1980.10 nr. 208

1980.10 nr. 208

Van de redactie

Waarom de verspreiding van volle evangelie lectuur zo belangrijk is

In deze tijd, nu de strijd tussen de machten van het goede en het kwade zich hoe langer hoe meer gaat toespitsen, is het van het allergrootste belang dat de boodschap van het volle evangelie van Jezus Christus zo duidelijk mogelijk wordt uitgedragen. Alleen de aanvaarding en beleving van deze boodschap kan de mens immers werkelijk verlossen uit satans macht en hem het einddoel des geloofs doen bereiken.

Daarom zijn we blij dat we door middel van “Le­vend Geloof” deze boodschap in gedrukte vorm door mogen geven. We schreven het reeds eerder: “Levend Geloof” is geen doel, maar middel – één van de vele – die de Heer in deze eindtijd wil gebruiken om bekendheid te geven aan deze gewel­dige boodschap.

We zien het als onze taak en opdracht dit “mid­del” – in dit geval dus “Levend Geloof” – zo goed mogelijk te doen functioneren, opdat het ‘geestelijk rendement’ zo groot mogelijk is. Om dit te bereiken proberen we zoveel mogelijk aan de volgende voorwaarden te voldoen:

 

Levend Geloof door redactie

1.De artikelen worden zo duidelijk mogelijk geschreven, zodat ze voor iedereen te begrijpen zijn.

2.We gebruiken zoveel mogelijk “originele” ar­tikelen, dat wil zeggen geen vertalingen uit buitenlandse bladen en dergelijke. Vrijwel alle artikelen worden exclusief voor ons blad geschre­ven .

3.De artikelen worden geschreven door medewer­kers die, geïnspireerd door Gods Woord en Geest, de bekwaamheid (het talent) bezitten om te schrijven. Niet iedere prediker heeft de be­kwaamheid om te schrijven, evenmin als iedere schrijver de bekwaamheid bezit om te prediken. Ook achten wij het minder juist om reeds gespro­ken boodschappen, die op cassettebandjes zijn opgenomen, af te drukken als artikelen. Het ge­schreven (gedrukte) woord komt nu eenmaal anders over dan dat het in een boodschap wordt uitge­sproken. Beiden stellen hun eigen eisen en bena­dering .

4.De schrijvers van de artikelen staan ten volle achter de boodschap van het Koninkrijk Gods, c.q. het volle evangelie. Wat dit laatste betreft hebben wij dit principe in de 19 jaar dat ons blad nu bestaat, steeds gehandhaafd. Al hebben wij uiteraard een verdere verdieping ondergaan en door Gods genade meer kennis en inzicht gekregen. We leven nu eenmaal in een tijd dat wij door Gods Geest steeds meer inzicht ontvangen in al datgene wat God doet en nog gaat doen.

We zijn blij en dankbaar dat het aantal lezers en lezeressen voortdurend toeneemt. We merken dit aan de vele nieuwe abonnees en geschenkabonnementen die dit jaar reeds zijn binnengekomen. Ook breidt het aantal gemeenten, boekentafels en individuele adressen dat iedere maand een aantal bladen afneemt zich voortdurend uit.

Nieuwe activiteiten

De kostbare boodschap van het Volle evangelie is het ook waard om op grote schaal verspreid te worden. Vandaar dat we in de komende maanden het blad aan een groot aantal adressen toe willen sturen ter kennismaking. Ook aan predikanten en aan velen in de Pinksterbeweging die geestelijk niet verder komen, doordat ze vast blijven hou­den aan natuurlijke, aardsgerichte leringen, die de weg naar de volheid blokkeren.

In dit verband willen wij ook bekendheid geven aan een nieuwe tak van arbeid, .die wij reeds lange tijd in gedachten hebben, maar die tot dusver in de ijskast bleef staan. Het betreft de uitgave van brochures waarin verschillende fa­cetten van de volle evangelie boodschap belicht zullen worden, ongeveer ter grootte van “Levend Geloof”, maar dan één onderwerp per boekje. Het is ongetwijfeld de leiding van Gods Geest ge­weest dat wij dezer dagen een ontmoeting hadden met broeder H. J. Scholten, voorganger van de Pinkstergemeente te Enkhuizen. Deze broeder heeft in de afgelopen jaren reeds over verschil­lende onderwerpen geschreven en in de vorm van gestencilde brochures uitgegeven. Eén van deze brochures is thans door ons herdrukt en uitge­geven. Wij raden al onze lezers en lezeressen aan van deze brochure kennis te nemen! Voor meer bijzonderheden verwijzen wij naar de ach­terpagina. Meerdere brochures van br. Scholten volgen nog. Tevens is van zijn hand in dit num­mer van “Levend Geloof” een artikel afgedrukt. Ook de artikelenserie van broeder Goverts over Openbaring, wordt na afloop van de serie als boekje uitgegeven! Evenals diverse onderwerpen waar wij zelf over schrijven. Wilt u voor de realisatie van al deze uitgaven bidden? En ook meehelpen aan de verspreiding van de boodschap van het volle evangelie via deze boekjes? Wij hebben nog gouden kansen om het evangelie uit te dragen. Laten wij ze benutten nu de mogelijk­heden er nog volop zijn! 

 

Gods doel met ons leven door Jan W. Companjen

 

“Elk van God ingegeven Schriftwoord is nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toe­gerust” 2 Timoteüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16).

Wat is onze bestemming?

Uit dit tekstgedeelte blijkt ook weer dat opvoeding en opwassen naar een hoger doel de uiteindelijke bestemming van de mens is. De mens is geroepen een geestelijk wezen te worden die boven het na­tuurlijke uitstijgt. Daarvoor hebben wij een gezonde leer nodig en deze leer zullen wij moeten afstemmen op datgene wat Jezus Christus zelf bracht. Hij was het die het Koninkrijk der hemelen nabij bracht en de mens herstelde van alles waarin hij door de duivel overweldigd was. Daar­om is een gezonde leer pas volkomen, als deze de mens herstelt. Alles wat de mens ontkleedt, ontluistert en tot zondaar maakt is onjuist. De boodschap van Jezus was: God de Vader is goed en Ik zal Hem als zodanig aan jullie openbaren in herstel, vrede, vreugde en blijdschap door de Heilige Geest. Dit zal aan allen die tot geloof komen ten deel vallen. “O, liefde Gods, oneindig groot, ver bo­ven ons verstand…” Dat is een liefde die gezond maakt en herstelt. Wij hebben veel meer dan de wereld en daarom zijn we in de komende tijd tot hulp in staat. Wij mogen groeien tot geestelijke men­sen, klein en groot, arm en rijk, sterk en zwak, ja ie­der naar zijn vermogen.

Het evangelie van Jezus Christus is een dynamisch evangelie. Maria was een vrouw uit het volk. Zij bracht de Christus voort.

Zij geloofde en zei: “Mij ge­schiede naar uw woord”, met andere woorden: “uw woord wordt in mij volbracht”.

Van Jezus zeiden zij: “Is hij niet de zoon van de timmer­man en wonen zijn broers en zusters niet onder ons?” Zij namen aanstoot aan Hem, omdat Hij maar van gewone komaf was. Een leraar dacht (denkt) men, moet toch gestudeerd hebben en op z1n minst pro­fessor zijn om geloofwaardig te zijn.

Van Hem werd gezegd dat Hij een veelvraat en een wijnzui­per was kortom Hij werd zon­dermeer weggepraat door allen die niet inzagen dat Hij een inwonende kracht bezat die niet op school geleerd wordt, maar dat Hij door God de Va­der zelf werd onderwezen.

Het gaat om het herstel van de gemeente

De kennis van het Koninkrijk der hemelen kwam toen en komt nu niet langs een andere weg dan die door God zelf geleerd is. Als men zich nu afvraagt: hoe en wat is de weg Gods?, kunnen wij alleen nog maar zeggen: Jezus is die weg en hij is zeer smal, want hij gaat slechts over één per­soon, namelijk over diezelfde Jezus die de weg, de waarheid en het leven is!

Jezus zocht Zijn mensen onder het gehele volk. Hij schreef niemand af, omdat Hij wist dat Gods Geest boven het menselijke denken uitgaat. Het ging Hem toen en nu om samen werkers tussen zender en gezondenen. Het gaat – let goed op – niet om Elia’s of andere grote figuren, om dominees, professors of voorgangers, maar om het herstel van het lichaam van Christus, de gemeente.

Die gemeente wordt samenge­steld, samengevoegd, door één geest gedoopt, tot één lichaam, uit een veelheid van mensen uit allerlei rang en stand en zonder aanzien des persoons. In dat lichaam gaat Hij zich openbaren als de machtige opvoeder en hersteller. Op­dat de mens Gods, dat bent u en dat ben ik, volkomen zij en moge uitgroeien tot ware zonen Gods.

Het gaat hierbij om mensen die het evangelie van Jezus Christus willen aanvaarden in alle aspecten. Dat laat­ste wil zeggen dat wij strijdbaar zijn en met Hem ten strijde zullen trekken tegen satan en zijn trawan­ten. Satan, die de mens er onder houdt, door hem in bezet gebied, in het land der dienstbaarheid te laten leven als een slaaf van de zonde, ziekte en neerdruk­kende machten, die van de mens Gods een karikatuur maakt.

Onze plaats is te leven in de hemelse gewesten, al waar wij met Christus gezet zijn. Daar is ons alles gegeven wat wij voor die strijd nodig hebben, als voornaamste wel de kracht van de Naam van Jezus. Daar, in dat hemelse Jeruzalem, wordt onze interesse omgezet naar de wil van Hem die wij toebehoren. Dan komt ons ge­loof tot overwinning. Over­winning over het natuurlijke, dat deze wereld in haar ban heeft.

Bevrijde mensen, wedergeboren en verlost uit satans macht, zijn mensen die niet meer ge­bonden zijn aan het moeten en het dwingende leven wat de duivel ons oplegt. De duivel, als overste van deze wereld, wil de mens doen geloven dat het leven hier op aarde niet anders kan, dat hij zon­daar is en blijft. Verdrijf die geest in Jezus’ Naam en ga op uw voeten staan, gelo­vende en belijdende met mond en hart, dat Jezus Overwin­naar is en ook tot een nieuwe schepping wil maken tot een hoogte dat de duivel niets meer aan u heeft. En dat u gerechtvaardigd bent door het geloof in het volbrachte werk (voor alles) van Jezus Christus, uw Heer en Heiland.

Waarom lijden veel christenen schipbreuk?

Het er niet uit willen stappen in het geloof, dat men rechtvaardig is, dat men een nieuw leven heeft ont­vangen, doet veel, ja zeer veel christenen schipbreuk lijden. Men blijft als het ware halfweg steken. Men komt niet verder dan de ver­lossing .

Volgens berekeningen zijn er in Nederland nog ongeveer 2,8 miljoen min of meer actieve christenen. Daarvan zouden er 1,6 miljoen tot de evangelische vleugel van kerkelijk Nederland behoren. De kenmerken van die evange­lische groepering worden ge­vonden in A: de noodzaak van wedergeboorte, B: de Bijbel is Gods Woord en C: de be­reidheid zich zelf niet op te sluiten, maar te erkennen dat de verlossing zo essen­tieel is, dat men op grond daarvan, medebroeders en zusters accepteert, ondanks verschil van “opvattingen”.

Nu is het duidelijk dat juist in dit laatste punt het probleem zit. Men blijft als evangelisch christen vaak inderdaad halfweg ste­ken, als men ook niet, na de verlossing van Jezus, Zijn weg gaat maar blijft belij­den dat de mens zondaar is en blijft.

Men zal op weg moeten gaan en de weg der verlossing moeten zoeken en dan zullen alle 1,6 miljoen evangelische christenen gelijkvormig kunnen worden aan het beeld van Christus.

Men moet niet blijven stellen in eigen lijsbehoud. Er is veel en veel meer dan verge­ving van de zonde. Wedergeboorte heeft tot doel dat u een geheel nieuwe schepping wordt. Indien dat verlangen niet in u leeft, dan werkt de Geest van Christus niet vol­doende in u en moet u zich gaan uitstrekken naar de doop in de Heilige Geest. De doop met Geest en Vuur. Dezelfde Geest die Jezus tot Gods Zoon maakte, wil ook u tot dat doel opbouwen. Het vuur van die Geest zal ook in u alle dingen wegbranden en u doen laten uitstrekken naar het welgevallige en volkomene.

De weg naar de volle waarheid

Het téken van de eindtijd is niet het aardse Jeruzalem, maar het hemelse Jeruzalem. Daar staan onze namen opge­schreven en daar zijn wij burgers van. Daar is Jezus, met eer en heerlijkheid be­kroond, aanwezig en daar is Hij onze inspirator. Daar geeft Hij ons Zijn Woord door en daar wijst Hij ons de weg naar de volle waarheid.

Kom tot erkenning van de waarheid dat wij in Zijn voetstappen moeten gaan en dat wij buiten Hem nooit tot het grote Goddelijke doel kunnen komen, namelijk: van paradijs tot paradijs. De mens ’ts als gelovige er on­der gehouden door klein van denken. Men is zich zelf klein en miezerig gaan zien en niet als koningen en priesters, niet als kroon der schepping, maar als een wezen ondergeschikt aan de overste van deze wereld. Men is God gaan zien als een natuurlijke vader, die zijn kinderen straft als deze stout zijn. Men is als geestelijke in het zwart gaan lopen en de feestmuts is he­lemaal zoek geraakt.

Geliefde medegelovigen, sta op en ga met ons en doe als wij! Wij zijn wedergeboren en behoren tot een nieuw ge­slacht, tot een nieuw volk van God. Met dit volk wil Hij de eindoverwinning beha­len. Wij zullen worden opge­nomen in de hemelse gewesten en aldaar, ik zeg het u nog­maals, door Hem zelf geleerd worden. Dan zullen de profetieën, onder andere uit Joel en Jesaja, vervuld worden. Dan zal de bruidsgemeente bij haar bruid liggen, als Ruth bij Boas. Dan zal de gemeente, als lichaam van Christus, eisen stellen en Hem er aan herinneren wat Hij als Losser verplicht is. Dan zullen ook onze handen en alles wat wij bij ons hebben, vol zijn van de ga- – ven des Heren. Het boek Ruth
is in deze een grote profetie voor de eindtijd, die voor de bruidsgemeente bestemd is.

Geliefden, ik hoop dat ook uw hart brandende in u is. Dat verlangen zal Hij zeker ver­vullen, want Hij zoekt en jaagt naar een volk dat het met Hem aan durft. Dat bereid is het beloofde land te vero­veren. Ik heb u met dit woord willen onderrichten en opvoe­den en heb daarbij, naar ik zeker weet, ook dingen weer­legt en verbetert. Wij in “Levend Geloof” willen dit echter alleen doen met het doel: “opdat de mens Gods volkomen zij en tot alle goed werk volkomen toegerust” en opdat uw blijdschap moge toe­nemen tot verheerlijking van Zijn Naam!

’t Lam dat geslacht is, heeft nu alle macht.

Door de Heilige Geest verleent Hij ons Zijn kracht –

voor ’t evangelie samen pal te staan –

uit geloof tot geloof voort te gaan.

In de Naam van Jezus strijden wij, zij aan zij.

Want wij zullen worden zoals Hij.

Geestelijk gewapend, sterk in onze Heer, geven wij Hem alle eer!

 

 

 

“Van maand tot maand” door Gert Jan Doornink

Het zal onze lezers en leze­ressen opgevallen zijn dat de rubriek “Van maand tot maand is verdwenen. In deze rubriek werd ingehaakt op actuele gebeurtenissen door deze te plaatsen in het licht van Gods Woord en Geest. Het is echter geen echte verdwijning, alleen een verandering. De artikel­tjes die voorheen geplaatst werden in deze rubriek, wor­den nu namelijk geplaatst tussen de andere, meest lan­gere, artikelen. De korte artikelen zijn over het algemeen ook meer gericht op onbekeerden en pas-bekeerden. Terwijl de langere ar­tikelen bedoeld zijn voor geloofsopbouw en verdere verdieping. De veelzijdig­heid in de lezerskring maakt een veelzijdige benadering noodzakelijk. Bij alles staat echter de boodschap van het Koninkrijk Gods cen­traal. Het gaat om de aan­vaarding en beleving van het volle evangelie!

 

Wie Jezus aanneemt wordt een gelukkig mens; wie Jezus volgt – in de weg van geloof en gehoorzaam­heid – blijft een gelukkig mens.

 

Christenen hebben moed nodig! Door Gert Jan Doornink

 

Van de oude Grieken en Ro­meinen is bekend dat zij vier belangrijke deugden erg belangrijk vonden. Dat waren wijsheid, rechtvaardigheid, zelfbeheersing en moed. Ie­mand die onlangs afscheid nam uit het zakenleven, me­moreerde dit door te vertel­len hoe hij heel vroeger vond dat het laatste niet in het rijtje thuis hoorde. Tot hij onder andere in de oorlog anders geleerd had. “Iemand zonder moed deugt niet op een verantwoordelij­ke post”, is nu zijn erva­ring.

Christenen staan ook op ver­antwoordelijke posten! Zij zijn de ambassadeurs van de levende God. Als beelddra­gers van Christus zijn ze geroepen in Zijn voetstappen te treden en hetzelfde te doen wat Hij deed. Bovendien zijn zij betrokken bij de oorlog. Maar dan een geeste­lijke oorlog wel te ver­staan. Een oorlog tegen de machten uit het rijk van sa­tan, waarbij geestelijke bewapening noodzakelijk is’.

Voor hen is het ook absoluut noodzakelijk moed te beto­nen! Maar waar haalt een christen zijn moed vandaan? Uit Gods Woord (“Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend scherp zwaard…. – Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12) en door de Heilige Geest (“Gij zult kracht ontvangen, wan­neer de Heilige Geest over u komt…. Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

Christenen die niet moedig zijn, zijn al bij voorbaat uitgeschakeld in dienst van Koning Jezus en een speelbal van de vijand.

In deze eindtijd zoekt God naar moedige christenen, dia geen blad voor de mond nemen, maar door woord en daad bewijzen dat zij één zijn met Jezus en Zijn boodschap! En zij bemoedi­gen elkaar met de woorden van Paulus: “Wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht!” Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10} .

 

“Wij moeten werken….” door Gert Jan Doornink

“Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04).

Ora et Labora”

De Latijnse spreuk: “Ora et Labora” (“Bidt en Werkt”) hing vroeger in veel huizen als tekst aan de wand. Toch komt deze kombinatie als zodanig niet in de Bijbel voor. Wel bijvoorbeeld: “Waakt en bidt”. Toch spreekt de Bijbel afzonderlijk heel veel over bidden en werken. Beiden zijn noodzakelijk. Wij willen het nu speciaal hebben over het “werken”.

Welk werken bedoelt Jezus als Hij in (Joh. 09:04) zegt dat wij werken moeten, de werken desgenen die Hem gezonden heeft. Ik geloof dat het een duidelijke zaak is: Het gaat om het werk wat Hij deed en wat ook wij behoren te doen. Jezus predikte de boodschap van het Koninkrijk Gods en bracht in praktijk wat Hij verkondigde: mensen werden verlost uit satans macht en werden nieuwe scheppingen.

Dat is ook de taak en opdracht voor elk kind van God. In Johannes 17 vers 18 (Joh. 17:18) bad Jezus: “Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld”. En in Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21) sprak Jezus tot Zijn discipelen: “Gelijk de Va­der Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”. Zoals

God Zijn Zoon in deze wereld zond, zijn ook wij gezonden!

Zijn wij ons dat ten «talie bewust? Zijn wij er­van doordrongen dat wij in de wereld gezonden zijn om dezelfde werken te doen die Hij deed?

Als in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) staat: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten ei­gendom”, is deze tekst nog niet uit, maar volgt: “Om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.

Uiteraard zal de duivel er alles aan proberen te doen om ons het werken onmogelijk te maken. We willen hier enkele dingen noemen:

a – Hij zal proberen onze aandacht af te leiden van alles wat Jezus deed en de apostelen, wande­lend in Zijn voetstappen, deden. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen als we ons bezig houden met de dingen van deze wereld, met natuurlijke zaken, als we maar van het geestelijke afblij­ven. Hij heeft er zelfs geen bezwaar tegen als we ons bezig houden met het Woord van God, zolang we het maar niet “omzetten in gehoorzaamheid” .

b – Hij probeert de Schriften te verdraaiden. Hij heeft er een hekel aan als we de Bijbel le­zen in het licht van de Heilige Geest, die ons in de volle waarheid leidt. Of Hij zal zeggen: dat was voor vroeger. Terwijl Gods Woord zegt: “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08).

c – Hij probeert ons krachteloos te maken door ons aan te vallen. Daarom is de geestelijke wa­penrusting zo noodzakelijk! En spreekt Efeze6 vers 16 (Ef. 06:16) er van dat wij bij dit alles het schild des ge­loofs ter hand moeten nemen, waarmee wij de brandende pijlen van de boze kunnen doven. Hij probeert ons gebonden te houden. Het niet willen afleggen van de werken der duister­nis is één van de grootste zonden van deze tijd. Dit alles en nog veel meer zal de duivel gebrui­ken om ons getuigenis in deze wereld onvrucht­baar te maken. We moeten niet vergeten dat ieder kind van God die “de werken doet die ook Jezus deed”, een reëel gevaar voor hem betekent! Dan moet hij terrein prijsgeven en dat is wel het laatste wat hij wil.

Bouwen wij verder op het fundament?

Het is belangrijk bovenstaande punten te onder­kennen, opdat we daar schoon schip mee maken en in het geloof de hindernissen zullen nemen die de duivel opwerpt. Alleen dan kan de Heer ons gebruiken in Zijn dienst!

Helaas is de duivel er in geslaagd om zeer veel kinderen Gods volkomen krachteloos te maken. En dat juist in een tijd dat de Gemeente vol vuur, kracht en liefde zou moeten zijn! Hoeveel kinde­ren Gods komen niet verder dan het fundament. Een verdere geestelijke groei blijft totaal ach­terwege. Men wil liever melkvoeding ontvangen… dan vast voedsel…

Men weet dat vaak nog wel heel vroom te camou­fleren met allerlei uitspraken zoals: “Als je maar weet behouden te zijn, dat is het voornaam­ste”, of: “Alles loopt op zijn eind, waarom zul­len we ons nog druk maken?”

Maar… waar zijn de gelovigen, die als ambassadeurs van de levende God, in deze eindtijd willen spreken en handelen? Die niet te rade gaan met vlees en bloed, maar die, geleid door Gods Woord en Geest, de volle weer met Jezus willen gaan? Waar zijn de gelovigen die hun plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse ge­westen en van daaruit strijden, volharden en o- verwinnen? Die van geen uitstel weten, maar die nu spreken en handelen in de Naam van Jezus?

Het is nog dag!                 

God haat uitstel, als het om gehoorzaamheid aan Zijn opdracht gaat. In Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04) zegt Jezus dat wij werken moeten, zolang het dag is, omdat .er een nacht komt waarin niemand werken kan.

Het is nu nog dag! Ieder kind van God weet dat. Wij kunnen daarom niet net doen of onze neus bloedt, maar moeten ons realiseren hoe belangrijk het is dat wij functioneren als volwaardige ge­tuigen van Christus.

Vier belangrijke voorwaarden

Wij willen nu vier voorwaarden noemen waaraan een kind van God moet voldoen, wil hij ten volle bruikbaar zijn in dienst van de Meester.

a – Wij moeten één zijn met de boodschap, zoals Jezus die bracht en de apostelen die ook uit­droegen. Er is maar één boodschap en dat is het volle evangelie, de boodschap van het Koninkrijk Gods. Het is een radicale boodschap en kent geen compromissen. Lees in dit verband eens wat Pau- lus schreef over het evangelie in Galaten 1 vers 6 tot en met 9 (Gal. 01:06-09).

b – Wij moeten vervuld zijn met de Heilige Geest. Velen zien de doop met de Heilige Geest, gepaard gaande met het spreken in nieuwe tongen, als een soort eindstation, maar dan begint het pas! Wij moeten verder “groeien in de Geest”. Alleen iemand die vol is van de Geest ervaart de kracht daarvan en kan moed betonen in de geestelijke strijd.

c – Wij moeten de geestelijke weg bewandelen. Dat wil zeggen volkomen loskomen van welke ge­bondenheid ook. Ook van aardse, natuurlijk ge­richte leringen, die het vlees bevredigen, zul­len we ons moeten losmaken.

d – We moeten ons bewust zijn dat het gaat om de verheerlijking van Christus in ons leven! Niet wat wij voor Hem presteren is belangrijk, maar wat wil in Hem zijn en doen is belangrijk! Christus in ons, de hoop der heerlijkheid! We moeten oppassen voor een “ik-gericht-christen- dom” . We spraken met een broeder uit Amerika, die veel achter de schermen heeft gekeken bij allerlei “grote” evangelisten. Velen van hen zijn in de Geest begonnen en in het vlees ge­ëindigd . . .

Ook moeten we oppassen voor de mentaliteit van: “Waarom zou ik me druk maken om al deze dingen. Zolang de ander zich niet meer inzet, zolang de ander niet reiner en heiliger leeft, doe ik het ook niet…”

Maar het gaat er niet om wat de ander doet of niet doet, maar wat doen wij? Paulus zegt: “Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder weg zal dragen wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” 2 Korinthe 5 vers 10 (2 Kor. 5:10). En in 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05) vermaant Paulus ons: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het ge­loof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? want anders zijt gij verwerpelijk”.

Heeft u een oprecht verlangen in de voetstappen van Jezus te wandelen? Realiseert u zich ten volle wat het betekent om dezelfde werken te doen die ook Jezus deed en welke consequenties dat heeft voor ons leven? Ga dan de weg van geloof en gehoorzaamheid. Weersta de duivel in de Naam van Jezus. Ervaar Gods overwinning in uw leven! En een diepe innerlijke vreugde en vrede zal uw deel zijn.

Steeds meer kinderen Gods gaan in onze dagen in­zien, dat halfslachtigheid en “twee heren die­nen” een onmogelijke zaak is in het Koninkrijk Gods! Zij gaan voorwaarts met Jezus! Zien niet achterom, want Jezus heeft gezegd: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62). Daarom is er voor een waarach­tig kind van God maar één weg: Voorwaarts met Jezus naar de volle overwinning.

 

Geestelijke wellevendheid door Judith Jacobs

Lucas 17 vers 11 tot en met 19 (Luc. 17:11-19)

Vindt u het ook zo ’n heerlijke gedachte dat de Heer dicht in de buurt is? Hier zijn enkele voorbeelden uit Zijn Woord:

“De Here is nabij” – Filippenzen 4 vers 6a (Filip. 04:06a). “Want des Heren ogen gaan over de ganse aarde” –  2 Kronieken 16 vers 9a (2 Kron. 16:09a). “De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen” – Psalm 34 vers 16 (Ps. 034:016).

Zo zou ik nog een poosje kunnen doorgaan, maar dat voert te ver. Als ik deze rijke beloften lees, moet er als het goed is – door de werking van Gods Geest – iets door mij heen gaan.

Als ik in een diepe put terecht zou komen, zou ik eruit zien te komen; ik zou uit alle macht roepen en schreeu­wen om hulp. Precies, zo is het ook geestelijk. Als de Here ons gadeslaat, ziet Hij ook onze nood. En daar is meer: Hij kan en wil ons helpen en Hij nodigt ons daar­toe uit: Wij moeten roepen en Hij zal ons (ver)horen en (uit)redden. Welk een opluchting en gevoel van bevrijding gaat er dan door je heen. Terugziende op die put wordt je zo blij en dankbaar. Je wilt je redder bedanken (dat tenminste!) en zo mogelijk iets “terugdoen”. Nu, dat kan en mag allemaal, we mogen er “die ander” om eren.

Hoeveel temeer zouden we dan God de eer moeten geven die Hem ook waarlijk toekomt. Heeft u wel eens getracht te tellen hoe vaak de Heer u uit noodsituaties heeft ge­haald? Ik heb dat wel eens geprobeerd, maar vanzelfspre­kend heb ik dat niet kunnen achterhalen, omdat Zijn genadegebied te omvangrijk is gebleken.

Dat geeft mij de (heerlijke!) verplichting God te be­danken en niet te handelen zoals de geschiedenis laat zien in het hierboven aangehaalde Schriftgedeelte. Soms vergeten we te bedanken en eren is er dan helemaal niet meer bij. Maar dat zou op één lijn staan met ondankbaar­heid en (geestelijke) onwellevendheid waarmee wij Hem bedroeven.

 

Roep Mij aan! (gedicht) door Judith Jacobs

Psalm 50 vers 15 (Ps. 050:015)

Welk een genade, o Heer Jezus,

Te mogen lezen in Uw Woord,

Dat ik in nood tot U mag roepen,

Gij steeds op het gebed verhoort.

 

Het is zo’n troost te mogen weten

Dat Gij wilt omzien, ook naar mij;

Uw hand staat klaar om te bevrijden:

Wie is een helper zoals Gij?!

 

Dank zij Uw liefde mag ’k geloven:

Gij zijt niet “ver” maar heel “dichtbij”;

Geen enk’le noodkreet, zwak of staam’lend,

Gaat aan Uw luist’rend oor voorbij.

 

En als ’k verlossing mocht ervaren

Waar Uw beloften, vol en vrij,

Geef dat ‘k U danken mag èn eren,

Want dat verwacht Uw hart… van mij.

 

De dood ‘van Gerard Croiset door Gert Jan Doornink

 

Nederlands meest bekende helderziende en magneti­seur, Gerard Croiset, is op 71 jarige leeftijd overle­den. Het “Algemeen Dagblad” had onlangs in verband hiermee een interview met de parapsycholoog prof, dr. W. Tenhaeff, die jarenlang met Croiset samenwerkte om een “wetenschappelijke ba­sis” aan het werk van deze “paragnost” te kunnen ge­ven .

In het interview wordt op­gemerkt dat tegenwoordig de interesse in paranormale verschijnselen groot is en de boeken over dit onder­werp in groeiende hoveelheden over de toonbank gaan.

Prof. Tenheaff ziet de pa­rapsychologie uitsluitend als wetenschap en heeft er bezwaar tegen dat daartoe ook spoken, het oproepen van geesten, etc. gerekend worden. Maar de christen weet dat heel het terrein van spiritisme, magnetisme, helderziendheid, etc. be­hoort tot de door satan be­heerste occulte wereld, waarvoor de Bijbel uitdruk­kelijk waarschuwt.

De nieuwtestamentische ge­lovige heeft geen mislei­dende toekomstvoorspellin­gen nodig, maar de Heilige Geest voorspelt hem de toe­komst en leidt hem in alle waarheid. Dok hoeft hij geen “genezing” via magne­tiseurs te ontvangen, omdat zijn geest dan toch nog oc­cult gebonden zou blijven. Jezus Christus is zijn Heelmeester. En Hij is een volkomen Bevrijder en Ver­losser naar geest, ziel en lichaam!

 

Wat zijn de werken des duivels? door H. J. Scholten

 

“Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08).

Gods schepping was volmaakt

Wanneer wij deze tekst over­denken, dienen wij goed te beseffen wat de werken des duivels zijn. We denken even terug aan het begin, het be­gin van de schepping Gods. In Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31) lézen wij: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed!”

Een volmaakte schepping met volmaakte mensen, Adam en E- va. Zonde, leugen en ziekte waren volkomen onbekende be­grippen. Maar door de zonde­val is Gods heerlijke schep­ping aangetast. De mens ging eten van de boom van kennis van goed en kwaad en dat had God nu juist verboden. God sprak tot Adam: “Om uwentwil is de aardbodem vervloekt!” Doornen en distelen waren niet aanwezig vóór de zonde­val. Ziekte en dood, moeiten en zorgen waren onbekende begrippen. Het is alles ge­komen door de leugenaar van het begin, de duivel.

Als deze onvolmaaktheden kwamen niet van God. Doordat de mens zijn oor te luisteren had gelegd bij de duivel, kwamen deze dingen in de we­reld. Van oorsprong behoorde dit alles niet bij Gods vol­maakte schepping en daarom moet deze schepping weer ge­zuiverd worden van al dit kwaad.

Kennis en inzicht zijn nodig

Wij hebben daartoe kennis en inzicht nodig in de geeste­lijke wereld. Daarom is het zo verheugend, dat de apos­tel Johannes schrijft: “Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons in­zicht gegeven heeft om de Waarachtige te. kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven” 1 Johannes 5 vers 20 (1 Joh. 05:20).

Deze Johannes schrijft ook, dat Jezus gekomen is, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Wij leren Je­zus bijzonder goed kennen uit de vier evangeliën; daarin kunnen wij Hem als het ware op de voet volgen. Wij kunnen Zijn doen en laten van dicht­bij gadeslaan. En wat zien wij dan?

Wij citeren de tekst uit Han­delingen 10 vers 38 (Hand. 10:38): “…hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem!”

Ziekte is een overweldiging van de duivel

Het Woord van God leert ons duidelijk dat ziekte een overweldiging van de duivel is.- Want Jezus deed niets an­ders dan zieken genezen en daardoor verbrak Hij de wer­ken des duivels. Nergens, maar dan ook nergens lezen wij, dat Jezus tegen één of andere zieke zegt: “Dit is een kruis wat Mijn hemelse Vader u opgelegd heeft en dat kruis moet u nu maar in stil vertrouwen dragen”. Nergens lezen wij, dat Jezus een ziek» wegzendt met de mede­deling: “Het is Mijn tijd nog niet om u te genezen, komt u over een poosje maar eens terug”.

Neen, élke zieke, die tot Hem kwam of bij Hem gebracht werd, genas Hij, zonder aan­zien des persoons. Niemand stuurde Hij weg met zijn kwaal. Jezus genas allen! Allen, die door de duivel overweldigd waren. Hij liet in Zijn werken zien, wat de werken des duivels waren. Kreupelheid, lamheid, me­laatsheid, kromgroeien, koorts, blindheid, doofheid en bezetenheid behoorden allemaal tot de werken des duivels. Er staat zo type­rend in Handelingen: want God was met Hem!

Wat kunnen wij hieruit op­maken? Dat óók de Vader er­kent, dat ziekte en wat dies meer zij, ons niet uit Zijn vaderhand toekomen.

Want dan zou Jezus ook geo­penbaard zijn om de werken des Vaders te verbreken!

De werken des duivels komen toch niet uit de hand van onze hemelse Vader? Zou God dan tegen Zichzelf werken? Dan is Hij een verdeeld God. Toch heeft de grote leugenaar van het begin, bij vele christenen een geweldig – succes met de valse leer: gezondheid én krankheid, rijkdom én armoede komen ons toe van Zijn vaderlijke hand. Duizenden christenen zijn door deze loer misleid en weten vaak niet meer wat ze nu eigenlijk aan hun he­melse Vader hebben. Daarom zijn zij verdeeld geworden in hun denken, tot vreugde van de duivel.

Jezus werkt niet tegen zijn Vader in!

Nooit zullen wij geloven, dat Jezus tegen Zijn eigen Vader inwerkt. Hoe zullen wij, als kinderen Gods, de strijd tegen satan en zijn gehele rijk effectief kunnen voeren als wij tegelijker­tijd moeten leren: De hemel­se Vader zendt ziekte en Je­zus geneest de zieke; de he­melse Vader legt armoede op en Jezus zegt: “Ik ben geko­men, opdat zij leven hebben en overvloed!”

Het is geen wonder, dat men­sen die deze dogmas aanhan­gen veelal in hun geloofsle­ven niet verder komen dan ‘vallen en opstaan’. Eén van de discipelen van Jezus vraagt: “Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg!” Dan geeft Jezus een afdoend antwoord: “Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien!” Johannes 14 vers 8 (Joh. 14:08) .

Nu zou iemand kunnen stel­len: “Maar u haalt alleen het Nieuwe Testament aan”. Jazeker, maar ook het Oude Testament zullen we laten spreken. In Exodus 4 vers 11 (Ex. 04:11) staat: “Wie heeft de mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben Ik het niet, de Here?”. Ge­lukkig staat er ook in het Oude Testament: “Want Ik, de Here, ben uw Heelmeester” Exodus 15 vers 26 (Ex. 15:26).

Vernieuwing van denken is noodzakelijk

Nu moeten wij oppassen geen denkfouten te maken door een natuurlijk denken. Paulus leert ons in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02): “En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld (met haar natuurlijk denken), maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, op­dat gij moogt weten wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene”.

Alleen het Nieuwe Testament is normatief voor de uitleg­ging van het Oude Testament. Zo heeft Jezus ons het ge­leerd en ook Zijn apostelen! Heel vaak haalt Jezus het Oude Testament aan door te zeggen: “Gij weet dat er ge­schreven staat…., maar Ik zeg u….” Dan geeft Jezus een geheel andere uitleg dan wat er in het Oude Testament staat. Hij zet soms de boel met eerbied gezegd, totaal op z’n kop. Wie zijn Bijbel niet goed geestelijk lezen kan, komt er nooit uit.

Het Oude Testament lezen wij niet meer ‘naar de letter’, maar in de ‘nieuwe staat des Geestes’! In Psalm 11 vers 5 (Ps. 011:005) staat bijvoorbeeld: “De Here toetst de rechtvaardige en de goddeloze; en wie geweld bemint, die haat Hij”. Als God Zijn vijanden haat, hóe kan Jezus dan zeggen: “Hebt uw vijanden lief”? In het Oude Testament staat: “Oog om oog, tand om tand”! Het staat er toch maar heel dui­delijk. Hóe kan Jezus dan zeggen: “Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe” Matteüs 5 vers 39 (Matt. 05:39)? Ook zegt Jezus in vers 43: “Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste lief­hebben en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij. kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrecht- vaardigen”.

In het Oude Testament staat van God geschreven, dat Hij zijn vijanden haat. Hoe zit dat dan? Is dat niet werke­lijk zo? Als God zijn vijan­den haat, hóe kan Jezus dan leren: “Hebt uw vijanden lief? Dat is toch alles tegenstrijdig?

Dat dachten de Joden ook en daarom verwierpen zij Jezus. Zij maakten Hem uit voor een valse leraar, die het volk verleidde. Dat is eigenlijk ook heel begrijpelijk. Geen wonder, dat de scharen ui­termate verbaasd waren en uitriepen: “Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!” Markus 1 vers 27 (Mark. 01:27). Jezus bracht een totaal nieuwe leer en daardoor waren al deze oudtestamentische gelovigen diep geschokt en verwierpen Hem, zijnde een valse pro­feet.

Hoe lezen wij de Bijbel?

Hoe kwam dat nu? Omdat het allemaal natuurlijke mensen waren, die niet geestelijk konden denken. Ze lazen de Schrift ‘naar de letter’! En dat doen ook nog vele hedendaagse christenen en zijn daardoor tot de leer gekomen: God geeft ziekte én gezondheid, armoede én rijkdom. Ze zijn nog niet verder gekomen dan Job, die ook moest toegeven, dat hij dingen verkondigde zonder inzicht! Job 42 vers 3 (Job 42:3).

Vele christenen zeggen: “Je moet de Bijbel letterlijk geloven”. Dat klinkt zeer aannemelijk, maar men maakt een grote fout. Het is maar wat met onder ‘letterlijk’ verstaat. Lezen we het oude Testament letterlijk natuurlijk’ of ‘letterlijk geestelijk’? Het laatste moeten wij doen en dat kan alleen door vernieuwing van denken, dus volkomen geeste­lijk denken.

We nemen nog eens een voor­beeld uit het Oude Testament. We lezen in Jesaja 54 vers 16 (Jes. 54:16): “…. maar Ik ben het ook, die de verderver geschapen heb om te vernielen”. Als we dit letterlijk nemen, zoals het er staat, dan heeft God de duivel geschapen! Maar is dat waar? Schept God een duivel en demonen?

Wie was de duivel voor dat hij een duivel werd?

De duivel was een geweldige engel, volmaakt door God ge­schapen. Hij was een zoon des Dageraads! Want dezelfde Jesaja schrijft in Jesaja 14 vers 12 (Jes. 14:12): “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dage­raads; hoe zijt gij ter aar­de geveld, overweldiger der volken!” Hier komen we het woord ‘overweldiging’ weer tegen, zoals in Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) staat: “…. al­len die door de duivel over­weldigd waren”.

We zien dus, dat het ‘naar de letter’ lezen van het Ou­de Testament tot grote dwa­lingen kan leiden en dat is ook bij vele christenen ge­beurd. We zien dan ook dui­delijk dat veler geloofsle­ven op oudtestamentische leest geschoeid is.

Daarom is men ook tot de leer gekomen: ziekte en ge­zondheid, rijkdom en armoe­de komen ons toe uit Gods vaderhand! Nogmaals: men heeft de Waarachtige nog niet leren kennen! Daarom zijn er vele christenen, die niet goed weten wat ze aan de hemelse Vader heb­ben. ‘Misschien stuurt Hij ons deze ziekte of ramp als straf?’ zeggen velen. Het is dan altijd ‘misschien’, waaruit men de onzekerheid proeft over wat God wel of niet doet.

Daarom is er bij velen geen geestelijke groei en is ‘vallen en opstaan’ aan de orde van de dag. Dit alles schept bergen van twijfels en onzekerheden. Er is er één, die er wél bij vaart: de duivel, de grote tegen­stander van God. Daarom kent men in sommige ortho­doxe kerken ook de strijd in de hemelse gewesten niet. In deze kringen heerst een enorme onkunde aangaande de dingen van de onzienlijke wereld.

Mozes werd een geestelijk mens

We gaan nog even naar de Israëlieten op hun tocht door de woestijn. Men is ge­komen aan de berg Sinaï, de berg van de wetgeving. De vraag is: Wilde God, dat de Israëlieten de berg zouden beklimmen samen met Mozes? Wij zeggen ‘ja’, God wilde dat! In Exodus 19 vers 13 (Ex. 19:13) lezen wij: “Eerst bij de langge­rekte toon van de hoorn mo­gen zij de berg bestijgen”. Het volk mocht opklimmen naar God, de Schepper van hemel en aarde. Maar dat kon zomaar niet. Het volk moest zich heiligen en ze moesten hun klederen wassen. Mozes zei: “Weest over drie dagen gereed, nadert niet tot een vrouw”!

Stel u eens voor dat het volk wél de berg bestegen had? Het zou er, samen met Mozes, stralend vanaf geko­men zijn, zonder bedekking! Maar het volk durfde niet op te klimmen vanwege de blik­sem en de donderslagen. Het volk was bang! Mozes ging alleen en hij kwam in de heerlijkheid van God en werd een geestelijk mens. Omdat het volk op het natuurlijke vlak bleef, moest Mozes een bedekking voor zijn aange­zicht doen. Toen kon God niet anders dan een noodwet maken. Natuurlijke wetten! Ze waren aan het geestelijke niet toe. Eerst dus een noodverbond, later het goe­de, definitieve verbond!

Daarom zegt Paulus in Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03) dat de wet zwak was door het vlees. En in Hebreeën 7 vers 18 (Heb. 07:18) lezen wij: “Want een vroe­ger voorschrift (de oudtestamentische wet) wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is, – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen”.

De nieuwe leer van Jezus

Daarom kon Jezus niet anders dan een geheel nieuwe leer brengen en is het in eerste instantie wel begrijpelijk dat men Hem afwees. Want Hij zette als het ware het Oude Testament op de kop. Van Hem staat geschreven in Markus 1 vers 27 (Mark. 01:27): “En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag!”

Daarom is het Nieuwe Testa­ment absoluut normatief voor uitleg van het Oude Testa­ment, anders komt men tot aards gerichte leringen. Daarom zijn wij intens blij, dat mét Jezus de genade en de waarheid gekomen zijn, want Hij is de Middelaar van het Nieuwe Verbond en Hij alleen toont ons wie de Va­der werkelijk is. De Her­steller van een gans verdor- . ven massa! Halleluja!

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -4-

De geestelijke bevrijding in de eindtijd

De vorige maal hebben we gezien: het boek Openbaring be­schrijft een exodus. We zijn toen geëindigd met een aan­tal vragen. In wezen gaat het om het punt: welk karakter heeft die uittocht?

Allereerst stellen we dan vast: die exodus van het volk Gods is geen verdwijning. Wat gebeurde er ten tijde van Mozes? Het volk Israël verdween niet, maar het kwam onder de macht van farao vandaan; het was geen verdwijning, maar een bevrijding.

Waar is het nu om begonnen in de eindtijd? Ook om een be­vrijding, maar dan een voluit geestelijke. De gemeente wordt niet bevrijd door een beetje aan ruimtevaart te gaan doen; zou iemand dan, wanneer hij buiten de damp­kring komt, plotseling een ander mens worden? Hoe zat dat dan met de astronauten, wanneer ze hun ruimtereizen maak­ten?

God heeft een veel grootser doel: een volk komt onder de machten vandaan, het werpt zijn juk af en het staat op.

Maar in de dagen van Mozes kwam de uittocht niet zomaar uit de lucht vallen. Het was niet zo dat de Israëlieten zomaar van de ene dag op de andere vertrokken waren, zon­der dat de farao er iets van af wist-» Velen menen: niets staat meer de beëindiging van het gemeentetijdperk in de weg. Elk moment kan het gebeuren. Bij Mozes zien we ech­ter dat de zaak duidelijk anders ligt. Toen hij door God geroepen werd, kon hij beslist niet zeggen: Nu kan het volk elk moment uitgeleid worden. Die uitleiding was een proces; dat was niet een kwestie van afwachten. En om dat proces op gang te brengen, waren er verschillende kernmomenten nodig; dat ging niet vanzelf. Het was niet genoeg dat het volk klaagde over zijn harde dienst; hun klachten brachten hen niet uit Egypte.

Zo is het ook in onze tijd: het is niet genoeg dat er een volk is dat klaagt over de donkere tijd. Wie klaagt is ongeschikt voor de exodus. Een aantal elementen is onmis­baar: Mozes moet telkens naderen tot God, dat wil zeggen: hij moet God leren kennen (voor zover dat in het oude ver­bond dan nodig was); bovendien moet Mozes telkens naar de farao. En wat moet hij daar doen? Daar moet hij woorden spreken, woorden Gods, woorden van gezag: Laat mijn volk gaan! Daar zien we iets van een geestelijke strijd. En intussen wordt het volk van God klaar gemaakt, afgezon­derd, apart gezet, en tenslotte, door de kracht van het bloed, losgekocht.

De taak, van de gemeente in de eindtijd

Drie kernmomenten spelen dus een rol: kennis Gods, confrontatie met de tegenstander en afzondering. Deze drie momenten vormen als het ware de motor waardoor het exodusproces in beweging wordt gezet.

In dit kader moeten we ook de plagen beschouwen. We wil­len enkele sleutelteksten in verband hiermee naar voren halen. In Exodus 12 lezen we aan het slot van vers 12 (Ex. 12:12): “En aan alle góden van Egypte zal Ik gerichten oefenen. Het gaat dus in wezen om een strijd tussen God en de gó­den. Het vonnis wordt voltrokken aan de afgoden, de mach­ten. En naar de woorden van Psalm 149 is dat voltrekken van het vonnis de luister van al Gods gunstgenoten. Zo was Mozes daarmee bezig op aarde, zo zal dit ten volle de taak zijn van de gemeente in de hemelen. De gemeente van de eindtijd zal de gerichten ten uitvoer brengen over de góden dezer eeuw.

Een gedeelte dat ook licht werpt op de plagen van Egypte, vinden wij in Psalm 78. God is niet de bron van het on­heil, maar we lezen: “Hun vee gaf Hij prijs aan de hagel en hun kudden aan de vurige schichten. Hij zond tegen hen zijn brandende toorn, verbolgenheid en angstwekkende gramschap, een schare van verderfengelen. Hij baande een pad voor zijn toorn. Hij behoedde hun zielen niet voor de dood, maar gaf hun leven prijs aan de pest” Psalm 78 vers 48 tot en met 50 (Ps. 078:48-50). Hier blijkt duidelijk dat het om een prijsgeven gaat. De Egyptenaren werden prijsgegeven aan de machten waar ze mee verbonden waren. De bescherming werd weggenomen: het was voor God onmogelijk, een volk dat zich zo hardnekkig verenigd had met het rijk der duisternis, nog omtuining te bieden. “Hij onttrok hun ziel niet van de dood”, zegt de Statenvertaling. God kon hen ook niet meer aan de dood onttrekken, want zij hadden zich aan de bescherming van de God des levens onttrokken. Alleen als een mens zich volhardend verbindt met de machten, komt hij onder het vonnis dat voor die machten bedoeld is; alleen dan komt die mens in het eeuwige vuur, dat niet voor de mens, maar voor de duivel en zijn engelen bereid is.

Het loon dat de duivel uitbetaalt

We zien hier: het gericht wordt beschreven als een schare van verderfengelen. In feite keren zich dus de machten tegen hen die het rijk der duisternis altijd gediend heb­ben. We zouden het ook zo kunnen formuleren: de boze gaat het loon uitbetalen, het loon dat bestaat in dood en ver­derf. De farao, die altijd voor de duivel gewerkt heeft en verderf heeft gezaaid, zal nu oogsten wat hij gezaaid heeft. Wat Egypte ontvangt, is de vrucht van hun eigen overleggingen, om het met de woorden van Jeremia te zeg­gen Jeremia 6 vers 19 (Jer. 06:19).

Dezelfde gedachtegang vinden we in het boek Openbaring. Om daar zicht op te krijgen willen we letten op drie pa­rallel lopende gebeurtenissen. Zoals bekend, wordt er ge­sproken over zegels, bazuinen en schalen; we hopen daar nog wel nader op terug te komen. Maar bij alle drie is opvallend de manier waarop de zaak op gang komt. Er is als het ware een bepaalde startprocedure.

De opening van de zegels

Allereerst wat de zegels betreft: er is iemand nodig die ze opent, en dat is niet ‘zomaar een willekeurige zaak, daarvoor wordt niet iemand van de straat gevraagd, neen, daar is een speciale bevoegdheid voor vereist. En van welke aard is die bevoegdheid? Daar wordt vaak overheen gelezen,- meestal denkt men klakkeloos: natuurlijk, het Lam is de enige die de zegels mag openen, want Hij is God. Maar Openbaring 5 is veel concreter, daar wordt een scherp omschreven motivering gegeven: “Zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen” Openbaring 5 vers 5 (Openb. 05:05). Hier blijkt: deze bevoegdheid heeft een basis, zij berust op een overwinning. Om de zegels te kunnen ontsluiten moest Jezus eerst een bepaalde strijd beslechten, Hij moest een bepaalde positie verwerven in de geestelijke wereld. Het gaat hier immers over een geestelijke overwinning. Eh op die basis ontvangt en bezit Jezus dan bevoegdheid, waar­digheid, zoals Openbaring 5 dat zo typerend noemt.

En dan ontdekken we een buitengewoon fundamenteel grond­principe, een grondwet van de geestelijke wereld. Wie iets aan het laatste Bijbelboek wil hebben, zal hierop zijn aandacht moeten spitsen. Want dit is nu juist het meesterwerk van de Geest: de Geest van God is erop uit, aan de hand van velerlei beelden te belichten, hoe de eeuwige grondwetten van de geest zich in de eindtijd ten volle gaan realiseren. En God wil ons, zijn knechten, to­nen, welke die grondwetten zijn, die ten grondslag lig­gen aan het hele gebeuren in de hemelse gewesten.

Welnu, welk principe treffen we hier aan? Het Lam heeft gezegevierd, en nu is Hij degene die zegels kan en mag openen. Dat wil zeggen: elke overwinning die in de heme­len behaald wordt, maakt iets los. En als dit principe ergens van kracht is, dan is het hier; we weten immers dat hetgeen Jezus aan het kruis bevochten heeft, de grond leggende overwinning is, we zouden kunnen zeggen: de oer overwinning, die de bron vormt van alle volgende overwinningen .

Het gevolg van de overwinning van Jezus

Daarom kan het niet anders: nu komt er inderdaad wat los.

Als Jezus aan het kruis en in het dodenrijk de legermacht der duisternis verslaat, dan wordt daarmee metterdaad een gigantisch proces in beweging gezet. Het is dan ook een logisch gevolg dat Openbaring 6 begint met de woorden: “En ik zag. toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom!” Openbaring 6 vers 1 (Openb. 06:01).

Dat beeld van die donderslag is niet toevallig; dat bete­kent meer dan alleen maar: hij had een harde stem. Wan­neer het onweert, dan zit er werking in de lucht; krach­ten ontladen zich. Met andere woorden: de botsing der geesten in de hemelse gewesten wordt ingeluid. Zegels gaan open, tijden worden in beweging gezet, strijd gaat ontbranden.

Het is dan ook alleszins verklaarbaar dat het openen van de zegels resulteert in het uittrekken van een serie paarden. Tenslotte is het paard in de bijbel over het al­gemeen het strijdros. Het paard wordt opgetuigd tegen de dag van de strijd, zegt ons Spreuken 21 vers 31 (Spr. 21:31). Zo zien we hier in Openbaring 6 een opmars van geestelijke legerscharen. En deze opmars is het gevolg, de weerslag, van de overwin­ning die Jezus behaald heeft. We zouden ook kunnen zeg­gen: wat onze Heer gedaan heeft, brengt een bepaalde reactie teweeg.

De gemeente in het voetspoor van het Lam

En tweede voorbeeld van deze geestelijke grondwet vinden we in Openbaring 6. We lezen daar over het reukwerk, de aan­bidding der heiligen. De gemeente is dus kennelijk niet uitgerangeerd. Dan vertelt ons Openbaring 6 vers 5 (Openb. 06:05): “En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp (het vuur) op de aarde; en er kwamen dondersla­gen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving”. Daar zien we: het volk van God brengt door zijn gebeden een geestelijk proces op gang, waarbij enorme krachten gaan meespelen. Precies zoals het Lam dat deed in hoofdstuk 5, zo treedt hier de gemeente in hetzelfde voetspoor: zij wordt werkzaam, dat wil zeggen zij gaat werken in de geestelijke wereld, en dat niet alleen: zij werkt daar ook wat uit.

Daarom is Openbaring 6 ook zo’n veelzeggend gedeelte: het laat ons zien wat Gods plan is. God bedoelt een volk dat invloed heeft in de hemelen. Vanuit de gemeente wordt de loop der geschiedenis bepaald. De gebeden van het volk Gods vormen de startsignalen voorde eindstrijd. Er volgt dan ook onmiddellijk op: “En de zeven engelen, die de ze­ven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen Openbaring 8 vers 6 (Openb. 08:06). Zij luiden nieuwe etappes van de kamp in.

De strijd wordt ontketend vanuit de gemeente

Het derde voorbeeld treffen we aan in Openbaring 15. Johannes vertelt daar: “En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. En een van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheden” Openbaring 15 vers 5 tot en met 7 (Openb. 15:05-07). Daar zien we opnieuw ditzelfde geestelijke grondprincipe: de strijd wordt ontkend vanuit de tempel, dus vanuit de ge­meente .

In het Oude Testament vinden we een parallel die in dit verband verhelderend kan werken. Als Gideon ten strijde trekt tegen Midian, dan gaat hij naar de buitenrand van de legerplaats, en dan lezen we: “Toen bliezen zij op de horens, terwijl zij de kruiken stuksloegen, die zij in de hand hadden”. En ze riepen: “Het zwaard van de Here en van Gideon!” Richteren 6 vers 19 en 20 (Richt. 06:19-20). Het gevolg is dat het le­ger van de vijand in beroering komt, en het zwaard van de een keert zich tegen de ander. Gideon met zijn mannen bracht de strijd op gang.

Zo is de gemeente in de eindtijd de gangmaker van wat er zich in de geestelijke wereld gaat afspelen. Het gevolg is dat het rijk der duisternis aan zichzelf ten onder gaat; de boze valt in zijn eigen zwaard. En het woord van Jezus gaat in vervulling: “En indien de satan op­staat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij niet be­staan, doch is hij aan zijn einde” Markus 3 vers 26 (Mark. 03:26).

(wordt vervolgd).

Vergeet niet “Levend Geloof” na lezing door te geven aan anderen!

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

 

Hoe kom ik van het roken af?

Broeder H. J. van H. te Kam­pen reageerde op ons artikel over dit onderwerp en vroeg zich af waarom er zo vaak geschreven wordt over het roken als gebondenheid. Zou het komen dat roken een “zichtbare gebondenheid” is, terwijl er heel wat “on­zichtbare gebondenheden” zijn waar minder aandacht aan wordt geschonken, maar die soms nog erger zijn?

Wij schreven reeds dat het niet alleen gaat om het ro­ken, maar dat gelovigen die in dit opzicht niet “vrij” zijn er vaak ook andere ge­bondenheden op na houden. En we leven nu eenmaal in een tijd dat geen enkele waarachtige gelovige zich nog kan veroorloven er enige gebondenheid op na te hou­den. Paulus zegt: “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wape­nen des lichts!” Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12).

Gods erfgenamen

Zuster A. T. K.-H. te Ams­terdam is het er mee eens dat de Bijbel alleen te le­zen is in het licht van de Heilige Geest. “Nu had ik me al jaren afgevraagd, waarom wij onder andere ‘erfgenamen Gods’ genoemd worden. Hij is toch eeuwig! Nu is mij door de artikelen die broeder N. Goverts schreef duidelijk geworden wat het woord ‘Gods erfge­naam’ betekent”.

Geloofsopbouwende artikelen

Zuster C. E, A. van W.-S. te Nonster, die een geschenkabonnement opgaf, schreef: “Het is om de po­sitief geloofsopbouwende artikelen in uw blad, dat ik ook haar graag hiermee in kennis zou willen bren­gen”

Verzoeken om oude nummers

Nieuwe abonnees vragen her­haaldelijk om toezending van reeds verschenen num­mers. Tot onze spijt zijn van verschillende maanden alle nummers uitverkocht. Nieuwe abonnees en adressen voor geschenkabonnementen ontvangen “Levend Geloof” vanaf de eerstvolgende maand na opgave.

 

1980.09 nr. 207

Levend geloof 1980.09 nr. 207

-Naarmate ons geestelijk inzicht groeit, kan de Heer zich ook meer aan ons openbaren. En dat is Zijn liefste wens, omdat Hij ons vol wil maken van Zijn heerlijkheid’.

-Wij zijn niet geroepen om naar het volle evan­gelie toe te groeien, maar vanuit het volle evan­gelie te leven.

Kinderen Gods die geestelijk willen leven en daarom de volle weg met Jezus gaan, krijgen vaak als verwijt te horen dat ze niet meer met beide benen op de grond staan en te ver van de werkelijkheid af leven. Maar dit verwijt is geheel ten onrechte, want zolang men zich niet bewust is dat onze plaats met Christus in de hemelse gewesten is, Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06) en dat men alleen van daaruit kan strijden en overwin­nen is men ongehoorzaam en staat men juist buiten de werkelijkheid, die van Christus is Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Met gevolg dat dan ook op aarde geen vruchtbaar christenle­ven tot openbaring komt.

Wie Jezus los wil maken van Zijn boodschap en leer begaat een grote fout. De echte verkondiging van Jezus, zoals deze in Gods Woord is geopenbaard, is de verkondiging van het volle evangelie oftewel de boodschap van het Koninkrijk Gods.

Vergeet niet “Levend Geloof” na lezing door te geven aan anderen!

 

De wil van God door Gert Jan Doornink

De Bijbel openbaart ons Gods wil

In het “Onze Vader” – het bekende gebed dat Je­zus Zijn discipelen leerde – komt onder andere de zinsnede voor: “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” Matteüs 6 vers 10 (Matt. 06:10). Het is éen van de vele voorbeelden uit de Bijbel waarin gesproken wordt over de wil van God.

Want om de wil van God te leren kennen krijgen we als allereerste te maken met het woord van God. In de Bijbel vinden we de wil van God ge­openbaard ten opzichte van de schepping, de eind voltooiing, Gods doel met de mens, kortom ten opzichte van alle dingen.

Maar om de Bijbel te verstaan hebben wij kennis en inzicht door de Heilige Geest nodig. Zonder het licht van de Heilige Geest tasten we in het duister en kunnen wij ook onmogelijk iets be­grijpen van de wil van God.

Nu komt natuurlijk hierbij de vraag voor de dag: is het wel nodig de wil van God te kennen? Is dat nu wel zo belangrijk? Als je zo’n regel uit het “Onze Vader” oppervlakkig beschouwd, zou je kunnen denken van niet. Immers het: “Uw wil ge­schiede….” zou uitgelegd kunnen worden als: Zo God het wil, zo gebeurt het toch…. Onze gedachten, ons leven, doet er helemaal niet toe.

We zijn toch maar kleine mensjes ten opzichte van een grote God…. Vaak beroept men zich dan nog op een tekst als Jesaja 55 vers 8 (Jes. 55:08) waar dit staat: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten”. Men rukt dan deze tekst wel helemaal uit zijn verband, want het gaat hier over mensen die nog volledig in de greep van satan zijn. Even tevoren staat: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechti­ge man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here” Jesaja 55 vers 7 (Jes. 55:07).

Zolang wij nog menen dat Gods wil geheel buiten ons om gaat, omdat Hij souverein en almachtig is, geven wij daarmee te kennen nog niets van de wil van God ten aanzien van de mens te begrij­pen. Want het eerste wat uit de Bijbel duidelijk wordt is dat Gods wil niet is los te maken van Zijn wezen, Zijn karakter, Zijn geaardheid.

Gods wil: Het goede, welgevallige en volkomene

Zijn wezen, Zijn aard, Zijn wil is enkel liefde, licht, goedheid, leven en blijdschap. Gods is niet voor den deel licht en een deel duisternis. 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) zegt: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”. Trouwens hoe bewees God Zijn liefde niet door het zenden van het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus. Paulus getuigde later: “Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons al­len overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32). Niemand hoeft daar­om ook maar een moment te twijfelen aan Gods grote liefde en Zijn bedoeling ten aanzien van de mens.

De wil van God ten opzichte van de mens is dus liefde en leven. Hij heeft de mens bestemd voor Zijn leven. Een leven van gerechtigheid en rechtvaardigheid, een leven van blijdschap en overwinning. Een leven waarin dus geen plaats behoort te zijn voor de werken der duisternis. Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) zegt: “Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld: maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken; opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene”. Let hierbij ook op het woordje ‘erken­nen’, met andere woorden, we moeten het aan­vaarden, het beleven. Dat is Gods wil voor ons. Zoals de wil van God ten alle tijde positief is, zo is de wil en het wezen van satan ten alle tijde negatief. En omdat de mens geschapen is naar het beeld van God, hoort hij daarom ook niet thuis bij satan, maar bij God. Door beke­ring en wedergeboorte verlaten wij het rijk van satan en treden het Koninkrijk Gods binnen. Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05) zegt: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet bin­nengaan” .

In dit Koninkrijk Gods gelden geheel andere re­gels en maatstaven dan buiten dat Koninkrijk. Het is daarom ook belangrijk deze regels te ken­nen en te onderhouden. Daarmee staat of valt het feit of wij Gods wil leren kennen. Of wij “in­groeien in deze wil”, zodat onze wil een wordt met Zijn wil.

Welke rol speelt onze eigen wil?

Wij hebben ook te maken met onze eigen wil. Ie der mens heeft “een wil”. Deze is ingeschapen in de mens, is er een onderdeel van, zoals er talrijke onderdelen zijn. Met deze wil hebben we Jezus aangenomen, toen Gods roepstem tot ons kwam. En deze wil speelt ook een grote rol na onze bekering en wedergeboorte.

Vele kinderen Gods maken de grote fout te denken dat God onze wil verbreekt (stuk maakt) als we Jezus leren kennen. Maar dat doet God helemaal niet. Jezus is niet iemand die de mens breekt, maar herstelt. Hij wil de mens zijn oorspronke­lijke plaats teruggeven. Hij is de grote hersteller, naar geest, ziel en lichaam.

Wat is daarom Gods wil met ons leven als we Je­zus hebben leren kennen? Dat onze wil in over­eenstemming komt (een eenheid gaat vormen) met Zijn wil. Het hele geheim van een leven van overwinning, een leven waarin Gods kracht en heerlijkheid tot openbaring komt, ligt daarin verborgen. En dat willen we toch? We zingen toch: “In het doen van Gods wil ligt mijn kracht?”….

Om dat punt te bereiken, (dat niveau van leven), is het belangrijk drie dingen goed in ’t oog te houden.

Wat Gods wil is (het goede). En wat de wil van satan is (het kwade).

Dat onze wil volkomen los komt van de wil van satan.

Dat onze wil volkomen één wordt met de wil van God.

Als we punt 1 aanvaard hebben is de basis al goed. Maar er zijn nog heel wat kinderen Gods die daar moeite mee hebben. Vaak speelt daarbij de calvinistische opvoeding een woordje mee. Men redeneert dan: maar in de Heidelbergse Ca­techismus staat toch dat zowel het goede als het kwade uit Gods Vaderhand ons toekomt? En dit wordt toch ondersteund door Bijbelteksten uit het oude testament? Men ziet dan over het hoofd dat de gelovigen van het oude verbond nog niet dat geestelijk inzicht hadden, wat wij door Gods genade wel mogen bezitten. Christus was nog niet geopenbaard en men schreef niet alleen het goede maar ook het kwade aan God toe.

Maar als we eenmaal ontdekt en aanvaard hebben dat de duivel de veroorzaker is van de zonde, de ziekte en al het negatieve gaan we ons ook volkomen losmaken van hem. Uiteraard is dat een proces dat we in de weg van geloof en gehoorzaamheid moeten leren, maar waaraan we ons nooit mogen onttrekken.

De grote fout die velen maken

Velen zeggen: de duivel kan niets meer beginnen met ons leven, als we Jezus hebben aanvaard.

Dan zien wij volkomen over het hoofd dat de Bij­bel ook spreekt over:

  1. De geestelijke groei die noodzakelijk is.
  2. De geestelijke strijd die we hebben te voeren.

Natuurlijk is het honderd procent waar dat Jezus ons waarlijk vrijgemaakt heeft. “Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrij­gemaakt”, zegt Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01). Maar meteen er achter volgt: “Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen”. In Christus zijn we waar­lijk vrij, maar het nieuwe leven van Christus in ons behoort tot groei en wasdom te komen. We zullen in elk opzicht “ontkoppeld” moeten worden van de wil van satan en “vastgekoppeld” aan de wil van God.

Het is daarom buitengewoon gevaarlijk om te stellen (zoals helaas ook sommigen in Pinksteren doen), dat een kind van God niet gebonden kan zijn. We spelen daarmee de duivel in de kaart en belemmeren de geestelijke groei van onszelf en anderen.

Paulus zegt in Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12): “Laten wij dan de wer­ken der duisternis afleggen en aandoen de wape­nen des lichts”. Het is één van de vele voor­beelden waarin nieuwtestamentische gelovigen worden geattendeerd zich los te maken van de werken van satan. Lazarus werd door Jezus opge­wekt uit de doden, maar toen hij naar buiten kwam, waren zijn handen en voeten nog gebonden met grafdoeken en er was nog een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Hij moest nog losgemaakt worden, zoals er vandaag nog vele gelovigen losgemaakt moeten worden (of zich moeten losma­ken) uit de invloedsfeer van de boze.

Geen enkel kind van God kan zich in deze tijd nog veroorloven dat zijn wil nog op een of ande­re wijze verbonden is met de wil van satan. Wij moeten er alles aan doen om onze wil in overeen­stemming te brengen met Gods wil en los te ko­men van de infiltraties uit het rijk der duis­ternis .

Geroepen tot gemeenschap

In  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) zegt Paulus dat wij geroepen zijn tot gemeenschap met Jezus Christus. Als in een huwelijk nog een derde persoon in het spel is, is de gemeenschap stuk. Zo geldt het ook in geestelijk opzicht. De duivel mag geen enkele invloed meer hebben om de gemeenschap die wij bezitten met God in Jezus Christus te beschadi­gen of te verhinderen.

Laten wij zorgen dat deze gemeenschap gaat groeien door vol te zijn van de Heilige Geest en het Woord van God. Door met een waarachtig hart God te aanbidden in geest en in waarheid. Als wij een werkelijk verlangen in ons hebben dat onze wil een eenheid gaat vormen met Zijn wil, doen wij er ook alles aan om die eenheid te bevorderen. En dan bidden wij ook niet vrij­blijvend meer: “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”. Maar dan weten wij dat zoals Gods wil in de hemel (in de geestelij­ke wereld) op volmaakte wijze functioneert, dit ook op aarde in Zijn kinderen behoort te zijn. Geen enkele werkelijke gelovige kan zich daar­aan onttrekken. We zijn er ten volle bij be­trokken .

Daarom behoren we geestelijk te leven en moeten ons bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Dan zullen wij ook ten volle één worden met Zijn wil. En dat betekent dat Zijn wil in en door ons leven ten volle tot openbaring komt!

De wereld in deze eindtijd wacht op gelovigen die zó willen leven. Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt: “Met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Een zoon van God is niet iemand wiens wil nog op één of andere wijze verbonden is met de wil van de dui­vel. Daarvan heeft hij zich volledig losgemaakt. Zijn wil is alleen verbonden met de wil van God. Daardoor kan hij door woord en daad de rijkdom van het evangelie uitdragen en wordt aan de we­reld geopenbaard dat Gods wil ten alle tijde is: het goede, welgevallige en volkomene!

 

Hoe kom ik van het roken af? Door Gert Jan Doornink

 

We schrijven nog al eens over het roken. Eigenlijk zou dat in een volle evangelieblad als “Levend Ge­loof” overbodig moeten zijn, ware het niet dat er nog heel wat kinderen Gods rondlopen met de vraag: “Hoe kom ik van het roken af?” We kunnen daarbij constate­ren dat er twee categorieën “rokende gelovigen” zijn. Ten eerste zij die na vele jaren het roken nog steeds niet opgegeven hebben, hoe­wel zijn in hun hart weten dat het “fout” is. Uit persoonlijke gesprekken met hen blijkt vrijwel altijd dat er bij hen ook andere gebonden­heden een rol spelen, die men niet af wil leggen of waarvan men niet bevrijd wil worden. En deze gebondenhe­den tezamen vormen een ern­stige belemmering om de vol­le weg met Jezus te gaan. (Uiteraard willen we niet beweren dat een niet-rokende gelovige niet gebonden kan zijn, maar iemand die ver­slaafd is aan het roken is in ieder geval niet vrij).

De tweede categorie “rokende gelovigen” zijn vrijwel altijd pas-bekeerden die of het roken nog niet zien als gebondenheid of reeds bezig zijn er van af te komen, wat dit laatste betreft: Je­zus maakt vrij, ook van het roken! Duizenden gelovigen kunnen getuigen van deze bevrijding.

Tot welke categorie u ook mag behoren, wij hopen dat dit artikel u de ogen zal openen en dat u de werkelij­ke vrijheid die Christus u ook in dit opzicht wil schenken zult aanvaarden en beleven!      

 

 

 

Recepten voor de dood door Gert Jan Doornink

 

De “Vereniging voor Vrij­willige Euthanasie” uit Vinkega (Fr.), die zich be­ijvert voor de vrijheid van elk individu een eind aan zijn leven te maken, als er naar zijn eigen idee geen enkel uitzicht meer is, wil binnenkort een boekje uit­geven, dat op zeer gedetail­leerde wijze informatie ver­schaft, welke dosering van welke middelen nodig is, om zichzelf of een ander “op zo mild mogelijke wijze” te laten sterven. Hoewel het boekje in de eerste plaats bestemd is voor artsen, is het de bedoeling dat het voor iedereen verkrijgbaar wordt gesteld.

De plannen tot uitgave van dit boekje tonen aan hoe de propaganda voor euthanasie steeds meer om zich heen grijpt en hoewel iemand die behulpzaam is bij zelfmoord volgens de wet nog steeds strafbaar is, negeert men dit blijkbaar meer en meer.

De toename van euthanasie, abortus, etc., zijn evenzo- vele bewijzen hoe de mens zonder Christus in deze eindtijd hoe langer hoe on­verschilliger over leven en dood denkt.

‘ Een waarachtig christen zal zich met deze praktijken niet inlaten en kent ook geen angst meer voor de dood, omdat hij weet dat Jezus een volkomen overwin­ning over de dood heeft be­haald. Het oude gezangvers is voor hem een realiteit: ”Nu jaagt de dood geen angst meer aan; want alles, alles is voldaan!”

 

Ziende het onzienlijke door J. Noë

 

“daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig” 2 Korinthe 4 vers 18b

(2 Kor. 04:18b).

Het onzienlijke in het oude verbond

Het opschrift van dit arti­kel komt overeen met het­geen in Hebreeën 11 vers 27b (Heb. 11:27b) staat over Mozes, namelijk: “Want hij bleef standvastig als ziende de onzienlijke”.

Hieruit blijkt wel de inni­ge gemeenschap welke Mozes had met God. Hij weerspie­gelde de heerlijkheid Gods zo, dat de kinderen Israëls de blik niet op zijn aange­zicht konden vestigen.

We weten dat de profeten uit het oude testament nauw met God verbonden waren en hun blikken gericht waren op het onzienlijke. Ik wil eens een treffend voorbeeld aanhalen en wel wat vermeld staat in 2 Koningen 6 vers 8 tot en met 23 (2 Kon. 06:08-23), na­melijk Eliza’s optreden in de oorlog van Israël tegen Aram. De koning van Aram wilde Eliza gevangen nemen omdat hij, de man Gods, Is­raël de weg wees hoe te handelen in de strijd tegen Aram. Hij zond daarom een groot leger naar Dothan waar Eliza verblijf hield. Toen Eliza deze legermacht zag, was hij in het geheel niet bevreesd, maar zijn knecht des te meer. Hij zei daarop geruststellend tegen zijn angstige knecht: “Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn” 2 Koningen 6 vers 16b (2 Kon. 06:16b). Toen bad Eliza: “Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie”. En de Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Eliza. Daarop sloot de Here, op het gebed van Eliza, de ogen van de vijanden en ze werden nota bene door hem, die ze gevangen wilden ne­men, naar Samaria gebracht, waar hun vijand Israël gelegerd was. En daar gebeur­den nog meer wonderlijke dingen. Hoe wonderbaar zijn Gods wegen.

Jezus en het onzienlijke

Nu gaan we over naar het nieuwe testament en we be­ginnen natuurlijk bij Je­zus. We weten dat Jezus, als Gods Zoon, in volkomen gemeenschap met de Vader leefde en dat het onzien­lijke geen geheim voor Hem was. Hij had de opdracht van de Vader gekregen de mensen de ogen te openen voor het ware evangelie, de werken des duivels te ver­breken en de dood te over­winnen. Toen Jezus, nadat Hij gedoopt was met de Hei­lige Geest, in de synagoge te Nazareth was, las Hij het volgende gedeelte uit Jesaja voor:

“De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blin­den het gezicht, om verbro­kenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). Daarna zei Hij: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” Lucas 4 vers 21b (Luc. 04:21b).

Jezus sprak veel over het onzienlijke, het Koninkrijk der hemelen, het Koninkrijk Gods. Jezus zegt onder an­dere in Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28) tegen de Farizeeën: “Indien Ik door de geest Gods de boze geesten uitdrijf, uitdrijf, dan is het koninkrijk Gods over u gekomen”. Verder waar­schuwt Jezus in Matteüs 7 vers 20 (Matt. 07:20): “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is”.

Zoals wij weten weerstond Jezus de aanvallen van de duivel en door Hem werden boze geesten uitgedreven, ziekten en kwalen genezen, doden opgewekt en zelfs werd het geweld van de na­tuur bedwongen. Zijn groot­ste triomf behaalde Hij op Golgotha, waar Hij alle machten der duisternis, van zonden en ziekten, tot Zich trok en overwon en tenslot­te triomfeerde over de dood. Zoals het in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15) staat: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon ge­steld en zo over hen geze­gevierd” .

Het onzienlijke bij de discipelen

En nu wat de discipelen (apostelen) betreft. We zien in Handelingen dat ze met Pinksteren, zoals Jezus hun dat beloofd had, de Heilige Geest ontvingen, waardoor de kracht Gods zich in hen openbaarde en zij tevens inzicht kregen in het onzienlijke. Jezus had hun eens eerder gezegd op hun vraag: “Waarom spreekt Gij tot hen (de schare) in gelijkenissen?”: “Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” Matteüs 13 vers 10 en 11 (Matt. 13:10-11).

De discipelen traden dan ook met volle vrijmoedig­heid op en waren waarachti­ge getuigen van Christus. Ze deden dezelfde werken die Jezus gedaan had, brachten het evangelie, wierpen boze geesten uit, genazen ziekten en kwalen en wekten doden op. En God deed wonderen met hen, zo werden ze bijvoorbeeld door een engel bevrijd uit de gevangenis en Paulus werd bevrijd uit de gevangenis te Filippi door een aard­beving en bracht daarbij de gevangenbewaarder met zijn gezin tot bekering. Te Lystra werd hij ten dode toe gestenigd en men sleepte hem de stad uit, maar hij stond op en vertrok de vol­gende dag.

De brieven van Paulus, Jakobus, Petrus en Johannes (vooral ook diens Openbaring) getuigen er van, dat God hun inzicht had gegeven in het onzienlijke, het Ko­ninkrijk Gods. We denken hierbij ook aan Stéphanus tijdens de rechtszitting. Hij had het gelaat als van engel en zijn ogen waren geopend voor het onzienlij­ke. Hij zag de hemelen ge­opend, zag de heerlijkheid Gods en Jezus staande ter rechterhand Gods.

Hoe staan wij tegenover het onzienlijke?

Hoe is het nu met ons ge­steld, broeders en zusters, heden ten dage? Voordat ik hiermee verder ga, wil ik eerst eens de wijze aanha­len, waarop Jezus, na Zijn opstanding, Zijn discipelen tegemoet trad. Ze konden namelijk niet geloven dat Hij was opgestaan, niette­genstaande de vele gesprek­ken, die Hij met hen had gevoerd en hun had gewezen op de dingen die gebeuren zouden en ook op Zijn dood. Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, (dus een berisping), en be­gon hun daarop de Schriften uit te leggen en Hij opende hun verstand daarvoor.

Markus 16 vers 14; Lucas 24 vers 13 tot en met 53 (Mark. 16:14; Luc. 24:13-53). Tegen de ongelovige Thomas zei Hij: “Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven” Johannes 20 vers 24 tot en met 29 (Joh. 20:24-29).

Het lijkt mij, dat wij, naar aanleiding van wat Je­zus tot Zijn discipelen heeft gezegd, ons zelf ook maar eens aan een onderzoek moeten onderwerpen. Als we werkelijk inzicht willen hebben in het Koninkrijk Gods, in het onzienlijke, moeten we de volgende vra­gen positief kunnen beant­woorden .

1 – Is Gods Woord een realiteit voor ons; dus geloven we er onvoorwaardelijk in?

2 – Kennen we Jezus? Is Hij een realiteit voor ons?

3 – Hebben we dan ons leven geheel aan Hem overgegeven en alles wat een belemmering zou kunnen zijn tot volkomen overgave aan Hem, prijsge­geven?

– Zijn we gedoopt met de Heilige Geest?

– Hebben we dat onwankelbare geloof, dat we in de zwaarste beproevingen, in welke vorm die ook tot ons komen, of het nu in ons lichaam is of door allerlei an­dere omstandigheden, vasthouden aan Gods woord?

Ongeloof, klein geloof, twijfel, angst, ongehoor­zaamheid, etc., zijn sterke wapens van satan en daar zijn nog al wat kinderen Gods mee behept. Daarom hebben wij de kracht van de Heilige Geest nodig om hiervan vrij te komen.

Wat Gods woord zegt over de Heilige Geest

Ik zal nu eens enkele teks­ten aanhalen in verband met de Heilige Geest.

Jezus zegt in Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05):

“Tenzij iemand geboren wordt uit water en geest, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan”. Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63):

“De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven”. Johannes 14 vers 15 tot en met 17 (Joh. 14:15-17):

“Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren, en Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet en kent hem niet; maar gij kent hem, want hij blijft bij u en zal in u zijn”.

Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09):

“Indien iemand echter de geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”. Galaten 6 vers 8 (Gal. 06:08):

“Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten”.

Wat Gods woord zegt over het geloof

Uit de zeer vele teksten over het geloof wil ik er slechts enkele aanhalen.

Jezus zegt in Matteüs 21 vers 21 en 22 (Matt. 21:21-22):

“Voorwaar, Ik zeg u, indien gij geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat met de vijgenboom is gebeurd, maar zelfs indien gij tot deze berg zegt: hef u op en werp u in de zee, het zal geschieden. En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen”. Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12):

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze”. Markus 16 vers 16 tot en met 18 (Mark. 16:16-18):

“Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs in­dien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zul­len zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”.

In Hebreeën 10 vers 38 en 39 staat (Heb. 10:38-39): “En Mijn rechtvaardige zal uit het geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen wel behagen. Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt” .

geloof is een kwestie van het hart en niet van het verstand.

Bovenstaande teksten laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Laat dus ons hele wezen er naar uitgaan om dat geestelijk niveau te bereiken. Daar wil God ons hebben, opdat we aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zullen worden. Het is Gods wil dat wij be­horen tot de krachtige hel­den, die Zijn Woord vol­voert, luisterend naar de klank van Zijn Woord. Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:020). Ons geestelijk le­ven moet hemels gericht zijn en niet aards.

Paulus zegt in Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 3 (Kol. 03:01-03): “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God”.

Verder schrijft hij in Efeze 2 vers 18 en 19 (Ef. 02:18-19):

“Want door Hem hebben wij in een Geest de toegang to de Vader. Zo zijt ge dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods”.

De strijd in de hemelse gewesten

Dus, broeders en zusters, onze strijd wordt in de Geest in de hemelse gewes­ten gestreden, daar moeten – onze ogen voor opengaan, als ziende het onzienlijke. Daar behalen wij de over­winning in Jezus Christus en door de kracht van de Heilige Geest en dan wordt dat ook zichtbaar op aarde.

Paulus zegt dan ook in Efeze 6 vers 12 tot en met 18 (Ef. 06:12-18): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de over­heden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. Stelt u dan op, uw lendenen om­gord met de waarheid, be­kleed met het pantser der gerechtigheid, de voeten geschoeid met de bereid­vaardigheid van het evange­lie des vredes, neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen do­ven; en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God. En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe waken de met alle volharding en smeking voor alle heiligen”.

Ik neem aan dat hetgeen ik geschreven heb, u wel be­kend zal zijn en ik ben er mij van bewust, dat ik in velerlei herhalingen ben vervallen van hetgeen ik al eerder geschreven heb. Maar in verband met de ernstige tijd waarin wij leven en in verband met de toekomst die nog veel erns­tiger wordt, (de duivel gaat niet alleen rond als een briesende leeuw, maar hij verschijnt ook als een engel des lichts), heb ik op één en ander nog eens extra de nadruk willen leggen. Jezus zegt toch zeer duidelijk dat in de eindtijd velen ten val zullen komen. Laten wij dan daartoe niet behoren!

Daarom beëindig ik dit ar­tikel met hetgeen ik in het begin over Mozes heb ge­schreven: “Want hij bleef standvastig, als ziende de onzienlijke”!

God zegene u!

 

De handen uit de mouwen steken door Judith Jacobs

Galaten 6 vers 2 (Gal. 06:02)

Als ik de gelijkenis lees van de barmhartige Samaritaan kom ik tot de conclusie dat hij een aantal actieve hande­lingen heeft moeten verrichten om zijn hulpbetoon aan het slachtoffer effectief te maken, namelijk hij moest stilhouden, afstappen, neerknielen, verbinden, medica­menten hanteren, de gewonde optillen, enz. Eén ding is zeker: hij liep niet aan de nood van die ander voorbij maar deed vanuit zijn eigen omstandigheden wat bij kón. Jezus zei: Doe gij evenzo’1.

Jezus’ uitspraak geeft niet alleen reden tot beschouwing, maar noopt tot zelfonderzoek. Kom er in de aan ons voor— gelegde gevallen (van de hedendaagse tijd, dus) echt niet worden geholpen in de praktische zin van het woord? Of was. het misschien gemakkelijker te zeggen: “Ik zal voor je bidden, hoor”. (Zonder iets te doen, terwijl het gekund had).

Wordt er zó haastig geleefd, dat andermans nood niet meer wordt gezien? En als je iets ziet, geef je je dan de moeite erop af te gaan? (Dat vergt tijd en inspanning, dat is: overwinning op luiheid en weerstand).

Ik geloof dat toen de barmhartige Samaritaan bij de ge­wonde neerknielde, hij een symbolisch gebaar tegenover de hemel maakte: op dat moment bracht hij in zijn hart de nood van die ander biddend bij het kruis en… stak de handen uit de mouwen. Ik lees niet met zoveel woorden dat hij een officiéél gebed uitsprak, maar de Here zegen­de het werk zijner handen.

ben les in theorie en praktijk. Luiheid (ook de geeste­lijke vorm ervan) wordt door God veroordeeld Matteüs 25 vers 26 (Matt. 25:26). Als. we onze naaste moeten liefhebben als onszelf verval ik automatisch aan het Schriftwoord in Jakobus 2 vers 14 tot en met 16 (Jak. 02:14-16).

Eén ding staat vast: Je mag niet de plaats poetsen maar je moet de handen uit de mouwen steken!

 

De barmhartige Samaritaan door Judith Jacobs

Lucas 10:25-37

Hij bleef niet zitten op zijn ezel,

Maar stapte af en knielde neer;

Hij zei niet: ” ’k Zal wel voor je bidden”.

Maar blikte in ontferming neer.

 

Hij stak ook niet een vrome speech af,

Maar goot wat olie en wat wijn –

Op de door hem verbonden wonden,

Als balsem voor de felle pijn.

 

Het kwam niet bij hem op te zeggen:

“Ik ken hem niet” of “mij een zorg”;

Hij reed zijn “naaste” naar een herberg,

Stelde zich daar persoonlijk borg.

 

Hij heeft geen “mooie preek” gehouden,

Of een “toepasselijk” gebed;

Zijn hart heeft Liefde uitgedragen,

Zijn hand: in daden omgezet.

 

Waarom moest Job lijden? Door Joke Scholten

 

In het artikel “Het goede en het kwade”, in het juni- nummer van “Levend Geloof”, gingen wij in op brieven die wij ontvingen van broe­der W. uit N., die toen in één van zijn brieven ook Job aanhaalde. Mede om het onderwerp niet te uitge­breid te maken, hebben wij toen Job in ons artikel buiten beschouwing gelaten. Omdat wij echter weten dat vele kinderen Gods het moeilijk hebben met het verstaan van dit Bijbelboek publiceren wij -met toe­stemming – een gedeelte uit een brief welke wij ontvin­gen van zuster J. H. Schot­ten uit Enkhuizen. Onge­twijfeld zal deze uiteen­zetting meer inzicht geven op de vraag, waarom Job – terwijl hij rechtvaardig en oprecht was – toch moest lijden.   – redactie –

Job kwam niet in de verdruk­king vanwege dat hij God verlaten had, want God zegt van hem: “Niemand op aarde is als hij, zó vroom en op­recht, godvrezend en wijken­de van het kwaad” Job 1 vers 8 (Job 01:08). Niemand was zo rechtvaardig als hij. Dat is dan ook de reden dat Job door al zijn lijden vasthoudt dat hij on­schuldig is. Job 6 vers 24; Job 23 vers 10 tot en met 12; Job 27 vers 5 en 6 enz. (Job00 6:24; Job 23:10-12; Job 27:05-06)

Dat was nu juist de grote strijd van Job. Hij wist dat hij voor God rechtvaardig was, zonder schuld en toch dit lijden. Hij kan het niet rijmen, dat is zijn kwel­ling. Daarom roept Job uit in Job 23 vers 3 (Job 23:03): “O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot Zijn woning mocht komen”, zie ook Job 23 vers 4 en 5 (Job 23:04-05). En in Job 23 vers 17 (Job 23:17) zegt hij: “Want niet vanwege de duisternis verga ik, noch omdat donkerheid mijn aange­zicht bedekt”. Job bedoelt hier te zeggen: de kwelling is niet dat ik op een mest­hoop zit met een potscherf en zonder familie, maar dat de gedachten die ik over God had, zo’n geweld worden aan gedaan. En die gedachten van Job over God waren: God is goed!

Daarom kunnen Jobs vrienden hem niet troosten. Hij zegt tegen zijn vrienden: wat jullie mij vertellen dat kan ik jullie ook vertellen, maar daar gaat het niet om. Job 12 vers 3; Job 16 vers 4 (Job 12:03; Job 16:04). Het gaat er om dat een rechtvaardige zo moet lijden. Dat is de strijd van Job. Zijn vrien­den gingen van de gedachte uit: iemand die zo moet lij­den, dat kan niet anders, die is een grote zondaar. En vanuit die gedachten spraken ze tegen Job. Vandaar dat God zegt in Job 42 vers 7 (Job 42:07) dat ze geen van drieën recht gesproken hadden.

Job moet dan voor ze bidden. Soms gaat hem even een licht op. In Job 9 vers 24b (Job 09:24b) roept hij uit: “Doet Hij het niet, wie dan?” Ja, en dat weet Job nu net niet, want hij is een oudtestamentische gelovige, zonder de inwoning van de Heilige Geest, die leidt in alle waarheid. Job is wel rechtvaardig, maar hij mist inzicht in de geestelijke wereld. Maar ook voor hem geldt: Alles werkt mede ten goede voor degenen die Hem liefhebben. Job lijdt als

‘rechtvaardige, want zonder oorzaak Job 2 vers 3b (Job 02:03b) valt de satan aan. Ook in de Psalmen lees je dit op verschillende plaatsen, onder andere in Psalm 35 vers 7 en Psalm 35 vers 19 (Ps. 035:007 en Psalm 035:019), waar David uitroept: “Zonder oorzaak verborgen zij voor mij hun net”, enz.

De vraag blijft over: Wat is nu het goede dat voor Job mee gewerkt heeft in deze zware beproeving? Nu, dat God hem kennis gaat geven van de onzienlijke wereld. God gaat Job onderwijzen over de dingen die onzicht­baar zijn. Zie bijvoorbeeld Job 38 vers 22 en 23 (Job 38:22-23). God spreekt hier over de schatkamer van de hagel, opgespaard voor de dag van strijd en oorlog. Men denke hierbij aan het boek Openbaring (Openbaring 8 vers 7 (Openb. 08:07). Hagel is een beeld van de machten der duisternis.

Ook in Job 39 vers 22 tot en met 28 (Job 39:22-28) wordt over de satan gesproken en zijn kracht. En ook de be­schrijving van het nijlpaard en de krokodil zijn beelden van de boze. Zie bijv. Job 40 vers 24 en vers 28; Job 39 vers 22 tot en met 28 (Job 40:24; Job 40:28 en Job 39:22-28). God spreekt hier met Job, na diens zware lijden, beslist niet over dieren in de zichtbare wereld, maar Hij geeft hem antwoord op zijn vragen. God licht voor Job de sluier op van de geeste­lijke wereld en laat hem de ware boosdoener zien.

Dan doet Job boete. Niet als een zondaar, maar als één die veel gepraat heeft, zonder ook maar het minste in­zicht. Job 40 vers 3 (Job 42:03). Dan zegt Job in Job 42 vers 4 (Job 42:04): “Ik wil U ondervragen, opdat Gij mij onderricht”. (In de nieuwe vertaling staan de hoofdletters verkeerd). Nu wist Job: het kwade komt niet van God.

Ik weet niet of iemand in het oude testament zoveel inzicht gekregen heeft over de geestelijke wereld als Job. Zijn lijden heeft mede­gewerkt ten goede, zoals wij dat achteraf ook altijd vol­mondig moeten toegeven.

Daarom geloof ik dat God de strijd toelaat,(want satan kan niet« buiten Gods wil om doen), maar alleen om die reden dat wij inzicht ver­krijgen en dat ons geloof tevoorschijn komt als gelou­terd goud.

Daarom gorden wij ons aan in de sterkte Zijner macht. En prijzen God voor de dag dat alle vijanden zullen worden als een voetbank onder Zijn voeten en de ganse aarde vol zal zijn van de heerlijkheid Gods!

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -3-

De betekenis van de plagen

Wat moeten we met al die plagen die in het boek Openba­ring beschreven worden? Wordt de toekomst hiermee toch niet tot een troosteloze aangelegenheid? De enige moedge­vende gedachte die dan overblijft, is: Gelukkig maken wij dat allemaal niet meer mee. Ons motto is: Na ons de zond­vloed. De enige vreugde die men dan aan het boek Openba­ring kan beleven, is in dat geval te vergelijken met het genot dat iemand ondervindt bij het lezen van een span­nend griezelverhaal: de rillingen lopen je over de rug, maar gelukkig, in een oogwenk doe je het boek dicht en je blijkt je te bevinden in een veilige fauteuil achter een warme kachel.

Voor velen zijn de plagen een argument: zie je nu wel dat God niet enkel goed is? Kijk maar wat God hier allemaal gaat doen, en je wilt toch niet beweren dat het boek Openbaring oudtestamentisch is? Het is in dit verband merkwaardig hoe velen dapper zingen: Ja, God is goed, zon­der evenwel de consequenties van die belijdenis te onder­kennen .

Als we iets zinnigs willen zeggen over die plagen, dan dienen we als uitgangspunt vast te stellen: er zal een verband moeten zijn tussen die plagen en het centrale thema van het laatste Bijbelboek: de Openbaring van Jezus Christus in de eindtijd. En de vorige keer hebben we ge­zien: Johannes kreeg een blik in de hemel, dat wil zeggen in de geestelijke wereld. We hebben dus te maken met ge­beurtenissen in en vanuit de hemelen. Het heeft derhalve weinig zin de krant te hulp te roepen. Als Johannes een blik in de hemel slaat, moeten wij dan een blik in de krant werpen? Leg alles zoveel mogelijk letterlijk uit, zo luidt vaak het devies. Vreemd is dan echter dat, wan­neer men dergelijke letterlijke verklaringen leest de sprinkhanen uit Openbaring 9 plotseling helikopters blij­ken te zijn, terwijl met de berg die, brandend van vuur, in de zee werd geworpen, natuurlijk een atoombom bedoeld is. Johannes had immers in zijn taal geen woorden voor al die moderne uitvindingen. Nu roepen zulke methoden van uitleg in de regel meer vragen op dan ze beantwoorden. Want men zal dan bijvoorbeeld ook moeten verklaren hoe het mogelijk is dat die helikopters opkomen uit de af­grond. En ook: wat is het verband tussen deze science fiction-achtige verschijnselen en de hoofdlijn van het boek Openbaring: het plan Gods met de gemeente?

Voor velen is het de grootste vreugde wanneer ze in één of andere aardse gebeurtenis een vermeende natuurlijke vervulling kunnen vinden van een bepaalde tekst uit Open­baring. Zo zijn de vogels die in Openbaring 19 aan de maaltijd zitten, natuurlijk de gieren en de buizerds in Palestina, die al begonnen zijn vier eieren te leggen in plaats van twee. Geen van deze beesten zal hebben kunnen bevroeden hoeveel vreugde zij menig christen zouden be­reiden door middel van het opvoeren van hun eierproductie.

De sleutel met betrekking tot de plagen vinden we als we bedenken dat er nog een ander Bijbelboek is waarin over plagen gesproken wordt. Dat is het boek Exodus. Het is niet toevallig dat er zoveel verband bestaat tussen deze beide Bijbelboeken. Hier stuiten we op een kerngedachte, die beslissend is voor ons verstaan van het boek Openba­ring en die bepalend is voor onze hele visie op de eind­tijd. Het laatste Bijbelboek beschrijft ten diepste een exodus, een uittocht.

Het exodusgebeuren van de eindtijd

God wil dat we zicht gaan krijgen op het exodusgebeuren in de eindtijd. Daarom willen we in verband hiermee enke­le vragen stellen. Allereerst komt dan de vraag naar vo­ren: waarom is het zo belangrijk dat we dit exodusmotief ontdekken? Het antwoord is: omdat dit alles te maken heeft met het wezen van God. Daarom willen we onderstre­pen: het is niet toevallig dat het laatste Bijbelboek een exodusboek is. Dat kon eenvoudig niet anders. Want zo is God. Het is gewoon een absolute noodzaak dat de hele ge­schiedenis gaat uitlopen op een exodus. Anders komt God niet aan zijn eer. Als iemand God zou kennen zoals Hij is, maar hij zou nog nooit een letter van het boek Open­baring gelezen hebben, en men zou hem vragen: Wat denk je dat de inhoud van het laatste Bijbelboek zal zijn? dan zou hij maar één antwoord kunnen geven: Ik denk dat het over een exodus moet gaan.

Hier ontdekken we een grondprincipe van het wezen Gods. God is een God die uitleidt. Dat is niet alleen maar iets wat Hij doet, zodat je zou kunnen zeggen: Hij kan ook nog anders. Neen, zo is Hij. En daarom moet het vóór alles duidelijk voor ons worden: het boek Openbaring heeft in wezen maar één doel: niet om van ons betere krantenlezers te maken, of om te kunnen zeggen: zie je wel, al die el­lende die er in de wereld is, staat ook al in de bijbel, dus het zal wel zo moeten wezen. Maar het gaat om iets totaal anders: het doel is, onze kennis van God te volma­ken. Dit is het meesterlijke sluitstuk van het wezen Gods. Dit is het toppunt van al de heerlijkheden Gods. Johannes was niet bezig met wat primitieve pogingen om atoombommen en vliegtuigen te beschrijven. Johannes was bezig met God. Met die geweldige, unieke, heerlijke God die uitleidt. En hij kreeg het voorrecht om aan de komende generaties te mogen tonen welk aspect van het wezen Gods zich in de laatste tijden als het meest opvallende zou gaan ontvouwen. Zoals Jesaja het eenmaal onder woor­den bracht: “Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luister­rijke naam te maken” Jesaja 63 vers 14 (Jes. 63:14) . Hier wordt Gods naam, dat is zijn wezen, op het luisterrijkst getoond. Hier komt de goedheid van God tot haar volle ontplooiing. Om­dat God goed is, leidt Hij uit. Voor God is dat uitleiden niet iets bijkomstigs, iets wat Hij naast andere bezigheden erbij doet, iets wat Hij eventueel ook zou kunnen na­laten, een ondergeschikt punt op zijn-programma, neen, hier raken we aan het punt waarom God ‘God is. Hier is Gods diepste wezen mee gemoeid. Hier en hier alleen gaan we ten volle ontdekken: deze God is onze God, Hij is ons deel, ons zalig lot. Dan kunnen we instemmen met de psalmist: “Waarlijk zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos; tot de dood (of zoals er letterlijk staat: over de dood heen) zal Hij ons leiden” Psalm 48 vers 15 (Ps. 048:015).

De naam van God en de uitleiding door zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden

We zien dus: het boek Openbaring toont ons het hart van God. Het draait om de vraag: hoe is Gods karakter in de eindtijd? In dit verband is er nog een bijzonder treffen­de parallel tussen de boeken Exodus en Openbaring, name­lijk in het gebruik van de naam van God. Kernmoment in het exodusgebeuren ten tijde van Mozes is de proclamatie van de Naam: “Ik ben die Ik ben” Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14). Nu is deze uitspraak in de Griekse vertaling van het oude testament weergegeven met: “Ik ben de zijnde”, oftewel: “Ik ben Hij die is”. In het boek Exodus is dit dubbele element een grondmotief: openbaring van de Naam en uitleiding van het volk zijn wezenlijk met elkaar verbonden. Waar God iets van zijn wezen begint te openbaren, daar komt een uit­tocht. En anderzijds, als God zijn volk wil gaan uitlei­den, dan doet Hij dat door allereerst iets van zijn wezen bekend te maken. Uittocht en Naam grijpen in elkaar. We kunnen zeggen: de uittocht is het gevolg van de openba­ring van Gods wezen. Dan kan het gewoon niet anders; op Exodus 3 moet eenvoudig een uittocht volgen. Maar ten diepste ligt er nog een nauwer verband: de openbaring van Gods wezen is in feite een uitleiding. Wie het wezen van God gaat zien, wordt op datzelfde moment inderdaad uitge­leid. Wie God gaat kennen zoals Hij is, die is in wezen al uit het diensthuis vandaan. Die is niet meer waar hij vroeger was.

In Exodus 20 komt die dubbele gedachte nog weer eens schitterend tot uiting: “Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb” (vs. 2). Beide elementen: de naam van God (Ik ben) en de uit­leiding, zijn hier weer onlosmakelijk met elkaar verbonden, God wil het zijn volk inprenten: Ik ben de God ‘die uitleidt. Dat moet de basis van hun hele denken worden. Als je van nu af aan over God spreekt, dan heb je het over de God die uitleidt. Daarom zegt de Heer er dan ook meteen achteraan: “Gij zult geen andere góden voor mijn aangezicht hebben”(vs.31. Eer ander soort god mag je en moet je er niet op na houden. Want dan ben je met de ver­keerde bezig. Zorg dat je de goede voor hebt. De enige ware God is een uitleidende God. Als je je geest verbindt met een ander godsbeeld, dan ben je inderdaad verkeerd verbonden.

Gods wezen is: uitleiden. Dat is wat God het liefste doet; dan is Hij in zijn element. Uitleiden is, met eer­bied gesproken, een kolfje naar zijn hand. Het is een werk naar Gods hart. En als we bedenken dat God in de da­gen van Mozes nog maar een klein gedeelte van zijn wezen openbaarde, met als resultaat toch al een grootscheepse uittocht, wat zal er dan niet gaan gebeuren in de eind­tijd, waarin God niet een deel, maar zijn gehele wezen gaat bekend maken? Het einde wordt beter dan het begin. Mozes leidde een aards volk uit op aarde, Jezus, de bete­re Mozes, leidt een geestelijk volk uit in de geestelijke wereld. Mozes bereikte uiteindelijk het doel niet, Jezus zal met zijn volk het doel wel bereiken.

De naam van God is bepalend voor de finale van de geschiedenis

Daarom is het zo frappant dat in het boek Openbaring de Godsnaam uit Exodus herhaalde malen naar voren komt. Het begint direct al in Openbaring 1 vers 4 (Openb. 01:04): “Genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt”. En dan volgt in vers 8 de fundamentele proclamatie: “Ik ben de Alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige”. Deze tekst staat niet toevallig op deze plaats. Hij vormt als het ware de toonzetting van het he­le eindtijdgebeuren. Alles wat nu verder volgt, is gevat in dit kader; bepalend voor de finale van de geschiedenis is de Naam van God, met daarin een dubbele verwijzing naar het boek Exodus: Ik ben, en Hij die is. Dit is om zo te zeggen Gods program voor de laatste tijden.

Meermalen vinden we deze regel: wie het thema van een bepaald Bijbelboek wil opsporen, moet bestuderen welke na­men van God erin voorkomen. Zo is betrok hier: als God tot Johannes en daarmee tot de gemeente begint te spreken in dezelfde trant als eenmaal tot Mozes, zij het dan in een verder gevorderd stadium, dan weten we: de eindtijd is een exodustijd.

Nog driemaal komt deze naam aanduiding in Openbaring te­rug. In Openbaring 4 vers 8 (Openb. 04:08) zijn het de vier levende wezens die Gods naam uitroepen als de God die was en die is en die komt. In Openbaring 11 vers 17 (Openb. 11:17) zijn het de vierentwintig oudsten als vertegenwoordigers van de volgroeide gemeente, die deze proclamatie overnemen: “Wij danken U, Here God, Al­machtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen”. Tenslotte lezen we dan in Openbaring 16 vers 5 (Openb. 16:05) de uitspraak: “Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart”

Dat wil zeggen: Gods karakter gaat het winnen. Dat is het getuigenis van het laatste Bijbelboek; dat is richting gevend voor ons denken, en voor de toekomst. Dat is het doel van de geschiedenis: dat het wezen Gods zal blijken de waarheid te zijn. Daarom loopt de exodusnaam van God als een rode draad door het boek van de eindtijd heen.

Is de gemeente na Openbaring 3 verdwenen?

De vraag die zich vervolgens aandient, luidt: wat wordt er uitgeleid? En dan zien we: allereerst het volk van God. Maar laten we ons daarin niet vergissen, want dit houdt meer in dan veelal gedacht wordt. Vaak meent men: na Openbaring 3 is de gemeente verdwenen. Dat zou dan dus de uitleiding van het volk Gods moeten zijn. De rest van het boek Openbaring zou daar dan dus niets meer mee te maken hebben. In feite zou dus het overgrote deel van het boek, maar liefst negentien van de tweeëntwintig hoofdstukken, niets van doen hebben met de gemeente en haar uittocht.

Kenmerkend voor deze gedachtegang is: de gemeente ver­dwijnt. En daarbij vallen dan een paar punten speciaal op: die verdwijning is plotseling, zij geschiedt zonder slag of stoot, en zij vindt plaats vóór de beslissende eindfase van de geschiedenis. Zij heeft ook geen enkel effect, behalve dan zoals men meent, een aantal stuurloze auto’s, treinen, etc. Men wordt dan uitgeleid uit het voertuig waar men zich op een bepaald moment in bevindt.

Deze vier punten echter willen we eens wat nader bezien, omdat ze van fundamenteel belang zijn voor het hele ver­staan van het eindtijdgebeuren. Want als we deze opvat­ting vergelijken met de exodus in de dagen van Mozes, dan is daar een hemelsbreed verschil. Die uittocht geschiedde niet zonder slag of stoot, ook gebeurde het niet plotse­ling, er ging daarentegen een bepaalde ontwikkeling aan vooraf. En daarbij was die uittocht beslist niet zonder effect: we lezen in verband met de uitleiding en de daar­aan gekoppelde doortocht door de zee: “Volkeren hoorden het, zij sidderden: beving greep de bewoners van Filistea aan. Toen verschrikten Edoms stamhoofden, huivering greep Moabs machtigen aan: alle bewoners van Kanaän sidderden. Ontzetting en schrik overviel hen, door uw geweldige arm verstarden zij als steen, terwijl uw volk, Here, door­trok, uw volk, dat Gij U verworven hebt, doortrok” Exodus 15 vers 14 tot en met 16 (Ex. 15:14-16). We zien: het was een uittocht met een voor­spel, en het was een uittocht met uitwerking. Zal dan de uittocht van het volk Gods in de eindtijd minder zijn? Wat zal dan het voorspel zijn, en wat de uitwerking? Op die vragen willen we de volgende keer dieper ingaan.

(wordt vervolgd).

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

 

Positieve reacties

Naar aanleiding van de laatste twee nummers kwamen weer verschillende positie­ve reacties binnen. Zo schreef broeder J.D.R. uit Amsterdam:

“Ik ben blij met uw blad en lees het. dan ook vaak over en geef het ook wel door aan anderen, zodat ze met uw blad in aanraking komen en misschien een abonnement. nemen. Ik wens u Gods zegen toe op uw werk en kracht van zijn Heilige Geest”.

Broeder J. M. te Krimpen aan de IJssel schreef:

“Ik lees het meestal het eerste thuis en vaak lees ik dan mijn vrouw al vast

gedeelten voor die mij getroffen hebben”.

Broeder K. C. te Neise (België) schreef:

“Enkele weken geleden kreeg ik voor het eerst enkele nummers van “Levend Geloof” in handen. Ik vermoed, na het even doorgekeken te hebben, dat het een uitste­kend blad is. Daarom zou ik graag een jaarabonnement op uw blad willen nemen”.

Terwijl de zomermaanden, in verband met de vakanties, bekend staan als “stille maanden”, ontvingen wij toch van diverse abonnees ook nieuwe adressen voor geschenkabonnementen. Zoals we reeds eerder schreven, is dit één van de beste ma­nieren om anderen in aanra­king te brengen met de vol­le evangelie boodschap.

De natuurgeneeswijzen: Gevaarlijk of onschuldig?

Naar aanleiding van het ar­tikel onder bovengenoemde titel, belde ons een broe­der uit Groningen op die blij was met dit artikel. Als directeur van een bejaardencentrum heeft hij vaak gesprekken gehad met mensen die hun heil zochten bij natuurgenezers. Voor hem was het artikel een be­vestiging dat een kind van God zich volledig moet distantiëren van dit terrein. Zoals ook een broeder uit het westen van het land deed, die schreef:

“Ik ben geschrokken van het artikel over de natuurge­neeswijzen. Ik word name­lijk al ‘vele maanden erns­tig aangevallen in mijn li­chaam en tenslotte had ik mijn toevlucht genomen tot een homeopathisch drankje en ook maakte ik van allerlei kruiden een thee. Van huis uit was ik dat een beetje gewend. (Mijn vader had een boek: “De homeopathische huisdokter”.) Ik ging van de gedachte uit dat, dat in ieder geval veel beter was dan al die chemische mid­delen. Tenslotte groeien die kruiden in Gods eigen natuur. Na het lezen van uw artikel ben ik er meteen mee gestopt. Ik wil nu weer onvoorwaardelijk vertrouwen dat God Zijn beloften waar maakt. Ook in mijn geval. We zullen niet boven vermogen verzocht worden.’ Wilt u voor mij bidden. Vooral dat ik bewaard blijf voor de­pressiviteit. De satan wil mij proberen te verhinderen een blijde getuige te zijn”.

Verkenningen rond het boek Openbaring

Grote aandacht trekt ook de artikelenserie over het boek Openbaring van broeder Nico Goverts.

Broeder J. M. uit Krimpen aan de IJssel schrijft hierover:

“De serie van Br. Goverts vind ik geweldig goed. Zo­als hij de grote lijn aan­geeft voor het boek Openba­ring , dat is voor mij een openbaring. Zo had ik het nog niet gezien. Deze visie had ik ook nog nooit ergens anders gelezen. Het zal mij en ongetwijfeld velen met mij, helpen dit laatste Bijbelboek beter te ver­staan”.

Broeder M.J.V. te Harderwijk die zich abonneerde op “Levend Geloof” – evenals verschillende anderen – vroeg om toezending van de nummers vanaf juni: “Dan heb ik ook de artikelen van Nico Goverts over Open­baring”. Zolang de voor­raad strekt ontvangen alle nieuwe abonnees de reeds verschenen nummers waarin deze artikelenserie voor­komt.          

 

 

 

Futuristen willen de wereld redden door Gert Jan Doornink

 

In de tweede helft van juli, werd in Toronto (Canada) de zogenaamde “Eerste Wereldconferentie over de Toe­komst” gehouden. Niet min­der dan 4000 “futuristen” uit de hele wereld kwamen bijeen. In 400 werkzittingen werden zij door ruim 1000 “toekomstige geleerden” toegesproken. Wetenschapsmensen die zich bezig houden met de toekomst noemen zich de laatste tijd futuristen” om daarmee hun wetenschappelijke aanpak van de toekomstverwachting te benadrukken, in tegenstel­ling tot. de zogenaamde “futurologen”, die men meer bij de categorie astrologen indeelt.

Volgens H. F. van Loon in “De Telegraaf” van 23 juli wil de conferentie het niet alleen bij “vage en academische voorspellingen laten, maar tot actieplan­nen komen”. De gouverneur- generaal van Canada, Edward Schreyer, zei: de mensheid heeft meer dan haar portie blunders ondervonden – of die nu door satanische geesten zijn veroorzaakt of door toeval.

De mens is het enige wezen dat voldoende verstand heeft om onze planeet te vernietigen.: Hij is daarentegen ook in staat haar te redden. Wij geloven echter dat deze conferentie een belangrijk facet, het allerbelangrijkste buiten beschouwing heeft gelaten, namelijk dat de wereld en de ganse schepping in Gods hand ligt. Het herstel dat schepping is de taak van de tot volkomenheid gekomen gemeente van Christus. Alleen de bijbel geeft een duidelijke visie over de toekomst van wereld en mensheid. En wie Gods woord buiten beschouwing laat, zal, al heeft hij nog zoveel wetenschappelijk inzicht over de toekomst. Altijd weer falen.

 

 

1980.07-08 nr. 206

Levend geloof 1980. 07-08 nr. 206

Het profiel van de eindtijdchristen door Gert Jan Doornink

Een belangrijke vraag

Hoe ziet het profiel van de eindtijd-christen er uit en waarom is het zo belangrijk dit te weten? Een vraag waarop eigenlijk elk kind van God een duidelijk en geformuleerd antwoord moet kunnen geven. Want in deze eindtijd komt het er op aan dat wij als christenen volledig beant­woorden aan de doelstellingen die God met ons leven voor heeft. En willen wij, als volgelin­gen van Jezus Christus, ten volle bruikbaar zijn in Zijn dienst dan behoort Zijn beeld zichtbaar te zijn in ons leven en Zijn leven in ons leven te functioneren.

Hoe bereiken wij deze volkomen eenheid met Christus, door Hem zelf zo duidelijk beschreven in Johannes 15 als Hij spreekt over de wijnstok en de ranken? Hoe kunnen wij in Hem blijven en Hij in ons, zodat wij veel vrucht dragen? Johannes 15 vers 5 (Joh. 15:5). Eén van de voornaamste dingen die we dan onder ogen moeten zien is het feit dat wij als eindtijdchristen geestelijk moeten zijn. Maar wat is dat? In het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw’ zei Hij onder an­dere: “God is geest en wie Hem aanbidden, moe­ten aanbidden in geest en in waarheid” Johannes 4 vers 24 (Joh. 04:24) .

Hoe stellen wij ons God voor?

Velen hebben een verkeerde voorstelling van God. Met aardse, natuurlijke gedachten probeert men zich een voorstelling van God te maken. Het gevolg is dat men alles wat geestelijk is, op aards niveau blijft benaderen. Daar is slechts één die daar belang bij heeft: satan, de over­ste van deze wereld. Zolang een christen nog een verkeerde voorstelling van God heeft, lacht hij in zijn vuistje, immers heel het denken, spreken en handelen speelt zich dan af op na­tuurlijk niveau, terwijl onze geestelijke plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Zolang wij nog denken dat onze plaats ergens anders is, spelen wij de duivel in de kaart en zijn dan feitelijk zijn speelbal. Hij kan ons dan heel vroom bezig houden met het nakomen van allerlei uiterlijk wetten ter bevrediging van het “vrome vlees”. Men spreekt dan over “ver­breking”, “de strijd tegen het eigen ik”, etc.

Maar een waarachtig christen, die zijn geeste­lijke plaats heeft ingenomen, kan met Paulus ge­tuigen: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik. . . . maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20).

Als we met Christus onze geestelijke plaats hebben ingenomen, leren we ook op de juiste wij­ze te strijden en te overwinnen, zoals Paulus dat beschrijft in Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12), waar hij uitdruk­kelijk zegt dat wij niet hebben te worstelen tegen vlees en bloed, maar tegen de (geestelij­ke) overheden en machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten. Daar tegen richt zich de strijd van de eindtijdchristen en niet tegen vlees en bloed. . . . ook niet tegen eigen vlees en bloed! Er zijn heel wat christenen die dat nog niet zo zien. Ook zelf hebben we dat ge­kend. We herinneren ons jaren geleden een samen­komst waar men tot “verootmoediging” kon komen. Er werd van je verwacht dat je mee deed, al was men zich van niets bewust. Iedereen moest tot “verbreking” komen. Omdat men zelf grove fouten had gemaakt, probeerde men ook anderen in deze “schuld” te betrekken. . . .

Wanneer is een christen hoogmoedig?

Op het punt van “verbreking” houden velen er nog een zeer ongeestelijke mening op na, veelal veroorzaakt omdat men zelf weinig geestelijk ge­groeid is en dus ook geestelijke kennis en in­zicht mist. Men denkt dan dat iedere christen van tijd tot tijd “tot verbreking” moet komen om weer “in het gareel” te raken, ’t Liefst han­teert men dan Bijbelteksten als “bewijs” dat dit Gods wil is. Bijvoorbeeld: “God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij ge­nade” Jakobus 4 vers 6 (Jak. 04:06). Zoals zo dikwijls is de duivel er in geslaagd de zaken precies andersom voor te stellen dan dat ze in werkelijkheid zijn.

Want wanneer is een christen hoogmoedig? Als hij niet de geestelijke weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelt. Dan gaat hij een eigen weg die God niet wil: de natuurlijke, aardsgerichte weg. De werkelijke christenen tonen hun nederig­heid door de God welgevallige “hoge weg” te be­wandelen !

Bent u reeds één van hen? De Heer vraagt het van u, want “Hij weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade”! En ’t heerlijkste is dat we dan gaan beleven dat God ons niet afbreekt, maar opbouwt. De talenten die wij van Hem hebben ontvangen, mogen we in Zijn dienst stellen. Zijn werk in en door ons is een volmaakt werk. We leren in ieder opzicht Zijn wil kennen en Zijn volmaakte beeld in ons komt dan tot wasdom.

Zijn wij geestelijke christenen?

De Pinksterbeweging is een beweging van Gods Geest. Maar dan zal Gods Geest ook de volle heerschappij moeten hebben, te beginnen in ons eigen leven. We zijn niet klaar door te zeggen: “Ik ben van de Pinkstergemeente” of van de “Vol­le Evangelie gemeente” als niet uit ons leven blijkt dat we geestelijke christenen zijn. En geestelijke christenen zijn kinderen Gods die zich uitstrekken naar de volkomen gemeenschap met hun grote Voorbeeld: Jezus Christus. Zijn profiel behoort ons profiel te zijn. Hij open­baarde de wil, het wezen en het karakter van God. De waarachtige gelovigen van de eindtijdgemeente zullen Gods heerlijkheid weer gaan weerspiegelen, omdat zij omgevormd worden naar het beeld van Zijn Zoon!

Dank Heer, dat ik nu niet stil hoef te wachten.

Op alle dingen die komen gaan.

Maar strijden mag tegen duivelse machten,

En overwinnen in Uw Naam.

Dank Heer dat ik zo het doel mag bereiken.

Dat is: dat ik sprekend op U zal lijken.

Dat ied’re vijand die nu nog woedt,

voetbank zal zijn onder Uwe voet.

 

Dank Heer, dat ondanks de listen van satan,

ondanks de nood van deze tijd.

Ik deel mag hebben aan ’t machtige heilsplan.

Dat mij leidt tot volkomenheid.

Vol van Uw kracht Heer en zonder te beven.

Wil ik getuigen: U geeft een nieuw leven.

Alles herstelt U wat is ontwricht.

U maakt het duister tot stralend licht!

 

Lichtdragers van het Koninkrijk Gods door Jan W. Companjen

 

“Gij zijt het licht der we­reld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet ver­borgen blijven” Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14).

“Gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God” Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22).

De eerste ervaring van een kind van God

God heeft ons lief. Dat is het eerste wat wij zullen ervaren, als wij Hem gaan toebehoren. Hij heeft door Zijn eigen Zoon niet te sparen, alles voor ons, men­sen, over gehad. Hij ver­zoende al onze zonden en wij mogen, na de aanvaarding van dat offer, vrijmoedig toe­treden tot de troon der ge­nade. Wij, eens door schuld beladen, zijn gereinigd door Zijn bloed. Zijn gereinigd, dat moet u eens goed in u opnemen, dat is geschied, voor nu en al­tijd. Jezus heeft de straf gedragen en Hij heeft ons gerechtvaardigd om niet. Dat wil zeggen, het is alles van Hem en door Hem. Hij maakte ons tot nieuwe schep­selen, tot woonsteden van Zijn Geest en ook dat wordt door Hem bewerkt, omdat die Geest van Hem, die in ons werkt, het alles volbrengen zal. Die Geest zal ons lei­den tot de volle waarheid.

Het geloofsleven, zoals wij dat belijden, is een overwinningsleven. Het is een leven vol avontuur en ver­rassingen, indien wij alles, ja alles, wat wij in ons leven ervaren en bele­ven, gaan beoordelen in het Goddelijk licht dat Hij ons gegeven heeft.

Staande in die kracht van het geloof, zullen wij steeds meer ervaren dat wij verder groeien naar de kracht en het beeld van on­ze Heer. Dan zullen wij, die genaderd zijn tot de berg Sion, een lichtend licht zijn.

Het leven van Jezus in ons: een realiteit

Aan het begin van onze vakantietijd, wil ik u graag deze gedachte meegeven. Het voren omschreven is de volle boodschap Gods in een notendop. En toch zit daar alles in. Beginnende bij elk Schriftwoord willen wij u Jezus verkondigen. Hij is de kracht Gods en Hij zal het in ons doen, indien wij in geloof Zijn leven in ons gaan aanvaarden.

Wij verkondigen niet ons­zelf en wij passen onze boodschap ook niet aan naar de omstandigheden of naar hetgeen wij voelen. Wij willen onze Heiland belij­den en grootmaken. Vanuit Hem willen wij leven en handelen. Dan schenkt Hij ons een zinvol en rijk le­ven. Zijn Naam, die wij mo­gen gebruiken, is vol kracht en dynamiek, dat geeft ons overwinning op satans macht. God zelf plaatste ons in dat hemelse land en geeft ons daar Zijn kracht. Dan worden wij de zonen Gods, waarop de schepping wacht.

Gelooft u op deze wijze? Gelooft u dat Jezus, Gods Zoon, met Zijn Geest, dat ook in u volbrengen kan? Volhard dan in die hoop, want Gods plan heeft zijn vaste loop. Wie overwint zal met Gods Zoon eens zit­ten op des Vaders troon.

Wij zijn namelijk het licht waar eens de duisternis voor zwicht.

De vreugde des Heren is onze kracht

Dat is de boodschap van het volle evangelie, waarbij het hart opspringt van vreugde, omdat wij weer li­chaam van Christus kunnen zijn in woord en daad. De vreugde des Heren is name­lijk nog steeds onze kracht en ons geloof is de kracht die ”de wereld” overwinnen zal. Jezus wil dat jong en oud, man en vrouw, jood en heiden, aan zijn Goddelijk doel gaat beantwoorden. De zwakke maakt Hij tot een held, als hij of zij maar niet leeft uit gevoel.

Laten we onze rijkdom leren zien, dan zal de duivel geen vat meer op ons hebben omdat wij één willen zijn met Hem. Verlossing en bevrijding uit satans macht zal ons tot juichende en lovende christenen maken. Het huis des Heren zal dan inderdaad van vreugde drui­sen en huppelen van ziele- vreugd.

Broeders en zusters, onze Hogepriester heeft veel te geven en Hij zal het voor een ieder van ons maken bo­ven bidden en boven denken, indien wij het alles van Hem verwachten. Dan zullen wij mensen uit één stuk zijn als Hij. Daartoe wil Hij ons volkomen vrijmaken. Wees daarom enkel licht, daarvoor gaat de duisternis aan de kant.

Paulus zegt: “Naar de gena­de Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt”. Wij kunnen verder bouwen op het funda­ment. Maar een ieder moet wel toezien hoe hij dat doet. Want een ander funda­ment, dan dat er ligt, na­melijk Jezus Christus, kan niemand leggen.

Dan bouwen wij samen aan de tempel Gods, waarvan Jezus de hoeksteen is. “Weet gij niet” – lezer en lezeres – “dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tem­pel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig” 1 Korinthe 3 vers 16 en 17 (1 Kor. 03:16-17).

Wij wensen u een fijne vakantie toe en een rijke verkwikking naar lichaam, ziel en geest. En doet al­les in de Naam des Heren!

 

 

 

Van de redactie

Op de volgende bladzijden treft u een artikel aan van br. R. A. W. F. Polderman uit Putte (N. B. ). Broeder Polderman is voorganger van de volle evangelie gemeente te Antwerpen (Morstel). Zoals we enkele maanden geleden reeds schreven hopen wij zo nu en dan, behalve van onze vaste mede­werkers, ook artikelen te publiceren welke ge­schreven zijn door anderen die de volle evange­lieboodschap belijden en uitdragen.

 

Bent u ook zo’n moeilijk mens? door Rob Polderman

 

In Lucas 18 vers 1 tot en met 8 (Luc. 18:01-08) lezen we een eenvoudige en ook leer­zame gelijkenis over een weduwe en een onrechtvaar­dige rechter. De Heer Jezus sprak in gelijkenissen, niet om Zijn boodschap in een soort zondagsschoolverhaaltje te verpakken, maar doelbewust om Zijn discipe­len kennis bij te brengen van de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen, de geestelijke wereld. Elke gelijkenis belicht één of meer aspecten betreffende de gang van zaken in het Koninkrijk der hemelen.

Bidden

De gelijkenis van de on­rechtvaardige rechter werd door Jezus gegeven met het oog daarop, dat Zijn disci­pelen altijd moesten bidden en niet verslappen (vs. 1). Zo roept ook de apostel Paulus ons op met de woor­den: “Bidt zonder ophouden” .

Het is belangrijk dat wij altijd voor ogen houden, dat bidden nooit een doel op zichzelf mag zijn of worden. Bidden is en blijft een middel, een mogelijk­heid om Gods doel te berei­ken. Hoe gemakkelijk ver­liest het gebed haar waarde en zin, omdat het niet doelgericht is. Het wordt slechts een bezigheid die er nu eenmaal bij hoort.

Satan, de tegenstander, is er op verschillende manie­ren in geslaagd het gebed van haar kracht te beroven. Dikwijls is er voor gebed weinig of geen tijd over in het dagelijkse leven. Ook is menigmaal het gebed een uiterlijke zaak geworden, een zaak van woorden zonder positieve inhoud. En daar waar de inhoud zuiver lijkt, is er soms twijfel en onzekerheid in het hart, waardoor het gebed volkomen krachteloos wordt.

Wanneer men bidt is het be­langrijk te weten, waarmee en hoe men bezig is. Bidden is een gééstelijke zaak. Gebed moet inhoud hebben. En het gebed hééft ook in­houd, naarmate het op God gericht is, met Gods Woord overeenstemt en met geloof gepaard gaat.

Geloven

Bidden en geloven horen ab­soluut bij elkaar en moeten in de praktijk hand in hand gaan. Iemand zei eens: “Ge­bed is de sleutel van de hemel, maar het geloof is de kracht waarmee de deur wordt geopend”.

Jacobus schrijft in zijn brief, wanneer wij in onze groei naar het volkomene in wijsheid te kort schieten, dat wij God om wijsheid mo­gen bidden, maar dan “bid­den in geloof, in geen en­kel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf van de zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Want zulk een (twijfelend en onzeker) mens moet niet menen, dat hij iets van de Heer zal ontvangen” Jakobus 1 vers 6 en 7 (Jak. 01:06-07). Dus “altijd bidden” betekent tevens “nooit twijfelen”.

Ontvangen

De Heer Jezus zegt in Markus 11 vers 22 tot en met 24 (Mark. 11:22-24: “Hebt geloof in God. Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen en het zal u ge­schieden”. Gelovig bidden zal resulteren in ontvangen. Bidden is die actie van het geloof, waardoor wij datge­ne wat wij geloven, ook naar ons toehalen en ont­vangen, in bezit nemen.

Wij zullen moeten bidden, dat wil zeggen zodanig geestelijk bezig zijn met de gedachten, uitspraken en beloften Gods, opdat de Heer óns dienovereenkomstig kan geven en bevestigen.

Bidt en u zal gegeven worden. Wij bidden, Hij geeft. Jesaja sprak: “Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd” Jesaja 7 vers 9 (Jes. 07:09). Wij geloven en Hij bevestigt. Wij roepen en Hij antwoordt. Is het ook niet met het oog daar­op dat de Heer Jezus in Lucas 18 vers 8 (Luc. 18:08) zegt: “Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”.

Er zal nog heel veel in ons leven ten goede veran­deren, wanneer wij in de volle zekerheid van het geloof, geestelijk bezig zullen zijn met die dingen die de Heer belooft.

Rechten kennen

De houding en uitspraken van de weduwe in deze ge­lijkenis getuigen wel van inzicht. Zij spreekt over haar recht en over een te­genpartij .

In de eerste plaats is het belangrijk dat wij ons recht kennen. Dit woord “recht” klinkt wellicht wat onaangenaam of hoog­moedig. Is dit niet in strijd met het nieuwe tes­tament dat spreekt over “genade”, onverdiende gunst? Dus geen recht, maar gunst. Hoe tegenstrijdig het misschien op het eerste moment ook klinkt, toch spreekt Gods Woord zowel over genade als over recht.

Genade wordt ons geschon­ken. God heeft ons Zijn Zoon gegeven om onze schuld weg te nemen en daarin be­wijst de Heer ons Zijn enorme genade. Johannes ge­tuigt: “De genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”. Het is nu aan de mens om Gods ge­nade te aanvaarden, door Jezus Christus toe te laten in het leven en Hem als Redder en Heiland aan te nemen.

In het aanvaarden van Gods genade, ligt het verkrij­gen van rechten. “Allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, hun, die in Zijn Naam gelo­ven, die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” Johannes 1 vers 12 en 13 (Joh. 01:12-13). Als kind van God ontvangen wij ook rech­ten als zodanig. Nu is het zeer belangrijk dat wij als kinderen Gods onze rechten kennen. Als kind van God hebben wij recht op vrij­heid, met andere woorden bevrijding van de overheer­sing van de boze en het ge­volg is deel hebben aan de heerlijkheid. Paulus schrijft in Romeinen8 vers 21 (Rom. 08:21) over de vrijheid van de heer­lijkheid der kinderen Gods. En in vers 17 staat: “Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfge­namen van God en mede-erfgenamen van Christus: im­mers indien wij delen in Zijn lijden is dat om ook te delen in Zijn verheerlijking”.

Wij hebben recht op de be­lofte des Vaders, de gave van de Heilige Geest. Wij hebben recht op overwin­ning en een volledig her­stel naar geest, ziel en lichaam. Wij hebben grote en heerlijke rechten als kinderen Gods.

Laten we het alles samen­vatten met de woorden Gods uit Galaten 4 vers 4 tot en met 7 (Gal. 04:04-07): “Maar toen de volheid des tijds was gekomen, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren on­der de wet, om hen die on­der de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het récht van zonen zouden verkrij­gen. En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon: indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God”.

Door genade hebben wij het recht verkregen van het zoonschap. Door het vol­brachte werk van Jezus Christus, mogen allen die geloven, vrijmoedig het recht opeisen, om één van de vele zonen Gods te zijn in heerlijkheid en volmaaktheid.

Rechten opeisen

Zeer belangrijk is dus dat wij in de eerste plaats ons recht als kinderen Gods kennen. Maar vervolgens is het van belang dat wij ons recht ook gaan opeisen. De weduwe kende haar recht en eiste dit vrijmoedig en met volharding op. Wij moeten leren het recht van het zoonschap en alles wat daarmee verband houdt, vrijmoedig, gelovig en zon­der te verslappen, van onze hemelse Vader te aanvaar­den. Hij wil niets liever dan ons alle dingen schen­ken, die Hij ons in genade heeft toegezegd.

Er is echter iemand die dit niet wil en dat is de te­genpartij, de satan. Hij is gelijk de onrechtvaardige rechter uit de gelijkenis, die zich om God niet bekom­mert en zich aan geen mens stoort. Hij is de vader van alle leugen, dwaling en verderf, hij is de dief en mensenmoorder van het be­gin. Hij is altijd en in alles wetteloos.

Kind van God laat u niet misleiden, verblinden en het zwijgen opleggen door deze tegenstander. Jezus heeft hem voor ons allen overwonnen en toont ons ook de weg tot overwinning. Kennen wij onze tegenstan­der, niet alleen van naam, maar vooral zijn wezen en werken. Paulus getuigde: “Zijn gedachten zijn ons niet onbekend” 2 Korinthe 2 vers 11 (2 Kor. 02:11). Wanneer wij zijn leugens en misleidende gedachten on­derkennen, dan moeten wij dit niet zomaar over ons heen laten komen, maar dan komt het er op aan, dat wij ons datgene wat de Heer ons in genade toezegt en schenkt en waar wij als Zijn kinderen recht op heb­ben, niet laten ontroven.

In de gelijkenis wordt ge­zegd dat de weduwe het de onrechtvaardige rechter “moeilijk maakte”. Hoe een­voudig en snel behaalt de satan dikwijls overwin­ningen onder de kinderen Gods. Gebrek aan kennis, geen zuiver geestelijk in­zicht, traagheid, gemak­zucht, angst en vele andere zaken, breken de weerstand van de gelovigen. En satan behaalt met weinig moeite vele overwinningen.

De Heer roept Zijn kinderen op om weerstand te bieden aan de duivel. Laat u uw recht niet ontnemen, maar eis het met kracht en vol­harding op! Wie is meer, God of satan? De tegenstan­der moet wijken voor Christus in ons. Hij kan geen standhouden tegen de kracht van Gods Woord. Denk eens hoe Jezus dit deed bij de verzoekingen in de woes­tijn. De apostel Paulus getuigt dat onze wapenen krachtig zijn voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke schans, die opge­worpen wordt tegen de ken­nis van God, slechten en elk bedenksel als krijgs­gevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Chris­tus. 2 Korinthe 10 vers 4 en 5 (2 Kor. 10:04-05).

Maak het de tegenpartij maar gerust heel erg moei lijk. De Heer Jezus zelf geeft daar het mooiste voorbeeld van. Eis uw door God geschonken recht met vrijmoedigheid en volhar­ding op, ook uit de hand van de tegenpartij. Hij heeft er alle belang bij om u er van af te houden, want uw recht wordt zijn ondergang .

Niet verslappen

Indien wij niet verslappen, zal God Zijn uitverkorenen spoedig recht verschaffen. In Christus Jezus zijn wij de uitverkorenen des Va­ders. Uitverkoren tot ge­lijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon.

Uitverkoren tot heerlijk­heid. Een uitverkoren ge­slacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot Zijn wonder­baar licht. (1 Petr. 02:09).

En wie zal deze uitverko­renen Gods beschuldigen? De beschuldigingen zullen wel komen, maar in dit alles zijn wij meer dan overwin­naars door Hem, die ons heeft liefgehad, indien wij niet verslappen!

 

Van maand tot maand door Gert Jan Doornink

Jezus maakt vrij van tradities

Het is algemeen bekend dat in verschillende delen van het land, de mensen uit traditie nog wel naar de kerk gaan. Vraagt men hen dan of zij weten een kind van God te zijn, dan moet men het antwoord heel vaak schuldig blijven. Om maar niet te spreken over een verdere groei en beleving van het geloof in Jezus.

Er zijn echter ook delen van ons land waar men uit traditie niet naar de kerk gaat, of alleen bij bijzon­dere gelegenheden. Ds. Stegeman, voorzitter van de Hervormde jeugdraad te Win­terswijk, vertelde tegen­over een verslaggever van het “Algemeen Dagblad”, de reden: “Het is niet omdat ze te lui zijn om uit hun bed te komen, maar het hoort bij hun levensstijl om niet naar de kerk te gaan”

Wie Jezus aanneemt als Ver­losser en Hem volkomen gaat volgen, wordt bevrijd van de “sleur” waarbij men uit traditie naar de kerk gaat, maar ook van de “levens­stijl” waarbij men uit tra­ditie niet naar de kerk gaat.

De Bijbel in 1685 talen

De verspreiding en verta­ling van de Bijbel breidt zich nog steeds uit. Het “Nederlands Bijbel Genoot­schap” beschrijft 1979 als een vruchtbaar jaar. Het aantal Bijbels dat in Euro­pa verspreid werd nam met 3,5 % toe. Terwijl in het afgelopen jaar de eerste Bijbeluitgaven in 26 talen verschenen, waarin nog nooit iets van de Bijbel was verschenen. De gehele Bijbel is thans gepubli­ceerd in 273 talen, het nieuwe testament alleen 479 talen en één of meer  Bijbelboeken in 940 talen. Dit betekent dat in 1685 talen de Bijbel geheel of gedeeltelijk gelezen kan worden.

De beweringen van Benjamin Creme

Nadat hij in Engeland en Amerika lezingen had gehou­den, was onlangs de Engelse kunstschilder Benjamin Creme ook in ons land om zijn “boodschap” door te geven dat “Christus al sinds 1977 op aarde terug is en zich uiterlijk in 1982 aan de wereld bekend zal maken”.

De theorieën van Creme ko­men neer op zijn bewering dat ieder mens méér dan eens leeft. (De reïncarnatieleer). De mens zou deel uitmaken van een onafzien­baar evolutieproces, daar­bij geleidt door een grote groep zogenaamde “meesters” die zich in de loop der eeuwen vervolmaakt hebben, waardoor zij een eind voor­uit zijn op het pad der evolutie, waaraan iedereen bezig is.

Creme noemt als bekende “meesters der wijsheid”, onder andere Krishna, Boed­dha, Vyassa en vele ande­ren, die hun kennis komen brengen om ons te helpen. Aan het hoofd van deze meesters zou dan de “wereldleraar Christus” staan. Volgens Creme behoeft de mensheid geen hongersnoden, oorlogen, oordelen, en der­gelijke meer te verwachten. Maar de vanaf 1982 optre­dende wereldleraar “zal-de mensheid een nieuwe periode van vrede en voorspoed bin­nenleiden” .

Valse profeten, zoals Cre­me, gebruiken de naam Christus om de mensen nog vaster in de greep van sa­tan te brengen. Jezus waar­schuwde in Matteus 24 reeds tegen het optreden van vele valse profeten. Velen zul­len zij verleiden. Maar zij die “in Christus zijn en Zijn volheid beleven, zullen er immuun voor zijn.

 

Het eerstvolgende num­mer van “Levend Geloof” verschijnt begin september. Dit nummer is, in verband met de vakanties, een gecombi­neerde uitgave voor de maanden juli en augus­tus .

 

De toegang tot het aardse en hemelse Kanaän door J. Noë

 

Het onderwerp, dat ik thans ga behandelen, zal u mis­schien verbazen, maar het is toch zeer belangrijk, namelijk hoe kunnen wij de door God voor ons bepaalde bestemming bereiken. Ik neem daarvoor twee voorbeel­den, één uit het oude testa­ment en één uit het nieuwe testament.

De toegang tot het aardse Kanaän

In Jozua 1 vers 1 tot en met 10 (Joz. 01:01-10 vinden we de opdracht des Heren be­schreven om Kanaän in bezit te nemen. Ik wil slechts enkele belangrijke punten hieruit aanhalen.

– Trek over de Jordaan met het gehele volk naar het land, dat IK hun, de Is­raëlieten, geven zal. Elke plaats die uw voetzool be­treden zal, geef Ik ulieden.

– Niemand zal voor u standhouden.

– Ik zal u niet begeven en u niet verlaten.

– Driemaal: Wees sterk en moedig.

– De voorwaarden: Handel nauwgezet, overeenkomstig de gehele wet, die Mozes u geboden heeft. Wijk daarvan niet af. . . . dan zult gij voorspoedig zijn. . . . en op uw wegen uw doel bereiken.

– De Here, uw God, is met u overal waar gij gaat.

U ziet, broeders en zusters, wat de Heer belooft, als de Israëlieten maar gehoorzaam zijn aan al wat Hij geboden heeft. Maar we kennen allen de geschiedenis van Israël. Geweldige, wonderbare din­gen zijn gebeurd, als ze maar aan de voorwaarden vol­deden; maar helaas, ze de­den niet wat de Here hun had bevolen. Ze wekten Zijn toorn op. Telkens gaf God hun weer een kans, maar ze werden steeds weer ongehoor­zaam, met alle gevolgen van dien. Dit is ook voor ons een goede les.

De toegang tot het hemelse Kanaän: het koninkrijk der hemelen

Er staat veel over het Ko­ninkrijk der hemelen in Gods Woord. Ik wil alleen een gezegde van Jezus aan­halen, voor ik met het Schriftgedeelte uit Petrus begin.

Jezus zegt in Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21): “Niet een ieder die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen bin­nengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, Die in de hemelen is”.

Ik wil nu behandelen het gedeelte wat in 2 Petrus 1 vers 3 tot en met 11

(2 Petr. 01:03-11 staat, namelijk: “Voor­recht en taak der gelovi­gen”. Dit Bijbelgedeelte bestaat uit twee delen, na­melijk:

1 – Al het heerlij­ke wat God de gelovigen toebedeelt.

2 – Mits zij voldoen aal al datgene wat als voorwaarde is gesteld.

Tekst 3;

“Zijn goddelijke kracht heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons ge­roepen heeft door Zijn heerlijkheid en macht”.

Dit is de geweldige kracht van God, welke wij met ons verstand niet kunnen door­gronden en die ons geschon­ken wordt in Christus Jezus, door de Heilige Geest, waar­door wij het Goddelijke le­ven ontvangen en waardoor de vrucht daarvan zichtbaar wordt in ons leven, de gods­vrucht. Dit wordt begiftigd door de kennis van Hem, het­geen geschiedt door het woord en de Heilige Geest, die ons daarin leidt. God heeft ons geroepen, door Zijn heerlijkheid en macht ten toon te spreiden, de openbaring van Zijn glorie. En dan verkrijgen wij al datgene, al dat heerlijke, wat voor ons is weggelegd in de hemelse gewesten.

Tekst 4:

“Door deze (de Goddelijke kracht) zijn wij met kost­bare en zeer grote beloften ’begiftigd, opdat gij daar­door deel zoudt hebben aan de Goddelijke natuur, ont­komen aan het verderf, dat door de begeerte in de we­reld heerst”.

Wat Jezus ontving van God, de Vader, waardoor Hij Hem verheerlijkte met het woord 6n door de daad, is ook toebedeeld aan ons. Is dat niet wonderbaar? Nu komt het er op aan, dat, als het bovenstaande een realiteit in ons leven wordt, wij aan de volgende voorwaarden dienen te voldoen, en let daarbij vooral op de vol­gorde .

Tekst 5, 6, 7.

Petrus schrijft in vers 5-7 het volgende: “Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver de deugd” (het zich distantiëren van zonde, ongerechtigheid en van alles wat niet uit God is).

“Door de deugd de kennis”, (het kennen van Jezus, als onze Redder, Verlosser, Ge­nezer, de Voleinder des ge­loofs, en het kennen van God de Vader, Die in Zijn Zoon ons alles schenkt en te allen tijde in Hem doet zegevieren, waarbij de doop met de Heilige Geest noodza­kelijk is) .

“Door de kennis de zelfbeheersing”,

(hierdoor kunnen we ons zelf onder controle houden, onder de moeilijkste omstandigheden; zelfbeheer­sing valt onder de vrucht van de Heilige Geest, zie Galaten 5) .

“Door de zelfbeheersing de volharding”,

(dit is zeer belangrijk in verband met de velerlei verzoekingen, welke wij van de duivel heb­ben te doorstaan. Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36 zegt: “Want wij hebben vol­harding nodig om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is”).

“Door de volharding de godsvrucht”,

(volharding in ge­loof zal vrucht dragen, want door de kracht van de Heili­ge Geest kunnen we volharden met de zekerheid en geloof in ons hart, dat God een Waarmaker is van Zijn Woord).

“Door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen

(bij de vrucht van de Heilige Geest in Gal. 5 staat als nummer 1: De liefde. Wanneer de Goddelij­ke liefde in ons is, zijn wij in staat ook lief te hebben, degenen die ons ver­driet en pijn doen, die ons liefdeloos behandelen, die ons haten, die ons vijande­lijk gezind zijn, enz. ).

Tekst 8:

“Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus”.

Dit gedeelte spreekt voor zichzelf. Wie in volle ge­meenschap met Jezus leeft, weerspiegelt de heerlijk­heid Gods. Jezus zegt: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

Tekst 9:

“Want bij wie ze niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten”.

Deze tekst laat duidelijk zien, dat wie de hierboven genoemde weg niet bewandelt, doordat zij het niet konden volbrengen of afgevallen zijn, de gevolgen daarvan zullen ondervinden.

Tekst 10:

“Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roe­ping en verkiezing te bevestigen want als gij dit doet, zult gij nimmer strui­kelen” .

God heeft ons geroepen tot gemeenschap met Jezus Chris­tus 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09)en in en door Hem behoren we tot de uitverkorenen.

In 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) staat: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duis­ternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht”. We moeten ons beijveren dit waardig te zijn. Door onze levenswandel moet dit beves­tigd worden en zo zullen wij nimmer struikelen.

Tekst 11:

“Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus”.

Halleluja God zegene u al­len!

 

 

 

Voor sommige van onze lezers en lezeressen is, bij het lezen van dit nummer, de vakantie reeds voorbij; ande­ren gaan nog weg of gaan helemaal niet op vakantie. Hoe het ook zij. . . . . ook in deze zomermaanden wil Jezus zich in en door ons leven openbaren. Als wij bereid zijn Hem . te volgen gaat Hij meer en meer gestalte in ons aanne­men. Gods wil voor al Zijn kinderen is: “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie hei­lig is, hij worde nog meer geheiligd” Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11)!

 

Zoek de zon op! Door Judith Jacobs

Amos 5 vers 4 (Amos 05:04)

We hebben het allen mogen constateren: de zomers van 1978 en 1979 waren “slecht”: veel regen, veel wind. Het was gewoon te koud, te kil.

Hoe hebben we niet gesnakt naar enige zonneschijn. De “gelukkigen” die het konden “doen” gingen elders (bij­voorbeeld met vakantie) de zon opzoeken. Ik behoorde tot de laatste categorie en ik kan u verzekeren dat ik met volle teugen heb genoten van die stralende zonneschijn waarin ik mij – zij het dan voor korte tijd – mocht koes­teren. Ik was God dankbaar voor de genade nog iets te mo­gen “opdoen” van “die gouden bron” die mij warmte en ver­kwikking bracht.

Het is ook bekend dat warmte energie opwekt waardoor kracht ontstaat. Dat is het kernpunt.

Het leven van mensen die de Heer niet kennen of Hem niet aangenomen hebben is te vergelijken met een zonloze dag: het is koud, kil en kleurloos. Er is geen warmte, geen fleur en ze missen de (innerlijke) energiebron die warm­te en kracht moet leveren, die een ieder zo van node heeft in het dagelijks leven.

Tot hen zou ik willen zeggen: zoek de zon op; het is een levensvoorwaarde die te vinden. Wie de Zon (de Here God) in het dagelijks bestaan ontbeert, mist daardoor de zegen die “leven” geeft.

En wie het Leven mist, is aan alle rijkdom en waarden voorbijgegaan.

God zegene u!

 

Zon én zégen (gedicht) door Judith Jacobs

De Levensbron Psalm 56 vers 10 (Ps. 056:010)

’k Zou de zon niet kunnen missen

In het dagelijks bestaan;

Zonder licht en zonder kleuren Zou ’k niet verder kunnen gaan.

 

‘k Zou de bron niet kunnen missen

Die haar warme, gouden gloed

Als een wondervolle glans spreidt In het menselijk gemoed.

 

‘k Zou de kracht niet kunnen missen

Die mij voorthelpt elke dag

Om blijmoedig te geloven

En te dragen —met een lach.

 

‘k Zou de Heer niet kunnen missen.

Zonder Hem kon ik niet gaan;

Want Zijn zegen is de zonschijn:
Hij is ’t Licht in mijn bestaan.

 

Verkenningen rond het boek Openbaring -2- door Nico Goverts

De geboorte weeën van een nieuwe tijd

De vorige keer hebben we gezien dat het in het laatste Bijbelboek gaat om het herstel van de gehele schepping. Dit uitgangspunt is bepalend om de grote lijnen te gaan ontdekken en om bewaard te blijven voor een pessimisme, dat alleen maar ondergang en afbraak ziet. Alleen vanuit deze basisgedachte gaan we verstaan dat alles wat er ten aanzien van de toekomst beschreven wordt, samengevat kan worden onder het motto: voorspel. Het zijn de geboorte­weeën van een nieuwe tijd. Jezus gebruikt dit beeld ook uitdrukkelijk als Hij spreekt over de eindtijd, over oor­logen, revoluties en opstanden: “Doch dat alles is het begin der weeën” Matteüs 24 vers 9 (Matt. 24:09). Jezus had een positieve vi­sie over de toekomst en ook in dit opzicht moeten wij zijn gedachten overnemen. We kunnen alleen het doel van Jezus bereiken als we dezelfde visie hebben als Hij. Daarom is het beslist noodzakelijk dat we erop toezien dat we onze kijk op de eindtijd halen bij de Heer zelf.

We hebben gezien dat het boek Openbaring gegeven is aan de gemeente. Daaruit volgt dat elke leer die niet bij de uitleg van het hele boek de gemeente centraal stelt, op een zijspoor voert. Elke leer volgens welke de gemeente
niet tot haar doel komt, moeten we onderkennen als een dwaling. Het gaat om de volkomenheid van de gemeente. Daarvoor heeft Jezus zijn leven gegeven en Hij zal loon zien op zijn arbeid. Daarom is het onmogelijk dat de ge­meente zomaar roemloos en spoorloos verdwijnt. Het is uitgesloten dat de enige indruk die de gemeente achter­laat, zal zijn het beeld van een aantal vermisten. De moeite en strijd van onze Meester zal beloond worden. Zijn loon zal zijn: een gemeente, stralend, vervuld van het wezen Gods.

Daarom is het laatste Bijbelboek van zo grote betekenis. Jezus wacht nog op zijn loon. En dit is de vreugde die doorklinkt in het boek Openbaring; een vreugde die we ons niet moeten laten roven. De vreugde: Jezus gaat zijn loon ontvangen. Om die vreugde die voor Hem lag, heeft Hij het kruis op zich genomen. Die vreugde moet ons perspectief zijn voor de eindtijd. Zijn vreugde moet onze vreugde zijn. Daarom kunnen we het boek Openbaring ook niet missen in de bijbel. Het vormt de onmisbare voltooi­ing.

Waar vallen de beslissingen?

We spraken over geboorteweeën. Daarmee komen we bij een tweede grondpatroon in het boek Openbaring. De vraag is namelijk: waar gaat dat voorspel plaats vinden? Waar val­len de beslissingen? We zien zo duidelijk: het boek Open­baring toont ons een ontwikkeling. Er gebeurt niets bij toverslag. Er is geen sprake van een einde dat zomaar uit de lucht komt vallen. Maar hoe en waar wordt die ontwik­keling op gang gebracht? Wat zijn de drijvende krachten en waar bevinden deze zich?

In dit verband is het van fundamenteel belang te letten op wat Johannes schrijft over de hemel. Een kerntekst vinden we in Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01): “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet”. Wat gebeurt hier? Er is geen enkel steekhoudend argument om te menen dat hier de opname van de gemeente beschreven zou worden. Wie dat erin leest, mist de sleutel tot het verstaan van de rest van het Bijbelboek.

Wat is hier dan aan de hand? Johannes ziet een open deur en hij hoort de oproep: Klim op. Waar is die open deur? Waarheen moet hij opklimmen? In de hemel. Dat houdt dus in dat alles wat hij nu verder te zien krijgt, zich ont­wikkelt in en vanuit de hemel. Dat is vanaf dit moment zijn standpunt, zijn gezichtspunt. Eerst moet hij opklim­men en pas dan is het voor hem mogelijk de ontwikkelingen van de eindtijd in ogenschouw te nemen.

Wat is de hemel?

De vraag is nu echter: wat is de hemel? Want daar hangt alles van af, dat we daar een scherp en juist beeld op krijgen. De hemel immers speelt in het hele boek Openba­ring een centrale en beslissende. rol. Wie dat over het hoofd ziet, komt in de grootste verwarring.

Daarom: wat is de hemel? En hoe komt Johannes daar? Het probleem is vaak dat velen een vaag beeld hebben van wat de hemel in wezen is. Waar denkt u aan bij de hemel? Vaak denkt men: de hemel is een verlengstuk van de aarde. Als men wat aan ruimtevaart gaat doen, komt men er wel.

De hemel wordt veelal beschouwd als een soort droomwe­reld, een plaats van rust: zalig rustoord, zoete vrede. In de hemel is het schoon, waar men zingt op blijde toon. En als een kind van God sterft, dan gaat hij naar de he­mel. De hemel is dan of ver weg, of een zaak van de toe­komst alleen. In de bijbel zien we echter dat er met de hemel veel meer aan de hand is. De hemel moet een reali­teit zijn voor ons vandaag.

Een bijzonder verhelderend gedeelte in dit verband vinden we in Psalm 115. Daar komt de vraag van de heidenen naar voren: Waar is toch hun God?”

Psalm 115 vers 2 b (Ps. 115:002b). De heidenen begrepen niet veel van de godsdienst van het volk Israël, want er was bij dit volk niets te zien: geen beelden, geen afbeeldingen, kortom geen zichtbare góden. Bij de andere volkeren was dat wel het geval: “Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden”(vs. 4). En wat was nu het antwoord van het volk Gods in het oude verbond op deze aantijging vanuit het heidense kamp? Natuurlijk, er waren er, zoals Jerobeam, die reageerden: dan maken we ook iets zichtbaars, dan nemen we een paar kalveren. Maar het ware volk Gods reageerde anders. Hun antwoord was:

“Onze God is in de hemel”(vs. 3). Dat wil zeggen: Hij be­hoort niet tot de aarde. Hij behoort-niet tot de zichtba­re wereld, Hij is van een andere orde.

De psalmist gaat door op deze gedachtegang, als hij in vers 16 verklaart: ”De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven”. Hier wordt gesproken over hemel en aarde als een tweedeling, ze vormen een contrast. Het zijn twee terreinen: de aar­de, de zichtbare wereld, is voor de mens; de hemel, de onzichtbare wereld, is voor God. Dat wil zeggen: zo was de stand van zaken voor de mens van het oude verbond.

Voor hem gold: de hemel is van de Here: dat is Gods ter­rein. Dat was een gebied dat de mens niet betrad. Hij kon nog niet opklimmen. De hemel was boven en de mens was be­neden. Men moest zich tevreden stellen met de wetenschap: de hemel is de woonplaats van God. Wat er zich verder in die hemel afspeelde, een enkeling mocht er eens een glimp van opvangen, maar in de regel bleef het voor de mens, ook voor de gelovige, verborgen.

We kunnen dus vaststellen: de hemel is de verborgen we­reld, de onzichtbare wereld, en aangezien hij de woon­plaats is van een God die Geest is, kunnen we ook spreken van de geestelijke wereld.

Waarom schreven de gelovigen van het oude verbond alles toe aan God

Nu was de mens van het Oude Testament zich heel duide­lijk bewust dat hij beïnvloed, geïnspireerd kon worden vanuit die geestelijke wereld. Maar voor hem gold het uitgangspunt: “De verborgen dingen zijn voor de Here, on­ze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinde­ren voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet vol­brengen” Deuteronomium 29 vers 29 (Deut. 29:29). De verborgen, dus de hemelse, din­gen zijn Gods terrein. Dit gezichtspunt heeft echter ver­strekkende consequenties. En veelal heeft men deze consequenties totaal over het hoofd gezien.

Als namelijk de hemel Gods terrein was, en het was een voor de mens verborgen wereld, dan volgt daaruit dat men tot de slotsom kwam: alles wat uit die verborgen wereld, uit de hemel dus, tot ons komt, komt van God. Of het nu goed is of kwaad, alles wat een onzienlijke oorsprong had, moest men wel toeschrijven aan God. Vandaar dat een vrouw als Naomi op een gegeven moment tot de uitspraak komt: “De Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan” Ruth 1 vers 20 (Ruth 01:20). Vandaar dat Job, als de satan hem in de ellende stort, uitroept: “Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?” Job 2 vers 10 (Job 02:10). God in de hemel was immers de bron van alles? Aan het einde van het verhaal moet Job echter wel erkennen: “Ik verkondigde, zon­der inzicht, dingen, mij te wonderbaar en die ik niet be­greep” Job 42 vers 3b (Job 42:03b).

Zo was het voor de gelovigen van het oude verbond in het algemeen. Zij bleven aards; de hemel was voor hen een af­gesloten terrein. Zij hadden immers de sleutels niet. Wat er achter die gesloten deuren gaande was, dat konden zij doorgaans niet bevroeden. Zij konden hun voet niet zetten in de hemelse gewesten.

Een man als Jesaja was er wel mee bezig. Hij verlangde hogerop te komen. Als hij bijna aan het einde is van een jarenlange profetische bediening, dan is de bede van zijn hart: “Och, dat Gij de hemel scheurde” Jesaja 64 vers 1 (Jes. 64:01). Wat bedoelt hij met dit gebed? Hiermede verwoordt hij het hoogste ideaal van de oudtestamentische gelovige: God, ontsluit voor mij die onzienlijke wereld, open voor mij, voor ons de hemel, onthul ons de verborgenheden van de geestelijke wereld, toon ons de dingen achter de dingen, leid ons in, leid ons binnen in dat onbekende gebied: de hemel. Dit gebed stijgt uit boven het niveau van het oude verbond. We kunnen niet anders dan onder de indruk komen van de diepe geestelijke hunkering van deze Godsman. Hij bidt niet om een wolkbreuk of om een natuurramp, zoals een oppervlakkige lezer zou kunnen menen, neen, zijn bede is: Heer, geef mij een blik achter de schermen. Laat mij mogen schouwen in uw wereld, God. Laat mij kennen zoals U kent. Laat mij denken zoals U denkt.

De overgang van het aardse naar het hemelse

Eeuwen later is daar de komst van Jezus. En één van de geweldigste opdrachten waar Hij zich voor gesteld ziet, is: dit gebed, dat Jesaja eenmaal opzond, te verhoren. Jezus is zich bewust: op Mij rust de enorme taak, de hemel te ontsluiten en een volk daar binnen te leiden.

Daarom is het dan ook bijzonder veelzeggend, wanneer we bij de doop van Jezus lezen: ”En zie“ de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen” Matteüs 3 vers 16 (Matt. 03:16). Het is niet toevallig dat we :dit gaan aantreffen direct aan het begin van het Nieuwe Testament. Jezus luidt een nieuwe fase in van het plan Gods. De overgang van het aardse naar het hemelse. Waar Jezus zich gereed maakt om zijn bediening te beginnen, daar gaat de hemel open.

Daarmee is het startsein gegeven voor de grote opdracht die Jezus nu gaat vervullen, namelijk om straks zijn dis­cipelen de verborgenheden van deze hemelse wereld bekend te maken. Om een volk te formeren van hemelburgers.

Door zijn prediking gaat Jezus de geestelijke mens te­voorschijn brengen. Een hoogtepunt is het dan ook als de Meester spreekt tot zijn leerlingen: “Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen” Matteüs 13 vers 11 (Matt. 13:11) . En Hij kan er terecht aan toevoe­gen: “Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien” Matteüs 13 vers 17 (Matt. 13:17]. Voor de profeten was immers de geestelijke wereld nog verborgen, maar nu is het glorieuze moment aangebro­ken. Jezus kan zeggen: Kom en zie. Jezus ontsluit de he­melen. De ogen van de discipelen worden zalig genoemd, omdat zij mogen zien waar het goede vandaan komt en waar de oorsprong van het kwaad ligt. Wat eeuwenlang verborgen was, wordt hun geopenbaard: het wezen van God en het we­zen van de boze.

De deur naar de hemel is open!

Alleen tegen deze achtergrond kunnen we de oproep aan Jo- hannes verstaan: “Klim hierheen op” Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01). Daar gaat het om in het boek Openbaring. We mogen dit boek nooit losmaken van het evangelie zoals Jezus zelf het bracht. Het gaat over dezelfde hemel. En juist dit is de bood­schap voor de eindtijd: volk van God, de deur naar de he­mel is open! De poort naar de geestelijke wereld is open. Wie de eindtijd wil verstaan, moet het daar zoeken. En nergens anders. Alleen wie opklimt, krijgt inzicht. Al­leen zo ontvangt met het rechte zicht op de toekomst.

Het hele eindtijdgebeuren gaat zich ontwikkelen in en van­uit de hemel. De beslissingen vallen in de geestelijke wereld. Daar moet Johannes zich op richten; daar dient hij zijn aandacht bij te bepalen.

Het volk van God moet leren geestelijk te strijden

Naar op welke wijze klimt de apostel nu op? Hij zegt in Openbaring 4 vers 2 (Openb. 04:02): “Terstond kwam ik in vervoering des geestes”. Nu is het woord ‘vervoering’ door de vertalers ingevoegd; letterlijk staat er: terstond kwam ik in de geest. Johan­nes verplaatst zich in de geest. Met zijn geest mag hij zich verheffen om te aanschouwen wat zich in de geestelij­ke ‘wereld gaat afspelen. Daarom: alleen als we de geeste­lijke wereld kennen, als we daar thuis zijn, alleen dan zullen we het boek Openbaring kunnen verstaan. We komen niet in de hemel door wat aan ruimtevaart te gaan doen, we komen er alleen door onze geest.

Het boek Openbaring spreekt ook over een strijd. Er is een conflict gaande dat zich steeds scherper gaat afteke­nen. Jezus duidde ook reeds op oorlogen en geruchten van oorlogen. Maar waar en hoe wordt die strijd gevoerd en beslecht? Waar en hoe wordt de zaak tot overwinning ge­bracht? Dan vinden we weer een heel typerende tekst in Openbaring 12 vers 7 (Openb. 12:07): “En er kwam oorlog in de hemel”. Daar is het front; daar bevindt zich het terrein van de strijd. Dat is mogelijk geworden door de komst van Jezus; nu kan er een volk opstaan dat de vijand aanpakt op zijn eigen ter­rein, dat is in de geestelijke wereld. Dat is de bood­schap van het boek Openbaring. Die strijd moeten we leren. Alleen zo wordt een volk toegerust met geestelijk inzicht, met de wapenen des Geestes. Alleen zo wordt een leger toebereid voor de eindstrijd in de hemelen. Dat is het volk dat de oproep heeft verstaan: Klim hierheen op.

(wordt vervolgd)

 

Het eerste artikel over het onderwerp “Verken­ningen rond het boek Openbaring” door br. Nico Goverts, verscheen in het juni-nummer van ons blad. Vat dat juni-nummer zijn nog een beperkt aantal exemplaren verkrijgbaar. Te bestellen bij de administratie.

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

 

De dwaling van de adventisten

Broeder G. H, te Zutphen re­ageerde op wat wij schreven onder de kop “De dwaling van de adventisten” in “Le­vend Geloof” van mei. Hij schreef o. a. : “Teleurge­steld ben ik (met mij ook anderen), dat u het blad “Levend Geloof” heeft ge­bruikt om ‘medebroeders en zusters in de Heere”, pijn te doen met uw artikel”.

“Levend Geloof” is een blad dat probeert dezelfde bood­schap uit te dragen als Je­zus en de eerste apostelen deden. Jaren geleden opende de Heer mij, en vele ande­ren, de ogen voor dit evan­gelie, dat de mens verlost uit satans macht en het nieuwe leven van vrijheid en overwinning in Jezus doet kennen. Het spreekt vanzelf dat de duivel dit evangelie haat, omdat het een kind van God niet al­leen door Woord en Geest tot overwinnaar wordt, maar ook de duivel ontmaskerd. Ik schrijf met opzet: Woord èn Geest, omdat het voor de beleving van dit evangelie absoluut nodig is vol te zijn van de Heilige Geest. Jehova’s getuigen, mormonen, adventisten en ook vele orthodoxe christe­nen hebben vaak veel Bijbelkennis, maar zonder in­zicht door de Heilige Geest geeft dit nog geen enkele garantie dat men ook werke­lijk de Heer dient, op een Gode welgevallige wijze. Gods Woord zegt: “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Als men alleen reeds bedenkt, hoe velen, ondanks hun Bijbelkennis, niet eens weten wedergeboren te zijn.

De opmerkingen die ik maak­te over de adventisten zijn dan ook niet bedoeld om hen pijn te doen, maar om hen te helpen, respectievelijk geheel vrij te komen van de beïnvloeding uit het rijk der duisternis. En dat is alleen mogelijk als ook de adventisten zich ten volle openstellen voor de bood­schap van het koninkrijk Gods.

Het uitdrijven van demonen

Ook naar aanleiding van het vervolgartikel van broeder J. Noë over het uitdrijven van demonen, ontvingen wij weer enkele brieven, die tengevolge van het persoon­lijke karakter zich niet lenen voor publicatie in “Levend Geloof”. In ieder geval is gebleken dat er over dit onderwerp zeer veel vragen leven bij velen. Het is de taak van de voorgan­gers van de gemeenten aan dit onderwerp meer aandacht te schenken. Men kan er zich niet met een ‘Jantje van Leiden’ afmaken door te zeggen: “Dit onderwerp schept zoveel verwarring, we laten het maar links liggen”. Als eerste teken welke de gelovigen zullen volgen noemt Jezus in Markus 16 vers 17 (Mark. 16:17): “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrij­ven”        

“Heere” OF “Heer”

Broeder P. B. te Maasland schrijft: “Vanaf het begin van de verschijning van “Levend Geloof” uw blad ge­lezen, met veel goede wen­ken hierin. Hiervoor zijn wij u erkentelijk, alhoewel wij het niet met alles zo­als dat door u wordt ge­bracht eens zijn. Mogen wij u hierbij een tedere wenk geven, namelijk deze: In­dien wij iemand tegen komen of ontmoeten, die wij niet kennen, zeggen wij als ge­woonlijk: ‘goedendag, heer’. Maar indien wij onze Heere Jezus Christus mogen leren kennen, door een waarachtig geloof en in de vergeving der zonden (zeer groot en alles waard), dan kan ik persoonlijk niet meer ‘heer’ zeggen of schrijven, maar de naam Heere met de grootste hoogachting uitspreken”.

Het gebruik van het woord ‘Here’ of ‘Heer’ heeft in ons blad nooit een rol ge­speeld. We gebruiken ze door elkaar en laten onze medewerkers hierin volkomen vrij. Waarom? Omdat wij het niet relevant achten voor de beleving van ons geloof. In de kerk waarin wij op­groeiden (de Nederlands Hervormde kerk) was het destijds zo dat wie ‘Heer’ gebruikten vrijzin­nig (of modern] waren. De rechtzinnige en orthodoxe kerkganger gebruikten het woord ‘Heere’. Vrijzinnige domi­nees lieten vrijwel uit­sluitend gezangen zingen, de gereformeerde bonders echter uitsluitend psalmen. En de ethische en confessionelen lieten één gezang zingen. Aan deze en talrij­ke andere dingen beoor­deelde men dan de dominee. Gelukkig leerden wij de be­trekkelijkheid van deze dingen zien toen wij tot bekering en wedergeboorte kwamen. Nog afgezien van het feit dat het taalkundig onjuist is het woord Heere met twee e’s te gebruiken, is het namelijk niet belangrijk of wij het woord Here met of Heer gebruiken, maar of hij de here of heer van ons leven is? Bij velen die het woord Here gebruiken, blijkt, als wij een persoonlijk gesprek met hem aanknopen, dat ze zelfs niet weten een kind van God te zijn punt. Gelukkig is dit bij onze briefschrijver niet het geval. Het gaat er bij hem echter om dat wij Heere zullen gebruiken. Uit hoogachting, dat wil zeggen uit respect, Heiligheid. Toch kan in deze opvatting een addertje onder het gras schuilen. Weliswaar is onze God een heilig god, maar door het aanvaarden van Jezus Christus zijn wij kinderen Gods geworden en daardoor ook heiligen: Jezus maakte het mogelijk om weer gemeenschap met God te hebben. Onze gemeenschap is met de vader en met zijn zoon Jezus Christus, 1 Johannes 1 vers 3 (1 Joh. 01:03). Want heel ons leven als kind van God behoort erop gericht te zijn die gemeenschap volkomen te beleving, zodat wij beelddragers van Jezus zijn punt. Daarom zal een kind van God zich ook volkomen losmaken uit het rijk van Satan, ook. Als het tradities betreft uit het voorgeslacht, zoals klederdracht, taalgebruik, et cetera. Omdat zij met de werkelijke beleving van ons geloof niets te maken hebben en Alleen maar belemmerend werken. Welkom ook In de afgelopen weken kwamen er weer verschillende nieuwe lezers en lezeressen bij, hetzij doordat men zichzelf opgaf als abonnee of anderen opgaven voor een geschenk abonnement. Het is voor ons altijd bemoedigend de bijschriften te lezen. Een echtpaar, schreef: Wij willen graag een abonnement op het maandblad levend geloof. Omdat het ons helpt Gods wegen te leren kennen. Een ander echtpaar schreef, nadat mijn vrouw en ik enkele nummers gelezen hadden, vonden we dit een positief opbouwend geloofsblad. Vandaar mijn verzoek ons te abonneren op uw blad. Doordat wij niet veel aan de weg timmeren, blijkt men vaak geheel onkundig ten aanzien van het bestaan van levend geloof. Een van de meest effectieve actieve wijzen om anderen in aanraking te brengen met de volle evangelie boodschap is ongetwijfeld het geven van een geschenk abonnement.

1980.06 nr. 205

Levend geloof 1980. 06 nr. 205

De grote verandering door Gert Jan Doornink

Verandering van spijs doet eten

Een bekend spreekwoord zegt: “Verandering van spijs doet eten”. Het kan op velerlei terrein toegepast worden. Ieder mens heeft van tijd tot tijd veranderingen nodig. Want niets is geestdodender dan altijd hetzelfde. In ons dagelijk­se levenspatroon maken we dan ook talrijke kleine veranderingen mee, al gaat dat als het ware zo automatisch in zijn werk, dat we er niet eens bij stilstaan.

Dat geldt niet voor een aantal grotere verande­ringen in ons leven, bijvoorbeeld als we gaan trouwen, als er kinderen geboren worden, of als een van onze naaste familieleden komt te over­lijden .

Maar de grootste verandering vindt plaats als we Jezus Christus leren kennen. Paulus zegt hiervan in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17): “Zo is dan wie in Chris­tus is een nieuwe schepping: het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. Geen enkele verandering is zo ingrijpend en van zo’n grote betekenis. Als een mens het nieuwe leven van Christus leert kennen betekent dit een ra­dicale breuk met het oude. Satan, die tot dus­ver de heerschappij in ons leven had, moet plaats maken voor Jezus Christus, de Zoon van de levende God. En als Hij woning gemaakt heeft in ons leven, begint Hij met Zijn grote bor­stelwerk. Daarom is de grote verandering, die kwam bij onze bekering en wedergeboorte, welis­waar eenmalig, maar moet gevolgd worden door talrijke andere (kleine) veranderingen.

Het leven met Christus is een voortdurend proces van levensvernieuwing totdat het volmaakte beeld van Jezus in ons zichtbaar is. Uiteraard is het er de vijand alles aan gelegen dat het aantal veranderingen ten goede in ons leven zoveel mogelijk wordt afgeremd en tegengehou­den. Hij zal er alles aan doen om te verhinde­ren dat Gods heerlijkheid in ons leven tot openbaring komt.

De strijd die we niet mogen ontlopen

Een kind van God is daarom ook in een voortdu­rende strijd gewikkeld. Een strijd waarbij wij geestelijk bewapend behoren te zijn, “om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen te­gen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers de­zer duisternis, tegen de boze geesten in de he­melse gewesten”(Ef. 6:11-12) . Wie deze strijd ontloopt zit als het ware verwart in de strik­ken van satan. Dan maken we ook geen verande­ringen ten goede in ons leven meer mee. Dan kan de Heer ons ook niet gebruiken in Zijn dienst.

Jezus zelf is ook in dit opzicht een groot voor­beeld voor ons. Hij ging geen moment de confrontatie met de vijand uit de weg. Of deze nu rechtstreeks tot Hem kwam, zoals bij de verzoe­king in de woestijn, of via door satan gebonden mensen, zoals bijvoorbeeld door middel van de Farizeeën en Schriftgeleerden.

Als één ding zeker is, dan is het wel dit, dat de duivel iedere verandering waardoor meer van het Koninkrijk Gods, in de gelovige individu­eel, zowel als in de gemeente, tot openbaring komt, haat. Want de duivel weet dat hij dan van zijn invloed in moet leveren en terrein prijs moet geven.           

Toen Jezus op aarde was bracht Hij door Zijn revolutionaire prediking en bediening de toenmalige godsdienstige wereld in rep en roer. Hetzelfde gold bij het optreden van de apostelen in de eerste tijd van het christendom. Toen om een enkel voorbeeld te noemen Stéfanus, vol van de Heilige Geest, grote tekenen en wonderen onder het volk deed, werd hij op een gegeven moment voor de Raad gesleept. En één van de beschuldigingen die tegen hem gericht werden, was: “Wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazoreeër, . . . . de zeden zal veranderen’. (Hand. 06:13-14) .

Dat was in de ogen van de godsdienstige leiders van die tijd het ergste wat er zou kunnen gebeuren. Men wilde geen werkelijke verandering.

Dan zouden immers hun (machts)posities in gevaar komen. Dan zou aan het licht komen dat de wetten die zij het volk oplegden, door hen zelf niet eens konden worden nagekomen. Daarom kwam Jezus ook om de wet te vervullen! Om een geheel nieuwe fase in de wereldgeschiedenis in te luiden!

Het einddoel des geloofs: De openbaring van het zoonschap!

Ook vandaag zien we eigenlijk hetzelfde. De tegenstand ten opzichte van het oorspronkelijke evangelie komt niet alleen uit de wereld, wat uiteraard vanzelfsprekend is, maar vooral ook uit godsdienstige kringen. Daarom is het ook zo gevaarlijk om tegen allerlei officiële en erkende instellingen en kerken aan te leunen om wat sympathie of subsidie te verwerven. Als wij niet op onze hoede zijn, komen we dan al spoedig terecht in het vaarwater van hen die tegen de volle boodschap zijn. Het is zo verleidelijk om water in de wijn te doen, terwille van een vermeende eenheid, het massale of het spectaculaire. Maar tegelijkertijd laten we het grote einddoel des geloofs los, te weten de openbaring van het zoonschap.

Velen spreken in onze dagen over het “worden als een kind”. En inderdaad daar begint het mee; om het Koninkrijk Gods binnen te gaan, zullen we het kinderlijk gelovig moeten aanvaarden. Maar de Bijbel spreekt ook over het “Worden als een zoon”. Daar wacht de wereld op! (Rom. 08:19) zegt: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar worden der zonen Gods”.

Een kind van God die zich als “zoon” openbaart is van groter betekenis als instrument in Gods hand, dan duizend kinderen Gods die geen verdere geestelijke groei kennen, die hun verkeerde in­zichten en gebondenheden, weigeren af te leggen. Als verdere veranderingen ten goede, na de “gro­te verandering” in ons leven achterwege blijven, zijn wij feitelijk uitgeschakeld in het plan Gods met ons leven. We draaien dan misschien nog wel mee, maar op een “natuurlijke” wijze, zoals ook het naam-christendom dat kent. De wer­king van Gods Geest en de openbaring van de vol­heid van Christus in ons leven zijn er dan niet meer. De mensen zien dan meer van het oude, door satan beheerste leven in ons, dan van het nieuwe leven van Christus in ons.

Ieder kind van God moet er van doordrongen zijn dat dit nooit Gods bedoeling is! En dat we dan veraf staan van de openbaring van Gods heerlijk­heid in ons leven, zoals Paulus dat zo duidelijk beschrijft in (2 Kor. 03:18), als hij spreekt van het feit dat wij de heerlijkheid des Heren mogen weerspiegelen en veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Sommige kinderen Gods willen dit naar de toe­komst verplaatsen. Maar het is bedoeld voor nu. Wie nu Jezus werkelijk volgt, gaat ook op Hem lijken! Ook zijn er kinderen Gods die God wil­len veranderen en aan willen passen aan hun gedachten die zij over God hebben. Terecht schrijft Paulus reeds in (2 Tim. 04:03) dat er een tijd komt, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren”. Bij God is geen enkele verandering. Hij is Dezelfde tot in alle eeu­wigheid. Jakobus 1 vers 17 (Jac. 01:17) zegt: “Iedere gave, die goed is, en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten,. . . . Bij wie geen verandering is, of zweem van ommekeer”.

Verandering is geen doel op zich

Verandering, het woord zegt het al, is geen doel in zichzelf. Het duidt op beweging, actie. Als wij veranderen “van heerlijkheid tot heer­lijkheid betekent dit groei, toenemen in ken­nis, wijsheid, inzicht en genade. Als Paulus in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) de oproep doet om hervormd te worden door de vernieuwing van ons denken, spreekt hij onbewust ook tot vele hedendaagse gelovi­gen. Immers bij veel christenen, is het denken nog niet veranderd van natuurlijk naar geeste­lijk; van aardsgericht naar hemelsgericht. En dan te bedenken dat wij “burgers zijn van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten” (Filip. 03:20).

Eén van de betekenissen van het woord ‘verande­ren’ is ‘op een ander spoor komen’. Dit gebeur­de toen wij Jezus Christus leerden kennen. Wij verlieten toen het spoor dat naar “het verderf” leidt, en kwamen op het nieuwe spoor “ten le­ven terecht. Paulus schrijft echter aan de gemeente te Filippi: “Hetgeen wij bereikt heb­ben, in dat spoor dan ook verder” (Filip. 03:16). Dat is de ware instelling van de gelovige wie de ogen geopend heeft voor de ‘volle waarheid. Hij weigert de weg van het compromis te gaan. Zijn weg gaat voorwaarts met Christus! Jezus zelf heeft gezegd: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 32 (Luc. 09:32).

De grote verandering, die is begonnen op de dag dat we voor het eerst onze knieën bogen voor Jezus, zet zich voort, zodat Zijn beeld in ons meer en meer zichtbaar wordt. Zijn Geest gaat zich met onze geest “samenvoegen” tot een een­heid, waar de duivel geen vat meer op heeft. En wat het lichaam betreft: De heilzame werking van de vernieuwing door Jezus, geldt ook voor het lichaam. Want geest, ziel en lichaam horen bij elkaar. Al weten wij dat dit aardse lichaam maar een tijdelijk bestaan heeft, en straks een onvergankelijk, verheerlijkt lichaam zal wor­den .

Kan de grote verandering ook in uw leven ten volle doorwerken? Of zijn er nog belemmeringen en obstakels die uit de weg moeten worden ge­ruimd? Maak schoon schip in uw geestelijke le­ven! Wees niet als een op “veranderlijk” staan­de barometer, die als er een tikje tegen aan gegeven wordt, de ene keer op “mooi weer” springt en de andere keer op “regen en wind”. . . Maar wees een stabiele, overwinnende christen, in de kracht van de Geest, die het beeld van Jezus weerspiegelt, en naar hetzelfde beeld verandert van heerlijkheid tot heerlijkheid’.

 

Redactie

Steeds meer mensen gaan ontdekken dat . “Levend Geloof” niet zo maar een “chris­telijk blaadje” is, maar een blad dat op duidelijke en positieve wijze helpt bij de opbouw van uw geloof en een vaste koers aangeeft voor uw geestelijk leven in deze eindtijd. Wilt u meehelpen ande­ren te attenderen op ons blad, door het bijvoorbeeld na lezing door te geven? Bij voorbaat hartelijk dank!

 

Het goede en het kwade door Gert Jan Doornink

 

Zoals wij in de rubriek “Reacties van lezers” in het vorig nummer van ons blad scheven, willen wij in dit nummer ingaan op opmer­kingen die wij ontvingen van broeder D. A. W. te N. Inmiddels zijn over en weer enkele brieven geschreven. Dit artikel vormt een samenvatting van deze corres­pondentie, opdat ook onze lezers en lezeressen op de juiste wijze kennis en in­zicht zullen ontvangen over de belangrijke waarheid dat God een goede God en de duivel een slechte duivel is.

Br. W. schrijft o. a. : “De kwestie goed en kwaad ligt niet zo eenvoudig als het lijkt. Het stellen van “het goede komt van God en het kwade van de duivel” is ze­ker waar, maar is slechts één kant. De andere kant is, (en daar legt u veel te weinig de nadruk op) dat God het kwade toelaat. Wel­iswaar is de duivel de overste dezer wereld, die daarin zijn ware aard open­baart: slachten, stelen en verdelgen, maar hij moet werken met een zeer beperk­te macht. Allereerst moet hij als het om kinderen Gods gaat, aan God vragen hoever hij gaan mag. (Denk aan Job). Ten tweede, als het om de kinderen der we­reld gaat, is zijn macht weliswaar groter, maar toch niet buiten Gods bestel om”.

God is enkel licht

We leven in een tijd dat vele kinderen Gods weer gaan ontdekken dat (1) God licht is en in Hem in het geheel geen duisternis 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) . En (2) dat wij die door het geloof in Je­zus Christus kinderen Gods zijn geworden en dus geroe­pen zijn Hem te volgen, nimmer in de duisternis zullen wandelen, omdat wij het licht des levens heb­ben. Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12). Licht kan nooit gemeenschap hebben met de duisternis. 2 Korinthe 6 vers 14 (2 Kor. 06:14). Paulus zegt in Efeze 5 vers 8 en 9 (Ef. 05:08-09): “Gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wan­delt als kinderen des lichts, – want de vrucht des lichts bestaat in lou­ter goedheid en gerechtig­heid en waarheid -, en toetst wat de Here welbehaaglijk is”.

Onze taak en opdracht is dus te wandelen in en te getuigen van het licht, de waarheid en de goedheid van God. Het zijn als het ware de “wezenskenmerken” van God. Wat Hij onder andere ook tot uiting bracht in het zenden van Zijn Zoon naar deze wereld. Immers Jezus kwam om “leven en overvloed” te brengen. Daar­om is het evangelie ook de blijde boodschap, want wat maakt de mensen meer geluk­kig dan te weten verlost te zijn uit satans macht en te mogen wandelen met Jezus in het licht? Als wij door ge­loof en gehoorzaamheid Je­zus volgen, als wij zoals Paulus dat ook schrijft wandelen als kinderen des lichts, dan groeien wij in Hem en worden wij volkomen één met Hem.

Wij kunnen dan ook nooit spreken dat God het kwade toelaat bij kinderen Gods. Als een kind van God echter de weg van geloof en ge­hoorzaamheid verlaat, zoekt zijn geest contact met bo­ze geesten, waardoor de zonde ontstaat. Daarom be­hoort onze geest één te zijn met de Heilige Geest, opdat satan geen aankno­pingspunten zal vinden in ons leven om toe te slaan en zijn vernietigend werk te doen. Uiteraard is dit een geestelijk groeiproces dat wij moeten leren, maar ieder waarachtig kind van God dat zijn geestelijke plaats en positie in de hemelse gewesten gaat inne­men, mag ervaren dat hij steeds meer één wordt met Hem die ons riep uit de duisternis en plaatste in Zijn wonderbaar licht.

Verder is het beslist niet zo dat de duivel aan God zou moeten vragen, hoever hij gaan mag met ons, alsof God er een behagen in zou hebben dat de duivel een soort spel met ons kan spe­len. Juist de overwinning van Jezus aan het kruis van Golgotha staat er garant voor dat wij in Hem volko­men veilig zijn en buiten de invloedsfeer van de dui­vel staan. Bovendien als God de duivel zou toelaten, hoe zouden wij dan gehoor­zaam kunnen zijn aan de op­dracht hem te  weerstaan? En wat zou dan het gebruik van de geestelijke wapen­rusting Efeze 6 vers 11 tot en met 13 (Ef. 06:11-13) van nut hebben?

Oorlog uit God?

Een ander citaat uit de brief van br. W. betreft de oorlog. Hij schrijft: “Oorlog is niet zonder meer af te keuren. Maar wel moe­ten de beweegredenen zuiver zijn. Want naast de werking des Geestes als Overwinnaar heeft God ook Zijn slagor­den en. . . . óók het Lam voert oorlog in de toekomst. Openbaring 17 vers 14 (Openb. 17:14), ja, voert oor­log in gerechtigheid en Hij zal de heidenen hoeden met een ijzeren staf. Openbaring 19 vers 11 tot en met 16 en 19 tot en met 21 (Openb. 19:11-16 en Openb. 19:19-21)

Het laatste Bijbelboek be­schrijft de grote geeste­lijke strijd tussen de wa­re en de valse kerk, tussen de machten van het goede en het kwade, tussen God en satan. Deze strijd zal uit­eindelijk resulteren in de grote eindoverwinning van de levende God en Zijn ge­meente over satan en zijn trawanten. Wie het laatste Bijbelboek letterlijk wil verklaren, zonder de bete­kenis over te plaatsen in de geestelijke wereld, komt daarbij tot de meest dwaze constructies en veronderstellingen, die volkomen in strijd zijn met de geest van het nieuwe testament.

Johannes was, zoals Openbaring 1 vers 9 (Openb. 01:09) schrijft, “broeder en deelgenoot” in het Konink­rijk” en alleen wie ook deelgenoot is in dit Ko­ninkrijk Gods, (wie dus hetzelfde evangelie aan­vaardt en beleeft, zoals Jezus en de apostelen dat kenden), kan geestelijk in­zicht en kennis ontvangen in dit laatste Bijbelboek. In deze tijd zijn er velen die proberen het boek Open­baring uit te leggen, maar als men niet achter de boodschap van het Konink­rijk Gods staat, mist men elke visie en schept men alleen maar meer verwarring, waarin de duivel behagen heeft. Gelukkig zijn er ve­len die in onze dagen de ogen opengaan voor het feit dat we als gelovigen onze geestelijke plaats behoren in te nemen, om van daaruit te strijden en te overwin­nen. Oorlog is dus nooit uit God, maar stamt uit de koker van de duivel.

Geestelijk inzicht

Verder heeft br. W. moeite met het vergeestelijken van de Bijbel, want hoewel de Bijbel, zoals hij terecht schrijft uit geeste­lijke boeken bestaat, “geeft ons dat niet het recht om de Bijbel te gaan vergeestelijken. Vergeeste­lijken heeft niets te maken met geestelijk zijn”.

“Als we de letterlijke tekst gaan vergeestelijken, zijn we ook alle controle over elkaar kwijt en kunnen we elkaar overdonderen met geestelijke betekenissen van zienlijke, letterlijke teksten”, schrijft br. W. Ons antwoord is: Juist het letterlijk nemen, zonder kennis en inzicht door de Heilige Geest, heeft velen met geestelijke blindheid geslagen. Denk alleen reeds aan het hanteren van teksten en Bijbelgedeelten door de verschillende dwaal leringen. (Jehova’s getuigen; Mormo­nen, etc. ). Maar ook voor de waarachtige gelovigen is het funest voor het geloofs­leven, als we geen geeste­lijk inzicht hebben. Als we bijvoorbeeld het oude testament niet lezen in het licht van het nieuwe testament, zien we volledig over het hoofd dat in het oude testament Christus welis­waar reeds werd aangekondigd, maar nog niet was ge­openbaard . Men “kende” Hem nog niet. Het gevolg was dat alles of het nu “nega­tief” of “positief” was aan God werd toegeschreven. In het nieuwe testament kwam echter door de komst van Je­zus de grote verandering, die zich verder voortzette na de uitstorting van de Heilige Geest.

De mensen die in Jezus gingen geloven en Hem werkelijk gingen volgen, gingen weer verstaan wat het “oorspronkelijke ka­rakter” van God was, name­lijk enkel licht, enkel goedheid, enkel liefde) Daarom is het evangelie, wat de opdracht is voor elke gelovige om uit te dragen, ook de blijde bood­schap van verlossing, genezing, herstel, bevrijding, behoudenis en overwinning.

Gods gramschap en toorn

Maar hoe staat het dan met Gods gramschap en toorn, waarvan de Bijbel ook spreekt? Behoren die dan niet tot het karakter van God? Br. W. haalt in dit verband verschillende teks­ten aan. Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) zegt bijvoorbeeld: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig le­ven; doch wie de Zoon onge­hoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”.

We hebben reeds eerder in dit artikel geschreven dat de mens zonder Christus zich in de greep van de duivel bevindt. En nergens in de Bijbel vinden we ook maar één aanwijzing dat de duivel eens ook genade zal ondervinden. Integendeel, Openbaring beschrijft ons op duidelijke wijze zijn uiteindelijke bestemming. Gods gramschap en toorn richt zich dus niet tegen de mens, maar tegen de dui­vel. Zolang de mens echter nog niet bevrijd is uit sa­tans macht, bevindt hij zich dus wel op zeer gevaarlijk terrein, want we lezen in Openbaring 21 vers 8 en Openbaring 22 vers 15 (Openb. 21:08 en Openb. 22:15) hoe hij die mensen die zich verbonden hebben met hem meesleurt naar het eeu­wig verderf.

Gods liefde geldt allen

De Bijbel laat ons echter duidelijk zien dat dit niet Zijn wil is. Dat zou geheel in strijd zijn met Zijn aard, karakter en wezen. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt dat God alle mensen liefheeft. Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) zegt dat de genade Gods is verschenen heilbrengend voor alle mensen. En in 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09) wordt gesproken over Zijn lankmoedigheid, daar Hij niet wil, dat som­migen verloren gaan, doch dat allen tot bekering ko­men. Het ligt niet aan Hem, als de mens verloren gaat. Hij wil iedereen verlossen uit satans macht, omdat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis. Is het u wel eens opgevallen dat dit laatste veel minder ver­kondigd wordt dan de ge­dachte dat de mens een zon­daar is en blijft? Daar heeft alleen satan belang bij! Maar Jezus kwam in de­ze wereld om hem als de grote leugenaar en mensen­moordenaar te ontmaskeren en te overwinnen! De dui­vel is de oorsprong van al het kwaad, en daar hoort de mens niet thuis!

Jezus openbaarde de wil en het wezen van God. Hij was / is God geopenbaard in het vlees! Hij betaalde het rantsoen voor onze zonden! Welk een onvoorstelbare heerlijkheid Hem te kennen en te volgen. Welk een gena­de dat we met Hem geroepen zijn te zitten in de troon van God. Gods Woord zegt, dat eens alle knie zich voor Hem zal buigen en alle tong zal belijden: Jezus Chris­tus is Heer! Filippenzen 2 vers 10 en 11 (Filip. 02:10-11). Wat een blijdschap voor al­len die Hem nu reeds kennen als de Heer van hun leven! Zij mogen het meer en meer gaan ervaren en beleven dat God een goede God is en Zijn goedheid duurt tot in alle eeuwigheid!

 

Redactie bladzij 13 rechts onder:

Vol-evangelisch zijn is niet een etiket wat we ons­zelf of anderen opplakken, maar de beleving van het­zelfde evangelie wat Jezus bracht en in de eerste christengemeenten een van­zelfsprekendheid was.

 

Een gewaarschuwd mens door Judith Jacobs        

Lucas 16 vers 19 tot en met 31 (Luc. 16:19-31)

Het is opmerkelijk hoe graag men zich distantieert van het onderwerp over de dood. Begin er over en men roept gelijk: “Schei uit, doe niet zo somber”.

Hoewel de dood een wezenlijk onderdeel is van het dage­lijks leven, wil men er toch niet aan, hoewel men er wel in moet geloven. Het “carpe diem” is nu eenmaal niet te scheiden van het “memento mori”. De kop in het zand steken, zoals struisvogels doen, helpt niet.

Christus gaf ons in de gelijkenis van de rijke man en Lazarus het beeld van hetgeen ons hierna te wachten staat. Bij het overschrijden van de grens van het aard­se leven wacht ons een ander “bestaan”. Een terugkeer (een retourtje, zoals dat in reistermen heet) bestaat niet.

Hoe belangrijk is het te zorgen dat al je reisdocumen­ten in orde zijn als je een reis gaat maken. Hoe meer belangrijk is het dan je reispapieren voor de eeuwig­heid in orde te hebben. Je leven lang krijg je daarvoor de tijd en gelegenheid (genade).

Halve waarheden geeft men wel graag aan elkaar door. “Denk er om, bij brood alleen zal de mens niet leven”, maar de rest, het belangrijkste, wordt er niet aan toe­gevoegd: het leven van de ziel, de eeuwigheidswaarden; daar moet je vooral niet over praten, dat is zo “somber”.

De ernst van het geheel heb ik in een stukje poëzie weergegeven. Het gaat over. . . . neen, leest u het zelf maar. Mijnerzijds heb ik er de bede aan verbonden dat wie dit leest inderdaad een “gewaarschuwd mens is die voor twee telt”.

“Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet”. Hebreeen 4 vers 7b (Heb. 04:07b).

 

De reis (gedicht) Judith Jacobs

(“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis” (Pred. 12:05b).

Prediker 12 vers 5b

Zojuist ben ik teruggekeerd van het bespreken van een reis;

Ik heb geboekt voor een retour naar een aards stukje paradijs.

 

Van de beambte aan ’t loket kreeg ’k al mijn reisbescheiden mee;

Hij zei ook: “Controleer ze thuis. Een gewaarschuwd mens, die telt voor twee”.

 

“Een goed bedoeld advies”, dacht ik, “maar dat zie ‘k later dan wel weer,

Laat mij maar eerst genieten gaan van ’n goede tijd en ’t mooie weer”.

 

Zo leefd’ ik aan mijn palmenstrand een poosje onge­stoord en blij,

Totdat ik weer “op huis” aan moest; de tijd was om: het schoons voorbij.

 

‘k Vond in mijn zak de ticket die mij dienen moest als plaatsbewijs,

Maar welk een wanhoop toen ik las: “Slechts geldig voor een enk’le reis”.

 

’k Ontwaakte met een schok: Goddank! ’t Was slechts een droom, geen werk’lijkheid.

“Maar”, dacht ik, “Oók de levensreis kent geen retour naar d’ eeuwigheid”.

 

De natuurgeneeswijzen: onschuldig of gevaarlijk? Door Gert Jan Doornink

 

Kunnen “Natuurgenezers” ons helpen?

Het is al weer enkele jaren geleden dat een broeder uit het midden van het land ons een stencil stuurde, waarin propaganda werd gemaakt voor de verschillende na­tuurgeneeswijzen. En dat niet alleen. Tegelijkertijd werden concrete voorbeelden uit de Pinksterbeweging aangehaald, waarbij het ge­loof in Goddelijke genezing gefaald had. De slotconclu­sie van de schrijver van dit stencil was: Voor gene­zing moeten we het niet uitsluitend van God ver­wachten, maar ook de zoge­naamde natuurgenezers en natuurgeneeswijzen kunnen ons helpen.

In de loop der jaren heeft ons dit onderwerp nog al bezig gehouden. Vooral ook omdat bij een deel van de gelovigen, ook uit volle evangelie- en pinksterkringen de gedachte leeft, dat men niet alles op dit ter­rein over één kam mag sche­ren, en dat bijvoorbeeld homeopathie, het gebruik van allerlei geneeskrachti­ge kruiden, etc. , totaal onschuldig is en zelfs zou moeten worden gepropa­geerd .

Nu laten wij in dit artikel de medisch-wetenschappelijke kant buiten beschou­wing, maar wel willen wij deze zaak geestelijk onder de loep nemen. Per slot van rekening geldt voor een kind van God dat hij alles geestelijk mag beoordelen.

We gaan niet over één nacht ijs als we in dit artikel tot de conclusie komen, dat heel het gebied van de zo­genaamde “alternatieve geneeswijzen” , wat in onze dagen zo sterk in opkomst is (zie bijgaand kranten­knipsel ), gevaarlijk ter­rein is. Wij menen zelfs te moeten waarschuwen zich in geen geval op dit terrein te begeven, respectievelijk zich hiervan te distantiëren. Waarom? Omdat de gelovige, die geroepen is de volle weg met Jezus te gaan – de opdracht voor elk kind van God door zich op dit terrein te begeven van deze volle weg wordt afgetrok­ken .

Geraffineerde verleiding

De verleiding van satan komt in deze heel geraffi­neerd. Het begint in deze welvaartstijd met de voe­ding. Wij weten dat door de overdaad van alles wat ver­krijgbaar is, de gezondheid van vele mensen wordt aan­getast. Iedereen weet dat men in deze tijd heel gemakkelijk overvoed wordt, met alle nadelige gevolgen van dien. Wat meer zelf dis­cipline door matig te eten, zou ook de meeste christenen sieren. En wat het gebruik van de voedingsmiddelen zelf betreft: We weten dat, om enkele voorbeelden te noe­men, bruin brood beter is dan wit, dat rauwe groente gezond is, dat teveel vet en suiker nadelig is, etc. Maar men moet niet gaan overdrijven: Want als het nu bij eenvoudige raadgevingen voor een gezonde le­venswijze zou blijven, zou niemand daar bezwaar tegen hebben, maar al spoedig komt men terecht in een wettisch leven wat het eten betreft: “Dit mag niet en dat mag niet”. Terwijl de Bijbel zegt: “Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar, want de aarde en haar vol­heid is des Heren”  1 Korinthe 10 vers 25 (1 Kor. 10:25). Als wij in bepaalde omstandigheden voor sommi­gen tot een aanstoot zijn, zullen we misschien bepaal­de dingen nalaten te eten, maar nooit mogen wij elkaar in dit opzicht wetten op gaan leggen. Paulus zegt in Kolossenzen 2 vers 16 en 17 (Kol. 02:16-17): “Laat niemand u blijven oordelen in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, din­gen, die slechts een scha­duw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werke­lijkheid van Christus is”.

Laten wij of wij nu eten of I drinken, of wat wij ook doen, het alles doen tot : eer van God. 1 Korinthe 10 vers 31 (1 Kor. 10:31). Nu is het opvallend, dat juist de propagandisten van de zogenaamde alternatieve geneeswijzen sterke voorstanders zijn van al­lerlei opgelegde wetten wat de voeding betreft, wil men baat vinden bij ziekte. De één gaat wat minder ver dan de ander, maar het gaat altijd weer om het opvolgen van hun voorschriften.

Waarom wij de natuurgeneeswijzen afwijzen en gevaarlijk vinden

Wij willen nu in een aan­tal punten aangeven waarom wij de alternatieve levens- en geneeswijzen (macrobio­tisch voedsel, homeopathie, acupunctuur, enz. , enz. )afwijzen.

Het feit dat de homeopathische genezing vaak in één adem wordt genoemd met het werk van magnetiseurs, acupuncturisten, etc. zou velen aan het denken moe­ten zetten. Men komt immers via deze weg al heel spoedig in occult vaarwater te­recht. Zie maar eens hoe veel occulte lectuur er verkrijgbaar is in de zoge­naamde reformwinkels.

Vaak blijkt de baat die men bij allerlei alterna­tieve genezers vindt, maar ten dele te zijn. Het over­grote deel blijft levens­lang “verbonden” met dege­ne waarvan men zijn heil verwacht.

Men stelt niet de volko­men overwinning die Jezus Christus behaald heeft op het kruis van Golgotha, ook aangaande de ziekte, centraal. Waarom wel geloof in de ‘alternatieve genezer’ en niet in Jezus de Heelmeester? Hier raken we ongetwijfeld wel het kardinale punt. Nu kan men tegenwerpen: “Ja maar als alles gefaald heeft, doet men er in wanhoop toch al­les aan, om nog ergens baat te vinden”. Men rede­neert dan: “Ik heb alles geprobeerd, maar niets hielp. Nu ga ik het op deze manier nog eens proberen”. Maar geloven in Jezus, ook wat de genezing betreft, is veel meer dan “proberen”, het is heel iets anders! Het is onvoorwaardelijk vertrouwen dat Hij zijn beloften waar maakt! En ook al zijn bij ziekte bijvoor­beeld, soms de symptomen nog niet direct weg, het is 100% waar, dat wie op Hem zijn vertrouwen stelt, niet beschaamd uit zal ko­men !

Men propageert verschil­lende kruiden, (voor vrij­wel iedere afwijking en ziekte één of meer), waar­bij van vele wetenschappe­lijk is bewezen dat ze geen enkele genezende waarde be­zitten.

Men legt de patiënt wet­ten op, waarvoor Paulus reeds waarschuwde, dat ze de vrijheid van de nieuwtestamentische christenen aan banden leggen.

De natuurgenezers stel­len het lichaam centraal, dat wil zeggen als zij een gezonde geestelijke levens­wijze voorschrijven (wat altijd punt één moet zijn) zijn het dwaallichten, om­dat men niet gelooft in Christus als de volkomen Verlosser!

Veel ziekten hebben een geestelijke achtergrond (gebondenheden, demonen, etc. ) en kunnen dus ook alleen langs de geestelij­ke weg van geloof en ge­hoorzaamheid verdwijnen.

In het boek “Natuurgenees­wijze in de praktijk” van P. Heinsberg (uitgave La Rivière en Voorhoeve te Zwolle) wordt weliswaar op de geestelijke kant van de zaak ingegaan in het hoofd­stuk: “Het raadsel van ziekte en pijn”, maar men dringt niet door tot de kern van de zaak: de volko­men verlossing en overwin­ning die Jezus behaalde aan het kruis van Golgotha.

Wie een werkelijk nieuw leven met Christus begint en dit volhardend beleeft, . zal ervaren dat de totale levensvernieuwing die dit volgen van Jezus meebrengt doorwerkt in geest, ziel èn lichaam. Dat is uiteinde­lijk ook Gods bedoeling voor al Zijn kinderen. Pau­lus drukt het in 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24

(1 Thess. 05:23-24) zo uit: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”

 

 

“Nederland weet de weg naar de natuurgenezers”,

was de titel van bijgaand kranten­knipsel uit het “Algemeen Dagblad”.

Utrecht (ANP) – Ruim 750. 000 Nederlanders hebben vorig jaar een of meer be­zoeken gebracht aan alter­natieve genezers, (magneti­seurs. homeopaten, kruiden- geneeskundigen en acu­puncturisten e. d. ). Dit heeft het bureau-Lagendijk bere­kend na een onderzoek in opdracht van een werkgroep van alternatieve genezers.

Zes van de tien Nederlan­ders blijken (zeer) welwil­lend te staan tegenover al­ternatieve geneeswijzen. Drie op de tien stellen zich neutraal op en slechts één op de tien staat er (sterk) afwij­zend tegenover, aldus La­gendijk.

Bijna de helft van de men­sen die alternatieve genezers bezochten deed dat omdat ze bij de arts niet verder kwa­men. Bij ruim dertig procent was sprake van een gelijk­tijdige behandeling, de ove­rige twintig procent ging he­lemaal niet meer naar een arts.

Een op de vier meldde aan Lagendijk dat de behande­ling bij de natuurgenezer geen resultaat had. Negen­tien procent zei volledig ge­nezen te zijn, zestien procent had een lichte verbetering geconstateerd en 33 procent goede verbetering.

Van alle ondervraagden zei 82 procent dat men vrij moet zijn om zelf uit te ma­ken naar welk ‘soort’ gene­zer men gaat Verder vond 75 procent dat behandelin­gen door natuurgenezers door het ziekenfonds moeten worden vergoed.

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts

Wat is het doel van dit Bijbelboek?

Over het boek Openbaring is reeds veel gedacht en ge­schreven. Het is dan ook niet onze bedoeling, een volle­dige commentaar te geven op dit Bijbelboek, maar het is ons er alleen om te doen, enkele grondbeginselen op te sporen die de achtergrond van dit boek vormen. We willen de hoofdlijnen gaan zien. Dit is namelijk van fundamen­teel belang, want als we oog krijgen voor de grondpatro­nen, voor de achtergrond van het hele eindtijdgebeuren, dan worden we bewaard voor allerlei dwaalwegen bij de uitleg van dit boek.

Om te beginnen ligt dan meteen de vraag voor de hand: waarom is dit boek gegeven? En de tweede vraag die direct daarop aansluit: aan wie is het gegeven? In Openbaring 1 vers 1 (Openb. 01:01) le­zen we als opschrift: “Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te to­nen hetgeen weldra moet geschieden”. Dit vers geeft ons meteen al een paar belangrijke aanwijzingen. Het doel van dit Bijbelboek blijkt dus te zijn: openbaring te geven. En het woord openbaring betekent letterlijk ‘onthulling’. Het gaat dus om verborgenheden, verborgen ontwikkelingen. God de Vader ziet en doorgrondt deze ontwikkelingen en Hij draagt zijn kennis over aan de Zoon. Jezus op zijn beurt staat in het ambt van profeet en vanuit zijn profetische bediening onthult Hij deze geheimenissen aan de Knechten des Heren. In het genoemde vers wordt gezegd: ”om zijn dienstknechten te tonen”. Er wordt dus iets ge­toond. Dat wil zeggen: men krijgt ergens zicht op, er komt perspectief in de zaak. De achtergrond wordt be­licht. Het is goed dat wij deze gedachte als uitgangspunt vasthouden.

Het boek Openbaring is bedoeld om perspectief te geven, niet om ons het perspectief te ontnemen. Het is bedoeld om ons op te bouwen, niet om af te breken. Want in vers 3 zien wij: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin ge­schreven staat, want de tijd is nabij”. Daar blijkt: wie met dit boek bezig is en zich deze gedachten Gods eigen maakt, wie ze bewaart, dat wil zeggen: wie eraan vast­houdt, die is zalig, dat houdt in: die staat volkomen in het heilsplan van God.

Het boek is dus niet bedoeld om ons ongelukkig te maken of om ons in de war te brengen. Het is ook onmogelijk dat het gegeven is als een schrikbeeld. Dan zou het aange­haalde derde vers betekenen: zalig hij die dit schrik­beeld in zijn hart bewaart. Maar dat is in strijd met het wezen Gods. God is geen God die schrik aanjaagt, en zijn kinderen angstwekkende toekomstbeelden voorspiegelt, op­dat ze, door die angst gedreven, Hem zullen dienen. God heeft geen behagen in iemand die Hem dient uit angst. Toch is dat vaak het beeld dat veel christenen hebben als ze spreken over de toekomst. Men zingt dan: “Rampen en slagen en dreigend geweld heeft Hij reeds voorzegt in zijn Woord”. Men vertoont films waarin alleen maar uitge­beeld wordt, en dan nog op een zeer aanvechtbare wijze, de evacuatie van de gemeente en al de ellende daarna. Petrus daarentegen sprak over het lijden van Christus en al de heerlijkheid daarna. Maar in deze films valt alle nadruk op de gruwelijke beelden van wat er gebeurt met hen die achterblijven, zo schrikwekkend dat we horen van jonge oprechte christenen die er mismoedig van worden en wier vreugde in de Heer verdwenen is.

De openbaring van Jezus Christus

Het is daarom van principieel belang te bedenken dat we het boek Openbaring alleen kunnen verstaan, als we God kennen. En we kennen God enkel en alleen vanuit Jezus. Een ander beeld van God hebben we niet. Een ander beeld mogen we ons niet maken. Want dan zitten we in de leugen. Door Jezus weten we wie God is. Vanuit Jezus kennen we het wezen Gods: dat God enkel licht is, enkel goed.

Daarom is een film die niets laat zien van het wezen Gods, geen christelijke film. En daarom is het niet toe­vallig dat het boek Openbaring begint met de woorden: “Openbaring van Jezus Christus”. Daar wordt meteen glas­helder aangegeven, met welke God we te doen hebben. Het is niet zomaar een openbaring van een willekeurige God, van wie je van alles kunt verwachten, neen, we hebben te maken met de God die zijn karakter getoond heeft in Je­zus. Dit is een zeer fundamenteel punt, dat we weten: wie spreekt er tot ons in het laatste Bijbelboek? Het boek Openbaring is geen christelijke Science fiction, geen boek om eens evangelisch te kunnen griezelen, we kunnen het alleen verstaan in het licht van de kennis van het wezen Gods. Godsbeeld en toekomstbeeld hangen onlosmake­lijk met elkaar samen.

Alleen als we het juiste beeld van God hebben, kunnen we komen tot een waarheidsgetrouwe beeld van de toekomst.

Daarom moeten we bij alles wat we verder gaan bezien, dit als basis van ons denken vasthouden: elke gedachte die we in verband met de eindtijd ontwikkelen, moet kloppen met het wezen Gods. Juist ook ten aanzien van de toekomst mo­gen we niets aan God toeschrijven wat in strijd is met zijn karakter.

Het komt voor ons op één ding aan: God heeft bepaalde ge­dachten over de toekomst. En die gedachten moeten we ont­dekken. Dat is wat Johannes noemt: hetgeen weldra moet geschieden. We kunnen alleen het juiste zicht krijgen op de tijd die gaat komen, als we ons oog richten op de heerlijkheid van Gods gedachten en ons daarin verlusti­gen. We hebben het boek Openbaring alleen dan goed gele­zen, als het ons brengt tot de reactie: O Heer, hoe heer­lijk zijn uw gedachten.

Waarom werd het boek geschreven?

Het boek Openbaring is geschreven, niet om ons dichter bij de krant te brengen, maar om ons dichter tot God te brengen. Niet om ons moedeloos te maken, maar juist met het oog op de volharding in Jezus. Zie Openbaring 1 vers 9 (Openb. 01:09). ‘Het is bedoeld om ons moed te geven, om ons te inspireren, om ons visie te geven, zodat we door hunnen gaan, zodat we weten waar we naar toe gaan. Er komt strijd maar we weten waar het op uitloopt. Het boek Openbaring moet een bron van vreugde zijn, anders hebben we het niet goed ge­lezen .

Velen lezen de krant naast de bijbel, of omgekeerd. Het gevolg is dat men vrijwel uitsluitend de negatieve kant van de eindtijd opmerkt. Want meestal vormt de krant dan het uitgangspunt van het denken en wat de krant zegt, vindt men dan terug in de bijbel. Maar het boek Openba­ring is ons niet gegeven om ons dingen te vertellen die we ook wel uit de krant te weten kunnen komen; het is niet bedoeld om ons voorlichting te geven over de atoom­bom. Ja, zegt men dan, we moeten toch bij de tijd blij­ven. Maar wat doet men als men de krant leest? Dan loopt men alleen maar achter de feiten aan. De krant biedt ons alleen maar het nieuws van gisteren. Dan is men dus van gisteren. En men ontvangt dan ook vrijwel alleen nog maar het nieuws uit de zichtbare wereld. Het gevolg is dat men dan het boek Openbaring ook gaat uitleggen in de zichtbare wereld. We vergeten dan dat dit Bijbelboek op een heel ander niveau ligt, en hoe kan men nu twee zaken die op een heel verschillend niveau liggen, naast elkaar leggen?

Daarom is het beslissende punt: wij moeten niet denken vanuit de krant, maar vanuit het wezen Gods. Dat staat voorop; daar dienen we ook de meeste aandacht aan te be­steden; het wezen Gods bepaalt de richting van ons hele denken. Wanneer we een boek zouden schrijven over de eindtijd en we zouden vele bladzijden vullen met al het onheil in de zichtbare wereld, en vervolgens zouden we het hele heilsplan van God afdoen met zes woordjes: God heeft alles in zijn hand, dan zouden we daarmee de juiste verhoudingen totaal uit het oog verloren hebben. Want wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. In de eindtijd gaat het om God. En de vraag is: wat gaat er gebeuren in de geestelijke wereld? Want daar ligt het zwaartepunt; daar vallen de beslissingen; daar wordt de toekomst ge­maakt.

Het boek is gemaakt voor de gemeente

Daarmee komen we bij onze tweede vraag: aan wie is het boek Openbaring gegeven? We lezen het antwoord in Openbaring 1 vers 11 (Openb. 01:11): “Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten”. Duidelijker kan het niet. Het boek is bedoeld voor de gemeente, voor de zeven ge­meenten, dat is voor de gemeente in haar totaliteit. Het is dus een gemeenteboek. Dat klopt ook wel, dat hoeft ons niet te verbazen, want het hele plan van God draait om de gemeente. God wil immers zijn veelkleurige wijsheid be­kend maken aan de machten in de hemelse gewesten door middel van de gemeente. God heeft ons immers in Christus in de hemelse gewesten geplaatst, met het doel, “om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus” Efeze 2 vers 7 (Ef. 02:07).

Daar zien we dat alle gedachten Gods met betrekking tot de komende eeuwen zich richten op de gemeente. Aan die gemeenten schrijft de apostel: “Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding in Jezus” Openbaring 1 vers 9 (Openb. 01:09). Hier zien we: het gaat in dit Bijbelboek over de volharding van de gemeen­te. Die gemeente gaat niet verdwijnen, zij is bestemd om te volharden.

We kunnen het dus ook zo formuleren: het boek gaat over het einddoel van de gemeente. Alles draait om de vraag: hoe komt de gemeente tot haar eindbestemming? Het is lo­gisch dat Johannes een boek met een dergelijk thema aan de gemeenten moet toesturen. Want daar hebben de gemeen­ten immers alle belang bij. Dat moeten ze weten: hoe be­reiken wij het doel? Dat is op en top actueel. Maar als het boek Openbaring voor het overgrote deel toch niet voor de gemeente bestemd is, zoals velen menen, waarom moest Johannes het dan zo nodig aan de gemeenten toezen­den? Alleen maar als een stuk informatie? Zo werkt God niet. God geeft ons nooit zomaar nutteloze inlichtingen, puur om onze nieuwsgierigheid wat tegemoet te komen. God geeft ons geen soort christelijke waarzeggerij, zo met het idee: het is interessant te weten wat er allemaal gaat gebeuren als wij weg zijn. Of als een dreigement: zorg dat je voor die tijd vertrokken bent want anders. . . .

Dan wordt de gedachte aan de opname der gemeente omgeven met een dreigende sfeer: dit is uw laatste kans om te ontsnappen!

Daarom is het ook zo veelzeggend dat we helemaal aan het eind van het boek de uitspraak aantreffen: “Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten” Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16). We zien: van het begin tot het eind richt de Heer zich in dit boek tot de gemeenten.

Het is noodzakelijk dat we dit met nadruk vermelden, om­dat dikwijls dit boek aan de gemeente ontnomen wordt. Al­leen de eerste drie hoofdstukken zijn voor ons, heet het dan. Zo berooft men de gemeente van haar toekomst, zo wordt het woord Gods krachteloos gemaakt. Het plan van God wordt dan op deze wijze opgesplitst; de gemeente heeft weldra haar tijd gehad, zij moet het veld ruimen en dan, na de gemeente, komt er weer iets anders. Dan heeft God weer een ander plan.

Het slotakkoord van Gods plan met de gemeente

Maar als we denken vanuit het wezen van God, dan weten we: God is één (al is Hij tevens een drie-eenheid, en zijn plan is één. De gemeente is zijn eeuwig voornemen. Het koningschap van de gemeente zal op geen ander volk meer overgaan, zoals we dat kunnen lezen in Daniel 2 vers 44 (Dan. 02:44).

Daarom is het nu de tijd dat het boek Openbaring terug gegeven wordt aan de gemeente, opdat zij haar toekomst zal leren kenen. Opdat zij visie zal hebben en vervuld zal worden met de gedachten Gods.

Net zoals de evangeliën voor ons als gemeenten van funda­menteel belang zijn omdat we daar Jezus, het enige beeld Gods, leren kennen, en omdat we daar de grond leggende prediking van Jezus, het evangelie van het koninkrijk le­ren kennen, evenzo is het boek Openbaring onmisbaar als sluitstuk van het Nieuwe Testament, als slotakkoord van Gods plan met de gemeente.

Geen vernietiging, maar herschepping

Vanuit dit uitgangspunt willen we dan nu een eerste grondgedachte gaan bezien. Het boek Openbaring staat in het teken van de herschepping. Het is merkwaardig hoe weinig men deze gedachte tegenkomt in “verband met de eindtijd. Men is vaak meer hertrouwd met het idee: de we­reld vergaat. Men spreekt van de planeet die aarde heet­te: verleden tijd. Of nog erger, zoals de oorspronkelijke titel van het genoemde boek luidt: wijlen planeet de aar­de. En hoewel men (terecht) tegen crematie is, neemt men aan dat de aarde wel gecremeerd zal worden. De vraag is dan: hoe moeten we hierover denken vanuit het wezen Gods? Dan is het antwoord: God is naar zijn wezen Heelmeester, Hersteller. Daarom lezen we dan ook: “En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw” (Openb. 21:5). God gaat nieuw maken, dat wil zeggen ver­nieuwen, herstellen.

Dit is een eigenschap die verankerd ligt in het karakter van onze God. Hij geeft zijn schepping niet prijs. Hij verwoest niet, Hij verderft niet. Hij laat haar niet ver­gaan. Integendeel, de schepping zal bevrijd worden, zegt Paulus in Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21). En hij vertelt erbij dat het wachten is op de zonen Gods. Zij worden de herstellers.

Er is een parallel tussen Genesis en Openbaring, tussen schepping en herschepping. Als God alle dingen geschapen heeft, lezen we in Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31): “En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”. God legt er zijn wezen in, zijn goedheid. Hoe zal dan de herschepping we­zen? Zal die minder zijn? Beslist niet; de herschepping zal niet minder volmaakt zijn dan de schepping. Zoals het werk in de beginne voltooid werd, zo zal het ook in de eindtijd voltooid worden. Gods goedheid staat er garant voor. In Genesis moest de eerste mens de hof bebouwen en bewaken. In de eindtijd zal de nieuwe mens de schepping herstellen. Dat zijn de zonen Gods. Maar dan moeten zij wel geloven dat God goed is. Want wat komt er anders van terecht, als God ook verwoest en vernietigt? Daarom, de zonen Gods zijn zij die Gods scheppingsgedachten overne­men. Zij weten: Gods is goed, en Gods goedheid gaat het winnen, door hen. (wordt vervolgd).

 

Reacties van lezers

Rectificatie

In het artikel van broeder Companjen in “Levend Geloof” van vorige maand: “De revo­lutie van Pinksteren” is een fout geslopen, welke wij hierbij rectificeren. Enkele lezers (uit Kampen en Kollummerzwaag) attendeerden ons er op dat de uitspraak van Jezus: “Wie van jullie zonder zonde is, gooit de eerste steen”, niet gezegd is bij de geschiedenis van de bloedvloeiende vrouw, maar bij de overspelige vrouw. Zie Matteüs 8 vers 2 tot en met 11 (Matt. 08:02-11) .

Bemoedigend

In de afgelopen weken waren er weer verschillende posi­tieve reacties over de in­houd van ons blad. Onder hen waren enkele voorgangers.

Het is voor ons erg bemoedigend, want uiteraard wordt ; ons ook kritiek niet be­spaard. De duivel haat nu eenmaal de boodschap, dat wij als kinderen Gods, de volheid van Christus mogen bezitten en beleven. Vele’ kinderen Gods komen, onder andere via “Levend Geloof”, tot de ontdekking dat er meer is, en dat het soms ook anders is, dan veelal in het traditionele Pink­steren geleerd wordt. Als er geen geestelijke groei is, is er stilstand, en stilstand is achteruitgang. De Heilige Geest wekt ons via Gods Woord op om geestelijk te groeien “totdat wij allen de een­heid des geloofs en der volle kennis van de Zoon van God bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der vol­heid van Christus” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13)

Opbouwend

Zuster J. D. te Amstelveen schrijft: “Graag wilde ik mij opgeven als lid op uw maandblad “Levend Geloof”. Ik kreeg een nummer in han­den en vond het een erg fijn en opbouwend blad. Gods zegen en kracht toege­wenst in uw arbeid”.

Anoniem

Uit België, met als post­stempel Turnhout, ontvingen wij een anonieme zending stencils met als titel: “De opname”. Ook in het stencil zelf komt geen adres voor. Reeds eerder schreven wij dat wij niet ingaan op anonieme brieven, en adressen die worden opgegeven om levend geloof naartoe te sturen. Wij zijn van mening dat een christen ten allen tijde voor zijn mening behoort uit te komen en met open vizier, maar wel geestelijk bewapend behoort te strijden. Tenslotte. Heeft u al eens iemand gewonnen als abonnee voor levend geloof? Ik zal ervoor zorgen dat ik voor 1981 twee abonnees maak voor levend geloof. Ik heb ze nog niet, maar ik zal ze krijgen, schreef ons een lezeres uit Dordrecht. Een voorbeeld ter navolging. Ook het geven van een geschenk abonnement is een effectieve manier om anderen in aanraking te brengen met de boodschappen die ons zo lief is.

1980.04 nr. 203

Levend geloof 1980. 04 nr. 203

U geschiede naar uw geloof door Gert Jan Doornink

Wat is geloof?

Er is vrijwel geen onderwerp dat ons als kinde­ren Gods meer bezig houdt dan ‘het geloof’. Als het niet op directe wijze is – zoals in dit ar­tikel – dan is het wel op indirecte wijze. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want geloof is in feite de spil waar alles om draait.

Maar welk geloof? Het spreekt vanzelf dat wij, als wij over geloof spreken, bedoelen het echte geloof, zoals dat in de Bijbel tot ons komt. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) noemt dat geloof de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen die men niet ziet. En Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zegt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Geloof is bewijs en zekerheid temidden van een wereld van onzekerheid.

Als gelovigen bevinden we ons temidden van een wereld van ongelovigen. Maar het ongeloof van de wereld houdt niet in dat daar geen geloof is. Alleen is er niet het geloof in God, het geloof in Jezus Christus, het fundamentele ‘levensbeginsel’ van elk kind van God.

Ieder mens, zelfs de duivel, gelooft. De mens zonder Christus gelooft echter in de verkeerde zin, in de zichtbare, vergankelijke dingen. Wat niet zo verwonderlijk is, want dat is veel ge­makkelijker. We kunnen het echter nog beter zo formuleren: De wereld gelooft in alles wat bui­ten het geloof in God omgaat. Want we weten hoe het geloof van de wereld in onze dagen zich ook uitstrekt naar de onzichtbare dingen, maar dan op het occulte vlak, op het terrein van de duivel. Men gelooft niet in de God van wonde­ren, in de levende God geopenbaard in Jezus Christus, maar wel bijvoorbeeld in alles wat de wetenschap naar voren brengt, ook al is dat soms nog zo tegenstrijdig.

Twee belangrijke dingen

Als kind van God is het belangrijk twee dingen goed vast te houden. In de eerste plaats dat wij door het geloof kinderen Gods zijn gewor­den. Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) zegt: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”.

In de tweede plaats – en dat is niet minder be­langrijk – behoren wij door het geloof te leven. Paulus formuleerde het met deze woorden in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven”.

Hoe zijn wij kinderen Gods geworden? Door het geloof. Hoe behoren wij als kinderen Gods te leven? Door het geloof. Daarom mogen we ook nooit onverschillig staan ten opzichte van ons geloof. Het is de meest belangrijke factor in ons leven als kind van God. Vele kinderen Gods zeggen: Ons eigen geloof doet er helemaal niet toe; God doet het de ene keer zus en de andere keer zo. We zijn toch maar kleine mensjes te­genover een grote God. We moeten maar afwachten wat God gaat doen. . . . Dit is een soort nederige hoogmoed die door en door on-Bijbels is.

Wat zou er gebeurd zijn als de hoofdman uit Matteüs 8 niet zijn geloof had uitgesproken dat Jezus bij machte was zijn knecht te genezen? Of wat zou er gebeurd zijn als de twee blinden uit Matteüs 9 ‘neen’ hadden gezegd op de vraag van Jezus of zij geloofden dat Hij hen genezen kon? U raadt het al: Niets, helemaal niets. En Jezus zei ook niet tot de hoofdman: Wat ben je brutaal om zo maar te komen vragen om gene­zing voor zijn zieke knecht. Neen, Hij prees juist zijn grote geloof met de woorden: “Voor­waar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden”. Matteüs 8 vers 10 (Matt. 08:10) .

Hoe komt het nu dat het geloof van vele kinde­ren Gods vaak nog zo zwak is, dat zij zich ver­wonderen als God hun gebeden beantwoord. In plaats van dat zij zich veel meer zouden moeten verwonderen als God ze niet beantwoord? Laten we daarvoor de uitspraak die Jezus hier in bei­de genoemde gebeurtenissen gebruikt: – “U ge­schiede naar uw geloof” – maar eens nader onder de loep nemen.

Geloof is Gods kracht in ons

U geschiede naar uw geloof. Met andere woorden, wij zullen beleven wat wij geloven. Geloof is iets wat in ons is. Niemand kan zeggen: Ik heb geen geloof, want Gods Woord zegt dat God elkeen een mate van geloof heeft toebedeeld. Romeinen12 vers 3 (Rom. 12:03). Geloof is een geweldige kracht (Gods kracht) die in ons is. De hoofdman was zo over­tuigd van die kracht dat Hij tot Jezus zei: “Spreek slechts een woord en mijn knecht zal genezen” Matteüs 8 vers 8 (Matt. 08:08).

Het geloof in ons moet echter de kans krijgen “iets te kunnen doen”. Zoals een plant in een pot groeit en op een gegeven moment over­geplant moet worden in een grotere pot, zo behoort ook ons geloof tot groei te komen. De duivel zal er alles aan doen om ons geloof af te remmen en “verborgen” te houden. Als we zo rondom ons kijken is hem dat al aardig gelukt. Hoe? Door gelovigen gebonden te houden of weer aan zich te binden. Er zijn heel wat gelovigen die niet (meer) in de vrijheid van Christus staan. Daarnaast zien wij bij velen gebrek aan geestelijke groei, wat ook een ernstige belem­mering voor ons geloofsleven betekent. Tijdens de campagnes met Hans Koornstra vorig jaar, was er een voorganger die vertelde, dat hij nu had teruggevonden, wat hij twintig jaar geleden was kwijtgeraakt. Op zich een verblijdend te­ken, ware het niet dat het toch wel een droevi­ge zaak is als iemand twintig jaar niet geeste­lijk groeit. En dan te bedenken dat Hans Koorn­stra alleen nog maar sprak over de fundamentele dingen van het geloof. Laat iedere gelovige daarom zichzelf onderzoeken of hij verkeerde aards gerichte inzichten en gebondenheden af moet leggen, want God wil dat we geestelijk groeien, zodat we de mannelijke rijpheid berei­ken. (Efeze 6).

Geloof is persoonlijk

Wat verder uit de uitspraak van Jezus, “U ge­schiede naar uw geloof”, duidelijk naar voren komt is het feit dat geloof persoonlijk is. Wij kunnen ons niet achter het geloof van de ander verschuilen. Hoewel anderen ons wel kunnen helpen en wij anderen kunnen helpen. De Bijbel spreekt zegt zelfs dat de sterken geroepen zijn de zwakken in het geloof te helpen.

Maar het is verkeerd als we ons op negatieve wijze bezig houden met het geloof van de ander. Wat kan men soms op een liefdeloze manier verwijten maken door bijvoorbeeld te zeggen: “Je hebt geen geloof”. Al moeten we ook oppassen niet door te slaan naar de andere kant, want in zijn algemeenheid mogen we wel stellen dat gebrek aan geloof één van de voornaamste oorzaken is van niet-verhoorde gebeden.

In ieder geval laten we onszelf onderzoeken op dit punt, zoals Paulus dat ook adviseert in 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05) met de woorden: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk”.

Geloof komt tot openbaring

Geloof behoort tot openbaring te komen. Als het verborgen blijft is er iets niet goed. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Hoe wordt geloof geopen­baard? In de eerste plaats door het woord of de woorden die wij spreken. Denk aan Romeinen 10 vers 8 tot en met 10 (Rom. 10:08-10): “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart namelijk het woord des geloofs, dat wij predi­ken. Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij be­houden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het Schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet be­schaamd uitkomen”. De woorden die wij spreken zijn dus zeer belangrijk. Zij openbaren het geloof (Gods Woord) wat in ons is.

In de tweede plaats komt geloof tot openbaring door de handelingen die wij doen. Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26) zegt: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood”. Het is niet mogelijk “in stilte” te ge­loven. Onze belijdenis is dus uitermate belang­rijk. En die moet te alle tijde in overeenstem­ming met Gods Woord. Niet met de omstandigheden of symptomen. Bij ziekte bijvoorbeeld is het belangrijk dat wij belijden genezen te zijn in de striemen van Jezus. Natuurlijk hoeven we geen struisvogelpolitiek te spelen, door te zeggen dat we gezond zijn, terwijl we ziek zijn. Dat zou oneerlijk zijn. Maar ook al zijn de symptomen misschien nog aanwezig is, belijdt op positieve wijze Gods Woord, zodat Zijn beloften in ons leven in vervulling gaan.

De garantie die Jezus geeft

Weet u wat zo heerlijk is? Dat – als wij gelo­ven – Jezus garant staat voor de functionering van ons geloof. Hij heeft gesproken: “U ge­schiede naar uw geloof”. Zijn woorden zijn geest en leven en vol autoriteit. De garantie van Jezus ten opzichte van het geloof is:

  1. Dat het kan functioneren,
  2. Dat het wordt beantwoord. (Soms niet direct, maar altijd op positieve wijze).

We moeten er in deze tijd alles aan doen om een levend, werkzaam, functionerend geloofsleven te hebben. Want, nogmaals, zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Hoe kan ons geloof optimaal functioneren?

Ten eerste door ons geloof te funderen in het Woord van God. Dan gaan we ontdekken dat God goed is en ons in Jezus “leven en overvloed” heeft geschonken. Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Laten we dus veel bezig zijn met Gods Woord en door gebed en door de vervulling met de Heilige Geest Gods Woord leren verstaan. Geloof vindt altijd zijn basis in het woord van God.

Ten tweede moeten wij er naar streven geeste­lijk te groeien. Wij behoren te staan in de volle waarheid en de geestelijke weg te bewan­delen. Zo als wij in ons natuurlijk leven niet rondlopen in te kleine of versleten kleren, behoort dat ook in geestelijk opzicht niet. Daarom is er bij een waarachtig kind van God geen plaats meer voor gebondenheden en verkeer­de inzichten. Hij leert geestelijk te strijden en te overwinnen. Paulus zegt: “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts” Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12).

Als wij bereid zijn deze weg van geloof te gaan komt in ons leven de kracht, de overwinning’ en de volheid van Jezus tot openbaring en zijn wij daardoor anderen ten zegen en bruikbare instru­menten tot eer van zijn Naam!

U geschiede naar uw geloof! De knecht van de hoofdman en de twee blinden ervaarden het. Ook wij mogen het ervaren en niet alleen in nood­situaties, maar altijd en overal. Want wie op de levende God zijn geloof bouwt, zal nooit beschaamd uitkomen!         

 

Geloften en beloften door J. Noë

“Offer Gode lof en betaal de Allerhoogste uw gelof­ten” Psalm 50 vers 14 (Ps. 050:014).

“Op mij, o God, rusten ge­loften, u toegezegd” Psalm 56 vers 13 (Ps. 056:013).

Wat is een gelofte?

Een gelofte is een belofte van ons aan God gedaan. In Gods Woord staat heel wat over geloften en beloften. Een gelofte is heilig en is een overeenkomst tussen de mens en God. Daar moe­ten wij goed van doordron­gen zijn.

Ik las eens jaren geleden een Engels boekje onder de titel: “In His steps; what would Jesus do?”, (“In Zijn voetstappen; wat zou Jezus doen?”) van Charles H. Sheldon. De inhoud van dit boekje heeft mij zeer getroffen en hieronder doe ik dan ook een kort uit­treksel er uit volgen.

“Een ‘elite’ kerk in een plaats in Amerika werd tijdens een zondagmorgendienst op een sensationele wijze wakker geschud, door­dat een zeer slecht uit­ziende man plotseling naar voren kwam en op ontroeren­de en indrukwekkende wijze, gebaseerd op eigen erva­ring, de toehoorders wees op het falen van de kerk en zijn leden: men matigde zich wel de naam “christen” aan, maar de daden getuig­den daar zeker niet van, men handelde niet zoals Je­zus dat van Zijn volgelin­gen verwachtte.

Na de toespraak viel de man bewusteloos neer en stierf kort daarop. Het een en an­der maakte diepe indruk. Het gevolg was dat de pre­dikant tot inkeer kwam en zijn schuld aan God beleed. Tijdens de zondagmorgendienst daaropvolgend, stortte hij zijn hart voor de gemeente uit en vroeg of er mensen genegen waren een belofte af te leggen om ge­durende een geheel jaar in alles wat ze zouden doen zich zelf eerst de vraag te stellen: “Wat zou Jezus doen?” en dan overeenkoms­tig te handelen.

Er meldden zich ongeveer 50 mensen, welk aantal later veel en veel groter werd. Onder hen bevonden zich vooraanstaande persoonlijk­heden, onder andere een uitgever van een grote krant, een spoorwegman, een directeur van een instituut en andere zakenlieden, als­mede een rijke vrouw.

Deze mensen hielden hun be­loften en kwamen daardoor voor geweldige problemen te staan. Ze veroorzaakten een geweldige opschudding in de nogal corrupte zaken­ en politieke wereld. Ze verloren cliënten, hun baan, familieleden, vrien­den en leden vanzelfspre­kend financiële schade. Maar ze hielden vol, ze droegen het evangelie uit en waren getuigen van Christus.

In de beruchte buurten wa­ren ze het licht in de duisternis. De rijke vrouw gaf haar vermogen weg en verdeelde het onder diege­nen die het geld het hardst nodig hadden.

De samenkomsten, waar ze ook gehouden werden, waren tjokvol en velen gaven hun hart aan de Heer. Een gro­te opwekking vond plaats, Gods zegen was merkbaar en het sloeg over op andere kerken in Amerika.

Het spreekt vanzelf, dat, degenen die de belofte ge­daan hadden, hun verdere leven beschikbaar stelden voor de Heer”.

Waarvoor Prediker ons waarschuwt

Tot zover dit uittreksel. U ziet, het geeft ons wel iets om over na te denken. Weet u dat Prediker 5 vers 1 tot en met 6 ( Pred. 05:01-06) ons een ernstige waarschuwing geeft inzake het geven van geloften en beloften? We laten het hieronder volgen: “Wees niet overijld met uw mond, en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken; want God is in de hemel en gij zijt op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn. Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, zo dwaas gepraat door veel woorden. Als gij God een belofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want Hij heeft geen welgevallen aan de dwazen; Wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen. Het is beter, dat gij niet belooft dan dat gij belooft en niet inlost. Geef uw mond geen gelegen­heid om u te doen zondigen, en zeg niet in tegenwoor­digheid van de Godsgezant, dat het een vergissing was; waarom zou God ver­toornd worden over uw woor­den en het werk uwer handen verderven? Want er zijn dromen in menigte, zo zijn er ook talrijke ijdele woorden; vrees echter God”.

Hoe gauw wordt er niet in een opwelling onnadenkend en lichtvaardig een gelofte aan God gedaan, terwijl men er nauwelijks van bewust is wat men doet. Zo dik­wijls wordt het bekende lied (335 Glorieklokken) gezongen:

“Ja ik volg U,

ja ik volg U,

waar de weg ook henen leidt.

Ja ik volg U,

ja ik volg U,

op de weg naar ‘d eeuwig­heid” .

In feite doet men dan zin­gend een gelofte en ik vraag me af: Hoevelen zin­gen het met volle aandacht en mensen het werkelijk?

Zijn de kosten berekend?

Jezus wist zo goed, wat in de mens is en daarom zegt Hij in Luc. 14:28-30:

“Want wie van u, die een toren wil bouwen, zet zich niet eerst neer om de kosten te berekenen, of hij het werk zal kunnen vol­brengen? Anders zouden, als hij de fundering gemaakt had, en het werk niet kon voltooien, allen, die het zagen, beginnen hem te be­spotten, zeggende: Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet voltooien”.

Wandelen in de voetstappen van Jezus houdt zo intens veel in en daarom waar­schuwt Hij er ons ook voor, dat, als wij Hem inderdaad willen volgen, wij heel wat voor Hem moeten Loslaten. In feite alles wat een innig contact met Hem zou kunnen belemmeren. We zullen, om Zijns Naams wil, heel wat te verduren krijgen en door allerlei verdrukkingen, in welke vorm ook, moeten heengaan. En dan komt het er op aan of wij inderdaad Zijn geboden bewaren en de door ons gedane beloften gestand doen, zoals de men­sen in het verhaal, wat ik in het begin van dit arti­kel heb beschreven.

Jezus zegt in Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21):

“Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren”.

Dit zegt Jezus als wij Zijn geboden bewaren. Wonderbaar niet?

In aansluiting hierop laat ik volgen wat Jezus in Markus 12 vers 30 (Mark. 12:30) zegt op de vraag, welk gebod het eerste (grootste) is van alle:

“Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is een, en gij zult de Here uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht.

Het tweede is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf. Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet”.

Als ons hart, ons hele we­zen, zo vervuld is van dit geweldige gebod, wat alleen mogelijk is door de Heilige Geest, want het is de vrucht daarvan, dan zullen wij Gods liefde en heerlijk­heid uitstralen, dan wande­len we in de voetstappen van Jezus, hand in hand met Hem, in absolute gehoorzaam­heid aan de Vader. Dan be­waren we Zijn geboden (denk aan de Bergrede), onderhou­den wij al wat Hij gezegd heeft en handelen dienovereenkomstig. Dan zijn wij in staat lief te hebben, diege­nen, wie het ook zij, die ons teleurstellen, verdriet en pijn doen, die ons haten, die ons vijandig gezind zijn en zijn wij ook in staat de door ons gedane ge­loften en beloften na te komen.

Waakzaamheid blijft geboden

We dienen echter zeer waak­zaam te zijn, want de dui­vel en zijn trawanten zul­len alles in het werk stel­len om te verhinderen, dat wij onze geloften gestand doen. Daarom moeten wij wat staat in 2 Korinthe 10 vers 3 tot en met 6 (2 Kor. 10:03-06) terde­ge ter harte nemen.

“Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vlese­lijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de re­deneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God slechten, elk bedenksel als krijgsge­vangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus, en gereed staan, zodra uw gehoorzaamheid volkomen is, alle ongehoorzaamheid te straffen”.

Als wij onze geloften nako­men, zullen wij ervaren, dat God, de Vader, ons alle dingen zal schenken in Zijn Zoon Jezus Christus en Hij Zijn beloften aan ons waar zal maken.

“Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: amen, tot eer van God door ons”! 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20).

God zegene u allen!

 

Van maand tot maand door Gert Jan Doornink

Van Juliana naar Beatrix

Als op 30 april koningin Juliana afstand doet van de troon en wordt opge­volgd door koningin Bea­trix, betekent dit een bijzondere dag voor iedere Nederlander. Men kan ui­teraard opmerken dat wij als “burgers van een rijk in de hemelen” Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20) ons niet meer druk behoe­ven te maken over derge­lijke aangelegenheden. Toch mogen wij niet over het hoofd zien dat de Bij­bel ook duidelijk maakt dat dit “hemelburgerschap’ in deze wereld zichtbaar moet zijn. Vandaar dat we niet onverschillig behoe­ven te staan ten opzichte van de dingen die in deze wereld gebeuren, als wij

het maar beoordelen vanuit onze nieuwe (geestelijke) plaats in Christus. Dan zijn wij er op de juiste wijze bij betrokken. Bo­vendien gaan we ons dan niet begeven, zoals sommi­gen dat doen, in allerlei speculaties, over bijvoor­beeld de geloofsbeleving van de leden van het ko­ninklijk huis.

Het enigste wat we wel kunnen doen is voor hen bidden. Zoals Paulus des­tijds reeds schreef aan Timótheüs: “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dank­zeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig le­ven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid. Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil, dat alle mensen behouden worden en tot erkente­nis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 1 tot en met 4 (1 Tim. 02:01-04).

Laten wij de Heer danken voor de vele jaren van ge­loofsvrijheid ten tijde van koningin Juliana en bidden dat dit ook voort­gang mag vinden als prin­ses Beatrix onze nieuwe koningin wordt. Vele kin­deren Gods geloven niet meer in een “stil en rus­tig leven” waarvan Paulus hier spreekt. En inderdaad spreekt de apostel in de tweede brief aan Timoteüs ook over het feit dat er “in de laatste dagen zware tijden zullen komen” 2 Timoteüs 3 vers 1 (2 Tim. 03:01). Maar het is de duivel voet geven als wij elkaar onrust, paniek en vrees aanpraten, terwijl dit nog niet aan de orde is. Bovendien heeft een kind van God zijn rustpunt ten alle tijd in Jezus Christus die gezegd heeft: “Vrees niet, geloof al­leen!”. Laten we de vrij­heid die er nu nog is, zo­veel mogelijk benutten door verder te gaan met de ver­kondiging van het volle evangelie. Dat is het waar­aan de wereld en het naam- christendom behoefte heb­ben!

35 jaar na de bevrijding

Op 5 mei aanstaande is het weer bevrijdingsdag. Het is dan 35 jaar geleden dat Nederland bevrijd was van vijf jaar onderdrukking door de Duitse bezetters. De ouderen onder ons kun­nen zich nog heel goed herinneren welk een inten­se vreugde en blijdschap deze bevrijding meebracht. Uitbundig waren dan ook de feestelijkheden in de eerste tijd na de bevrij­ding en iedereen was vol i- dealen om aan een gelukkige en welvarende tijd te be­ginnen. Wie nu, vijf en dertig jaar later, de ba­lans opmaakt, moet constateren dat er weliswaar, vooral de laatste jaren, een ongekende welvaart is geweest, maar dat ook de ontevredenheid en ondank­baarheid bij velen ongeken­de vormen heeft aangenomen.

Als kinderen Gods weten wij wat daarvan de oorzaak is. Satan gaat nog steeds rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. De vrijheid die de mens zonder Christus meent te bezitten, is geen werkelijke vrijheid, want die wordt pas gevonden in Christus. Wie door Hem is vrijgemaakt is werkelijk vrij!

Het geluk en de vrede die de mens zonder Christus meent te bezitten is slechts op drijfzand ge­bouwd. Alleen wie zijn ge­loof in Christus de Rots gefundeerd heeft, zal de eindtijdstormen kunnen doorstaan.

In de afgelopen vijf en dertig jaar is er ook op geestelijk terrein het één en ander gebeurd. In de vijftiger jaren werd het oorspronkelijke evangelie voor het eerst weer op gro­te schaal gebracht en velen zowel binnen als buiten de kerken, werden er door ge­grepen en gingen het echte geloof weer ontdekken en beleven. Tegelijkertijd za­gen wij een verdere degene­ratie van het naam-christendom. Een ontwikkeling die doorgaat tot op de dag van vandaag. De scheiding der geesten is in volle gang. Zorg dat u er op de juiste wijze bij betrokken ‘ bent, want Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) zegt: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie hei­lig is, hij worde nog meer geheiligd”.  

“Party poppers” of feestknallers

Welk een geraffineerde wa­pens de duivel gebruikt om zijn vernietigend werk in mensenlevens te doen, blijkt weer eens uit onder­staand bericht, wat niets te maken met de feesten van 30 april of 5 mei, al zou de titel dat wel doen vermoeden. Het gaat name­lijk om een berichtje uit Amerika, waarbij volgens de psychiater Leonard Sigell in de “American Jour­nal of Psychiatry”, het zogenaamde “snuiven” van amylnitrit, een medicijn tegen hartkloppingen, steeds meer ingang vindt. Als je de capsule waarin deze drup zich bevindt, stukmaakt. breekt deze met een luide plof, vandaar dat bij jonge druggebrui­kers de uitdrukking “par­ty poppers” of feestknallers is ontstaan.

In steeds meer Amerikaan­se discotheken gaat er op een bepaald moment een lampje branden dat aan­geeft dat er binnenkort amylnitrit over de dans­vloer wordt verstoven. De uitwerking is dan dat men “meer ontspannen kan dansen, creatiever kan den­ken en de muziek fijner kan ondergaan”, aldus Sigell, die tevens melding maakt dat dit “snuiven” steeds meer populair wordt bij onder andere me­ditatie, ter verbetering van het bewustzijn en om seksuele belevenissen in­tenser te ondergaan.

De mens in de greep van de duivel heeft steeds ster­ker prikkels nodig om nog bevredigd te worden, en dan is het nog een surrogaatbevrediging van een moment. Wat een genade en blijdschap als men door Jezus vernieuwd is en ver­lost is van elke binding uit het rijk der duister­nis. Dan hebben we niet allerlei “feestknallers” of andere “injecties” no­dig om blij te zijn, maar Jezus zelf is onze blijd­schap. En wie Hem volgt zal nimmer in de duister­nis wandelen.

 

Pagina 16 rechtsonder

Jezus tot Zijn discipelen: Het is u gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen. . . .

Want wie heeft,. die zal ge­geven worden en hij zal  overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. Matteüs 13 vers 10 tot en met 12 (Matt. 13:10-12)

 

Levend geloof door Judith Jacobs

1 Korinthiërs 3 vers 7 (1 Kor. 03:07)

Geloof is een (genade)gave Gods zegt 1 Kor. 12:09. Het is heerlijk als je kunt zeggen dat je geloof bezit, vooral als dat geloof groot en sterk zou zijn.

Als ik mezelf beschouw en op een eerlijke manier de mate van mijn geloof zou onderzoeken, voel ik me jammerlijk, ellendig, arm en naakt Openbaring 3 vers 1 (Openb. 03:01). Dat komt omdat je meent iets te bezitten dat bij nader inzien (als je ge­toetst wordt) niet in zo’n grote mate aanwezig blijkt te zijn als je zelf wel had verondersteld. Of misschien was er in wezen wel helemaal niets aanwezig. Dat zullen de omstandigheden (mede leren) bepalen.

Gelukkig hoeven we onszelf en anderen niet meteen de grond in te boren, want de Here Jezus ging uit van het standpunt dat Hij verwachten mocht enig geloof (hoe klein ook) bij ons aan te treffen. “Al zou dat geloof zo klein zijn als een mosterdzaadje”. Als het er maar is’.

Geloof moet groeien, dat is een normale zaak. Er is nie­mand die op een ladder klimt teneinde op dezelfde trede te blijven staan. Geloof dat niet groeit (waar geen be­weging in zit) is te vergelijken met stilstaand water. Het bevat geen stroom (energie) die de kracht opwekt iets tot stand te brengen: er is geen ontwikkeling en dus geen eindproduct. Zulk een geloof heeft dan ook geen waarde; als er helemaal geen geloof is, is het onmoge­lijk de Here te behagen. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Ik mag om beide zaken bidden: wat ik niet bezit mag ik vragen en uit genade ontvangen. Hetgeen ik ontvangen heb (hoe klein ook) mag groeien. God geeft leven en was­dom.

Bede: Heer, maak mijn geloof tot goud dat door U gelou­terd is, opdat ik rijk mag zijn en witte klederen mag ontvangen om mijn naaktheid te bedekken alsmede ogenzalf om te zien. Amen.

 

Het mosterdzaadje (gedicht) door Judith Jacobs

(Matth. 17:20-21)

Als mijn geloof in God zou wezen

Zo “groot” als ’t kleine mosterdzaad,

Dan zou ‘k mijn rijkdom méér ervaren:

De kracht van Zijn genade-maat.

 

Er zouden wonderen gebeuren,

In mijn bestaan van alle dag;

De trotste bergen zouden wijken

Op ’t machtig woord van Zijn gezag.

 

In Christus heeft God mij gegeven,

Zijn hemelschatten vol en vrij;

Maar ongeloof bindt Hem de handen,

’t Werkt negatief maar. . . ’t komt door mij.

 

Wat me ontbreekt, Heer, wil mij schenken,

Naar Uw genade, zonder maat:

Geloof, door U geplant in ’t harte

En wasdom. . . van ’t ontkiemend zaad.

 

Het uitverkoren volk door Nico Goverts

Zijn wij ons bewust een uitverkoren volk te zijn?

In zijn eerste brief spreekt Petrus de gemeente aan met de volgende woor­den: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom” 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) . Maar wat betekent dat nu, dat wij een uitverkoren volk zijn? Dat is iets waar we ons vaak veel te weinig van bewust zijn. Als we dit werkelijk zouden gaan zien, in al zijn consequenties, dan blijkt dit een buiten­gewoon verstrekkende uit­spraak te zijn. Voor wie zich dit gaat realiseren, kan het een omwenteling in zijn denken betekenen. Zo krijgt men een veel scher­per zicht op de gemeente. Vaak is dit verwaarloosd en het gevolg is dat men niet de rechte kijk heeft op het plan Gods met de gemeente.

Er is bij veel christenen een enorm gebrek aan gemeentevisie. Men spreekt over groepen en samenkoms­ten, men bezigt het woord ‘gemeente’ veelal ook nog wel, maar men heeft er vaak nog weinig idee van, wat de gemeente eigenlijk is. Som­migen denken: een gemeente, dat is een fijne samen­komst. Men kijkt alleen naar de buitenkant: enthou­siasme, een goed lopende organisatie. Maar wat nog veel gevaarlijker is: men berooft de gemeente van haar doel. Hoe algemeen is niet de gedachte: de ge­meente heeft binnenkort haar tijd gehad. Het loopt af. Zo kan men meemaken dat kinderen Gods vol overgave het lied zingen: “Het duurt niet lang voor we verdwenen zijn”. In gedachte en fantasie is men op allerlei wijze bezig met de verdwij­ning van de gemeente.

Waar de schepping op wacht

Paulus had een heel ander perspectief, als hij aan de gemeente van Kolosse schrijft: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijk­heid” Kolossenzen 3 vers 4 (Kol. 03:04) . De apostel was niet bezig met het ver­dwijnen, maar het ver­schijnen van de gemeente. De schepping wacht op het openbaar worden, niet op de verdwijning, van de zonen Gods. En dat openbaar wor­den, dat is de onthulling.

Wanneer nu een beeldhouwer een standbeeld maakt, dan werkt hij ergens naar toe. Dat beeld moet af. Hij zit niet voortdurend op zijn horloge te kijken, of het al tijd is om naar huis te gaan. Hij heeft een doel, een ideaal: dat het beeld klaar komt, en dan wordt het onthuld. Hij laat niet, als het beeld nog maar half af is, de hele zaak ver­dwijnen. Neen, zijn doel is: de onthulling. En hij weet: de onthulling komt pas, als het beeld af is.

Het denken van velen over de gemeente is vaak weinig logisch. Men weet en be­lijdt dat God de bouwmees­ter is van het huis, maar men gelooft niet dat Hij het huis afmaakt. Men zegt dan: er zal een bepaald aantal mensen behouden wor­den; als nu het getal vol is, dan wordt deze bedeling beëindigd. Dan is de vol­heid der heidenen ingegaan. Daarbij vergeet men dat het God niet te doen is om een bepaald getal; er is hele­maal geen getal vastgesteld van mensen die gered wor­den; ieder die wil, mag ko­men .

Het is God om iets heel an­ders te doen: om een gees­telijke volheid. God be­doelt niet iets in de trant van: wil de laatste chris­ten die gered wordt, het licht uitdoen? God werkt juist aan een gemeente waar het licht opgaat. Een ge­meente die tot volheid, tot volwassenheid, tot heer­lijkheid komt.

God doet geen half werk

Velen menen: de tijd van de gemeente is bijna voorbij. Maar waar blijft men dan met Gods karakter? Hoe kan men dan nog zingen: “God is getrouw, Zijn plannen falen niet”? We kunnen alleen op de juiste manier over de gemeente denken, als we dat doen vanuit het karakter van God. En van God wordt gezegd: al Zijn werk ge­schiedt in trouw. Dat geldt dan zeker voor de gemeente.

God doet geen half werk. Geen enkele architect laat een half huis bouwen. Wij hebben een bouwmeester die goed is en getrouw; zou die het dan wel bij een half huis laten? Jezus zei dat wie een toren wil bouwen, eerst de kosten moet bere­kenen, of hij het werk wel zal kunnen voltooien. An­ders zal iedereen hem be­spotten. Zou God dan de kosten niet berekend heb­ben? God wist waar Hij aan begon. De gemeente is niet bedoeld als een voorwerp van bespotting, maar als een sieraad voor God. En dan moeten we bedenken: voor God kan zij alleen een sieraad worden door de heerlijkheid die zij bezit in de geest. Daarom is het doel van de gemeente in de­ze tijd: het voltooien van die geestelijke heerlijkheid.

In dit verband is het zo belangrijk te gaan ontdek­ken: wat wil het zeggen als de gemeente genoemd wordt het uitverkoren volk? Vaak denkt men bij uitverkiezing alleen maar aan een bepaald schrikbeeld: God heeft van tevoren vastgelegd wie er behouden wordt en wie niet.

Maar zo werkt God niet; bij Hem wordt je niet gepro­grammeerd. Maar door dat verkeerde idee is vaak ver­duisterd wat een rijkdom van gedachten Gods er in dat begrip ‘uitverkoren volk’ opgesloten ligt.

De functie van het boek Deuteronomium

Om de achtergrond te ver­staan moeten we teruggaan naar het boek Deuteronomium. Dit boek heeft namelijk een heel belangrijke functie in het plan van God. Het is niet maar, zoals dikwijls gedacht wordt, een herhaling van de wet. Het is de voorbereiding voor wat er in het boek Jozua gaat gebeuren. In Jozua zien we de verovering van Kanaän; in Deuteronomium de instructies voor Kanaän. En één van de voornaamste pun­ten die Mozes de mensen gaat inprenten, lezen we in Deuteronomium 7 vers 6 (Deut. 07:06): “Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; u heeft de Here, uw God, uit alle vol­ken op de aardbodem uitver­koren om zijn eigen volk te zijn”.

Dit is een kerngedachte van het hele boek Deuteronomi­um. Dit is een absoluut noodzakelijke voorbereiding voor Kanaän. Alleen wie de­ze gedachte gaat vatten, is klaar om Kanaän binnen te gaan. Want alleen wie Gods gedachten verstaat, kan het Koninkrijk der hemelen beërven. Daarom gaat Deuteronomium vooraf aan Jozua.

En hier lag juist het groot­ste probleem bij het volk van het oude verbond. Ze verstonden hun roeping niet. Ze wisten dat ze uit Egypte geleid waren, maar de meesten wisten niet met welk doel. Ze hadden geen perspectief. Daarom gaat Mozes hen toespreken: Weet je wel wat je bent? Weet je wel wat Gods plan is? Je bent bedoeld als een uitverkoren volk.

Is dat ook niet het probleem bij vele christenen vandaag, ’ het probleem van vele ge­meenten? Wel geleid uit het diensthuis, maar zonder vi­sie. En omdat men de gedachten Gods niet kent, mislukt de verovering. Men kan niet opklimmen in de hemelse gewesten. Velen in de tijd van Mozes hadden alleen maar een individualistische visie, hun denken was gericht op aardse zegen: hoe kom ik zo I vlug mogelijk bij de melk en de honing? Maar wie klom er op tot de gedachte van God? Ook nu zijn er velen met al­leen een melk en honingvisie. Maar God roept ons om Zijn uitverkoren volk te zijn.

Twee fundamentele principes

Hier komen we meteen al twee fundamentele principes op het spoor. Uitverkoren zijn betekent: je bent er voor God. God wil een volk hebben voor zichzelf. En het twee­de: God wil een volk hebben met het oog op een bepaald plan. God gaat dat volk er­gens voor inzetten. Uitver­koren zijn heeft niet te ma­ken met je redding, maar met je bestemming. Het gaat hier bovendien niet om enkelingen maar om een volk.

Zo is het God vandaag ook te doen om een volk. Dat zijn diegenen die zich bewust worden van hun bestemming. De gemeente wordt vaak in het denken van menig chris­ten onderschat. Men beseft de waarde ervan niet. Het is niet maar een groep gelovi­gen. Het is het volk Gods. Een volk met een hemelse bestemming. Dat wil zeggen: niet een volk dat bestemd is om eenmaal naar de hemel te gaan, maar een volk dat be­stemd is om nu in de hemel te functioneren.

We ontdekken hier nog een geestelijk principe: er is tijd voor nodig, om je bestemming te leren kennen. Dat geldt voor ons persoon­lijk en voor de gemeente. Er kan een gevaar in zitten, wanneer iemand een kind van God wordt on zich meteen stort in een stroom van activiteiten. Hij weet niet wie hij is. En ook iemand die al jaren een christen is, kan zich zo verliezen in allerlei bezigheden en bij­zaken, dat hij er niet aan toekomt, te ontdekken: waar­voor ben ik er? waar ga ik heen?

Waardoor worden wij in beslag genomen?

Wat is van enorm belang dat je als gemeente je die vraag stelt:

wat is onze bestem­ming?

waar gaan we heen?

waarvoor zijn we er?

Er zijn gemeenten die nooit aan deze vragen toekomen. Dan is men bezig net als Martha, be­zorgd en druk over vele dingen, in beslag genomen door het vele bedienen. Maar Je­zus wil dat we in beslag ge­nomen worden door Hem. Onze geest vervuld van God. Anders zijn we als die auto­mobilist die alleen maar dat rode stoplicht ziet en zich zit te verbijten: wan­neer wordt het eindelijk groen? En hij ziet niets van de prachtige wolkenhemel boven hem. De tactiek van de boze is altijd, ons denken in beslag te nemen met beuzelingen, zodat we omkomen door gebrek aan perspectief.

Daarom roept God ons op: volk van God, ontdek je be­stemming. Neem de tijd om visie te verwerven. Laat je geest verlichten. De geest van veel oprechte kinderen Gods wordt terneer gedrukt door een verkeerd beeld van God. Maar, en ook dat is een punt dat we duidelijk moeten onderkennen: de geest van velen wordt ook geremd door een verwrongen beeld van de gemeente. Velen zijn door schade en schande ontnuch­terd. Zé hebben geen bij­bels ideaal meer. Ze laten hun denken bepalen door hun ervaring, door teleurstel­lingen. Daarom moeten we ons afvragen: waar haal ik mijn visie vandaan? Het ge­heim van Kaleb was dat hij zijn visie niet haalde bij de buren. Hij liet zijn denken niet beïnvloeden door wat hij om zich heen hoorde en zag. Dan was hij binnen de kortste tijd een pessimist geworden. Maar Kaleb haalde zijn visie bij God. Er staat van hem: hij had een andere geest. En God zegt van hem: hij heeft Mij volkomen gevolgd. . En God volgen, dat is Gods denken volgen. Zijn visie overnemen.

Sta op, word verlicht

Menigeen zit bij de sche­merlamp van zijn ervaring. Men zegt: het is een donke­re tijd. De gemeente gaat als een nachtkaars uit. Maar God komt tot ons en zegt: Steek de lampen aan in je geest. Laat het licht opgaan in je hart. Sta op, wordt verlicht. Want er is licht voor je geest, er is hoop voor je toekomst, er is visie voor je volk, er is perspectief voor je oog. Misschien zijn er nog don­kere hoeken in je geest; je zegt: over gemeenten hoef je me niets meer te vertel­len; ik heb zoveel meege­maakt. Maar God zegt: drink het beeld in dat Ik je geef. Drink dat beeld in van het uitverkoren volk, en ga daarmee door tot heel je geest verlicht is.

In het nieuwe testament wordt Jezus de uitverkorene genoemd. En wel op een heel bijzonder moment. Als Jezus met drie van Zijn discipe­len de berg opgaat, lezen we: “En er klonk een stem uit de wolk, die zeide: Deze is Mijn Zoon, de uitverkore­ne, hoort naar Hem” Lucas 9 vers 35 (Luc. 09:35). Wat gebeurt hier? Hier gaat God de Vader iets open­baren over de bestemming van Jezus. Dat Hij is de uitver­korene. Nu zijn er twee punten die in dit verband op­vallen en die ons een sleu­tel geven met betrekking tot het uitverkoren zijn van de gemeente.

In de eerste plaats zien we: God gaf deze openbaring aan de drie discipelen, maar ze moesten er wel voor de berg op. Jezus nam hen mee om­hoog. Alleen op de berg, in de wolk, in de hemelse ge­westen, ga je ontdekken wat je bestemming is.

Van de discipelen staat er dat ze bevreesd werden, toen ze de wolk ingingen (vs. 34).

Ook nu is vrees vaak het wa­pen dat de boze hanteert.

Vrees om de berg te beklim­men, vrees voor je hoge roe­ping. Veel kinderen Gods hebben hoogtevrees. Ze heb­ben misschien anderen zien vallen, ze hebben wellicht gemeenten zien vallen, en ze zijn bang. Er zijn er die bang zijn voor de toekomst, bang voor mislukking: je kunt wel een gemeente gaan bouwen, maar vandaag of mor­gen komt er toch weer een kink in de kabel. Sommigen zijn bang voor de ander: ze zijn geschokt in hun vertrouwen, ze durven zich niet meer te geven in een gemeen­te .

Denken vanuit het bestemmingsplan van God

In het oude verbond was er angst, bij de berg Sinaï. En het volk klom niet op. Ook de discipelen waren nog bevreesd omdat de geestelijke wereld voor hen nog zo vreemd was. Nog geen ver­trouwd terrein. Maar nu komt Jezus en Hij zegt tot ons: Ben je bang voor de hoogte? Ben je bang voor je bestem­ming? Kom maar, Ik neem je mee. Dan gaan we samen de berg op.

Dit is zo van fundamentele betekenis, dat we leren denken, niet vanuit het verleden, maar vanuit het bestemmingsplan van God. Als een stedenbouwkundige een ontwerp maakt voor een bepaalde stad of wijk, dan moet er soms eerst heel wat gesaneerd worden. Krotwo­ningen worden afgebroken, kleine kronkelige straatjes worden recht gemaakt en doorgetrokken. Zo is het ook vaak in de gemeente. Velen hebben gebouwd naar hun beste inzicht. Maar de tijd is gekomen van Gods uitverkoren volk. Daarom komt het er nu voor alles op aan dat we ons gezamen­lijk, met heel ons hart en wezen, on met eensgezind­heid, gaan richten op het bestemmingsplan van God.

Het is niet genoeg dat we wat regels uit de Bijbel halen voor het gemeenteleven. Dit gaat veel dieper. Hot gaat er om eens geestes ie worden met de bouwmees­ter. Daarom is het zo be­langrijk, samen als gemeen­te de grondprincipes van het plan Gods te bestude­ren, en dan ook zich die eigen maken. Neem bijvoor­beeld de Efeze brief, die een geweldig zicht geeft op Gods gemeenteplan. En bestudeer die, met elkaar, als gemeente, met heel be­wust als doelstelling: wij willen Gods visie indrin­ken. Wie werkelijk visie wil vinden, moet op de goede plaats zoeken: bij de God wiens gedachten ho­ger zijn dan die der men­sen. Waarachtige visie krijg je niet door te luis­teren wat ‘men’ er van vindt. Als een gemeentebe­stuur een nieuwe stadswijk wil bouwen, gaat het ook niet om ideeën vragen bij Jan Rap en zijn maat; het zoekt een bekwame bouwkun­dige, een man met visie, iemand van wie de man in de straat misschien zegt: die heeft zulke bizarre ideeën. Maar dat komt gewoon doordat hij zijn tijd vooruit is. Zo moeten ook wij leren luiste ren naar een architect van niveau. Hij heeft een ontwerp, een bestemmingsplan: het uitverkoren volk. Dat is Zijn visie.

Een profetische achtergrond

Dan zien we nog een tweede punt dat opvalt als God Je­zus op de weg aanspreekt als de uitverkorene. Dan doet Hij dit namelijk tegen een profetische achtergrond. Het zijn woorden van Jesaja, die de Vader hier toepast op de Zoon. In Jesaja 42 vers 1 (Jes. 42:01) horen we: “Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkore­ne, in wie Ik een welbehagen heb”. Daarmee komen we tot een heel belangrijke zaak: Jezus wordt door de Vader de uitverkorene genoemd. Dat is niet zomaar een erenaam, dat betekent: hiermee is Hij aangeduid als de vervuiler van de profetieën. Maar dan moeten we de lijn ook door­trekken: als de gemeente dan genoemd wordt: uitverkoren geslacht, dan houdt dat dus in: de gemeente is bedoeld om de profetische woorden van Jesaja te vervullen.

Die profetieën slaan op de Christus, dat wil zeggen op Jezus en de gemeente.

Hier ontdekken we de kern van de zaak: gij zijt een uitverkoren geslacht, dat betekent in u gaan de profetische geschriften in vervulling.

Dan gaat Jesaja 42 vers 1b (Jes. 42:01b) verder: “Ik heb Mijn Geest op hem gelegd; Hij zal de volken het recht openbaren”. Het geheim van de uitverkorene is: de Geest. Hij moet eens geestes zijn met God. Dat is ook het geheim voor ons als gemeente: we kunnen alleen uitverkoren volk zijn, wanneer we niet slechts de Geest ontvangen, maar ons helemaal één maken met de Geest, met de gedachten van de Geest.

De openbaring van Gods recht en wezen

Wat doet dat uitverkoren volk? Ze openbaren Gods

recht. Ze zullen zijn tot een licht der natiën, zegt vers 6. Licht is het wezen van God. Dus is het hun taak, het wezen Gods te openbaren. Nu zien we het: als God ons noemt uitverkoren geslacht, dan betekent dat: Ik heb jullie bestemd om Mijn wezen te openbaren. Net zoals Jezus dat deed. Daarom zal het voor alles een volk moeten zijn dat Gods wezen kent. Hoe kan ooit een volk dat verwarde begrippen heeft over het ka­rakter van God, Zijn wezen openbaren? Het zal een volk moeten zijn dat zich Gods wezen eigen maakt, dat met Gods wezen doordrenkt is.

Van die uitverkorene wordt gezegd: “En het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben” Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10). Als God zegt: gij zijt een uitverkoren ge­slacht, dan ligt daarin op­gesloten: Mijn voornemen zal door jullie hand voort­gang hebben. In dit volk wordt Mijn plan gereali­seerd. Daarom is het be­slist niet toevallig dat de Efeze brief, waar de Geest het meest diepgaand Zijn ge­dachten over het volk Gods heeft ontvouwd, nu uitgere­kend begint met de woorden: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld” Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Daar hebben we de toonzetting en het thema van de hele Efeze brief: wat betekent het, uitverko­ren volk te zijn?

De belofte voor het uitverkoren volk

Samenvattend zien we deze wezenskenmerken van het uitverkoren geslacht: in hen worden de profetische schriften vervuld, Gods plan wordt in hen gerealiseerd, het wezen Gods komt in hen openbaar.

Voor hen geldt de belofte: ; “Uw volk zal geheel uit rechtvaardigen bestaan, voor ’ altoos zullen zij het land bezitten: een scheut die Ik gepland heb, een werk mijner handen, tot mijn verheerlij­king” Jesaja 60 vers 21 (Jes. 60:21).

Misschien zien we er nog maar een klein begin van, maar bedenk dan dat God be­gint in onze geest. Dat is het beslissende punt: kan God Zijn visie aan ons kwijt, kan God Zijn gedach­ten in ons leggen?

Waar dat gebeurt, waar een gemeente zegt: wij willen eens geestes worden met God, daar gaat de Geest een volk formeren, een geestelijk volk. En van hen wordt gezegd in Jesaja 60 vers 22 (Jes. 60:22): “De kleinste zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk”.