Levend Geloof – 220

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Dit nummer kan beschouwd worden als een ‘bewaarnummer’. Niet omdat het met een aantal pagina’s is uitgebreid, maar uiteraard wel omdat het ’t laatste nummer is dat er van Levend Geloof uitkomt. Na 439 nummers in 44 jaar hebben wij er een punt achter gezet, zoals we in de brief die bij ons vorige nummer was gevoegd al hebben uiteengezet. Velen vonden het jammer (een bewijs hoe ons blad gewaardeerd werd), maar vrijwel iedereen had er respect en begrip voor.

En nu dus het laatste nummer. Behalve de ‘gewone’ artikelen ontkomen we er daarbij niet aan een kleine terugblik te werpen op de jaren dat ons blad is verschenen. Nu zijn we niet iemand die veel met het verleden bezig is. En ook hebben we niet alle details in gedachten, maar toch hebben we geprobeerd om even terug te kijken in de achter ons liggende jaren. Daarbij overheerst het woord ‘dankbaarheid’. In de eerste plaats jegens Hem die ons de kracht en de mogelijkheden gaf het blad uit te geven. Dankbaarheid ook aan hen die in het blad schreven. Zonder hen -we schreven het elders ook al- zou het niet gewor­den zijn wat het was: een blad met een veelzijdige belichting van het oorspronkelijke evangelie: het evangelie van het Koninkrijk, waarvoor de Heer ons de ogen heeft geopend en die alle facetten van een ‘volledig evangelie’ omvat. Nu zijn we ons bewust dat de ontdekking van de volle betekenis daarvan nog steeds doorgaat. Daarom legden wij in de verschillende artikelen vaak de nadruk op de grote betekenis om geestelijk te groeien zodat het volwassen sta­dium in Christus bereikt wordt. Dit is geen theoretische aangelegenheid, want het gaat uiteindelijk om het praktisch beleven!

Het is van groot belang dat wij als christenen deze doelstelling voor ogen hou­den: een ‘volledige christen’ te worden, zodat ook ons getuigenis in deze wereld zo effectief mogelijk zal zijn. Daarbij mogen we er van overtuigd zijn dat Hij -om Paulus te citeren- het goede werk in ons begonnen, ook zal voltooien op de grote dag van Christus jezus!

De bouw van de tempel, zoals we in het Oude Testament kunnen lezen, werd voorafgegaan door de bouw van de tabernakel (zie tekening). In het Nieuwe Testament gaat het ech­ter niet meer om een tabernakel of tempel van hout of steen, want “God woont niet in tempels met handen gemaakt” Handelingen 17 vers 20 (Hand. 17:20). De Gemeente van Christus vormt nu de tempel van God 1 Korinthe 3 vers 16 en 17 (1 Kor. 03:16-17) en de leden van deze gemeente zijn de ‘levende stenen’ waarmee deze tem­pel gebouwd is.

Gert-Jan Doornink

 

Vreugdevol afscheid van ons magazine Door Gert Jan Doornink

 

Dit hoofdartikel is anders dan anders. Meestal gaat het over een speciaal onderwerp bestemd voor de verdere opbouw en ontwikkeling van ons geloofsleven. Maar de inhoud van dit laatste artikel is een terugblik op de 44 jaar dat Levend Geloof is verschenen. Ik heb geen dagboek bijgehouden en ben ook niet zo’n onthouder van allerlei details uit het verleden of zit veel in het verleden te graven, maar het zijn dus wat herinneringen die mij bij het over­denken van deze periode te binnen schieten. Als christenen leven we in het heden en denken aan de toekomst, maar mogen ons wel realiseren dat het heden ondenkbaar is zonder het verle­den. Verleden, heden en toekomst vormen een onlosmakelijke eenheid.

De titel van dit hoofdartikel doet wat paradoxaal aan, want hoe kun je nu blij zijn met een blad dat voor ’t laatst verschijnt en dat bij velen zo geliefd is? Toch heb ik met blijd­schap en dankbaarheid dit laatste nummer samengesteld, daarbij in de eerste plaats bedenkend dat Levend Geloof geen doel was, maar een middel, een van de vele middelen die de Heer wil

gebruiken om het evangelie door te geven en uit te leggen. En een mid­del is tijdelijk, geldt voor een bepaal­de periode, waarvan ik wat ons blad betreft de zekerheid had dat die nu voorbij is.

Levend Geloof is al die jaren onder mijn eindverantwoording versche­nen, het maakte een ontwikkeling door van eenvoudig evangelisatie­blaadje tot een professioneel uitge­voerd blad zoals het nu is.

Hoe het begon

Waarom begint iemand met de uit­gave van een blad? Dat heeft alles te maken met mijn passie voor het geschreven en gedrukte woord. Van jongs af aan was ik gefascineerd door kranten. Ik herinner mij dat ik als jongetje van een jaar of 8, 9 al krantjes ging maken met het nieuws van de boerderij waar ik als enigst kind ben opgegroeid. Dat gebeurde niet dagelijks maar zo nu en dan. Ik nam daarvoor blaadjes uit een schoolschrift en gebruikte een pot­lood of pen. Dat heeft heel wat jaren geduurd, voordat ik wat serieuzer te werk ging, door bijvoorbeeld de nieuwsberichten van het dorpje waar ik woonde op te sturen naar een regiokrant die dat ook publiceerde.  Toen ik wat ouder werd kwam er nog een andere ‘hobby’ tot ontwik­keling dat was ‘het weer’ en alles wat daarmee te maken had. Op een boerderij wordt je natuurlijk veel met de weersontwikkelingen gecon­fronteerd. Ik abonneerde mij op een gestencild blad dat het KNMI des­tijds dagelijks uitgaf en daarnaast las ik verschillende boeken over het weer, Mede door eigen waarnemin­gen kon ik uiteindelijk vrij goed het weer voorspellen. Ik schreef zelfs enige tijd stukjes in een toenmalig landelijk dagblad. Ook nu wordt me nog wel eens gevraagd wat voor

weer we krijgen waarbij ik eerlijk­heidshalve moet toegeven dat ik het nogal eens mis heb…

De oorlogsjaren

Maar nu terug naar de boerderij waar ik opgroeide. Toen de oorlog in 1940 uitbrak was ik 10 jaar. Op de leeftijd van 10 tot 15 jaar maakte ik dus de oorlog mee. De ellende van zo’n oorlog dringt dan nog niet ten volle tot je door. Ik vond het allemaal wel interessant, bijvoorbeeld als er grote formaties vliegtuigen overvlo­gen op weg om in Duitsland te gaan bombarderen. Natuurlijk waren er ook wel angstige momenten, bij­voorbeeld bij beschietingen of als er een vliegtuig werd neergeschoten, nadat onze boerderij aan de dijk van de IJssel gebouwd was, moesten we in de meidagen van 1940 eva­cueren, want langs de IJssel was de zogenaamde IJssellinie gebouwd, met de bedoeling de Duitsers tegen te houden. Van 1939 tot 1940 waren er vaak Nederlandse militairen inge­kwartierd, maar in 1940 werd er vrijwel niet gevochten langs de IJssel. In tegenstelling met april 1945 toen de Duitsers probeerden de Canadezen die van de oostkant de rivier over wilden steken tegen te houden. Maar ook toen kwam het niet tot noemenswaardige gevechten al zaten er door beschietingen wel verschillende kogelgaten in de boer­derij. Ook toen waren we enige tijd geëvacueerd, terwijl vooral het laat­ste halfjaar voor de bevrijding op 17 april 1945, veel mensen uit het Westen op de boerderij sliepen, bij hun tochten om voedsel op te halen van het platteland. Zij gingen dan met de pont over de IJssel naar Wijhe. De pont was dichtbij de boer­derij, maar voer de laatste periode voor de bevrijding niet meer. Dit was ook de reden dat ik niet meer naar school ging. In 1942 of ’43 ging ik namelijk vanaf de lagere school naar de MULO in Wijhe, maar maakte deze school niet af. Als enigst kind werd van je verwacht dat ik toch de boerderij later zou overne­men van mijn ouders. En volgde daarom de eerste jaren na de oorlog de opleiding aan de Middelbare Landbouwschool in Zutphen en de Fruitteeltvakschool in Twello. Achteraf kun je zeggen: had je niet een ander beroep kunnen kiezen? Met de gedachten van nu, maar dat is natuurlijk onrealistisch, zou dat journalist of schrijver geweest zijn.

Het nieuwe leven breekt baan!

Er ging echter iets geheel anders gebeuren in mijn leven! Samen met mijn ouders ging ik als kind regel­matig mee naar de Hervormde kerk van Vorchten, het dorpje waar ik woonde. In dit oude kerkje -één van de oudste van ons land- was ’s zon­dags één keer dienst. Er spraken, omdat men gedurende een lange periode geen eigen dominee had, predikanten van verschillende ‘rich­ting’, dat wil zeggen vrijzinnigen, rechtzinnigen en van de ‘zware’ Gereformeerde bondsrichting. Mijn ouders waren, net als de meeste andere mensen van het dorp, recht­zinnig (oftewel confessioneel, mid­den-orthodox). Toen er na verschil­lende jaren zonder vaste predikant weer een eigen dominee kwam, werd deze na een paar jaar opgevolgd door een andere. Dat was een domi­nee met vrij evangelische achter­grond. In mijn leven had dit een positieve uitwerking. Ik werd actief en uiteindelijk secretaris van zowel de jongemannenvereniging als de plaatselijke afdeling van de Jonge Kerk.

In 1952 (ik was toen 22 jaar) werd op de maandelijkse contactavond van de Jonge Kerk ds. W. A. Plug uitgenodigd van het conferentieoord De Hezenberg uit Hattem. Hij sprak over het onderwerp ‘Geloof, gebed en genezing’, mede naar aanleiding van de Duitse evangelist Hermann Zaiss die in die tijd een toernee door Nederland had gehouden. Hoewel ik voor die datum ook vele preken en toespraken had gehoord werd ik, door wat er die avond gesproken werd ‘in mijn hart geraakt’, zodanig dat ik enige tijd later thuis op mijn slaapkamer op de knieën ging en mijn leven aan de Heer gaf. Wat ik precies bad weet ik niet meer maar wel dat daarin de woorden voorkwa­men ‘O, Heer, wees mij zondaar genadig…’ Er kwam een grote veran­dering in mijn leven, waaraan ik vandaag nog met grote dankbaar­heid en blijdschap kan terugdenken. Niet alleen ik maar ook enkele ande­ren uit het dorp en omgeving kwa­men in die tijd tot bekering. We organiseerden met instemming van de dominee, allerlei activiteiten, zoals bijzondere avonden in de kerk, waarvoor allerlei positieve sprekers werden uitgenodigd. Ik herinner mij Leo Pasman, de tolk van Hermann Zaiss, F. A. Stroethoff, Nol Esmeyer en Johan Maasbach. Samen met enkele anderen gingen we naar de grote meetings van Billy Graham in Amsterdam en Rotterdam en in 1958 organiseerden wij een bustocht naar de grote samenkomst van Tommy Osborn op het Malieveld in Den Haag. Ook bezochten we samenkomsten in de omgeving van evangelische gemeen­schappen die er toen waren.

De werkelijke gemeente

Op een gegeven moment zagen we ook in dat we ons moesten laten dopen door onderdompeling als symbool van het afleggen van ons oude leven en het beginnen van een nieuw leven. Tot dusver had dit alles de instemming van de dominee, die ook mee geweest was naar de samen­komst van Osborn, maar deze stap ging hem toch te ver, ja wekte dus­danige weerstand op dat we (ik spreek dus in het meervoud omdat dit ook gold voor anderen) niet meer aan het Avondmaal mochten. De dominee kwam met een paar ouder­lingen op bezoek en lazen een brief voor van het zogenaamde classicale bestuur van de Hervormde kerk waarin dit verbod vermeld stond. Dit was voor mij de stap om te bedanken als lid van de kerk, waar ik enkele jaren daarvoor lid van was geworden. Ik kwam daardoor ‘bui­ten de kerk’ terecht. Maar gelukkig kon ik binnen de ‘werkelijke gemeente van Christus’ verder tot ontplooiing komen. Ook werd ik in die tijd gedoopt en vervuld met Gods Geest en geleide­lijk aan ontstond ook het verlangen om het evangelie op schriftelijke wijze door te geven. Ik begon met een klein vlugschrift met als titel: ‘Jezus is het Antwoord’ en op 1 november 1961 richtte ik het blad ‘Levend Geloof’ op. Er werden in die opwekkingstijd meerdere bladen opgericht zoals Stromen van Kracht, Nieuw Leven en Opwekking, terwijl bladen zoals De Oogst, Het Zoeklicht. Gouden Schoven en Kracht van Omhoog al bestonden en ook meer en meer opwekkingsarti­kelen gingen publiceren met veel getuigenissen van bekering en gene­zing.

Geboorte van Levend Geloof

In januari 1962 verscheen het eerste nummer van Levend Geloof in een bescheiden oplage van 150 exempla­ren wat ik bij een stencilinrichting liet verzorgen. Maar al spoedig nam ik dit werk zelf over door de aan­schaf van een stencilmachine met toebehoren. Levend Geloof bleef altijd een ‘blad op de achtergrond’, dat wil zeggen timmerde niet groot aan de weg, nam geen advertenties op, maar raakte toch bij velen bekend.

Ook gingen verschillende mensen er in schrijven. Enkele mensen die gedurende vele jaren in het blad hebben geschreven waren Jan Companjen, Jan Noë en Klaas (toen nog Nico) Goverts. Maar we zouden wel 40 andere namen kunnen ver­melden die in de loop van de jaren veel hebben betekend voor het blad bij het doorgeven van het volle evan­gelie.

Daarbij kwam ik ook al spoedig tot de conclusie zo min mogelijk ver­taalde artikelen van buitenlandse evangelisten op te nemen, omdat er in Nederland en België voldoende eigen schrijvers waren. De laatste jaren waren vooral Wim te Dorsthorst, Jildert de Boer, Hessel Hoefnagel, Cees Maliepaard en Duurt Sikkens de belangrijkste medewerkers terwijl periodiek onder andere ook Peter Koumans, Tea Keuper, Peter Annotee en Jack Schoenaars in het blad schreven. Door de kontakten die wij via de spreekbeurten in de verschillende gemeenten hadden, kwam het blad ook op verschillende boekentafels van de gemeenten te liggen. Vanaf 1996 ging het om de 2 maanden op A4-formaat verschijnen. Daarbij werd de opmaak op professionele wijze verzorgd door mijn zoon Daniël, Voor 1996 was het steeds op A5 formaat als maandblad uitgeko­men en gedurende een korte tijd zelfs als weekblad! In de loop der jaren werden ook ver­schillende boekjes en brochures uit­gegeven, zoals ‘Hoe beleven wij ons geloof? en ‘Het wonder van het leven’ van mijzelf. Van Klaas Goverts verscheen een driedelige serie over Job, die eerst als artikelenserie in Levend Geloof was gepubliceerd. Wim te Dorsthorst schreef ‘Geestelijk licht op Israël’ en van Tea Keuper verscheen het gedichten­boekje ‘Wandelen met God’.

Fulltime in Zijn dienst

Tijdens de 44 jaar dat Levend Geloof is uitgekomen was er nóg iets gebeurd, waardoor ik voortaan alle aandacht aan de uitgave van ons blad kon besteden. De boerderij die we (ik was ondertussen in 1965 getrouwd) van mijn vader hadden overgenomen, (hij overleed in 1973, mijn moeder al eerder) gingen we in 1975 verkopen. We kregen twee kin­deren (en hebben nu ook een lieve schoondochter en drie schatten van kleinkinderen). Nadat we verhuisd waren ging ik voortaan alle aandacht besteden aan de uitgave van het blad. De stencilmachine werd ver­vangen door een echte offsetpers, met plaatmaker, snijmachine, etc. Daarbij was het aanvankelijk de bedoeling ook voor anderen te druk­ken, maar na een korte periode, kon ik in ’t vervolg alle aandacht besteden aan het werk in Gods Koninkrijk door tevens spreekbeurten en Bijbelstudies in verschillende gemeenten te houden en hier en daar mee te werken in het pastoraat. De verzorging van het blad was echter het belangrijkste onderdeel van mijn werk, vooral ook omdat ik alles zelf deed, want behalve de vormge­ving en het drukken werd ook het vouwen, nieten, binden en post klaar maken zoveel mogelijk zelf gedaan, met het vele werk wat daarbij kwam, zoals de administratie, correspon­dentie, het onderhouden van (telefo­nische) kontakten, enz..

Verdere geestelijke doorbraak

In de tijd dat Levend Geloof ver­scheen, was er nóg een bijzondere gebeurtenis die zeker niet onver­meld mag blijven. In de jaren tussen ’75 en ’80 ontstond er namelijk een verdere geestelijke doorbraak in mijn leven. Ik leerde geleidelijk aan onderkennen dat iedere christen zich bewust behoort te zijn dat hij of zij met Christus een plaats heeft gekregen in de hemelse gewesten omdat we alleen van daaruit kunnen strijden en overwinnen. Ik ontdekte hoe belangrijk het is dat we onze geestelijke plaats met Christus hebben ingenomen. Dat is namelijk de basis om geestelijk ver­der te groeien, zodat we uiteindelijk het volwassen stadium in Christus kunnen bereiken. Daar hebben wij als schrijvers in Levend Geloof ook steeds weer de nadruk op gelegd. Er is immers zoveel meer rijkdom en heerlijkheid te beleven als we de geestelijke weg leren bewande­len!

Het blad Kracht van Omhoog onder leiding van Jo van den Brink was vanaf de 70-er jaren de spreekbuis van dit geestelijk denken en beleven geworden. Toen ook Levend Geloof deze weg ging ontdekken en erover ging publiceren mocht ik in verschil­lende gemeenten waar ik sprak niet meer voorgaan. Ook mocht het blad niet meer op de boekentafels. Nieuwe deuren gingen echter open en in enkele evangelische gemeen­ten waar ik al vele jaren sprak en waar men op bepaalde punten anders dacht, bleef ik toch gehandhaafd.

En nu is dit dus het laatste nummer van Levend Geloof wat u in handen heeft! Toen ik begin augustus ieder­een die in de afgelopen jaren heeft geschreven voor het blad op de hoogte ging stellen was er bij velen uiteraard een teleurstelling, maar iedereen kon er volledig begrip voor opbrengen. (Enkele citaten uit reacties die binnenkwamen treft u elders aan dit nummer).

Wij zijn allemaal belangrijk!

Zoals ik in het begin van dit artikel al heb opgemerkt was het blad zelf geen doel maar een middel. Een middel, één van de vele, om de heer­lijke boodschap van het Koninkrijk Gods (het onvervalste, echte evange­lie) door te geven. Daarbij was mijn principe enerzijds dat de inhoud niet fanatiek of extreem behoorde te zijn, maar anderzijds ook geen water in de wijn mocht worden gedaan. Velen wisten dit te waarderen en herkenden erin de echte liefde van Christus. Daarom zie ik niet met weemoed terug op de jaren die ach­ter mij liggen, maar met blijdschap en dankbaarheid dat ik dit werk, samen met alle anderen, heb mogen doen. Daarbij wil ik ook degenen die ons werk financieel ondersteunden, waaronder ook ver­schillende gemeenten, niet vergeten! In Gods ogen zijn wij allemaal even belangrijk, welke taak we ook heb­ben in dienst van Gods Koninkrijk. Ik denk daarbij aan wat de apostel Paulus daarover schrijft, in zijn eer­ste brief aan de gemeente te Korinthe hoofdstuk 3. In vers 7 schrijft hij bijvoorbeeld: “Het is niet belangrijk wie plant of wie begiet; alleen God is belangrijk, want hij doet groeien”. En weet u wat zo geweldig is? Hij vindt ook óns belangrijk! We zijn immers geschapen naar Zijn beeld: volmaakt en uniek. Hij heeft een plan, een doel met ons leven. We mogen, onder inspiratie van Gods Geest die wil samenwerken met onze geest, goede werken doen tot verheerlijking van Zijn Naam en het zichtbaar worden van Zijn Koninkrijk! Dit maakt ons blij en gelukkig.

Echte blijdschap gaat altijd gepaard met dankbaarheid. Dankbaarheid jegens Hem die het mij, samen met alle anderen, mogelijk maakte door te geven en uit te leggen wat een heerlijk evangelie ons is toever­trouwd. Het evangelie dat het echte geluk in zich heeft en bestemd is voor iedereen! Want Zijn liefde, barmhartigheid en goedheid omvat alle mensen! Hem zij alle lof, dank en aanbidding!

 

Over de bruiloft van het Lam door Cees Maliepaard

“De Geest en de bruid zeggen: ‘Kom!’ Laat wie luistert zeggen: ‘Kom!’ Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil vrij drinken van het water dat leven geeft” Openbaring 22 vers 17 NBV (Openb. 22:17).

Een hemelse uitnodiging

‘Kom’, kun je horen zeggen, ‘kom maar gerust!’ En dat woord komt uit een betrouwbare bron, want het komt bij God zelf vandaan. De Geest en de bruid nodigen iedereen uit te komen, iedereen die dat wil. De Geest is Gods Geest, daar zal geen misverstand over bestaan, maar over welke bruid gaat het hier… over de gemeente?

Daar bestaat onder kinderen Gods wel wat verschil van mening over (onnodig denk ik). De opvatting doet wel opgeld, dat de gemeente de bruid gewoon niet kan zijn, want zij is de vróuw van Jezus immers. Er is sprake van een complete huwelijks­relatie. De redenering is dan: gemeenschap hebben met Jezus is niet iets voor in de toekomst; het maakt voor ons deel uit van de dage­lijkse dingen van het leven. En dat klopt!

Jaren geleden werd ons in het volle evangelie geleerd dat de bruid de getrouwen uit het Oude Verbond voorstelt: Abraham, Izaäk, Jacob, David, Henoch en dergelijke figu­ren. Maar daar kun je je wel wat bij afvragen. Want als de gemeente van alle tijden en plaatsen de vrouw van Jezus is (en dat geloof ik wel), wat doet Hij dan nog met een bruid daarnaast? Gaat Hij daar ooit óók mee trouwen? Heeft de Heer in de toekomst dan twéé vrouwen: de gemeente en de oudtestamentische getrouwen? Natuurlijk begrijp ik dat dit overdrachtelijk bedoeld is, maar dan nog kan ik me hierbij geen enkele vorm van geestelijke bigamie voorstellen.

De bruid of de vrouw?

Het boek Openbaring is opgebouwd uit beelden die niet in chronologi­sche volgorde staan. Chronologisch is het een warwinkel van gedachten – let wel: chronologisch! Qua vorm is het net een moderne roman, waarin stukjes verleden, heden en toekomst steeds door elkaar worden belicht. Tegenwoordig stapt men dan ook vaak van een doorlopende tekstver­klaring van dit Bijbelboek af. Als er onderscheid gemaakt wordt tussen de bruid en de vrouw van Jezus, wordt er aan zo’n beeld een veel te groot gewicht gehangen… of men geeft er tóch weer een chrono­logische rangschikking aan. Verwar een beeld nooit met de werkelijkheid – het geeft er slechts een afbeelding van. Niet het beeld is het te realise­ren doel, maar dat wat door het beeld wordt voorgesteld. De woorden bruid en vrouw worden in Openbaring dóór elkaar gebruikt. Er staat dan ook niet: de bruid van de bruidegom, of: de bruid van haar toekomstige man, maar je leest in Openbaring 21 over de bruid die zich mooi gemaakt heeft voor… haar man. Ook de Statenvertaling en de NBG-vertaling hebben dat. Zij het dat ze ‘mooi maken’ met ‘versieren’ weergeven. Tegenwoordig wordt met een meisje ‘versieren’ echter iets anders bedoeld, dus lijkt me het

Nederlands van de NBV-versie voor wie met de bijbel niet bekend is dui­delijker.

Heer doet daar niet moeilijk over, dus ik wil er dan óók geen punt van maken. Een bruid die het over haar man heeft, zal immers met hem getrouwd zijn. Of noem je een bruidspaar na hun jawoord geen bruid en bruidegom meer? Als ze na de plechtigheid het gemeentehuis of de kerk weer uitkomen, kun je omstanders vaak horen zeggen: wat een mooie bruid hè! En geen mens zal daarop reageren met: ze is geen bruid meer hoor… ze is nu een getrouwde vrouw! Bij de invulling van het Bijbelse beeld van de bruid en haar man, mag je er net zo over denken. Want hebben een relatie met Jezus, en of we dan collectief bruid of vrouw genoemd worden – het is me om het even! Het ligt eigenlijk in dezelfde orde van grootte als een kind van God genoemd worden, of een zoon van Hem. Je kunt wel dénken dat een kind per definitie onvolwassen is en een zoon volwassen, maar dat slaat nergens op. Volwassen kinde­ren nemen uiteraard zélf hun beslis­singen, maar het blijven wel kinde­ren van hun ouders. En een pasge­boren baby is in alle opzichten het kind van de kersverse ouders, maar zij zeggen wel vol trots aan wie het ook maar horen wil: dit is onze zoon of dochter! Het is dus buiten kijf dat de termen kind en zoon dezelfde lading dekken. En met de benamin­gen bruid en vrouw alsmede bruidegom en man, is het niet anders gesteld. Daarom noem je mensen die 25 jaar getrouwd zijn: een zilve­ren bruidspaar. Zelfs dat stel in Engeland dat kortgeleden 80 jaar in het huwelijksbootje zat, werd gekwa­lificeerd als het eiken bruidspaar… en niet als de echtelieden die al tach­tig jaar geen bruid en bruidegom meer zijn.

Zoek het niet in woorden

Zo gauw je de volle, rijke boodschap van de Heer aan wóórden op gaat hangen, zoek je het in bijkomstighe­den en gaat er veel van de oorspron­kelijke rijkdom verloren. Wie een beroep op Jezus doet en Hem met open vizier tegemoet treedt, wordt door Hem met open armen ontvan­gen. Of liever: met een wijd geopend hart. Jezus neemt alle zondesmet en ook de schuldgevoelens van zo iemand weg. Dat hebben we alle­maal kunnen ervaren. Vanaf dat moment mag ieder zich ook onmid­dellijk openen voor de geestesdoop, aangenomen dat deze niet eerder heeft plaatsgevonden. Er kan dan een ontwikkeling volgen die leidt tot het volgroeid kind van God zijn. ‘Het volle zoonschap’ kun je dat ook noemen.

Natuurlijk loopt dat uit op een vol­wassen relatie tussen Jezus en de gemeente. Of hebben we die al? Zijn Jezus en de wereldwijde gemeente reeds volwaardige partners? Nee hè! Maar zou dit wellicht wél zo zijn met Jezus en de volle-evangelietak van die gemeente? Denken we echt de eerste plaats in te nemen op het erepodium in de hemelsferen? Dat meent niemand doordacht natuur­lijk, maar ergens in de diepten van het hart?

Een gastspreker bij ons in de gemeente zinspeelde hier kortgele­den op met een verwijzing naar een gelijkenis: die van de Farizeeër en de tollenaar. Hij merkte in dit verband op: ‘Laten we er voor oppassen dat er in ons denken geen gedachten ontstaan als: Dank U Heer, dat ik niet ben als die Farizeeër daar. We mogen beseffen dat onze rijk­dom niet gebaseerd is op eigen ver­diensten, maar uitsluitend op de grenzeloze genade van de Heer. Dan kun je uit volle borst zingen dat we rijk in onze God mogen zijn, zodat het streven naar het volle zoonschap ons niet tot een valstrik zal worden en we in de niet ondenkbare val van de hoogmoed terecht zouden komen.

Het zit ‘m niet zozeer in hoe we ons uitdrukken, welke woorden we gebruiken. Van belang is vanuit welke gezindheid we iets te kennen geven. Hoogdravende woorden voe­gen niets toe aan de verheerlijking van de Vader of van Jezus. Een toe­gewijd hart doet dat wel. Als we iets van Gods glorie in ons leven open­baren, zal dat vrij zijn van uiterlijke show en afgodische adoratie.

De eenvoud van het Woord

God spreekt door de werking van zijn Geest. Hoe doet Hij dat dan: hoor je hoog geestelijke woorden; valt er een ingewikkelde, dogmati­sche uiteenzetting te beluisteren? Nee, God zegt door zijn Geest heel eenvoudig: ‘Kom!’ Meer niet. De bruid maakt het ook al niet ingewik­kelder. Die zegt nét zo, alleen maar: ‘Kom!’ En wie daar naar luistert, zal er in hemelse wijsheid niets aan toe­voegen.

Bij ons geen diepzinnige uiteenzet­tingen of doorwrochte dogmatische beschouwingen, maar een simpele uitnodiging om tot het volle heil te komen. En dat alles in het Bijbelboek Openbaring, het boek over de eindtijd. God maakt het niet inge­wikkeld, ook niet in de eeuwigheid, want Hij zit niet ingewikkeld in elkaar. ‘De Heer onze God is één’, zegt de Schrift. Heel simpel, heel eenvoudig, want Hij is altijd zich­zelf.

Dat maakt het leven een stuk min­der gecompliceerd, zeker voor wat onze toekomstverwachting betreft en ons streven naar het volle zoon­schap. We hoeven ons geen houding aan te meten, maar we zullen dat juist heel nadrukkelijk nalaten. De Heer zegt: kom maar gewoon zoals je bent. Je hoeft je niet mooier voor te doen, want je bent mijn bruid, de mooiste die Ik mij maar wensen kan. Van jou heb ik eeuwen lang gedroomd… en nu bén je er dan! De droom (het plan van Vader) is bezig werkelijkheid te worden, zal Jezus zeggen. En daarin zijn jullie gezamenlijk mijn volwaardige part­ner. We vormen geen zilveren, geen gouden, zelfs geen eiken bruidspaar, maar een bruidspaar voor in alle eeuwigheden. Dat is de realiteit van het Koninkrijk van God. Er komt geen einde aan de relatie die Jezus en wij met elkaar hebben, en via Hem óók met Vader God zelf. Want de Schrift zegt dat in de voleinding van alle dingen, God alles zal zijn in allen.

Fonkelend nieuw

Eerst echter is dan Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05) waar geworden. God belooft daar: ‘Alles maak Ik nieuw’, We zul­len het oude vertrouwde echt los moeten laten, want anders missen we de gewenning aan het nieuwe. Zullen we er goed aan doen daarop te gaan zitten wachten totdat de Heer klaar is met vernieuwen? Dat past niet in het volkomen doordach­te plan van Vader, want Hij dóet het niet alleen! God heeft de schepping zonder de mens voltooid, dat geeft Genesis duidelijk aan. Want Adam en Eva kwamen pas als het sluitstuk van Gods creaties.

Maar in de ontplooiing van alles wat er is, heeft Hij de mens wél een aan­deel gegeven.

Adam benoemde alle levende wezens en Eva en hij verzorgden samen de Hof. Het waren dus eigen­lijk de eerste tweeverdieners! Bij de voltooiing (aan de voleindiging van alle dingen) zal de mens óók betrok­ken zijn. Het nieuwe Jeruzalem zal voor God als een aantrekkelijke bruid wezen: jong, fris en mooi… precies zoals Hij dat zich van meet af aan gedacht heeft. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, daar wachten we op. En aan de totstandkoming daarvan zullen we mee mogen werken, nu al eigen­lijk! Ieder die daarnaar verlangt, mag drinken van het water dat leven geeft. En wel met volle teugen, tot­dat de dorst naar iets anders verdwe­nen zal zijn. En komt dit alles in de loop van de eeuwigheid dan wéér onder het stof te zitten? Nee, er zal geen gewenning in de vorm van sleur in optreden, want voor God, voor Jezus en voor ons zal het tot een eeuwige vreugde wezen. Het wordt nooit onze zoveel jarige bruiloft, maar een voortdurend feest: dat bruiloftsfeest zal oneindig zijn, want het vernieuwingsproces eindigt nimmer meer. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde blijven rimpelloos mooi. Alle tranen zijn er gewist en de bevrijdende lach zal er nooit meer ophouden. Zo ver is het nu nog niet, maar wat er nog niet is zal stellig komen. God belooft het, en in Christus Jezus ingevoegd maken we het allemaal mee.

ledereen mag komen

Kom maar gerust, zegt de Heer tegen ons, want er is geen beper­king. Zorg dat je erbij komt, geven wij aan, want de Heer begint met jou zoals je bent. We passen immers in de nieuwe hemel en op de nieuwe j aarde, want God heeft de messiaanse mens van meet aan voor ogen gehad. En daarbij kunnen we heel goed aan een meet denken. Dat is immers in de atletiek zowel de startlijn als de eindstreep. Wel, precies zoals Vader God het zich van eeu­wigheid gedacht heeft, exact zó zal het bij de voleinding van alle dingen j uit de bus komen. ‘We zijn van Gods geslacht’, schrijft de psalm­dichter. En dat klopt, want we heb­ben dezelfde geestelijke achtergrond als Hij.

Kom en neem van het water dat leven geeft, want het is het leven dat ] God van eeuwigheid bedacht heeft. Maar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn er toch nog niet… die zijn immers profetisch, en dus is het vooralsnog toekomstmuziek? Al zóu I dat zo zijn, dan nog staat kaarsrecht overeind dat we nieuw leven ontvan­gen hebben. En ook daarvoor laten de Geest en de bruid een vrijmoedig ‘Kom!’ horen.

Dat vindt in ons leven als vanzelf­sprekend weerklank en deze uitnodi­ging zal vanuit ons hart stellig een weg naar anderen vinden. Een van de oude berijmde psalmen luidt:

‘Kom, ga met ons en doe als wij;

Jeruzalem, dat ik bemin,

wij treden uwe poorten in.

Daar staan, O Godsstad, onze voeten.

Jeruzalem is welgebouwd,

wel saamgevoegd, wie haar beschouwt

zal haar voor ’s Bouwheers kunstwerk groeten.’

We hebben deel gekregen aan het heil en de heerlijkheid van de Heer, vandaag de dag. Zijn goedertieren­heid is over ons, en die zal niet ophouden… nooit één keer.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Geluk is ongelijk verdeeld in de wereld:

Sommigen hebben veel, anderen weinig of geen. En volgens sommigen hangt dat samen met het gesternte waaronder je bent geboren, dan heb je al geen ‘mazzel’ (gesternte, geluk) in het leven, je aardse bestaan. Job, in al zijn ellen­de, verzucht: “Mijn geluk is als een wolk vervlogen” en Jeremia klaagt: “Ik ben vergeten wat geluk is”. Deze twee integere mensen bedoelden vooral hun innerlijk geluk. Daaroverheen hing een deken van verdriet die hen verdoofde en neerdrukte.

Iedereen kent dat wel, soms tijdelijk, soms langdurig. In het laatste geval spreken we van een depressie.

En hoe dat ervaren wordt kun je lezen in Psalm 88, de donkerste van alle psalmen. Je voelt je totaal geïsoleerd, ver­vreemd van mensen, van jezelf. Dat is ten dode toe verlammend. Het enige wat de psalmist nog kan doen is zijn verdriet te uiten naar het luisterend oor van God, immers, je wilt zo graag gewoon leven, maar dat wordt je onmo­gelijk gemaakt.

Jezus weet watje doormaakt, hij kent dat lange, duistere dal en toen hij ooit zei: “Gelukkig de treurenden, want zij zullen bemoedigd worden”, had hij deze ongelukkige mensen op het oog, de ineen gedoken mens.

Maar, wat troost jou? En wat kan iemand zeggen of doen? Er is zoveel armelijke troost… vaak onnadenkend gesproken. En het resultaat daarvan is weer dat het isolement des te groter wordt gevoeld. Ik heb het dan niet over de weigering van hulp, want dat kan ook nog, omdat je liever alleen gelaten wordt, bang om een ander te belasten of verbitterd en niet meer ontvankelijk voor hulp. Liever alleen? Je zit dicht! Toch heb ik wel gemerkt dat, als iemand niks kan zeggen, het heel wezenlijk is dat er iemand bij je is, naast je zit, je niet alleen laatje laat merken dat jouw leven er wél toe doet. Immers, de naam JHWH betekent in de eerste plaats: De Aanwezige. Hij kan, in een mens, bij je zijn. Zelfs Jezus deed een beroep op zijn volgelin­gen om met en over hem te waken, al was het maar voor één uur… De Geest van God wordt Trooster genoemd, parakletos. Anderen vertalen met Helper, Raadsman en letterlijk betekent het zoveel als iemand die erbij wordt geroepen om bijstand te verlenen. Deze Geest draagt dezelfde eigenschap­pen als God zelf en die komen tot ont­wikkeling in degenen die in Zijn Geest handelen en spreken. Vraagje God om hulp dan wordt, als het even kan, een mens gezonden om je bij te staan in je troosteloze situatie. En dan kan er iets moois gebeuren, omdat die mens laat merken dat jij als mens er toe doet, dat er om je gegeven wordt, met andere woorden dat God echt van je houdt. Deze liefde van Hem is namelijk ‘vleesgeworden’ in een van Zijn kinderen en dan hoor je het onge­looflijke: Jij ontbreekt aan de vervolma­king van Zijn geluk. Als je je dood­ongelukkig voelt en je jezelf teveel bent, ondanks datje nog wel beseft een kind van God te zijn, dan neemt Zijn ont­ferming grotere vormen aan, want Hij is zó begaan met je toestand. “En toch, lieve mens, ben ik gelukkig met je”. In de wereld is geluk het verlangen naar wat je niet bezit. In Gods wereld is geluk het verlangen naar wie je hebt. En God kijkt Zijn hele leven al uit naar mensenkinderen. Hij verlangt niet van alles van je, maar Hij verlangt naar je, omdat Hij graag bij Zijn men­sen is. Job zegt zelf: “U verlangt terug naar het werk van Uw handen” Job 14 vers 15 (Job 14:15). Wat een Vader! Iemand die gelukkig is als jij, mens, erbij bent, omdat je niet mag ontbreken. Dat is het beginsel van troost: terug bij Hem. Daarom zocht Zijn zoon mensen die God verloren was, die Hem afgenomen waren.

Wanneer je, in je desolate toestand, in je woestijn, iemand deze dingen hoort zeggen, dan begint, misschien heel aar­zelend, de hoop weer te gloren. Dan . krijg je leven, hoe ellendig je je ook voelt, weer zin. Arme ziel, zo lang in ballingschap in den vreemde, je kunt weer terugkeren naar het thuisland van je Vader die jou met open armen ont­vangt en jou weer een rustplaats geeft, een plek onder de zon. En al ben je nog zo moe en uitgeput na alle geestelijke ontberingen, je bent weer thuis, bij Hem. En wanneer je Hem ziet en Zijn vriendelijke ogen en warme nabijheid ervaart, dan mag je van geluk spreken, want Hij is zo gelukkig met je. En als er iets is waaraan christenen, mensen, behoefte hebben dan is het wel mededogen. Jesaja wist dat, Jesaja 30 vers 18  (Jes. 30:18): “Daarom verlangt de Aanwezige ernaar genadig te zijn om zich over ons te ontfermen”. En verder zegt hij dat het evangelie voor ‘ootmoedigen’ is. En ootmoedigen zijn ontvankelijk voor Zijn zorg en bijstand, Zijn genade. Mag ik jou geluk toewensen? Zijn geluk? Want dat ben jij!

 

De weg naar ware eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 6 (slot)

Het voorbeeld Vader-Zoon

Het absolute voorbeeld van eenheid is wel de volmaakt harmonische een­heid tussen de Vader en de Zoon. Hoewel zij twee afzonderlijke perso­nen zijn, is er tussen hen een volko­men eenheid in denken, gezindheid, spreken en doen. Wij lezen hier op indrukwekkende wijze over in het zogenaamde Hogepriesterlijk gebed van Jezus.

“En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen een zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijk­heid, die Gij Mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven, opdat zij een zijn, gelijk wij een zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot een opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezon­den hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt” Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23).

Hier wordt voor een volledige, com­plete eenheid gebeden en zoals er niets tussen de Vader en de Zoon is, zo mag en zal er niets tussen chris­tenen onderling zijn. Zal dit gebed van Jezus verhoord worden? Ja! “Zelf wist Ik dat Gij Mij altijd ver­hoort…” zegt Jezus op een andere plaats Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42).

Het is duidelijk dat het hier niet gaat om een vage, oecumenische en organisatorische eenheid, waarbij er geen sprake is van: “Heilig hen in uw waarheid, uw woord is de waar­heid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). De eenheid, waar Jezus op doelde, zal gestalte gaan krijgen en dit is tevens het beste evangelisatiemiddel voor de wereld om te gaan geloven en tot erkenning te komen! Zoals er tussen de Vader en de Zoon geen “tussenstof” aan­wezig is, die belemmerend zou kun­nen werken, zo wezenlijk is het dat elke vorm van bewuste zonde onder ons afgelegd wordt. Waar de zonde niet weg komt, blijft er een vorm van vleselijk christendom bestaan, dat innerlijk tegen zichzelf verdeeld is. Willen wij een worden onder­ling, dan begint dat met het een worden in onszelf, onverdeeld toege­wijd aan Jezus, ons hoofd, onze Meester en Heer. De heerlijkheid van Jezus is ons gegeven, maar zal in de praktijk tevoorschijn mogen komen in groei­ende mate bij ons. Alleen zij die zich uitstrekken naar het meer en meer gaan tonen van het zoonschap -de heerlijkheid van Christus in ons- zullen ook de een­heid kunnen openbaren onder elkaar door de Geest.

Tussenmuren afbreken

We verstaan ook dat Hij, die onze vrede is, de tussenmuur, die schei­ding maakte, de vijandschap heeft weggebroken Efeze 2 vers 14 (Ef. 02:14). In dit ver­band gaat het om de tussenmuur tussen Jood en heiden, maar elke andere tussenmuur, die denomina­ties van elkaar scheidt, dient afgebroken te worden. Tussenmuren zijn niet te rechtvaardigen in bijbels licht. Helaas blijft het vaak bij kijken over de muur, of het wegkruipen achter de eigen muur, dan wel het maken van een gat in de muur, of het half afbreken van muren. Ik denk onder andere aan “beschietin­gen” op het christelijk erf in wat men over elkaar schrijft in de pers, waarbij de liefde als discipelkenmerk Johannes 13 vers 35 (Joh. 13:35) ver te zoeken is. Willen wij een worden, zoals de Vader en de Zoon volmaakt een zijn, dan gaat het om een geestelij­ke, organische eenheid in het leven van God. Als er “isolatiemateriaal” is tussen christenen, dan is de primaire oorzaak zonde en zondige verdeeldheid. Partijschappen zijn een werk van het vlees Galaten 5 vers 20 (Gal. 5:20) en zijn nooit te verdedigen, ook niet met het geven van klinkende namen. Triest genoeg zijn er in de kerkgeschiedenis vele menselijke scheurin­gen geweest, die de duivel in de kaart speelden. Hij heeft er alle belang bij eensgezindheid tussen christenen te ondermijnen door een wig tussen broeders te plaatsen bijv. Galaten 4 vers 17 NBV (Gal. 04:17). “Waaruit komt al die strijd, waar komen al die conflic­ten bij u toch uit voort? Is het niet uit de hartstochten die strijd leveren in uw binnenste” Jakobus 4 vers 1 NBV (Jak. 04:01). Wat is de remedie voor die harts­tochten? “Want wie Christus Jezus toebehoren hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Het met Christus gekruisigde leven, dat ver­volgens het nieuwe opstandingsle­ven met de vrucht van de Geest openbaart, maakt ons een! God wil werken door christenen heen die alles “vlak” willen hebben in hun leven en die geen tussen­muur in stand houden ten opzichte van andere heelhartige christenen, die ook wandelen in het licht, gelijk Hij in het licht is, dan hebben wij gemeenschap met elkander 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06).

Gevoeligheden verdragen

In Romeinen 14 vergelijk 1 Korinthe 8 vers 7 tot en met 13 en 1 Korinthe 10 vers 23 tot en met 33 (1 Kor. 8:7-13 en 1 Kor. 10:23-33) lezen we over “ster­ken” en “zwakken” en vinden we een heel gebied, waar vaak strijd over gevoerd is, bijvoorbeeld over wat men wel of niet eten mag en welke dagen men al dan niet zal vie­ren. Wij lezen: “Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden van de zwakken verdragen en niet onszelf behagen (=ons eigen belang dienen, NBV)” Romeinen 15 vers 1 (Rom. 15:01). Door zichzelf te behagen in het vasthouden en uit­dragen van eigen meningen, is er veel onenigheid ontstaan over onder­geschikte punten.

Op dit terrein -het gaat immers niet over zonden- is vrijheid en verdraag­zaamheid nodig en daarom elkaar te aanvaarden, zoals Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods Romeinen 14 vers 1 en 2 en Romeinen 15 vers 7 (Rom. 14:01-02 en Rom. 15:07). “De God der volharding en vertroosting geve u eensgezind van hetzelfde gevoelen te zijn naar het voorbeeld van Christus Jezus, opdat gij eendrachtig uit een mond de God en Vader van onze Here Jezus Christus moogt ver­heerlijken” Romeinen 15 vers 5 en 6 (Rom. 15:05-06). Het is jammer als men ter wille van eten (en dergelijke punten) het werk Gods afbreekt Romeinen 14 vers 20 (Rom. 14:20). Men heeft dan niet hetzelfde licht over detailonderwerpen. Elders schrijft Paulus: “Indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren” Filippenzen 3 vers 15 (Filip. 03:15). Het gaat op die plaats wel over chris­tenen met een 100% gezindheid, die naar het volkomene jagen Filippenzen 3 vers 12 (Filip. 03:12) en die in vertrouwen zeggen: “maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder Filippenzen 3 vers 16 (Filip. 03:16).

De apostel geeft aan te letten op het geweten van de ander en ter wille van degene die zich daaraan kan sto­ten bepaalde zaken te laten, zoals bijvoorbeeld het drinken van wijn (Rom. 14:15-21).

De hoofdrichtlijn luidt: “Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouw bevordert” (Rom. 14:19). Dan gaat men niet muggenziften over pietluttigheden, of zaken die elke oprechte christen in het geloof dat hij bij zichzelf heeft voor Gods aangezicht mag houden zonder zich verwijten te maken bij hetgeen hij goed acht (Rom. 14:22).

Het woordje “allen”

Allen is een fascinerend woord, dat voor mij op vele plaatsen ging oplichten in de Bijbel. Niet om daar­mee de onjuiste leer van de alverzoening te staven overigens. Op elke plaats waar “allen” gebezigd wordt, zal gekeken moeten worden naar de betekenis. Vaak spreekt de Bijbel niet over “allen” zonder uitzonde­ring, maar gaat het om “allen” zon­der onderscheid.

Het is goed en nuttig dat het zonne­klaar wordt dat de eenheid niet breed-oecumenisch vorm krijgt zon­der enige Bijbelse voorwaarden, maar evenmin het patent kan zijn van slechts de ene of de andere kerk, groep of gemeenschap, die meent de enige ware van God te zijn. Er is ruimte in het woord “allen”. De discipelen wilden iemand, die boze geesten in Jezus’ naam uitdreef, beletten, “omdat hij niet met ons U volgt”. De repliek van Jezus was resoluut: “Belet het hem niet, want wie niet tegen ons is, is voor ons” Lucas 9 vers 49 en 50 (Luc. 09:49-50). Laten wij niet aan­zien wat voor ogen is. Paulus schrijft: “Indien iemand de vaste overtuiging heeft van Christus te zijn, dan overwege hij toch ook bij zichzelf, dat, evengoed, als hij van Christus is, wij ook van Christus zijn” 2 Korinthe 10 vers 7 (2 Kor. 10:07). Johannes schrijft over het erkennen van: “Als gij weet dat Hij rechtvaardig is, erkent dan ook, dat ieder die de rechtvaardig­heid doet uit Hem geboren is” 1 Johannes 2 vers 29 (1 Joh. 02:29). Paulus schreef zelfs nog: “Wat doet het ertoe? In elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid, wordt Christus verkon­digd; en daarin verblijd ik mij en zal ik mij ook verblijden” Filippenzen 1 vers 18 (Filip. 01:18). Hierbij een bloemlezing, waar het woordje “allen” onder meer treffend voorkomt:

Psalm 119 vers 63 (Ps. 119:063): “Ik ben een metgezel van allen die U vrezen, en van hen die uw bevelen onderhouden”.

Psalm 145 vers 18 (Ps. 145:018): “De Here is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid”.

Romeinen 10 vers 12 (Rom. 10:12): “Want er is geen onderscheid tussen Jood of Griek. Immers een en dezelfde is Heer over alle, rijk voor allen die Hem aanroepen”.

1 Korinthe 1 vers 2 (1 Kor. 01:02): “aan de gemeente Gods te Korinthe, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze Here”.

1 Korinthe 3 vers 21 tot en met 23 (1 Kor. 03:21-23): “Daarom, niemand beroeme zich op mensen; alles is immers het uwe: hetzij Paulus, Apollos of Kefas… het is alles het uwe; doch gij zijt van Christus en Christus is van God”.

2 Korinthe 1 vers 1 (2 Kor. 01:01): “aan de gemeente Gods, die te Korinthe is, met AL de heiligen in geheel Achaje”.

Galaten 3 vers 26 en 27 (Gal. 03:26-27): “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed”.

Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13): “totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle ken­nis van de Zoon Gods bereikt heb­ben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus”.

Efeze 6 vers 24 (Ef. 06:24): “De genade zij met allen, die onze Here Jezus Christus onvergankelijk liefhebben”.

Filippenzen 4 vers 21 (Filip. 04:21): “Groet iedere heilige in Christus Jezus”.

1 Thessalonicenzen 3 vers 12 (1 Thess. 03:12): “en u doe de Here toenemen en overvloedig worden in de liefde tot elkander en tot allen – zoals ook wij gezind zijn jegens u-

2 Timoteüs 4 vers 8 (2 Tim. 04:08: “voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardig­heid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven doch niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad”.

1 Petrus 5 vers 14 (1 Petr. 05:14): “Groet elkander met de kus der liefde. Vrede zij u allen die in Christus zijt”.

Babel kan toets niet doorstaan

Naast de roeping die tot alle ware christenen uitgaat om uit te trekken uit Babylon, zien we de verbastering van en afval binnen het christendom uitgedrukt in deze geestelijke stad. Het is de verwarring van het schijn het namaak- en het naamchristen- dom, waar men naast de dienst aan God allerlei tradities, vormen en ver menging van waarheid en leugen, dus dwaalleringen of huichelachtig­heid, vasthoudt.

God wil geen gemeente die bestaat uit trouwe christenen en niet trouwe, maar wie trouw willen leven naar Woord en Geest worden opge­roepen: “Gaat uit van haar mijn  volk”, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04).

Het is “voorhof christendom”, waar men mogelijk zondenvergeving heeft of in elk geval daarvan heeft gehoord (het type daarvan is het brandofferaltaar, beeld van het Zoenoffer, waar velen rondjes omheen draaien: zondigen en verge­ving vragen), maar dat door en door aardsgezind is. In de eindtijd valt deze voorhof ten prooi aan de vijand Openbaring 11 vers 1 en 2 (Openb. 11:01-02). Men heeft God niet willen aanbidden bij het reukofferal­taar, in geest en waarheid als “tem­pelchristen”, heilig voor de Here! Babel heeft nooit goddelijke eenheid kunnen openbaren, want het was uit de mensen: groot en hoog, maar het voerde tot het elkaar niet verstaan, dus tot spraakverwarring en ver­deeldheid.

De voorhof bestaat uit aarde en er ontstaat geen weg van nieuwe levensontwikkeling en groei -hoog­stens is er de basis van vergeving van zonden- en er zijn vele partij­schappen, die het grote, algemene christendom tot een aanfluiting in deze wereld maken. Slechts wanneer men door de smalle poort het heiligdom binnengaat kan men komen tot overwinningsleven, de weg van heiligmaking door het leven heen Hebreeën 10 vers 20 (Heb. 10:20) tot achter net voorhangsel naar het doel: god­delijke natuur 2 Petrus 1 vers 4

(2 Petr. 01:04). Slechts “tempelchristendom”, waar men de weg van Jezus volgt, leidt tot de een­heid van het geloof en de mannelij­ke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Daartoe moet men uittrekken uit het rumoer, de religieuze chaos en de discussies van Babel, waar men Gods Woorden relativeert en afvlakt en zij is geworden tot een woon­plaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en ver­foeilijk gevogelte Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02).

Het is de grote hoer, die zowel gemeenschap wil hebben met Gods Geest, als zich openstelt als schuil­plaats voor boze geesten. “Schuilplaats”, dat wil zeggen: het gebeurt gemaskeerd en gecamou­fleerd, zodat de ware aard niet aan­stonds duidelijk is, omdat de mach­ten der duisternis zich voordoende als engelen des lichts schuilevinkje spelen via mensen, die doen alsof ze dienaren van de gerechtigheid zijn 2 Korinthe 11 vers 14 en 15 (2 Kor. 11:14-15).

“Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt” Jesaja 52 vers 11 (Jes. 52:11). “Wij hebben getracht Babel te gene­zen, maar het is niet te genezen, ver­laat het en laten wij gaan…” Jeremia 51 vers 9 (Jer. 51:09).

Vele menen uit Babel getrokken te zijn door een kerk of gemeenschap te verlaten die op bepaalde onderde­len afboog van de Schriften, of in een levenspraktijk die zich niet ver­draagt met de klare lijnen van de woorden van God. Vaak is dat gebo­den en velen zijn hier gehoorzaam geweest. Toch gebeurt het niet zel­den dat men later ontdekt opnieuw in een buitenwijk beland te zijn van dezelfde grote stad Babylon. Babylon is niet slechts de moederkerk Rome, maar heeft ook de in de Protestantse dochters haar werk gedaan en het evangelische en charismatische erf is er evenmin van gevrijwaard. Het algemene christendom is doorzuurd van het Babylonisch-religieuze. Het geheimenis ‘Babylon’ is een naam die op het voorhoofd van de hoer is geschreven Openbaring 17 vers 5 (Openb. 17:05). Daarom zullen wij allereerst los moeten komen van het verwarde denken bij onszelf, om vernieuwing van denken van God uit te ondergaan en vervol­gens vernieuwd te leven en te handelen vanuit de gezindheid van de Geest van God. Alleen vernieuwing van denken, gevoelen, leven en doen, brengt ons naar de eenheid van zin en gevoelen vgl. 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). In 1 Korinthe 1 vers 19 (1 Kor. 01:19 lezen we: “want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken wie de toets kan doorstaan”. De Statenvertaling heeft: “opdat de oprechten openbaar mogen komen onder u”. De NBV heeft: “zodat dui­delijk wordt wie van u betrouwbaar is”. Deze toets leidt tot schifting van hen die de toets doorstaan en oprecht en betrouwbaar blijken en hen bij wie dit niet het geval is. Er kan geen eenheid tot stand komen in geest en waarheid met halfhartige, lauw-ingestelde mensen, die niet 100% de gezindheid hebben om Gods wil te doen als discipel tegen elke prijs, om te komen tot het volwassen zoonschap.

Hier zien we de twee soorten ont­wikkeling, die een bekende volle evangelie pionier aanduidde met de wet van de letter V (de benen lopen steeds verder uit elkaar): “Wie recht­vaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) en het negatieve ontwikke­lingsproces heeft eveneens zijn loop, totdat de climax is bereikt: enerzijds het oordeel over Babel Openbaring 14 vers 8 en Openbaring 18 vers 10 tot en met 23 (Openb. 14:8; Openb. 18:10-23) en anderzijds de getoonde heerlijkheid Gods van het nieuwe Jeruzalem Openbaring 21 vers 10 tot en met 23 (Openb. 21:10-23).

Verzamelen van de oprechten

In de eindtijd zien we eveneens een ander proces, dat ik zou willen aan­duiden als de wet van de letter A (de benen vinden elkaar en krijgen een dwarsverbinding), dat wordt gereali­seerd onder de oprechten van hart, die helemaal hun Heer dienen en uit diverse christelijke stromingen afkomstig zijn, maar elkaar gaande­weg zullen gaan vinden. “Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan, hen wier hart volkomen naar Hem uitgaat” 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Zulke mensen zoeken God ernstig en die bekrachtigt Hij! Gods “mag­neet” trekt zulke mensen aaneen tot eenheid in de eindtijd en zij stoten anderzijds de zonde af en de demo­nen verliezen elke grip op hen, omdat zij zich volkomen op God richten en Hij hen kan vervullen met kracht.

Het is duidelijk: wat we nu zien in de verstrooide christenheid, dat kan niet Gods bedoeling zijn. In de eind­tijd is er sprake van geestelijke bevingen en wordt alles wat chris­tendom heet, in kerk, groep, bewe­ging of kring, geschud. Het doel is: “opdat blijve wat niet wankel is” Hebreeën 12 vers 26 en 27 (Heb. 12:26-27). Hoe groots is het te midden van het eindtijdgeweld onbeweeglijk en standvastig te mogen staan, om een onwankelbaar Koninkrijk te ontvangen Hebreeën 12 vers 28 (Heb. 12:28).

Gods verlangen zal voltooid worden in het leiden van de schapen (van Joodse of heidense, of van welke denominatie-komaf ook) dat zij naar zijn stem zullen horen en dat het zal worden een kudde en een herder Johannes 10 vers 16  (Joh. 10:16). In zijn tijd had Jezus vaak geprobeerd de kinderen Israëls te vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verga­dert, maar zijn conclusie luidde: gij hebt niet gewild Matteüs 23 vers 37 (Matt. 23:37). Toch blijft staan dat Jezus niet alleen zou sterven voor het volk, maar ook om de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:52). Reeds op aarde sprak Hij: “Wie met Mij niet bijeenbrengt, die verstrooit” Matteüs 12 vers 30b (Matt. 12:30b).

In de oogsttijd zal pas het onkruid, die de vijand zaaide, van het koren gescheiden worden en vindt de vol­ledige zuivering plaats. Dan krijgt de eenheid concreet gestalte: “Brengt het koren bijeen in mijn schuur” (=gemeente, die geestelijk geworden is) Matteüs 13 vers 30c (Matt. 13:30c). Daaraan voorafgaand voltrekt zich het proces van ontwikkeling en rij­ping naar het volle koren in de aar Markus 4 vers 28 en 29 (Mark. 04:28-29) en tegelijkertijd is het onkruid eveneens volgroeid geworden (dat is de dolik of dolle tarwe, die alleen in kiem (zaad) en eindresultaat goed onderscheiden kan worden van de echte tarwe, maar tijdens de ontwikkeling van de halmen aanzienlijke gelijkenis met de tarwe vertoont!). “Zie, de Landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en de late regen

erop gevallen is” (waardoor de oogst de rijpe, volwassen vrucht voort­brengt, namelijk de heerlijkheid va de volgroeide zonen Gods) Jakobus 5 vers 7 vergelijk Hebreeën 2 vers 10 (Jak. 05:07; Heb. 02:10).

Steeds geldt het principe: “voor de oprechte gaat het Licht in de duisternis op” Psalm 112 vers 4 (Ps. 112:004). Het is de roep van God, om zijn volk te richten: “Vergadert Mij mijn gunstgenoten, die met Mij het ver­bond sluiten met offers” Psalm 50 vers 5 (Ps. 050:005). Offers spreken van Discipelschap door alles op te geven, om God te dienen en Jezus te volgen. Zulke oprechten en getrouwen kan Hij vergaderen tot eenheid. Gods gunst is op hen, Zijn welgevallen rust op het leven van de getrouwen, die naar Zijn Geest wandelen. Van onze kant geldt ook een immense opdracht, om te zoeken naar “dwarsverbindingen”: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar lief­de en vrede met hen, die de Here aanroepen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22b (2 Tim. 02:22b). Laten wij van deze instelling gegrepen zijn, om ware eenheid te zoeken en te vinden, die als basis reine harten heeft, die God kan doen samensmelten!

 

Wat we van Job kunnen leren door Hessel Hoefnagel

Het boek Job in het licht van het evangelie Deel 4 (slot)

We hebben in de vorige artikelen gezien, dat satan de veroorzaker is van al het lijden, dat Job overkwam, maar ook ons overkomt.

Net als in de ‘hof van Eden’ was bij Job ook satan aanwezig tussen de ‘zonen Gods, die zich voor de Here stellen’ om op een subtiele manier Job te beschuldigen en hem daarna binnen de hem toegestane grenzen waar mogelijk aan te vallen en te bescha­digen Job 1 vers 6 e.v. (Job 01:06). Satan is onophoudelijk de ‘aanklager der broederen’. ‘Dag en nacht’ staat hij voor de troon van God om Hem te wijzen op alles wat zij (wij) ver­keerd doen. Dat ervaren wij in ons gedachteleven. Belangrijk is hoe je daar persoonlijk mee omgaat. Want zijn aanklacht is te weerstaan door daar het eigen getuigenis van het geloof tegenover te stellen, pleiten op het volbrachte werk van Jezus Christus (het ‘bloed van het Lam’), geloof in de totale vergeving van zonden en volharden tot ‘de dood’ Openbaring 12 vers 10b en 11 (Openb. 12:10b-11).

Als bewuste christenen, dus gedoopt in de heilige Geest, zijn wij in staat te zien, hoe vaak de duivel aanwezig is in het lijden, dat mensen (ook christenen) te verduren hebben. Zijn ‘listen en lagen’ zijn ons immers niet onbekend? De massamens ech­ter, die God niet kent, houdt geen rekening met de duivel en houdt zelfs onze goede God maar al te vaak verantwoordelijk voor wat er aan leed in de wereld plaatsvindt. Door onwetendheid wordt zelfs door ‘gelovigen’ het werk van de duivel maar al te vaak toegeschreven aan de (vermeende) ware God, die op één of andere willekeurige manier straf oefent, of het nu Zijn kinderen betreft of niet. Uit Zijn hand denkt men zowel het goede als het kwade te ontvangen, hetgeen men zelfs in de fundamentele uitgangspunten van menige geloofsgemeenschap heeft vastgelegd.

Mede uit het boek Job dienen we echter te leren, dat niet onze God, maar de satan (de ‘leugenaar van den beginne’) de veroorzaker is van alle ellende, welke zich in persoonlij­ke of gemeenschappelijke zin vol­trekt in deze wereld. Satan is de tegenstander van de mens! Hij haat de mens en doet er alles aan om te verhinderen, dat deze het doel van de Schepper bereikt: het openbaar worden als ware mens-in-Christus. Hij krijgt weliswaar tot een door onze God bepaalde tijd de mogelijkheid om deze mens aan te vallen, maar onze God zal nooit toestaan, dat Zijn kin­deren boven vermogen door hem verzocht worden, 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13). Dat gold ook Job, hoewel deze nog niet in staat was om ‘achter de schermen’ te kijken! De duivel pro­beerde de Here God zo ver te krijgen om Job aan te tasten en dat probeert hij nog ten opzichte van de mens door middel van zijn voortdurende aanklacht. Maar God laat zich door het kwade niet verzoeken en Hij brengt ook niemand in verzoeking lees Jakobus 1 vers 12 en 13 (Jak. 01:12-13). Wel kreeg satan toestemming om Job aan te tasten en zijn bezit af te nemen, maar met de duidelijke begrenzing, dat hij het leven van Job niet mocht nemen. Daaruit zou God namelijk een nieuwe Job tevoor­schijn doen komen. Het leven van Job was dus in de bescherming van God tot een bepaald doel Job 2 vers 6 (Job 02:06). Datzelfde geldt ook voor de gelovige nu! Dat moet steeds in ‘het woord van ons persoonlijk getuigenis’ doorklinken. De duivel kan het voornemen van onze God met betrekking tot de mens dwarsbomen, maar niet ver­hinderen. We zien dit onder andere bij Adam in de ‘hof van Eden’; bij Abraham, toen deze werd beproefd in zijn geloof, maar gelijk­tijdig door satan verzocht werd om Izak te slachten; bij de ‘verzoekingen van het volk Israël in de woestijn’ en in vele andere Bijbelse voorbeelden. De duivel moet zelfs vaak ongewild meewerken aan de voltooiing van het ‘eeuwig voornemen’ van de Schepper met betrekking tot de mens. Om daarna tot zijn eigen bestemming te komen in de ‘poel des vuurs’ Matteüs 25 vers 41b en Openbaring 20 vers 10 (Matt. 25:41b, Openb. 20:10).

Het vuur van beproeving

In het geval van Job kunnen wij als achtergrond de invloed van de dui­vel lezen, maar de (in God geloven­de!) mensen uit diens omgeving zagen in Job niet anders dan een mens, die wel tegen God gezondigd zou moeten hebben en daarom door Hem gestraft werd. Naast het lichamelijk lijden was het in twijfel trekken van zijn rechtvaar­digheid door zijn vrienden voor Job een veel zwaardere beproeving. Hij kwam immers helemaal alleen te staan in zijn strijd. Hij is daarmee een typering van onze Heiland. Hoe kwam immers ook onze Heer Jezus alleen te staan in Zijn bediening om de ‘zonden van de wereld’ te dragen en de mens weer met God te verzoe­nen. Hoe werd Hij al aan het begin van Zijn bediening door de heilige Geest bewust in de ‘hemelse gewes­ten’ geconfronteerd met de duivel, welke Hem gedurende vele dagen verzocht in deze ‘woestijn’ Matteüs 4 vers 1 tot en met 11 (Matt. 04:01-11).

Hij wist echter door de Geest van God weerstand te bieden in deze ‘boze dag’ door de duivel steeds weer het Woord van God voor te houden en zich alleen aan Hem dienstbaar te stellen. De persoonlijke vervulling met de heilige Geest, zoals Jezus die ervoer, moest Job nog missen. Dat feit doet hem in onze waardering alleen nog maar sterker staan in zijn vasthou­den aan zijn rechtvaardigheid voor God.

Ook wij als ‘kinderen Gods’, die ook de heilige Geest ontvangen hebben, kunnen concluderen, dat wij onder toelating van onze God beproevin­gen ondergaan en dat daarin onze vijand, de duivel, maar al te graag ons tracht te verzoeken om onze God en Vader als ’tegenstander’ te gaan zien. Om Hem de oorzaak van ons lijden aan te wrijven, in plaats van de boze geesten te ontmaskeren en hen te weerstaan, zodat ze van ons moeten aflaten, net als bij Jezus Matteüs 4 vers 11 en Jakobus 4 vers 7 (Matt. 04:11; Jak. 04:07). Het ‘vuur van beproeving’ maakt kinderen Gods sterk en bekwaam tot hun hoge roeping. Onze God heeft alles in de hand en Hij zorgt er voor, dat we niet boven vermogen ver­zocht worden.

Hij zorgt met de ver­zoekingen ook voor de uitkomst, zodat we er tegen bestand zijn 1 Korinthe 10 vers 12 en 13 (1 Kor. 10:12-13).

Dat leren wij ook uit de geschiede­nis van Job. Satan kan geen ‘haar van ons hoofd’ doen vallen zonder de wil van onze hemelse Vader. Wat er ook gebeurt, het ‘eeuwig leven’ van onze innerlijke mens is het eigendom van onze God en daar blijft de duivel met al zijn ‘geweld u van af.

De vrienden van Job

Er worden vier vrienden van Job genoemd, maar er is onderscheid tussen de eerste drie vrienden en del laatstgenoemde vriend. De eerste drie vrienden zijn nakomelingen van Ezau (Edom). Hun namen zijn: Elifaz, Bildad en Zofarl Zij typeren godsdienstige, vrome geesten, die elkaar aanvullen om de oorzaken van alle menselijke ellende’ in het leven van Gods kinderen ergens in verband brengen met de wil van God en/of de schuld van de mens ten opzichte van God lees Job vers 2 vers 11 tot en met 13 Job 02:11-13).

Deze ‘vrienden’ stellen in feite de mens tegenover God en ze trachten de mens zover te brengen, dat deze zichzelf schuldig gaat voelen om wat hij meemaakt of zich met verwijten tegenover God stelt. God en mens worden dan elkaars tegenspeler en de werkelijke vijand van de mens blijft mooi buiten schot. ‘Alle dingen ontvang je uit de vader­hand van God’, zeggen deze geesten door de mond van ‘vrome vrienden’. Dus ook de nare dingen. God zegen: wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil en de mens moet dat maar accepte­ren.

Zeven dagen lang zwijgen deze ‘vrome vrienden’ als ze bij Job arri­veren. Ze strooien as op hun hoofd. Ze kunnen geen woord van begrip en troost over hun lippen krijgen. En als ze gaan spreken, stromen ze over van verwijten en het in twijfel trekken van de oprechtheid en god­vrezendheid van Job. Ze gaan van puur menselijke standpunten uit en redeneren vanuit menselijke ervarin­gen en tradities. Ze geloven in Gods bemoeienis met mensen, maar de wegen, die God gaat met Zijn kinde­ren is hun volkomen duister. Wat nog erger is voor Job: ook zijn vrouw is zwaar aangeslagen. Ook zij heeft geen inzicht in de geestelijke achtergronden. Ze heeft de rijkdom van Job ervaren als een zegen, maar ze ziet ook het verlies van haar kin­deren en de felle aantasting van de gezondheid van haar man als van God afkomstig en dit maakt haar opstandig.

Haar bittere klacht is: ‘Job, wat heeft jou vroomheid je opgebracht? Toch alleen maar ellende!? Houd je nog vast aan je vroomheid? Zegen toch God en sterf’! (Job 2:9). Uiteindelijk moeten deze eerste drie ‘vrienden’ van Job zwijgen. Hun redeneringen ketsen af op het vast­houden aan zijn gerechtigheid door Job, hoewel dat in hun ogen niet anders is dan halsstarrig vasthouden aan een verborgen zondig leven.

Zij hebben niet anders te bieden dan de ‘bediening naar het vlees’, de ‘bedie­ning naar de letter’, de ‘bediening des doods’, de ‘bediening der veroor­deling’, later geschreven op ‘stenen tafelen’ (2 Korinthe 3). Tegenover de ‘bediening naar het vlees’ staat echter de ‘bediening naar de Geest’. Deze is niet op stenen tafelen geschreven, ook niet met inkt, maar door de Geest van de levende God geschreven op de ’taf­elen van vlees in het hart’. De bediening van de Geest, die levend maakt. De ‘bediening van het nieu­we verbond’, de ‘bediening, die rechtvaardigheid bewerkt’. En de heerlijkheid van deze bediening is overvloedig in heerlijkheid (2 Korinthe 3).

De vierde vriend

De laatstgenoemde vriend van Job is een typering van deze bediening naar de Geest. Hij is geheel anders dan de andere drie. Hij is een nako­meling van Nahor, de broer van Abraham. Hij komt pas in Job hoofdstuk 32 naar voren. Zijn naam is Elihu (Hij is mijn God!). De andere drie ‘vrienden’ zijn oud en bezadigd, evenals hun bediening. Elihu echter is nog jong en hanteert de nieuwe, jonge uitgangspunten van de Geest van het leven. Elihu redeneert niet vanuit menselijke tra­ditie, ervaring of verdienste. Hij spreekt door de Geest van God. Hij staat niet op één lijn met de andere drie. Hij brengt het denken van Job in de richting van God. Johannes de Doper was ook zo’n Elihu. Hij ging uit in de geest en de kracht van Elia (Elihu) Matteus 11 vers 10 tot en met 14 en Lucas 1 vers 17 (Matt. 11:10-14; Luc. 01:17). Hij wees op degene, die na hem komen zou, Jezus. Zo spreekt ook in ons hart de ‘Elihu’ (Geest van God) en leidt ons in alle waarheid, daar waar menselijke redeneringen het moeten laten afwe­ten. De ‘stem van Elihu’ wijst altijd omhoog. Het is wel belangrijk om deze stem ruimte te geven en niet te laten onderdrukken door de vele stemmen van de ‘bediening naar het vlees’.

Het ‘einde’ van Job

In het Nieuwe Testament van de bij­bel is het de apostel Jakobus, die in zijn brief relateert aan Job. In het gedeelte, waar deze schrijft over geduld in het lijden haalt hij onder andere Job aan: “Gij hebt van de vol­harding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed vol­gen, gezien dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming” Jakobus 5 vers 11 (Jak. 05:11).

Hoewel Job in zijn bittere omstan­digheden en smaad, die hij had te verduren, de invloed van God niet ervoer, was Deze steeds heel dichtbij om hem te beschermen. Hij is altijd nabij hen, die Hem vrezen en Hij let op hun hulpgeroep: ‘De Here is nabij allen die Hem aan­roepen in waarheid.

Hij vervult de wens van wie Hem vrezen, Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen’ Psalm 145 vers 18 en 19 (Ps. 145:018-019).

God staat geheel aan de kant van Job, al ervaart deze dat niet in zijn lijden periode. Hij legt Job geen juk op, maar Hij helpt hem om het juk dat de duivel hem doet ondergaan, te dragen. Tegelijk wordt Job liefde­vol door God gecorrigeerd, als hij in zijn moeiten en beperkt inzicht in wat hem overkomt, zijn bittere smart naar buiten brengt.

De geestelijke realiteit

God bepaalt Job aan de hand van voorbeelden uit de schepping bij zijn gebrek aan inzicht. Hij noemt licht en duisternis, hemel, zee en aarde, winden, wolken en sterren, leven en dood, allerlei wilde dieren en het onvermogen van de mens om aan deze dingen maar het minste aan te kunnen sturen. De Here God opent aan de hand van deze voorbeelden de ogen van Job en ook van ons voor de realiteit in de geestelijke wereld. De specifiek genoemde monsterdieren: de behemoth, groot dier Job 40 vers 10 SV (Job 40:10) en de leviathan, watermonster Job 40 vers 20 Statenvertaling (Job 40:20) typeren geestelijke wer­kelijkheden uit het rijk der duister­nis, waar de mens mee geconfron­teerd wordt, vaak zonder het zich bewust te zijn.

De behemoth (NBG nijlpaard) duidt dan op het ‘beest uit de aarde’ en de leviathan het ‘beest uit de zee’, welke in de profetie van het boek Openbaring van Jezus Christus genoemd worden. Ze typeren respectievelijk de antichrist (het ‘beest uit de aarde’) en de ‘geest van de antichrist’ (het ‘beest uit de zee’), de geest, waaraan deze zijn macht ontleent. Deze antigoddelijke geest is de tegenhanger van de heilige Geest van God, welke de ware chris­tenen vervult, Openbaring 13. De geest van de antichrist is het monster dat zich roert in de diepte der zee, welke het rijk van de Doodsmacht aanduidt. Van daaruit worden de occulte krachten door de antichrist ontbonden, welke de wereld van de mens overspoelen. Door deze krachten, gepaard met tekenen en wonderen, vestigt de antichrist zijn heerschappij op aarde. En zoals het evangelie van Jezus (de) Christus de boodschap is, welke de mens naar de ware God toe voert, zo voert het ‘evangelie’ van de antichrist de mens (op vaak subtiele wijze) naar de antigod toe, wiens naam is Dood.

De Dood(smacht) is als gevolg van de zondeval van de éérste mens in de wereld gaan heersen en zijn claim ligt sindsdien op alle mensen, die nog niet innerlijk wederom geboren zijn door geloof in Jezus Christus, dus nog niet zijn ‘ontwaakt uit de slaap en opgestaan van tussen de doden uit’ Romeinen 5 vers 12 en Efeze 5 vers 14 (Rom. 05:12-14; Ef. 05:14 letterlijk).

De aardse mens is door de claim van de Dood gevangen in ‘stof’ (elemen­ten waaruit de zichtbare dingen zijn samengesteld) en wanneer diens lichaam na het sterven tot stof zal wederkeren, blijft zijn innerlijke mens gevangen in de claim van de Dood. De hemelse mens echter is door de wedergeboorte als gevolg van persoonlijke bekering en geloof vrijgekomen ‘uit de macht der duis­ternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde’ Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13).

Voor deze innerlijke mens geldt dat hij de dood in eeuwigheid niet zal zien of smaken Johannes 8 vers 51 en 52 (Joh. 08:51-52). Aan deze mens verbindt God zich door Zijn Geest, waardoor de ‘mens-in- Christus’ ontstaat. Hij vestigt door middel van deze ‘mens-in-Christus’ Zijn recht in de hemel (de wereld der geesten) en van daaruit op de aarde (de wereld van de éérste (natuurlijk georiënteerde) mens. Zoals de uiterlijke mens ‘stof’ is, dat tot ‘stof’ zal wederkeren, zo is de hemelse (innerlijke) mens ‘geest uit God’ (wederom geboren uit het woord van God), welke tot God terugkeert, nadat het Woord heeft bewerkt, waartoe Hij het heeft uitge­zonden Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36).

Prototype van de hemelse mens

God toonde aan Job in beelden de achtergrond van de geestelijke wereld, van waaruit de dingen in de zichtbare wereld worden bestuurd. Job was een prototype van de hemel­se mens, zonder zelfkennis te heb­ben van de werkelijke achtergrond van de dingen. Hij troost zich met de correctie, die God hem geeft en Die hem een nieuw perspectief laat zien. Hij belijdt:

“Ik zag de dingen verkeerd. Ik sprak zonder inzicht over dingen, die ik niet begreep. Ik vraag U: Onderricht U mij. Ik sprak en dacht over U zon­der U echt te kennen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd” Job 42 vers 3 tot en met 5 (Job 42:03-05)-

Wij mogen het gegeven van Job han­teren om zelf ook inzicht te verwer­ven in de dingen achter de dingen, als we ons maar open stellen voor de waarheid. De duivel bespeelt zo mogelijk de gezindheid van ons ‘vlees’ en verduistert en omsluiert wat onze God bedoelt, zodat we dat maar niet zullen verstaan en daar­door vrij worden in ons denken. De Geest van onze God echter ontslui­ert door het levende Woord het raadsbesluit (‘eeuwig voornemen’) van God en de hemelse realiteiten worden dan aan de hemelse mens duidelijk.

Zo worden aan de gemeente op aarde Elihu’s gegeven: apostelen, profeten, herders, leraars, evangelis­ten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, dit is tot opbouw van het ‘lichaam van Christus’ Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Het zijn de wegbereiders voor het Woord van God zelf, zodat dit zich kan openbaren. Dit woord, dat allereerst ‘vlees’ is geworden in onze Heer Jezus, wordt ook ‘vlees’ in hen, die de goede Herder roept als Zijn eigen schapen. Zij gaan naar buiten en volgen Hem, omdat zij ‘Zijn stem’ kennen, dus Zijn evangelie horen en aanvaarden in hun persoonlijk leven Johannes 10 vers 3 en 4 (Joh. 10:03-04).

De Geest der waarheid

Dit levende Woord van God kan alleen door de Geest der waarheid worden geopenbaard. Menselijke wijsheid kan nuttig en bruikbaar zijn, maar om de onnaspeurlijke rijkdom van het Woord der waarheid te openbaren, is de Geest der waar­heid nodig.

In alle druk en narigheid riep Job uit: “Ik weet, dat mijn Losser leeft en dat Hij ten laatste (= in het laatste der dagen) op het stof (= op aarde) zal optreden. En al is mijn huid geschonden, toch zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Mijn eigen ogen zullen zien en mijn nieren in mijn binnenste smachten van verlangen” Job 19 vers 25 tot en met 27 (Job 19:25-27). God leidde Zijn knecht naar deze ervaring toe, hoewel Job dit zelf nog niet besefte en dacht aan een verre toekomst. Later zou hij echter uit­roepen: “Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd” Job 42 vers 5(Job 42:05). Geestelijke ervaringen moeten we niet naar later verschuiven. “Nu is het de tijd van het welbehagen, nu is het de dag van het heil”, want de “genade Gods is verschenen, heil­brengend voor alle mensen”, dus zeker voor ons Titus 2 vers 11 en 2 Timoteüs 1 vers 9b en 10 (Titus 2:11; 2 Tim. 1:9b-10).

Wij mogen van Job leren om God te zien, ook als we in uiterlijk moeilij­ke omstandigheden verkeren. Als we Hem nog niet zien, laten we dan ‘ogenzalf kopen om onze oogleden te bestrijken’ Openbaring 3 vers 18 (Openb. 03:18).

Barmhartigheid en ontferming

Job wordt door God geheel gerehabi­liteerd ten opzichte van zijn ‘vrien­den’. Jakobus zei: ‘let op het einde van Job’. De drie ‘vrienden’ van Job worden echter niet door Gods toorn verworpen, maar Hij stuurt ze naar Job toe, zodat deze voor ze kan bid­den, in plaats van op één of andere manier wraak op ze te nemen. Ook daarin zit een diepe les, ook voor ons.

En aan het gebed van Job als recht­vaardige wordt kracht verleend. Niet alleen aan Job wordt een ‘dubbel welke de mens naar de ware God toe voert, zo voert het ‘evangelie’ van de antichrist de mens (op vaak subtiele wijze) naar de antigod toe, wiens naam is Dood.

De Dood(smacht) is als gevolg van de zondeval van de éérste mens in de wereld gaan heersen en zijn claim ligt sindsdien op alle mensen, die nog niet innerlijk wederom geboren zijn door geloof in Jezus Christus, dus nog niet zijn ‘ontwaakt uit de slaap en opgestaan van tussen de doden uit’ Romeinen 5 vers 12 tot en met 14 letterlijk (Rom. 05:12-14; Ef. 05:14).

De aardse mens is door de claim van de Dood gevangen in ‘stof’ (elemen­ten waaruit de zichtbare dingen zijn samengesteld) en wanneer diens lichaam na het sterven tot stof zal wederkeren, blijft zijn innerlijke mens gevangen in de claim van de Dood. De hemelse mens echter is door de wedergeboorte als gevolg van persoonlijke bekering en geloof vrijgekomen ‘uit de macht der duis­ternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde’ Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13).

Voor deze innerlijke mens geldt dat hij de dood in eeuwigheid niet zal zien of smaken Johannes 8 vers 51 en 52 (Joh. 08:51-52). Aan deze mens verbindt God zich door Zijn Geest, waardoor de ‘mens-in- Christus’ ontstaat. Hij vestigt door middel van deze ‘mens-in-Christus’ Zijn recht in de hemel (de wereld der geesten) en van daaruit op de aarde (de wereld van de éérste (natuurlijk georiënteerde) mens. Zoals de uiterlijke mens ‘stof’ is, dat tot ‘stof’ zal wederkeren, zo is de hemelse (innerlijke) mens ‘geest uit God’ (wederom geboren uit het woord van God), welke tot God terugkeert, nadat het Woord heeft bewerkt, waartoe Hij het heeft uitge­zonden Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36).

Prototype van de hemelse mens

God toonde aan Job in beelden de achtergrond van de geestelijke wereld, van waaruit de dingen in de zichtbare wereld worden bestuurd. Job was een prototype van de hemel­se mens, zonder zelfkennis te heb­ben van de werkelijke achtergrond van de dingen. Hij troost zich met de correctie, die God hem geeft en Die hem een nieuw perspectief laat zien. Hij belijdt: “Ik zag de dingen verkeerd. Ik sprak zonder inzicht over dingen, die ik niet begreep. Ik vraag U: Onderricht U mij. Ik sprak en dacht over U zon­der U echt te kennen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd” Job 42 vers 3 tot en met 5 (Job 42:03-05)-

Wij mogen het gegeven van Job han­teren om zelf ook inzicht te verwer­ven in de dingen achter de dingen, als we ons maar open stellen voor de waarheid. De duivel bespeelt zo mogelijk de gezindheid van ons ‘vlees’ en verduistert en omsluiert wat onze God bedoelt, zodat we dat maar niet zullen verstaan en daar­door vrij worden in ons denken. De Geest van onze God echter ontslui­ert door het levende Woord het raadsbesluit (‘eeuwig voornemen’) van God en de hemelse realiteiten worden dan aan de hemelse mens duidelijk.

Zo worden aan de gemeente op aarde Elihu’s gegeven: apostelen, profeten, herders, leraars, evangelis­ten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, dit is tot opbouw van het ‘lichaam van Christus’ Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Het zijn de wegbereiders voor het Woord van God zelf, zodat dit zich kan openbaren. Dit woord, dat allereerst ‘vlees’ is geworden in onze Heer Jezus, wordt ook ‘vlees’ in hen, die de goede Herder roept als Zijn eigen schapen. Zij gaan naar buiten en volgen Hem, omdat zij ‘Zijn stem’ kennen, dus Zijn evangelie horen en aanvaarden in hun persoonlijk leven Johannes 10 vers 3 en 4 (Joh. 10:03-04).

De Geest der waarheid

Dit levende Woord van God kan alleen door de Geest der waarheid worden geopenbaard. Menselijke wijsheid kan nuttig en bruikbaar zijn, maar om de onnaspeurlijke rijkdom van het Woord der waarheid” te openbaren, is de Geest der waar­heid nodig.

In alle druk en narigheid riep Job uit: “Ik weet, dat mijn Losser leeft en dat Hij ten laatste (= in het laatste der dagen) op het stof (= op aarde) zal optreden. En al is mijn huid geschonden, toch zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Mijn eigen ogen zullen zien en mijn nieren in mijn binnenste smachten van verlangen” Job 19 vers 25 tot en met 27 (Job 19:25-27). God leidde Zijn knecht naar deze ervaring toe, hoewel Job dit zelf nog niet besefte en dacht aan een verre toekomst. Later zou hij echter uit­roepen: “Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd” Job 42 vers 5 (Job 42:05). Geestelijke ervaringen moeten we niet naar later verschuiven. “Nu is het de tijd van het welbehagen, nu is het de dag van het heil”, want de “genade Gods is verschenen, heil­brengend voor alle mensen”, dus zeker voor ons Titus 2 vers 11 en 2 Timoteüs 1 vers 9b en 10 (Titus 2:11; 2 Tim. 1:9b-10).

Wij mogen van Job leren om God te zien, ook als we in uiterlijk moeilij­ke omstandigheden verkeren. Als we Hem nog niet zien, laten we dan ‘ogenzalf kopen om onze oogleden te bestrijken’ Openbaring 3 vers 18 (Openb. 03:18).

Barmhartigheid en ontferming

Job wordt door God geheel gerehabi­liteerd ten opzichte van zijn ‘vrien­den’. Jakobus zei: ‘let op het einde van Job’. De drie ‘vrienden’ van Job worden echter niet door Gods toorn verworpen, maar Hij stuurt ze naar Job toe, zodat deze voor ze kan bid­den, in plaats van op één of andere manier wraak op ze te nemen. Ook daarin zit een diepe les, ook voor ons.

En aan het gebed van Job als recht­vaardige wordt kracht verleend. Niet alleen aan Job wordt een ‘dubbel deel’ vergoed: een nieuw lichaam, een nieuw bezit, een nieuw gezin, een nieuwe bediening, een dubbele rijkdom, enz. vergelijk Job 1 vers 1 en 2 met Job 42 vers 12 en 13 (Job 01:02-03 met Job 42:12-13). Ook aan zijn menselijke ’tegen­standers’ wordt barmhartigheid bewezen. Zijn hele familie en alle vroegere vrienden en bekenden delen in zijn herstel en komen hem troosten. ‘De Here bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had’ Job 42 vers 10 (Job 42:10). Zo typeert Job de grote barmhartig­heid van onze God, die geldt voor alle mensen. Hij immers is een God van verzoening voor allen die tot Hem komen.

Hij gaf Job de bedie­ning van de verzoening en Hij heeft nok ons deze bediening gegeven Job 5 vers 18 en 19 (Job 05:18-19). Ook als wij als christen te lijden hebben, mogen we dus troost putten uit het boek Job. We mogen hem als voorbeeld nemen, evenals de gela­tenheid en het geduld van alle profe­ten, die in de Naam des Heren gesproken hebben. Die volhard heb­ben, net als Job. We hebben uit het einde, dat de Here deed volgen, zien dat Deze rijk is aan barmhartigheid en ontferming.

Uit de geschiedenis van Job leren we geduld te hebben, juist in moeilijke perioden. De ‘kostelijke vrucht van het land’ groeit en rijpt, ook in de perioden van (geestelijke) droogte. Èn ‘vroeg en laat’ zal de regen er weer op vallen om de vrucht te doen rijpen. Laten we daarom niet zuch­ten tegen elkaar om alles wat nega­tief is, zodat we niet verkeerd beoor­deeld moeten worden. Laten we onze harten versterken. Onze Rechter staat voor de deur. De komst des Heren is nabij! Moge de God van de vrede zelf uw leven in alle opzichten heiligen en mogen heel uw geest, ziel en lichaam zuiver bewaard blijken te zijn bij de komst van onze Here Jezus Christus. Hij die u roept, is trouw en doet Zijn belofte gestand 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24).

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

Jezus noemt in Johannes 16 de duivel de ‘heerser van deze wereld’. Daar hoeven we geen voorbeelden van te geven. Dagelijks hebben we te maken met zijn vernietigend werk, waarbij hij vaak op geraffineerde, ook op vrome wijze kan optreden. Maar Jezus maakte, door de woorden die hij sprak en de daden die hij deed, ook duidelijk dat de duivel niet het laatste woord heeft. Hij overwon hem als eerste van hen die zullen volgen. Dat mogen wij zijn als waarachtige christenen. En ook al gaat dat vaak nog niet op een volkomen wijze, door Gods Geest die in ons is, leren we meer en meer de vijand te onderschei­den, te weerstaan en te overwinnen. Daarom kunnen we ook in de tijd waarin wij leven als christenen func­tioneren naar het plan en de doelstelling van God. En kunnen we met volle overtuiging zeggen en beleven: ‘Het is heerlijk en blij makend om in deze tijd een christen te zijn’.

Henk Lijzenga over leiderschap in de gemeente

Al vele jaren worden in Amersfoort halfjaarlijkse bijeenkomsten gehou­den die speciaal bedoeld zijn voor leiding gevenden in de volle evangelie gemeenten (voorgangers, oudsten, jeugdleiders, etc.). Eerst was Jo van den Brink uit Gorinchem de hoofd­spreker, die na diens overlijden werd opgevolgd door Henk Lijzenga, voor­ganger van de volle evangelie gemeente in Enschede. Hij kwam echter enkele jaren geleden plotse­ling te overlijden, maar ook nu gaan de samenkomsten door, waarbij de leiding in handen is van Jan Bramer van de gemeente uit Enschede in samenwerking met enkele andere gemeenten. (De website van de volle evangelie gemeente Enschede is: www.veg-enschede.nl). In de periode dat Henk Lijzenga de belangrijkste spreker was sprak hij vaak over het leiding geven in de gemeente en bracht naar voren hoe belangrijk het is dat het doelmatig functioneren van de gemeente voor een groot deel afhangt of de gemeente op de juiste wijze bestuurd wordt. Dit najaar is onder de titel “Leiderschap in de gemeente van Jezus Christus” een boek versche­nen dat is samengesteld uit de aan­tekeningen van Henk Lijzenga. Hij wilde dat zijn ervaringen anderen zouden inspireren bij het werken in de gemeente van Jezus Christus. Ine Lijzenga, zijn vrouw, heeft het voor­woord geschreven dat wij hierbij overnemen.

Zij schrijft: “Het mooiste werk dat er voor een mens te doen is, is God dienen in de gemeente van Jezus Christus. Henk en ik hebben meer dan 30 jaar de gemeente in Enschede mogen dienen en dat heb­ben we als een groot voorrecht erva­ren. Vanaf het begin was het onze visie dat veel gemeenteleden zouden uitgroeien tot leiders. Een goed lei­der maakt zichzelf overbodig, vond Henk. Hij gaf trainingen en studies aan medewerkers om hen bekwaam te maken en zo bedieningen tevoor­schijn te roepen. Later werd hij ook veel gevraagd om in andere gemeen­ten het oudstenteam te begeleiden. Toen Henk in 2001 voorgoed naar zijn Heer ging, lagen zijn aanteke­ningen klaar om gebundeld te wor­den. Aantekeningen die door de jaren heen vanuit het werken in de gemeente gemaakt zijn, uit liefde voor mensen en in overgave aan God. Hij wilde dat ook anderen er gebruik van zouden kunnen maken. Nu deze aantekeningen in dit boek verzameld zijn, verwacht ik dat ze tot zegen zijn voor velen die zich inzetten om een plaatselijke gemeente te dienen”. Het boek (in paperbackuitvoering van 100 bladzijden) kunt u bestellen bij: Ine Lijzenga,

Geen ‘normen en waarden bele­ving’ zonder God

Over de beleving van normen en waarden wordt in onze dagen heel veel gepubliceerd. Ook in ons blad hebben we er regelmatig over geschreven. Daarbij valt vaak op hoe het ook bij vele christenen een trend is geworden ‘normen en waarden’ belangrijk te vinden zonder dat men beseft dat alleen als zij hun basis vinden in de beleving van ons geloof in Christus, werkelijk waarde heb­ben. Daaraan moesten wij denken toen wij in De Telegraaf een artikel lazen onder de kop ‘God is op het vliegtuig gezet’, naar aanleiding van de opmerkingen die bisschop Hurkmans van Den Bosch maakte tijdens een oecumenische viering ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het CDA.

Hurkmans zei onder andere: “In Nederland lijkt op God een actief uitzettingsbeleid van toepassing te zijn. God is op het vliegtuig gezet naar het eiland van de privésfeer. Het is ieder voor zich en God voor ons allen. Maar bouw je daarmee een menselijke samenleving op?’ Waar God wordt doodgezwegen, komt volgens Hurkmans het leven van de mens in gevaar. “De door mensenhanden gemaakte hel van concentratiekamp en goelag hebben dat in de vorige eeuw op gruwelijke wijze bewezen”.

Het is de roeping van een christen­democraat om allereerst een ‘god ­zoeker’ te zijn, hield hij de CDA-ers voor. “Onze tijd heeft behoefte aan politici die weten waarvoor ze staan, aan mannen en vrouwen die geloven in een betere wereld, die geloven in de revolutionaire kracht van de lief­de”.

Hurkmans riep de politiek op om het financieel mogelijk te maken dat jongeren een maatschappelijke stage van een jaar lopen bij bijvoorbeeld een maatschappelijke organisatie of in een kerk of verzorgingshuis. De woorden van Hurkmans laten nog weer eens zien dat vele christe­nen geen inhoud geven aan hun christen-zijn en zich af dienen te vragen of ze alleen in naam christen zijn. Pas als men door ‘opnieuw geboren te worden’, zoals Jezus dui­delijk aangaf, een echte christen is geworden kan men met hulp van Gods Geest, de normen en waarden beleven die hun basis vinden in God, zoals deze tot openbaring kwam in Jezus Christus.

Een gezonde leef­wijze voor lichaam en geest

Van de noodzaak om op gezonde wijze door ’t leven te gaan is vrijwel iedereen overtuigd. Maar hoe is het in de praktijk? Hebben wij werkelijk bepaalde veranderingen aangebracht in onze manier van leven of denken we: het zal wat m’n gezondheid betreft zo’n vaart niet lopen en blij­ven gewoon op oude voet verder gaan, ook al weten we in ons hart dat veranderingen nodig zijn? Nu willen wij geen strakke regels opstellen, regels waaraan we onszelf misschien niet houden, maar wel noodzakelijk achten voor anderen. Iedereen zal zelf moeten beslissen hoe hij of zij wil leven. Ieder mens heeft nu eenmaal een vrije wil. Maar de algemene regel: ‘voldoende bewe­gen en gezond eten’ is voor iedereen het basisprincipe voor een gezonde leefwijze. De noodzaak voor het vol­gen van een streng dieet kan mis­schien in sommige gevallen het beginpunt zijn van een verandering ten goede wat betreft onze lichame­lijke gezondheid. Maar in de meeste gevallen vallen we na enige tijd weer terug in onze ‘oude’ wijze van leven. En dan komen we in een vicieuze cirkel terecht die zich telkens her­haalt.

Beter is een radicale fundamentele verandering zonder extreme toestan­den die men op de duur toch niet kan nakomen. En wat ‘bewegen’ betreft: ook daar vallen geen vaste regels voor op te stellen, omdat de ‘wijze van voldoende beweging’ bij iedereen verschillend is. Belangrijk is dat men ook hierin consequent en disciplinair te werk gaat. Er is echter nóg een punt wat van het allergrootste belang is. Dat betreft een gezond gééstelijk leven. Dat behoort zelfs nummer één te staan. Hoe krijgt deze optimaal vorm? Door de aanvaarding én bele­ving van een gezond evangelie. Het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat doorgaven en ook zelf in praktijk brachten. Het evangelie van het Koninkrijk Gods behoort de basis van heel ons denken, spreken en handelen te zijn. En dat heeft een gezonde uitwerking zowel voor geest, ziel als lichaam.

Positieve ontwik­kelingen van het Lectuurproject

Tien jaar geleden werd door de bekende prediker Hessel Hoefnagel een lectuurproject opgericht met de bedoeling goed bijbels studiemateri­aal gratis beschikbaar te stellen en te verspreiden in landen waar daar grote behoefte aan is. Dat laatste bleek al spoedig door de vele aanvra­gen uit allerlei landen. Het is ook een bewijs dat in deze tijd van inter­net en allerlei andere moderne com­municatievormen ook het gedrukte woord een belangrijke plaats blijft innemen. We laten nu Hessel Hoefnagel zelf aan het woord over de ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Hij schrijft: “Onze Heer Jezus heeft zelf gezegd, dat het evangelie van het Koninkrijk van God gepredikt zal worden in de hele wereld tot een getuigenis voor alle volken om het ‘einddoel’ te doen komen Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Met dit uit­gangspunt is indertijd (1995) onder duidelijke leiding van de heilige Geest het Lectuurproject opgezet. Doelstelling daarvan is het kosteloos voorzien van gericht bijbelstudie­materiaal aan (aankomende) christe­nen in de zo genoemde ‘derde wereld’.

Het project werd aanvankelijk als Lectuurfonds gestart, maar nader­hand is het ondergebracht in de Stichting ‘Lecture Ministries’. In de statuten van deze Stichting is onder andere het uitgangspunt gesteld, dat de boeken in principe kosteloos ter beschikking worden gesteld aan christenen in zo genoemde ‘derde wereld’-landen. De financiële ruimte van de Stichting bestaat uit giften van christenen, als gemeenten en individueel.

Begonnen werd met het binnen de beschikbare financiële ruimte verta­len, drukken en verspreiden van de elkaar aanvullende series Bijbelstudies in lesvorm, respectievelijk geti­teld ‘Op weg naar volkomenheid’ en ‘De Geest van de Gemeente’ in het Engels en Frans. Ze werden in een beperkte oplage van 5000 stuks per titel in boekvorm verzonden naar contactadressen in diverse landen van Afrika.

Vervolgens opende zich de mogelijk­heid tot het vertalen van de lessen in het Spaans en Roemeens. Inmiddels is dit ook gebeurd, resp. in Peru en Roemenië. Ook de druk en versprei­ding hiervan gebeurt in en vanuit deze ’thuislanden’. De Spaanse boe­ken worden momenteel verspreid over diverse adressen (gemeentelei­ders, bijbelscholen en individuele personen) in landen van Zuid Amerika. De Roemeense versie wordt momenteel gedrukt in Roemenië en zal in de komende tijd door middel van een contactpersoon aldaar verspreid worden in Roemenië en Moldavië. Een Russische vertaling is al gedeel­telijk klaar en zal in de loop van 2006 voltooid worden. Voor de druk en verspreiding daarvan over landen van de voormalige Sovjet Unie zoe­ken we in overleg met (zendings)organisaties en afzonder­lijke christenen een contactadres in Oekraïne.

Voor het vertalen van de bijbellessen hebben zich christenen ingezet, welke in de onderhavige talen zijn grootgebracht en een persoonlijke roeping ervaren om dit werk ‘als voor de Heer’ te doen. Recent heb­ben we contact met Hollandse Portugezen voor de realisatie van een Portugese vertaling. Deze chris­tenen hebben het verlangen om zich bewust in te zetten voor het evange­lie en zien het lectuurproject als een reële mogelijkheid om in te partici­peren. We hopen in het komende voorjaar met dit deelproject te kun­nen starten.

Tot nog toe heeft: de Heer steeds voorzien in de financiering van dit project en heeft daar de harten van mensen toe bewogen om van hun middelen hierin mee te delen. We verwachten ook in de komende tijd weer de nodige ruimte te kunnen krijgen tot het realiseren van de zich aandienende deelprojecten. Samen met u als bewuste christenen willen we middels dit lectuurproject mede uitgaan in de hele wereld en het rijke evangelie van onze Heer ver­kondigen aan de ganse schepping naar Markus 16 vers 15 (Mark. 16:15). Daarbij hanteren we in geloof de belofte van onze Heer, die Hij bij de aanvang van dit project gaf: ‘Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit’ Psalm 2 vers 8 (Ps. 002:008). Voorlopig hebben we het ‘einde’ nog niet bereikt, dus houden we het lectuur­project graag nog levend en bevelen het van harte in uw gebed en zo mogelijk vrijwillige gaven aan.

Anne van der Bijl maakt weer zen­dingsreis

Onlangs vierde ‘Open Doors’ de organisatie voor hulp aan verdrukte christenen, haar vijftigste verjaardag. In Trouw blikt Anne van der Bijl, die inmiddels 78 is, daarop terug. Hij maakt enkele kernachtige opmerkin­gen zoals: “Er is op dit moment meer vervolging dan onder het com­munisme. Zelfs in Egypte worden de schroeven aangedraaid”. Anne van der Bijl raakte vooral bekend door zijn jarenlange zen­dingsreizen achter het toenmalige ijzeren gordijn. Steevast namen hij en zijn medewerkers bijbels mee. In 1967 schreef hij er een boek over wat hij als ‘brother Andrew’ allemaal beleefde. ‘God’s smuggler’ wat gek genoeg nooit in het Nederlands werd vertaald, schrijft Elma Drayer, de schrijfster van het artikel, die ver­der onder andere opmerkt Van der Bijl is ‘natuurlijk blij’ met de omme­keer in het Oostblok. “Maar het geestelijk klimaat was toen zonder meer beter. Leven in welvaart en vrijheid is vele malen moeilijker dan in armoede. Van die onbegrensde mogelijkheden maakt de duivel óók gebruik. Dat is de reden dat de kerken leeglopen. Ze hebben er geen antwoord op. De kerk spreekt het verlossende woord niet”. Open Doors trok zich begin jaren negentig terug uit Oost-Europa. “Wij proberen te werken waar niemand werkt. Nu zit iedereen daar. Natuurlijk hoor je de klacht dat we te vroeg zijn weggegaan. “Ik zeg: het is nu aan hen. De kerken daar moe­ten leren omgaan met de vrijheid”.

Nieuw arbeidsterrein

Het werk van Open Doors werd ver­legd naar de islamitische landen. Anne van der Bijl merkt op: “Onder het communisme was de christen­vervolging ‘nooit honderd procent’. Dat kun je niet zeggen van de mos­limlanden. Er is daar op dit moment meer vervolging dan onder het com­munisme”.

Naar de mening van Van der Bijl komt dit “omdat van nature het communisme negatief stond tegen­over religie. Daarom is het maar zeventig jaar oud geworden. De islam is veel krachtiger. Daarom moeten we ons nu veel meer inspan­nen om het evangelie te brengen. Bovendien is er nog een complicatie. De impopulariteit van het Westen groeit in de moslimlanden. Hij meent dat we die over onszelf heb­ben afgeroepen. Elk brandje in een westerse moskee wordt daar geno­teerd. Daar krijgen we nog de reke­ning van. Onze intolerantie voedt de islam”.

Voor de westerse reacties op de aan­slagen van ii september 2001 heeft hij dan ook geen goed woord over. “Terroristen hebben geen land, dus mag je geen land aanvallen. Je moet terroristen opsporen, geen oorlog beginnen. Wat hebben de boertjes van Kaboel ermee te maken? Ik denk cynisch: de wapenindustrie is de grootste ter wereld. Die moet geld verdienen”.

Vergelding, vindt Anne van der Bijl, is altijd verkeerd. “Als christenen moeten wij een ander speerpunt hebben: God is liefde. Dan hoeven wij ons niet te bezondigen aan al die nare dingen”.

De evangelist is nu 78, maar het werk in de wijngaard gaat onver­moeibaar door en wordt nu voor een groot deel gedaan door andere medewerkers van Open Doors. Maar wat hemzelf betreft… “Achter de geraniums is het ergste wat er is. Elke week krijg ik telefoontjes uit Afghanistan, Iran, Pakistan. De nood wordt almaar groter. In decem­ber ga ik er weer heen, acht landen bezoeken”. Mompelend: “En ik heb zo’n hekel aan reizen”. Hij schiet er zelf van in de lach…

 

Komt de Heer terug op de Olijfberg? Door Wim te Dorsthorst

Er zijn nog al wat christenen die geloven en belijden dat de Heer Jezus terug zal komen in Israël op de Olijfberg en dat die berg dan let­terlijk middendoor zal splijten. Dit geloof is dan gebaseerd op Zacharia 14 vers 4 (Zach. 14:04), waar staat: “Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noord­waarts wijken en de andere helft zuidwaarts”.

Voor wie een letterlijke vervulling verwacht in de natuurlijke, zichtbare wereld van dergelijke profetieën, is dat te begrijpen. Men gaat dan ech­ter voorbij aan het feit dat in het Nieuwe Testament, waar toch nogal veel gesproken wordt over de weder­komst, nooit over de Olijfberg gesproken wordt en zeker niet dat het met zoveel geweld gepaard zou gaan! Waarom trouwens zou die berg moeten splijten? Ook vergeet men dan wat voor vre­selijke gevolgen dat zou hebben voor mensen die daar leven en wonen.

Natuurlijk of geestelijk?

Ik geloof echter veel meer dat de woorden van Zacharia over de Olijfberg een geestelijke betekenis hebben en letterlijk vervuld zijn of nog vervuld worden in de geestelij­ke, onzienlijke wereld. De Heer Jezus heeft ons duidelijk geleerd met wat Hij sprak en deed, dat het niet meer gaat om een strijd tegen vlees en bloed, maar zoals Paulus ook schrijft: “Wij hebben niet te wor­stelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de mach­ten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12) Er zal dus in de eindtijd niet een strijd geleverd worden tegen alle vol­ken die tegen Jeruzalem op zouden trekken Zacharia 12 vers 3 (Zach. 12:03). Hoe zou dat trouwens gerealiseerd kunnen wor­den? Als de profeten in deze zin spreken over ‘volkeren’ dan worden daar niet de inwoners van een land mee bedoeld, maar de overheden, de wereldbeheersers van de duisternis met hun legers van boze geesten en machten, die de volken regeren. Zie bijv. Daniel 10 vers 13 en Daniel 13 vers 20 en 21 (Dan. 10:13 en Dan. 13:20-21). Door de antichrist zal in het laatst der dagen zich alles keren en verza­melen tegen het hemelse Jeruzalem de waarachtig wedergeborenen, de gemeente van Jezus Christus!

Niet zomaar een berg

De Olijfberg is niet zomaar één van de bergen die Jeruzalem omringen, maar de Olijfberg heeft een geschie­denis en een geestelijke betekenis, zoals bijna altijd als er over bergen gesproken wordt. Hij is ongeveer 800 meter hoog en is daarmee hoger dan de tempelberg in Jeruzalem die ongeveer 740 meter hoog is. Het is zoals Zacharia met nadruk zegt: “de Olijfberg die vóór Jeruzalem ligt” Zacharia 14 vers 4 (Zach. 14:04).

Dit doet even denken aan Openbaring 12 vers 3 en 4 (Openb. 12:03-04), waar de grote rossige draak vóór de vrouw staat die baren zou om haar kind te verslinden!

Eveneens in het boek Zacharia lezen we de bekende woorden: “Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen”. En dan wordt er gesproken tot een berg, een grote geestelijke macht, die de bouw van het huis des Heren wil tegen staan, met de woorden: “Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte”  Zacharia 4 vers 6 en 7a (Zach. 04:06-07a). In geestelijke beteke­nis wordt de Olijfberg een vlakte, een zeer groot dal, om doorheen te kunnen trekken (vers 4). “Niet door kracht noch geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”. Dat wil zeggen dat er geen menselijke legers tegenover elkaar komen te staan om iets te bevechten op aarde, maar dat er een geestelijke strijd gevoerd wordt door de kracht van de heilige Geest, zoals de Heer Jezus ons getoond heeft.

Geschiedenis van de Olijfberg

In 2 Samuel 15 vers 30 (2 Sam. 15:30) lezen we dat koning David op de vlucht is voor zijn zoon Absolom en al wenende de Olijfberg bestijgt dat is de eerste keer dat de Olijfberg genoemd wordt! Daarbij mogen we ook nog bedenken dat David een type is van Jezus Christus, de ware Koning David.

Salomo heeft zich op een gegeven moment vreselijk misdragen. Hij had zevenhonderd vorstinnen als vrouwen en nog eens driehonderd bijvrouwen, vrouwen uit andere cul­turen die andere goden dienden. Om de vrouwen tevreden te stellen heeft hij op de Olijfberg voor de meest gruwelijke goden altaren en offerhoogten gebouwd. In 1 Koningen 11 vers 1 tot en met 10 (1 Kon. 11:01-10) kunnen we daar over lezen. Daar wordt gespro­ken van: Astarte, de godin der Sidoniërs (ook wel Astoreth, de koningin des hemels genoemd), van Milkom, de gruwel der Ammonieten, van Kamos, de gruwel van Moab, van Moloch, de gruwel der Ammonieten. “Hetzelfde deed Salomo voor al zijn vreemde vrou­wen, die reukoffers en slachtoffers aan haar goden brachten” (vs. 5-8). De berg stond vol met altaren, offer­hoogten, gewijde stenen en gewijde palen. Dagelijks moet dat een drukte van belang zijn geweest als daar geofferd werd aan al die goden en godinnen die voor God een gruwel zijn. Het was een enorm bolwerk van duisternis, wat vóór Jeruzalem lag!

Koning Josia (2 Koningen 23), heeft bij zijn hervormingen en reiniging van tempel en land alles wat Salomo op die berg gebouwd had verwoest en verbrijzeld en hij heeft die plaats vol­gestort met mensenbeenderen waar­door het een berg van de dood werd. In vers 13 wordt het dan ook “de berg der verwoesting” genoemd. Zo stond de Olijfberg als een grote geestelijke macht vóór Jeruzalem.

De strijd van de Heer Jezus

Ook in het leven van de Heer Jezus heeft de Olijfberg een bijzondere rol gespeeld. De vrienden van de Heer: Lazarus, Maria en Martha, woonden te Bethanië, een dorpje tegen de hel­ling van de Olijfberg. De evangeliën vermelden dat de Heer overdag in de tempel en de stad onderwees en dan naar de Olijfberg vertrok om daar de nach­ten door te brengen Lucas 21 vers 37 en 38 (Luc. 21:37-38). Lucas 22 vers 39 (Luc. 22:39) vermeldt nog: “En Hij verliet de stad en ging, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg”. Daar bracht Hij dus in het bijzonder de nachten door als Hij in de omgeving van Jeruzalem was en daar zal Hij een geestelijke strijd gestreden hebben. Hij zal wel zeker in die nachten op de Olijfberg gebeden hebben met smekingen en onder sterk geroep en tranen tot Zijn Vader, die Hem uit de dood kon redden en Hij is ver­hoord uit zijn angst Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07). Misschien was dat wel in de hof “Gethsemané”, de plaats die de dis­cipelen ook zo goed kenden en waar Judas hem dan ook verraden zou. Het was bij de intocht in Jeruzalem dat Hij ook weer van de Olijfberg kwam, via de dorpjes Bethanië en Bethfage, waar twee van Zijn disci­pelen een ezelsveulen voor Hem moesten halen Lucas 19 vers 29 en 30 en Matteüs 21 vers 1 en 2 en Markus 11 vers 1 en 2 (Luc. 19:29-30; Matt. 21:01-02; Mark. 11:01-02). Op die tocht naar Jeruzalem heeft Hij op de helling van die berg geweend over de stad omdat ze de tijd niet verstonden dat de Here naar hen omzag Lucas 19 vers 37 en Lucas 19 vers 41 en 42 (Luc. 19:37 en Luc. 19:41-42). Vanaf de Olijfberg heeft Hij tot zijn discipelen het gericht over Jeruzalem beschreven wat in het jaar 70 letterlijk is vervuld. Wij kennen deze woorden van de Heer als “de eindtijd-redenen”, die de overwin­ning proclameerden over het rijk van satan en de overwinning van het Koninkrijk Gods bij Zijn komst! Matteus 24 vers 1 tot en met 3 en Markus 13 vers 1 tot en met 3 (Matt. 24:01-03 en Mark. 13:01-03).

Oog in oog met duivel en dood

Aan het slot van het laatste avond­maal heeft de Heer samen met zijn discipelen “de lofzang” gezongen en daarna zijn zij samen naar de Olijfberg vertrokken (Matt. 26:30; Mark. 14:26: Luc. 22:39). Je zou zeggen waarom? Waarom bleef Hij niet gewoon in Jeruzalem waar Hij toch weer naar terug gebracht werd? Ik geloof omdat juist daar, op de Olijfberg, in de hof “Gethsemané”, die vreselijke doodstrijd gestreden moest worden, oog in oog met de duivel en z’n hele rijk Matteüs 26 vers 36 tot en met 49 en Markus 14 vers 32 tot en met 42 en Lucas 22 vers 39 (Matt. 26:36:49; Mark. 14:32-42; Luc. 22:39). Jesaja heeft hiervan geprofeteerd toen hij sprak: “Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was nie­mand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grim­migheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en Ik bezoedelde mijn ganse gewaad. Want een dag van wraak had Ik in de zin en het jaar van mijn verlossing was gekomen” Jesaja 63 vers 3 en 4 (Jes. 63:03-04).

Ik geloof dat deze profetie van Jesaja daar, in Gethsemané op de Olijfberg, door de Heer Jezus letterlijk vervuld is in de geestelijke wereld. In die hof, op de Olijfberg, is Hij door Judas verraden en als misdadi­ger gevangen genomen, echter niet voor dat Hij had laten zien wie Hij werkelijk was, toen Hij zei: “Wie zoekt gij? En op hun antwoord zei Hij: Ik ben! En die Hem gevangen moesten nemen deinsden achteruit en vielen ter aarde Johannes 18 vers 1 tot en met 11 (Joh. 18:01-11). Als overwinnaar verliet Hij zo de Olijfberg!

Alles onder zijn voeten gesteld

Zo zien we dat de Olijfberg een grote geestelijke plaats heeft vervuld in het leven van de Heer Jezus. Zelfs zijn hemelvaart heeft plaatsge­vonden vanaf de Olijfberg. Handelingen 1 vers 12 (Hand. 01:12) vermeldt het: “Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan”.

Toen al hebben zijn voeten op die berg gestaan als een triomf over de macht van de duivel en de dood, die Hij aan het kruis vernietigend ver­slagen heeft Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Hij heeft de duivel die de macht over de dood had onttroond Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14). Als de Heer iets onder zijn voeten heeft, wil dat zeggen dat Hij daar­over overwonnen heeft! Hij is opgevaren vanaf de Olijfberg en heeft zich gezet aan de rechter­hand Gods, vanwaar Hij de geestelij­ke werkelijkheid, waarvan al het zichtbare slechts een afschaduwing was, tot volheid zal brengen Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

Wel is het zo dat bij de eerste opstanding, dat is bij de wederkomst van de Heer, als de volmaakte gemeente die dan nog op aarde is, verheerlijkt zal worden Filippenzen 3 vers 20 en 21 (Filip. 3:20-21), de triomfkreet zal klinken: “De dood is verzwolgen in de overwinning” 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54).

De werkelijkheid is van Christus

Al het zichtbare in het Midden- Oosten, het hele land met Jeruzalem en de Olijfberg, het heeft geen enke­le geestelijke waarde meer in het heilshandelen van God. De Heer Jezus heeft de hele Schrift vervuld en in Hem is de werkelijkheid geko­men waarvan de Schrift woordelijk en beeldend heeft gesproken. De apostel Petrus verwoordt het heel duidelijk als hij zegt: “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd heb­ben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lij­den, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Met de uitspraak: “u dienden”, bedoelt de apostel de gemeente van Jezus Christus waar hij aan schrijft! De profeten dienden in werkelijk­heid niet het Joodse volk, maar de gemeente van Jezus Christus, die bestaat uit Joden en heidenen, uit elke stam en taal en volk en natie.

Bedoel ik met het voorgaande nu te zeggen dat er geen wederkomst van de Heer Jezus zal zijn? Nee, natuur­lijk niet! Ik heb getracht te laten zien dat die wederkomst niet op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt, zal plaats vinden. Naar mijn mening staat de Olijfberg symbool voor de grote geestelijke macht, die vooral in het boek Openbaring, ‘het grote Babylon’ genoemd wordt. (Zie wat ik hiervoor schreef over wat koning Salomo bouwde op de Olijfberg). Ik schaar me niet bij de theologen en leraren die beweren dat de weder­komst een enkel geestelijke zaak is, namelijk het openbaar worden van de Heer in de gelovigen. De Schrift is heel duidelijk over de werkelijke wederkomst van de Heer op aarde. Om maar enkel plaatsen te noemen: Hebreeën 10 vers 37 (Heb. 10:37) zegt: “Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten”. In Openbaring 3 vers 10 (Openb. 3:10 zegt de Heer zelf: “Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten…” Als Paulus spreekt over het avond­maal, zoals hij het van de Heer Jezus ontvangen heeft 1 Korinthe 11 vers 23 (1 Kor. 11:23), dan zegt hij in 1 Korinthe 11 vers 26 (1 Kor. 11:26): “Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt”. Tot slot nog een uitspraak van de Heer zelf in Lucas 18 vers 8 (Luc. 18:08): “Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”.

 

De overgang van blad naar website door Gert-Jan Doornink

Eind juli sprak ik voor ’t eerst met de belangrijkste schrijvers in Levend Geloof over het beëindigen van de uitgave van Levend Geloof, hoewel enkelen al eerder op de hoogte waren. Daarna werd begin-augustus een brief verzonden aan allen die de laatste jaren in ’t blad hebben geschreven. Naar aanleiding daarvan ontving ik verschillende reacties. Een kleine selectie uit deze reacties en van enkele anderen treft u hier­onder aan. Daarbij wil ik met nadruk stellen dat ik dit niet doe om over mezelf de loftrompet af te steken, maar uit dankbaarheid jegens Hem die het mij mogelijk maakte dit redigerend en coördine­rend werk te mogen doen. Ik heb dit alles als een bijzondere genade en voorrecht mogen ervaren. Ook ben ik blij dat ik zolang ik geestelijk vitaal blijf, met een website en ande­re activiteiten te kunnen doorgaan.

Reacties

“Na 44 jaar trouwe dienst door mid­del van het blad Levend Geloof, mogen wij in de eerste plaats dank­baar zijn voor de zegen die dit werk heeft verspreid in de harten en in het denken van zeer veel mensen! Heel veel dank!”.

Herman Robbertz

“Je hebt met volle inzet en toewij­ding het blad geredigeerd. Levend Geloof heeft verschillende keren een facelift ondergaan. Het kreeg inder­daad een professionele uitstraling.

Qua inhoud heb je altijd de bood­schap van het Koninkrijk der heme­len vooropgesteld. Dat hebben Riek en ik altijd zeer gewaardeerd”.

Roel Schipper

“We hebben de ontwikkeling van het volle evangelie bewust meegemaakt. We zijn 45 jaar geleden tot bekering gekomen en hebben veel zegen via Beukenstein ontvangen. We hebben grote bewondering voor je wat je hebt gedaan al die jaren met Levend Geloof. Natuurlijk was het Gods werk en Hij gaf jullie (jij en je vrouw) de kracht en de talenten om het te doen. Jullie hebben je beschik­baar gesteld met alles wat nodig is om het te volbrengen en dat nu al 44 jaar! Het is fijn dat God jullie de zekerheid geeft om deze ingrijpende beslissing te nemen”.

Peter Koumans

“In onze gemeente zijn een aantal vaste lezers erg teleurgesteld dat het prachtige en opbouwende blad ophoudt te verschijnen. Namens ons allemaal danken wij u voor de gewel­dige inzet die u jarenlang gegeven hebt. Wij krijgen binnenkort een eigen website en op die manier hoop ik de gemeenteleden in contact te brengen met de Levend Geloof-web- site”.

Paul de Groes

“Ik denk dat het een wijs besluit is. Immers, het blad was jouw persoon­lijke roeping en opdracht en zoiets kun je niet zomaar aan een ander overdragen. Je hebt je van God gekregen taak in getrouwheid uitge­voerd, al deze jaren, 44 jaar zoals je vermeldt. Dat is toch genade van onze Heer, die jou altijd in staat gesteld heeft dit werk te volvoeren. Het blad is voor velen tot zegen geweest. Je hebt ‘voor jou tijd de raad Gods gediend’, zoals ook van David wordt getuigd. Het blad was een baken in veel stormachtige tij­den, temidden van allerlei verwar­ring. Een vaste koers, om steeds het evangelie van Jezus Christus te belichten”.

Klaas Goverts

“Dat Levend Geloof uw persoonlijke bediening was is ons altijd duidelijk geweest. En dat is toch ook goed? Als andere mensen een blad overne­men of voortzetten is het toch zo dat zo’n blad gaat veranderen en meest­al niet met de instemming van die­gene die het oorspronkelijk opgezet had. Ook mede namens onze gemeenteleden en ons beleidsteam willen wij u bedanken voor de trou­we toezending van Levend Geloof. Het lag bij ons op de boekentafel en iedereen die het lezen wilde kon het meenemen. Ook gastsprekers namen nog al eens zo’n blad mee omdat ze het blad niet kenden of er wel van gehoord hadden maar nu dan eens de gelegenheid kregen om het zelf te lezen. Als er eens een blad over was dan hebben wij dat altijd bij buren en kennissen afgege­ven met een begeleidend schrijven. Wij hebben verschillende bladen op de boekentafel maar wat ons dan altijd opvalt is, dat er veel in bladen wordt overgenomen vanuit goede boeken of preken van sprekers. Levend Geloof is volgens ons een blad waarin nagedacht werd/wordt en ook soms dieper gespit werd, als ik dat zo eens mag zeggen. Daar is tegenwoordig helaas bijna geen tijd meer voor (om je af te zonderen en eens diep met God samen te denken over wat je op schrift wil stellen) en dat is gezien de werkdruk soms ook wel te begrijpen”.

Tineke Annotee-Remijnse

“We ontvingen deze week je brief met het nieuws dat volgens mij al enige tijd in de lucht hing. Ondanks het feit dat je er al enige tijd tegen­aan hikte is het mijns inziens de juiste keuze. Zeker als er geen opvolger of organisatie is aan wie je kan overdragen is het belangrijk or het juiste moment te stoppen”. Marcel Camminga

“Je bent vele jaren trouw gebleven aan je bediening en de Heer zal dat belonen (al deed je het daar niet voor). Het blad is voor velen tot grote zegen en voor mijzelf is het toen het nog eenvoudig verscheen in de zeventiger en tachtiger jaren al een enorme hulp geweest om ‘hoger’, ‘dieper’ en ‘verder’ te komen in het leven met de Heer. Steeds heeft Hij je weer frisse inspiratie, maar ook doorzettingsvermogen gegeven om een heldere koers uit te zetten qua visie, echter gecombi­neerd met een grote dosis mildheid, die de Heer in jou heeft doen rij­pen”.

Jildert de Boer

“Graag wil ik u en uw medewerkers te kennen geven, dankbaar te zijn om het mogen deelhebben aan hun geestelijke pennevrucht!”.

Guido Cleeren

“Ik hoop dat u met volle tevreden­heid kunt terugdenken aan al die jaren dat u het blad verzorgd heeft. En dat u zult beseffen dat het voor velen een grote rijkdom is geweest! Ik leende het blad bijvoorbeeld ook weer uit aan anderen. Als je de weg met de Heer gaat, kom je net als Jezus tegenstand tegen. En dan heb je best wel eens een bemoediging nodig, of opheldering, inzicht in de geestelijke wereld. Door het lezen van de artikelen kon je dat dan ont­vangen. Dus het heeft velen gehol­pen om steeds met vertrouwen de weg met Jezus te vervolgen”.

Berry Janson

“Stoppen met Levend Geloof, dat is een hele stap. Moedig om dat te doen, ook al weet je dat het blad geen doel op zich is. Het is al die jaren toch een deel van jezelf geworden en het zal, zeker in het begin, Als het ware een leegte geven, lijkt mij, als je daar niet meer mee bezig hoeft te zijn. Wat goed dat je doorgaat op internet. Er zullen niet veel mensen van jouw leeftijd zijn die alsnog digi­taal gaan. Ik wens je alle goeds, ook daarbij”.

Henk Moorman

“Al jaren heb ik uw blad met grote zegen gelezen. Telkens was het weer diepgaand en begrijpelijk tegelijk. Daarvoor aan U in het bijzonder, maar tevens ook aan de anderen die bijdragen leverden, mijn hartelijke dank. Ik bid u Gods rijke zegen toe in uw verdere leven en andere inzet voor het Koninkrijk der hemelen”.

Riemer de Graaf

“Het spijt mij dat Levend Geloof als blad zal ophouden te bestaan. Naar mijn mening heeft het blad een dui­delijke functie gehad als forum voor de overdenking van het Volle Evangelie. Uiteraard respecteer ik uw beslissing en wens ik u veel zegen, ook bij het in gebruik nemen van de nieuwe website. Overigens heeft onze gemeente inmiddels een eigen website: www.vegintgoudse.nl. Vindt u het goed als wij te zijner tijd op onze site een link naar uw websi­te maken?”.

Peter Annotee

Om op deze laatste opmerking in te haken: Wij waarderen het natuurlijk bijzonder wanneer zoveel mogelijk bekendheid wordt gegeven aan onze website www.levendgeloof.nl. die volgende maand van start gaat. Ook vinden we het belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten een eigen web­site hebben.

Nu is het openen van een website in onze tijd geen bijzonderheid meer. Iedereen kan er mee beginnen. Dat we er in dit laatste nummer van ons blad toch nog al aandacht aan beste­den komt uiteraard door het stopzet­ten van de gedrukte versie van Levend Geloof en het openen van een website met dezelfde naam. We hebben al aangekondigd dat de Levend Geloof-website een geheel eigen invulling zal krijgen, anders zou het een soort surrogaat-versie van het blad zijn. Natuurlijk zullen bepaalde elementen van ons blad ook aangetroffen worden op de Levend Geloof-website, maar voor de

rest zal de website een eigen karak­ter hebben, waarvan wij op dit moment zelfs nog niet geheel weten hoe die zal zijn. Eén ding blijft ech­ter onveranderd: de centrale basis waarvan wij uitgaan en van wat wij doorgeven blijft het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus en de eerste apostelen dat ook doorga­ven en beleefden.

 

De gemeente als ’tegenhouder’ Door Paul de Groes

Tijdens mijn vervangende dienst­plicht werkte ik in een psychiatri­sche sluisinrichting. Ik ontmoette daar een hoge militair in behande­ling. Hij sprak veel met mij over geestelijke zaken. Aan het eind van mijn dienstplicht gaf hij mij een bij­zondere vertaling van het Nieuwe Testament vertaald door Prof. Ogilvie.

Een andere vertaling laat mij vaak een gezichtspunt zien dat mij niet eerder is opgevallen. Zo vielen mij in deze vertaling de termen ’tegenhouder’ en ‘mens der chaos’ op. In deze Bijbelstudie werk ik deze ter­men verder uit. Tevens geef ik hier­onder het des betreffende Bijbelgedeelte te weten 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 tot en met 9 (2 Thess. 02:03-09) uit de Ogilvie vertaling weer:

“Met het oog op de komst van onze Heer Jezus Christus en onze hereni­ging met Hem, hebben wij aan u broeders, een verzoek: Laat u niet zo gauw de bezonnenheid ontnemen en laat u niet opschrikken – noch door een geestelijk beleven noch door een woord of door een brief, die van ons afkomstig zouden zijn – alsof de Dag van de Heer reeds zou aanbreken. Laat u door niemand op de een of andere manier misleiden. Eerst moet de afval komen en de mens van de chaos (de Statenvertaling geeft wetteloosheid weer) zich onthullen, de zoon des verderfs, de tegenstander die zich verheft boven alles wat goddelijk of heilig wordt vereerd en die zich ten­slotte in Gods Tempel op de plaats van God neerzet en zelf optreedt als een God. Herinnert gij u niet, dat ik u dit, toen ik nog bij u was. gezegd heb? Zo weet gij ook wat hem thans nog tegenhoudt, totdat hij zich op de voor hem bepaalde tijd zal openbaren. Het Mysterie van de chaos is reeds werkzaam; alleen moet nog de macht, die het tegenhoudt, uit de weg geruimd worden. Dan echter zal de mens van de chaos onverhuld optreden. Doch de Heer zal hem wegvagen door de adem van Zijn mond en hem vernietigen door de stralende verschijning van Zijn tegenwoordigheid. De komst van de tegenstander geschiedt door de wer­king van de Satan met louter krachtsvertoon, tekenen en valse wonderen en met allerlei alle moge­lijke misdadige verleiding voor hen die verloren gaan” (Vert. van H. A. P. Olgilvie).

De weerhouder

In vers 2: tot 6 staat: “En gij weet thans wel, wat hem weerhoudt, tot hij zich openbaart op zijn tijd”. Paulus geeft hier geen toelichting over wie de mens der wetteloos­heid, der chaos weerhoudt. De men­sen van Thessalonica waren al eer­der door Paulus op de hoogte gebracht van deze tegenhouder. Uit andere Bijbelgedeelten moet duide­lijk worden wie of wat er bedoeld wordt.

De mens der chaos laat zich leiden door de satan en dus ga ik ervan uit de tegenhouder ondanks zijn negatieve klank iets positiefs is. Ik denk namelijk dat de tegenhouder de benaming is van de Gemeente Gods levende in het heden of te wel de tijd. Aan de hand van een aantal Bijbelteksten wil ik dat nader toelich­ten.

In de eerste zin van 2 Thessalonicenzen 2 vers 1 (2 Thess. 02:01) staat dat de apostel Paulus uitgaat van  met vereniging, een eenwording met Jezus. Deze éénwor­ding wordt in deze brief niet verder uitgewerkt. Hij gaat er n.l. van uit dat dit algemeen bekend is. Ik wil proberen daar aan de hand van andere Bijbelteksten wel iets meer te zeggen.

In Openbaring 12 vers 12 (Openb. 12:12) lezen we dat de boze is nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft.

De Gemeente is niet gesteld tot toorn 1 Thessalonicenzen 5 vers 9 (1 Thess. 05:09) en zal daarom in veiligheid worden gebracht, voordat deze toom los zal breken 1 Thessalonicenzen 1 vers 10 (1 Thess. 01:10).

In veiligheid

Wat is dit in veiligheid brengen? Niets anders dan dat de gelovigen wederom geboren worden en daarop gedoopt worden in de Geest van God. Door de wedergeboorte maken zij deel uit van tijdloze eeuwige Koninkrijk van God dat steeds meer en meer uitbreidt. Zij leren daar te wandelen door- en in de heilige Geest. Daardoor wor­den de gelovigen onaantastbaar voor de boze die met zijn leugen­geest, verleidingen en geweld alles wil vernietigen wat God heeft bedacht op de aarde én in de hemel­se gewesten.

De boze kan door middel van de wetteloze mens(heid), de nog steeds in de levende Gemeente naar het vlees geweld aan doen (net als Jezus) maar geestelijk bezitten de gelovigen (door het geloof) de kracht van God. En bovendien helpt God deze Gemeente in de tijd Openbaring 12 vers 15 tot en met 18 (Openb. 12:15-18).

Voordat de boze zich ten volle kan openbaren in de ongeestelijke mens­heid, (net zoals Jezus zich zal open­baren in de zijnen) moeten de gelo­vigen dus verwijderd worden, (letter­lijk: “De Gemeente moet uit het midden”).

Dit uit het midden nemen, dit ver­wijderen slaat niet op een feitelijke opname in de lucht. Het betekent dat de gelovigen niet meer gelijkvormig willen zijn aan de wereld. Zij worden geheiligd doordat de gelovigen zich in Jezus en de Vader verlustigen. Dit heeft als gevolg dat zij Hem steeds meer gaan openbaren. De volle openba­ring van de gemeente van alle tijden is dit echter nog niet! (d.w.z. de eeuwige Gemeente Gods = het volgroeide lichaam van Jezus). In hoofdstuk 14 van Openbaringen wordt over deze eeuwige Gemeente geprofeteerd. Dit is dus na het beest uit de zee en uit de aarde (Openbaring 13).

De eeuwige gemeente

In Openbaring 12 lezen we over de profetie van de vrouw en de draak. Hiermee wordt hetgeen ik hiervoor schreef zinnebeeldig voorgesteld. Deze vrouw, dat is de gelovige mens­heid, (Jood en Niet-Jood) brengt een kind voort. Dit is de tijdloze eeuwige gemeente met aan het hoofd Jezus. Dit Kind wordt 1260 dagen Openbaring 12 vers 6 (Openb. 12:06) onderhouden op een plaats waar zij veilig is voor de grimmig­heid van de boze. Zij duikt als het ware onder op het onderduikadres dat de Heer ons bereid heeft. Dit is het koninkrijk van God! Heerlijk is het dat de in de tijd levende gelovigen reeds in de geest deel mogen uitmaken van deze eeu­wige Gemeente van Jezus! Naar het vlees zijn de gelovigen ech­ter nog wel op aarde en zij ondervin­den naar het vlees de woede van de

Boze. We lezen in Openbaring 12 vers 15 tot en met 18 (Openb. 12:15-18) dat God mee helpt de Gemeente in de zichtbare wereld te beschermen. Uit de brief van Paulus leren wij verder dat de Gemeente op aarde ineens omkleed gaat worden met een lichaam uit de eeuwigheid. Ze krijgen een tijdloos eeuwig lichaam om zo samengevoegd te worden met de reeds in Christus ontslapenen. Tot die tijd zal de in de tijd levende gemeente overle­ven en zelfs overwinnen door het bewaren van Gods geboden en omdat zij het getuigenis van Jezus hebben. Paulus beschrijft dit o.a. in 1 Thessalonicenzen 4 vers 13 tot en met 18 (1 Thess. 04:13-18).

Bij de mens de wetteloosheid vol­trekt zich eenzelfde proces als bij de Gemeente van Jezus, namelijk hij zal zich zelf openbaren in degenen die Jezus haten! Met deze mensheid zal hij volgens Openbaringen 1260 dagen zijn gang kunnen gaan. Na deze dagen komt echter een einde aan zijn dagen omdat de eeuwige Gemeente van Jezus geopenbaard wordt (Openbaring 14). De eeuwige Gemeente en de in de tijd levende Gemeente zijn geworden tot de tijd­loze eeuwige Gemeente van God: Het lichaam van Jezus. Zij zullen een einde maken aan de macht van de Boze. En vervolgens zal Jezus het hoofd, alles aan de voe­ten van de Vader leggen zodat De Vader alles in allen zal worden. God heeft Zijn ‘Tegenover’ weer bij zich en kan met de Gemeente wandelen

door de hemelse Hof.

 

Het troostboek van de kerk door Cees Maliepaard

Als het boek Openbaring destijds niet in de canon van de bijbel opge­nomen was, zou dat onder christe­nen een heleboel gekissebis voorko­men hebben. Soortgelijke gedachten zijn in de loop van de geschiedenis meermalen geuit. Zoals Luther des­tijds moeite had met de brief van Jacobus, zo kunnen wij problemen hebben om bepaalde gedachten in dit ‘kerkelijk troostboek’ te laten rij­men met hoe Jezus de Vader beschrijft in zijn in de evangeliën genoteerde uitspraken.

Is God werkelijk enkel goed?

In de psalmen staat vele malen dat God goed is. De psalmdichters ken­den de Here God als zodanig, en schreven Hem derhalve niets kwaads toe. Dat klopt uiteraard, want Hij zou het kwade niet eens hebben kunnen bedenken! Dat God het goede zowel als het kwade zou kennen, is de kardinale leugen die Satan in de hof van Eden op het eer­ste mensenpaar losliet. Hij maakte hun immers wijs dat zij net als God zouden kunnen worden… als zij net als Hij óók het kwade leerden ken­nen.

Doordat Adam en Eva het door de duivel vertekende godsbeeld als juist aanvaardden, kwamen ze verkeerd uit. Behalve Jezus heeft nog nie­mand aan alle misleidingen van Satan weerstand kunnen bieden. Maar wel reikt de apostel Johannes ons een kostbaar gegeven aan. In 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) schrijft hij: “God is licht; er is in Hem geen spoor van duisternis”. Dat correspondeert op de gedachte, dat de Here God alles wat Hij is altijd voor de volle hon­derd procent zal wezen. Omdat God licht is, kan er dus gewoon geen duisternis in Hem zijn. Dit principe kun je op alle eigenschappen van de Vader van toe­passing brengen. God is rechtvaar­dig, derhalve zal er nooit enige onrechtvaardigheid bij Hem gevon­den worden. God is liefde, liefde­loosheid is bij Hem dus ondenkbaar. De Vader is de bouwer van de natuurlijke en van de geestelijke wereld, de sloophamer zul je daar­om bij een ander moeten zoeken. God is barmhartig, onbarmhartig bezig zijn past echt op geen enkele manier in zijn wezen. Zo is het ook met de kwalificatie van het goede in Hem: er zal nimmer iets kwaads in Hem gevonden kunnen worden. Onze Vader is puur licht, zonder meer rechtvaardig, één en al liefde en barmhartigheid, voortdurend bouwend aan de vervol­making van zijn puike plan en in alle opzichten onverdeeld goed. Geen van de negatieve tegenpolen krijgt bij Hem enige kans.

God is wars van verderf

In Gods plan is voor de mens zinvol leven gesitueerd. Hij doet zijn voor­nemen nimmer geweld aan, ook niet bij wie zich niets aan Hem gelegen laat liggen. Het is de toorn van God (Satan, op wie Gods toorn rust) die maar al te graag de kroon op Gods schepping aantast. De Here God brengt zijn schepselen zelf niet in de vernieling; wel waarschuwt Hij hen voor de intriges van de vorst van het duistere rijk in de hemelsferen. Maar met het stellen van zulke gedachten, doemt er gelijk een pro­blematisch punt op in de slotconclu­sie die Johannes aan dit gezicht ver­bindt. In Openbaring 22 vers 18 en 19 (Openb. 22:18-19) schrijft hij namelijk: “Ik verklaar tegenover een ieder die de profetie van dit boek hoort: als iemand er iets aan toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn, en als iemand iets afneemt van wat in het boek van deze profetie staat, zal God hem zijn deel afnemen van de levensboom en van de heilige stad, zoals die in dit boek beschreven zijn”. Hoe zijn dergelijke gedachten over God te rijmen met het beeld dat Jezus van de Vader schetste? Zij zul­len toch met elkaar in overeenstem­ming moeten zijn, aangezien de inhoud van het boek Openbaring óók door Jezus aan Johannes is getoond. Bekende Bijbelteksten zijn: ‘God is liefde’ en ‘God is goed’. Maar geldt dat dan niet voor degene die iets van de inhoud van dit Bijbelboek weglaat of er iets aan toevoegt? We dienen nooit uit het oog te ver­liezen dat de Heer de tekst van Openbaring niet letterlijk aan Johannes gedicteerd heeft. Hij toon­de hem de beelden en Hij gaf daar gedachten bij. Dat wil dus zeggen dat in dit gedeelte Jezus aan Johannes duidelijk gemaakt heeft, dat sleutelen aan de tekst van dit boek tot gevolg zal hebben dat de sleutelaar zich aan een scenario van rampzalige ontwikkelingen bloot­stelt. En tevens dat hij zich daarmee isoleert van de heilzame elementen die erin vermeld staan. Het Joodse volk was nu eenmaal eeuwenlang gewend geweest aan de oudtestamentische visie op dit soort zaken. Vandaar dat het Johannes niet vreemd zal zijn overgekomen, dat God hier als de straffende rech­ter wordt weergegeven. De werke­lijkheid is echter dat bagatelliseren van de inhoud van dit apocalyptische boek, zal leiden tot een vergemakke­lijking voor de betrokken machten van de duisternis om de geopenbaar­de zegeningen voor de mens te blok­keren en tegelijkertijd de bekendge­maakte rampzalige toestanden te helpen bewerkstelligen.

God is liefde

Deze waarheid blijft te allen tijde kaarsrecht overeind staan. God houdt niet slechts van de mens onder voorwaarde van diens blinde gehoorzaamheid, maar Hij heeft zijn schepselen onder alle omstan­digheden lief. Wie Hem ongehoor­zaam is, wekt (in de taal van de bij­bel) ongetwijfeld zijn toorn op. Maar dat is niet meer dan de gramschap van Satan, op wie de toorn van God (zoals reeds opgemerkt) nu eenmaal rust.

God is onmogelijk van zijn liefde te scheiden, want de Schrift geeft aan

dat Hij liefde is… puur liefde dus. De narigheid is echter dat een mens zichzelf buiten Gods liefde en trouw kan plaatsen door een knieval voor de duivel te doen. De Here God is immers te allen tijde zichzelf? Wel, dat betekent dan ook dat Hij nooit verbonden kan worden met het gedachtegoed van Satan, want dat zou tegen zijn wezen ingaan. Wie zich tot Jezus wendt, zal te allen tijde door Hem de weg naar de Vader gewezen worden. Want Jezus heeft de weg gebaand naar Gods liefdeshart. Dat komt doordat Hij zelf ook één en al liefde is. Hij is bovendien de verpersoonlijking van de waarheid van Vaders onberouwelijke keuze voor de mens. Elk men­selijk wezen maakt immers deel uit van zijn schepping, en Jezus is de volmaakte weergave van hoe God zich van eeuwigheid zijn beelddra­gers gedacht heeft. Vandaar dat Gods eerste Zoon in ieder die z’n verwachting op Hem stelt, Goddelijk leven geeft. Hoe heerlijk is die open­baring van Goddelijk heil in het leven van u en mij!

 

Dagelijks vol zijn van Gods Geest door Jildert de Boer

‘Dagelijks vol zijn van Gods Geest’… Een utopie of een voor iedere christen bereikbare werkelijkheid? In dit arti­kel belicht Jildert de Boer het onder­werp ‘Pinksteren’ op uitvoerige en duidelijke wijze (-red.).

“Wie gelooft, gelijk de Schrift zegt, stro­men van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38). “En zij werden allen vervuld met de heilige Geest…” Handelingen 2 vers 4 (Hand. 02:04).

Voor velen is Pinksteren niet meer dan een extra dag vrij. Christenen weten dat Pinksteren te maken heeft met de uitstorting van de Heilige Geest. Voor sommigen blijft het spreken over de Geest van God vaag en abstract. De werking van de Geest lijkt voor niet weinigen een onbekend of althans weinig bekend verschijnsel. Velen lijken de geeste­lijke antenne en een radar van God voor de geestelijke wereld te missen. Misschien is het een mooi historisch feit en een krachtig begin van de gemeente van Jezus Christus 2000 jaar geleden. Maar wat zijn de effec­ten van de werking van Gods Geest voor nu? Heb je persoonlijk ook een ervaring van en met Gods Geest gehad? Dan bedoel ik weer niet alleen een aantal jaren terug, toen je in je eerste vurige liefde voor Jezus Christus stond, maar vandaag als een werkelijkheid in je leven. Is het leven in de Geest realiteit voor je nu, of zij het maar een stel verhe­ven klanken? Mooie, maar loos lij­kende kreten die toch -op de keper beschouwd- geen relatie hebben met de nuchtere, soms harde wereld van elke dag.

Meer dan wedergeboorte!

Ik ga ervan uit dat je je hebt bekeerd van je vroegere wandel, toen je stuurloos met de wereld mee dobberde en dat je Jezus als stuurman en leidsman van je leven hebt gekozen. Ik neem aan dat je wedergeboren bent door het levende en blijvende Woord van God 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23) en dat je geboren bent uit de Geest Johannes 3 vers 5 en 6 (Joh. 03:05-06).

Die Geest van God heeft jouw men­selijke geest levend gemaakt -die was immers dood door je zonden en overtredingen Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01)- en samen met Hem ben je aangesloten op de bron van ons leven: God Zelf! Je hebt Jezus Christus leren kennen als het Lam, dat de zonde der wereld wegneemt Johannes 1 vers 29 (Joh. 01:29). De vraag is evenwel daarbij of je Hem ook hebt leren kennen als Degene, die in de heilige Geest doopt Johannes 1 vers 33 (Joh. 01:33). Ben je onderge­dompeld in heilige Geest, helemaal omhuld met de Geest van God? Reken maar dat dit een heerlijke ervaring met God is! Dat is iets dat je door gebed en geloof kunt beleven. Daartoe heeft God ook handoplegging als een ondersteuning gegeven. Hier kun je profijt van trekken door middel van anderen, die je een stap verder kun­nen helpen op de weg van God. Zonder de kracht van de heilige Geest is het christenleven een moei­zame, traag voortslepende zaak.

In, met en door ons

Er is verschil of Gods Geest bij jou is en aan jou een werk doet, of dat

die heilige Geest in jou woning heeft gemaakt en je helemaal van binnen kan vervullen, zodat Hij ook met en door jou een heerlijk werk van God kan doen in je leefom­geving, concreet in je alledaagse leven. Kortom: dat stromen van levend water uit jouw binnenste gaan vloeien Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:38). Die Geest van God zal je eigen dorheid door­breken en je persoonlijke leven gezond en fris maken. Vervolgens zal Gods Geest de saai­heid van de dagelijkse sleur verande­ren in een interessant ‘oefenterrein’, om te leren wandelen in de Geest en Zijn stem te verstaan, in plaats van het gegons en lawaai van andere “filmen van beneden. Dat kunnen Wieren in huis, op school, op straat en op ons werk, of waar dan ook. Een blij, fris en sprankelend leven kan ons deel zijn, als we bereid zijn in de werking van de heilige Geest te geloven en de heilige Geest te gehoorzamen.

Misschien hebben we ooit wel in onze vroomheid best oprecht gebe­den: “Heer, maak mij een kanaal van Uw zegen”. We voelden ons als die “holle pijp”, waar God Zijn levens­water in moest gieten via ons over het onvruchtbare woestijnland. Maar Hij respecteert ons mens-zijn, onze creativiteit en talenten en ziet ons niet als een willoos werktuig, niettemin zullen wij ons graag door Hem laten vormen. Toen -in onze oude voorstelling- beseften we nog niet dat zo’n kanaal een steriele, strakke en stijve zaak is. Het is rechtuit door mensen gegra­ven en daarmee een dood ding op zichzelf. Kanalen zijn nooit verras­send in hun loop, maar uiterst voor­spelbaar. Gods Geest werkt nooit op een en dezelfde manier en daarom is het niet leuk om een kanaal te zijn of ernaar te verlangen dit te worden.

Geef ons dan veel liever het levendi­ge bruisen van een rivier, die heel

verrassend zijn werk doet en vanuit de bron kris kras kronkelend uit­stroomt over het land, vol van ener­gie en krachtige stroming. Wat fijn om dan te bidden: “Heer laat mij een bron zijn van Uw levende water”. Daar sta je niet passief bui­ten, maar daar ben je helemaal in betrokken en word je actief ingeschakeld.

Bewustwording

Gedoopt zijn in en steeds vervuld worden met de heilige Geest geeft je het bewustzijn, dat de levende God in je werkt en dat Hij door jou ande­ren kan bereiken om je heen. Hoe mooi om te zijn als een besproeide hof en als een bron, waarvan het water nooit meer teleurstelt Jesaja 58 vers 11 (Jes. 58:11). Hoeveel mensen zijn er wel niet teleurgesteld in wat chris­tendom heet? De bruisende rivier van kracht is de eerste christenge­meente is vaak verworden tot een mager stroompje, dat zo heel zwak en zachtjes nog wat voortkabbelt…(althans in de ogen van velen). Is het niet fantastisch als de heilige Geest in ons opspringt als een fontein van water, die springt ten eeuwigen leven?! Johannes 4 vers 14 (Joh. 04:14). In dit voorbeeld uit het verhaal van de Samaritaanse vrouw zien wij ook dat het levende water vrijmoedig uit haar binnenste opsprong tot zegen van haar stad Johannes 4 vers 39 (Joh. 04:39). Het getui­genis van Jezus spoot eruit! Het is adembenemend om het avontuur op de rivier van God aan te gaan en de uitdaging op te pakken, om levens­water uit te delen aan een wereld die zijn dorst lest aan allerlei zaken waar je steeds weer dorst van krijgt en waar je nooit echte bevrediging in vindt.

Herstel

Het is geweldig dat de Heer in de geschiedenis van de gemeente steeds weer herstelbewegingen heeft gegeven, om de gemeente te bepalen bij haar oorsprong, haar geboorte op de Pinksterdag in Jeruzalem, of wel:

de kracht van de heilige Geest! Wat geweldig als kinderen van God gaan opstaan om vol van de heilige Geest te zijn en voortdurend te wor­den. En: vervolgens ook hun lauw­heid, gezapigheid, luiheid en slap­heid radicaal overboord te gooien! Opwekking is niet slechts een “conferentiefeest” (merk tussen haakjes op dat op zulke conferenties wel over de Geestesdoop wordt gespro­ken, maar dat de Bijbelse ‘link’ met de waterdoop helaas niet wordt gelegd!).

Opwekking is iets dat de Heer van binnenuit met jou wil doen en wat je samen met anderen mag beleven: de heilige Geest woont in je en maakt jouw zwakheid sterk! Je bent van tussen de doden uit opgestaan en wandelt nu in de Geest. De Trooster is erbij geroepen in jouw leven tot zalfolie voor je ver­wondingen, tot balsem en verkwik­king voor je ziel.

Zo kun je op jouw beurt voor ande­ren tot troost worden, zodat zij gaan zeggen “Jezus is Heer” door de heili­ge Geest 1 Korinthe 12 vers 3 (1 Kor. 12:03) en mag jij door de Heer gebruikt worden dat ande­ren gedoopt worden in de heilige Geest.

Als het Koninkrijk van God over je gekomen is en bij jou baan heeft gebroken doordat boze geesten uit je leven zijn gebannen zie Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28), dan mag jij daarna het kli­maat en de geur van het Koninkrijk gaan verspreiden tot bevrijding van anderen, die nog gebonden zijn op bepaalde punten of gebieden in hun leven.

De Geest van God maakt je lichtbewegelijk en flexibel, zodat je Gods wijsheid vindt, om mensen te bemoedigen met woorden van God. Dat is de Geest van Pinksteren diep in je hart en reuze praktisch in je dagelijkse leven!

Een ongedeeld hart

De Heer wil in ons leven tot Zijn volle recht komen!

In het Oude Verbond lezen we al dat als ons hart volkomen naar Hem uitgaat, Hij ons krachtig bijstaat 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09). Gedeelde harten kunnen dus ingele­verd worden tot een ontvankelijk: “leer mij Here uw weg, opdat ik in uw waarheid wandele”. Dan kan ons hart verenigd worden tot de vrees van Zijn Naam Psalm 86 vers 11 (Ps. 086:011). Het gaat er dus allereerst om dat ons hart ongedeeld is voor Hem! Met een innerlijk verdeeld en twijfelend hart moet een mens niet menen dat hij iets van de Here zal ontvangen Jakobus 1 vers 8 (Jak. 01:08) en daarmee kan Zijn Geest niet uit de voeten. In Gods bedoe­ling wil Hij Zijn Geest juist meer dan overvloedig geven, want Hij is niet zuinig en wil op velerlei wijzen aan, in en door ons leven werken.

Doorwerkende aspecten van Gods Geest

Wat werkt de Geest van Pinksteren uit in je leven?

Wat zijn nu een aantal belangrijke dingen, die het doel zijn van de ver­dere doorwerking van de heilige Geest in je leven? Gaat het om uiterlijk vertoon, om een paar specifieke gaven, of is de Geest van God veel meer “allround”? Uiteraard is het werk van de Geest van God zo inspirerend en veelzijdig dat we maar een aantal punten kun­nen aanstippen. Deze kunnen ons aansporen en aanvuren om naar meer van God in ons leven te zoe­ken en te verlangen! Zonder op vol­ledigheid te bogen noemen we een aantal terreinen op, waarin Gods Geest ons wil stuwen.

  1. De Geest tot getuigenis

Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08) geeft je kracht, de kracht van de Heilige Geest over je tot een getuigenis is steeds grote­re cirkels van bereik, te beginnen met je eigen huis en omgeving. Het is veranderd worden van een verle­gen naar een vrijmoedig persoon, die in woord en daad, door Zijn levenswijze, echt christen-zijn toont.

2.De Geest, die het Woord levend maakt

De Schriften worden levend voor je en je Bijbel is geen oud, antiek boek meer, dat traditioneel naar de letter gebruikt wordt, maar o zo nuttig bij je wandel in de praktijk. Bij Jezus gaf God Zijn Geest niet met mate Johannes 3 vers 34 (Joh. 03:34) en Zijn woor­den waren dan ook geest en leven Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63). Het is ook boeiend om te zien hoe Petrus op de Pinksterdag (Handelingen 2) de Schrift opende en putte uit het Oude Testament, om onder andere de woorden van de profeet Joël actueel en levend toe te passen. In je eigen leven ervaar je hoe God Zijn Woord voor je laat ‘oplichten’ en je wijsheid en openbaring krijgt door de Geest Efeze 1 vers 17 en 18 (Ef. 01:17-18). Het is de Trooster, de heilige Geest, die ons alles zal leren en te binnen brengen al wat Jezus gezegd heeft Johannes 14 vers 26 (Joh. 14:26). Hij zal Jezus verheerlijken, want Hij zal het uit het Zijne nemen en het ons verkondigen Johannes 16 vers 14 (Joh. 16:14).

3.De Geest van gebed en lofprijs

Zonder gebed geen heilige Geest Lucas 11 vers 13 (Luc. 11:13) en zonder heilige Geest geen krachtbron om tot bidden te komen. Kan de Geest jou op gezette tijden in de stilte brengen, los van de beslommeringen van het leven, om je relatie met God te verlevendi­gen? Of om gericht voorbede voor anderen te doen?

Het komen tot lofprijzing en aanbid­ding is heerlijk om gezamenlijk te doen, maar best een oefening om het alleen te (leren) doen, of het juist te doen middenin de beproevingen!

4.De Geest van profetie

De Geest wil spreken in de gemeen­te met profetische woorden. Hier mag vooral naar gestreefd worden 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01).

“Spreekt iemand (!), laten het woor­den zijn als van God” 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Het zijn woorden tot mensen, die stichtend, vermanend en bemoedi­gend zijn 1 Korinthe 14 vers 3 (1 Kor. 14:03). Ook de andere uitingen van de Geest mogen in een gezonde balans tot ontwikkeling komen in eigen leven en in de gemeente.

5.De Geest tot heiliging

De heilige(!) Geest der waarheid kan niet ontvangen worden door deze wereld Johannes 14 vers 17 (Joh. 14:17). Bij de stijl, de sfeer en de aanpak van de wereld voelt de Geest van God in ons zich thuis. “Want God heeft ons niet roepen tot onreinheid, maar in heiliging. Daarom, wie dit verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u immers ook Zijn heilige Geest geeft” 1 Thessalonicenzen 4 vers 7 en 8 (1 Thess. 04:07-08). Door de Geest kunnen wij de “lichaamswerkingen” doden en als we ons door die Geest laten leiden zijn we zonen Gods Romeinen 8 vers 13 en 14 (Rom. 08:13-14). De brieven van de apostelen sporen ons aan tot “heiliging door de Geest” 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 en 1 Petrus 1 vers 2 (2 Thess. 02:13; 1 Petr. 01:02). De Geest tot heiliging is dezelfde Geest als de Geest van (lust in) de vreze des Heren Jesaja 11 vers 3 (Jes. 11:03), namelijk om (ver!) te wijken van het kwade in je leven en ook in de gemeente.

6.De Geest tot de goede strijd

De Geest bakt geen “zoete broodjes”, kweekt geen “zweverige gevoelens”, is niet te porren voor “zwoele manifestaties”, maar zegt dat je krachtig in de Here en de sterkte van Zijn macht de volle wapenrus­ting van God aan moet doen Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10), om in de geestelijke wereld tegen je ware vijanden te strijden Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Het is oorlog in de hemelse gewesten en wij mogen met de autoriteit van de Geest daar onze plaats innemen! Ook op aarde leren we in praktische zin dat “wandel door de Geest” betekent het “niet voldoen (toegeven) aan het begeren van het vlees” Galaten 5 vers 16 (Gal. 05:16). Dat blijkt wel uit onze reacties in de levenssituaties. Zijn die nog als “zure azijn” uit de woestijn, of al als “heerlijke honig” uit het beloofde land?

Jezus kreeg de vuurdoop -de testcase van de duivel- in de woestijn na Zijn Geestesdoop, maar de goede enge­len dienden Hem en Hij keerde terug in de kracht des Geestes naar Galilea Lucas 4 vers 1 tot en met 14 (Luc. 04:01-14). Hoe keren wij terug naar huis van een dag met allerlei “tegenzitters” en aanvallen? Vol van de Geest (via de goede strijd tegen de machten der duisternis), of menselijk geprikkeld en chagrijnig? Deze vuurgloed van beproeving moet ook ons niet bevreemden, als die over ons komt 1 Petrus 4 vers 12 (1 Petr. 04:12). Dan kan bijv. bij smaad lijden toch gelukkig(!) blijken dat de Geest der heer­lijkheid en de Geest Gods op je rust 1 Petrus 4 vers 14 (1 Petr. 04:14).

7.De vrucht van de Geest

De negenvoudige vrucht van liefde tot en met zelfbeheersing gaat door de Geest rijpen in onze levens Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Tegen zulke mensen is de wet niet Galaten 5 vers 23 (Gal. 05:23). Zij bevestigen name­lijk de wet Romeinen 3 vers 31 (Rom. 03:31) in hun levens, hebben het vlees gekruisigd Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24) en houden door de Geest het (goede!) spoor Galaten 5 vers 25 (Gal. 05:25). Vergeten wordt vaak bij het spreken over de vrucht van de Geest dat als voorwaarde geldt het afleggen van de werken van het vlees Galaten 5 vers 19 tot en met 21 (Gal. 05:19-21). Er staan daar 15 duidelijke zon­den opgesomd, maar met “en derge­lijke” is de lijst verder uit te breiden. Door allerlei vleselijk blijvende christenen ontstaat er soms een ver­keerde leefsfeer in gemeenten, die het klimaat van het Koninkrijk Gods met zijn gerechtigheid, vrede en blijdschap Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17) dreigt te verstoren.

Het is niet de bedoeling de zuurstof van het Koninkrijk -de liefde- te smoren door “geestelijke milieuver­ontreiniging” van werken der duis­ternis. Deze zullen radicaal wegge­daan moeten worden, wil de vrucht van de Geest tot volle ontplooiing komen! De vrucht van de Geest openbaart het karakter van Jezus! De zonen van God, die door de Geest geleid worden, zullen het wezen en de heerlijkheid van Christus gaan weerspiegelen en naar Zijn beeld veranderen zij van de ene heerlijkheid in de andere heerlijk­heid, immers door de Here, die Geest is! 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18).

8.De eenheid door de Geest

Tegen het woord “u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes” Efeze 4 vers 3 (Ef. 04:03) is veel gezondigd in de kerkgeschie­denis. Gods uitgangspunt blijft: “een lichaam en een Geest” Efeze 4 vers 4 (Ef. 04:04). De kracht van Gods Geest kan ons in de plaatselijke gemeente zichtbaar een maken! Dat lukt echt niet als menselijke heerszucht, jaloe­zie, roddel en negatieve kritiek (onveranderd) blijven leven in de gemeente.

De kracht van de Geest is de opwaartse kracht tot God, die sterker is dan de neerwaartse kracht van de zondemachten. De Geest tot eenheid is meer dan de geest van verwijde­ring of verdeeldheid. Geloof in Zijn goddelijke kracht, die eenheid mogelijk maakt! De Geest bindt samen en toont je liefde voor elkaar! Woorden als “samen” en “met elkaar” zijn kernwoorden voor gemeente bouw.

Verlangen naar meer van God

Tenslotte: heb je dorst naar (nog) meer van God? Als je deze gezind­heid en instelling hebt, dan ben je niet een beetje aan het geestelijk freewheelen of entertainen in de gemeente. Dan hunker en smacht je naar de weg die de Geest verder met je wil gaan. Dan wil je vrij van oppervlakkigheid dieper en hoger met God gaan, ook al kost het meer van jezelf.

Laten we de uitdaging aangaan en ik roep je op, als je dorst hebt naar meer van God, dat je in je verlan­gen komt en drinkt van Zijn Geest. Kom weg uit elke “droogte”, “verzan­ding” en “dichtslibbing” van bepaal­de gebieden in je leven en laten – voor het eerst of opnieuw- de stro­men van levend water vloeien uit je hart en leven!

Geef de geest van onverschilligheid geen kans, om schouderophalend aan het meerdere van Gods goede Geest voorbij te gaan! De Heer is RIJK voor allen die Hem aanroepen! Romeinen 10 vers 12 (Rom. 10:12).

 

‘Opdat zij allen een zijn Door Wim te Dorsthorst

Het is altijd weer indrukwekkend in het Johannes-evangelie de hoofd­stukken 13 tot en met 17 te lezen. Als Judas is verdwenen in de duis­ternis van de nacht om zijn Heer te verraden, geeft Jezus daarna nog het meest heerlijke onderwijs aan Zijn apostelen. Dit gedeelte is bekend onder de naam: “Gesprekken bij het Avondmaal”. Wat opvalt is dat de Heer niet praat over het verschrikkelijke lijden waar Hij nu doorheen zal moeten, maar dat Hij vol zorg is voor Zijn discipe­len, als Hij er niet meer zal zijn. Het Hogepriesterlijk gebed is dan de afsluiting. Direct hierna gaat hij met de elf apostelen naar Gethsemané, waar Hem de verschrikkelijke doodsangst overvalt en Hij even later gevangen genomen wordt. Juist in dat laatste gebed spreekt Hij Zijn zorgen uit voor de apostelen en bidt Hij in vers 11b: “Heilige Vader bewaar hen in Uw Naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij een zijn, zoals wij”. Dat is het thema van Zijn laatste gebed tot de Vader: ‘De eenheid van zijn apostelen en de toekomstige gemeente’. In de verzen uit Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23) is dan Zijn gebed: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die Gij Mij gege­ven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld erken- ne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”.

De verdeeldheid-zaaier

Tot vijf maal bidt Hij tot de Vader om eenheid voor de gemeente die nu zal gaan ontstaan. Uit zo’n gebed spreekt een diep verlangen, maar ook een grote zorg van de Heer voor de gemeente als Hij er niet meer zal zijn; ‘opdat zij allen een zijn’!

Hij heeft in Zijn onderwijs drie en een half jaar lang de geestelijke wereld geopend en de Naam van de Vader aan Zijn apostelen geopen­baard. Maar Hij heeft daarin ook laten zien, wie de grote tegenstander is van God en de mensen. Hij heeft de duivel openlijk aangewezen als de dief, de slachter en de verdelger. De vader der leugen en de oorzaak van alle ellende, waar mensen in ver­strikt kunnen zitten. Hij is ook de grote verleider, bedrieger en aankla­ger. Maar één eigenschap, die ook uit z’n griekse naam (Diabolos) naar voren komt, is: ‘uiteenwerper’, ‘ver­deeldheid-zaaier’. Dat speciale werk van de duivel zien we op alle terrei­nen van het leven, maar vooral in kerken en gemeenten. De Heer Jezus bidt om eenheid en de duivel zaait verdeeldheid! Hij heeft dat altijd gedaan, ook onder het oude volk Israël, en hij zal dat blijven doen tot het einde toe. We hoeven ‘oor maar acht te geven op de indringende waarschuwingen van de Heer zelf en van de apostelen in hun onderwijs.

Volmaakt zijn tot één

In deze laatste verzen van Zijn gebed Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23) bidt de Heer niet alleen voor de apostelen, maar ook voor allen die door het woord van de apostelen in Hem gaan geloven. En met welk doel? “opdat zij allen een zijn”. En dan gaat Hij die een­heid nog wat duidelijker stellen als Hij zegt: “opdat zij allen één zijn gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn” (vers 21). De NBG-vertaling vertaalt met: “… dat ook zij in Ons zijn’, maar de Staten vertaling en de meeste andere vertalingen, hebben:’… dat ook zij in Ons een zijn’. Het gaat dus om een hele bijzondere en diepe een­heid van de gemeente. Een eenheid zoals Jezus en de Vader één zijn! In Johannes 14 vers 7b tot en met 9b (Joh. 14:07b-09b) zegt de Heer tot Filippus: “Van nu aan kent gij de Vader en hebt gij Hem gezien. Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”. De Hebreeën-schrijver zegt later: “dat Jezus de afstraling is van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Om die eenheid bidt de Heer voor zijn volgelingen voor Hij gaat lijden en sterven. Hij bidt zelfs in Johannes 17 vers 23 (Joh. 17:23): Dat zij volmaakt zijn tot een”.

En waarom is deze diepgaande een­heid zo belangrijk – in de eerste plaats van zijn apostelen natuurlijk, maar ook van alle christenen – “Opdat de wereld gelove en erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt”, zegt Hij Johannes 17 vers 21 tot en met 23 (Joh. 17:21-23).

Zolang de gemeente nog verdeeld is en niet tot die volmaakte eenheid is gekomen is zij geen getuigenis en geen betrouwbaar bewijs dat de Heer Jezus door de Vader in de wereld gezonden is. Dan is de gemeente ongeloofwaardig en onwaarachtig! Ik geloof dat de een­heid waar de Heer om bidt, de diep­ste betekenis is van het gemeente- zijn en het grootste wonder wat de wereld zal kunnen overtuigen, als zij volmaakt is tot één. De Heer bidt dus niet om een oecu­menische eenheid zoals bij de PKN- kerk, wat op het ogenblik nogal actueel is, maar in wezen slechts een papieren overeenkomst is. Ook geen eenheid in ‘verscheidenheid’, zoals dat zo interessant genoemd wordt, maar natuurlijk geen eenheid is. Ook geen eenheid tussen Rooms Katholieken en evangelischen zoals in Amerika gezocht wordt! Nee, de Heer bidt om een eenheid “zoals de Vader en de Zoon een zijn”!

Vorming van de apostelen

Is dit niet veel te hoog gegrepen van de Heer? Hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden als Hij er zelf niet meer is?

De Heer is ruim drie jaar rondge­trokken in Israël en Hij leerde en onderwees de schare aangaande het Koninkrijk Gods, maar aan Zijn apostelen heeft Hij heel bijzonder onderricht gegeven. Op veel plaatsen lezen we in de evangeliën dat Hij zich heel speciaal met de twaalven bezighield. Zo lezen we bijvoorbeeld in Markus 4 vers 34 (Mark. 04:34): “Tot de scharen sprak Hij enkel in gelijkenissen, maar afzonderlijk aan zijn discipe­len verklaarde Hij alles”. In de gesprekken bij het avondmaal zegt Hij tegen de elf overgeblevenen: “Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt. Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aan­gewezen, opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen Johannes 15 vers 15 en 16 (Joh. 15:15-16). Ook in Zijn laatste gebed tot de Vader zegt Hij dat Hij de Naam van God aan hen heeft bekend gemaakt en dat Hij de woorden die de Vader Hem gegeven had aan de apostelen bekend heeft gemaakt (vers 6-8). Zelfs na Zijn opstanding is Hij hen nog 40 dagen verschenen om hen te onderrichten over alles wat het Koninkrijk Gods betrof, en door de heilige Geest heeft Hij hen Zijn bevelen gegeven.

Zo zijn de apostelen door de Heer grondig toebereid om de bouwers van de gemeente van Jezus Christus te zijn.

De heerlijkheid

Hij bidt in vers 22 voor hen: “En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn”. Wat bedoelt de Heer met die ‘heer­lijkheid’?

Je kunt denken aan de kennis van de Vader en alle woorden die de Vader Hem gegeven had en die Hij aan hen doorgegeven heeft, dat is ook heerlijkheid, maar ik geloof dat de Heer hier de heilige Geest bedoelt. Bij Zijn hemelvaart geeft Hij ook de opdracht dat ze moeten blijven wachten op het ontvangen van de heilige Geest. Dan zullen ze kracht ontvangen om uit te gaan zoals Hij uitgegaan is.

Voor de Heer Zijn bediening begon, liet Hij zich dopen en werd Hij ver­vuld met de heilige Geest. Van toen af was Hij aangedaan met hemelse kracht, autoriteit en goddelijke heer­lijkheid. Zijn hemelse Vader bekleedde Hem met heerlijkheid tot het vervullen van een geweldige taak.

Deze heerlijkheid trad naar buiten als Hij zijn mond opende om het evangelie te brengen aan de armen, om Zijn discipelen te onderwijzen in de geheimenissen van het Koninkrijk Gods, en wanneer Hij rondging weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Zo kunnen we op verschillende plaatsen lezen in de evangeliën dat de Heer Jezus Zijn ‘heerlijkheid’ openbaarde. Deze ‘heerlijkheid’ was zichtbaar en hoorbaar voor hen die in Hem geloofden. Voor de ongelovigen en dwarsliggers was Hij nog steeds de timmermanszoon uit Nazareth en werd Hij veracht, juist om die ‘heer­lijkheid’ en zochten ze Hem te, doden. 

“En deze heerlijkheid heb Ik ook aan hun gegeven”, bidt Hij. En dan niet op de eerste plaats om de werken te doen die Hij gedaan heeft, maar ‘opdat zij een zijn, gelijk wij een zijn’!

De tijd van Handelingen

Hij heeft de apostelen niet zomaar de wereld ingestuurd. Hij zegt: Vader, gelijk gij Mij gezonden hebt in de wereld; heb Ik ook hen gezon­den in de wereld” (vers 18). Dat wil zeggen: met dezelfde kennis en dezelfde toerusting! En de apostelen zijn na Pinksteren de wereld ingegaan, vervuld met dl^ heerlijkheid Gods, en met een eens­luidende boodschap die zij van de Heer geleerd hadden. Beginnende in Jeruzalem, vervolgens in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde Handelingen 1 vers 8b (Hand. 01:08b). De apostel Paulus schrijft later aan de Efeziërs dat de gemeente gebouwd wordt op het fundament van de apostelen en de profeten, ter­wijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20).

In Openbaring 21 waar we lezen over het nieuwe Jeruzalem, beeld van de gemeente, zien we op de fun­damenten van de stad de twaalf namen van de apostelen van het Lam Openbaring 21 vers 14 (Openb. 21:14). Wat een machtige tijd moet dat geweest zijn in het begin. Allen die tot geloof kwamen waren één omdat ze het woord van de apostelen geloofden. En niemand hoefde te twijfelen aan de echtheid van de boodschap, want de Heer werkte mee en bevestigde de woorden van de apostelen door de tekenen die er op volgden. Allen lieten zich dopen volgens de opdracht van de Heer Jezus en ontvingen dan ook de heili­ge Geest volgens de belofte, want zonder deze stappen is er geen een­heid mogelijk waar de Heer om heeft gebeden.

De heilige Geest is de Geest der waarheid en wil de gelovigen de weg wijzen en hen leiden in de volle waarheid. Hij smeedt alle gelovigen, van alle volken, rassen en culturen over de hele wereld samen tot één lichaam. Allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, lezen we in 1 Korinthe 12 vers 12 en 13

(1 Kor. 12:12-13). Schitterend mooi is dat!

Het is geweldig begonnen

Er is de voorbije 20 eeuwen veel fout gegaan met de gemeente van Jezus Christus. Al vrij snel na de dood van de apostelen verdween het geloof en de glans die de eerste gemeenten zo sierde. En toen in de 3e eeuw de staatsgodsdienst werd ingevoerd, betekende dat het gaan in geestelijk ballingschap. Het volk van God werd verstrooid onder wereldlij­ke en kerkelijke machthebbers en wat het allerergste was. de bood­schap van de apostelen werd niet meer gehoord.

De profeet Joël beschrijft in Joël 1 vers 4 (Joël 01:04) wat er dan met het volk van God gebeurt: “Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afge­vreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afge­vreten”.

Zie je het voor je? Wij staan nu bij de resultaten van dat eeuwenlange proces.

Zo heeft de satan met zijn rijk Jeruzalem, het huis Gods, de gemeente verwoest, leeggeroofd en het tot een puinhoop gemaakt. De duivel heeft kans gezien alles wat de gemeente betreft, leiding en gezags­structuren, bedieningen, werking van de gaven van de heilige Geest, zicht op wat de gemeente is en het doel van de gemeente, met een dikke laag religieuze modder te bedekken. Kaal geknaagd, afgevreten, verslonden…

Er is in de loop van de eeuwen een verdeeldheid ontstaan die alle begrip te boven gaat. Duizenden richtin­gen, stromingen, groeperingen, ker­ken, gemeenten… Bij geen enkele andere godsdienst vind men dit zoals juist bij het christendom! Waarom? Omdat de duivel, de grote ‘uiteenwerper’, altijd bezig blijft ver­deeldheid te zaaien. Als we deze verdeeldheid zien dan zeggen we: Daar moet een wonder gebeuren, wil er nog ooit weer een eenheid komen onder het volk van God. Een eenheid als waar de Heer Jezus om gebeden heeft en zoals dat in de dagen van de apostelen geweest is.

De nieuwe tijd

Maar goddank, we leven nu in de tijd dat vele profetieën die spreken van het herstel van de gemeente in het laatst der dagen, in vervulling gaan. Om maar één plaats te noe­men, wat Jesaja zegt in Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03): “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des Heren; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang”.

Daar is de Heer mee bezig in deze tijd! Niet alleen de schepping zucht, maar ook velen van Gods volk zijn nog ziek, verdeeld en krachteloos en hebben diepe genezing en oprich­ting nodig.

Belangrijk is om geestelijk opmerk­zaam te zijn zodat we door de heili­ge Geest ervaren dat we midden in deze ontwikkeling leven, zoals Jesaja hier beschrijft.

Wij leven duidelijk in de eindtijd en bewegen ons naar een geweldige nieuwe volheid des tijds, naar de openbaring van de zonen Gods! De landman heeft eeuwen en eeu­wen geduld gehad en gewacht op de volle vrucht van het land, totdat de vroege en de late regen erop geval­len is, schrijft Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). Wij mogen het nu beleven dat de late regen valt/gaat vallen en de volle vrucht zich zal gaan openbaren. Daarom is er allerwegen een verlan­gen in de gemeenten om weer te komen tot een structuur als in de begintijd. Dat is niet ouderwets, maar dat is nu de ware vernieuwing om weer terug te keren naar de Bijbelse principes, wat de Heer zelf en Zijn apostelen geleerd hebben. En ik geloof dat de Heer zelf werkt in deze drang naar geestelijke vernieuwing en vrijheid.

Hij werkt immers het willen en het werken in ons, zegt Filippenzen 2 vers 3 (Filip. 02:03). De Willibrord-vertaling heeft: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om zijn heilsplan te verwe­zenlijken”.

Zo zal er uiteindelijk een gemeente tot stand gaan komen waar de Heer Jezus zo vurig om gebeden heeft: “Opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één.

 

Instrumenten in Gods hand door Gert Jan Doornink

In het leven van elk kind van God gebruikt God mensen die van invloed zijn op de ontwikkeling en groei van ons geloofsleven. Bij mij waren dat onder andere:

Gerrit Ernste, een evangelist uit de Betuwe, die destijds conferenties hield samen met

Woud de Grood en sprak in allerlei samenkomsten. Hij leerde mij vrijmoedigheid. Met hem ben ik in die tijd verschillende keren mee geweest met spreekbeurten en tournees die hij hield in Duitsland.

Johannes Maasbach, een evangelist met grote bewogenheid voor het ver­lorene en bekend werd als tolk van de Amerikaanse evangelist Osborn. Daarnaast bleef hij zakenman, waardoor hij er in slaagde allerlei kerken op te kopen voor een lage prijs die dan als evangelisatiecentra werden ingericht en waardoor velen tot geloof kwamen. Gedurende enige tijd mocht ik met hem samenwerken. Hij stond vaak aan veel kritiek bloot maar ik waardeer behalve zijn bewogenheid ook zijn oprechtheid.

Eli Stanley Jones, een Amerikaanse zendeling-evangelist, die in de eerste helft van de 20e eeuw gedurende vele jaren in India werkzaam was en later in vele landen van de wereld in samenkomsten sprak waardoor velen tot geloof kwamen. Zijn grote liefde voor Christus en de mensen leerde ik destijds kennen door één van zijn boeken. Uiteindelijk ben ik erin geslaagd al zijn in het Nederlands vertaalde boeken te bemachtigen, via een tweedehands boekwinkel in Rotterdam.

Robert Schuller, de Amerikaanse televisiepredikant die velen bereikt met zijn uitzendingen via ‘Hour of Power’. Wat ik van hem mocht leren en opnieuw bevestigd wordt in mijn leven, is dat we onze bekwaamheden, talenten, gaven in dienst van Gods Koninkrijk mogen stellen. Een accent wat naar mijn mening in de Nederlandse evangelieprediking veel te veel op de achtergrond blijft.

Duurt Sikkens, die vele jaren de creatieve en unieke illustraties verzorgde in Levend Geloof, evenals de rubriek ‘Onder de boom’. En voor mij hoe langer hoe meer een echte vriend werd. In onze gesprekken opende hij mij de ogen voor het deelhebben aan Gods volle heerlijkheid, door geheel los te komen uit een star, wettisch denken om te kunnen delen in de echte vrijheid in Christus.

Ik kan natuurlijk nog meer namen noemen, maar laat het hierbij. Ik heb willen aangeven dat we als nieuwe scheppingen in Christus geen individualisten zijn, maar niet kunnen functioneren en ontwikkelen zonder onze medebroeders en zusters.

 

Wees op uw hoede voor de afgoden Door Cees Maliepaard

Het is niet voor niets dat Johannes waarschuwt voor de afgoden, want Satans engelen zijn gericht op de ondergang van de mensheid en op de teloorgang van de relatie tussen God en zijn schepselen.

Waar gaat het om?

Johannes sluit zijn eerste algemene zendbrief af met de woorden: ‘Kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden.’ Hij zal zich er wel van bewust zijn geweest, dat het slot van een epistel de lezer vaak het langst bijblijft. Was Johannes’ schrijven dan bedoeld om hen ervan te door­dringen, voortdurend bedacht te zijn op de aanwezigheid van Satans demonische handlangers? Dat is nu juist niet het thema van deze brief en ook niet het item waar Johannes zich bij voorkeur in verdiepte. Natuurlijk was de discipel waar Jezus het meest vertrouwd mee was, zich terdege bewust van de activitei­ten van de duivel, maar dat was niet het onderwerp waar hij zijn gedach­tewereld mee vulde. Johannes, de apostel van de liefde, was veel meer gericht op de aanwezigheid van de Heer en de goede hemelse machten, dan dat hij zijn aandacht verspilde aan de kwade geesten in de hemel­sferen. We mogen aanspraak maken op overwinningsleven. Het is nor­maal dat iemand die Jezus toebe­hoort, de aanvallen uit het rijk van de duisternis leert pareren. Maar het gaat tenslotte om de verheerlijking van de Heer. En Hij wordt grootge­maakt wanneer zijn schepselen gaandeweg gaan beantwoorden aan zijn verwachtingen; anders gezegd: wanneer onze innerlijke mens op de zijne gaat lijken.

Zondeloos leven

Johannes geeft te kennen dat de zonde voor ons iets uit het verleden is. Letterlijk schrijft hij: ‘We weten dat iemand die uit God geboren is, niet zondigt.’ Dat is nogal een uit­spraak! Is dit niet te hoog gegrepen, en betrappen we Johannes hier wel­licht op een behoorlijk ondoordachte conclusie? De gemeente van Christus Jezus bestaat uit allemaal wedergeboren mensen, maar zondi­gen die ook geen van allen? Of ster­ker nog: zit er zelfs maar eentje tus­sen die alle zonden uit het leven gebannen heeft?

Gelukkig hoeft niemand minder­waardigheidsgevoelens te krijgen,^^ want buiten Jezus is er geen mens die naar waarheid kan zeggen nooit iets verkeerds gedaan te hebben. God is enkel goed en Jezus, het getrouwe beeld van de Vader, is eveneens puur goed. Wij zullen in de gezindheid van de Christus ons naar het volkomen goed zijn mogen uitstrekken. In relatie met Jezus zondigen we niet, want Hij leidt ons van heerlijkheid tot heerlijkheid. Dat wil zeggen dat Hij ons leert wat Gods heerlijkheid inhoudt, namelijk het vol zijn van goedheid, goedertie­renheid, barmhartigheid en gerech­tigheid. We maken ons meer en

meer de gedachten van onze enkel goede God eigen, en naar rata daar- djn we vrij van de troep die de tegenstander bij ons naar binnen probeert te blazen. Dat kunnen god­deloze ideeën zijn, maar net zo goed vrome waanvoorstellingen. Wie in de Christus is ingevoegd, is in prin­cipe vrij van de zonde en van religi­euze beïnvloedingen gekomen. Van de nawerkingen die er nog zullen wezen, mag men leren gaandeweg afstand te nemen. En als er nog grote miskleunen zullen plaatsvin­den, is het volbrachte werk van onze Heer altijd ten volle toereikend om er vanaf te komen. Want zondeloos leven is iets wat door Hem binnen bereik is gekomen.

Leven naar Gods wil

Het behoeft geen betoog dat de mens die op Jezus’ aanbod tot red­ding en bevrijding is ingegaan, er alles aan zal doen om aan de ver­wachtingen van de hemelse Vader te gaan voldoen. En wat zal Hij denken dat door ons in de huidige stand van zaken haalbaar is? In elk geval een hart dat op Hem gericht is en dat derhalve bezig is zich aan de beïn­vloeding van de afgoden te ontworstelen. Het is daarbij van belang, te weten dat de hedendaagse afgoden over het algemeen niet in een beel­dendienst te vinden zijn, maar dat ze gestalte aannemen in de beelden waar onze harten mee bezig zijn. Geld is een noodzakelijk kwaad in ons leven, maar wanneer het in mijn hart een dominerende plaats heeft ingenomen, is het mijn afgod geworden. Seksualiteit past in een door God gegeven levensinvulling, maar wanneer ik oversekst ben, heb ik het in een door Hem niet zo bedoeld afgodisch kader geplaatst. Je kunt tegen bepaalde mensen wel­licht terecht opzien. Bij de één zal dat zijn vanwege de geestelijke instelling van de betrokken persoon, bij de ander vanwege bepaalde natuurlijke kwaliteiten. Daar hoeft op zichzelf niets mis mee te zijn, maar als ik zo iemand dusdanig op mijn gedachtetroon zet dat de Heer erdoor in de schaduw dreigt te gera­ken, dan heb ik hem of haar tot mijn idool gemaakt. Hetzelfde valt te zeggen van hoe je met sportfiguren bezig kunt zijn. Ik heb echt wel bewondering voor hoe sommigen zich inzetten voor hun team, zelfs als ze niet bijster in vorm zijn. En je kunt er van leren dat je in de gemeente ook niet altijd in topvorm hoef te wezen om iets in het midden te leggen of om voor een ander te bidden. Maar het zou abso­luut een foute zaak zijn als ik sport­mensen in m’n hart als sportidolen zou gaan koesteren. Wie wijs bezig is, zal zeker op z’n hoede zijn voor de afgoden, maar minstens in dezelfde mate met waar het eigen hart zich op richt. Geef ze geen voet: de afgoden van de wereld niet, maar net zo min de reli-idolen. God is een enig God; er zal nimmer een tweede bijkomen. Alleen zijn Zoon Jezus heeft Hij als koning/priester en als herder over ons aangesteld. Hem zullen we aanbidden, omdat Hij als de Christus de enige brug naar de Vader is. We doen er dus goed aan, de raad van Johannes op te volgen. We zul­len ons hoeden voor de afgoden. En we richten ons met een wijd geo­pend hart op de door onze hemelse Vader aangestelde koning/priester. En we betonen de eeuwige God in aanbidding onze wederliefde. Hoe? Vooral door te zijn zoals Hij ons zich gedacht heeft.

 

Gods ’toorndoor Tea Keuper

Als we er vanuit gaan dat God enkel goed is en goed doende, dan moe­ten wij erkennen, dat Hij het kwade, wat in velerlei vorm bestaat in deze wereld, niet bewerkt of uitvoert! In de Romeinenbrief beschrijft Paulus onder meer dat God kwaad en onrecht veroordeelt, verwerpt. Alle mensen hebben gezondigd en mis­ten hierdoor het doel, wat God met de schepping, die Hij volmaakt geschapen had, voor ogen had en nog heeft! Ook in de engelenwereld kwam de grootste zonde voor, hoog­moed, waardoor ongehoorzaamheid aan de Schepper. Satan werd uit de hemel verbannen naar de aarde, waar hij de tegenstander en verlei­der bij uitstek is geworden van God, de Vader van Jezus Christus. Goed en kwaad kunnen niet met elkaar verenigd worden. God gaf aan de mensheid de keuze: Kiezen voor Hem, die enkel het goede bewerkt of kiezen voor zijn tegenstander, satan, de bewerker van alle kwaad. Maar God kon zijn wezenskenmer­ken, zijn liefde, trouw, rechtvaardig­heid en barmhartigheid niet verloo­chenen. Hij is de verpersoonlijking hiervan! Ik las in de nieuwe Van Dale dat voor ’toorn’ aan het einde van een heleboel menselijke toorn, als twee­de betekenis staat vermeldt: verdriet, leed. Dit is naar mijn mening Goddelijk! Als iemand een verkeerde keuze maakt en van de weg, die God hem of haar wijst, afwijkt, dan kan God met zo’n mens geen gemeen­schap hebben, Hij kan er zijn goed­heid niet aan kwijt! Hij heeft zich overgegeven aan de verleider, satan, die hem in de duisternis leidt met alle gevolgen van dien.

De verloren zoon

Een prachtig voorbeeld staat er in de bijbel. Het verhaal wat Jezus zelf heeft verteld, wat me eens enorm heeft ontroerd, toen ik het voor kin­deren vertelde met vingerpopjes! Het verhaal van de verloren zoon uit Lucas 15 vers 11 tot en met 32 (Luc. 15:11-32). Jezus toonde hier duidelijk mee aan, dat de Vader leed en medelijden met de zoon had, die de verkeerde weg opging! Hij liet hem wel gaan… maar zag uit naar zijn terugkeer! En hij kwam terug en beleed zijn zonden! Wat was die Vader toen blij! Hij gaf een groot feest en omhelsde de verlopen bedelaar. Hij was genadig en is dit nog! De andere zoon, die volgens de wet zijn vader gehoorzaamde maar niet blij was maar jaloers, werd liefdevol voorgehouden toch ook blij te zijn over het behoud van zijn broer! Men zegt dan vaak: “Ja, dat was de verlo­ren zoon”. Maar de Vader heeft een andere houding: Hij probeert ook die zoon in de lichtkring te trekken van zijn Koninkrijk! Ik ben zo dank­baar voor dit verhaal van Jezus. Hij bracht een volmaakte boodschap, als Zoon, als afdruk van Gods Wezen! Wat wil Jezus zijn volgelingen hier­mee leren? Dat wij zo worden als Hij en zijn Vader en mensen hiervan vertellen en… voorleven. Dat kunnen wij alleen, als Jezus in ons woont door zijn Heilige Geest, die op de weg van het Leven leidt!

Voor wie kiezen wij?

Wij hebben maar één tegenstander,

verwekker van elk soort van kwaad.

Hij zet de één op tegen d’ ander,

hij steelt, verderft, hij moordt en haat!

 

Wij hebben ook één God en Vader,

Die ’t goede wil en het bewaart.

Die hoorder inspireert tot dader,

Die vrede wil in plaats van ’t zwaard.

 

Gods toorn is, dat Hij lijdend loslaat,

wie kiest voor eigen wil en weg,

de tegenstander tegemoet gaat,

die hem misleidt naar heg en steg!

 

God is rechtvaardig en vol liefde,

de weg naar Hem is vrijgemaakt!

Hoezeer zijn scheps’len Hem ook grief­den,

Hij is het, die zijn Woord bewaakt!

 

Gaande op de weg, die Jezus baande,

vernieuwd in denken door zijn Geest

blijven zijn kind’ren met Hem staande,

wordt ’t weer zoals ’t eens is geweest!

 

Psalmvers door Froukje Huis

‘Zo! Heb je een 10 op je rapport?’ Wat was je trots als er een tien op je rapport prijkte. Het was dan wel voor een vak dat eigenlijk niet op de cijferlijst stond maar er door de ‘juf’ was bijgeschreven, maar ’t was en bleef een tien! Psalmversje 10. Immers toen we goed konden lezen, moesten we elke week een psalm- of gezangvers leren, ’t Werd altijd over­hoord en als ’t goed ging kreeg je een 10. ’t Kostte wel eens hoofdbre­kens voor onze jonge hersentjes maar we stampten het erin net als al de moeilijke plaatsnamen die we op een rijtje uit ons hoofd leerden: Bern, Neuchatel, Le Locle. La Chaud de Fonds enz.

Zondags was het: ‘Ken je je versje al?’ O wee als je het vergeten had, dan bleef er maar een paar uur over om het in je hoofd te krijgen.

‘Ik lag gekneld in banden van de dood, daar d’ angst der hel mij alle troost deed missen!’ of:

’s Heren goedheid kent geen palen, God is recht dus zal Hij door…’

Ik begreep niet, dat het na ‘door’ ver­der ging op de volgende regel. Je zag de samenhang niet en van verschillende woorden had je zelfs nooit gehoord! Ik kan me niet herin­neren dat er iets werd uitgelegd, je kreeg het op en dus leerde je het. ’t Was altijd een verassing als er op een zondag in de kerk een lied werd opgegeven dat jij kende! Dan kon je zonder boekje uit volle borst mee­zingen ook al begreep je niet alles wat je zong.

Zelfs als volwassene besefte je nau­welijks wat voor getuigenis je eigen­lijk gaf, zoals:

‘De Heer is mij tot hulp en sterkte,

Hij is mijn lied, mijn psalmgezang.

Hij was het die mijn heil bewerkte,

dies (?!) loof ik Hem mijn leven lang’.

Maar nu ben ik tot de conclusie gekomen dat het een voorrecht is, deze liederen te hebben geleerd. Hoezeer ze tot steun kunnen zijn voor je geloof en hoe de heilige Geest deze kennis ons op het juiste moment kan te binnen brengen om anderen te ondersteunen.

Jaren geleden waren Dick en ik op bezoek bij een tante van in de negentig. Ze leefde helemaal in het verleden, zocht om haar ouders en begreep niet waar wij het over had­den. Tot… Dick de bijbel pakte. ‘Tante zal ik u wat voorlezen?’ Ja dat was prima. Hij begon: ‘De Here is mijn…’

Hier viel ze hem in de rede: ‘…Herder, mij ontbreekt niets…’ En met een lief gezicht en een blij hart, kon ze de hele psalm opzeggen. Zullen we nu bidden, tante?’ Ze vouwde haar handen en in een vurig gebed loofde en prees ze de Heer voor zijn goedheid aan haar betoond, dankte Hem voor ons bezoek en voor de blijdschap, die ze had ontvangen.

Het was een heerlijk bezoek, zowel voor haar als voor ons. Als het Woord eenmaal vast in ons hart verankerd is, blijft het daar, ook als het verstand er geen weg meer mee weet. Maar de geest die op God gericht is zal, onder leiding van de heilige Geest, putten uit de voorraad die we hebben aangelegd. Wij hebben volop gelegenheid om er mee bezig te zijn. Laten we onze tijd goed benutten, want het Woord geneest, bouwt op, geeft kracht en weerwoord als we worden aangeval­len. Immers Jezus is het Woord ten voeten uit. Lees wat het Woord over Hem schrijft en datzelfde doet Het ook voor u!

 

Ootmoed door Duurt Sikkens

Het woord ‘ootmoed’ komt niet zo heel vaak voor in de bijbel, maar wel altijd cruciaal in verband met de verhou­ding tot God en Zijn woord. En met ‘woord’ bedoel ik in de eerste plaats Jezus zelf, want dat is zijn eigenlijke naam, hij is Gods woord. Wanneer hij voor het eerst voorleest in de synagoge citeert hij Jesaja met de woorden: “Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen”.

Ootmoedigen worden ook wel ‘nederigen’ genoemd, maar je moet oppassen dat het niet een stempel meekrijgt van onderdanige slaafsheid. Waar het wèl om gaat is eigenlijk: een gemakkelijke instelling, een geestesgesteld­heid waarin je ontvankelijk bent voor genade, de goede gezindheid van God. Zijn zachtmoedigheid en vriende­lijkheid kunnen zo ingang vinden in je geest en aansluiten bij jouw zachtmoedigheid, daarmee één worden. Zelf zegt Jezus: “Zachtmoedigheid en nederigheid kun je van mij leren”. En Salomo concludeert: “Wijsheid is bij de ootmoedigen”.

Het evangelie is voor de nederigen en de vernederden.

Veel christenen zijn verdrietig en teleurgesteld, soms verbitterd of verhard door allerlei nare ervaringen, vaak doordat het evangelie van het koninkrijk der hemelen nogal ‘geweldig’ en ‘heldhaftig’ en ‘machtig’ en ‘succes­vol’ moest zijn en vul de Nimrodiaanse superlatieven maar in… Alles kon, als je maar geloofde, enz. Zou het kunnen zijn dat het een verkeerde interpretatie is? Nou, ik weet het wel zeker, want daarin pasten immers geen begrippen als zachtmoedigheid, bescheidenheid, stilheid en onopvallendheid; laat staan de men­sen die zo waren. Maar nu langzamerhand Gods vriendelijk aangezicht wat duidelijker zichtbaar begint te wor­den, wordt ook Zijn beeld, Zijn mens, duidelijker. Zijn helderste beeld was Jezus en deze predikte de omgekeer­de wereld, een ‘Umwertung aller Werte’: hoog en laag, eerste en laatste werd bij hem omgedraaid. Hij was en is zo inhorent aan zijn Vader en was zelf zó ootmoedig dat God alles(!) aan hem kon overgeven èn aan degenen die dezelfde geestesgesteldheid bezitten: Ontvankelijk voor Gods liefde. Want God is Liefde, licht, alleen maar. Al Zijn eigenschappen komen daaruit voort. Daarin past geen heerschappij als in de wereld. In ootmoedigen vindt het zaad van Zijn evangelie goede aarde. Zij beantwoorden daarmee Zijn vraag: “Heb je me lief?” Het is daarom zo mooi om, zolang het kan, bezig te zijn en juist in binnen- en buitenland het Godsbeeld te ver­tellen dat zo anders is dan we zolang hebben gedacht. Religie maakt slaven, deze móéten altijd wat doen ‘voor hun heer’, maar ze kennen de Vader niet zoals Hij is.

Jezus bracht eerst het evangelie aan degenen die geloofden Gods volk te zijn. Dat bracht een scheiding der gees­ten teweeg. Het was ook een hele verschuiving in het denken. Het gevolg was dat er een scheiding kwam tussen ootmoedigen en hoogmoedigen.

Wij willen op dezelfde wijze bezig zijn: Gods naam, Zijn mildheid, rust en tederheid bekend maken aan onze broeders en zusters, zonder enige vorm van pressie. En wie er oren voor heeft, die hoort het wel. Dat zijn de ‘stillen’ in het land, de bescheidenen, en ze zitten overal. Ze kunnen gaan wandelen in onschuld en rust met hun Vader en de Zoon. En wat is mooier dan geliefden te zijn?

Dan worden vanzelf heel veel vragen beantwoord. Heel veel hoeven niet eens gesteld te worden. David (Psalm 27) had er maar eentje: “Gods lieflijkheid zien en bezig te zijn met de schatten van Zijn tempel”, de schatten van het koninkrijk van God in de ootmoedigen.

Laten we bidden dat zó Zijn koninkrijk tevoorschijn wordt bemind in elkaar en dat we deze kostbare geheimenis­sen zorgvuldig bewaren.

 

Einde van Levend Geloof

1981.10 nr. 219

1981.10 nr. 219

De massa of de enkeling? Door Gert Jan Doornink

De massa in het middelpunt

We leven in een tijd waarin ‘de massa’ in het middelpunt der belangstelling staat. Alles is gericht op de massa. Alles wat ‘groot’ is, heeft invloed. We spreken van massaproductie, massa­media, massacommunicatie, enzovoort. Met een variant op het gezegde: “Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”, zou men thans kunnen zeggen: “Wie de massa heeft (of beïnvloeden kan) heeft het voor het zeggen”.

Nu hoeft alles wat groot en massaal is op zich natuurlijk niet verkeerd te zijn. De maatschap­pij in deze tijd zou zelfs niet meer kunnen functioneren als men plotseling terug zou scha­kelen naar een kleinschalig niveau. Maar het grote gevaar schuilt in de verafgoding van alles wat met het grote en massale te maken heeft, vooral als het de beïnvloeding betreft van de menselijke gedachtewereld via het gesproken en geschreven woord.

Helaas is deze verafgoding ook binnengedrongen in de Gemeente van Christus. Voor sommige chris­tenen zijn grote en massale samenkomsten het summum. Alsof Gods Geest alleen daar maar kan werken. Wij werden daar nog eens bij bepaald toen we de laatste tijd in verschillende pink- sterbladen lazen over de grote conferentie in het Olympisch stadion van West-Berlijn. Eén schrijver omschreef deze conferentie zelfs met de superlatieve bewoordingen: “een overdonderend gebeuren”. Wat was het geval? Uit de gehele we­reld waren de bekendste charismatische leiders uitgenodigd om te spreken tot de grote massa mensen die verwacht werd. De initiatiefnemer van deze conferentie, de Berlijnse pinksterprediker Volkhard Spitzer, had immers in een visioen een vol stadion met meer dan 100.000 mensen gezien? Op de grootste samenkomst waren echter geen 100.000 maar 30.000 mensen gekomen. Uiteraard nog een respectabel aantal, maar één blad vroeg zich toch af of het visioen wel echt was….

Nu willen wij ons niet negatief opstellen tegen­over welke grote samenkomst ook. Met Paulus ver­blijden wij ons over iedere verkondiging van Christus, “hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid” Filippenzen 1 vers 8 (Filip. 01:08). Ook zijn we de laatste om te ontkennen dat er van grote samenkomsten niet iets bekoorlijks kan uitgaan. Wij denken aan het gezamenlijk zingen en de lofprijzing. Ook fungeren grote samenkomsten vaak als trek­pleisters voor onbekeerden, die dan op deze wijze met het evangelie in aanraking komen.

In een gezonde gemeente is geestelijke groei

Maar de verdere geestelijke opbouw van de gelovigen, kan natuurlijk niet verkregen worden door af en toe één of andere massameeting of conferentie mee te maken, waar veelal alleen melkvoeding wordt verstrekt. Daarvoor is het functioneren in de gemeente nodig.

Maar bij de ‘gemeenten’ is helaas veel kaf onder het koren. Als de boodschap van het Koninkrijk Gods niet centraal staat en praktisch beleefd wordt, is er van een werkelijke Bijbelse gemeen­te geen sprake. Als leraars, die volgens de woorden van de apostel Paulus in Efeziërs 4, aan de gemeente zijn gegeven om de gelovigen verder op te bouwen, niet worden geaccepteerd of worden afgewezen, hoe kan er dan van een verdere geestelijke opbouw sprake zijn? Daarom zijn we ook een sterk voorstander van gezonde gemeente vor­ming. We hebben dit in de loop der jaren in ons blad nooit onder stoelen en banken gestoken en proberen dit ook zoveel mogelijk te stimuleren.

Dat we zo de nadruk leggen op ‘gezond’ hangt ten nauwste samen met de duidelijke richtlijnen daar­omtrent in Gods Woord. Als de basis niet goed is komt ook de gemeente niet werkelijk van de grond en kan niet functioneren naar de wil van God. En de basis van iedere gemeente behoort het volle evangelie te zijn! Na bekering, wedergeboorte, doop door onderdompeling en doop met de Heilige Geest volgt dan de verdere geestelijke groei. Helaas komen ook vele gemeenten in Pinksteren niet verder dan het fundament. Door het vasthou­den aan allerlei natuurlijke, aardsgerichte le­ringen; door geen of onvoldoende aandacht te schenken aan bevrijding van gebondenheden – om maar enkele voorbeelden te noemen – blijft bij velen een verdere geestelijke groei achterwege. De weg naar de volkomenheid in Christus blijft daardoor geblokkeerd.

Velen uit deze groepen en gemeenten, die wel geestelijk verder willen groeien, komen daardoor in gewetensnood. Men kan dan wel proberen door grote samenkomsten of conferenties te bezoeken geestelijk opgebouwd te worden, maar terug in eigen kring bestaan er geen verdere ‘groeimoge­lijkheden’. In een goed functionerend gemeente echter, waar de boodschap van het Koninkrijk Gods centraal staat, kan ieder individu tot geestelijke ontplooiing en ontwikkeling komen. Hij gaat ‘meedraaien’ zodat hij zijn talenten in dienst van de Meester en de medebroeders en zus­ters kan stellen.

De ware eindtijdgemeente is in ontwikkeling

In deze eindtijd zal Christus Zijn gemeente for­meren uit ‘enkelingen’ die de volle weg met Hem willen gaan. Zij gaan niet onder in de massa maar zijn degenen die Jezus typeerde met de woorden: “het licht der wereld” en “het zout der aarde”. Wij geloven dat Gods Geest in deze tijd de werkelijke gelovigen meer en meer hierbij gaat bepalen, zodat zij een echte eenheid met Christus zullen gaan vormen en daardoor ook met elkaar. Zij hoeven niet stad en land af te rei­zen om op massa-samenkomsten weer een of andere ‘geloofsinjectie’ op te doen, om dan weer over te gaan tot de orde van de dag…. “Gods verbor­gen omgang vinden zielen, waar zijn vrees in woont”, is op hen van toepassing. En dat komt tot openbaring doordat zij meer en meer het beeld van Jezus gaan openbaren!

Maar het is Gods wil dat deze openbaring van het zoonschap, want zo zouden we het ook kunnen for­muleren, niet tot enkelingen beperkt blijft. “De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen”, schrijft Paulus aan Titus. Feitelijk richt God zich dus ook op de massa, maar op heel andere wijze. Want in de massa heeft Hij iedere enkeling, elk individu op het oog. “Onder mil­joen heeft Hij ook mij in ’t oog”!

Gods herstelplan ligt klaar voor iedereen

Voor ieder mens – niemand uitgezonderd – heeft Hij Zijn ‘herstelplan’ klaar liggen. En het is geen plan dat alleen theoretische waarde heeft. Toen Jezus Zijn bediening op aarde begon, haalde Hij de woorden van de profeet Jesaja aan: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevan­genen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). Toen Hij de boekrol ge­sloten had, sprak Hij nog deze bijzondere woor­den: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld”. Jezus ging in praktijk brengen wat Hij verkondigde: Hij vergaf de zondaren hun zonden, Hij genas de zieken, Hij bevrijdde de gebondenen, Hij verbrak de werken der duisternis, Hij openbaarde het koninkrijk Gods!

Deze Jezus is niet veranderd! Wat Hij toen deed, wil Hij ook vandaag doen! “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08). Iedereen die op Zijn herstelplan ingaat zal daarom vandaag hetzelfde ervaren en het nieuwe leven van Christus leren kennen.

Naast dit, wat wij zouden willen noemen, een ‘begin-herstelplan’ is een verdere groei en doorwerking van het nieuwe leven noodzakelijk. Daar is tot dusver in de Gemeente van Christus nog weinig van terecht gekomen. Maar in deze eindtijd bewerkt God door Zijn Geest de ware ge­lovigen zodanig dat ook het verdere en volkomen herstel van de grond komt. Dat begint met indi­viduele gelovigen die de volle weg met Jezus gaan en die tot ontwikkeling komen in gezonde gemeenten. Uiteindelijk worden ook zij, evenals Jezus zelf, ten volle bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk.

Temidden van verdrukking en vervolging zal de openbaring van de ware eindtijdgemeente glori­eus zijn. Op hen zijn ten volle de woorden van Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11) van toepassing: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun le­ven niet liefgehad, tot in de dood”.

Behoort u reeds tot deze categorie gelovigen of gaat u nog onder in de massa, ook al is deze godsdienstig getint? Durf kleur te bekennen. Wees een ‘volle evangelie christen’ door woord en daad. Ga uw plaats met Christus innemen in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen.

God staat klaar om u door Zijn Woord en Geest te helpen dit te realiseren in uw leven. Want de gemeente die Hij klaarmaakt zal worden: “stra­lend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Halleluja!  

 

Bijbelse richtlijnen over het geloof door J. Noë

Natuurlijk geloof of geestelijk geloof?

Over het geloof is al heel wat geschreven, maar toch wil ik het, aan de hand van Gods Woord, nog eens over dit zo belangrijke onder­werp hebben. Ieder mens heeft een zeker soort ge­loof, hetgeen echter op een natuurlijk vlak ligt, maar bijbels geloof ligt op het geestelijk vlak en heeft een andere basis. In ons hart moeten namelijk de vol­gende woorden van Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11) gegrift staan: “…alzo zal Mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend”.

Het bijbels geloof is, zoals in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) staat, “de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”, en zou als volgt te om­schrijven zijn:

– In het werkelijk zien van onzichtbare dingen, die niet aan de zintuigen ge­openbaard worden. Het han­delt er naar, het houdt stand, ondanks alles wat er mee in tegenstand schijnt te zijn. Geloof is zien door de innerlijke mens.

– Men kan, nieuwtestamentisch gesproken, zeggen: de Goddelijke zekerheid, die door de Heilige Geest aan de gelovigen geschonken wordt, nadat zij Christus hebben aangenomen, is een soort eigendomsakte, die God in de Geest schenkt en die voor hen een garantie is, dat zij ontvangen, waarvoor zij God vertrouwen.

Nu staan bijvoorbeeld in het Nieuwe Testament de volgende richtlijnen over het geloof:

a – Het geloof is uit het horen en het horen door het Woord van Christus. Romeinen 10 vers 16 tot en met 18 (Rom. 10:16-18). Dit slaat dus zowel op het rechtstreeks gespro­ken woord van God en Chris­tus tot de mens, als op het geschreven woord.

b – De mate van geloof, dat God elkeen in de gemeente toebedeeld heeft, wat be­treft de werkzaamheden. Romeinen 12 vers 3 tot en met 8 (Rom. 12:03-08).

c – Het geloof, de gave van de Geest. 1 Korinthe 12 vers 9 (1 Kor. 12:09).

d – Het geloof in het recht­streeks gesproken Woord van God/Jezus. Het Oude Testa­ment geeft daar vele voor­beelden van, ik verwijs u kortheidshalve naar de ge­loofshelden die in Hebreeën 11 staan, die in absoluut Gods­vertrouwen handelden. Datge­ne wat onder bijbels geloof onder 1 staat vermeld is zeer zeker op hen van toe­passing.

Uit het Nieuwe Testament wil ik twee bekende voor­beelden aanhalen, namelijk:

1 – Maria Lucas 1 vers 26 tot en met 38 (Luc. 01:26-38), de aankondiging van Jezus’ geboorte). De boodschap die Maria van de engel ontving, was menselijkerwijze ge­sproken niet mogelijk, dat bleek ook wel uit Maria’s gezegde. Maar de engel zei toen onder andere deze machtige woorden: “Want geen Woord dat van. God komt zal krachteloos wezen”, waarop Maria zei: “Mij ge­schiede naar Uw Woord”.

2 – Petrus Lucas 5 vers 1 tot en met 12 (Luc. 05:01-12, de wonderbare visvangst). Terwijl het menselijker­wijze gesproken onmogelijk was (gezien het tijdstip) om nog vis te vangen, zei Jezus: “Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen”. Begrijpelijk zei toen de geroutineerde vis­ser Petrus: “Meester, de gehele nacht hebben wij hard gewerkt en niets ge­vangen” . En toen gebeurde het wonderlijke: “Maar op Uw Woord zal ik de netten uitzetten”. Ze werden niet beschaamd en een menigte vissen werd gevangen. Pe­trus was diep getroffen.

Bij alles wat Jezus deed, handelde Hij in volkomen gemeenschap met en in op­dracht van de Vader. De ze­kerheid was in Zijn hart, dat Deze het Woord zou beves­tigen. Hij deed wonderen en tekenen, wierp boze geesten uit, genas alle ziekten en kwalen, bedwong de natuur en wekte doden op. Hij sprak veel over het geloof en wat waarachtig geloof vermag. Bij de genezingen zei Hij bijvoorbeeld: “Uw geloof heeft u behouden; U geschiede naar uw geloof; Alle dingen zijn mogelijk voor wie ge­looft” Markus 9 vers 23 (Mark. 09:23) . Bij de op­wekking van Lazarus, zei Hij tot Maria: “Heb Ik u niet ge­zegd, dat gij, indien gij ge­looft, de heerlijkheid Gods zult zien?” Johannes 11 vers 8 (Joh. 11:08).

Verschillende niveaus van geloof

Tijdens Jezus’ verblijf op aarde treffen wij bijvoor­beeld de volgende niveaus van geloof aan:

a – Ongeloof. (Jezus kon in Nazareth geen krachten doen vanwege hun ongeloof, bij de discipelen).

b – Klein geloof. (Bij de discipelen).

c – Geloof. (Zie hierboven).

d – Groot geloof. (Bij de hoofdman te Kapernaüm. Jezus zei: “Voorwaar, Ik zeg u, bij niemand in Israël heb Ik een zo groot geloof gevonden”.

e – Overwinnend geloof. (Zie ook ‘gave van de Geest’).

Matteüs 17 vers 14 tot en met 21 (Matt. 17:14-21): “En toen zij bij de schare gekomen waren, kwam iemand tot Hem, knielde voor Hem neder, en zeide: Here, heb medelijden met mijn zoon, want hij is maan­ziek en hij is er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water. En ik heb hem naar uw discipelen gebracht en zij hebben hem niet kun­nen genezen. Jezus antwoord­de en zeide: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoe­lang zal Ik u nog verdragen? Breng hem Mij hier. En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging van hem uit, en de knaap was genezen van dat ogenblik af. Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zei­den, toen zij met Hem alleen waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven? Hij zeide tot hen: Vanwege uw klein geloof. Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een ge­loof hebt als een mosterd­zaad, zult gij tot deze berg zeggen: verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”.

In 1 Johannes 5 (het overwinnend geloof in Jezus Christus) staat in vers 3 en 4 (1 Joh. 05:03-04) “Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren. En zijn geboden zijn niet zwaar, want al wat uit God geboren is, overwint de we­reld; en dit is de overwin­ning, die de wereld overwon­nen heeft: ons geloof”.

Verder beëindig ik dit ge­deelte met de volgende be­kende woorden van Jezus te­gen Zijn discipelen: “Voor­waar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de wer­ken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan de­ze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen”. Johannes 14 vers 12 tot en met 14 (Joh. 14:12-14).

“Gaat heen in de gehele we­reld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 15 tot en met 18 (Mark. 16:15-18).

Toen de discipelen gedoopt waren met de Heilige Geest werd dit alles een realiteit voor hen. Broeders en zus­ters, dit geldt voor alle gelovigen! Op welk geeste­lijk niveau, hierboven ge­noemd, staan wij?….

Lees in verband hiermee ook Lucas 6 vers 64 (Luc. 06:64) (tweeërlei fundament) en Lucas 8 (de gelij­kenis van de zaaier). Dit is zeer belangrijk.

In Hebreeën 10 vers 38 (Heb. 10:38) staat: “…en mij rechtvaardige zal uit geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbe­hagen”. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06): “…maar zonder geloof is het onmoge­lijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij be­staat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. In Deuteronomium 11 vers 18 (Deut. 11:18) zegt God tegen de Israëlieten: “Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en ziel leggen”.

Dat is het waar het om draait! Zoals ik reeds in één van mijn vorige artike­len heb geschreven, de ziel is het gevoelscentrum en de zintuigen spelen daarbij een zeer belangrijke rol. (Onder andere zien, horen, voelen). De ziel( die in het bloed zit) en het hart zijn nauw met elkaar verbonden en sa­tan met zijn trawanten wer­ken door de zintuigen op on­ze ziel, door allerlei omstandigheden, om ons murw te krijgen. Het is Gods Woord tegenover de duivel en daarom is het zo belangrijk, dat wij vervuld zijn met de Heilige Geest, opdat ons hart en ziel onder de Godde­lijke leiding en controle staan.

Zijn Gods beloften in ons hart gegrift?

Ik zal een paar voorbeelden aanhalen waarbij de toezeg­gingen Gods in ons hart ge­grift moeten staan.

a – Bij zorgen, moeilijkhe­den, enz. 1 Petrus 5 vers 7 (1 Petr. 05:07): “Werpt al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u”. (Filippenzen 4 vers 19 (Filip. 04:19): “Mijn God zal in al uw behoeften (noden), naar Zijn rijkdom, heerlijk voorzien”.

b – Bij ziekten, kwalen, enz. Jesaja 53 zegt, dat Jezus al onze zonden en zieketen heeft gedragen, ze zijn aan het kruis genageld. Markus 16 vers 18 (Mark. 16:18) (is hierboven reeds aan­gehaald). (Jakobus 5 vers 13; Jakobus 5 vers 16 (Jak. 05:13; Jak. 05:16).

Nu is het opmerkelijk dat wij als wij zonden hebben gedaan, wij deze belijden aan de Heer, en dan weten wij, dat op grond van Zijn Woord, die zonden vergeven zijn, maar wanneer het ziek­ten betreft, wordt het moeilijker en ontbreekt dikwijls de zekerheid van het geloof in ons hart die wij juist daarvoor zo hard nodig heb­ben. U hebt mijn getuigenis in het vorige nummer wel gelezen en weet dus dat ik heel wat heb doorgemaakt. Daarom, broeders en zusters, sta op Gods Woord in geloof, dat u de weg tot genezing van geest, ziel en lichaam wijst en laat je door de duivel geen angst en twijfel aanjagen.

1 Petrus 1 vers 8 (1 Petr. 01:08) zegt: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weersta hem, vast in het geloof…”

Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07): “Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden”.

Er zijn gelovigen geweest, en die zijn er nog, die met volle zekerheid des geloofs in hun hart, iedere aanval van de duivel op hun lichaam weerstaan, door de geeste­lijke wapenrusting Gods aan te doen Efeze 6, zonder tussenkomst van wie ook, en door te volharden in geloof en te vertrouwen op Gods Woord, genezen werden. Dit is de hoogste vorm van ge­loof, het overwinnend ge­loof (zie onder 1 en 2).

Oorzaken van niet genezen worden kan ook zijn dat er iets in uw leven is, dat God niet welgevallig is, en dat eerst opgeruimd dient te worden. Onderzoek u zelf!

Verder leg ik de nadruk op volharden in geloof, niet direct opgeven. Gods Woord faalt niet! Matteüs 10 vers 22 (Matt. 10:22): “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”. Lucas 21 vers 19 (Luc. 21:19): “Door volharding zult gij uw leven verkrijgen”. Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36): “Gij hebt volharding no­dig, om, de wil van God doen­de, te verkrijgen hetgeen be­loofd is”.

En dan de bemoedigende teks­ten, die ik ook in mijn ge­tuigenis heb aangehaald:

1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13): “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uit­komst zorgen, zodat gij erte­gen bestand zijt”. Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28): “God doet alle dingen mede­werken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepe­nen zijn!”

Dus alles wat ons overkomt, als we God liefhebben, is tot ons nut, opdat wij het doel bereiken, waar God ons hebben wil. Ons geloof wordt wel beproefd, maar nooit be­schaamd en daarom kunnen wij, in wat voor moeilijke omstandigheden wij ook zijn, Hem loven en prijzen, door Zijn kracht, die zich in on­ze zwakheid openbaart. (Denk aan Paulus).

Psalm 50 vers 23 (Psalm 050:023): “Wie lof offert, eert Mij en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien”.

Wanneer wij leren te negeren wat onze zintuigen (zien, horen, voelen) ons zeggen en aannemen, wat ons door het geloof geopenbaard wordt en daarnaar handelen, dan gelo­ven wij op Bijbelse wijze!

De maat van het geloof

In Romeinen 12 spreekt Paulus over de mate van geloof: “Want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koes­tert geen gedachten, hoger dan u voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van het geloof, dat God elkeen in het bijzonder heeft toebedeeld. Want, ge­lijk wij in één lichaam vele leden hebben en de leden niet alle dezelfde werkzaam­heden hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzon­derlijk leden ten opzichte van elkander. Wij hebben nu gaven, onderscheiden naar de genade, die ons gegeven is: profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst in het onderwijzen; wie ver­maant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid” Romeinen 12 vers 3 tot en met 8 (Rom. 12:03-08).

Dit is ook zeer belangrijk. Ik heb dit reeds in het februarinummer aangehaald. God weet precies voor welk werk wij in de gemeente geschikt zijn en door de Heilige Geest wijst Hij ons de plaats aan die wij moeten innemen. Lees 1 Korinthe 12 vers 12 tot en met 28; Efeze 4 vers 1 tot en met 16; Handelingen 6 vers 1 tot en met 6; Handelingen 14 vers 23 en 24; Handelingen 20 vers 28

(1 Kor. 12:12-28; Ef. 04:01-16; Hand. 06:01-06; Hand. 14:23-24; Hand. 20:28).

Geloof is gave van de Geest

Tenslotte wordt in 1 Korinthe 12 vers 9 (1 Kor. 12:09) geloof genoemd als gave van de Geest. In het kort kunnen we deze gave als volgt omschrijven: Het is een manifestatie of openba­ring van de Heilige Geest, die de gelovige, door de Geest, de Goddelijke zeker­heid geeft, dat hetgeen ge­uit is of verlangd wordt door de gelovige of door God, ook gebeuren zal. Deze gave van geloof uit zich in kracht, het is een overwin­nend geloof. Gods Woord geeft daar genoeg voorbeel­den van en ook heden ten da­ge zien we het gebeuren.

(God zegene u allen)

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

“De tegenstelling”

Broeder G. S. te Den Helder, schrijft: “Zou u zo vriende­lijk willen zijn om aan de volgende adressen het boekje “De tegenstelling van het aardse- en het hemelse Jeru­zalem” van broeder Scholten op te zenden. Mijn vrouw en ik willen geloven dat ze bij het lezen van deze brochure, vernieuwd van denken mogen worden, om in de gezindheid van Jezus, de hoge weg te gaan in de hemelse gewes­ten” .

Deze broeder, die tien adressen opgaf, is één van velen die actief zijn om de volle evangelie boodschap via bladen en brochures te verspreiden. Ter navolging)

Veel profijt

Zendeling P. B. te Belo Horizonte (Brazilië), schrijft: “Levend Geloof” wordt door ons met veel pro­fijt bestudeerd; hartelijk dank voor de regelmatige toezending”.

Eenvoudig en praktisch

Zuster A, G. -P. te Gronin­gen, schrijft: “Uw blad is praktisch en niet moeilijk, verder is het fijn dat er verschillende mensen in schrijven. Door dit blad worden mensen op een eenvou­dige manier met het volle evangelie geconfronteerd, zodat het voor hen die wil­len, ook sneller te aanvaar­den is, naar mijn mening”.

 

Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn…. door H. J. Scholten

“Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen” Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01).

Echte vrijheid of schijnvrijheid?

Vrijheid! Een woord dat in onze tijd een grote opgang maakt. De mens wil vrij zijn. Taboes moeten door­broken worden, desnoods met geweld. De mens vindt dat hij té lang in een keurs­lijf van wetten en regels gezeten heeft. Dat is hij zat. Hij wil zich vrij voe­len en wie wil dat nu niet graag? Dat is toch een lof­felijk streven? Doen waar je zin in hebt en door niets tegengehouden worden, dat is pas vrij, denkt men. Allerlei vrijheidskreten appelleren aan het denken van de mens; het is de geest van de tijd. Men staat er voor open, want wetten en regels kunnen de mens mateloos irriteren.

Velen raken al opgewonden bij het zien van een gezag uniform. Van hogerhand wordt dit gezag gedekt, maar de mens wil zich het liefst van elke vorm van gezag onttrekken.

Dit zal dan ook het beeld van de eindtijd zijn: wetteloos­heid onder het mom van vrij­heid. Maar de vrijheid die de wereld wil is geen werkelijke vrijheid, doch een grote ge­bondenheid. Een gebonden zijn aan de vorst der duisternis, de satan. De satan heeft vele dienstknechten en deze trek­ken rond als engelen des lichts. Zij prediken de vrij­heid. De mensen hangen aan hun lippen, maar worden, rechtstreeks het verderf in gepredikt door zulke lieden met hun holle, hoogvliegende klanken. De apostel Petrus zegt: “Vrijheid spiegelen zij u voor, hoewel zij zelf slaven van het verderf zijn; immers, door wie men over­meesterd is, diens slaaf is men” 2 Petrus 2 vers 19 (2 Petr. 02:19).

Echte vrijheid betekent: licht! Schijnvrijheid is: duisternis! Jezus zegt in Johannes 3 vers 19 (Joh. 03:19): “Dit is het oordeel, dat het. licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis lie­ver gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos”.

Echte vrijheid heeft te ma­ken met waarheid. Ook zegt Jezus in Johannes 8 vers 32 (Joh. 08:32): “Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van mij, en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrij­maken” .

De wereld is stekeblind voor deze waarheid, die gebracht is door Jezus Christus. Helaas is niet alleen de we­reld blind voor de waarheid maar zelfs nog velen, die zich christenen noemen.

In Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17) staat: “….want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”.

De apostel Paulus spreekt over een slavenjuk. In de brief aan de Galaten spreekt hij tot heidenen die zich bekeerd hadden tot Jezus Christus. Ze waren onder het slavenjuk van de duivel weg­gekomen door de prediking van het geloof en niet, door de prediking van de wet. Je­zus was hun als gekruisigde voor ogen geschilderd en ze hadden de Geest ontvangen. Galaten 3 vers 1 en 2 (Gal. 03:01-02).

Welk slavenjuk bedoelt Paulus?

Maar over welk slavenjuk spreekt Paulus dan? Hij doelt hier op het juk van de tuchtmeester, de wet. De wet predikte de besnijdenis. De­ze Galaten werden door be­keerde Joden, die echter nog niet los waren van de wet van Mozes, min of meer ge­dwongen zich alsnog te laten besnijden. Ook predikten de­ze Joden de werken der wet. Ze waren nog niet los van de synagoge en van allerlei ceremoniën. Ze hielden deze Galaten de wet voor. Ze wil­den dat ‘Mozes’ weer voorge­lezen werd. Tóch nog chris­tenen met een bedekking. Ze hadden Christus nog niet echt leren kennen, want dan zou deze bedekking bij hun weggenomen zijn.

We mogen zeker aannemen dat Paulus in geen enkele ge­meente waar hij werkzaam ge­weest is, nog de wet zou hebben voorgelezen. Paulus ziet de ware gemeente van Jezus Christus als een vrij­gemaakte gemeente en dat is zeer terecht. Het is eigen­lijk een belediging voor het lichaam van Christus als men haar opnieuw de wet gaat voorlezen. Dan geeft men toch te kennen: jullie zijn allemaal nog ónrechtvaardigen. Want in 1 Timotheüs 1 vers 8 (1 Tim. 01:08) zegt Paulus dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardigen. De ware gemeente van Jezus Christus bestaat uit rechtvaardigen door het geloof. Wie de wet van Mozes voorleest weet nog niet ten volle wat de liefde van Christus is. Zo iemand staat nog op één lijn met deze judaïserende Joden.

Deze predikten Christus en tegelijkertijd de wet en de besnijdenis.

Paulus is verbolgen in de Geest. Hij heeft de kracht van het bloed van Jezus ervaren in zijn leven en ziet dat door de voorlezing der wet het kruis van Christus tot een holle klank wordt gemaakt. Dat schokt hem tot in het diepst van zijn we­zen. Hartstochtelijk roept hij uit: “O, onverstandige Galaten, wie heeft u beto­verd?” .

Christus heeft de wet vervuld

In Galaten 5 vers 4 (Gal. 05:04) zegt Paulus: “Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij”.

De volkomen verlossing is er alleen door het bloed des kruises. Dat bloed heeft vrijgekocht. Wij zijn van Christus en Hij heeft voor ons de wet vervuld. In Romeinen 8 schrijft Paulus dat de kinderen Gods, dus zij die in Christus Jezus zijn, vrijgemaakt zijn van de wet der zonde en des doods.

Wat is dat voor een wet? Het is de wet van de berg Sinaï. Maar die wet is toch door God gegeven? De wet is toch goed? Dat zegt Paulus toch ook in Romeinen 7 vers 12 (Rom. 07:12): “Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed?” In vers 14 (Rom. 07:14) zegt hij zelfs dat de wet geestelijk is. Hoe komen we er nu uit?

Is Paulus nu een man gewor­den zonder wetten en regels? Lapt hij de wet van de tien geboden nu aan zijn laars? Mag hij dan nu wél liegen, stelen, echtbreken en bege­ren? Het is toch goed dat deze geboden de mensen steeds worden voorgehouden? Paulus zegt toch zeker dat hij de wet in geen geval buiten werking stelt? “Veel­eer bevestigen wij de wet”, zegt hij Romeinen 3 vers 31 (Rom. 03:31).

Wat is nu het hele geheim? Het geheim van de wet is de liefde Gods! De wet werd ge­geven tot. bescherming. De wet zegt dat je je naaste moet liefhebben. Maar hoe zul je liefhebben als je geen liefde bezit?

Paulus zegt dat de wet voor hem een tuchtmeester is ge­weest. Totdat Jezus Christus in zijn leven kwam en hem op grandioze wijze vrij­maakte van de zonde, van de wet, van de voorvaderlijke overleveringen, van de sy­nagoge en van allerlei cere­moniën. Hij is in dienst ge­komen van de gerechtigheid. Door de liefde van Christus. Al deze dingen waren hem tot schade geworden.

De tuchtmeester legt een juk op en dan ben je niet echt vrij. De wet heeft nog nooit iemand vrij kunnen maken.

Wat wél vrij kan maken is de liefde Gods. Deze liefde was nog niet ten volle geopen­baard onder het oude ver­bond. Toen gold alleen de wet: doe dat en gij zult le­ven. Maar vanwege het vlees kon niemand de wet volbren­gen. De wet was zwak door het vlees van de mens.

De wet van de Geest des levens

Nu is er een andere wet ge­komen. De tuchtmeester is voor Paulus krachteloos ge­maakt. Hij zegt: “Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester”. Ik geloof niet dat Paulus, in welke gemeente dan ook, op plech­tige toon de tien geboden heeft voorgelezen, alvorens hij met de prediking begon. Dat maken zijn woorden over de wet wel overduidelijk.

Tóch is Paulus geen bandelo­ze geworden zonder wetten en regels. Maar hij heeft op geweldige wijze de liefde en de genade van Jezus leren kennen. Hij heeft de waarheid ontdekt. Een andere wet kwam er in zijn leven, namelijk de wet van de Geest des levens. Deze wet komt van een geheel andere berg. Het is de berg Sion. Deze wet brengt de bediening van het leven, maar de wet van de Sinaï is de bediening van de dood.

“Maar”, zal iemand zeggen, “de wet doet toch de zonde kennen en dat is toch een vereiste?”. Wie deze vraag zo stelt heeft nog niet zo­veel begrepen van de liefde Gods welke is in Christus Jezus, onze Here.

Er moet geen wet gepredikt worden maar de liefde en de genade van Christus. En wat gebeurt er dan? Een wonder­baar geheim. Ik leer de zon­de kennen! Maar ook de schuldvergeving, halleluja. Door de prediking van de liefde Gods wordt ik overtuigd van het kwade, van de zonde. En zonde is alles wat het doel mist wat God met het leven van elk mens voor heeft. En God wil niet dat wij het doel zullen missen. Het doel is: geroepen tot heerlijkheid Gods.

Het geheim van de liefde van Christus

Wat is het geheim van de liefde van Christus? Als ik deze liefde ontvangen heb weet ik, diep in mijn ziel, dat ik niet meer moet lie­gen, stelen, echtbreken en begeren wat van een ander is. Waarom weet ik dat en waarom doe ik deze dingen niet meer? Omdat de liefde de naaste geen kwaad doet.

De wet moest mij en mijn naaste beschermen. Maar de wet is er niet in geslaagd. Vele lange jaren heb ik de tien geboden horen voorlezen aan christenen die er met een verveeld gezicht bij za­ten. Het had geen enkele uitwerking. Ook bij Paulus niet. Paulus leerde pas echt de zonde kennen toen hij een ontmoeting kreeg met Jezus Christus, met Gods liefde. De wet had hem op een ver­keerde manier de zonde leren kennen. En op deze manier kon Paulus er niet uitkomen.

Echte bekering komt niet door het voorlezen van de wet, maar door het woord van Christus. Geloven is door het horen en het horen door het woord van Christus, Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17) .

Het woord van Christus is een liefde woord. De liefde maakt vrij van de wet der zonde en des doods. De liefde van Je­zus Christus ontslaat je van de wet, van de tuchtmeester. Waarom? Ik heb de liefde le­ren kennen en de liefde doet de naaste geen kwaad. Daar­voor was juist de wet. God heeft alle mensen lief, (Alzo lief had God de wereld…) en Hij wil dat wij ook alle mensen zullen liefhebben. Dat leer je niet door de wet, maar door een radicale beke­ring tot Jezus Christus. Als Zijn liefde in onze harten is uitgestort en deze liefde de naaste geen kwaad berokkent, dan behoef ik toch niet meer de tien geboden voor te le­zen? Zonder deze tien geboden weet ik dan al dat ik niet meer moet liegen, stelen, echtbreken en begeren. Want met al deze dingen doe ik mijn naaste kwaad, berokken ik hem schade.

Het woord van Christus moet gepredikt worden omdat het één en al liefde is. Daarom is de liefde de vervulling van de wet. Men zegt dat dan ook wel, maar men begrijpt het niet. Christenen met harten waarin Gods liefde rijkelijk is uitgestort zijn vrij van ,de tuchtmeester. Als elk wedergeboren mens vol zou zijn van deze liefde, was geen enkele wet meer nodig. De liefde van God beschermt mijzelf en mijn naaste. En dat leert mij nu juist de wet van de Geest des levens. Dus prediken wij déze wet en niets anders.

Waar de liefde van Jezus Christus gepredikt wordt kunnen de mensen vrij wor­den. Waarlijk vrij! De lief­de van God overtuigt mij om te doen wat Hem behaagt. Het voorlezen van de tien gebo­den kan de mensen alleen maar neerdrukken. Ze worden er ‘ellendig’ van. Maar dat is toch juist de bedoeling, zullen velen zeggen? Je moet toch je ellende leren ken­nen? God wil ons uit alle ellende verlossen. Hij wil ons blij en gelukkig zien.

De liefde verlost. De liefde overtuigt. Is er iemand die geregeld liegt en jaloers is (begeert)? De liefde van Jezus zal hem overtuigen van dit kwaad. Deze liefde zal hem opwekken het kwade te haten en het goede te doen. De wet en de tien geboden overtuigen op een verkeerde manier, ze maken de mensen niet vrij. Ze komen er niet uit. Kijk maar eens naar die christenen in bepaalde ‘zware’ kerken. Ze zijn sinds jaar en dag overtuigd dat ze zondaren zijn, want dit belijden ze dagelijks.

De wet heeft dus zijn werk wel gedaan. Maar wat gebeurt er nu. Door het blijven voorlezen van de wet blijven ze in de onzekerheid over hun behoud. Ze zitten onder de tuchtmeester. Reeds lang van zonde overtuigde mensen. Dat ze nog onder die wet zijn is te bemerken aan al­lerlei uiterlijke dingen. Dominees en ouderlingen in zwarte pakken, vrouwen met de hoed en de knoet, jonge meisjes met hoedjes op. Ze gaan in het zwart vanwege de onderdrukking van de tucht­meester. “Ja”, zegt mis­schien iemand, “maar in onze kerk is dat heus niet meer zo”. Dat kan wel waar zijn, maar dat is dan niet tenge­volge van de prediking van het geloof, maar omdat men mee is gaan doen met de geest van de tijd. Dat is wel een verschil. Maar dik­wijls zijn zij evenmin echt blij en vrij en missen vaak de zekerheid des geloofs.

Alleen de liefde van Jezus maakt vrij en ook blij. Je­zus wil dat onze blijdschap vervuld wordt.

Het juk van Christus vervangt het slavenjuk

Vrij van elk slavenjuk. Slechts één juk willen we nog dragen. Het juk van Christus. Omdat Hij vrij is. De Zoon maakt waarlijk vrij, halleluja.

De liefde prediking bewerkt het kennen van de zonde op de juiste wijze. Deze liefde laat mij zien dat God een groots plan met mijn leven heeft. Jezus is niet in de eerste plaats gekomen om ons in de hemel te brengen, maar om de hemel in ons hart te brengen. God wil zo graag zijn doel met ons bereiken. De liefde Gods wijst ons de weg. We gaan onze naaste liefhebben. Zó wordt de wet bevestigd.

Daar waar ‘Mozes’ voorgele­zen wordt, wordt het doel van God nooit en te nimmer bereikt. Men wordt misleid. Je staat los van de genade, precies wat de duivel wil. Hij bindt je aan de wet en Christus maakt je los van de wet. Je hebt het grote ge­heim door gekregen. De tien geboden drukken slechts een deksel op je hart en de tuchtmeester drukt dit dek­sel steeds vaster aan. Hóe kom je er uit? Er is maar één antwoord: Geloof door liefde werkende.

Deze liefde wordt opgewekt door het woord van Christus en niet door voorlezing van de wet. Dan spant men geeste­lijk het paard achter de wa­gen. Tot vreugde van de bo­ze. Het is zonde, want het doel Gods wordt gemist. Het aanstotelijke van het kruis wordt van zijn kracht be­roofd door de voorlezing van ‘Mozes’. Het maakt het kruis van Christus tot een holle klank. Men verstaat het ware geheim niet. Velen worden nog in verzekerde be­waring gehouden. Het geloof door liefde werkende is nog niet in de harten van deze christenen geopenbaard. Men leeft deels oudtestamentisch, deels nieuwtestamentisch. En dat is tóch een leugen. Een halve waarheid is een hele leugen. Alleen de waarheid maakt vrij.

Niet de berg Sinaï, maarde berg Sion maakt vrij! Mét Jezus kwam de genade en de waarheid. Het tijdperk van de wet, de oude bedé­ling, is voorgoed voorbij. Het is verouderd en verjaard Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13).

We mogen nu leven met in on­ze harten én in ons verstand de wet van de Geest des le­vens . Dat maakt ons niet wetteloos, maar rechtvaardig en heilig. Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn….

Deze Geest ontvangen wij door de doop met de heilige Geest. Jezus is de énige Do­per. Zijn Geest leidt ons in de volle waarheid. Meestal is het angst van velen en dat doet hen vasthouden aan traditionele leringen.. Ze durven er niet los van te komen, omdat ze denken dat ze dan God loslaten. Zo heeft de vader der leugen er velen in zijn ‘vrome’ greep. De Geest getuigt omdat de Geest de waarheid is. Jezus is de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij heeft ons voortgebracht door het woord der waarheid, zegt de Bij­bel. En zo moet ten alle tijde de Waarheid aan het licht gebracht worden. God is liefde. God is licht. In Hem is in het geheel geen duisternis.

Van welke berg zijn wij? Nog van de berg van tastbaar en brandend vuur? De berg van donkerheid, duisternis en stormwind? Hebreeën 12 vers 18 (Heb. 12:18). Al­leen op de berg Sion is ontkoming van de berg Sinaï. Alle wedergeboren christenen zijn nu genaderd tot de berg Sion. Het is de stad van de levende God, het hemelse Je­ruzalem. Wij zijn genaderd tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond. Prijst alleen Zijn Naam!

Het Lam Gods staat niet op de berg Sinaï, maar bovenop de berg Sion. Dat is een berg die vrijmaakt. Een berg waarop men hemels perspec­tief heeft. De enige berg die niet wankelt. Want de liefde van mijn God is vast en zeker. Deze wonderbare liefde maakt, dat ik élk ge­bod van mijn God in grote vreugde en blijdschap kan volbrengen. Deze berg Sion zal eenmaal een vreugde zijn voor de ganse aarde.

Wie wonen er op deze berg? Wie mag de berg des Heren beklimmen? De verlosten! Zij, die vrij zijn.’ Vrij van de tuchtmeester. Ze leven nu onder de genade van onze Here Jezus Christus. Zij over­winnen door de liefde van hun God. Want de liefde overwint al het kwade.

En wie overwint met Jezus wordt een zuil in ’t tempel- huis van het nieuwe Jeruza­lem. Een zuil van waarheid en gerechtigheid. Amen!

 

De componist door Harry Goverts

De Bijbel zegt dat het ónmo­gelijk is om zonder geloof God welgevallig te zijn. “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een belonen is voor wie Hem ernstig zoeken” (Heb. 11:06). Zonder geloof zou er zelfs geen volk van God bestaan, want wij zijn gerechtvaar­digd uit het geloof. (Rom. 05:01).

Onze God is een God van ge­loof! Hij sprak en het was er! Het onzichtbare wordt zichtbaar. Gods gedachten worden tastbaar in deze we­reld en in Zijn Zoon heeft Hij Zijn wil bekend gemaakt: het goede, welgevallige en volkomene!

Herstel

Het geloof nu komt door het horen van het Woord van God, de woorden die Jezus gespro­ken heeft zijn woorden vol leven. Ze beschadigen niet en jutten niet op, maar brengen herstel voor de to­tale mens.

Maar deze woorden zijn tege­lijkertijd keihard tegenover de machten der duisternis en sluiten geen enkel compro­mis! Daarom is het Woord ook een zwaard. Het brengt scheiding tussen goed en kwaad, tussen licht en duis­ternis. Tussen waarheid en leugen.

Het Woord is ook zaad! God zaait het en gelooft dat er goede vrucht uit voort -zal komen. Hij twijfelt er geen moment aan of het wel een goede oogst zal worden. Na­tuurlijk is er ook onkruid. Natuurlijk zijn er stenen en rotsen en vogels die het zaad voor een gedeelte weg­pikken .

Maar dat doet niets af aan de kwaliteit van het zaad! In de kiem is de volle korenaar reeds aanwezig. Haar het moet rijpen en groeien. Dat is geloof! Het is de ze­kerheid van de dingen die je nog niet ziet! Dat betekent: vóóruit zien, naar de vol­einder des geloofs: Jezus Christus. “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62].

Geloof

Iemand die de krant naast de Bijbel legt leeft niet vanuit het geloof. Zo ie­mand is steeds weer bezig met de gevolgen en niet met de oorzaak. Op deze manier zal men ook nooit een oplossing vinden voor de pro­blemen, zelfs al is men re­ligieus of godsdienstig en probeert men zichzelf (en anderen) allerlei wetten en geboden op te leggen. Men heeft er geen geloof voor nodig om te zien hoe er aardbevingen en oorlogen zijn. Of hoe slecht de eco­nomie er voor staat.

Maar er is wél geloof nodig om nu al te zien hoe door Jezus Christus en Zijn ge­meente de ganse schepping totaal-hersteld zal worden) En hoe ook vandaag de mens van de beschadigingen kan genezen. En dit geldt voor geest, ziel en lichaam.

Want Jezus Christus is gis­teren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid)

Notenschrift

Wanneer een componist zijn muziekstuk op papier gaat zetten dan heeft hij het reeds in zijn gedachten, zonder dat er iemand één toon heeft gehoord. Met zijn pen tekent hij noot voor noot op de balken.

Elk instrument krijgt z’n eigen partij te spelen. Langzamerhand krijgt het vorm en kan het tenslotte uitgevoerd worden door de musici, die dit noten­schrift hebben leren ontcij­feren .

Zonder die kennis van het notenschrift is het niet mo­gelijk om de melodie te spe­len, zoals de componist het heeft bedoeld.

Wanneer het werk goed is in­gestudeerd kan het ook uit­gevoerd worden voor het pu­bliek. Het zal dan klinken zoals de componist het al bij voorbaat in zijn gedach­ten had. Het begon heel on­zichtbaar, in het verborge­ne, dan via het notenschrift naar de musicus, daarna werd het uitgevoerd zodat allen eraan deel konden hebben.

Sleutel

Voor aan de notenbalk stond echter nog een sleutel in muziektermen heet dat de G-sleutel. Zonder die sleu­tel is het niet mogelijk om de juiste toonhoogte te ken­nen. Met de sleutel kennen we één enkele toon en daar­door het hele verdere thema. Wanneer we de G kennen weten we ook waar de A zit, of de C, enz.    

In het totale scheppingsplan van God (de kompositie) zien we precies dezelfde lijn. Er is geen enkele componist die geen geloof heeft in eigen creaties, anders zou hij het niet noteren, zodat het uit­gevoerd kan worden.

De sleutel nu in het grote werk van God is Jezus Chris­tus en Zijn leer. Dus Zijn methode van onderwijs was en is de enige juiste!

Wanneer we de oplossing voor problemen willen vinden of wanneer we genezing willen ontvangen, dan zullen we de- j ze manier van handelen moe­ten overnemen. Gebruiken we een andere sleutel, een an­dere ’toonhoogte” dan is dit niet volgens het plan van de componist en zal eindigen in disharmonie. Maar Gods be­doeling is een volmaakt slotakkoord. Het volle ko­ren.

“Zie de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is” Jakobus 3 vers 7 (Jak. 03:07).

Groeikracht

Ook dit geduld wijst op het geloof in de juiste manier van prediking. Het gaat niet met geweld en druk gepaard, ook niet met allerlei gods­dienst naar het vlees. Het is de boodschap van het Ko­ninkrijk der hemelen wat, ondanks alle tegenstand en zelfs afkeer, blijft voort­bestaan tot in alle eeuwig­heid .

God wist het al vanaf het begin: het zal standhouden, het is goed en het heeft ge­noeg groeikracht in zich om het tot het einde toe vol te houden.

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -15-

De tempel Gods in de eindtijd

Openbaring 11 zet in met de woorden (Openb. 11:01): “En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen die daarin aanbidden”. Zestien maal wordt de tempel door Johannes genoemd. Daarom is de vraag gerechtvaardigd: wat is de plaats van de tempel in het geheel van het eindgebeuren? Waarom wordt er zo dik­wijls melding van gemaakt?

Om te beginnen is het goed dat we opmerken dat heel Openba­ring 11 over de tempel handelt. Niet alleen de beginverzen. Want het laatste vers van dit hoofdstuk zegt: “En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open”. En uitgerekend in dit tempelhoofdstuk klinkt de proclamatie: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalf­de” Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15). Het koningschap staat in het kader van de tempel. Opvallend is trouwens dat er met nadruk gezegd wordt: ónze Here. Hier ligt een bewust onderscheid in opge­sloten: heren en góden zijn er genoeg, maar het koningschap zal zijn aan ónze Here, aan ónze God.

Heel uitdrukkelijk wordt er dan ook, zowel aan het begin als aan het eind van Openbaring 11, gesproken over de tem­pel Gods. Niet zomaar de tempel zonder meer, maar temidden van alle tempels en beelden is er maar één tempel waar God zijn naam aan verbindt. Want straks in Openbaring 13 horen we van het beest, en over het beeld van het beest, maar vóór dit alles zien we hier hoe er een huis oprijst voor God.

Dat is het profetische perspectief dat Johannes ons door­geeft: er zal een huis zijn voor God. Het kan nog zo donker en demonisch worden, nacht en ontij kunnen samenpakken, machten maken zich breed, maar het kan niet zo duister wor­den of er zal een huis zijn voor God.

God bouwt zijn tempel. Dat staat als een eeuwig schrift bo­ven de eindtijd gegrift. Ook het beest dat in hoofdstuk 13 opkomt, kan wat God in hoofdstuk 11 heeft vastgelegd, niet meer ongedaan maken. Men zou haast geneigd zijn te zeggen: dan had het beest vroeger moeten opstaan.

Het huis van onze God houdt niemand tegen. Daarom is die opdracht om te meten ook zo veelbetekenend. “Sta op en meet de tempel Gods”. Er is een opstaan vereist. Een geestelijk in actie komen. Want dat meten is niet zomaar een aardig tijdverdrijf. De opdracht die Johannes hier ontvangt, komt maar niet uit de lucht vallen; zij heeft een profetische achtergrond. Ook in het Oude Testament treffen we namelijk soortgelijke metingen aan en die kunnen ons op weg helpen om de diepe zin van deze handelingen beter te verstaan.

De profetische achtergrond van de tempelmeting

Ezechiël is één van de profeten bij wie we dit tegenkomen. Hij vertelt: “In gezichten Gods bracht Hij mij naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg; daarop was iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde. Toen Hij mij daarheen gebracht had, zie, daar bevond zich een man, die er uitzag als was hij van koper, met een linnen snoer en een meetroede in zijn hand; hij stond in de poort” Ezechiël 40 vers 2 en 3 (Ez. 40:02-03).

Nu is het woord ‘meten’ duidelijk een sleutelwoord in de hoofdstukken 40 tot 48 van Ezechiël. Als we het aantal keren optellen dat daar sprake is van meten en meetroede, komen we maar liefst tot eenenzestig. We zien de grondge­dachte van het meten loopt als een rode draad door dit laatste deel van het boek Ezechiël heen. Alles draait om de meetroede.

En nu is het merkwaardige dat die meetstok voor het eerst tevoorschijn komt in hoofdstuk 40: daar immers begint juist een heel nieuw onderdeel van het boek Ezechiël en tegelijk ook een heel nieuwe fase in de roeping van deze profeet. Vanaf dit moment moet hij zich namelijk heel grondig en uitvoerig gaan verdiepen in het herstelplan van God. Niet voor niets klinkt tot hem het woord: “Mensenkind, zie met uw ogen en hoor met uw oren en richt uw opmerkzaamheid op alles wat ik u zal laten zien” Ezechiël 40 vers 4 (Ez. 40:04) . Letterlijk staat er: zet uw hart op alles wat ik u doe zien. Het is een zaak van het hart. De profeet moet er met hart en ziel bij zijn. Dit eist hem helemaal op.

En wat gaat er dan gebeuren? Hij zette mij neer op een zeer hoge berg, en daar was een stad. Ook van Johannes le­zen we: “En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad” Openbaring 21 vers 10 (Openb. 21:10). Er is maar één berg waarvan uiteindelijk nog gezegd kan worden dat hij hoog is: dat is de berg des Heren. De vaste grond­slag waarop de tempelstad verrijst. Die berg wordt niet ge­meten; daarvan wordt alleen uitgesproken dat hij hoog is, zeer hoog. Dat laat zich ook wel verstaan: de macht van de Geest is immers niet te meten. De God die alle dingen meet, laat zich niet meten. Onmetelijk is de spankracht van de Geest. Zij gaat alle aardse maten ver te boven. Deze berg is de hoogste der bergen; daarmee is genoeg gezegd. Deze berg zal vaststaan. Vaststaan tot in de laatste tijden.

Gods herstelplan gaat in vervulling

Maar dan krijgt de profeet daar het bestek van God uitgeme­ten. En waar gaat het om? We halen enkele kernpunten naar voren uit Ezechiël 43. Daar wordt beschreven hoe de heer­lijkheid des Heren het huis binnengaat. Dat is geen vanzelfsprekende zaak; hetgeen hier geschiedt, is een unieke gebeurtenis: God keert terug! De ballingschap is ten einde. Dat is een reden tot diepe vreugde. Dat meten is maar niet een droge, wiskundige bezigheid, het is een intens geeste­lijke aangelegenheid. Want dat meten heeft te maken met herstel. Herstel van het bestek Gods. En dat houdt in: her­stel van heerlijkheid. Dat is het meesterlijke waar het me­ten op uitloopt: God herstelt de heerlijkheid.

De eindtijd is een tijd van restauratie; Gods oorspronke­lijke plan komt nu uit de verf. En, zegt Ezechiël, de aarde straalde vanwege zijn heerlijkheid.

Meten betekent: oog krijgen voor de maten Gods. Zoals Paulus het -formuleert: “de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Of, met andere woorden: de volle maat, de vol­wassen maat van de Christus. Aan die maatstaf wordt het huis Gods gemeten. De gemeente moet de volle maat bereiken van de Christus, van de gezalfde. En stemt dat niet overeen met wat Openbaring 11 beschrijft: de tempel wordt gemeten en dan… Wat volgt er dan? Het koningschap zal zijn aan onze Here en aan zijn Christus, aan zijn gezalfde. Dat is de gemeente die de maat van de Christus heeft bereikt. Me­ten betekent: erop acht geven hoever we al zijn in het plan Gods. Meten is een bij uitstek profetische bezigheid; het betekent: we stellen ons in op de heerlijkheid die gaat ko­men, We stellen ons in op herstel. We stellen ons in op het bestek van God.

Wat is het doel van de tempel?

Meten is het begin van een nieuwe tijd. Meten geschiedt met het oog op morgen. Hij die meet, denkt aan de toekomst.

Want wat is het doel van de tempel? Ezechiël hoort een stem: “Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats mijner voetzolen, waar Ik wonen zal onder de Isra­ëlieten tot in eeuwigheid” Ezechiël 43 vers 7 (Ez. 43:07). Het doel van het huis is: de troon. Zien we niet dezelfde lijn in Openbaring 11? De lijn van tempel naar koningschap. Het gaat om de plaats waar God troont, en waar Hij woont. Daar zal Hij wo­nen tot in eeuwigheid, zegt de profeet. En het Griekse woord voor tempel, dat zestien maal in Openbaring voorkomt, heeft als grondbetekenis: woning.

Eindtijd betekent: God vindt een woning. Eeuwenlang was het: God kwam en ging. Jezus was de eerste mens bij wie de Allerhoogste kon wonen. Van Hem staat er geschreven: de Geest bleef op Hem. Niet komen en gaan, maar blijven. Op Hem kwam de Geest tot rust. Zo zoekt God in deze dagen naar het volk dat woonplaats biedt voor Hem.

Dat is de jubelroep van het laatst der dagen: God heeft een woning gevonden. God is thuis gekomen in zijn volk. Daar gaat de geschiedenis naar toe.

Daarom zijn de verzen 10 en 11 van Ezechiël 43 (Ez. 43:10-11) zo verhelde­rend in verband met het thema van het meten. We laten ze hier volgen in een letterlijke vertaling: “Gij nu, mensen­zoon, vermeld het huis Israëls het huis, dat ze zich scha­men voor hun afwijkingen; dan mogen zij het model nameten: wanneer zij zich schamen voor alles wat ze deden, maak hun bekend, schrijf hun voor ogen de vorm van het huis en zijn orde, zijn uitgangen en zijn ingangen, geheel zijn vorm, daarbij al zijn inzettingen, al zijn vormen, daarbij al zijn aanwijzingen, dat ze zijn vorm en al zijn inzettingen bewaren en die doen”.

We zien dat hier opnieuw gesproken wordt over meten. En waarom is dat van zo verstrekkende betekenis? Het volk moet terug naar het model. Het model is de oorspronkelijke ge­dachte van de Schepper, het originele, onvervalste plan van de Architect.

Ze zullen zich schamen voor hun afwijkingen, namelijk de punten waarop ze afgeweken zijn van het origineel. Hun ogen moeten weer opengaan voor de vorm die God bedoelt. Wat is de vorm? Dat is de gestalte Gods.

Dat is het glorieuze van God. Hij gaat niet het model ver­anderen. Hij gaat onze gedachten veranderen. God doet niet een stuk van de meetstok af. Integendeel, dit is nu juist de unieke boodschap van Openbaring 11: de meetroede Gods komt weer tevoorschijn. Er zal dus een tempel zijn die de moeite waard is om te meten. Er zal een huis tot stand ko­men dat beantwoordt aan de maten Gods.

Juist in dagen als van Ezechiël, dagen van ballingschap, is daar opeens de meetroede Gods. Als een moedgevend teken: Gods plan is niet verkort. Juist dan klinkt daar de roep: Terug naar het model:

Juist in dagen als van het boek Openbaring is daar opeens de opdracht: sta op en meet de tempel. (slot volgt) .

(Het laatste gedeelte van dit hoofdstuk volgt in “Levend Geloof” van volgende maand. Dat is dan tevens de afslui­ting van de serie “Verkenningen rond het boek Openbaring”.

Het is de bedoeling ook de hoofdstukken 11 tot en met 15 in brochurevorm uit te geven. Bijzonderheden hierover volgen in het eerstvolgende nummer. Met bestellingen graag wachten tot bericht hierover volgt).

 

Bewogenheid

Bewogenheid is een woord dat in de oren van sommige christenen geen beste klank heeft. Bewogen christenen leven gevoelsmatig en de Bijbel zegt toch dat we door het geloof moeten le­ven?, is hun mening. Inder­daad zegt de Bijbel dat het zonder geloof onmogelijk is God te welgevallig te zijn. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Klaar en dui­delijk! Daarom gaat echte bewogenheid niet buiten het geloof om! Christenen die hun gevoelsleven boven het geloof stellen kunnen daar­om ook geen echte bewogen­heid openbaren.

Jezus liet ons zien wat werkelijke bewogenheid be­tekent. Hij gaf zich volko­men. Zijn inzet was een to­tale inzet. Hij weende over de ongehoorzaamheid van Je­ruzalem, maar was ten alle tijde radicaal in het afwij­zen van satan. Heel Zijn we­zen was afgestemd om de wil te doen van Zijn hemelse Va­der door de mensen te be­vrijden uit satans macht.

Deze volkomen bewogenheid verlangt de Heer ook van u en mij en is alleen mogelijk als wij bereid zijn in de voetstappen van Jezus te gaan.

Als Zijn leven in ons meer en meer gestalte gaat krij­gen, openbaren wij dezelfde bewogenheid die Zijn leven kenmerkte en zal de uitwer­king even positief zijn!

 

Geen compromis

De eerste christenen waren geen gelovigen van het compro­mis, de middenweg of de tussenoplossing. De kracht van de Heilige Geest kwam in hen ten volle tot openbaring, door­dat zij Jezus volkomen toegewijd volgden.

De woorden van Jezus: “Wie niet vóór Mij is, is tégen Mij”, vormden een leidraad voor hun leven.

Vóór-Jezus-zijn betekent: Hem in alles volgen en geeste­lijk strijden vanuit de plaats die Hij ons heeft gege­ven in de hemelse gewesten. De werkelijke christenen van de eindtijd zullen deze compromisloze weg weer gaan ont­dekken en beleven en zo de overwinning behalen.

1981.09 nr. 218

1981.09 nr. 218

De doorbraak die wij nodig hebben door Gert Jan Doornink

De mislukte doorbraak

Vlak na de tweede wereldoorlog was er bij velen een streven en verlangen naar eenheid en ver­nieuwing. De ouderen onder ons zullen zich dat ongetwijfeld nog herinneren. De vooroorlogse hokjesgeest en bekrompenheid moest gaan verdwij­nen. Iedereen wilde, nu de ellende van de oorlog voorbij was, met frisse moed beginnen te bouwen aan een ideale maatschappij. De plannen daarvoor waren in de oorlog reeds ontstaan bij politieke en geestelijke leiders die in gijzeling zaten. Men geloofde in een 1 doorbraak’ op ieder ter­rein. Toen de oorlog afgelopen was werd dan ook de ‘Nederlandse Volksbeweging’ opgericht, alle politieke partijen konden nu worden opgeheven. Er was immers een eensgezind volk, werkend aan het herstel en de opbouw van een vernieuwde samenleving….

Ook op kerkelijk terrein gebeurde er het een en ander. Velen waren blij toen in 1948 de ‘Wereld­raad van kerken’ werd opgericht en zagen dit als een belangrijke stap naar de eenheid van alle christenen. In de grootste protestantse kerk, de Nederlands Hervormde, was men druk bezig met de samenstelling van een nieuwe kerkorde’ . Ik was toen nog niet bekeerd, maar wel kerkelijk mee­levend en herinner mij hoe ik er een sterk voor­stander van was. Nu gingen immers de ‘richtin­gen’ verdwijnen. Vrijzinnigen, gereformeerde bonders, confessionelen en etischen, samenge­smeed tot één gemeenschap….

Iedereen weet dat er van al deze eenheids- en vernieuwingsbewegingen maar weinig is terechtge­komen. Spoedig ging ieder weer zijn eigen gang. Het menselijk egoïsme zegevierde over het alge­meen belang wat men voor ogen had. En dit egoïsme werd uiteraard gevoed vanuit de verkeerde voe­dingsbron, die van de vorst der duisternis. Want de mens zonder Christus leeft onder de invloed van satan, die wel een doorbraak wil, maar al­tijd in het negatieve.

De negatieve doorbraak

Dat hebben wij trouwens gezien in deze naoorlog­se tijd. Terwijl de welvaart hand over hand toe­nam, kwam er tegelijkertijd een negatieve door­braak, vooral op moreel gebied, tot ontwikkeling die nog steeds doorgaat. Homofilie, vrije seks, abortus, occultisme, kortom alles wat de Bijbel tegennatuurlijk en goddeloos noemt, werd als normaal aanvaard. Pedofilie (de seksuele omgang van volwassenen met kinderen) is het laatste taboe, schreef een paar weken geleden het week­blad “De Tijd”. Alle andere taboes zijn al door­broken .

De andere doorbraak

Gelukkig is er nog een andere doorbraak die zich bezig is te voltrekken. Het is de door Gods Geest bewerkte doorbraak, die de mens van een gebondene van satan maakt tot een kind van God. Ook deze doorbraak is een realiteit in deze tijd! En hoe! Ieder mens die zich openstelt voor deze doorbraak ervaart dat deze een totale levensvernieuwing met zich meebrengt, die de ge­volgen van de door satan bewerkte negatieve doorbraak volkomen teniet doet. Belangrijk daarbij is dat deze doorbraak geen eenmalige aangelegenheid blijft, maar verder doorwerkt. Gods doorbraak in het leven van een mens be­hoort een voortgaande en opgaande lijn te heb­ben. Heel anders dan bijvoorbeeld bij een dijk­doorbraak. Dan tracht men het gat zo snel moge­lijk te dichten om het water te keren en verder onheil te voorkomen. Maar de doorbraak die God wil bewerken verwekt geen onheil, maar heil: de volle verlossing en beleving daarvan in Chris­tus .

Positieve gevolgen

Daarom heeft iedere, door God bewerkte, geeste­lijke doorbraak, die verder doorwerkt, positieve gevolgen. Het herstelt de mens naar geest, ziel en lichaam. Het maakt het beeld van Jezus weer herkenbaar in deze herstelde mens. En zoals de Zoon van God de volmaakte beelddrager Gods was, zullen de zonen Gods de volmaakte beelddragers van Jezus Christus zijn!

Wie eenmaal visie heeft gekregen voor het feit dat dit Gods wil en bedoeling is, laat zich door niets en niemand meer afremmen. Vele kinderen Gods zitten nog opgesloten in allerlei kringen, groepen, kerken of gemeenten, waar de geestelijke leiders geen oog hebben voor deze doorbraak. Zelfs de naam ‘pinksteren’ of ‘volle evangelie’ geeft niet altijd de garantie dat men ook werkelijk geestelijk wil verder groeien. Velen blij­ven zich rondom het fundament bewegen, zonder zich ook te richten op het einddoel van het ge­loof: de volkomenheid in Christus. En daar spreekt het nieuwe testament tientallen malen over. Velen maken zich bijvoorbeeld liever druk om de ontwikkelingen rondom het natuurlijk Isra­ël, in plaats van te functioneren als lid van het geestelijk Israël: de gemeente. En dit functio­neren is alleen mogelijk als we daarbij onze plaats met Christus hebben ingenomen in de he­melse gewesten, om van daaruit, te strijden en te overwinnen.

Het is Gods wil dat wij als zonen van Hem open­baar zullen worden in deze eindtijd. Wie dit eenmaal inziet, doet er ook alles aan om dit waar te maken in zijn leven. Hij maakt zich vrij, of laat zich bevrijden, van bindingen, die nog met het oude, door satan beheerste, leven te maken hebben. Hij vergaart geestelijke kennis en inzicht uit het Woord van God door de Heilige Geest. Hij luistert naar leraars die de weg naar de beleving van de volheid van Christus uitleg­gen. Hij leest hun artikelen. Hij zorgt er voor dat de doorbraak in zijn leven niet tot stil­stand komt, maar dat de voortgaande vernieuwingen die er in zijn gedachten plaatsvinden, positieve en praktische uitwerking hebben. Hij weet zich één en heeft gemeenschap met andere gelovigen die ook deze volle weg met Jezus willen bewande­len. Zo bouwt hij mee aan de eindtijdgemeente, door zich als een levende steen te laten invoe­gen in het geestelijke huis wat God bezig is te formeren.

De enigste doorbraak waaraan wij in deze eind­tijd behoefte is een verdere geestelijke door­braak. Zorg dat u er op positieve wijze bij be­trokken bent, door de weg van geloof en gehoor­zaamheid te gaan. Laat u op geen enkele wijze tegenhouden, want wie niet meewerkt komt in het vaarwater van de grote tegenstander: satan.

Neutraal zijn in Gods Koninkrijk is ook een on­mogelijke zaak. Jezus sprak: Wie niet vóór Mij is, is tegen Mij. En vóór-Christus-zijn betekent een doorbraak-christen’ zijn. Alleen in hen en door hen zal de volle heerlijkheid van God zich meer en meer gaan openbaren en zal uiteindelijk God Zijn doel met ons leven en met Zijn schep­ping bereiken.

 

Reacties van lezers door redactie

Gods plan leren kennen

Broeder H. A. S. te Vlissingen schrijft: “Uw blad en brochures helpen mij goed om God (en zijn plan) te leren kennen zoals Hij is”.

Wie kan dit zijn?

Uit Den Haag ontvingen wij de volgende briefkaart: “Via klanten in de winkel hoorden wij van uw blad “Levend Geloof”. Graag wil­den wij nu een exemplaar ontvangen en doorzién en misschien later meerdere exemplaren bestellen voor de winkel. Gods rijke zegen toegewenst op uw werk”. De afzender ontbreekt echter. Uit de ondertekening vallen de initialen C.B. op. Hoge­lijk kan één van onze le­zers in Den Haag ons helpen aan het juiste adres.

“Levend geloof” naar het buitenland

Broeder O. W. d. V. te Bussum schrijft: “Voor een fa­milielid in het buitenland zou ik graag wat informatie over uw blad ontvangen. Daarbij graag gegevens over uw mogelijkheden om het blad te verzenden (luchtpost/zee- post of via contactadres in Nederland), abonnements­prijs en dergelijke”.

De abonnementsprijs voor binnen- en buitenland is gelijk, maar de bladen worden per zeepost verzonden. Wil men het blad per lucht­post ontvangen, dan wordt het luchtposttarief extra in rekening gebracht.

God staat aan onze kant

Zuster J. d. W. te Kampen bestelde brochures en schreef erbij: “Ik wil u ook bedanken voor ’t werk waarvan ik proef dat u zich voor 100% inzet voor het Koninkrijk van God. Ga zo door! Tot eer van onze God! Zelf banen we ons ook een weg naar de volle waarheid. We ondervinden veel tegen­stand. Juist een bevesti­ging dat we, ook dank zij uw lectuur, op de goede weg zijn. Ik verlang er naar dat de Heer in mij door woord en daad herkend wordt. De boze haat dit, maar God is meerder. Wat is het fijn om dat te weten, hoe de omstandigheden ook mogen zijn. Ik mag zeker weten: God staat aan mijn kant”

 

Het slijpproces door H. J. Scholten

Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander” Spreuken 27 vers 17 (Spr. 27:17).

We leven nu eenmaal niet al­leen in deze wereld. We heb­ben met elkaar te maken en krijgen met elkaar te maken. Dat geldt voor alle terrei­nen van het leven. Ook voor het gemeentelijk leven waar­in we verkeren als kinderen Gods.

Allemaal verschillende men­sen met hun eigen ‘eigenaar­digheden’. En allemaal moe­ten we toegroeien naar Hem, die het Hoofd is, Christus. Dat kan ook, als we ons aan de waarheid vasthouden. Lees Efeziërs 4 vers 15 en 16 (Ef. 04:15-16). Er staat ook bij: in liefde. Dan groeien we in elk opzicht naar Hem toe.

Wie op wil wassen in de ge­nade en in de kennis van on­ze Here Jezus Christus, krijgt met tegenstand, met druk te doen. Soms komt die druk tot ons door broeders en zusters heen. Dat was niet de bedoeling natuur­lijk, maar het gebeurt.

Wat een wijsheid, liefde en geduld hebben we nodig. Kortweg gezegd: de Geest van Christus. Dat was een Geest van zachtmoedigheid en nederigheid. Met zo’n geest kunnen we elk ‘slijpproces’ doorstaan en raken niet in verwarring. We blijven de liefde jegens allen behou­den. Tot alle ‘vlees’ is weggeslepen.

IJzer met ijzer. Het geeft wel eens nare geluiden.

Maar hoe gladder alles wordt, hoe lieflijker het geluid.

Het wordt alles als een spiegelglad meertje zonder rimpels. De Spreukendichter zegt: “En zoals het water het gelaat weerspiegelt, zo weerspiegelt het hart van de mens de mens” Spreuken 27 vers 19 (Spr. 27:19).

Bent u al zó geslepen? Is uw gezicht zo ‘glad’ als een vriendelijk meer? U bent toch een koningskind? “Het licht op het gelaat van de koning is het leven, en zijn welgevallen is als een wolk van de late regen” Spreuken 16 vers 15 (Spr. 16:15).

Zo mag elk slijpproces tot goede resultaten leiden. “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was”. Filippenzen 2 vers 5 (Filip. 02:05).

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

De maand september is weer in het land. De vakanties zijn weer voorbij en iedereen is weer met frisse moed en nieuwe energie aan de slag gegaan. Dat geldt ook voor de redactie van “Levend Ge­loof”, waarbij wij overigens opmerken dat wij ook in de afgelopen maanden niet op onze lauweren hebben gerust. Geestelijk werk kan nu eenmaal niet stilstaan. Er is geen verlof tijdens de strijd, zegt Spreuken. Dat is trouwens de erva­ring van ieder kind van God. Als wij relaxen of vakantie hebben betekent dit dat wij ook dan ver­bonden blijven met de levende God en dit ook be­leven als een realiteit in ons leven.

Wat de “Levend Geloof”-arbeid betreft, willen wij aan het begin van dit ‘nieuwe seizoen’ een soort ’tussentijdse balans’ opmaken, wij komen dan tot de dankbare conclusie dat wij ook in de afgelopen zomer voor velen tot grote zegen mochten zijn, dat wil zeggen, een nog steeds groeiende lezers­kring ontving gezond geestelijk voedsel door de uitleg van verschillende facetten van de bood­schap van het Koninkrijk Gods.

In de afgelopen maanden moesten wij verschillende malen de oplage van ons blad vergroten. Uiteraard is dit een verblijdend teken, waaruit blijkt dat velen de compromisloze en duidelijke belichting van de boodschap weten te waarderen. In de komen­de maanden komen weer verschillende onderwerpen aan de orde in “Levend Geloof”. Wij vragen uw voorbede voor alles wat wij schrijven, ook voor de inhoud van verschillende nieuwe brochures die in voorbereiding zijn. Wij zijn ons bewust dat wij bij het schrijven volledig afhankelijk zijn van Hem die ons door Zijn Geest, wijsheid en in­spiratie wil geven.

Wij zijn ook dankbaar voor verschillende financi­ële bijdragen die wij in de afgelopen maanden ontvingen. “Levend Geloof” is een geloofsweek en giften van lezers en lezeressen, worden op effec­tieve wijze besteed. Mede daarom hebben ruim 100 adressen die “Levend Geloof” reeds lange tijd gratis ontvingen, dezer dagen een brief ontvangen met het verzoek of zij zelf abonnee willen worden zodat wij weten of zij al of niet belangstel­ling hebben voor het blad. Het is jammer als ons blad ongelezen in de prullenbak verdwijnt zoals wij in enkele gevallen hoorden.

Proefadressen ontvangen 3 a 4 nummers van ons blad gratis, waarna zij een brief ontvangen om te beslissen of zij zelf abonnee willen worden. Geschenkabonnementen, die dus door anderen betaald worden, ontvangen het blad minimaal een jaar, waarna ook zij kunnen beslissen of zij abonnee willen worden. Geschenkabonnementen worden dus niet automatisch verlengd, tenzij degene die ze opgegeven heeft, dit te kennen geeft.

Tenslotte vragen wij onze lezers en lezeressen nogmaals veel voor onze arbeid te blijven bid­den. De duivel haat de verkondiging en openbaring van het Koninkrijk Gods, maar als wij gezamenlijk bereid zijn geestelijk te strijden en te overwin­nen, kan “Levend Geloof” nog voor velen tot grote zegen zijn.         

 

De genezing die God wil door redactie

Lichamelijke genezing ontvangen heeft in Gods ogen alleen ten volle zijn waarde, als het gezien wordt in het verband met het herstel van de gehele mens.

Gods verlossingsaanbod in Jezus Christus is een volkomen verlossing en is bedoeld voor geest, ziel en lichaam.

Paulus zegt in 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24): “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”.

 

Vroeg in de weer door H. J. Scholten

“In de morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben” Exodus 16 vers 12 (Ex. 16:12).

God zorgt voor zijn kinderen

God zorgt als een goede Va­der op bijzondere wijze voor Zijn kinderen. Met eerbied gezegd: God is al vroeg in de weer.

In Exodus 16 gaat het over het manna, het hemelkoren, dat de Israëlieten volop van God ontvingen ter leniging van hun honger. Ze hadden er heel wat af gemopperd, dat vleselijke volk Gods. Vlees zoekt vlees en daarom zeiden ze dan ook: “Wie zal ons vlees te eten geven? Wij hadden het zo goed in Egyp­te” Numeri 11 vers 18 (Num. 11:18). Dwars te­gen al dat gemurmureer in komt God met zijn milde re­gen. In Psalm 78 kunnen we ook over deze geschiedenis lezen. In vers 24 en 25 staat (Ps. 078:24-25): “Hij deed manna als spijze op hen regenen, en schonk hun hemelkoren; brood der engelen at ieder”. We zien dat ook in deze voorzieningen van God engelen waren ingeschakeld, zoals ook de wet van Mozes op be­schikking van engelen gege­ven werd.

In Psalm 127 vers 2 (Ps. 127:002) gaat het ook over brood dat God geeft: “Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap”. Nu, dat gebeurde ook hier in de woestijn Sin, tussen Elim en de Sinaï. Nog steeds had­den de Israëlieten de wet niet ontvangen, de berg Sinaï was nog niet bereikt en het volk stond nog niet on­der de wet. Eigenlijk leef­den ze alleen maar van de genade van God en was dat zo maar gebleven. In de woes­tijn groeit niets, deze heeft niets te bieden, en je moet alleen maar naar boven kijken. Alleen op bovenna­tuurlijke wijze kun je 40 jaren in een woestijn in le­ven blijven en dat is dan wel genade.

Hoe groot en goed God is voor zijn volk, ondanks ge­mopper en ongehoorzaamheid, blijkt wel uit de overvloe­dige regen van manna. Tegelijkertijd met de dauw, dus zeer vroeg in de morgen, viel het manna, het hemelkoren.

De genade van God

God is er al vroeg bij om voor zijn kinderen te zor­gen, maar verwacht dan ook dat zijn kinderen er ook vroeg bij zullen zijn om het brood in te zamelen en te eten. Een heel mooi geeste­lijk beeld. Terwijl de Is­raëlieten nog in hun tenten lagen te slapen, was God al bezig ‘de tafel te dekken’. Dan worden ze wakker en ho­ren ze de stem van de Vader: Dit is het brood dat Ik u tot spijze gegeven heb.

Is dat geen genade?

’s Avonds volop kwakkels en ’s morgens volop manna? Ge­nade op genade. Maar wie niet van genade wil leven, wordt geplaatst onder een verbond van werken. Wie niet horen wil moet maar voelen. Het volk Gods versmaadde op het laatst deze zegeningen van God en sloeg opnieuw aan het mopperen.

Wie de genade versmaadt plaatst zich onder de wet. En onder de wet geldt: Doe dat en gij zult leven’ In Numeri 21 vers 5 (Num. 21:05) lezen wij: “En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? Om te sterven in de woes­tijn? Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijze walgen wij”.

Waarom God zijn volk onder de wet stelde

Wat kon God nu tenslotte slechts doen? Hij stelde het volk onder de wet, onder de tuchtmeester. Wie ondankbaar jegens God is, is een on­rechtvaardige en zo iemand vraagt om de wet. In 1 Timoteüs 1 vers 8 (1 Tim. 01:08) staat: “Wij weten, dat. de wet goed is, indien iemand haar wettig toepast, wel. wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige”.

De wet is gesteld voor de onrechtvaardigen. Wie hun gehele leven belijden dat ze onrechtvaardigen zijn, zul­len zich dan ook regelmatig de wet laten voorlezen. Gods woord zegt, dat al deze men­sen met een bedekking leven en dat is ook terdege merk­baar omdat hun geloofsleven meestal zonder geur en fleur is. Is het niet heerlijk dat we ons mogen aansluiten bij de woorden van de apostel Paulus: “Wij dan gerecht­vaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen (in het ge­loof) tot deze genade” Ro­meinen 5 vers 1 en 2 (Rom. 05:01-02).

We zien dat we uit pure ge­nade volop manna gekregen hebben. Jezus Christus is het manna dat uit de hemel tot ons is neergedaald en uit genade mogen wij Hem ‘eten’. Zulke mensen murmu­reren niet meer, want de zonde voert geen heerschap­pij meer over hen. Daarom zijn ze niet onder de wet, maar onder de genade.

De betekenis van de amandelboom

God was al zeer vroeg in de weer om voor ons te zorgen. Weet u hoe vroeg dan wel? Al voor de grondlegging der we­reld had God de spijs al voor zijn kinderen gereed. Want in Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08) wordt geschreven over het Lam Gods, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld.

Het Lam Gods, het ware brood uit de hemel. Het Woord Gods is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Dat mach­tige woord van God, vergele­ken met de amandelboom. God was, als een goede Vader, reeds vroeg wakker om voor zijn kinderen ‘de tafel te dekken’. Hij geeft ons Zijn woord, Hij geeft ons Zijn eigen Zoon. Amandel bete­kent: vroeg in de weer of vroeg wakker. De amandelboom is de eerste vruchtboom, die bloeit. Als alle andere vruchtbomen er nog in grote dorheid bij staan, zit de amandelboom reeds vol met grote, sneeuwwitte bloemen. Gods woord is levend en krachtig. Nu begrijpen wij het woord van God dat tot Jeremia kwam, toen hij tot profeet geroepen werd. In Jeremia 1 vers 11 (Jer. 01:11) lezen wij: “En het woord des Heren kwam tot mij: Wat ziet gij Jere­mia? Toen zeide ik: Ik zie een amandeltwijg. Daarop zeide de Here tot mij: Gij hebt goed gezien, want Ik waak over mijn woord om dat te doen”. God waakt over Zijn woord, is dus goed wak­ker, vroeg in de weer. Als Zijn kinderen nog slapen wordt reeds voorzien.

Gods heerlijkheid in de woestijn

De roep klinkt: “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14). De mensen moeten wakker worden. Gods heerlijkheid verschijnt in een wolk mid­den in de woestijn. Ook in de woestijn van ons leven kunnen we in de wolk van heerlijkheid leven. Jezus is de Doper met de Heilige Geest en nodigt ons uit in de wolk te komen. Je moet er wel vroeg voor op staan. “Toen de dauw opgetrokken was, zie, daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferachtigs, fijn als rijm op de aarde” Exodus 16 vers 14 (Ex. 16:14). We leven, als kinderen Gods, naar onze uiterlijke mens nog midden op deze aar­de. Een wereld die in het boze ligt, zegt Johannes. Het is een één en al woestijn. Wie geestelijk in leven wil blijven, zal moeten opzien naar boven. Hij zal moeten letten op de hemelvensters, op de deuren des hemels. Want alleen van boven komt de spijze waarvan wij in eeuwig­heid zullen kunnen leven. God gebiedt de wolken. Zij hebben te wijken op Zijn machtswoord en daar begint het te rege­nen: manna tot spijze. Ook vlees. Het regende op het volk Gods als stof, ja, ge­vleugeld gevogelte als het zand der zeeën (Psalm 78). “Want God, de Heer, zo goed, zo mild; is ’t allen tijd een zon en schild”.

Waarom er veel onnodige strijd is

Echter, er is ook een andere zon. Een zon die steekt en amechtig maakt. Een zon, die doet versmelten, doet onder­gaan. Dat is de verdrukking van de satan, die het manna wil vernietigen, het woord Gods.

Wat moest er dan gebeuren? Als het manna in de woestijn gevallen was, moesten de Israëlieten vroeg opstaan, vóór het opkomen van de zon, omdat ’Anders het manna ging smelten en er dan niets viel te eten Exodus 16 vers 21 (Ex. 16:21).

Er is zoveel onnodige strijd bij veel kinderen Gods omdat ze niet, net als hun God en Vader, vroeg in de weer zijn, om in te zamelen. Als ze willen inzamelen en gaan eten, staat de zon der ver­drukking vaak al hoog aan de hemel en is er geen kracht om te strijden. Men heeft niet gegeten. Men vergat vroeg op te staan en dan ko­men de nederlagen. De één heeft hier, de ander heeft daar last van. Een mager en ondervoed volk. Het slaapt, terwijl de woestijn vol ligt met spijze. Het ligt niet aan de hemelse Vader. Die was werkelijk al vroeg wak­ker, wakende. De wachter Israëls. Hij was al vroeg in de weer met het openen van de hemelvensters, maar wie lette er op?

Van Gods kant is er honderd procent genade. Genade op genade. Wie wil er van le­ven? Ook vele christenen hebben vaak een afkeer van het woord Gods en de geeste­lijke dingen. Moeten we dan altijd over de Heer praten? Moet het dan altijd over de geestelijke dingen gaan? De­ze vraagstelling bewijst al dat men niet ‘in de wolk’ is. Dan kan het ook niet anders of je walgt af en toe van ‘deze flauwe spijs’.

Bent ook u in de wolk waarin Jezus altijd was?

Jezus zélf was altijd in de wolk. Hij werd ook gedoopt in de Heilige Geest. Daarom was ook Jezus altijd ‘vroeg in de weer’. Een goede, geeste­lijke eigenschap. Hierover kunt u lezen in Markus 1 vers 35 (Mark. 01:35): “En vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op en ging naar buiten en Hij ging heen naar een eenzame plaats en bad aldaar”. De dag ervoor had Hij niets anders gedaan dan uitdelen, tot de late avond toe en de zon onder­ging Markus 1 vers 32 (Mark. 01:32) .

Wie flink verzamelt, kan ook uitdelen. Jezus stond vroeg op. Hij ging inzamelen. Daar­om kon Hij zeggen: De duivel komt en vindt bij mij niets! God is niet, veranderd en Je­zus is Dezelfde. We kunnen allemaal ‘in de wolk’ leven en een rijk en blij leven hebben. We hebben de belofte: Gij zult met brood verzadigd worden; gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben.

Nu gaat het erom of u het weet. Of u vroeg opgestaan bent. Of u vroeg ingezameld hebt. Of u in de wolk bent. Dan hebt u geen last als de zon opkomt en de hitte afmat­tend maakt. Want dan bent u als een boom aan waterstromen, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen Jeremia 17 vers 8 (Jer. 17:08).

Prijst de Heer dat we als ‘amandelbomen’ kunnen leven. Vroeg in bloei staan. Vroeg vrucht geven. De amandelen waren vroeger een waardevol handelsartikel, vermeldt de Bijbelse encyclopedie.

In welke tent bevindt u zich?

Het zijn zulke geweldige geestelijke werkelijkheden. Wij mogen toch ook uitdelers zijn van de menigerlei gena­de Gods? Bent u zo’n uitdeler? Of ligt u nog in uw tent te slapen, terwijl het manna reeds met de dauw ge­vallen is? In welke tent wij ons bevinden is erg belang­rijk. Zij, die zich nog in de ’tent van Mozes’ bevinden hebben een bedekking en zien het manna niet liggen. Ze leven onder de wet. Maar al­len, die zich in de ’tent van David’ bevinden, zullen vroeg opstaan en het manna gaan inzamelen.

In de tent van David wil zeggen: van Jezus zijn! Ver­lost zijn. Leven als een rechtvaardige en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods. Geen hoop van: het kan vriezen en dooien, neen, een vaste hoop. Als een anker dat vastligt in het hemelse heiligdom. Halleluja!

Zij, die zich waarachtig tot de Here bekeerd hebben, zul­len veranderen. Van heer­lijkheid tot heerlijkheid. Zij zullen altijd vroeg in de weer zijn met het hemelse manna, dat wil zeggen ze be­denken ten alle tijde de dingen die boven zijn, waar Christus is. Zij zien de heerlijkheid Gods, terwijl ze nog op deze vergankelijke aarde leven, die als een woestijn is. Zij zien de heerlijkheid des Heren in een wolk en zijn zelf die wolk binnengegaan. Zij heb­ben geen last van de hitte van de zon, want in die wolk heerst een aangename tempe­ratuur. Het is de schuilplaats van de Allerhoogste, de schaduw van de Almachti­ge.

In de stille schaduw van dit heiligdom bloeit de staf van Aaron. Hij had bloesem voortgebracht, bloemen ge­dragen en amandelen doen rijpen.

Wie daar veel verkeert zal inderdaad kunnen zeggen: “Gij zijt de Here, mijn God”.

Want zo’n kind van God is met hemelkoren verzadigd en rust uit in de wolk. “Dat vrede en aangename rust en milde zegen u verblijden moge”.

 

 

Vasthouden of loslaten door redactie

Wie vast blijft houden aan natuurlijke, aards gerichte leringen, geeft Gods Geest geen kans zijn baanbrekend, vernieuwend en herstellend werk te doen en blijft buiten de volle heerlijkheid en overwinning staan, die God be­doeld heeft voor al Zijn kinderen.

“Laat los en gij zult losgelaten worden” Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37) is een woord waaraan satan een hekel heeft, want hij geeft niet graag terrein prijs. Maar wie consequent zijn leven laat vernieuwen door Gods Woord en Geest laat alles los (ook verkeerde leringen), zodat een verdere doorwerking van Gods Geest niet wordt afgeremd of tegengehouden, maar ten volle zijn uitwerking heeft.

 

Gods hand door Judith Jacobs

Johannes 24 vers 6 (Joh. 24:06)

Misschien vindt u dat dit gedichtje sentimenteel aandoet. Dat is het gedeeltelijk ook, maar sentiment – mits goed en waardig tot uitdrukking gebracht – is geen zonde. Eigenlijk heb ik mijn levensverhaal als een getuigenis willen weergeven.

Als je uit een (pinkster)gezin komt, waarbij je moeder dan ook nog voorgangster is, kunt u zich voorstellen dat je al heel jong geestelijke facetten leert kennen: zondagschool, zangkoor, Bijbelstudie, enz. De Heer wordt als een “van­zelfsprekendheid” in je jonge leven gebracht: Bijbellezen aan tafel, avondgebed met elkaar, enz. Wellicht daardoor wilde ik mij op 12-jarige leeftijd laten dopen. Ik begreep wat de waterdoop inhield (gesprekken) en van één ding was ik mij bewust: ik had Jezus lief en wilde Hem volgen. Gro­te ziele-vreugde was in mijn hart toen ik uit het “watergraf” oprees.

Maar hoe wonderlijk zijn de wegen des Heren… En zijn liefde’

Toen ik 18 jaar was kwam er een grote verbittering in mijn hart: ik brak met de gemeente waarin ik kwam, met mijn fa­milie en… met God. Ik wilde “op eigen wieken” drijven en vertrok vanuit Indonesië naar Nederland. Tussen mijn bagage bevond zich de Bijbel die ik van mijn moeder had meege­kregen en waarin ze een opdracht had geschreven.

Het zou te ver voeren u van alle gebeurtenissen op de hoogte te brengen die me sindsdien zijn overkomen, maar één ding mag ik u niet onthouden: hoewel ik de Heer de rug had toegekeerd, heeft Hij zich nooit van mij afgewend. Zijn liefdevolle hand bleef in genade en erbarmen over mij uitgestrekt.

Omdat ik dat verdiende? Geenszins’. Omdat zijn trouw boven alles verheven is. 2 Timoteus 2 vers 18 (2 Tim. 02:18). Omdat Hij zich zijn eigendom niet laat ontroven (ik was immers Zijn kind? Johannes 10 vers 28b (Joh.10:28b). Daarnaast is er ook voor mij gebeden, onder andere door mijn moeder en “het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt” Jakobus 5 vers 16b (Jak. 05:16b).

Weliswaar ging ik mijn eigen weg en wilde ik mijn eigen leven leiden (hetgeen de Heer ogenschijnlijk ook heeft toegelaten), maar er kwam een moment waarin Gods hand mij persoonlijk greep; het leven kwam in mijn leven.

De Hand die mij greep werd in werking gesteld door handen die zich voor mij hadden gevouwen. Bent u biddende ouders? Ziet u nog geen resultaat? Laat u niet ontmoedigen. De Heer ziet en hoort; Hij gaat Zijn eigen weg met een ieder van ons. Uw en mijn taak is: “Bidt zonder ophouden” 1 Thessalonicenzen 5 vers 17 (1 Thess. 05:17) en “Volhardt in het gebed” Romeinen 12 vers 12 (Rom. 12:12).

 

Moeders geschenk (gedicht) door Judith Jacobs Spreuken 8 vers 35 (Spr. 08:35).

De Bijbel die ik van mijn moeder kreeg.

Was ’t mooist’ geschenk dat zij kon geven;

Het bleek een onontbeerlijk goed

Toen ik besloot te gaan, op “eigen wegen”.

 

Ze heeft gewis, vóórdat ze het mij gaf,

In de stilte tot haar Heer gebeden;

Gepleit op de beloften Gods,

Haar strijd voor mij op de knieën uitgestreden.

 

Want toen ik eenmaal op ’t kruispunt stond

Waar ‘k zelf moest kiezen: dood of leven….

Mocht ik ervaren dat Gods hand

Dóór tranen heen genade had geweven.

 

Nu druk ‘k het “Boek der boeken” aan mijn hart,

’t Geschenk dat zij me heeft gegeven;

’t Kostbaarst’ dat haar ziel mij gaf –

Op ’t pad dat leidt…. ten eeuw’gen Leven.

 

Bastaarden of zonen? Door redactie

“Allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”, schrijft Paulus in Romeinen 8 vers 14 (Rom. 08:14).

De grote voorwaarde om als zoon van God geopenbaard te worden is dus vol te zijn van de Heilige Geest. Als Gods Geest het leven van een kind van God beheerst is er geen plaats voor ande­re ‘geesten’.

Een zoon van God is een echt kind van God, die een leven openbaar maakt in overeenstemming met de wil van God.

Een bastaard is een onecht kind, die zich misschien wel uitgeeft voor christen, maar het niet in praktijk brengt. “Niet een ieder, die tot Mij zegt; Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Va­ders, die in de hemelen is”, zegt Jezus in Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21).

De Bijbel spreekt niet over het zuchten en wachten van de schepping op het open­baar worden van bastaar­den. .. Dat kan trouwens ook niet, want zij openbaren niet het leven van Christus maar een vleselijk, door satan geïnfiltreerd leven. Zonen Gods openbaren de volheid van Christus. Bent u een bastaard of een zoon van God?

 

Het geluk door redactie

Mensen die Jezus niet kennen, zijn niet werke­lijk gelukkig, ook al denken of menen zij ge­lukkig te zijn. Het wer­kelijke geluk is alleen te ervaren door te gelo­ven in Jezus. Wie in Hem gelooft heeft het leven. En dat is: nieuw leven, eeuwig leven, gelukkig leven!

 

Wat is het grote teken van de eindtijd?

Het antwoord op deze vraag van de voorpagina kunt u vinden in de Bijbelstudie van Nico Goverts over Openbaring, vanaf bladzijde 21.

 

“De tegenstelling” herdrukt

Zo juist verscheen de tweede druk van de brochure: De tegenstelling van het aardse- en het he­melse Jeruzalem” door broeder H. J. Scholten. Deze brochure verscheen voor het eerst nu bijna een jaar geleden en is ondertussen door velen ge­lezen en verspreid.

Broeder Scholten, die voorganger is van de Pink­stergemeente te Enkhuizen en mederedacteur van ons blad, nam als uitgangspunt voor deze brochure: Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22), waar staat: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de le­vende God, het hemelse  Jeruzalem op duidelijke wijze wordt door hem uiteengezet hoe wij als nieuwtestamentische gelovigen hierbij voor de volle 100% betrokken zijn en welk een geweldige realiteit dit betekent voor de beleving van ons geloof.

Vele gelovigen zitten echter nog vast in hun den­ken aan het oude verbond, met alle negatieve ge­volgen van dien. Satan heeft in dit opzicht velen misleid, maar wie dit boekje met een biddend hart leest, zal ongetwijfeld de ogen opengaan en een door Gods Geest bewerkte vernieuwing van denken ondergaan, om zo ten volle de geestelijke beteke­nis van het nieuwe Jeruzalem te gaan ontdekken en beleven.

Als u deze brochure – waarin ook. op verschillende aanverwante onderwerpen wordt ingegaan – nog niet kent, raden wij u ten sterkste aan deze te be­stellen. En ook geven wij het advies, zoals reeds verschillende lezers en lezeressen deden, deze brochure te verspreiden. Bij afname van 10 exem­plaren en meer geldt de kortingsprijs. Zie voor wijze van bestellen bladzijde 32.

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -4-

Het grote teken van Openbaring 12

“En er werd een groot teken in de hemel gezien”. Zo luiden de beginwoorden van Openbaring 12. Het is heerlijk te weten dat het hierop uitloopt: God stelt een teken. Willen wij de machtige en diepe betekenis van Openbaring 12 verstaan, dan is het noodzakelijk dat wij ons bezinnen op de vraag: Wat is een teken? En waarom wordt hier van een teken gesproken? Waarom staat er niet gewoon: En ik zag, en zie, er was een vrouw?

Een teken is allereerst iets wat de aandacht trekt. Dat is een bijzonder fundamentele zaak: waar moeten we onze ge­dachten bij bepalen? Er wordt veel verstrooiing geboden in deze tijd. Flensen zoeken overal afleiding. Gedachten dwalen zo gemakkelijk af. Daarom is her zo verblijdend dat God ons een houvast geeft voor ons denken. God geeft een koers aan, een richting. God zegt: Bepaal hier je aandacht bij. Hier moet je op letten.

Namelijk op dit teken. En wat is dat? Het is een vrouw. Een prachtig beeld van de gemeente. Immers, wanneer Paulus het heeft over het huwelijk, dan zegt hij: “Ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente” Efeze 5 vers 32  (Ef. 05:32). En tot de gemeente van Korinthe richt de apostel zich met deze woor­den: “Ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen” 1 Korinthe 11 vers 2 (1 Kor. 11:02). De gemeente is de vrouw van het lam.

God wil ons instellen op het wezenlijke

Waar moet dus onze aandacht op geconcentreerd zijn? Op de gemeente. Het is dan ook niet toevallig dat de vijand alles in het werk stelt om ons juist hiervan af te brengen. Hij vindt het best als we met van alles en nog wat bezig zijn, mits we ons maar niet richten op Gods gedachten over de ge­meente. Maar God wil dat we ons instellen op het wezenlij­ke. Het is een tijd om bijzaken te vergeten, om in te keren tot de eenvoud Gods.

God is een God van eenvoud. Martha maakte zich bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige waren nodig of slechts één. Vaak zijn wij in beslag genomen door tal van indruk­ken, activiteiten en problemen en juist hun veelheid kan ons verwarren. We zien door de bomen het bos niet meer. Daarom moeten wij leren ons los te maken van de dingen van de dag en in te gaan in de eenvoud van God.

In de beperking toont zich de meester. God is eenvoudig: Hij stelt één teken. Maar van dat ene teken wordt dan ook gezegd dat het groot is. “En er werd een groot teken in de hemel gezien”. Het is groot in zijn eenvoud, majestueus in zijn ongecompliceerdheid.

In de eindtijd brengt de Geest ons tot het wezen aller din­gen. Alle schijn valt weg. God brengt tot eenheid. Het zal worden één kudde en één Herder. Zalig is hij die de eenvoud Gods ontdekt. Zijn geest zwerft niet langer rond op aarde, zijn geest komt thuis bij God. Zijn hart is niet langer als Kaïns hart: “gij zult zwervende en dolende zijn op aarde”; zijn hart komt tot rust bij eenvoudige verlichte wateren.

Het tweede dat opvalt: het is een teken in de hemel. Dit teken zal zichtbaar zijn voor allen die in de hemel zijn, voor overheden en machten, voor engelen en krachten. Geen macht zal erom heen kunnen. Als God de Heer een teken stelt, dan kan niemand zich daaraan onttrekken. Niemand kan zeggen: Dat gaat mij niet aan; ik doe gewoon of er niets aan de hand is. Dit zal de meest unieke gebeurtenis zijn in de geschiedenis: heel de wereld zal het weten. Allen zullen het erkennen: dit is uit God.

Het andere teken in de hemel

Als we nu iets verder doorlezen in Openbaring 12, dan ver­nemen we in het derde vers: “En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak”. Het gaat dus om twee tekenen in de hemel. Twee tegenpolen. Daartus­sen ontbrandt de strijd. Daarom zegt het zevende vers dan ook: “En er kwam oorlog in de hemel”. En dan blijkt dat de ganse hemel gemobiliseerd wordt: “Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak: ook de draak en zijn engelen voerden oorlog” Openbaring 12 vers 7 (Openb. 12:07). Alle legerscharen in de hemelse gewesten worden in staat van paraatheid ge­bracht. Maar hoe?

Hier komen we op een gezichtspunt dat ons geweldig kan hel­pen om een lijn te ontdekken in het hele eindtijdgebeuren. Op aarde zien we een wirwar van gebeurtenissen, maar in de hemel concentreren alle troepen zich rondom twee centrale punten, namelijk het teken uit vers 1 en het teken uit vers 3. In de hemel gaat het om twee legermachten. Het ene leger verzamelt zich rondom de vrouw, het andere verzamelt zich rondom de draak.

Betekenissen van het woord ’teken’

In dit verband is het interessant dat het Griekse woord voor ’teken’ ook kan aanduiden: herkenningsteken. Waar de engelen de vrouw van het Lam herkennen, daar komen zij in actie. De gemeente geeft de toon aan. Zij is het volk dat zijn stem doet horen in den hoge; het volk dat de naam van God bezingt. En dit bezingen van de Naam is als het ware de herkenningsmelodie in de hemelse gewesten. Waar de Naam wordt aangeheven als een zegezang, daar stellen de dienende geesten zich in slagorde op. Zoals Daniël 12 het zo tref­fend formuleert: “Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat” Daniel 12 vers 1 (Dan. 12:01). Michaël en zijn helpers doen niets buiten het volk Gods om; zij werken daar waar de zonen zijn. Daarom zijn, de engelen verheugd wanneer de zonen hun plaats innemen; dan weten zij: daar hebben we op gewacht, nu kunnen we uit de voeten.

Het woord ’teken’ kan ook de betekenisnuance in zich dragen van: vaandel, veldteken. Dat is typerend voor de eindtijd: de vaandels worden geheven. Zoals de psalmist reeds profe­tisch sprak: ‘Wij willen juichen over uw overwinning, en in de naam van onze God de vaandels opsteken” Psalm 20 vers 6 (Ps. 020:006). Zo is de gemeente het vaandel dat door de Here der heerscharen geheven wordt in de hemelen, ten teken dat de strijd gaat beginnen. Immers, dat beeld zien we ook in het oude Israël:

De Israëlieten zich zullen zich legeren ieder bij zijn ven­del onder de veldtekens van hun families” Numeri 2 vers 2 (Num. 02:02).

Dat is de vreugde van de eindtijd: God heft het vaandel. Het volk van God is nu gereed voor de strijd. Daar is heel wat aan vooraf gegaan. Tijd van voorbereiding, tijd van stilte, van verborgenheid. Met Christus verborgen in God. Maar verborgenheid is niet vergeefs; verborgenheid brengt vrucht voort. Verborgenheid wordt tot teken.

Daarop wordt gewacht. Daarop wacht God. En daarom zal de Here wachten, opdat Hij u genadig zij. God heeft geduld totdat het volk gereed is dat Hij kan presenteren in de he­mel. Dat is het meest glorieuze moment voor Hem die hemel en aarde gemaakt heeft, dat Hij tot overheden en machten kan zeggen: Zie hier mijn volk. Daar heeft de eeuwige God alles voor over. Daar heeft Hij zelfs eeuwen voor over. God forceert niets, God overhaast geen ding, want haast is geen geloof.

Gods plan gaat niet over een nacht ijs

Als dit teken komt, gaat het niet meer onder. Want wat God heeft voorbereid, is goed. Wanneer God tevoorschijn treedt, komt Hij niet met een volk dat half gereed is, of met een volk dat nog kan mislukken. Dan is God zeker van zijn zaak. Het plan Gods gaat niet over één nacht ijs. Daarom is God nu in deze tijd bezig om elke zwakke plek die nog in de ge­meente gevonden wordt, eruit te halen, opdat er een volk zal zijn, degelijk en solide, een volk dat in de hemel kan bestaan.

Alles wacht op het teken Gods: “een vrouw, met de zon be­kleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd” Openbaring 12 vers 13 (Openb. 12:13). Hier wordt niet zomaar gesproken over een vrouw zonder meer, neen, zij wordt hier beschreven met de karaktertrekken van de bruid uit het Hooglied. “Wie is zij, die opgaat als de dageraad, schoon als de blinkende maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgsscharen?” Hooglied 6 vers 10 (Hoogl. 06:10). Is het toevallig dat zij nu ook in het laatste Bijbelboek op deze wijze getekend wordt?

Waarom nu juist dit teken? Zon, maan en sterren, alle lichtbronnen, behoren toe aan deze vrouw. Zo kan zij elke vorm van duisternis overwinnen. Alle licht gaat uit van de gemeente. Nu weten wij dat de zon beeld is van God: de Here God is een zon en schild. Hier mogen we niet overheen le­zen: deze vrouw is bekleed met de zon, dus zij is bekleed met God. Dit is nu bedoeling des Heren. Dit en niets anders is het teken in de hemel. Dit is het enige teken dat ooit in de hemelen zal kunnen standhouden: het volk dat bekleed is met het wezen van God. Een ander teken van God is er niet.

We leven in een periode van geboorte weeën

Nu wordt van deze vrouw nog iets vermeld: “en zij was zwan­ger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren” Openbaring 12 vers 2 (Openb. 12:02). Daarmee is opnieuw een uiterst rake en diepgaande typering gegeven van het huidige tijdsgewricht. We leven vandaag de dag in een periode van geboorteweeën. Dit gaat lijnrecht in tegen alle pessimisme en doemdenken van de moderne mens en ook vaak van de vrome mens. De ge­meente mag weten: haar pijn en moeite zijn niet tevergeefs. Want Johannes vervolgt: “En zij baarde een zoon, een manne­lijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” Openbaring 12 vers 5 (Openb. 12:05). Zoals Jeremia reeds profeteerde: “Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid” Jeremia 31 vers 16 (Jer. 31:16) .

Een nieuwe tijd wordt geboren. Zonen worden geboren. Naar het gebeurt niet zomaar, onberekenbaar; het gebeurt door middel van de vrouw, de gemeente. Er is loon voor haar ar­beid .

Alleen via deze weg van barensweeën zullen de zonen voort­gebracht worden. Daarom is het noodzakelijk dat het volk des Heren in deze tijd de strijd leert. En dat is niet al­leen de strijd om persoonlijk het hoofd boven water te hou­den. Onze persoonlijke overwinningen zijn in feite nog slechts’ de eerste oefeningen. Op die wijze maakt God ons klaar voor de worsteling van Openbaring 12.

Er is momenteel een heel subtiele verzoeking voor vele kin­deren Gods. We lopen gevaar te denken dat ons persoonlijk geluk het einddoel is. Als we in ons eigen leven de vijan­den verdreven hebben en de zaken op orde gebracht zijn, dan menen we al gauw dat we zo ongeveer klaar zijn. We behoeven dan alleen nog maar te zorgen dat onze dagen verder in rust en vrede verlopen en ons lijflied kan dan worden: Hoe ge­noeglijk rolt het leven van een tevreden Godskind voort. We beperken ons tot wat kleine schermutselingen om de boze buiten de deur van ons bestaan te houden, maar aan de eigenlijke strijd komen we niet toe. We worden in de gees­telijke wereld gezapige vriendelijke burgers, die geen vlieg kwaad doen. Het is goed dat we ons heel diep bewust zijn dat, door onze persoonlijke strijd heen, God bezig is ons toe te bereiden voor iets wat verder reikt. Het gaat erom, de Here een wel toegerust volk te bereiden.

Dat kan maar één volk zijn. Het is het volk dat volledig is ingegaan in de eenheid met God. Het volk dat de gedachten Gods niet alleen in het hoofd heeft, maar ook in het hart. Het zal zijn een volk dat geheel en al strijdt vanuit God. Dit volk ontvangt zijn instructies vanuit God, het ontvangt zijn macht vanuit God, het ontvangt zijn denken vanuit God. Daarom wordt het dan ook genoemd: het volk dat Ik Mij geformeerd heb. Dat wil zeggen: hun hele denken, hun diep­ste wezen is door Hem gevormd.

Het teken van de regenboog

Telkens in de geschiedenis zien we dat God mensen deze ene les leert: let op het teken dat Ik geef. Niet op iets an­ders, maar enkel en alleen op mijn teken. Zo sprak God tot Noach: “Dit is het teken van het verbond, dat Ik geef tus­sen Mij en u en alle levende wezens, die bij u zijn, voor alle volgende geslachten: mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde” Genesis 9 vers 12 en 13 (Gen. 09:12-13). Wat moest Noach doen? De wolken konden samenpakken, een stortregen kon losbreken, maar Noach moest aandacht hebben voor slechts één ding: het teken Gods. En als hij de boog zag in de wolken, de boog Gods, dan wist hij: golven kunnen slaan en stormen kunnen woeden, maar de schepping gaat niet onder.

Dat was het geloof van Noach. Noach geloofde niet in onder­gang, Noach geloofde in het teken Gods, in de boog Gods die de schepping omspant. En wat lezen we nu in Openbaring 4 vers 3 (Openb. 04:03), wan­neer Johannes de troon des Heren aanschouwt? “En een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk”. Zo blijft het van kracht tot in het laatste Bijbelboek, tot in de laatste tijd. De gemeente van de eindtijd zal moeten zijn net als Noach; zij zal moeten geloven in de regenboog, in de boog Gods. Die boog omspant de troon. Heel het rege­ren van God staat in het teken van de regenboog. Bij God is er geen troon zonder boog. Bij Hem heerst geen willekeur. Koningschap is bij God altijd omsloten door trouw, altijd geankerd, gevat in de smaragdgroene tint van trouw aan zijn schepping.

Dok Ezechiël zag het, toen hij geroepen werd: “Zoals de aanblik is van de boog, die in de regentijd in de wolken verschijnt, zo was de aanblik van die omhullende glans. Al­dus was het voorkomen der verschijning van de heerlijkheid des Heren” Ezechiël 1 vers 28 (Ez. 01:28). Dit is toch wel veelzeggend, dat deze profeet de troon van God ziet, maar niet zonder boog in de wolken. Uitgerekend in die donkere dagen van balling­schap en neergang, van verlaten land en treurzang, is daar de regenboog.

Zo was en is het voorkomen, de aanblik van de Koning. In Openbaring 10 keert dit motief nog eenmaal terug: “En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, be­kleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon”  Openbaring 10 vers 1 (Openb. 10:01).

Zo is en zal zijn de verschijning, de gestalte van de Here en van zijn boden. Zo stelt God een teken. Teken van zijn wezen, van zijn karakter. Dat is de belofte voor de laatste dagen. Zoals de boog verschijnt in de wolken, zo zal de trouw van God gezien worden in zijn zonen. Het zal zijn als in de dagen van Noach.

Wij moeten leren ons profetisch op te stellen

Soms gaat het volk des Heren door een nacht heen waarin niets gezien wordt. Door de nacht van smart en zorgen, : schrijdt de stoet der pelgrims voort. Daar heeft Asaf over gesproken, toen hij zei: “Uw tegenstanders brulden in uw vergaderplaats en hebben er hun tekenen als tekenen opge­steld” Psalm 74 vers 4 (Ps. 074:004). En dan moet hij het uitroepen: “Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand on­der ons, die weet tot hoelang” Psalm 74 vers 9 (Ps. 074:009). Er is geen teken te zien.

Juist in zulke dagen komt het erop aan dat we leren ons. profetisch op te stellen. Immers, juist wanneer de machten zich opmaken, stelt God zijn teken. In die donkere nacht, toen de machten van de dood door Egypte trokken, toen was daar het teken van het bloed. En het is bepaald niet toe­vallig dat nu uitgerekend in Openbaring 12 het bloed weer naar voren komt: “Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam” Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11). Daar ligt een diepe eenheid in dit twaalfde hoofdstuk van dit laatste Bijbelboek. Omdat het bloed kracht, ongekende, unieke kracht heeft in de geeste­lijke wereld, daarom en daarom alleen zal dat teken van God tot stand komen. Daarom kan het niet missen. Daarom is het onmogelijk, absoluut onmogelijk dat dit teken er niet komt. Want het kan eenvoudig niet anders: het bloed van Jezus zal uitwerking hebben, het bloed zal kracht uitoefenen tot aan het einde toe. Het bloed is toch niet vergeefs vergoten?

De kracht van het bloed bewerkt een smetteloos volk

Om deze reden is Openbaring 12 wel heel in het bijzonder een kostbaar hoofdstuk, want het toont ons de uiteindelijke doorwerking van het bloed. Speciaal in de slotfasen van het plan Gods zullen we meemaken dat het bloed zijn volledige, intense overwinningsmacht ten toon zal spreiden. De geschiedenis zal eindigen, niet met een aftocht, maar met een uittocht, dank zij de kracht van het bloed. En dan niet meer een uittocht van een vermengd volk, zoals eenmaal in de dagen van Mozes, maar nog veel grootser en veel heerlijker: een uittocht van zonen. Reine zonen, mensen Gods, stralende en puur.

Die uittocht zal er komen, omdat het bloed niet in waarde vermindert. Bij God gaan de dingen niet langzaam maar zeker achteruit. Het koninkrijk Gods kent geen aftakeling. God kent geen inflatie. Het bloed is als het ware geladen met energie, boordevol werking, en het wacht op het moment dat het zich totaal, ongeremd, onbeperkt, in al zijn kracht kan gaan manifesteren. Het bloed komt pas tot zijn doel wanneer het de kans krijgt om een volk geheel en al, door en door, van top tot teen te reinigen en te zuiveren. In de eindfase zal het bloed laten zien wat het kan. En wat zal het resul­taat zijn? De uittocht van een smetteloos volk.

Het is merkwaardig dat de profeet Jesaja ook meermalen be­zig geweest is met het teken van de eindtijd. We lezen in hoofdstuk 7: “En de Here ging voort tot Achaz te spreken: Vraag voor u een teken van de Here, uw God, diep in het dodenrijk of boven in den hoge” Jesaja 7 vers 10-11 (Jes. 07:10-11). Uit het tekst­verband blijkt dat Jeruzalem op dat moment benauwd wordt door een dubbele vijandelijke legermacht. En dan, in die noodtoestand, mag Achaz een teken vragen. Daarmee geeft Achaz precies aan waar het in de eindgeschiedenis om draait. Juist wanneer de machten samenspannen, is het tijd voor het teken van God. Maar helaas, Achaz is niet paraat in de geest, hij wil geen teken vragen. Zijn motto is: ik zal de Here niet verzoeken. Valse bescheidenheid. Maar dan komt daar dat geweldige woord van God: “Daarom zal de Here zelf u een teken geven”(vers 14]. Dat is profetisch, deze belofte klinkt door tot in het laatste Bijbelboek, tot in het laatst der dagen. Zo is onze God: temidden van het tu­mult der machten zet Hij zijn plannen door.

En wat is dat teken dan? “Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven”(vers 14]. Een profetie die niet alleen vervuld wordt in Jezus, maar ook in degenen die met Hem verbonden zijn. De parallel is opvallend. Jesaja 7 spreekt van de jonk­vrouw die een zoon zal baren. Openbaring 12 zegt: “En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen”. Het woord ‘jonk­vrouw’ betekent eigenlijk: zij die rijp geworden is. Zo zal de gerijpte gemeente zonen vóórtbrengen. Zonen die de naam dragen: Immanuel, want zij weten en ervaren: met ons is God. En zo zijn zij het teken van de eindtijd.

Gods heerschappij in zijn volk is het ware teken

De Farizeeën en de Sadduceeën kwamen tot Jezus en vroegen dat Hij hun een teken uit de hemel zou tonen, op dat punt was er geen verschil tussen deze beide groeperingen. Maar het ware volk des Heren zoekt niet een teken te ontvangen; het zoekt een teken te zijn.

Jezus zat niet op een teken uit de hemel te wachten; Hij was het teken uit de hemel. Zo is het altijd met zonen; hun doel is niet een teken te zien, hun doel is een teken te zijn.

Wanneer de discipelen komen met de vraag: “Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?” Matteüs 24 vers 3 (Matt. 24:03), dan luidt het antwoord van Jezus: “En dit evangelie van het koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Wat is het teken van het einde, ofwel van het eind­doel? Dat is de voortgang van het evangelie. Maar niet in de zin van: als alle volken nu maar het evangelie gehoord hebben, dan kan het einde komen, dan staat niets het einde van de wereld meer in de weg. Neen, het gaat om iets heel anders. De boodschap van het koninkrijk, van de heerschap­pij Gods, zal moeten worden tot een getuigenis. Dat wil zeggen: de heerschappij van God zal gezien moeten worden. Waar? In de gemeente. Dan is en wordt het einddoel bereikt, namelijk als de gemeente geworden is een getuigenis voor alle volken. In haar zullen alle volken zien het koning­schap van onze God. De Koning geeft een getuigenis aan de natiën: en dat getuigenis is het volk Immanuel.

De finale: Het teken van de volmaakte mens

En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel. Zo kondigt Jezus het aan in het dertigste vers van het hetzelfde hoofdstuk. Dat is de finale, het hoogte­punt van de historie. Daar loopt alles op uit: op het teken van de volmaakte Mens, de hemelse mens, de mens die in de hemel heerst. Onmiddellijk eraan vooraf wordt dan ook ver­meld: “En de machten der hemelen zullen wankelen”. De mach­ten storten in, om plaats te maken voor de mens Gods.

Jesaja spreekt over dit teken in zijn laatste profetie. “De tijd komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien. Ik zal onder hen een teken doen” Jesaja 66 vers 18 en 19 (Jes. 66:18-19). En wat is dat teken? “Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken – naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben ge­hoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien – opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen”.

Het begin van vers 19 kan men ook vertalen: Ik stel door hen een teken. Hoe geeft God een teken? Door hen; door men­sen, door hen die ontkomen. Zij die ontkomen zijn aan balling­schap en bedreiging, zij worden gezonden door God, gezonden om te zijn een teken voor de volken.

Zo zal de zon opgaan over de natiën en de einden der aarde zullen de heerlijkheid zien van de Allerhoogste.

“Voor een doornstruik zal een cipres opschieten, voor een distel zal een mirt, opschieten, en het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden” Jesaja 55 vers 13 (Jes. 55:13). Daar werkt God aan: aan een teken dat eeuwig zal zijn. Dit volk zal staan als een naam voor Hem. Zo zal de naam des Heren geschreven staan in de hemelen, opdat de machten zullen weten: zo is God. Dan zullen mach­ten in de hemel en volkeren op aarde de Naam des Heren le­zen. En zij zullen weten: zo is zijn naam, zo is zijn we­zen, dit is zijn teken, deze God is enkel licht.

(slot volgt).

 

Gedachten door redactie

Gedachten nemen in het leven ven ieder mens een belang­rijke plaats in. We staan er vrijwel nooit bij stil, maar onze denken beïnvloedt ons leven. Vanuit onze gedach­tewereld worden de grote en kleine beslissingen genomen of wij wel of niet iets ten uitvoer zullen brengen. Onze gedachten bepalen hoe wij in de maatschappij functione­ren.

Als Paulus in 2 Korinthiërs 5:17 (2 Kor. 05:17) zegt dat wie in Chris­tus is, een nieuwe schepping is, betekent dit, dat ook onze gedachtewereld ver­nieuwd is. Daarom zal een kind van God een totaal an­der leven – het nieuwe leven van Christus – openbaar ma­ken, dan iemand die Jezus nog niet kent.

Wel is het belangrijk dat onze gedachtewereld continu verbonden is met de levende God, want de duivel zal er uiteraard alles aan doen om deze verbinding te versto­ren.

Onze gedachtewereld behoort gevoed te worden vanuit Gods Koninkrijk, waarvan wij door het geloof in Christus, deel uitmaken. Deze ‘voeding’ ge­beurt onder de leiding van de Heilige Geest, die ons Gods Woord en Gods stem doet verstaan. Paulus zegt: “Die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem” 1 Korinthe 6 vers 16 (1 Kor. 06:16). Laten wij er alles aan doen om die eenheid zo sterk mogelijk te maken, zodat on­ze gedachtewereld steeds afgestemd is op de levende God met positieve gevolgen.

1981.0-08 nr. 217

  1. 07-08 nr. 217

Evangelisch of vol-evangelisch

Een overbodige vraag? Door Gert Jan Doornink

Evangelisch of vol-evangelisch? Een vraag die nog al wat christenen overbodig vinden. Het evangelie is immers “vol”, zegt men dan, dus is het overbodig deze uitdrukking te gebruiken.

Maar in de praktijk blijkt dat velen die zich liever ‘evangelisch’ noemen dan ‘volevangelisch’ het werkelijke evangelie, zoals dat in de Bijbel tot ons komt, niet accepteren.

Dit werkelijke evangelie, zoals Jezus dat bracht en vanaf de Pinksterdag ook de apostelen, is de boodschap die geheel in overeenstemming is met de wil van God. Het is de blijde boodschap die de mens verlost uit de macht van satan en zijn oorspronkelijke plaats in het plan van God met Zijn schepping teruggeeft. Het is de boodschap die rechtstreeks voortkomt uit het wezen van God en die door Jezus geopenbaard werd. Hebreeën 1 vers 2 en 3 (Heb. 01:02-03) zegt dat God Hem gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen en dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods wezen is.

Deze boodschap wordt in onze dagen weer ontdekt door vele kinderen Gods, die daarmee weer komen te staan op ‘hemelse bodem’. Het is geen vrij­blijvende boodschap, geen theorie of leerstel­ling, maar een levende realiteit met geweldige perspectieven.

De opgaande lijn

Over de perspectieven die deze boodschap mee­brengt, sprak Jezus zelf reeds toen Hij op aarde was. Van zichzelf zei Hij: Ik ben de Waarheid”, maar van de Heilige Geest, die na Hem zou komen, zei Hij: “Wanneer Hij komt, de Geest der waar­heid, zal Hij u de weg wijzen naar de volle waarheid. Zo was het ook met de tekenen en won­deren die Hij deed. Ze waren niet alleen een kenmerk van Zijn bediening, want Hij sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Zo zal ook de heerlijkheid van God die in de eerste christengemeenten zo wonderbaar tot openbaring kwam, zelfs overtroffen worden door de heerlijkheid Gods in de laatste gemeente.

De groei naar de volheid, en uiteindelijk de openbaring daarvan, zal het grote kenmerk van de echte christenen zijn, die in de eindtijd leven. Zo heeft God het ook bedoeld, want de waarachti­ge christen weet dat Jezus niet alleen de zonden vergeeft, maar ook verlost en bevrijd van alle zonden en gebondenheden; dat Jezus niet alleen de Doper is met de Heilige Geest, maar ook de Voleinder des geloofs. Daarom is de boodschap van het volle evangelie niet alleen een bood­schap die zich bezig houdt met het fundament, maar ook met de groei naar het einddoel: de volmaaktheid in Christus.

Het gaat om het volle evangelie

Het is voor iedere christen, die door de Heilige Geest de ogen daarvoor geopend zijn, een volko­men duidelijke zaak hoe belangrijk de verkondi­ging en beleving van dit volle evangelie is! Hij zou zich ook buiten de wil van God plaatsen als hij dit niet zo zou accepteren. Jezus sprak reeds: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een ge­tuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Dat niet ieder kind van God dit zo ziet, is helaas een droevig feit. Het heeft de openbaring van de kracht en de heerlijkheid Gods in en door de Gemeente van Christus verzwakt en ondermijnd. Maar de kinderen Gods die het wel zo zien, heb­ben daarom des te meer de taak het volle evange­lie door woord en daad uit te dragen. En God is nog altijd bij machte oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen! Bovendien heeft één christen die consequent het volle evangelie be­leeft, meer ‘geestelijke waarde’ dan duizenden andere christenen.

Een belangrijke taak voor iedere volle-evangelie- christen is daarom ook dit evangelie aan mede­christenen bekend te maken! Sommigen menen dat zending en evangelisatie alleen bedoeld is voor onbekeerden. Maar in de zendingsopdracht van Je­zus wordt niet alleen gesproken over het ‘predi­ken van het evangelie’ maar ook over het ‘maken tot discipelen’. En in Handelingen lezen wij niet alleen over de uitbreiding van de gemeente, maar ook over de verkondiging van de volle raad Gods .

In de voetstappen van Jezus

Een discipel van Jezus behoort in elk opzicht in de voetstappen van Jezus te gaan. Daarom is ieder verzet tegen het volle evangelie ook onge­hoorzaamheid aan de opdracht van God. En ook is het duidelijk dat daarin altijd satan de hand heeft, want die haat ten alle tijde alles wat met het echte evangelie te maken heeft.

Christenen die het volle evangelie afwijzen, zouden zich eens moeten afvragen in welk vaarwa­ter ze zich bevinden. En volle evangelie chris­tenen die samenwerken met christenen die tegen het volle evangelie zijn, zouden zichzelf de vraag eens moeten voorleggen of ze hiermee wel op de goede weg zijn. Er is helaas ook bij som­migen in de Pinksterbeweging een tendens om wa­ter in de wijn (van de boodschap) te doen. Men ziet op fouten en tekortkomingen van sommige volle evangelie christenen, men schroomt niet om doordat men zelf gebondenheden en verkeerde le­ringen niet wil afleggen, de boodschap verdacht te maken. Men heeft niet in de gaten dat men met het badwater ook het kind weggooit.

Gelukkig zijn er ook velen die de ogen opengaan en de geweldige realiteit en heerlijkheid van de volle boodschap meer en meer gaan ontdekken. Het zijn de zonen Gods, waarin het beeld van Jezus ten volle gestalte gaat aannemen. Voor hen is de vraag: ‘evangelisch of vol-evangelisch’ geen punt van discussie of twijfel meer, want zij we­ten dat er maar één evangelie is waard oor God Zijn doel met de mens bereiken kan. Dat is de aanvaarding en beleving van het volle evangelie!

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Wij attenderen onze lezers en lezeressen er nog­maals op dat, in verband met de vakanties, dit een gecombineerd nummer is van de maanden juli en augustus. Het eerstvolgende nummer verschijnt dus in september.

Zolang de voorraad strekt zijn van dit nummer nog extra exemplaren verkrijgbaar. (Bij afname van 10 exemplaren en meer is de prijs 75 ct. per nummer + portokosten). Ook van het vorige (juni)nummer zijn nog een beperkt aantal exemplaren verkrijg­baar. De vakantietijd is vaak een unieke periode om kontakten te leggen. Ook in het buitenland ontmoet men vaak Nederlanders. Zorg daarom dat u “Levend Geloof” bij u hebt. Maar ook als u niet weggaat of reeds terug bent van vakantie zijn er vele mogelijkheden die we kunnen benutten om de volle boodschap te verspreiden. Enkele recente voorbeelden uit de lezerskring:

– Een broeder bestelde een aantal van onze bro­chures en bladen om ze te gebruiken voor de boekenkraam, die men gehuurd had om op een markt te staan.

– Een andere broeder bestelde gedurende 3 maanden 50 exemplaren van “Levend Geloof”, om deze ge­lijktijdig met het evangelisatieblad “Heilsfontein” in zijn omgeving te verspreiden.

– Een voorganger van een gemeente bestelde 50 exemplaren van onze brochure: “Hoe beleven wij ons geloof?” om deze uit te reiken aan mensen, waarmee men tijdens openlucht-evangelisatiewerk in gesprek komt.

U kunt ons ook proefadressen opgeven waar wij dan “Levend Geloof” gedurende enige tijd gratis naar toezenden. Belangrijk daarbij is dat men na enige tijd zelf eens informeert hoe men het blad vindt en of men het verder wil blijven ontvangen. Ge­richt werken is altijd beter dan ‘in het wilde weg’. Dat geldt zeker ook voor de kostbare bood­schap van het volle evangelie die ons zo lief is. Laten we actief zijn om aan deze boodschap zoveel mogelijk bekendheid te geven!     

 

Het Koninkrijk van de kleine kudde door H. J. Scholten

In Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32) zegt Jezus: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Ko­ninkrijk te geven!” Wie vormen dit kleine kuddeke en wie ontvangen het Koninkrijk? En wat is dit voor een Konink­rijk? Vragen die op duidelijke wijze worden beantwoord in deze brochure welke u bij ons bestellen kunt.

(ƒ 2,50 per exemplaar. Bij afname van 10 exemplaren en meer: ƒ 1,75. (+ portokosten).

 

God herstelt wat satan verwoest door H. J. Scholten

 

“Want de Here herstelt de heerlijkheid van Jacob, gelijk de heerlijkheid van Israël; want plunderaars hebben hen geplunderd en hun ranken vernield” Nahum 2 vers 2 (Nah. 02:02).

In het vorige nummer van dit blad hebben we een gedeelte behandeld uit de profeet Sefanja; nu willen we een ge­deelte nemen uit de profeet Nahum. Allereerst maar weer de betekenis van zijn naam: de troostrijke of de vertroostende.

Dat zou men zo niet zeggen als we lezen waar hij alle­maal over profeteert. Het is alles nogal somber en drei­gend, maar steeds, er tus­sendoor, klinken de blijde beloften: “De Here is goed, een sterkte ten dage der be­nauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen” Nahum 1 vers 7 (Nah. 01:07). Dreiging en troost wisselen elkaar regelmatig af. Toch eindigt de profetie van Na­hum met ‘handengeklap’ omdat de vijanden voorgoed vernie­tigd zijn.

Een gewaarschuwd man

Uit deze profetieën zien wij dat God er niet om heen draait. Hij vertelt ons wat er allemaal gebeuren gaat. God verbergt, de verschrikke­lijke dingen niet voor ons, niet om ons bang te maken, maar een gewaarschuwd man telt voor twee.

Er komt een geweldige ver­nietiging over alle godde­loosheid. In één keer zal er voorgoed mee afgerekend wor­den. “Geen tweemaal verheft zich de benauwdheid” Nahum 1 vers 9 (Nah. 01:09). Boven hoofdstuk 2 staat: Ninevé veroverd en verwoest.

Maar wat heeft dat nu alle­maal te maken met de heerlijkheid van Jacob? En met de heerlijkheid van Israël? We dienen even een blik te slaan in de geschiedenis van de Assyriërs en de Babyloniërs. Ninevé was de hoofdstad van Assyrië, de vijand van het volk Israël. Altijd weer was daar de dreiging van de Assyriërs, maar terecht had Israël de aanvallen van dit volk moeten ondergaan. Was het volk van God niet dik­wijls afgodisch? Soms moest God Zijn beschermende hand terugtrekken, soms moest Hij prijsgeven. En dan kwam de verdrukking van de Assyriër.

Gods ontferming en liefde

Maar ook bleek iedere keer Gods ontferming en liefde voor Zijn volk. Het volk kon dan klagen: “Ach, waarom trekt G’ uw hand dus van ons af, uw rechterhand, die ons ten steun kan strekken? Ach, wil haar eens uit Uwen boezem trekken, en maak een eind aan Uw gestrenge straf”. En dat deed God dan. Hij trok Zijn liefdevolle hand uit Zijn boezem en trok uit tot redding en verlos­sing van Zijn volk.

God is nog steeds niet ver­anderd en zal ook nooit ver­anderen. In Hem bezitten wij een eeuwige vastheid. Hij is geen wrekende God voor men­sen, maar een liefdevolle Vader. Hij gaat Zijn kinde­ren bevrijden uit de hand van al hun vijanden. Hij vervolgt de vijand, gaat hem helemaal achterna, de duis­ternis in Nahum 1 vers 9 (Nah. 01:09).

Het is nu afgelopen met het rijk der duisternis. In Nahum 2 vers 7 (Nah. 02:07) staat: “En het is beslist: zij wor­den ontbloot, weggevoerd en haar slavinnen klagen als met duivenstem, terwijl zij zich slaan op de borst”.

In de dagen van de profeet Nahum was Babel aan Assyrië onderdanig. Maar nu zijn de dagen van Assyrië geteld. De Chaldeeën trekken op tegen de stad Ninevé. Zo zal ook het beeld van de eindtijd zijn. Het rijk van satan raakt volkomen tegen zich­zelf verdeeld en zal vallen in eigen zwaard. De vijanden gaan elkaar vernietigen, de vijanden van Gods volk.

Het woord van Jezus uit Matteüs 12 vers 25 en 26 (Matt. 12:25-26) gaat werkelijkheid worden: “Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf ver­deeld, zal standhouden”. Ook de woorden van Jezus uit Markus 3 vers 26 (Mark. 03:26) worden wer­kelijkheid: “En indien de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij niet bestaan, doch is hij aan zijn einde”. De duivel, die voor zoveel verwarring heeft gezorgd, komt nu zelf in verwarring.

De uitkomst is heerlijk: . Gods volk komt met grote heerlijkheid tevoorschijn. De plunderaars van het volk des Heren worden nu zelf ge­plunderd. De verstrooier, Babel, rukt op tegen Ninevé. Laat ze maar geworden, deze Chaldeeën, die toch genoemd worden ‘de helden des He­ren’. God regeert’ Hij be­stuurt alle dingen en heeft de touwtjes vast in handen. Zijn plannen kunnen door niets en niemand tegenge­houden worden.

De profeet Jesaja had een­maal een Godsspraak over dit Babel. Hij noemt Babel een werktuig van Gods gramschap. In Jesaja 13 vers 3 (Jes. 13:03) staat: “Ik zelf heb Mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van Mijn toorn geroepen”. Met ‘geheiligden’ wordt dan bedoeld: Ik, de Here, heb ze er ‘apart’ voor bestemd.

Gods herstelplan wordt volvoerd

De ene keer vernietigt Ba­bel, samen met de Meden, de Assyrische hoofdstad Nine­vé, de andere keer vernieti­gen de Meden en Perzen op hun beurt weer het Babyloni­sche wereldrijk.

En dwars door dit alles heen volvoert God Zijn eeuwig plan. Het plan van redding en verlossing en van volko­men herstel. God is goed!

“De Here herstelt de heer­lijkheid van Jacob, gelijk de heerlijkheid van Israël”. Het hele volk Gods wordt volkomen één in de Naam des Heren. Jacob vertegenwoor­digt hier het. tweestammen­rijk en Israël het tienstam­menrijk. Maar alle verdeeld­heid onder Gods volk zal eenmaal verdwenen zijn. Daarom schrijft de apostel Jacobus: “Zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt” Jakobus 4 vers 8 (Jak. 04:08).

Innerlijke verdeeldheid brengt ook uiterlijke ver­deeldheid teweeg. De apostel Paulus schrijft aan de Korinthiërs: “. . . . opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen”

1 Korinthe 12 vers 25 (1 Kor. 12:25) .

Als Gods herstelt, brengt dit ook de verdeeldheid ten einde. De gemeente van Jezus Christus moet één zijn, zo­als Jezus en Zijn Vader één zijn. De voltooiing hiervan zal geschieden als de plun­deraars (de machten der duisternis) volkomen vernie­tigd zijn. Dan komt de heer­lijkheid tevoorschijn van Gods volk. Alleen als het rijk der duisternis ontmas­kerd en krachteloos gemaakt zal zijn, wordt het Koninkrijk Gods in volle glorie openbaar.

Daarom zei Jezus: “Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” Lucas 11 vers 20 (Luc. 11:20). Toch wel woorden om goed over na te denken en daaruit een conclusie te trekken. Geen woorden die je geruis­loos mag verdoezelen.

God wil een volk van overwinnaars

We zien dus, dat met het uitwerpen van boze geesten het Godsrijk meer en meer op de voorgrond zal treden. God wil een handelend volk. Een strijdend volk. God wil sterke, goed bewapende kin­deren Gods die de hof (de gemeente) bewaken. Dan is ons bezit veilig. Lucas 11 vers 20 tot en met 22 (Luc. 11:20-22). God staat op ten strijde, maar ook zijn kin­deren staan op ten strijde. Ze doen toch precies wat. Va­der doet? Hij heeft het toch voorgedaan?

Ninevé, Babel, ja, alle vij­anden moeten vernietigd wor­den. In Nahum 2 vers 8 (Nah. 02:08) staat: “En Ninevé was als een vijver vol wateren, zolang het be­staat; nu lopen deze weg”. Goddeloze wateren, valse le­ringen. Zoals ook de valse kerk vol zit met allerlei leugenachtige leringen. Ze worden zo schoon en liefe­lijk aangediend en tóch doorweven van de leugen. De hoer, het grote Babylon, zit ook aan vele wateren. Samen een grote vijver. En een vijver heeft stilstaand wa­ter en dat betekent stank en verrotting. Het zijn de moe­rassen en poelen, waar de profeet Ezechiël over spreekt: “Zij zijn aan het zout prijsgegeven; ze zullen niet gezond worden”. Alleen waar de beek van God stroomt, altijd in beweging, daar schiet het vruchtgeboomte op. Haar loof verwelkt niet en de vrucht raakt niet op. Ezechiël 47 vers 12 (Ez. 47:12).

Babylon is de bloedstad, zo­als ook eenmaal Ninevé de bloedstad genoemd werd. Lou­ter leugen, vol van ver­scheuring, zonder ophouden rovend! Nahum 3 vers 1 (Nah. 03:01). Gods volk moet goed uitkijken! De Heer waarschuwt. Pas op voor het schoon lijkende Babylon met al haar goud en purper. Je zou menen: dat is de ware kerk. Pas op voor Ninevé met z’n prachtige paleis. Koning Sanherib had het paleis in Ninevé op groteske wijze verfraaid. Het was zijn trots. Maar het werk van mensenhanden gaat altijd te­niet, alleen Gods werk blijft tot in alle eeuwig­heid.

Het geestelijke Israël is Gods werk en daarom zal het in grote heerlijkheid tevoorschijn treden. De zonen Gods worden geopenbaard! Dan kunnen en zullen zij ook zeggen: “Waar is nu het le­ger der leeuwen (de machten der duisternis), de plaats waar de jonge leeuwen gevoed werden, waar de leeuw rond­liep (zoekende wie hij zou kunnen verslinden) en de leeuwin, de leeuwenwelp, door niemand opgeschrikt” Nahum 2 vers 11 (Nah. 02:11).

Is dat niet de gedachte van het trotse Babylon? Wie zal mij verschrikken? Ik ben toch de ware kerk? Babylon heeft echter een verwerpe­lijk denken, want ze zegt: “Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien” Openbaring 18 vers 7 (Openb. 18:07). Maar dan klinkt de stem des Heren: “Zie, Ik zal u!” God gaat Zijn volk verlos­sen en volkomen herstellen. De geweldigen liggen ter­neer. Voor hen is er geen herstel mogelijk, ongenees­lijk is hun wonde. Nahum 3 vers 19 (Nah. 03:19). Geen verzoening voor de duivel en al zijn demo­nen. De rook van hun pijni­ging stijgt op tot in alle eeuwigheden. Openbaring 14 vers 11 (Openb. 14:11).

Grote blijdschap voor het volk van God

Nu is er grote blijdschap voor al Gods kinderen. Ze klappen allemaal in de handen als ze de mare (bood­schap) horen, dat de vijanden vernietigd zijn. Want is de boosheid van de duivel niet voortdurend heengegaan over Gods kinderen? Nahum 3 vers 19 (Nah. 03:19). Nu is het voorgoed voorbij, prijst de Heer! Gods volk kon standhouden omdat God getrouw was en is en zal zijn. Hij geeft Zijn schepping en Zijn schepselen niet prijs aan de vernieti­ging. Met eerbied gezegd: God kijkt wel uit. Want de Here is lankmoedig en groot van kracht. De bergen (mach­ten der duisternis) beven voor Hem en de heuvelen smelten Nahum 1 vers 5 (Nah.  01:05).

De ondergang van Ninevé is een soort voorspel van wat er gaat gebeuren in de eind­tijd. De tijd waarin wij nu leven. Oordeel en herstel lopen parallel.

Staat u aan de goede kant? Aan de kant van God? Toch niet op uw gemak in Ninevé of Babel? Trek uit Babel, maar trek ook uit Ninevé. Dat wil zeggen: kom uit de leugenkerk, kom uit de we­reld.

Ninevé is ook een woning, dat betekent haar naam. Maar het is uiteindelijk geen goede woning, want ze wordt prijsgegeven aan de vernie­tiging. Het lijkt of het er goed wonen is. De wereld kan soms zo aanlokkelijk zijn. En ook de valse gods­dienst met haar natuurlijke leringen en uiterlijk ver­toon. Velen denken: het oog wil ook wat. Maar uiteinde­lijk wordt je oog verblind.

Jezus waarschuwt: “Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat ge­schieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen” Lucas 21 vers 36 (Luc. 21:36).

In vers 7 van hoofdstuk 3 in Nahum (Nah. 03:07) staat: “Verwoest is Ninevé! Wie zal haar bekla­gen? Waar zal Ik troosters voor haar zoeken?” Geen troosters voor Babylon en Ninevé, maar eeuwige God­verlatenheid.

Alleen Sions dochter wordt getroost. “De Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen” Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03).

En deze puinhopen mogen al vast gaan juichen, tezamen gaan jubelen. God heeft Je­ruzalem verlost. Halleluja! “De Here heeft Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken en alle ein­den der aarde zullen zien het heil van onze God” Jesaja 52 vers 10 (Jes. 52:10).

Gods genadelichten schijnen nog in deze donkere wereld vol leugen en bedrog. Laat u behouden en met God verzoe­nen. Dan zult u getroost zijn. Amen!

 

 

 

Metterdaad door Judith Jacobs

1 Johannes 3 vers 16b en 17 (1 Joh. 03:16b-17

Het gedicht is uit mijn hart gegrepen; woorden die niet alleen uit mijn hart spruiten, maar die gebaseerd zijn op Gods Woord.

Steeds weer worden we in de Bijbel geconfronteerd met hetgeen de Heer van ons wil (wat Hij van ons mag verwach­ten. Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21) spreekt duidelijke taal. Waaruit bestaat het “doen van Gods wil” dan onder andere? Uit praktisch handelen. We moeten bidden èn werken.

Als u Jakobus 2 vers 14 tot en met 17 (Jak. 02:14-17) leest heeft u nog een voorbeeld met wat ermee bedoeld wordt. De Heer roept ons op tot daadwerkelijkheid.

Mag je als christen dan niet op vakantie gaan, en genie­ten van de vreugden des levens? Zeker wel. ‘ We mogen ons ontspannen na de arbeid (de Here Jezus ging ook naar een bruiloft en zat aan als Hij ten eten werd gevraagd), maar. . . . de vrije-tijds-besteding en het geldgebruik spelen een grote rol. Ook – en zeer zeker – tijdens de vakantie.

Wat wil de Heer dan precies? Dat er verantwoord omge­sprongen wordt met tijd en geld. Copieuze maaltijden? Neen! Roulettetafels bezoeken teneinde het geluk te be­proeven? Neen! Zie Prediker 2 vers 24 en 25 (Pred. 02:24-25). Ik denk dat de Heilige Geest aan het hart zal kloppen en ons in herin­nering zal brengen wat geschreven staat in (Efeze 5 vers 10 (Ef. 05:10).

Wat mag dan (uiteindelijk) wel? Bij voorbeeld van de na­tuur genieten, want dat is Gods schepping. Maar de Heer vraagt mee: offervaardigheid. Ten aanzien van wie? Zeer zeker ten aanzien van hen die worden verdrukt en ver­volgd om Christus’ wil. “Geloofsgenoten” is een zwakke term; de Heer spreekt over “broeders” (zusters). Hoe kun je in dezen dan daadwerkelijk zijn?

Tijd is om te zetten in gebed en geld kan worden gegeven aan zendingsorganisaties.

Is dat niet overdreven bekeken? Laat ons nogmaals lezen wat Jezus hierover zegt in Matteüs 25 vers 40 (Matt. 25:40). Het “denken aan” en “meevoelen met” zal moeten resulteren in een daad die aan de werkelijkheid beantwoordt.

Daadwerkelijkheid! Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22).

 

Om Christus wil (gedicht) door Judith Jacobs

Matteüs 25 vers 35 tot en met 46 (Matt. 25:35-45)

Een vakantie gedicht – opgedragen aan de vervolgde kerk

‘k Lig Lui te “bakken” aan het strand,

De golven spelen aan mijn voeten;

Mij is het elke dag vergund

In vrijheid ’t leven te begroeten.

 

Maar elders zijn er christenen

Die in gevangenissen zuchten;

Voor hen geen zonlicht, maar een cel

Waar wreedheid en gevaar hen duchten.

 

Waaruit hun “misdaad” mag bestaan –

Waarover “rechters” vonnis vellen?’.

Zij dienen God èn Zijn gebod:

Hem bóven mensenwet te stellen.

 

Ik lig aan ’t strand – en dank de Heer,

Zijn Woord zegt dat ’k mij mag verblijden;

Maar Jezus heeft nog méér gezegd:

“Gedenk ook hen. . . . die moeten lijden”.

 

Dood, opstanding en oordeel door Hessel Hoefnagel

 

In de Bijbel komen de be­grippen “dood”, “opstanding” en “oordeel” herhaaldelijk voor, vooral in het Nieuwe Testament, omdat ze een wezenlijk onderdeel vormen van de ontwikkelingen in het Koninkrijk der hemelen, die allesbepalend zijn voor de toekomst van de mens.

De kern van het evangelie

De kern van de evangelie­prediking is, dat de mens door bekering (omkering in denkrichting) en wederge­boorte (innerlijk tot leven komen) opstaat uit de dood.

In Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14) staat: “Ont­waakt, gij die slaapt en sta op uit de doden en Christus zal over u lich­ten”. In Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01) schrijft Paulus: “Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtre­dingen en zonden. . . ” De Here Jezus zelf heeft gezegd: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen (er gehoor aan geven, dus gehoorzamen), zullen le­ven” Johannes 5 vers 25 (Joh. 05:25). In Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24) spreekt Hij : “Wie Mijn woord hoort, en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft,, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven”.

In Johannes 8 vers 51 (Joh. 08:51) zegt de Heer het nog sterker: “Indien iemand Mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwig­heid niet aanschouwen”.

Waarom is geloof in Jezus Christus nodig om tot nieuw leven te komen? Het antwoord op deze vraag is: omdat Je­zus Christus de dood heeft overwonnen door de opstanding. Over Hem heeft de dood geen heerschappij meer.

Voor ons geldt, dat wij door het geloof samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan Zijn dood, maar daarom ook aan Zijn opstanding. Daarvan getuigen wij in de waterdoop. De doop symboli­seert dus de overgang van de dood in het leven. Voor ons moet het vaststaan, dat wij dood zijn voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. Het is daar­om van het allergrootste be­lang om in Christus Jezus te zijn. Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14) spreekt hierover duidelijke taal.

Meer dan een betekenis

“Dood”, “opstanding” en “oordeel” zijn begrippen, heb ik aan het begin ge­schreven. Deze begrippen ko­men in meer dan één beteke­nis in de bijbel voor. Wat de dood betreft, is er sprake van de “tweede dood” in Openbaring 2 vers 11; Openbaring 20 vers 6; Openbaring 20 vers 14; Openbaring 21 vers 8 (Openb. 02:11; Openb. 20:06; Openb. 20:14; en Openb. 21:08). De tweede dood wordt hier ook “de poel des vuurs” genoemd, terwijl in Matteüs 25 vers 41 (Matt. 25:41) staat, dat dit “eeuwige vuur” voor de dui­vel en zijn engelen bereid is. De aanduiding “tweede dood” geeft aan dat er ook een “eerste dood” moet zijn. Zo is er in de genoemde teksten van het boek Openba­ring ook sprake van de “eerste opstanding”, wat aanduidt, dat er ook een volgende of “tweede opstan­ding” is.

Op het verband tussen ‘eers­te’ en ’tweede’ dood en ‘eerste’ en ’tweede’ opstan­ding wil ik graag wat nader ingaan.

Wat de opstanding van Jezus Christus betreft, bedoelt de bijbel altijd Zijn lichame­lijke verrijzenis, waardoor Hij krachtig bewezen heeft Gods Zoon te zijn Romeinen 1 vers 4 (Rom. 01:04). Als het echter over onze op­standing uit de doden (of van tussen de doden uit) gaat, wordt bedoeld een overgang van onze innerlijke mens vanuit de ene toestand in de andere, vanuit de dood in het leven. Er is ook wel sprake van de overplaatsing vanuit de duisternis in het licht of in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13).

Geestelijke toestanden

Over deze geestelijke toestanden gaat het als we de begrippen dood en leven han­teren .

Er wordt wel eens beweerd (zoals ik vroeger zelf ook dacht) dat met de “eerste dood” het lichamelijk ster­ven bedoeld werd, terwijl dan de tweede dood de “eeu­wige dood” zou zijn. Deze opvatting gaat echter in tegen de logica van de on­derlinge samenhang tussen deze begrippen, hoewel ze er uiteraard wel mee te maken heeft. Het is namelijk zó, dat zowel de “eerste” als “tweede” dood, als de “eers­te” en “tweede” opstanding van toepassing zijn op de geestestoestand, waarin de mens verkeert of terecht komt, los van het feit dat ons aardse, natuurlijke lichaam nog aan sterven on­derhevig is, omdat het nog niet is veranderd in een geestelijk of opstandings- lichaam.

Onder de “nullijn”

Paulus zei tegen de Efeziërs: “Jullie en wij allen wa­ren vroeger dood vanwege on­ze zondige wandel overeen­komstig de loop dezer wereld en de overste van de macht der lucht, de geest die werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid” Efeze 2 vers 1 tot en met 5 (Ef. 02:01-05).

Dit Schriftwoord is ook op ons van toepassing. Voordat we ons bekeerden en opnieuw geboren werden, waren we geestelijk dood, hoewel we biologisch leefden en “vol­op” genoten van de aardse genoegens. We zaten als het ware onder de “nullijn”, die dood en leven van elkaar scheiden, ondanks onze wel­gemeende godsdienstige activiteiten.

Onze doodstoestand was een vorm van negatief leven in 18 neerwaartse richting, van God af en we droegen voor de dóód vrucht in plaats van voor God. Hoe meer we dit gingen beseffen, hoe ellen­diger we ons voelden. In die toestand hunkerden wij naar innerlijke leven en door Gods genade werden we behou­den, toen we ons tot Hem be­keerden. Toen ging de weder­geboorte functioneren en we stonden op uit onze doods­toestand. Dit was voor ons het begin van de eerste op- standing uit de eerste dood.

Zo kunnen wij met Paulus ook anderen aanmoedigen om te ontwaken en op te staan uit de doden. Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14).

De eerste opstanding

Deze opstanding is alleen mogelijk voor diegenen, die in Jezus Christus geloven.

In Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) staat: “Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstan­ding, want over hem heeft de “tweede dood” geen macht meer”.

De eerste opstanding heeft na het begin ook een voort­gang en een eindresultaat. Zoals logischerwijs op een natuurlijke geboorte een ontwikkeling tot zelfstandig volwassen mens moet volgen, zo is het ook in de wederge­boorte. Dit is een groei- en heiligingsproces van degenen die in Jezus Christus zijn, die dus tot Zijn lichaam be­horen. Deze gemeente komt, door het Woord Gods en de kracht van de Heilige Geest, tot volmaaktheid naar geest en ziel (inwendige of gees­telijke mens), maar ook naar lichaam, want dit wordt “van binnenuit” onttrokken aan het stervensproces. Er staat immers dat dezelfde Geest, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook onze sterfelijke lichamen zal levend maken. Romeinen 8 vers 11 (Rom. 08:11). De gemeente zal, met Jezus Christus zelf aan het Hoofd, haar herstellende taak op aarde verrichten tijdens de periode, waarin satan gebon­den is in de afgrond. Openbaring 20 vers 3 (Openb. 20:3) .

Het lichamelijk sterven

Hoe moeten we dan het licha­melijk sterven zien? Toen Adam zondigde, gold de daar­aan voorafgaande waarschu­wing van God, namelijk dat de mens daardoor zou ster­ven. Dat hier niet in eerste instantie het lichamelijk sterven bedoeld wordt, is duidelijk uit het feit dat Adam en Eva niet direct stierven, maar nog honderden jaren op aarde leefden.

Toch kwam op datzelfde mo­ment het stervensproces op gang en deed de “dood” zijn intrede in de wereld om als koning te heersen. Romeinen 5 vers 12 en vers 17 (Rom. 05:12 en Rom. 05:17). Lang hield de mens het aanvankelijk vol tegen de langzame verwording van het kostelijke klimaat, waarin God de schepping tot ontwikkeling had gebracht. Maar uiteindelijk, en na de zondvloed in veel sneller gang, gold wat God gezegd had tegen Adam. Koning Dood was gaan heersen en momen­teel zien we in steeds meer vormen het negatieve leven, dat wij ‘dood’ noemen, de schepping belagen.

Tot dit negatieve afbraak- of stervensproces werken de legermachten van zonde en ziekte mee. Zelfs wij, als christenen, worden nog maar al te vaak geconfronteerd met ziekten, kwalen en (voortijdig) sterven. In dit opzicht zuchten wij mee met de schepping, die aan de “vruchteloosheid” is onder­worpen terwille van het fa­len van de eerste mens, Adam. Een heel belangrijk punt hierbij is, dat er hoop is voor de ganse schepping, want de zonen Gods komen door de kracht van de Heili­ge Geest (de Geest van het zoonschap) openbaar om de schepping van die dienst­baarheid te verlossen.

Romeinen 8 vers 20 tot en met 24 (Rom. 08:20-24).

De tweede opstanding

Voortgaande in deze gedach­tegang kunnen we ook de tweede dood en de tweede op­standing verklaren. Het evangelie van Jezus Christus behelst ook het aspect, dat “eeuwig oordeel” genoemd wordt. Het herstelplan van God ten aanzien van Zijn schepping heeft God ingezet door scheiding te maken tus­sen licht en duisternis.

Reeds direct na de zondeval in het paradijs sprak God tegen de mens en de slang: “Ik zal ‘vijandschap’ zetten tussen het zaad van de slang (het product van de vorst der duisternis) en het zaad van de mens” (de Zoon des mensen in de meervoudige be­tekenis). Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) .

In de volheid van de tijd zette God de wig in de duisternis, door Zijn Zoon, Jezus Christus, uit te zen­den in deze wereld. Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04). Sindsdien breekt het Ko­ninkrijk Gods zich baan met geweld en licht en duister­nis worden uit elkaar ge­duwd. De scheiding wordt doorgetrokken! Het eeuwig oordeel wordt voltrokken en van Jezus werd geprofeteerd, dat Hij het oordeel tot overwinning, dus tot volein­ding, zal brengen. Zo is er sprake van het laatste oor­deel, dat een gevolg is van het eerste oordeel, dat is begonnen bij ons, die het huis Gods vormen. Matteüs 12 vers 20 en 1 Petrus 4 vers 11 (Matt. 12:20; 1 Petr. 04:11).

Zoals de “eerste opstanding” een proces van wedergeboorte is uit de “eerste dood” tot een nieuw eeuwig leven naar geest, ziel en lichaam, zo is ook de tweede of laatste opstanding een proces. De eerste opstanding betreft diegenen die tot het lichaam van Jezus Christus behoren. Zij worden door de Heilige Geest en het Woord der waar­heid tot gelijkvormigheid aan Jezus Christus gebracht, zodat ze evenals de Heer zelf als totaal geestelijk mens met een verheerlijkt lichaam functioneren.

De tweede of laatste opstan­ding betreft alle overige doden, die niet weer levend werden, voordat de duizend jaren voleindigd zijn. Openbaring 20 vers 5

(Openb. 20:05).

Wat betekent opstanding?

Opstanding betekent: van dood levend worden. De “eerste mens” Adam werd door God geschapen tot een leven­de ziel. Door de dienstbaar­heid aan de zonde werd hij een dode ziel. Alleen door gehoorzaamheid aan het ge­predikte woord Gods, het evangelie van Jezus Chris­tus, wordt de “dode” ziel weer tot een “levende” ziel. Wanneer aan de levende ziel de Geest des levens verbon­den wordt, dan wordt deze “tweede mens” zelfs een le­vendmakende geest.

Dit wordt niet alleen van Jezus Christus getuigd, maar is evenzeer van toepassing op Zijn Gemeente, die deel heeft aan de eerste opstan­ding. 1 Korinthe 15 vers 45 (1 Kor. 15:45). Deze geestelijke mens is uit de hemel, evenals Jezus Chris­tus. En zoals door het evan­gelie van Jezus Christus wij tot leven gewekt zijn in de eerste opstanding, zo zullen ook door datzelfde evangelielied dat ook het evangelie van de Gemeente genoemd mag worden, de andere doden op­gewekt worden, zodat ze ook opstaan uit het dodenrijk.

De laatste opstanding is de opstanding op de “jongste dag” Johannes 11 vers 25 (Joh. 11:25), dat is de laatste periode in het her­stelplan van God.

Het laatste oordeel

Het verschil tussen de eers­te opstanding en de laatste opstanding is daarin gele­gen, dat wie deel heeft aan de eerste opstanding, ont­trokken is aan de macht van de tweede dood. Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06). Dit kan niet gezegd wor­den bij de tweede opstan­ding. Als de Zoon des mensen in Zijn heerlijkheid (Zijn volmaakte Gemeente) openbaar wordt en Hem, het oordeel in handen gegeven is, dan wor­den alle volken met Hem, dat is met Zijn evangelie der waarheid, geconfronteerd.

Dit evangelie zal als een oordeel scheiding aanbrengen tussen “schapen” en “bok­ken”. Schapen zijn diegenen, die als rechtvaardigen be­schouwd worden op grond van hun gehoorzaamheid aan het evangelie, dat tijdens dit laatste oordeel gepredikt wordt. Zij gaan in de vreugde van hun Heer binnen en beërven het Koninkrijk, dat ook voor hen bereid was vanaf de grondlegging der wereld. Bokken zijn zij die niet willen, die liever de duisternis vasthouden dan tot het licht te gaan; zij worden met de machten der duisternis meegesleurd als deze verdreven worden tot in de buitenste duisternis, dit is de “poel des vuurs” of de “tweede dood” Matteüs 25 vers 31 tot en met 41 (Matt. 25:31-41).

Of dit laatste oordeel in de zichtbare of de geestelijke wereld voltrokken wordt of in beide, zal nog wel duide­lijk worden. Wel is te zeg­gen, dat de Heer met Zijn Gemeente geheel onttrokken is aan elke beperking van plaats en tijd. Zoals de Heer Zelf in Zijn verheer­lijkt lichaam aanwezig is en toch niet zichtbaar, zo kun­nen wij ons voorstellen, hoe ook de Gemeente in haar heerlijkheid zal functioneren, zowel in de zichtbare als in de onzichtbare we­reld. Daarbij valt ook te denken aan de ontslapen hei­ligen in Christus’ Lichaam, die nog geen opstandings- lichaam hebben, maar toch functioneel zijn, omdat zij hun intrek bij de Heer geno­men hebben.

Uit 2 Korinthe 5 valt op te maken, dat wij, zolang we in ons aardse, vergankelijke lichaam ons verblijf hebben, in feite niet “thuis” zijn, maar in de “vreemde”, vers 6 (2 Kor. 05:06).

Waar we als geestelijk mens ons echter bevinden, hetzij thuis (in Christus’ onzien­lijke Lichaam) of in de vreemde (in ons aardse lichaam), wij willen Hem welgevallig zijn, dus naar Zijn welbehagen functioneren (vers 9).

Uit vers 10 (2 Kor. 05:10) valt op te ma­ken, dat er ook voor ons een beoordeling plaats vindt binnen het Lichaam van Christus, waarin zowel posi­tieve als negatieve gedra­gingen een rol spelen. Ook dit zal nog duidelijker wor­den, maar in ieder geval dienen wij niet achteloos te leven, maar welbewust onze bediening op aarde ter hand te nemen vanuit de liefde van Christus, die ons daar­toe dringt, vers 11, 14 (2 Kor. 05:11; 2 Kor. 05:14).

Van Jezus Christus staat ge­schreven, dat Hij levenden en doden zal oordelen. Dit oordelen houdt in, dat het licht van de duisternis ge­scheiden wordt, zodat uit­eindelijk het Koninkrijk Gods zal stralen in al zijn glorie, ver van de “buiten­ste duisternis” of “poel des vuurs”, waarin alles verza­meld wordt, wat niet echt tot het Koninkrijk Gods be­hoort. De nieuwe schepping, zichtbaar en onzichtbaar, is dan functioneel in vol­maakte harmonie, zoals God het van meet aan bedoelde. Dan begint het pas en wat daarna zal geschieden, is nog niet openbaar, maar het zal zeker alle verwachtingen overtreffen.

 

 

“Niet doemdenken maar verder denken”, redactie

Niet doemdenken is de slogan die “Elseviers Magazine” gebruikt, om propaganda te maken voor haar blad. Christenen weten echter dat kranten en tijd­schriften wel informatie verschaffen en opinie geven over alles wat er in deze wereld gebeurt, maar geen geestelijke waarde bezitten voor de opbouw van het geloof. Gelovigen die verder denken doen dit vanuit de vernieuwing die Christus hen gegeven heeft. Door kennis en inzicht op te doen uit Zijn Woord en door Zijn Geest, leren we geeste­lijk verder te denken, dat wil zeggen: leren we denken en leven, zoals Jezus dacht en leefde. ‘

 

Bij getuigenis van Jan Noë door redactie

 

Zoals we in ons vorig nummer reeds schreven was het in mei 15 gaar geleden dat broeder Jan Noë medewerker werd van “Levend Geloof”. Als eerste bijdrage publi­ceerden wij destijds zijn getuigenis, waarin hij ver­telde hoe hij de Heer had leren kennen en het nieuwe leven met Christus een realiteit was gewerden in zijn leven. Aangezien het overgrote deel van onze le­zers, toen “Levend Geloof” nog niet lazen, zijn we blij dat broeder Noë het in zijn hart kreeg om opnieuw zijn getuigenis te geven, aangevuld met nieuwe erva­ringen. Broeder Noë, die aan het einde van het jaar 80 jaar hoopt te worden, is nog steeds een actief en vurig getuige van zijn Heer en Heiland!

Redactie “Levend Geloof”.

 

Getuigenis van Jan Noë door Jan Noë

 

Met grote dankbaarheid en blijdschap in mijn hart, wil ik getuigen van het wonder­bare dat God in mijn leven heeft gedaan en nog doet. Ik ben gereformeerd opge­voed, maar het zei mij niet veel. Ik ben de wereld in­getrokken en ben naar Indo­nesië en Zuid Afrika ge­weest en heb daar een zeer werelds leven geleid. (Jok na mijn terugkeer in Holland in 1939 zocht ik de wereldse genoegens, tot het jaar 1948 aanbrak. Mijn jongste kind moest namelijk gedoopt (besprenkeld! worden, maar’ ik wilde er niet bij zijn, om­dat. ik onder andere niet kon beloven, dat ik mijn kind in de christelijke leer zou groot brengen.

De dominee van de Hervormde kerk wist mij na herhaalde bezoeken over te halen om op de catechisatie te komen en dat was het moment dat God ingreep in mijn leven. Dat was wonderbaar. Ik kwam tot bekering en mijn leven veranderde volkomen. Ik ervaarde dat God in Zijn Zoon Je­zus Christus, mijn zonden vergeven had. Spontaan ging ik naar mensen toe, die ik niet juist behandeld had en vroeg om vergiffenis. Ze ke­ken mij verbaasd aan, maar het viel wel in goede aarde.

In 1949 deed ik met volle overgave belijdenis in de Hervormde kerk. Mijn moeder, die toen 81 jaar oud was, was er bij tegenwoordig. Ik wist dat ze erg blij was dat haar volhardend gebed was verhoord. (Voorbede is zeer belangrijk). Nu dacht ik: dat is het, ik ben nu gelo­vig geworden, mijn leven is veranderd, ik ga trouw naar de kerk en onderzoek de bij­bel. Er was grote blijdschap in mijn hart. Maar dat ik nog zeer ver van het ware geloofsleven af was, besefte ik niet, dat drong niet tot mij door. Bekering, welk een machtig wonder op zichzelf ook, is pas de eerste stap op de weg van het geloof. God en Jezus goed kennen, ontbrak bij mij geheel en ik was er mij niet van bewust, dat dit het werk van de Hei­lige Geest was. Ik ben er van overtuigd, dat als ik in de periode van mijn leven, welke ik nu ga beschrijven, de waarheid, de kracht en de rijkdom van het volle evangelie had gekend (dus gebrek aan kennis) ik voor veel ellende en ziekte gespaard zou zijn gebleven. De volle betekenis van Jezus’ kruis­dood, dat Hij daar al onze zonden en ziekten gedragen had en de duivel met zijn trawanten had verslagen en ontwapend, was nog geheel niet tot mij doorgedrongen. En hoe zwak mijn geloof was, bleek wel toen satan mij aanviel in mijn lichaam en ik enige keren zeer ernstig ziek ben geweest. Vrees, twijfel en klein geloof waren in mijn hart, maar de liefde van God was groter dan mijn klein geloof.

Hij bracht mij in contact met broeders en zusters in de kerk, die in gebedsgenezing geloofden en die voor en met mij baden en ik werd van elke ziekte genezen. Halleluja! Eerst in 1951, toen ik lange tijd werd uitgeschakeld door een ernstige ziekte (onder an­dere galblaasontsteking en pleuritis) en, naar ik ge­hoord heb, net op tijd werd geopereerd. In 1960 moest ik een operatie aan mijn neus- en voorhoofdsholte ondergaan en kreeg daarbij een ernstige hersenvlies­ontsteking. Men vreesde dat mijn hersenen waren aange­tast. Maar ook toen legde Jezus Zijn genezende hand op mij en ik was binnen de daarvoor vastgestelde tijd het ziekenhuis uit. In 1961 werd ik met spoed naar het ziekenhuis gebracht, omdat er iets in mijn buik niet in orde was, men vermoedde een ontsteking aan de alvlees­klier en afsluiting in de darmen. Wat het nu allemaal precies geweest is weet ik niet, maar ik weet wel dat ik niets kon binnenhouden, bloed opgaf en kunstmatige voeding kreeg. Op een gege­ven moment besloten de art­sen maatregelen te nemen, er moesten foto’s genomen wor­den, enz. De avond voor het onderzoek bad ik tot de Heer en zei: “Heer, Gij hebt mij de vorige malen zo fijn ge­nezen, laat het nu ook goed zijn”. En de Heer verhoorde mijn gebed. Na het onderzoek kwam de geneesheer-directeur bij mijn bed staan, krabde verlegen over zijn hoofd, en zei: “Daar is niets meer te vinden”. Ja, wij hebben een wonderbare Heiland!

Mijn geestelijk niveau was door dit alles gestegen, maar een krachtig geloof had ik zeker nog niet. De Heer leidde mijn leven echter stap voor stap. Het ministe­rie van Landbouw, waar ik werkte, drong er bij mij op aan, dat ik op wachtgeld zou gaan tot mijn pensioenge­rechtigde leeftijd, dat was in 1962, ik was toen 61 jaar oud. Ik ging ermee akkoord en mijn dochter in Amerika schreef toen of ik niet eens een keer naar Amerika wilde komen. We hebben dit in gebed aan de Heer opgedragen en we kre­gen een bevestigend ant­woord. Satan liet mij ech­ter niet met rust en viel mij weer aan. Ik had nog geen kracht om hem te kun­nen weerstaan. Het onder­zoek wees uit dat ik uit­steeksels in mijn darmen had. (Dat had men in 1951 al geconstateerd). Ik kon wel naar Amerika gaan, maar moest op dieet leven. De oor-, neus- en keelarts, die mij destijds geopereerd had, gaf zijn zorgenkind een goede raad en ook een brief mee voor de arts die mij, nis ik eventueel iets had, zou helpen. U ziet het zat het niet zo lekker met me.

Zo vertrok ik naar Amerika, maar Jezus openbaarde zich op deze reis op machtige wijze. Zijn tegenwoordig­heid was reeds aan boord duidelijk merkbaar. Ik hoorde Zijn stem en Hij zei: “Mijn kind, laat nu alles, wat met je gebeurd is, achter je. Ik ben je heelmeester. Vrees niet, geloof alleen!” U kunt zich wel voorstellen, hoe ontroerd ik was.

Ook het volgende gebeurde aan boord. Als er één onge­schikt was om te spreken voor het publiek, was ik het zeker wel. Maar ook hierin geleidde de Heer mij. De do­minee aan boord was ziek ge­worden en was niet in staat een dienst te leiden en in­eens voelde ik een drang in mij om de spreekbeurt over te nemen. Ik bad tot de Heer en zei: “Heer, neem die ze­nuwachtigheid van mij weg en openbaar mij waar ik over moet spreken”. En de Heer verhoorde mijn gebed. Hoe wonderbaar!

Toen ik in Amerika kwam heb ik het dieet afgeschaft en ben ik naar veel samenkomsten geweest, waar ook aan gebedsgenezing werd ge­daan en ook ben ik naar samenkomsten van Kathryn Kuhlman gegaan. Daar gebeur­den wonderlijke dingen, maar de Heer maakte mij duide­lijk: “Niet Kathryn Kuhlman, maar hét gaat tussen jou en mij alleen”. De duivel heeft mij steeds aangevallen, soms heel erg, maar door de kracht Gods bleef ik trouw aan de woorden die Jezus aan boord tot mij gesproken had en elke keer, als ik werd aangevallen, riep ik: Ik vermag alle dingen, door Christus, die mij kracht geeft! En satan week.

Prijst de Heer! Ik zou zo zeggen, dat dit mijn gees­telijke wedergeboorte is geweest, want ik ervaarde nu dat Gods Woord de waar­heid is en de duivel daar­voor moet wijken.

Toen ik in Holland terug­kwam, merkte men dat ik veranderd was en door de liefde, genade en kracht van God ben ik, sinds 1963, na mijn terugkomst uit Ame­rika, voor ziekten niet meer naar de dokter geweest en heb ik geen medicijnen meer gebruikt. Denk er om, ik zeg niet, dat ik niet aangevallen ben geworden door de duivel, maar in Christus Jezus was ik meer dan overwinnaar! Ik kom hier later nog op terug.

De Heer leidde mij verder. Hij liet mij duidelijk zien dat ik gedoopt moest worden in water en eveneens ge­doopt moest worden met de Heilige Geest. Ik gehoor­zaamde en dat werden mach­tige gebeurtenissen, vooral toen ik in nieuwe tongen begon te spreken. Ik had toen maar één verlangen: van Christus te mogen getuigen. Ik ben naar verschillende Pinkstergroeperingen geweest voor bijbelonderricht en op­bouw, ook in Engeland heb ik conferenties bezocht. Dat is allemaal zeer nuttig ge­weest. Ik heb in Holland mo­gen getuigen, maar de Heer leidde mij ook naar Engeland en België en liet mij zien wat de Geest vermag. Er ge­beurden wonderen en tekenen, mensen werden gedoopt met de Heilige Geest en genezen.

In België gebeurde het grootste wonder. Er lag een vrouw op sterven door een derdegraads verbranding, de nieren waren ook reeds aan­getast. Het was één hoopje ellende en er was niets meer aan te doen. De priester kwam ook elke dag om haar bij te staan. De Belgische broeder, waar ik logeerde, ikzelf en nog een zuster zijn naar haar toegegaan. We hebben met haar gesproken en over Jezus verteld, dat Hij nog steeds redt en geneest. Ik heb, naar ik meen, ook nog iets uit mijn eigen le­ven verteld. We hebben haar gezegd, dat ze haar zonden moest belijden en dat we haar daarna de handen op zouden leggen. En zo gebeur­de het. Broeders en zusters, een wonder vond plaats in een nacht genas de Heer haar volkomen. U kunt be­grijpen hoe ontroerd wij waren. De Heer liet duide­lijk zien, dat bij Hem geen ding onmogelijk is. Deze wonderbare genezing heeft in verschillende bladen ge­staan en de zuster heeft er zowel in België als in Ne­derland van getuigd.

Toen kwam echter daarna als het ware een stilstand. De Heer liet mij duidelijk zien door allerlei omstan­digheden, dat ik er nog lang niet was en dat er bij mij nog heel wat in het “vlees” was, dat er uit moest. Dat is dus de loute­ring, de tuchtiging die we allemaal moeten doormaken en daarvoor hebben we heel wat beproevingen, op wat voor gebied ook, te door­staan, opdat we ware mede­arbeiders van God kunnen zijn. Nu zou ik u hierover heel wat kunnen vertellen, maar dan zou mijn getuige­nis veel te lang worden. Ik zal echter vier gevallen aanhalen, die de moeite waard zijn.

‘ – Na al de zegeningen, die de Heer mij had gege­ven, heb ik mijn ziekteverzekering opgezegd. Prompt daarop kwam de aanval van de duivel. Door een samen­loop van omstandigheden, was ik in het verkeer niet voorzichtig genoeg, ik liep de straat over en werd door een auto gegrepen en op de keien geslingerd. Ik weet nog, dat ik, toen ik de auto aan zag komen, riep: Jezus! Het bloed liep van mijn gezicht af, maar ik bleef echter helder van geest en begon in tongen te bidden, waardoor de mensen dachten dat ik een shock had. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht door een ambulance en ik bad herhaal­de malen tot de Heer: “Niet het ziekenhuis, Heer”. Ik werd aan een onderzoek on­derworpen en diverse foto’s werden gemaakt. Het bleek dat mijn linker pols was ge­broken, mijn linkerbeen be­hoorlijk was gekneusd, in mijn rechterhand een en an­der was gescheurd en mijn gezicht flink beschadigd was. En het wonderlijke was dat aan en in mijn nek niets was, ik had geen hersenschudding en de Heer ver­hoorde mijn gebed: ik be­hoefde het ziekenhuis niet in en ik was spoedig daarna genezen. Ja, de Heer is won­derbaar!

2 – Op een gegeven moment, dat was meen ik in 1966 of ’67, vonden mijn kinderen en ook mijn vrienden, dat ik er slecht uitzag. Mijn kin­deren belden mijn broer en zuster op om mij te zeggen dat ik naar een dokter moest gaan. Ik ging niet naar een dokter, maar naar een bekend evangelist. Ik ging naar hem toe voor handoplegging en tot mijn grote verbazing zei hij: “Als ik jou was, zou ik maar vlug naar een dokter gaan, anders lig je binnen zes maanden tussen de plankjes” (Dus doodvonnis). Op datzelfde moment hoorde ik weer de stem van Jezus, Die zei: “Kind, herinner je je nog, dat, toen Ik met Mijn discipelen sprak over Mijn lijden en dood, dat Petrus tegen Mij zei: ‘Dat zal U geenszins overkomen’ en dat Ik toen zei: ‘Ga weg achter mij, satan”. U kunt zich voorstellen, wat er door mij heenging en ik herhaalde deze woorden bij mijzelf en sterkte mij in de Heer. Dat is nu ongeveer veertien jaar geleden.

3 – Ik zou naar Zwitserland gaan om mijn dochter te be­zoeken en tevens om op ver­schillende plaatsen van de Heer te getuigen. Ik voelde aan dat het de wil van de Heer was. Satan ging weer eens tot de aanval over in mijn lichaam, maar door de kracht Gods belde ik toch mijn dochter op, dat ik met die en die trein komen zou en liet mijn reisbiljet in orde maken. Op de dag van mijn vertrek echter was ik niet in staat de bus naar het station te halen, maar weer door de kracht Gods, belde ik een taxi op, pakte vlug mijn koffer in en was nog net in staat om de trein te halen. Ik behoef u niet te vertellen, dat de reis een grote zegen is geworden. Je gaat de listen van satan leren kennen.

4 – Ik had met allerlei moeilijkheden te kampen en ben toen een week gaan vas­ten en bidden. Op een gege­ven moment werd ik midden in de nacht wakker, met blijd­schap in mijn hart. Toen hoorde ik een stem van God duidelijk de volgende beken­de woorden zeggen: “In Mijn Zoon woont alle volheid lichamelijk en gij hebt die volheid verkregen in Hem”. En dit kwam over me niet gro­te kracht. Ik wist niet wat mij overkwam. Ik sprong mijn bed uit en heb de Heer ge­loofd en geprezen.

U ziet, broeders en zusters, ik heb wel het een en ander meegemaakt en de beproevin­gen gaan door, opdat wij een rotsvast geloof zullen heb­ben, een onbeperkt godsvertrouwen en ons waardig het evangelie zullen gedragen.

Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28) zegt: ”We weten nu dat God alle dingen, doet medewerken ten goede, voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn”: Dus alles wat ons overkomt is tot ons nut, opdat, zoals in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) staat, Wij aan het beeld van Zijn zoon gelijkvormig worden! Als we dit voor ogen houden, kunnen we de Heer, in wat voor omstan­digheden wij ook verkeren, loven en prijzen. Bij elke aanval van de duivel en zijn trawanten moeten we de gehele geestelijke wapenrusting Gods aandoen en dan zal gebeuren wat in Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07) staat: “Biedt weerstand aan de duivel en Hij van u vlieden”.

En nu het bemoedigende wat in 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13) staat: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.

Ik eindig nu met het prach­tige gedeelte uit 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 7

(1 Petr. 01:03-07): “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door Me opstanding van Jezus Chris­tus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopen­baard te worden in de laat­ste tijd.

Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroef, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Chris­tus” .

God zegene u allen!

  1. Noë,

 

Het handvat van de ‘Delsey’ koffer door Judith Jacobs

Wat ik u ga vertellen heeft niets met een televisie- verhaal te maken. Het is echt gebeurd en ik wil het doorgeven om de naam van Jezus groot te maken.

In 1978 gingen mijn man en ik met vakantie naar Frank­rijk (Avignon). Op de heen­reis zouden we voor een korte onderbreking een paar dagen in Parijs blijven. Na Avignon was de bedoeling nog een tijdje naar Italië te trekken (Rapallo) en van daaruit naar huis terug te keren. En dat alles “per trein” en “op eigen gele­genheid” .

Welgemoed trokken we dus – voorzien van twee flinke koffers, enige handbagage en de onontbeerlijke foto- en filmapparatuur – naar onze eerste standplaats: Parijs. Daar aangekomen be­sloten we slechts met de handbagage naar ons hotel te gaan. Zo gezegd, zo ge­daan: we brachten de twee koffers naar het bagage- depot.

De man achter de balie til­de echter één der koffers zo ruw op, dat het handvat brak. Verwijten hielp niets; het ongeluk was gebeurd.

Het handvat-probleem werd zo goed mogelijk met een stukje touw opgevangen en in Avignon aangekomen, speurden we tassen- en kofferwinkels af om aan een handvat te komen van het koffermerk “Delsey” want, een ander merk past er niet op. Er was echter geen enkele winkel waar men Delsey-artikelen verkocht. Daar zaten we nu!

Mijn man, die op reis toch al als “pakezel” fungeert, zag geen kans op deze wijze naar Italië te komen, want – ik weet niet of het u be­kend is – de perrons in het buitenland zijn niet gelijk­vloers. Je moet trap op – trap af en soms enorme métro-afstanden afleggen. De dikste touwen zijn daar niet op berekend.

“Roep Mij aan… “

We brachten onze nood bij de Heer, maar hoewel we enige dagen voor deze kwestie had­den gebeden, gebeurde er niets. We werden ietwat wan­hopig toen het tijdstip van ons vertrek naar Italië na­derde en opnieuw vroegen we Hem om raad en uitkomst.

Staat er niet geschreven: “Roep Mij aan ten dage der benauwdheid, Ik zal u red­den en gij zult Mij eren”?

Op een dag maakten we een bus excursie naar Nimes, waar we met lunchtijd wer­den “gedropt”. We kregen enige uren om zelf te be­steden en na het eten (het was ongeveer 33 graden Cel­sius) wilde mijn man de binnenstad bekijken. Ik prefereerde een koel plekje in het prachtige stadspark en we spraken af dat hij me daar weer zou afhalen.

Nu kent men in het buiten­land winkelsluiting op be­paalde uren van de middag en het was juist omtrent die tijd dat mijn man de stad introk. “Blijf niet te lang weg”, riep ik hem nog na, “je hebt er toch niets aan; de winkels zijn dicht!”

Het is in orde

De tijd verliep en ik begon me wat ongerust te maken, totdat ik hem in de verte zag aankomen, hevig gesti­culerend. Hij riep iets en zwaaide met een pakje, maar ik kon het niet verstaan.

Toen hij dichterbij gekomen was riep hij steeds dat “het in orde” was, maar – wellicht door de hoge tem­peraturen – drong het nog niet tot me door.

“Ik heb een Delsey-handvat op de kop getikt”, zei mijn man, geheel buiten adem van het snelle lopen. Ik was zó verbaasd, dat ik de eers­te minuten sprakeloos stond. “Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?” was mijn uitein­delijke reactie. (Voor het­geen nu volgt laat ik hem zelf aan het woord].

“Ik slenterde in de stad rond, maar inderdaad waren de winkels dicht. Op een ge­geven liep ik een smal straatje in waar een winkel (lees: één winkel) openstond. Ietwat verveeld bleef ik voor de etalage staan kijken, toen mijn oog op een Delsey-koffer viel. Mis­schien verkoopt ie ook on­derdelen, was mijn gedachte en dus ging ik de winkel in en vroeg de verkoopster naar een handvat. Zij krabde zich achter het oor: koffen en tassen werden verkocht, maar losse onderdelen. . . . ? Enfin, zij wist het niet zeker, maar als “mijnheer” even wilde wachten op de baas, die was gaan lunchen, enz. (Je moet het allemaal maar kunnen volgen in het rappe Frans!) .

Het duurde even voordat de baas binnen was, maar na het probleem aangehoord te heb­ben, zei hij dat hij even in het magazijn wilde kijken. (Welke een vriendelijke ges­te; hij had zo’n loslopende toerist meteen kunnen afschepen door te zeggen dat er niets meer in voorraad was).

Het wonder gebeurde: in het magazijn lag nog precies één handvat van het gezoch­te merk en de gewenste kleur. Overgelukkig wilde ik ervoor betalen, maar daar was geen sprake van! Het werd van harte gaarne aangeboden. Als klap op de vuurpijl wilde de winkelier het nog wel gratis monteren ook, maar ja, dat ging niet, want doorgaans neem je op een dagexcursie geen grote koffer mee”.

Dankbaar en gelukkig’.

U begrijpt hoe dankbaar en gelukkig wij ons voelden toen we naar Avignon terug­reden; ik mag wel zeggen: we zaten met een zingend hart in de bus. De Heer had ons boven bidden en denken op een unieke wijze verhoord zoals Hij alleen dat kan. De reis naar Italië is “vlekkeloos” verlopen. Het leek wel of de zon nog méér warmte en gloed verspreidde dan anders, maar dat kwam omdat onze harten in lich­terlaaie stonden van dankbaarheid.

We Lebben de Here niet al­leen gedankt, maar Hem ook de eer gegeven die Hem toe­komt: In onze gemeente is hierover getuigenis afge­legd, maar ook nu, in “Le­vend Geloof” weergegeven, opdat ons geloof in Hem “levend” moge blijven.  

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -13-

 

De opmars der paarden

Openbaring 6 toont ons de opmars der paarden. Beslissend is daarbij dat het witte paard voorop gaat. “En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen” Openbaring 6 vers 2 (Openb. 06:02).

Aan het begin van de eindstrijd staat het witte paard. God heeft het eerste woord. En ditzelfde beeld komt in hoofd­stuk 19 weer terug, aan tiet slot van de eindstrijd. Dan lezen we: “En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard: en Hij, die daarop zat, wordt, genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerech­tigheid” Openbaring 19 vers 11 (Openb. 19:11). We zien: het beeld van het witte paard omspant het hele gebeuren van hoofdstuk 6 tot hoofd­stuk 19. Alles wat daartussen beschreven is. , staat ten diepste in het teken van de opmars van het witte paard. Merkwaardig is ook de parallelle opbouw. In hoofdstuk 5 zien we het Lam Gods dat gereed staat, en meteen daarna is daar het witte paard dat uittrekt. In hoofdstuk 19 zien we de vrouw van het Lam, die zich gereed gemaakt heeft, en meteen daarna lezen we weer van het witte paard. Daaruit blijkt: wanneer het Lam overwonnen heeft, kan het witte

paard zijn zegetocht beginnen, en wanneer de vrouw des Lams gereed is, kan het witte paard zijn zegetocht vol­tooien

De ruiter op het witte paard

De naam van de ruiter op het witte paard wordt vermeld als: het Woord Gods. En inderdaad: na de overwinning, door het Lam Gods behaald, kan het Woord Gods, het evangelie van het koninkrijk, zijn opmars beginnen. En evenzo is er ook een onlosmakelijk verband in de eindfase: alleen als de vrouw des Lams gereed komt, dan is de tijd aangebroken dat het Woord zijn overwinningstocht kan en zal voleindigen.

Twee wapens worden genoemd in verband met het Woord Gods. In Openbaring 19 is sprake van een scherp zwaard, in Openb. 6 wordt een boog vermeld. Sommige uitleggers hebben moeite met die boog. Christus wordt nooit afgebeeld met een boog, zo wordt dan opgemerkt. Maar als we nu eens Psalm 45 op­slaan, de schitterende koningspsalm die ook in Hebreeën 1 geciteerd wordt met betrekking tot de Christus, dan komen we tot een heel andere ontdekking. In het vierde vers van deze psalm wordt de koning aldus aangesproken: Psalm 45 vers 2 (Ps. 045:002)”Gord uw zwaard aan de heup, gij held, uw majesteit en uw luister; ja uw luister. Rijd voorspoedig uit, voor de zaak van waarheid, ootmoed en recht”. En dan vervolgt vers 6 (Ps. 045:006): “Uw pijlen zijn gescherpt, volken zijn onder u – zij dringen in het hart van des konings vijanden”. Beide beelden vinden we hier te­rug: zowel het paard als pijl en boog. In het boek Openba­ring zien we hoe deze profetische psalm in de laatste tij­den in vervulling gaat.

Eén verklaarder maakt het bij Openbaring 6 wel erg bont. Hij meent: de ruiter op het witte paard is typisch een beeld van de antichrist. Immers, hij heeft een boog, maar geen pijlen. Een merkwaardige uitleg. Moeten we, volgens deze methode redenerend, dan concluderen dat de koning uit Psalm 45 wel pijlen bezit, maar geen boog?

Woord Gods en volk Gods trekken samen op

De koning trekt uit. Dat is het uitgangspunt voor de eind­strijd. Het Woord trekt uit. Dat is ons perspectief voor de toekomst. Daarom is het van zo groot belang dat we hier oog voor krijgen en dat we de eenheid van Openbaring 6 en Openbaring 19 niet verbreken. Het is hetzelfde beeld dat we ook bij de profeet Jesaja aantreffen: “Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij we­derkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbren­gen, waartoe IK het zend” Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). Ook Jesaja proclameert: het Woord gaat uit.

We kunnen dit niet genoeg onderstrepen: bepalend voor de finale van de geschiedenis zal zijn: het Woord dat uitgaat. Opvallend is trouwens dat Jesaja hier onmiddellijk op laat volgen: “Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden” (Jesaja 55 vers 12) (Jes. 55:12) Waar het Woord uittrekt, daar trekt ook het volk Gods uit.

Datzelfde verband vinden we ook in Openbaring 19, want direct nadat er gesproken is over het Woord Gods dat uitrijdt, wordt eraan toegevoegd: “En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smet­teloos fijn linnen” Openbaring 19 vers 14 (Openb. 19:14). Waar het Woord optrekt, daar trekken de zonen Gods op. Woord Gods en volk Gods zijn onafscheidelijk verbonden. Zij trekken samen op.

Zien wij wat Johannes zag?

Velen zien alleen de opmars van het kwaad. Daar is geen ge­loof voor nodig om dut te zien. Johannes zag nog iets an­ders. En God maakt vandaag een volk klaar van zieners. Zie­ners zijn zij die zien wat Johannes zag.

Wat zien wij? De psalmist sprak reeds een diep geestelijk geheim uit toen hij beleed: “Voor eeuwig, o Here, houdt, uw woord stand in de hemelen, “Psalm 119:89 (Ps. 119:089). Hij besefte: het Woord Gods is de grootste kracht in de geestelijke wereld. Zijn Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. Johannes schouwde het in de geest: het Woord dat door de hemelen trekt. Het Woord dat in de hemelen staat. Het staat onverwrikt, het blijft overeind tot het einde.

Wat geloven in het woord werkelijk betekent

Velen zeggen: wij geloven in het Woord van God. Maar zijn we ons dan wel goed bewust wat we daarmee uitspreken? Het is onmogelijk tegelijk te geloven in het Woord des levens en in de ondergang van de schepping. Geloven in het Woord betekent: geloven in de herscheppende kracht van dat Woord, geloven in de overmacht van dat Woord. Het betekent: weten dat het Woord het wint op alle fronten.

Wie gelooft in de vernietiging, wie ervan uitgaat dat de afbraak het zal winnen, geeft daarmee blijk, niet te gelo­ven in het Woord Gods. We kunnen niet zeggen dat we staan op de beloften en dan in één adem beweren dat de gemeente roemloos en naamloos zal verdwijnen.

Weten we wel wat het inhoudt: staan op de beloften? Het is niets minder dan staan op de eeuwige gedachten van een eeuwig God. Een God bij wie geen verandering is en zelfs geen zweem van ommekeer. God keert niet om op zijn eenmaal ingeslagen weg. Hij bewandelt die weg ten einde toe. En daaruit volgt: ook zijn Woord keert niet om. Nimmer keren gedachten Gods op hun schreden terug. Ledig keren zij nooit weer. God rust niet, totdat Hij daar gesteld zal hebben de gedachten zijns harten. Gedachten Gods zijn nimmer grillig, nooit onberekenbaar, in geen geval gespleten. Ook het witte paard is niet onberekenbaar in zijn gang, integendeel, het heeft een vaste koers, een vastomlijnd doel: het gaat uit, overwinnende en om te overwinnen. Met deze dubbel uitdruk­king wordt een absoluut sluitende taakomschrijving gegeven. Hier kunnen negatieve gedachten geen speld tussen krijgen. Het plan Gods is waterdicht. God is er garant voor.

Daarom luidt het parool voor de laatste tijd: geloof in het Woord. Volg het Woord. Immers, wie vormen de heerscharen in de hemel? Daartoe behoren zij die het Woord volgen.

Het woord brengt de mens Gods voort

Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. Nu zijn er vele be­loften Gods, vele woorden heeft God gesproken, en toch is het één Woord, alle tezamen vormen zij het ene ongedeelde Woord. Dat kan ook niet anders: Gods gedachten zijn immers één, ongedeeld, zoals God in zijn wezen één is. Alle twee­slachtigheid, alle hinken op twee gedachten is Hem te enen male vreemd.

Het Woord is de gebundelde kracht van al de gedachten Gods. Zoals Jezus. Van Hem kon gezegd worden: Hij is het Woord. Want Hij was de eerste mens in wie al de woorden Gods zich realiseerden.

Evenzo zal in de eindtijd het Woord de mens Gods vóórtbren­gen, de mens in wie al de gedachten Gods tot aanzijn zul­len komen.

Dit Woord overwint. Wat betekent dat? Het is niet zomaar een leuze, een vage aanduiding. Neen, het wil zeggen: dit Woord zal alle weerstanden tegen het plan Gods teniet doen. Met andere woorden: de mens Gods zal er komen, alle blokka­des ten spijt. De aarde zal vol worden van de kennis des Heren, dwars tegen alle sombere voorspellingen in. De schepping zal stralen met vernieuwd gelaat, en alle leugen­profeten zullen beschaamd staan.

Dit Woord zal doen datgene waartoe het gezonden wordt. Daarom: zalig is hij die zich houdt aan het Woord. Van die mens, van die gemeente kan gezegd worden: zij zullen niet ledig wederkeren. Zij gaan uit met het Woord en zij keren weder met overwinning. Zoals David zong over Saul en Jona­than: “Zonder het bloed der verslagenen en het vet der hel­den keerde de boog van Jonathan nimmer terug, en ledig kwam het zwaard van Saul niet weder” 2 Samuel 1 vers 22 (2 Sam. 01:22). Ook in deze tekst zien we weer die kombinatie van zwaard en boog. De Statenvertaling zegt: “En Sauls zwaard keerde niet ledig weder”. Zo zal het zijn met het leger Gods, de heerscharen in de hemel, in de eindtijd. Hun zwaard zal niet ledig we­derkeren. Zij zullen juichen bij het verdelen van de buit. Omdat zij zich verbonden hebben met het Woord, geldt van hen wat Jesaja sprak: “Met machtigen zal Hij de buit verde­len” .

De achtergrond van het beeld van de paarden

In Openbaring 6 passeert een reeks van vier verschillende paarden achtereenvolgens de revue. Maar waarom krijgt Johannes eigenlijk paarden te zien? Wat is de achtergrond van dit beeld?

Ook hier hebben we weer te maken met een gedachte die verworteld is in de profetische visie van het Oude Testament. Het paard is dikwijls een beeld van geweld en kracht. Zo lezen we in de Psalmen: “Geen koning wordt behouden door een machtig leger, geen held wordt gered door geweldige kracht; het paard faalt ter overwinning, en doet niet ont­komen door zijn geweldige sterkte. Zie, des Heren oog is op hen die Hem vrezen, die op zijn goedertierenheid hopen” Psalm 33 vers 16 tot en met 18 (Ps. 033:016-018). Hetzelfde motief klinkt ons tegen vanuit een andere psalm: “Hij heeft geen welgevallen aan de kracht van het paard, noch behagen in de benen van de man; de Here heeft welbehagen in wie Hem vrezen, die op zijn goedertie­renheid hopen” Psalm 147 vers 10 en 11 (Psalm 147:010-011). In beide gedeelten vinden we precies hetzelfde contrast; tegenover de kracht van paarden staat het volk dat God vreest, met Hem rekent, het van Hem verwacht. Zij verwachten zijn goedertierenheid.

Dat zijn zij die, hoe het ook moog’ tegenlopen,

gestadig op zijn goedheid hopen.

Geen paardenkracht maar Geesteskracht.

Het koninkrijk Gods wordt niet gebouwd door paardenkracht, maar door geesteskracht. Geen aardse macht begeren wij, die gaat weldra verloren. Bij Jesaja speelt deze gedachte ook een belangrijke rol. “Want zo zegt de Here Here, de Heilige Israëls: Door bekering en rust zoudt gij verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn, – maar gij hebt niet gewild. Gij hebt gezegd: Neen, op paarden zullen wij voortvliegen -; daarom zult gij vlieden; en: Op snelle rossen zullen wij rijden daarom zullen uw achtervolgers snel zijn” Jesaja 30 vers 15 en 16 (Jes. 30:15-16) . Ook hier worden weer, net als in de genoemde psalmen, twee geestelijke principes tegenover elkaar gesteld: de weg van geweld en voortvliegen, en de weg van stilheid ‘en vertrouwen. De weg van haast en ruste­loosheid tegenover de weg van ontspannenheid en rust. De weg van pressie tegenover de weg van geloof. En Jesaja is er juist alles aan gelegen dat zijn volk deze twee wegen scherp zal onderscheiden. Dit zijn ten diepste de twee we­gen door alle tijden heen: de weg van het paard en de weg van de geest.

En nu zien we het merkwaardige: juist het godsdienstige volk blijkt altijd weer een sterke geneigdheid tot het steunen op paarden te bezitten. In hoofdstuk 31 gaat Jesaja daarop door, als hij waarschuwt: “Wee hun die naar Egypte trekken om hulp, die steunen op paarden en hun vertrouwen op wagens, omdat zij talrijk zijn, en op ruiters, omdat zij machtig in aantal zijn, maar de blik niet richten op de Heilige Israëls en naar de Here niet vragen” Jesaja 31 vers 1 (Jes. 31:01).

De weg van het paard of de weg van de Geest?

Deze hele gedachtegang van stil zijn en weigeren te steu­nen op het zichtbare, op macht en geweld, is al zeer oud en hoort oorspronkelijk thuis in de sfeer van de oorlogen des Heren. Wanneer het volk Gods, uit Egypte geleid, voor de Rode Zee staat en achterhaald dreigt te worden door het le­ger van de farao, dan luidt voor hen de opdracht: de Here zal voor u strijden en gij zult stil zijn. Als zij aan deze oproep gehoor geven, mogen zij er vervolgens getuige van zijn hoe de paarden en wagens van Egypte verzwolgen worden in de zee. Zo merken we reeds in het boek Exodus deze contrastwerking op: tegenover de paarden van de vijand stelt het volk des Heren het wapen van de geest: stil zijn in verbondenheid met zijn God. Dat is geen passiviteit; inte­gendeel, dat is een intense gerichtheid op God. Het volk is zo met hart en ziel geconcentreerd op God dat je als het ware een speld kunt horen vallen. Het is een vol verwach­ting de adem inhouden, het is een geladen stilte. Waar die stilte heerst, daar gaan paarden onder.

Dat is de aloude strijdmethode Gods. Daarom is het van zo «r fundamenteel belang dat het volk des Heren zich strikt houdt aan de weg Gods. Zodra de gemeente de methode van de religieuze wereld overneemt, is zij verkocht. Het is dan ook veelzeggend dat reeds Mozes voor de toekomst een waar­schuwing gaf in verband met de koning die over Israël zou regeren: “Maar hij zal niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden aan te schaffen; want de Here heeft tot u gezegd: Op deze weg zult gij nooit meer terugkeren” Deuteronomium 17 vers 16 (Deut. 17:16). De koning van het Godsvolk mocht nooit ofte nimmer de weg van Egypte gaan volgen. De methode van Egypte is de methode van het paard. Maar wie koning wil worden in de geestelijke wereld, volgt een andere weg.

Ook Jesaja zag reeds waarom het ging

Daarom legt ook een man als Jesaja hier zo de nadruk op. Hij spreekt helemaal in de lijn van het aangehaalde woord van Mozes. Wat is het oogmerk van de profeet? Hij heeft maar één doel: het volk terugvoeren tot zijn oorspronkelij­ke, goddelijke strijdmethode. Hun ogen weer openen voor de oorlogen des Heren, die hoger zijn dan de oorlogen op aar­de. Want Gods wegen zijn hoger dan de wegen van Egypte. Het volk moet weer in waarheid volk Gods worden, handelend en levend, wandelend en strijdend vanuit het grondbeginsel Gods.

Daar gaat het om, ook in deze tijd, en niet om de vraag of de Russen misschien in staat zullen zijn om nog een leger met paarden en ruiters op de been te brengen. Jesaja be­greep het: het volk des Heren moet losgemaakt worden van aardse, natuurlijke strijdmethoden en steunpunten. Niet meer steunen op macht en meerderheid, op getal en geweld, op invloedrijke bondgenoten, wees het je bewust: je kracht ligt in de geest. En je bondgenoot, is God.

Waarom Zacharia over paarden spreekt

Het is in dit verband wel bijzonder veelbetekenend dat met name de profeet, Zacharia zo vaak over paarden gesproken heeft. Hij is immers bij uitstek één van de profeten van het herstel. En de thema’s die hij daarbij aansnijdt, zoals tempelbouw en eindstrijd, vinden we in het laatste Bijbelboek weer uitvoerig terug. Daarom nog een enkele opmerking over de paarden bij Zacharia.

In het eerste gezicht dat de profeet ontvangt, wordt reeds vermeld: “Zie, een man, gezeten op een rood paard, en staande tussen de mirten in de diepte, en achter hem rode, voskleurige en witte paarden” Zacharia 1 vers 8 (Zach. 01:08). En de betekenis blijkt te zijn: “Dit zijn zij, die de Here heeft gezonden om de aarde te doorkruisen” vers 10 (Zach. 01:10).

Vervolgens komt dit motief weer naar voren in het achtste gezicht, in hoofdstuk 6. De paarden gaat uit, vertelt ons het vijfde vers: “Deze gaan uit naar de vier windstreken des hemels”. En dat wordt dan nader uitgewerkt: “Die met de zwarte paarden gaan uit naar het Noorderland, de witte gaan uit, hen achterna”(vers 6). De nadruk ligt hier duide­lijk op het Noorderland, dat is Babel, het gebied van de ballingschap. En de kerngedachte, de conclusie, wordt gegeven in het achtste vers: “Zie, die uitgegaan zijn in het Noorderland, brengen mijn Geest in het Noorderland tot rust.

We treffen hier de kleuren aan die ook in Openbaring 6 een rol spelen. Wat is nu de grondgedachte? Het zou te ver voeren, op alle details in te gaan, maar we zien dit: het hoofd­doel is dat de ballingen teruggebracht worden uit het Noor­derland. Waarom gaan de witte paarden op weg? Zij gaan het volk Gods ophalen. De witte paarden brengen ballingen sa­men, opdat de tempel Gods gebouwd kan worden. Vers 15 van hetzelfde hoofdstuk verklaart dan ook: “Die verre zijn, zullen aan de tempel des Heren komen bouwen”. Dat is het doel. Ballingen worden tempelbouwers. Alleen dan en alleen zo komt de Geest des Heren tot rust.

Zo ook in Openbaring 6. Dit is uitsluitend te verstaan tegen de achtergrond van het profetische woord van Zacharia en andere Godsmannen. Johannes ziet: het witte paard trekt uit. Het Woord gaat hemel en aarde doorkruisen. En wat doet het? Het Woord brengt het volk van God tezamen, het Woord maakt hen gereed, opdat zij zullen bouwen. Opdat daar zal zijn een tempel, een woonstede voor God. Dat is Gods plan voor de eindtijd: het verstrooide wordt bijeengebracht om een huis te vormen voor Hem. Daarom verlangt het witte paard om uit te gaan. En het zal zijn doel bereiken.

De ondergang van de demonische legermacht

Wanneer Zacharia vervolgens de eindstrijd gaat belichten, vertelt hij in verband met de belegering van de stad Gods: “Te dien dage, luidt het woord des Heren, zal Ik alle paar­den treffen met verbijstering, en hun berijders met krank­zinnigheid; over het huis Juda zal Ik mijn ogen openhouden, doch alle paarden der natiën zal Ik treffen met blindheid” Zacharia 12 vers 4 (Zach. 12:04) .

Met een soortgelijk beeld schildert ook Johannes het leger dat zich opmaakt voor de laatste strijd: “En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tien­duizendtallen; ik hoorde hun aantal. En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel”! Openbaring 9 vers 16 en 17 (Openb. 09:16-17).

Een demonische legermacht rukt op tegen de stad des Heren. Maar wat is het dan een kostelijk perspectief als we daar­bij lezen wat Zacharia reeds in zijn tiende hoofdstuk heeft opgetekend. Daar komt het contrast tot zijn volle ontvou­wing. Enerzijds vers 5: “Maar die op paarden rijden, komen beschaamd te staan”.

Anderzijds vers 3: “Maar de Here der heerscharen bezoekt zijn kudde, het huis van Juda, en maakt hen als zijn prach­tig ros in de strijd”. Dat wordt het strijdros voor God. Het paard zijner majesteit, zegt de Statenvertaling. Dat is het koninklijke paard.

Gods volk wordt klaargemaakt

Daar is God mee bezig in onze dagen. Hij bezoekt zijn volk. Hij maakt gereed. Die twee woorden zijn bepalend voor van- daag en morgen: God maakt. Wij leven niet bij de afbraak, wij leven bij wat God maakt van ons.

God maakt zijn ros gereed. Machten zullen beschaamd staan, paarden zullen verbijsterd zijn, ruiters raken verward, wanneer de Here der heerscharen uitrijdt. (wordt vervolgd).

 

De tot dusver gepubliceerde Bijbelstudies van br. Nico Goverts over Openbaring, zijn thans ook ge­bundeld verkrijgbaar. De in de periode juni t/m november 1980 verschenen artikelen werden opgeno­men in het boekje:

Wat onthult het laatste Bijbelboek?

En de in de periode december 1980 t/m april 1981 I verschenen artikelen werden opgenomen in het boekje:

Contrasten in het laatste Bijbelboek

Te zijner tijd volgt er nog een derde boekje.

De boekjes kosten ƒ 2,50 per exemplaar (+ porto) Bij aantallen voor boekentafels, verspreiding, enz. , is de prijs ƒ 1,75 (vanaf 10 exemplaren + portokosten). (noot: via site kunnen brochures ingezien worden)

 

 

1981.06 nr. 216

1981.06 nr. 216

Melkvoeding of vaste spijs? Door Gert Jan Doornink

Welk geestelijk voedsel ontvangen wij als kind van God? Een vraag die van grote, zo niet van al­lesomvattende betekenis is. Want geestelijke groei is ondenkbaar zonder gezonde geestelijke voeding. De Bijbel laat hierover geen enkel mis­verstand bestaan. Als in de natuurlijke wereld gezond voedsel al zo belangrijk is, hoeveel te meer wat betreft de geestelijke dingen.

Toch zijn er heel veel kinderen Gods die ten aan­zien van de geestelijke voeding veel nonchalanter zijn dan ten aanzien van de natuurlijke voeding. Uiteraard berokkent dit grote schade aan eigen geloofsleven. De gevolgen zijn dat men geen gees­telijke groei kent, een ‘nederlaag-christen’ blijft, dwaalleringen de kans krijgen te infil­treren, weinig of onvruchtbaar is in dienst van Gods Koninkrijk en ook het einddoel des geloofs – de volkomenheid in Christus – niet bereikt kan worden.

Het begin is: Melkvoeding

Gezonde geestelijke voeding is dus in de eerste plaats noodzakelijk om geestelijk te groeien. Dat begint met melkvoeding. 1 Petrus 2 vers 2 (1 Petr. 02:02) zegt: “Ver­langt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwas­sen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is”.

In de natuurlijke wereld is melkvoeding een eerste vereiste voor de pasgeboren baby. Dat heeft ook een nieuwgeborene in het Koninkrijk Gods no­dig. Petrus spreekt hierover de “onvervalste melk”, met andere woorden: het Bijbelse fundament moet gelegd worden. Nadat iemand een kind van God is geworden, zijn de doop door onderdompeling en de doop met de Heilige Geest de fundamentele pij­lers waarop men geestelijk verder behoort te bou­wen. Maar dan wel op de juiste wijze. Want er is maar een evangelie dat ‘onvervalst’ is. Dat is het echte, volle evangelie, zoals Jezus dat bracht en in de eerste christengemeente gemeen­goed was. Het evangelie dat de mens werkelijk verlost uit satans macht.

Wat wordt er in onze dagen veel ‘evangeliezaad’ gestrooid dat niet aan deze Bijbelse normen vol­doet. Alleen reeds daardoor kunnen velen niet op de juiste wijze geestelijke groeien en niet be­antwoorden aan het doel wat God met de wedergebo­ren mens voor ogen heeft.

Na de melkvoeding komt het vaste voedsel

Ten aanzien van de natuurlijke, lichamelijke groei wordt het stadium van ‘alleen melkvoeding’ al spoedig afgesloten. Wat kunnen ouders niet blij en dankbaar zijn als de baby het eerste vas­te voedsel tot zich neemt. Maar hoe is het in geestelijk opzicht? Ieder mens zou het volkomen absurd en ondenkbaar vinden als een kind van een paar jaar nog met de zuigfles gevoed moet worden. Maar, geestelijke gesproken, blijken helaas velen dit heel normaal te vinden!

Ook Paulus had er in zijn tijd al mee te maken. In 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 03:01-03) lezen we: “En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, (wat ze reeds lang behoorden te zijn), maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. Melk heb ik u gegeven, geen vast voed­sel, want dat kondt gij nog niet verdragen. Ja dat kunt gij ook nu nog niet, want gij zijt nog vleselijk. . . . “

Het kan ons hart met grote droefheid vervullen als we zien en bemerken hoe in dit opzicht velen in onze dagen met geestelijke blindheid zijn ge­slagen door de vorst der duisternis. Gelukkig zijn er ook velen die de ogen opengaan voor deze geraffineerde barricade die de vijand heeft opge­worpen om de verdere geestelijke groei tegen te houden. Het zijn zij die weten dat Jezus Overwin­naar is en zij met Hem en in Zijn Naam! Zij laten zich door niets en niemand afremmen. Want Gods Geest in hen is altijd sterker dan de geesten uit het rijk der duisternis, die de geestelijke groei willen belemmeren.

Toen ik vroeger op de boerderij de koeien ver­zorgde was het nodig dat ze van tijd tot tijd naar een ander stuk weiland werden overgebracht. Geleidelijk aan raakte het beschikbare gras op, de melkproductie ging teruglopen, omdat men min­der gras te eten kreeg en men had bovendien meer tijd nodig om nog voldoende voedsel te vinden. Tenslotte werden ze onrustig en probeerde men, door onder de omheining door te weiden, nieuw gras te bemachtigen. In sommige gevallen brak de omheining en ineens waren alle koeien in een nieuwe wei, vol met jong, vers gras! Waren ze op tijd naar een nieuw gedeelte gebracht, dan was de omheining niet gebroken, maar de honger was te groot om nog langer te wachten. . . .

Dit beeld kunnen we ook toepassen op kinderen Gods die geestelijk verder willen groeien, maar daarin belemmerd worden omdat hun gemeente, groep of kring, hen geen voldoende of verkeerd geestelijk voedsel verschaft. Een broeder vertel­de mij hoe hij in een ernstig gewetensconflict is gewikkeld, of hij een bepaalde gemeente al of niet moet verlaten. Het was de tweede keer in zijn leven dat hij iets dergelijks meemaakte. De eerste keer was het over het feit of hij al dan niet zijn kerk zou moeten verlaten. Een andere broeder vertelde met grote blijdschap hoe hij nu in een gemeente komt, waar hij wel gezonde, geestelijke voeding ontvangt, na jarenlang gees­telijk ‘ondervoed’ te zijn. Zijn leven was er totaal door veranderd. Na jarenlange gebondenheid had hij nu de vrijheid en de overwinning van Christus leren kennen!

Nu is dit artikel geen pleidooi om van gemeente te veranderen. Ieder zal dit persoonlijk moeten beslissen, elk geval is vaak anders en er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat men in een be­paalde groep of gemeente moet blijven, maar nooit mag dit ten koste gaan van de verdere geestelijke opbouw. Dat zou ongehoorzaamheid betekenen en tot grote schade van het eigen geestelijk leven zijn. Laat het verwijt wat de Hebreeën te horen kregen, niet tot ons gericht behoeven te worden. Zij wa­ren traag geworden in het horen. Naar de tijd ge­rekend behoorden het leraars te zijn. Het was no­dig dat zij de eerste beginselen van de uitspra­ken Gods weer gingen leren. Zij hadden nog melk nodig en geen vaste spijs. . . . Lees Hebreeën 5 vers 11 en 12 (Heb. 05:11-12 er maar op na. De schrijver gaat dan verder met deze woorden: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad” Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14).

Vaste spijs is onontbeerlijk

De waarachtige eindtijdgemeente, waartoe allen behoren die het verlangen hebben de volheid van Christus te openbaren, kan het niet stellen zon­der vaste spijs! Gezonde geestelijke voeding, die zich niet alleen bezig houdt met het funda­ment, maar daarna zich richt op het einddoel des geloofs: de volkomenheid in Christus. Deze voe­ding ontvangen wij uit het Woord van God, maar dan wel onder de leiding van de Heilige Geest. Alleen Gods Geest leidt ons tot de volle waar­heid en leert ons goed en kwaad te onderscheiden, waardoor wij vrij worden van de vermenging van waarheid en leugen. Door Gods Geest gaan wij dan ten volle functioneren als leden van het lichaam van Christus, de gemeente.

Wilt u ook een volwassen christen zijn? Het behoort een normaal en vanzelfsprekend verlangen van ieder kind van God te zijn, want alleen zij die geestelijk volwassen zijn, zullen zich als de zonen Gods openbaren, waarop de schepping met reikhalzend verlangen wacht Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Als dit verlangen bij u ontbreekt, ga dan onderzoeken wat de oorzaak is en neem die maatregelen die noodza­kelijk zijn om op gezonde wijze geestelijk te groeien. Er kunnen verschillende oorzaken zijn, maar altijd weer heeft daarbij satan de hand in de zaak, want hij alleen heeft er belang bij dat we niet het volwassen-christen-stadium bereiken.

“De dood is in de pot, man Gods!”

Nog een voorbeeld uit het oude testament, om aan te tonen hoe belangrijk gezond voedsel is. In de tijd van de profeet Elisa kwam er hongersnood in het land 2 Koningen 4 vers 38 tot en met 41 (2 Kon. 04:38-41). Toen er­op een gegeven moment eten voor de profeten werd bereid, was het niet te eten. De groente die ge­plukt was, was afkomstig van een wilde slinger­plant en ongeschikt voor menselijke consumptie. Het gevolg was dat men het uitschreeuwde: “De dood is in de pot man Gods!” Pas toen Elisa sprak: “Haal dan meel” en het eten daarmee bereid werd, kon er gegeten worden en was er “niets kwaads meer in de pot”.

Dit beeld is uiteraard een beeld van Jezus Chris­tus, die sprak: “Ik ben het brood des levens”. Maar de wilde slingerplanten, waarvan de “wilde kolokwinten” geplukt waren, is het beeld van sa­tan, die er altijd weer op uit is verkeerd en ver­giftigd voedsel aan te reiken. Maar een waarach­tig christen zal niet langer dit verkeerde voed­sel tot zich willen nemen. Hij heeft er geen be­hoefte aan om zich bezig te houden met leringen, die bijvoorbeeld meer aandacht schenken aan een natuurlijk Israël, dan de plaats die wij behoren in te nemen in het geestelijk Israël: de gemeen­te. Hij weet – om een ander voorbeeld van ver­keerd geestelijk voedsel te noemen – hoe leugen­achtig het is dat wij toch zondaren blijven tot de dood, terwijl het nieuwe testament zo duidelijk spreekt van het feit dat wij geroepen zijn ons te richten op de volkomenheid in Christus.

Vast voedsel zullen we moeten gebruiken, zegt de Hebreeënbrief. Het is een proces, het heeft tijd nodig om te verteren. Maar dan heeft het ook zijn uitwerking: we zullen meer en meer één worden met Christus en Zijn beeld openbaren. Wij zullen gaan beantwoorden aan het volle doel wat God met ons leven voor heeft. Dat is het beeld van Chris­tus gelijkvormig worden. Daarvoor zijn we bestemd zegt Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28). Wat een heerlijkheid daar naar toe te groeien, omdat wij ‘vaste spijs’ als voedsel gebruiken!

 

Van de redactie door de redactie

Zaterdag 16 mei was een bijzondere dag in de nu bijna twintig jaar dat “Levend Geloof” bestaat. De huidige reactie kwam namelijk voor het eerst gezamenlijk bijeen, niet met de bedoeling een soort officiële vergadering te houden, maar om met elkaar kennis te maken. Verschillende redactieleden kenden elkaar namelijk nog niet persoon­lijk. Aanwezig waren br. en zr. Companjen, br. en zr. Scholten, br. Noë en br. Goverts, terwijl mijn vrouw en ik de ontvangende partij waren.

Het was een in elk opzicht vruchtbare en gezegen­de dag, waarop van gedachten werd gewisseld over vele onderwerpen. Uiteraard kwam op verschillende wijze ook het werk van “Levend Geloof” ter spra­ke. We verheugden ons over de grote dingen die de Heer gedaan heeft, ook door middel van het blad, . . . . en nog wil doen! Want we geloven dat we aan de vooravond staan van een verdere doorbraak van Gods Geest, in allen die zich daarvoor openstel­len en de geestelijke weg van geloof en gehoor­zaamheid willen bewandelen.

“Levend Geloof” is daarbij, door Gods genade, één van de middelen die de Heer wil gebruiken om tot Zijn doel te komen. Als redactieleden willen wij ons unaniem en volledig hiervoor inzetten.

 

De strijd om de macht door Jan W. Companjen

“En Jezus sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven al­le macht in hemel en op de aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen. . . . En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” Matteüs 28 vers 18 tot en met 20 (Matt. 28:18-20).

Met deze woorden nam Jezus afscheid van zijn discipe­len. Met andere woorden ge­zegd, deelde Hij zijn volge­lingen mee: Ga nu heen, jul­lie hebben het met eigen ogen gezien hoe het moet, Ik heb het jullie zelf voorge­leefd en geleerd en. . . . Ik doe één grote belofte: Ik zal met Mijn Geest met jul­lie zijn totdat alles vol­bracht is.

Waarschijnlijk hebben zijn eerste volgelingen toen nog niet begrepen wat het was en wat het betekende dat zij vervuld zouden zijn met de­zelfde Geest die Christus, als eerste zoon Gods, beziel­de. Hij kon door die inwonen­de Geest zeggen: Vanaf de be­ginne was Ik en Ik doe de dingen, zoals Ik ze de Vader heb zien doen. En ik blijf bij jullie.

Onze ogen gaan open!

Het was iets onbegrijpelijks, maar langzaam en zeker gingen hun ogen open, maar ook nu onze ogen open. Jezus was en is de bron van alle leven.

Hij was als het ware verweven met het plan van God voor de­ze aarde en bracht ons op die wijze in contact met de Va­der, de bron van al het goe­de. Zo liet Hij ons de Vader kennen en brak een nieuw, ja volkomen nieuw, tijdperk aan. Door geloof werden wij recht­vaardig; werken gaf Hij ons te doen. Koningen en priesters werden wij in een nieuw koninkrijk, waarin Jezus Koning is en wij mogen opwas­sen, totdat het alles baan breekt en erkend zal worden^ dat Jezus Heer is.

Om tot dat doel te komen is er macht en autoriteit no­dig. Als eerste vraag komt dan op ons af: wat is macht en autoriteit?

De strijd om de macht

Echte macht en kracht is die macht welke uit God komt, dat hebben we in de autori­teit van Jezus kunnen zien. Hij had macht over al de krachten en machten in de onzienlijke wereld die de mensen afbraken en ziek maakten. Alle dingen die door de zonde in de wereld gekomen waren werden door Hem hersteld. Hij toonde dat Hij macht had in de natuur­lijke en in de bovennatuur­lijke sfeer.

Vanaf het begin der schep­ping ontstond er al strijd om de macht. God schiep in de onzienlijke wereld Zijn engelen, Zijn Geestes-legioenen. Er ontstond een strijd om de macht. Eén en­gel bracht het zeer ver. Hij kreeg een groot aantal gees­ten achter zich en vanaf de schepping van de mens heeft die engel (satan genaamd) zijn macht en kracht laten gelden.

Maar God ging door met Zijn werk en schiep de mens. Vanaf dat moment was er een door God geschapen wezen die over he? verkeerde, de macht van satan, kon heersen. Dat plan Gods is nog steeds van kracht. God wil de hoogste kracht en macht schenken aan de mensheid. Dat Hij dat werkelijk meent en doet, heeft Hij in Christus waar­gemaakt. Dat was werkelijke macht en kracht. Die kracht beheerste het gehele leven: geestelijk door herstel en natuurlijk in de heerschap­pij over brood, dier (vis) en water.

Eerst zal de mens moeten heersen over alles op deze aarde, daarna over het gehe­le werk Gods. Ja zelfs over de engelen in de hemel, dat wil zeggen in de onzienlijke wereld. De zondeval heeft, ik zeg het nogmaals, er voor gezorgd dat de mens uit zijn roeping viel. Maar – halle­luja – Gods plan blijft be­staan. Aan de mens is alles onderworpen; Jezus was de eerste en wij zullen en mo­gen Hem volgen.

Wat is macht?

Macht is een woord dat impo­neert. Het is in de loop der tijden scheef gegroeid, want hoort te zijn een kracht om te kunnen dienen. Een rege­ring bijvoorbeeld die met macht regeert is een dienen­de regering, die er voor zorgt dat het al zijn onderdanen goed gaat. De macht van een goede vader hoort er op gericht te zijn dat het zijn kinderen goed gaat, dat ze opgroeien tot volwassenheid.

Zeer veel leiders voeren heerschappij ten eigen behoe­ve. Het is goed dat u op dit punt eens aan het onderzoeken gaat of hierin alles in uw omgeving wel aan de goddelij­ke maatstaven voldoet. Chris­tenen, die de opdracht hebben de wereld te herstellen en te beheren, moeten niet heersen maar dienen. Alzo ook in de gemeente als eerste plaats waarin deze dingen moeten openbaar worden. Het elkaar tot hulp en steun zijn, blij zijn met elkaar dat de één dit heeft en de ander dat heeft. Vooral dat laatste geeft nog al eens problemen en veroorzaakt veel schei­ding. In het gezin, let op: de ouders zijn er voor de kinderen, is het ook zo dat men blij is met de variatie. Dat geeft leven en inzicht en de mogelijkheid om te bouwen. Een gezin met alleen maar elektriciens krijgt geen huis van de grond.

In de wereld vindt men de macht van de wetteloosheid. Daaruit ontstaat geweldena­rij. Het is daar vaak harde noodzaak dat men geweld ge­bruikt. Laat dat bij ons an­ders zijn, ook in de opvoe­ding van onze kinderen. Geef hun het goede voorbeeld, strijd voor hun in de’ on­zienlijke wereld en gebruik nooit geweld. Ook niet als het moeilijk wordt. Strijdt de goede strijd des geloofs en u zult zegevieren.

Leven naar Gods gedachten

In de gemeente Gods moet al­les tot volmaaktheid komen en dat gaat niet vergezeld van geweld. Wij moeten leren leven naar de gedachten van God en wij zijn nu op een punt genaderd dat we verder komen omdat Hij, Jezus, onze Leidsman in dit geloof, met ons is en ons zal leiden in alle waarheid. Jezus zelf groeide ook op in een nor­maal gezin met vader, moe­der, broers en zusters. Hij groeide op als natuurlijk mens doordat vader en moeder voor hem zorgden. Zijn he­melse Vader gaf hem de ande­re opvoeding. Dat laatste staat boven alles en bij Je­zus begon dat al op zeer jeugdige leeftijd. Bij de doop in de Jordaan ontving Hij voor die opvoeding zijn bekroning, namelijk de auto­riteit van de Vader. Vanaf dat moment – denk daar eens over na – beschikte hij over zijn eigen leven. Hij kon het afleggen en opnemen. Dat is de werkelijke wil van God en Jezus ging in de kracht van God, goeddoende en gene­zende allen die door de dui­vel overweldigd waren.

God is de bron van alle goed en het is ook voor u be­stemd. Daarvoor werd het pinksteren, daarvoor kunt u( de doop in de Heilige Geest ontvangen en opwassen tot alle volheid Gods. Hij heeft ons niet afgeschreven, maar alles ingezet om het in u en mij waar te maken. Het is een weg van geloof en wij mogen geloven dat Hij het in ons volbrengen zal, indien wij maar belijden dat Hij het in ons doen kan. Want ook hierbij geldt: u ge­schiede naar uw geloof. Ga op uw voeten staan en ga er uit leven dat Gods kracht ook voor u bestemd is.

Christus in u is de hoop van alle heerlijkheid.

Functioneert de macht van Jezus reeds in ons leven?

Alle christenen willen wel erkennen dat Jezus alle macht heeft. Maar hoe staat het met de erkenning dat de gelovigen in Hem die macht ook mede bezitten? Dit geldt eerst voor ieder die tot ge­loof komt, voor autoriteit in de hemelse gewesten, daarna in de gemeente van Christus en vervolgens in de gehele wereld.

Dit evangelie van Jezus om op te bouwen en te herstel­len, ja zelfs tot aan de vervallen hut van David toe, zal over de gehele wereld verkondigd worden. Hij zal daarbij met ons zijn en zijn opdracht (niet die van “Le­vend Geloof”) zal daarbij waar worden dat de gehele wereld tot zijn discipelen worden gemaakt. Wij zijn geen doemdenkers, maar gelo­vigen in Christus Jezus die zei: Ik heb alle macht in hemel en op aarde.

Wij geloven in Zijn en in onze opdracht. Wij willen daartoe in deze tijd, waarin velen zeggen: het kan niet meer goed gaan, samen gaan opwassen tot alle volheid Gods, dat is de voleinding, het einddoel. God in ons de hoop der heerlijkheid. Dat is de opdracht, de marsorder en wij willen er velen toe aansporen om met ons te gaan op die weg die Hij ons ver­der wijzen zal. Wij zijn het lichaam van Hem. Wij weten en erkennen dat wij eerst zelf gevormd moeten worden om tot de vorming van ande­ren te kunnen komen. Chris­tus leeft zijn leven door ons verder en wij staan op in Zijn Naam. Onschendbaar zullen wij worden in het vijandelijke land dat ons omringt. Leef daarbij gewoon onder de mensen, maar leef uit de belijdenis dat wij de Geest van het zoonschap ont­vangen hebben en dat daar­door alles mogelijk is.

Een ieder die berouw heeft dat zijn leven niet aan de­ze Goddelijke roeping vol­doet, vergeeft Hij. Hij staat met open armen op u te wachten. Zie als beeld hiervan naar de gelijkenis van de verloren zoon. Keer de varkenstrog de rug toe en keer terug tot de Vader. Hij verwijt u niets, maar geeft bij uw terugkomst meteen het beste. Bekering wil zeggen: mens, kom terug in Mijn plan en wordt mens, zoals Ik het wil.

Dit plan Gods willen wij doorgeven en openbaren, op­dat de wereld hersteld wordt naar Zijn wil. Kom ga met ons en doe als wij. Jeruza­lem, dat. ik bemin; wij tre­den uwe poorten in. . . .

Daar, in dat Jeruzalem, is het een feestelijke samen­komst van eerstgeborenen, die ingeschreven staan in de hemelen en daar hun Heer en God ontmoeten ter verheer­lijking van Zijn Naam.

 

Reacties van lezers

Christus is het leven

Broeder H. H. te Erica, (Pr. ) schrijft: “Alle waardering voor het blad “Levend Geloof”. Ik ben blij dat in de pinksterwereld een helder geluid klinkt. Ook de uitge­geven brochures zijn goed. Toen ik uw artikel “Christus is het Leven” in het april­nummer las, merkte ik iets op, wat naar mijn mening niet helemaal juist is. U schrijft namelijk dat de “eerste dood” het afleggen van het vergankelijk lichaam (het lichamelijk sterven dus) is. Dit noopte mij tot wat pennenvruchten. ”

Deze briefschrijver maakt terecht de opmerking dat het lichamelijk sterven, zoals wij dit thans nog meemaken, niet de benaming ‘eerste dood’ behoort te hebben.

Hij licht dit in een uit­voerig schrijven toe en gaat tevens dieper in op de materie: dood, opstanding en oordeel. Als volle evan­gelieprediker heeft hij zich in dit onderwerp ver­diept en er Bijbelstudies over gegeven. In het vol­gend nummer hopen wij zijn schrijven als artikel te plaatsen, zodat ook onze lezers kennis kunnen nemen van deze verhelderende in­zichten.

Hartelijk welkom!

De groei van het aantal, nieuwe abonnees duurt nog steeds voort. Ook deze maand kunnen wij weer tientallen nieuwe lezers en lezeressen welkom heten! Soms wordt de aanmelding voorzien van bij­schriften. wat voor ons al­tijd erg bemoedigend is. ”Een pracht van een blad. Gods zegen op uw werk”, schreef zuster A. O. – O. te Alblasserdam, op de oranje- aanmeldingskaart die zij gebruikte. Zuster G. M, – de W. te Medemblik, gaf zich op per brief en schreef: “Door de zegen vanuit uw blad ont­vangen, heb ik besloten een abonnement te nemen”. Zuster Y. L. d. K. te Amsterdam, die ook toezending vroeg van de brochure “Hoe beleven wij ons geloof?”, schreef: “Sinds korte tijd ben ik abonnee op uw maandblad “Le­vend Geloof”. Ik lees de bladen altijd met veel ple­zier”. Broeder S. J. B. te Meppel schrijft: “Terecht mag het blad “Levend Geloof” deze naam hebben. Dit blad heb ik via mijn vader gekre­gen, dit blad heeft iets bijzonders, het gaat uit van het Woord, het waarachtige Woord van God. U schrijft wat het Woord van God zegt, wat het is, wat God bedoeld heeft met de schepping en zeker voor de kinderen Gods, wat ze zijn in Christus Je­zus. Wat met dit blad op- valt, is wat het doel is en hoe ik dat doel kan halen”.

Heeft Yoga als ontspanningsleer nog waarde?

Ook uit België ontvingen wij weer verschillende reacties. Broeder F. O. S. te Brugge vroeg in een brief voorbede voor iemand die hij tevens een geschenkabonnement aanbood. Uit zijn begeleidend stencil blijkt hoe deze broeder op wonder­bare wijze is verlost uit satans macht en hoe hij thans de overwinning mag ervaren op talrijke ter­reinen waar hij eerst ge­bonden was.

Wij citeren uit zijn getui­genis: “Voedingsfanatici zijn er in alle kringen, de één macrobiotisch, de ander vegetarisch, een derde hygiënistisch, tot en met strikte rauwkost en langdurig vasten; een per­soon uit deze denksfeer heeft mij voor jarenlang de verbijstering en ontredde­ring in gestuurd; de Heer heeft uitweg uit de doolhof aangewezen in de Heilige Schrift en voeding en vas­ten hun juiste (belangrijke maar betrekkelijke) waarde gegeven. Wie zich met Hem voedt, is goed gevoed en kan vasten als het moet!”

Over yoga schrijft deze broeder: “Als ontspanningsleer biedt yoga ongetwijfeld mogelijkheden en middelen voor herstel en genezing naar lichaam, geest en ziel . . . . voor gezondheid, fy­sisch en mentaal; maar als ontwikkelingsweg naar Gods eeuwig leven – zonder Jezus Christus is het risico van misleiding niet denkbeel­dig. Yoga betekent nog niet: “wedergeboorte” uit de Geest . . . . het ik leidt, oefent, heerst, niet de Heilige Geest. Yoga kan helpen, maar neigt tot meesteren en is mij zo gevaarlijk gebleken, dat ik er bijna krankzinnig van ben geworden, 15 jaar geleden”.

Commentaar van de redactie: Persoonlijk zou ik ook yo­ga volledig af willen wijzen als ’ontspanningsleer’. Want dat mag dan, zoals u schrijft, ‘mogelijkheden geven voor fysische en men­tale gezondheid’, maar kan juist daardoor, bij sommi­gen, een verdere invals­poort betekenen naar occul­te gebondenheid. Daarom liever een radicale afwij­zing.         

 

Een belangrijke vraag door redactie

Wat is het allerbelangrijkste in deze tijd?. . . .

De verkondiging van het volle evangelie!

Dat is hetzelfde evangelie wat Jezus bracht en de apostelen. Het evangelie dat in de eerste tijd van het christendom zo’n geweldige uitwer­king had. . . . maar ook vandaag!

Want overal waar dit evangelie gebracht wordt, bevestigd God Zijn Woord door tekenen en wonde­ren, worden mensen vernieuwd naar geest, ziel en lichaam en begint de Heer Zijn herstelwerk in mensenlevens met de bedoeling dat ze omgevormd worden naar het beeld van Christus.

“Levend Geloof” wil hieraan meewerken door de verkondiging van dit evangelie in al zijn facet­ten. Helpt u mee dit mogelijk te maken door bid­dend en werkend achter deze arbeid te staan?

 

Gods kracht voor vandaag door Rob Polderman

Pinksteren: verleden, heden, toekomst

Veel mensen hebben Pinksteren weer als gedenkdag ge­vierd. Het Kerstfeest her­innert ons aan de geboorte van de Heer Jezus, nu bijna 2000 jaar geleden. Dit is een historische gebeurtenis. Op dezelfde wijze wordt men op de Pinksterdag herinnert aan de uitstorting van de Heilige Geest te Jeruzalem. Het was de start voor de ge­meente. Je zou het als de verjaardag van de kerk kunnen beschouwen. Om aan dit jubileum een feestelijk ka­rakter te geven wordt menig­maal op Pinksteren een zending dag, een belijdenis- en doopdienst belegd.

Toch is Pinksteren veel meer dan een gedenkdag. Op een gedenkdag staat men stil bij iets dat voorbij is, iets dat tot het verleden be­hoort. De uitstorting van de Heilige Geest moet je echter niet gedenken, maar dat moet je beleven. De vervulling met de Heilige Geest mag nooit voorbij gaan, maar moet blijven en zelfs groei­en, toenemen. Pinksteren is meer dan Gods kracht voor toen, maar voor ons is het, Gods kracht hier en nu!

De Heer Jezus zei: “De Geest komt en blijft bij u en zal in u zijn. Hij zal tot in eeuwigheid bij u zijn”. Pinksteren moet een blijvende zaak zijn, het heeft met de Géést te maken. De Heili­ge Geest wekt eeuwig leven in de mens, leven Gods.

Als wij denken aan eeuwig leven, dan worden wij ook bij de toekomst bepaald. Het is de Heilige Geest die de kinderen Gods zowel inzicht geeft in de toekomstige dingen, als ook toerust door ge­zonde geestelijke groei en geestelijke begaafdheden voor Gods toekomst. Wanneer Hij komt, de Geest der Waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid en de toe­komst zal Hij u verkondigen.

God woont in de mens

Het wonder van Pinksteren is, dat wij dank zij de doop in de Heilige Geest, de gemeen­schap met de Vader, de kracht en het leven Gods niet ver weg moeten zoeken, maar binnen in ons, in de binnenkamer, de innerlijke mens.

De gemeenschap tussen onze geest en Gods Geest vindt binnenin ons plaats. Daar groeien ook de vruchten van die gemeenschap en deze wor­den van binnenuit openbaar. De apostel Paulus schreef aan de Romeinen: “Zeg niet in uw hart: Wie zal ten he­mel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen. Maar zeg, nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart” Romeinen 10 vers 6 tot en met 8 (Rom. 10:06-08) .

Niet door eigen menselijke prestaties zullen wij groei­en en iets bereiken in het Koninkrijk Gods. Niet de veelheid en schoonheid van onze woorden, niet de lengte en inspanning van. onze gebe­den, het roepen, zuchten en wenen voor God. Is dit niet heidens? Ten tijde van de profeet Elia kunnen wij de afgodendienaars, de Baalpriesters, op deze wijze be­zig zien op de Karmel.

Dit is het Woord des Heren: “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Elke vorm van geweld komt van sa­tan, ook elk vroom geweld. Laten wij dat beseffen. Door de Geest maakt Christus – het beeld van de onzichtbare God – woning in ons hart. Kunt u het zich voorstellen dat de satan de aandacht op allerlei manieren afleidt van de ware inhoud van Pink­steren?

God werkt in de mens

De Geest is het leven. Wan­neer Gods Geest in ons woont en werkt, kan het niet an­ders dan dat het leven Gods in ons ontwaakt. Zijn wezen en Zijn gezindheid zullen zich in de mens ontplooien en gaan openbaren. De apos­tel Paulus schreef’ in Efeze 3 vers 20 (Ef. 03:20): “Blijkens die Geest, de kracht Gods, die in ons wérkt, is Hij bij machte on­eindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen”. Wij beseffen wellicht nog niet ten volle waar de Geest Gods in ons toe in staat is. Maar de Geest doorgrondt Gods plannen en bedoelingen. Die Geest weet het in ons te realiseren, opdat wij vervuld worden tot alle volheid Gods. Kunt u reeds doorgronden wat dit inhoudt? Hoe meer Gods Geest en onze geest met elkaar omgang hebben, hoe meer licht, kennis en inzicht we zullen ontvangen in deze verheven gedachten Gods. En des te meer zullen wij de ge­zindheid van de Geest, vrede en leven, van Hem overnemen. Des Heren vertrouwelijke om­gang is met wie Hem vrezen, en Zijn verbond maakt Hij hun bekend. Dit heeft David reeds ervaren en getuigd. Hoeveel temeer zullen wij dit beleven door Gods Geest.

God spreekt in de mens

Wij spreken met woorden die ons door de Geest geleerd zijn, lezen we in

1 Korinthe 2 vers 13 (1 Kor. 02:13). Wanneer wij hierover door denken dan gaan onze gedach­ten naar die eerste Pinkster­dag in Jeruzalem. Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken. Woorden, door de Geest geleerd.

Wij zullen eerst innerlijk naar de Geest moeten leren luisteren, om vervolgens door de Geest tot spreken te komen. Wie in tongen spreekt, spreekt tot God, door de Geest spreekt hij geheimenis­sen. Maar geheimenissen zijn er om aan Gods kinderen geo­penbaard te worden. De Vader bewerkt door Zijn Geest, dat aan de geest van degene die Hem liefheeft, de geheime­nissen worden meegedeeld. De Heilige Geest en de mense­lijke geest onderhouden zich samen over de geheimenissen Gods. Wij zullen als Geest- vervulde kinderen Gods, ons er bewust op mogen richten en voor openstellen om de geheimenissen Gods te gaan verstaan. Pas nadat wij deze verstaan, zullen wij in de kracht Gods deze geheimenis­sen uitvoeren.

Er is een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelij­ke erfenis, die in de heme­len voor ons is weggelegd. Deze heerlijke, geestelijke rijkdommen bevinden zich in de onzienlijke wereld. De Heilige Geest legt deze schatten in ons hart. Ze worden ons door Gods hand aangeboden.

Door alle eeuwen heen en on­danks alle roofovervallen van satan, is deze goddelij­ke erfenis voor ons onge­schonden bewaard gebleven in de kracht Gods, de Heilige Geest. Dan maakt de Heer ons door Petrus bekend in 1 Pe­trus 1 vers 3 tot en met 5 (1 Petr. 01:03-05, dat dit alles gereed ligt om in de laatste tijd geopenbaard te worden. Met het oog daarop is het dan ook dat God zegt: “Het zal zijn in het laatst der dagen dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op al wat leeft”.

Ontvang de Heilige Geest

Stort de Vader zomaar links en rechts Zijn Geest uit? Misschien heb je geluk dat je bij diegenen behoort die de Geest ontvangen. Wellicht heb je pech. Neen, zo werkt onze hemelse Vader niet. Hij is rechtvaardig en maakt geen onderscheid tussen Zijn kinderen. Zijn Geest is er voor allen die Hem liefheb­ben.

Hoe werkt dit dan? Komt de Geest uit Zichzelf of ont­vangt ieder kind van God automatisch de vervulling met de Heilige Geest? Lucas geeft een nauwkeurig verslag over deze gebeurtenis in het leven van de Heer Jezus. “En het geschiedde terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in gebed was, de hemel zich opende en de Heilige Geest op Hem neerdaalde” Lucas 3 vers 21 (Luc. 03:21).

Later onderwijst de Heer het volk aangaande het ontvangen van de Heilige Geest en zegt dat hun Vader uit de hemel de Heilige Geest zal geven aan hen, die Hem daarom bidden. Lucas 11 vers 13 (Luc. 11:13). Jacob ging naar zijn oude vader Isaak toe en vroeg hem om de zegen van het eerstgeboorterecht. Isaak kon het niet meer on­gedaan maken toen Ezau er om vroeg.

Allen die Jezus Christus hebben aangenomen als hun persoonlijke Verlosser, Hei­land en Heer, vormen tezamen de feestelijke en plechtige vergadering van eerstgebore­nen die ingeschreven zijn in de hemelen. Zij zijn de eerstelingen onder Zijn schepselen, voortgebracht naar Zijn raadsbesluit, door het Woord der waarheid.

Is Pinksteren niet het feest der eerstelingen die aan de Here werden gewijd? Ook in deze tijd mogen alle eerst­geborenen vrijmoedig tot hun Vader gaan en Hem vragen om de zegen die behoort bij het eerstgeboorterecht. Die ze­gen is de “belofte des Geestes” Galaten 3 vers 14 (Gal. 03:14). En wat de Vader betreft is die belofte onverbrekelijk.

Wie zegent is in de onzien­lijke wereld bezig. Zegenen is een geestelijke zaak en dit vraagt om geloof. Door middel van het zegenen wordt er contact gelegd tussen de innerlijke mens en de geestelijke wereld. Dankzij de Heilige Geest kunnen wij luisteren en spreken, wande­len en handelen, strijden, overwinnen en standhouden, groeien en vrucht vóórtbren­gen in het Koninkrijk der hemelen.

In Lucas 11 vers 13 (Luc. 11:13 staat “ontvangen door te bidden” en in Galaten 3 vers 14 (Gal. 03:14 staat “ontvangen door geloof”. Is dit ant­woord niet duidelijk? Bid en geloof, en u ontvangt!

Dank zij de zegen des Vaders, dit is de Heilige Geest, wordt het eerstgeboorterecht bevestigd en de zonen Gods geopenbaard!

Gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God. Want Hij geeft u de leraar ter gerechtig­heid – Jezus Christus -, ja regenstromen laat Hij voor u neerdalen – de volheid van Zijn Geest – vroege en late regen. Er zal eindeloze overvloed zijn, herstel en overwinningen. En gij zult loven de Naam van de Here, uw God, die wonderbaar met u gehandeld heeft. Mijn volk zal nimmermeer te schande worden. Joël 2 vers 27 (Joël 02:27).

Prijst de Heer, dit is waarachtig en eeuwig leven!

 

De prijs door Judith Jacobs

Openbaring 2 vers 10b (Openb. 02:10b)

Alles heeft zijn prijs; je moet ervoor betalen of het be­drag nu hoog is of laag.

Het punt is: is het je waard een bepaalde prijs ergens voor te betalen; wil je dat?

De Here schuwde niet de prijs voor óns te betalen; ja, Hij werd voor ons zelfs de (Los)prijs voor altoos en immer.

Hij deed dat vrijwillig. Het dragen van het kruis en eraan te sterven (een misdadigersdood) was Hem de moeite waard. Weet u waarom? Omdat het zou leiden tot ons behoud!

Zouden u en ik het dan met minder af moeten?

Jezus’ woorden klinken als een waarschuwing: Wie vóór Hem kiest heeft de wereld tegen zich. Er komt strijd. Matteüs 10 vers 34 tot en met 36 (Matt. 10:34-36). Christus heeft men vroeger niet begrepen maar verguisd; waarom zou dat nu anders zijn?! En als je niet begrepen wordt, word je niet geaccepteerd.

En toch is, dat de prijs waard. Welke prijs? Om straks uit de hand van Gods Zoon, het loon te mogen ontvangen voor ‘het leed (en o, wat zijn spot en minachting een lijdens­weg!) dat je vrijwillig hebt gedragen.

Het is ook zo’n troost te weten dat Hij vóór is gegaan. De Heer heeft ons niet alleen willen waarschuwen voor de consequenties van de navolging. Hij heeft ons ook (bij voor­baat) een riem onder het hart gestoken, want kruis en kroon, die horen nu eenmaal bij elkaar.

 

Tol betalen (gedicht) door Judith Jacobs

Matteüs 10 vers 24 en 25 (Matt. 10:24-25)

Je zult de “tol moeten betalen”

Als je een kind van God wilt zijn;

Als je – om Christus trouw te blijven –

Geen “water doen wilt bij de wijn”.

 

Er zal dan gauw een einde komen

Aan al je populariteit,

Want Jezus zei reeds dat Zijn woorden

Geen vrede brachten, maar wel strijd.

 

Hij zei ook dat wij “gelijk schapen –

Onder de wolven zouden zijn”,

En dat wij daar als Zijn getuigen

Een “geur van Christus” moesten zijn.

 

Je zult de prijs moeten betalen

Die Jezus droeg voor spot en smaad;

Je bent de dienstknecht, Hij ’s de Meester:

De wereld heeft Hem. . . . het eerst gehaat!

 

Houdt u oók van feestvieren? door H. J. Scholten

“Jubel, dochter van Sion; juich, Israël; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, dochter van Jeruzalem” Sefanja 3 vers 14 (Sef. 03:14).

Belofte en bemoediging

Het laatste gedeelte van de profeet Zefanja kunnen we wel het Hooglied van de blijdschap noemen. Het is een en al belofte en bemoe­diging. Uit dit Bijbelgedeelte spreekt ook het ver­langen van God zelf. Het is alsof God ook Zelf met reik­halzend verlangen uitziet naar deze gebeurtenissen.

De naam Zefanja betekent: de Here heeft verborgen. Maar nu doet deze profeet zijn naam eigenlijk geen eer aan, want hij gaat openbaren, be­kendmaken wat verborgen was. Sefanja, zelf zeer waar­schijnlijk van koninklijke bloede, gaat de kracht en de komst van de Koning aankon­digen. “De Koning Israëls, de Here, is in uw midden; gij zult geen kwaad meer vrezen” Sefanja 3 vers 15 (Sef. 03:15).

De eindverlossing is geko­men. De vijand is voorgoed weggevaagd. Er kan nu feest worden gevierd. De zonen Gods zijn tevoorschijn ge­treden en worden gesteld tot een naam en tot een lof on­der alle volken der aarde Sefanja 3 vers 20 (Sef. 03:20). Het volk heeft nu reden tot uitbundig feest- vermaak. Het mag gaan jui­chen. Het mag vrolijk zijn. De lijdenstijd van Gods volk is voorbij. Nu kan gezongen worden: Die ons, onder ’t leed gebukt, heeft uit ’s vijands hand gerukt, want Zijn gunst, alom verspreid, zal bestaan in eeuwigheid.

Hoe kan het ook anders, want, de Koning Israëls is in haar midden. De grote Overwinnaar. De Sterkere. Neen, daar kan geen twijfel meer over be­staan: gij zult geen kwaad meer vrezen.

Kunnen we het ons voorstel­len: alle volkeren hebben an­dere, reine lippen? Dat wil zeggen: er wordt slechts waarheid gesproken. De leugen is voorgoed uitgebannen. Er wordt nu alleen nog maar ge­handeld naar recht en gerechtigheid.

We kunnen het ons nauwelijks voorstellen dat dit eens wer­kelijkheid zal zijn temidden van de voortschrijdende leu­gen van onze tijd waarin we nu nog moeten leven. De duis­ternis gaat steeds meer deze aarde bedekken en de volken leven in diepe donkerheid. Maar ook de profeet Jesaja mag al profeteren van Sions heerlijkheid. Hij sluit hele­maal aan bij zijn broeder Sefanja: “Maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijk­heid zal over u gezien wor­den” Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02).

Ook de profeet Mozes bleef een optimist. Hij mocht ook al in de toekomst blikken. “De Here zal u stellen tot een hoofd en niet tot een staart, gij zult enkel op­gaan en niet neergaan” Deuteronomium 28 vers 13 (Deut. 28:13).

Sefanja is een profeet die spreekt over het verlossings­werk van Jezus Christus, het fundament waarop alle zege­ningen worden opgericht. De dochter van Jeruzalem heeft reden tot grote blijdschap. Eerst was de Koning als Rech­ter aanwezig geweest in Jeru­zalem. Hij had scheiding aan­gebracht door Zijn Geest. Het oordeel begint immers bij het huis Gods? Een rest is te­voorschijn getreden, het overblijfsel van Israël. Deze rest had zich vaak ellendig en gering gevoeld. Smaad, hoon en laster moest het on­dergaan. Vele verdrukkingen zijn het deel van het ware volk Gods. Maar ze schuilen te allen tijde bij de Naam des Heren. Nu gaat volmaakt in vervulling wat Jezus sprak: hij zal ingaan en uit­gaan en weide vinden. Leven en overvloed! Zefanja had het ook al geprofeteerd: want zij zullen weiden en neerlig­gen, zonder dat iemand hen verschrikt.

Waakzaamheid en volharding

Deze tijd is nog vol ver­schrikkingen, ook voor de kinderen Gods. We moeten uiterst waakzaam zijn en dicht bij het woord Gods le­ven. “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden wor­den” Matteüs 10 vers 22 (Matt. 10:22). We komen niet fluitend en met de han­den in de zak het beloofde land binnen. Er moet voor ge­streden worden. Zelfs ’tot bloedens’ toe Hebreeën 12 vers 3 (Heb. 12:03). Aan het feestvieren gaat een intense strijd vooraf, doch de overwinning stond al van tevoren vast. De vijand is weggevaagd. Maar dat heeft heel wat strijd gekost. De profeet Daniël zegt: “en tot het einde toe zal er strijd zijn”.

Maar nu is alles voorbij. Iedereen kan volkomen gerust zijn, want er is van geen enkele kant dreiging meer. De Held, die verloste, is in ons midden, Jezus Christus. Zélf bedrijft Hij ook vreugde. “Hij zal zich over u met vreugde verblijden” (vers 17). Het nieuw gecreëerde Godsvolk, geboren uit water en Geest, is geschikt gemaakt om volmaakt de lof des Heren te bezingen. Uit de kudde heeft de goede Her­der de geringe genomen om de luister te vormen voor Zijn regering. Wie had dat ooit gedacht? In wiens hart is dit alles opgekomen? Nu krijgt het volk des Heren de kans om in het wijde en liefdevolle hart van een goede God te blikken. “Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel” Sefanja 3 vers 17 (Sef. 03:17).

Heilige ‘voorpret’

Wat een voorrecht is het toch om een kind van God te zijn. Om de zekerheid van het geloof te bezitten. Om je te verdiepen in de rijk­dom van Gods schatkamer. Je­zus sprak eenmaal over het licht der wereld en over het licht des levens en over het kennen van de Vader Johannes 8 vers 12 tot en met 20 (Joh. 08:12-20). Dan staat er, schijn­baar onopvallend, maar toch veelbetekenend: “Deze woorden sprak Jezus bij de schatka­mer, lerende in de tempel”.

Al Gods kinderen hebben een welgegronde toekomstverwach­ting en de geest vervulden hebben reeds een heilige ‘voorpret’.

“Zie, Ik zal te dien tijde afrekenen met al uw verdruk­kers, maar Ik zal het hinken­de verlossen en het ver­strooide zal Ik verzamelen” Sefanja 3 vers 19 (Sef. 03:19). Zó is onze God. Hij brengt altijd een keer ten goede in het leven van hen, die Hem van harte lief­hebben. De gemoedsbewegingen zijn wederkerig. God is blij en wij zijn blij. God gaat jubelen en wij gaan jubelen. De liefde wordt op het hoogst beleefd en dan is er soms een stille verwondering. “Hij zal zwijgen in Zijn liefde”.

Zo gaan wij, die Jezus van harte liefhebben, naar de grote eindbevrijding. Er is een verschrikkelijke afval in deze dagen. Ook vele christe­nen zakken weg in ongeloof en geestelijke duisternis. Wat overblijft is een heilige rest, een geest vervulde rest. Die rest, Sion genaamd, wordt de rustplaats van God. God wil rusten in Zijn volk en Zijn volk in Hem. God alles in allen! Met veel strijd, lijden en verdrukking heeft Christus Zijn volk in bezit gekregen. Nu mag Hij het uitjubelen: “Ziehier Ik én de kinderen, die God mij ge­geven heeft” Hebreeën

2 vers 13 (Heb. 02:13).

Bent u er ook bij? Hebt u een overgegeven leven aan deze Christus? Kan Hij uw hart nog verblijden? Of is alles dor en dood in uw le­ven? Laat u dan vullen met de Heilige Geest. Geloof dat Hij de Doper is met deze Geest. Dan komt dat ver­nieuwde leven openbaar. Dor­re, dode christenen kunnen toch niet feestvieren?

Echte blijdschap

Alleen als u werkelijk met Zijn Geest vervuld bent zal God van u zeggen: Mijn wel­gevallen! “En zoals de brui­degom zich over de bruid verblijdt, zal uw God zich over u verblijden” Jesaja 62 vers 5 (Jes. 62:05).

Jezus Christus toebehoren betekent: blijdschap. Dat kan ook niet anders. Want Hij zegt: opdat uw blijd­schap vervuld wordt.

Hij heeft Zijn liefde in on­ze harten uitgestort en heus niet mondjesmaat. Alles wordt wederkerig. En nu mo­gen wij Zijn stem horen: “Gij hebt mij betoverd, mijn zuster, bruid, betoverd met één blik van uw ogen, met één snoer van uw hals versiersel. Hoe kostelijk is uw liefde, mijn zuster, bruid” Hooglied 4 vers 10 (Hoogl. 04:10).

Zo mochten alle profeten van het oude verbond profeteren van de voor de gemeente be­stemde genade. Wat een rijk­dom!

Ook Sefanja profeteert mee in het jubelkoor van de heilsbeloften. Het volk Gods is verzameld. Allereerst de gemeente van Christus, de zonen Gods. Daarna hen, die tóch bij ons behoorden Sefanja 3 vers 18 (Sef. 03:18). Een grote schare, die niemand tellen kan. De zonen Gods gaan aan de arbeid. Het geboomte des Levens. Zij zijn geheel en al zonder smet, vlek of rimpel en zor­gen ervoor dat de rest ook zo wordt. Halleluja. Want er is genezing voor de volke­ren. Allen krijgen andere, reine lippen opdat zij allen de Naam des Heren aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder Sefanja 3 vers 9 (Sef. 03:09).

Het is niet overbodig te roepen: Jubel, dochter van Sion! Het feest kan doorgaan, want daar stromen wa­terbeken, nóóit uitgedroogd. Halleluja!

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -12-

De betekenis van de zegels en het verzegelen

Zegels gaan open. Zo zouden we in één zin het hele eind- tijdgebeuren Kunnen typeren. Nu willen we in dit verband enkele vragen stellen. Allereerst: waarom is er sprake van zegels? Openbaring 5 vers 1 (Openb. 05:01) vertelt ons: “En ik zag in de rechter­hand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, wel verzegeld met zeven zegels”.

Verscheidene malen wordt er in de profeten gesproken over verzegelen. Bij Jesaja lezen we: “Bind de getuigenis toe, verzegel de wet onder mijn leerlingen” Jesaja 8 vers 16 (Jes. 08:16]. Het gaat hier over de getuigenis, een woord dat slechts drie keer in het hele Oude Testament voorkomt. Het is datgene wat God betuigt aan zijn volk. Parallel daarmee is er sprake van de wet, maar hierbij moeten we niet denken aan het sta­tische begrip van een wetboek; wat met wet vertaald wordt, betekent in wezen onderwijzing. Wanneer nu de opdracht ge­geven wordt om dicht te binden, om te verzegelen, dan houdt dit in: de ontvouwing van de gedachten Gods worden stil ge­legd. God had aan Jesaja bepaalde gedachten bekend gemaakt, maar voorlopig mochten deze niet verder aan de openbaarheid prijsgegeven worden. Het waren zaken die in besloten kring moesten blijven; alleen de leerlingen van de profeet zouden er kennis van nemen.

Waarom werd in de dagen van Jesaja de onderwijzing verze­geld? Eenvoudig omdat de tijd niet rijp was. De bedoeling is duidelijk: als we de onderwijzing verzegelen, betekent dat: we sluiten de school, de boeken gaan dicht, er wordt geen les meer gegeven, vingers naar beneden, er worden geen vragen meer beantwoord. Alleen Jesaja en een kleine groep ingewijden begrepen iets van het onderwijs dat God gaf; de overigen van het volk hadden er geen zintuig voor. Het was de tijd nog niet voor de verdere en volledige onthulling van de plannen Gods.

Daarom vervolgt de profeet dan ook met de veelzeggende op­merking: “En ik zal wachten op de Here, die zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, ja, op Hem zal ik hopen” Jesaja 8 vers 17 (Jes. 08:17). Het sleutelwoord voor Jesaja is: wachten. Wach­ten op God. Want God heeft bepaalde tijden in zijn plan. God doet niet alles in één keer. God maakt ook niet al zijn gedachten in één keer bekend.

God verzegelt, als de tijd nog niet rijp is

Zo zien we: in de dagen van een man als Jesaja was er reeds een bepaald voornemen Gods aanwezig. God had al bepaalde gedachten vastliggen. Er was echter nog geen volk waardoor Hij deze gedachten kon realiseren. Vandaar de verzegeling.

Later keert dit motief bij Jesaja nog een keer terug. We lezen in hoofdstuk 29: “Zo werd het gezicht van dit alles voor u als de woorden van een verzegeld boek, dat men aan iemand geeft, die lezen kan, terwijl men zegt: Lees dit eens; maar hij antwoordt: Ik kan niet, want het is verzegeld” Jesaja 29 vers 11 (Jes. 29:11). Zelfs voor degenen die kunnen lezen, blijkt de zaak nog dicht te zitten. Wanneer er sprake is van men­sen die kunnen lezen, dan betekent dit dat ze al het een en ander aan onderwijs achter de rug hebben. En toch moet de profeet vaststellen: ook zij die onderricht genoten hebben, haken nu af. Gezichten Gods verstaan ze niet. Het is voor hen een verzegeld boek. Voor de besten van het volk blijft de toekomst verborgen. Hun inzicht wordt geblokkeerd. Ze komen er niet doorheen.

Ook bij Daniël treffen we ditzelfde punt aan. In Daniël 8 vers 26 (Dan. 08:26) vernemen we: “En het gezicht van de avonden en de mor­gens, waarvan gesproken werd, dat is waarheid. Gij nu, houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst”. Eén van de Griekse vertalingen geeft deze tekst als volgt weer: “En gij, verzegel het gezicht”. Waarom werd het verzegeld? De reden wordt hier heel duidelijk vermeld: om­dat de tijd nog niet aangebroken is. Het is een zaak van verre toekomst.

Daarop sluit aan de opdracht die de profeet in het twaalfde hoofdstuk ontvangt: “Maar gij, Daniël, houd de woorden ver­borgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerderen” Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04). Waarom wordt het boek verzegeld? Het wachten is op de tijd van God, de eindtijd, of zoals de Griekse vertalingen het formuleren: de tijd der voleinding. En merkwaardig is dat juist in dit verband de belofte naar voren komt: velen zul­len onderzoek doen. En wat zullen ze onderzoeken? De woor­den der profetie; daar spreekt immers dit hele gedeelte over. En de kennis zal vermeerderen; maar welke kennis is dat? Wanneer het oudtestamentische Hebreeuws de term ‘ken­nis’ bezigt, ook als dit in absolute zin gebeurt, zonder nadere aanduiding of toevoeging, dan is daarmee in de regel maar één ding bedoeld, namelijk kennis van God. Daniël 12 is het antwoord op Hosea 4. In de dagen van Hosea moest God uitroepen: Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis, maar in het laatst der tijden zal de kennis ver­meerderen. Er is maar één soort kennis die van belang zal blijken in het eindtijdgebeuren, en dat is de kennis Gods.

Daniël haakt daar in het achtste vers op in met de vraag: “Mijn heer, waarop zullen deze dingen uitlopen? Doch hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd”.

Openbaring onthult waarom de profeten moesten wachten

Telkens zien we zo dit motief dat de achtergrond vormt van Openbaring 5: de verzegelde boekrol. En dan is het merk­waardige: Jesaja en Daniël konden slechts één ding doen: wachten. En in Openbaring ontdekken we waarom ze moesten wachten. Want dan blijkt dat het openen van de zegels geen automatische of vanzelfsprekende zaak is. Een heel hoofd­stuk lang besteedt Johannes er aandacht aan om uiteen te zetten hoe dat openen van die zegels dan wel tot stand komt. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde. Er wordt ook een heel sterk woord gebruikt in dit verband: in het tweede vers van Openbaring 5 horen we over het verbreken der zegels, of, zoals we ook kunnen vertalen: het losmaken. Er is blijkbaar geestelijke kracht voor nodig.

Dit verklaart ook waarom de profeten van het oude verbond moesten wachten. Er was immers nog niemand die de kracht bezat om het verzegeld boek te ontsluiten. Het was maar niet een kwestie van wachten op een bepaald door God van tevoren vastgesteld jaartal in de geschiedenis, neen, het wachten was op de eerste volmaakte Mens.

Gods hele plan ligt in handen van de mens

Heel de schepping wacht op de mens. Heel de schepping moet zuchten om de mens. Zij gaat gebukt onder het falen van de mens. De mens is immers haar heer. Verademing komt er voor haar, als haar heer hersteld zal zijn. Niet eerder. Maar dan ook ten volle. Wat een verademing zal dat zijn. Als de mens weer mens wordt. Heel de schepping zal dan juichen, als zij haar heer en meester ziet. De grootste vreugde voor de schepping zal zijn, haar heer in hernieuwde harmonie te zien met zijn God. Zoals kinderen opbloeien wanneer vader en moeder weer met elkaar verzoend zijn, zo zal de schep­ping in al haar delen verkwikt openbloeien wanneer God en mens het weer helemaal met elkaar kunnen vinden.

God heeft zijn hele plan gelegd in handen van de mens. Daarom is het gebeuren in Openbaring 5 dan ook zo onuit­sprekelijk gewichtig. Eindelijk is daar de eerste Mens die aan de gedachten van het Vaderhart voldoet. Vandaar ook dat Openbaring 5 zo’n vreugdevol hoofdstuk is. De lofprijzing is er niet van de lucht. De jubel breekt er aan alle kanten uit. Engelen, levende wezens, oudsten, ja zelfs alle schep­sel, ze stemmen samen. Ze zingen een nieuw gezang en dat moet ook wel, want wat hier gebeurt, is nog nooit eerder gebeurd, daar zijn gewoon geen woorden voor, althans zeker geen oude woorden.

Want het moet ons niet ontgaan dat Jezus in Openbaring 5 met nadruk beschreven wordt als degene die aan onze kant staat, de Mens voor ons, de Mens met ons. Niet zonder reden wordt Hij in het vijfde vers genoemd de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids.

Zo tintelt Openbaring 5 van de vreugde om de mens Gods. Je­zus, hoofd van een nieuwe mensheid. De mens in wiens hand God zijn plan kan leggen. De mens in wie God ten volle ver­trouwen heeft.

Jezus was de mens voor God. Hij was er helemaal voor de Va­der. Beschikbaar van begin tot eind. En het heeft Hem wat gekost, de rol te kunnen openen. Niet voor niets wordt er in datzelfde vijfde vers speciaal vermeld dat Hij heeft overwonnen. En waarom moest Hij overwinnen? Er staat: “Hij heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen”. De mens Gods moest de strijd aanbinden. Hij moest zegevierend tevoorschijn komen, voordat Hij de boekrol in ontvangst kon nemen. Blijkbaar was er dus het een en ander te overwinnen; blijkbaar waren er krachten die heel bewust het openen van de zegels tegenstonden.

De beslissende betekenis van de boekrol

Wat zit daar achter? Waarom is er zoveel verzet tegen het opengaan van de zegels? Dat is niets anders dan het verzet tegen de realisering van de gedachten Gods. Die boekrol is kennelijk van beslissende betekenis. Er is een buitengewone geestelijke doorbraak voor nodig om hem open te krijgen. En de ontsluiting is een reden tot ongekende vreugde voorde hele schepping in al haar geledingen.

Tegen welke achtergrond moeten we deze rol bezien? Nu wordt Jezus in het onderhavige hoofdstuk de wortel Davids genoemd en in verband daarmee is het wel opvallend dat ook David over een boekrol heeft gesproken. In Psalm 40 lezen we: “Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij ge­schreven; ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste”(vers 8 en 9) (Ps. 040:08-09). En daarbij is het merk­waardig dat David, wanneer hij het heeft over die boekrol, er meteen aan toevoegt over wie of wat daarin gehandeld wordt. Hij zegt: Het gaat over mij. Het is Gods blauwdruk voor mijn leven. Er staat beschreven wat God bedoelt met de mijn toekomst, met mijn koningschap. David was tot de we­tenschap gekomen: ik ben koning niet voor mezelf, ik ben koning voor God. De boekrol is het program voor het koning­schap Gods. David herkent zich daarin en zo wordt Gods wil volbracht. Hij is de mens met de wet Gods, de onderwijzing Gods, in zijn binnenste.

Jezus nam dit woord van David over en maakte het tot het zijne, zoals het tiende hoofdstuk van de Hebreeënbrief ons laat zien. Jezus wist dat Hij de mens Gods was over wie de boekrol sprak; Hij wist dat Hij zou zijn de priester-koning voor God. Het voornemen des Heren zou door zijn hand voort­gang hebben.

Daarom kan ook Hij alleen de boekrol opnemen en ontsluiten. Slechts degene over wie de boekrol handelt, is gerechtigd om haar zegels te verbreken.

De profetische zegen van Jakob wordt uitgewerkt

Daarom is het ook zo veelzeggend dat juist in verband met de macht en de bevoegdheid om de rol te openen de naam ‘Leeuw van Juda’ naar voren gehaald wordt. Immers, die ti­tel is niet zonder inhoud en komt ook niet bepaald zomaar uit de lucht vallen; daarmee bevinden we ons namelijk op profetische bodem van de zegeningen van Jakob uit Genesis 49. Over Juda horen we daar: “Juda, u zullen uw broeders loven” Genesis 49 vers 8 (Gen. 49:08). Dat woord gaat in het boek Openbaring, en met name in hoofdstuk 5, heel duidelijk in vervulling. Je­zus ontvangt daar inderdaad de lof. Van wie? van zijn broe­ders; Hij is immers de eerste onder vele broederen.

De profetische zegen in Genesis vervolgt: “Een leeuwenwelp is Juda; na de roof zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin; wie durft hem opjagen?” Dit beeld vormt de achtergrond van het gebeuren met de boekrol. Jezus bond de strijd aan, Hij nam de satan de sleutels af en na deze roof is Hij omhoog geklommen om te zitten op de troon aan de rechter­hand van de Vader.

En dan wordt er nog aan toegevoegd de glorieuze toezegging: “De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de vol­ken gehoorzaam zijn” Genesis 49 vers 10 (Gen. 49:10). Dit wordt beloofd aan Juda als stamvader en stamhoofd, en zo geldt dit woord dan voor Jezus, eveneens in de functie van stamhoofd, Hij is immers het hoofd van dat nieuwe volk, de gemeente.

Hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Dat is de belofte en tegelijk de roeping die de leeuw van Juda door God is toe­bedacht. Welnu, precies daarover handelt het laatste Bijbelboek. We zouden kunnen zeggen: het hele boek Openbaring is de uitwerking van deze profetische zegen van Jakob. In Openbaring 5 zien we hoe de leeuw van Juda aantreedt om zijn erfrecht in bezit te nemen. Wat is zijn erfenis? Dat is het koningschap over de volkeren. En de boekrol is als het ware het protocol voor de nieuwe honing: daarin vindt hij de gang van zaken in verband met zijn troonsbestijging. De boekrol is het draaiboek van zijn machtsovername.

Daarom sprak de aartsvader Israël ook: Totdat Silo komt. Silo kan betekenen: de vorst. Het kan ook aangeven: degene die het toekomt, degene die er recht op heeft. Vanuit deze betekenis van de naam Silo treft ons opnieuw de bijzondere geladenheid van Openbaring 5. Het is een sleutelhoofdstuk. We kunnen vaststellen: in Openbaring 5 komt Silo. Hij die er recht op heeft, is daar. Dat is de jubelroep van oud­sten, engelen en ganse schepping: hier is Hij, Hem komt het toe.

Daar hebben de volkeren op gewacht. Het is dan ook niet toevallig dat Johannes op een gegeven moment opmerkt: “En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen” Openbaring 10 vers 11 (Openb. 10:11). Het gaat om de volken.

Waarom Openbaring 4 en 5 zo belangrijk zijn

God heeft een plan met de volken. Hij heeft de volken lief, sprak reeds eenmaal Mozes Deuteronomium 33 vers 3 (Deut. 33:03). Het wachten is op degene die er recht op heeft. Hem zullen de volken gehoor­zaam zijn.

Dat is het perspectief van Openbaring 5: de leeuw van Juda treedt aan om de volkeren op te eisen. Zoals het geformu­leerd wordt in de bekende psalm van de troonsbestijging: “Want de Here, de Allerhoogste, is geducht, een groot Koning over de ganse aarde. Hij brengt volken onder ons, na­tiën onder onze voeten” Psalm 47 vers 3 en 4 (Ps. 047:003-004].

Daarom zijn de hoofdstukken 4 en 5 van het boek Openbaring zo van beslissende betekenis. Zij vormen de poort tot alles wat er verder volgt. Openbaring 4 immers is het hoofdstuk over de Troon, terwijl Openbaring 5 de blik richt op de Koning. De Koning van de eindtijd, de mens Gods, die bestemd is om de boekrol ter hand te nemen en zo het plan Gods af te wikkelen.

Openbaring 4 en 5 horen bij elkaar. Troon Gods en mens Gods zijn niet van elkaar los te denken. Zonder hoofdstuk 5 zou hoofdstuk 4 niet af zijn, het zou in de lucht hangen. Zon­der de mens Gods zou de troon Gods geen grondvlak, geen draagvlak hebben, geen weg om zich te realiseren. Via de mens Gods krijgt de troon Gods gestalte.

Zo wordt de troon Gods opgericht onder de volken. Dat is het doel van de boekrol. Daarom is het zo belangrijk dat de mens Gods, de Mensenzoon, de drager van de gedachten Gods over Juda, die rol in handen krijgt. Dat is de grootste vreugde, we zouden kunnen zeggen: de basisvreugde van het hele boek Openbaring: het gaat de goede kant op, want de boekrol is nu in goede handen. Nu kan het voornemen Gods niet meer mislukken. Als we Openbaring 5 goed begrepen heb- ben, dan weten we: nu kan het in wezen niet meer verkeerd aflopen.

Het plan God en de mens Gods kunnen niet falen

Na Openbaring 5 staat het onomstotelijk vast: het plan Gods kan niet meer falen. Want in Openbaring 5 hebben plan Gods en mens Gods elkaar gevonden.

De bedelingenleer houdt ons voor: elke bedeling eindigt met een totaal falen van de mens. Openbaring 5 echter laat een volkomen ander geluid horen: de mens Gods faalt niet.

Integendeel, de mens Gods krijgt de rol in handen. Niet de boze wordt belast met de afwikkeling van het eindgebeuren, maar de mens Gods. Jezus is de mens die niet faalt. Daarom loven Hem de broeders. Jezus is de mens die alle bedelingen doorbreekt. Want zijn koningschap heeft geen einde.

Hier is de Zoon des mensen van wie Daniël sprak: “En zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en ko­ninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem” Daniël 7 vers 13 en 14 (Dan. 07:13-14). Aan wie wordt de macht gegeven? Aan de mensenzoon. En dan is het opvallend dat aan het slot van het hoofdstuk die mensenzoon door Daniël omschreven wordt als het volk van de heiligen des Allerhoogsten. Vers 27 vertelt ons namelijk: “En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zul­len het dienen en gehoorzamen”.

Welnu, in Openbaring 5 gaat dit gebeuren. De mensenzoon treedt aan en wordt gepresenteerd aan God en aan de ganse schepping. Wie is de mensenzoon? Het is Jezus, als hoofd van de gemeente. Het is Jezus en zijn” volk, zij vormen sa­men de nieuwe Mens, de mens Gods.

Hem zullen de volken en de machten gehoorzaam zijn. Daarom is het ook zo frappant dat bij de opening van het eerste zegel een wit paard zijn opmars begint. Wit is de kleur van gerechtigheid, van zuiverheid. Het witte paard gaat uit, overwinnende en om te overwinnen. Dit moet wel zijn de ze­getocht van het evangelie, zoals Jezus die beschrijft in zijn rede over de laatste dingen: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Wat is weer het doel? Alle volken. Het witte paard gaat uit, overwinnende. Alle volken zullen Hem gehoorzaam zijn. Het evangelie van het Koninkrijk gaat uit. Dit is het teken van het einde; immers, zo en alleen zo wordt het einddoel bereikt.

Het eerste zegel vertelt ons van een wereldwijde voortgang van de heilsboodschap, een doorbraak van het rijk Gods. De eindtijd is een tijd van zending. Het witte paard beeldt het uit: het heil zal gaan tot alle volken. “Zegt onder de volken: De Here is Koning” Psalm 96 vers 10 (Ps. 96:10).

(wordt vervolgd).

 

Het volgende nummer

Het volgende nummer van “Levend Geloof” ver­schijnt in de tweede helft van juli en is, even­als andere jaren, een gecombineerd nummer van de maanden juli en augustus. Bestel eens een aantal exemplaren extra voor verspreiding in uw vakantie. In dit komende nummer staan behalve weer verschillende belangrijke geloofsopbouwende arti­kelen, onder andere een ‘vakantie-gedicht’ en een ‘vakantie-belevenis’ van Judith Jacobs. Ver­der vragen wij uw speciale aandacht voor de le­vensgeschiedenis van broeder Jan Noë. Br. Noë was vorige maand precies 15 jaar medewerker van “Le­vend Geloof”. In het juli/augustusnummer volgt zijn getuigenis. Extra exemplaren van dat nummer moeten besteld worden voor 15 juli. Ook van dit juninummer zijn, zolang de voorraad strekt, nog extra nummers verkrijgbaar.

Brochures

Sinds vorig jaar september onze eerste brochure verscheen, zijn honderden boekjes afgenomen en verspreid. We zijn blij met deze ontwikkeling, omdat ook hierdoor de volle evangelieboodschap verspreid wordt en, blijkens verschillende posi­tieve reacties, ingang vindt in de harten. Inmid­dels worden ook de in het vorig nummer aangekondigde brochures van br. Nico Goverts reeds veel afgenomen. De inhoud van deze brochures wordt ge­vormd door de eerste tien verschenen artikelen van de serie: “Verkenningen rond het boek Openba­ring”. De twee boekjes zijn getiteld: “Wat ont­hult het laatste Bijbelboek?” en “Contrasten in het laatste Bijbelboek”. Ze vormen voor velen een sleutel tot het verstaan van dit boek voor de eindtijd.

Verder zijn nog verkrijgbaar: “Hoe beleven wij ons geloof?”, door G. J. R. Doornink/ En “Het Koninkrijk van de kleine kudde”, door H. J. Schot­ten. De eerste brochure van br. Schotten: “De te­genstelling van het aardse- en het hemelse Jeruzalem” is thans geheel uitverkocht, maar wordt over enkele maanden herdrukt.

1981.05 nr. 215

1981.05 nr. 215

Hoe werkt God aan ons herstel?

Onze God is een God van herstel. Zo is Hij; zo is zijn wezen. Maar willen we eens nadenken over de vraag: hoe is Gods werkwijze? Hoe gaat Hij herstellen? Kunnen we daar iets van ontdekken? Of is het een kwestie van afwachten? Mozes bad een merkwaardig gebed: “Maak mij Uw wegen bekend zodat ik U ken” Exodus 33 vers 13 (Ex. 33:13). Hij verlangde iets te mogen verstaan van de wegen die God bewandelt om tot zijn doel te komen. En inderdaad werd dit gebed verhoord, want we lezen in de Psalmen: “Hij maakte aan Mozes zijn wegen bekend, aan de kinderen Israëls zijn daden” Psalm 103 vers 7 (Ps. 103:007).

Gods wil is: Volledig herstel

Zo heeft God ook wegen tot herstel. Zo heeft God ook wegen voor de gemeente. Vaak denken wij bij herstel alleen aan genezing van het lichaam. Maar het plan van God reikt veel verder. Er zijn die­pere lagen in ons wezen die herstel behoeven. Iemand kan soms jaren een kind van God zijn en toch is zijn innerlijk nog beschadigd. De wonden van het verleden zijn nog in zijn ziel. Duister­nis heeft zich vastgesteld in de hoeken van zijn hart. Diep verborgen pijn draagt hij altijd met zich mee. Hoe denken wij eigenlijk over het her­stel van de inwendige mens? Een haalbare zaak? Of moeten we maar leren leven met wat we dan misschien wel ons karakter noemen? Hebben we wel eens bedacht wat in dit verband het woord uit Jesaja 53 zou kunnen betekenen: “Door zijn striemen is onze genezing geworden?” Tenslotte heeft Jezus niet alleen maar naar het lichaam geleden. Hij sprak ook: “Mijn ziel is zeer be­droefd, tot sterven toe”. Hij kon zeggen met de psalmist: “Mijn ziel is verzadigd van rampen, mijn leven is het dodenrijk nabij. Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd, in duistere plaatsen, in diepten. Mijn bekenden zijn een en al duis­ternis, vriend en metgezel hebt Gij van mij ver­wijderd” Psalm 88 vers 4, 7, 19 (Ps. 088:004; Ps. 088:007; Ps. 088:019). Aan het kruis was Je­zus de geslagene en verdrukte. Hij werd geslagen en verbrijzeld, maar niet alleen in zijn lichaam doch vooral in zijn geest. De striemen van de duisternis trokken hun sporen in zijn smetteloze ziel.

Wat is de weg tot innerlijk herstel?

En wat betekent dat voor ons? Dat betekent: er is een weg tot herstel, innerlijk herstel. Dat is het evangelie van Jezus. Hij kwam om alle treurenden te troosten, om vreugdeolie te bren­gen in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. Dat is het plan van Je­zus voor de enkeling en voor de gemeente. Toen Jezus de weg ging van het kruis, toen zag Hij voor zich mensen met vreugdeolie, mensen met een lofgewaad. Dat zou zijn loon zijn. Hij wist: Ik ga niet voor niets, mijn weg zal niet vergeefs zijn. Hij zag de geslagen mens, de kwijnende mens en Hij dacht: Wat geweldig! Straks wordt het anders. Hij zag in de geest een gemeente met lofgewaad. Dat zou het loon zijn op zijn arbeid. Dat is Gods doel vandaag. God herstelt de mens. God herstelt de gemeente. Of hebben wij mis­schien de moed opgegeven? Hebben we misschien onze broeder of zuster afgeschreven en gedacht: dat wordt toch niets. Hebben we wellicht onszelf afgeschreven en gezegd: ik wordt toch nooit an­ders, ik zal het nooit leren. Of hebben we soms in stilte de gemeente afgeschreven: dat lofgewaad? vergeet het maar; dat komt er nooit. Heb­ben we nog hoop? Hoop voor die ander, hoop voor onszelf, hoop voor de gemeente?

Eén uitgangspunt kan ons helpen: we hebben een God die niemand afschrijft. Zo is Hij. Dat is zijn wezen. Dat is zijn barmhartigheid en zijn barmhartigheden hebben geen einde. Dat vertelt ons het woord van God, in Klaagliederen nog wel.

Maar de vraag is: hoe herstelt God? Want soms missen we de boot, omdat we Gods weg niet zien. We doen ons best, we gaan op onze tenen staan, we zoeken naar genezing, naar overwinning, en het lukt niet, we kunnen het niet pakken. Ten­slotte klappen we neer en we schikken ons in ons lot. Voor ons is het niet, zeggen we dan. En we denken: mij krijgen ze niet meer in beweging; ik probeer het niet meer, ik heb vaak genoeg mijn hoofd gestoten.

Hoe komt dat? Mensen die teleurgesteld zijn. Vaak zijn we vergeten of misschien hebben we het nooit geweten: God houdt er een speciale manier van herstellen op na. Soms denken wij: even bid­den, en dan doet God het. Of Hij doet het niet. Dan heb je pech gehad. Het is net een lot uit de loterij. Zomaar op een keer krijg je wat. Of niet. Van het ene moment op het andere kun je zomaar in één klap schatrijk worden. Tenminste: als je geluk hebt.

God geeft een weg aan die leidt tot herstel

Maar zo werkt God niet. Wat is Gods manier van doen dan wel? God is niet onberekenbaar, God is liefde; God is persoonlijk. Hij geeft een weg aan die leidt tot herstel. God zegt: Ik geef je mijn gedachten. Als mijn gedachten in jou komen, zullen zij je ziel genezen.

Spreuken 4 laat ons dit geheim zien: “Mijn zoon, merk op mijn woorden, neig uw oor tot mijn re­denen. Laat ze niet wijken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart. Want zij zijn leven voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam” Spreuken 4 vers 20 tot en met 22 (Spr. 04:20-22) .

Wist u dat? Wist u dat de gedachten Gods gene­zend werken? Ze zijn medicijn, zegt de Statenver­taling. En wat doe je met medicijnen? U weet wel, dan moet je kijken wat er op staat: driemaal daags innemen. Zeg je dan na een dag: zie je wel, het helpt niets; ik voel me nog beroerd. Neen, je gaat door met slikken. En je denkt: het is goed voor me, want de dokter heeft het gezegd.

Ik ben je Heelmeester, zegt de Heer. Neem in wat Ik je geef. Neem mijn gedachten, neem ze in je op, drink ze in, laat ze doordringen in je ziel, in je geest, in de diepste lagen van je wezen, ze zijn goed voor je. Want, zegt de Heer, Ik weet welke gedachten Ik over je koester, gedach­ten van vrede en niet van onheil.

Gods gedachten werken genezend

Er is één verschil. Bij medicijnen moet je voor­zichtig zijn; pas op voor een overdosis. Dat kan je dood zijn. Bij de gedachten Gods hoef je niet bang te wezen. Je kunt er nooit teveel van ne­men. Het is je leven. Het volk in de balling­schap zag het niet meer zitten. Wat doet God in dat geval? God gaat tot hen spreken. God zegt: “Troost, troost mijn volk, spreek tot het hart van Jeruzalem” Jesaja 40 vers 1 en 2 (Jes. 40:01-02). God geeft hun zijn gedachten. Zo geneest Hij zijn volk.

Dat is Gods weg. Gods weg met ons. Gods weg met de gemeente. Hij spreekt tot je hart. Hij legt zijn gedachten in je. Dat is heil. Dat is he­ling. God zegt: Ik kom eens met je praten. Dat zal je goed doen. Daar knap je van op.

Gods volk was afgedwaald, ver van de Vader, ge­vangen door vreemde góden. Wat doet God? “Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart” Hosea 2 vers 13 (Hos. 02:13).

God zegt: Ik geef ze mijn gedachten. Zo geneest hun hart. Dan wordt het dal Achor, het puin dal, deur der hoop. God zegt: misschien is je hart een dal, diepte van ellende, dal vol van puin, puinhopen van je leven. Maar Ik kom naar je toe, Ik neem je mee, je gaat met Mij mee en Ik leg mijn gedachten in jouw moede hart, en mijn ge­dachten geven hoop, een deur gaat open in je ziel. Dan zegt Hosea, dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte. Dat is herstel. Dagen van verlossing breken aan. Je kunt weer zingen. Waar haal je het vandaan? Je hebt gedachten Gods gehoord. Gedachten Gods doen zingen. Waar ge­dachten van God binnenkomen, daar begint altijd iets te zingen.

Het was een koude, kille tijd. Je was ver van huis en donker was de nacht. Het was winter, barre, wit gevroren winter. Wat doet God? “Voor u die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtig­heid opgaan” Maleachi 4 vers 2 (Mal. 04:02). Zo is God. Zo is Jezus. Zo zijn de gedachten Gods. Als een hoogtezon. Dat is warmte die helpt. Warmte die geneest.

Wat doe je? Je zegt: God, hier ben ik. Ik gooi mijn ramen open en mijn deuren open, gordijnen opzij, luiken opzij, en nu: kom maar, God, met uw licht, met uw warmte, laat de stroom van uw gedachten komen in mijn hart. Ik laat mij be­stralen door U. Dat is een goed soort bestraling. Want, zegt Maleachi, er zal genezing zijn onder haar vleugelen. God zegt: Ik wil zo graag wat nieuws leggen in je hart, mag Ik wat nieuws leg­gen in de gemeente?

Hoe geneest God? Hoe herstelt God de gemeente? Door ons te drenken, te vullen met zijn gedach­ten. Daar wordt je warm van; daar wordt je licht van. Daar wordt de gemeente warm van; daar wordt de gemeente licht van. Gods gedachten genezen, heilzaam en diep. Laat oude wonden wegsmelten, de harde korst van oude wonden. Want: Gods lief­de is als het zonlicht; het straalt naar ieder­een uit.           Nico Goverts.

 

De vrijheid die Christus geeft

 

Wanneer Paulus is Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01) schrijft over de vrijheid die wij in Chris­tus bezitten, raakt hij on­getwijfeld één van de kern­punten van het christelijk geloof. Wie Christus heeft leren kennen is waarlijk vrij! Wat een verschil met de vrijheid die de mens zonder Christus meent te bezitten. In deze tijd met zijn roep om “vrijheid”, wordt trouwens zelfs door sommige niet-christenen deze vrijheid onderkent als surrogaat en met een des illusionerende werking.

Jezus zelf sprak dat alleen de vrijheid die Hij geeft de werkelijke vrijheid is. Johannes 8 vers 36 (Joh. 08:36). Hij toonde dit door de mensen die tot Hem kwamen te bevrijden uit de macht van satan. Hij wil ook vandaag, ieder die in het geloof tot Hem komt, de echte en blijvende vrijheid geven!

Let er echter wel op dat Christus de gever is. Dat wil zeggen: Hij biedt het aan. En zoals een cadeau aan­genomen wordt, zo zal ook deze vrijheid in ontvangst genomen moeten worden. Bo­vendien gaan we een cadeautje uitpakken en er iets mee doen. Zo zal ook de vrij­heid die Christus ons geeft beleefd moeten worden. Niet om te gebruiken “als een aanleiding voor het vlees, maar door elkander te die­nen door de liefde”, zegt Paulus in Galaten 5:13 (Gal 05:13).

Elkaar dienen door de lief­de houdt in dat we elkaar helpen om de volle weg met Jezus te gaan. De weg die Paulus noemt een “wandelen door de Geest”. Door de Heilige Geest kunnen we de vrijheid van Christus wer­kelijk beleven, ook in het gewone, dagelijkse leven. Door de Heilige Geest kun­nen we ook standhouden en overwinnen en laten ons niet weer een slavenjuk op­leggen. Want satan haat de beleving van de werkelijke vrijheid die wij in Chris­tus bezitten.

Galaten 5:13 zegt dat wij geroepen zijn om vrij te zijn! Bent ook u gehoorzaam aan deze roeping?

 

Bedacht zijn op de dingen van Gods Koninkrijk door H. J. Scholten

 

Wij zijn dankbaar steeds weer samen de dingen van het Koninkrijk Gods te mogen overdenken. De volgende teksten uit de Handelingen der apostelen, hoofdstuk 28 vers 22 tot en met 24 lezen we aandachtig.

“Maar wij stellen het wel op prijs van u te vernemen, welke uw denkbeelden zijn, want wat deze sekte betreft, ons is bekend, dat zij over­al tegenspraak vindt.

En nadat zij een dag met hem hadden afgesproken, kwamen verscheidenen tot hem in zijn verblijf, wie hij met nadruk het Koninkrijk Gods voorstelde, pogende hen te overtuigen ten opzichte van Jezus, uit de wet van Mozes en de profeten, van de vroe­ge morgen tot de avond toe. En sommigen gaven wel gehoor aan hetgeen gezegd werd, maar anderen bleven ongelo­vig”.

De apostel Paulus ontvangt in zijn verblijf te Rome de voormannen der Joden voor een Bijbelstudie en men kijkt niet op een paar uurt­jes. Van de vroege morgen tot de late avond is men be­zig met de dingen van het Koninkrijk Gods en wordt er over Jezus gesproken. Vooraf lieten deze voormannen aan Paulus weten dat ze hem een sektariër vinden en ze stel­len zich voorzichtig op. Paulus maakt zich er niet druk om, want hij weet wie zijn Zender is. Een sektelid is iemand, die zich losge­maakt heeft van een gevestigd, godsdienstig systeem en daarin was Paulus wel echt een volgeling van Jezus Christus. Want ook van Jezus werd gezegd, dat Hij een ‘nieuwe leer met gezag’ bracht en de scharen ver­leidde.

Stel eens, dat wij wetsgetrouwe Joden waren geweest en in de dagen van Jezus’ omwandeling op aarde geleefd zouden hebben? Zouden wij wellicht Jezus ook niet heb­ben afgewezen en met velen gezegd hebben: “Neen, maar Hij verleidt de schare?” Johannes 7 vers 12 (Joh. 07:12). Wij zullen al die Joden maar niet te snel veroordelen.

Stel eens, dat wij als tra­ditionele, orthodoxe chris­tenen met een gedegen calvinistische opvoeding erbij gestaan zouden hebben toen Jezus boze en onreine gees­ten bij de mensen uitdreef? Als we gehoord hadden dat deze boze geesten onder luid geschreeuw deze gebonden mensen verlieten? Wellicht hadden we gezegd: “Is dit alles wel van God? Wat is dat voor vreemd gedoe?” Onze calvinistische haren waren zeer zeker steil te berge gerezen.

Ten opzichte van de Joden uit de dagen van Jezus en Paulus is er ook in onze da­gen niet zo bijzonder veel veranderd. Vele christenen weten, eerlijk gezegd, niet goed raad met de woorden van Jezus uit Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18): “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als te­kenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zul­len zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”.

Velen zijn opgelucht te kun­nen zeggen: “Het staat tus­sen haakjes en we weten niet zeker of dit wel woorden van Jezus zelf zijn”. Daarmede is dan voor velen de kous af.

Vele christenen nemen aanstoot aan Jezus

Als je met kerkchristenen over deze dingen spreekt.. be­merk je al gauw een geest van verzet en geprikkeld­heid. “Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt”, zegt Jezus. Onbewust is Jezus nog vaak een aanstoot en een ergernis voor vele christe­nen.

Als wij dan in onze volle evangeliegemeenten wél op de woorden van Jezus ingaan en ze in praktijk brengen, komt er dikwijls een verholen kritiek vanuit het gevestig­de kerkchristendom. Men zegt het nog niet altijd hardop, maar vindt wel dat we ook min of meer sektarisch zijn.

Doch als men eerlijk wil zijn zal men moeten toege­ven, op grond van Gods Woord, dat vele kerken ver afgedre­ven zijn van bepaalde, gees­telijke waarheden en dat er een grote demonenblindheid heerst.

Ook wat de gaven van de Hei­lige Geest betreft heerst er een grote onkunde in de tra­ditionele kerken. We herin­neren ons een serie artikelen, geschreven door een hoogleraar vanuit de gereformeerde gezindte, waarin het ging over de gaven van de Heilige Geest en hoe het nu was in de kerken. Deze hoogleraar moest schrijven: “Vele hoofdstukken uit de bijbel zijn in onze kerken nog gesloten, vooral de hoofdstukken 12 en 14 uit de eerste brief aan Korinthe waar we veelal nog niet goed raad mee weten”. Hij beëindigde zijn serie als volgt: “Moge de Here God ons uitdrijven in het gebed, zodat wij in onze kerken deze dingen be­ter zullen gaan verstaan”.

Dit is al weer jaren geleden en er is in die kerken nog niets veranderd. Men kan er wel mooi over schrijven, maar men houdt toch de voet tegen de deur als het onderwerp ‘geestesgaven’ aan de orde komt. En zo blijft alles bij het oude.

Als de apostel Paulus voor de stadhouder Felix moet ver­schijnen, zegt hij tot hem: “Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een sekte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en de profeten geschreven staat” Handelingen 24 vers 14 (Hand. 24:14).

Wij zijn geroepen discipelen van Gods koninkrijk te zijn

Als volle-evangelie-christenen hebben wij dezelfde pas­sie als een Paulus en wij hebben een verlangen om ware discipelen te zijn van het Koninkrijk der hemelen. Doop en vervulling met de Heilige Geest is noodzakelijk om be­dacht te zijn op de dingen Gods. Wij willen het gebod van Jezus volbrengen: “Drijft handel, totdat Ik terugkom!” Lucas 19 vers 13 (Luc. 19:13).

Jezus is ons in alles een voorbeeld geweest opdat wij in Zijn voetstappen zouden treden 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). “Want hiertoe zijt gij geroepen”, zegt de apostel.

Wij zijn niet geroepen om al­leen maar zondag op zondag naar een gedegen preek te luisteren en dan weer over te gaan tot de orde van de dag. Dit is het levenspatroon van vele christenen en hun enigste verandering is dat ze ouder worden. Neen, wij zijn geroepen tot daders van het Woord. Maar dan steekt het ‘vrome’ verzet z’n kop op. Hoorders van het Woord zijn er echter genoeg.

We lezen nu uit Matteüs 4 vers 23 tot en met 25(Matt. 04:23-25):

“En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun sy­nagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk Gods en genas alle ziekte en kwaal onder het volk. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, ge­kweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden en Hij genas hen”.

Dit alles behoorde bij de prediking van het Koninkrijk Gods. Wie is er op bedacht? Hoe is het nu in onze tijd? Hoe is het in de kerken? Zijn er niet velen ziek en gebonden? Wellicht nog meer als in de dagen van Jezus op aarde. Zijn velen niet over­weldigd door de duivel en worden velen niet gekweld? De inrichtingen zitten vol met neurotische mensen; steeds meer psychiaters ko­men er bij. De gevangenissen zitten vol met uit het lood geslagen en agressieve men­sen. De kalmerende pillen vliegen bij duizenden de farmaceutische fabrieken uit. Het zijn hoogtijdagen voor de vorst der duister­nis.

Dokters en psychiaters heb­ben veelal de plaats ingeno­men van de grote Heelmeester Jezus Christus. En als deze mensen ook niet meer kunnen helpen, nemen velen de toe­vlucht tot allerlei kwakzal­vers, kruidendokters, magne­tiseurs en strijkers.

“Zal een volk niet zijn God vragen?” zegt de profeet Jesaja.

Wat doet het gevestigde christendom nu met al deze zieke en gebonden mensen. Hebben ze een antwoord? Een verlossend en bevrijdend antwoord? Maar dan ook met de daad bij het Woord!

Bezitten wij Godsdienstig of geestelijk besef?

Als kinderen Gods hebben wij een heerlijke taak. Kennen wij de Schrift en de kracht Gods? Wat bezitten wij: een godsdienstig of een geeste­lijk besef?

Er behoort geestelijke groei en vooruitgang te zijn onder Gods volk. Men kan toch niet ten eeuwige dage alleen maar blijven prediken over zonde, genade en uitverkiezing? We weten dat alleen al de ‘uitverkiezingsleer’ haar tienduizenden verslagen heeft.

Er is méér! Jezus is de Do­per met de Heilige Geest; er zijn gaven van de Heilige Geest; er is een geestelijke wapenrusting. Dit geeft God aan Zijn kinderen tot opbouw van de gemeente, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toe­gerust 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17).

Er moet gebouwd worden op het fundament, Jezus Chris­tus. Daartoe moet er eerst verlossing en bevrijding zijn van alle gebondenheden onder Gods volk. Er moet verlossing komen van de macht der zonde. Zacharias, de vader van Johannes de Do­per, profeteerde reeds: “dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vij­anden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtig­heid voor Zijn aangezicht, al onze dagen” Lucas 1 vers 74 en 75 (Luc. 01:74-75).

God wacht op Zijn kinderen en reeds in het oude testa­ment kunnen we lezen: “De Here strekt van Sion uw machtige scepter uit: Heers temidden van uw vijanden” Psalm 110 vers 2 (Ps. 110:002).

Hier wordt een opdracht ge­geven aan het volk Gods dat Jezus toebehoort. En wat is het dan verblijdend als dit volk geheel en al gehoorzaam wordt, want er staat verder in deze psalm: “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban” Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003).

Zijn wij bekleed met het gezag van de Heilige Geest?

Niemand kan nu zeggen, dat dit alleen maar sloeg op Je­zus zélf, omdat Hij de priester-koning des Heren was. Wij zijn geroepen om Zijn beeld gelijkvormig te worden, het beeld van nede­righeid en zachtmoedigheid. Maar eveneens om als dader van het Woord in Zijn voet­stappen te treden. Onver­saagd en zonder vreze! Kan dat dan? En hoe moet dat dan? Duizenden christenen hebben geen inzicht in de geestelijke wereld. Ze zijn te aards in hun denken en verstaan niet wat het is te strijden in de hemelse ge­westen.

Zoals reeds gezegd kunnen we de geestelijke wapenrusting alleen gebruiken als wij met Gods Geest vervuld zijn en in het bezit zijn gekomen van geestelijke gaven. Daar­naar moet gestreefd worden. De apostel Paulus zegt: “Jaagt de liefde na én streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren” 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01). Wil men bedacht zijn op de dingen Gods, dan zijn de geestesgaven noodzakelijk. In deze demonische eindtijd zullen we ernst moeten maken met de woorden Gods. Vele christenen vallen af naar het totale ongeloof door ge­brek aan kennis en inzicht in Gods woord.

Ook ons wil God bekleden met het gezag van de Heilige Geest. Velen moeten ‘gewilde nederigheid’ wat deze dingen betreft maar eens afleggen. Ze laten zich voeden door ‘vrome’ geesten.

“Ik breng troost bij zieke en verdrietige mensen”, zei eens een predikant. Dat is erg mooi en goed, maar wat brengt hij nog meer? Stel eens, dat u een klein poesje vindt met het pootje in een ratteklem, angstig miauwend? Strijkt u dat poesje dan alsmaar over het ruggetje, onderwijl fluisterend: “Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, de hemel en de aarde?” Laat nu niemand ge­prikkeld worden. Als dat poesje kon spreken zou het zeggen: “Maak alstublieft die klem eens los, daar heb ik wel iets meer aan”.

De werkelijke opdracht voor het volk van God

We zouden geneigd zijn te zeggen: er wordt heel veel gepreekt, maar zo weinig ge­daan. “Amen”, zegt de domi­nee en de kerk gaat uit.

Het is met recht eindtijd en alles wordt steeds demonischer. Wat stellen wij, als Gods kinderen, daar tegen­over? We redden het niet met moraalpreekjes. Veel geeste­lijke leiders bewegen zich op horizontaal terrein en maken zich druk over de “derde we­reld”. Men ijvert voor de we­reldvrede, gelijkstelling van alle rassen; men bedrijft po­litiek op de preekstoel en verzet zich tegen de neutro­nenbom. In eigen kracht wil men het gelaat van de aarde vernieuwen. Een soort faceliften met een godsdienstig sausje.

Wat is nu de werkelijke opdracht voor Gods volk? Voor de geestelijke leiders? De opdracht is niet te ijveren voor de wereldvrede en te trachten het menselijk ge­slacht te verbeteren, maar om te prediken: “Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht” Handelingen 2 vers 40 (Hand. 02:40).

De apostel Petrus zegt in zijn brief 2 Petrus 3 vers 7 (2 Petr. 03:07):

“Maar de tegenwoordige heme­len én de aarde zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel en van de ondergang der god­deloze mensen”.

Onze goede God wil dóór Jezus Christus verloren en gebonden mensen loskopen van deze aar­de en door de vervulling met de Heilige Geest er hemel­burgers van maken. Deze men­sen moeten eerst de volle raad Gods gepredikt krijgen, verlost worden van gebonden­heden en de macht der zonde. Kennis en inzicht heeft men nodig in het Koninkrijk der hemelen. Gods grote liefde wil en kan dit alles bewer­ken in verloste en bevrijde zondaren. Zijn liefde maakt van ons koningen en pries­ters en we behoeven geen ‘arme zondaartjes’ te blij­ven tot de dood.

De kracht des Heren komt tot openbaring

Nu willen wij allerminst be­weren al deze geestelijke dingen onder de knie te heb­ben en aan de lopende band zieke en gebonden mensen te kunnen genezen en bevrijden. Maar wij zijn hier wel, worstelend in de gebeden, voor het aangezicht van God, mee bezig en wij mogen tot onze grote blijdschap menig­maal ervaren, dat er ook on­der ons kracht des Heren aanwezig is tot bevrijding en genezing.

In die kracht moet men gaan geloven en ze ook verwach­ten. Ook Jezus was hiervan afhankelijk. “De Zoon kan niets doen van zichzelf”, zegt Hij. In Lucas 5 vers 17 en 18 (Luc. 05:17-18) staat: “En er was kracht des Heren, zodat Hij kon genezen”.

Wie dit evangelie is toege­daan kan rekenen op een grote tegenstand, vooral uit de schoot van het gevestigde christendom. Iemand zei eens: “Het domineeswereldje be­schermt zichzelf”. We zien dat er nog niet zoveel veran­derd is met betrekking tot de dagen van Jezus en de aposte­len. Het woord van Jezus uit Lucas 11 vers 52 (Luc. 11:52) staat nog altijd recht overeind: “Wee u, wetgeleerden, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; zélf zijt gij niet binnengegaan en hen, die trachtten binnen te gaan, hebt gij tegengehou­den” .

Nogmaals: wie zal al die ge­bonden mensen bevrijden? Ho­mofielen, drugsverslaafden, mensen met geweldgeesten en ‘vrome’ geesten? Stuur ze maar naar onze ‘vakmensen’, de dokters, maatschappelijke werkers en psychiaters. Dan zijn wij van de moeilijkheden af want er is geen beginnen aan. Het resultaat? Er komen er steeds meer bij. Agressie­ve en uit het lood geslagen mensen. Beeld van deze eind­tijd.

Velen hebben een afkeer als men gaat spreken over de machten der duisternis en de strijd in de hemelse gewes­ten. Voor alle kwalen heeft men zo de namen gevonden: hyperventilatie, neurose, schizofrenie, enzovoort.

Ja, de duivel heeft vele na­men. De oude slang doet, vooral in onze tijd, zijn uiterste best de ogen van Gods volk gesloten te houden. Maar als het inzicht in de hemelse gewesten allengs be­gint door te breken onder de kinderen Gods en het rijk der duisternis steeds meer ontmaskerd en krachteloos gemaakt wordt, zal ook het Koninkrijk Gods steeds meer gaan doorbreken.

Ontwaakt, gij die slaapt!

God wacht op u en mij. Laten wij ons toebereiden voor de­ze dingen? Of zijn wij te­vreden met gezapige kerk­diensten en het zingen van psalmen? “Ontwaakt, gij die slaapt, en Christus zal over u lichten”.

Er is teveel theologie en als men kennis neemt van al­lerlei kerkelijke bladen krijgt men de indruk dat de theologen voor elkaar schrijven. Vaak zware stuk­ken, maar de gewone gelovige man of vrouw heeft er niets aan. Zij zijn het juist die vaak overweldigd zijn, moei­ten, zorgen en ziekten heb­ben. Poesjes met pootjes in de ratteklem. Men heeft eer van elkander nodig en is ge­steld op ‘status’. Men laat zich fêteren door de ongelo­vige wereld en één of andere bekende theoloog krijgt dan een onderscheiding en een lintje opgespeld. Vol trots vermeldt men dit dan in de kerkelijke bladen. Geridderd door onbekeerden.

We hebben een groot verlangen dat blinde ogen geopend wor­den en men gaat verstaan wat ‘dienst aan God’ is. Jezus roept ons ook in dit opzicht toe: Volg Mij. Daarom zijn er gelukkig ook steeds meer kinderen Gods, die met grote vreugde zingen:

Ik wandel op de hoge weg, –

en Jezus woont in mij.

Ik weer is ’s Meesters grote Naam –

des satans heerschappij.

De Heer gaf mij Zijn werk;

in Hem weet ik mij sterk,

en ’t Koninkrijk der heem’- len is –

mijn eeuw’ge erfenis.

Vele christenen vinden zo’n lied aanstotend en hoogmoe­dig. Ze denken met ‘gewilde nederigheid’ God te kunnen behagen. Als volle evangelie christenen overwinningstaal gaan bezigen komen de aanval­len uit het gevestigde chris­tendom. De satan spant zich tot het uiterste in dat nie­mand van Gods kinderen een “Jozua- en Kaleb geest’ krijgt. Daar is hem alles aan gelegen.

Leren wij met. Jezus te zeg­gen: “Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen” Matteüs 16 vers 23 (Matt. 16:23).

Wij gaan door met de predi­king van de volle raad Gods en grijpen met volle vrij­moedigheid het woord van on­ze God aan:

“Op leeuw en adder zult gij treden, jonge leeuw en slang zult gij vertrappen” Psalm 91 vers 13 (Ps. 091:013).

Het kan slechts met de gees­telijke wapenrusting en ken­nis en inzicht in de hemelse gewesten. God zélf is een po­sitieve God, maar Gods kinde­ren zijn vaak te negatief.

God geeft ons een Geest van kracht en sterkte. We zien daarbij op de grote Overwin­naar, Jezus Christus. Majes­teit en luister zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en glorie in Zijn heiligdom. Halleluja!

God zegene ons allen in dit geloof in Hem. Amen.

 

De Plaatsvervanger door Judith Jacobs

Matteüs 28 vers 20

Toen Jezus naar de hemel zou opvaren., vertelde Hij zijn discipelen dat het noodzakelijk was dat dit zou gebeuren. Hij legde uit Johannes 16 vers 7 (Joh. 16:07) dat als Hij niet ging, de Troos­ter niet zou kunnen komen. De Trooster is dus hetzelfde begrip als Plaatsvervanger.

Zie eens met welk een liefde en omzichtigheid de Here Je­zus deze mededeling doet. Hij kent Zijn discipelen niet alleen, maar Hij heeft ook begrip voor het feit dat zij dit maar een “moeilijke zaak” vinden. Onze Heiland, die in alle nood voorziet, geeft ook hierin de nodige, gees­telijke begeleiding. Hoe subtiel is de Here.

Hoe subtiel is ook Zijn plaatsvervanger, de Heilige Geest. Bijvoorbeeld: Gods Geest zal kloppen aan een hartendeur, maar deze niet openbreken; Hij zal verzoeken binnengelaten te worden, maar niet ongenood de drempel overschrijden; Hij zal proberen, maar nimmer forceren. Hij wil wel alle dingen doen, maar slechts bij een vrijwillige overgave van onze kant. De subtiliteit van Gods Geest is zó, dat je Hem kunt bedroeven, weerstaan en uitblussen Efeze 4 vers 30 (Ef. 04:30); Hij kan wenen zoals Jezus het deed bij Lazarus’ graf.

Zijn fijngevoeligheid moet tot ons kunnen overkomen; het moet ons tot sieraad zijn als we zeggen “wedergeboren” te zijn of “vervuld” van Hem. Ook in het optrekken met broe­ders en zusters en tegenover een ieder in het algemeen.

Enkel Gods Geest troost waarlijk; mensenwoorden – hoe goed en lief bedoeld ook – falen vaak. Maar als er ver­driet is in uw en mijn leven, waar zoeken we het dan en bij wie? Willen we getroost worden door die heilige Ver­trooster of sluiten we Hem uit en verwachten we het liever van mensen? Wat een desillusie zal dat opleveren! Want er is maar Eén die waarlijk troost; die nimmer alleen laat; die met ons mi7      het einde van onze dagen.

 

Er is maar een        (Johannes 11 vers 35) (gedicht) Judith Jacobs

Er is maar Eén, die waarlijk troost:

Een vriend, die in de donkerst’ dagen

Het leed, dat gij in stilte torst –

Begrijpt, en met u mee wil dragen.

 

Het is de Vader, die Zijn kind –

als er geen enk’le troost mag baten –

Beloofd heeft, in de felle strijd

Niet te begeven, noch te verlaten.

 

Was het de Heer en Heiland niet

Die in verdriet Zijn troost verleende?

Gods Zoon, gekomen bij het graf

Van Lazarus, stond daar… en weende.

 

Er is maar Eén, die waarlijk troost:

Het is Gods Geest die u wil schragen;

Hij zal – dóór eenzaamheid en pijn –

U helpen, tot aan ’t eind der dagen.

 

In de voetstappen van Jezus door Gert Jan Doornink

Rond Pasen verschenen er in verschillende kranten aller­lei berichten, die er de aan­dacht op vestigden hoe som­mige mensen blijkbaar grote waarde hechten aan een let­terlijke navolging van on­derdelen uit het leven van Jezus. Wij denken aan de fo­to van de 34 jarige Ameri­kaan Rex Ford die zich in Manilla op de Filippijnen aan het kruis liet slaan. Hij hoopt door zijn lijden dat God zijn gebeden zal verhoren en hem zal helpen zijn verdwenen vader, die daar enkele jaren geleden als militair gestationeerd was, terug te vinden.

Een ander bericht kwam uit Israël, waar koortsachtig gewerkt werd om voor Pasen een 6,5 miljoen gulden kos­tend project klaar te krij­gen. Het betreft de aanleg van oude straatstenen in de Via Dolorosa. Opdat pelgrims die met Pasen dezelfde weg wilden lopen die Jezus af­legde naar Golgotha, ook over straatstenen konden lo­pen uit de tijd van Jezus, waar Hij misschien zelf over gelopen heeft.

Bij graafwerkzaamheden voor vernieuwing van rioolbuizen en elektriciteitskabels in het oude stadgedeelte van Jeruzalem zijn namelijk ou­de straatstenen gevonden, die vermoedelijk dateren uit de tijd van de kruisi­ging. In dit bericht van Assoc. Press, wordt echter gezegd dat het de vraag is of Christus werkelijk wel over deze stenen heeft ge­lopen, want al meer dan 1600 jaar debatteren geleer­den met elkaar over de weg die Christus werkelijk af­legde naar Golgotha.

Hoe het ook zij, geeste­lijke waarde heeft het be­slist niet, want Petrus heeft, toen Hij opriep om in de voetstappen van Jezus te treden, uiteraard niet bedoeld dat wij daarbij letterlijk op dezelfde straatstenen moesten lopen, als waarop Hij gelopen heeft….

U kent toch deze tekst? In 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21) staat: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”. Deze woorderf hebben mij altijd bijzonder aangesproken, en ik hoop ook u! Want Petrus zegt hier niet alleen dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te treden, maar ook dat het hogelijk is, om­dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten.

De Bijbel vertelt ons op duidelijke wijze over het leven van Jezus. Hoe Hij dacht, sprak en handelde. Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) zegt hoe “Hij het land is rondgegaan, weldoen­de en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem. De aard en het wezen van God werden in Jezus geopenbaard. Daarom was Hij “door God met de Heilige Geest en met kracht gezalfd”, zegt het­zelfde vers.

Van dezelfde Geest, waarmee Jezus vervuld was, behoren ook wij vol te zijn. Anders komt er van het gaan in de voetstappen van Jezus niet veel terecht. Want alleen daardoor openbaren wij ons als werkelijke volgelingen van Jezus, en heeft Zijn le­ven in ons praktische uit­werking. “De Geest is het die levend maakt” Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63) is vandaag nog even actueel als op de dag toen Jezus de­ze woorden sprak. Een kind van God die niet gedoopt is met de Heilige Geest en niet dagelijks vol is van de Geest, wandelt niet in de voetstappen van Jezus, maar gaat een weg die geheel of gedeeltelijk door verkeerde geesten geïnspireerd is.

Wat ieder kind van God van­daag nodig heeft is de wer­kelijke volheid van Gods Geest, waardoor ook de ken­nis en het inzicht in Gods Woord gaat groeien, en wij daadwerkelijke getuigen van Jezus zijn. Zoals Hij ook bedoeld heeft, want Hij sprak: “Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37). Opdat wij werkelijk gaan in de voetstappen van Jezus’. Want daartoe zijn wij geroepen;

 

Tweeërlei groei redactie

Er is in deze eindtijd tweeërlei groei. Een groei naar de onvolkomenheid bij de kinderen der ongehoor­zaamheid, en een groei naar de volmaaktheid bij de kin­deren Gods. Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11).

Zorg dat u, door Jezus werkelijk te volgen, bij de juiste groei betrokken bent!

 

Gods plan: het volle koren door Harry Govers

Het is iedereen wel bekend dat er in Nederland een overvloed is aan koren, ensembles en allerlei groepen en solisten. In evangeli­sche kringen is er al wat gezongen in dit kleine landje door vogels van al­lerlei pluimage. Psalmen, gezangen, liederen en koortjes uit grote en klei­ne bundels, Glorieklokken, Johannes de Heer, Breek uit in gejuich en Opwekking, enzovoort…. Wat zijn er al een noten geschreven èn gezongen! Het lijkt wel alsof we God met z’n allen willen bewegen om iets te doen in deze duistere tijd. Maar de gedachte kan echter opkomen: Hoe meer we zingen, des te meer kan God doen.

Ontdekking

Maar toch kwam ik tot de ontdekking dat de Heer onze zangcapaciteiten niet nodig heeft om grote wonderen te doen. Al klappen we nóg zo hard in de handen of al herhalen we nog zo vaak de koortjes. Want ook dit zijn overleveringen van mensen. “Wie lof offert, eert Mij, en baant de weg, dat ik Hem Gods heil doe zien” Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023). Dit is mees­tal de tekst die wordt ge­bruikt om de overdaad aan muziek te kunnen rechtvaar­digen. Maar dezelfde Psalm 50 zegt ons óók dat we de Allerhoogste onze geloften moeten betalen! (vers 14).

Bij velen was er jaren ge­leden, toen men bekeerde, een belofte op de lippen: Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook gaat. Dat volgen bleek niet zo eenvoudig te zijn als dat werd voorge­spiegeld. “Altijd vrolijk, alle dagen zonneschijn” was een zoethoudertje, want de deur tot Gods Koninkrijk is smal.

“En toen zij aan die stad het evangelie verkondigd en er verscheidene discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystra, Iconium en Antiochië, om de zielen der discipelen te verster­ken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat wij door vele ver­drukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan” Handelingen 14 vers 22 (Hand. 14:22).

De kinderen Gods werden in verwarring gebracht en kwa­men in het geestelijke Babylon terecht. Vele valse leringen infiltreerden de gedachten van menig oprecht christen. Toch was bij de meesten het fundament ge­legd van de apostelen en de profeten. Efeze 2 vers 20 (Ef. 02:20).

Weigering

Een groot gedeelte weigerde echter de geestelijke weg verder te gaan en bleven “teren” op de zegeningen en ervaringen van vroeger. De toen gedane belofte om Je­zus te volgen bleef beperkt tot de zichtbare wereld.

Men vergat echter dat Jezus is binnengegaan in het he­melse heiligdom, niet met handen gemaakt. Door het geloof mogen we daar bin­nengaan. Dan is onze wandel niet meer ”op de aarde” maar in de hemelse gewes­ten .

De leer die Jezus verkon­digde vernieuwt de inner­lijke mens. De Woorden Gods zijn vol leven en kracht! Het brengt schei­ding teweeg tussen licht en duisternis. Het stelt de ware verwekker van het kwa­de openlijk ten toon.

Zij, die het Leven kiezen, kiezen het Evangelie van het Koninkrijk. Ze zingen niet langer de liedjes zo­als degenen, die in Babylon gevangen zaten.

“Aan Sabels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers; want daar be­geerden zij die ons gevan­gen hielden, van ons een lied, en zij die ons mis­handelden, vreugdebetoon; Zingt ons één der liederen van Sion. Hoe zouden wij des Heren lied zingen op vreemde grond?” Psalm 137 vers 1 tot en met 4 (Ps. 137:001-004).

Sion

Als we weten dat Sion het beeld is van de Heilige Geest, dan zullen we ook begrijpen dat er nog velen vertoeven in het dal en in de strikken van de boze.

Met heimwee denken ze terug aan de opwekkingen en er­varingen van vroeger. Ze zingen nog wel, maar het is niet meer van harte. Ze klappen nog wel in de han­den omdat dit toch zo hoort bij “onze” richtingen….

Tot hen zegt het Woord: “Trekt uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën. Verkondigt met jubel geklank, doet dit horen, verbreidt het tot aan het einde der aarde…” Jesaja 48 vers 20 (Jes. 48:20).

“Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen ge­meenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen” Openbaring 18 vers 4 (Openb. 18:04).

Vernieuwing

Als wij onze plaats weer in gaan nemen in de hemelse gewesten, dan zal de Heer een nieuw lied in het hart geven I

“Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven….” Matteüs 11 vers 28 (Matt. 11:28) .

Vanuit de rust en de gemeen­schap met de opgestane Heer ontstaat de lofprijs! Dan baant het de weg, dat we meer en meer het volle heil zullen zien.

Vrucht

Al de kinderen Gods die ver­der willen gaan zullen samen een machtig koor vormen.

Zij groeien naar het beeld van de Zoon van God en in hen wordt de kostelijke vrucht van het land meer en meer zichtbaar. Want dat is Gods plan: het volle koren!

Niemand kan dit proces for­ceren, maar ook niemand kan die groei tegenhouden!

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -11-

De betekenis van de bazuinen

Als we het boek Openbaring lezen, dan komen we heel wat ba­zuinen tegen. En daar moeten we niet overheen lezen, want juist hierin wordt ons weer een sleutel aangereikt om het eindtijdgebeuren te verstaan.

Direct in Openbaring 1 vers 10 (Openb. 01:10) vertelt Johannes al: “Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin”.

Het gevaar is dat we zo gewend zijn aan die bazuinen dat we ons niet meer realiseren wat ermee bedoeld wordt. Het is mogelijk, een hele uiteenzetting erover te geven en dan toch de boot te missen. We kunnen denken: die bazuinen kon­digen de oordelen Gods aan. Als we onder oordeel verstaan: scheiding tussen licht en duister, dan kunnen we daar in zekere zin mee instemmen. Haar toch is er veel meer aan de hand. En dat moeten we nu gaan ontdekken.

Waar komen die bazuinen in het boek Openbaring vandaan? In het Oude Testament komen we ze ook al tegen. En daarom is het van groot belang dat we nagaan wat daar hun betekenis is.

De bazuin in Exodus 10 en in Openbaring 4

De eerste maal dat er in het Oude Testament sprake is van een bazuin, betreft meteen een bijzonder geladen situatie, namelijk de openbaring Gods op de Sinaï. In Exodus 19 vers 13 (Ex. 19:13) le­zen we: “Eerst bij de langgerekte toon van de hoorn mogen zij de berg bestijgen”. Nu wordt hier in deze tekst een nogal speciaal woord gebruikt, een woord dat alleen hier en in de geschiedenis van de verovering van Jericho voorkomt. Dit woord heeft in wezen een heel eigen klank; daarom moe­ten we nu eerst maar eens even de achtergrond van deze term onderzoeken.

Dan vinden we aan de hand van het gebruik van dit woord al­vast een drietal basispunten. Om te beginnen zien we vanuit Exodus 19 dat de hoorn het signaal geeft tot het beklimmen van de berg. Het is het startsein voor een volk dat zich los wil maken van de wereld beneden en dat wil opstijgen naar het Godsrijk. Nu leert ons het vervolg van het hoofd­stuk dat dit voor het volk onder de wet niet mogelijk was, maar dit doet niets af aan het geestelijke principe dat we hier aantreffen en dat tenslotte in het nieuwe verbond gaat functioneren. Dat is het eerste punt: de bazuin roept ons op om bergbeklimmers te worden. Veelzeggend is in dit ver­band Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01), waar we horen: “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op”. Daar verrast ons diezelfde kombinatie: het gaat over een stem als een bazuin en over een uitnodiging om op te klimmen. Wat het volk bij de Sinaï niet kon en mocht, dat is wel weggelegd voor Johannes, als prototype van het volk in de eindtijd.

De bazuin in Jozua en Openbaring 8

Een tweede kernpunt springt naar voren wanneer we de ge­schiedenis van Jozua 6 bezien. Vijfmaal wordt in dit hoofd­stuk gesproken van de hoorn, de bazuin, zoals we die ook in Exodus tegenkwamen. De bazuin blijkt hier een beslissende rol te spelen bij de verovering van een stad. Het gaat hier echter niet om zomaar een stad. Wat hier ingenomen wordt, is niets minder dan de sleutelstad van het beloofde land. Het is de intocht in Kanaän. De eerste doorbraak vindt plaats. Het eerste en voornaamste strategische bolwerk valt.

Nu wordt deze overwinning behaald op grond van goddelijke instructies. Gedurende zeven dagen moeten priesters op ze­ven ramshorens blazen. Is /iet in dit verband niet merkwaar­dig dat ook Openbaring spreekt van zeven bazuinen? “En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven”, zegt Openbaring 8 vers 2 (Openb. 08:02). Er loopt dus duide­lijk een lijn van Jozua 6 naar het boek Openbaring.

Als we dan ook horen van de zeven engelen in Openbaring 8, worden we onmiddellijk herinnerd aan de priesters uit het boek Jozua. Het begin van Openbaring 8 voltrekt zich trou­wens ook helemaal in een priesterlijke sfeer: reukwerk wordt daar voor God gebracht. Een half uur lang is er stil­te in de hemel, en ook in Jozua 6 komen we een soortgelijk motief tegen: “Gij zult niet juichen en uw stem niet laten horen, ja, laat er geen woord uit uw mond uitgaan tot op de dag, dat ik u zeg: Juicht!” Jozua 6 vers 10 (Joz. 06:10) .

We zouden dus kunnen zeggen: bij de zeven bazuinen in Open­baring gaat het ten diepste om een verovering van Jericho en een intocht in het beloofde land. Dat zijn de grondmo­tieven van de zeven ramshorens. De zeven bazuinen zijn geen onheilsbazuinen; het zijn intochtsbazuinen. Jericho, het antigoddelijke bolwerk, wordt prijsgegeven aan de ban. Zo komt er ruimte voor het rijk van God.

De gemeente Gods gaat haar erfenis verwerven

Zo is er ook in de eindtijd een intocht voor het volk van God. Geen terugtocht, maar intocht. Met de inneming van Je­richo nam een nieuwe fase van het plan Gods een aanvang, namelijk het in bezit nemen van de erfenis. Zo duiden ook de bazuinen in het boek Openbaring erop: de tijd is gekomen dat de gemeente Gods haar erfenis gaat verwerven. We lezen dan ook in Openbaring 21 vers 7 (Openb. 21:07): “Wie overwint, zal deze dingen beërven”, of, zoals de Statenvertaling het formuleert: “Wie overwint, zal alles beërven”. En dat wordt gezegd in ver­band met uitspraken over de vernieuwde hemel en aarde. He­mel en aarde worden de erfenis van de zonen Gods. En de ba­zuinen begeleiden de opmars van het Godsvolk, wanneer het aantreedt om zijn erfdeel op te eisen uit de hand van de gevestigde machten. De bazuinen zeggen ons: eindtijd is in­tocht .

Er is nog een derde punt. Hetzelfde woord dat in de genoem­de teksten van Exodus en Jozua voor bazuin gebezigd wordt, komt nog ergens in het Oude Testament voor, alleen dan in een iets andere betekenis. We vinden het namelijk maar liefst twintig keer in Leviticus. Dat begint in Leviticus 25 vers 10 (Lev. 25:10), waar God gebiedt: “Gij zult het vijftigste jaar heiligen en vrijheid in het land afkondigen voor al zijn bewoners, een jubeljaar zal het voor u zijn, dan zal ieder van u tot zijn bezitting en tot zijn geslacht terugkeren”. Hier is hetzelfde woord dat in de voorgaande teksten met ‘hoorn’ of ‘bazuin’ vertaald is, weergegeven met ‘jubeljaar’. Dit ver­band is veelbetekenend. Het gaat om de bazuin, de jubel, het jubeljaar. Dat heeft alles met elkaar te maken.

De betekenis van het woord ‘Jubeljaar’

Wat betekent nu eigenlijk dat woord ‘jubeljaar’? Wanneer wij dat woord horen, denken we wellicht in eerste instantie aan jubelen, juichen. Dat begrip is er in feite via de Latijnse vertaling, de Vulgaat, ingekomen. Naar oorspronkelijk was er met dit woord nog een andere betekenis verbonden: name­lijk het thuisbrengen. We zouden het begrip dus letterlijk kunnen vertalen met: het jaar van het thuisbrengen. En dat klopt ook, want het was inderdaad het jaar waarin ieder te­rug mocht keren naar zijn eigen grond. Zoals we gezien heb­ben: gij zult vrijheid afkondigen in het land voor al zijn bewoners. Of, wat er eigenlijk staat: gij zult uitroepen: vrijlating, in het land. Het is een uitroepen, een proclamatie. En in dat jaar komt een volk naar huis. De tijd van vervreemding, van ontheemding is voorbij.

Er ligt een diep verband tussen Leviticus 25 en Jozua 6. In beide hoofdstukken domineert het getal zeven. In zeven da­gen werd de tocht om Jericho volbracht. In zeven dagen vol­tooide God de hemel en de aarde. Zeven dagen: beeld van schepping, beeld van herschepping.

En in Leviticus lezen we: “Voorts zult gij u zeven jaarsabbatten tellen, zevenmaal zeven jaren” Leviticus 25 vers 08 (Lev. 25:08). En was in wezen de intocht in Jericho ten tijde van Jozua niet een jaar van thuiskomst? De opmars rondom de Palmstad, het bla­zen der bazuinen, het beeldde uit: Gods volk wordt thuis gebracht. Het eerste jubeljaar is daar. De thuiskomst wordt ingeluid.

Tegen deze achtergrond moeten we de bazuinen in Openbaring zien; deze drie lijnen komen daar samen: het beklimmen van de berg, de intocht in het erfdeel, en de thuiskomst van het Godsvolk. In Openbaring 7 lezen we over die thuiskomst: “Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden” (vers 15). Zij zijn uit de grote verdrukking thuisgekomen.

Dezelfde gedachte keert in hoofdstuk 22 terug: “Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad” (vers 14).

Als we dan opmerken wat er in Openbaring 8 en 9 allemaal plaatsvindt, dan hebben we daar duidelijk te maken met al­lerlei krachten die loskomen in verband met die intocht, die thuiskomst.

Nog enkele aanvullende gezichtspunten over de bazuin

Nu hebben we hiermee echter nog maar één van de woorden die het Oude Testament voor bazuin gebruikt, in de beschouwing betrokken. Er komt namelijk nog een ander woord voor, en dat geeft ons nog enkele aanvullende gezichtspunten.

Het betreft hier het woord ’sjofar’, dat niet minder dan 72 maal in het Oude Testament gebezigd wordt. Ook dit woord treffen we in de eerder behandelde tekstgedeelten, Exodus 19, Leviticus 25 en Jozua 6, aan. Naar daarnaast willen we nog enkele kernteksten belichten.

Ook bij dit woord kunnen we weer in hoofdzaak een drietal punten onderscheiden. Allereerst zien we, wanneer we erop letten bij welke gelegenheden de bazuin gehanteerd werd: “Blaast de bazuin op nieuwe maan” Psalm 81 vers 4 (Ps. 081:004). Daar blijkt: de bazuin luidt een nieuwe periode in. De sjofar speelde een heel belangrijke rol in de nieuwjaar liturgie. De ba­zuin proclameert: het nieuwe is gekomen. Een nieuwe tijd breekt aan. Daarom, wanneer in Openbaring 1 en 4 Johannes een stem hoort als een bazuin, dan betekent dat: God kondigt een nieuwe tijd aan. De eindtijd is een nieuwe tijd. Het is een nieuwe etappe. Het is niet een voortzetting of herha­ling van wat er altijd al was. Nu gaat God tot zijn doel komen.

Een tweede gedachte vinden we heel duidelijk in Joël 2 vers 1 (Joël 02:01): “Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heilige berg. Dat alle inwoners des lands sidderen, want de dag des Heren komt”. Daar zien we de bazuin die oproept tot de strijd. De sjofar betekent: mobilisatie. Sion wordt gealar­meerd. En alarm wil letterlijk zeggen: te wapen! En dat heeft direct te maken met de dag des Heren. Dat is de dag van de eindstrijd.

Hetzelfde verband legt ook Sefanja; hij spreekt ook over de dag des Heren, “nabij en hij nadert haastig” Sefanja 1 vers 14 (Sef. 01:14). En dan geeft de profeet een reeks omschrijvingen, waarin we dan onder meer tegenkomen: “een dag van bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw (of: jubelroep) tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens”(vers 16). Daar bemerken we weer die kombinatie van bazuin, strijd en dag des Heren.

De bazuinen in Openbaring zijn signalen van de eindtijd

Zo zijn ook de bazuinen in Openbaring de signalen van de eindstrijd. Een volk wordt gemobiliseerd. Van de richters lezen we het ook meermalen. Zo horen we van Ehud: “Toen hij daar aangekomen was, blies hij de hoorn op het gebergte van Efraïm, en de Israëlieten daalden met hem het gebergte af, hij zelf voorop. Hij zeide tot hen: Volgt mij, want de Here heeft uw vijanden, de Moabieten, in uw macht gegeven” Richteren 3 vers 27 en 28 (Richt. 03:27-28). De ramshoren is weer het instrument om het volk op te roepen tot de krijg.

Bij Gideon ontdekken we dit principe eveneens: “Wanneer ik op de hoorn blaas met allen die bij mij zijn, dan moet ook gij op de horens blazen rondom de gehele legerplaats, en roepen: Voor de Here en voor Gideon!” Richteren 7 vers 18 (Richt. 07:18). Zo werd het kamp van Midian omsingeld en met de ramshorens proclameerde men in de geestelijke wereld de overwinning. Zo werd dit kamp vanuit de onzienlijke wereld ingesloten en opge­rold. Heel de legerplaats werd opgeëist voor God en voor Gideon.

De bazuin en het koningschap

Daarbij sluit een derde kernpunt onmiddellijk aan. De bazuin blijkt ook een rol te spelen in enkele koningspsalmen. Daaronder verstaan we die psalmen die speciaal het koning­schap van God als thema hebben. Zo vertelt ons Psalm 47 vers 6 (Ps. 047:006): “God is opgevaren onder gejuich (of weer: jubelroep), de Here onder bazuingeschal”. En Psalm 47 vers 9 (Ps. 047 vers 009) geeft daarvan een nadere toelichting: “God regeert onder de volken, God is gezeten op zijn heilige troon”. Een andere vertaling zegt het nog helderder: “God aanvaardde het koningschap over de volken, God zette zich op zijn heilige troon”. Hier kunnen we vaststellen: de bazuin luidt het koningschap van God in. De sjofar proclameert: God is Koning.

In Psalm 98 klinkt ditzelfde motief door: “Psalm zingt de Here met de citer, met de citer en met luide zang, met trompetten en met bazuingeschal; juicht voor de Koning, de Here” Psalm 98 vers 5-6 (Ps. 098:005-006. Weer wordt de bazuin verbonden met het ko­ningschap van God, dat baan breekt.

En vanuit deze psalmteksten kunnen we de lijn rechtstreeks doortrekken naar Openbaring 11: “En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in al­le eeuwigheden” Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15).

Let op de parallel: zoals er geroepen werd: Voor de Here en voor Gideon, zo klinkt het hier: Aan de Here en aan zijn Gezalfde. De geschiedenis van Gideon is helemaal een model van de eindstrijd. Het is in diepste zin de strijd om het koningschap. En zo zien we ook in Openbaring 11 dat de ze­vende bazuin, de laatste, geblazen wordt en daarmee is de hele wereld rijksgebied geworden van Christus en de gemeen­te. Het koningschap is compleet geworden. De zeven bazuinen hebben hun doel bereikt. Laten we ons dat heel diep bewust worden: de bazuinen in Openbaring zijn bazuinen van het ko­ningschap. Elke bazuin betekent weer een verdere doorbraak naar het volledige koningschap van God en de gemeente.

De bazuin wordt geblazen, treedt dan aan!

Daarom moeten we ons heel goed realiseren: Johannes vertelt ons niet over die bazuinen opdat we daar een interessante bespiegeling over kunnen houden. Of om daar ach en wee over te roepen en te zeggen: wat wordt het allemaal ellendig. We zullen maar hopen dat we dat niet meer meemaken.

Neen, het gaat om één ding: dat wij vandaag de bazuin ho­ren! De bazuin van de mobilisatie, de bazuin van het ko­ningschap. De bazuin klinkt voor ons. De hoorn wordt gebla­zen, treedt dan aan!

Over bazuinen moet men niet speculeren, men moet ze horen. Wie oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt.

De profeet Zacharia vat in één tekst het hele beeld van de bazuinen samen, als hij zegt: “Dan zal de Here hun verschijnen, en zijn pijl zal als de bliksem uitschieten en de Here Here zal de bazuin blazen in de zuiderstormen” Zacharia 9 vers 14 (Zach. 09:14).

De bazuin betekent: God trekt, op. God verschijnt aan en in zijn volk. Een volk dat de bazuin heeft gehoord.

(wordt vervolgd).