1940.06

De continuïteit van Pinksteren

“opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid”. (Joh. 14:16).

Jezus Christus, de Doper met de Heilige Geest, is gisteren en heden dezelfde, en in alle eeuwigheid! En deze onveranderde Heer heeft gezegd: indien u Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden; en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve tot in alle eeuwigheid. Bij u, en bij allen na u, en dat voor eeuwig; ziedaar de continuïteit of voortzetting in onafgebroken duur van de Trooster en Zijn zegen voor de Kerk. De Pinksterzegen was er in verleden, is er heden en zal er ook zijn in de toekomst over alle vlees. Over de Christenen: want Vaders be­lofte is voor al Zijn kinderen; u en uw kin­deren, zegt ons Petrus; zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal. (Hand. 02:39). De Pinkstergemeente staat op positief, christelijk en orthodox terrein. Zij gelooft in de Godheid van Christus en in de algenoegzaamheid van de Heilige Schrift. Zij wenst er niets toe te voe­gen, maar er ook niets af te doen. Evenals Paulus neemt zij geen genoegen met de naam: “secte”. Wij dienen God naar die Bijbelse weg, gelovende alles wat in de Bijbel geschre­ven staat, hebbende hoop op God. (Hand. 24:14). Zij steunt op de genade Gods in Jezus Christus, ook in onze dagen. Zij herinnert en gelooft

Christus’ woord: de Trooster zal bij u blijven, dus is de Heilige Geest tegenwoordig en kunnen wij gemeenschap met Hem hebben. Deze Geest is een levende Geest: Hij spreekt, leert, troost leidt, overtuigt, onderzoekt …. In Hem bezit­ten we een onuitsprekelijke gave!

Helaas blijft de Trooster voor velen de grote Onbekende. Jezus zei echter: de wereld kent Hem niet, maar jullie kennen Hem. Over het algemeen is er te weinig geleerd aangaande de andere Trooster; en dat kan niet zijn dan tot grote schade. Hervorming en verbetering op dat gebied was zeer nodig. God zij dank, dat vele godvruchtige leraren de laatste 40 jaren in de gehele wereld dat hebben ingezien. Denken we slechts aan de geleerde en geestelijke broeder Andrew Murray. Hij schrijft ergens: Laat elk van ons zelf beginnen om voor de kerk te zoeken de herstelling van haar pinkster­kracht. Laat ons onszelf nu overgeven aan ge­bed, dat de kerk tot haar pinkstertoestand terug gebracht mag worden. Terug naar Pinksterfeest; Gods macht voor Gods werk.”

Noch Murray, noch wij hebben iets met Montanus te maken. Montanus. omstreeks in het midden der 2e eeuw, gaf zichzelf immers uit voor de beloofde Paracleet (Trooster), en ver­wierp de sacramenten. De Pinkstergemeente vindt haar oorsprong, wording, voortzetting, on­derhouding en voltooiing in de Heilige Geest, op de Pinksterdag, door de Vader en de Zoon gezonden tot de kerk, om in haar te blijven. Er moet bij ons niet zijn: een terug grijpen naar het eenmaal gebeurde in Handelin­gen 2; maar wel: een vragen naar de oude paden; vooral als gezien wordt dat de Springader des levenden waters wordt verlaten, en ijdele zelf gemaakte bakken verlangd worden. (Jer. 06:16; Jer. 02:13). De Heilige Geest is gekomen met tekenen als van wind en vuur; en dat geschied­de slechts éénmaal, bij Zijn komst uit de hemel. Een nieuwe en zodanige uitstorting is niet nodig en wordt ook niet verlangd.

Toch kan de Geest over en in ons komen, en zich openbaren gelijk Hij wil, zoals wij lezen lang na de Pinksterdag, (zie Hand. 08:15-18; Hand. 10:44-46; Hand. 11:15; Hand. 13:52; Hand. 19:06). De disci­pelen werden vervuld met de Geest, met kracht en blijdschap en hebben geprofeteerd. Groot was Gods genade over hen. Vlug kan overgegaan worden tot het kiezen van opzieners (Hand. 14:23). God gaf grote wasdom van het geloof. En nu is er een Goddelijke en menselijke zijde aan deze Pinksterzegen. Jezus zeide eerst: indien u Mij lief hebt, zo bewaart Mijn geboden, houdt Mijn leer, blijft in Mij; onderhoudt alles wat Ik u geboden heb. En dan daarna: en Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven.

Christus bidt nu nog voor ons bij de Vader. Hij is daarin getrouw. Doch, was de kerk ge­trouw in haar liefde tot Hem? Wij lezen: Ik heb tegen u, dat u uw eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan, waarvan u uitgevallen zijt, en bekeert u, en doet de eerste werken. Uitvallen is dus zonde. De Here gebiedt te gedenken en wijst naar de eerste en gezonde geloofstoestand. En indien er geen terugkeer komt, kan Hij licht wegnemen. Hij gebiedt ook: wordt vervuld met de Geest (Ef. 05:18); maar velen zijn – helaas – vol van allerlei, en willen geen plaats maken voor de Trooster.

Wij hebben genoeg aan de Schrift, zo zegt men ons, en behoeven geen profetieën. Men kan het toch zó schoon niet zeggen als Gods Woord. (Verwacht men dan dat wij het nog schoner kunnen). Deze lieden verstaan niet, dat Gods gaven en profetieën niet beogen om de Schrift te vervangen of aan te vullen. De Schrift is compleet en er gaat niets boven haar. Ook zijn de gaven van de Geest of tongentaal niet het be­langrijkste; maar de Heilige Geest zelf, om de Christus te verheerlijken en om in alle waarheid te leiden. De geestelijke gaven echter hebben al duizenden gesticht, vroeger en nu.

Hield de dienaar zich ook aan (Hand. 02:38) e.a., om inderdaad de bekeerling te dopen en bad hij voor de gedoopte in ’t geloof, hoevelen zouden de Heilige Geest ontvangen hebben, met tekenen, die volgden.

Kunnen de broeders, leraren van diverse kerken niet eens een conferentie beleggen die deze waarheden in liefde te onderzoeken? Wij stellen ons daartoe gaarne beschikbaar.

J.R.

 

Antwoorden op stille vragen;

“Moet dan ieder zijn mond open doen in de gemeente? Moet ieder bidden? Toch zeker niet! Ik bid in stilte, ik bid ook thuis.

Moet ieder getuigenis afleggen?

Moet ieder profeteren? Moet ieder prediken? Wanneer ik zwijg, ben ik er toch bij, en ik houd het er voor, dat hij die zwijgt, dikwijls veel ge­trouwer is dan hij die niet zwijgt. Laat mij maar. Ik zal wel zorgen, dat ik niet achter blijf! Ik behoor tot het lichaam van Christus!”

Geliefde, ook uw munt heeft een slechte klank. En de stoel, waarop gij in de gemeente zit, is niet de juiste. Het is de stoel van valse gebondenheid, waarop u bent gaan zitten. Blijft u op deze stoel zitten, dan zal hoe langer hoe meer, uw onvruchtbaarheid aan de dag komen.

En nog meer: U denkt in alle trouw uw plaats in de gemeente in te nemen. U vergist u, want het is niet zo. Zou het zo zijn, dan zou het Goddelijke leven, zoals het aanwezig is voor ieder lid van het lichaam van Christus ook u tot een vruchtbare dienst in de gemeente beheersen en bestemmen.

Zeker, niet een ieder zal profeteren of predi­ken. Maar een ieder zal staan in een Goddelijk leven en een vruchtbare dienst. Daarvoor zorgt de Heilige Geest. Want de valse gebonden­heid heeft met de Geest, die het lichaam van Christus vervult, niets te doen. U staat in uw eigen geest.

Dat u zich verheugt, als lid tot het lichaam van Christus te behoren, is uw heilig recht. Maar niet alleen één lichaam, doch één Geest is het, – en voor die Geest hebt u in de gemeente uw hart te openen; want Hij zal het doen, dat uw hart vrij wordt. Hij zal het doen, dat uw valse gebondenheid wegvalt. Hij wil u te allen tijde zo vervullen, dat uw mond daarvan zingen en spreken zal. Gelooft u dat? Sta dan op  van uw oude zwijgstoel! Werp hem uit uw hart en ruim voor uw geprezen Heer de troon van uw hart in. Hij zal u geven, te zitten op Zijn stoel. Daar zult u leven, daar zult u spreken en zwijgen, en zwijgen en spreken, zoals Hij het wil. Daar zal zijn Geest u drijven en u bereid maken tot ieder goed werk. Sta op en laat het zo gelden! Wilt u?

U bent tot vrijheid geroepen. De vrijheid is voor u aanwezig. U vindt haar in Christus! U vindt haar als lid in de levende gebonden­heid in het lichaam van Christus. U vindt haar in de Heilige Geest. Want waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. En in deze vrij­heid zult u zich er ook over schamen, dat u zo lichtzinnig hebt kunnen spreken: Ik houd het daarvoor, dat hij die zwijgt, dikwijls getrouwer is dan hij, die niet zwijgt!”

Want onder de heerschappij van de Heilige Geest zult u als lid van Christus alle andere leden hoger achten als uzelf.

(Uit: “Dit is het”).

 

De veilige schuilplaats.

“Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen”. (Ps. 091:001).

We leven in fel bewogen tijden, ja in tijden, dat alles schijnt te wankelen. Het zijn tijden, waarin bijzonder Gods kinderen beproefd wor­den, of ze werkelijk in het geloof van Jezus Christus staan. Wat al niet een veranderingen in zulk een korte tijd. En wanneer we niet wisten en verzekerd waren van de schuilplaats des Allerhoogsten, dan zouden we meegesleurd worden met alles wat rondom ons heeft plaats gegrepen er wat nog gebeuren zal.

Het is zeker een zware tijd van beproeving, niet alleen voor land en volk, maar voelen wij ook niet, dat Gods kinderen worden be­proefd in de smeltkroes der ellende? En hoe zullen zij er uit te voorschijn komen?

Wanneer wij Gods dierbaar woord nagaan, dan zien wij voorbeelden genoeg van de heilige mannen Gods, hoe zij de ure der beproeving hebben doorstaan, en hoe zij gelouterd en ge­heiligd daaruit te voorschijn zijn getreden er daarom kan ook de apostel Paulus zetter: “want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; omdat wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig.” (2 Kor. 04:17-18).

Het is een tijd, dat we weten of we waarlijk in deze schuilplaats des Allerhoogsten een toe­vlucht hebben gevonden. Wanneer wij dit in deze tijd niet ervaren, ach, dan kan een opper­vlakkig, een vroom godsdienstig zijn ons niet helpen. Dit is een tijd, waarin de eerstelingschare te voorschijn zal worden gebracht, die straks deel zal hebben met Christus, als Hij komen zal.

Hoe ontzettend ook deze tijd is, toch heeft hij ook een zeer hoog doel: om uit te roepen, die waarlijk van Christus zijn.

Nu komt het er op aan, wat we in de ge­makkelijke jaren, die voorbijgegaan zijn, geleerd hebben en waarin God ons zo dikwijls heeft vermaand olie in de vaten te nemen, wat in de praktijk des levens een werkelijkheid is.

Dan toch zijn Gods kinderen immers niet in duisternis, zodat deze tijd, die wij beleven, ons niet onverhoeds overvalt. We kunnen door alles wat we meemaken wel eens een ogenblik verbijsterd staan, maar dan roept Gods Woord ons weer toe, dat we kunnen en mogen ver­nachten onder de schaduw van de Almachtige en we horen Gods Woord ons toeroepen: ”Ga heen, Mijn volk! ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u toe: verberg u als een klein ogenblik, totdat de gramschap over­ga.” (Jes. 26:20).

Moge die veilige schuilplaats ons aller deel zijn, ook in deze tijd.  

P.K.

 

Wat Gij, wilt. (gedicht N van Kol)

Wat Gij wilt, dat wil ik Heer!

Wijl Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

Zó Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!

en zolang Gij ’t wilt, o Heer!

Houd mij willig, trouwe Heer,

maak mij willig, altoos meer!

 

Uit de arbeid.

Den Haag.

Op Hemelvaartsdag waren een aantal broeders en zusters uit Amsterdam naar deze plaats ge­trokken, om met de gemeente aldaar een dag van geestelijke gemeenschap te hebben.

Ook uit Rotterdam, Scheveningen en Gouda waren er enkelen gekomen.

Wanneer we terugzien op die gezegende dag van gemeenschap met Christus en Zijn kin­deren, dan is er een grote dankbaarheid in on­ze harten. Wonderbaar en diep waren Gods zegeningen. Hoe werden wij bepaald bij het heerlijke feit, dat Christus als Overwinnaar was ten hemel gevaren en bracht de tekenen van Zijn triomf voor de Vader, namelijk de wonden in handen en voeten en zijde, daarmee getuigenis afleggende, dat deze triomf ook onze triomf was; met Hem gedood, gekruisigd en opgewekt,maar ook mee-gezet in de hemel.

We leven in de hemel.

We wandelen in de hemel.

We verwachten alles uit de hemel.

Dat waren bijzonder de onderwerpen voor de morgensamenkomst. Enkele broeders gaven in de verschillende samenkomsten een woord van kracht en leven.

Door de goede zorgen van broeder en zuster Bruining. de voorganger van deze gemeente, met hun trouwe helpers en helpsters, werden wij allen goed verzorgd en waren de beide koffie­maaltijden ogenblikken van samenzijn als in een groot huisgezin. We willen hen van deze plaats af nogmaals hartelijk danken voor al hun goede zorgen. Met een dankbaar hart keerden wij naar onze woningen terug.

Tenslotte zij nog vermeld, dat de verschillen­de liederen die gezongen werden, ons allen tot grote zegen geweest zijn.

 

Belangrijke mededeling.

Hiermede verschijnt het laatste nummer van deze jaargang. Willen alle abonnees zo vriendelijk zijn, om ons het geld voor de nieu­we jaargang te zenden.       

Daarom. Uw medewerking en hulp zij in deze tijd bijzonder gewaardeerd.

 

 

1940.05

Het volmaakt offer aan het kruis, – de ver­rijzenis en ’s Heren Hemelvaart – worden ons zo schitterend uitgelegd in de Hebreeënbrief. Door Christus’ hemelvaart heeft de Gemeente des Heren: de volmaakte Hogepriester, Middelaar en Voorspraak. Voorts: de Heilige Geest, de Trooster op aarde in de Gemeente, die ook, voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen.

(Rom. 08:26-29). De Kerk kent dus twee volmaakte Voorbidders; Eén in de hemel en Eén  op de aarde. Christus Jezus echter, die Zichzelven in Zijn mensheid Gode onbestraffelijk op­geofferd heeft, is nu naar Zijn verheerlijkte mensheid de enige en eeuwige Hogepriester, d.i. de door God verkoren en aangestelde Ambts­drager en Bedienaar der geestelijke en betere goederen van het Nieuwe Verbond; een Priester die eeuwig leeft en voor ons bij God intreedt, altijd pleitend op Zijn bloed en onze zaken bij God behorend volkomen volbrengt. Christus’ priesterschap is verbonden aan Gods belofte en eedzwering: aan Zijn kruis-verdienste en des Vaders goedkeuring daaraan; en aan de zalving van de Heilige Geest, iedere priester moest ge­zalfd zijn. (Hand. 02:33; Heb. 01:09).

“Christus, die ook voor ons bidt.”

Christus, als het Woord, Logos (Joh. 01:01) was eeuwig God en bij God; doch nu verschijnt Hij bij God voor ons als de verheerlijkte Zoon des Mensen, van Wie God zei: het zal Mij niet berouwen, gezien Uw volmaakt, verzoenend sterven; U, Jezus van Nazareth, en U alléén bent Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek; de Borg van een zoveel beter Verbond en slechts de énige Middelaar, (zie Heb. 07:21-22; 1 Tim. 02:03-06). En aldus zet God het reddend en heiligend werk voort door Zijn Zoon. Gewis, God, onze God is een vol­komen Zaligmaker.

De Hebreënbrief is een verklaring van het boek Leviticus. De hoofdgedachte in dat boek is: de verzoening door het bloed, wegname van zon­de. De offers zagen op Christus’ offer en de hogepriester typeerde de ware Hogepriester. Jezus Christus. De tabernakel stond letterlijk op het zilveren zoengeld van de getelden van Israël. (Ex. 38:25-27). Alle geloofswerkzaamheid berust op Christus’ offer. Op de grote verzoendag moest een ieder zich verootmoedigen, wilde men niet uitgeroeid worden. Dat was een énige dag. De dag van Jezus’ dood, de grote dag van de verzoening en voldoening, van gebed en zege­ning, is en blijft de meest enige dag in de we­reldgeschiedenis; en een ieder, die zich niet bij Zijn kruis verootmoedigt, zal verdoemd worden.

Plechtig trad onder Israël de hogepriester het heilige der heiligen binnen, om achter de voor­hang God te ontmoeten, met het bloed tot ver­zoening en de wierook der voorbede. Daar stond geen stoel voor de priester; van zitten en rusten was geen sprake. Slechts kort toefde hij voor God en kwam dan met Gods zegen tot de wachtende schare. Doch nu: Christus is gezeten aan Gods rechterhand voor eeuwig en mag rusten en Zich verlustigen in de heerlijkheid van de arbeid Zijner ziel. Hij heeft Zijn ziel tot een schuld-offer gesteld en hongert nu naar zielen en zal daarin door God verzadigd worden: ziende weldra een nieuw zaad (geslacht), als een verkregen geschenk des Vaders. En voor dat uitverkoren geslacht al­leen bidt onze dierbare Hogepriester (Jes. 53:10-11; Joh. 17:09; Joh. 17:15; Joh. 17:17) dat de satan ons niet zal verslinden en ons geloof mag geheiligd wor­den en bestendigd zijn (Luc. 22:31-32) God zij geloofd dat wij zulk een Hogepriester hebben! (Heb. 08:01).

Lieve lezer(es), neem eens uw Bijbel en zie voor deze belangrijke zaak Hebreen en wel voor Zijn afkomst (Heb. 04:14), Zijn karakter (Heb. 07:26), Zijn ambt (Heb. 07:25; Heb. 09:11-14), Zijn aanstelling (Heb. 05:10), Zijn voorbereiding daartoe op aarde (Heb. 02:17-18; Heb. 04:15; Heb. 05:07-08). Hij heeft op aarde gebeden als niemand anders! Gebeden en ge­smeekt met sterke roeping en tranen geofferd tot God, gehoorzaamheid leren in het lijden. Deze zachtmoedige Heiland heeft medelijden met onze zwakheden. Hij is in alles verzocht geweest, doch zonder zonde. Gewis, Christus is barmhartig en getrouw Dienaar in de gemeente! Getrouw in al Zijn werk, jegens God en ons; en barmhartig voor al onze noden en gebreken; ja zelfs een Voorspraak als wij gezondigd hebben, de Vader wijzende op Zijn altijd geldig offer, éénmaal ge­bracht, ons daardoor eeuwig geheiligd. Zie Zijn offerande (Heb. 09:26; Heb. 10:11-14), Zijn ingaan voor God (Heb. -6:20; Heb. 10:19-23), Zijn borgstelling (Heb. 07:22).

Christus is opgevaren! Ja. Maar Zijn hart, Zijn liefde is met ons en Hij ziet, weet en kan alle dingen! Amen! Hij kan ons volkomen zalig maken! (Heb. 07:25) omdat Hij altijd leeft en niet meer sterven kan en alle macht ontvangen heeft, behoudt Hij ons volkomen; redt ons, die door Hem tot God gaan, door Zijn Hogepriesterlijke voorbede. En God verhoort Hem altijd en geeft Hem een eeuwige geldige verlossing voor ons, van satan, dood, zonde en alle gevolgen en daar­enboven Zijn beeld en het aanschouwen van Zijn heerlijkheid, als Priester-Koning.

  1. R.

 

Een getuigenis van ds. F. B. Meijer.

In “The Elim Evangel” stond een getuigenis van de alombekende heiligingsprediker, Ds. F.B. Meijer, over een bezoek, dat hij enige jaren aan de Baltische provincies in Rusland bracht. Hij kwam in aanraking met de Baptistenge­meenten aldaar en schreef in een Engels blad “The Christian” het volgende over de wonderbare werking van de Heilige Geest aldaar.

“Het is merkwaardig, dat God in een tijd, waarin de Lutherse Kerk tot uitwendige gods­dienstvormen is vervallen, alhier een edelman, Baron Uxhull genaamd, geroepen heeft om nieuw leven te brengen. Hij predikt het Evangelie op eenvoudige wijze en tijdens zijn samenkomsten, openbaart zich de Heilige Geest in wonderbare gaven en tekenen.

De gave der tongen (1 Kor. 14:02; 1 Kor. 14:29) komt hier veel voor, voornamelijk in de dorpen, maar ook in de steden. De dominé van de Baptisten Kerk zeide mij, dat deze Geestesgave vaak in zijn meetings voorkwam. Zij is niet alleen aan vrouwen gegeven, maar treedt ook veelvuldig bij de broeders naar voren.

Wanneer deze “tongen” vertolkt worden, blijken zij profetieën te zijn, want zij verkondigen vaak de wederkomst van Christus: “Jezus komt spoedig.” – “Breng uw tijd niet in ledigheid; door”. – enz.

Wanneer deze gave des Geestes op sommigen in de gemeente valt, maakt zij op de ongelovigen, die de samenkomsten bezoeken, diepe indruk.

Een heer, die bij een dergelijke meeting tegen­woordig was, werd diep ontroerd door het feit, dat deze eenvoudige lieden zo vervuld waren met Gods Geest, dat zij in zinsverrukking God loofden en prezen in onbekende talen, op een fijne en verheven wijze.”

(“Gouden Schoven”).

 

De wederkomst van Christus.

Niet alleen de eerste komst van Christus in het vleesch, maar ook Zijn wederkomst is zeer duidelijk beschreven in Gods Woord Hieronder een kleine bijbelverklaring omtrent dit belangrijke onderwerp.

1.De drie verschijningen in het Woord Gods.

1.Zijn verschijning op aarde. (Heb. 09:26).

2.Zijn verschijning in de hemel. (Heb. 09:24),

3.Zijn verschijning in de lucht. (Heb. 09:28).

 

2.Zal Christus wederkeren?

Wat zegt de Schrift?

Christus. (Joh. 14:03): “Zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen.”

Engelen. (Hand. 01:11): ….deze Jezus … zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heengaan.”

Petrus (2 Petr. 01:16): “U bekend gemaakt hebbende kracht en de toekomst van onze Here Jezus Christus.

Paulus. (Filip. 03:20-21): “Verwachten namelijk de Here Jezus Christus. Avondmaal. (1 Kor. 11:26): “Verkondigt de dood des Heren, totdat Hij komt.”

 

3.Waarom geloven sommigen er niet in? Zij zeggen:

1.Het moet geestelijk verstaan worden. Christus kwam op Pinksteren.

2.Dat, als men sterft komt Christus.

3.Wanneer iemand bekeerd wordt, komt Christus in het hart.

4.De verbreiding van het Evangelie en de aanname ervan, is de komst van Christus.

5.Bij de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 n. Chr. kwam Christus.

 

4.Waarom prediken wij de wederkomst van Christus?

1.Omdat het Woord Gods is. (1 Thess. 04:16).

2.Omdat de gehele raad Gods gebracht moet worden.

3.Deze prediking maakt Christus een levende werkelijkheid.

4.’t Doet ons weten in welke bedeling wij zijn.

5.Het geeft ons een vaste hoop en toekomst.

6.Het is een reinigende kracht in ons leven. (1 Joh. 03:04).

 

5.Wanneer zal Christus wederkomen?

1.De dag en de ure weet niemand. (Mark. 13:32; Hand. 01:07).

2.Vóór het duizend-jarig rijk. (Openb. 20:05.

 

6.Hoe zal Christus wederkeren?

1.Gelijkerwijs Hij is heengegaan. (Hand. 01:11).

2.Onzichtbaar bij de opname, bij de verschij­ning zichtbaar. (Openb. 01:07).

3.Onverwachts. (Matt. 24:42-44.

 

7.Hoe moet onze houding zijn in verband met Christus’ wederkomst?

1.Achtgeven op het profetisch woord. (1 Petr. 01:19).

2.Zijn verschijning liefhebben. (2 Tim. 04:08).

3.Geduldig zijn totdat Hij komt (Jak. 05:07-08.

4.En bidden om Zijn komst. (Openb. 22:20)

  1. K

 

Uw hart bewaren.

“Behoed uw hart boven al wat te bewa­ren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens”. (Spr. 04:23).

Er is zoveel in een mensenleven, dat te bewaren is. Zoveel schoons, zoveel heerlijks, zoveel kostelijks, waarover we te waken hebben.

Bewaar uw oog, dat het niet zijn blikken richt op verkeerde dingen, waardoor het slechte macht over u zou krijgen. Het is het venster van de ziel en we hebben te waken, dat het uit­zicht op de hemel niet belemmerd wordt.

Bewaar uw oor, dat het niet hoort naar de stem van de verleider. De Rabbijnen zeggen, dat onze vingers spits toelopen, opdat we ze in onze oren zouden kunnen steken, wanneer er iets gesproken wordt, dat niet van God is.

Bewaar uw mond, dat hij niet wordt tot een werktuig des bozen. Dat uw keel geen geopend graf zij en er onder uw tong geen slangenvenijn is.

Bewaar uw voet voor het pad der zonde, dat voert tot in de binnenkamer van de dood.

Bewaar uw hand, dat zij zich niet uitstrekt naar verboden vruchten, die ellende en verderf in zich bergen.

Maar bovenal, behoed uw hart, dit centrum, dit knooppunt, deze bron van uw bestaan. Daaruit zijn de uitgangen des levens”, zegt ons tekstwoord. En hoe zullen we dan dit arg­listige, dit kleine en toch zo groote, dit diepe hart bewaren? In eigen kracht, misschien door zelfbeheersing? Onmogelijk, want uw hart speelt met u, zoals een tijger met zijn prooi speelt. Het laat zich niet bedwingen door mensenkracht en spot met alle goede voornemens. Neen, dat is de weg niet. Niet zelfbeheersing maar zelfovergave zal het zijn. Overgave aan Christus, die Meester van uw hart is. Hij alleen kan het bewaren. Hij alleen is machtig het te behoeden. Daarom, geef uzelven over aan Hem, die groter dan uw hart is. Stel uw leven in Zijn hand. Laat Jezus uw hart bewaren. En wat Hij bewaart, is wel bewaard.

(Th. Th. Dit is het”).

 

Uit de arbeid.

“En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen: ziet toe wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet.

Te midden van het bruisen der volkeren en het oorlogsgewoel, kan het kind van God vrede hebben, hoe waar en tekenend zijn de woorden van de Heiland voor deze tijd, waarin we leven. Dagelijks worden we opgeschrikt door oor­log en geruchten van oorlogen; maar we behoe­ven niet verschrikt te zijn, zoals de mens, die zonder God leeft. Gods plannen en gedachten worden ten uitvoer gebracht. Aan de ene kant: en des mensen hart zal bezwijken van vrees en verwachting der dingen, die het aard­rijk zullen overkomen”, maar voor de bruidsgemeente is het: “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.”

Den Haag.

Woensdag 10 April j.l., hadden wij daar an­dermaal een gezegende samenkomst en mochten wij de tegenwoordigheid des Heren ervaren. Het deed ons goed, elkander te zien en ons te versterken in het geloof in onze Here Jezus Christus. We mogen ook daar ervaren, dat er een verlangen is naar het diepe leven Gods. God zegene deze getrouwe kleine schare, die dapper voorwaarts gaat. Blij was ik te horen, dat gedurende de dagen dat Zr. Bakker in hun midden was, zij zulk een heerlijke samenkomsten gehad hebben. Ook de arbeid onder de jeugd mag zich verheugen in de zegen des Heren.

Rotterdam.

Voor de vrienden onzer zending hadden de broeders Langstraat en Bozua een zendingssa­menkomst belegd. Zr. Bakker sprak over de arbeid in China. Het is heerlijk te bemerken, dat er ook nieuw leven en belangstelling komt voor deze zending. We zijn allen, die medege­werkt en het ons mogelijk gemaakt hebben de­ze samenkomst te houden, zeer dankbaar. Uit alles sprak het verlangen, om meer dan ooit, de dienst onzer zending te helpen. Het is slechts een klein begin, maar we geloven voor groote dingen.

 

Vriendelijke uitnodiging

voor de bijzondere samenkomsten, die ge­durende de Pinksterdagen gehouden zullen worden. De gemeente van Delfzijl hoopt ons D.V. Zondag 12 Mei (1e  Pinkster­dag) te bezoeken. Gebouw Noorderstraat 35-37 Amsterdam-C. Zondag 12 Mei (1e  Pinksterdag) 10 en 2.30 uur. Tussen samenkomsten gemeenschappelijke koffietafel. Maandag 13 Mei (2e Pinksterdag) om 10.00 uur, 15.30 uur en 19.00 uur

Kracht van Omhoog.

Allen hartelijk welkom.

 

 

1940.04

Paasvrucht, mede opgewekt.

“… en heeft ons mede-opgewekt.” (Ef. 02:06.)

De Efeze-brief past bij het Paas-Evangelie. De prachtige en krachtige lofzang des Geestes klinkt aan het einde van het eerste hoofdstuk: Christus levend gemaakt! Christus opgewekt! Christus in de hemel gezet! En nu bedoelt God door Paulus, ons Zijn wonderbare genade te tonen en dat zien we terstond aan twee vér­strekkende woorden van inhoud en betekenis, namelijk: “in Christus” (zie Ef. 01:03-04; Ef. 01:06; Ef. 01:10). De Vader heeft ons gezegend met alle geestelijke zegeningen in Christus, en heeft ons begenadigd in Hem. Lezen we nu het tweede hoofdstuk en we zien de troostvolle waarheid; de gelovige levend gemaakt! de gelovige mede-opgewekt! de gelovige mede in de hemel gezet! Is dat niet wonderbaar, geliefden?

Dit tweede hoofdstuk begint: “en”; dat woord bindt de tweede waarheid aan de eerste, ons ge­noemd in (Ef. 01:20), n.l. dat God Zijn Zoon levend gemaakt en opgewekt heeft. En u, en u gelovige, heeft Hij, God de Vader, mede-levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden … en wij waren kinderen des toorns, liggende onder Gods toorn. – Maar God! En nu komt hier de alles beslissende vraag: Maar God, wat zal Hij doen? Wij hebben misdaan, en sterven door de zonde. Wij hebben onszelf in een zeer vreselijke en ellendige toestand gebracht: geestelijk dood, ongevoelig voor onze Schepper en kinderen des toorns en des verderfs. En nu toont ons de Heilige Geest hier de grote liefde Gods, welke een einde maakt aan onze verschrikkelijke toestand en weer terug brengt in Christus, de Geliefde en Gehoorzame van de Vader, die onze zonden gedragen heeft, in Wie we de verlossing en vergeving bezitten, naar de rijkdom van Gods genade. Verlosten! en u uit de volkeren, heeft Hij levend gemaakt met Christus. Wij leven! De Here had gezegd: Ik leef en gij zult met mij leven. Laat ons deze troostvolle waarheid altijd dankbaar vasthouden. Ons geloof is van onze levend-making het bewijs, hetzij het groot of klein is; als het maar oprecht is. Geloof is geloof. Een geloof dat Christus om­helst in Zijn verzoenend sterven en het heil daarop geschonken. De doden geloven niet (d i. de onbekeerden), maar de levenden geloven. God heeft u levend gemaakt.

Vroeger dood in zonden. Ontzettend! Maar God; en hier volgt een genadevolle wending, en een gezegende overgang van het treurigste tot het zaligste lot: “maar God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waar­mee Hij ons liefgehad heeft, óók toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons (mede) le­vend gemaakt met Christus en heeft ons mede- opgewekt en heeft ons mede-gezet in de hemel in Christus Jezus – uit genade zijt ge zalig ge­worden. – Van welk een liefde spreekt hier de apostel? Van een liefde Gods tot de kinderen des toorns, in hun treurig eertijds, waarin Gods Zijn barmhartigheid, dat is: de armen van Zijn hart aan de gehoorzame mens toont, hem omhelst en zalig maakt. Wat een verbazingwekkende liefde! Oók toen wij dood waren en onverschillig voor het Evangelie. In dat woord óók ligt een zee van troost en onverdiende gunst. De Heilige Geest vindt hier de menselijke taal te zwak om de wonderbare liefde Gods in onze levendmaking met Jezus, uit te spreken. En dat deed God, geliefden, “opdat Hij zou betonen in de toe­komende eeuwen (vanaf Christus sterven en op­standing) de uitnemende rijkdom van Zijn genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (Ef. 02:07). Wat zegt gij van een God, die zó rijk is in barmhartigheid? Alle misdaden vergeven, ze nimmer verwijten, ons levend maken in de wedergeboorte en de gave van de Heilige Geest schenken … O God, wat zijt Ge goed voor ons! Hallelujah! Geloofd zij God de Vader en Christus Zijn Zoon! (1 Petr. 01:03). Geve God ons meer verlichte ogen, opdat wij mogen weten, welke zij de hoop Zijner roeping en welke de rijk­dom zijner heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; en welke de uitnemende grootheid van Zij­n kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte van Zijn macht, die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. (Ef. 01:18-19).

Zijn grote kracht aan ons! Ja, en dat niet alleen in de vernieuwing des levens, maar ook in de verzekering van het eeuwige leven en hemel­vaart in het vernieuwde lichaam. Deze heerlijke levend-making van zondaars is geschied met Christus in direct verband; want het lichaam is één met het Hoofd, Christus (Ef. 01:22-23). Zijn verhoging is ook onze verhoging. De heerlijk­heid voor het hoofd is ook voor het lichaam, d.i, alle gelovigen (Ef. 01:03).

Deze wonderbare onverdiende zegen, geliefden, geeft ons de drang in het hart, te roemen in genade alleen (Ef. 02:08-09). Niet onze werken, maar ’s Heren werk!

Beminde lezer(es), roemt gij in de Heiland? Roemt gij Zijn werken? Of leeft u nog niet?

Zalig is de mens die met Hem leeft en God roemt alle dagen.

J.R.

 

De gelovigen en het kruis.

Van toen af gingen velen van Zijn discipe­len terug, en volgden Hem niet meer. (Joh. 06:66.)

Dit is wel één van de treurigste teksten in de Bijbel. Dit woord werd niet gesproken van de schare, die zonder kennis der waarheid was, of van de ongelovigen, maar het werd gezegd van Zijn discipelen, dus van diegenen, die meer tot de intieme kring van Jezus volgelingen behoorden.

Wat was toch wel de reden? Zij hadden zich geërgerd aan de woorden van Jezus en zij had­den gezegd “deze rede is hard; wie kan ze horen”. (Joh. 06:60.)

Ze hadden dan ook van heel andere dingen gedroomd. Ja, toen de duizenden Jezus volgden, toen tekenen en wonderen geschiedden, en zij zelf vol vreugde terugkwamen van een reis, waar zij zieken genezen en duivelen uitgewor­pen hadden en zij zichtbaar Gods werken aan­schouwden, ja toen wilden zij Jezus wel volgen.

Maar wanneer het kruis met de daaraan ver­bonden smadelijke dood in ’t gezicht kwam en de Heiland, hoe dichter Hij bij dat uur kwam, duidelijker begon te spreken over Zijn dood, ja toen deinsden zij terug en verlieten Hem en straks zou Hij helemaal alleen overblijven.

Neen, lijden en smart, dat wil de oude mens niet. In het middelpunt van belangstelling te staan, en waar het vrome gevoelsleven geprik­keld wordt door de eer van mensen, ach, als dat kan, ja dan willen wij Jezus nog wel volgen.

De mens, die de diepte en de heerlijkheid van het kruis nog niet heeft verstaan, is van na­ture een vijand van het kruis en is kruis-schuw, en zal op allerlei gebied het kruis ontlopen.

Waarom is er zo’n felle tegenstand tegen het kruis? Dit te weten en te verstaan is nodig, En Gods woord laat ons hieromtrent niet in het duister. Waarom openbaarde zich dat reeds zo bij de discipelen, ja zelfs bij eén zo hevig, dat de Heiland tot deze (Petrus) zeggen moest “ga achter Mij, satan, gij bedenkt niet de dingen die Godes zijn, maar des mensen”. Was het niet de oude verzoeking in een ander gewaad? Had satan het niet reeds voorgesteld aan Jezus, toen hij in de ure der verzoeking in de woestijn zei: “al deze dingen zal ik u geven, indien gij nedervallende, mij zult aanbidden”. (Matt. 04:09.)

Satan heeft ten allen tijde geprobeerd te ver­hinderen, dat Christus naar het kruis zou gaan en hij zal alles in het werk stellen om te ver­hinderen, dat ook wij ons leven inrichten naar het leven des kruises. En toch is het de weg tot volle zaligheid. Paulus zegt immers: “Want het woord des kruises is wel dengenen die verloren gaan dwaasheid, maar ons, die behouden wor­den. is het een kracht Gods.” (1 Kor. 01:18.)

Wat een onkunde is er vaak omtrent het kruis. Bij velen thuis hangt misschien een spreuk, waar­op staat geschreven: ”Elk huis heeft zijn kruis” en daarmee bedoelt men vaak de zórgen des levens, ziekte of zwakheid, of een onbekeerde man of vrouw. Maar dat is niet het kruis naar de Bijbel. Het kruis van Christus is datgene, wat in ons leven komt en alles wat van de oude mens is, openbaar maakt en duidelijk elke verborgenheid des harten openbaart. Het is het sterven van de oude mens, het in de dood geven van ons eigen ik. Het verliezen van ons eigen zieleleven, om daardoor het leven des Geestes, het leven in de Geest te kunnen ont­vangen. En dat wil de mens zo weinig en daarom zulk een felle tegenstand.

Het kruis van Christus is het leven der gelovigen, is het zwaard. Inderdaad van zo’n Christen kan gezegd worden: ”En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan, opdat de gedachten uit veler harten geopenbaard worden. (Luc. 02:35.) Zeer duidelijk is de Nieuwe Vertaling van (Heb. 04:12) waar wij lezen, “want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó ver, dat het vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift over­leggingen en gedachten des harten”.

In hoeverre zijn wij gewillig, dat het woord des kruises in ons zal doordringen. Zijn we reeds bang, wanneer dat woord des kruises – het zwaard – ons aanraakt en zeggen we dan reeds “dit is hard” en we volgen Jezus niet meer; of laten we toe, dat dit zwaard zó ver doordringt dat alles openbaar wordt en we zien, wat van het bewogen en onrustig zieleleven is, of wat werkelijk van de Heilige Geest is?

Bij het kruis van Christus vallen de maskers weg. Daar wordt door dit zwaard de zwakke plek aangewezen. Daar wordt de mens naar zijn eeuwigheidswaarde geschat. Bij het kruis is niets te verbergen; daar verliest men alles, wat waarde heeft voor de oude mens. Maar ook heerlijk waar: “die het eigen leven wil verliezen, vindt ’t ware leven in Hem alleen”.

Ja het kruis van Christus leert ons, wie een vriend of een vijand van dat kruis is. Als Jezus over Zijn lijden en dood spreekt, dan lezen wij in (Matt. 17:23) “en zij (de discipelen) wer­den zeer bedroefd”. Bij Golgotha wordt een streep gezet door onze menselijke berekenin­gen, en de bodem onzer plannen ingeslagen. Hoe vaak zijn wij bedroefd, wanneer de Hei­land ons voert over de kruisweg. En toch, alleen bij het kruis is de ware zaligheid te vin­den, en kan de ziel de vrede smaken, die alle verstand te boven gaat.

En toch is dit het enige leven, waarin Chris­tus verheerlijkt zal worden. Laat ons daarom geen ontlopers zijn van het kruis, maar het kruis opnemen en Hem navolgen.

  1. K

 

Zeventigmaal zevenmaal.

Keizer Otto de Grote vierde eens het kerst­feest in de Dom te Frankfurt, toen hem een vermagerde man in een boetekleed naderde, die zich smekend wierp aan zijn voeten. De keizer herkende in hem zijn broeder Heinrich, die zich herhaaldelijk tegen hem, zijn gebieder, verzet had. De toorn steeg de keizer naar het gelaat, en hij schopte de onverbeterlijke rebel met de voet weg.

Juist las de voorganger uit het Evangelie de woorden: “en Petrus zeide: Here! hoe menig­maal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven? Tot zevenmaal?” En Jezus zeide tot hem: ”Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal!” (Matt. 18:21-22)

Getroffen hief de keizer de boeteling op en en drukte een broederkus op het voorhoofd van de rebel. Vanaf dit uur was Heinrich de trouw­ste vazal van zijn keizerlijke broeder.

Nooit werd het heilig kerstfeest schoner be­gonnen.

 

Uit de arbeid.

“Houdt in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.”

Paasfeest is niet alleen het feit van die dag, waarop we gedenken, dat Jezus Christus, onze Heiland uit het graf verrees, maar moet een al­tijd heerlijke waarheid in ons leven zijn. Ook als het feest weer tot het verleden behoort. zo ziet ook de apostel Paulus het, en vermaant daarom Timolheüs, dit altijd in gedachtenis te houden, daar het een kracht Gods is in ons leven.

En nu de dagen weer voorbij zijn, is dat ook onze bede, ook als we weer staan in het dagelijks leven, met zijn vragen en problemen.

Daar rijst een danktoon in onze harten op, als we terugzien op deze dagen. De boze pro­beerde op allerlei wijze de zegen te verhinde­ren, maar we mochten zo heerlijk ervaren: ”Hij is Overwinnaar.”

De twee samenkomsten op Goede Vrijdag waren zeer gezegend; ook de morgendienst was goed bezet, in aanmerking nemende, dat het in ons vaderland nog altijd een betreurenswaardig feit is, dat de Goede Vrijdag niet als Zondag ge­vierd wordt. We mochten zo de nabijheid van God ervaren, toen we ons andermaal schaarden, rondom het kruis, en onze harten in dankbaarheid Hem mochten aanbidden in geest en waarheid.

De avondsamenkomst was meer een wijdingsdienst, waar wij aan het einde de dood des Heren mochten gedenken.

De samenkomsten op de beide Paasdagen waren heerlijk en verkwikkend. Een grote schare vulde telkens weer de zaal, om te luisteren naar het Paasevangelie.

Op de eerste dag bracht br. Langstraat van Rotterdam het woord en werden wij allen rijke­lijk gezegend. We hebben de levende Christus van node en niet de vorm van het Paasfeest.

Het was ook een heerlijk oogenblik, toen wij ’s morgens een kleine in het midden der ge­meente mochten opdragen. Een volle overgave is verlies – verlies van het eigen leven – maar die overgave, die eerst verlies is, wordt gewin.

De tweede dag waren er broeders en zus­ters van verschillende plaatsen gekomen, o.a. van Terschelling, waar de zusters Roos en Bakker de gemeente vertegenwoordigden. Ook van Delfzijl, de Haag, Hilversum en Gouda waren er saamgekomen; ons samenzijn was rijkelijk gezegend.

Het eenvoudige woord van br. Jansema van Delfzijl vond ingang in onze harten; ja het tarwegraan moet in de aarde vallen en sterven. Niet alleen moet het sterven, maar ook heeft het ruimte noodig, om veel vrucht voort te brengen.

De middagsamenkomst was bestemd voor zen­dingsbesprekingen. Deze bijeenkomst had als doel de belangen van onze zending in China onder de oogen te zien, en we gevoelden allen zo dat we meer dan ooit, ook samen moeten wer­ken voor de zending.

De laatste avond was een heerlijk slot. Ver­schillende broeders en zusters, ook uit andere plaatsen, gaven een opwekkend en opbouwend woord.

Ten slotte zij vermeld, dat we zeer gezegend werden door het zingen van ons Zangkoor, als ook door de solo’s van br. de Geest. Zulke da­gen zijn druk en vragen veel, ook van de zan­gers en zangeressen.

Maar wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus,

Dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan.

 

 

1940.03

Het kruis van Christus.

Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruisigd”. (1 Kor. 02:02.)

Het is nog niet zo heel lang geleden, dat wij samen het Kerstfeest vierden en God mochten danken voor het zenden van Zijn enige Zoon in deze wereld; maar nu zullen wij spoedig weer Goede Vrijdag en Pasen vieren, dus de dood. maar ook de opstanding van de Verlosser gedenken, of met andere woorden: de centrale feiten van het verlossingswerk.

Want waarom is Jezus gekomen? Toen Jezus bij het graf van Lazarus was. zeide Hij tot Ma­ria en Martha: “indien gij gelooft, zult gij de heerlijkheid Gods zien”. En wanneer wij door de Heilige Geest het werk der verzoening van onze zonden verstaan, en er iets van door­gronden wat Zijn liefde gewrocht heeft aan het kruis, dan is het zo waar, dat, indien wij waar­lijk geloven wij juist in dat kruis de heerlijk­heid Gods zien geopenbaard. Wat ons eerst zo ontzettend leek, waaraan onze oude mens zich zo ontzettend ergerde, en wat ons niet- wedergeboren hart zo in opstand deed komen, omdat wij geen Verlosser – Verzoener – Bevrijder van onze zonden meenden nodig te hebben, dat is nu de roem van ons hart en leven geworden. Ja wij ervaren het en we heb­ben er diepe kennis van gekregen, dat alleen in de dood, dus ook de kruisdood van Chris­tus, ons de poort ten eeuwige leven is geopend. En het is geen ijdele roem, noch van de apos­tel Paulus, noch van hen, die waarlijk verlost zijn door het bloed des kruises, als zij zeggen: ”de heerlijkheid en de macht van de Gekruisigde overtreft alle heerlijkheid”. En wij kunnen ook niet anders dan in een wereld, die zich afgewend heeft van dat kruis, waar de zelfvernietiging van de oude mens wordt uitgesproken, waar alle roem en eer des mensen verblinkt en elk eigen opgemaakt plan van zelfverlossing komt te staan in het volle licht van niet te voldoen aan de door God gestelde eis: “die in de Zoon, ja de van God in de dood des kruises over­gegeven Zoon gelooft, die heeft het eeuwige le­ven”- dat te prediken en dat heerlijk evangelie des kruises uit te dragen.

Bij het kruis van Christus verbleekt alles wat van de mens is, maar geeft ons ook een juist gezicht op de Gekruisigde, als de uitdrukking van Gods hoogste en reinste liefde tot ons mensenkinderen en stelt in staat en heeft dat alle eeuwen door gedaan en zal het ook blijven doen, zolang dat woord des kruises in waarheid en liefde en in de kracht van dat kruis wordt uitgedragen, mensenlevens te veran­deren en hen in staat te stellen, om ten koste van iedere prijs, dat kruis met alles wat het betekent, trouw te blijven.

Het kruis predikt een krachtiger taal, dan woor­den dat kunnen doen. Het is ook veel eenvou­diger in zijn sprake, dan in woorden is uit te drukken. Met heilige eerbied mogen we zeggen: hier wordt ons iets verklaard van het hart van de Vader en komt waarlijk het woord van de Zoon in volle schoonheid tot ons: ”als gij Mij ziet, dan ziet gij de Vader.”

Ik las iets van de Godsman Nathan Söder- blom, wat mij trof. Hij schrijft in zijn boek het volgende: “Uit de loopgraven schreven de sol­daten naar huis: Waarom predikt men ons over onze volkskracht en onze nationale eer, over onze rechtvaardige zaak en over de dienst, die wij de mensheid bewijzen? Waarom spreekt men niet tot ons over de Heiland en het kruis?” Een jonge priester hield een stervende soldaat het crucifix voor; dat was iets wat hij nu niet zo daar gezocht had, maar zijn ogen schitterden en met onbeschrijfelijk verlangen zei hij: “Ach, dat spreekt zo duidelijk tot mij”.

Spreekt dat bebloede kruis ook tot u, mijn waarde lezers? Of wendt gij u er van af, en zegt in uw hart: “dat kan mij niet voldoen, dat past niet meer in het kader van mijn twintigste- eeuwse opvoeding”. Laat mij u dan toch even een vraag mogen stellen. Waartoe heeft de wereld u, zonder dat kruis van Gods reddende liefde, dan gebracht? Wilt gij een goed beeld? Och, zie dan eens rond; zie naar de oorlogvoerende landen. Kijk ook in uw eigen land, ja in uw omgeving, in uw eigen hart. En als wij de bewa­pening zien van alle landen, de werktuigen tot het vernielen van alles wat heilig en dierbaar is; wanneer wij op de donkere wolken staren van god­deloosheid, die over de wereld worden uitgestort, ach dan krijgen we slechts een klein beeld, van wat de wereld, ja, wat ons hart is, waar het kruis van Christus geen plaats heeft, waar het uit­gebannen is. Bij het kruis van Christus staat de mens in zijn ware gedaante en wordt elke raad­slag des harten geopenbaard.

Het uiterlijke symbool van het kruis kan ons niet helpen, maar de daad zelf, Gods redden­de en verzoenende daad, om de mens van ware zondeschuld te verlossen. Alleen bij het kruis, de zoendood van Christus, verstaan wij het woord des Heren: ”En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.”

Waarom ligt het Christendom vaak als lamge­slagen en gaat er van haar geen krachtig getui­genis meer uit? Het is omdat zij de ware pre­diking van dat kruis heeft verlaten. Ja, schone woorden, menselijke welsprekendheid komen in de plaats van het spreken in de kracht van het kruis. Het is alles een surrogaat, niets baat! Terug naar het kruis, terug naar het centrale punt der verlossing, want vanaf dat kruis komt tot ons alles, wat nodig is voor tijd en eeuwigheid beide.           

P.K.

 

Opstanding:

“Ik ben de opstanding en het leven.’ (Joh. 11:25.)

“Het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna.” (1 Petr. 01:11.)

Opstandingsfeest van Christus is het feest van jubelen. Het feest der kinderen Gods. We mogen het de discipelen najubelen: ”De Heer is waar­lijk opgestaan.” Het is het feest van de blijde hoop en verwachting. Het is de helderste lichtstraal in de donkerste nacht. O, dat we inderdaad Pasen, dat we de opstanding mogen vieren en dat wel in een tijd, waarin alles van dood spreekt. Te midden van de ellende en jammer, van oorlogen en ge­ruchten van oorlogen, in een tijd dat we horen van aardbevingen op verscheidene plaatsen, hongersnoden en pestilentiën, die over de wereld zijn, mogen en kunnen wij jubelen en zeggen: “Heerlijk opstandingsfeest.” Ja, horen we niet boven het oorlogsgerommel en het donderen van kanonnen, van dieptebommen en legers van vliegtuigen, die met hun geraas veel overstem­men, de machtige stem van de Heiland zelf: “Ik ben de opstanding en het leven.” Hij fluistert het in ’t oor, van die daar neerliggen op de slagvelden: ”Er komt een andere dag; het zal niet altijd zo blijven. Ik ben de opstanding, een nieuwe dageraad breekt aan.”

Ons andere tekstwoord spreekt van twee din­gen: lijden en heerlijkheid. Lijden, ach ja, dat zegt ons ook de Goede Vrijdag. Hij, de Zoon van God, heeft het lijden gekend, als nie­mand het ooit heeft gekend. “Schouwt het aan en ziet, of er enige smart zij gelijk Mijn smart, die Mij aangedaan is.” (Klaagl. 01:12.) De diepe kelk van lijden heeft Hij gedronken. Aan het vloekhout genageld voor onze zonden en onge­rechtigheid; gebrandmerkt als een boosdoener en moordenaar, heeft hij lijden in elke vorm ge­kend, lichamelijk, ziele- en geestelijk lijden; lichamelijk lijden in de ontzettende pijnen van kruis en doornenkroon; zielepijn in dat Hij, de Reine, de Heilige, zonde geworden is voor ons; en in de geest, toen Hij als drager van onze zondeschuld, toen God het aangezicht van Hem afwendde en de Zoon in die ontzettende ure moest uitroepen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt gij Mij verlaten?” Daarom kan van Christus’ lijden gezegd worden “aanschouwt het en ziet, of er smart is, gelijk Zijn smart”.

Maar ook heerlijkheid; lijden, daarna heer­lijkheid. En wat is de heerlijkheid; die zou volgen? Reeds Jesaja profeteerde, uitroepende: “Om de arbeid van Zijn ziel, zal Hij het zien en verzadigd worden”. (Jes. 53:11.)

Paasfeest, de kroon op het volkomen werk der verzoening, heeft in zich:

1e . Wij zullen door de opstanding deel aan Hem hebben. “Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, op­dat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen”. (Joh. 17:24.)

Wat een heerlijkheid, wat een hoogte, bij: Christus te zullen zijn. Wat betekent al het aardse lijden, al het leed, al het ontzettende onrecht ons aangedaan in deze wereld, als we door Christus’ opstanding die zekerheid hebben: een nieuwe dageraad komt. Gods eeuwig opstan­dingsfeest is aanstaande. “Onze lichte verdruk­king, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid”. (2 Kor. 04:17.)

2e . Het wil zeggen een straks genieten der volle zaligheid. Nu kennen wij nog maar ten dele, genieten en smaken wij van deze zaligheid slechts een weinig, het is slechts een drup­pel uit de oceaan van de zaligheid Gods. Alles hier op aarde is gedrenkt met lijden, smart en tranen. Maar de opstanding brengt ons straks in de zalige weiden, waar Hij inderdaad tot volle; bevrediging en verzadiging “onze ziele verkwikt.”

3e . Het wil zeggen: een nieuwe dag des heils is aangebroken. “Ziet, het is alles nieuw gewor­den. En we roepen uit: “Hoe liefelijk zijn Uw woningen”. We wandelen in het nieuwe Jeruza­lem; neen, dood en duivel kunnen ons niet meer benauwen, het loeren van Satanas – “iemand die op de loer ligt” – is voorbij. O kind van kommer en pijn, pelgrim van deze aarde, uw lijden,  uw grote nood is voorbij. Het zal volmaakte vrede zijn. En we zullen verzadigd worden van Zijn aanschijn. Daarom, laat ons het opstandingsfeest vieren in het licht van de dagende opstandingsdag. wanneer Christus zal komen en Hij het woord spreekt “Ziet het is alles nieuw geworden”.

  1. K.

 

Hoelang nog die oorlogen?

(als Tekenen. Slot.)

Voorwaar de Here regeert nog! Wij zien ook nu Zijn hand. God heeft de mens aan de ijdelheid onderworpen. Het schepsel zucht. (Rom. 08:18-31). De wereld vermenigvuldigt haar on­gerechtigheid en gaat snel haar ondergang tegemoet. God gebruikte de plagen als oordelen, opdat deze wet der ijdelheid, in de korste tijd zou vervuld worden. In de tekenen hebben wij de uitgieting van Gods toorn. (Openb. 15:01). Toen de ongerechtigheid van Kanaän vol was, kwam de straf van God en de vernieuwing. (Gen. 15:16). De wereldoogst is bijna rijp geworden. God zal straks Zijn sikkel zenden. God heeft op de ure van rijping gewacht. (Openb. 14:14-20; Openb. 19:15 v) De ure der verzoeking, weldra over de gehele wereld, openbaart de gedachten van de mensheid en toont de volle groei, na de spade regen van Gods oordelen in de grote verdrukking.

Gelukkig lieve lezer(es), er is een eeuwigheid in Gods goedheid, en slechts een moment in Zijn toorn. “Ten tijde des avonds (en het is donker geworden!) ziet, zo is er verschrikking, eer het morgen is, is hij er niet meer. (Jes. 17:14).

Hoe lang nog die oorlogen, deze allerlaatste vreselijke verwoestingen over de gehele mens­heid? Deze oorlogen slechts welke tekenen en uitspraken van God zijn? O, nog slechts kort, mijn medemens! Een wijle tijds! O, hoe goed is God! En dan, ja dan zal er nooit oorlog meer geleerd worden. Het einde van alle dingen (liggende en doende in het boze) is nabij. Onze houding?

Laat ons daarom nuchter zijn. De oorlogvoe­rende mensheid wordt door God gebruikt, om zichzelve te kastijden en te vonnissen. De sol­daat is een huurling Gods, gelijk de profeet zegt: een gehuurd scheermes, om af te snijden de rijpe druiven. De Landman staat voor de deur, en de Opperbevelhebber heeft het kwaad in de stad, land en zee gebracht. (Amos 03:07; Amos 05:13-14; Hab. 02:13). Laat ons zwijgen, heet het en ge zult verstandig zijn, in deze boze tijd. Klagen, murmureren en wanhopen baten niet. Laten wij ootmoedig, gelovig en waakzaam, rustig voorwaarts gaan, niet slechts vooruit ziende, maar meer nog opwaarts ziende tot Hem, die is, en die was, en die komen zal; onze Vrede, ook nu.       

J.R.

 

Kracht uit de Hoogte.

“Blijf in Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.” (Luc. 24:49.)

Hebt gij een locomotief wel eens goed bekeken? Ziet die grote machine, zoals zij klaar staat. Metaal glanst, de assen en tandwielen zijn gesmeerd, de lantaarns aangestoken, de ketel vol water, de machinist en de stoker zijn op hun plaats. Men geeft het sein tot vertrek, maar onbeweeglijk en onmachtig blijft de locomotief staan. Wat ont­breekt nog? Het vuur. Steekt de kolen aan, en spoedig zal ’t water koken, de stoom vormt zich, de machine zet zich in beweging en draagt met razende snelheid honderden reizigers door de nacht naar verre landen.

Zo kunnen wij ook het vuur van de Heilige Geest niet ontberen, om het doel van onze pelgrimstocht tegemoet te snellen en bekwaam te worden in de vervulling van onze opdracht. Het heilige vuur is het, dat ons sterk maakt in de Heer en in de macht Zijner sterkte.

 

Uit de arbeid.

Vertoont gij u slap ten dage van benauwdheid, uw kracht is nauw. (Spr. 24:10.) Ben je nalatig, ten dage van benauwing, geweken is dan je kracht. Naardense vertaling.

God verlangt van Zijn kinderen in deze tijd een volle overgave. We leven in dagen der be­nauwdheid en wanneer we niet wisten dat de Here regeert, dan zou ons hart bezwijken en daarom is er maar één weg: een volkomen over­gave aan Christus. Dan wordt het hart gestild en zullen wij gevoed worden met het hemelse manna, gelijk God het ons in een van onze samenkomsten door een gezicht duidelijk maakte. Er werd een geopende Bijbel gezien, waaruit heerlijke licht­stralen kwamen en daarnaast was een eenvoudige beker, waar op geschreven stond “Mijn smaad”. En die gewillig waren de beker der smaadheid te drinken, op die zou de Bijbel lichten en Gods heerlijkheden zouden hun geopenbaard worden.

Ja, we gevoelen het zo duidelijk dat ook wij geroepen worden tot deze weg: één te worden met Christus in de weg des lijdens, opdat ook straks Gods heerlijkheid ons deel zal zijn. In de laatste weken bemerken we zo dat dit het verlangen is van Gods kinderen. Daar is een honger en dorst naar de volle openbaring Gods in ons leven. Niets kan voldoen, ja zelfs niet onze wonderbare ervaringen in het verleden. De kreet des harten is “Heer, vernieuw Uw werk, en begin in mij”.

Hoe zullen wij straks als overwinnaars tevoorschijn treden, als we ons nu reeds slap betonen? In deze tijd van verwarring verwording, lauwheid en halfhartigheid, is er maar één middel om daarvoor bewaard te worden, en dat is: vervuld te zijn met de volheid van de Heilige Geest.

 

 

1940.02

Drie stappen in het geestelijk leven.

Er zijn drie besliste ervaringen voor elk kind van God; en van de ene stap wordt men ge­leid naar de andere. Gods Woord laat ons daar­omtrent niet in het onzekere.

Betrekkelijk weinigen in deze dagen hebben een diepe erkentenis van hun zondeschuld en daarom ook zo weinig waarlijke ervaring van de vergevende genade Gods. Indien wij geen zekerheid hebben, en wanneer wij geen vaste goddelijke overtuiging hebben dat wij de verlos­sing bezitten, mogen wij ons de vraag stellen, waarom dat niet zo is, daar Gods Woord ons leert, dat wij dat kunnen en mogen bezitten.

1.Rechtvaardigmaking.

“Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God.” (Rom. 05:01)

Zonde heeft alles verkeerd gemaakt en alleen als we gelooven in het verzoenend werk van Christus, op Golgotha volbracht, zullen wij in Gods oog gerechtvaardigd zijn. Maar deze recht­vaardigmaking kan de mens zelf niet volbren­gen; het is Gods gave, in Christus ons geschon­ken; daarom luidt Gods Woord aldus: “Want zij hebben allen gezondigd en derven de heer­lijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaar­digd uit Zijn genade door de verlossing die in Christus Jezus is.” (Rom. 03:23-24.)

2.Heiligmaking.

“Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van

God. en rechtvaardigheid en heilig­making, en verlossing.” (1 Kor. 01:30.)

De Christen die de eerste stap heeft gedaan, mag ook tot deze tweede ervaring komen: “hei­ligmaking”, zonder welke niemand de Here zien zal. (Heb. 12:14.) Het eerste tekstwoord leert het ons alreeds zeer duidelijk. “Christus is de Heiligmaker” en wanneer wij in Christus zijn. dan is ook dit ons geworden door Zijn volmaakt werk aan het kruis. “Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.” (Heb. 10:14.) Laat dan va­ren al ons “zelf heilig” willen worden en laat donr het geloof ook deze vrucht des kruises in u werken.

  1. De doop in de Heilige Geest.

“Maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden.” (Hand. 01:05b.)

Deze derde stap is ook een besliste ervaring in ons geestelijk leven: Evenzo zeker als wij mogen weten, dat we “gerechtvaardigd” zijn, en ook de ervaring van “heiligmaking” hebben, zo is ook de doop des Geestes een besliste per­soonlijke ervaring. zo was het ook in de eerste Christentijd, zegt Jezus niet in dit tekstwoord: ”Gij zult met de Heilige Geest gedoopt wor­den, niet lang na deze dagen?” En wanneer dan de Heilige Geest is uitgestort op de Pink­sterdag, dan kan Petrus ook zeggen: “U komt de belofte toe, en aan uw kinderen, en allen, die daar verre zijn.” (Hand. 02:39.)

Het was een besliste ervaring deze doop des Geestes en zij ontvingen die niet bij hun beke­ring; want als men te Samaria het woord der bekering gehoord heeft, en zij dit aannamen en gelovig werden, dan worden Petrus en Johannes van Jeruzalem gezonden en we lezen: “Dewelken afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij de Heilige Geest ontvangen mochten. Toen legden zij de handen op hen, en zij ont­vingen de Heilige Geest.” (Hand. 08:15-17.)

Hebben ook wij deze ervaring, die naar de Schrift is, ontvangen? Luister wat Gods Woord u zegt, en niet naar wat velen ervan zeggen; of naar anderen, die beweren het te bezitten, maar wier wandel geen vruchten des Geestes voortbracht.

“Uw Woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.” (Ps. 119:105.)

P.K.

 

Waarom en hoelang die oorlogen?

De Heilige Schrift leert ons op vele plaatsen, dat de volkeren zullen woeden, vlak vóór de wederkomst des Heren, zie slechts (Jes. 17:12; Joël 03:09-10; Matt. 24:04-06 en Openb 11:18). De toorn der volkeren staat voor de deur, maar óók de toorn Gods en Hij zal verderven dege­nen, die de aarde verdorven. Jesaja zegt: wee der veelheid der grote volken, die daar bruisen . . . de natiën zullen wel ruisen gelijk de ge­weldige wateren ruisen; doch God zal hem schelden, zo zal hij verre wegvlieden.” God zal hen verstrooien, die lust hebben in oorlogen. (Ps. 068:031).

Op de vraag der discipelen: zeg ons, wat zal het teken zijn van Uw toekomst, antwoordde Jezus hen: …”en gij zult horen van: oorlogen.” Ziedaar, lieve lezer(es), één der vele tekenen, welke Christus, de Grote Profeet ons gaf; ja ons, want de discipelen vertegenwoordigen de ganse Kerk; en de discipelen die thans leven, geldt de roeping om bijzonder te letten op de tekenen der tijden. De tekenen worden in de Schrift opgesomd: gunstige en ongunstige tekenen. Gunstige in: o.a. toenemende zendingsijver, gebeden, wachten op God, heiliging, de uitstorting van de Heilige Geest, Goddelijke genezingen e.a. Ongunstige: o.a. beroerten, oorlogen, ziek­ten, hongersnood, aardbevingen, afval, enz. Wat de tekenen inhouden en verkondigen? Enerzijds: de rijpheid van de zonde, anderzijds: het vonnis der gerechtigheid, dat leidt tot een eeuwige verdeling, scheiding tussen duisternis en licht, en wat voor de goede een nieuwe wereld predikt en geschonken wordt. Jezus sprak van valsheid, verleiding, haar afval en vermenigvuldiging der ongerechtigheid. Ziedaar, het werk van de mens d.i. de ongelovige mens. Woorden en daden worden vergeleken bij vruchten. De Heer zei eens: hoe kunt gij goede dingen spreken (en doen), daar gij boos zijt, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. De tekenen zijn de openbaringen van de zonde enerzijds, de volheid der ongerechtigheid.

Waarom toch oorlog?

In deze tegenwoordige boze wereld is oorlog onvermijdelijk: dat heeft ons de wereldgeschie­denis genoegzaam geleerd en bewezen. Zolang, het hart des mensen verkeerd is, zolang ook zullen er oorlogen zijn. Daar wordt in beginsel elke oorlog gesmeed, want uit het hart komen voort doodslagen. De oorlog is een vrucht van ’t boze hart, een gevolg van ’s mensen dwaasheid en zonde. De oorlog is echter ook een straf Gods op de overtredingen: doch slechts de laatste oorlogen kunnen tekenen zijn van Jezus’ wederkomst! Niet de oorlogen van voor de 20e eeuw. God heeft heel veel doen uitvin­den – technisch en chemisch – opdat mede de straf, hier n.l. de oorlog, zo vreselijk mo­gelijk zou zijn, op de steeds toenemende boosheid en afval der mensen. Die oorlogen dan, zijn in hun verloop en gedaante enig, en dus een teken dat aandacht afdwingt; waarin we dus zien de rijpheid van de oogst en een aanvang van Gods plagen en oordelen. Intussen wor­den hierdoor thans de gelovigen gelouterd en aangemaand tot waken; en de onbekeerden nog in contact gebracht met de schrik des Heren, en hun nog redding aangeboden.

Waarom toch oorlog? De mens mag heer­schappij hebben over alle dingen, doch door de zondeval is hij niet bekwaam genoeg te regeren. Alle werk is onvolkomen en alle regeringssystemen zijn en waren gebrekkig. De Zoon des Mensen moet regeren, niet de verheerlijkte leerlingen! – Het misbruik over de macht der volkeren, het niet eerbiedigen van elkaars gren­zen, de hebzucht der aanvallers; anderzijds: de onderdrukking der armen, vreemdelingen, on­barmhartigheid jegens wezen en weduwen, afval van God, in den lande; waren oorzaken dat God vijanden verwekte; doch van alles wat de mens doet, ook de koning, zal God rekenschap eisen en vergelding schenken.

(Wordt vervolgd).

J.R.

 

Opwekking op Java.

Met vreugde mochten wij in “Gouden Schoven” lezen van de heerlijke opwekking, die er is ontslaan in verschillende plaatsen op Java. Zr. M. Alt, die verscheidene dezer samenkom­sten heeft meegemaakt, geeft in een reeks artikelen haar impressies, waaruit wij het een en ander overnemen.

Dr. John Sung is een bekeerde Chinees, die thans voor de tweede maal Java bezoekt, hij is de zoon van een methodistische evange­list uit Shanghai en is begaafd met een helder verstand. In Amerika bezocht hij de universiteit, wat hem eerst onmogelijk scheen daar zijn ouders de middelen daarvoor niet bezaten.

Maar na veel gebed opende God de weg, doordat een Amerikaanse lerares wilde helpen met de studie. Doch daarvoor moest ook eerst nog het reisgeld komen en dit werd ten slotte door de leerlingen van het Fukien College bijeengebracht. Zijn vertrek werd echter verhin­derd, doordat hij ziek werd. Na zijn genezing vertrok hij naar Ohio, en daar bleek, dat de lerares hem niet kon helpen.

Nu brak er een zware tijd van studie aan, af­gewisseld met wassen en vloeren schrobben, om zo aan de kost te komen. In de zomervakantie werkte hij ’s nachts in een fabriek en overdag in een hotel, om met het nieuwe semester rustig te kunnen studeren. Het was een moeilijke tijd, waarin zijn lichaam door de in­spanning veel te lijden had; toch bleef hij studeren en behaalde ten slotte ook de dokters­graad. Hij kreeg verschillende eervolle aanbie­dingen, o.a. een professorsplaats in zijn vaderland, doch Dr. Sung sloeg dit alles af, want innerlijk gevoelde hij, dat hij voor iets anders bestemd was. Verschillende geroemde godsdiensten bestu­deerde hij, en maakte een tijd door van grote twijfel.

In 1926 had hij een bijzondere ervaring, die het begin was van ommekeer in zijn geestelijk leven. Zijn omgeving kon het niet begrijpen, dat hij zijn schitterende toekomst prijs gaf, om te gaan prediken, en men deed hem opsluiten in een krankzinnigengesticht, waaruit hij door een vriend werd uitgeholpen. En nu, sinds meer dan 12 jaren, heeft hij het Evangelie gepredikt in ver­schillende landen, o.a. in Indo-China, Malakka en Nederlands Indië.

Dr. Sung spreekt in het Chinees en wordt vertaald in het Maleis.

Zijn gehoor bestaat meest uit Chinezen en Javanen en slechts weinig Europeanen. Het is heerlijk te zien, hoe verschillende kerken naast elkander opgaan in dezelfde eenheid.

De kern van zijn prediking is, dat de wereld thans aan de vooravond staat van een ineen­storting der materialistise periode, en er blijft maar één zekerheid over, n.l. de volledige over­gave aan Christus.

Drie stelregels geeft hij aan, n.l. gebed, dat het hogere contact onderhoudt; Bijbellezing voor dagelijkse inspiratie, en getuigen naar buiten, een getuigen met de daad.

Het vertalen van hem behoeft niemand af te schrikken, die niet voldoende Chinees of ma­leis kent. Dr. Sung spreekt zo aanschouwelijk, dat wat men niet verstaat, het door zien wordt aangevuld.

In China, Siam, de Malay-staten en op Java zijn duizenden diep ontroerd en gezegend ge­worden, zowel Europeanen als inboorlingen. Aan het einde van de reeks samenkomsten, die Dr. Sung houdt, is er één waar met de zieken wordt gebeden, met zalving en handoplegging, en groot is het getal van hen, die door het ge­bed in geloof genezing ontvingen.

Soms spreekt Dr. Sung in een speciaal gebouw, wat voor hem gebouwd is, b.v. in Soerabaya. Het gehele gebouw is van bamboe gemaakt. Meer dan 5000 mensen vulden het gebouw en hon­derden konden geen plaats meer vinden. Hoewel de samenkomst om 8 uur begon, mocht men blij zijn, als men om half 5 nog een plaatsje kon bemachtigen.

Zijn originele wijze van prediken, zijn mimiek en heftige gesticulaties boeien het publiek.

Voordat overgegaan wordt tot prediken, knie­len prediker en tolk op het platvorm neer om een zegen te vragen. Daarna wordt het publiek verzocht op te staan en luid mee te bidden, hetgeen in “Pinkstergeest” geschiedt. Er wordt veel gezongen en de koren die ingestudeerd wor­den, laat hij herhaaldelijk in de samenkomsten zingen.

Het is zijn gewoonte, wanneer een hoofdstuk uit de Bijbel wordt gelezen, dat het publiek dit in het Maleis meeleest. Het woord wat Dr. Sung bespreekt, wordt aanschouwelijk voorgesteld.

Hij stelt aan zijn toehoorders verschillende vragen, waarop zij moeten antwoorden. Duidelijk en klaar worden de zonden van de mens in het licht gesteld en onbevreesd laat Ds. Sung zien, wat de oorzaken zijn, dat de mens geen vrede bezit. Soms gebruikt hij een zwart bord en tekent de zonde er op uit, terwijl de schare aandachtig toeziet.

Met expressieve, hartstochtelijke gebaren nodigt hij eerst de zondaren uit naar voren te ko­men en een eeuwig verbond met Christus te maken – daarna de Christenen, die in een of andere zonde zijn gevallen – de afvalligen, de lauwen. En dan begint er beweging te komen in deze reusachtige schare en gaat men naar voren om voor zich te laten bidden, terwijl de gelovigen die op hun plaats zijn gebleven wordt ver­zocht mee te bidden voor deze mensen.

Zonder een enkele wanklank en in volkomen harmonie verlopen deze reusachtige samen­komsten; de duizenden verlaten rustig het ge­bouw en men gaat eerbiedig en stil heen.

 

Uit de arbeid.

Den Haag – “Nazareth”.

De eerste Kerstdag, ’s morgens 7 uur, had­den wij onze aanbidding. We waren verblijd met een goede opkomst. Het zangkoor zong heerlijke liederen, God ter eer.

Eén ziel kwam tot Jezus. O, wat waren we blij; voor deze broeder was altijd veel gebeden, en nu – Halleluja! – is hij verlost.

Daarna bleven we allen bijeen, en aten gezamelijk. Om 10.00 en 19.00 uur hadden wij samenkom­sten, die goed bezocht waren. Ook deze keer zong het zangkoor een Kerstcantate. O, het was heerlijk. Wij luisterden met ontroering.

De 2e Kerstdag hadden wij kerstfeest met de kinderen. Er waren 72 kinderen en de kleu­ters zongen zo lief. Verheugd gingen de meis­jes met een pop, een pakje en een zak lekkers naar huis; en de jongens met een boek, pakje en lekkers. Het was een zeer geslaagd feest. Het verhaal van zr. Br. “De pleegzoon” maak­te een diepe indruk.

Daarna hadden we weer een gezellige koffietafel en werden op een kop heerlijke erwtensoep getracteerd, die br. v. L. voor ons bereid had.

Des avonds hadden wij getuigenis en zang. Het was één danktoon tot God.

Allen, ook de bezoekers, ontvingen nog een pakje. Geheel het Kerstfeest was een grootma­ken van Jezus’ Naam. Ja, Jezus is geboren, ge­boren ook voor mij.