1947.09.06

Bij de plaat

Die in de zomer vergadert is een verstandige zoon, maar die in de oogst vast slaapt is een zoon, die beschaamd maakt. (Spr. 10:05).

Het was, als ik me niet vergis, Spurgeon, die eens zei: “God heeft geen luie kinderen”. Het zelfde beginsel, dat in het dagelijks leven geldt, geldt ook in het Koninkrijk Gods: wanneer we de juiste gelegenheid verzuimen, berokkenen we ons zelf en de zaak van onzen Meester grote schade. Alle grote mannen in Gods Koninkrijk hebben de waarde gezien van het aangrijpen van de gelegenheid, die het heden biedt. Van uitstel komt in Gods dienst gedwongen afstel, want de satan, vlees en wereld werken eendrachtig samen om zo’n gelegen ogenblik niet te doen wederkeren. Daarom zegt Paulus, de onvermoeide evangelist: “Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als” onwijze, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad” (Ef. 05:15-16).

De oogsttijd is de tijd, waarin hard moet worden ge­werkt. Geen boerenzoon kan dan thuisblijven en denken: het kan later ook nog wel. Het is een uitermate belangrijke zaak, dat dan al wat handen aan het lijf heeft, meewerkt.

Zo zijn ook wij, de zonen van de Grote Landman, verplicht al onze krachten eendrachtig in te spannen om de ‘oogst binnen te halen. Toen Jezus eens het rijpe koren op de velden zag staan, greep Hij dit beeld aan om de noodzaak van de evangelieprediking ons allen op het hart te binden. Hij zei: “De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinigen: bidt daarom de Heer des oogstes, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst.”

Nooit mag het zo zijn, dat gebrek aan arbeidskracht oor­zaak zou zijn, dat de oogst verloren dreigt te gaan. Ais we dit in onze dagen zouden zien, ga dan naar de Meester en dring erop aan, dat Hij meer arbeiders uitzende. Het is ook voor u nu de tijd om mee te werken in dit grote en belangrijke werk: zielen te oogsten voor de eeuwigheid. Wie jaren van zijn leven ijdel voorbij laat gaan is een onverstandige zoon, die beschaamd maakt. Wat een schande zou het zijn als uw leven voorbij is en ge met lege handen voor de troon van Christus zoudt verschijnen. Hij zal u vragen: Wat hebt gij met uw tijd gedaan, met uw kracht en energie, met de gelegenheden die Ik u gaf, gelegenheden die voorbereid waren, opdat gij er gebruik van zoudt maken (Ef. 02:10). Hoe zullen we beschaamd zijn als we met gebogen hoofd zouden moeten erkennen, dat we de oogst­tijd voorbij lieten gaan. Dat we met ijdele vermaken, met romannetjes, met liefhebberijen de tijd verknoeid hebben.

Laat ons uitgaan als de arbeider op onze plaat, die niet om de dreigende wolken het werk in de steek laat, doch juist deis te harder werkt, omdat hij weet, dat de tijd kort is.

Spoed u naar het oogstveld heen,

want de Meester roept u;

werk is er voor iedereen,

haast u, d’avond valt nu.

Spoedig ijlt de tijd voorbij:

d’ oogsttijd komt voor u en mij.

Voorwaarts, voorwaarts, in des ‘ “Heren naam.”

  1. v. d. B.

 

De belofte des Vaders. door J H. Schat

En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwach­ten de belofte des Vader, die jullie, zei Hij van Mij gehoord hebt;

Want Johannes doopte wel met wa­ter, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. (Hand. 01:04-05).

Het is niet zonder schroom, dat ik over het bovenstaande iets ga schrijven.

Het gaat hier immers over zulk een geweldig onderwerp en voor Gods kinderen zulk een be­langrijke zegen, dat alle menselijke inzichten en voorstellingen uitgeschakeld moeten zijn.

Over de Doop met (in) de Heilige Geest be­staan zoveel meningen, leringen, voorstellingen, die elkaar tegenspreken, dat een kind van God, zich aan al deze uitleggingen vastklemmende, geen vaste bodem onder de voeten krijgt en verward geraakt. Indien wij over dit onderwerp Gods Woord ons laten voorlichten, zonder menselijke exegese, dan zal men zien, hoe eenvoudig deze zegen ons wordt aangeboden.

De Heilige Schrift is ook hierin zijn eigen exegeet, waaraan wij niets mogen toevoegen, noch voorwaarden, die uit ongeloof voortkomen, mogen stellen.

Indien wij in eenvoud des harten, deze heer­lijke belofte des Vaders, zoals de Bijbel, die ons aanbiedt, aanvaarden, komen wij in die rust en stilheid voor God, waarin de Heilige Geest ons kan bedauwen en bevruchten met Zijn leven en liefde, zoals de zon een geopende bloemkelk door­trekt met haar gezegende gloed.

In de periode tussen de opstanding van Jezus en het Pinksterfeest, verstonden en kenden de discipelen nog niet de grote taak, die de Heiland op hun schouders zou leggen, om mede te werken aan de komst van Gods Koninkrijk, door de in­woning en kracht van de Heilige Geest.

Zij waren nog in verwachting van een aardse heerlijkheid van hun Meester.

 “Here, zult Gij in deze tijd aan Israël het Ko­ninkrijk weder oprichten?” zo luidt hun vraag.

Het antwoord van de Heiland kennen wij: “Het komt U niet toe, te weten de tijden of ge­legenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft.”

 “Maar gij zult ontvangen de kracht van de Heili­ge Geest, die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria en tot aan het uiterste der aarde. (Hand. 01:08).

Slechts één zaak wordt door Jezus aan de disci­pelen voor ogen gehouden. Dit is het ene nodige en belangrijke voor hen, voor de toekomst, die hen wacht, n.l. de vervulling van de belette des Vaders, de Doop met de Heilige Geest, aangedaan te worden met Kracht uit de Hoge, en het grote doel van deze zegen: om Zijn getuigen te zijn. (Hand. 01:06-08).

Hoe wonderbaar, ongekend, boven hun ver­wachting is deze belofte op de pinksterdag in vervulling gegaan.

Welk een ommekeer bracht de inwoning van de Heilige Geest in hun gemoeds- en geloofsleven, in hun gezondheid, inzichten en verwachtingen. Zij werden door de Kracht uit de Hoge machtige getuigen van hun Heiland. Jezus Christus en van de kracht Zijner opstanding uit de dood.

Zie eens welk een verandering heeft plaats ge­grepen in de eerste Pinksterprediker.

Nadat de belofte des Vaders bij Petrus in ver­vulling was gegaan, staat de voorheen lichtbewogene, veranderlijke, aan menseneer lijdende disci­pel daar als een onversaagde en strijdbare held en getuige voor een grote, machtige menigte.

Door de Heilige Geest gedreven laat hij het hemelse licht vallen op de gekruisigde en ver­rezen Heiland der wereld.

De Kracht uit de Hoge doorstroomt hem en zijn prediking zodanig, dat ongeveer drieduizend zie­len aan Jezus’ voeten, of liever in Zijn liefdes- armen worden gevoerd. Deze allen, in water ge doopt, ontvingen daarna de gave des Heilige Geestes.

De vervulling van ’s Vaders belofte, de Kracht van Omhoog, het Koninkrijk Gods, openbaarden zich hierin, dat de Here dagelijks toe deed tot de gemeente der verlosten, dat vele tekenen en won­deren geschiedden door de handen der Gods­gezanten.

Deze brachten het woord des Heren in zulk een betoning en kracht van de Heilige Geest, dat de Here medewerkte en dit woord bevestigde door de daarop volgende tekenen (Mark. 16:20).

De kracht en de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods manifesteerden zich door de heerschappij van de Heilige Geest in de aan Hem toegewijde zielen.

In de eeuwen, die ons van dit machtige hemelleven op aarde scheiden, hebben vele kinderen Gods iets mogen ervaren en aanschouwen van deze zelfde heerlijkheid door de inwoning en wer­king van de Heilige Geest.

De nood der Christenheid in deze zeer ernstige tijden is echter zo hoog gestegen, dat elk kind van God moest bidden -.

O, gezegende, levendmakende Adem des Gees­tes, kom nog eenmaal in volle kracht over de door u gestichte Kerk op aarde, eer de wereld verzinkt in de duisterste aller nachten!

In het Johannes-Evangelie lezen wij, dat de Here Jezus meermalen over de belofte des Vaders met de zijnen heeft gesproken.

De Heilige Geest wordt daar door hem ge­noemd de Trooster, de Geest der Waarheid, de Geest, die van de Vader uitgaat (Joh. 15:26; Joh. 16:07; Joh. 16:13-14; Joh. 16:23).

Het is deze Geest, Die wij zo zeer behoeven en aan Wie elk kind van God zich biddend mag toewijden.

Door de Heilige Geest gedreven haalt Petrus in zijn Pinksterprediking aan de profetie van Joel 2, aangaande de belofte des Vaders, alwaar God door Zijn dienstknecht spreekt:

“In het laatste der dagen zal Ik uitstorten van Mijn Geest op alle vlees en ook op Mijne dienst­knechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen pro­feteren” (Hand. 02:17-18).

 “Deze Jezus heeft God opgewekt: waarvan wij allen getuigen zijn.

Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de beloften van de Heilige Geest ont­vangen hebbende van de Vader, heeft dit uit­gestort, dat u nu ziet en hoort” (Hand. 02:32-33).

De belofte des Vaders, voorzegt in Joel 2, ver­meld in Handelingen 2, komt niet alleen toe aan de op de eerste Pinksterdag aanwezige schare en hun kinderen, maar aan allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal (zie Hand. 02:39).

Zo velen als er dorstig zijn naar het spreken met God, zo velen heeft Hij geroepen tot de belofte des Vaders.

“Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke!”

Die in Mij gelooft, gelijker wijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn bin­nenste vloeien. En dit zeide Hij van dc Geest, Dewelke ontvangen zouden, die in Hem geloven’ (Joh. 07:37-39).

Een dorstige naar heil, is een gelovige en eer, gelovige in Jezus’ verzoenend lijden en sterven is een dorstige naar opstandingsleven uit Hem, want beiden komen tot Hem en drinken het levende water.

Lezer, bent u dan zulk een dorstige gelovige en zulk een gelovige dorstige?

Ziet, de belofte des Vaders komt u toe.

U moogt drinken, indrinken (U in het geloof laten vullen met) het water des levens, de Heilige Geest, als U zich geheel aan Uw Heiland hebt overgegeven en gelovig hebt aanvaard de reini­gende kracht van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden. Als U dit leest en dit nog niet Uw toe­stand is, geliefde lezer, ga dan nu tot Hem en laat U door Zijn liefde overwinnen.

De Leidse vertaling geeft de aanhaling in Petrus’ prediking uit Joël 2 zo ooi weer, al­waar deze luidt . “Ook op mijn slaven en slavin­nen zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstor­ten”.

Het woord slaaf wekt in ons gevoelens van onbehagen, maar hier moeten wij zien de heerlijk­heid van Gods slaaf en slavin te zijn, want hierin ligt de gedachte, dat wij Hem geheel, met lichaam, ziel en geest, gaven en krachten toebehoren.

Een slaaf te zijn van de Eeuwige, Goddelijke Liefde, is een gekochte, een vrijgekochte van de macht der zonde, door Gods eigen harte bloed, het bloed van de Zoon Zijner Liefde.

Welk een wonderbare verlossing wordt ons hier aangeboden!

Terwijl U dit leest, geliefde lezer, dank Uw Hemelse Vader voor zulk een zaligheid.

Of weet gij niet, dat uw lichaam een tem­pel is van de Heilige Geest, Die in U is, die gij van God hebt en dat gij Uws zelfs niet zijt?

Want u bent duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in Uw lichaam en in Uw geest, omdat u van God bent (1 Kor. 06:19-20).

Laat U deze koop toe, lezer? Zegt U ‘amen’ op dit Woord? Het is Uw redding en vrijmaking van alle macht des vijands.

Hoe heerlijk is het, gelijk een slaaf geheel en al toebehoort aan de meester, die hem kocht zich zo geheel het eigendom te weten van de Goddelijke Meester.

Maar hier houdt de heerlijkheid niet op. Aan deze Goddelijke slaven wordt de belofte van de Va­der vervuld.

Op zulk een overgave volgt de doop met de Heilige Geest.

Zulke overgegeven zielen ontvangen dan niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, door welke zij roepen: Abba Vader!

Hier treedt de ziel op heilige bodem en ontvangt de kus van haar Hemelse Vader   

Daar, waar in de gemeente de Heilige Geest wordt gehoorzaamd en Heer is, dus regeert, daar worden de gaven en vruchten des Geestes open­baar (1 Kor. 12:01-11; Ef. 04:10-12; Gal. 05:22).

Naarmate men de Heilige Geest in het persoon­lijke dagelijkse leven gehoorzaamt, naar die mate zullen de gaven des Geestes in de gemeente tot hun recht komen en de Vader worden verheerlijkt door de vrucht (Joh. 15:08).

Het zou te ver voeren hierop momenteel verder in te gaan, slechts moeten wij op grond van de Schrift erkennen, dat de gemeente van Christus, ook heden ten dage, dringend behoefte heeft aan ’n machtige doop met de Heilige Geest, die zich niet alleen in de vrucht, maar ook in de gaven van de Geest kan openbaren (1 Kor. 14:01 e.v.). , Immers, moeten heden ten dage geen gebondenen worden vrijgemaakt?

Moet heden ten dage de gemeente niet worden gesticht?

Moeten heden ten dage de heiligen niet wor­den volmaakt en het lichaam van Christus wor­den opgebouwd?

Zij, die de toestanden kennen, waarin de Chris­telijke kerk zich op heden bevindt, zien slechts één oplossing de vervulling van de belofte des Vaders.

Geliefde lezer, wilt U vanaf dit ogenblik dan mede-bidden?

Gij, Doper met de Heil’ge Geest,

Geef ons opnieuw een Pinksterfeest,

Zend ons de kracht van boven!

Amen!

 

We moeten bidden omdat het gebed de enige weg is om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van het werk van God door Dr. John R. Rice

Zoals D. L. Moody terecht opmerkte, is het dwaas en goddeloos om te trachten Gods werk te verrichten zonder Gods kracht daartoe te be­zitten. Maar om die te verkrijgen bestaat er voor Christenen geen andere weg dan het gebed. (Luc. 11:13) bevat een duidelijke belofte:

“Indien dan u, hoewel u slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uwe kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die er Hem om bidden?”

Hier spreekt de Heer niet van inwoning van de Heilige Geest. De Heilige Geest komt bij de be­kering in het menselijk lichaam inwonen. Te allen tijde sedert Jezus Christus van de doden is opge­staan, op Zijn discipelen blies en zei: “Ontvangt de Heilige Geest” (Joh. 20:22), houdt de Heilige Geest inwoning in de lichamen der Chris­tenen. Iedere geredde heeft de Heilige Geest in zijn lichaam wonen als in een tempel (zie Rom. 08:09; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16).

Maar in (Luc. 11:13) wil Jezus zeggen dat God de kracht van de Heilige Geest om zielen te redden aan hen wil geven die Hem er om vragen. In hetzelfde gedeelte geeft Hij een gelijkenis van een man die om middernacht naar een vriend gaat, zeggende: Vriend leen mij drie broden, want een vriend van mij is op zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten”. Én Jezus zegt dat deze man, die er naar verlangt om brood te krijgen voor een vriend, het slechts heeft ver­kregen door zijn onbeschaamdheid.

En zo leert Jezus ons hier dat een Christen, die er naar verlangt om levensbrood te verwerven voor een ongeredde vriend, het kan krijgen, door God er om te vragen. En dan legt Jezus de strek­king van de gelijkenis uit door deze gezegende be­lofte: “Hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan “hen die er Hem voor bidden!” We kunnen brood voor zon­daren krijgen indien wij God er om bidden, maar dan ook op geen andere wijze! “Onbeschaamd­heid”, zei Jezus was het, waardoor een man brood van een vriend verkreeg, voor een andere honge­rige vriend (Luc. 11:18).

Het is altijd zo geweest dat opwekkingen zijn gekomen in antwoord op gebed. In (2 Kron. 07:14) beloofde God een gezegende opwekking: “indien mijn volk, over wie mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt en Mijn aange­zicht zoekt en zich bekeert van zijn boze wegen…”

De profeet Habakuk bad: “Uw werk, O, Heer, behoud dat in het leven in het midden der jaren (Hab. 03:02). Hij wist dat opwekkingen komen in antwoord op gebed. Maar wat verstaan we onder een opwekking? Is het niet eenvoudig dit, dat God Zijn kracht uitstort op Zijn dienaren en Zijn volk en als gevolg daarvan de Heilige Geest Zijn werk doet door de heiligen te zegenen en de zondaren te overtuigen en te redden? Daarom is het geheim van preken, gelegen in het gebed. Het geheim van de kracht bij het persoonlijk winnen van zielen ligt in het gebed, evenals het geheim van opwekking in het gebed is gelegen.

Indien enig Christen verlangend is een persoon­lijke bepaalde gave, de kracht van de Heilige Geest te ontvangen, dan is dit de weg om die te verkrijgen: Laat hem Gods aangezicht zoeken in het gebed en onder de noodzakelijke belijdenis, zelf beoordeling en overgave des harten, wachten op God, totdat Gods Geest hem kan vullen en gebruiken.

Gaarne zou ik zien dat u kennis nam van de volgende voorbeelden uit de Bijbel, waarin gebe­den wordt ter verkrijging van de kracht van de Heilige Geest.

Vóór Pinksteren baden de discipelen: “En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jacobus en Andreas, Philippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jacobus de zoon van Alfeüs, en Simeon de Zeloot en Judas de zoon van Jacobus. Ze bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 01:13- 14). Als gevolg van deze tijd van gebed en smeking, viel met Pinksteren de Heilige Geest op de discipelen en 3000 zielen werden ge­red en gedoopt.

Na Pinksteren hadden de discipelen opnieuw behoefte om met de Heilige Geest vervuld te worden en daarom baden ze. (Hand. 04:31) luidt: “En terwijl ze baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid!”

” Vergelijk eens (Hand. 02:04 en Hand. 04:31) en u ziet dadelijk, dat deze negen woorden in beide verzen precies gelijk zijn: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest.”

Ze baden vóór Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. zij baden na Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. Gebed was noodzakelijk, zowel vóór als na Pinksteren en bracht dezelfde resultaten.

Filippus preekte te Samaria en er waren inderdaad vele bekeerden. Maar de kracht van de Heilige Geest om getuigenis af te leggen en om zielen te winnen kwam niet over de be­keerden, dan nadat ze hadden gebeden.

(Hand. 08:14-16) zegt: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, doch zij waren alleen gedoopt in de naam van de Heere Jezus.”

Let op de onderscheiding die de Schrift maakt tussen de Heilige Geest die in een Christen is en de Heilige Geest die op een Christen is. In slaat op de inwoning van de heilige Geest, welke deze discipelen reeds hadden, zoals ieder Christen ge­had heeft sedert de dag, dat Jezus van de doden is opgestaan. Op slaat op de kracht van de Hei­lige Geest, die op een Christen komt en die nodig is voor de uitoefening van de dienst van God.

Merk op, dat deze mensen de heilige Geest ontvingen, d.w.z. Zijn kracht, benodigd voor de uitoefening van de dienst, na gebed.

Paulus, de apostel, werd vervuld met de Heilige Geest, drie dagen na zijn bekering en wel in antwoord op gebed. (Hand. 09:03-06) vertelt hoe Saul op de weg naar Damascus werd bekeerd. Hij noemde Jezus; “Heer ‘ en zeide: “Wat wilt Gij, dat ik doe?” Paulus begaf zich gedurende drie dagen in doorlopend gebed (vers 11), zonder eten of drinken (vers 9). Waar bad Paulus om? Het antwoord wordt in (Hand. 09:17) gegeven, waar we lezen: “En Ananias ging heen en kwam in het huis en hij legde hem de handen op en zeide: “Saul, broeder, de Here heeft mij gezon­den, Jezus, die U verschenen is op de weg, waar­langs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden.’

Paulus werd vervuld met de Heilige Geest na drie dagen van vasten en bidden. Daarna begon hij onmiddellijk zijn predikambt in de kracht van de Heilige Geest.

4.Paulus en Barnabas werden in het bijzonder vervuld met de Heilige Geest voor hun zen­dingsreis in antwoord op gebed. In (Hand. 13:01-04) lezen we de geschiedenis van een groep mensen, die tezamen waren gekomen in vasten en gebed, totdat de Heilige Geest zei: “Zondert mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb.”

Dan wordt ons verteld: “Toen vastten en ba­den zij en legden hun de handen op en lieten hen gaan. Deze dan, door de Heilige Geest uitge­zonden, trokken naar Sileucië en voeren, vandaar naar Cyprus. En het is geen wonder, dat er vele zielen gered werden door de werking van de Heilige Geest, door middel van deze mensen, die met dien Geest vervuld waren geworden na vas­ten en bidden.

Het middel om de kracht van God te ontvan­gen voor Zijn dienst, bestaat voor de Christen in bidden.

  1. Paulus bad aanhoudend voor andere Chris­tenen, dat zij vervuld mochten worden met de Heilige Geest. In (Ef. 01:15-19) herinnert Pau­lus aan zijn gebed voor de heiligen van Efeze, “dat God U geve de geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen, … en hoe overweldigend groot Zijn kracht is”.

Dat is een gebed, opdat ze mogen vervuld wor­den met de Geest en met Zijn kracht. In (Ef. 03:14-19) wordt nog eens hetzelfde onderwerp van gebed genoemd: “Om die reden breng ik mijn knieën voor de Vader, opdat Hij u geve,  met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest, opdat gij vervuld wordt tot alle vol­heid Gods.”

Paulus bad voor deze Christenen, opdat zij ver­vuld zouden worden met de Heilige Geest. Zijn kracht komt in antwoord op gebed.

Gebed en smeking zonder ophouden, was het geheim van de kracht, die zich op Pinksteren openbaarde en eindigde met de redding van zo­vele zielen.

Bidden, hartbrekend, zonden belijdend, boetvaar­dig bidden, was het, dat het geheim was van de kracht die zich openbaarde, telkens als de heili­gen van God tijden van opwekking beleefden en telkens als personen vervuld werden met de Geest van God voor Zijn Heilige dienst.

We moeten dus bidden omdat het gebed Gods de aangewezen weg is voor ons, om de kracht van Zijn Heilige Geest te verkrijgen om Zijn werk te doen.

 

Negro Spirituals door G. Klumper

Toen de Spanjaarden in de 16e eeuw in Amerika kwa­men, vestigden zich vele Europese ondernemers daar, die grote plantages van suiker, tabak, koffie en andere tro­pische gewassen stichtten. Voor die uitgestrekte ondernemingen waren veel arbeiders nodig. Toen deze zich niet vrijwillig aanmeldden, dwongen de blanken de Indianen tot de arbeid. Van die tijd aan bevlekten de blanke “Christenen” zich met de schande van slavenjacht en handel. De Indianen bleken echter te zwak te zijn voor het zware plantagewerk. Een Rooms priester kreeg mede­lijden met de Indianen en gaf de raad de sterkere bewoners uit Afrika te nemen. Als gevolg van deze raadgeving werd er een mensonterende jacht gemaakt op de bewoners van midden Afrika. In deze afschuwelijke slavenhandel heeft Neder­land een belangrijk aandeel gehad. Doch deze handel werd niet slavenhandel genoemd, maar handel in ebbenhout (zwart hout) Voor die handel gebruikten de Nederlanders twee eilandjes: Fernando Po (tegenwoordig van Spanje) bij de Goudkust in Afrika en St. Eustatius, één van de West-Indische eilanden.

Mogen we nu even, voor we met de geschiedenis verder gaan, iets zeggen over het karakter van de bewoner van Afrika?

Er is geen ras ter wereld, dat zo muzikaal is als dat van hen. Muziek is zo’n deel van zijn wezen, dat hij zich als het ware uitdrukt in muziek. Urenlang kan hij wer­ken of zwaar roeiwerk verrichten, als er maar een trommel of tamtam geslagen wordt. Trommelmuziek in sterk ritme uitgevoerd maakt de Europeaan prikkelbaar, zenuwachtig en onevenwichtig. De bewoner van Afrika echter kent de natuur van ’t rit­me door en door en weet iedere schakering daarvan. Een ander kenmerk is de eigenaardige melodiek. De melodie van hem is een dalende melodie. Twee speciale toonlad­ders kunt u bij al zijn muziek steeds terug vinden. De eerste ladder is de zogenaamde oer toonladder (de zwarte noten op een piano of orgel) die de hoekstenen vormen in de melodieën van alle volkeren. Een mooi voorbeeld van zon melodie, opgebouwd uit deze vijf tonen, vindt u in het bekende “Wachet auf, rufet uns die Stimme” (oor­spronkelijke zetting). De tweede toonladder vindt u, wan­neer u achtereenvolgens van boven naar beneden de witte toetsen van een piano of orgel aanslaat, te beginnen bij de toon A naar de volgende toon A. Een derde opvallend kenmerk is, dat hij een buitengewone gave heeft voor harmoniek, d.i. het gelijktijdig zingen van tonen, die met elkaar een mooie harmonie vormen.

Als we nog opmerken, dat het volk van Cham kin­derlijk eenvoudig is en dat het spoedig in vervoering ge­raakt; dan hebben we het beeld van de Afrikaanse mens zo nauw­keurig mogelijk getekend. Hierbij zij nog de volgende opmer­king gemaakt. Wij, Europeanen, zijn zo geweldig bang voor extase. Extase is het verliezen van zichzelf en het over­geven van de controle over zichzelf in de handen van een ander. De tot slaaf gemaakte Afrikaan bezit dit verliezen van zichzelf veel meer dan wij, Hollanders. Daarom werken de demonische mach­ten in Afrika op een ontzettende manier. Maar daar staat tegenover, dat hij zich ook veel gemakkelijker “over­geeft aan God door de Here Jezus. Daarom gebeuren er wonderen in Afrika, die hier in Holland niet kunnen plaats vinden, omdat wij onszelf willen controleren en ons niet durven en willen verliezen in God door het Bloed van Jezus Christus.

We willen de draad der geschiedenis weer opnemen.

Omstreeks 1700 bereikte de slavenhandel zijn hoogtepunt. Hele Afrikaanse gezinnen werden uit elkaar gerukt. Zij zelf op afschuwelijke wijze mishandeld. Slavernij betekende voor hen: wanhoop en ellende. Maar God zoekt de zodanigen, die in nood zijn. Hoewel in het algemeen de blanken in Noord-Amerika alleen leefden om fortuin te maken, waren er die zich het lot van hun slaven aantrokken. Zij waren het, die het Evangelie van verlossing en vrijheid in en door de Here Jezus Christus verkondigden. Eerst waren het de Presbyters, Puriteinen en Quakers, later de Methodisten, die het Evangelie predikten. Deze boodschappen vonden in de arme dorstige harten een vruchtbare bodem. De geschie­denissen van Mozes, Elia, Daniël, Petrus in de gevangenis, werden de geliefde verhalen van de tot slaaf gedwongenen. In het bleke slavenleven was het enige middel waardoor de negers zich konden uitdrukken, hun muziek, hun zang.

Gebeurde het eens, dat een slaaf getroffen werd door een tekst of toespraak, dan begon hij te zingen; de anderen vielen dan spoedig bij. Het gebeurde dan ook, dat zij zo in hun zingen opgingen, dat zij alle ellende vergaten en zongen van Jezus. Ze geraakten daardoor in vervoering. Maar wie zal en kan er ook gewoon blijven als hij zich gaat realiseren, waarvan hij door God in Jezus de Christus is gered geworden?

Schrijft de Apostel Paulus niet zelf over de dingen Gods, die geen oog heeft gezien en in geen hart zijn opgeklommen. Mochten wij eens allen los komen van ons “fatsoen” en in eenvoudigheid des harten door het Bloed van de Here Jezus Christus alleen God prijzen voor de volle openbaring van God de Heilige Geest. Hoe onberoerd blijven wij bij de grootste heilsgeheimen, geopenbaard in Gods Heilig Woord. Willen wij onszelf gans en al verliezen’ in God?

Zo ontstonden de Negro Spirituals. Vele van die Spirituals werden mondeling in woord en melodie overgebracht, doch de harmonisatie en wijze van uitvoering veranderden voortdurend, want die muziek is improvisatiekunst en niet bedoeld opgeschreven te worden.

Mogen we tot slot een opmerking maken over de ver­houding tussen de moderne Jazzmuziek en de eenvoudige, geestelijke liederen der negers.

Zoals in onze dagen, zien wij, dat, toen men bevrijd was en de nood en ellende verdwenen, er velen waren, die in de nood God hadden gezocht, doch daarna door de vele aan­lokkelijkheden dezer wereld van God werden afgetrokken en vergaten waarvan zij verlost waren. Zij, die na de slavernij in vrijheid leefden, gingen instrumenten be­spelen; eerst het fanfareorkest, later verfijnder met piano en strijkinstrumenten. Oorspronkelijk waren de eerste uitin­gen van wat men nu met de naam Jazz betiteld, zuiver volksmuziek, beoefend door Christenen en niet Christenen. Maar door de invloed der blanken, die de zuivere volksmuziek in gedegenereerde vorm als een handelsartikel aan Europa verkochten, kwam er ook in vele onbekeerde voormalige slaven de duivelse hartstocht van winstbejag. Hierdoor werd de wereld overstroomd met uiterst minderwaardige muziek, die de naam had van Jazz. Toch bleven in de zuidelijke ­staten de zuivere Negro Spirituals leven en werden later door Christenen opgetekend, van een harmonisatie voor­zien en uitgegeven. Er waren ook Christenen, die om’ dat de eigenlijke Jazz-muziek uit de Negro Spirituals is ontstaan, naast de Negro Spirituals de zuivere Jazz muziek, volksmuziek, bespeelden. Om u een idee te geven van dit verschijnsel, mogen we vertellen, dat de grote Jazz- Duke Ellington, iedere dag zijn Bijbel leest en tot God bidt. We staan hier voor een raadsel, waarover wij ons onthouden een oordeel te vellen. God. Die de harten kent, zij de enige Rechter.

Mogen wij tot slot nog citeren de tekst van een beidende Negro Spiritual:

Were you there when they crucified my Lord?

Oh! Sometimes it causes me to tremble.

Were you there when they crucified my Lord?

Were you there when they nailed Him to the tree 7

Oh! Sometimes it causes rae tc tremble.

Were you there when they nailed Him to the tree?

Were you there when they pierced Htm in His side?

Oh! Sometimes it causes me to tremble,

Were you there when they pierced Him m His side?

Were you there when they laid Him in the tomb?

Oh! Sometimes it causes ine to tremble.

Were you there when they laid Him in the tomb?

 

Vertaling:

Waart gij daar toen zij kruisigden mijn Heer?

O ‘ Soms is ’t een oorzaak om te beven.

Waart gij daar toen zij Hem sloegen aan de boom?

Waart gij daar toen zij staken in Zijn zij?

Waart gij daar toen zij Hem legden in het graf?

 

In aansluiting met de lijst der gebeds- onderwerpen, die we in het vorig nummer gaven, plaatsen we de volgende toelichting op het punt: evangelisatiewerk in de bewaringskampen, speciaal in het kamp bij Nijmegen.

 

Oproep tot gebed

 “Ik vermaan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbidding en dankzeggingen, voor alle mensen. Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker.” (1 Tim. 02:01-03).

Wij willen de voorbede van onze lezers vragen voor de bewoners van het Vreemdelingenkamp “Mariënbosch”, bij Nijmegen. Daar wachten ruim duizend mannen, vrouwen en kinderen op doorzending naar Duitsland, Oostenrijk enz. Onder en is een groep Hernhutters uit Suriname, die reeds in Mei 1940 in een kamp geïnterneerd werden en achter prikkeldraad opgeborgen, daar zij Duitsers waren.

Eindelijk, na zeven jaar kampleven, mochten zij naar het vaderland terugkeren, doch in Nederland aangekomen, wer­den zij opnieuw in een kamp ondergebracht, daar de Engelse bezetting hen niet toeliet in hun land.

Welk een teleurstelling! In het kamp “Mariënbosch” leven deze mensen, w.o. vier Zendelingen met hun gezinnen, onder de meest primitieve en moeilijke omstandigheden. De kinderen hebben over het algemeen nooit anders dan kamp­leven gekend, wat zeer schadelijk is voor hun morele en geestelijke ontwikkeling. Voor onderwijs is in het kamp geen gelegenheid meer, daar zij, die het konden geven, reeds eerder zijn vertrokken. Van de andere kampbewoners gaan er steeds transporten heen en komen weer nieuwe aan, doch de Hernhutters blijven achter. Deze langdurige gevangenschap, zonder bepaalde reden, terwijl hun papieren in orde zijn, werkt fnuikend op hun gezondheid; verschei­dene hunner gaan zienderogen achteruit. Wat moet dit worden? Wanneer zij niet spoedig doorgezonden kunnen worden, zullen zij hun familie nooit weerzien.

Hoeveel diepgaand leed verbergt dit kamp, dat maar wei­nigen weten.

Zij, die hier kunnen helpen en het niet doen, laden een grote schuld op zich. Ware het niet, dat Zr. Kruisinga, als geestelijke en sociale verzorgster, bijgestaan door Mej. Lange, Mevr. Looy. Dr. van Teutem en anderen, in samenwerking met de Ned. Herv. Kerk. alles deden wat zij konden om hun leed te verzachten, hun toestand zou onhoudbaar ge­weest zijn. Maar nu wordt het ook voor hen de hoogste tijd, dat er uitkomst kome!

Daarom roepen wij u op, de gevangenen te gedenken, alsof gij medegevangene waart. Wenden wij ons tot God, Die alleen helpen kan en voor Wien geen gesloten deuren of grenzen bestaan, opdat Hij de harten neige tot spoedige en afdoende hulp. Eens verlieten deze mensen het vader­land om hun Meester in de vreemde te dienen en de bood­schap van het Evangelie uit te dragen. Vragen wij de Heer, dat Hij het mogelijk make, dat zij spoedig naar hun vader­land terug mogen keren. Laat ons getrouw achter hen staan met ons gebed, tot eer van Zijnen Naam!

  1. H. Luitingh, Secretaresse Europa-Zending.

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.08.23

 

 

 Heiligmaking en evangelieprediking

Alles doe ik terwille van het evangelie, om er zelf deel aan te verkrijgen. (1 Kor. 09:23)

Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen geroepen te hebben, wellicht zelf niet aangenomen te worden. (1 Kor. 09:27).

Leven in voortdurende gemeenschap met Chris­tus is de grote voorwaarde voor ieder die het Woord predikt om anderen tot den Heiland te mogen leiden.

Menigmaal gevoelen we dat het woord krachte­loos is, dat het niet geladen is met het dynamiet van Gods Geest en dat de hoorders heengingen gelijk zij kwamen omdat de volle persoon van den prediker niet achter het woord stond.

Niet altijd ligt de schuld bij hen die het woord brengt. Ook naar Ezechiël en de andere profeten heeft men geluisterd in onverschilligheid en hard­heid des harten.

Doch het kan zijn dat de schuld bij de bood­schapper ligt, dat het Woord geen ingang vindt omdat het leven niet in overeenstemming is met de prediking.

Natuurlijk kan God, volgens het bij wereldgezinde leraren geliefde woord, met een kromme stok een rechte slag toebrengen. Ook dragen we het evangelie steeds in aarde vaten en is het Woord Gods op zichzelf een kracht, doch dit alles mag nimmer een excuus zijn voor een heilig leven.

Wat moet de wereld van ons denken als we liefde en verdraagzaamheid prediken en zelf in onmin met onze broeders leven. Hoe zullen we de wereld toeroepen zich te bekeren als we staan dat de zonde op eigen terrein doordringt, als we de vermakelijkheden en vleselijke begeer­ten van de wereld tolereren in onze eigen gezin­nen ? Hoe zullen we de jonge mensen afbrengen van de dansvloer als we zelf onze dansavonden hebben ? Is er zo weinig liefde tot verloren gaande zielen bij ons, dat we niet om hun te redden vrij­willig afstand doen ook van veel, wat op zichzelf misschien niet verkeerd zou zijn?

O, de moderne mens wil menigmaal luisteren naar de evangelieboodschap, er is een leegte in veler hart, doch klinkt niet menigmaal na een schone redevoering de vraag:Leeft uzelf zo? Is de blijdschap en vrede van Christus, zijn heilige aanwezigheid waarover u spreekt in uw eigen hart? In uw gesprekken? In uw woning? Is het niet helaas menigmaal zo, dat dit het beste is om de prediker maar niet al te nabij te leren kennen?

Zie dat maakt onze prediking vruchteloos. De wereld heeft genoeg woorden gehoord, ze wil nu eindelijk wel eens daden zien. Ze wil de nederig­heid, de verdraagzaamheid en de liefde van Chris­tus weerspiegelt zien in ons.

Daarom broeders en zusters: jaagt naar de hei­ligmaking. Paulus bedwong zijn lichaam en onder­wierp het om waar hij anderen predikte, zelf niet verloren te gaan. Want zij die leraars zijn, zullen des te strenger geoordeeld worden.

Paulus kon zeggen: alles doe ik terwille van het evangelie. Wordt zó ons leven beheerst door het ene grote verlangen alles te zijn voor allen, om enigen te behouden? Dan zullen wij er voor waken dat onze daden zijn tot eer van Hem. Wiens gezanten wij zijn. Hoe menigmaal heeft niet het werk van God onnoemelijk schade gele­den, doordat het uitlekte, eerst onder broeders, daarna onder de man van de straat, dat het leven van de prediker niet heilig was, dat ontucht, echt­breuk, leugen, oneerlijkheid, zijn leven had ge­schonden.

Laat ons bidden met geheel ons hart om heilig­making, opdat wij een zuivere klank kunnen geven, opdat wij grote vrijmoedigheid mogen hebben in het spreken, en door onreinheid van ons kanaal de stroom des Geestes niet vertroebeld worde.

Geve God aan de gemeente vele mannen, die alles willen geven, eigen lust leren haten en dicht bij den Heiland leven om in deze laatste der dagen een roepstem te zijn van Gods wege tot een onder­gaande wereld.    

  1. v. d. B.

 

 

 

Bij de plaat

“Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer u een wolk ziet opkomen in het Westen zegt u dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt. En wanneer u de Zuidenwind ziet waaien, zegt u: Er zal hitte komen, en het gebeurt. Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet ge te onderkennen, waarom onderkent ge deze tijd niet?” (Luc. 12:54-56).

Reeds van oude tijden af heeft de mens getracht uit wol­ken, wind en andere gegevens het komende weer te voor spellen.

Gelijk bij zovele kennis heeft ook deze weersvoorspelling in onze dagen een hoge wetenschappelijke vlucht genomen. De vaak juiste, meer ook vaak onjuiste voorspellingen, die hun bron vonden in de eenvoudige waarneming van feiten, gecombineerd met jarenlange ervaring en overlevering, heb­ben plaats gemaakt voor observaties en metingen van hoog- wetenschappelijke juistheid. Een net van meteorologische ob­servatoria verwerken deze gegevens en het resultaat wordt iedere dag in de krant en per radio aan het publiek bekend gemaakt.

Is het niet opmerkenswaardig, dat de mens ten alle tijde meer belangstelling aan de dag heeft gelegd voor het weer van morgen, dan voor de vraag hoe het met de gang der geschiedenis staat: dat de schare ten dage van Jezus niet begreep, dat ze leefde in een geweldig keerpunt der tijden en dat ook nu nog tienduizenden absoluut niet geïnteres­seerd zijn bij de vraag of het einde der geschiedenis al dan niet nabij is.

Natuurlijk zijn er duizenden die zelfs niet geloven aan een doel dezer wereldgeschiedenis, omdat zij niet geloven aan een God die alles in Zijn hand heeft. Vaag en onbestemd geloven of liever hopen ze dat er een steeds doorgaande evolutie in alles werkt en dat het “over duizend jaar wel beter zal zijn dan nu”.

Doch onbegrijpelijk is deze onverschilligheid bij hen, die zeggen in Gods Woord te geloven en belijden dat deze God deze wereld naar een vast plan heeft geschapen. Zij weten dat alles zich naar het einde spoedt, en dat er een ogenblik komt, waarop deze bedeling overgaat in een andere, als Christus als Koning zal heersen.

Is het niet wonderlijk dat zij dit alles aanvaarden en toch zo vast zitten aan de kleine gebeurtenissen van iedere dag, dat ze meer belangstelling hebben voor het weer, dan voor de tekenen van de tijd waarin ze leven.

Hoe komt dit ? Zijn de gebeurtenissen om ons heen zo onbestemd, zo zonder enig verband, dat het ónmogelijk is er een vaste lijn in te zien ? Was het in de dagen van Jezus onmogelijk om te weten dat God op zeer bijzondere wijze werkte? Immers neen. Zo zal ook niemand kunnen beweren, dat de tekenen in onze dagen niet te herkennen zijn. De ge­weldige spanning van de wereldmachten, de alles opeisende moderne bewapening, de jacht der volkeren om zich voor te bereiden op een nieuwe oorlog, het afgrijselijk wapen der atoombom, de spanning in Palestina, zijn als één grote drei­gende wolk, die de storm van Gods gerichten voorafgaat.

Doch waarom ontwijken dan zovelen angstvallig ieder gesprek over het naderde einde en beschouwt men hen, die erop wijzen als een zeker soort goedaardige dwepers ?

Jezus geeft het éne antwoord voor Zijn, en voor onze dagen, als hij tegen deze wuft-voortlevende schare zegt: “jullie huichelaars”.

In deze onwetendheid omtrent de tekenen der tijden ligt verborgen de onwil en onmacht om naar waarheid te oor­delen over wat om ons heen gebeurt. Zoals de tijdgenoten van Jezus niet wilden erkennen dat het koninkrijk Gods tot hen was gekomen, omdat zij zich dan hadden moeten bekeren, zo willen ook thans velen niet erkennen in welke een oordeelzwangere tijd wij leven, omdat ze dan afstand zouden moeten doen van veel wat zij niet los willen laten.

Bij de beoordeling van het weer spreekt enkel ons ver­stand, doch bij de beoordeling van de tekenen der tijden spreekt ons hart, ons eigen ik, met al zijn vrees, zondelust en aards begeren.

Juist in de dingen waar het hart in mee spreekt, bij­voorbeeld in het beoordelen van de daden van een vijand, zijn we geneigd tot onwaarheid.

Zo is het geveinsdheid dat de mens van onze dag de donkere onweerswolk niet wil zien, die zich boven de wereld samentrekt.

O, dat velen het nog erkenden in deze dag, wat tot hun vrede zou dienen, doch helaas, het schijnt wel of het hoe langer hoe meer verborgen is voor hun ogen. Geve God aan Zijn kinderen die slapen, een ontwaken uit deze zondige en huichelachtige onwetendheid, opdat zij de lampen mogen vullen vóór het te laat is. 

  1. v. d. B.

 

Spreek tot de Heer over zondaren, spreek dan tot zondaren over de Heer.

 

Kerkgeschiedenis

Wat is er ook in de Grieks Orthodoxe kerk, de Russische Staatskerk, veel onschuldig bloed vergoten. Deze kerk die nog veel meer dan de Roomse Kerk in een nacht van bij­geloof en valse godsdienst is verzonken, waarmee de Rus­sische machthebbers, de tsaren, vele eeuwen gehoereerd hebben en waardoor het grote Rusland dronken geworden is van de wijn van haar hoererij (Openb. 17:02) heeft gods­dienstige zonde op godsdienstige zonde gestapeld. Zij is naar Openbaring 17 toch niet anders geweest dan “de grote Hoer”, die daar zat op vele wateren, “de vrouw zittende op het scharlaken rode beest (Satans macht), dat vol was van namen der godslastering”. Ook deze vrouw, deze Rus­sische Staatskerk, is dronken geweest van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. Ook in deze valse kerk heeft de mens der zonde, de zoon des verderfs. de antichrist, zich doen gelden in het vervolgen van de slachtschapen van Christus.

We denken hier met name aan de vreselijke, bloedige vervolgingen, waaraan de z.g. Stundisten in de tweede helft van de vorige eeuw van de zijde van de Russische Staatskerk hebben blootgestaan. De Stundisten staan ons getekend als eenvoudige, waarlijk vrome mensen, wars van alle revolu­tionaire neigingen, die den Keizer gaven wat des Keizers was, maar ook aan God wat van God is.

In eenvoudigheid dienden zij den Here naar het voorbeeld der Apostolische gemeente te Jeruzalem, elkander en hun dorpsgenoten, ook hun vijanden, helpende waar zij slechts konden,

Hun godsdienstoefeningen hadden enige overeenkomst met die der Darbisten, maar de kerkelijke ambten verwierpen ze niet, zoals dezen doen. Allen behoorden zij tot de boeren­stand. Gestudeerde predikers hadden zij niet; één der ouder­lingen, die daartoe de gave bezat, ging bij de godsdienst­oefeningen voor. Hun eenvoudig geloof versierden ze door een godzalige levenswandel. Plicht was het bij de Stundisten (zo genoemd naar de “Bibelstunden”, die ze gewoon waren te houden), dat ieder lezen leerde, opdat zij zelf dagelijks het Woord Gods konden onderzoeken.

Deze Christgelovigen, die de Orthodoxe Kerk beschouw­den als in strijd met de Heilige Schrift en aan haar zonden geen gemeenschap wilden hebben, werden door de leden der Staatskerk, opgezweept door hun priesters, bitter ge­haat. Een ontzettende vervolging werd vooral in de negen­tiger jaren der vorige eeuw tegen hen ontketend, die Europa met afschuw vervulde. Honderden Stundisten werden ge­vangen genomen, gefolterd of ve bannen naar Siberië, maar zelfs in hun ballingschap zwegen ze van hun geloof niet en predikten het Evangelie aan allerlei medeballingen.

Dit martelaarsbloed is dierbaar geweest in de ogen des Heren. Daarom is God de ongerechtigheden dezer Russische Staatskerk gedachtig geweest (Openb. 18:05). De politieke machten in Rusland (“de hoornen” van Openbaring 17), die eerst haar kracht en macht aan het “beest” hadden overgegeven, om tegen het Lam en die met Hem zijn, n.l. de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen te strijden (met de valse kerk mee) hebben zich in de Bolsjewistische revo­lutie van de Staatskerk afgekeerd en zijn toen de valse kerk, waarmee ze vroeger gehoereerd hadden, gaan haten. Ze hebben de . hoer” woest en naakt gemaakt. Dat heeft God de Bolsjewieken in hun harten gegeven, opdat zij daarin Zijn mening zouden doen (lees Openb. 17:15-17). Zij moesten instrumenten zijn in de hand des Heren, om Zijn rechtvaardig oordeel over de Russische Staatskerk:de “hoer”, het grote Babylon van Openbaring 18, te voltrekken.

De gelovigen worden in Openbaring 17 opgewekt dit oordeel Gods, over de valse kerk, niet alleen in Rusland, maar ook in andere landen van Europa op te merken. Want overal zien we de politieke machten (de hoornen) zich in de we­reld keren tegen de valse kerk in haar afgodische machts­organisatie (de grote hoer). En dan moeten wij in “het haten van de hoer” niet zien “geloofsvervolging”. De ge­loofsvervolging moeten wij zien in de valse kerk zelf, die het bloed der heiligen drinkt tot dronken worden toe. Maar in de valse kerkbestrijding komt het rechtvaardig oordeel Gods openbaar. De “hoornen”, hoe Goddeloos in zichzelf ook, voeren, evenals de wereldmachten onder het Oude Tes­tament, Gods heilige gerichten uit. Daarover mogen de ware gelovigen zich zelfs verheugen met beving. “Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft Uw oordeel aan haar (de valse kerk, het grote Babylon geoordeeld” (Openb. 18:20).

B.T.

 

Als altaarvlam brandt mijn verlangen

om in geheiligde gezangen

te spreken van Uw teed’re min,

Gij hebt mij aardse lust ontnomen

verscheurde ’t weefsel mijner dromen

en brak in mij alle eigen zin.

Doch overvloedig deed Gij groeien

als rozen die in herfsttijd bloeien

de vreugden die deez aard’ niet vindt.

Gij hebt in mijn ontledigd leven

Uw leven en dit woord gegeven:

dat Gij mij lief hebt als Uw kind.

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat een verhoord gebed het enige onweerlegbare argument is tegen scepticisme, ongeloof, modernisme en trouweloosheid door Dr. John R. Rice.

“Zonder geloof is het on mogelijk Hem welge­vallig te zijn,” zegt (Heb. 11:06). En wat is geloof ? “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.” Zo vertelt ons dus (Heb. 11:06) dat niemand tot God kan komen, ten­zij hij gelooft dat God het gebed verhoort. En wat hebben we dan te zeggen tot de ongelovigen, de aanhangers van atheïsme en modernisme! Hoe kunnen we hem, die niet in onze God geloven, overtuigen? Wel doordat we antwoord krijgen op ons gebed, ja, door zulke onmiskenbare antwoor­den op ons gebed te krijgen, dat het klaar is dat er een God bestaat die de gebeden hoort en ver­hoort. Om het ongeloof te lijf te gaan moeten we God zelf door het verhoren der gebeden de be­wijzen laten leveren van Zijn bestaan.

Bewijsgrond is soms noodzakelijk. De Bijbel openbaart zich als Gods woord. De gehele natuur toont aan dat er een God is. “De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen” zegt (Ps. 019:001). Er bestaan vele bewijzen dat er een God is die de gebeden be­antwoordt. Maar het enige absoluut onweerleg­bare bewijs is het beantwoorde gebed zelf. Ik kan weten dat er een God bestaat die het gebed ver­hoort, indien ik de antwoorden op de gebeden zó onmiskenbaar waarneem dat ik niet kan twijfelen.

Zo vergaderde Elia, op de berg Karmel, het volk van Israël om het te bewijzen dat de Heer was de ware God en dat de afgod Baal geen God was, die kon waarnemen, horen of helpen. Nadat de 450 priesters van Baal tevergeefs hun god had­den aangeroepen en hij niet bij machte was ge­weest, door vuur van de hemel, te antwoorden, bouwde Elia een altaar, legde daar het hout en het offer op legde er geen vuur onder en goot er 12 vaten water overheen. Toen bad hij tot God om vuur van de hemel te zenden om, in bijzijn van het ganse volk, het offer te verteren en te bewijzen dat Hij God was. Het gebed van Elia luidde: “Heer, God van Abraham. Izaäk en Israël, dat het heden bekend worde dat Gij God in Israël zijt en ik Uw knecht, en dat ik al deze dingen haar Uw woord gedaan heb. Antwoord mij. Heere. antwoord mij: opdat dit volk zal erkennen dat U, o Heer die God zijt en dat U hun hart ach­terwaarts omgewend hebt.” (1 Kon. 18:36-37).

Ontleedt dit gebed zorgvuldig en u zult be­vinden dat het een verzoek is om God te laten bewijzen dat Hij God is, door te antwoorden op het gebed. En indien het antwoord zou komen, zou het niet alleen bewijzen dat God de ware God was, maar tevens dat Elia Zijn knecht was en Elia’s boodschap van God afkomstig was. En zo kwam het antwoord: “Toen viel het vuur des Heren en verteerde dat brandoffer en dat hout en die stenen en dat stof, ja likte dat water op, wat in de greppel was.” (1 Kon. 18:38). En wat was het resultaat ? Wat had dit antwoord voor invloed op het ongeloof van het volk? Vers 39 (1 Kon. 18:39) zegt het ons: “Als nu het ganse volk dat zag. zo vielen zij op hun aangezichten en zeiden: “De Here is God, de Here is God ! Een zicht­baar duidelijk antwoord op het gebed deed in een ogenblik het gehele ongeloof van het volk verdwijnen en het volk “viel op hun aangezich­ten”, zeggende: “De Here is God”.

We behoren dus te bidden, omdat Gods antwoord op het gebed een dusdanig bewijs is, dat het alle modernisme en ongeloof op de vlucht kan jagen. Zolang Gods volk op zijn gebeden geen besliste, kenmerkende en bewijs gevende antwoor­den kan ontvangen, kunnen we verwachten dat onze jonge mensen zullen opgroeien twijfelend aan het bestaan van een wonderwerkend, gebed horend en verhorend God. Om ongeloof te overwinnen is het nodig, dat Gods volk bidt en dat deze gebeden verhoord worden.

Al uw argumenten tegen modernisme, tegen evolutie, tegen atheïsme zullen niet aanvaard wor­den, indien die argumenten niet versterkt worden door enig bepaald bewijs als gevolg van een ver­hoord gebed.

Indien het Christendom de ware godsdienst is en als God een wonderdoend, gebed horend en verhorend God is, dan heeft de ongeredde wereld ook het recht te verlangen dat wij dat bewijzen zullen aan de hand van verhoorde gebeden.

Hoeveel twijfel zou verdwijnen als we stout­moedig en beslist zouden beginnen te bidden en stellig zouden verwachten dat God iedere dag duidelijke en bijzondere antwoorden op onze ge­beden zou geven!

Let eens op de kracht van het argument van Gideon in (Richt. 06:12-13) :

“Toen verscheen hem de Engel des Heeren en zei tot hem: De Heer is met u, gij strijdbare held’ . Maar Gideon zeide tot Hem: Och, mijn Heer, zo de Heer met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? En waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben, zeggende: Heeft ons de Heer niet uit Egypte opgevoerd? Doch nu heeft ons de Heer verlaten en heeft ons in de hand van de Midianieten gegeven”.

Niet zonder goede redenen beantwoordde Gi­deon de Engel des Heren en zei: “Zo de Heer met ons is, waarom is ons dan dit alles overkomen? en waar zijn al Zijn wonderen die onze vaders ons verteld hebben, toen ze vertelden: “Heeft ons de Heer niet uit Egypte opgevoerd?”         

Gideon voelde immers wel dat, indien God met hem was, hij het bewijs moest hebben daarvan en, God dan Zichzelf zou vertonen en bewijzen dat

Hij er was, door in antwoord op gebed, bepaalde en concrete openbaringen van Zijn macht te geven. En God verwierp het pleidooi van Gideon niet God zei niet, zoals heden zovele geliefde maar krachteloze godsdienstleraren zeggen: dat won­deren bij het verleden behoren en niet bij het heden. Neen, God was eerder verheugd, dat Gi­deon een bewijs vroeg van Zijn macht en ver­richtte een wonder door Gideon s offer, dat hij had gebracht, door vuur te verteren. Hij maakte ook de schapenvacht eerst droog en daarna nat in antwoord op Gideon s gebed. God is altijd vol­komen bereid om te bewijzen, dat Hij een gebeds- horende en verhorende God is. En dat is het eni­ge. afdoende middel tegen ongeloof en atheïsme.

Nadat God in Egypte voor Mozes gedaan had wat de tovenaars met al hun toverkunsten niet hadden kunnen verrichten, zeiden deze tot Farao: “Dit is Gods vinger.'” (Ex. 08:19).

Een direct antwoord op gebed overtuigde deze goddeloze heidense tovenaars.

God beantwoordde Daniels gebed en onthulde hem de droom van Nebukadnezar, die daardoor overtuigd werd, “op zijn aangezicht viel” en zei: “Het is de waarheid dat uw God een God der góden is en een Heer der Koningen en die de verborgenheden openbaart, omdat gij deze verborgenheid hebt kunnen openbaren.’ (Dan. 02:47).

Later onthulde God aan Daniël de andere droom van Nebukadnezar (hoofdst. 4). voorzeggend hoe de koning, gedurende zeven jaren, als een dier zou leven. En toen de koning van zijn krankzinnig­heid hersteld was en terugkeerde naar zijn troon en zijn roem, vertelt de Schrift dat hij waarlijk rot God bekeerd was. (Dan. 04:34-37). Een verhoord gebed is een middel tegen ongeloof.

(Hand. 13:06-12) vertelt hoe Sergius Paulus, een stadhouder van ’t eiland Cyprus op wonderbare wijze bekeerd werd, toen hij de verhoring meemaakte van het gebed van de Apostel Paulus, om Elymas, de tovenaar, met blindheid te slaan, (Hand. 13:12) luidt: “Als de stadhouder zag hetgeen geschied was. toen geloofde hij, verslagen zijnde over de leer des Heeren.”

We zouden deze kwestie eveneens op juiste wijze onder de ogen moeten zien. Indien in de kerken van ons land wederom de verbazingwek­kende bekeringen van dronkaards en deernen plaats zouden hebben, dan zouden de zondaars tot de kerk komen en vol eerbied naar Gods woord luisteren.

En indien Gods volk bidt en genezing verkrijgt voor zieken, regen ontvangt indien zulks nodig is, betrekkingen, dagelijks brood of opwekkingen krijgt in antwoord op gebed, dan zal het modernisme en het atheïsme hun invloed verliezen op de massa van het volk en zal zelfs de onbekeerde, geloven moeten dat er een wonderwerkend God is, die gebeden verhoort.

We zouden moeten bidden en zouden onze ge­beden verhoord moeten krijgen als een beslist en machtig tegengif voor ongeloof, het enig onweer­legbaar argument tegen atheïsme en ongeloof.

Het is niet altijd Gods wil zieken te genezen. Ook in de Bijbelse tijden was dat niet altijd Zijn wil. Maar Hij genas de zieken vaak genoeg, om te laten zien dat Hij de gebed verhorende God was. God redde niet iedere zondaar onder de ambtsbediening van een ander. Maar het behaag­de God, om de ergste zondaars te redden en in de tijden van de bijbel redde Hij ze. door dat wonderbare uitstrekken van Zijn hand, op een zodanige wijze, dat de ongelovigen overtuigd werden. En God wil heden ten dage nog hetzelfde doen en nog dezelfde macht tonen, indien we slechts vertrouwen in Hem stellen. Zelfs in Bijbelse tijden waren wonderen nooit iets gewoons en nóch een speelgoed voor de onverschilligen, nóch een beloning voor de nieuwsgierigen. Neen, neen! Wonderen op lichamelijk gebied waren altijd zeld­zaam en kwamen slechts voor om daardoor den Heer te verheerlijken. Maar God schonk ook in die tijden vaak genoeg geloof, om te bewijzen dat Hij de wonderwerkende, gebed horende- en ver­horende God is. En Hij wil hetzelfde heden nog doen voor hen. die Hem ernstig zoeken en Hem de mogelijkheid geven zich te openbaren.

te voorzien in dagelijkse behoeften, vrede te schenken, wijsheid bij het uitvoeren van dagelijks voorkomende problemen of door vreugde en kracht van den Heiligen Geest te geven.

We moeten dus bidden, omdat een verhoord gebed het bewijs levert dat er een God bestaat die de gebeden hoort en verhoort. Het is a.h.w. het zeker werkende tegengif bij twijfel en scepticisme, ongeloof of zelfs bij Atheïsme.

 

Ik zie iets

Wij leven al tientallen jaren in een wereld, waarin het christendom enerzijds weg kwijnt en anderzijds worstelt om weer tot overwinning te komen. Dat heeft een diepe oorzaak. Er is een diepe kloof tussen christelijk geloof en christelijk leven. Mensen, die in het leven staan twijfelen aan de waarde van het christelijk geloof voor de wereld. Mensen die het christelijk geloof verdedi­gen, omdat zij weten, dat het de waarheid Gods is, klagen steen en been over de beleving er van in de praktijk. Vandaar dan ook de pogingen in de laatste tijd om op een andere wijze dan via het oude christelijke geloof, de wereld weer te berei­ken en te winnen. Hier ligt een ontzaglijk pro­bleem. We weten wel dat een zeer orthodox geloof kan samengaan met een zeer onzuiver, on­heilig leven en dit ook zo vaak gedaan heeft, dat de wereld bijna onvatbaar is geworden voor de prediking van het oude Bijbelse geloof. Talloze kinderen uit orthodoxe gezinnen, opgegroeid in de sfeer van zuiver geloof, hebben dit geloof afge­schud als “onwaarachtig”, “vroom gepraat, waar­aan de levenspraktijk niet beantwoordt”. De harde werkelijkheid was, dat over verlossing van de zonde de schoonste theorieën werden verkondigd en intussen het leven vol zonden bleef. En het is zo ver gekomen, dat ook de niet-christelijke volken van deze wijde kloof alles afweten en voor het christendom bedanken. Het christendom heeft Christus tot een groot vraagteken gemaakt.

Ook voor zichzelf!

Met uitzondering van enkelingen, verwacht ook de christenheid zelve voor het leven weinig meer van het oude Bijbelse geloof. Christus, ja Christus 1 Aan Hem zal men niet komen, want we zijn nog overtuigd dat Hij is de grote kracht Gods. Maar de Bijbelse leer, die rondom Hem is opgebouwd… ? O zeker, en deel der christenheid houdt fanatiek aan die leer vast, ook vandaag nog. Maar dan is het om godsdienstige redenen ofterwille van het voortbestaan der kerk. Maar niet omdat men in een wereldvernieuwende kracht van het bijbel- geloof gelooft.

 

En zo dreigt het Koninkrijk Gods een eenzaam droomeiland te worden of is het al. waarheen nog enigen van tijd tot tijd roeien, om er te dromen op de oude wijze van dingen, die een sterke be­koring op onze religieuze gevoelens uitoefenen, maar die mijlenver van de werkelijkheid des levens af liggen. En praktische mensen, die nog hopen, dat er toch nog iets kan gebeuren in de wereld, waardoor Christus tot gelding komt, zoeken nieu­we wegen, omdat zij met de oude wegen geen raad meer weten.

Maar tezamen vormen deze dromers en deze praktische mensen toch een hele kleine minder­heid. De grote massa der christenheid is tot de conclusie gekomen, dat men het Bijbelse geloof nodig heeft om zalig te kunnen sterven, maar dat men de levensproblemen moet oplossen in het licht van intellectuele en culturele gegevens. Het leven staat buiten het geloof. Het ligt ermee in dagelijks conflict.

Het gevolg van dit alles is, dat de “evangelist”, of hij nu dominee, zendeling of professor of straat­prediker is, staat tegenover een publiek, dat hem aan kijkt met een schamper gezicht, als het niet voorbijloopt. Het schreeuwt hem, zonder woonden toe: “Jij bent zeker in de middeleeuwen in slaap gevallen en pas wakker geworden?”

Heel het leven en de opvoeding tot het leven zijn in de christelijke wereld honderden mijlen ver van het bijbels geloof verwijderd geraakt en wij moeten ons afvragen of er nog reden is van een christelijke wereld te spreken. Het oor van de doorsneemens in Europa en Amerika beluistert een werkelijke evangelieboodschap als een anachronis­me. De moderne mens gelooft niet meer in eni­gerlei vorm van zaligheid, zoals de oude wereld die kende” schreef dezer dagen een groot dagblad.

Met dit probleem worstelt de kerkganger en de geestelijke op de meest intense wijze. En zij staan tegenover elkaar of in doffe berusting of in ang­stige spanning.

Mijn lezer zegt ; “dit alles zie ik ook en omdat het zo verschrikkelijk is, doe ik mijn best om het niet te zien en maar door te gaan, want ik weet er geen weg mee. Maar U zegt, dat U iets ziet. Wat ziet U dan?

Ja, ik zie iets. Niet alleen, dat de christelijke wereld op sterven na dood is en ook de eertijds “levende kringen” worstelen met de verstikkings­dood en proberen op de een of andere wijze nog verluchting te krijgen in de benauwdheid van het stervensproces, maar ik zie ook, dat deze zware ziekte van het christendom God niet verrast noch verlegen doet staan, al is het een uiterst zwaar geval. “God, de tijden overzien hebbende God leeft, Christus leeft, het Koninkrijk Gods is er, het raadsplan Gods zet zich voort, de Heilige Geest is niet naar de hemel teruggekeerd, maar is nog op de aarde en straks zal toch de van God gezalfde Koning regeren van zee tot zee en van de rivier tot aan de einden der aarde!

Is dit wat u ziet ?

Het is de aanloop ertoe.

Ik zie, dat de tijd rijp is voor een geweldige heroriëntering. Het christendom is ten dode toe ziek, omdat het een surrogaat geworden is van het koninkrijk. Dit eeuwig koninkrijk bestaat niet in woorden, belijdenissen, leerstellingen, cere­moniën, hoe zeer ook een bestanddeel van het leven in het Koninkrijk en het bestaat ook niet in steeds nieuwe organisaties en bewegingen, maar doodeenvoudig in “kracht”. Deze kracht is geen menselijke kracht, maar goddelijke. Het is de kracht van den Heiligen Geest.

Alles wat in de plaats gesteld wordt van de kracht des Heiligen Geestes bevordert de ziekte van het christendom in plaats van ze te helen. Elke poging tot herwinning van invloed van het christendom op de wereld, niet ondernomen onder de leiding en in de kracht des Heiligen Geestes, verergert de toestand en brengt achteruit. Elke kracht, die niet de kracht van Christus is, kan ook niet in het voordeel van Christus zijn. Alleen de Heilige Geest is gekomen om Christus te ver­heerlijken en om het uit het Zijne te nemen om het ons te geven, zoals Hij ook gekomen is om van zonde te overtuigen en tot Christus heen te drijven.

Maar het christendom heeft die kracht ver­loochend en vervangen door menselijke krachten. Het heeft zich op allerlei wijze georganiseerd tot iets indrukwekkends, iets machtigs, iets dat tot de verbeelding en tot de geest van de natuurlijke mens spreekt, maar daarbij het pad verlaten, dat Christus ook zelve bewandeld heeft en waarop Hij Zijne Gemeente heeft geleid, het pad, waarbij de kracht des Heiligen Geestes alles was. “De Geest des Heren is op Mij……

En wat dan nu ?

Nu een geestelijke revolutie ! Niet een com­promis en niet een oplappende restauratie. Maar een algeheel loslaten van wat uit het vlees is voort- gekomen en een nieuw begin “in den Geest”. Weer kinderen des koninkrijks worden. De Koning aanhangen. Zijn dood, opstanding en heerschappij prediken en beleven, door den Geest. De eenheid van Zijn Rijk op aarde demon­streren door in enigheid des Geestes te leven, achtende de een den ander uitnemender dan zichzelf. In Hem blijven en Hij in ons. En eindelijk waarachtig worden en de revolutie doorvoeren in alle levensverhoudingen, vanuit de binnenkamer tot middenin de maatschappij. In de Geest wandelen, midden in het leven van alle dag. In de winkels, in de kantoren, in de fabrieken, overal moet de wereld de Kinderen van dit Koninkrijk aantreffen, die Christus aanhangen, de wil van de Vader doen en in de Geest wandelen. En deze kinderen van het Koninkrijk moeten als van ouds, een blok der liefde en des geloofs vormen, onoverwinnelijk tegenover de geest der wereld, maar de wereld veroverende voor Christus hunnen Heer.

Wij staan in de sterfkamer der cultuur van de “christelijke” wereld. Er hangt een angstige span­ning rondom ons. “Wij zijn verloren” fluistert het in ons aller hart. “Geen wonder ‘, spreekt God, “u hebt mijn wegen sedert lang verlaten ‘. We­gen des levens hebben wij geruild voor paden des doods. Slechts een operatie kan ons redden. Slechts een revolutie kan het ergste afwenden. Terug naar Gods plan.

Wat is de weg ?

Een golf van gebed en verootmoediging, afzon­derlijk in de binnenkamer en tezamen wanneer en waar kinderen der revolutie elkander maar ont­moeten. En dan: het licht volgen, dat God ont­steekt. Doortastendheid ‘ De revolutie moet van binnen naar buiten komen. Het moet anders wor­den met de wandel der kinderen des lichts. Waar­heid en gerechtigheid! Schijnen als lichten in de wereld, temidden van een krom en verdraaid geslacht! Het Koninkrijk gemobiliseerd, dat is het parool voor allen, die de naderende ondergang willen afwenden.

  1. W. F. Waardenburg.

 

Youth for Christ International

De Youth for Christ International hield van 13 tot 20 Juli haar derde jaarlijkse samenkomst in Winona Lake. Met blij enthousiasme werd hier het program voor het vol­gend jaar aanvaard, waarin besloten werd in Augustus 1948 een wereldconferentie te houden in Nederland en verder niet minder dan twintig nieuwe teams gedurende de volgende twaalf maanden uit te zenden, het organiseren van een Youth for Christ rally in ieder district van de Verenigde Staten en alle krachten in te spannen om de wereld in deze generatie met het evangelie van Jezus Christus bekend le maken.

God goot rijkelijk Zijn zegen uit over de 600 afgevaar­digden, bestuursleden en jonge mensen, die deze vergadering bezochten. Niet enkel werd Zijn kracht gevoeld in de zakelijke beslissingen, doch ook hebben niet minder dan 450 jonge mensen gedurende deze zeven dagen Christus als hun  Redder aanvaard of hebben hun leven Hem toegewijd.

In de woorden van Dr. Torrey M. Johnson, die voor de derde maal tot president werd gekozen, klonk Gods oproep om in Zijn kracht uit te gaan naar de evangelisatie fronten over deze aarde en zoveel zielen te winnen voor Hem, als wij kunnen zolang de tijd ons wordt gegeven.

Het budget bedroeg voor de komende twaalf maanden $ 538.000, d.w.z. meer dan twee maal zoveel als het vorige jaar werd uitgegeven. Doch zó gevoelden alle aanwezigen zich voor dit bedrag verantwoordelijk, dat bij de slotmeeting op Zondagavond $ 428.000 was toegezegd of in contanten betaald.

Dr. Johnson vertelde, dat op heden 1400 Youth for Christ- rally’s over de wereld worden gehouden, waarvan 1000 in Noord-Amerika. De 600 afgevaardigden en bestuursleden, die aanwezig waren, kwamen uit 36 staten, uit alle provin­cies van Canada en uit vijf vreemde landen: Engeland, China, Holland, de Filippijnen en Spanje.

De oproep om de wereld het evangelie te brengen bewoog de harten telkens en telkens weer, in het bijzonder na de openingsrede van Dr. Oswald Smith van Toronto, die o.a. zei: “Ik ken geen beweging op deze aarde, die beter ge­schikt is om de jeugd van de wereld tot Christus te brengen dan de Youth for Christ en indien de Youth for Christ deze gelegenheid voorbij laat gaan zal ze de gelegenheid van onze generatie gemist hebben.

In overleg met de delegaties uit vreemde landen werd eenstemmig besloten $ 340.000 uit te geven voor het werk in vreemde landen gedurende het komende jaar. Men ver­bond zich een totaal van $ 100.000 uit te geven tot hulp in de voedsel- en kledingnood en het zenden van Bijbels cn andere christelijke literatuur.

Van de vreemde landen, die verslagen uitbrachten, noe­men we enkel China. Hier waren menigten van 30.000 aan­wezig op de rally’s waar het team van David Morgan en Bob Pierce sprak.

Zes teams trokken om de wereld sinds de vergadering van 1946. waarvan twee nog steeds op vreemde bodem zijn. De voorlaatste dag van de samenkomst werd het Holland- Duitse team van Spencer de Jong, Douglas Fisher, Gene Jordan en Stratton Shufelt hartelijk welkom geheten. Zij waren gedwongen naar huis terug te keren na hun reis door Holland, daar de toestemming voor Duitsland niet was gegeven.

De Britse Youth for Christ vroeg om zes teams voor het werk in Engeland, de Philippiinen verzochten vier werkers, die al hun tijd konden geven, China drong aan op hulp daar de beweging als een vuur zich verspreidt door het land.

De nood in de Verenigde Staten werd niet vergeten. Een gehele dag werd hieraan besteed. Hoe groot deze nood is blijkt wel uit het feit, dat 18.000 landelijke kerken hun deu­ren moesten sluiten en 30.000 gemeenten in de Verenigde Staten geen herder hebben. Men besloot tot een alles om­vattende poging om een Youth for Christ-rally te beleggen in iedere sleutelstad in ieder district van het land. Een som van $ 108.000 werd voor dit doel bestemd.

“God heeft ons een werk te doen gegeven”, zo besloot President Johnson de samenkomst, “en zolang als er nog jonge mensen zonder Christus in de wereld zijn, zal Youth for Christ bestaan, groeien en zich verspreiden in iedere hoek van de wereld, totdat de wereld in onze dagen het evangelie zal hebben gehoord. We hebben een diepe over­tuiging, dat de tijd ten einde spoedt. Wat wij doen willen, moeten wij nu doen. Gods vijanden wagen hun leven, wij ook moeten gewillig zijn en alles op het spel zetten voor het evangelie. We zullen in gevaar komen, in moeilijkheden, doch met vertrouwen, dat in Christus een glorierijke over­winning zeker is.”

 

Gebeds onderwerpen

Maandag 4 Augustus hadden we te Utrecht onze tweede samenkomst voor gemeenschappelijk gebed. Deze gebedkring wil geen nieuwe organisatie zijn, er is geen voorzitter of bestuur, ze gaat niet uit van een of andere kerk of kring, er worden geen toespraken gehouden Het is een samen­komen van broeders en zusters uit allerlei plaatsen van ons land, die gemeenschappelijk de velerlei nood van de ge­meente en de wereld bij God brengen en smeken of Hij een nieuwe opwekking wil geven en daartoe smeken om ook persoonlijk geheiligd te worden en met nieuwe toewijding te mogen dienen.

Voor het van elkander gaan heeft ieder der aanwezigen die onderwerpen genoemd, waarvoor hij speciale voorbede vraagt gedurende deze maand.

Omdat er velen zijn, die met ons mee zouden willen doen in deze gebedsactie, doch wegens de grote afstand of door tijd- of geldgebrek niet konden komen, geven we de belang­rijkste van deze onderwerpen door en vragen: strijd met ons mee in de gebeden. Iedere maand hopen we de onder­werpen te noemen waarvoor voorbede is gevraagd.

Hier volgen dan enkele dezer onderwerpen :

Heiliging van de gemeente allerwege, zowel in ons land als daarbuiten en een nieuwe opwekking door Gods Geest, waardoor de gelovigen voor de wereld weer een licht en zoutend zout kunnen zijn.

Het evangelisatiewerk in de bewaringskampen, speciaal in het kamp voor de Duitsers, bij Nijmegen, waar de zusters Lange, Luitingh en Kruisinga werken.

Het werk van Kracht van Omhoog, het Zoeklicht en andere bladen, opdat zij krachtig mogen dienen tot uitbrei­ding van Gods Koninkrijk en verdieping van de gemeente.

Het herstel van broeder Joh. de Heer.

Het werk van de Europa-Zending.

Het evangelisatiewerk van broeder Looy in Noord-Brabant.

Kracht voor broeder Kits en zegen op het belangrijke werk, dat geschiedt in het Brandpunt.

Het werk van Miss Paxon, die in de komende maanden in acht landen haar boodschap hoopt te brengen en in het bijzonder voor haar werk in Hongarije.

De verspreiding van het evangelie onder de zakenmen­sen. waarmee broeder Van der Woude is begonnen.

Het evangelisatiewerk onder de kinderen met behulp van de flannel-graph, door zuster Waardenburg.

De nieuwe campagne van de Youth for Christ, die in September zal beginnen.

Tenslotte als één der belangrijkste onderwerpen ;

Eenheid tussen hen, die geloven in de verlossing door het bloed van Jezus Christus, opdat de verscheurdheid en verbittering moge plaats maken voor de band der liefde.

Laat ons bij dit alles niet vergeten God te danken, dat er nog zoveel geschiedt tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk.

Zij, die aan deze gebedssamenkomsten willen deelnemen, welke op de eerste Maandag van iedere maand te Utrecht worden gehouden, kunnen een uitnodiging vragen aan de administratie van ons blad.           

 

Het leven en werk van Johann Chr. Blumhardt door J. Schreuder (18)

Zijn preek deelde hij in, in twee of drie gedachten ; aan het slot herhaalde hij dan: ..En houdt nu dus vast ten eerste, ten tweede… en ten derde.” Alles zo doodgewoon en van hart tot hart En toch wordt men bij het lezen van zijn preken getroffen door de goede stijl en bouw ; van de hak op de tak springen deed hij niet, overal voelt men de rechte lijn van het heldere denken. Zijn thema is altijd weer het: “Bekeert U” en “Ziet uit naar de komst van Gods rijk.”

Eens zag hij onder zijn hoorders een paar journalisten, die waren gekomen “opdat zij hem waarnamen” en nu ijverig copy zaten te verzamelen voor een anti-Blumhardt artikel. Midden onder de preek sprak hij hen toe zonder een spoor van goedkoop effect of leedvermaak, maar als een herder, die op zoek is naar een koppig schaap: Ik weet best, dat jullie hier zijn en waarom, maar geloof maar niet, dat jullie lang ongestraft met ons het woord van genade kunt horen! Het krijgt jullie ook nog wel te pakken. Ge­loof zelf wat je hoort en merk, dat God ook jullie liefheeft en zoekt.”

Vurig en meeslepend als Barth sprak hij niet, maar hier ging niets verloren en aan slapen dacht niemand meer.

Een belangrijk onderdeel van de dienst was het zingen. Wie zo nu en dan in Duitsland kerkdiensten heeft bijge­woond. weet hoe fris en muzikaal er de gezangen klinken, ook in de kleine boerengemeenten. Maar wat moet het heer­lijk geweest zijn het zingen aan te horen in die stampvolle Möttlinger kerk, waar het lied was als het dankoffer op Gods altaar van een gemeente, die wist dat ze Hem niet kon, en toch zo vurig graag wilde, haar dank betalen. Blumhardt zelf zong ook graag. “Als een Christen niet van ganser harte lofliederen mee kan zingen, mankeert hem in­nerlijk iets.”

Als kind ging hij altijd dicht bij den voorzanger zitten in de kerk, om maar niets te missen en hem de kunst af te kijken. In zijn eerste Möttlinger jaren heeft hij meegewerkt aan het tot stand komen van een nieuw kerkelijk gezang­boek, waar toen grote behoefte aan was en waarvoor een commissie was ingesteld. Met schrik zag hij het dreigende gevaar van een al te voorzichtige commissie, die de kerk van Würtemberg een bundel verwaterde verzen zou aan­bieden. terwijl enige musici, die groot behagen hadden in eigen composities, voor het muzikale gedeelte zouden zor­gen, Blumhardt heeft toen een aantal oude, vertrouwde melodieën en koralen opnieuw geharmoniseerd, liet ze zijn schoolkinderen proef zingen en als ze bleken te voldoen be­val hij ze bij de redactie van het gezangboek aan.

Wordt vervolgd.

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.08.09

De kracht der Gemeente

 “Want het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.’ (1 Kor. 04:30.)

We mogen ons de vraag wel eens stellen: wat is de kracht van de gemeente? Wat het niet is, lezen we duidelijk in ons tekstwoord. Maar als het dan niet gelegen is in woorden, waarin bestaat het dan wel? Dit is een vraag, die een duidelijk antwoord vraagt en waar zullen we beter dat antwoord vinden dan in het Woord Gods? De kracht van de gemeente is niet in uiterlijke din­gen. Dingen die in de wereld vaak zo’n grote rol spelen, zijn van geen waarde in het koninkrijk Gods. Het is ook niet in die dingen waarvoor een groot aantal mensen leven, zowel goddelozen als zij, die zich kinderen Gods noemen. Wat spelen eten en drinken niet een grote rol in het leven, ja, we zouden soms denken als we het leven der men­sen aanschouwen, dat er niets belangrijkers is dan dit. Toch zegt Paulus: “Want het koninkrijk Gods is niet in spijs en drank, maar rechtvaar­digheid en vrede en blijdschap, door de Heiligen Geest” (Rom. 14:17).

Het is ook niet gelegen in enkel woorden, waar­in dé kracht Gods ontbreekt. Als Paulus spreekt over zijn arbeid te midden van de gemeente te Korinthe, dan zegt hij: “En mijne rede en predi­king was niet in bewegelijke woorden der mense­lijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht” (1 Kor. 02:04).

De Boze wil ons graag een surrogaat geven, als wij ons maar verre houden van de ware kracht der gemeente. En toch, niets kan deze vervangen. Het is al een goed ding, als wij ons bewust zijn geworden van onze onmacht en wanneer God in ons dat diepe verlangen geschonken heeft om de krachtbron te vinden, dan zal dat zoeken en vra­gen zeker beloond worden. Ik wil u dus vier din­gen aantonen, waarin de kracht der gemeente ligt. Ik wil daarmede niet zeggen, dat er niet meer zijn, maar toch, deze vier dingen zijn van groot belang. We zouden kunnen vragen: wat greep plaats op het Pinksterfeest? En dan krijgen wij het ant­woord,

  1. Een voortdurend visioen van Jezus.

Toen Jezus sprak over Zijn aanstaand vertrek, en droefenis de harten der discipelen beving, sprak de Heiland een woord van heerlijke en ge­weldige betekenis. “De wereld zal Mij niet meer zien; maar jullie zullen Mij zien” (Joh. 14:19), Dus dat wilde zeggen, dat als Jezus van hen wegge­nomen zou worden, zij Hem toch zouden zien. Hoe? Niet meer in vleselijke gedaante, want het zou zo worden, dat zij niemand meer naar het vlees zouden kennen, ook Christus niet, maar door de inwoning van Christus in hun harten. Daarom zegt Paulus ook: “Maar wij zien Jezus, met heer­lijkheid en eer gekroond” (Heb. 02:09). Dit is nu de grote rijkdom van hen, die deze kracht hebben gevonden en dat moet ook de kracht der gemeente zijn. Waar deze kracht ontbreekt en we niet voort­durend Jezus zien, daar worden wij een speelbal van gemoed, gevoelen en omgeving. Dit is de kracht onder zorg en droefheid en strijd: altijd te kunnen zeggen: “Wij zien Jezus”.

De discipelen hadden van zulk een leven nog niets begrepen vóór Pinksteren, maar na Pinkste­ren verstonden zij het en ervoeren het, “En gij hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.”

Hebben wij Jezus gezien? Ik bedoel niet zo zeer in visioenen of gezichten, waarin soms de geze­gende Heiland zich openbaart, maar ik bedoel in het gewone dagelijkse leven en putten wij de kracht eruit, dat wij “de heerlijkheid Gods zien in het aangezicht van Jezus Christus.” Dit zal de kracht zijn onder verdrukking en geeft ons de moed om door te gaan. Was het ook niet zo met Stefanus, de eerste martelaar? Onder het regenen van stenen kon hij zeggen: “ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen staande ter rech­terhand Gods.”

2.De kracht van de inwonende Christus.

Er zijn zoveel kinderen Gods, die enkel maar rekening houden met de Christus, Die voor hun zonden gestorven is aan het kruis, maar niet leven in de werkelijkheid van het woord van Christus: “Ik in hen” (Joh. 17:23).

Dat was alleen mogelijk na Pinksteren. Tot en met Pinksteren was het de lichamelijke Christus, Die de vreugde en blijdschap van de discipelen uitmaakte. Zij konden u vertellen, wie zijn vader en moeder waren en waar Hij woonde en wat Hij deed, maar na Pinksteren was het niet dit, maar de dagelijkse ervaring van de altijd inwonende Christus. Het was daarom ook enkel maar moge­lijk na Pinksteren, dat in deze realiteit Christus zich kon openbaren. Op Pinksteren werd de in­woning van Christus in de harten van de Zijnen een heerlijke werkelijkheid. Paulus roemt in zulk een ervaring en deelt ze mede aan de gelovigen: “Aan wie God heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgen­heid onder de Heidenen, welke is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid (Kol. 1:27).

O, waarom leven wij niet meer in deze ervaring! Is dit niet de reden van zoveel mislukkingen in het geestelijk leven? We rekenen niet meer met deze kracht, het is geen dagelijkse ervaring in ons leven. “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 2:20). Christus begon te leven in zijn discipelen op de dag van Pinksteren. Mag ik u de vraag stellen: “Leeft Christus in u?” Dan hebt gij ook de krachtbron gevonden van de gemeente van Christus.

3.De kracht van de naam van Christus.

Wie zal kunnen peilen de diepte van kracht, die in de naam van Jezus verborgen is. O, de schatkamer van de naam van Jezus. “Tot nu toe hebt gij niet gebeden in Mijn naam: Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervult zij” (Joh. 16:24).

Dit was iets geheel nieuw, dat kwam enkel pas na Pinksteren. Nooit tevoren had de Geest de heerlijkheid en de kracht van Jezus’ naam geopen­baard, tot op de dag, dat de Heilige Geest werd uitgegoten. En wanneer het de Boze gelukken kan om Gods kinderen te weerhouden om de schatkamer van deze naam te doorzoeken, dan heeft hij hen ook afgehouden van de krachtbron, die deze naam in zich heeft. De naam van Jezus beduid Zijn wezen, Zijn kracht. Wie zal kunnen zeggen, dat hij dit geheel in bezit genomen heeft? Is het niet juist zo, dat we moeten uitroepen: “Heer, ik weet er nog niets van, neem Gij ons bij de hand en leidt ons in, in dit beloofde Kanaän.”

O, als er ooit een tijd is geweest, waarin wij nodig hebben het geheim te verstaan om te bid­den in de naam van Jezus, dan is het nu. De vijand komt gelijk een vloed en het is alleen als wij de kracht en de waarde van de naam van Jezus kennen, dat wij de banier van deze Goddelijke naam kunnen opheffen en overwinnen. Misschien zegt gij: “Ik weet niet hoe ik moet bidden.” Wilt gij dan biddend lezen en overdenken, hetgeen Paulus schrijft in Rom. 8:26 en 27? Daar wordt u gegeven wat ge nodig hebt om te bidden in Zijn naam. Ik zou nog veel meer kunnen zeggen omtrent dit belangrijk gedeelte, doch de tijd ont­breekt. We hebben deze bron haast nog niet aan­geboord. Geve de H. Geest ons Zijn verlichting, zodat we zullen leren bidden in Jezus’ naam.

  1. De kracht van het roemen in het kruis van Christus.

Waarom is de kerk van Jezus Christus zo onder een nevel, een wolk? Is het niet, dat zij de kracht van het kruis van Christus verloren heeft? Het is geworden een roemen in wat de Kerk gedaan en volbracht heeft, het roemen in haar voortgang, haar werk, maar niet een roemen in de kracht van het kruis!

Neen, zo verstond Paulus het niet, bij hem was het: “niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde” (1 Kor. 01:17). Er was niets wat Paulus zo vreesde als het prediken van het Kruis van Christus zonder de kracht ervan. De leer omtrent het kruis is zwakheid, maar de ervaring ervan is kracht. De gemeente moet teruggebracht worden tot het roe­men in het gesmade kruis van Christus. Ze mag niet bevreesd zijn, om te verkondigen door woord en daad, “dat enkele onze roem is in dat kruis. “Want hoewel Hij gekruisigd is door zwakheid, zo leeft Hij nochtans door de kracht Gods. Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u” (2 Kor. 13:04).

Zijn wij gewillig het kruis te dragen, wat ons opgelegd wordt door de wereld en een vormelijk Christendom? Het is ook een groot verschil hoe wij het kruis dragen. Is het lijdelijk, omdat we toch niet anders kunnen? Zo deed Paulus het niet. Hij kon roemen in het kruis.

Tot slot een voorbeeld uit het Oude Testament en wel van de groten man Gods, Mozes. We lezen in (Heb. 11:26) “Achtende de versmaadheid van Christus, meerder rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte, want hij zag op de vergel­ding, de beloning.” Dat is, geliefden, wat nodig hebben. Niet het zeggen: nu ja, het kan niet an­ders en het zal dan wel zo moeten, maar het ge­willig opnemen wanneer de weg ons over Golgotha leidt en we daarbij een kruis moeten dra­gen. Laat ons niet bevreesd zijn voor het kruis, maar om genade bidden om het te dragen en zo­doende ook de kracht te leren van het kruis. Wil­len we thans meer dan ooit vragen deze kracht van het koninkrijk Gods?

Mogen wij genade vinden om deze viervoudige kracht te vinden en te gebruiken, zodat wij niet meer krachteloos zullen zijn, maar, “Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de’ sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedig­heid en blijdschap; dankende de Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht” (Kol. 01:11-12).

  1. K.

 

Niet ik maar Gij

Mijn hand rust in Gods Vaderhand omhoog,

toch reikt mijn arm niet tot de hemelboog,

Hij is het, Die mij grijpt en sterk doet staan,

en toch… ik houd Hem vast, laat Hem niet gaan.

 

Ik doe gehoorzaam wat Zijn stem mij zei,

en toch, niet ik volbreng de wet in mij:

in ’t willen en het doen werkt slechts Zijn macht,

toch werk ik mee, ik, zonder wil of kracht!

 

Ik houd in liefde Zijn gena-verbond,

doch Hij is ’t Die me aan Zijn liefde bond.

Hij roept tot trouw, toch is ’t slechts Zijn gena,

dat ik gewillig op Zijn kruisweg ga.

(Naar het Engels) H. v. d. Brink

Zo was het vroeger, wat doen wij nu?

Graaf Zinzendorf werd in Mei 1700 geboren uit god­vruchtige ouders. Zijn vader stierf toen zijn zoon pas zes weken oud was, maar nog vóór zijn dood hield hij de baby in de armen en droeg hem voor de dienst van de Heer op. Zinzendoff betuigt: “In mijn kindertijd al, had ik mijn Heiland lief. Met mijn vierde jaar begon ik al God ernstig te zoeken en besloot een waar dienaar van Jezus Christus te worden.”

Met zijn twaalfde jaar ging Zinzendorf naar de school van de vrome Franke te Halle en op deze school hoorde hij herhaaldelijk zendelingen uit verschillende delen der aarde hun belevenissen vertellen, waardoor het hart van de jongen bewogen werd door de vreselijke nood, die er in de heiden­wereld heerst.

Van Halle ging hij naar Wittenberg, waar hij bidstonden hield voor de andere studenten en vaak hele nachten door­bracht in gebed en Bijbelstudie. In deze tijd bezocht hij de schilderijenverzameling te Düsseldorf en werd daar bijzon­der getroffen door een schilderij van Christus aan het kruis. Onder dit schilderij stonden de woorden: “Dit alles deed Ik voor U, Wat deed u voor Mij?”

Het gezicht van de gekruisigde heeft hem nooit meer verlaten. De liefde van Christus werd de dwingende kracht in zijn leven. “Ik heb,” riep hij uit, “slechts één hartstocht en dat is Hij en Hij alleen.”

In de eerste tijden van de 18e eeuw hadden de protestant­se gelovigen in Moravië veel van de vervolgingen door de katholieken te lijden en graaf Zinzendorf bood hen daarom een schuilplaats aan op zijn groot landgoed in Berthelsdorf in Saxen. Deze Christelijke vluchtelingen noemden dit landgoed: “Herrnhut – de wacht van de Heer”. Ze gebruikten het woord in zijn dubbele betekenis: de wacht van de Heer over henzelf, en de wacht van de Heer, door henzelf te houden, door gebed en wachten op Zijn leiding.

Toen het bekend werd dat Herrnhut een asiel was ge­worden voor de vervolgden, stroomden er allerlei gods­dienstige vluchtelingen heen. Al gauw heerste er een geest van onenigheid en het gevaar bestond dat het een plaats zou worden van sektegeest en fanatisme. Vele Moravische broeders voelden zeer sterk de zonde en de smart van deze verdeeldheid en baden dat door Gods genade de gelovigen doch weer van één zin en van één gedachte zouden mogen lijn, Onder vele tranen en gebeden kwam de graaf samen met hen, die dwaalden.

De 12e Mei 1727 las Zinzendorf aan de verzamelde vluchtelingen, die hij bijeen had geroepen, voor, wat bekend werd als de “Statuten”, een eenvoudige verordening, voornamelijk gegrond op de woorden van Christus in de Bergrede. Al de vluchtelingen gaven daarna elkander de hand en verbonden zich de “Statuten” te gehoorzamen. Op deze dag maakte de graaf een verbond met de Heer en de broeders beloofden één voor één dat ze trouwe volgers van de Heiland zouden zijn en trachten “arm van geest” te zijn.

De vervulling door de Geest.

Nadat de statuten aangenomen waren en allen zich hadden verbonden tot een leven van gehoorzaamheid en liefde, werden misverstanden, vooroordelen en geheime afscheidingen beleden en kwamen ook niet meer voor. De kracht van het gebed openbaarde zich zo machtig, dat zij die slechts uiterlijke bijval hadden geschonken, overtuigd werden en óf innerlijk veranderden óf wel genoodzaakt waren te ver­trekken. Gedurende de maand Juli werd veel gezamenlijk gebeden. de 5e Augustus bracht Zinzendorf en ongeveer een dozijn anderen de gehele nacht in gebed door. Een geschiedschrijver verhaalt: “Op Zondag de 10e Augustus, ongeveer ’s middags, voelde Ds. Rothe, die de meeting in Herrnhut leidde, zichzelf overweldigd door en wonderbare en onweerstaanbare kracht van de Heer en zonk voor God in het stof neer en met hem boog de gehele vergaderde menigte in een gevoel van verrukking op de knieën. In deze geestesgesteldheid bleven ze tot middernacht bijeen onder gebed, gezang, wenen en smekingen.”

De 13e Augustus, terwijl de gelovigen verzameld waren tijdens een bijzondere, avondmaal dienst, was een dag van machtige werking van de Heilige Geest. Iemand schreef daarover als volgt: “We zagen Gods hand en Zijn wonde­ren en we bevonden ons allen onder de wolk van onze vaderen gedoopt met hun geest. De Heilige Geest kwam op ons neer en gedurende die dagen hadden grote tekenen en wonderen in ons midden plaats. Sedert die tijd is er haast geen dag voorbij gegaan, dat we niet Zijn almachtig werken onder ons konden waarnemen. Een grote honger naar Gods woord nam ons in bezit, zodat we iedere dag drie diensten houden moesten en wel te 5.00 uur, 7.30 uur en 9.00 u. nam. Iedereen wenste, boven alle andere dingen, dat de Heilige Geest zich ten volle zou openbaren. Eigenliefde, eigen wil, zowel als ongehoorzaamheid verdwenen en een overstelpende stroom van genade joeg ons allen voort naar de oceaan van heilige liefde.” Er ontstond ook een liefelijke beweging onder de kinderen. Iemand schrijft daarover: “De grote opwekking onder de kinderen kan ik nergens anders aan toeschrijven dan aan die wonderbare uitstorting van de Heilige Geest, gedurende de avondmaalsviering. De Geest kwam met kracht over oud en jong en overal hoorde men ze, soms ’s nachts in het veld, de Heiland smekende Hun zonden te vergeven en hen tot Zijn kinderen te maken.”

Na deze uitstorting dachten sommigen dat het goed zou zijn om vastgestelde uren aan het gebed te wijden. Vieren­twintig broeders en een gelijk aantal zusters kwamen over­een om van middernacht tot middernacht voortdurend in gebed te blijven, waartoe ze de 24 uren door het lot onder elkander verdeelden. Spoedig voegden zich meer bij dit aan­tal, totdat het aanwies tot 77, en zelfs wakker geworden kinderen vatten onder elkander een dergelijk plan op. Ieder nam nauwgezet het voor hem bepaalde uur in acht.

Bisschop Hasse schreef: “Is er in de gehele kerkgeschie­denis ooit zulk een verbazingwekkende bidstond geweest als deze, die in 1727 begonnen en gedurende honderd jaren voortging? Het is iets absoluut unieks. Het stond bekend als de “Uur na uur voorspraak” en had de bedoeling, door afwisseling van broeders en zusters een aanhoudend gebed tot God te richten ter voorspraak van al het werk en de behoeften van Zijn kerk. En dergelijk gebed leidt steeds tot een of andere daad. In dit geval wekte het een brandend verlangen op om de zaligmaking door Christus bekend te maken onder de heidenen. Het was het begin van de moderne buitenlandse zending. Van uit deze kleine dorpsgemeen­schap zwermden gedurende vijfentwintig jaren meer dan honderd zendelingen uit.

Hun innigst verlangen wordt uitgedrukt in de slagzin: “Om de beloning te Veroveren voor het lijden van het geslachte Lam”,

Verreikende resultaten.

Gedrongen door de liefde Gods, begaven zendelingen zich van uit Herrnhut naar de einden van de wereld. Sommigen van hen gingen naar West-Indië en offerden zichzelf zover op, dat ze zich als slaven verkochten teneinde in staat te zijn met meer succes tot de slaven te kunnen prediken.

In de herfst van 1737 waren John en Charles Wesley, als anglicaanse zendelingen, op weg naar de staat Noord- Carolina en werden toen bijzonder getroffen door het leven van enige Moravische zendelingen, aan boord van het schip, waar zij reisden. De harten van de beide Wesley’s werden diep geroerd, toen een van die zendingen tot hen sprak over de wedergeboorte en het reddend geloof. John Wesley kwam tot het besef van het feit dat hijzelf nooit was wedergebo­ren. Een aantekening in zijn dagboek zegt: “Ik ging naar Amerika om de Indianen te bekeren, maar, oh, wie zal mij bekeren!” Door middel van de ambtsbediening van Peter Boehler van de Moravische kerk, werden aan beide Wes­ley’s de ogen geopend, om te zien wat werkelijk reddend geloof in Jezus Christus is.

In zijn dagboek beschrijft John Wesley het liefde feest dat hij en zijn broeder Charles, tezamen met George Whitefield en vier andere episcopaalse geestelijken, vierden met een zestigtal Moravische heiligen te Londen: “Ongeveer om 3 uur in de morgen, nadat we doorlopend in gebed waren geweest, kwam de kracht Gods machtig over ons, tengevolge waarvan velen het uitriepen van ongemene blijdschap en vele anderen ter aarde vielen.”

Het begin der 18e eeuw was zowel in Frankrijk als in Engeland een tijd van groot onheil. Als gevolg daarvan beleefde Frankrijk de revolutie, maar Engeland maakte een tijd van heerlijke opwekking mee onder de prediking van de Wesley’s en Whitefield; en deze opwekking breidde zich uit van Engeland naar Amerika en rond de gehele aarde. Gedurende deze opwekkingstijd was er een geheime bron van kracht aanwezig – de tranen en de aanroepingen die dag en nacht, gedurende meer dan een eeuw, in dat uur van gebed in Herrnhut werden opgezonden.

Door het bidden van deze getrouwe voorsprekende heili­gen zijn honderden arbeiders voor het grote oogstveld op­geroepen geworden. William Carey en vele andere grote zendelingen werden door de invloed van deze gebeden gedrongen om het evangelie tot in de uiterste einden van de wereld te prediken.

Laat ons ook zo bidden.

Hetgeen in dat kleine dorp van Herrnhut met zijn 300 inwoners in de 18e eeuw gebeurd is, kan over de gehele wereld, in vele gemeenten in deze 20ste eeuw gebeuren. Deze vrome Moravische heiligen dienden hun generatie. Schieten we niet schromelijk te kort in het dienen van ons tegenwoordige geslacht indien het ons ontbreekt aan hun gebedsgeest, hun kijk op de wereld-evangelisatie en hun vurige liefde voor onze Heiland?

Laat ons de Heer vragen om ons weer opnieuw te vullen met Zijn gezegende Geest, zodat wij, evenals deze vroegere Moraviërs, zullen kunnen bidden en werken met dezelfde opofferende geest die zij bezaten, voor de evangelisatie van de wereld in ónze generatie.

 

We moeten bidden omdat het gebed een einde maakt aan onze benauwdheden en de genezing is voor al onze onrust en angstige zorgen. Door dr. John Rice.

Indien, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, het gebed de weg is tot het verkrijgen van al wat we wensen, tot de volkomen blijdschap, dan is het gebed ook de weg om los te komen van datgene wat we niet wensen, om uit de benauwdheid te komen en vrij te worden van onrust en zorgen.

In (Filip. 04:06-07) lezen we: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede Gods, die alle ver­stand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.”

Christenen behoren niet altijd vol zorgen te zijn of angst te hebben voor alles en nog wat. En “het geneesmiddel is: “Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekénd worden bij God.” Een christen moet doorlopend om alles bidden en dan worden dag aan dag zijn zorgen en lasten weggenomen en zijn hart zal steeds in een toestand van volkomen vrede zijn! Want God belooft aan hen die alles tot Hem met smeking en dankzegging in het gebed bren­gen, dat “de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, hun harten en gedachten zal behoe­den in Christus Jezus.”

Onrust is zonde. Het is juist het tegendeel van vertrouwen. En toch hoeveel Christenen maken zich schuldig aan deze zonde! Ze verliezen hun vreugde, ze leven in onzekerheid, hun levens wor­den gekweld door lasten, die ze nooit zouden behoeven te dragen en door angsten, die ze nooit zouden behoeven te ondervinden. En het geheim om een einde te maken aan deze onrust en zorgen, bestaat in het iedere dag aan God opdragen van deze dingen en het doorgaan met gebed, smekin­gen en dankzegging.

(1 Petr. 05:07) drukt ditzelfde bevel op een andere wijze uit: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u” en (Ps. 055:023) zegt: “Werp uw bekommernis op de Here en Hij zal voor u zorgen.”

Ieder Christen zou moeten opvallen door zijn kalme en rustige gemoedsgesteldheid en zijn hart vol vrede, die de wereldling nooit kan verkrijgen en die de wereld zelf nooit kan geven. Dit is een van de tekenen van een werkelijk echte en geluk­kige Christen, wiens zorgen alle op de Heer werden gelegd. Ieder Christen moest in staat zijn in Jezus te roemen, zoals David deed in (Ps. 034:007): “Deze ellendige hier riep en de Heer hoorde en verloste hem uit al zijn benauwdheden!”

Bent u verlost van al uw benauwdheden? Wordt u doorlopend, dag aan dag, verlost, tel­kens als u verlossing van benauwdheid, onrust en zorg behoeft?

U kunt ze verkrijgen, deze verlossing, deze vrede, deze rust, dit vrij zijn van zorgen. En de weg hiertoe is te bidden, te bidden voor alles, doorlopend te bidden, totdat u de vrede ontvangt, die God heeft beloofd, en eindig dan, vrij van angstige zorgen, iedere dag met dankzegging!

Dr. Walter Lewis Wilson, de geliefde dokter­ prediker, zei dat hij jaren geleden een spreuk boven zijn lessenaar had hangen waarop te lezen was:

 “Waarom bidt u niet als u nog zorgen hebt?” Dat drukt de geestesgesteldheid uit van de gemid­delde Christen. Hij maakt zich zorgen in plaats van te bidden. Het gebed is de weg om een eind aan de zorgen te maken. Bidden is de weg tot voortdurende vrede, onder alle omstandigheden en overal. Begrijp mij niet verkeerd. Ik meen niet dat een Christen nooit zorgen zal hebben. Maar te midden van de benauwdheid kan hij altijd de heerlijkste vrede hebben. Ik meen niet dat een Christen nooit ziek zal zijn. Maar in zijn ziekte kan hij zich be­wust zijn van het altijd tegenwoordig zijn van de Heilige Geest. Ik meen niet dat een Christen nooit voor problemen zal komen te staan. Maar ik bedoel dat hij deze problemen dagelijks voor God kan brengen en ze laten oplossen en dat hij zonder enige ergernis of onrust zal kunnen zijn. Een Christen kan zijn lasten tot de Heer brengen en ze daar iedere dag achterlaten en volmaakte vrede hebben. En de enige weg, waarop hij dit kan doen, is door het gebed, geregeld gebed met smeking en dankzegging voor ieder probleem. Zijt gij belast? Bidt u er dan uit!

Welk een vriend is onze Jezus,

Die in onze plaats wil staan!

Welk een voorrecht, dat ik door Hem,

Altijd vrij tot God mag gaan.

Dikwijls derven wij veel vrede,

Dikwijls drukt ons zonde neer,

Juist omdat wij ’t al niet brengen

In ’t gebed tot onzen Heer.

Een Christen kan zó’n gewoonte maken van bidden omtrent iedere nood, iedere last, iedere ergernis, iedere zorg, ieder probleem, dat hij het ‘bevel’ van de Heiland gehoorzamen kan: “Weest niet bezorgd over uw leven, wat u zult eten of drinken, noch over uw lichaam waarmede u het zult kleden” (Matt. 06:25) en verder; “Maakt u dan niet bezorgd zeggende: “Wat zullen wij eten of wat- zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden (Matt. 06:31). De heidenen zoeken deze dingen, maken zich zorgen, maar de Christen heeft een geliefde hemelse Vader tof Wien hij met al zijn lasten kan gaan. Hij zoekt het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, wetende dat hem al deze andere dingen zullen geschonken worden, zoals beloofd wordt in (Matt. 06:33).

En zo kan men door dagelijks te bidden omtrent de problemen welke zich voordoen, leren zich niet bezorgd te maken tegen de dag van morgen (Matt. 06:34) maar integendeel volkomen vrede te heb­ben.

Bidden is de weg naar het einde van de be­nauwdheden, de weg om onrust en zorgen van zich af te zetten. Laat ons daarom bidden!

John R. Rice, D.D.

 

Oecumenische flitsen

Een nieuwe Chinese Bijbel.

Naar de Missionary Digest vermeldt, werken Chi­nese geleerden aan een nieuwe vertaling van de Bijbel. Generalissimo Chiang Kai-shek voelde reeds geruime tijd dat de Chinese vertaling onvoldoende was, om­dat zij door zendelingen was geschreven, die de taal niet door en door kenden en die laag ontwikkelde Chinezen hadden geraadpleegd.

De Generalissimo en diens vrouw leiden het werk persoonlijk: de geleerden brengen hun iedere week de manuscripten, die zij dan met elkander bespreken en tevens wordt dan het program opgemaakt voor de vertaling van de daarop volgende week.

Het kerkgebouw van een der doopsgezinde gemeen­ten wordt driemaal in de week verhuurd aan… spi­ritisten, die er hun seances houden. In het “Doops­gezind Weekblad” schrijft Ds. S. H. N. Gorter:

 “Verschillende leden der gemeente zijn het met deze gang van zaken niet eens. Zij hebben zich tot de kerkeraad gewend. Op diens raad zijn toen seances bijgewoond, waarbij bleek, dat de preek­stoel gebruikt werd en zich aanstotelijke tonelen afspeelden. Er zijn nu leden, die niet meer rustig des Zondags in de kerk hun overdenking kunnen houden en dus niet meer komen. Ook komt dit alles niet ten goede aan de naam, die de doops­gezinde gemeente in deze plaats heeft.”

Nadat Ds. Gorter heeft gezegd dat dit allereerst een zaak van de kerkeraad is en gewezen heeft op de doopsgezinde verdraagzaamheid die de grenzen ruim trekt, vervolgt hij:

 “De vraag is nu maar, waar hier de, grenzen liggen, wie men moet toelaten en wie weigeren. Met welke maatstaf moet men meten… Óver het spiritisme is het laatste woord nog niet gesproken. Er zijn overtuigde christenen, die het aanhangen. Ook zijn er veel zoekende zielen, die hierin een waarachtige bevrediging vinden en voor wie het opgaan naar zulk een samenkomst een kerkgang is. Maar hier schuilt niet zelden geestdrijverij en humbug onder…”

Christus verweet de Joden, dat zij de Tempel maak­ten tot een huis van koophandel. Zou Hij tegen deze christenen niet moeten zeggen: “Gij maakt Uw ver­gaderplaats tot een woonplaats van demonen”?

 

 

Contact per brief

Van br. Th. G. de G. ontving ik een brief waarin hij schrijft:

Door Gods genade geloof ik een kind van God te zijn, omdat ik de ene hand leg op Gods Woord en de andere op het Gods Lam. Maar nu hoor ik zo vaak stemmen in mij spreken, ook stemmen waar de onzin dik bovenop ligt. Ik ben een slaaf van het tabaksgebruik en ik weet uit Gods Woord dat alle slavernij zonde is. Ik wil het laten, maar kan het niet, omdat ik er aan gebonden ben. Ik bid dagelijks om vrijmaking daarvan. Er staat; bidt en ge zult ontvangen. Maar ik bid en ontvang niet.

Antwoord: Geliefde broeder, U moet beginnen met U opnieuw aan de Heiland te geven, onvoorwaardelijk. Al wat beleden moet worden, belijd dat God en indien nodig, aan de mensen. Ook als U zich bezig hebt gehouden met waarzeggerij, spiritisme of enig andere zonde op dit gebied. Smeek Christus volkomen bezit van U te nemen. U moogt, indien U dit in oprechtheid vraagt, geloven dat Hij dit zeker doet. Wees niet zo, dat U het zelf tracht te doen, doch laat Christus toe dat Hij U heiligt van Uw zonden. Indien U zich niet verzet, zal Hij alle boze macht en slavernij zeker breken en U vrijmaken. U bidt dagelijks zegt gij. Doch dan ligt de schuld bij U, dat u niet ontvangt. De Heilige Geest wil u duidelijk maken welke band u nog steeds niet hebt doorge­sneden. Zoek gelovige vrienden, ga daar waar Gods kinde­ren samenkomen en waar lofzangen en geestelijke liederen het hart verblijden, zoek al wat rein is en goed en lieflijk. Lees geen onreine romans, doch lees opbouwende lectuur, levensbeschrijvingen van gelovigen en vooral: Gods Woord.

Indien U geen werk hebt, zoek werk en doe het met al uw kracht. God zegene u gaarne wil ik over enige tijd nog eens een brief van u ontvangen.

Hier volgt een eenvoudige getuigenis van een broeder, dat ik met blijdschap doorgeef:

 “Ik ben weer 14 dagen ziek geweest, door pijn in mijn hoofd. Zondagmiddag ging ik niet naar bed – door Gods goedheid. Want zodoende heb ik in “Kracht van Omhoog” mogen lezen: bid God in nood, Hij zal het u geven. Toen ik dit las, greep mij dat zo aan, dat ik, terwijl ik het las, mijn ogen op mocht slaan en de Heer vroeg of Hij mij ook weer een goed hoofd wilde schenken. Dat was Zondagmid­dag en ’s avonds was ik beter. Ziet toch eens hoe God alles hoort en gadeslaat. Ik zend u hierbij ƒ 5.- voor het blad. Dit is van God uitgegaan: Hij moet de eer hebben, doch het is ook de hand Gods ten zegen op “Kracht van Omhoog. Het is nu 4 uur in de morgen en ik denk; wat komen wij toch een hoop te kort in onze dankbaarheid.

Ook in de volgende brief trof mij het persoonlijk beleven zo, dat ik het gaarne in zijn geheel plaats:

 “Ik las met grote belangstelling het Leven en werken van J. Ch. Blumhardt. Het geheim van de kracht tot overwin­ning, zonden belijden, haten en laten, wordt daarin in zo duidelijk beschreven. We moeten ernst maken met de verlossing! Het is de vijand geluk juist deze weg tot heiligmaking van de haan te vegen door allerlei vroomheden. Hij vindt het heel niet erg, dat ik veel bid, veel bijbel lees, veel naar de kerk ga en veel over mijn zonden treur, als maar niet het gebod van Christus opvolg, die mij terugstuurt en zegt; maak in orde wat je je naaste tekort hebt gedaan. Neem terug de leugen, vraag om vergeving voor je snauw, voor je driftbui, voor je ongeduld. Bedenk dat geen enkele on­vriendelijkheid, geen leugentje om bestwil, welke dan ook, door de enge poort kan. En de Heilige Geest staat klaar om je te helpen, als jij bereid bent te gehoorzamen. Weersta de vijand, dan neemt hij de vlucht. Hij moet niet langer van je “smullen”. Gij voedt hem “dik en vet” en zelf ben je “mager”.

Armoedig, heel erg armoedig, ben ik mij zelf gaan zien. En wie wil arm blijven als er zo’n grote rijkdom voor het grijpen ligt?

Eindelijk na veel nederlagen ben ik voorzichtig gaan wan­delen: dicht nabij Christus. Contact met Hem en door Hem met de Vader. Christus eindelijk overwinnaar ook in mijn leven. Ik mocht komen zoals ik was: Zijn bloed heeft mij gereinigd.

Ik moest leren luisteren. Tot hiertoe was het: God luister Gij. Dit en dat bid ik, behoed die mij lief en dierbaar zijn en, en, o ja, dit wil ik ook nog graag. Amen, en weg was ik. Mijn leven bleef leeg. Tot dat ik het eens omdraaide en vroeg: wat wilt Gij Heer? Toen kwam het antwoord – en ja het smaakte mij heel niet -bid voor je vijanden, maak recht wat krom is, vraag vergeving aan je vader dat je altijd zo n eigenwijs kind bent geweest.

Bereid? ik neen! Dat was te moeilijk en vader? Dat was de beste vader van heel de wereld, die had mij al lang ver­geven, dus dat was niet nodig vond ik. Maar God liet mij zien, dat als ik niet bereid was aan Zijn wil te gehoorzamen – nu eindelijk – ik zelf de hemel dicht sloot en alleen ver­der moest sloven.

De weg tot heiligmaking op of ……

Na lange tegenstand viel de vesting waarin de vijand mij gevangen hield. Christus had overwonnen.

Door mijn werk kom ik met veel mensen in contact. Fijn is het, dan te kunnen en mogen getuigen.

Volgende maal hoop ik enkele gedeelten uit brieven door te geven van en over hen, die in bewaringskampen hun Heiland hebben gevonden.

Met hartelijke groeten en heilbede,

Uw broeder in Christus

  1. van den Brink.

 

Het leven en werk van Johann C. Blumhardt door J. Schreuder. (17)

Een Zondag in Möttlingen.

Zündel en ook andere tijdgenoten nemen ons mee naar Möttlingen op Zondag. We willen proberen een indruk te krijgen van zo’n feestelijke dag.

De avond van tevoren is de viering van de rustdag al ingezet met een bijbelbespreking, waarin Blumhardt in ge­sprekvorm, geheel onofficieel, zijn Möttlingers inleidde in de Bijbel. Ze werden druk bezocht, vooral door mannen en jongens.

De volgende morgen was er kerkdienst. De vrij kleine kerk kon lang niet alle kerkgangers bevatten. Van alle kan­ten waren ze naar Möttlingen getrokken, velen waren de vorige avond al op pad gegaan, om op tijd te zijn voor de dienst op zondagmorgen. De kerk vult zich, tot in alle hoeken staan de mensen opeen gedrongen; de deuren staan wijd open en op het kerkhof probeert een grote menigte iets van de preek op te vangen. Nog moeten er “velen om plaatsgebrek, buitengesloten worden.          

Toen verzon Blumhardt er dit op: zijn gemeenteleden deden afstand van hun plaats in de kerk op Zondagmorgen en ’s middags zou hij dan opnieuw preken, waarbij zij eerst toegang zouden hebben.

Na de preek was kinderkerk en daarna dus de derde dienst voor de gastvrije Möttlingers allereerst. Op zulke dagen, als hij overluid moest spreken om zijn hoorders bui­ten in de dienst te betrekken, heeft hij zijn stem geforceerd; hij heeft er een scherp, hard geluid van overgehouden, dat men, als hij in kleinere ruimten sprak, als onaangenaam ondervond.

Meestal was er een schoon verband tussen die diensten van Zaterdagavond tot Zondagmiddag. Vaak werd begon­nen met het stellen van een vraag, volgde een bespreking en was het slot een antwoord. Zijn spreektrant was inge­steld op de armen van geest; ieder woord drong door, om­dat hij dacht en voelde als zijn hoorders, d.w.z., eenvoudig en direct. Door zijn praktijk als leraar en schrijver was hij geoefend in het bondig formuleren en ontwikkelen van zijn gedachten. Er stond geen dominee voor hen, van hen ge­scheiden door opvoeding en wetenschappelijke ontwikke­ling, maar één van de hunnen, zonder dat echter de ver­houding gemeenzaam werd of aan natuurlijke eerbied ver­loor. Van hem uit was er de bereidheid tot overgave, van de gemeente uit de erkenning van het ambt en van de drager ervan.

(Wordt vervolgd)

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.07.26

Eendracht Tweedracht

Waarom komt er geen Opwekking?

Dit is een vraag, die ernstige kinderen Gods pijn doet.

Wie als kind van God over de wereldsituatie nadenkt, beseft, dat alleen een opwekking een groot deel van de wereldellende zou kunnen op­heffen.

Een opwekking, dat is een zo machtige invloed van de Heilige Geest op de mensheid, dat daar­door de ontembare machten, die achter de scher­men de teugels vasthouden, bij alle congressen, conferenties enz. en bij alle manipulaties der re­geringen, het onderspit gingen delven. Wij heb­ben onze “goede gronden” om met open ogen telkens opnieuw het verderf tegemoet te lopen, maar er zijn “betere gronden” om dit niet te doen. Alleen, deze betere gronden liggen op een te hoog niveau. Binnen de hoge kerkwanden en in het Heilige Boek worden ze aangewezen, maar in het gewone leven kunnen wij mensen er niet bij. Het is te hoog. De druiven van liefde, vrede en gerech­tigheid zijn zuur.

Als, ja “als!” Maar dit zal bewaard moe­ten blijven voor het Duizendjarig Vrederijk. Zo denkt men in de regel en zeult moeizaam verder de zware weg van ongerechtigheid en ellende.

Wat bij de mensen onmogelijk is, dat is moge­lijk bij God.

Jawel. Dat is het bijbels idealisme. Maar de Bijbel en het leven staan zo ver van elkaar af, zegt men dan.

En die woorden doen ons de dood aan!

Als dat eens anders werd!

De Bijbel is het spreken van God tot Zijn schepselen. God, die alleen weet hoe Zijn schep­ping in harmonie kan leven en sirene rust kan hebben. Sociologen en Economen schenken de mensheid hun wetenschappelijke boeken over welvaart, maar zij zien de wortel voorbij en heb­ben het over de takken en de vruchten. God doet dat niet en daarom is de Bijbel het betere boek met betrekking tot onze welvaart.

Dit vermag de wereld niet te geloven. Maar de “Gemeente van Christus” moest het geloven.

Christus, uit Welke al het geslacht in de heme­len en op de aarde genoemd wordt, wonend door het geloof in onze harten, dat is gerechtigheid en vrede. Dat geschiedt in een opwekking. Denkt maar aan Wales. De kasteleins waren de eersten, die het te voelen kregen, dat er een opwekking gaande was en de politie volgde.

Maar als we de woorden uit Efeze 3 nalezen, die ik daareven aanhaalde, dan treft het ons, dat hij zijn knieën buigt tot de God en Vader van onze Here Jezus Christus, opdat Hij het geve, dat wij met kracht versterkt worden door Zijn Geest in de inwendige mens, opdat de heerschap­pij van Christus in de harten er zijn moge.

Er is nooit een andere weg naar opwekking geweest. Ook dat weten we. Waarom gaan wij die weg dan niet? Omdat we niet eendrachtig zijn, maar tweedrachtig. En daar hebben wij ook weer onze “goede gronden” voor. Werkelijk! We kunnen u die gronden aanwijzen en ze bewijzen. Alle anderen dan wij hebben niet de goede leer en niet de zuivere bedoelingen. Daar is helaas niets aan te doen. Ook geen bevel van God om ons te benaarstigen te behouden de enig­heid des Geestes door de band des vredes omdat het een lichaam is en een Geest en een hoop onzer roeping. Ja, wij kunnen ons niet indenken, dat God een opwekking zou geven bij anderen. Wel bij ons. En daar bidden wij ook om. Maar tot nog toe is dat gebed niet verhoord. En als dat mis­schien werkelijk daaraan zou liggen, dat de Geest Gods niet een onderdeel van het ene lichaam wil zegenen, nu dan zullen we er ons bij neerleggen en met minder tevreden zijn. Want eendrachtig is te erg en te ingrijpend. Dat zouden de anderen ook niet willen, al wilden wij het. Het is zeer ze­ker jammer, dat de wereld nu zonder een opwek­king verder moet, maar de verdeeldheid laten va­ren, en eendrachtig om een algemene opwekking bidden, dat verhinderen de histo­risch geworden toe­standen.

Is dit zeer scherp en pijnlijk gezegd?

Het is veel scherper en pijnlijker dat het zo is en blijft. Dat wij de Heilige Geest willen dwingen om in een verdeelde en on­verzoenlijke Gemeente van Christus het leven te onderhouden en te openbaren. Dat wij verdragen, dat het mohammedanisme, het communisme, het ka­tholicisme de wereld veroveren en de Ge­meente van Christus voortdurend terrein verliest.

Het zal heerlijk zijn, als straks enigen uit de gesplitste gemeente van Christus zich tezamen naast Paulus op de knieën werpen, om het gebed van Paulus te her­halen, dat God Zijn Gemeente zal geven met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de in­wendige mens, opdat Christus door het geloof in onze harten zal wonen en de Gemeente een opwekking zal beleven ten bate van de wereld.

Op de eerste Maandagavond van de maand kunnen wij dit doen in Utrecht. Wie een uitnodi­ging voor deze bidstond begeert, wende zich tot mij of ook tot de redactie van dit blad.

Hem nu, die machtig is meer dan overvloedig te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem zij de heer­lijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid.

  1. W. F. Waardenburg

 

Bij de plaat

Die van de wolken Zijn wagen maakt. Die op de vleugelen van de wind wandelt. (Ps. 104:003).

Velen, die de schoonheid beminnen, trachten deze te vin­den, los van Hem, die alle dingen zo heerlijk heeft ge­schapen.

Zij vereren de schoonheid als het hoogste en zoeken daarin bevrediging: de ontroering die de muziek, de schil­derkunst of het schone woord geeft, is het hoogste doel van hun streven geworden.

Doch hoe dwaas, hoe arm is dit. Want hoger dan de schoonste ontroering om het geschapene is de ontmoeting met Hem, die al deze dingen heeft gemaakt.

Doordat zo velen op deze weg zijn verdwaald en tot een afgodische aanbidding van de schoonheid zijn gekomen, zijn er sommige gelovigen, die zich niet meer durven ver­lustigen in de schoonheid, die God aan de mensenkinderen in de kunst en in de natuur heeft gegeven. Zij zoeken God in Zijn Woord, doch durven Zijn hand niet te herkennen in de klank en kleur en lijn der natuurlijke dingen.

En toch zegt Paulus: “al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wel luidt, bedenk dat” en de Heiland, de psalmist en de profeten hebben de schoonheid der dingen gezien en er van genoten. Zij hebben de liefde, de majesteit en de voorzienigheid Gods, Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid uit de schepselen verstaan en doorzien.

‘Sprak Jezus niet van de schoonheid van de lelie, die lieflijker was dan die van Salomo en heeft David niet ge­zongen van de heerlijkheid Gods, die in de natuur geopen­baard wordt? Spreekt hij niet in Psalm 104 over het licht, dat als een kleed God bedekt, over de fonteinen, die opspringen en waar de dieren hun dorst lessen, over de zon, die als een bruidegom uittrekt, over de sterren, die een geheel enige sprake Gods zijn?

En dezelfde schoonheid, die de fotograaf deed stil staan toen hij zag hoe de ondergaande zon haar stralen door de wolken schoot en die Seerp Anema eens deed schrijven: “Nu zingt de avondzon een psalm van licht”, heeft ook David ontroerd. In zijn stoute verbeelding droomde hij boven deze goudgekleurde wolken God Zelf, Die daar henen voer, gedragen door deze ijle, steeds wisselende’ vormen. God Zelf, de Heilige Israëls, Die van de wolken Zijn wagen maakt en op de vleugelen van de wind wandelt.

Doch de schoonheid van deze wolkenhemel doet onze ge­dachten nog verder afdrijven naar die dag, waarop de Hei­land tot ons zal wederkeren op de wolken des hemels. Want onder deze stralende hemel ligt nu nog de duisternis van de aarde, die distels en doornen voortbrengt en zucht in sterk verlangen naar de dag der openbaring van de kin­deren Gods.

De schoonheid der schepping kan de christen menig­maal ontroeren, doch tevens is hij zich bewust, dat het een geschonden schoonheid is, die nameloos leed bedekt. Hoe menigmaal is de zon jubelend ondergegaan over een slagveld, waar duizenden lagen te sterven.

Eenmaal zal de vloek, die alles heeft bedorven, worden opgeheven. Eenmaal zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zich stralend openbaren. Dan zullen er geen tranen, geen dood en geen rouw meer zijn. Dan zullen we ons, zonder dat we gestoord worden kunnen verlustigen in al wat God heeft geschapen en zullen we de stem van het geschapene ten volle verstaan.

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat het gebed Gods weg is voor een christen om volkomen blijdschap te verkrijgen. Dr. John R. Rice.

Christenen behoren gelukkig te zijn. Christe­nen behoren niet een geslagen, ongelukkig leven te lijden gekweld door noden die ze niet te boven kunnen komen. Daarom heeft God bepaald dat Christenen altijd volkomen blijdschap kunnen ge­nieten door de verhoring hunner gebeden. In (Joh. 16:24) zegt Jezus: “Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ont­vangen, opdat uw blijdschap vervult zij”.

Stel u eens een kind voor dat zo door zijn vader geliefd wordt, dat het iedere dag mag komen om hem alles te vragen wat het nodig heeft. Indien dat kind in zijn onwetendheid om iets vraagt dat het last en verdriet zou veroorzaken, zal de vader het zulks voorzichtig uit­leggen en verklaren en zeggen wat voor het kind het beste zal zijn, en het leren om iets te vragen, dat on­eindig beter is dan dat waarom het ge­vraagd had. Zodoen­de krijgt het kind iedere wens, vervuld en leeft in een geze­gende staat van geluk en vreugde omdat zijn vader er behagen in schept de wensen van zijn hart te vervullen. Of stel u eens een jonge vrouw voor, getrouwd met een rijk man die haar zo innig liefheeft dat hij haar alles geeft wat zij wenst. Haar leven is vol geluk, omdat haar man haar zo bemint en haar alles geeft wat haar hart begeert.

En dit laatste is het wat God voor Zijn kinde­ren wil doen; Hij kan echter oneindig veel meer doen.

De vader kan de neiging van het hart van zijn kind niet wijzigen en zo ziet een rijke vader dik­wijls zijn zoon lui en beginselloos worden en blijkt de rijkdom van de vader een vloek te zijn ge­worden voor de zoon. Maar God kan daaren­tegen zijn kinderen onderwijzen en hen door de Heilige Geest leiden, om juist om die dingen te bidden die volkomene vreugde geven en geen vloek. ,”De zegen des Heren die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij” (Spr. 10:22).

Hoe vaak heeft niet een jong echtgenoot duizenden guldens uitgegeven om te trachten zijn vrouw gelukkig te maken en toch was hij niet bij machte haar gezondheid te geven, of hij kon haar het door haar zo zeer gewenste kind niet geven, of wel de tevredenheid van geest te midden van deze onbestendige chaotische wereld. Zo kan geen vader of echtgenoot volmaakte vreugde schenken. Maar, dankzij God, is het juist dat, wat onze hemelse Vader zegt, dat Hij voor ons wil doen. Hij wenst ons alles te geven waarom we vragen en ons zelfs te helpen om het juiste te vragen. We hebben slechts te vragen en te ontvangen en zo zal onze Vreugde volkomen zijn.

Bidden is dus het geheim van doorlopende vreugde, het geheim van werkelijk volkomen blijd­schap. Een rijk en vol leven hangt voor een chris­ten af van hoeveel en hoe hij bidt.

Indien u op het gebied van bidden zo ver ge­komen zijt, dat u dingen van God kunt ontvan­gen, dat al de wensen van uw hart door Hem vervuld worden en u alles ontvangt wat u nodig hebt, dan kunt u dag aan dag een overwinnend en gelukkig leven leiden. De weg om gelukkig en vol blijdschap te zijn is te bidden. Bidden is het geheim van volkomen blijdschap en daarom juist is het nodig dat christenen bidden.

 

Gods vreemde antwoorden.

Hij was een christen en bad. Hij vroeg kracht om grote dingen te doen, doch hem werd zwakheid gegeven opdat hij betere dingen zou doen.

Hij vroeg rijkdom opdat hij gelukkig zou zijn, hem werd armoede gegeven opdat hij wijs zou zijn.

Hij vroeg macht dat hij de lof der mensen zou ontvangen, hem werd machteloosheid gegeven opdat hij de behoefte aan God zou gevoelen.

Hij had niets ontvangen van dat waarom hij gevraagd had en waarop hij gehoopt had. Zijn gebeden schenen on­beantwoord, doch hij was zeer gezegend. The Standard.

 

Verkeerde orders.

Enkele jaren geleden snelde een passagierstrein New York binnen toen juist een andere trein tevoorschijn kwam.

Het was een verschrikkelijke botsing. Vijftig levens gingen verloren. Een machinist lag geklemd onder zijn machine verschrikkelijk gewond. Tranen stroomden langs zijn wan­gen. In zijn doodsstrijd hield hij een geel papier verkneukeld in zijn hand en zei: “Lees dit. Dit zal jullie laten zien dat iemand mij verkeerde orders gaf.”

Onwedergeboren mannen en vrouwen zullen eens staan voor de grote Witte Troon en wijzen naar hun moderne predikanten zeggende: “Iemand gaf mij verkeerde orders.”

 “Alzo zegt de Here tegen de profeten, die mijn volk ver­leiden… het zal nacht voor ulieden worden.” (Micha 03:05-06).      

Ch. E. Fuller.

 

Misschien vandaag

Misschien vandaag zullen de heem’len scheuren,

zullen Uw boden als een stormwind gaan,

dan zullen moeden en die eenzaam treuren

juichend ’t glanzend oog ten hemel slaan.

 

Misschien vandaag zullen versleten zerken

verschuiven, vromen rijzen uit hun dood;

dan liggen onze kleine aardse werken       

vergeten, omdat Gij ons tot U boodt.

 

Misschien vandaag zal de bazuin weerklinken,

dan komen wij U heilig tegemoet,

dan zien wij blij Uw lieflijke ogen blinken

en horen wij Uw stem, zo eindloos goed. 

 

Misschien vandaag, de schepping wacht Uw komen,

Uw komst slechts biedt genezing voor haar plaag;

Wij hebben reeds Uw nadering vernomen,

wij gaan met U naar ’t licht… misschien vandaag.

  1. v. d. Brink

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.07.12

Mijn ziel dorst naar God

(Ps. 042:003a)

Er is een stil-zijn en wachten dat niet anders is dan geestelijke dorheid en onvruchtbaarheid. Een traag en lauw zijn van geest, een onverschilligheid vreemd aan de brand der liefde. Het is die uitzichtloze gelijkvormigheid aan de wereld die helaas dui­zenden christenen in onze dagen verlamt en tot deserteurs maakt uit het leger van Koning Jezus.

Doch er is ook een stil-zijn en wachten dat de hoogste graad is van activiteit. Het is het gespan­nen uitzien en verlangen naar de ontmoeting met de Geliefde. De dorst naar God.

Wij zijn soms jarenlang gelijk aan een snel- voort – schietende rivier, die de landen doorstroomt en wier waterversnellingen van verre te horen zijn. Fel brandt in ons de vlam van de ijver voor God, we zijn bouwers aan Zijn huis, we lopen hier, we lopen daar, we organiseren en vergaderen. En God zegent ons werk, er komen zondaars tot be­kering, er is groei en belangstelling.

Doch dan plotseling brengt God ons in de stilte. Misschien op een ziekbed of in moeilijke omstan­digheden, die ons verhinderen om te werken. Het is of Hij in Zijn goddelijke wijsheid en liefde tot ons zegt: Rust een weinig.

Meestal willen we hier niet aan. Het werk steunt op ons, het stormt op ons aan, we denken, dat we niet gemist kunnen worden. Onze gedachten zijn onrustig, we keren ons her en derwaarts om het werk te vinden, dat we denken, dat God ons op de schouders heeft gelegd. We zijn de stilte ontwend en vonden in voortdurende activiteit onze rust. Wij bidden God om te mogen werken.

Doch neen, God is wijzer dan wij. Het is of Hij ons terzijde zet. En misschien gaan we dan begrijpen, dat God aan ons bezig is. Onze eenzaamheid, ons ziekbed wordt een plaats van ont­moeting met Hem. De rivier vloeit kalmer en vrediger, ja, misschien gelijkt ze op een stilstaand meer, waar geen bewegen meer is te bespeuren.

Doch… helderder weerspiegelt zich in de opper­vlakte de hemel in haar schoonheid en rust.

We beluisteren weer in ons het diepe verlan­gen – de ondertoon van ons geestelijk leven: het heimwee naar God, het verlangen naar Christus.

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.

De ziel gaat weer luisteren.

En zoet wordt haar, dat, wat ze te dikwijls ont­beerde: het stille spreken met haar Heiland, het luisteren naar wat Hij te zeggen heeft.

Er is weer een hunkeren naar de uren van ge­meenschap en de woorden wellen naar lippen:

 “Kom haastiglijk, mijn Liefste, wees Gij gelijk een ree, gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen”  

Dit is de ware reiniging van de ziel. Het is in dit verlangen, dat de Heilige Geest ons teder gaat wijzen op de smetten, die ons kleed ontsieren, op het stof, dat op onze voeten kleefde tijdens de snelle wandeling.

Dan bidden we: “Vang ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaard verderven. Want onze wijngaard heeft jonge druifjes.”

Heiliging als gevolg van het ware verlangen naar gemeenschap met Christus. Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zelven, gelijk Hij rein is.

Dan wordt de tijd, die we als onvruchtbaar be­schouwden, een nieuwe lentetijd. Dan is de nood der wereld om ons niet vergeten, doch ze wordt inniger en intiemer verteld aan Hem, die alleen redden kan en die uitstoot als werkers, die Hij wil.

Misschien worden we straks opnieuw uitgezon­den, aangedaan met Kracht van Omhoog.

Want dit is toch de ware vervulling met de Geest, dit aandoen van Christus. We hebben een ontmoeting met Hem gehad en Zijn kracht is als een diepe, weldadige stroom van nieuw leven.

Misschien hebben vrienden ons beklaagd om onze machteloosheid en eenzaamheid. Doch Zijn nabijheid maakte de woestijn tot een dal van rozen. De eenzame berg werd een Thabor.

Straks gaan we weer uit, de wereld wacht, een wereld waar de Vorst der duisternis zijn duizen­den gebonden heeft.

Doch sterker werd in ons het heimwee naar de dag der aflossing, als de Stem van de Meester ons roept en we eeuwig bij Hem zullen zijn.

Eeuwig met Jezus zijn, o, onbeschrijfelijke heer­lijkheid.

Daar is alle heimwee gestild. Daar is de schaal van het hart met vreugde gevuld.

Wie deze liefde vond, is verloren voor de vreug­den der wereld. Want deze liefde is sterk als de dood, vele wateren zouden haar niet kunnen uit­blussen, ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken, al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.

  1. van de Brink

 

Waarom moeten wij bidden?

  1. Omdat God het telkens weer in de bijbel beveelt.
  2. Omdat voor een Christen het gebed de door God aangewezen weg is om iets te ver­krijgen.
  3. Omdat het gebed voor de Christen Gods weg is om hem volkomene levensvreugde te schenken.
  4. Omdat het gebed de weg is naar het einde van alle ellende, de verdwijning van alle onrust en zorg.
  5. Omdat een verhoord gebed het enige on­weerlegbare argument is tegen scepticisme, wantrouwen, modernisme en ongeloof.
  6. Omdat het gebed de enige weg is om van de Heiligen Geest kracht te ontvangen voor Gods werk.
  7. Omdat: “al wie de naam des Heren aan­roept zal worden behouden.”

 

1.Omdat God in de bijbel het bidden telkens weer beveelt.

God heeft ons bevolen te bidden. Op vele plaat­sen in de bijbel wordt de gebiedende eis gesteld om te bidden:

1e. “Hij sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen” (Luc. 18:01).

Hier is een opgave niet voor enige mensen om te bidden, maar voor allen, voor de mensheid, overal en te allen tijde. Het is een dringende plicht, die Jezus hier voorschrijft.

2e. “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 05:17). Hier hebben we een bevel, dat niet misverstaan kan “worden. Zolang als de mensen in enig land en in enige taal de bijbel lezen, zullen ze dit dui­delijke’ bevel om zonder ophouden te bidden, tegen­komen. We behoren dus niet alleen te bidden, maar we behoren te allen tijde te bidden!

Het gebed moet zijn het doorlopend wenden van ons hart tot God in zake alles wat we nodig hebben en alles wat we wensen, totdat onze geest onbewust, in doorlopend contact met God blijft. Evenals een moeder in haar slaap naar de kreten van haar kind luistert, zo kan het hart van een Christen op God afgestemd zijn, ook al is hij in beslag genomen door zijn dagelijkse plichten, ja, zelfs gedurende de tijd, dat hij slaapt!

3e. “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filip. 04:06)

Een Christen moet dus letterlijk om alles bidden.

4e. “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen” (1 Tim. 02:01).

We ontvangen hier het bevel te bidden niet alleen te allen tijde, maar ook voor alle mensen.

5e. “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daar­toe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij” (Ef. 06:18-19).

Deze passage sluit de bekende beschrijving van de wapenrusting van de Christen af en het slot’ woord omtrent de wijze hoe men sterk moet staan in de Heer is dit bevel om bij alle gelegenheden, met alle volharding voor alle heiligen te bidden. Merk op, hoe hier de nadruk wordt gelegd op “alle”. En waar aan de Christenen te Efeze wordt bevolen ook voor Paulus te bidden, zo sluit dit in zich, dat ook wij behoren te bidden voor alle voor­gangers in het bijzonder, zowel als voor “alle- hei­ligen”.

6e. “Waakt en bidt, opdat gij niet in ‘Verzoe­king komt” (Matt. 26:41).

Dit bevel van onze Heiland aan de Apostelen wordt herhaald in (Mark. 14:38; Luc. 21:40; Luc. 22:46). Maar aangezien wij, zoals Jezus Zijn Apostelen beval, “alle dingen moeten beproeven”, moeten we ook waken en bidden, op­dat wij niet in verzoeking komen. Behalve boven­genoemde algemene opdrachten voor de Christen om te bidden te allen tijde voor iedereen en voor alles, zijn er nog vele andere bevelen om voor bij­zondere dingen te bidden.

Vele malen heeft Paulus in zijn brieven zijn lezers door heilige inspiratie bevolen om voor hem te bidden (Kol. 04:03; 1 Thess. 05:25; 2 Thess. 03:01; Heb. 13:18; Ef. 06:19).

Bidden te allen tijde, voor iedereen en om alles is dus een plicht, speciaal opgelegd aan ieder Christen.

Niet bidden is zonde, want ongehoorzaamheid aan het duidelijke en dikwijls herhaalde gebod van God! Te weinig bidden is zonde. Zonder twijfel zijn al onze zonden, fouten en gebreken, bidzonden, bidfouten en bidgebreken. Samuël zei tot het volk van Israël: “Het zij verre van mij, dat ik tegen de Heer zou zondigen, dat ik zou aflaten voor jullie te bidden” (1 Sam. 12:23).

Christenen behoren te bidden, omdat het in de bijbel zo uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

Dr. ]ohn. R. Rice

 

Eureka!

Een persbericht meldt, dat met goedkeuring van de rechterlijke macht zal geprobeerd worden door een hersenoperatie van de 38-jarigen Millard Wright uit Pittsburgh, een bruikbaar mens te maken. Een chirurg zal trachten Wright’s voorste hersenkwab af te scheiden van de rest van ’s mans brein.

Wright heeft namelijk verzocht deze operatie op hem toe te passen, om van zijn misdadige na­tuur af te komen.

De man, die al 24 jaar lang op het slechte pad is, tracht een normaal leven te leiden, maar zo nu en dan hoort hij een stem in zijn binnenste, die zegt: “steel, steel, steel”, en of hij wil of niet, hij moet aan dat bevel gehoor geven.

In afwachting van zijn vonnis heeft Wright verklaard, dat hij een “niet te bedwingen zin heeft in het plegen van inbraken en andere misdaden.’

Ds. van Koningsveld schrijft over dit experiment:

“Eindelijk gevonden! De oplossing van het pro­bleem van zonde en misdaad. Hoe kon men daar­aan toch niet eerder denken! Nu heeft men zich toch, zo oud als de wereldgeschiedenis is, al de tijd laten nemen door het verhaal van de absolute verwoesting van heel de menselijke natuur, licha­melijk en geestelijk, door de zonde! En nu blijkt het niets anders te zijn dan de functiestoornis van een bepaalde hersenkwab! Je kunt toch zien, dat de wereld langzaam maar zeker vooruit gaat.

Als nu het experiment maar slaagt.

Dan is de dwaasheid van heel het Christelijk geloof openlijk aan de kaak gesteld. Dan is met mathematische zekerheid uitgemaakt, dat geeste­lijke processen en ook degeneraties uitsluitend ver­oorzaakt worden door lichamelijke. En de onaan­tastbare waarheid van het materialisme is bewezen! Toch blijft er nog een kleine vraag over, n.l. deze: Hoeveel hersenkwabben zullen verwijderd moeten worden om de mens tot volkomene volmaaktheid te brengen? Zullen dan misschien alle hersenen geamputeerd moeten woorden?

In elk geval het spraakcentrum wel.

Want de tong is een klein lid dat groot kwaad doet! En het gezichtscentrum ook. Want wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft al overspel met haar gedaan.

En het denkcentrum dan? Ik geloof, dat we zo kunnen voortgaan.

Leve het materialisme! Nu is het gevonden! Door eenvoudige wegneming van zijn hersenen, wordt de mens volkomen gelukkig en feilloos vol­maakt”

 

Onveranderlijke liefde.

Spurgeon praatte eens met een boer, die op zijn schuur een Windvaan, had met een pijI waarop geschreven stond: “God is “Liefdé”.

Hij zei tegen de boer: “Wat bedoel je daarmee? Denk je dat Gods liefde veranderlijk is, dat ze draait zoals die pijl meedraait met de wind.

De boer antwoordde: “O neen! Ik bedoel dat, van welke zijde de wind ook blaast, God altijd liefde is.”

 

Een woord aan – Jonge gelovigen – door Dr. Gertrud  Wasserzug-Treader. (Slot)

Moet ik mijn beroep opgeven en in de Zen­ding gaan?

Dat kun je niet zelf uitkiezen, en evenmin kun je zelf je doel bepalen. In elk beroep kan men de Heer dienen, de Heer heeft overal getuigen nodig. Iedere gelovige heeft de taak, mensen tot Jezus te brengen en elke gelovige kan het doen.

Er is werk genoeg: Traktaten verspreiden, zie­ken bezoeken, gebedskringen beginnen, de Bijbel lezen met anderen, enz. Het zendingsbevel geldt in deze zin elke gelovige.

Wanneer de Heer iemand geheel in Zijn dienst wel hebben, dan vindt Hij die, roept hem, opent deuren en baant wegen.

(Matt. 28:19-20; 2 Tim. 02:01-02; Hand. 13:01-04.

7.De Bijbel.

Wat zal ik lezen?

Het nieuwe leven heeft voedsel nodig om te kunnen groeien. Het Woord van God is het Brood des Levens. De nieuwe band met Jezus Christus moet onderhouden worden. Hij spreekt zelf in Zijn Woord tot ons. Ook wat de leer betreft moet de gelovige gezond blijven, en alleen het Woord is de waarborg voor een zuivere leer. De wandel van de gelovige moet duidelijke richtlijnen hebben, en de Bijbel is het richtsnoer. Daarom is de Nood­zakelijke voorwaarde voor de geestelijke groei van een gelovige: dagelijkse Bijbelstudie. Lees eens mor­gens in de Bijbel voordat je aan je werk begint! Geef zoveel tijd aan de Bijbel als je maar mogelijk is. Lees de Bijbel en niet alleen maar verklarin­gen over de Bijbel. Begin met het Johannes-evangelie. Lees dan de Handelingen, de 1e brief aan de Thessalonicenzen, de 1e brief van Johannes, de Romeinen brief, enz. Het beste is om elk boek vijfmaal door te lezen, voordat je verder gaat. Begin dan van voren af aan en lees de Bijbel vanaf Genesis tot het eind door. Bid, vóór je leest, dat de Heer je de ogen ervoor opent. (Ps. 119:018). De Heilige Geest zal je leren in de Bijbel Jezus Chris­tus te zien en te horen, wat Hij je zeggen wil.

(2 Petr. 01:21; Hand. 20:32; 2 Tim. 03:15-16; Joh. 05:39; 1 Kor. 02:10-16).

Wie de smaak voor Gods Woord behouden wil moet zijn verdere lectuur zeer voorzichtig uitkie­zen. Lees niet alles, wat je in handen krijgt – je eet ook niet alles, wat je op straat vindt. Lees levensbeschrijvingen van mannen en vrouwen Gods (Hudson Taylor, George Mütler, Otto Stock- mayer, Moeder Eva enz.).

Lees boeken, die je met de Bijbel vertrouwd ma­ken en bestudeer goede Zendingsboeken.

8.Het gebed.

Hoe kan ik een echt gebedsleven leiden?

De liefde tot onze Heiland zet ons aan tot ge­bed, en Zijn verlangen naar ons dringt ons tot Gemeenschap met Hem.

Hij heeft ons vrienden genoemd, en wil met ons spreken – wij hebben Hem lief en willen alles, wat ons beweegt, voor Hem brengen.

Het gebed van een kind van God is meer dan een noodkreet – het is gedachtewisseling met Jezus Christus en meearbeiden aan Zijn plannen en bedoelingen.

Bid regelmatig ’s morgens, ’s middags en ’s avonds – benut vrije uren voor gebed en leer om gedurende je werk of op straat korte ogenblikken aan God te denken. Bid ook op je knieën. Begin met je persoonlijke behoeften, bid voor je familie­leden, voor je werk en je collega’s, voor je Ge­meente, je predikant, de regering, voor andere landen. Leg een gebedenboekje aan waarin je je gebedsonderwerpen – bijvoorbeeld geordend naar de dagen van de week – schrijft. Maak de dage­lijkse krantenberichten tot gebedsonderwerpen.

‘Door gebed kun je tijd uitsparen en het geeft aan je leven richting en kracht. Beperk je in de bezigheden, die je in vrije tijd uitoefent – (Sport, Radio, handenarbeid, verzamelen, liefhebberijen) – veel ervan zul je spoedig opgeven – om tijd voor gebed te vinden. Het kost iets om de vriend­schap met Jezus Christus te onderhouden!

(Matt. 06:05-18; Jak. 05:16-18; Ef. 06:18-19; 1 Thess. 05:17; 1 Tim. 02:01-08; Matt. 09:38; Hand. 08:15; Judas 01:20).

Bidden kan men alleen maar leren door te bid­den. Begin een gebedskring. Kom met één of twee gelovigen regelmatig – minstens iedere week één keer – bij elkaar om te bidden. Begin dadelijk met elkaar te spreken. Bid op de knieën. Bespreek van tevoren gemeenschappelijke gebedsonderwer­pen, b.v. voor vrienden, die je voor Christus win­nen wilt, voor verenigingen, voor de gemeente enz.

Nodig andere vrienden uit op je gebedskring. Wordt het aantal deelnemers meer dan tien, splits dan de gebedskring, totdat ook de andere weer tot tien is aangegroeid. Kom met de leiders van de gebedskringen, die zo ontstonden, regelmatig bij elkaar om te bidden (Matth. 18:19-20).

Neem actief deel aan de bidstonden van de ge­meente.

 

Het Zionisme

 “Gelijk al de volkeren” (1 Sam. 08:05) (Vervolg)

Gelijk al de volkeren! Dit Bijbelse woord vindt zijn terugslag in de ganse organisatie van de Zionistische wereldbond. Reeds twee en twintig maal vergaderde het Zionistische congres, dat de vertegenwoordigers van alle Joden op de wereld omvat. De laatste bijeenkomst is gehouden in Basel in de maand December van het vorige jaar. Daar kwamen de verschillende afgevaardigden bij elkander om de houding van het Jodendom te be­palen t.o.v. de politieke gebeurtenissen. Dit par­lement heeft haar Kamerfracties, die de verschil­lende partijen vertegenwoordigen. De voornaamste hiervan zijn: De Algemene Zionisten met 115 zetels. Deze partij zouden we in de verte willen vergelijken met die der liberalen in ons land. Zij telt haar aanhan­gers voornamelijk onder de vijf miljoen Joden in Amerika. Onder haar vindt men b.v. de zaken­lieden in de grote steden. Het is een burgerlijk blok, zonder vast omlijnd programma, dat b.v. in een stad als Tel Aviv haar kracht vindt in de middenstand. Doordat in Amerika het grootst aantal Joden woont, zijn de Alg. Zionisten op het congres de sterkste partij. Ze heeft geen gemeen­schappelijk program, maar is voorstandster van een Zionisme, dat door wereldbeschouwingen niet af­gebracht wordt van zijn doel.

De Poale Zion, met 100 zetels. Het is een socia­listische partij, die vooral in Palestina de boven­toon voert. Zionisme en Socialisme zijn daar tot één begrip geworden. De Joodse arbeidersbewe­ging – in overgrote meerderheid georganiseerd in de Histadroeth – bouwt haar eigen systeem op en heeft natuurlijk dit voordeel, dat zij niet eerst bepaalde stelsels op economisch, cultureel en maat­schappelijk gebied behoeft af te breken, zoals in de meeste beschaafde landen.

Ook in Nederland behaalde de Poale Zion het grootst aantal stemmen onder de Zionistische Joden. Hoewel zij als Marxistisch internationaal georiënteerd moest zijn, is zij door de nood der tijden gedreven tot de idee van een Joodse staat. Deze “vaderlandsloze” socialisten zijn, zoals na de oorlog trouwens onder alle volkeren, meer en meer “nationaal” gekleurd.

Dan zijn er nog twee andere socialistische par­tijen, die samen 48 zetels hebben. De meest prin­cipiële Marxistische onder haar is voorstandster van een samengaan met de Arabische arbeiders en dus een tegenstandster van een Joodse staat. Zij wil deling van de macht (binationale staat) en niet deling van het land. De andere is voortgekomen uit een vereniging van Kibboetsiem. Zij zouden in Nederland onder de communisten gerekend wor­den. In Palestina hebben de Kibboets gemeen­schappelijk bezit in de kolonies en brengen daar hun Marxistische ideeën tot verwerkelijking.

De Mizrachi met 56 zetels. Deze partij wenst de opbouw van het land te doen geschieden in de geest van Thora (wet van Mozes) en traditie. Zij is dus de partij van de georganiseerde orthodoxie. In tegenstelling echter met de orthodox christelijke partijen in Nederland overheerst in haar de arbei­derspartij. In ons land is zij de tweede na de Poale Zion. Wij hebben echter reeds gezien, dat prin­cipiële orthodoxie onverenigbaar is met het huidige Zionisme. Door de tijdsomstandigheden genood­zaakt zijn echter ook deze groepen in Zionistische vaarwateren verzeild.

De Revisionisten met 40 zetels. Dit is wel een heel actieve Zionistische groep. Zij streeft naar de oprichting van een Joodse staat aan weerszijden van de Jordaan. In 1946 was zij voor het eerst na 1932 weer in het congres vertegenwoordigd. Daar zij de radicalen omvat, die niet terugschrik­ken vsn geweldplegingen om hun doel te berei­ken. Heeft zij al die tussenliggende jaren de Zionis­tische beweging geboycot. Op het ogenblik is zij na de Mapai (Poale Zion) in Palestina de grootste partij. In haar gelederen zoeken wij de meeste leden der terroristische organisaties. Deze Verzets­groepen zijn de militaristische en fascistische “Stemgroep’ en de militaristische “Irgun Zwei Leoemie”.

Het woord Irgun is Hebreeuws voor or­ganisatie. De Hebreeuwse taal, die met zeer veel verscheidenheid in uitspraak thans de heersende is in Palestina, werd van een dode taal tot een levende. De grondlegger van deze nieuwe taal, die alle moderne woorden in zich op kan nemen, is Achad Haam (een uit het volk), die in 1927 te Tel Aviv overleed.

De Stemgroep ontziet niets en niemand. Zij pleegt overvallen en schiet uit hinderlagen op de Engelsen. De Irgun stelt daarentegen prijs op een zekere militaire standaard. Zij waarschuwt dikwijls vooruit bij een aanslag om mensenlevens te sparen. Ongeveer de helft van haar leden stamt af van Oosterse Joden, terwijl ook velen uit ortho­doxe kringen zo hun Messiaanse gedachten trach­ten te verwezenlijken. Zulke Zeloten heeft de Joodse geschiedenis meer gehad. Onder de Ro­meinse stadhouders Felix en Florus lezen we reeds van zulke extremen, de Sicariën. Het waren de dolkvrienden, die niet slechts door heimelijke moord op de Romeinen voortdurend wraak ne­men, maar die ook door hetzelfde middel de nog lakse Joden tot een strijd met Rome wilden aan­zetten. In (Hand. 23:12) komen wij ze tegen wan­neer ze onder vervloekingen zweren de apostel Paulus van het leven te beroven.

De ontzaglijke grote onkosten van deze’ terro­ristische organisaties worden bestreden door roofovervallen op banken, de afpersingen van eigen landgenoten en de grote steun van het buitenland.

De top van het Zionistisch congres vormt de Jewish Agency of het Joods Agentschap. Deze wordt gekozen door de stemhebbende afgevaar­digden op het wereldcongres. Deze Executieve (uitvoerend bewind) van het Joods Agentschap werd indertijd door de Volkerenbond erkend als de wettige vertegenwoordiging van het Joodse volk. Het door Bevin aan Joden en Arabieren voorgestelde plan tot een nieuwe Palestijnse rege­ling bevatte o.a. als tweede punt Afschaffing van de Jewish Agency en het mandaat van de Vol­kerenbond, waarbij de Jewish Agency is ingesteld. Niet ten onrechte beschouwen de Joden dit voor­stel als een belediging, daar Engeland niet het recht bezit de Jewish Agency af te schaffen.

De president van de Zionistische organisatie was jarenlang Prof. Dr. Chaim Weiszman. In 1946 werd echter deze president, die drie en zeventig jaar is, niet herkozen. De oorzaak was wel de gematigde houding van hem tegenover Engeland. Op het ogenblik heeft men, als gevolg van onderlinge verschillen en twisten geen president. Het ziet er zelfs naar uit, dat men dr. Weisman weer opnieuw zal benoemen, daar hij de enige is, die onder alle Joden de vereiste bekwaamheid be­zit en de nodige populariteit geniet. Zijn naam werd de vorige maand ook verbonden aan de uit­vinding van een nieuw plastic, waarvan men zegt, dat het beter is dan nylon en dat verkregen wordt uit de vezel van een Palestijnse heester.

Hoewel er in het congres en ook in de Execu­tieve grote tegenstellingen bestaan over de wijze, waarop het verzet tegen Engeland gevoerd moet worden, staat het toch vast, dat negentig procent van de beweging zich uitgesproken heeft voor de z.g. illegale immigratie in Palestina en voor elk verzet, dat daarmee samenhangt. De verzetsorga­nisaties Irgun Zwei Leoemie en de Stemgroep worden door het congres als onwettig beschouwd. Haar politioneel apparaat is de Haganah (de ver­dediging). Deze Haganah beschermt de Joden bij nieuwe kolonisaties tegen de vijandige Arabieren. In haar zijn veel Joodse militairen uit de Joden- Brigade, die tijdens de oorlog aan de geallieerden grote diensten heeft bewezen. Op dit ogenblik staat zij in dienst van de illegale immigratie. In Parijs woont het hoofd van dit niet-erkende Joodse leger en daarom is deze stad het centrum van de illegale alijah. In de laatste week van Maart wer­den niet minder dan tien schepen met immigranten door de Engelsen te Haifa opgebracht, vanwaar men deze vluchtelingen verder naar Cyprus de­porteert.

De Executieve, de ministerraad, heeft als voor­zitter Ben Hurion, partijleider van de Poale Zion. Deze Executieve is verdeeld in vier blokken: een politiek, een economisch, een organisatorisch en een immigratieblok. Hiervan zitten tien leden in Jerusalem, zes in Washington en vier in Londen.

Of het Zionisme, niettegenstaande haar gewel­dige organisatie, enige invloed zal uitoefenen op de Palestina-conferentie van de U.N.O. betwijfe­len we. In Palestina liggen voor de mogendheden grotere belangen dan alleen het verjaagde en ver­strooide volk Israël.        

  1. E. v. d. B.

 

Oecumenische Flitsen

De generale synode deelde met het oog op de volks­telling mee, dat tot de Ned. Herv. kerk niet alleen gerekend worden degenen, die door doop en of be­lijdenis tot haar behoren, doch ook allen, die uit Ned. Herv. ouders geboren zijn, ook al is men niet gedoopt of heeft men geen belijdenis in de Ned. Herv. kerk gedaan. Verkeert men in deze omstandigheden en heeft men zelf geen principiële bezwaren, tot de Ned. Herv. kerk gerekend te worden, dan kon men derhalve in dat geval aangeven tot deze kerk te behoren.

Van de eerste gemeente lezen we dat zij, die zich bekeerden en zich lieten dopen tot de gemeente werden gerekend, doch dat de anderen vreesden zich bij hen te voegen.

 

Opwekkingen in Italië.

Er zijn momenteel grote opwekkingen in Italië en Sicilië. Volgens Dr. Frank Giglotti zijn er meer dan 700 Protestantse kerken na het einde van de oorlog bijgekomen.

 

Het lot van de Prot. Chr. School onder Franco’s dictatuur.

De protestantse scholen zijn alle gesloten, hoewel het analfabetisme in Spanje groter is dan overal elders, in Europa. De protestantse scholen behoorden tot de beste onderwijsinstellingen in het land, maar dit kan hen niet redden. Het grote protestantse gym­nasium El Porvenir, dat op het hoogste punt van Madrid gelegen was, bleef tijdens de burgeroorlog zijn duizend leerlingen onderwijs geven, hoewel het front er slechts 800 meter vandaan liep. Maar het werd gesloten nadat Franco was binnengerukt. De kalenders in de schoollokalen staan nog op 19 April 1939 – vlak na de val van Madrid. Dat was de laatste dag dat er onderwijs werd gegeven.

(Reijnolds News)

 

 “Weet u,” zei Rabinowitz. “welke vragen en meningsverschillen de Joden wel hebben over (Zach. 12:10): “en zij zullen Mij aanschouwen. Dien zij doorstoken hebben”? Zij weigeren natuurlijk er in toe te stemmen, dat het Jehovah zelf is, Dien zij doorstoken hebben.

Vandaar de disputen over het woordje “Dien”. “Maar heeft u er ook wel eens op gelet, dat het woord “Dien” eenvoudig bestaat uit de eerste en laatste letter van het alphabeth – Aleph Tav? Ver­wondert het u dan nog, dat ik met vrees en verbazing vervuld werd toen ik in (Openb. 01:07-08) deze woorden van Zacharia aangehaald vond door Johannes: “Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben”? Ik hoorde de verheerlijkte Meester tot mij zeggen: “Ik ben de Alpha en de Omega,” – de eerste en de laatste letters van het Griekse alfabet. Jezus scheen tot mij te zeggen: “Twijfel je er nog aan, Wie het is. Dien jullie doorstoken hebben? Ik ben de Aleph Tav, de Alpha en de Omega, Jehovah de Almachtige.

 

Stromen van levend water

‘Jezus heeft deze merkwaardige woorden gesproken: “Die in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit hem vloeien. En dit zeide Hij van de Geest”. De woorden “uit hem” werden gewoonlijk vertaald met “uit zijn binnen­ste” of “uit zijn buik”. We hebben die woorden laten vallen en ook de betekenis ervan vergeten: tot onze schade. Want de “buik” werd beschouwd als de zetel van het leven, de diepste plek van onze natuur. Tegenwoordig zouden we zeggen: “Vanuit de diepten van ons onderbewustzijn zullen stromen voortkomen van levend water.” De Geest in het diepst van ons onderbewustzijn, reinigend, beheersend, ver­sterkend. Dat brengt in het gehele leven een eenheid, en door die vloed van nieuw leven worden alle dammen, alle scheidsmuren, alles wat de stroom van ons leven tegen­hield weggespoeld. Stromen van levend water vloeien. Dat is geen leerstelling, het is een feit. De discipelen wisten dat en het heeft hen van schuchtere gelovigen gemaakt tot on­weerstaanbare apostelen.

Stralend van vreugde zei een ontwikkelde vrouw eens tegen me: “Nu ben ik klaar gekomen met de betekenis van de Heilige Geest. Mijn leven lang heb ik geprobeerd er achter te komen, wat dat toch betekenen kon. Maar nu weet ik het.” En de “stromen” bewezen, dat het waar was, wat

ze zei.

Er zijn negen “stromen” die voortkomen uit een leven, dat onder leiding staat van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goed­heid, geloof, zachtmoedigheid, beheersing (Gal. 05:22. nieuwe vertaling). Tegen deze dingen bestaat geen wet, voegt de Wesleyaanse vertaling er aan toe. Wanneer deze dingen de grondslag zijn van uw leven, kunt u verder doen wat u wilt. Want u wordt niet door een wet gedwongen, ze te doen, maar u wordt ertoe gedrongen door een inner­lijk Leven. U kunt natuurlijk handelen, omdat ge boven­natuurlijk handelt. Maar Iet wel: het eerste is liefde, het laatste “zelfbeheersing”: ge begint met liefde en eindigt met beheersing. U beheerst uw lagere ik omdat u het hogere Ik liefhebt. Let er ook goed op, dat elk van deze negen vruchten des Geestes een zedelijke eigenschap is: er is geen enkel uiterlijk teken onder en al die negen dingen kunnen we vandaag aan de dag nog krijgen en we hebben ze ook dagelijks nodig.

O Geest van de levende God, doorbreek de dammen van ons leven en maak ons vrij. Als U de diepten beheerst, wat zullen wij ons bezorgd maken over het oppervlak? Amen.”      

Stanley Jones

 

Christendom en Humanisme?

Wanneer men spreekt over de vraag of Chris­tendom en humanisme kunnen samenwerken, dan wordt gewoonlijk beweerd, dat er vele humanistische Christenen en Christelijke humanisten zijn.

Dit uitgangspunt, hoe mooi het ook klinkt en welke mogelijkheid en bereidheid tot samenwer­king hier ook schijnbaar naar voren komt omdat beiden het goede willen, is volkomen tegen Gods Woord. Dit zegt n.l. nadrukkelijk, dat er geen humanistische Christenen en Christelijke humanis­ten bestaan. Er zijn alleen Christenen en huma­nisten en deze staan zo ver van elkaar als het licht van de duisternis, als de gerechtigheid van de ongerechtigheid; zo ver als Christus van Belial of een gelovige van een ongelovige, als de tempel Gods van de afgoden (2 Kor. 06:14-18). de Christen wordt geboden zich van een hu­manist af te scheiden omdat het fundament van hun handel en wandel hemelsbreed verschilt. De christen zet Christus op de troon en verwacht alles van Hem, “want niemand kan een ander fundament leggen, dan dat eenmaal gelegd is, het­welk is Jezus Christus” (1 Kor. 03:11).

De humanist echter zet de mens op de troon en verwacht alles van hem aanbidt dus de mens of zichzelf en is dus in wezen zijn eigen God. Dit was de zonde van Adam. Adam was afhankelijk van God en wilde onafhankelijk zijn; hij moest God gehoorzamen en wilde zichzelf gehoorzamen; hij moest God, de Schepper steeds de eer geven en eiste deze eer voor zichzelf op; hij moest ver­trouwen op de kracht Gods en wilde alleen ver­trouwen in eigen kracht en wilde alleen vertrouwen in eigen kracht.

Hierdoor komt alle ellende in de wereld en zo groot is in wezen het verschil tussen een (christen en een humanist. Een christen bouwt zijn huis op een rots, een humanist op zandgrond (Luc. 06:48-49). De christen tracht het goede te doen, omdat “de liefde van Christus hem dringt” (2 Kor. 05:14), de humanist omdat de eigenliefde hem dringt, of sentimentaliteit en dat is een waardeloos liefde-surrogaat voor God, al is de humanist zich dat niet bewust.

Een christen baseert zijn daden op: God zal en God wil, een humanist op: ik zal en ik wil. Al spreekt hij wel eens over Gods hulp, zijn hart en wil staan daar volkomen buiten, omdat hij anders geen humanist, maar een christen zou zijn.

Een christen is wedergeboren uit Gods Woord en Geest en daardoor een nieuw schepsel; een humanist niet en kan daarom geen gemeen­schap met God hebben (Joh. 03:05). De eerste heeft geloofd hetgeen staat in Joh. 3:16, maar de humanist niet en deze gaat daarom voor eeuwig verloren.

Gods Woord leert, dat “indien iemand Gods wil doen wil, hij van deze leer zal weten dat zij uit God komt” (Joh. 07:17), m.a.w., dat God Zich dan aan hem zal openbaren: “Wie mijne geboden kent en ze doet, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mi zelve aan hem openbaren” (Joh. 14:21).

Daar ligt de kern. Omdat de mens van nature Gods wil niet doen wil, maar zijn eigen wil, om­dat hij door geboorte een vijand van God is (Jak. 04:04), moet hij opnieuw geboren worden om een kind van God te zijn.

Hij is dan uit recht van geboorte (van de weder­geboorte) lid van de ene, algemene Christelijke Kerk, van het Lichaam, waarvan de Here Jezus Christus het gezegend Hoofd is.

Het is zo jammer en een bron van verdriet voor de Heiland, dat de leden van Zijn lichaam zo verdeeld en zo weinig één zijn. “Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij Eén zijn. Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in Eén en opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij lief­gehad hebt” (Joh. 17:21-23).

Het is onze schuld, dat door onze verdeeldheid de wereld zo weinig ziet en gelooft aan de won­derbare Liefde van God de Vader en aan het volbrachte Liefdewerk van Jezus Christus, Gods ééngeboren Zoon.

Toen de Gemeente gesticht werd waren zij een­drachtig bijeen en bij het volk in grote achting (Hand. 05:12-13) en wat zegt de wereld nu?

Als gevolg van onze verdeeldheid, ongehoor­zaamheid en gebrek aan verantwoordelijkheids- gevoel worden zowel God de Vader als de Zoon en de Heilige Geest door de wereld dikwijls ge­smaad. Geve de Heiland ons een groter geloof en meer liefde voor elkander door de dagelijkse om­gang met Hem en door het doen van Zijn wil. Here Jezus, maakt U onze wil overeenkomstig met de Uwe.          

  1. v.d. W.

 

Korte Gebeden en afdoende antwoorden

Here, wees mij een Helper (Ps. 030:011).

Antw.:Vrees niet, Ik sterk u, ook help ik U (Jes. 41:10).

Wees mij genadig, Here, want mij is bange (Ps. 031:010).

Antw.: Roep Mij aan in de dag der benauwd­heid; Ik zal er U uithelpen en gij zult Mij eren (Ps. 050:015).

Was mij wel van mijne ongerechtigheid (Ps. 051:004).

Antw.: Ik wil, word gereinigd! (Matt. 08:03).

Here, zet ene wacht voor Mijne mond (Ps. 141:003).

Antw.: Ik zal met Uwe mond zijn en zal U leren, wat gij spreken zult (Ex. 04:12).

  1. God, wees mij zondaar genadig (Luc. 18:13).

Antw.: Christus Jezus is in de wereld geko­men om de zondaren zalig te maken (1 Tim. 01:15).

Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? (Hand. 16:30).

Antw.: Geloof in de Here Jezus Christus, en gij zult zalig worden (Hand. 16:31).

Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou (Job 23:03).

Antw.: Gij zult mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met Uw ganse hart (Jer. 29:13).

Schep mij een rein hart, o. God! (Ps. 051:012).

Anwt.: Ik zal U een nieuw hart geven (Ez. 36:26).

Ik ben moede van mijn zuchten (Ps. 006:007).

Antw.: Werp Uwe zorg op de Here. (Ps. 055:023).

Begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! (Ps. 027:009).

Antw.: Ik zal U niet begeven, en Ik zal U niet verlaten (Heb. 13:05).

Wie is tot deze dingen bekwaam? (2 Kor. 02:16).

Antw.: Mijne genade is U genoeg. (2 Kor. 12:09).

Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God (Ps. 042:003).

Antw.: Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid (Jer. 33:17).

Mijn ziel wacht op de Here (Ps. 130:006).

Antw.: Die de Here verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jer. 40:31).

Verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen (Ps. 055:005).

Antw.: Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11:25).

Ja kom, Here Jezus (Openb. 22:20).

Antw.:Ja, Ik kom haastiglijk. Rotterdam    

  1. Dubbeldam

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (15)

Zijn opvattingen over het wezen der ziekte ontleende hij aan de Bijbel. Twee dingen staan voor hem vast:

Alles komt van God.

Alle ziekte vindt zijn oorsprong in de zonde of in de zondige natuur van de mens.

Dit lijkt een tegenstelling. Hij ziet de ziekte dus als een daad van God, gesteld tegenover onze daad. Onze – dat is: die der hele wereld. Want ziekte hoort tevens tot het wezen van de vervreemding, die er is tussen God en mensen. Ziekte komende uit Gods hand. Mogelijk als straf. God straft wie Hij liefheeft, wie geholpen wordt met straf. “Laat Uw lijden tot uw geweten doordringen” zegt Blumhardt. Hij spoort de zieke aan tot boete doen en inkeer. Misschien ook heeft God iets te zeggen, en krijgt Hij daar de kans niet toe in de jacht van uw leven, waar voor alles plaats en tijd is, maar niet voor gehoorzaam luisteren naar Hem.

Maar ook de duivel speelt een rol. Als zo vaak met de dingen van Gods wereld, moeten we ook hier accepteren, dat de waarheid twee, schijnbaar tegengestelde en elkaar uitsluitende kanten heeft. Aan Gottliebins ziekbed zegt hij: “We hebben nu lang genoeg gezien wat de duivel doet.”

Een zieke is een gebondene. Gods straf, uitgevoerd door de duivel, dienend tot heil van de mens. Heerlijke uiting van Gods almacht: de boze macht in dienst te stellen tot ondergang van die boze macht en tot verlossing van de mens. Uit te maken in hoeverre God of de duivel werkt in een bepaalde situatie is speculatief en onvruchtbaar denk­werk. De gelovige gaat een andere weg: hij bestrijdt het lijden niet zonder meer, noch aanvaardt het zonder meer. Blumhardt zei eens, na een overwinning in ziektestrijd: “Daar heb ik me weer eens uit geloofd”; geloof is dus zijn wapen in deze nood. Geloven is plicht, niet-geloven is lui­heid. “Liever loopt men 10 uur ver dan dat men zijn knieën buigt.” Door het geloof alleen kan het niet van God zijnde element in het ziek zijn opgeheven worden. Maar heeft de boze nog in enig ding recht op ons? In welke zaak geven we hem vrijheid van handelen in plaats van Jezus? We mogen en kunnen geen beroep doen op Gods beloften, als we een deel van ons hart voor hem sluiten.

Onder vromen is geduldig zijn in ziekte een graag aange­nomen levenshouding. Blumhardt heeft grote eerbied voor geduld in lijden, maar niet voor het geduld dat niet om be­vrijding durft te bidden. Want hoe staat het met dat ge­duld?

Men heeft het lijden aanvaard – maar intussen doet men wat men kan om van het lijden af te komen. Dat “geduld” loopt van de ene dokter naar de anderen, werpt zich op elk nieuw genezingsmiddel en is bereid elke weg in te slaan, ook de meest zondige. Dit vrome geduld wil echter niets van God aanvaarden, niet in geloof tot Hem roepen – want dan zou men ongeduldig zijn! “Men mag God niet dwingen door gebed” wordt dan gezegd. Maar Blumhardt antwoordt: “wordt God niet veel meer gedwongen doordat we niet bidden? Want misschien zou Hij geneigd zijn om te helpen, als we Hem daar met ernst om vroegen” – geleid door de Heilige Geest, want anders ontaardt bidden in afdwingen, alsof we daardoor iets zouden kunnen verkrijgen. Het gebed op zichzelf is niets. God is alles.

Hier moeten we Blumhardt niet misverstaan. Het is nooit zijn doel een ziekte weg te bidden om van die ziekte af te zijn, maar hij wil alles wat de komst van het Koninkrijk Gods in de weg staat door God wegnemen. Hier zien we het grote verschil tussen hem en alle anderen, wie het er om te doen is om, b.v. door gebed, genezing tot stand te bren­gen terwille van de genezing. Blumhardt verwierp ver het zoeken van de genezing buiten de vraag van schuld en zonde om; want dat maakt van God een super-dokter, die tenslotte wordt geraadpleegd als elke tot dusver ingeroepen hulp heeft gefaald. “We moeten de Heiland vóór alles als de Vergever der zonden aannemen; al het andere dat we van Hem begeren is van ondergeschikte betekenis; ja, al het andere dat Hij ons geeft heeft in het geheel geen waarde, wanneer de vergeving der zonde er niet in begrepen is. Daarom waarschuwt hij met nadruk tegen elke, ook de vroomste vorm van z.g. gebedsgenezing, die zich alleen maar richt op herstel van het zieke lichaam.

Ook wijst hij er op dat volstrekt niet altijd de genezing volgt als men daar in geloof om vraagt. De mens heeft n.l. niet het geringste recht op de schatten, die door de eeuwen van ontrouw, ongehoorzaamheid, ongeloof en traagheid voor hem zijn verloren gegaan. Het is niet voldoende dat men gelooft, om dat alles terug te ontvangen. Eerst zal een bekering der Christenheid moeten plaats hebben. Daarom is dit ook zonder ophouden het thema zijner prediking en de vurige hoop, waaruit hij leeft. “Het lijkt wel of de hemel gesloten is! Men bidt wel, maar hoe weinig bereikt men er mee. Hoe vaak komen de mensen en zeggen, bijna in ver­twijfeling, dat ze zoveel bidden en toch wil het niet anders worden.

Eén ding ontbreekt! Volgens de orde van het Nieuwe Testament wil God Zijn gaven door middel van broederlijke handreiking aanbieden of dit door werktuigen doen. Zoals ook het evangelie niet door dromen of visioenen of bijzon­dere openbaringen hun, die er nog niets van weten, verkon­digd moet worden, maar door knechten Gods, die plaatsver­vangende boodschappers van Christus zijn, zo behoorden naar het oorspronkelijke plan van Christus deze zelfde boden ook dragers van de hemelse gaven en krachten voor de ge­meente te zijn, waarom dan ook de apostelen met de gaven, beide om te prediken en om te genezen, toegerust werden.

Maar hiervan weet onze christenheid van heden niets meer. Vandaar de wanhoop bij zoveel lijden; vandaar de zijpa­den, die zovelen inslaan, vandaar ook de nood waarin de geneeskunde zich bevindt, die met haar kunst vervangen moet, wat de dragers van het evangelie voor de gemeente moesten hebben, maar al lang verbeurd hebben, zonder dat ze pogingen doen het weer voor zich te verkrijgen. En de geneeskunde verdient hier haar lof, dat ze, ondanks haar klinkklare ongeloof over het geheel – ik spreek hier niet van de artsen op zich zelf – voor haar deel oneindig trou­wer gewerkt heeft dan de dragers van het evangelie, die vooral bij geesteszieken naast de trouwe bemoeiingen en zorgen van de doctoren, zelden een uitzondering maken, in zoverre ze, ook al is het met de mooiste teksten vol troost, niets weten dan het “gaat heen in vrede” van (Jak. 02:16). Terwijl toch oorspronkelijk aan de dienaren van het evange­lie een werkelijke kracht Gods was toegedacht. O, arme christenheid, die Christus met Zijn kracht, die Hij ons door Zijn bloed verwierf, van zich heeft gewezen.” Ter zijde: Blumhardt richt zijn verwijt tot de christenheid, niet tot de theologen. Meer dan enig ander misschien heeft hij zich vastgegrepen aan Jezus’ woord, dat wie bidt ontvangt en dat hem, die klopt, wordt open gedaan.

(Wordt vervolgd)

 

 “Wat zal ik doen voor Christus?” vroeg een jonge man aan de zendeling Selwijn.

 “Ga waar Hij niet is en neem Hem met je mee”, was het antwoord van de zendeling.

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).