moeilijk en vragen om begrip en aandacht. Door dan een pak voor de broek te ge­ven of te zeggen: “stel je niet aan” en “als je nu niet ophoudt, loopt moeder weg” of door het kind naar bed te sturen, wordt het probleem niet opgelost, maar juist verergerd en brengt men grote schade toe aan de ziel van het kind dat nog zo toeganke­lijk is voor goede en kwade , beïnvloeding. Laat nooit toe dat de band, de veiligheid tussen moeder en kind wordt verstoord. Als moeder ben je ‘alles’ voor het kleine kind. Laat moeder verstek gaan dan valt zijn hele wereldje in elkaar.

Waar verwerping vat krijgt, weerspannigheid een rol gaat spelen en spanningen en hys­terie zich voordoen, zal dit vaak zijn weerslag geven in lichamelijke kwalen en ziek­ten zoals bijvoorbeeld astma, huiduitslag, maagpijnen, hoofdpijnen, hartkloppingen, etc. De medici weten daten vele lichamelijke kwalen hun oorsprong vinden in spannin­gen. De mens is niet gescha­pen om voortdurend onder spanning te staan en vooral een kind staat nog zo puur, zo afhankelijk en hulpbehoe­vend in het leven. Het be­grijpt zo weinig van die we­reld van de volwassenen en komt in innerlijke conflicten dat wil zeggen in conflict met zichzelf en met anderen en dus ook met het gezag. Men woedt geremd, in zich­zelf gekeerd, achterdochtig en wantrouwend en het leggen van blijvende vriendschappen en goede huwelijken zal dan een moeilijke zaak zijn. Paulus roept ons toe: Wees eensgezind, één in liefde betoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht! Weet u wat er dan gebeurt? Hetzelfde wat Jeruzalem mee­maakte :

– men was voortdurend ééndrachtig bijeen,

vele wonderen en tekenen geschiedden,

zij loofden God en stonden in de gunst van het volk,

de Heer voegde dagelijks toe.

Laat u door de Heer vullen met louter vrede en vreugde en breek met al het andere. Dit was het derde en laatste artikel in deze serie van Folkert Pool, die voor de duidelijkheid tevens nog een schematisch. overzicht heeft samengesteld.

 

Bescherming (gedicht) door Piet Snaphaan

Een toevlucht Heer zijt Gij voor mij.

Bij u vind ik bescherming.

Roep ik U aan dan antwoordt Gij,

Gij zijt een God van heel nabij,

Vol liefde, vol ontferming!

 

Verwerping

De gevolgen:

Eenzaamheid (je afsluiten).                               Onverschilligheid (ontevredenheid)

Zelfmedelijden (niemand begrijpt me,           Rebellie

waarom laat God het toe).

Depressies.                                                             Haat

Wanhoop.                                                               Wrok

Zelfmoord (of neigingen daartoe).                  Bitterheid

 

Grote spanningen

Hysterie met al haar gevolgen

 

(Van wie men liefde verwacht – wijst men af. Geen liefde kunnen ontvangen. Geen liefde kunnen geven).

 

De oplossing:

Bevrijding.

Vervulling en leiding door de Heilige Geest.

Tongentaal.

Overwinningsleven.

Geen contactverstoring.

Vruchten (liefde) en gaven van de Heilige Geest.

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Welkom!

In de afgelopen jaren begroetten we van tijd tot tijd in deze rubriek vele nieuwe lezers en lezeressen die abonnee werden op “Levend Ge­loof”. Zo nu en dan wordt ons gevraagd hoe het thans gaat met ons blad en of de sterke groei nog steeds aanhoudt. We kunnen ook nu weer een posi­tief antwoord geven! De groei gaat nog steeds door en opnieuw kunnen we tot tientallen nieuwe abonnees die de afgelopen maanden toetraden zeg­gen: hartelijk welkom, met daaraan verbonden de wens en de bede dat de inhoud van “Levend Geloof” voor u tot grote zegen zal zijn.

Brieven

Uit de vele positieve reacties die wij over de inhoud van ons blad ontvangen blijkt dat, ondanks de eenvoudige uitvoering – of misschien wel juist mede daardoor – velen uit wat wij pu­bliceren ‘proeven’ dat wij slechts één doel nastreven: de compromisloze en duidelijke verkondi­ging van het volle evangelie in al zijn facetten. Helaas ontbreekt ons de tijd om iedere binnenko­mende brief of reactie persoonlijk te beantwoor­den. Wij houden niet van ‘Amerikaanse methoden’, dat wil zeggen wij verzenden geen door de computer samengestelde antwoordbrieven. Wees er echter van overtuigd dat wij aan iedere binnenkomende brief grote aandacht schenken en de inhoud ter harte nemen. Een deel van de reacties publiceren wij in de rubriek “Reacties van lezers”. Dat geldt uiteraard niet voor brieven van vertrouwe­lijke of persoonlijke aard, die we zoveel moge­lijk persoonlijk beantwoorden. Dat geldt ook voor vragen die wij krijgen naar aanleiding van wat wij in “Levend Geloof” publiceren. Wij vragen echter wel geduld als een antwoord wel eens enige tijd op zich laat wachten. Tenslotte: vergeet u niet regelmatig voor onze arbeid te bidden? En bij alles wat wij mogen doen in Zijn dienst geldt: Hem zij alle dank en aanbidding!

 

Verstaan wij onze roeping? door Jan W. Companjen

“Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse roe­ping, richt uw oog op de apostel en hogepriester on­zer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld” Hebreeën 3 vers 1 en 2 (Hebr. 03:01-02).

Mozes is voorafschaduwing van Christus

Boven het Bijbelgedeelte dat begint bij Hebreeën 3 vers 1 staat: “Jezus boven Mozes verheven”. Eens heeft Mozes het volk Israël uit de sla­vernij verlost en uitgeleid. Dwars door de woestijn trok hij met zijn volk naar het door God beloofde land. Het was een geweldig gebeuren dat vergezeld ging van teke­nen en wonderen en toch is deze leider van het oudtestamentische volk van God slechts een onvolmaakte voorafschaduwing van Chris­tus en Zijn werk. Beiden, Jezus en Mozes, hadden één ding onomstotelijk gemeen, zij waren beiden geroepenen. Beiden vervulden trouw hun werk, maar toch krijgt Jezus meer eer. Hij werd boven Mo­zes verheven, omdat de bou­wer van het huis meer eer verdient dan het huis zelf.

Hoe moeten wij dit verstaan en wat is hierin de bood­schap voor ons? Elk huis is door iemand gebouwd, maar het heelal is gebouwd door God. Mozes nam binnen het geheel van het gebouw van God de vertrouwenspost van een dienaar in. Hij bouwde als het ware de eerste zichtbare tempel van God, een huis Gods in de zichtba­re wereld, en kreeg daartoe duidelijke opdrachten van God. Toen dit in twijfel werd getrokken door zijn zuster Mirjam en zijn broer Aaron, die zeiden: “heeft de Here ook niet tot ons ge­sproken” , kwam God neer in de wolkkolom en riep Aaron en Mirjam bij zich. Toen zei God: “Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem. Niet al­dus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in ge­heel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, dui­delijk en niet in raadselen, maar hij aanschouwt de ge­stalte des Heren” Numeri 12 vers 5 tot en met 8 (Num. 12:05-08). Mozes had de taak te ge­tuigen in woord en daad van de woorden die God zou gaan spreken. Zijn dienstwerk was schaduw, een kopie van dat­gene wat hij als model op de berg gezien had.

In dat oude Israëlitische heiligdom verrichten pries­ters hun dienst. De hogepriester droeg voor zijn zonden en de zonden van zijn volk dierenoffers op. Hij mocht, eenmaal per jaar, het allerheiligste betreden en voor korte tijd in Gods na­bijheid komen. Hoe onvol­maakt ook, toch was het een voorafbeelding van Christus die zichzelf als een offer gaf en nu als Hogepriester altijd bij God is. Mozes vervulde, geheel getrouw, zijn roeping en hij deed dit alleen en op de wijze zoals God het hem opdroeg en getoond had, zie nogmaals Numeri 12 vers 5 tot en met 8 (Num. 12:05-08). Noch Aaron, noch Mirjam hielpen hem daarbij een handje. Zij wer­den als dienstknechten in dat huis aangesteld, doch Mozes was de bouwer.

Wij moeten onze roeping leren verstaan

Alzo ook Christus Jezus. Hij is de bouwer van het huis van Zijn Vader en dat huis zijn wij. Hij is de bouwer van het huis Gods in de onzienlijke wereld. Een huis Gods dat eeuwig is. Het he­melse is hoger en blijvend, het aardse lager en tijdelijk.

Wij mogen het heiligdom Gods, als huisgezin Gods, binnengaan. De christelijke gemeente is door de dood van Jezus, van haar schuld verlost. Jezus vervulde en vervult Zijn, roeping en was trouw in geheel Zijn huis, zoals Mozes dat was in het zijne. De roeping van Jezus is volmaakt en in Hem, in Zijn Geest, leven en bewegen wij ons op weg naar de vol­tooiing.

Nu ons zo’n grote genade en volheid geschonken is, zul­len ook wij onze roeping moeten leren verstaan en gaan leven uit de beloofde en ontvangen gemeenschap met God. Dat is waarlijk Pinksteren. Daarvoor gaf Hij ons Zijn Geest. Door de kracht, de zuivering en de leiding van die Geest zullen wij ons doel bereiken en werke­lijk lichaam van Christus zijn.

Onderkennen wij dat? Zijn wij werkelijk één lichaam, zijn we blij met elkaar om­dat de één dit en de ander weer wat anders heeft tot opbouw van dat lichaam, de eeuwige tempel Gods? Als wij weten in de wil van de Heer te zijn, onder andere in het dienen van elkaar, dan geeft ons dat zekerheid en kracht. Dan weten en ervaren wij op de goede weg te zijn om op te wassen tot alle volheid Gods. Op die weg beoordelen we alleen onszelf en niet die ander, omdat we ieder persoonlijk voor onze eigen opdracht staan.

Toen het volk Israël op weg was naar het beloofde land, kregen zij in de woestijn van hun leven de kans te le­ren afhankelijk te zijn van God. Zij moesten Hem ver­trouwen. Al voortgaande kre­gen ze er de wet, de tabernakel en vele andere voorschriften bij. Al die voorschriften in wet en eredienst hadden een functie. Niet alleen voor hen die toen door de woes­tijn trokken, maar ook voor ons. Denk bijvoorbeeld maar eens aan de tabernakel, met zijn voorhof, het heilige en het heilige der heiligen, het wasvat en de altaren.

Het is alles een heenwijzing naar Christus, onze verlos­sing en – ja ook dat – in het volgen van Hem. Na Zijn volbrachte werk mogen wij leven met een geopende hemel en onder Zijn leiding. Samen in het huis Gods, de eeuwige woning, waarin we samen één zijn door Zijn Geest, die ons tot Zijn tempel heeft gemaakt.

Gods Geest leidt ons naar de volle waarheid

De eis van God met Zijn schepping is dat de mens heilig is. Dat wil zeggen gereinigd en geheiligd door het bloed van het Lam en met daarop volgend een leven zo­als ons dat in Christus is geopenbaard. Die wet Gods om dat te bereiken is in Chris­tus vervuld. Niet de wet met overtreding en straf brengt of houdt de mens in het goe­de spoor, maar de Geest Gods die zuivert, loutert en leidt. Die leidt ons naar de volle waarheid, het volledig verstaan van het Woord Gods. Het openbaar worden van het beeld Gods in de mens en in de schepping.

God de Vader heeft als Schepper geloof in Zijn schepping. Toen Christus, een mens van vlees en bloed, als Zoon Gods openbaar werd, werd Hij onmiddellijk geroe­pen voor de taak waarvoor Adam geschapen werd. De eeu­wen van onwetendheid zijn voorbij en het wordt weer duidelijk dat wij van Gods geslacht zijn Handelingen 17 vers 28 (Hand. 17:28). Dat is Pinksteren, de vervulling van de wet Gods (de wet der liefde) in ons. Dat heeft Christus voor ons al­len mogelijk gemaakt. Dan is ons leven gericht op vrede en leven, op opbouw en ver­geving. Indien iemand ons iets aandoet, denken wij aan de woorden van Jezus en van Stefanus (de eerste marte­laar) : “Reken hun deze zonde niet toe… ” Zij doen het in hun onwetendheid. Zij weten het nog niet beter, zij heb­ben nog niet gezien dat de poort wijd open staat en dat daarachter alles anders is. Dat daar de zonne der ge­rechtigheid straalt en alles nieuw wordt. Dat daar de tijd der onwetendheid voor­bij is gegaan en mensen ge­lijkvormig mogen en kunnen worden aan het beeld van Christus. Niet aan het beeld gelijk aan een groot profeet of aan een groot prediker uit het oude verbond, maar aan Hem die onze bouwmeester is. Ook Hij heeft alleen, gelijk Mozes, Zijn huis gebouwd en Hij deed dit op de wijze zo­als de Vader het Hem getoond en gezegd had, zie onder an­der Johannes 8 vers 28 en 29 (Joh. 08:28-29).

Daarom is hij of zij die Je­zus volgt een gelukkig mens.

We krijgen weer inzicht in het hoeden waarom wij kroon der schepping zijn. De kleinste bewoner (geestelijk gezien) van het Koninkrijk Gods is meer dan diegenen die leefden onder het in­zicht van het oude verbond. Ons is het gegeven dat wij de Schriften steeds beter leren verstaan. Dat geeft een steeds grotere verant­woordelijkheid, ook daarin is er geen aanzien des persoons. Vrees niet, want Zijn last is licht en Zijn juk is zacht. Kom, ga op uw voeten staan, neem uw bed op en wandel. De tijd van slapen is voorbij.

Wees gehoorzaam aan de opdracht van God

God heeft de mens zelf ge­schapen en Hij weet wat onze mogelijkheden zijn. Dat is meer en beter dan dat wij nu zouden kunnen invullen. De mens is, ik herhaal het nog eens, van Gods geslacht. Zoals God, Mozes riep en uitzond met zijn volk, zo werd ook Jezus als Zoon Gods geroepen. Hij vervulde Zijn taak en maakte de hemel en de wereld voor ons open. “Ga dan heen… ” enz. enz. Zijn Goddelijke opdracht werd aan ons, Zijn lichaam, doorgege­ven. Daarom is ook alles wat hier op aarde nog moet ge­beuren een Goddelijke op­dracht aan ons. Jezus sprak: “Zoals de Vader Mij gezon­den heeft, zend Ik ook u!” Er zijn, dat moet worden ge­zegd, veel mensen die de Heer voor de voeten lopen. Zij doen veel meer dat Hij heeft opgedragen. Daardoor lijden zijzelf of hun omge­ving schade. Het gaat dan ten koste van blijmoedigheid en het geeft alleen maar een soort zelfbevrediging.

Het is echter alles een wis­selwerking, waarbij de mens een vrije keus mag maken. Hij moet zijn beslissingen nemen uit eigen vrije wil en niet uit angst. Zorg er voor dat de wereld, de mens om u heen, weet wie u bent… en de Heer en de toekomst, doen de rest!

 

Het boek Ruth als profetie door Jan W. Companjen

De vier artikelen die broeder Jan W. Companjen schreef in “Levend Geloof” van september tot en met december 1982, zijn thans samengebracht tot een brochure. Voor velen waren de artikelen, waarin het boek Ruth in het licht van de eindtijd werd geplaatst, reeds tot grote zegen. Dit zal ongetwijfeld met het boekje ook het geval zijn! De prijs is, evenals voor de andere brochures, f 3,–. Bij afname van 10 exemplaren en meer ƒ 2,25 (exclusief porto). Te bestellen bij: Admi­nistratie “Levend Geloof”, Wapenveld.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7a-

Zofar in het voetspoor van Elifaz

In feite is het onvoorstelbaar: na de diepe, intense geloofs­belijdenis van Job in hoofdstuk 19, neemt gewoon de vriend die aan de beurt Was, onverdroten weer het woord. Job heeft vanuit de bodem van zijn bestaan geworsteld om zijn identi­teit, en wat is de reactie? Wie volgt? Zofar is aan de beurt. Nu heeft Zofar erg weinig nieuws te vertellen, al ziet hij wel kans om weer een lang hoofdstuk te vullen; we willen dan ook slechts kort bij zijn ontboezemingen stil staan, om daarna wat dieper in te gaan op hetgeen Job zelf nog weet te melden.

Interessant is wel dat Zofar af en toe termen van Elifaz overneemt: zo begint hij zijn betoog met de woorden: “Nu dwingen mijn gedachten mij toch tot een antwoord, omdat het in mij stormt”(Job 20:02). En hetgeen hier vertaald is met ‘ge­dachten’, is dezelfde uitdrukking die Elifaz gebezigd heeft in zijn verhaal over de geest die hem bezocht had in Job 4 vers 13 (Job 04:13) en die daar weergegeven is met: overpeinzingen. Blijkbaar zitten beide vrienden wel op dezelfde golflengte.

In het derde vers voegt Zofar er vervolgens aan toe, letter­lijk overgezet: Uit mijn inzicht reageert de geest. Men vraagt zich daarbij wel af: welke geest? Immers, ook Elifaz wist in Job 4 een uitvoerig relaas op te dissen over een geest die voorbij gleed.

Het enige wat de geest van Zofar weet te bedenken, is: “het gejubel der goddelozen duurt kort, en de vreugde van de ont­aarde slechts een ogenblik” Job 4 vers 5 (Job 04:05). “Als een droom vervliegt hij, onvindbaar, hij wordt weggevaagd als een nachtgezicht” Job 4 vers 8 (Job 04:08). Deze laatste vergelijking moet trouwens voor de op­merkzame toehoorder wel ietwat onthutsend van aard geweest zijn, wanneer men bedenkt dat Elifaz in het reeds meer ge­noemde Job 4 juist zo hoog opgeeft van de nachtgezich­ten die hij pleegt te ontvangen. En hier tekent Zofar zomaar het heengaan van de goddeloze als het wegzweven van een nachtelijk visioen. Dit moet Elifaz, als hij goed geluisterd heeft, wel als heiligschennis in de oren geklonken hebben.

Jobs antwoord aan Zofar

Op de duur gaat het de goddeloze slecht; dit wordt door Zo­far omstandig uiteengezet. Daarop antwoordt Job in hoofdstuk 21: De schuldigen leven, ze worden oud, ja ze nemen zelfs toe in macht. Hun huizen zijn in vrede, zonder schrik, de staf (of roede) Gods is niet over hen. Ze heffen aan met pauk en lier, verheugen zich bij de klank van de schalmei. Ze verbruiken hun dagen om zich goed te doen en in rust zin­ken ze in het dodenrijk. Men zegt wel: God straft de kinde­ren van de schuldige, maar wat deert dat de man zelf, wan­neer hij dood is?

Job vermag in het lot der mensen geen rechtvaardigheid te ontdekken. De een sterft in de kracht zijner volkomenheid, de andere sterft met bittere ziel, hij heeft niets van het goede genoten, en samen liggen ze in het stof.

Job kan maar tot één slotsom komen: “Hoe kunt ge mij zo troosten met damp? Van uw antwoorden blijft enkel over trouweloosheid” Job 21 vers 34 (Job 21:34). Trouwbreuk: met dit smartelijke slotakkoord sluit Job de tweede gespreksronde af.

Job en zijn vrienden groeien uit elkaar

Dan volgt de derde cyclus, in de hoofdstukken 22-27. Hier zien we Job en zijn vrienden steeds verder uit elkaar groei­en. Elifaz begint met een opsomming van de zonden die Job mogelijk begaan kan hebben en die de oorzaak moeten vormen van de duisternis waarin hij zich nu bevindt. “Daarom zijn strikken rondom u, en heeft schrik u plotseling verbijs­terd”, zo weet hij met stelligheid te melden Job 22 vers 10 (Job 22:10). “Of ziet gij de duisternis niet, en de watervloed die u over­dekt?” zo voegt hij er bijna laconiek aan toe.

Maar Job behoeft niet in het duister te blijven: hij kan zich nog bekeren, aldus Elifaz in Job 22 vers 23 (Job 22:23) en dan zijn er prachtige beloften voor hem zijn weggelegd: Wanneer gij tot iets besluit, dan komt het tot stand, en op uw wegen straalt het licht” Job 22 vers 28 (Job 22:28).

Voor deze vriend zijn kwaal en recept zonneklaar; daartegen­over bemerken we bij Job dat hij steeds meer teruggeworpen wordt op de onnaspeurlijkheid van zijn God. Deze gedachte­gang vinden we met name in hoofdstuk 23 en dezelfde lijn wordt voortgezet in hoofdstuk 26. “Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! ik zou tot zijn stoel komen”, zo moet Job verzuchten, Job 23 vers 03 Statenvertaling (Job 23:03). “Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet. Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; be­dekt Hij zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet” Job 23 vers 8 en 9 (Job 23:08-09). Alle waarneming is hem ontnomen.

Elifaz heeft gezegd: schrik heeft u verbijsterd, en Job neemt tot tweemaal toe dit woord over: “Daarom ben ik voor zijn aangezicht verbijsterd; als ik mij dat indenk, ver­schrik ik voor Hem. God is het die mijn hart week gemaakt heeft, de Machtige is het die mij verbijsterd heeft” Job 23 vers 15 en 16 (Job 23:15-16). Is God dan onkenbaar? Hoe zit het dan met Gods identi­teit? Of kan een mens alleen maar vaststellen: Hij is de on­vindbare? Kan de mens iets ontdekken aangaande de identiteit van God? Hoe kan het schepsel leven als het de identiteit van zijn Schepper niet kan ontwaren?

Job verlangt ernaar getoetst te worden

Job beseft dat er een diep verband ligt tussen het wezen van God en zijn eigen wezensstructuur als mens. “Toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn” Job 23 vers 10 (Job 23:10); letterlijk: ik zou als goud uitgaan. Hier gaat het dus inderdaad om de existentie, het te voorschijn treden van de mens. In feite verlangt Job ernaar, getoetst te worden, het zou voor hem een verademing betekenen, want wat is toetsen eigenlijk? Vaak hebben we daar een negatieve voorstelling van; het houdt in het keuren van het gesmolten metaal. Welnu, Job is de smelt­oven ingegaan, de smeltoven van de ellende, de vuurgloed van de beproeving, en nu is het zijn diepste wens gekeurd te worden door God.

We zouden het ook kunnen aanduiden met het beeld van een examen. Iemand die zijn stof goed geleerd heeft, ziet uit naar het moment dat het examen wordt afgenomen en wat zou het voor de persoon in kwestie een teleurstelling zijn wan­neer de examinator in het geheel niet kwam opdagen. Nu heb ik me zo grondig voorbereid en de man laat me doodleuk zit­ten; hij is me misschien vergeten of hij had gewichtiger zaken aan zijn hoofd.

Wat gebeurt er dan? De leerling heeft zijn lessen wel goed doorgewerkt maar hij ontvangt geen cijfer, geen diploma, geen erkenning. Niemand zal ooit weten wat er in hem was; niemand zal ooit zijn verborgen talenten kennen, tevergeefs heeft hij zich afgemat, er volgt geen bekroning, want hij kan zichzelf wel gaan overhoren, dat heeft hij al zo vele malen gedaan, maar voor zichzelf een diploma schrijven kan hij niet want geen mens zal hem geloven als hij daarmee aankomt.

Hij heeft een ander nodig die hem bevestigt. Ja jongen, het is in orde, mijn goedkeuring heb je. Hij heeft de gestalte nodig van de examinator om tot identiteit te komen. Daarom is in dit verband het woord ‘examen’ ook zo’n treffend be­grip, want de grondbetekenis daarvan is: wat naar buiten gedreven wordt of wat naar buiten komt.

Alleen de examinator kan naar buiten brengen wat in de leer­ling verscholen ligt. Wat is een mens die niet door Hem be­vestigd is? Dan wordt het leven een wachtkamer en het enige wat je hoort, is het tikken van de klok die de lang verwach­te tijd weg tikt en langzaam maar zeker gaat het daglicht voorbij en in de schemer van de avond als de schoonmaker komt en de lokalen doorgaat, zit je er nog. Hé, is hier nog iemand? Ja vandaag had ik gehoopt iemand te worden maar helaas er kwam niemand.

Wie zul je dan zijn als de nacht valt en de schoonmaker ver­trokken is want na hem, wie heb je dan nog te verwachten? Zul je dan nog blijven zitten als de school gesloten is en denken: morgen misschien? Is er een dag misschien, waarvoor wij overnachten, zoals Willem Barnard die bezong? Of naar huis gaan en daar horen de onvermijdelijke vraag: Hoe is het gegaan vandaag? Ben je erdoor gekomen? Neen, zeg je dan met weemoed in je stem, de examinator is er niet door gekomen.

Zo zit Job daar in de wachtkamer. Maar het is een wachtkamer zonder spreekkamer. Als je de tussendeur opendoet, kom je weer in een wachtkamer. Wilt u hier wachten?

Wie ben ik als Hij niet komt en mij bevestigt? Wie is Hij als Hij niet komt en mij te voorschijn. roept?

“Waarom zijn vanwege de Machtige geen tijden uitgespaard, en aanschouwen die Hem kennen, zijn dagen niet?” zo vraagt Job zich somber af Job 24 vers 1 (Job 24:01). Het NBG vertaalt hier: oordeelstijden en gerichtsdagen, maar er staat zonder meer: tijden en da­gen. Job zegt als het ware: waarom houdt God geen spreekuur, waarom heeft Hij geen zitting op vaste dagen?

Job ziet de mens als verworpene

Job wacht op de God die hem bevestigt. Maar waar moet hij heen als God er geen dagen en tijden op na houdt? Wat rest er dan anders dan de ontwortelde mens? Job ziet de mens: “Zie, als wilde ezels in de woestijn zijn ze, ze gaan uit naar hun werk, ze zoeken voedsel” Job 24 vers 5 (Job 24:05). “Naakt overnachten zij, bij gebrek aan kleding, zij hebben geen dekking tegen de koude; van de stortregen der bergen worden zij doornat, en bij gebrek aan een schuilplaats drukken zij zich vast te­gen de rots” Job 24 vers 7 en 8 (Job 24:07-08).

Zo tekent Job zijn mensbeeld: het is het beeld van de ver­worpene: “Men heeft de wees van de moederborst weg geroofd, de zuigeling van de arme heeft men als pand genomen” Job 24 vers 9 (Job 24:09). Hier onderkennen we de tactiek van de duisternis: van meet af aan wordt de mens losgerukt uit de beschermende sfeer waar hij thuishoort. “Naakt lopen ze rond, bij gebrek aan kleding”, zo klinkt het als een refrein Job 24 vers 10 vergelijk Job 24 vers 7 (Job 24:10; Job 24:07). Dat is de mens zonder mantel, de mens zonder identi­teit.

Zo ziet Job de mens: als een ontheemde. “Ze dragen garven maar zelf lijden ze honger, ze treden de perskuipen en ze versmachten van dorst” Job 24 vers 10 en 11 (Job 24:10-11). “In angstkoorts moeten stervenden kermen” Job 24 vers 12 (Job 24:12). Zo is hun bestaan van geboorte tot dood, van begin tot eind bedreigd, tot donkerheid ge­doemd, een chronische vervreemding.

Maar God acht het niet ongerijmd. Zo vertalen we de laatste regel van het twaalfde vers, waarmee het eerste deel van hoofdstuk 24 wordt afgesloten. Met deze wrange conclusie moet Job deze eerste strofe eindigen. Hier horen we het­zelfde woord als in de proloog: Job schreef aan God niets ongerijmds toe. Nu moet hij vaststellen: al wordt een pas­geborene als pand genomen, al wordt een mens ontluisterd en ontmanteld, al dwaalt een mens ten dode af, God vindt het niet ongerijmd, God vindt het normaal.

In hoofdstuk 30 gaat Job voortborduren op dit thema: de van zijn anker losgeslagen mens. “Mensen die door gebrek en gemis verstijfd, het dorre land afknagen, de struiken van woestijn en woestenij Job 30 vers 3 (Job 30:03); ze worden uit de samenleving wegge­jaagd, men schreeuwt tegen hen als dieven. In huiveringwek­kende dalen moeten zij wonen, in aardholen en rotskloven; tussen de struiken blaken zij, onder de netels hokken zij samen, kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam, zo de Statenvertaling, een andere vertaling zegt: zonen van een naamloze, weg gezweept uit het land”(Job 30 vers 5 tot en met 8 (Job 30:05-08).

Dat is het beeld dat Job voor zich ziet: de mens als naam­loze, anoniem, gebannen uit het land. Heer, herinner U de namen van hen die gestorven zijn, en vergeet niet dat zij kwamen langs de straten van de pijn, langs de wegen van het lijden, door het woud der eenzaamheid.

Wat is een naamloze? En wat is het kind van een naamloze? Een mens zonder naam kan nooit geroepen worden. Want hoe zal men roepen dat hij antwoord geeft? Wat zal men zeggen dat hij weet: ik ben bedoeld?

Wat zal men doen met het kind dat op school komt en men vraagt: hoe heet je? en het kind zegt: ik heb nooit een naam gehad. Dan kunnen we je niet gebruiken; we kunnen je geen bank geven en geen schrift, we kunnen je geen beurt geven en geen cijfer. Een mens zonder naam heeft in feite geen be­staan.

Mensbeeld en Godsbeeld zijn synoniem

Voor Bildad is de zaak erg simpel; hij kan dan ook kort zijn. In één zin zal hij Job even het godsbeeld meedelen dat hij er op na houdt: “De Heersende, bij Hem is schrik” Job 25 vers 2 (Job 25:02). Dat is klare taal. De consequenties zijn dan ook niet mis te verstaan: “Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, of hoe zou hij rein zijn, die uit een vrouw geboren is?” Job 25 vers 4 (Job 25:04). “Zie, zelfs de maan – zij schijnt niet helder, en de sterren zijn niet rein in zijn ogen; hoeveel te minder de sterveling, een made, het mensenkind (er staat eigenlijk: de mensenzoon, de Adamszoon), een worm?” Job 25 vers 5 en 6 (Job 25:05-06).

Bij Bildad zien we glashelder: zoals iemands godsbeeld is, zo zal ook zijn mensbeeld zijn. Bij God is schrik en de mens is een worm. Duidelijker kan het niet. Bildad heeft trouwens ook een vreemde visie op de schepping: zelfs de maan blijkt niet te deugen; jammer dat de man niet. vermeldt wie die maan dan wel gemaakt heeft. Als Bildad eens wat nagedacht zou hebben over de strekking van zijn eigen woorden, misschien zou er bij hem dan schrik geweest zijn. Het doet tenminste ietwat typisch aan: al die klachten over het scheppingswerk. Tot zeven maal toe wordt in Genesis verteld dat God zag wat Hij gemaakt had en het was goed. Maar Bildad heeft daar an­dere gedachten over.

Het is dan ook wel zeer op zijn plaats dat Job hem de vraag stelt: “Met wiens hulp hebt gij zulke woorden geuit, en wiens geest ging van u uit?” Job 26 vers 4 (Job 26:04). Want daar heb je wel een speciaal soort (vrome) geest bij nodig om op zulke ideeën te komen.

Nu gaat Job hierop inhaken en in hoofdstuk 26 gaat hij uit­eenzetten welke visie hij op de schepping heeft, in tegen­stelling tot de gezichtspunten van Bildad. En nu wordt het buitengewoon interessant want al sprekend over de schepping en de achtergrond daarvan raakt Job aan de grenzen van de onzienlijke wereld.

Job zoekt de weg naar de onzichtbare wereld

Allereerst spreekt hij over schimmen: “De schimmen krimpen ineen onder de wateren, en hun bewoners” Job 26 vers 5 (Job 26:05). Het gaat hier over de bevolking van de Hades; de woordstam waar de term ‘schimmen’ van afgeleid is, betekent: slap zijn of slap worden. Een schim is de mens die in de groeve afgedaald is, hij is geen gestalte meer, alleen nog een krachteloze scha­duw. Acht keer komt het woord in deze zin in het Oude Testa­ment voor; daarnaast kan dezelfde term ook aanduiding zijn van een volk, de Refaïeten, die behoorden tot de oude bewo­ners van Kanaän en naar wie ook een dal ten westen van Jeru­zalem genoemd was.

De schimmen, hun woonplaats is het dodenrijk, een terrein, afgesloten door poorten met grendels, een gebied zonder uit­gang, in het Hebreeuws Sjeool genoemd, diepte, slenk of groeve; in het Babylonisch Aralu, het land zonder terugkeer.

Parallel daarmee noemt Job in Job 26 vers 6 (Job 26:06) het verderf; daar staat Abáddon, dezelfde uitdrukking die we in Openbaring 9 vers 11 (Openb. 09:11) tegenkomen; de inhoud van de term is in wezen: de verloren­heid. Nu is het niet zonder reden dat Job juist hiermee be­gint: hij heeft immers wel heel bijzonder een kamp te voeren tegen het dodenrijk, dat hem als een kerker wil insluiten; een kamp tegen de macht van de verlorenheid, want dat is tenslotte toch de opzet: de mens Gods verloren te laten ra­ken, opdat hij nimmermeer gevonden worde. Daar is het om be­gonnen: die gestalte moet verloren raken, tot schim terugge­bracht worden.

Daarom, wat Job hier poneert, is maar niet een theologische hobby, het is voor hem een levensnoodzaak. Het dodenrijk ligt voor Hem open, de verlorenheid heeft geen bedekking.

Dat betekent dus: er is een weg ter ontkoming. Zelfs daar ben je voor God niet onvindbaar. Zo proclameert Job zijn ge­loof. Zo zoekt hij tastend zich een weg naar de onzichtbare wereld.

Tegenover de verklaring van Bildad: de mens is een worm, stelt Job: God regeert over de groeve. Dat gebied is niet aan zijn heerschappij onttrokken. En Gods einddoel is niet een schim, maar een gestalte.

We zien hier in hoofdstuk 26 hoe Job van vers tot vers de strijd voert tegen de machten die zijn geest willen vloeren, (wordt vervolgd).

 

Job – Jezus (gedicht) Tea Keuper Dijk

Job was een man, rechtvaardig voor de Here,

Hij had God lief en week van alle kwaad;

Zo kon God Job ook zegenen en vermeerde

zijn have en zijn huis in ruime maat’.

 

De satan kon zo ’n Godsman niet verdragen,

betwistte God dit mensenkind en zei:

“Geen wonder, dat hij U zo kan behagen,

Maar is hij zonder voorspoed niet voor mij?’. ”

 

God gaf toen Job ’s bezit aan satan over,

Jób ‘ s léven echter was in ’s Heren hand.

Toen zag men d’ aard van satan: hij is een rover,

die liegt en steelt, die moordt, verwoest, verbrandt.

 

Maar Job bleef in dit alles toch volharden:

Hij schreef niets ongerijmds de Here toe.

Hij loofde God; ondanks al het benarde

volhardde Job, ’t kwaad was voor hem taboe!

 

Toen vroeg de satan God: “geef zijn gezondheid”.

God stemde toe, “Doch ’t leven is van Mij!”

En Job belandde in zware geloofsstrijd,

zijn vrouw, zijn vrienden, wat begrepen zij?

 

De’ eerste ried hem, God vaarwel te zeggen,

Z’n vrienden kwamen vol van vroom verwijt.

Job wenste toen dat hij nooit was geboren

en raakte bijna zijn vertrouwen kwijt.

 

Wat wist hij van Gods valse tegenstander?

Hij kende niet de strijd in ’t hemels land.

Hij hoorde dan de één en dan de ander

en werd door leed en leugen overmand.

 

Maar ondanks alles bleef Job toch volharden,

al vatte hij de zin van ’t lijden niet;

hij riep zijn Schepper aan uit dat verwarde,

vroeg naar ’t “waartoe”, vanuit zijn groot verdriet.

 

God gunde hem in de hemelse gewesten

een blik, daar ligt ’t geheim van grote strijd!

Volharding en rechtvaardigheid was ’t beste

wat in ’t oude verbond God werd bereid.

 

Het nijlpaard en de krokodil zijn beelden

van d’ oude slang, het ongehoorzaam beest,

dat eens als engel in de heem’len deelde

in luister, maar hoogmoedig is geweest.

 

Sinds hij d’overste der wereld was geworden

verleidde hij de mensen keer op keer.

Ook zonder reden rukte hij op met horden,

maar Jezus kwam: Hij sloeg de vijand neer!

 

God spaarde Job, hergaf hem het ontroofde,

Job was rechtvaardig en volhardde in ’t geloof.

Veel later overwon de lang Beloofde

en overbrugde toen de zonde-kloof!

 

Jezus heeft alle leed en schuld gedragen.

Voor heel de wereld was Hij ’t vlekkeloos Lam!

Wie dit aanvaardt kan van de vreè gewagen,

de vreugde die er in zijn leven kwam!