Levend Geloof – 398

  1. 01-02 Levend geloof nr. 398

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

 

De samenstelling van ieder nummer -dus ook van dit nummer- is altijd weer een boeiende, maar ook verantwoordelijke aangelegenheid. Boeiend vanwege de inhoud van de verschillende artikelen, want als eindredacteur krijg je uiter­aard alles wat er geschreven is, als eerste onder ogen en ervaar je de zegen en geloofsopbouw die de verschillende medewerkers in hun artikelen verwoord hebben.

Maar de zegen die je op het moment van lezen ontvangt gaat ook gepaard met een besef van verantwoordelijkheid. Je wilt de lezers en lezeressen van Levend Geloof het beste geven wat maar mogelijk is, binnen het kader van onze opdracht: de verkondiging en uitleg van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen dat ook brachten. We hebben nooit gebrek aan copy, maar het komt aan op de goede copy, die praktisch aansluit bij onze dagelijkse geloofsbeleving. Daaraan proberen wij ook dit jaar weer invulling te geven. En ik twijfel er niet aan of we zijn daarbij, ook wat dit nummer betreft, weer geslaagd. Onder inspiratie van Gods Geest A, hebben de verschillende schrijvers hun creativiteit weer vorm gegeven in de verschillende artkelen. Natuurlijk komen er wel eens onderlinge nuanceverschil­len in bepaalde onderwerpen naar voren, maar deze ruimte moet er zijn. We zijn immers allemaal nog onderweg bij onze groei naar de volkomenheid in Christus?

Deze groei is van levensbelang. Want alleen dan zullen we stand kunnen houden temidden van alle verwarring en misleiding die steeds meer om zich heengrijpt. In de nummers die dit jaar verschijnen zullen we veel over dit ‘standhouden’ schrijven. Maar daarover niet alleen! Standhouden heeft immers te maken met verdediging, en het spreekwoord zegt dat de aanval de beste verdediging is. We zullen dan ook op duidelijke wijze doorgaan met de proklamatie van het volle heil in Christus, het evangelie van het Koninkrijk, waarvan Jezus zei dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden, tot een getuigenis voor alle volken.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze keer op de voorpagina de illustratie die Gustave Doree maakte van koning Salomo, destijds één van de bekendste koningen van Israël. Hoewel er veel over hem bekend is, is hij toch vooral de geschiedenis ingegaan om zijn grote wijsheid die hij van God had ontvangen. Maar ondanks al zijn wijsheid is voor ons, als nieuw-testamentische gelovigen, niet Salomo maar Jezus ons grote voorbeeld om na te volgen. Denk bijvoorbeeld aan de uitspraak van Hem: “. . . meer dan Salomo is hier” Matteüs 12 vers 42 (Matt. 12:42).

 

In ons vorig nummer gaven wij in deze kolom een vijftal suggesties door om Levend Geloof te promo­ten, zodat het blad meer bekend­heid krijgt en, ook wat de oplage betreft, verder gaat groeien. We zijn bijzonder dankbaar dat zovelen hierop hebben gere­ageerd, vooral ook door in combi­natie met de betaling van het abonnementsgeld, een extra bij­drage over te maken. Omdat het ons onmogelijk is iedereen daar­voor persoonlijk te bedanken doen we het op deze wijze.

Het heeft ons weer bemoedigd en gestimuleerd om ook in dit nieuwe jaar actief door te blijven gaan met de uitgave van ons blad, in samen­werking met allen die in het blad schrijven en in afhankelijkheid van wat Gods Geest ons aanreikt.

Eén van de vijf aangereikte actie­punten willen we nog even herha­len. Het betreft de opgave van proefadressen. Ga eens na wie er in aanmerking zou kunnen komen om Levend Geloof te gaan lezen. Alle adressen die worden opge­geven (bij voorkeur schriftelijk!) ontvangen twee nummers op proef.

 

Wat God van ons verwacht door Gert Jan Doornink

Opnieuw ligt een jaar voor ons. Het laatste jaar van het tweede millenium na Christus. Vrijwel niemand denkt er nog aan dat in grote delen van de wereld nog steeds gebruik wordt gemaakt van een ‘christelijke jaartelling’. De grote massa heeft immers allang alle godsdiensten op één lijn gezet. Waarom zou het christendom de enige ware gods­dienst zijn, wordt er dan gerede­neerd. Wie het christendom ziet als een religie, naast de andere religies die in de wereld bestaan, zal met deze opvatting ook weinig moeite hebben. Maar als waarachtige chris­tenen weten we dat het christendom totaal anders is. Het is de godsdienst die het ware leven in zich heeft zoals God dat in Zijn Zoon heeft geopen­baard.

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven” zegt Jezus zelf Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

De proef op de som

Velen zullen geneigd zijn aan deze opmerking van Jezus schouderopha­lend voorbij te gaan, met de gedach­te: ja, dat beweren jullie christenen, maar wie zegt dat het waar is, wie zegt dat dat de enige waarheid is en wat de andere godsdiensten leren niet waar is?

Voor hen hebben wij slechts één advies: Neem de proef op de som! Ga geloven in Jezus als Degene die uw zonden vergeven wil, die alle din­gen in uw leven nieuw wil maken. U zult dan ervaren hoe de Geest van God u overtuigt en het nieuwe leven van Christus in u komt. Dan wordt u opnieuw geboren en ontstaat de zekerheid: ik ben nu een kind van God.

Deze tweede (geestelijke) geboorte is na de eerste (natuurlijke) geboorte dus essentieel om een christen te worden. Wie deze tweede geboorte niet heeft ervaren is geen christen, ook al noemt hij zich misschien wel zo omdat hij traditioneel is opge­groeid in de kerk of gemeenschap waartoe ook zijn of haar ouders behoren. Maar traditie heeft geen enkele waarde als men niet zelf een daadwerkelijke verandering van zon­daar naar kind van God heeft meege­maakt. Corrie ten Boom zei het des­tijds al: ‘God heeft geen kleinkinde­ren, alleen kinderen’.

Scheiding der geesten

We leven in een tijd waarin de schei­ding der geesten in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, gaat aan het licht komen, maar ook alles wat echt is komt tevoorschijn. Daarvoor is geestelijke groei noodza­kelijk. Zoals in het natuurlijke leven iemand opgroeit van baby tot volwas­sene, geldt dat ook in geestelijk opzicht.

Deze groei is uitermate belangrijk voor de gemeente van Christus. Want deze groei heeft onder andere tot gevolg dat we vrijkomen van ver­keerde leringen, misleidingen die soms onder een vrome dekmantel worden gebracht, en hoe langer hoe meer stabiele, volwassen christenen aan worden die niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn.

De zo even geschetste ontwikkeling is in onze dagen in volle gang. Het is niet meer mogelijk een compromis- of naamchristen te zijn. Het gaat om het tot ontplooiing komen van de volledige beleving van ons christen­zijn. Dat verwacht God van ons.

Positieve verwachting

Daarvoor is een positieve verwach­ting nodig. Wie niet geestelijk groeit zal in een beginstadium blijven ste­ken en, bewust of onbewust, voortij­dig afhaken. Daarom is de prediking van het ‘niet volmaakt kunnen worden’ van de gemeente (en de gelovi­ge individueel) ook zo funest en afbrekend en geheel in strijd met Gods bedoeling. Het gaat immers om het herstel van Gods schepping totdat uiteindelijk de nieuwe hemel en de nieuwe aarde een feit zal zijn. Waarachtige christenen hebben daar­om slechts één verlangen: mee te werken aan deze grote doelstelling van God door levende getuigen van Christus te zijn, dus als zonen van Hem openbaar te worden. Laat dit verlangen in de rest van dit jaar de eerste prioriteit krijgen. En als u tot dusver de verwachting hebt gekoesterd dat het toch allemaal niks meer wordt met de gemeente van

Christus, gooi dan deze negatieve gedachte van u af en draai de knop van uw verwachtingspatroon radicaal om! Ontdek het geheim om als over­winnend christen te functioneren in het plan van God. Wat de omstandig­heden van ons leven ook mogen zijn, wij zullen dan te allen tijde stand kunnen houden, ook in tijden van verdrukking. De groeiende eenheid tussen Gods Geest en onze geest maakt dat onze gemeenschap met de Vader en de Zoon hecht en onaan­tastbaar wordt. En we worden ons meer en meer bewust wat een heer­lijkheid het is te dat we tot in alle eeuwigheid behoren bij het onwan­kelbare Koninkrijk van God!

 

Roemen in de Heer (gedicht) Piet Snaphaan

Wie roemt, hij roeme in de Here,

in de sterkte Zijner kracht.

Dat te erkennen doet Hem eren,

want Hij alleen heeft alle macht.

 

Wie wijs is, roeme niet zichzelve,

de sterke niet in eigen kracht,

de rijke niet op aardse rijkdom,

alleen in Hem, die ’t al volbracht.

 

Heer, neig ons hart naar Uw gedachten,

nimmer naar eigen winstbejag,

leer ons Uw waarheid te betrachten

en ’t ondekken wat men in U ver­mag.

 

Alleen in U, Heer, willen we roe­men,

in U die waarlijk leven geeft,

U als Overwinnaar noemen,

die voor ons pleit en eeuwig leeft.

Piet Snaphaan

 

Zijn waar Jezus is door Hans Bulthuis

De leer van het evangelie van Koninkrijk Gods en de daaruit afge­leide leefwijze voor mensen is totaal anders dan alle godsdiensten op aarde. Dat bleek meteen al door het optreden van Jezus, die de verper­soonlijking van dat evangelie is. Binnen de kortste keren kwam Hij in botsing met de vertegenwoordigers van de godsdienstige joden uit zijn tijd. De Heer vatte dat grote verschil tussen zijn geloofswereld en die van zijn tijdgenoten samen met de woor­den: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven” Johannes 8 vers 23 (Joh. 08:23). Het ‘van beneden zijn’ is het ken­merk van alle soorten godsdiensten. Met deze uitdrukking wordt aange­duid dat zo ’n religie wordt uitgewerkt in allerlei uiterlijkheden, rituelen, zienlijke vormgevingen, regelgevin­gen, gewoonten en tradities. De hei­dense godsdiensten zijn daar het sterkst in, maar het joodse geloof stond er ook bol van. Helaas is er eveneens het nodige daarvan in de loop der eeuwen de christelijke bele­vingswereld binnengedrongen.

Babylon

De Bijbel benoemt dat verschijnsel met de term ‘Babylon’. Ga je alle christelijke richtingen hierop na, dan kom je dat steeds weer tegen. Bij de één meer dan bij de ander; of bij de één meer verborgen dan bij de ander. Zo ook in onze volle evangelie gemeenschap.

Bij Jezus echter vinden we geen nieuwe uiterlijke vormgeving en regelgeving om godsdienstig te zijn (te doen). Hij heeft daarvoor nooit iets nieuws ingesteld. Integendeel. De tempel in Jeruzalem met al haar verplichte riten had afgedaan. Zo ook de overleveringen en invullingen van mensen inzake religieuze beleving. Te denken valt aan wat Paulus al destijds daarover schreef aan de gemeenten, maar ook wat we tegen­woordig om ons heen zien in het charismatisch christendom: lichaamshoudingen bij gebed en lof­prijs, de cultus van dans, vlaggen en banieren, gestileerde liturgieën, de zogenaamde christelijke feestdagen, nieuwe maan of sabbat (zondag), het wettische, kerkelijke structuren, ver­plichte rituelen, plechtige gewaden, gewijde plaatsen, buiten-gemeentelij- ke activiteiten zoals conferenties, seminars, retraiteoorden en week­ends met ‘bekende’ godsmannen, gospel-entertainment, vrome sfeer­tjes, religieuze podiumshows, geld, eer, heerszucht, macht, politiek en kunst, kortom deze hele christelijke cultus (o. a. Openbaring 18). Het zijn allemaal zaken die de heide­nen ook bedacht en ingevoerd heb­ben in hun godsdienstpraktisering. Zulk godsdienstig gedrag, of dat nu islamitisch, hindoestisch of christe­lijk is, is herkenbaar aan bepaalde voorgeschreven handelingen, traditionele riten en eigentijdse uiterlijk- heden, vormen, plichten en aanwen­sels. Door gemis aan diepgang bij vele christenen hebben zij eveneens dergelijke alternatieven nodig. Maar het volk Gods wordt erdoor misleid en niet tot mondigheid in Christus gebracht. Dit alles is van beneden.

Vernieuwing

De tijd is aangebroken dat de ‘ontbabylonisering’ van de christen en de gemeente ter hand genomen dient te worden. De eindtijdchristen behoort op zijn grote Meester te gaan gelij­ken: in geest en in waarheid alleen. Alle vleselijke en wereldlijke religieu­ze opsmuk zal door ons als een vuil kleed afgelegd moeten worden. Zo’n vormgeving van het evangelie is aards, ongeestelijk, duivels. Het dient slechts tot bevrediging van het vrome en emotionele vlees, van het eerzuchtige en egoïstische vlees, van het eigenzinnige en kortzichtige vlees. Het bevredigt de demonen die de uitvinders ervan zijn en de chris­tenheid ermee verontreinigd hebben. In de vroeg-christelijke gemeenten was het judaïsme de babelse verlei­der. Men leze daarover bijvoorbeeld Filippenzen 3 en Kolossenzen 2 vers 16 tot en met 23 (Kol. 02:16-23). Later waren het de verschillende culturen der volkeren die hun babelse invloeden deden gelden in de christenheid. Wij willen dit alles nu gaan afleggen, zeg afleren, en voortaan alleen nog bezig zijn met het ontwikkelen van de ware geestelijke mens. De vernieuwing van ons christenzijn is een actuele zaak geworden die alle aandacht ver­dient.

Beneden en boven verdragen elkaar immers nooit Galaten 5 vers 17 (Gal. 05:17). Het ‘van boven zijn’ vinden we bij Jezus Christus. In zijn eigen wandel en in zijn openbaar optreden vinden we niets terug van wat hierboven werd omschreven als babels. In zijn geloofsbeleving en -uitwerking kende Hij slechts de verborgen omgang met de Vader en bracht Hij naar buiten wat Die tot Hem sprak en aan Hem toonde Johannes 5 vers 19.

(Joh. 05:19). De Vader reikte in zijn woord zijn denkwereld aan en werkte door zijn Geest de daarbij behorende goddelijke kracht in de Zoon.

Daardoor was onze Heer in staat als een geestelijk mens te wandelen en Gods werken te doen om alle dingen nieuw te maken. Wij zullen ons dus alleen op Hém oriënteren om te weten wat christenzijn is in geest en in waarheid. God had in Hem een welbehagen en is daarom de duide­lijkste aanwijzing voor welgemeende gelovigen om zich op Jezus alleen te verlaten.

Bij Jezus zijn

De plaats waar de verhoogde Heer Zich nu bevindt, is niet een plek ergens. Daar Hij niet meer in het vlees is, hebben de begrippen plaats en tijd geen betekenis meer. De plaatsaanduiding waar Jezus is, doelt op een situatie, een geestelijke toe­stand. Hij is ‘naar de Vader’ gegaan; Hij is ‘in God’. Hij vormt één geest met de eeuwige God en heeft volko­men en onbeperkt deel aan diens goddelijke natuur. Zich in die situ­atie bevindend, is Hij tevens door God zo uitermate verhoogd, dat Hij ‘als God’ mag en kan funktioneren. De Vader heeft Hem immers alles in handen gegeven, alle goddelijke macht en kracht, alle goddelijke mogelijkheden en bevoegdheden, en dat in de hemel en op de aarde Matteüs. 28 vers 18. Filippenzen 2 vers 9. (Matt. 28:18, Filip. 02:09). Vanuit zijn geestelijke situatie kan Hij in ons zijn en met ons werken, Zich openbaren, enz. . . in en door heilige Geest. De Here nu is de Geest 2 Korinthe 3 vers 17a. (2 Kor. 3:17a). De Geestgedoopte gelovige weet dat de Vader en de Zoon op deze wijze voortaan bij hem wonen Johannes, 14 vers 23. (Joh. 14:23).

Andersom geldt het eveneens: de gelovige is ‘in’ de Christus, in de Geest opgenomen. “Dat ook zij in Ons zijn. . . ” Johannes 17 vers 21. (Joh. 17:21). Juist dit wilde de Heer; daar bad Hij voor. Zo wordt zijn gebed vervuld: “Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschou­wen. . . ” Johannes 17 vers 24a. (Joh. 17:24a). De geestelijke christen wil ten volle bewust worden van deze toestand, van deze geestelijke werkelijkheid. Daarbij wil hij zijn geestelijke rijk­dommen in Christus leren kennen en hanteren, Efeze 1 vers 18 en 19. (Ef. 01:18-19). Het zal duidelijk zijn dat deze geestelijke zaken niets te maken hebben met welke uiterlijke, zienlijke, aardse en vleselijke middelen en manier van doen. Het religieuze vlees doet geen enkel nut voor de geestelijke chris­ten.

De Heer nodigt ons juist uit om de schatten ‘in de hemel’ te gaan verza­melen om zodoende rijk te worden in God Matteüs 6, vers 20. (Matt. 6:20). De verhoogde Heer heeft beloofd om allen tot Zich te trekken, om nü te zijn waar Hij is. In die geestelijke situatie wordt de gelovige in staat gesteld om ook daadwerkelijk rijk te worden en zich te sieren met Gods bezittingen. Met Christus samen, in de Geest, deel te hebben aan de goddelijke natuur met alle zegenrijke en eeuwige gevol­gen vandien, is ‘van boven zijn’.

De goederen Gods

De hemelse schatten zijn hoedanig­heden, mogelijkheden, eigenschap­pen en talenten van de godheid zelve. Zij vormen de erfenis waarvan God wil dat wij ze erven, ze in geloof ons toeëigenen, ermee vertrouwd raken en ze gaan gebruiken. Ze mogen ons zo ‘eigen’ worden, dat ze eeuwig een onafscheidelijk hoofdbe­standdeel zullen vormen van ons menszijn. Dit is een kenmerk van zonen Gods, van hemelburgers. God en mens dienen door Christus tot één gemaakt te worden. God deelt dan in onze menselijke natuur en wij in de Zijne. Hierdoor is voor God en zijn mensen alles mogelijk in de zienlijke èn onzienlijke wereld. Onbeperkt en onbegrensd. Dit is de vrijheid van de heerlijkheid der kin­deren Gods, Romeinen 8 vers 21b. (Rom. 08:21b). Jezus is (was) rijk in God. In Hem woont de volheid van de godheid lichamelijk. Hij is er één mee gewor­den. Hij is daarin ons ten voorbeeld, opdat wij Hem daarin zouden vol­gen. De vrijmoedigheid daartoe is ons door God aangeboden. Daarom blijven wij elkaar oproepen en aanvuren om niet te verslappen, maar om meer dan ooit dit goddelij­ke eeuwige leven in Christus te grij­pen en uit te werken in onze dage­lijkse wandel.

Indien we daar zicht op hebben en de smaak ervan te pakken krijgen, behoeven we geen enkele toegevoeg­de en aangeplakte opsmuk meer. De geestelijke christen heeft genoeg aan hetgeen Jezus openbaarde en vindt dus zijn ware voldoening in een levenswijze die alleen bepaald wordt door het ‘in de gestalte Gods zijn’. Slechts daardoor kenmerkt hij zich. Zo verscheen Jezus. Daarin aan­schouwden zijn volgelingen Gods heerlijkheid. Dit was christenzijn van boven alleen.

Zijn verschijning liefhebben

Wij staan in deze tijd voor de keus in welke verschijning, welke gestalte, welke openbaringsvorm van chris­tenzijn de toekomst, de eindtijd, tegemoet wordt getreden. Het zal een absolute keuze worden. Of in de gestalte van God öf in die van de (religieuze) wereld van het grote Babylon. Een ‘of-of in plaats van een ‘en-en’. Een compromis is onmoge­lijk. Alles wat namelijk niet in geest en in waarheid is, zal verbranden. Dat geldt zowel voor iedere individu­ele gelovige als voor de plaatselijke gemeenten.

Wie Jezus’ verschijningsvorm lief­heeft en uitwerkt, zal zeker de krans, dat is de bekroning, der rechtvaardig­heid van de Here ontvangen 2 Timoteus 4 vers 8 (2 Tim. 04:08). Dat is het volwassen en gezalf­de zoonschap.

Omdat het om een ‘of-of keuze gaat, betekent het bovenstaande dat wij onszelf èn onze gemeenten dienen te ontdoen van alle zogenaamde reli­gieuze maniertjes, sfeertjes, gedra­gingen en gewoonten. Ook niet wat op een zeker moment de trend en de mode is in de wereld. Dat alles levert immers geen kracht en leven. Dat alles is vrome, lege misleiding, vlese­lijke zoethouderij en godsdienstige zelfbevrediging.

In het afleggen daarvan zullen we het bombardement van tegenspraak en -werking moedig moeten dragen: “Behoud wat je hebt, verdedig het erfgoed der eeuwen, alle verandering is nog geen verbetering”, of: “Wees eigentijds, je loopt achter, pas je aan bij de huidige vormgeving der din­gen in deze wereld, zo vind je geen aansluiting bij de jeugd van tegen­woordig, weest klantvriendelijk”, enz. . .

Ook zaken als vleselijke ambities zoals gezien en geëerd willen wor­den, menen iets te zijn in eigen oog, op de voorgrond willen treden, van de show leven, zullen de ontwikke­ling van de geestelijke christen en van een echt geestelijk gemeentezijn in de weg staan.

Door geen van beide echter, door conservatisme noch modernisme, zullen de aanstaande zonen Gods zich laten bepalen. Zij zullen zoeken

en bedenken wat boven is, waar Christus is, gezeten aan de rechter­hand Gods, en niet wat beneden is, wat op en van de religieuze aarde is Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04). In de Geest vinden zij wat ‘echt en puur’ is, wat geestelijke waarde heeft: goddelijke natuur, god­delijke kracht, goddelijke liefde, god­delijke wijsheid, goddelijk leven. In een zuivere en intieme geloofsge­meenschap met Jezus laden zij zich met zijn leven, met zijn waarden, met zijn gestalte. Dat is waarheid! Zij hebben zijn verschijning zó lief, dat zij zich gaandeweg gelijkvormig (laten) maken aan het beeld van de Zoon.

In het gewone leven

En op welke manier, in welke vorm of gestalte komt dat leven bij hen naar buiten? In hun ‘gewone’ dage­lijkse privéwandel. Door ’te zijn en te doen’ in eenvoud, in zachtmoedig­heid, in heiligheid, in echtheid, in liefde, in kracht en heilige Geest, met werken van barmhartigheid en werken van heil.

De gemeentewandel en -handel zal zich eveneens slechts mogen ken­merken door wat van boven is: door samen(!)zang tot lof en aanbidding van God, door woordverkondiging via prediking, getuigenissen en gees­tesuitingen als profetie, wijsheid en kennis, door gebed, door de geestelij­ke strijd, door werkingen van krach­ten tot heling en opbouw voor lichaam, ziel en geest van allen, door onderlinge ontmoeting ter bemoedi­ging en stimulering, door aktiviteiten van dienstbetoon in getuigenis en werving naar de wereld toe. Dit ware leven Gods past bij ieder mens in iedere tijd. Het is immers een eeuwig evangelie, het is van boven waar Jezus is. Het staat dan ook boven elke gril en mode van tijd en plaats, van vlees en duivel, want het is uit God geboren.

Hand aan de ploeg

Hoe staat dit alles in schril kontrast met wat helaas zo veel nog wordt uit­gevonden en gepraktiseerd. Samenkomsten en kerkdiensten wor­den ‘opgeluisterd’ en ‘aangekleed’, waardoor ze verworden tot program­madiensten waarmee de ‘zaal’ wordt beziggehouden; met podiumoptre­dens ter vermaak, zelfs met glitter en glamour, met betaling en applaus. Of het tegendeel: een eindeloos gere- peteer van altijd maar hetzelfde. Alles voorspelbaar en nooit iets nieuws dat verder omhoog voert. Wij zullen erop toezien dat we zowel uit het een als uit het ander wegtrek­ken om binnen te gaan in de leef- en beleefwereld van de Christus zelf. Wakker worden en opstaan, in bewe­ging komen en vernieuwen, het christenzijn in geest en in waarheid ons eigen gaan maken. Wij willen zijn waar Jezus was en is, in de Vader, in het Koninkrijk van God, in de Geest, in de dingen en de houding van boven.

God roept ons daartoe op en wil ons verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus, 2 Korinthe 4 vers 6. (2 Kor. 04:06).

Word ook in deze dingen hervormd door de vernieuwing van denken en door het voorbeeld van onze Meester zelf. Vernieuwing begint in hart en denken. Als het ‘gezien’ wordt, kan men eruit gaan leven en handelen. Dit geldt eveneens voor de plaatselij­ke gemeente. Uit Babel wegtrekken is niet je gemeente verlaten, maar het babelse verwijderen en het hemelse inbrengen. De gemeente wordt zodoende van binnenuit veran­derd door de vernieuwing van haar leden.

Geliefde lezer, sta met ons op, reik elkaar de broederhand, word eensge­zind in het Jezusleven. Geef om Zijnentwil alle vrome verschijnings­vormen en handelingen prijs en houd het voor vuilnis, opdat wij allen de ware Christus moge winnen om ons met Hem te kunnen bekleden Filippenzen 3 vers 8. En Romeinen 13 vers 14. (Filip. 03:08 en Rom. 13:14).

 

Altijd positief Als Jezus zijn Wijsheid van Judas Deel 11 door Cees Maliepaard

 

“En weest ook barmhartig jegens som­migen die twijfelen, redt hen door hen uit het vuur te rukken, maar weest jegens anderen barmhartig in vreze, uit ajkeer zelfs van het kleed dat door het vlees bevlekt is” Judas 1 vers 22 en 23. (Judas 01:22-23).

Er is een bekend lied waarin tot God gezegd wordt:

‘U bent één en enkel positief,

U heb ik als Vader,

mijn God, U heb ik lief.

De Here God is ongetwijfeld één, altijd dezelfde en enkel positief tegenover de mens. God is niet positief in z’n algemeen­heid; begrippen als positieviteit en negativiteit zijn trouwens onmogelij­ke uitdrukkingen, want zodra je je positief tot het ene wendt, keer je je negatief tegenover het tegenoverge­stelde.

God staat positief tot de mens, en derhalve negatief tegenover de boze en het kwaad. Tegen Satan zegt God consequent: nee! Tegen diens wer­ken trouwens ook. Maar de mens heeft nooit enige vorm van afwijzing of verwerping van hem te duchten.

We zijn geschapen om (net als Jezus) Gods beeld te dragen, om te openbaren wat in het karakter van God verankerd is. Om net als God te wezen: liefdevol, geduldig, rechtvaar­dig en barmhartig, en dat alles naar een ieder, zonder aanzien van de persoon. Wil dat zeggen dat je van iedereen even veel moet houden, dat er geen enkel verschil mag wezen tussen je gevoelens voor de één of voor de ander? Ik denk dat het van niet veel realiteitszin getuigt wan­neer kinderen Gods zichzelf dwin­gen om voor ieder mens precies het­zelfde te voelen.

We zullen ook hierin het voorbeeld van Jezus volgen. Tijdens Zijn gesprek met de rijke jongeling lezen we opeens: “En Jezus, hem aanzien­de, kreeg hem lief’ Markus 10 vers 21. (Mark. 10:21). Hield de Heer vóór dat moment dan nog niet van die man? Was Jezus’ liefde afhankelijk van de indruk die Hij tijdens de conversatie opdeed? Natuurlijk niet! De liefde van Gods Zoon tot (elk) mens staat als een paal boven water. Maar het zal zo geweest zijn dat Hij de rijke jonge­ling bovenmatig liefkreeg, zoals Hij ook Z’n discipelen op een bijzondere wijze liefhad, Johannes 15 vers 12. (Joh. 15:12) en onder hen Johannes Zijn speciale liefde had Johannes 19 vers 26 en Johannes 20 vers 2. En Johannes 21 vers 7. (Joh. 19:26 en Joh. 20:02 en Joh. 21:07). Ook vóór die tijd was dat al wel bekend Johannes 13 vers 23. (Joh. 13:23).

Het is ook voor ons normaal je meer betrokken te voelen bij de geestelijke familie waar je nauwe banden mee hebt gekregen. Liefde laat zich niet dwingen – het is derhalve nogal dwaas van je medestrijders in het geloof te verwachten dat zij een ieder in gelijke mate lief zullen hebben. Liefde tot hen die het eigendom van Jezus zijn is een vaststaand gegeven bij ieder die Jezus’ beeltenis draagt.

Maar jegens sommigen kan er zich een bijzondere genegenheid ontwik­kelen, zoals dat bijvoorbeeld tussen David en Jonathan het geval was 2 Samuël 1 vers 26 (2 Sam. 01:26). Het is toch eigenlijk vanzelfsprekend dat je meer liefde ontwikkeld hebt tot degenen die in de geestelijke strijd onmiddellijk naast je staan en waar je gewend mee bent samen in de bres te sprin­gen. Dat heeft niets te maken met menselijke zwakheid of natuurlijke tekortkomingen.

Twijfel nooit aan het Woord

Twijfel maakt een mens onzeker en op de lange termijn ondergraaft het de voortgang in de geestelijke ont­wikkeling. Wanneer je zélf niet twij­felt aan het Woord van God en aan de woorden van Jezus, kun je altijd nog wel te maken krijgen met ande­ren die door twijfel verlamd dreigen te raken. Wat te doen met twijfelaars die kennelijk door de duivel gebruikt worden om je geloof te ondermij­nen? Kun je je daar maar beter van distantiëren?

Judas schrijft dat we jegens hen barmhartig zullen zijn. Doen we dat, dan volgen we daarin het voorbeeld van de Meester. Hij blijft immers ook barmhartig ten einde toe! Jegens sommigen zullen we barm­hartigheid betrachten in vreze, afke­rig van het kwaad waarmee zij zich blijkbaar toch steeds weer inlaten. We zullen hun nooit de idee mogen geven, dat we achter hun kwalijke zaken staan of dat we het op een accoordje met de machten der duis­ternis willen gooien. Onze negatieve benadering zal ech­ter alleen de boze en zijn boze bezig­heden mogen betreffen. Barmhartig zijn voor de boze (en voor het boze) is écht uit de boze! Waar dat nodig is, zullen we de confrontatie met hem dan ook niet uit de weg gaan. Maar onze aan twijfel onderhevig zijnde medegelovigen, bij wie de weegschaal nog wel eens door dreigt te slaan naar de verkeerde kant, zul­len we zeker niet in de kou laten staan. Jegens hem of haar zullen we blijvend barmhartigheid betrachten; onze houding naar de mens zal dus te allen tijde positief wezen. Het oordelen over andermans zwakheden en falen, zullen we aan de Heer overlaten. En die weet er wel raad mee; Hij is niet voor niets voor ons in de bres gesprongen! Het Goddelijke Woord van genade en waarheid blijft onveranderlijk recht overeind staan.

Het vuur van de twijfel

“Redt de twijfelaars, door hen uit het vuur te rukken”, schrijft Judas. Dat klinkt nogal rigoureus, alsof we onze twijfelende medegelovigen, desnoods tegen hun zin, uit het vuur van de twijfel zullen moeten rukken. Maar geweld is nu eenmaal wezensvreemd aan de cultuur van het Koninkrijk van God, zelfs al zou het voor het ” bestwil van de betrolckenen zijn. Twijfel tast de zekerheden uit het Woord van God aan, alsof de mens Gods in een brandende vuurhaard terechtgekomen is. De identiteit van zo’n mens zal er op de duur aan gaan – hij of zij lijkt ten­slotte in de verste verte niet meer op de mens zoals God zich die gedacht heeft. Satan zal zeker proberen van de mens die God toebehoort een karikatuur te maken. Het beeld wat je van zo iemand krijgt lijkt ogen­schijnlijk nog wel te kloppen, maar de ingeslopen twijfelmoedige ken­merken worden door de duivel sterk overtrokken.

Daardoor zal wie eenmaal in het vuur van de twijfel verkeert, nog méér aan zichzelf en aan Gods waar­heden gaan twijfelen. Twijfel die je gewoon geworden laat, gaat dus steeds grotere vormen aannemen. Dat komt doordat je gaat denken dat de twijfel waarmee je behept bent, deel uitmaakt van jouw wezen. Alsof je van nature zó in elkaar zou zitten. Je behoeft er echter in het geheel niet aan te twijfelen, dat de HE RE God ook jóu oorspronkelijk met een sterk geloof geschapen heeft. Want dat zit van origine in élk mens. Wie zich vastklampt aan z’n twijfels, moet zich daar niet ruw van los proberen te rukken. Dat werkt immers alleen maar averechts. Wat kun je dan wel doen? Je zult altijd moeten beginnen om te trachten het geloof van de twijfelmoedige op te bouwen. Dat is eigenlijk de enige mogelijk­heid die écht kans van slagen heeft. Want wanneer je de twijfel aan probeert te pakken, ben je met de ver­keerde kant van de zaak bezig, waar­bij het al heel wat is als je iemand wat minder twijfelmoedig krijgen kunt. Zelfs dat zal niet eens meeval­len, want in de twijfel hebben de machten der duisternis stellig een stevige positie ingenomen. Richt je je echter op de goede zijde van iemands innerlijk, op wat er nog over is aan geloof in Gods plan met de mens, dan haak je in op de rudi­menten van wat God zelf in de betrokken persoon gegeven heeft. En die overblijfselen zijn dikwijls bedui­dend omvattender dan je op het eer­ste gezicht gedacht zou hebben. Want wat ondergesneeuwd is valt niet zo op, maar is toch wel degelijk aanwezig.

Het aan de kaak stellen van iemands twijfels, heeft doorgaans weinig of niets met barmhartigheid te maken. Het gewoon laten geworden van een twijfelmoedige geest heeft dat natuurlijk al evenmin. Bij de opbouw van iemands geloof de helpende hand bieden, is echter heel goed in te passen in het plaatje van de barm­hartigheid. Dat is ook de enige manier om een mens uit het vuur van de twijfel te rukken. Waar je z’n geloof opbouwt, stel je hem in staat zélf de vuurhaard van de twijfel te doven. Je trekt hem daarbij dus niet aan de haren uit het vuur omhoog, maar je geeft hem de mogelijkheid, samen met Jezus en met jou, deel te hebben aan het (geloofs)leven van een Goddelijke zoon.

Door het geloof alléén

Sola fide! (door het geloof alleen) is een kreet die het in bepaalde kringen

goed doet. Het is ook wel een bijbels gegeven, mits je zo’n gedachte in bijbels perspectief plaatst. Twijfel werkt geloofsondermijnend, geloof helpt iemand zich uit te strek­ken naar wat Gods plan voor moge­lijkheden biedt.

Er zit echter nog een andere kant aan dit verhaal: met puur bijbelse begrippen als geloof en genade kun je nog in een strik van Satan trappen als je die zaken ontkoppelt van de werken van het geloof. Om in het kort op een rijtje te zetten: het begint met Gods genade. Hij betoont die aan de mens zonder dat die daar iets voor hoeft te onderne­men – zuiver op basis van geloof dus. In dit verband kun je dus inderdaad uitgaan van de stelling: door het geloof alleen!

Maar, schrijft Jacobus, geloof dat niets uitwerkt is dood, daar heb je niets aan Jakobus 2 vers 17 (Jak. 02:17). Daarom zullen we de geloofsvisie die we hebben opgebouwd op grond van Gods geschreven Woord en van de woor­den die hij in onze harten spreekt, in de dagelijkse praktijk van ons leven uit gaan werken.

Twijfel aan Gods gedachten onder­mijnt je geloof en verhindert je als een geestelijk mens te functioneren. Maar twijfel aan de mogelijkheid om datgene wat je gelooft ook daadwer­kelijk in je leven uit te werken, blok­keert je ontwikkeling als een zoon van de hemelse Vader evengoed. En wie van ons twijfelt er nooit eens aan het één en ander? Het is goed om dat in gedachten te houden, want dat voorkomt dat je een twijfelende medeburger in Gods Koninkrijk in de beklaagdenbank zet. En onze God houdt er zo’n meu­belstukje nu eenmaal niet op na. Het zondaarsbankje is door vrome gees­ten uitgevonden, want Jezus Christus zegt, samen met de Vader, tot een ieder die met z’n twijfels af wil rekenen: kom toch bij ons in de troon! Daar is je plaats, op basis van geloof in Goddelijke genade.

 

Iemand zoals jij. . . (gedicht) door Astrid Poldervaart

Als ik jou zie

je ogen vol verdriet,

je handen zo onrustig

geen lach meer op je gezicht

wat eens zo mooi was

lijkt nu voorbij

bij iemand zoals jij.

 

Als ik naar jou kijk

dartelend en blij

geen zee te hoog

in de bloei van je

leven lacht alles je toe

je bent zo vrij

is het iemand zoals jij?

 

Toen ik jou zag

voor het oog zo onverschillig

het kon je niet veel schelen

wat voor dag of weer het was

gehard door het leven

en door de maatschappij

dat is iemand zoals jij.

 

Iemand zoals jij

geen leven is hetzelfde

 ieder mens heeft z’n verhaal.

Achtervolgd door je verleden

krijg je de kans om te vergeten

kun je leren te vergeven

omdat Jezus houdt

van mensen zoals jij.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Gij zijt genaderd. . . tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jerzualem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. . . Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst!”

Hebreeën 12 vers 22 tot en met 25. (Heb. 12:22-25).

Misleidend licht

Door alle eeuwen heen zijn ze er geweest: de valse profeten en predi­kers die proberen met hun afbre­kend en vernietigend werk schade te berokkenen aan de werkelijke Gemeente van Christus. Onder het mom van ‘licht’ prediken zij duister­nis. Geen wonder als men beseft dat hun inspiratiebron het rijk der duis­ternis is. Jezus zelf en later de apos­telen waarschuwden al voor hun infiltratiepogingen om de werkelijke gelovigen op een dwaalspoor te bren­gen.

Onder invloed van allerlei new age- leringen wordt hun tactiek steeds geraffineerder en wie onderschei­ding der geesten mist, kan toch op een of andere wijze door hun bood­schappen en methodes in verkeerd vaarwater terechtkomen. Vandaar dat we van tijd tot tijd ook in deze rubriek voorbeelden aanhalen om hiervoor op onze hoede te zijn. Zo’n voorbeeld vinden wij in het arti­kel ‘Leven van het goddelijk licht’ dat we aantroffen in het magazine TV- week, waarbij Felix Wilbrink een interview had met de uit Australië afkomstige Jasmuheen. Zij trekt de wereld over om te vertellen over het wonderbaarlijke feit dat ze al vijf jaar niet eet. Ze wordt gevoed door een goddelijk licht. Door prana, zeggen de oosterlingen. Zo begint dit artikel, waarna Wilbrink opmerkt: “Geheel in stijl met de moderne predikers heeft de blonde verschijning uit Australië alleen een voornaam, Jasmuheen. Hoe ze volgens de burgerlijke stand heet wil ze niet zeggen. Dit is haar goddelijke naam”.

Onlangs sprak zij in de bomvolle Thomaskerk in Amsterdam-Zuid, waarbij ze haar levensloop vertelde: “Dertig jaar geleden zeiden de artsen en voedseldeskundigen nog dat vege­tarisch eten onzin was, nu raden ze zelfs aan om minder vlees te eten. Er zal een tijd komen dat diezelfde art­sen zullen begrijpen dat je je gewoon kunt aansluiten op de kosmos en je op deze manier kunt laten voeden. Natuurlijk is het moeilijk om zomaar van de ene dag op de andere niet meer te eten. Daar gaat een proces van reiniging aan vooraf. We moeten onszelf zo sterk maken dat we ons lichaam kunnen bevelen het goddelijk voedsel in ons toe te laten”. Vervolgens geeft ze allerlei instruc­ties en adviezen die zij via ‘goddelij­ke meesters’ meent te moeten door­geven. Zij zegt: “De mensheid moet worden opgevoed. De reden dat jij bijvoorbeeld geen contact hebt met de goddelijke meesters is omdat je geestelijke frequentie niet goed is afgesteld. Het is als een radio. Je draait maar wat aan de knoppen en als je de juiste zender niet kan vin­den dan hoor je alleen maar ruis. Door meditatie en een zuiver leven kan je jezelf zo fijn afstellen dat je signalen kunt ontvangen van de andere wereld, van de dierbaren die zijn overleden, van je geestelijke helpers en van de goddelijke meesters”.

Valse goden

Wanneer verslaggever Wilbrink een tekst uit Openbaring aanhaalt over valse goden, is haar commentaar: “Het heeft geen zin om over de bij­bel te praten. Zoals alle grote religies is ook het christendom ten prooi gevallen aan machtswellust. De boodschap van liefde en overgave, van delen en geven, is verwaterd. Wij halen uit de religies het beste, het zuiverste. Zo zullen de mensen het begrijpen. Moet je je eens voorstel­len, als we allemaal alleen maar god­delijk eten zouden gebruiken. Dan zou er op de hele wereld geen hon­ger meer zijn. Dan zouden wij onze lichamen niet meer vervuilen. Dan zou de planeet weer stralend mooi worden.

Je zult zien, binnenkort komen er steeds meer mensen die het aandur­ven door prana gevoed te worden. We zullen onszelf kunnen genezen, zuiver en alleen door ervoor te kie­zen. Door een krachtig besluit te nemen en jezelf over te geven aan je eigen goddelijkheid, dan komen de goddelijke meesters vanzelf wel”. Wanneer Jasmuheen het christen­dom op één lijn stelt met de andere religies, geldt dit alleen voor het naam-christendom. Gelukkig is er ook een ander christendom: de ware gemeente van Jezus Christus, waar­van de leden geestelijk groeien totdat ze zich uiteindelijk als volwaardige zonen Gods openbaren. Dat deze groei naar het volwassen stadium voor elk kind van God broodnodig is, wordt nog weer eens duidelijk als we horen en lezen wat deze valse lerares meent te moeten doorgeven. Het ‘krachtig besluit om jezelf over te geven aan je eigen goddelijkheid’ zullen we daarom maar blijvend ver­vangen door een ander krachtig besluit, dat niet misleidend is maar het ware leven dat tot in eeuwigheid stand houdt in zich heeft, dat is de overgave aan de levende God, zoals deze zich geopenbaard heeft in zijn Zoon Jezus Christus en zich ook in ons wil openbaren.

Wat is het nut van slaap?

Het magazine Elsevier rekent ‘slaap’ tot één van de mysteries die de wetenschap nog niet heeft opgelost. “Uitrusten”, zegt de leek automa­tisch op de vraag “Wat is het nut van slaap?”. Het blad schrijft verder: “Natuurlijk is dat een deel van de waarheid maar er is meer. Om tot rust te komen, hoef je niet ter sla­pen. Je kunt ook op de bank liggen en naar het rustgevende combinatie­voetbal van Ajax kijken. Ieder zoog­dier slaapt maar we begrijpen niet waarom.

Wel dat het iets met de hersens te maken heeft. Die zijn dan volop bezig (met name tijdens de zogehe­ten REM-slaap, waarin zich rapid eye movements voordoen). Dat is ook het wezenlijke verschil tussen slaap en narcose. Bij narcose is er weinig hersenactiviteit, tijdens de slaap is het daarboven een heksenketel. Misschien is slapen wel de belang­rijkste manier waarop wij leren. Diverse neurologen hebben gesugge­reerd dat de hersenen ’s nachts filte­ren. Dat ze het merendeel van de zintuiglijke indrukken die we in een dag opdoen, weggooien. Slaap dus als een soort reset-knop. Dat komt in de buurt van de uitdruk­king: even een nachtje erover slapen. Vaak blijkt het probleem waarmee je in slaap viel, een hoofd vol rimpels en zorgen, de volgende morgen opeens verrassend simpel”, aldus Elsevier.

In de scheppingsorde die God heeft ingesteld, vormt ook de slaap een belangrijk onderdeel. Niemand kan zonder slaap, het hoort bij het nor­male levenspatroon. Algemeen neemt men aan dat acht uur slaap voor de meeste mensen voldoende is, al bestaan hierin grote verschillen. Belangrijk is dat niemand zonder slaap kan, en in de tijd waarin wij leven met zijn groei naar een 24- uurs economie, ook in dit opzicht gevaren op de loer liggen.

Omgang met God

De rust die ieder mens nodig heeft ontvangen wij echter niet alleen tij­dens de slaap. Ook ontspanning, vakantie, een stabiel leven en andere factoren zijn van belang, terwijl voor een christen daarbij nog komen, gebed, bijbelonderzoek, etc. Deze ‘omgang met God’ is voor iedere christen onontbeerlijk en daarbij is men ook tijdens de periode van slaap niet uitgeschakeld. (“Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap” – Psalm 127 vers 2. (Ps. 127:002). Ook in de ‘slaapperio­de’ wil de Heer zich soms aan ons openbaren. Sommige dromen bij­voorbeeld worden ongetwijfeld door Gods Geest geïnspireerd. Iedere christen is dag en nacht met de levende God verbonden. Maar hij behoort er zelf aan mee te werken dat deze ‘verbinding’ in de praktijk functioneert. De Bijbel spreekt namelijk ook over een slaap waaraan we niet behoren toe te geven. Het is de ‘geestelijke slaap’ die ons uitscha­kelt in het plan van God en die we niet behoren toe te laten in ons leven. Over die slaap schreef Paulus destijds al in zijn brief aan de gemeente te Rome met de woorden: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot geloof kwamen, de nacht is vergevor­derd, de dag is nabij, laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12). Een oproep die ook in onze dagen voor iedere christen van grote betekenis is.

Millennium­paniek

Zoals te verwachten was hebben de verschillende media rond de over­gang naar het jaar 1999 veel aan­dacht besteed aan het jaar 2000. Het duurt immers nog maar een jaar en dan is het zover. Wat staat ons dan te wachten?

In Vrij Nederland treffen we een artikel aan onder de kop ‘Armageddon!’ Nadert het einde der tijden?’ Robert Dulmers en Elma Verhey, de samenstellers van het artikel, beginnen met de opmerking: “Astrologen, mystici, helderzienden, esoterische waarzeggers en bijbelse profeten: allemaal hebben ze in het jaar 2000 een nieuwe aarde voor­speld, Sinds het begin van de geschiedschrijving is de mens geob­sedeerd door het ontstaan en dus het einde der wereld. Een inventarisatie van de christelijke doemdenkers en de new age-onheilsprofeten in 1999. Waarbij de computer om meerdere redenen een waar godsgeschenk blijkt”.

Zoals zo dikwijls spant Amerika hierbij weer de kroon. Het blad schrijft: “Volgens het Millennium Watch Instititute hecht veertig pro­cent van de Amerikanen geloof aan letterlijke bijbelteksten. Dat zou kun­nen verklaren waarom survivalwin­kels in de Verenigde Staten in hoog tempo verrijzen en elke zichzelf seri­eus nemende krant nagenoeg dage­lijks lijsten publiceert van voorzorgs­maatregelen ten aanzien van huis­dieren of ander eenvoudig over het hoofd te ziene dierbare bezittingen. Niet alleen christenen houden seri­eus rekening met een mogelijke Apocalyps, ook aanhangers van de new age-beweging zien het Armageddon met rasse schreden naderen. En symbolisch of niet: de computer verbindt al deze bijbelse en niet-bijbelse onheilsprofeten.

Alleen al in de Verenigde Staten bestaan ten minste zo’n 1500 einde­ der tijden websites – zonder twijfel het hotste onderwerp op de digitale snelweg van dit moment”. “Dr. R. Kranenborg, predikant en als docent religieuze bewegingen ver­bonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, ziet de afgenomen mil­lenniumgevoeligheid onder de chris­telijke stromingen in Nederland als teken van volwassenheid. Zelf houdt hij absoluut geen rekening met angstgevoelens onder zijn kerkvolk. Van de rooms-katholieke kerk valt op dat gebied weinig officieels te verne­men. Er circuleren alleen geruchten dat Rome overweegt of het tenmin­ste om pastorale redenen niet ver­standig zou zijn de kerkdeuren op het moment suprème open te hou­den. Kranenborg lijkt een dergelijk voornemen vooral blasfemie. ‘Vergeet het maar! Binnen de Hervormde kerk zal het echt niet gebeuren dat mensen hysterisch worden’, zegt hij met grote stellig­heid”. Vrij Nederland eindigt het artikel door hierop in te haken met de opmerking: “Afgezien van de vraag of de predikant dat wel juist ziet, toch nog maar even de feiten: Jezus van Nazareth (Bethlehem, 7/4 voor Chr. – buiten Jeruzalem, ca. 30 jaar na Chr. ) werd naar algemeen wetenschappelijk inzicht niet in het jaar 1 geboren en nog minder in het jaar o. Het apocalyptisch tijdstip dat twee volle duizendtallen verbindt met Christus’ geboorte, ligt dus tenminste al drie jaar achter ons”.

Waarom goeroe’s aantrekken

Wie Sri Sri Ravi Shankar is zal vrij­wel geen enkele lezer van ons blad

weten. Het is ook niet belangrijk zijn naam te kennen of te onthouden. Hij is namelijk één van de vele goeroe’s die in onze dagen over de wereld trekken en met hun boodschap pro­beren mensen te beïnvloeden. Als het nu een invloed was ten goede zou daar natuurlijk geen bezwaar tegen kunnen bestaan, maar als de invloed uit de verkeerde bron afkom­stig is, dan is het een andere zaak. En iedere christen kan constateren dat we hier weer te maken hebben met één van de vele misleidingen waar de vorst der duisternis de hand in heeft.

De wijste man ter wereld

Koert van der Velde, verslaggever van Trouw, was onlangs op een van zijn meetings. In een zaal in het Amstel hotel is Amsterdam waren ongeveer 100 vooraanstaande figu­ren uit industriële kringen, weten­schappers en kamerleden, bij elkaar gekomen om naar deze ‘spirituele leider van ongewone diepte’, zoals hij wordt omschreven te luisteren. “Hij kent de wortels van de onder­gang van menselijke waarden en dat is het grootste probleem van de moderne samenleving”, schrijft Van der Velde.

De inleidster van de avond Patricia Montella, van de afdeling publieke relaties, kondigt hem aan met de woorden: “De wijste man ter wereld zit voor u. Op zijn vierde reciteerde hij al de hele Bhagavadadgita en in 1995 sprak hij de Verenigde Naties toe. Wat is dit een bijzondere avond”.

Een andere publieke relaties-medewerker zegt: “Hij werkt achttien uur per dag. Hij heeft in één week hon­derdduizend mensen begroet. Als hij met het vliegtuig ergens landt, staan er steevast vijfhonderd man op hem te wachten”.

Of dat ook op Schiphol het geval was wordt er niet bij vermeld, maar uit de reacties van het publiek valt af te leiden dat de inhoud van zijn toe­spraak wat tegenvalt. Het draait in het leven allemaal om vrede en geluk, volgens Ravi Shankar. En dan geeft hij een aantal simpele advie­zen: “Het is erg belangrijk goed te eten, niet te veel want daar wordt je moe van, en ook niet te weinig. Vraag me niet precies hoeveel. Ook de juiste hoeveelheid slaap is belang­rijk. Slaap geeft energie, maar wie veel slaapt wordt alleen maar steeds vermoeider. Maar het allerbelangrijk­ste van alles is wel de ademhaling. Het begrip geest is zo abstract en dus moeilijk mee om te gaan. Adem daarentegen is concreet. ” Aan het slot van zijn betoog doet hij een oproep vijf minuten met hem te mediteren: de ogen moeten dicht, de “Tenen naast elkaar, het lichaam ontspannen. Niet praten, maar extra diep in- en uitademen. “Dit geeft energie en is een waardevolle gift aan jou van de natuur. Laat alle spie­ren ontspannen, adem met een grote glimlach uit. Het geeft niet of je lach kunstmatig is. “

Aantrekkingskracht

Verslaggever Van de Velde noemt de bijeenkomst een ‘spirituele Tupperware-party’. Waarom dan toch zo’n aantrekkingskracht getuige de velen die dergelijke bijeenkomsten bezoeken?

  1. Engelhart, onderzoeker van niet conventionele geneeswijzen merkt op: “Zijn boodschap is mij ontgaan. Ik ben op hem afgeknapt”. Hij sluit een onbewuste, intuïtieve werking van Sri Sri Ravi Shankars boodschap niet uit. “Intuïtieve boodschappen zijn een vast onderdeel van elke placebo”. Hoe het ook zij, het spreek­woord zegt: de mens wil nu eenmaal bedrogen zijn.

Dat velen in onze tijd op dergelijke figuren afkomen vanwege hun onte­genzeggelijke ‘magische aantrek­kingskracht’ roept ons als christenen alleen maar op óók voor ‘aantrek­kingskracht’ te zorgen, maar dan afkomstig uit een andere bron. In hoeverre bemerken anderen aan ons leven dat we anders zijn, ’totaal anders’ omdat we Christus hebben leren kennen?, zoals Paulus dat ver­woordt. De beleving en doorwerking van het nieuwe leven, zoals Christus dat in ons heeft gelegd, is de werke­lijke aantrekkingskracht voor allen die nog leven in de invloedsfeer van de vorst der duisternis en herstel en bevrijding nodig hebben.

Digitale sporen: we worden gevolgd

Onder de kop ‘Digitale sporen. Hoe banken en bedrijven hun klanten ongemerkt steeds beter leren ken­nen’, schenkt NRC-Handelsblad nog eens weer aandacht aan een ontwik­keling die in onze dagen in snel­treinvaart verder gaat. Michiel van Nieuwstadt, de samensteller van het artikel, laat aan de hand van verschil­lende voorbeelden zien hoe telecom­municatiebedrijven, banken, super­markten en aanbieders van software steeds meer greep krijgen op hun klanten. Plaats en tijdstip van tele­foongesprekken worden nauwkeurig geregistreerd, net als computerge­bruik. Van elke Nederlander zijn 150 kenmerken bekend en te koop. ‘Zeg mij uw postcode en ik zal u zeggen wie u bent’.

Ondertussen is aan het gebruik van de postcode vrijwel iedereen gewend, evenals aan de streepjescode op de artikelen die men koopt, zodat bij de kassa de prijs automatisch kan wor­den verwerkt.

Maar de ontwikkeling gaat door, want bijvoorbeeld bij de verzending van periodieken en bladen is de post­code alleen niet meer voldoende. Ook bij de verzending van Levend Geloof kregen we er mee te maken.

Behalve de postcode moet voortaan ook de zogenaamde kixcode worden vermeld. Dit is de ‘vertaling’ in streepjes van de postcode in combi­natie met het huisnummer, zoals u nu ook aangetroffen hebt bij uw adres op de enveloppe waarin dit nummer aan u werd toegezonden.

Ontwikkeling

U vraagt zich misschien af of we ons om deze dingen wel druk moeten maken. Aan de ene kant niet, want het is een ontwikkeling die toch doorgaat. Wat vandaag nog nieuw is, is over een poosje al weer achter­haald door iets wat nog beter is en efficiënter werkt. Aan de andere kant roept het ons wel op tot voortduren­de waakzaamheid, dat wil zeggen we hoeven als christenen niet in paniek te geraken of ons angst aan te laten jagen.

Sommige christenen zien in deze ontwikkeling de voorbereiding voor de komst van de antichrist, die straks als een grote werelddictator alles naar zijn hand zet. Wij willen ons liever niet met deze en andere speculaties inlaten, dan alleen een positief advies geven aan de hand van een bijbelwoord dat ons al vele jaren geleden voor het eerst bemoedigd heeft en ook vandaag voor iedere christen van actuele en bijzondere betekenis kan zijn. We kunnen het lezen in 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09), waar staat dat des Heren ogen over de gehele aarde gaan, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat! Hoe het in deze eindtijd ook verder allemaal mag gaan, als christenen hoeven we geen enkele vorm van angst in ons leven toe te laten. God wil ons immers krachtig bijstaan. . . als tenminste ons hart volkomen naar Hem uitgaat. Daarom behoren we een dagelijks verlangen te open­baren in gemeenschap met Christus te leven en ons te laten leiden en inspireren door de Geest van de levende God.

 

Overwinning over de Dood door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 9

Geleidelijk aan wordt door de kracht van de heilige Geest in de gelovigen ‘de dood verslonden in de overwin­ning’. De kracht van de duivel (zon­demacht) is de leugen en de ‘prikkel’ van de doodsmacht is de zonde. Zij worden uitgeschakeld als gevolg van het proces van wedergeboorte en ver­nieuwing door de heilige Geest. Vanwege dit heerlijke perspectief van het evangelie van onze God en onze Heer Jezus Christus worden wij opgeroepen standvastig en onwankelbaar te zijn, overvloedig in het werk van de Heer.

Daarbij mogen we vanuit dit perspectief weten, dat onze ‘arbeid in de Here’ niet vergeefs is 1 Korinthe 15 vers 54 tot en met 58. (1 Kor. 15:54-58).

Gods herstelplan

Door de overwinning over Dood en dodenrijk komt zo de hele schepping onder het gezag van de wettige beheerder daarvan, namelijk de mens, zoals de Schepper van oor­sprong af bedoelt Genesis 1 vers 26 tot en met 28. (Gen. 01:26-28). De laatste bazuin zal klinken en de hemel zal vol zijn van engelenzang vanwege het koningschap over de wereld (kosmos), dat nu ten volle gekomen is aan de ware Heerser, onze Here en aan Zijn gezalfde gemeente. Zij zullen deze heer­schappij behouden tot in alle eeuwig­heden. Zo wordt het herstelplan van onze God van ‘stap tot stap’ inge­vuld, totdat alles volkomen naar Zijn bedoeling funktioneert Openbaringen 11 vers 15. (Openb. 11:15). Éénmaal verbrak het Hoofd van de nieuwe schepping, de verheerlijkte

Mens, Jezus de Christus, als enke­ling de ‘weeën van de Dood’. In ver­volg daarop en in één geheel daar­mee binnen het raam van Gods plan, zullen de vele zonen van God, die tesamen het ‘lichaam van Christus’ vormen, hetzelfde doen en nu massaal 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 54 en Openbaringen 11 vers 11 en 12. (1 Kor. 15:51-54 en Openb. 11:11-12).

De doodsweeën verbroken

De Heer Jezus verbrak de ‘weeën van de Dood’, door eerst de werken van de duivel te verbreken in Zijn overwinning aan het kruis. Zijn dienstknechten zijn op dezelfde wijze bezig. Waar ze nu nog met de vele boze geesten in de hemelse gewesten bezig zijn, zullen ook zij worden geconfronteerd met de macht van de Dood en deze geheel overwinnen.

De duivel hanteert het ‘geweld van de Dood’, dat is de zonde, waartoe hij de mens verleidt om deze van God te scheiden Hebreeën 2 vers 14 Staten vertaling. (Heb. 02:14). Onze God echter schold door de dood van onze Heiland aan het kruis al de overtredingen van de mens kwijt en stelde daarmee het bewijsstuk van onze zonde, namelijk de wet van geboden en verboden, buiten werking. Deze inzettingen getuigden tegen ons en bedreigden ons Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15. (Kol. 02:13-15).

De ware zondebok

Onze Heiland nagelde door Zijn vasthoudende gehoorzaamheid aan God al onze zonden, ja zelfs die van de hele wereld, in Zijn lichaam aan het kruis der vervloeking. Hij was daarmee de ware zondebok, welke de Vader in de hemel de ‘woestijn’ inzond, beladen met de zonden van de hele wereld (vgl Leviticus 16). Hij gaf immers Zijn enige Zoon, die Hij liefhad, over en bracht zo Zijn eeu­wige offer, niet aan Zichzelf, maar Hij gaf Zijn Zoon over aan de Dood! Deze kon echter dit zuivere offer niet gevangen houden en moest het weer ‘uitspuwen’, zoals indertijd de grote vis Jona na drie dagen en nachten(!) weer moest uitspuwen Jona 2 vers 10. (Jona 02:10). Door het ‘bloed’ (leven!) van dit eeu­wige Offerlam heeft de Almachtige God alle zonden weggenomen en alle dingen in hemel en op aarde met Zichzelf verzoend 2 Korinthe 5 vers 19. En Kolossenzen 1 vers 20. (2 Kor. 05:19; Kol. 01:20). Op deze wijze werden de overheden en machten der duisternis van hun wapens beroofd. Zij kunnen ze niet meer hanteren als aanklager voor de troon van God (vgl de aanklager van Job, Job 1 vers 6 tot en met 12. (Job 01:06-12) en Openbaringen 12 vers 10. Openb. 12:10). De duivelen werden daardoor openlijk tentoongesteld en vernederd. Na hun tijdelijke opsluiting in de afgrond, als de aarde het zo genoem­de ‘duizendjarig vrederijk’ beleeft, worden ze nog éénmaal daaruit vrij­gelaten zodat zij hun rechtvaardig oordeel kunnen ondergaan.

In de ‘poel des vuurs’

Hoewel ze dan als onverbeterlijke ‘boeven’ weer proberen vaste voet op aarde te krijgen door de volkeren (massamens) te verleiden, worden ze ‘naakt’, dus geheel beroofd van hun vermeende wapens, in de eeuwige afgrendeling, de ‘poel des vuurs’, geworpen.

Ze zijn hierin al voorafgegaan door de antichrist als de ‘valse profeet’, waarin zich het ‘beest uit de afgrond’ had geïncorporeerd Openbaringen 19 vers 20. Openbaringen 20 vers 10. (Openb. 19:20; Openb. 20:10).

De antichrist wordt ook ‘zoon des Verderfs’ genoemd 2, Thessalonicenzen, 2 vers 3. (2 Thess. 02:03). Hij is als ‘zoon van de Dood’ (Verderf) en ‘mens der wetteloos­heid’ de grote tegenhanger van onze Heer Jezus, die de ‘Zoon van God’ en ‘mens der waarheid’ is. Zo wordt dan in fasen de Dood ‘uit­gekleed’. In het proces van het ‘eeu­wig oordeel’ wordt eerst zijn ‘zoon’, de antichrist en ‘mens der zonde’ in de ‘poel des vuurs’ geworpen. Vervolgens de duivel en zijn engelen na hun tijdelijke loslating uit de ‘afgrond’, waarin zij waren opgeslo­ten. Daarna moet de Dood al zijn gevangenen loslaten ten behoeve van het rechtvaardig oordeel, dat alle mensen ondergaan. Tenslotte wordt hijzelf met al zijn doodsengelen ook geworpen in de ‘poel des vuurs’ (Openbaring 20).

Onze oudste broeder

Het is mijns inziens van zeer groot belang te bedenken, dat onze Heer Jezus in dit geheel als Mens(!) funktioneert. Hij had en hééft weliswaar de gestalte, waarin Hij het Gode gelijk zijn niet als roof hoefde te ach­ten (Filip. 2:6). Door Hem echter als God te zien, maakt men Hem daar­mee onbereikbaar, terwijl juist voor ons de belofte geldt, dat wij Hem gelijk zullen zijn en Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht Romeinen 8 vers 29 en Filippenzen 3 vers 21 en Openbaringen 22 vers 4. (Rom. 08:29; Filip. 03:21; Openb. 22:04). Juist door Hem als onze oudste broe­der kunnen ook wij de positie ver­werven, waartoe de eeuwige Schepper ons van eeuwigheid af heeft bestemd. Als onze Heer als Hoofd van Zijn gemeente, en daarna als Hoofd van alle rechtvaardigen, Zijn taak geheel vervuld zal hebben, zal Hij zich aan de Vader onderwerpen, zodat deze dan ‘alles in allen’ zal zijn. Dat is de ware bestemming van de mens, 1 Korinthe 15 vers 18. (1 Kor. 15:28).  

 

Rondtrekkende mensen

Het beeld van een aantal rondtrekkende mensen kan de gedachte oproepen aan het volk Israël in de woestijn.

De Bijbel vertelt ons dat ze gedurende veertig jaar hebben rondgedoold. Herkennen we daar iets van in ons leven? Trekken we ook rond of gaan we een rechte weg?

Het volk Israël bleef voor de Jordaan staan omdat het ze aan geloof ontbrak. Is óns geloof sterker? Durven wij het aan met God door de Jordaan te trekken?

We mogen leren onze voeten op de oever van de Jordaan te zetten en door geloof en vertrouwen in zijn Naam zal het water wegvloeien en zal Hij de weg voor ons banen.

Jesaja 42 vers 2. (Jes. 42:02) zegt: “Indien gij door het water trekt ben Ik met u, gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen”.

Vetrouwend op Hem, gelovend in zijn Woord, trekken wij ook in dit nieuwe jaar verder en elke blokkade mogen we zo leren opheffen in zijn Naam. Een rondlopende weg leidt niet naar het doel, een rechte weg wel.

Truus van Kaam

 

De bediening van evangelist door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 8

Bij totzover het bespreken van de bedieningen in de gemeente blijven we uitgaan van Efeze 4 vers 11. (Ef. 04:11), waar de apostel zegt: “En Hij heeft zowel apostelen als profe­ten gegeven, zowel evangelisten als her­ders en leraars”.

De taak van evangelist

Het Griekse woord is: “euaggelistes” en betekent: “Zij die een goed bericht verkondigen”. De evangelist verkondigt de blijde boodschap van het Koninkrijk Gods. De Heer Jezus verkondigde voortdu­rend deze blijde tijding. Hij zegt: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15. (Mark. 01:15). Dat is de hoofdtaak van de evangelist die, evenals bij de andere bedienin­gen, bekrachtigd is met bijzondere genade om die bediening te kunnen uitoefenen. De ‘bediening van evan­gelist’ moet niet verward worden met iemand die wel eens wat evange­liseert. De evangelist wordt bekrach­tigd door de heilige Geest waardoor mensenharten aangeraakt worden. De heilige Geest zal toehoorders overtuigen van zonden waardoor ze de gepredikte weg van verlossing en heling aan kunnen nemen. De evangelist kan dit werk met enthousiasme, inzet en volharding blijven doen waar een ander het al lang opgegeven zou hebben. De ware evangelist zal, evenals de Heer Jezus, wenen en met ontfer­ming bewogen raken als hij ziet hoe de mensen voortgejaagd worden als schapen die geen herder hebben. Hij zal, evenals de Heer, oog en hart hebben voor de mensen aan de zelf­kant van de samenleving. Dit werkt de heilige Geest door de liefde van God bijzonder in z’n hart. De evan­gelist die zich door de Geest laat leiden, zal op plaatsen komen waar de Heer wil dat het evangelie verkon­digd wordt. Soms is het de bedoeling velen te bereiken, maar de Heer zoekt ook de enkeling te redden.

Evangelist Filippus

Wij zien dit zo werken bij het groot­ste bijbelse voorbeeld, Filippus. Hij was één van de zeven aangewezen diakenen in de gemeente van Jeruzalem, die goed bekend stonden, vol van Geest en wijsheid Handelingen 6 vers 3 tot en met 6. (Hand. 06:03-06). God riep hem echter tot de bediening van evangelist Handelingen 21 vers 8. (Hand. 21:08).

Door zijn aanstelling als diaken, om te dienen, zien we al dat Filippus een man was vervuld van de heilige Geest en met een warm hart voor mensen. Zijn aanstelling tot diaken geschiedde door mensen. Zijn bedie­ning als evangelist is Gods werk.

Bekering van een stad

En dan zien we Filippus gaan naar Samaria om daar Jezus Christus te prediken. We lezen daarvan in Handelingen: “En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun de Christus. En toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd. Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlam­den en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad” Handelingen 8 vers 5 tot en met 8. (Hand. 08:05-08). Ondanks dat Samaria beheerst werd door een demonische grootmacht die werkte in en door Simon de tovenaar, die de grote kracht Gods genoemd werd, kwam deze stad massaal tot bekering Handelingen 8 vers 9 tot en met 11. (Hand. 08:09-11). Een geroepen evange­list kan de demonische ban verbre­ken die op gebieden of steden kan rusten. “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evan­gelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predik­te, lieten zij zich dopen, zowel man­nen als vrouwen. En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door die teke­nen en grote krachten, die hij zag geschieden” Handelingen 8 vers 12 en 13. (Hand. 08:12-13). De bediening van Filippus ging gepaard met de tekenen van een evangelist, zoals we dat ook lezen van Paulus betreffende zijn bedie­ning als apostel en geheel volgens de belofte van de Heer Romeinen 15 vers 19 en Marcus 16 vers 20. (Rom. 15:19: Mark. 16:20).

Wat een geweldig gebeuren zal dat geweest zijn. Een hele stad die, met betoon van tekenen en grote krachten, bevrijd wordt van het juk van een grote demonische macht, en tot bekering komt en zich laat dopen. Dat is door de bijzondere genade, of zoals men dat ook wel noemt, de grote zalving die op Filippus was. Verder werden de apostelen inge­schakeld voor de doop met de heilige Geest en het vestigen van een gemeente naar Efeze 2 vers 20. (Ef. 02:20).

Bekering van een enkeling

Vervolgens laat Filippus zich leiden door de heilige Geest om naar de weg te gaan die loopt van Jeruzalem naar Gaza. Hij ontmoet daar de Ethiopische kamerling. En uitgaande van het schriftwoord Jesaja 53, pre­dikte hij Jezus aan deze man. Hij laat vervolgens deze man weer gaan bekeerd, gedoopt in water en vervuld met de heilige Geest, want er staat: “De kamerling vervolgde zijn weg met blijdschap” Handelingen 8 vers 26 tot en met 40. (Hand. 8:26-40). De Heer is met ontferming bewogen en geeft kracht voor een hele stad, maar evengoed voor de enkeling.

In Handelingen 8 vers 40. (Hand. 08:40) lezen we nog van Filippus: “Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam”.

Prachtige voorbeelden van een man Gods met de bediening van evange­list. Losgeslagen van de moederge­meente te Jeruzalem, door de zware vervolging die ontstond na de steni­ging van Stefanus, (die geleid werd door Saulus, later Paulus; Handelingen 7 vers 54. Handelingen 8 vers 3. (Hand. 07:54 tot en met Hand. 08:03) gaat deze man, door Gods Geest geleid, het evangelie verkondi­gen “aan alle steden van Israël”, staat er in Handelingen 8 vers 40. (Hand. 08:40).

Filippus ontmoet Paulus

En dan zien we later, als Paulus weet dat hij in Jeruzalem gevangen geno­men zal worden, dat hij ook nog bij Filippus in Caesarea aangaat om daar verscheidene dagen te logeren. Wat zullen deze twee dienstknechten van God en Jezus Christus samen een vreugde beleefd hebben. Geen wrok meer om wat vroeger geschied was in Jeruzalem, maar één van Geest en één van geloof dezelfde Heer dienende.

En wat zullen ze elkaar bemoedigd hebben en gebeden hebben voor de slechte tijden die gingen komen, zeker voor Paulus. Want Agabus de profeet van Jeruzalem, die ook bij Filippus kwam, voorzegde slechte tij­den voor Paulus Handelingen 21 vers 8 tot en met 11. (Hand. 21:08-11).

Medearbeiders Gods

Timotheüs was door Paulus tot geloof gebracht. Hij noemt hem: “mijn geliefd kind”. Deze Timotheüs had ook de bediening van evangelist ontvangen.

In 2 Timotheüs 4 vers 5. (2 Tim. 04:05) schrijft de apostel: “Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lij­den, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”. Timotheüs was nog jong en kenne­lijk lichamelijk niet zo sterk en nogal angstig 1 Timotheüs 4 vers 12 en 1 Timoteüs 5 vers 23. En 2, Timoteüs 1 vers 6 tot en met 8. (1 Tim. 04:12 en 1 Tim. 05:23 en 2 Tim. 01:06-08). Hij verrichtte zijn werk in en van­uit de gemeente die hij ook diende als leraar 1 Timotheüs 4 vers 11 en 1 Timoteüs 6 vers 3. (1 Tim. 04:11 en 1 Tim. 06:03). Zo zijn in die begintijd evangelisten als Filippus, Timotheüs en anderen, rondgetrokken en zullen velen tot geloof gebracht hebben.

Opwekkingen

Er zijn in de loop van de kerkge­schiedenis altijd mensen uitgegaan om het evangelie te verkondigen. Soms ontstonden er geweldige opwekkingen. Ook Nederland had in de jaren vijftig en zestig deel aan zo’n opwekking. Velen kwamen toen tot geloof door de prediking van Hermann Zaiss, Tommy Lee Osborn, Johan Maasbach, Karel Hoekendijk en anderen. Nu leven we in het laatst der dagen en zal ook deze bediening in de gemeente aanwezig behoren te zijn. De Heer Jezus zegt, en dat is zeker ook met het oog op deze tijd, dat de velden wit zijn om te oogsten en dan zegt Hij: “maar arbeiders zijn er wei­nig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst” Matteüs 9 vers 38. (Matt. 09:38). Arbeiders, óf uitgaande van de gemeente óf werkend zoals Timotheüs in- en van­uit de gemeente. De bediening van evangelist zal ook een functie heb­ben om de gemeente tot volwassen­heid in Christus te leiden. Wie zal de gemeente beter voor kunnen berei­den tot het komen tot ‘dienstbetoon’ dan juist ook de evangelist. De gemeente zal immers geheel gaan bestaan uit een koninklijk priester­volk met maar één taak, dienstbaar zijn aan God, aan Jezus Christus en de hele schepping.

 

Vergeving van zonden door Peter Koumans

Een van de grondbeginselen van ons geloof is de vergeving van zonden. We geloven dat, als we ons bekeren van onze verkeerde weg en Jezus Christus aannemen als Heiland en Verlosser, God onze zonden vergeeft. Om dit te kunnen doen heeft God Zijn eerstgebo­ren Zoon Jezus Christus gegeven. Het bloed van Jezus Gods Zoon reinigt ons van alle zonden, zegt Johannes in zijn eerste brief Dit is denkelijk voor U geen nieuws.

Toch wil ik graag eens wat dieper ingaan op dat vergeven van zonden.

De verloren zoon

Een prachtige illustratie over verge­ven van zonden geeft Jezus in Zijn bekende gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15 vers 1 tot en met 10. (Luc. 15:01-10). U weet wel: daar­in wordt verteld over een zoon, die al zijn erfenis opvroeg toen zijn vader nog leefde. Toen hij dat had gekre­gen, liep hij van huis weg en ver­kwistte alles in een leven van over­daad. En toen hij zijn geld kwijt was, bleek dat hij ook zijn vrienden kwijt was en begon hij armoede te lijden. Uiteindelijk kwam hij terecht bij een boer waar hij varkens mocht hoeden. Tussen twee haakjes: dat waren voor de Joden onreine beesten, die niet mochten worden gegeten!

Op dit punt vervolgt Lucas 15 vers 17. (Luc. 15:17) het verhaal met: “Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners”. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug.

De vergevende vader

De gelijkenis vervolgt dan met: “En toen hij nog ver af was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij (de vader) liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten”. De vader liet hem niet verder uit­spreken, maar zei tot zijn slaven: “Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten”.

De vraag, die men zich kan stellen is: wanneer vergaf de vader zijn zoon? Het is duidelijk: dat was vóór de zoon iets van een schuldbekente­nis kon zeggen. Maar was dat pas toen hij de zoon zag terugkomen, of was dat al toen de zoon het huis ver­liet? Ik ben er zeker van dat het laat­ste het geval is. De vader stond immers al op de uitkijk en hij uitte geen enkel verwijt tegen zijn zoon. Hij zei niet: ‘Zie je wel wat er van komt als je ongehoorzaam bent en je eigen zin wilt doen’. Hij zei zelfs niet: ‘Wat zie je eruit!’ of ‘Wat heb ik in angst gezeten’of ‘Wat heb ik je gemist’.

Twee stappen

Uit de gelijkenis komt naar voren dat voor een complete vergeving twee stappen nodig zijn: De één vergeeft de ander en die ander neemt de ver­geving in ontvangst. Deze twee stappen hoeven kennelijk niet tegelijk te gebeuren. Hier heeft de vader wel zijn zoon vergeven, maar de zoon had er niets aan, zolang die zoon niet terugkwam bij zijn vader. Hij kreeg die vergeving alleen door die vergeving in ont­vangst te nemen.

Uit de gelijkenis is wel duidelijk dat die vader een beeld van God is. Zouden we hieruit mogen afleiden dat God ook op deze wijze vergeeft? Het is moeilijk voor te stellen dat God ons al vergeeft terwijl wij nog niet onze zonden voor Hem hebben beleden. Ja, dat God ons al vergeeft, terwijl we nog bezig zijn met zondi­gen. Het is gevaarlijk om uit een enkele gelijkenis zo’n belangrijke conclusie te trekken. Daarvoor zijn meer aanwijzingen uit de Bijbel nodig.

Laten we daarom eerst eens kijken wat de Bijbel zegt over het onderling vergeven van elkaars zonden.

Elkaar vergeven

De Bijbel is over dit onderwerp heel duidelijk. Als iemand je onrecht heeft aangedaan, is de opdracht om die persoon te vergeven. Natuurlijk mogen we niet met ergernis of wrok over die daad blijven rondlopen, maar wij zullen ook niet blijven wachten tot de zondaar tot inkeer is gekomen en ons om vergeving komt vragen.

Nee, wij zullen hem onvoorwaarde­lijk moeten vergeven en dat niet één­maal, maar als dat vaker voorkomt zelfs tot zeventig maal zeven Matteüs 18 vers 22. (Matt. 18:22), ofwel zonder ophouden steeds opnieuw.

Juist door de zondaar te vergeven en hem dat te tonen kan meewerken om hem tot inkeer te brengen. Daarom zegt Lucas 6 vers 27 en 28. (Luc. 06:27-28): “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen die u haten”. Zo vergaf Jezus degenen, die Hem kruisigden en Stephanus de mannen, die hem stenigden.

Als God ons opdraagt om elkaar op deze wijze te vergeven, is het zeker

dat Hij ons op dezelfde manier ver­geeft. Daar wijst Paulus op in Efeze 4 vers 32. (Ef. 04:32), waar staat: “Maar wees jegens elkander vriende­lijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft”. Velen hebben ervaren dat Hij inder­daad een vergevend God is en de gepleegde zonden niet toerekent. Al in het Oude Testament staan daar tal van voorbeelden van. Niet voor niets wordt God zo vaak in de Psalmen gedankt voor Zijn barmhartigheid en Zijn liefde.

Vergeving ontvangen

Het lijkt voldoende om te geloven dat God ons onze zonden vergeeft, waardoor het in orde is tussen God en ons. Maar dat is niet zo. Heel dui­delijk wordt dat getoond in de gelij­kenis van de verloren zoon. Toen de zoon wegliep, vergaf zijn vader hem al. Maar helaas had die zoon daar niets aan toen hij in de ellende kwam. De vergeving van zijn vader kon hem niet bereiken. Er was voor hem maar één manier om die verge­ving in ontvangst te nemen: hij moest naar zijn vader gaan. In de gelijkenis hoefde de zoon niet de hele weg te gaan, maar bleek dat zijn vader naar hem uitzag en hem tege­moet ging.

Zo is ook onze hemelse Vader. Hij kent onze gedachten, onze angsten, onze schuldgevoelens. Als wij ons richten tot Hem en vol berouw onze zonden en schuld belijden, komt Hij ons tegemoet en geeft ons Zijn ver­geving zonder voorwaarden, zonder boetepreken, zonder verwijten. En dan kunnen we zeggen: we hebben vergeving voor onze zonden ontvan­gen.

Door die vergeving kan dan de ver­zoening met God plaats vinden: dat is het herstel van de relatie met God. Dit alles gaat gepaard met vreugde in de hemel, want de engelen van God verblijden zich over een zondaar, die zich bekeert.

Jezus opende de weg

Tot nu toe is er over vergeving van zonden geschreven zonder de naam van Jezus Christus te noemen. Toch maakt het Nieuwe Testament duide­lijk dat we alleen door Hem gerei­nigd worden van zonden en alleen door Hem worden gerechtvaardigd. Denk maar aan bekende teksten als: “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” Johannes 1 vers 29. (Joh. 01:29) en “Het bloed van Jezus, Zijn Zoon, rei­nigt ons van alle zonde” Een Johannes 1 vers 7. (1 Joh. 01:07). In de gelijkenis van de verloren zoon komt het werk van Jezus niet ter sprake. Op zich hoeft dat niet vreemd te zijn omdat een gelijkenis maar een bepaald aspect van het evangelie behandelt. De gelijkenis vertelt ons niet hoe die zoon kon vertrekken uit de varkens­stal. Zou hij zomaar vrij kunnen weglopen? Zou hij toestemming van de boer hebben gekregen om zijn werk te mogen beëindigen? Het lijkt er meer op dat hij een slaaf is geworden van een slechte meester. Het werd hem zelfs verboden om zijn honger te stillen met varkens­voer! Een eigenaar van slaven gebruikt opzichters, die niet alleen de slaven moeten opdrijven om har­der te werken, maar bovendien moe­ten beletten dat zij weglopen. Als een slaaf neigingen vertoont om te willen vluchten, wordt hij meestal geke­tend. Een vluchtpoging maakt daar­om weinig kans, vooral omdat de sla­ven zwak zijn door lichamelijke ondervoeding en het moeten opne­men tegen goed doorvoede gewapen­de opzichters.

In een soortgelijke situatie verkeer­den wij, toen wij zondigden en ons zo ten dienste stelden van de boze en daarom diens slaven waren. Deze slavernij kan allerlei vormen aanne­men: er zijn zwaar geketende slaven met weinig mogelijkheden om iets vrij te doen. Maar er zijn ook hele nette slaven met ogenschijnlijk een grote vrijheid.

Toch maakte die slavernij dat nie­mand vrij was om naar God te gaan om vergeving in ontvangst te nemen. Daarom zegt Romeinen 3 vers 23. (Rom. 03:23): “Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods”.

Eigendomsrecht

Door die zonden meent de boze dat hij het eigendomsrecht over de zon­daars heeft. God respecteert onze beslissing om te zondigen en gebruikt geen geweld om dat eigen­domsrecht terug te krijgen. Zijn Zoon Jezus Christus stelde Zich beschikbaar aan Zijn Vader om te dienen als losprijs. Hij was als de kostbare parel in de gelijkenis van Matteüs 13 vers 45 tot en met 47. (Matt. 13:45-47), die de koopman (een beeld van de boze) begeerde. Hiervoor gaf de boze alle eigendomsrechten over de mensen op. Zo werden wij de losgekochten en werd Openbaring 5 vers 9. (Openb. 05:09) werke­lijkheid, waar staat: “Gij hebt hen voor God gekocht met Uw bloed”. Zo werd de weg tot de Vader vrijge­maakt door Jezus. Hij kon terecht zeggen: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij Johannes 14 vers 6. (Joh. 14:06). Als nu nog de boze een mens blijft binden en weigert hem te laten gaan is dit in Gods ogen een wetteloze daad waar­tegen in de Naam van Jezus Christus mag worden opgetreden. Daarom staat er: “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitwerpen”. We mogen en moeten strijden om alle belemmeringen weg te nemen, die in de weg staan bij degenen, die vergeving van God willen ontvangen en die deel willen hebben aan de zegenin­gen die God bestemd heeft voor Zijn kinderen.

Vergeving door Jezus Christus

Dus de weg om vergeving te ontvan­gen is via Jezus Christus. Hij is ook de verlosser uit de gevan­genis, Hij maakt waarlijk vrij. We mogen verkondigen dat er vergeving van alle zonden door Jezus Christus is Handelingen 13 vers 38 tot en met 40. (Hand. 13:38-40), zelfs van die zonden waarvoor in het Oude Verbond alleen de doodstraf stond. En dat gebeurt niet door berouwvol geween zoals een vers zegt maar door bekering van de slechte weg en door tot Jezus te gaan.

Sommige mensen zouden kunnen denken: ‘Dat is een gemakkelijk evangelie. Je hoeft niet meer zo op te letten op wat je doet. God vergeeft toch alles’.

Al in Paulus’ tijd waren er mensen, die zó handelden.

Tegen hen zei hij in Romeinen 6 vers 1. (Rom. 06:01): “Mogen we bij de zonde blijven opdat de genade toeneme? Volstrekt niet”. Het is een geestelijke wet dat je als je zondigt je onder het gezag van de boze komt. Je komt in de duisternis raakt van God af. Zó kan je geen vergeving in ontvangst nemen. God haat de zonde, maar heeft de zon­daar zó lief dat Hij Zijn Zoon gege­ven heeft om ons los te kopen en ons vrij te maken. In die vrijheid mogen we Hem dienen.

Daarom zullen we zorgvuldig dienen te handelen als we vergeving van een bepaalde zonde willen ontvangen. Er zal bij ons een diep besef van berouw moeten zijn en het stellige voornemen om die zonde nooit meer te doen.

We zullen ook de gevolgen van die zonde moeten dragen. Soms is zijn de gevolgen goed te maken. Er kunnen blijvende gevolgen zijn. Het slachtoffer van een moord wordt niet meer levend. Maar als teken van berouw zal men proberen de gevol­gen van de zonden zoveel mogelijk goed te maken. Zachéüs vergoedde viervoudig van hetgeen hij had afge­perst!

Lastering van de Geest

Misschien zegt nu iemand : ‘Hoe zit het nu met de lastering van de heili­ge Geest? Daarvoor krijg je toch geen vergeving?’.

Er staat immers in Markus 3 vers 28 en 29. (Mark. 03:28-29): “Voorwaar Ik zeg u, dat alle zonden de kinderen der mensen zullen vergeven worden, ook godslasteringen, welke zij gesproken mogen hebben; maar wie gelasterd heeft tegen de heilige Geest, heeft geen vergeving in eeu­wigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde”. Het komt nogal eens voor dat er mensen worstelen met de gedachte: ‘Ik heb gezondigd tegen de heilige Geest, nu kan ik geen vergeving krij­gen’.

Als u aan die twee handelingen denkt: God vergeeft en wij moeten de vergeving in ontvangst nemen, is het niet zo moeilijk te begrijpen hoe we dit moeten zien. Er zijn helaas mensen, die zich niet willen bekeren. Mensen, die heel bewust God en Jezus Christus ver­werpen en liever in de zonde leven. Dat zijn mensen, waarvan Johannes 3 vers 19. (Joh. 03:19) zegt: “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun wer­ken waren boos. Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen”. Deze mensen kiezen dus bewust voor de duisternis, dienen vrijwillig de boze. Ze haten God en Jezus Christus en zullen ook nooit bij God willen komen voor vergeving. Zij zijn hierin één met de boze. Dat is de lastering van de Heilige Geest. God wil niet dat zij verloren gaan, maar zijzelf kiezen daarvoor. Ze maken zich dan ook geen zorgen over wel of geen vergeving van God. Daarom mogen we altijd zeggen tot mensen, die angst hebben dat zij een onvergeeflijke zonde hebben gedaan: God vergeeft alle zonde. Het bloed van Zijn Zoon reinigt van alle zonde!.

Alleen moeten wij tot God gaan om die vergeving in ontvangst te nemen.

Een blijde boodschap

Zo hebben we een blijde boodschap aan mensen in nood. God verwerpt niemand, niemand is te slecht. Hij neemt niet de een aan en wijst de ander af. De keuze of we behouden worden ligt niet meer bij God, maar bij onszelf. Wij moeten kiezen: vóór het licht of vóór de duisternis, vóór Jezus of tegen Jezus. Niemand ont­vangt het heil uit eigen verdienste, maar we ontvangen alles uit genade door Gods liefde voor ons. De boze probeert ons altijd aan te klagen en voor te houden dat we te slecht zijn om Gods vergeving te ontvangen. Maar de aanklager is neer geworpen en zijn aanklacht is uitgewist Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15. (Kol. 02:13-15).

De vergeving van zonden is de eerste stap tot herstel in de relatie tot God. Door de vergeving is de barrière tus­sen God en de mens weggenomen. Hierdoor kunnen we met volle vrij­moedigheid in gaan in het heiligdom van God door het bloed van Jezus Hebreeën 10 vers 19 en 20. (Heb. 10:19-20).

Verzoening met God

De volgende stap is de verzoening met God. In de verzoening wordt de relatie met God hersteld en wordt de positie gegeven waar men in Gods ogen recht op heeft. Zo kreeg de ver­loren zoon een nieuw kleed aan, (het zal wel een wit kleed zijn!) en een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. De zoon kreeg zijn posi­tie van zoon terug en kreeg weer het gezag dat daarmee samenhing. Zo geeft God ons in Zijn genade het zoonschap, een kleed der gerechtig­heid en Zijn Geest in ons! In 2 Korinthe 5 vers 17 en 18. (2 Kor. 05:17-18) staat: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der ver­zoening gegeven heeft”. De verzoening is dus heel wat meer dan alleen vergeving van zonden. Door de verzoening kunnen we gaan functioneren als zonen van de aller­hoogste God. En daarop wacht de ganse schepping!

 

Lichtverspreiders van het Koninkrijk door Gert-Jan Doornink

In Johannes 8 vinden we enkele belangrijke uitspraken van Jezus die in feite voor ieder mens van levens­belang zijn.

Ik denk bijvoorbeeld aan Johannes 8 vers 12. (Joh. 08:12) als Jezus zegt: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”. Hier wordt op duidelijke wijze ‘licht’ tegenover ‘duisternis’ gesteld, maar ook aangegeven dat we in dat licht behoren te wandelen. Toen Jezus zo duidelijk de dingen stelde gingen velen in Hem geloven, zegt vers 30. Het is altijd heel belangrijk is dat we de dingen een­voudig, maar wel duidelijk en radi­caal voor ogen stellen, wanneer we het evangelie uitdragen. En daartoe zijn we allemaal geroepen. Mensen kwamen tot geloof. . . maar bléven ze ook geloven? Kon het zaad wat in hun hart gezaaid was wortel schieten?

Dat was de grote vraag en is ook van­daag de grote vraag. Want Jezus was (en is) niet tevreden met half werk, met onafgemaakte dingen, met iets waarin de vorst der duisternis nog op een of andere wijze de hand zou kunnen hebben. Hij heeft een totale vernieuwing op het oog.

Jezus, de Herschepper

Een paar weken geleden had ik een gesprek met een broeder, en we had­den het zo over Jezus. Op een gege­ven moment maakte hij de opmer­king: ‘Door de komst van Jezus kun

je eigenlijk spreken van een her­schepping, van een nieuwe schep­ping’. En ik kon niets anders dan hem beamen.

Was de eerste schepping dan niet goed? Natuurlijk wel. God zag dat het goed, ja zelfs zeer goed was, kunnen we verschillende malen lezen in Genesis 1. Alleen de duivel gooide roet in het eten. Daarom liet God het er niet bij zitten. Hij zond het aller­liefste wat Hij bezat, Zijn eniggebo­ren Zoon, naar deze wereld Johannes 3 vers 16. (Joh. 03:16).

En Jezus toonde op een volkomen wijze wie God was. Hij kon zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9. (Joh. 14:09). Dat maak­te Hij waar door de woorden die Hij sprak en door het leven dat Hij open­baarde.

Hij kon zeggen: “Ik ben het die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. Johannes 8 vers 18. (Joh. 08:18).

Jezus toonde op een volkomen wijze de goedheid van de Vader, Zijn lief- Zijn barmhartigheid, Zijn recht­vaardigheid, Zijn heiligheid. Zijn getuigenis was een waar getuigenis, dat wil zeggen, wat Hij sprak prakti­seerde, openbaarde Hij. En Hij hield het niet voor zichzelf, want het was juist Zijn grote opdracht en bedoeling dat de mens die in Hem ging geloven, dit voor de volle 100% zou gaan accepteren én beleven!

Daarom was Jezus niet tevreden met het feit dat mensen in Hem gingen geloven. . . nee, toen begon het pas. Hij zei als het ware: nu moet je het waar gaan maken, nu kun je verder groeien, nu kun je het nieuwe leven wat in je is, tot openbaring brengen, m kun je anderen daardoor jaloers gaan maken om óók dat nieuwe leven te leren kennen.

De beste vorm van evangelisatie

Daarom is geestelijke groei ook zo belangrijk. Want door het resultaat (de vrucht) van geestelijke groei, ont­staat overwinning en zien anderen meer en meer het beeld van Jezus in ons tevoorschijn komen. Onlangs belde iemand mij op en maakte de opmerking: ‘we moeten meer doen aan evangelisatie. . . ‘ Het is vanzelfsprekend altijd een goede zaak om activiteiten te ontplooien waarbij we de onbekeerden proberen bereiken. Toch ben ik van mening dat ‘geestelijke groei’ meer nodig is dan evangelisatie. Of laat ik het anders formuleren: Geestelijke groei is de beste vorm van evangelisatie! Maar we moeten wel bereid zijn de prijs daarvoor te betalen, ’t Gaat niet vanzelf. Investeren in Gods Koninkrijk betekent investeren in kennis van de Bijbel, waarbij Gods Geest ons inzicht wil geven. Want bij geestelijke groei gaat het niet alleen om theoretische kennis. Dat zou waardeloos zijn als het niet merk­baar zou zijn in het gewone leven van elke dag.

Anders dan aandelen op de beurs te gaan kopen, nu ze zo goedkoop zijn geworden, met de hoop dat ze toch weer sterk in waarde zullen stijgen, zodat we ze met grote winst kunnen verkopen, is investeren in Gods Koninkrijk geen speculatieve bezig­heid, want het eindresultaat is voor de volle 100% gegarandeerd: “Wie volhardt tot het einde, zal ook het einddoel bereiken”. Daarom is de beste investering een investering in het Koninkrijk Gods.

De prijs betalen

Maar de ‘prijs betalen’ betekent wel dat we geheel en al los behoren te komen van iedere vorm van duister­nis. En een halt dienen toe te roepen aan iedere infiltratiepoging van de vijand. Alleen dan zullen wij tenvolle lichtverspreiders van Gods Koninkrijk kunnen zijn. Dat is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar een voort­gaand proces in allen die de Heer in geloof en gehoorzaamheid blijven volgen.

Dat kunnen we niet in eigen kracht.

Daarvoor is de Geest van God onont­beerlijk. Zijn kracht en liefde bewerkt de overwinning in en door ons en maakt dat er geen plaats meer is voor welke vorm van duister­nis dan ook.

Gods Geest maakt ons ook bewust dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit kunnen we geestelijk strij­den. Daarbij hebben we de zekerheid dat de overwinning is gegarandeerd. Want de gemeente ‘zonder vlek en rimpel’ komt er. Wat de vorst der duisternis ook nog gaat proberen, de zonen Gods -met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus- zul­len uiteindelijk triomferen. Dat is de ‘herschepping’ zoals God die voor ogen heeft en waarbij u en ik, als waarachtige kinderen Gods, tenvolle bij betrokken zijn. Het ‘lichtverspreider zijn van Gods Koninkrijk’ is een verantwoordelijke, maar ook een heerlijke taak. Laten wij er alles aan doen wat in ons vermogen ligt om deze taak te realiseren.

 

Nader tot God door Cees Maliepaard

“Een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen” Hebreeën 7 vers 18 en 19. (Heb. 07:18-19).

De oudtestamentische schaduwwet was op zichzelf genomen goed; God had haar niet voor niets gegeven! Wie de ganse wet onder alle omstan­digheden vlekkeloos houden zou, zou daardoor leven. Dat is zonder meer waar. Maar niemand was ooit instaat geweest dat waar te maken. De wet was dus wel goed, maar helaas: de mensen waren dat niet meer.

Kracht van Boven

Als een voorschrift niet doeltreffend blijkt te zijn, is het beter dat om te ruilen voor iets beters. De Noodwet- Drees is in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een goede ingreep geweest, maar na verloop van tijd werd die (terecht) omgezet in een Algemene Ouderdoms Wet. De eer­ste was goed als noodwet, de tweede is als definitieve wetgeving beter. Zo is ook de oudtestamentische schaduwwet destijds door God in een noodsituatie gegeven, maar op basis van het verzoenings- en verlos­singswerk van Jezus Christus, heeft de nieuw-testamentische ordening een definitief karakter gekregen. De schaduw van de noodwet was nood­zakelijk totdat Jezus aan Gods werke­lijke bedoelingen gestalte geven kon. En vanaf dat tijdstip behoort het oor­spronkelijke plan van de Vader weer tot de mogelijkheden. Hij geeft inzicht in elke situatie, wijsheid om met mensen en proble­men om te gaan en kracht om alles ook daadwerkelijk uit te voeren.

Deze kracht en motivatie gaan het natuurlijke bevattingsvermogen te boven; ze maken dan ook deel uit van wat er zich in de hemel van Gods heerlijkheid afspeelt. Wat daar tot de normale zaken behoort, is van origine ook voor ons mensen bedoeld.

Bedoeld voor nu!

Het is een bekende verleugening, bewerkt door zogenaamde vrome geesten, die de mens Gods wijs pro­beert te maken dat de fundamentele zaken waardoor wij nader tot God kunnen komen, pas in een later sta­dium aan de orde zullen komen. Vandaag de dag moet je je daar voor­al niet teveel van voorstellen, want in dit ‘aardse tranendal’ viert geestelijke armoe helaas maar al te vaak hoogtij. Deze vroomheden uit de onzienlijke wereld proberen de mens Gods van eigentijdse beslissingen af te houden, en vaak met succes. Men gaat dan al gauw denken, dat het ‘nader tot God komen’ pas in het ‘hiernamaals’ een rol zal gaan spelen. Een rol van doorslaggevende beslissing wellicht, maar duidelijk bedoeld voor een volgend leven. In de door zonde en schuld verontreinigde mens, zou een nader tot God komen een regel­rechte utopie vormen. Nou, vroom met God rekening hou­den mag wel van Satans vroomste verdorvelingen, als een mens maar nooit gaat denken dat dat in het leven van vandaag in hemel en op aarde enig effect sorteren zou.

Zolang men dat naar de toekomst blijft schuiven, kan het voor het rijk der duisternis geen kwaad. Pas als iemand er in het héden de hand op probeert te leggen, worden de religi­euze geesten actief. Want dat zou wel eens konsekwenties voor hun vrome valstrikken kunnen hebben.

Een betere hoop gewekt

Thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor we nader tot God komen, lezen we in onze leidtekst. Hoe zit dat dan in elkaar? Wel, met de oude wet kwam een mens niet erg ver, want tenslotte had onze God andere preferenties dan het accepte­ren van dierlijke offerandes Hebreeën 11 vers 1 tot en met 10. (Heb. 11:01-10). En de duivel werd er natuurlijk ook niet erg door bevre­digd. Hij kon hoogstens proberen de natuurlijke mens daarmee religieus bezig te houden, en hem dus af te houden van een wezenlijke relatie met de Here God. Dat lukte hem niet altijd (denk maar eens aan Henoch, Abraham, David, Johannes de Doper en anderen), maar vaak ook wel.

De betere hoop die in ons gewekt is, is de ontplooiing van de mens Gods op de plaats waar God hem Zich altijd al gedacht heeft: in de hemelse gewesten, en wel aan het goede deel ervan.

Dat kon pas écht gestalte krijgen toen Jezus als Gods offerlam Zichzelf ten offer aanbood. Vanaf Jezus’ kruisdood op Calvaries heuvel­top en Zijn opstanding uit het dodenrijk, is de weg daartoe geo­pend. De inwoning van Gods Pinkstergeest was het laatste noodza­kelijke heilsfeit dat eraan vooraf diende te gaan.

Om die betere hoop terecht te kun­nen koesteren, is het nodig, op basis van Jezus’ zoenoffer, nieuw leven ontvangen te hebben en ook deel gekregen te hebben aan de volheid van Gods Geest. De waterdoop en de doop in heilige Geest, met als bege­leidend teken het spreken in nieuwe tongen, geven daar uitdrukking aan. Het zit ‘m dus niet in het uiterlijke teken van de doop en ook niet in het vermogen je in nieuwe talen uit te drukken, maar in het van Godswege in nieuwheid van leven wandelen en in het ‘vol’ zijn van de Geest van de Vader.

In het hart van de Vader

Als we via de ene weg -Jezus Christus- onze hemelse Vader bena­deren, betekent dat niet dat we een beetje dichter bij Hem in de buurt komen, maar dat we mogen door­dringen tot de kern van Gods wezen. In de loop van de laatste jaren is de volmaaktheid al zo vaak in allerlei theoretische beschouwingen het thema geweest, dat sommigen er ten lange leste tegenaan zijn gaan schop­pen. Wellicht is dat begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat het beslist geen juiste reactie was. God de Vader is immers volmaakt en Jezus Christus heeft dat al evenzo volmaakt in Zijn leven weergegeven. Hij heeft dat niet gedemonstreerd; Hij heeft nooit gedacht: Kom, laat ik m’n Vader eens gaan imiteren! Neen, Jezus is gewoon Zichzelf gebleven, net als God de Vader gaaf van binnenuit.

Zo mogen we ook voor onszelf de volheid Gods in alle volmaaktheid in onszelf gaan ervaren. Dat ligt binnen de grenzen van het bereikbare. Want de Vader heeft ons lief, naar de woorden van Jezus, Johannes 16 vers 27. (Joh. 16:27). Dat betekent niets minder dan dat de Vader ons in Zijn hart heeft gegrift, meer nog dan wij degenen die wij liefhebben in ons hart hebben geslo­ten.

Naar een volmaakte eenheid

De weg naar het Vaderhart is ons voor altijd door Gods eerste Zoon ontsloten. Daar zijn we niet in opge­nomen met al onze lekken en gebre­ken, maar daarin staan wij weergege­ven naar de beeltenis zoals Gód Zich die van eeuwigheid gedacht heeft. De door Jezus gewekte hoop mag in onze harten tot zekerheid komen. Want het beeld van de Vader komt hoe langer hoe meer in ons gedach- tenleven en in ons hele doen en laten tot uitdrukking. Dat is pas écht de volheid van Gods genade. En daar hebben we deel aan met elke vezel van ons bestaan.

Als je alleen bent, ben je niet com­pleet. Om ‘heel’ te worden hoef je niet noodzakelijk een ménselijke levenspartner te bezitten, maar zul je met de bij jou inwonende Geest van de Vader, samen met Jezus en met alle heiligen, een volmaakte eenheid gaan vormen.

 

De groei van het nieuwe leven door Gert Jan Doornink

Een belangrijke mijlpaal in het leven van een kind van God is ongetwijfeld de doop door onderdompeling in water. Van tijd tot tijd schrijven wij er over in ons blad; het laatst in nummer 392 in een artikel van Jildert de Boer.

Het gaat nu verder om de beleving van het nieuwe leven in Christus. Paulus formuleert dat in Romeinen 6 vers 4. (Rom. 06:04) met deze woorden: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen”.

Het nieuwe leven

De ‘wandel in het nieuwe leven’ is nu iets geworden wat ons continu bezighoudt. Het woord ‘wandelen’ duidt al op beweging en zo is ook ons nieuwe leven: het is voortdurend in beweging, aan veranderingen ten goede onderhevig. Het is niet verge­lijkbaar met stilstaand water, maar is als een rivier waarvan het water stroomt en vol leven is. Stilstand in het geestelijke leven is een onmogelijke zaak, het is beslist niet naar de wil van God die wil dat wij leven in gemeenschap met Hem. Vandaar dat de doop met de Geest ook zo belangrijk is, welke trouwens, evenals de doop in water, behoort bij het fundament van ons geloofsleven. Maar terwijl de doop met de Geest ook een eenmalige aangelegenheid is, is de dagelijkse vervulling met Gods Geest een absolute ‘must’ voor ieder rechtgeaard christen. Zelf pro­beer ik er een goede gewoonte van te maken iedere ochtend te bidden: ‘Heer, maak mij vandaag vol van Uw Geest’ en Hem er dan tegelijkertijd voor te danken dat Hij dat doet. Hij wil niets liever dan dat wij voort­durend vol zijn van Zijn Geest. De heilige Geest is de krachtbron waardoor ons nieuwe leven inhoud krijgt. Die Geest wil ons immers in alle waarheid leiden en bewerkt in ons het voortdurende verlangen om beelddragers van Christus te zijn. Dat er nog christenen zijn die menen het zonder die Geest te kun­nen stellen is eigenlijk een onbegrij­pelijke zaak. Jezus en de apostelen konden er geen moment zonder, dus ook wij niet.

Daarnaast zijn er ook andere dingen zeer belangrijk voor de verdere groei en ontplooiing van ons geloofslevei^ zoals de bestudering van de Bijbel. Maar ook hier gaat het weer om de noodzaak om dat in het licht van Gods Geest te doen. De letter alleen kan een verkeerde interpretatie en uitwerking hebben als geestelijk inzicht daarbij ontbreekt. Dan gaan we elkaar zo gemakkelijk bestrijden met ónze zienswijze op bepaalde aangelegenheden waarvan we dan menen dat dat de enige waarheid is. De Geest brengt het Woord echter tot leven en bewerkt het leven!

Inzicht door Gods Geest

Zonder inzicht door de heilige Geest verdwalen wij heel gemakkelijk in de wirwar van meningen en gedachten die dagelijks over ons wordt uitge­stort. Dan zien we door de bomen het bos niet meer en hobbelen we mee met de grote massa, zonder in de gaten te hebben dat God met elk van ons een geheel eigen weg wil gaan. Want ieder mens is een unieke schepping in Zijn ogen! Wij hoeven geen plagiaat van de ander te zijn. Alleen Jezus is ons werkelijke voor­beeld om na te volgen en Hij liet zich op geen enkele wijze beïnvloe­den om een andere weg te gaan dan de Vader voor Hem in gedachten had.

Elke echte christen is daarom in zekere zin onafhankelijk. Let wel ‘in zekere zin’, want we kunnen natuur­lijk niet zonder de ander. We kun­nen niet net doen of onze neus bloedt als bijvoorbeeld de ander het niet meer ziet zitten. Juist dan mag blijken dat de beleving van ons nieu­we schepping zijn geen theorie is, maar ook praktisch beleefd wordt in het gewone leven van elke dag. De ‘onafhankelijkheid’ schuilt echter in het volstrekt eigene wat de Heer in Zijn grote liefde in ieder mens heeft gelegd. Iedereen is verschil­lend, we hebben allemaal bepaalde bekwaamheden, gaven en talenten van Hem ontvangen, maar dat is niet bij iedereen gelijk. Wat bij de één sterk op de voorgrond staat, zal bij de ander veel minder opvallen. Maar allen mogen we bruikbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk met Jezus de Koning aan het hoofd! Feitelijk raak je daar nooit over uitge­dacht wat dat betekent. En hoe dat iedere dag weer blijdschap, vrede en zekerheid bewerkt. Dan kunnen de omstandigheden soms totaal tegen en moeilijk zijn, maar je mag weten: ik ga er toch niet onderdoor, want Hij die mij geroepen heeft staat altijd aan mijn kant. Hij zal mij niet bege­ven noch verlaten. Met Hem kan ik verder gaan tot de eindstreep is bereikt.

Een groot avontuur

De beleving van het nieuwe leven in Christus is in feite één groot avon­tuur, maar niet met een onzekere afloop zoals bij de avonturen in deze wereld dikwijls het geval is. Wie met Hem dagelijks de weg bewandelt, wie samen op gezonde wijze optrekt met zijn medebroeders en -zusters, mag het telkens weer ervaren hoe het ‘werkelijk christen-zijn’ het énige is wat waardevast zal blijken te zijn. Er zal, voordat de grote ‘slotapotheo­se’ -de nieuwe hemel en de nieuwe aarde- er is, nog heel wat gaan gebeuren. Het lijkt soms wel of in

onze tijd alles in een stroomversnel­ling is geraakt. Toch willen we ons niet wagen aan allerlei voorspellin­gen, waarvan die in het natuurlijke, zichtbare vlak vaak heel anders verlo­pen dan was voorzegd. Waar het om gaat is dat we dagelijks de weg gaan die Hij ons door Zijn Woord en Geest aanwijst en zo erva­ren dat Hij ons leven leidt en bestuurt. Dan heeft ons leven een positieve uitstraling naar de ander toe en geven wij invulling aan Gods grote verlangen voor al Zijn kinderen om een levend getuige van Hem te zijn.

 

Voorgaan (gedicht) door Duurt Sikkens

Goedemorgen voorganger.

Hé Heer! U hier?

Ja, ik dacht ik kom eens langs.

Tjonge, wat een verrassing! Vrouw, koffie! De Heer is hier.

Nou, neemt u gerust die gemakkelijke stoel.

Dank je. Wat ik vragen wou: Hoe gaat het eigenlijk met je?

Ach, u weet het, druk-druk-druk. De agenda is vol. Ik ben full-time bezig zoals u weet, haast geen avond meer thuis.

Dat vroeg ik niet. Ik wil graag weten hoe het met jou persoonlijk is.

Nou Heer, eerlijk gezegd ben ik hondsmoe. Ik werk me haast een slag in de rondte. . . en ik slaap slecht.

Dus, je bent vermoeid en belast, geen rust.

Eigenlijk wel ja.

Wat voor evangelie breng je dan?

Eh. . . nou, ik “breng uw Woord” zoals dat heet en dat vergt uiteraard het een en ander.

Ik hoor het. Weetje wat? Laat die koffie maar staan en roep je vrouw. Dan gaan we met z’n drieën eens een eind wandelen. Doen?

Ja graag. Ik geloof dat ik u volgen kan.

“Mag ik dan voorgaan”?

 

De uitdaging door Jan Weerd

 

“Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” Romeinen 8 vers 14. (Rom. 08:14).

Als de Here Jezus Levi bij het tolhuis ziet zitten zegt Hij tot hem: Volg Mij! Op dat zelfde moment staat hij op en volgt hij Jezus. Een wonderlij­ke reaktie, die verbazing oproept! De Here Jezus straalde echter zo’n ver­trouwen uit, dat Levi werd overtuigd, dat het goed was Jezus als Leidsman te volgen.

Toen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen -de bood­schap van bevrijding en herstel- tot ons kwam, heeft het bij ons ook een reaktie uitgelokt. We werden diep in ons hart getroffen door Gods Geest en ervan overtuigd, dat in dit evange­lie een wondervol geheim besloten ligt, namelijk dat de Here Jezus de mens z’n oorspronkelijke natuur en bestemming hervinden laat en hem toont hoe hij zichzelf in de ware betekenis van het woord kan beheer­sen!

Dit inzicht inspireerde ons op weg te gaan en de uitdaging te aanvaarden: het zoonschap Gods!

Leiding

Om je doel te bereiken heb je echter leiding nodig. In het dagelijks leven hebben we er telkens mee te maken. Of we geven leiding of we worden geleid. Zonder leiding of leiding geven, bereiken we nooit onze bestemming. We kunnen niet zon­der. In geestelijk opzicht geldt dit ook voor ons. Zonder de leiding van Gods Geest kunnen we ook nooit ons doel bereiken. Soms is het voor iemand moeilijk leiding te accepte­ren. We zien het overal om ons heen

in de maatschappij. Mensen die lei­ding geven staan vaak bloot aan hevi­ge kritiek. Hoewel deze kritiek terecht kan zijn, heeft het uiten ervan vaak te maken met jaloersheid en het eigen falen. Meestal heeft men dan geen vertrouwen in- en geen respekt voor de ander. Toch zou het beter zijn, iemand in z’n waarde te laten en de gelegenheid te geven z’n functie uit te oefenen en hem te ondersteunen. Leiding geven is niet zo gemakkelijk als het lijkt. Onze grote Leidsman, Jezus Christus, ging door lijden heen. Hij liet zich leiden door Zijn hemelse Vader. Daardoor kon Hij vooruit zien en kende Hij Zijn ver­antwoordelijkheid.

Hij deed het voor ons, om ons te vol­maken! Hij wist, dat door Zijn ster­ven en opstanding de heilige Geest uitgestort zou worden en daardoor de zonen Gods openbaar zouden gaan worden!

Bestemming

Vóór ons ligt ook een uitdaging. Als we ons laten leiden door Gods Geest, zullen we onze bestemming berei­ken. We zullen onze plaats in het Lichaam van Christus innemen. De Here Jezus verlangt ernaar Zijn Lichaam tot volheid te brengen. Hij ziet ernaar uit dat elke gelovige zich werkelijk door Hem laat leiden en op zijn beurt leiding geeft vanuit een dienende houding. Net als Paulus worden we uitge­daagd te komen op gezichten en openbaringen, zodat we vooruit zien en weten welke koers we moeten aanhouden. In Psalm 25 vers 14. (Ps. 025:014) lezen we dat de Heer een vertrouwe­lijke omgang heeft met diegenen die Hem vrezen, respekt voor Hem heb­ben en zich door Hem laten leiden. Een intieme relatie met onze Heiland, waarin Hij Zijn gehei­menissen verder openbaart.

Waar men in onze tijd op wacht zijn mensen die als zonen Gods open­baar worden; zieners die hun plaats in het Koninkrijk Gods innemen, zelf geleid worden, maar ook leiding geven als medeherstellers van Gods schepping!

 

Houthakkers en waterputters. Door Froukje Huis

Bij ons in de tuin hangt een netje met nootjes. Voor de vogels en voor ons eigen plezier. Elke morgen aan ’t ontbijt kijken we vol verwachting naar het netje: geen vogel te zien en ’t netje is nog vol. Tot. . . de eerste het ontdekt. Hij zit op een tak te kijken en ja hoor, hij heeft het te pakken. O, nummer twee is er ook al. Daar komt een spreeuw aan. . . ffft weg zijn de mussen. Intussen zitten er al vier te wachten, ook een meesje! In enke­le dagen is ’t netje leeg. Nu hangt er een vetstaafje met zon­nebloempitten. Maar dat is niet erg in trek. Af en toe komt er een mees langs, maar mussen en spreeuwen interesseert het niet. Ze hebben geen honger. Er is immers eten genoeg!

Terwijl ik het zo zit te bekijken bedenk ik dat ik het zelf ook zo doe. Je kent het evangelie, bent er blij mee, je leest trouw in de Bijbel en gaat naar de samenkomst. En dan soms bij een preek denk je: nee hoor, dat spreekt me niet aan, dat slaat niet op mij. Maar zou God nu echt niets voor mij hebben of. . . ? We willen graag het doel bereiken, gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus en alles afleggen wat niet bij ons hoort. Dat kan alleen door (de verkondiging van) het Woord. God had het volk Israël opgedragen alle Kanaanieten uit het beloofde land te verdrijven, maar. . . de Gibeonieten werden waterputters en houthakkers omdat Jozua een ver­bond met hen gesloten had voor hij hun bedrog ontdekte (Jozua 9). Vele stammen konden hun erfdeel niet van vijanden ontdoen. De Kanaanieten bleven wonen en werden tot Herendienst verplicht. Zij konden de zware werkjes opknap­pen. Ik denk dat de Israëlieten dat best gemakkelijk vonden. Wegsturen? Niks hoor.

Hoe zit dat bij ons? Zijn we zelf soms niet zo vertrouwd geworden met een Kanaaniet dat we hem niet eens meer herkennen? Verwerping? Daar heb ik geen last van. ‘k Had een nare jeugd, maar daar ben ik overheen. Je hebt er geen ‘last’ meer van, maar is hij eruit? Of: ik was vroeger driftig, maar nu kan ik mij beheersen. Een houthakkersdriftje dus, maar zet hem buiten de deur. Die ‘houthakkers’ en ‘water­putters’ weten zich meesterlijk te verbergen of te camoufleren. Misschien zegt iemand tegen je: die zelfverzekerdheid van je kon wel eens een vermomde Kanaaniet zijn! Zeg je dan: nee, dat is mijn water­putter, zeer betrouwbaar en ijverig, of. . . ik zal er eens met de Heer over spreken?

En die preek die mij niet aansprak? Was die misschien juist voor mij bedoeld en probeerde die Kanaaniet me tegen te houden?

In Richteren 2 vers 1 tot en met 5. (Richt. 02:01-05) spreekt God Israël aan op zijn ongehoor­zaamheid: “Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb óók gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn”. Heer, geef me geopende ogen en oren en een open hart, opdat ik Uw stem kan verstaan en ook die verbor­gen en gecamoufleerde Kanaanieten ga ontmaskeren, want ik wil volko­men vrij worden.

 

 

 

Levend Geloof – 398

1999.03-04 Levend geloof nr. 399

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het aanvaarden en beleven van het evangelie van het Koninkrijk, zoals dat door Jezus en de apostelen werd gebracht, en in onze tijd ‘herontdekt’ wordt, leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de volwassen gemeente van Jezus Christus. Deze gemeente zal in deze eindtijd een geweldig lichtbaken zijn temidden van alle duisternis. En hoewel de vorst der duisternis er alles aan zal doen om dit licht uit te schakelen zal hem dat niet lukken. Het  (Goddelijk) licht is nu een­maal sterker dan de  (satanische) duisternis.

God handelt echter niet buiten ons om. Hij schakelt ons als nieuwe scheppin­gen in Christus, volledig in als lichtverspreiders van Zijn Koninkrijk. Nu kennen we allemaal wel momenten van teleurstelling, tegenslagen en soms zelfs nog nederlagen. Toch hoeft ons dat niet te ontmoedigen, want Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus. En ons grote voorbeeld -Jezus Christus- staat aan onze kant! Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broeders?           

Wél vraagt Hij van ons geloof. Geloof dat God aan al Zijn kinderen geschonken heeft, het is immers een ‘gave van God’, zoals Paulus schrijft in Efeze 2 vers 8.  (Ef. 02:08). Dit geloof behoren we echter ‘in werking’ te stellen. Het mag niet op de plank blijven liggen. Dat is ook de bedoeling weer van dit nummer. De inhoud van de verschillende artikelen zijn weer geloofsopbouwend en hebben de intentie ons geloofsleven te stimuleren en te activeren. Want ook voor de eindtijdgemeente geldt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. God heeft geloof in ons, laten wij dat beantwoorden met dagelijks een levend geloof in Hem te openbaren. We willen ons daarom niet laten afremmen door welke omstandigheden ook, want het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet!

 

‘Ut Arkien’ vaart weer uit!

Goed nieuws voor degenen die in juli of augustus er weer een weekje tussenuit willen met het vakantie­schip ‘Ut Arkien’. Ook dit jaar wor­den er een aantal weken georgani­seerd, waarbij in sommige weken s’ avonds een bijbelinleiding wordt gehouden. Het vertrekpunt op maandagochtend is de haven van Enkhuizen, waar men ook op zater­dagmiddag weer aankomt. Iedere dag is er een andere aan­trekkelijke vaarroute gepland, waarbij allerlei steden en dorpen de revue passeren en gelegenheid wordt geboden in de plaatsen rond te wandelen voor museumbezoek, winkelen, enz. De sfeer op dit ver­bouwde binnenvaartschip is altijd gemoedelijk en ontspannen, mede door de prettige wijze waarop het ‘schippersechtpaar’ Roosendaal deze weken leidt. Alle gewenste inlichtingen kunt u bij hen verkrij­gen:

 

Proefnummers

Dat Levend Geloof ‘leeft’ bij onze lezers en lezeressen blijkt wel uit het feit dat we steeds meer adres­sen toegezonden krijgen om het blad op proef naar toe te sturen, leder opgegeven adres ontvangt minimaal twee nummers gratis op proef, waarna hen gevraagd wordt of ze het blad willen blijven ont­vangen door abonnee te worden. Maak ook gebruik van de mogelijk­heid adressen op te geven. We vra­gen u de adressen schielijk aan ons door te geven. Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

 

De realiteit van Jezus’ opstanding door Gert-Jan Doornink

“God heeft Hem  (Jezus) uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opge­gaan waren, die thans getuigen van Hem zijn hij het volk. En wij verkondi­gen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kin­deren, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt” Handelingen 13 vers 30 tot en met 32.  (Hand. 13:30-32).

Geloven wij nog in de opstanding? Een beetje overbodige vraag wellicht voor ons die kinderen Gods zijn, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, die zelf opgestaan zijn tot een nieuw leven en de zekerheid in ons hart hebben eeuwig leven te heb­ben ontvangen.

Toch is deze vraag minder overbodig dan ze lijkt. Misschien wel voor ons­zelf, maar niet voor de mensen waar­mee we in aanraking komen en waarvoor wij de verantwoordelijk­heid dragen dat ze in contact komen met het evangelie van Jezus Christus.

We zijn immers geroepen Zijn getuigen te zijn?

De mens die leeft zonder Christus, en dus ook zonder het geloof in de opstanding, wordt steeds geraffineer­der in het bedenken van afwijzingen ten aanzien van het evangelie. Vooral vanuit het naam-christendom wordt een lawine van twijfel rondge­strooid ten aanzien van het geloof in de levende God, geopenbaard in Jezus Christus. Paulus spreekt over hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben.

Vandaag aan de dag wemelt het van naamchristenen die het werkelijke geloof in het lijden, sterven en de opstanding van Jezus belachelijk maken. Ik zou verschillende voor­beelden kunnen aanhalen van wat ik bijvoorbeeld in de afgelopen dagen weer las in allerlei  (ook ‘christelijke’) bladen. Ik laat ze maar achterwege. Waarom zouden we de duivel eer geven, want het is duidelijk uit welke koker deze twijfel en afwijzing, van alles wat met geloof in een levende God en Zijn opgestane Zoon te maken heeft, weg komt: het is Satan, de vorst der duisternis, die een onge­kende haat openbaart tegenover alles wat met het Goddelijke, eeuwige leven te maken heeft.

Leven en overvloed

Jezus sprak: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te ver­delgen; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10.  (Joh. 10:10).

Jezus bracht leven en overvloed.  (Een andere vertaling zegt: leven in over­vloed. De Engelse vertaling zegt: abundant live, overvloedig leven). Jezus zegt van de duivel dat hij met geen ander doel komt dan om te ste­len, te slachten en te verdelgen. Let wel: Hij heeft geen ander doel voor ogen.

Gelukkig weten wij dat Hij door Jezus al ontmaskerd en overwonnen

Alleen zijn verdere eindafgang moet nog plaats vinden. Wij hebben er dus in onze tijd volop mee te maken, dat ook wij hem weerstaan en overwinnen. Daar moeten we niet te lichtvaardig over denken. Niet op de wijze van: ‘Het komt toch allemaal wel goed…’ Naarmate zijn tijd korter wordt, wor­den zijn aanvallen gemener en geraf­fineerder. En wie niet op zijn hoede is gaat er gemakkelijk onderdoor. Paulus zegt in 2 Timotheüs 3 dat er in de laatste dagen zware tijden zul­len komen. En dan noemt hij een aantal negatieve eigenschappen op, waar de mensen dan, onder invloed van de vorst der duisternis, mee behept zullen zijn 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4.  (2 Tim. 03:01-04).

Gods alternatief

Als Paulus het heeft over deze ‘laat­ste dagen’, dan is het goed ons te realiseren dat deze al begonnen op de Pinksterdag, toen Gods Geest op de discipelen werd uitgestort en de pinksterprofetie van Joel in vervul­ling ging.

En hier geef ik meteen al de enige en voor 100% werkende remedie aan tegenover alles wat het rijk der duis­ternis, op welk terrein ook, veroor­zaakt: de Geest van God, die sterker is dan alle satanische infiltratiepogin­gen om ons kinderen Gods angst aan te jagen, in welke vorm ook. Daarom is een kind van God, als hij dit zich bewust is, altijd sterker  (geestelijk gesproken) dan een niet- kind van God. Het is wel eens goed daar even over na te denken. “Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” Een Johannes 4 vers 4. (1 Joh. 04:04). Zijn wij ons dit bewust? Zouden wij niet ster­ker zijn  (om deze vergelijking nog even aan te houden) dan zouden we voortdurend de nederlaag lijden en de ander ook niet kunnen helpen. Satan is nog de overste van deze wereld. Maar NIET van de gemeente van Jezus Christus. Hun Hoofd, hun Leider, hun Leidsman is Jezus Christus, de opgestane Zoon van God.

Daarom roept de Hebreeënbrief ons ook op ons oog alleen gericht te hou­den op Jezus Christus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Willen we stand houden in deze tijd, willen we het einddoel des geloofs bereiken, willen we bruikbaar zijn in dienst van de Meester, willen we als zonen God openbaar worden?

Dan is er maar één weg, een duide­lijk baken temidden van de huizen­hoge golven van deze tijd. Dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Pasen én Pinksteren

Hoe kunnen we zien op Jezus? Door de heilige Geest. Hier worden we geconfronteerd met het belang­rijke gegeven, dat ‘Pasen’ ondenk­baar is zonder ‘Pinksteren’. Het is de Geest van God die ons ster­ker maakt dan de vijand. Het is dezelfde Geest die ons het leven heeft gegeven en, wat belangrijk is  (in verband met ons getuige zijn) levend houdt. Jezus zelf zegt: “De Geest is het, die levend maakt” Johannes 6 vers 63. Handelingen 13 vers 13.  (Joh. 06:63; Hand. 13:13).

Dat was ook het geheim van bijvoor­beeld de prediking van Paulus. We kunnen dat onder andere lezen in Handelingen 13 vers 13 e.v. , als Paulus in Antiochië het evangelie verkondigt. Misschien denkt u nu wel: Nou ja, Paulus, dat was zo’n bij­zondere figuur in Gods Koninkrijk. Dan zien wij over het hoofd dat alle mensen die in de Bijbel beschreven worden, mensen waren zoals u en ik. Paulus had weliswaar een bijzondere taak, hij was zich bewust dat hij tot apostel geroepen was, maar alleen de Geest van God in hem, maakte hem onbevreesd.

Je zult daar maar staan in de synago­ge, temidden van de mensen die opgegroeid waren bij de wet en zich alleen beriepen op die wet. Hij pro­beerde hen te overtuigen dat juist de ‘heilsboodschap van de opgestane Heer’ in de eerste plaats voor hen bedoeld was.

In eerste instantie zijn er dan velen die luisteren naar de woorden van Paulus en Barnabas. Het is goed om op te merken dat het verzet altijd weer uit de vrome hoek komt. Of beter kan ik zeggen: uit de schijnvrome hoek. Vandaag is het niet anders. Paulus ging echter door en vele heidenen kwamen tot geloof, zegt vers 48.

Maar ook de duivel zit niet stil. Er ontstaat een vervolging. Maar het laat­ste vers van Handelingen 13 zegt: “En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

Een belangrijk kenmerk

Ik geloof dat dit ook een belangrijk kenmerk van de eindtijdgemeente zal zijn. Ondanks alles, ondanks ver­volging, ondanks bespotting met bij­voorbeeld de opmerking: “Geloof jij nog in de opstanding?”, zal de inwo­nende kracht van de heilige Geest altijd sterker zijn dan alle demonen uit het rijk der duisternis. De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal zegevieren. Zo zeker als Jezus de dood overwon. Zo zeker als het nieuwe leven in ons is en zo zeker als ook wij zijn opgestaan tot een nieuw leven, zo zeker zullen ook wij overwinnen.

De uitdrukking ‘Jezus leeft en wij met Hem’, die we misschien wel eens te gemakkelijk en te oppervlak­kig hebben gebruikt, is werkelijk­heid.

We willen die werkelijkheid niet ver­borgen houden. We zijn ons bewust dat wij de mensen die niet geloven, niet kunnen overtuigen, maar de Geest die in ons woont kan dat wel. Want het is die Geest waarvan Jezus zei dat Hij de wereld zal overtuigen van zonde Johannes 16 vers 8. (Joh. 16:08). En na de overtuiging komt de veran­dering, van zondaar tot kind van God. Zoals dat bij ons gebeurd is, kan dat ook bij die ander  (dat fami­lielid, die goede kennis, die kame­raad op het werk) gebeuren. Daarom gaan wij vol vertrouwen door om door woord en daad een getuige te zijn van onze levende, opgestane Heer.

Doorwerkende verandering

Over die ‘verandering’ wil ik nog een paar opmerkingen maken. Want we kunnen wel zeggen dat Gods Geest het via ons moet doen, en dat is

100% waar, maar de heilige Geest verandert ook ons eigen leven meer en meer. We gaan als het goed is hoe langer hoe meer op Jezus lijken. Dat is belangrijk want de wereld let op ons. Als wij ‘in zonde leven’, heb­ben we geen getuigenis in ons en bedroeven we Gods Geest. En we openbaren niet het beeld van Jezus, maar het beeld van de tegenstander. Dit is natuurlijk nooit Gods bedoe­ling. Het is Zijn wil dat we meer en meer één worden met Hem, zoals Jezus zelf één was met de Vader. Jezus zelf was tijdens Zijn leven op aarde voortdurend bezig Zijn disci­pelen op te voeden en te onderrich­ten, zodat ze werkelijk bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk zouden zijn.

Zelfs na Zijn opstanding ging dat door! Want we lezen we in Handelingen 1 vers 3. (Hand. 01:03) dat Hij Zich “na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

Jezus wilde ‘optimale getuigen’ van Zijn discipelen maken. Zoals Hij dat ook met ons wil doen. Je kunt daar­om ook concluderen dat het werk van Gods Geest tweeledig is. Het is een werk in ons, het vormt ons om naar het beeld van Jezus). En het is een werk door ons, want door het werk in ons, wordt ons getuigenis naar de ander toe effectief en productief.

Zo wordt de beleving van de opstan­ding van Jezus meer en meer een  dagelijkse realiteit in ons leven en gaat het échte leven, zoals God dat bedoelt, er helemaal uitkomen.

 

Wie zoekt zal vinden door Duurt Sikkens

“Uw wil geschiedde…” Matteüs 6 vers 10a. (Matt. 06:10a).

Als er één uitspraak is die bezwangerd is van onheil en fatalisme dan is het deze wel. Wat er ook gebeurt, watje ook overkomt, overal zit Gods regie ach­ter. Wie zó denkt kent God niet en dwaalt rond in een nevelig en schemerig land en bouwt daar op de tast een scheve hut die hij tooit met de naam “Je weet maar nooit”. Binnen is geen warmte en veiligheid want de kille wind heeft er vrij spel. Na een poosje verzakken de fundamenten, waarop nog net te lezen was: Uitverkiezing.

Wat die vervloekte leer al niet aangericht heeft in de geest van de mensen die hebben moeten geloven dat God van te voren al weet wie de zaligheid beërven en wie niet. De menselijke wil schijnt niet te bestaan, want de mens is kennelijk al geprogrammeerd. In die leer kun je zo rondtollen datje er gek van wordt. Gelukkig is God barmhartig en met voorbijzien aan de tijden der religieuze onkunde, strekt Hij, door middel van Zijn volgelingen, Zijn handen uit naar deze mensen, want het evangelie is voor elk mens. Die mag zelf kiezen voor het licht. Misschien kruip je erheen, misschien heb je vrienden die je er naar toedragen, maar wie het licht liefheeft kan nu komen. Stap uit de godsdienstige leugenkooien en ga de vrijheid in. Leve Gods keuze voor jou. ‘Wie zoekt zal vinden’ en zoeken is een wilsdaad van de mens. Dan laat God zich graag vinden.

 

Vrije heerlijkheid door Hans Bulthuis

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 18 tot en met 30. (Rom. 08:18-30) dat er heerlijkheid over ons geopenbaard zal worden. Hij is daar zeer verzekerd van ondanks alle lijden van de tegenwoordige tijd. De hele schepping snakt naar Gods heerlijk­heid en wacht met reikhalzend ver­langen naar het openbaar worden van de zonen Gods. Zij zullen die heerlijkheid inbrengen. De heerlijkheid is het goddelijke, het bovennatuurlijke van Gods wezen, het tijdloze leven van de Schepper, het eigene van onze hemelse Vader. Zij kenmerkt zich in een alles weten­de wijsheid, in een overweldigende geestelijke kracht, in een alles aan­kunnend vermogen, in een onaan­tastbaar heilige existentie, in een alles doordringende liefde. De grootste zoon van God, Jezus Christus, heeft die heerlijkheid het eerst ontvangen en uitgewerkt. In zijn handel en wandel zien we namelijk ten volle de goddelijke natuur met al haar mogelijkheden, gaven en werkingen gemanifesteerd. Het geheimenis Gods, zijn geopen­baarde leven in de mens  (in het vlees), is in Jezus voltooid 1 Timoteüs 3 vers 16. (1 Tim. 03:16). Hij werkt er nu naar toe om vele zonen tot diezelfde heerlijk­heid te brengen Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). Deze zonen zijn die christenen die de Geest van zijn Zoon ontvangen hebben en het Lam volgen waar Het ook heengaat Galaten 4, vers 6 en 7. (Gal. 04:06-07). Zich aan de waarheid, het evangelie van heer­lijkheid, houdende, groeien zij in liefde naar Christus toe.

Tevoren door God bestemd tot gelijkvormig­heid aan het beeld van zijn Zoon, heeft Hij hen door dat evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van Jezus 2, Thessalonicenzen, 2 vers 14. (2 Thess. 02:14). Dit voornemen zal absoluut gereali­seerd worden in allen die daarin geloven en zich gehoorzaam toebe­reiden.

De krachtigste aansporing daartoe zijn de woorden in 2 Petrus, 2 vers 3 en 4 (2 Petr. 01:03-04: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kost­bare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden heb­ben aan de goddelijke natuur”. God heeft de zijnen in een uitgangs­positie geplaatst die het voor hen haalbaar maakt om deel te hebben aan zijn goddelijke natuur met al haar uitnemende kwaliteiten en mogelijkheden. Dat is bij uitstek de heerlijkheid die Hij in zijn oneindige liefde voor ons heeft bereid.

De vrijheid van de heerlijkheid

In dit verband schrijft Paulus over het bevrijd worden tot “de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”  (vs. 21b). De heerlijkheid is namelijk geheel vrij. Het goddelijke leven zelf, in al haar aspecten, is in zich autonoom. Het kan nooit door beïnvloeding van buitenaf door wie of wat dan ook ingeperkt, geremd, beknot, bevoogd of gedirigeerd wor­den. Niemand kan de heerlijkheid eventjes naar z’n hand zetten of haar manipuleren. Gods heerlijkheid laat zich niet reguleren of de wet voor­schrijven. Zij is nooit in te passen in een religieus systeem. Zij is daar­door de grote tegenpool van slaver­nij, onderwerping, gebondenheid, beperking en ondergeschiktheid. Zij is vrij zoals God vrij is, zelfstandig en onafhankelijk.

De vrijheid van de heerlijkheid houdt eveneens in dat zij onbesmet, onge­deeld en onvermengd is. Zij is tot één. Zij is puur, echt en zuiver. Zij is niet te verbinden met het onechte en het bezoedelde. Een compromis daarmee is door haar nimmer te sluiten. Zij is waarheid, heiligheid en leven.

De geest van de godheid, waarin zijn heerlijkheid gelegen is, heet niet voor niets Heilige Geest. Hij wordt derhalve de Geest der heerlijkheid genoemd die geheel zaligmakend is 1 Petrus 4, vers 14b. (1 Petr. 04:14b).

De vrijheid van de heerlijkheid is zo sterk, dat zij nimmer aanleiding geeft tot bandeloosheid, wanorde of verwarring 1 Korinthe  14 vers 33. (1 Kor. 14:33). Waar zulke werkingen zich wel doen gelden, is dat een teken van gebrek aan kennis en inzicht. Boze geesten maken daar misbruik van om zodoende het christelijke leven van de gelovige en de gemeente te ontregelen. Het zal toch duidelijk zijn dat dit niet uit God is en te allen tijde voor­komen dient te worden. Jezus’ eigen leven, dat Hij als voorbeeld ons in de Bijbel naliet, zal richtinggevend moe­ten blijven. Aan zijn beeld gelijkvor­mig, en nooit anders.

Hechten

De heerlijkheid die onze hemelse Vader voor ons in Christus heeft bereid, wordt ons deel als wij ons aan de Heer hechten. Wie dat doet, is één geest met Hem 1 Korinthe  6 vers 17. (1 Kor. 06:17). Gods volheid van heerlijkheid is immers in Christus lichamelijk aan­wezig Kolossenzen, twee vers 9 en 10 a. (Kol. 02:09-10a. We worden opgeroepen om gemeenschap te heb­ben met Gods Zoon Een Korinthe  een vers 9. (1 Kor. 01:09). De gemeente is de vrouw van het Lam en vormt, net als in een huwelijk, één geheel met Hem. Deze hechting aan de Heer geldt zowel voor de gelovige enkeling als voor de groep, bijvoorbeeld de plaat­selijke gemeente. Waar die eenheid met Hem tot stand komt en onder­houden wordt, zal de heerlijkheid meer en meer toenemen en zich manifesteren 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hiervan kunnen we in geloof in alle zeker­heid uitgaan.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de goede God dat zijn heerlijk­heid in ons toeneemt en zijn heerlijk leven ons allen geheel zal vervullen en doortrekken. Hij zoekt Zich geheel te verenen met de mens in Christus. Ons leven door en in zijn vrije, goddelijke heerlijkheid wordt dan uiteindelijk onze eeuwige bestaansvorm en leefwijze. Dit is het eeuwige leven. En dat leven is in de Zoon.

Als eindtijdchristenen zullen wij onszelf en elkaar moeten blijven aan­vuren om, koste wat het kost, onze eenheid met Jezus Christus te com­pleteren en te intensiveren. Zonder Hem kunnen we niets Johannes 15, vers 5b. (Joh. 15:05b). De volheid is in Hém, en wij ontvan­gen de volheid indien wij deelhebben aan Hem. Niets mag ons er nog lan­ger van weerhouden om die eenheid met Hem aan te gaan Romeinen 8, vers 9b. (Rom. 08:09b). Wij zullen ons volledig dopen in Christus en samengroeien met zijn opstandingsleven in heerlijkheid  (Romeinen 6).

Wat deze ontwikkeling wil tegenhou­den of afremmen, zal verwijderd moeten worden. Vandaar dat Paulus in Romeinen 8 schrijft over een “bevrijd worden van de dienstbaar­heid aan de vergankelijkheid”  (vs. 21a). Bevrijding ‘van’ slavernij en bevrijding ’tot’ de vrijheid der heer­lijkheid. Dit gaat hand in hand en kan niet anders.

Bevrijding

De mens en zijn bestaansvorm zijn door God bestemd tot heerlijkheid. Door het wetteloze werk van het rijk der duisternis is er helaas nog wei­nig van terecht gekomen. Satan en zijn demonen hebben de mens vanaf de zondeval aan zich onderworpen door de misleiding van de leugen en de zonde Johannes 8, vers 44. (Joh. 08:44). Het gevolg was dat er niets blijvends, niets van eeuwigheidswaarde kon worden ontwikkeld. Het loon van de zonde is immers de dood. Allen wer­den slaaf van de boze, en daardoor dienstbaar aan de vergankelijkheid. Destructie, ontbinding en dood heer­sen op allerlei wijze in de mensheid. De ganse schepping zucht onder dik juk. De gevallen mens kan zelf niet’- uit deze gevangenis ontsnappen. De enige oplossing is een verlosser van buitenaf. Die werd door God Zelf verwekt: Jezus Christus. Wel een mens, maar niet gevallen en dus ook geen slaaf van de vijand. Hij werd door God gezalfd met heilige Geest en kracht. Heerlijkheid was zijn deel. Door zijn heilswerken, door zijn offer als Lam Gods, door zijn overwinning over duivel en dood, is Hij de redder, heiland en zaligmaker der mensheid geworden. Allen die Hem aannemen, krijgen macht om een kind van God te wor­den. Zij worden door persoonlijk geloof in zijn verzoenend bloed en plaatsvervangend lijden verlost uit hun zonden en uit de macht der duisternis Kolossenzen, 1 vers 13 en 14. (Kol. 1:13-14). Zij worden in de hemelse gewesten overgezet van het rijk der duisternis in het rijk Gods. In Christus worden zij met allerlei geestelijke zegen door de Vader gezegend Efeze, 1 vers 3 tot en met 14. (Ef. 01:03-14). Eén van die zegeningen is de vrijma­king uit de hand van alle vijanden. In de geestelijke tegenstanders is namelijk alle zonde, leugen, ziekte en wetteloosheid gelokaliseerd. In en door Jezus Christus is het mogelijk om totaal bevrijd te worden van elke gebondenheid aan deze boze geesten.

 

Ook overwinning over hun ver­koelingen en infiltraties is geheel haalbaar door onze Heer,  Efeze 6 vers 11 en Jacobus, 4 vers 7. (Ef. 06:11 en Jak. 04:07). Dit alles leidt tot algehele vrijheid van de mens Gods. Een absolute noodzaak om de heerlijk­heid gaandeweg eigen te maken.

Vrije mensen

De heerlijkheid zelf is vrij. Zij functioneert echter optimaal in vrije mensen. Indien de Geest Gods bedroefd of geblust wordt door onge­loof, zonden, ongehoorzaamheid en dergelijke, wijkt de heerlijkheid van de gelovige en zelfs van de gemeente  (bijv. 1 Samuel 16, vers 14. Openbaring, 2 vers 5. En Openbaring 3, vers 16. (1 Sam. 16:14 en Openb. 02:05 en Openb. 03:16). En waar de heerlijk­heid verdwijnt, daar komt de vergan­kelijkheid weer op. Geestelijke, innerlijke vrijheid is een voorwaarde voor de volle maat van heerlijkheid. De vrijheid komt tot stand door daadwerkelijke bevrijding van de demonen, gevolgd door een vernieu­wing van denken door Gods woord. Beide zijn nodig. Zodra er enige ruimte is veroverd op de vijand, is het zaak om niet in het oude denk­en gewenningspatroon te blijven doordenken en handelen. De christen dient zijn dagelijkse levenswijze aan te passen aan die van Jezus. “Doe de Here Jezus Christus aan”, schrijft Paulus Romeinen 13, vers 14. (Rom. 13:14). Vrijheid is pas ware vrijheid als  zij daadwerkelijk wordt uitge­werkt in de persoonlijke levenswan­del, 1 Johannes, 2 vers 6. (1 Joh. 02:06).

De mens in Christus zal er eveneens scherp op moeten toezien, dat hij vrij wordt van het religieuze, het Babelse, het traditionele en het uiterlijke. Zonen Gods die de heerlijkheid zoe­ken te beërven, behoren te wandelen in geest en in waarheid alleen. Gelijk de Heer Zelf dat deed. Vrome gees­ten misleiden de gelovige en bieden slechts godsdienstige schijn zonder enige kracht, 2 Timoteüs  3 vers 5a. (2 Tim. 03:05a). Helaas is het christendom eeuwenlang ermee verontreinigd en de christenheid erdoor verzwakt.

De Heilige Geest verbindt zich nooit met leugen, onechtheid, namaak, met de werken van het vlees en de duisternis. De demonische overhe­den van het grote Babylon, waaron­der de ‘koningin des hemels’ een belangrijke plaats inneemt, manipu­leren en controleren vele christenen om hen in hun greep te houden, zodat de verbastering van het chris­tendom in stand wordt gehouden  (o.a. Openbaring 18, vers 7b. (Openb. 18:07b). Deze valse en subtiel werkende vij­anden van de waarheid en het leven Gods dienen ontmaskerd en over­wonnen te worden om de weg vrij te maken voor de komst van Jezus door heilige Geest IN ons. Vrije heerlijk­heid heeft vrije mensen nodig om zich in alle zuiverheid en directheid te manifesteren. Ongekunsteld, ongehinderd en onvermengd. De valse schaamte, de vreesachtig­heid, de geremdheid maar ook de zelfverheerlijking hinderen eveneens de openbaring van de vrije heerlijk­heid. Eigenlijk zijn ze een zekere vorm van verloochening van de Christus. Deze verkeerde werkingen zullen afgelegd moeten worden. Van belang daarbij is het onderhouden van een onbesmet geweten en een onbaatzuchtige instelling. Zonen Gods zullen te allen tijde waar en onberispelijk zijn. Geliefde lezer, zoek met allen die oprecht en zonder bijbedoelingen de vrije heerlijkheid begeren te verwer­ven, deze ware vrijheid en zuiverheid van leven. De Heer wil èn zal allen die Hem in geest en in waarheid navolgen zeker totaal bevrijden van de dienstbaarheid aan de verganke­lijkheid en bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.

Leven

In het eerste hoofdstuk van de brief aan de gemeente te Efeze wordt onomwonden over Gods bedoeling met de mens geschreven: heiligheid, onberispelijkheid en de aanneming tot zonen. Daarom wil Hij allen die in geloof tot zijn Zoon komen, ver­vullen met de vrije heerlijkheid. De gelovigen beërven hierin het hoogste goed van God Zelf, Romeinen 8, vers 17. (Rom. 08:17). Zij mogen als eersten door Christus deelhebben aan Gods eigen heerlijk­heid. Zij genieten als eersten van de voordelen en mogelijkheden, de vrede, kracht en vreugde die erin gelegen zijn. Zó komen zij toe aan echt leven, aan een leven in de gestalte Gods. Het is eeuwig leven. Toch beoogt God meer ermee te bereiken dan alleen het persoonlijke heil van iedere christen. Door de ver­lorenheid en gebrokenheid van de schepping, de mensheid in het bij­zonder, is ons de ‘grote opdracht’ gegeven. “Gaat dan henen en maakt alle volken tot mijn discipelen” Matteüs, 28, vers 19a. (Matt. 28:19a). De vrije heerlijkheid dient tevens ingezet te worden voor die taak. Het einde komt niet voordat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt is Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14).

Dit omvangrijke werk zal gepaard gaan met grote kracht en volheid van de Heilige Geest, dus met de open­baring van de heerlijkheid. Met ver­bazing zal de heerlijkheid van de Zoon des mensen in zijn heiligen aanschouwd worden

2 Thessalonicenzen 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Niet ter bevestiging van henzelf, want dat heeft hun geloof reeds bewerkstelligd Hebreeën 11 vers 1a. (Heb. 11:01a). Maar het gebeurt tot redding en heil van de verlorenen en ter verheerlijking van Jezus.

De zonen leven zelf door Hem en brengen daardoor leven aan de doden die willen luisteren naar de stem van de Zoon Gods. Zij zijn zonen der heerlijkheid en brengen hun heerlijkheid de schepping in  (naar Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b).

Realisering in vrijheid

De realisering van Gods voornemen met de afzonderlijke gelovige èn met de gehele schepping, vraagt om vrij­heid.

Allereerst vrijheid voor de Vader en de Zoon om alles wat Zij noodzake­lijk achten om te doen, ook werkelijk te kunnen doen. Waar Zij worden beperkt, stagneert de uitvoering van Gods plan.

Vervolgens vraagt de heerlijkheid om vrijheid om zich in de gelovige te kunnen laten gelden tot diens zalig­heid.

En tenslotte is vrijheid de voorwaar­de om het wereldomvattende red­dingswerk te kunnen uitvoeren in heerlijkheid, in de kracht van God. Om deze redenen bidden, strijden, geloven en oefenen wij om die vrij­heid tot stand te laten komen en om de heerlijkheid in toenemende mate te laten ontwikkelen. Wij willen met elkaar in een groter wordende vrij­heid ontwikkelen van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Vrij zijn om in heiligheid te wande­len en om in liefde te handelen. Vrij zijn om te werken met woord en gaven. Vrij zijn om onbeperkt te geloven. Vrij zijn om met de gezind­heid van Christus getooid te zijn. Vrij zijn om Jezus’ verschijnings­vorm te evenaren Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Vrij zijn in dienst van de vrije heerlijk­heid. Vrij zijn om verlossers en koningen te worden tot lof van de Eeuwige en tot heil van zijn schep­ping Obadja 1 vers 21a en Openbaring 22, vers 5c; Efeze, 1 vers 12a. (Obadja 01:21a en Openb. 22:05c en Ef. 01:12a).

Gaat u mee op deze hoge weg?

 

Leven in Gods heerlijkheid Wijsheid van Judas door Cees Maliepaard

Deel 12  (slot)

“Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, én nu én in alle eeuwigheden! Amen” Judas, 1 vers 24 en 25. (Judas 01:24-25).

God kan ons voor struikelen behoe­den, zeker weten! Maar hoe komt het dan dat kinderen Gods toch soms in overdrachtelijke zin onderuit gaan? Elke buiteling van de mens in de geestelijke wereld is onnodig; de eeuwige God kan die voorkomen – maar alleen als de betrokken mens daar zélf ook op gericht is.

Nooit meer in de fout?

Wie van ons kan naar waarheid zeg­gen nooit in woorden te struikelen? Ook al hebben we onszelf doorgaans aardig in de hand, een wegglijder behoort altijd tot de mogelijkheden. Eén moment van onbedachtzaam­heid kan heel wat negatieve gevolgen hebben. Maar als we voor Gods aan­gezicht staan, op Hem gericht zijn en ons heil van Hem verwachten, is daarmee een situatie geschapen waarin de eeuwige God ons voor struikelen zal kunnen behoeden. Heel wat strubbelingen krijgen gewoon geen kans te ontstaan, als we gewend zijn naar Gods stem te luisteren en te doen wat Hij ons zegt. Iemand die naar de ingevingen van het eigen hart of naar de influis­teringen van een vreemde overheer­ser luistert, zal door onze God niet voor struikelen behoed kunnen wor­den. Want de Here God dwingt geen mens; gehoor geven aan Gods boodschap gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid.

Maar als een mens zich oefent in het onderscheiden van Gods wil met betrekking tot z’n leven  (en daar ook naar handelt) zal struikelen en vallen voorkomen kunnen worden en gaat een onberispelijk leven tot de mogelijkheden behoren. Alle aanklacht en verwerping valt hiermee weg, want deze verachtelijke wapens van de boze machten treffen niet langer doel.

We kunnen daarvoor in de plaats Gods glorie gaan dragen. Zijn heerlijkheid wordt gevormd door een feilloos functioneren van de mens die God toebehoort. Dat zal zich in grote vreugde gaan ontplooi­en. En wie heeft die vreugde: de Here God of de mens? Ieder zal het antwoord daarop zelf wel kunnen geven: Beiden natuurlijk! Zoals goede ouders zich zullen verheugen over een geslaagd leven van hun kin­deren, minstens zoveel als hun kroost daar zelf blij mee zal wezen.

De énige God

De Here God is een enig God, Hij is uniek, schrijft Judas. Elk mens is óók enig, ook uniek, want van ieder is er maar één. Maar dat betekent wel dat er vele unieke mensen moe­ten zijn – miljarden zelfs! Er is echter in het geheel slechts één God, want buiten Hem is er geen. De vele goden, waar de apostel Paulus over schrijft in 1 Korinthe 8, vers 5 en 6. (1 Kor. 08:05-06), vormen de menigte aan afgoden die een mens tegenkomen kan. Die worden vooral gevormd door idolen die de mensen zich in gedachten maken en waarmee Satan en zijn demonen zich maar al te graag vereenzelvigen. Paulus noemt hen dan ook terecht zogenaamde goden. Er zijn goden in menigte, geeft hij aan. Maar voor ons  (nog steeds volgens Paulus) is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wiens glorie wij zijn. Er is maar één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn en door wie ook wij er werkelijk wezen kunnen!

De vele goden zijn in werkelijkheid anti-goden. Ze proberen de mens in heilloze situaties te manoeuvreren, maar de Here God is onze Heiland en Hij is de Schepper van alles wat goed is. Hij heeft een plan waar Hij Zijn welbehagen in kwijt kan, juist omdat Hij de mens daarmee intens gelukkig  (ofwel: zalig) maakt. Wanneer iemand zich ontvankelijk opstelt, laat de Vader zich niet onbe­tuigd in het aandragen van alles wat nodig is voor het leven als een zoon van Hem. Samen met Jezus, de eer­ste Zoon, die ons óók tot een Heiland geworden is.

Door Jezus Christus

De enige God bewijzen we alle eer, want van Hem is de majesteit, de kracht en de macht. Onze God écht eer betonen kan alleen maar vanuit onze relatie met de Here Jezus. Want Hij is onze Héér: Hij heeft het voor het zeggen in ons leven. Dat is immers onze vrije keus geweest! Jezus Christus vormt de enige brug tussen ons en “Hem die ons voor struikelen kan behoeden”. Elke ande­re weg is door Satan geblokkeerd, zonder mankeren. Alleen de weg door Jezus gevormd, is open. En wel voor een ieder die via die weg het doel bereiken wil.

Het volgen van deze weg heeft echter wel consequenties. Je kunt je daar nu eenmaal niet naar believen voor- of achteruit op bewegen. Jezus zei immers: “Ik ben de weg, de waar­heid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes, 14, vers 6.  (Joh. 14:06). Als iemand een eenmaal afgelegd stuk weg weer terug gaat lopen, zal hij bemerken dat om het doel van God dichter te benaderen, hij zich op dat vlak opnieuw zal moeten omkeren. Want Gods doel met de mens ligt nooit in een verkeerd verleden, maar altijd in het realistische heden van het Koninkrijk van God. Iemand die op God gericht is, heeft het Godsrijk vóór zich liggen. Alleen wanneer een mens zich van de HERE God heeft afgekeerd, is het zinnig zich om te draaien – en daar heeft men Jezus voor nodig!

Goddelijke glorie in de mens

Is het slot van Judas’ brief niets meer dan de uiting van wat vrome wensen? De eeuwige God zij de heerlijkheid, de majesteit, de kracht en de macht.

Bedoelt Judas hiermee aan te gevend- dat we dat dan maar zullen hopen? Zo van: wie weet gebeurt het nog wel eens! Nee, wat hij onder onze aan­dacht brengt is de stellige zekerheid die in ons leven openbaar zal komen, mits er aan één voorwaarde wordt voldaan: als we leven in gemeen­schap met onze Here Jezus Christus. Buiten de eniggeboren zoon van God om, is het niet mogelijk aan het plan van de Vader te beantwoorden, en dus ook niet aan deze omschrijving van Judas.

God heeft alle heerlijkheid die maar denkbaar is, in zich. En vanuit onze relatie met Jezus in het lichaam van de Christus, zal de heerlijkheid van de Vader ook in onze levens er dui­delijk uitspringen. Waar wij naar ons innerlijk goddelijke glans vertonen, zal Gods glorie door ons heen naar buiten zichtbaar wezen. Dat kan gewoon niet missen! Gods luister zal in de wereld om ons heen aan ONS af te lezen zijn.

De majesteit waar de Schepper van hemel en aarde mee bekleed is, is werkelijk weergaloos! Daarmee ver­geleken valt de majesteitelijke status van aardse vorsten volkomen in het niet.

Toch valt veel van de majestueuze schittering van de Schepper in Zijn schepping waar te nemen. Het patroon van de Bouwmeester vind je terug in wat uitgewerkt is. En Gods woorden tijdens de schepping aan de engelen gericht: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld en gelijke­nis…”, droegen van de aanvang af voldoende daadkracht in zich om Gods majesteit met nadruk in de kroon op Zijn schepping te leggen.

Met macht en kracht bekleed

God heeft alle macht in de hemel en op de aarde om Zijn plannen te verwezenlijken. Het ontbreekt Hem ook niet aan kracht om zich boven de tegenpartij  (uit het duistere deel van de hemel) te stellen. Van Hem is “immers alle goede macht en kracht, zowel in de hemel als op de aarde. “Vóór alle eeuwigheid”, wil de NBG- vertaling ons doen geloven. Maar zo is het natuurlijk niet, want de eeu­wigheid heeft geen begin, er kan der­halve nooit iets vóór de eeuwigheid geweest zijn! DE TIJD heeft ooit een aanvang genomen, en terecht geven sommige vertalingen deze tekst dan ook weer met: “vóór alle tijden”. Vóór alle tijden heeft God Zijn maje­stueuze plan, in originele heerlijk­heid bedacht. Nu, in de tijd, is dat plan door Jezus Christus uitgewerkt. En dat ondanks tegenwerkingen van­uit het rijk van duisternis en dood. Op basis van wat de eerstgeboren Zoon van de Vader volbracht heeft, mogen wij medewerken aan de vol­tooiing van Gods plan in ons, tot ver­wezenlijking in onze hemel en tot een getuigenis voor de wereld rond­om ons. Alle denkbare heerlijkheid, majesteit, kracht en macht horen bij de Here God, van vóór de oor­sprong van alle dingen via de realisa­tie van Gods bedoelingen  (ook in onze dagen) en tot in alle eeuwighe­den na deze tijden. Aan het einde van deze korte brief, laat Judas hierop zijn ‘amen’ horen. En ik denk dat wij dit alles op onze beurt ook met grote stelligheid zou­den kunnen beamen.

Hoe nu verder?

Wat is onze taak in wat Judas ons allemaal laat zien? Het gaat immers over de eeuwige God en Zijn plan, en over Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer. Het is nog wel in te denken dat we met elkaar in het spoor van Jezus kunnen staan, want tenslotte behoort Hij -evenals wij- tot het menselijke geslacht. Ook al is Hij dan de door God reeds aan Adam en Eva beloofde Zoon. Maar met de eeuwige God zal niemand zich ooit kunnen meten, in de hemel niet en op de aarde al evenmin. Toch heeft de Schepper ons naar Zijn beeld geschapen. Naar onze innerlijke statuur lijken we dus op de Vader. Hij heeft de mens net zo gaaf in het leven geroepen als Hij zelf is: zonder enig mankement, een beelddrager naar het innerlijk, écht goed!

Wij willen graag  (net als Jezus) over­eenkomstig het plan van de Vader bezig zijn. Dat betekent dat we ons te allen tijde bewust zullen zijn van onze volledige afhankelijkheid van Hem die ons voor struikelen kan behoeden. Want zonder Hem zullen we niets van dat plan in de hemel of op de aarde kunnen uitwerken. Dat we uit kunnen voeren wat de Vader ons heeft laten zien, komt uit­sluitend doordat we ons op de enige weg naar het Vaderhart bevinden. Die weg is Jezus. En deze unieke weg voert, afgestemd op Gods waar­heid, naar het leven in onverganke­lijkheid, zoals de Eeuwige zich dat van het begin af gedacht heeft. Dat nu is onze vreugde. Het is logisch dat zulk een blijd­schap door Judas groot genoemd kan worden, want naar de maatstaven van een aards, natuurlijk denken is het een nooit te bereiken aangele­genheid. Maar onze God denkt niet aards of natuurlijk. Ook niet van mensen zoals u en ik. Zijn plan is voor ons op maat gesneden. HIJ heeft het immers uitgedacht! Dus is het door ons stellig te realiseren.

 

Wijsheid en inzicht  (gedicht) Tea Keuper

“God kent de weg tot haar  (de wijs­heid), Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij…, maar tot de mens zei Hij: Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid, en van het kwade wijken is inzicht” Job 28, vers 23 tot en met 28. (Job 28:23-28).

 

Wat is het Woord een kostbaar goed!

Het is het Woord dat leven doet,

met wijsheid opgeschreven.

U zélf bent goed, vol liefde en wijs,

Mijn Vader, Leidsman op mijn reis,

door heel mijn aardse leven!

 

Uw Zoon heeft het voor mij vol­bracht,

Uw Geest geeft inzicht, sterkt’ en kracht,

een mens kan daar niet zonder.

Brengt hij iets buiten U tot stand,

dan bouwt hij op het rulle zand,

ervaart hij niet Uw wonder!

 

Mijn wijze, liefdevolle Heer,

ik buig mij aanbiddend voor U neer:

schrijft U in mij Uw wetten,

die leiden tot de vrijheid toch,

zonder des satans boos bedrog,

U wilt mij vrij gaan zetten!

 

Zo kome Heer, Uw Koninkrijk,

waarin ik, aan Uw beeld gelijk,

voor eeuwig toch mag wonen!

En heersen met U op de troon,

o Vader, Geest en Mensenzoon,

zó wilt U mij belonen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar…

tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten… Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bie­den in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, Efeze 6. Vers 12 en 13. (Ef. 06:12-13).

De genen en ons karakter

Bepalen de genen  (de erfelijke facto­ren die we van onze ouders meekrij­gen) ons karakter? In wetenschappe­lijke kringen zijn de opvattingen hierover sterk verschillend en aan voortdurende veranderingen onder­hevig. Het magazine Elsevier besteedde er onlangs in een hoofdar­tikel weer eens uitgebreid aandacht aan. Onder de kop: ‘Wie bent u? Nieuwe wetenschappelijke inzichten over de invloed van de genen op het karakter’ schrijft Simon Rozendal, de samensteller van het artikel: “Een eeuw lang hebben psychologen en psychiaters ons wijsgemaakt dat we om onszelf te begrijpen, in onze her­inneringen dienden te wroeten. En gewroet hebben we. Massaal. Een eeuw lang. In opdracht van Freud, Jung, B. F. Skinner en de Riagg. Miljoenen mensen die niet helemaal lekker in hun vel zaten, was het wal­halla beloofd als ze maar eenmaal zouden ontdekken wie vroeger hun rammelaar had gepikt. De uitkomst was niet zelden dat het allemaal de schuld van de moeder was. Psycholoog Bruno Bettelheim begon ermee door te zeggen dat kin­deren autistisch werden als ze een fridge-mom hadden en sindsdien is ma een koelkast in de wachtstand die stoornissen op bestelling kan leveren. Zoonlief homoseksueel? Moeder was te dominant. Schizo­frenie, verlegenheid, bedplassen, nagelbijten, een paar maanden mopperen op moeder bij de psycho­therapeut en je voelde je herboren. Nog steeds zijn er legioenen mannen en vrouwen, volwassen, soms zelfs van middelbare leeftijd, redelijk verstandig, die oprecht menen dat ze slechts tot affectieve relaties in staat zijn, niet in staat zijn met hun diep­ste ik, enz. omdat hun vader alleen maar thuis was om het vlees te snij­den dan wel hun moeder ‘altijd van die dubbel signalen gaf. Voor al die stakkers en tobbers  (schrijft Rozendal) is er nieuws. Het was een vergissing. De psychologie keert met rasse schreden terug van de opvatting dat de kindertijd zo belangrijk zou zijn. In plaats daarvan groeit een wezenlijk beeld van de persoonlijkheid van een mens. Die wordt voor minstens de helft bepaal^ door de genen, de erffactoren die we van onze ouders meekrijgen”. Rozendal komt tot de conclusie dat “het inzicht dat het karakter van de mens voor een belangrijk deel in de genen wortelt, een omwenteling is met Copernicaanse allure. Het staat volslagen haaks op wat er in grote delen van de samenleving gedurende vele decennia is gedacht.

Adoptiestudies

Genen zijn belangrijker voor het karakter dan de opvoeding. Dat had al lang geleden kunnen worden inge­zien, als de psychologie er maar voor had opengestaan. Zo zijn er halver­wege deze eeuw intrigerende adop­tiestudies gedaan in Zweden, bij­voorbeeld naar de relatie tussen genen, opvoeding en criminaliteit. Als een kind zowel biologische als adoptieouders zonder strafregister heeft, is de kans dat het kind het slechte pad opgaat drie procent. Heeft het kind goede biologische ouders, maar komt het in een ver­keerd adoptiegezin terecht, dan stijgt de kans op misdadig gedrag licht, tot zeven procent. Foute biologische ouders en een goed adoptiegezin leiden tot een kans van twaalf procent, verkeerd biologische ouders én adoptieouders verhogen de kans op misdadig gedrag tot veertig procent. Vergelijkbare bevindingen gelden voor andere eigenschappen. Adoptiekinderen van wie een van de biologische ouders alcoholist is, heb­ben een viermaal zo hoge kans om later zelf verslaafd te raken. Kinderen van wie de biologische ouders niet verslaafd zijn, worden daarentegen vrijwel nooit alcoholist – hoe ruimhartig er in het adoptiege­zin ook wordt geschonken. Mat andere woorden, de invloed van de biologische ouders  (lees: de genen) is een stuk groter dan van de opvoeding. Zit het op beide vlakken tegen, dan gaat overigens de meer­derheid van de kinderen niet het misdadige pad op of wordt alcoholist. Er is genoeg ruimte voor eigen inbreng: een mens is noch een slaaf van zijn opvoeding noch van zijn genen. Net zomin als het destijds terecht was dat iemand zich vrij pleitte door aan te voeren dat zijn rammelaar vroeger was gepikt, vol­staat het nu om tot rechtvaardiging van je daden en feilen te stellen dat je gehoorzaamt aan het dictaat van je genen. Genen geven een richting aan maar het individu zelf bepaalt waar de weg uitmondt”.

De mens bepaalt

Tot zover Rozendal in Elsevier. Want hier vinden we als christenen een belangrijk punt om op in te haken. De mens zelf bepaalt! God heeft ieder mens geschapen met een vrije wil. De eerste mensen namen helaas al een verkeerde beslissing door aan de stem van de Satan gehoor te geven met alle negatieve gevolgen van dien.

Maar als christenen weten we dat Satan niet het laatste woord heeft! Jezus, de Zoon van God, overwon hem aan het kruis van Golgotha en voortaan was het voor ieder mens mogelijk, door te geloven in Hem, totaal nieuw te worden. Paulus for­muleert dat op duidelijke wijze door te schrijven: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5, vers 17. (2 Kor. 05:17). In Christus wordt de mens een nieu­we schepping. Meer nog dan de genen en onze opvoeding wordt nu ons leven gekenmerkt door de plaats die wij aan dit nieuwe leven geven. En daarvoor dragen we zelf de ver­antwoordelijkheid. Want ook na onze bekering blijft onze wil een allesover­heersende rol spelen. Belangrijk voor elke nieuwe schepping is daarom ook dat hij gedoopt en vervuld is met de Geest van God. Deze Geest wil zich graag ‘aansluiten’ bij de positie­ve eigenschappen van onze genen en vanuit onze opvoeding. Maar deze Geest zal nooit en te nimmer gemeenschap willen hebben met negatieve eigenschappen vanuit onze genen en opvoeding. Het is van grote betekenis dit goed te onderkennen, want gebrek aan geestelijke groei, wat we bij heel veel gelovigen aantreffen, wordt veelal veroorzaakt doordat er restanten van­uit het door Satan beheerste negatie­ve verleden niet zijn opgeruimd. Als men als nieuwe schepping zelf niet in staat is schoon schip te maken met deze ‘restanten’  (gebondenhe­den) is een bevrijdingsbediening noodzakelijk, soms ook een bevrij­ding van machten uit het voorge­slacht.

In een artikel zoals we citeerden uit Elsevier komen we uiteraard deze adviezen niet tegen. In een van onze vorige nummers schreven we al hoe het overgrote deel van de weten­schappelijke wereld niets van het werkelijke geloof wil weten. Des te meer zullen wij als gelovigen ons geen rad voor de ogen laten draaien, maar wetende dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, dagelijks invulling geven aan het verlangen de geloofsweg te gaan. Zo wordt ons karakter meer en meer omgevormd naar de wil van God en openbaren we ons als werkelijke beelddragers van Christus.

Theologie- opleiding op de helling

De laatste tijd is in kerkelijke kring nog al wat commotie ontstaan door de opheffing van enkele theologische faculteiten  (Leiden, Kampen). Deze opheffing is een logisch gevolg van het nu al vele jaren teruglopend ledenbestand van de, vooral grotere, kerken, waardoor een reorganisatie van de theologische opleidings­mogelijkheden noodzakelijk werd. Maar is zo’n opleiding eigenlijk wel nodig? Feitelijk vinden we in de Bijbel daar geen enkele aanwijzing voor. In de eerste christengemeenten vinden we daar in ieder geval niets van terug. Wel waren er bepaalde gaven, bedieningen, etc. Paulus schrijft bijvoorbeeld, in zijn brief aan de Efeziërs, hoe sommigen aange­steld werden tot apostel, herder, evangelist, profeet of leraar. Maar niet dat daarvoor eerst een of andere wetenschappelijke vooropleiding noodzakelijk was.

Opvallend is in dit verband wat Paul van der Haar schrijft in zijn column in het HN-magazine. Van der Haar studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vervol­gens aan de Universiteit van Amsterdam  (UvA) en tenslotte aan die van Groningen. Hij schrijft: “Godsdienst, geloven is geen individuele zaak maar per definitie gezellig, een zaak van de kudde  (gemeente), de maatschappij. Wie als gelovige gaat studeren, krijgt het wat dat betreft flink voor z’n kie­zen. Hij of zij wordt uit de groep gesleurd en moet zich in de ivoren toren maar zien te redden met de brokstukken van zijn of haar geloof die resten na een rondgang door de wetenschap. Want ik kan u verzeke­ren:  (kerk- en dogma)geschiedenis, sociologie, psychologie, ethiek en filosofie laten niet veel van het kin­derlijk geloof heel.

Opheffen die boel!

Mijn conclusie is dan ook: hef alle studies theologie op. Per slot van rekening maakt Theo de logie tot een innerlijke tegenstrijdigheid. God kun je niet meten of wegen. En dat maakt dus dat elk werk over ‘hem’ vastloopt op X-onbekend. Studie en studieboeken zijn of drijfzand gebouwd.

Laat mensen gewoon vier jaar stude­ren wat er te  (be) studeren valt  (geschiedenis, sociologie, ethiek, filo­sofie, Grieks, Latijn, Hebreeuws). Aan de daarvoor geëigende facultei­ten. En laat degenen die dan nog predikant of godsdienstleraar willen worden, doorstromen naar een prak­tische beroepsopleiding van de kerk waartoe hij of zij zich aangetrokken voelt.

Een opleiding waar de kloof tussen de wetenschap en de vertaling naar het geloofsbewustzijn aan de basis overbrugd kan worden”. Wat Van der Haar hier naar voren brengt laat niet alleen aan duidelijk­heid niets te wensen over. Juist in het in het gewone maatschappelijke leven van elke dag -op het werk, kan­toor, fabriek en school-, is grote behoefte te tonen dat het christen­zijn een levende realiteit is.

 

Doelen door Truus van Kaam

Op velerlei manieren zij we hiermee bezig: in de maatschappij, in ons huwelijk, in onze gemeente. Hoe gaan we om met onze ver­wachtingen?

Er zijn vele herkenbare problemen en vaak is het roeien tegen de stroom op. Hoe doen we dat? Natuurlijk praten we er met onze Heer over, maar het over te geven aan Hem gaat verder. Als we dat doen zullen de resulta­ten zichtbaar worden in ons leven en tegelijkertijd zal onze relatie met de Heer zich verdiepen.          

Toch worstelen velen met de vraag hoe het leven Gods zich in hen kan ontwikkelen.

Het antwoord is, bijbels gezien, heel eenvoudig en dat is: een dage­lijks ons overgeven, toevertrouwen aan de wil van de Heer en leren omgaan met Zijn gedachten – en dat zijn levende gedachten. Lucas 12, vers 24. (Luc. 12:24) zegt: “Let op de raven, zij zaaien niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze”.

Truus van Kaam

 

De bediening van herder door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente deel 9

Als we nadenken over de bediening van ‘herder’ dan gaan de gedachten als vanzelf uit naar God en Jezus Christus. Het is moeilijk te zeggen welke bediening het belangrijkste is, maar als de herder ontbreekt kan de gemeente niet naar Gods wil en orde functioneren. Dan komt de gemeen­te een stuk liefdevolle zorg en lei­ding tekort. De herder is degene die ten nauwste betrokken is bij het hele wel en wee van de mensen in de gemeente.

Alle bedieningen zien wij functione­ren in de Heer Jezus, maar juist in het herderschap komt het diepste wezen van God naar voren, namelijk Zijn liefde en bewogenheid. Lucas schrijft dat God omziet naar de mens met “innerlijke barmhartig­heid” Lucas, 1 vers 78. (Luc. 01:78). En die liefde en die barmhartigheid omvat alles wat scha­pen nodig hebben. Zorg, aandacht, warmte, vertroosting, losmaking of bevrijding, heling, zachtmoedigheid, geduld,…

Maar ook voor verzorging in de ruimste zin van het woord. Kundigheid om het juiste voedsel aan te reiken, de weg te wijzen, lei­den naar het doel, vermanen en dat in liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof  (naar 1 Timoteüs 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

God zelf de goede Herder

In het prachtige hoofdstuk 34 van Ezechiël, over God zelf als ‘de goede Herder’, verwijt Hij de leiders van Israël dat ze alleen maar aan hun eigen belangen denken. In Ezechiël 4, vers 4. (Ez. 04:04) zegt God: “Het zwakke versterkt gij niet, ziekte geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij”. Dit gaat God ontzettend ter harte en Hij trekt dan ook fel van leer tegen de zogenaamde herders. In Ezechiël 4, vers 11 en 12. (Ez. 04:11-12) zegt Hij: “Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te mid­den van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis”. In Ezechiël 4, vers 23 en 24. (Ez. 04:23-24) lezen we hóe God zelf naar de schapen zal omzien, als Hij zegt: “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen wei­den, die zal hun herder zijn. Ik, de Here, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Here, heb het gesproken”.

Jezus de goede Herder

In Jezus Christus, Zijn Zoon, heeft God inderdaad zelf omgezien naar Zijn schapen, naar Zijn mensen  (vs. 31). Hij, Jezus, is de knecht David. Hij is de Herder en Hij is Koning in het midden van Gods volk, die God al aankondigde in Ezechiël 34. In Johannes, 10, vers 11. (Joh. 10:11) zegt de Heer Jezus: “Ik ben de goede Herder. De goede Herder zet Zijn leven in voor Zijn schapen”.

En als we de Heer Jezus zien staan temidden van het volk Israël, wenen­de en met ontferming bewogen, dan zien we God zelf staan temidden van Zijn volk en de wereld, want Gods Zoon is het zichtbare beeld van de onzichtbare Vader in de hemel Kolossenzen, 1 vers 15. (Kol. 01:15).

Als je aan Gods schapen  (mensen) komt, dan kom je aan God zelf. Dan komt God in beweging zoals Ezechiël 34 duidelijk laat zien.

Herders naar Gods hart

God zelf en Jezus Christus zijn hét grote voorbeeld voor de herders­bediening. Voor de hele periode van de gemeente, en zeker ook voor de eindtijd, “de tijd van wolken en duis­ternis” Ezechiël, 34, vers 12. (Ez. 34:12) is Gods belofte: “En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met ken­nis en verstand” Jeremia 3. vers 15. (Jer. 03:15). De herders die de Heer als gave geeft aan de gemeente, ‘herders naar Gods hart’, zullen door de bijzondere genade deelgenoot zijn van het herdershart van de Heer zelf. Ze zullen toegerust zijn met goddelijke kennis en verstand om de gemeente te lei­den en te weiden. Iedere bediening is een kanaal van de Heer waardoor Zijn bijzondere genade stroomt, maar bij de herder zal het wezen van de Heer zelf het duidelijkst naar buiten treden. De herder zal op een bijzondere wijze de schapen bij elkaar weten te houden en direct opmerken als er wat broeit in de gemeente of dat sommigen afdwalen of geïsoleerd dreigen te raken van de kudde. Individualisme in een kudde kan absoluut niet. Dat kan iedere schaap­herder u vertellen, zo’n schaap is ten dode opgeschreven. Zoals de herder bij een kudde scha­pen altijd direct herkenbaar is, leu­nend op zijn staf, de kudde scherp in de gaten houdend of in actie bij een kuddedier in nood, zo is ook de her­der in de gemeente herkenbaar voor de kudde. En zoals schapen al van verre de stem van de herder kennen, zo zal dat ook bij de gemeenteleden het geval dienen te zijn met hun her­der of herders. Voor de nieuw bin­nenkomende in de gemeente is de herder wel de eerste om hem op te vangen en te verzorgen.

Mensen met een herdershart

Wat de wereld nodig heeft, zijn men­sen met een herdershart. Iemand zou kunnen zeggen, nee, de schep­ping wacht op de zonen Gods. Dat is helemaal waar, maar deze zonen Gods zullen toch in hart en nieren ‘herders’ moeten zijn, zoals de Opperherder Jezus Christus 1 Petrus 5, vers 4. (1 Petr. 05:04)

Een herder is iemand die als het ware in de huid van het schaap kruipt om te voelen en te beleven wat het schaap voelt en beleeft. Dat is precies wat God heeft gedaan in Zijn Zoon Jezus Christus. En dat is ook precies wat de Heer Jezus heeft gedaan.

Er staat dat Hij het aan God gelijk zijn met alle heerlijkheid, heeft afge­legd en in alles aan de mensen gelijk geworden is Filippenzen 2 vers 5 tot en met 7. (Filip. 02:05-07). En waar­om? Waarom wilde God dat zo? Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). “Opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou kunnen zijn”.

Om lijfelijk te ervaren wat de men­sen lijden en ondervinden, om daar­door de mensen nu te hulp te kun­nen komen. Hij kan in alles met ons meevoelen, in onze zwakheden, ver­zoekingen en lijden. Want daartoe is Hij juist arm en zwak geworden 2 Korinthe 8, vers 9. En Hebreeën, 2 vers 17 en 18. En Hebreeën 4, vers 14 en 15. (2 Kor. 08:09 en Heb. 02:17-18 en Heb. 04:14-15). Zo is Hij de Opperherder naar Gods hart, de knecht David, de Koning van Gods volk. Dit is ten diepste de gezindheid van Christus voor alle gelovigen, maar in het bijzonder voor de herders-bediening. Zij zullen immers mee dienen te werken om juist ook het aspect van dienstbetoon in de gelovigen tot ontplooiing te brengen Efeze 4 vers 12.  (Ef. 04:12). De herders-bediening roept over he’ algemeen weinig vragen op bij de gemeenteleden en wordt makkelijker als nuttig en nodig onderkend dan de andere bedieningen.

Mensen als schapen

Het is eigenlijk wel typerend dat God zelf het beeld van schapen en herder over Zijn volk heeft ingevoerd. Daar is aan de hand van de Bijbel, en ook vanuit lectuur wat daarover is, heel wat van te zeggen. Uit alles blijkt dat het schaap het meest hulpbehoevende dier is als het gaat om het vinden van voedsel en goede verzorging. Als een schaap niet geleid wordt, blijft het op het­zelfde gebied lopen en maakt diepe sporen in het terrein waar ze steeds maar door blijven lopen. Ze zien er dan op den duur onverzorgd en ver­waarloosd uit.

Vandaar ook dat Psalm 23, vers 3. (Ps. 023:003) zegt: “Hij leidt mij in de rechte spo­ren om Zijns Naams wil”. Ik geloof dat God ons met deze beel­den duidelijk wil maken dat de mens, wat zijn geestelijk leven betreft, niet buiten goede leiding en verzorging kan.

Dat kan in gemeenten nog weleens op verzet stuiten omdat de geest van individualisme rondom de gemeen­te, in de wereld, hoogtij viert. Je raakt dan echter los van de kudde en wordt dwalende als schapen en ieder gaat zijn eigen weg, zegt Jesaja 53 vers 6. (Jes. 53:06). En mijn eigen weg gaan betekent in goed Nederlands: “Doen wat ik zelf wil en goed vind”. Daarom zit in het geven van de ‘her­ders-bediening’ al een diepe les voor Gods volk. Wie het ziet, ziet het! Ook de prachtige herders-bediening moet ontdaan worden van het verte­kende beeld wat ontstaan is in twin­tig eeuwen kerkgeschiedenis. Zeker in deze en de nog komende tijd, waar de problemen en psychische noden alleen maar groter dreigen te worden, mag deze bediening krachtig functioneren in de gemeente. Maar ook deze bediening zal mee­werken: “Om de heiligen toe te rus­ten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4, vers 12 en 13. (Ef. 04:12-13).

 

Korte gedachten door diverse schrijvers

Volharden in de gebeden door Cees Maliepaard

Soms houden mensen op met bidden voor een bepaalde zaak, omdat het gewenste resul­taat uitblijft. In het Woord van God worden we opgeroepen tot volhardend gebed, en dat betekent dat we dus niet af zullen haken tot Gods doelstellingen in de mens volkomen verwezenlijkt zijn.

Desalniettemin zullen we niet doordrammen om ónze verlangens er door te drukken. Bepalend is altijd nog wat Gód er van vindt. Maar als de wil van de Heer ons duidelijk voor ogen staat, zullen we niet verslappen in de geestelijke strijd voor ons­zelf en voor elkaar. Eensgezind bezig zijn in de hemelse gewesten, is zinvol voor de onderlinge bemoediging. En het geeft zekerheid voor een goed eindresultaat.

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Men denkt dat men, door zelfbewust te zijn, zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is het geval.

Op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Wanneer Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is, en dat het oude leven voorbij is en het nieuwe is gekomen, dan is dat voor hem een zekerheid. Hij is zich dat bewust. En doet er uiteraard alles aan, dat dit geen verborgen aangelegenheid is, maar tot openbaring komt in het leven van elke dag.

Gezonden door Gert Jan Doornink

Jezus was de Gezondene des Vaders. Niet meer en niet minder. De Vader openbaarde Zijn wil in de Zoon. Hij bracht op een volkomen wijze tot uitdrukking wat de bedoeling van de Vader was. Hebreeën, 1 vers 3. (Heb. 01:03) zegt dan ook dat Hij ‘de afstraling van Gods heerlijkheid’ en ‘de afdruk van Gods wezen’ is. En dan te bedenken dat deze Jezus sprak tot Zijn discipelen  (en dus ook tot ons): “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…”

Een onmogelijke opgave? Helemaal niet, als we leren radicaal af te rekenen met de influisteringen van de duivel en ons openstellen voor wat Gods woord en Geest ons aanreiken. En ook als we ons realiseren dat Jezus aan dezelfde verzoekingen blootstond als wij, maar niet toegaf, moet het ook voor ons mogelijk zijn stand te houden. Laten we afrekenen met allerlei vrome theorieën die beweren dat dit niet mogelijk is. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, wordt er dan gezegd. Dat zijn vaak dezelfde mensen die te vuur en te zwaard de letterlijke interpretatie van de Bijbel verdedigen, maar tegelijkertijd de werkelijke en geestelijke betekenis van de Bijbel ontkrachten en bijvoorbeeld hun twijfel hebben over de woorden van Paulus als hij aan de Korinthiërs schrijft: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” Een Korinthe 10, vers 13. (1 Kor. 10:13).

Niet naar de mens… door Gert Jan Doornink

Wanneer Paulus in zijn brief aan de gemeenten te Galatië, schrijft dat het evangelie niet is naar de mens Galaten, 1 vers 11. (Gal. 01:11), bedoelt hij hiermee niet te zeggen dat het evangelie niet vóór de mens is. Het evangelie is anders, mooier en rijker dan de mens zonder Christus ooit zou kunnen bedenken. Die zit immers ‘gevangen’ in het rijk der duisternis. De Leidse en de Petrus Canisius-vertaling hebben de opmerking van de apostel zo weergegeven: het evangelie is niet van men­selijke oorsprong. Duidelijk is dus de Goddelijke oorsprong van het evangelie; het is van God afkomstig maar bestemd voor de door Hem geschapen mens.  

De hoge weg door Gert Jan Doornink

‘Wandelen op de hoge weg’ is niet een soort geestelijk experiment, waarbij we maar af moeten wachten hoe het afloopt, het is een spannend, blij makend avontuur waarbij we iedere dag weer ontdekken hoe groot Gods liefde is en hoe de heerlijkheid des Heren meer en meer deel van ons leven gaat uitmaken.  

 

De oudste zoon in de gelijkenis door Jildert de Boer

In de zogenaamde gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15, vers 25 tot en met 32. (Luc. 15:25-32) valt vrij­wel altijd het accent op de jongste zoon, die de erfenis verkwanselde en tenslotte bij een varkenshouder – beeld van de duivel- terecht kwam. Daar bij de lege schillen kwam hij tot inkeer en besloot om op te staan en naar zijn vader te gaan. De vader stond altijd in geloof op de uitkijk. Toen hij terugkwam, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewo­gen. De Vader -onze goede God- ver­wierp hem niet, verweet hem niets, maar heette hem ‘welkom thuis’ in grote barmhartigheid! De jongste zoon erkende: “ik heb gezondigd”. Voor de Vader was hij nog steeds zoon en geen varken! Hij vroeg geen verklaringen, maar bood hem een aanvaarding zonder grenzen, zonder terughoudendheid, want hij richtte een feestmaal aan. Wat een warm onthaal voor de verloren, maar terug­gevonden zoon!

Over de oudste zoon in de gelijkenis wordt doorgaans veel minder gezegd. Daarom willen we in dit arti­kel eens stilstaan bij het leven van de thuisgebleven oudste zoon. Probeer er iets van jezelf in te herkennen.

De zwoeger

De oudste zoon was nooit echt in de wereld geweest. Hij was nog op het land te vinden toen alle knechten al thuis waren. Wat een energie zette hij in voor het bedrijf! Een noeste werker en een ijverige doordouwer was hij. Hij vond het geen probleem om over te werken. Ook hij was een slaaf, namelijk van zijn werk! Je werk kan een vlucht zijn, een zoeken naar compensatie, een drang naar voldoening, naar prestaties, naar je bewijzen. Zoiets van: ik kan dat dan toch allemaal maar… Voor het werk in de gemeente zou hij een goede, een actieve broeder kunnen zijn. Hij is er dan toch maar altijd… Je kunt op hem rekenen met de zichtbare activiteiten, die gedaan moeten worden.

Is echter ons werk voor de Heer ook het werk van de Heer? “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” Psalm 127 vers een? (Ps. 127:001). “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”  (let wel, er staat niet “doet er niets toe”!) Spreuken 10, vers 22. (Spr. 10:22). Inzet voor de gemeente is goed, maar wat is onze gezindheid en hoe zijn onze innerlijke motieven? Denk ook eens aan Kaïn. Hij ploeter­de hard voor de vruchten van de aarde, de vruchten van zijn eigen werk en inspanning. Hij was even­eens afgunstig op zijn broer Abel. Die offerde het bloed van een lam en God sloeg acht op dat offer. De oudste zoon was jaloers op het feest met al die tamtam voor zijn jongere broer. Het woord ‘genade’ kende hij niet. Hij was niet dankbaar en verheugde zich er niet over dat zijn broer levend geworden was, opnieuw gevonden en gezond en wel terug. Blijkbaar had hij hem nooit gemist. Hij werd kwaad. Hij was zo boos, omdat hij zich geringgeschat achteruit gesteld voelde. Hem werd nu tekort gedaan. De geest van verwerping en afwijzing had postge­vat in zijn denken. Waarom nu zo’n hoop ‘kouwe drukte’ met muziek en dans voor die ‘doorbrenger’? Het was echter koud geworden in zijn eigen hart.

Arbeiders in de wijngaard

Het is net als met die arbeiders in de wijngaard Mattheüs, 20, vers 1 tot en met 16. (Matt. 20:01-16). De eer­sten morden tegen de heer des hui­zes over de laatsten, die hetzelfde loon kregen. Zij waren verongelijkt en een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad Spreuken 18, vers 19. (Spr. 18:19). Ze konden het niet zetten dat de heer goed is en er was geen sprake van dankbaarheid over de laatsten. Integendeel, ze voelden zich onredelijk behandeld, terwijl de heer billijk volgens afspraak uitbe­taalde. Toch meenden zij dat ze benadeeld waren. De conclusie van deze gelijkenis was: “Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn”. Met een variant daar­op zouden we ook kunnen zeggen bij de jongste en de oudste zoon: “de jongste de eerste en de oudste de laatste”.

De oudste zoon morde en wilde niet naar binnen waar het feest in volle gang was. Vrome mensen en religieuze geesten hebben een hekel aan het feest dat de vader aanricht. Zij houden niet van de vreugde van God. De engelen weten wel van die blijdschap! Die zijn enthousiast, als een zondaar zich bekeert Lucas 15, vers 10. (Luc. 15:10) en ze zijn blij dat ze weer iemand kunnen gaan dienen! Ook bij de oudste zoon kon je het ‘geknor’ van de varkens  (beeld van de machten der duisternis) horen. Hij was bevangen door jaloersheid en misschien beducht voor concur­rentie. Wellicht dacht hij in na-ijver: nu begint mijn broer ook nog van mijn deel van de erfenis mee te eten, terwijl hij eerst zijn deel erdoor gebracht heeft.

Toen het volk juichte “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” ontstak hij in woede en werd door jaloezie ver­teerd. In plaats van deze verliezende concurrentieslag aan te gaan, had hij ook aanvullend op elkaar kunnen denken: 1000 + 10.000 is samen 11.000! Samen hebben we er elfdui­zend verslagen!

Evenzo had de oudste zoon kunnen denken: met de hulp van mijn vader heb ik me in mogen zetten, ons bedrijf is meer waard geworden en samen met mijn broer die terug is, gaan we er nu voor! Maar toen hij aan een knecht vroeg wat er te doen was en deze hem ant­woordde: “Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft” Lucas 15, vers 26 en 27. (Luc. 15:26-27) versteende zijn hart en werd hij boos van jaloezie. Toen de oudste zoon niet wilde komen, stuurde de vader niet één van de knechts om hem te roepen. Hij ging zelf naar zijn zoon toe. Hij hield net zoveel van de oudste als van de jongste zoon. Hij drong aan, sprak hem vriendelijk toe en ver­zocht hem om binnen te komen. Hij probeerde een scheiding aan te bren­gen: de zoon naar binnen en het gemor en geknor van de machten der duisternis buiten.

Tegenwerpingen

In Lucas 15, vers 2. (Luc. 15:02) lezen we: “En de Farizeeën en de Schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen”. Dit beeld zien we duidelijk in de oudste zoon terug. De oudste zoon komt met zijn ‘maar’, in een aantal argumenten vervat.

Hij beroept zich op “zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst”  (vs. 29a). Hij was trouw, al jaren op zijn stekje en voldeed aan zijn verplichtingen. Wij zouden zeggen: lang niet het slecht­ste gemeentelid. Trouw is een goed

iets, maar dient wel een hartenzaak te zijn!

“En nooit heb ik uw gebod overtre­den”  (vs. 29b). Hij liet op en top ‘inzet’ zien en nam de wet uiterlijk stipt in acht. Hij leefde volgens de regels met een groot plichtsbesef. Je kon geen vinger op hem leggen naar de buitenkant gerekend. Hij had het goed met zichzelf geschoten. Hij had het ver geschopt met het houden van de geboden voor het aangezicht van mensen, in de zichtbare wereld. Het grote probleem was echter dat dit alles niet vanuit liefde, van bin­nenuit het hart kwam. Hij leefde niet frank en vrij voor het aangezicht van de vader, maar was innerlijk in wezen van diens positiviteit en liefde houding verwijderd. Toen de situatie daar was, dat zijn verloren broer terugkwam, bleek wat er binnen in hem leefde. Hij kon het niet verdragen dat die zo uitbundig werd onthaald. Had de vader hem ooit wel eens uitvoerig bedankt voor alles wat hij gepresteerd had? Hij kon geen uiterlijke ontferming opbrengen en van een innerlijke ont­ferming was al helemaal geen spra­ke. Hij kende dus het wezen van de vader evenmin.

Daarom rolden de verwijten uit zijn mond. “Maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren”  (vs. 29c). Hier proef je de zelfzucht. Heimelijk van binnen had hij wellicht ook wel eens, zoals zijn jongste broer de bloemetjes buiten willen zetten, maar nee, daar was hij te fatsoenlijk voor. Voor het oog leefde hij netjes en oppassend.

Nu voelt hij zich overgeslagen, gepasseerd en afgewezen. In het “nooit hebt gij mij” ligt een eis, een stuk zelfbehagen en zelfrechtvaardi­ging. In Lucas 15 vers 7. (Luc. 15:07) lees je over die 99 rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. Dat zowel hij als zijn broer het van genade moeten hebben, heeft hij niet in de gaten. Hij geeft immers een harde reactie en misgunt zijn broer het nieuwe geluk. Hij reageert gebelgd en beledigd. Hij is gepikeerd, koes­tert zelfmedelijden en klaagt de vader aan.

Geest van afgunst

Ondanks zijn keurige, wettische onberispelijkheid wordt hij nu wre­velig, boos en bitter. Hij is niet recht­vaardig behandeld, meent hij. De geest van afgunst staat in hem op. Hij heeft het over “mijn vrienden”. Wie waren dat dan? Blijkbaar had hij daar de vader liever niet bij, anders had hij over “onze vrienden” gespro­ken. Hij was wel uiterlijk gehoor­zaam aan de vader, maar had geen relatie met Hem. Hij leefde in dode werken en hield er vrienden buiten de vader om op na. Eigenlijk wilde hij wel onder diens gezag uit. Innerlijk was hij hard en onveran­derd. In zovele jaren was hij niet innerlijk gegroeid, had hij geen leven gekregen in zichzelf  (goddelijke natuur in liefde, goedheid, enz.). Ondanks de schone schijn stond hij direct klaar met veroordeling, in plaats van de innerlijke ontferming, die de vader toonde. De uitdrukking “nu die zoon van u gekomen is”  (vs. 30a), die hij gebruikt, in plaats van “mijn broer” demonstreert een cynische minach­ting. In de zin, die hij uitspreekt: “hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten” (vs. 30c) zit wrange kritiek op de vader. Hij was als oud­ste immers altijd thuisgebleven en had steeds ijverig meegeholpen. Hij had zich geweldig uitgesloofd en had het zoveel beter gedaan. Hij voelde zich ver verheven boven die andere zoon. Aan de buitenkant leek hij wel op zijn vader, maar aan de binnen­kant niet. Hij had aan zelfverlooche­ning gedaan  (dat wil zeggen: hij had zich allerlei dingen ontzegd), maar had nooit zichzelf echt overgege­ven of helemaal uitgeleverd aan de vader. Het ontbrak hem aan echt contact met de vader. Hij stond niet in een levende verbinding met zijn vader.

Vrouwelijk schoon

Hij verwijt zijn broer tegenover zijn vader dat “die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen”  (vs. 30b). Deze beschuldiging kan niet vanuit het verhaal over de jongste zoon bewezen worden. Wanneer dit op zichzelf genomen juist is, klopt het zeker, dat we waakzaam moeten zijn voor bepaalde meisjes en vrou­wen, die weliswaar niet naar varkens ruiken, maar toch onrein zijn. Hier geldt de waarschuwing: “als een gou­den ring in een varkenssnuit (l) is een schone vrouw zonder verstand”  Spreuken 11 vers 22. (Spr. 11:22). Met als heerlijke tegen­pool: “bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen” Spreuken 31, vers 30. (Spr. 31:30). In onze jeugdtijd is flirten en voort­durend maar bezig zijn met het andere geslacht een geweldig gevaar, dat ons van het zoeken naar een die­pere relatie met God de Vader afkan houden. Als het dienen in de gemeente je gevormd heeft, geeft de Heer je wel op tijd je man of vrouw.

Ook in dit opzicht geldt: “Schuw de begeerten der jeugd…” 2 Timotheüs, 2 vers 22a. (2 Tim. 02:22a). Bedachtzaamheid is hier belangrijk, want er staat zelfs: “bijna was ik in alle kwaad geraakt te mid­den van de gemeente en de vergade­ring” Spreuken 5 vers 2 en Spreuken 5 vers 14. (Spr. 05:02; Spr. 05:14). De hoofdstukken 5 tot en met 7 van Spreuken geven veel waarschuwingen voor de vreem­de vrouw en uitglijders op seksueel gebied.

Zure wrok of zoete vrucht?

De oudste zoon verbrak in wezen de gemeenschap met de vader, al liep hij uiterlijk in het gareel. Er was geen volkomen toewijding vanuit het hart. Hij voelde zich tekort gedaan, terwijl de vader ook hem hartelijk benaderde en hem toeriep: “Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe”  (vs. 31).

Dit voorrecht kan ook voor ons in de gemeente zo gewoon worden, dat de heerlijkheid ervan niet meer zien. Al lopen we dan mee in het gemeen­tepatroon en doen niets onbehoor­lijks, toch kan alles zo kleur-, geur­ en fleurloos zijn geworden. In Johannes 15, vers 9 tot en met 11. (Joh. 15:09-11) lezen we: “Gelijk de Vader Mij heeft liefge­had, heb Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde”. Deze instelling ondervindt de testen van het dagelijks leven in de omgang met anderen.

De oudste zoon bleef niet in de lief­de tegenover zijn vader en hij kon zijn broer niet vergeven. Hij trok de pruillip op en werd een zuurpruim, vol bittere na-ijver en wrok. Met zo iemand is het kwaad kersen eten, laat staan zoete druiven. Hij had mee kunnen profiteren van de erfenis, bestaande in de goede vrucht van liefde, vergeving, vreugde en vrede. De vader was ook naar hem toe vol van ontferming! Hij wilde aan de oudste, evenals aan de jongste zoon, eenvoudigweg zonder verwijt geven Jakobus, 1 vers 5 B. (Jak. 01:05b). God is liefde!

Relatie met de Vader

Heb je jezelf herkend? Deze keer legden we niet de nadruk op de oppervlakkige jongste zoon, die in een roes en in valse vrijheid leefde. De klemtoon lag ditmaal op de ern­stige, maar wettische en plichtsge­trouwe oudste zoon. Misschien doe je wel keurig mee in de gemeente en in het christelijke gezin, maar waar het om gaat is dat je innerlijk gegrepen raakt van een relatie hebben met God!

Het kan best zijn, dat er iemand van de jeugd, die een paar jaar wegge­weest is en diep in de zondige wereld heeft gezeten, zich bekeert en terugkomt in de gemeente. Hij geeft een klinkend getuigenis en de gemeenteleiding en de ouders van de jongen zijn laaiend enthousiast en blij. Dan kan het in je opkomen om te denken: “zo bont heb ik het toch niet gemaakt, want ik heb steeds goed meegedaan in de gemeente en waarom nu zoveel aandacht voor…” Zie je hoe dichtbij je dan bij de oud­ste zoon zit? Of kun je van harte dankbaar zijn voor die ander die uit de modder van de zonde is gekomen en een nieuw leven met Jezus is begonnen? Of, je kent vast wel iemand, die helaas nog leeft in dienst van de varkensboer, de duivel. Neem die persoon dan op je hart, voor te bidden! Ken je zelf, persoonlijk de Vader, die een liefdehart voor je heeft en die je nodigt voor zijn feest? Wil je Hem intenser leren kennen via zijn Woord? Of laat je het Woord van God alleen maar uiterlijk over je heen komen in de samenkomst? Dan is het wijs om een concrete beslissing te nemen, om zelf die Bijbel ter hand te gaan nemen voor je innerlijk voedsel! Ken je een thuis, een gemeente, een warm nest dat veiligheid biedt en waarbinnen jij ook mee tot opbouw mag zijn? Of ben je dan wel geen varken, maar geestelijk in feite een zwerfkat?  (van de ene praise-kick naar de volgende conferentie-happe­ning…, terwijl je mogelijk een taak in de plaatselijke gemeente of het sim­pele dienen thuis er maar een beetje bij laat hangen?). Laat je christelijke leven thuis en in je eigen gemeente

maar eerst tevoorschijn komen. Dan valt er daarnaast elders ook nog wel eens te genieten in groter verband.

Het feest van God

“Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw (!) broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”  (vs. 32).

Weet je dat God de Vader van harte al je zondeschuld wil vergeven? Heb je ook al geleerd jezelf te vergeven? Of loop je nog rond met de ‘varkens- lucht’ van de schuld en de aanklacht, die de boze je wil aansmeren? Geef je dan van harte helemaal aan zo’n goede God, die het allerbeste met je voor heeft! God wil nog altijd het feest! Jubel jij al met heel je hart mee?

 

Bijbelse chronologie door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 10

In de chronologie van de Bijbel vin­den we onderstaande volgorde: De invloed van de Dood wordt al aangegeven vóór de zondeval van het eerste mensenpaar. Adam en Mannin werden door God gewaar­schuwd om niet van de ‘boom der kennis van goed en kwaad’ te eten. De Schepper waarschuwde hen: “Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven’ Genesis 2 vers 17. (Gen. 02:17). De dood sterven is onder het gezag en de macht van de Dood komen. De Dood is dus de éérste vijand van God en deze wordt het laatst ontmanteld. Het machtsgebied van de Dood betreft het in de Bijbel zo genoemde ‘dodenrijk’. Niet wedergeboren men­sen, ook godsdienstige, ‘leven’ nog onder deze claim en verkeren nog in deze sfeer, zolang ze niet radicaal gebroken hebben met de zonde of deze zien als onlosmakelijk met de mens verbonden. De zonde is de leugen en daarmee het ‘geweld van de Dood’. Door leu­gen en  (vaak vrome) misleiding brengt de duivel de mens onder de invloed van de Dood en maakt hem daardoor vruchteloos voor God.

Leven tegenover Dood

Lijnrecht tegenover deze leugen staat het ‘geweld’ van God, dat is de waar­heid. De Heer Jezus hanteerde deze zo nauwkeurig, dat Hijzelf ook de ‘waarheid’ wordt genoemd. Door deze waarheid is Hij de exclusieve ‘weg’ tot het doel van de Schepper. Dat doel houdt enkel ‘leven’ in.

De Heer doorbrak door de waarheid de claim van de Dood. Hij beroofde deze van zijn kracht en bracht onver­gankelijk leven aan het licht.

Hij ont­troonde daarmee ook de duivel, die werkt met het geweld van de Dood Hebreeën, 2 vers 14 Statenvertaling. (Heb. 02:14). Wat in Hebreeën, 2 vers 14. (Heb. 02:14 staat, wordt in een aantal Bijbelvertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de Dood. In andere vertalingen, die meer letter­lijk vanuit de grondtekst vertalen  (zoals onze Statenvertaling), komt duidelijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood. Dit komt op meerdere plaat­sen in de Bijbel tot uitdrukking. Dat de Dood een sterkere macht is dan de duivel, wordt wel bewezen door het feit, dat ook de meest onbe­rispelijke rechtvaardigen toch gestor­ven zijn, ondanks dat ze nooit naar de duivel hebben geluisterd.

De poel des vuurs

Ook is het een gegeven in de Bijbel, dat de Dood en diens machtsgebied  (het dodenrijk) nog geoordeeld moe­ten worden, als de duivel en zijn engelen al in de zo genoemde ‘poel des vuurs’ zijn geworpen. Het is een belangrijk principe in de Bijbelse openbaring, dat datgene, wat zich in de openbaring van zonde en dood het éérst manifesteert, het laatst wordt uitgeworpen. Van de invloed van de Dood is al sprake vóór de zondeval van de mens, want de Schepper waarschuwde deze al van te voren voor de ellende  (Reisel), de dood sterven  (Statenvert.), sterven  (NBG), welke hem te wachten stond in geval van ongehoorzaamheid aan het gebod Genesis, 2 vers 17. (Gen. 02:17). Tegelijk is de Dood ook de laatste vijand, die teniet gedaan wordt 1 Korinthe 15, vers 26. (1 Kor. 15:26). De poel des vuurs is de eeuwige, onomkeerbare verwerping van alles, wat niet thuis hoort in de schepping van God. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genoemd de ’tweede dood’. Hier knaagt voor de mens, die daarin terecht komt, onop­houdelijk en zonder verzadiging de worm van de wroeging, terwijl het verterende vuur niet ophoudt te branden, Openbaring 20, vers 10 tot en met 14. (Openb. 20:10-14).

Opmerkelijke typeringen

In het gegeven van de Hof van Eden komen enkele opmerkelijke typerin­gen voor:

1.De duivel en satan  (tegenstander)

Dit is de gevallen engel, door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God Genesis 3, vers 7. (Gen. 03:07).

Hij gebruikte hiervoor als ‘medium’ de kronkelende slang, welke listiger was dan alle andere velddieren. Door middel van dit dier richtte hij de aan­dacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

2.De boom van kennis van goed en kwaad

Deze stond in het centrum van de Hof, direct naast de ‘boom van het leven’. Zoals de laatstgenoemde een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus de Christus openbaarde, zo is de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ een typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf  (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstan­der, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is. De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God  (2 Thessalonicenzen 2).

3.De boom des levens

De grote daden van God naar de mens toe zijn vervat in het genoem­de evangelie van Jezus Christus. Door dit evangelie roept God de mens, welke nog onder de macht van de Dood is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderba­re licht, dat het leven is voor de mens. Dit is mogelijk, sinds de Heer Jezus de Dood heeft overwonnen. Door Zijn dood wiste onze Heer al onze overtredingen uit en daarmee het bewijsstuk, dat door zijn inzettin­gen tegen ons getuigde en ons bedreigde. De duivel kan sindsdien namelijk de wet van God niet meer gebruiken om ons te beschuldigen voor God. De Heer nagelde dit bewijsstuk aan het kruis der vervloe­king, toen Hij daar lijfelijk in de zichtbare wereld aan hing. Zo ontwa­pende Hij de overheden en machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon Kolossenzen, 2 vers, 14 en 15. (Kol. 02:14-15).

Het ware leven

De Heer Jezus is vanwege Zijn over­winning over Dood en duivel de ware overste van de wereld. Hij is dit als mens! Hij regeert tezamen met Zijn heiligen, die samen met Hem het ‘lichaam van Christus’ vormen. Onder Zijn leiding wordt het ware leven geopenbaard. Dit is bestand tegen het geweld van de Dood en wordt terecht ook ‘eeuwig leven’ genoemd. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel aangeduid in het schaduwbeeld van de ‘boom des levens’. Dan nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waar­heid en leugen’.

Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods  (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het geboomte des levens aan weerszij­den van en midden in de ‘rivier van het water des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdruk­king voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.

 

Wie gelooft er nog? Door Wim te Dorsthorst

In november vorig jaar werd de wereld geconfronteerd met de ver­schrikkelijke gevolgen van de tropi­sche orkaan ‘Mitch’. Deze raasde over Midden-Amerika, een spoor van dood en vernieling trekkend door verschillende landen. Dagelijks waren de schokkende beelden op de televisie te zien.

Een grote inzamelingsactie via de televisie bracht -Goddank- weer vele miljoenen op.

Maar al heel spoedig kreeg het ‘gewone nieuws’ weer de overhand. De economische crises in Azië, stij­gende en dalende beursindexen, dreigende economische recessie in Nederland, de zieke Jeltsin, enz.. In een tijd dat de hele wereld één grote stad lijkt te worden, is het des te schrijnender hoe snel iedereen weer terugvalt in individualistisch bezig zijn. Het lijkt wel of alles wat er gebeurt alleen maar aan de opper­vlakte mag binnendringen. De mens lijkt immuun te worden voor wat er om hem heen gebeurt.

Is God de schuldige?

Een gezegde luidt: “Ieder voor zich, God voor ons allen”!

God??… Ja, zo af en toe wordt God er ook nog bijgehaald.

In een uitzending op onze meest christelijke televisiezender kwam de

orkaan ‘Mitch’ ter sprake en toen werd er van God gesproken. En hoe!

Hoe kan God deze verschrikkelijke dingen laten gebeuren? Hij heerst

immers over wind en zee!

Waarom doet Hij… Waarom laat Hij toe… Hij had toch zeker wel… In vele toonaarden kwam het er uit: God is de schuldige van alle ellende. Niemand nam het op voor God, ook de christelijke leider van het programma niet. Je denkt dan toch: Heb je dan nooit gelezen dat er geschre­ven staat: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, zie het was zeer goed” Genesis, 1 vers 31. (Gen. 01:31).

Daar hoorden kennelijk geen tropi­sche orkanen met vernietigende krachten bij. En men weet blijkbaar ook niet meer: dat er een zondeval is geweest met catastrofale gevolgen voor mens en schepping; dat de mens door de zonde het koningschap uit handen heeft gegeven aan de listige slang, de duivel, de grote tegenstander van God en mensen; dat God tot de eerste mens moest zeggen : ” Door uw zonde is de aardbodem om uwentwil vervloekt” Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17);

dat de schepping dientengevolge is onderworpen aan de vruchteloosheid, niet vrijwillig, maar om de mens die haar daaraan onder­worpen heeft  Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20); dat de duivel de overste is gewor­den van deze wereld en voor een groot deel de gang van zaken op aarde bepaalt Efeze, 2 vers 2. Efeze 6, vers 11 en 12. (Ef. 02:02 en Ef. 06:11-12);

dat Jezus Christus, Gods Zoon is gekomen die ons de Vader heeft leren kennen Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18); dat Hij verkondigd heeft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes, 1 vers 5. (1 Joh. 01:05) dat Hij in heel Zijn handel en wandel heeft getoond dat de Vader een enkel goede God is.

Onderscheiding ontbreekt

Is er dan helemaal geen kennis meer van Gods Woord? Wat doen die mensen als ze het ‘Onze Vader’ bid­den? De Heer Jezus leert toch bid­den: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd” Matteüs 6, vers 9. (Matt. 06:09). Dat wil zeggen: Gods Naam niet verbinden met welke vorm van kwaad, duisternis, geweld, dood, verderf, enz. Waarom zijn het dan christenen die de Vader hiervan zo vaak beschuldigen? De Heer Jezus leerde toch dat “de Vader, die in de hemelen is, Zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” Matteüs 5, vers 45.  (Matt. 05:45)? En dat “Hij goed is jegens ondank­baren en bozen” Lucas 6, vers 35. (Luc. 6:35). Hoe Hem dan beschuldigen van ver­schrikkelijke natuurrampen, oorlo­gen, dood en verderf? Als je dan naar zo’n programma kijkt, dan denk je: Is er dan ook nie­mand die het voor God opneemt en de Naam van de Vader in de hemel, heiligt? Het is blijkbaar nogal mak­kelijk om God de schuld te geven de duivel en de mens buiten schot blijven.

Weet U wat Jesaja al profeteerde over die arme aarde in het laatst der dagen?: “De aarde wordt volkomen ontledigd en geheel leeggeroofd, want de Here heeft dit woord gespro­ken. De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwij­nen weg. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.

Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewo­ners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig sterve­lingen over Jesaja 24 vers 3 tot en met 6. (Jes. 24:03-06). Dit is toch wel duidelijke taal! Niet God is de schuldige, maar de afgedwaalde en door de duivel mis­leide mens. God rooft de aarde niet leeg, waardoor natuurrampen kun­nen ontstaan, maar de mens die met dollartekens in de ogen kijkt naar wat hij gebruiken kan om zich te verrijken.

Wetten en inzettingen Gods, om alles goed te laten functioneren op aarde, worden met voeten getreden en zo wordt het eeuwig verbond voor de aarde verbroken.

Gods grote liefde

En God? Zegt God eigen schuld, dikke bult? Nee, Hij heeft van Zijn kant alles gedaan en alles gegeven wat Hij had, Zijn eigen en enige Zoon, om aan dit alles een definitief einde te maken.

In Hem heeft God de hele schep­ping, de ganse kosmos, weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon aan het kruis Kolossenzen, 1 vers 20 en 2 Korinthe 5, vers 18. (Kol. 01:20; 2 Kor. 05:18).

En hiermee heeft God het funda­ment gelegd voor een totale vernieu­wing van hemel en aarde. Door Jezus is de overste van deze wereld, de duivel reeds buiten gewor­pen Johannes, 12, vers 31. Romeinen 8, vers 19. (Joh. 12:31).

Het wachten is nu op?… Mensen! “De schepping wacht op het open­baar worden van de zonen Gods”  Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wat zijn dat voor mensen? Dat zijn mensen… die nog geloven dat de Bijbel het Woord van God is en waarachtig is, waardoor de mens Gods volkomen kan worden tot alle goed werk vol komen toegerust 2 Timoteus, 3, vers 16 en 17. (2 Tim. 03:16-17);

die nog geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God Matteüs, 16, vers 16. (Matt. 16:16) die nog geloven dat Jezus Christus gestorven is als een verzoening

voor de zonden van alle mensen en de hele schepping die hun leven er voor inzetten om aan het beeld van “de Zoon” gelijk vormig te worden Romeinen 8, vers 29 en Efeze 4. vers 13. (Rom. 08:29 en Ef. 04:13) die zoeken hun roeping en verkiezing dagelijks te bevestigen 2 Petrus, 1 vers 10. (2 Petr. 01:10) die de Heer Jezus van de hemel verwachten, waarna Hij zal regeren met de zonen Gods in het duizend­jarig vrederijk Openbaring 20, vers 6. (Openb. 20:06).

Het grote perspectief

Dat zal dan uitlopen op wat we lezen in Openbaring 21 vers 1 tot en met 7. (Openb. 21:01-07): “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijge­gaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwis­sen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.

En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie over­wint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn”.

De Heer Jezus zegt: “Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde”? Lucas 18 vers 8. (Luc. 18:08). Laten we hopen en bid­den van wel!

 

Inspiratie of manipulatie?  Door Gert Jan Doornink

Het verhaal van Kaïn en Abel, zoals we dat kunnen vinden in Genesis 4, en in het Nieuwe Testament enkele malen wordt aangehaald, is een van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Tenminste als we wat thuis zijn in de Bijbel, want in onze dagen neemt de Bijbelkennis sterk af, zeker bij de grote massa, die niet alleen weinig weet meer heeft van het christelijk geloof, maar ook -en mede daardoor- alle godsdiensten op één lijn gaat stellen. Het is toch allemaal één pot nat. En waarom zouden andere godsdiensten ook niet waar kunnen zijn?, wordt er dan gerede­neerd. Nu is kennis van de Bijbel op zich natuurlijk geen garantie dat men ook werkelijk gelooft. Bovendien kan iemand die wél gelooft zijn kennis van de Bijbel ook op de verkeerde wijze gebruiken. Zonder het licht van Gods Geest kunnen wij onmogelijk de Bijbel op de juiste wijze verstaan. Dan kan men gemakkelijk een ‘letterknecht’ worden, terwijl Paulus juist waar­schuwt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt 2 Korinthe 3, vers 6. (2 Kor. 3:6).

Heenwijzing naar Golgotha

Het eerste wat we uit dit verhaal kunnen concluderen is dat het een duidelijke heenwijzing is naar het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. En dan denken wij natuurlijk aan Abel, het onschuldige bloed dat vloeide toen hij werd doodgeslagen door zijn broer.

Zoals Jezus op onschuldige wijze stierf, zo was dit ook met Abel het geval. Maar zoals gezegd, het is een heenwijzing. En wij, die geloven in het volbrachte werk van Jezus, mogen door genade weten dat wij, zoals de Hebreeënbrief dat formuleert, genaderd zijn “tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12, vers 24. (Heb. 12:24). Als Nieuwtestamentische christe­nen hebben we niet meer te maken met Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, maar met Jezus, de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Ons oog is daarom alleen gericht op Jezus Hebreeën 12, vers twee. (Heb. 12:02). Door Hem heb­ben wij vrede met God ontvangen. Een bekend bijbelleraar formuleerde het destijds in een van zijn boeken zo: “Abels bloed riep van de aardbo­dem om wraak of vergelding Genesis 4, vers tien. (Gen. 04:10), maar het bloed van Christus roept van de aardbodem om verzoening en leven. Dit bloed spreekt krachtiger en overstemt de roep van Abels bloed om vergelding en straf’.

Abel als voorbeeld

Jezus is echter niet alleen onze Verlosser en Verzoener, maar ook ons grote Voorbeeld om na te vol­gen. Maar voorafgaande aan het wer­kelijke voorbeeld dat Jezus Christus is, is ook Abel al een voorbeeld voor ons.

Want wat was het grote verschil tus­sen Kaïn en Abel, los van het gebeu­ren waarbij Abel zijn broer ver­moordde? Dat was dat Abel gemeenschap met God had door het geloof, maar Kaïn was niet door het geloof met God verbonden. Het Boek for­muleert het zo: “Omdat Abel op God vertrouwde, had zijn offer meer waarde dan dat van Kaïn. Door zijn offer aan te nemen, zei God dat Abel voor Hem rechtvaardig was. En hoe­wel Hij allang dood is, spreekt Abel nog steeds door zijn voorbeeld” Hebreeën 11, vers 4. (Heb. 11:04).

Abel werd door God rechtvaardig verklaard. Hij stond in de juiste ver­houding tot God. Hij kon God recht in de ogen kijken. Jezus zelf spreekt dan ook over ‘Abel, de rechtvaardige’ Matteüs 23, vers 33, tot en met 36. (Matt. 23:33-36).

Zijn voorbeeld laat ons zien hoe het leven van iemand die in de juiste verhouding met God staat uiteindelijk altijd een triomferend leven is! “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden”.

En dan speelt in feite de lichamelijke dood geen rol, hoe onbegrijpelijk dit ook klinken mag. Ogenschijnlijk was Abel de verliezer en Kaïn de win­naar. Kaïns leven ging zelfs gewoon door, lees Genesis 4 er maar verder op na…

In de welvaartstijd waarin wij leven is in feite alles gericht op een voor­spoedig, zorgeloos leven en willen we eigenlijk liever niet denken aan de dood, laat staan aan het feit dat de waarachtige gemeente in deze eindtijd een periode van vervolging en verdrukking tegemoet gaat. Van dit laatste ben ik vast overtuigd. En ik schrijf dit niet om u en mij angst aan te praten, maar wel vanwege het feit dat we de werkelijkheid onder ogen dienen te zien. We verlangen terug naar de Handelingentijd en dat is een goed verlangen, maar denken we er ook aan dat die tijd behalve opwekking, tekenen en wonderen, een tijd was van vervolging? Stefanus werd gestenigd, maar tegelijkertijd lezen we van Hem dat bij zijn heengaan de hemel geopend was Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55). Hij haakte niet af toen hij met de dood geconfronteerd werd. De lichamelijke dood zal ons op geen enkele wijze kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus. Integendeel, we zijn voor altoos en eeuwig met Hem ver­bonden. We zijn burgers van een Rijk in de hemelen, als we tenminste getrouw blijven aan onze roeping. Gerechtvaardigd zijnde, dienen we ook als rechtvaardigen te leven. Dat is onze taak, onze opdracht.

Verantwoordelijkheid

Abel is het voorbeeld van een recht­vaardig mens, zoals Kaïn dat is van een onrechtvaardig mens. Dit bete­kent niet dat dit al, om een modern woord te gebruiken, door God voor­geprogrammeerd was. Abel was niet alleen de uitverkorene, ook Kaïn was dat! De predestinatieleer heeft al heel wat onheil aangericht. De vrome wereld wil het ons misschien wel anders doen geloven, maar God maakt geen onderscheid. Hij heeft alle mensen lief! “De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus, 2 vers 11. (Titus 02:11). Maar de mens moet wel ‘ja’ zeggen op dit aanbod van genade.

En hier komen we bij een ander belangrijk aspect terecht dat we uit deze geschiedenis kunnen leren: ieder mens draagt een eigen verant­woordelijkheid. God heeft ons geschapen met een vrije wil. Wat was de fout van Kaïn? We zei­den het al: hij leefde niet in gemeen­schap met God, en daardoor werd zijn offer niet aangenomen. Maar dat betekende nog niet dat hij daarom ‘verloren’ was. Als Kaïn met een berouwvol hart tot God was geko­men en gevraagd had: ‘Wat is er mis met mij? Waarom neemt U mijn offer niet aan?’ had God hem dat geopenbaard en vergiffenis geschon­ken.

God wil altijd vergeven. Blijven wij echter de weg van het ongeloof, van het niet-vertrouwen bewandelen, dus buiten de gemeenschap met God leven, dan gaan we ons op gevaarlijk terrein begeven: het gebied van de tegenstander, de vorst der duisternis. Dan zijn we op een hellend vlak terechtgekomen en komen we steeds dieper in de duisternis. Zoals we van Kaïn duidelijk kunnen lezen: “Indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”  (vs. 7).  (Lees ook wat Johannes over Kaïn schrijft in zijn eerste brief, 1, Johannes 3, vers 11 en 12. (1 Joh. 03:11-12).

Manipulatie

Kaïn gaf geen gehoor aan de opdracht over de zonde te heersen. Integendeel, hij liet zich inspireren door een verkeerde geest, die hem tot doodslag aanzette. Wat zeg ik: ‘inspireren’, we kunnen beter zeggen: ‘manipuleren’. Want dat doet de vorst der duisternis. Gods Geest inspireert ons om het goede te doen, maar de verkeerde geesten proberen ons te manipuleren.

Ik heb de betekenis van het woord ‘manipuleren’ nog eens opgezocht: manipuleren is een bedrieglijke methode, het is een stuwing in een bepaalde, door de betrokkene eigen­lijk niet gewenste richting. Misschien wilde Kaïn zijn broeder nog wel niet eens vermoorden, maar ’t liep uit de hand, zou je kunnen zeggen, de verkeerde macht in hem zette hem aan die fatale doodklap uit te voeren.

Maar hij was er wel zelf verantwoor­delijk voor dat het gebeurde. Toen God hem ter verantwoording riep en vroeg: “Waar is uw broeder Abel?”, loog hij door te zeggen: “Ik weet het niet; ben ik mijn broeders hoeder?” Kaïn probeerde zich aan zijn verant­woordelijkheid te onttrekken… Een tragedie uit de begintijd, maar tegelijkertijd een geweldige waar­schuwing voor ons, gelovigen van deze tijd, een halt toe te roepen aan elke infiltratiepoging uit het rijk der duisternis. Lukt ons dat altijd al? Nu als we dat moeten doen in eigen kracht falen we, maar we hoeven het niet alleen te doen. Gods kracht, de heilige Geest is in ons, zoals dat ook bij Stefanus het geval was – Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55), en Hij doet ons triomferen. Zoals de duivel ons wil manipuleren, zo zal Gods Geest ons inspireren, voorwaarts te gaan in de Naam van Jezus, de weg van geloof te blijven bewandelen, de hoge weg, die uiteindelijk uitmondt in volle heerlijkheid!

Een voortgaand proces

Ik noemde zoeven dit verhaal een tragedie uit de begintijd, maar ik geloof dat we hier ook te maken heb­ben met een belangrijk aspect waar we in deze eindtijd bij betrokken zijn, dat is de scheiding der geesten. Iets wat al in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, wat niet werkelijk levensvatbaar is, wordt ont­maskerd en alleen wat echt is blijft over. Dat is het voortgaande proces in onze dagen waar u en ik mee te maken hebben. Al zien we het misschien nog niet voor 100% gereali­seerd, het gaat wel door! Dan moet ik denken aan Openbaring 22, vers 11. (Openb. 22:11) waar we lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardig­heid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Betekent dat nu dat God mensen stimuleert om nog meer onrecht te doen en nog vuiler te worden? Neen, het is een logisch gevolg van het feit als we in de greep van Satan terecht zijn gekomen, het vaak van kwaad tot erger wordt. Zoals het ook een logisch gevolg is, dat als we de Heer werkelijk dienen, door de weg van geloof te blijven bewandelen, we verder geestelijk groeien, totdat we, zoals Paulus dat formuleert in Efeze 4, vers 13. (Ef. 04:13), “de mannelijke rijpheid hebben bereikt, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Dan openbaren we ons werkelijk als zonen Gods, waar­op de gehele schepping met een groot verlangen op wacht.

Scheiding der geesten

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Met daarbij de ‘Kaïn-mensen’ aan de ene kant en de ‘Abel-mensen’ aan de andere kant. Ik was nog eens in de platenbijbel van Gustave Doree aan het bladeren. Verschillende tekeningen van hem zijn misschien wel te simplistisch voorgesteld en soms niet geheel in overeenstemming met de werkelijk­heid, maar toch werd ik opnieuw getroffen door de tekening die hij gemaakt had van de offers die Kaïn en Abel brachten aan God. Je ziet dan de rook van het offer van Kaïn naar beneden slaan en de rook van het offer van Abel in een lange rechte lijn naar boven gaan. Toen dacht ik: wat een duidelijke beelden. Aan de ene kant de schijngodsdienst, het naam-christendom, zon­der inhoud, ondanks alle mooie woorden, vormen en rituelen, neer­slaande rook, verbonden met de aarde, met de overste van deze wereld, de vorst der duisternis. Maar aan de andere kant: de ware gemeente van Jezus Christus, de werkelijke gelovigen, zij die ondanks bespotting en vervolging, uitgroeien tot overwinnaars, zoals ook Jezus overwinnaar was. De zonen Gods, met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus!

Geen neerslaande rook, maar tot in de hemel opstijgende rook. Zij zijn immers verbonden met het werkelij­ke leven en de werkelijke levens- vorst. Hun plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Van daaruit strijden en overwinnen zij! Hebben ook wij die plaats met Christus ingenomen? Kiezen wij voor een leven zoals Kaïn dat had, of voor een leven zoals Abel? Nog is het tijd om de goede keuze te doen! Om met Jozua te spreken: Kies dan heden wie u wilt dienen! Laat u niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door de Geest van de levende God!

 

Slooppand? door Froukje Huis

 

Midden in de rechte straat tussen al die huizen met hun zelfde smalle deuren en dezelfde kleine ramen, sta ik. Er is maar één verschil: ik heb een bordje voor het raam: SLOOP­PAND. Gisteren kwam mijn eige­naar D. Uivel binnen, schreeuwend: ’t Is eindelijk voor elkaar! Je wordt gesloopt, ’t Werd tijd ook! Hij plaats­te het bord voor het raam en sloeg de deur met een klap dicht. Pang! Er vloog een steen door de ruit. Hij stak zijn kop erdoor: Haha, je wordt toch gesloopt!

Dus nu ben ik een slooppand. Ik kijk langs mijn plafond. Het brokkelt af en in de brokken lees ik: ‘Je bent waardeloos!”. In de muren zitten scheuren, het lijken woorden: ‘Van jou komt niets terecht!’

De vloer is vochtig en er groeien schimmels bij de ramen, ze zeggen: ‘Deze kwaal kan niet genezen’. Inderdaad: ik kan maar beter ge­sloopt worden. Wie kan mij nu nog gebruiken? Maar… mijn muren zijn hecht en sterk, de vloer is nog stevig…

De deur kiert open. ‘Wat zie ik nu? Is dit een slooppand geworden?’ Een heer komt binnen, betast mijn muren, stampt op mijn vloer! “Je bent zo min nog niet. Ik zou graag wat moois van je maken!” Wat moois van mij maken? Ziet die man nog wat in mij? ‘”t Zal tijd kosten en wat pijnlijk zijn af en toe, maar het lukt vast”. “Maar ik ben het eigendom van de heer Uivel”, stamel ik. “Niet lang meer”, glimlacht de man en ver­dwijnt.

Een uur later is hij terug, zwaaiend met een papier. “Ik heb je gekocht en hier is het koopcontract. Morgen gaan we aan de slag”!” Hij neemt het gehate bordje weg en er komt een nieuwe voor het raam te staan. Ik weet niet wat er op staat. Iemand loopt langs het raam, ziet het bordje en leest hardop: “Renovatiepand”. Renovatie? Wat zou dat zijn?

De volgende dag komen de werklie­den. De schimmels worden verwij­derd, het behang er afgehaald, de plafonds afgestoken en de vloer geëffend. Het is geen pretje en af en toe bepaald pijnlijk, maar ik begrijp best dat de rommel er eerst uit moet voor het mooi kan worden. Soms moeten de muren geschuurd, omdat er inkervingen inzitten die Uivel er in gemaakt heeft. Maar ze worden alle gaaf!

Dan begint het echte werk. De pla­fonds worden gewit: ze ademen gerechtigheid. De muren worden behangen in frisse kleuren: ze maken me blij! De vloeren worden bedekt met zachte tapijten: het geeft vrede en rust.

Mijn nieuwe eigenaar komt binnen. “Het gaat goed, hè?” zegt hij. “Waarom doet u dat alles voor mij?” vraag ik.

“Omdat ik van je houd, ik ben de architect en ik heb je goed gemaakt”. “Het is alles zo mooi en kostbaar”, zeg ik verlegen. “Ja”, zegt de heer, “maar ik heb zelf hier mijn intrek genomen”

Het duizelt me. Wat een eer valt me te beurt!

Er piept een deur. Stampende voe­ten, een harde stem: “Zo, zo, je wordt gerenoveerd, vernieuwd, hè?”, smaalt hij. ’t Is Uivel. Hij mijdt de kamer want die is klaar. Hij doet de rommelkamer, waaraan nog niets is gebeurd, open. “Haha!” schreeuwt hij. “Moet je dat zien, smerig behang, kapotte ramen, nou mooie vernieuwing hoor!” Een windvlaag smijt de deur voor zijn neus dicht. “Lees maar”, zeg ik en wijs op de deur: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw!”. “Dit komt ook nog aan de beurt. Ik weet dat ik nog niet klaar ben, maar…!”

Opeens kom ik tot bezinning: “Zeg, wat doe je hier eigenlijk in huis? Je hebt hier niets meer te maken! Ik ben gekocht en betaald door mijn nieuwe eigenaar en jij hebt hier niets te zoeken!”

  1. Uivel gaat. Natuurlijk probeert hij het weer, maar de deur blijft dicht. Hij staat nu schreeuwend voor de ramen. Hij doet maar.

En als ik straks helemaal klaar ben? Dan durft hij niet eens meer naar me te kijken. Daar zie ik met verlan­gen naar uit.

Kent u mijn eigenaar al? Zijn naam is: Jezus Christus! Hij heeft niet alleen voor mij en hoge prijs betaald, maar ook voor u! Hij gaf zijn leven voor de hele wereld. Voor ieder die in Hem gelooft. En ook u wil Hij nieuw maken!