1946.12.07

1946.12.21

Zalig is zij, die geloofd heeft, want wat van wege de Here tot haar gezegd is, zal vol­bracht worden. (Luc. 01:45)

Kerstfeest is een feest van geloof

Voor velen staat het Kerstfeest veel dichter bij dan Pasen of Pinksteren.

Kerstfeest is het feest van de schone romantiek, het feest dat we kunnen naspelen in een devoot Kerstspel.

En toch… hoe komt het dat zelfs het schoonste Kerstspel en de meest stemmingsvolle wijdingsavond zo leeg en on­bevredigd laat?

Is het niet omdat Kerstmis evenals Pasen en Pinksteren toch in de eerste plaats een feest van geloof is en niet van aanschouwen, hoewel wij het er steeds van willen maken?

Ja, misschien is er geen feest waar de tegenstellingen tussen het uiterlijk gebeuren en de werkelijkheid scherper zijn en de afstand er tussen moeilijker te overbruggen.

Voor deze moeilijke eis om achter het zichtbare, het on­zichtbare te vinden en te geloven in dat wat lijnrecht tegen­overgesteld is aan de verwachting, stonden de herders, de wijzen, Maria, het volk Israël en staan ook wij.

Steeds weer eindigen alle lijnen, die zo glorierijk beginnen, bij de schamelheid van het kindeke Jezus.

Hoe onwerkelijk schoon was de duizendvoudige engelen­stoet, die het eerste Kerstlied aanhief in de velden van Efratha. Hoe hebben de herders geluisterd in eerbiedige verbazing naar de woorden van de engel. En toen… toen moesten zij naar de kribbe en daar lag het kindeke in zijn schamelheid, zonder lichtglans, zonder engelenlijfwacht, ge­wikkeld in doeken…

Ja, dit zou hun een teken zijn deze omwinding door wat eenvoudige doeken. Het teken dat alle luister was weg­gevallen en slechts de eenvoud van het alledaagse overbleef.

En is dit nog steeds niet zo, dat Christus’ heerlijkheid ons deel wordt in de alledaagsheid van een toespraak, en een gebed en een bijbelhoofdstuk?

Hier bij de kribbe kwamen de herders voor de eis des geloofs. Hier geen engelen meer, geen hemelzang. Gelukkig dat van hen staat: zij geloofden en prezen God.

Zo was het ook met de wijzen. ’t Begon met een wonder­lijke mystieke vervulling van oude profetieën op vergeelde perkamenten. Het begon met een tocht omringd door de weelde van het Oosten, geschenken met uiterste zorg ge­kozen voor de Koning, die de ster zou aanwijzen. En het natuurlijk verstand zegt: natuurlijk naar Jeruzalem, naar de oude koningsstad vol vergane glorie.

Doch het eindigt in de klein burgerlijke woning, waar een volkstimmerman schuchter toekijkt bij het uitpakken van de cadeaus.

Ook zij hebben toen gestaan voor de eis des geloofs. Ge­lukkig ook bij hen was de overwinning, achter het burger­kind hebben zij de Messias ontdekt.

En Maria? Zij, die de meest begenadigde is, zij die de engelen-boodschap heeft mogen beluisteren en zoveel maan­den Gods Zoon, door de Heilige Geest verwekt, mocht dragen, zij is wel het meest beproefd in het geloof.

Schone woorden hadden in de stille kamer geklonken, engelenwoorden die haar noemde een gezegende onder de vrouwen, en voorzegden hoe haar zoon groot zou zijn, een Zoon des Allerhoogsten genaamd zou worden, dat Hij de troon van Zijn vader David zou beklimmen. Koning zou zijn over het huis van Juda en dat zijn koninkrijk geen einde zou nemen.

En hoe is dit alles vervuld?

Zij, de begenadigde genoemd, moest reeds spoedig vrezen dat haar huwelijksgeluk zou verbroken worden, daarna do­lend als een evacué, vluchtend voor Herodes, kon zij slechts het vege lijf redden.

En teruggekeerd in Nazareth was ze de moeder van een verachte Rabbi, slechts geëerd door een gezelschap van de eenvoudigste mensen en ten slotte staat ze als een eenzame voor het kruis, waar de, door engelen aangekondigde Zoon, als uitgeworpen sterft.

En de woorden die de engel over haar Zoon had ge­sproken? Juist deze werden steeds zwaarder om te geloven.

Hij zou groot zijn doch was slechts een Man van smarten, verzocht in krankheid, en ieder verborg het aange­zicht voor Hem.

Hij zou de Zoon des Allerhoogste heten doch hoe ge­woon was Hij in alle dingen van het dagelijkse leven.

De troon van Zijn vader David wachtte Hem was het niet als een parodie, een bespotting.

En, Zijn koning-zijn: verachtelijk glijden straks de ogen van Pilatus langs de bleke gestalte en zijn vraag bevat alle hoon van menselijke waarde schatting; Zijt gij een koning?

Zijn koninkrijk zou geen einde hebben zelfs de Em­maüsgangers klagen weldra teleurgesteld: “wij dachten dat Hij Israël verlossen zou… ”

Ja. Maria is wel het meest beproefd in haar ge­loof. Het engelenwoord bleek steeds zwaarder te dragen, het werd een last des geloofs. Gelukkig ook zij heeft de weg gevonden, de weg waarop de ziel achter het zichtbare het onzichtbare grijpt. Zij kende het wondere overgeven van ziel en lichaam en zalig is zij, zegt de engel, juist omdat zij geloofd heeft.

Zij heeft geloofd dat haar kind haar Heiland was.

Daarom kan zij zingen: Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Zaligmaker.

Zij heeft geloofd, dat haar kind met de alledaagse naam Jezus, de Emmanuel is. Dat toen zij haar kind in de armen droeg, zij God in de armen wiegde.

Zie dit geloof leeft in een rijkdom, die ver boven het zichtbare uit grijpt.

Zij heeft geloofd in het koningschap van haar zoon, hoe­wel zij Hem nooit op de troon van David heeft gezien.

Zij heeft geloofd dat alle geslachten haar zouden zalig spreken en alle geslachten Hem zouden prijzen, hoewel slechts verachting en smaad Hem omringden.

Helaas zijn er ook, voor wie deze opgave des geloofs te zwaar was. Zij hebben zich gestoten. Ja we moeten zeggen, dat, voor het volk Israël in zijn geheel. Christus een val en een rots der ergernis is geweest.

De wonderen, die Hij deed, hebben hen niet geleid tot geloof in Zijn Koninkrijk, ze waren voor hen geen tekenen van zijn Godheid, slechts wonderen.

Daarom eisten ze ook steeds van Hem, wat Hij nog niet mocht doen: het aanvaarden van Zijn koningschap. Ze wil­den dat Hij zou zitten op de troon van David en de natio­nale vijanden zou verdrijven.

Zij spotten met zijn Godheid en vroegen bij het kruis Indien Gij Gods Zoon zijt, kom af van het kruis.

Ze hebben nimmer willen geloven in het grootste wonder: god geopenbaard in het vlees d.w.z. dat de Almachtige Eeuwige God zich openbaarde in deze zwakke, vermoeide en zo dood gewone mens.

Wie een profeet beluistert, hoort God door ’t menselijke, vergankelijke heen.

Doch wie naar Jezus hoorde en zag, hoorde en zag God Zelf.

Dit was voor hen te moeilijk. Zij konden niet accepteren het getuigenis: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.”

Johannes, die omtrent de 10e ure (Joh. 01:40) met Jezus aan tafel zat, zat met God aan tafel. Dit is het wonder van het Kerstgebeuren. Hij zegt: wij hebben Zijn heerlijk­heid aanschouwd, een heerlijkheid van de Eniggeboren Zoon des Vaders.

Doch deze heerlijkheid is alleen zichtbaar voor het geloofsoog.

Nog steeds is het Kerstfeest: het feest van het geloof.

Wij blijven zo graag bij de uiterlijke gebeurtenissen staan, engelenzang en ster uit het oosten, lied en wierook­geur.

Doch dit alles is waardeloos als het niet leidt tot het eenvoudige schamele geloof, dat dit kind geboren werd om onze zonden te kunnen wegnemen.

God wil dat de discipelen, dat Maria, dat ook wij de weg des geloofs gaan. Ook nu op Kerstfeest.

Nog steeds is het evangelie, evenals het kindeke. in doeken gewikkeld.

Het komt ook dit jaar weer zo eenvoudig, door zondige, gewone mensen gebracht, door lippen van klei.

Het wordt geloofd door eenvoudigen en alle uiterlijke glans en heerlijkheid valt in dit geloven weg.

En toch… toch is het de enige weg van blijvende vreug­de en levensvernieuwing.

Kerstfeest zonder geloof, zonder verlossing -geeft een wrange nasmaak, het laat diep onbevredigd.

Doch het geloof vindt vreugde.

Het vindt ook tenslotte de vervulling.

Die in geloof de weg der vernedering wil gaan zal ook straks aanschouwen de heerlijkheid.

Zo was het bij Maria.

Neen de engel heeft haar niet bedrogen ’

Het kruis was zijn troon niet, zoals een versje dwaselijk zegt

Zijn troon is werkelijkheid, grote, machtige werkelijkheid.

Nu reeds regeert Hij in de harten van de miljoenen en miljoenen die Hem liefhebben zonder Hem gezien te hebben.

En weldra zal Zijn Koninkrijk ook zichtbaar zijn op aarde.

Hij zal heersen en zitten op Davids troon.

Zijn vrederijk zal heerlijk zijn.

Er is straks een aanschouwen, als aller oog Zijn luister zal zien.

Zalig diegenen die geloofd hebben, die in de vreugde en glans van het Kerstfeest het Kind hebben gevonden en aan­gebeden.

De dingen die hun gezegd zijn, zullen volbracht worden.

Welk een heerlijk ogenblik zal het zijn, als wij Hem zien in Wie wij geloofd hebben, als ons oog verzadigd wordt van Zijn heerlijkheid, ons oor Zijn stem zal horen en de wereld zich zal verwonderen over de majesteit van Hem, Dien ze eens heeft zien liggen op schamel stro.   

Br.

 

De weg tot geluk

Telkens weer blijkt het, dat bij zovele mensen, zelfs bij ernstige en getrouwe kerkgangers, de meest eenvoudige kennis ontbreekt van de waarheden wat heil betreft uit het Woord van God. Vandaar zoveel onzekerheid, zoveel gebrek aan ware blijdschap. Vandaar, dat zo weinig Christenen tot echt danken voor hun verlossing komen. Mag ik u nog eens heel eenvoudig de weg wijzen tot het hoogste geluk, zoals God die zo duidelijk aangeeft in Zijn woord?

Hoe krijg ik het hoogste geluk?

1.Door te geloven, dat de Here Jezus u roept!

Kom herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven (Matt. 11:28) Hoort u? Allen! Bent u niet vermoeid, zieke, die al maanden op uw bed gebonden bent en al zo lang bidt om genezing? En u, die al zoveel maanden tevergeefs uitziet naar bevrijding, en u, gebondene, die uw zonden als een drukkende last op u voelt en hunkert naar de verbreking van die banden?

Welnu Jezus roept u, juist u! Ga tot Hem en Hij zal Zijn belofte vervullen en u rust geven. Geloof, dat Hij u roept!

2.Door te geloven, dat de Here Jezus u niet wegzendt

Wie tot mij komt, zal ik geenszins uitwerpen. (Joh. 06:37) hoe moedeloos u misschien bent, hoe slecht u zich misschien voelt, hoe diep en hoe vaak u misschien in de zonde gevallen bent: wees er zeker van: als u tot Jezus komt, zal Hij u niet wegzenden.

  1. Door te geloven, dat de Here Jezus uw zonden vergeeft

Indien wij onze zonden belijden komen. Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. (1 Joh. 01:09. Als u gelooft, dat Jezus u roept en u gaat tot hem, dan moet u in de eerste plaats met uw zonden tot hem gaan. Want Hij is gekomen om zondaren zalig, dat is gelukkig te maken. Hij roept geen rechtvaardigen, maar zondaars (Matt. 09:13). En als u uw zonden belijdt, dit is erkend, dit is opnoemt, niets voor hem verbergt, dan vergeeft hij, dan reinigt hij!

Een zondaar, een verloste oh Heer

en nu geen zondaar meer!

4.Door te geloven dat Jezus u tot een kind van God maakt.

Zovelen hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven, kinderen van God te worden, namelijk die in zijn naam geloven (Joh. 01:12), als u gelooft, dat Jezus U roept. En u komt tot Hem met belijdenis van uw zonden. En u laat u door hem reinigen van al uw ongerechtigheid, dan gelooft u dat Jezus uw verlosser, uw redder is. En dan noemt hij u een kind van God.

Maar dat is heerlijk! Dan mogen de mensen noemen zoals ze willen. En vaak zijn de mensen zo hard en liefdeloos en weinig geneigd te vergeten en helemaal niet geneigd te vergeven: Jezus noemt u een kind van God. Hij geeft u de macht een kind van God te worden.

  1. Door te geloven dat Jezus u het eeuwige leven geeft.

Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. (Joh. 03:36). Geloven in Jezus Christus als verlosser, als redder, waarborgt u het eeuwige leven?  Eeuwig leven is leven dat nooit ophoudt, ook niet als het aardse leven wordt afgebroken, dat voortduurt tot in alle eeuwigheid, dat niemand u kan afnemen, Geen menselijke en geen helse macht! Luister maar naar de verzekering van uw Heiland in (Joh. 10:28). Mijn schapen horen mijn stem. Hij roept. En Ik ken hen en zij volgen mij, u komt en beleid en gelooft! En ik, zegt Jezus, geef hun het eeuwige leven en ze zullen niet verloren gaan in eeuwigheid. En niemand zal ze uit mijn hand rukken. Heerlijke drievoudige verzekeringen! Dat geeft rust, volkomen rust! Dat neemt alle vrees weg voor de toekomst. Geen oordeel, geen verdoemenis, maar een heerlijke eeuwigheid. In de hemel samen met Jezus.

Geloven is danken!

Wilt u voor altijd gelukkig worden?

Dank de Here Jezus dan, dat hij u roept!

Dank Hem, dan, dat hij u niet wegstuurt!

Dank Hem dan, dat hij al uw zonden vergeeft!

Dank Hem dan, dat Hij u een kind van God noemt!

Dankt Hem dan, dat hij u het eeuwige leven geeft!

Dank Hem dan, dat hij u voor altijd gelukkig heeft gemaakt.

Zo eenvoudig heeft de Here Jezus door zijn lijden en sterven, voor een zondaar de weg gemaakt om het hoogste geluk te ontvangen. Ga die weg van geloven en danken nu! Wat zal het dan een heerlijk kerstfeest voor u worden?!

  1. D. Bardelmeyer.

 

Enkele gedachten over de zin van het Kerstfeest

Hierin is de liefde Gods jegens ons ge­openbaard, dat God Zijnen eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, op­dat wij zouden leven door Hem.

(1 Joh. 04:09)

Kerstfeest. Dat betekent: hulstboeketjes en rood-omkapte lampen, kerstgans, plumpudding en mistletoe.

Kerstfeest. Dat betekent: kerstbomen met veel lichtjes en bijzondere kerkdiensten met veel gezang.

Couranten en tijdschriften brengen kerstartikelen en kerst­verhalen en Lucas 2:1-20 wordt in zware Gotische letters af gedrukt, met een guirlande van zingende engelen en knielende herders sierlijk omrankt.

Wie met Kerstmis niet naar de kerk gaat, gaat naar een café om er het “Stille nacht, heilige nacht” te horen. En zijn gedachten gaan een lange weg terug, terwijl de muziek speelt. Het is goed, dat er sigaretten zijn en hete punch, want het hart wordt koud op zo’n verre tocht.

En wie thuis gebleven is, krijgt het onherroepelijk met zijn eenzaamheid te kwaad.

Kerstfeest. Dat betekent: vlucht. Vlucht in het genot of in de stemming. En het maakt niet zo heel veel uit, of wij deze “stemming” zoeken buiten of in de kerk. Ook de vrome stemming is “stemming” en verstuift als kaf op de wind.

Kerstfeest. Dat betekent: vergeefse vlucht uit de een­zaamheid. uit de onrust, uit de duisternis.

Kerstfeest. Dat betekent: dat wij de ware Gemeenschap de eeuwige Rust en het schaduwloze Licht in en bij onszelf niet vinden kunnen. ”

O, hoe “stichtelijk” klinkt dit alles: ware Gemeenschap, eeuwige Rust, schaduwloos Licht! Hoe zijn al deze “grote woorden” voortgebracht door de vleeswording van het Woord in eenzame, onrustige en donkere mensenharten, hoe zijn al deze “grote woorden” beduimeld en besmeurd, toen zij tot onze religieuze “wereld” gingen behoren en niet meer hoog en stralend stonden tegen de ondoorgrondelijke achtergrond van het Woord! Hoe hebben wij van jaar tot jaar met de lawine van onze vrome woorden de majesteit en de heerlijkheid van het Woord overdekt!

En is het nu niet onze allergrootste nood geworden in kerk en wereld, al dringt het nog slechts aarzelend tot ons door, dat wij het Woord tegenover ons verloren heb­ben? Dat wij nog alleen maar “onze woorden” hebben en een wijde, echo loze leegte daarachter?

Daarom betekent het Kerstfeest in de grond van de zaak voor ons niets. Wij komen nooit uit deze schemerachtige sfeer van “stemmingen” en “gevoelens”. Wij raken de romantiek van “het kindje in de kribbe ‘niet kwijt. Ja, wij weten niet eens. wat wij missen, zolang het Kerstfeest voor ons het feest van onze woorden en van onze stemmingen en gevoelens is.

Wij menen, dat het zo hoort, zó grondig zijn wij de kuise stilte vergeten, die het feest van de vleeswording van het Woord begeleidt en heiligt te midden van het onver­mijdelijk rumoer en voos geschitter van onze feesten.

Want Kerstmis is een feest, een groot en heerlijk feest. Maar de zin van dit feest ligt niet in onze woorden en in onze stemmingen en gevoelens besloten, al zijn zij nog zo “religieus” of zelfs “christelijk”.

De zin van dit feest ligt alleen en uitsluitend besloten in het Woord. Alleen uit het Woord stroomt de blijdschap, de echte vreugde, die bij een werkelijk feest be­hoort, ons toe. En deze vreugde is daarom “echt” te noemen, omdat zij geboren wordt uit de zekerheid aangaande het Heil, waarvan wij door de Heilige Geest getuigenis ont­vangen in onze harten. Ik geloof, Heer, kom mijn ongelovig­heid te hulp!

En nu is er de echte, rechte vreugde. Nu wordt de Goede Tijding hoorbaar en het feest begint.

De liefde Gods is jegens ons geopenbaard.

Het Woord is uit Zijn Verborgenheid getreden en heeft Zich te kennen gegeven aan ons. God, die woont in een on­toegankelijk Licht, is God-met-ons geworden.

Vraag niet: wat merk ik daarvan? Wat zegt mij dat? Want wie zo vraagt, vraagt enkel naar zichzelf en niet naar de naaste noch naar God. En wie enkel naar zichzelf vraagt, krijgt nimmer een ander antwoord te horen dan de vruchteloze echo van zijn eigen stem.

Ga uit in de straten, met het Woord brandend in uw hart en -dit is één en hetzelfde! -kniel en aanbid!

En als u niet knielen kunt en de lofzang der aanbidding u vreemd is, roep dan tot God, zoals Job tot God geroepen heeft, met geheel zijn wezen, met alle vezels van zijn naar Liefde en Gerechtigheid hongerend en melaats bestaan.

En zo u ook dat niet kunt, zwijg met de lijdende en verdrukte, tot de stilte, die om u is, uiteenspat als een glazen bol en u weet, dat wij God nergens kunnen ontgaan, nog minder misschien in ons zwijgen dan in ons spreken.

Maar weet, dat het feest, het echte, rechte feest, altijd met knielen en aanbidden begint.

God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden.

Daarom is het heden feest!

God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden.

Daarom is het vandaag overal feest, waar dit Woord gehoord wordt en geloofd!

En waarom is dit feest waarlijk feest?

Omdat dit alles wat geschied is, toen Quirinius het bewind voerde over Syrië, geschied is,

Opdat wij zouden leven door Hem.

Want dit is het feest: dat wij die geboren werden om te sterven, leven in overvloed hebben ontvangen, eeuwig leven, door Hem, die als eersteling uit de doden is opgestaan.

En dit is het feest: dat wij sterven ten leven en… leven om lief te hebben.

Want bij God is elk feest dubbel feest. Het feest van het eeuwige Leven is tegelijkertijd het feest van de eeuwige Liefde. Die ons het eerst heeft liefgehad is Dezelfde Die nu, overgestort in onze harten, de eenzaamheid verslindt, de duisternis doorbreekt en aan alle martelende onrust een einde maakt. Hij is het. Die de zonde der wereld wegdraagt en de zondaar rechtvaardigt om niet. Hij is de Enige, Die het waarlijk feest maakt.

Want God is Liefde en die in de Liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem. En de vastheid en de onoverwinnelijkheid van deze Liefde staat van eeuwigheid tot eeuwigheid in het Woord gegrond.

 

De macht van het Evangelie

Toen David Livingstone trachtte door te dringen tot in het hart van Afrika, leefde daar een opperhoofd, Africana geheten, die dit met alle macht poogde te verhinderen. Africana had, letterlijk gesproken, zijn handen gewassen in het bloed van duizenden slachtoffers, zowel blanken als zwarten. Dit opperhoofd vormde zulk een bedreiging voor zijn omgeving, dat het Britse gouvernement een prijs van 1000 dollars op zijn hoofd had gezet, te betalen aan diegene, die hem levend of dood zou uitleveren.

David Livingstone vatte het plan op, de bloeddorstige man in zijn eigen gebied een bezoek te brengen en liet dit aan Africana weten. Deze zond een boodschap naar Living­stone van de volgende inhoud: “Zeg de blanke man, dat als hij het waagt op mijn gebied te komen, ik een drink­schaal van zijn schedel gemaakt zal hebben, voordat hij hier vierentwintig uur vertoefd heeft.” Dit kon Livingstone echter niet van zijn voornemen afbrengen. Niettegenstaande alle dreigingen meldde hij zich toch bij Africana aan. voor­zien van een Bijbel. Hij vertelde hem daaruit hoe Christus voor de zonden der wereld was gestorven en weer opge­wekt was tot onze rechtvaardigmaking. Het resultaat van dit bezoek was, dat deze wilde man een nieuw schepsel in Christus Jezus werd. De verandering, die zich in zijn leven voltrok was zo opvallend, dat het Brits gouvernement hem vergiffenis schonk, Africana had zijn oude leven neergelegd voor Jezus Christus, Die het nu vulde met Zijn Goddelijk leven.

 

Van rijkdom tot armoede en van armoede tot rijkdom

Gij weet de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om onzentwille arm is ge­worden, daar Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede zoudt rijk worden. (2 Kor. 08:09).

In dit tekstwoord vinden we de gehele inhoud van het Kerstfeest samengevat. Hier wordt ons duidelijk weerge­geven de geopenbaarde liefde van God de Vader tot een wereld verzonken in de nacht der zonde. Kerstfeest bracht ons Christus uit de hemel, neerdalende in deze wereld, om ons arme mensenkinderen, die zo ontzettend arm zijn op te tillen en te voeren naar de hemelse heerlijkheden. Hij was rijk: Hij werd arm. O, welk een geweldig contrast.

Laat ons nimmer, ook op dit Kerstfeest niet vergeten, uit welk een rijkdom Christus is gekomen. Hij woonde bij God in het ontoegankelijk licht. Alles diende Hem, engelen en aartsengelen, cherubijnen en serafijnen, zagen Zijn aan­gezicht en bogen zich voor Hem neer. Denk eens in wat Christus’ heerlijkheid was “Hij was het afschijnsel van de heer­lijkheid van God en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandig­heid”. (Heb. 01:03).

In dat volmaakte licht en heerlijkheid woonde Jezus bij de Vader. Wij zondige mensen kunnen ons dat niet voorstel­len. Hoor Jezus bidden, als bijna Zijn werk op aarde vol­bracht is: “Vader, verheerlijk Mij bij Uzelf met de heer­lijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was”. (Joh. 17:05).

O, welk een rijkdom bezat Christus, toen Hij in de boezem van de Vader verkeerde. En deze onmetelijke rijkdom heeft Christus verlaten voor u en mij. Dat wordt ons elk jaar weer opnieuw verkondigd door alle eeuwen, de nieuwe en frisse boodschap “weet de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om onzentwille is arm geworden, daar Hij rijk was”.

Wat zou het u gebaat hebben, als we maar enkel zouden weten, dat Hij rijk was. Juist in dat arm worden voor ons, ligt onze rijkdom. De hemelse heerlijkheid verwisselde Hij voor de meest ontzettende vernedering en armoede. Arm werd Hij, zoals de armste onder de mensen. Hij nam de gestalte van de mens aan en werd aller knechten knecht. Arm was Zijn leven, niets kon Hij Zijn eigendom noemen. “De Zoon des mensen heeft niets waar Hij Zijn hoofd kan neerleggen”. Veracht en bespot was Zijn leven. Hij stierf aan een ruw houten kruis, door allen verlaten en werd in een graf gelegd, dat men niet eens het Zijne kon noemen. Zie daar het beeld van des mensen zoon: Jezus Christus.

Maar luister, het is nog niet ten einde. Ware het zo, dan zou Kerstfeest ons niets te zeggen hebben, het heerlijke, het rijke, de alles omvattende boodschap is het laatste “op­dat u door Zijn armoede rijk zou worden”. Ja arm in de diepste zin van het woord is de mens, in wie het licht, de opgang uit de hoogte nog niet heeft geschenen. Bankroet is de mens, aan wie Christus niet is verschenen. Het mens­dom was arm, verloren en blind, maar zie, de vrijwillige armoede van Christus heeft beduiding en zin, want de machtige drijfveer tot het lijden en de zelfverloochening van onzen Heiland was de vreugde van onze redding. Voor deze vreugde, die Christus was voorgesteld, heeft Hij het kruis gedragen en de schande veracht. De grootste vreugde is om anderen gelukkig te maken, dat heeft Christus gedaan, door Zijn komen in de Kerstnacht. Hij is gekomen om arme zondaren rijk te maken.

Versta het toch goed, Kerstfeest is niet een feest der herinnering aan het komen van Christus, maar het feest dat ons opnieuw voorhoudt hoe God ons uit de armoede van ons ongeestelijk leven wil opheffen tot de rijkdommen der genade Gods. Zo worden wij van arme ellendige zonda­ren, kinderen Gods, en mede-erfgenamen van Jezus Christus. Niet uit ons, maar uit U, o Heer. 

  1. K.

 

Toch op dienstreis door Albert Zaaier

In de amberkleurige lichtcirkel van de schemer­lamp, weggedoken in de leunstoel, de voeten bij de lustig snorrende Salamanderkachel, zit hij stil voor zich uit te staren. Zijn boek weggegleden van ’t leestafeltje, boeit hem niet meer. Toch zijn meest begeerde schrijver: Werumeus Buning. “Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet. Maar de gedachten hebben zich zó in hem vermenigvuldigd, dat zelfs de dichter prozaïst hem niet meer vermag te boeien. Nu staart hij in ’t half schemer van de kamer en ziet hij met halfgesloten ogen wat gij niet ziet.

Buiten tokkelen hagelkorrels tegen de verduis­terde vensters. Binnen is het behaaglijk stil. De klok tikt rustig de tijd weg. De kinderen slapen na drukke schooldag en zijn vrouw is vanavond naar een vriendin in de buurt, die een avondje geeft na wederkomst uit een sanatorium. Fijne avond, vol sfeer! Nu komt de man, die in zijn verloftijd na jaren tropenarbeid nog maar heel weinig tot zichzelf kon komen, eindelijk tot ik zie wat gij niet ziet”.

Een palmenkust op ’t verre eiland in de achterhoek van de aarde. Twinkelende sterren aan een fluweelzachte hemel -sprookjesschoon het ragfijn kant­werk van de palmensilhouetten en daaronder de ruige bladerdaken van de paalhuizen van waaruit hier èn daar felle gloed der houtvuren, die in de deinen­de zee gloeiende sprankels doen weerkaatsen. Stil is het in de huizen, die wegdoezelen in de schemer van het onbewogen woud. Alleen, daar aan de woudzoom, waar een crotonusheggetje de goeroe-woning onttrekt aan ’t gezicht, daar klinken stem­men dooreen van een groep opgetogen Papoea- jongens. Daar straalt op het voorgalerijtje van ’t primitieve goeroehuis. de gouden gloed van een petroleumlamp. “Jong-Papoea” bereidt zich voor op ‘t grote feest van Christus’ geboorte. Daar klinken de blijde stemmen en zijn ijverige handen bezig de buigzame bamboestengels voor de feest­verlichting in de schoolkerk op het grote feest.

Ja, zo zal het er nu toe gaan, ’t Is immers ieder jaar zo geweest? Hoe zullen zij het maken zon­der “toean-pandeta!” Ach ja, goeroe Titataël is berekend voor zijn taak. Een flinke kracht. Wat was hij nog een onervaren jongen toen hij op ’t tropeneiland kwam, klaargestoomd op de kweek­school, vol goede wil, maar erg onzelfstandig. Wat dat kereltje zich spoedig ontpopte tot een toege­wijde kracht! Nu ja, weleens wat al te voort­varend voor de trage Papoea’s, waar hij een kampongschool met zeventig een gemeente met een paar honderd christenen te leiden had; mensen pas overgegaan uit het heidendom, maar ‘t ging best. Nu was hij plaatsvervanger van de zendeling, totdat er een opvolger voor “toean-pandeta zou komen. Een opvolger! Ach wan­neer? Het arbeidsveld dat voor korte tijd zo nabij lag, vooral nu door de cultivering de boot- verbindingen beter waren geworden, door het vliegwezen verrassend snel brieven kwamen en gingen, ’t lag nu weer zo heel ver weg, onbe­reikbaar en vergeten. Wat een troost, nu te weten, dat een gelovige trouwe goeroe daar ’t werk voortzet.

Meer en meer wijkt de schemer in ’t stille, warme woonvertrek. De dromer achter de kachel ziet nu duidelijk voor zich de strandkampong en ’t goeroehuis, de verlaten zendelingswoning en ’t kleine woudkerkje aan ‘t einde van de pinanglaan. Kijk, daar gaan ze op naar t kerstfeest, de Papoeaas. Een plechtige optocht van rustig voort­schrijdende mensen. Fakkels werpen een fantas­tische gloed en de flikkerende vuurtongen werpen vreemd lichtgespeel op de bronsbruine gestalten. Daar klinkt het lied van de opgang:

“Hai mari semoea, dengan segenap hati marilah pergi ke Baitlehim”?

Komt allen tezamen, komt verheugd van harte, komt laat ons gaan naar Bethlehem”. Hoe toegewijd klinken de klanken van bamboe­fluiten die ’t gezang van de ouden begeleiden. Een zucht rijst uit het hart van de man, die daar zoveel jaren mee opging naar ’t tropenkerstfeest en nu van dit alles verstoken is. Voor het eerst na vele, vele jaren, heeft hij zich niet voorbereid om ‘t kerstevangelie te prediken. Nu is hij in Holland. Zeker, hij heeft weleens verlangd om weer in eigen vaderland met familie en vrienden ’t Christusfeest te vieren. Herinneringen aan ’t ouderhuis de donkere winterdagen waarin het feest van ’t Licht der lichten met zoveel gloed en zoveel warmte gevierd placht te worden. De frisse win­terkoude na jaren van hard werken in ’t broeiend  malariaklimaat, ja, dat zou hem weer stalen en nieuwe energie geven.

De terugreis was voorspoedig ge­weest, een droom vol afwisseling en het wederzien een onwerkelijke emo­tie, die langzaam tot werkelijkheid werd. Wat hadden de ouders ge­zorgd! Een aardige woning, even buiten de stad was gehuurd. Maar ach, wat al bereddering om weer in het Hollandse leven in te komen! En eindelijk gewend, wat een ont­nuchtering hier buiten alle kerkelijke actie te staan. Ginds op volle kracht en hier nutteloos aan de markt. Nu ja, zo slim was het wel niet, maar buiten een paar spreekbeurten over het zendingswerk hier en daar, had de kerk voor dezen man, die wie weet hoelang nog in Holland moest blijven, toch geen plaats……

Ja, waren we er maar weer! De gloed in de kachel verdooft. De dromer is opgeschrikt door ’t klinge­len van de bel. Bezoek? Vlug werpt hij een stevige houtstomp op t vuur en dan gaat hij naar de voordeur, terwijl hij zacht-neuriënd het be­kende Gezangvers zingt:

“Ieder woelt hier om verandering en betreurt ze dag aan dag.

Hunkert naar hetgeen hij zien zal, wenst terug ’t geen hij eens zag.”

“Goeden avond.” De klankvolle stem van de wijkpredikant, die bij het lichtstralen vanuit de vestibule zijn zaklantaarn dooft, klinkt hem tegen.

“Komt ’t gelegen”.

“Kom binnen, dominee, prettig u te zien.”

Zij schudden elkaar de hand. Jas en hoed krijgen een plaatsje aan de kapstok en weldra zit de dominee in de nu beter verlichte huiskamer. Wat een geluk, dat de mijmeraar door al zijn gepieker helemaal ver­geten is, dat zijn vrouw de thee klaar heeft gezet. Nu kan hij ten­minste wat aanbieden.

Terwijl hij de koppen vult is het gesprek al in volle gang. Wonder­lijk, hoe zo’n gesprek lopen kan! Het begint over de mooie Soemba-kain, waarvan dominee zijn ogen niet kan afhouden. Dat staaltje van ar­tistiek weefwerk, waarin de Soembanezen hun aangeboren kunstzin op heerlijke wijze hebben weergegeven, is dan ook een lust om te zien en haalt de stoffering van het woonvertrek helemaal op. Dan komt Indië ter sprake en welk een zegen het is. dat. ondanks de nood der tijden, het Evangelie daar doorgaat. Maar even fronst de dominee het voorhoofd, als de nu spraakzame man de draad van het afgebroken peinzen weer opneemt en in sobere woorden uitspreekt wat hem heel hoog zit. Waarom is er voor mij geen plaats in de organisatie der Kerk? De dominee voelt wel waar de schoen wringt, ’t Gaat hier niet om de bevoegdheid tot het predikambt, maar deze bezige man, met zovele jaren tropenpraktijk, ziet zich voorbij gegaan. En daarom is het de predikant aangenaam met zijn boodschap voor de dag te komen. Wel zal zijn verzoek niet liggen in het vlak, waarin de gedachten van zijn nieuwen wijk­bewoner zich bewegen, maar toch zal het hem helpen over de drempel van zijn teleurstelling heen te komen. Handig wendt hij dan ook het gesprek in die richting.

Hij vertelt, hoe overstelpend druk deze dagen van Kerstmis en Oud­ en Nieuwjaar zijn. Weleens “de tien­daagse veldtocht” genoemd. En dan die kerstfeesten voor de Zondags­scholen en verenigingen. En nu komt hij over de brug: “Zo hebben wij altijd op eerste Kerstmiddag een sa­menkomst met de bewoners uit het woonwagenkamp. Typisch volkje, ruw en toch aantrekkelijk. Echte heidenen, maar anders dan die Pa­poea’s van jullie, ’k Ben wel erg laat met mijn vraag, maar zou je ditmaal mij willen vervangen en daar, achter de dijk, bij het land van Homan, voor mij de Kerstprediking willen houden? Een eenvou­dige preek, want veel kennis van de heilsfeiten is er niet. Maar belangstelling tonen ze zeker. We hebben er een aardige, netjes ingerichte schuur. Een groepje jonge ge­meenteleden komen er zingen bij een draagbaar orgeltje en na afloop krijgen de hoorders warme soep bij gebrek aan koffie en wat biscuit bij gebrek aan krentenbollen, ’t Is zeker een gezellige samenkomst en ‘t lijkt mij zo’n prachtig stukje zendings­werk. waarvoor jij de geknipte man bent. Drie uur beginnen wij altijd en half zes, dus net mooi voor donker, kom je weer thuis.”

Er straalt een dankbare gloed in de ogen van de man. Aardig, dat dominee aan hem gedacht heeft. Of hij wil? Morgen heeft hij immers mooi gelegenheid zijn Kerstpreek te maken! Hij neemt ’t aanbod aan en vraagt nu honderduit over de woonwagen-mensen, hun bestaan, hun mentaliteit en ja, wat al niet meer. Dominee vertrekt, blij twee vliegen in één klap te hebben gevangen. Zijn drukke werkzaamheden zijn wat verlicht en de zendeling heeft gelegenheid om weer eens flink aan ’t werk te gaan.

Daar, waar de kleine arbeidershuisjes een schilderachtig rijtje vormen, met als eindpunt een molen, begint het Dijk­pad, dat naar het woonwagenkamp voert.

Het is een vochtige kerstdag. Eerst heeft tijdens de kerk­dienst die morgen natte sneeuw voor korte tijd een witte wade gelegd op de daken en heggen, maar het was een witte kerst van korte duur. Nu zijn de wegen doordrenkt en modderig. Maar dat deert de man niet, die met een stapeltje kalenders onder de arm, flink doorstapt naar de kampong op wielen. Toch op dienstreis! Fijn, te mogen gaan! Wel jammer, dat het kerstfeest van zijn kinderen juist ook vanmiddag wordt gevierd. Maar moeder gaat met hen mee. Niemand is thuis en allen gedenken de komst van Hem, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.

Daar is het oud stenen bruggetje. Nu uit­kijken, want de medewerkers zullen hem hier opwachten. Kijk, ze staan er al. Even een geroep en gewuif en dan maken ze kennis met elkaar. Aardige jonge mensen twee dragen ’t orgeltje. “Dat zijn mijn dragers door de rimboe”, denkt “toean- pandeta”.

De vroeg donkere wintermiddag vol stilte op de bruingrijze akkerlanden, waarboven de grauwe hemel zich welft met milde, ne­velachtige gloed, werkt in op de feestgan­gers, die zwijgend voortgaan, genietend van de wijdte van het onbegroeide polderland. Maar dan zet een der meisjes met heldere stem een kerstgezang in en allen stemmen mee in.

Ontroerd is de zendeling en zijn stem is daardoor minder vast.

“Komt allen tezamen,

komt, verheugd van harte.

Bethlehem’s stal in de geest bezocht.”

Wel rijen, geen palmbomen langs het rulle bospad; wel flakkeren geen feestlichten in de tropenavond, maar het is dezelfde toe­gewijde zang hier in het wijde polderland, dezelfde voorbereiding om straks in de geest met hen daar in het verre land samen te knielen bij de kribbe. Afstanden vallen weg. Blank en bruin ontmoeten elkaar bij de Vrede­vorst. Het verbroken contact is daar hersteld, want hun gebeden en onze gebeden vloeien samen, hun lied en ons lied vermengen zich en het wordt de gemeenschap der heiligen, waarvan het geloof belijdt.

Een groep logge woonwagens, sommige aardig geverfd, met miniatuurluikjes voor dito venstertjes, waarachter vitrage- gordijntjes het binnenkijken belemmeren, andere opgelapt met ongeverfde planken, nu de verf duur of niet te krijgen is. Tussen deze woonwagens spelen de kinderen, echte boef­jes zijn het, met groezelige, gezonde ronde wangen, in afgezakte broeken en wijde truien en op scheef gesleten klompen. Een gejubel: “daar bennen ze”, stijgt op als de kleine stoet langs de glibberige dijkglooiing naar het terrein af­daalt. Vrouwen steken het hoofd om de hoek van de wagens. Mannen dalen reeds af van de steektrapjes. Omjoeld van de luidruchtige jeugd, wordt de vergaderschuur bereikt. Een aardig interieur’ Het kon een zendingskerkje zijn. De dak­spanten van daar missen we hier, waar de betimmering de dakspanten voor het oog verbergt. Maar de drie grote petroleumlampen, die ontstoken worden, brengen de zen­deling weer helemaal in het bekend milieu.

Een rumoerige groep vult de schuur. Wie kent ze niet de woonwagenmensen, met hun sjofele plunje en luidruchtige stemmen? Maar de zendeling ziet in hen de Papoea’s uit zijn pionierstijd, zelfingenomen heidenen en toch ook, on­danks al hun hebbelijkheden, van het Vaderhuis afgedwaalde kinderen Gods.

Daar is Tinus, de straatvirtuoos. Hij heeft zijn trekharmonica meegebracht en vraagt, of hij straks ook niet een paar nummertjes zal weggeven. De zendeling informeert eens naar zijn repertoire. Het is wel niet in dezelfde sfeer van wat deze middag zal gegeven worden, maar Tinus mag medewerker zijn, mits de mensen alleen luisteren en niet met zijn mopjes instemmen.

“Wis en waarachtig niet “, zegt Tinus, “ze motten der bekken houwen; ‘k doe het onder de soep, dan hebben ze geen tijd om te zingen.”

De toebereidselen voor de soep traktatie zijn door de han­dige dames spoedig gemaakt. Op een “duveltje”, zoals het kleine schipperskacheltje hier heet en dat al heel gauw’ lustig brandt, staat de gekende, grote ijzeren pot en tegen dat de preek en de zang voorbij zijn, zal de soep wel koken.

En nu staat de zendeling tussen de mensen. Handig heeft hij Klaas de scharenslijper de mond gesnoerd, die mijnheer eens wou laten rijden met zijn opmerking: ”mooie tijd voor vrede op aarde, meneer, nu de mensen el­kaar doodslaan. Die oorlog is toch nog niet over. Voor ons, proletariers, is het een Kerstmis van magere botten.”

Maar eindelijk is het stil. En daar klinkt het koor en spreekt de zendeling van het heil voor de zondaren door de komst van Hem, die allen, die vermoeid en beladen zijn, noodt om hen te geven sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid en een ge­waad van lof voor een benauwde geest. De prediker spreekt in eenvoudige taal. Zijn deze mensen meer dan de Papoea’s? Ze staan niet veel hoger in ontwikkeling. Maar voor de heidenen was de prediking een nieuwe blijmare. klanken uit een an­dere wereld. Doch voor deze mensen is er schijnbaar veel bekends in en toch, gegre­pen hebben zij het nog niet. Maar zij luiste­ren. Oud en jong zit geboeid, want niet in onbegrepen Bijbeltaal, maar ieder in zijn eigen taal, horen zij de grote werken Gods verkondigen.

“Mozesmijne”, wat was dat mooi”, zegt een vrouw, als het Kerstevangelie gespro­ken is, “mens, ik ben er geroerd van. Maar dat weet ik wel, dat God met ons, arme sloebers, toch ook van doen wil hebben.” En wie weet, als zij morgen weer met haar muizenvallen loopt te venten, of in haar hart het ontwaakte heimwee naar God niet nawerkt? De soepuitdeling geschiedt ordelijker dan de zendeling verwacht heeft. Tinus speelt onderwijl zijn liedjes en de zendeling dankt God voor alle zegeningen. En in stilte dankt hij uit het diepst van zijn ziel, voor deze gezegende dienstreis.

 

Van de Administratie

Willen de abonnees er aan denken, dat met Januari de tweede helft van het 10e jaargang begint. Abonnementsgelden dienen vooruit betaald te worden. U bespaart ons door spoedige toezending veel tijd en kosten. Kwartaal abonnees dienen steeds vooruit te betalen, daar wij een kwitantie zenden over het tijdvak Januari tot Juli 1947. Door de hoge kosten moeten wij voor elke kwitantie 25 cent incassokosten betalen. Zend daarom Uw geld zo spoedig mogelijk per postwissel of per giro aan:

Administratie “Kracht van Omhoog”.

 

En dit zal u een teken zijn. (Luc. 02:12)

De komst van Jezus Christus gaat gepaard met tekenen in de hemel en op de aarde. De activiteit der hemelingen, die het jubellied der ver­lossing aanheffen en de schamelheid van een hulpeloos kind in de stal manifesteren het wonderlijk plan van Gods gunstbewijzen. De heilige glorie van een geopende hemel verbijstert, maar het effect hiervan wordt teniet gedaan, doordat slechts een kleine groep ongeletterden ge­tuige is. Wanneer in Londen het grote vuurwerk wordt afgestoken ter ere van de overwinning der verenigde volken, zijn de mensen reeds lang tevoren op de hoogte gebracht en honderdduizenden zijn op tijd aanwezig om het fantastisch kleurenspel te bewonderen, dat een machtige organisatie bereid heeft. Ais de Here God echter de hemelen scheurt en bovenaardse zangkoren en menigten van hemelse heir- legers verkondigen, dat de volheid des tijds is aangebroken, missen we de supporters van kerkelijke- en wereldlijke autoriteiten, die hun officiële steun schenken aan deze wereldomvattende gebeurtenis.

Volgens zakelijke maatstaf en menselijk inzicht moet een programma, hoe zorgvuldig verder ook voorbereid, misluk­ken, indien er niet een goed opgezette reclamecampagne aan voorafgaat.

Het lijkt wel of God met opzet Zijn zaak wil doen ver­ongelukken. Want wat is Juda onder de natiën en Israël in de rij der volken? Niet in een wereldcentrum als Rome, maar in een vergeten provinciestadje Bethlehem brengt God het wonder tot stand, waarover een profetendom veertig eeuwen lang moest spreken.

En zo gaat het verder. De Alwijze moet lachen om het vernuft en het gezond verstand van Zijn kinderen. Hij gaat de wereld redden door een kind, dat hulpeloos in doeken gewonden, in een krib te vinden is. En niet de groten en machtigen van de aarde, maar de verbrokenen en de verslagenen van hart ontvangen verder de eer, om de rustplaats te worden van de Zoon van Gods Liefde. In Hem worden de zachtmoedigen en nederigen erfgenaam van God en ontvangen zij alle beloften. God koos Maria uit om moeder te worden van de Heer der wereld. De eenvoudige vissersplaats Kapernaüm, dat tegen de rotswanden ligt gemetseld van de zee van Galilea, werd het centrum van Diens grote daden. Een­voudige schaapherders werden uitverkoren om de eerste, wondervolle tijding te horen, dat er een Zaligmaker geboren was. Eenvoudige vissers waren de eersten, die het mochten verkondigen, dat de Messias gekomen was.

Er is echter nog een tweede teken in deze wonderlijke komst van “de Opgang uit de hoogte”. Het is de vervulling van de godsspraak van Bileam, dat er een ster zou voort­gaan uit Jacob. En deze ster van de geboren Koning der joden brengt de heidenwereld in beroering. Want de lichten in het uitspansel, de hemel, zijn tot tekenen! (Gen. 01:14).

Oosterse wijzen hebben die ster aanschouwd, die de Eeuwige tot het teken stelde van Zijn eniggeboren Zoon. Enkele vorsten der wetenschap maken zich gereed om de geboren Koning te gaan aanbidden. Hij, die de loop der sterren regelt, die ze alle bij name roept, werkt in het hart dezer magiërs door Zijn teken in de hemel. “Want het is te gering, dat deze Jezus alleen een Dienaar zou zijn, om Jacobs stammen op te richten en Israëls resten terug te brengen. Hij is ook gegeven tot een licht voor de heidenen, om Zijn heil te doen reiken tot de einden der aarde.” (Jes. 49:06). Zij, de onderzoekers der eeuwen, buigen het hoofd voor het Wonder in Bethlehems stal. Zij zijn de waarlijk wijzen, die zich niet schamen te buigen voor het kind in de kribbe.

Deze buitenkerkelijken, deze vreemdelingen van de ver­bonden en der beloften, vragen het: “Waar is de geboren Koning der Joden? Want we zijn gekomen om Hem te aan­bidden!”

Met hun verlangen naar de God des hemels hebben zij in de loop der sterren Hem ontdekt, Die het enig middel­punt is van alles wat leeft en beweegt. Buiten de cirkel van het nationale Jodendom staan zij met de koningin van Sheba en de koning van Ninevé, die de dag hunner be­zoeking onderkend hebben. Zij begrijpen de tekenen der tijden en schamen zich niet te Jeruzalem getuigenis ervan af te leggen.

Zij behoren tot hen, die van het Oosten en Westen zul­len komen, om met Abraham en Izaäk aan te zitten in het Koninkrijk Gods. Want zij geven zich volkomen aan die Ene, Die hun ziel zoekt. Zij vallen neer en brengen Hem hun aardse schatten. Als zij het huis met vreugde be­treden, scharen zij zich in de geest bij de herders der kudden.

Maar de hoogwaardigheidsbekleders der kerk blijven ge­vangen in hun systeem, dat geen doorbraak toelaat. De boodschappers van Efratha ‘s velden waren in hun ogen ongeloofwaardige lieden, die de gave van onderscheid misten. Tegenover de wijzen uit het Oosten, wier wetenschap be­rustte op al het kennen uit die dagen, nemen zij een afwach­tende houding aan. Zij zijn niet heet en niet koud, ze zijn alleen maar het product van een spitsvondige theologie en vooropgestelde Schriftuitleg. die hoogmoedig hen belet een weg te gaan, die zelfvertrouwen en eigen inzicht zou ver­brijzelen.

En toch wordt Jezus geboren. Toch wordt Hij de redder der ganse wereld. In Zijn Naam worden de miljoenen mensenkinderen van alle eeuwen behouden, omdat zij ge­loofden. Door Zijn kracht vervormt Hij ook nu nog mij, de zwakke, de onwaardige, de nietsnut, tot Zijn Goddelijk beeld. Door Zijn genade mag ik leven en door Zijn genade alleen mij scharen bij de aanbidders in de stal van Bethle­hem. De Here God stelt dezen Zoon des mensen tot een teken, dat weersproken zal worden. Hij wordt tot een val en een opstanding van velen in het Israël van toen en van nu.

God volvoert Zijn raad. Hij doet dit met behulp van de kerkelijke gezagsdragers, maar ook zonder hen, als zij zich verzetten tegen de geest des Heren en de dag hunner be­zoeking niet verstaan. Hij laat als gevolg van de komst der wijzen de zuigelingen sterven door de hand van de Idumeër en Hij redt Zijn Zoon en brengt Deze in Egypte, opdat de Schrift vervuld zou worden.

De Schriftgeleerden en overpriesters hebben zich niet ver­gist in de aanduiding der geboorteplaats en toch vallen zij onder het “Wee u” van de Meester!

Laat ons voorzichtig zijn. Want ook wij kunnen onder hetzelfde oordeel vallen. Want Kerstmis 1946 is oneindig dichter bij de tweede komst van Jezus, dan bij Diens eerste.

Misschien hebben wij ook onze eschatologische systemen, misschien ook onze eigen inzichten en exegese over Zijn komst. Misschien hebben wij Jezus’ verschijnen ook vastgekoppeld aan allerlei voorwaarden, die Zijn komst moeten vergezellen.

En alsdan, op het ogenblik, waarop velen het niet ver­wachten, omdat de situatie niet klopt met de dogmatische kennis, dan zal de wereld opgeschrikt worden door het teken van Zijn komst. “Alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen!” (Matt. 24:30). Zullen wij dan, mijn lezer, de wijzen zijn, die in aanbidding Hem tegemoet zullen gaan, of zal het “Wee u” ons treffen?

Jezus’ komst is nabij. Hij zal komen. Ten tweede male. Nu zullen de wolken Zijn wagen zijn, en honger en ellende zal wijken voor Zijn zegenvierende voetstappen.

Kom, o Koning uit Bethlehem! Kom, Gij tot in de ziel verachte, aan Welken het volk een gruwel had! Doorbreek Uw hemel ten tweede male!

Ik weet dat het nacht is. Maar ik weiger mij door de duis­ternis te laten overweldigen. Ik weet dat het nacht is, maar toch kan ik zien. Door de duisternis zie ik de stralende glans van een Oosterhemel. De blinkende Morgenster is opgegaan en wij zullen aanbidden. 

  1. E. v. d. B.

 

Dennentakken

Deze nazomer op de Holterberg aanschouwde ik het grote Canadezenkerkhof, dat daar in de stilte der pijnbossen is aangelegd.

De witte kleine kruisen rijen zich aaneen en de oorlog huiver zweeft zelfs nog over de stilte van dit massakerkhof, om­dat de visioenen van bloed, vuur en rookdamp, waarin deze levens ten onder gingen, ons nog zo vers in het geheugen liggen.

Nu zuchten er de dennen, als de wind hun kruinen beroert, de machtige wolkengevaarten schuiven voor de zon en tem­peren het licht over al dat wit in de eenzaamheid.

Een peinzende Canadees, die daar nog belast is met werkzaamheden, loopt langzaam langs de merktekens van de dood. Zovele landgenoten rusten hier ver van hun huis en vaderland, hun graven worden door de nog aanwezige Canadezen en de mensen van Holten en omgeving bezocht. De jeugd verzorgt hun graven.

Met klaprozen dag legden jongens en meisjes er dennen­takken neer, gesneden van de bomen op de Holterberg of najaarsbloemen, zelf geplukt.

Deze takken en bloemen liggen er in regen en wind, in zonneschijn en de eerste nachtvorsten, als iets liefelijks in de eenzaamheid van het kerkhof, omringd door uitgestrekte bossen en boven zich de dreigende Hollandse luchten.

Het is een eerbiedige groet van onze jeugd, een teken van dank voor de bevrijding uit de vreselijke klauwen van tirannie, honger en slavernij.

Filmopnamen van de “klaprozen dag” in ons land zullen in Canada ouders, vrouwen en vrienden tonen, dat hun doden geëerd worden in het land, waar hun bloed vloeide. Met vochtige ogen zal men naar die beelden van eerbetoon staren, Hollandse kinderen die dennentakken over de graven van hun geliefden spreiden en de geste vervullen, die hun zelf ontzegd blijft door de afstand.

Straks is het kerstfeest, het feest van de geboorte van de Vredevorst in een vulkanische wereld. De aloude liefelijke gezangen zullen worden aangeheven, kerstbomen zullen worden opgericht met kaarsgeflonker op hun donkere takken en in de harten van de gelovigen zal een stille juichtoon zijn om dit grote herdenken.

Als wij Christus geboortefeest vieren in onze kerken, in onze huizen en scholen, als we staren naar de kaarsvlammen op de donkere takken, laten we dan denken aan de graven, gedekt door kerstboomtakken en een stil gebed opzenden voor de treurende en rouw dragende mens ver weg, wier zonen in onze aarde rusten, eenzaam in de Kerstnacht.

Mogen allen de woorden van het Evangelie ervaren, nu of later “Zalig zijn de treurenden, want zij zullen vertroost worden.” De grote Kruisdrager wil aan iedere last dragende Zijn vrede geven, die niet van deze wereld is. De slagschaduw van Zijn kruis overdekt nog de gehele aarde om te behouden hen die tot Hem de toevlucht nemen.

In plaats van de doodsklokken, wier machtige, donkere galm de gehele wereld geschokt heeft, gaan nu de kerst­klokken weer luiden met liefelijk, nodend geklank:

Te Bethlehem geboren

als kindje in een stal,

geeft zich voor ons verloren,

de Heiland van ’t heelal.

En wie in groot verblijden

dit kindje kussen wil.

moet vooraf met Hem lijden

Zijn kruis, om Zijnentwil.

Ook over de beangstigende rijen oorlogsgraven over de gehele wereld, klinken de Kerstklokken, die de blijde bood­schap brengen van leven uit de dood, van een dageraad die zal aanlichten door Christus’ komst.

De zonne voor wier stralen

het nacht’lijk duister zwicht

en die zal zegepralen

is Christus, ’t eeuwig Licht.

 

Reeds daagt het in het Oosten.

het licht schijnt overal:

Hij komt de volken troosten,

die eeuwig heersen zal.

Helena van Boger

 

Vrij! Maar waarheen?

De wacht opende het grote hek met prikkeldraadversperring en groette quasi- beleefd: “Dames -’t goede hoor

Gedrieën stonden zij daar bepakt en be­zakt buiten “de poort”, te wachten op een lift, die hen terug zou voeren naar ja, waarheen eigenlijk? Optimistisch glim­lachten zij en als even een vage angst hen overviel omtrent de onzekerheid, die vóór hen lag, dan werd dit toch weer overstemd door de blijdschap: “Vrij! Eindelijk vrij!”

Achter hen lag gevangenschap -vóór hen vrijheid. Zélf weer kunnen doen, zélf weer leven. Eén gedachte had hen be­heerst: eerst maar weer vrij en dan zien we wel verder. Zo is een mens: dan zien we wel weer verder, dat komt wel terecht.

Ze kenden elkander goed, wisten, hoe de onderlinge families in elkaar zaten, hadden altijd gepocht over de kin­deren en elkanders angst gedeeld als het bericht doorkwam, dat Jantje griep had en Marietje een keelontsteking. Vanavond konden ze de kinderen niet meer bereiken, maar morgen         

Zo verstreek het ene uur na het andere met wachten, eindeloos wachten, totdat de avond viel, op die 22ste Decem­ber. Met Kerstmis “thuis” en dan de kinderen er bij.

“Mijn zuster vindt het vast wel goed om ons allemaal de Kerstdagen over te hebben”, beweerde een jong vrouwtje, haarzelf en haar beide kinderen bedoelend.

Een vrachtwagen stopte: “Waarheen!” informeerde de chauffeur. Dat viel nog mee, zo op de avond. Drie ver­schillende plaatsnamen werden genoemd. Maar het resultaat was toch, dat ze met hun hebben en houden werden meegenomen. De wagen honkte en bonkte over de oneffenheden van de weg en telkens verschoof de bagage, waarop zij hadden plaats genomen. Met een flinke vaart ging het voort en voerde drie vrouwen terug naar de maatschappij.

Het was koud en ze trokken hun mantel dichter om zich heen en probeerden beschutting te vinden.

“Denk jij, dat ’t mee zal vallen. Nel?” vroeg de een aan de ander.

“Ik weet het niet”, antwoordde ze dubieus.

“Nel” trof het. Ze reden de straat in, waar haar zuster woonde en op haar verzoek stopte de vrachtwagen. Haar spullen werden uitgeladen en afscheid werd genomen. De chauffeur werd betaald en reed weg.

Haar hart klopte, toen ze aanbelde op het nummer, dat ze zich herinnerde uit de brief van twee maanden geleden. Hoe zou de ontvangst zijn? Toch angstig. -Tweehoog drukte iemand op de knop en de deur ging elektrisch open. Heel uit de verte klonk het vragend: ”Wie daar”?

Zonder daarop te antwoorden vroeg Nel:

“Woont mevrouw B… hier?”

Iemand kwam de trap af, twee maal twintig treden. Een dame stond even later voor Nel en vroeg:

“Wie is u?”

“Zuster van mevrouw B…”

De ander begreep het, toen ze al de bagage zag.

“Mevrouw B… woont hier niet meer; al een maand ge­leden vertrokken. Ik meen, dat ze nu woont in de A…straat”

De eerste tegenvaller, dacht Nel teleurgesteld.

“Ik wil er niets meer mee te maken heb­ben, ik kan u verder ook niet helpen. Trouwens, al had uw zuster nog hier ge­woond, dan hadden we u toch niet kunnen hebben.”

De woorden klonken ijskoud en even later stond Nel op straat, haar zaakje om haar heen. Ging dat zo? Waarheen?

Wat was de nacht koud en donker en hoe verlaten voelde ze zich in die stad. Ze had opeens geen moed meer. En toch -dat ze vandaag was vrij gekomen was een gebedsverhoring. In het kamp had zij leren “bidden”, heel stil leren vragen aan God om hulp. Hem de diepste verlangens van haar leven kenbaar te maken. Kerstmis “thuis” te vieren met de kinderen, maar waar was thuis??

Een jongen schoot voorbij op z’n fiets. Hij floot een be­kende melodie: “Hoe zal Ik U ontvangen…… Hoe wilt Gij zijn ontmoet!’

Nel greep moed. Ze stond op de trottoirrand en stopte hem: “Meneer, is de A…straat hier in de buurt?”

“Dat nou niet bepaald, zeker een kwartier lopen.’’ De jongen sloeg een blik op de bagage. “Moet dat ook mee?”

Zij stond daar zo zielig.

“Ja, m’n zuster woont daar en…… en ik kom net…… thuis”, mompelde ze onzeker. “Uit het kamp” wilde niet over haar lippen en “thuis”. -was dat helemaal waar? Nou ja!

“Ik zal u helpen!”

Een pak viel als het ware van haar af, toen zé ’t hoorde.

“Meneer, dat is vreselijk vriéndelijk van u.

Zo was dit jongmens, -wie hem kende verwonderde zich niet over deze daad. Gerard Willers leefde in dienende liefde voor Christus. Zijn leven was écht en zijn woord waar. Gerard was een Christen -en dit is immers normaal voor een Christen?

De fiets werd opgeladen en zij gingen samen op stap.

Merkwaardig, dacht Nel, de één smijt de deur voor je dicht en de ander helpt je voort. Maar het voorthelpen komt via Christus, dat zag je nu weer aan deze jongen.

Gerard begon een gesprek, kwam te weten, wat hij wilde en wist, dat God geen ding bij geval doet. Hij ver­telde van het Kerstfeest, dat gevierd zou worden over twee dagen en nodigde Nel uit aanwezig te zijn. En op haar beurt sprak Nel over haar hoop om met de kinderen samen het Kerstfeest te vieren.

Opnieuw belde ze aan. Na lang wachten verscheen iemand aan de deur.

“Weer een vreemde”, dacht Nel angstig.

“Woont mevrouw B… hier?” vroeg ze zenuwachtig.

“Dat zou ik voor u moeten vragen. Wacht u even?”

Het duurde zeker wel drie minuten, voordat opnieuw werd opengedaan. “Ja, -mevrouw komt zo    .”

Gerard was blij voor haar. Zielig, dat geval zo mee te maken. Hij zou het adres goed in zich opnemen en door­geven. Dat mens moest Kerstfeest vieren bij hen, dat stond bij hem vast. “Moet U goed onthouden”, zei hij tegen Nel, “mijn moeder woont in de straat en als u nu niet weet waarheen, dan kan zij er wel wat op vinden.”

“O, dank u, sprak Nel, en meteen stond haar zuster voor haar, opgemaakt, gelakte nagels, opzichtig gekleed. De eerste ontmoeting was vreemd, er lag zoveel tussen hen. Nel moest overal aan wennen, dat was de oude Miep niet meer. In ieder geval had ze voor vannacht een dak boven haar hoofd. Miep woonde driehoog, had maar één vertrek, en Nel begreep al gauw dat er geen sprake van was. dat zij met de kinderen hier kon zijn.

“Gunst, Nel, kind,” zei Miep, “ik dacht het wel aan je brieven te merken, jij bent heel anders geworden. Daarom schreef ik je maar niet meer.’

“Je wordt ook anders. Miep, vooral als je tot nadenken komt. Weet je, jij en ik hielden vroeger helemaal geen reke­ning met God, al zouden wij Zijn bestaan niet ontkennen. Kijk, dat was fout. Dat zie ik nu anders. In dit licht wil ik nu zo graag straks Kerstfeest vieren.”

Miep vroeg verwonderd: “Kerstfeest? Hoe kom je erbij? Dat kan hier niet hoor. Tenminste niet wat jij bedoelt. Dat wil ik niet, dat  ze maakte de zin niet af.

Arme Nel -waarheen?

Nel vierde desondanks een heerlijk Kerstfeest.

Meteen ‘s morgens, de 23ste December ging ze er op uit om haar beide kleintjes, Jantje en Marietje op te zoeken in het gezin waarin ze waren opgenomen. Jantje opgewonden, wilde van alles tegelijk laten zien, vertelde van de school en ook van de Zondagsschool. “En we krijgen Kerstfeest, en ik mag een versje opzeggen. Hoor maar    ” Plechtig, van buiten geleerd, zei hij: “Alzo lief heeft God de wereld ge­had, dat Hij, -dat Hij-” Marietje vulde aan: ”Zijn enig­geboren Zoon gegeven heeft, opdat -” En nu wist Nel het verder: “een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve”, en in koor, alle drie tegelijk eindigden zij; “maar het eeuwige leven hebben.”

De paar uurtjes vlogen om, en Nel moest weer weg. De kennismaking met de pleegouders was wederzijds erg mee­gevallen. ’t Blijkt toch altijd weer dat de wereld erg klein is. Toen, Nel sprak over Mevr. Willers, en haar voornemen om deze eens op te zoeken, in verband met haar plannen om weer zelfstandig te wonen, bleek het dat deze elkander goed kenden

O, maar dan viert u natuurlijk Kerstfeest in onze Evange­lisatie. Daar gaan Jantje en Marietje op Zondagsschool. Wat aardig dat Gerard u zo geholpen heeft. Echt iets voor hem! Weet u wat? Gaat u Mevr. Willers maar opzoeken, en vertelt het alles maar eens. En dat vindt m’n man ook wel goed -met de Kerst bent u bij ons, dat is wel in orde.

t Was ook alles goed. Zóó had Nel het zich nooit inge­dacht, maar ze was er blij mee. ’t Hielp haar terug naar het gewone leven, waarin God een weg baant voor ieder die het van Hem verwacht. De kinderen om zich heen, een “thuis”, en goede vrienden.

Om de Kerstboom zongen ze:

Heer waar dan heen!

Tot U alleen,

Gij hebt de weg ons weer ontsloten.

Vrij met Kerstmis 1946! De ideale vrijheid is die waar­mee Christus ons vrijmaakt.

  1. van Woerden.

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.30

Gods arenden

“Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Heer alleen.”

(Deut. 32:11-12).

Wanneer wij de Heiland hebben gevonden als onze Verlosser en Zaligmaker, komt het verlangen in onze harten om krachtig te worden in de Here. We wensen hoger te stijgen in ons geestelijk leven, we verlangen in de reine sferen van het geestelijk leven, te mogen verkeren. We wen­sen “Gods arenden te worden. Daarom willen we eens nagaan hoe God zijn kinderen tot arenden maakt, want het is alleen in Zijn weg, dat we het zullen worden. Gods Woord alleen zij ons richtsnoer bij het overdenken.

De arend bouwt zijn nest in de hoge bergtoppen, haast niet te bereiken door een mens, ver van het gewemel der wereld in de reine hoge berglucht. Een wonderbaar kunst­gewrocht is het van stokjes en takken en gevuld met dons en de vacht van een lam, dat de arend geroofd heeft. Het is een heerlijk zacht nest voor de jonge vogels. Ze hebben het zo goed, voedsel wordt op tijd gebracht, alles is aangenaam.

Maar dat blijft niet altijd zo. De tijd komt, dat de jonge vogels moeten gaan vliegen, ze zijn lui en vet geworden en vinden het behaaglijk om in het warme nest te blijven.

Wat doet dan de moeder-arend? AI het dons en de warme bekleding trekt zij uit het nest en de jonge vogel voelt zich zeer onbehaaglijk in het overgebleven harde nest. Zo wordt het gewillig gemaakt om uit het nest te vliegen. Voor ons liggen hier enkele lessen, want we willen toch Gods arenden zijn, die door de kracht des Geestes hoger zullen stijgen en niet altijd in het warme nest willen blijven.

We lezen in onze tekst wat Gods methode is.

Hij wekt het nest op. Dat is de ervaring van ieder kind van God, hetzij in zijn huiselijk leven, dan wel in zijn zaken of gemeente of kerk. We hadden het lange tijd zo goed, we genoten van de zegeningen Gods. We konden zeggen “de snoeren zijn ons in lieflijke plaatsen gevallen”. Doch toen ontnam God ons verschillende dingen. Het zakenleven ging niet meer zoals vroeger, de ene nederlaag volgde de andere op. Het huiselijk leven met de gezellige familiekring werd plotseling verbroken, een geliefd gelaat werd ons voor altijd ontnomen. In de gemeente was het ook niet meer als vroeger en het scheen of we niet meer begrepen werden. God heeft ons nest opgewekt, alles is veranderd, niet enkel in ons dagelijks leven, maar zelfs in ons denken en wereld­beschouwing. Ons innerlijk leven, ons welverzekerd gees­telijk huis schijnt uit elkander te vallen. We begrijpen er niets van. Is Gods hand in dit alles? Welke machten zijn aan het werk om ons alles te ontnemen?

Zo was het met de gemeente te Jeruzalem. Ze hadden een wonderbaar heerlijke tijd. Zielen werden bekeerd, ja, zelfs priesters werden tot gelovigen. Doch toen kwam de grote vervolging, de gemeente werd verstrooid, maar het woord Gods wies. Als zout werden zij verspreid en wekten nieuw goddelijk leven overal. Samaria werd bekeerd. Ze waren arenden geworden en moesten leren vliegen. God wekte het nest op, doch Hij waakte over hen. Onder hen waren Zijn vleugelen.

Hoeveel andere voorbeelden zouden we niet kunnen noe­men. Denk een ogenblik aan Paulus. Wat een heerlijk leven had deze veelbelovende jonge farizeeër. Doch God wekte het nest op en Paulus leerde vliegen. Straks mocht hij zweven boven de hoge bergtoppen van Gods openbaring. Hij was Gods arend geworden!

Die over zijn jongen zweeft. Hier vinden we Gods zorg over ons in afgebeeld. Hij ontneemt ons vele dingen in ons leven, maar dat wil niet zeggen, dat Zijn alziend Vaderoog ons niet gadeslaat. Neen, veel kan ons ontvallen, maar dit blijft altijd waar: God ziet op ons met liefde neder. Zijt gij alleen overgebleven, wordt de beminde stem niet meer gehoord, gaat alles anders dan ge zoudt wensen, wordt elke steun u ontnomen, zie dan niet meer op het aan­gename nest, maar zie op de vleugelen boven u, die u uit­nodigen op hen te vertrouwen. Zet uw ziel stil, wil niet langer klagen en vragen en gij zult horen het klepperen van Gods vleugelen. God is zeer nabij en Hij fluistert u toe: “Zie. Ik ben met u.” Hij heeft u geen ogenblik uit het oog verloren. Een moeder kan, hoewel het gelukkig niet veel voorkomt, haar zuigeling vergeten, maar God kan ons niet vergeten, God wil niet alleen, dat gij zult geboren wor­den uit de Geest, maar ook zult wandelen in de Geest O, luister toch in elke verzoeking of beproeving of strijd naar de vleugelslag van Gods liefde.

Die zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken. Als de jonge arend nu gewillig is om uit het geplunderde en niet meer stevige nest te gaan, dan zijn de machtige vlerken van de arend onder hem. die hem om­hoog wil dragen. Wat een verschil, niet meer de bekrompen­heid van het nest, maar de wijde, vrije ruimte. Hoger en hoger stijgt hij. wonderbare vergezichten ontplooien zich. Zo leert ook de gelovige kennen de Almacht en rijkdom Gods. Visioenen van grote mogelijkheden komen in ons geestelijk bereik. Onze blik wordt afgewend van de zorgen en moeilijkheden des levens en de ziel leert iets verstaan van de grootheid en heerlijkheid Gods. Hoe wonderbaar is het zich gedragen te gevoelen als op arendsvleugels. Al het aardse wordt zo klein en nietig. Wat een vreugde en blijdschap vervult de ziel, hoger, steeds hoger stijgen we. tot plotseling ook dit ons schijnt ontnomen te worden. De moeder-arend schiet plotseling onder het jong weg. Hoe be­vreesd is het dan voor een ogenblik. Het tuimelt even, valt omlaag, naar beneden, maar dan de natuur doet zijn werk. Het jong spreidt de vleugels uit en o wonder: het kan vliegen. De krachten vermeerderen zich en ten slotte stijgt het hoger en hoger de zon tegemoet. Doch denk niet, dat dan de moeder-arend een ogenblik het jong vergeet. Ze ziet steeds toe om in te grijpen, wanneer het nodig is en soms ijlt ze toe om weer onder het jong te vliegen en een ogenblik rust te geven aan de kleine arend.

Is dit niet juist wat God doet? We moeten alleen vliegen. Niets en niets in deze wereld mag onze steun zijn. Zegt Gods Woord niet, dat “de rechtvaardige door het geloof zal leven”?

God wil ons arenden maken. Zijn we gewillig de prijs hiertoe te betalen?

Eerst leefden we op geestelijke ervaringen en de zekere graad van opklimming in ons geestelijke leven. Misschien steunden we op mensen, op samenkomsten, op heilige ge­voelens en zoveel meer in ons geestelijk leven. Doch nu leren wij zien, dat we op niets meer mogen steunen, zelfs niet op wat God in het verleden in ons leven ons schonk, doch dat we enkel op God mogen vertrouwen. Wanneer we hiertoe komen, leren we vliegen. Zo worden we Gods arenden. Dan kan God ons zenden in het onweer en de storm van het wereldgebeuren, het moge dan donker zijn of licht, nacht of dag, de zon mag lieflijk schijnen of een woedende orkaan loeien: als God ons vliegen geleerd heeft, dan gaan we door alles heen en stijgen hoger en hoger en leven in Gods reine luchten en aanschouwen geestelijke vergezichten.

Daarom zij ons gebed voortdurend: ”Heer, maak mij een van Uw arenden.” Maar dan ook gewillig om de prijs er voor te betalen!

  1. K.

 

Op arendsvleugels door W. J. Long

Op zekere dag, toen ik naar het kreupelbosje ging op de steile rots waar ik meestal ging liggen om het arendsnest gade te slaan door mijn kijker, zag ik, dat een arendsjong verdwenen was. De andere stond op de rand van het nest, vreesachtig naar de afgrond beneden hem kijkend, waar­heen, zonder twijfel, zijn meer stoutmoedige nestgenoot ge­vlogen was, en van tijd tot tijd ontroostbaar schreeuwend.

Dadelijk kwam de moeder-arend snel vanuit de vallei met voedsel in haar klauwen Zij kwam bij de rand van het nest, fladderde er een ogenblik overheen, om als het ware haar jong het gezicht en de geur van het voedsel te geven en vloog toen langzaam naar beneden, het voedsel met zich nemend, haar kleine op haar eigen wijze mede­delend, dat hij naar de vallei moest vliegen om het te

Deze riep haar luid na vanaf de rand van het nest en spreidde een dozijn keer de vleugels om haar te volgen. Maar de sprong was te ontzaglijk. De bedoeling van de kleine komedie was doorzichtig genoeg. Zij leerde haar jong vliegen, vertelde, dat zijn vleugels gegroeid waren en dat het tijd was ze te gebruiken.

Plotseling, alsof ze enigszins ontmoedigd was, kwam ze weer boven haar jong! Ik hield de adem in, want ik wist, wat er gebeuren ging. Het dier stond op de rand van het nest, al maar in de diepte turend, die het niet durfde nemen. Onverwachts een scherp geluid, dat het jong op zijn hoede deed zijn. Het volgend ogenblik was de moeder-arend neer­gestreken en vloog tegen het nest onder zijn voeten. Het jong werd met twijgen en al het luchtruim in gestoten. Het zweefde nu, in weerwil van zijn verzet, in de blauwe lucht. Eerst boven, dan onder of naast het dier, fladderde zijn moeder op haar onvermoeide vleugels, zachtjes roepend, dat zij er was. Maar die verschrikkelijke vrees voor de ijle diepte en de lanstoppen van de dennenbomen benauwden het jong; zijn vleugels gingen wilder; het viel sneller en sneller. Plotseling, nog meer verschrikt, scheen het mij, alsof het alle kracht verloren had, het dier verloor zijn even­wicht en tuimelde met de kop omlaag, naar beneden. Het was alles voorbij, zo leek het; het vouwde de vleugels om in stukken tegen de takken te vallen. Toen, als een bliksem­straal, schoot de moeder-arend onder haar jong, zijn wan­hopige voeten raakten haar brede schouders, tussen de vleu­gels. Het richtte zich op, rustte een ogenblik, kwam weer bij en toen viel de arend als een kogel onder het jong vandaan en liet het op zijn eigen vleugels neerkomen.

Het was alles het werk van een ogenblik voordat ik ze beide uit het gezicht verloor, tussen de bomen beneden mij. En toen ik ze weer vond met mijn kijker, was het arendje in de top van een grote pijnboom en de moeder voedde het.

En toen ik daar zo alleen in die grote wildernis stond, flitste het door mij heen, wat de oude, wijze profeet be­doelde, toen hij schreef: “Gelijk een arend zijn nest op­wekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Here alleen.”

 

Open de vrijbrief

Laat niet het ongeloof zeggen: ”Hij is mogelijk niet ge­komen om mij zalig te maken,” want dit Evangelie ver­klaart dat uw naam, indien gij een zondaar zijt, in zijn ver­zegelde zending is; van de hemel wordt een Evangelische vrijbrief neergelaten, een brief welks opschrift luidt: Aan u zondaren, Jezus Christus is gekomen om de zondaren zalig te maken. Indien gij nu die vrijbrief opent, en die met toepassing op u zelve leest, dan zult gij bevinden dat die geheel en al voor u is. zo wel van binnen als van buiten. O, heeft Christus dan een zending om de volken zalig te maken, en zouden zij niet tot Hem vergaderen om zalig ge­maakt te worden? Heeft Hij een zending om zondaren zalig te maken, en zou Hij met zijn zendbrief in de hand moeten heengaan, en zeggen: ”Vader, Gij hebt Mij een zending gegeven om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. maar ziet, deze verloren zondaren willen Mij noch Mijne zaligheid hebben? Zij hebben hun begeerlijkheden liever dan Mij; zij beminnen hun eigen trotse inbeelding meer dan Mijn gerechtigheid; en zij willen niet geloven, dat Ik zo goedwillig ben om hen te zaligen, maar zij denken, dat Ik hen kom bedriegen met schone woorden; Ik heb hen willen vergaderen, maar zij hebben niet willen vergaderd worden, en zalig maken, maar zij willen tot Mij niet komen, opdat zij het leven hebben, schoon Ik een zending van de Vader ontvangen heb om het leven aan dode zondaren te geven.”

Hoe zal mogelijk iemand denken of zeggen, heeft Chris­tus een zending om zondaren zalig te maken, dat Hij die dan gaat uitvoeren. Ik zal Hem zulks niet beletten. Wat zegt gij daar, mens? Zijt gij tevreden om verlost te worden van uw zonden en begeerlijkheden en om al de zaligheid te hebben, die Christus is komen geven? Welnu, Christus is gekomen op­dat gij het leven en overvloed zoudt hebben. Er blijft niet veel meer te doen, dan Hem te zeggen, dat het een verdrag geworden is, want tot Hem moet de vergadering der volken zijn.

Ralph Erskine

 

Bijblad “Kracht van Omhoog”

Van hart tot hart

Lieve vrienden.

Van de week heb ik een hartelijk schrijven ontvangen van Zr. H. te G. Onze zuster heeft een zware weg moeten gaan: één van haar zoons, een zeer begaafde jonge medicus, is 15 Juni 1944 gevangen genomen door de Duitsers en 29 Juli daarna gefusilleerd. Zr. H. heeft het daar in den beginne heel erg moeilijk mee gehad, maar zij heeft later “Amen!” weten te zeggen op deze zware beproeving. Toen is er vrede in haar hart gekomen, hoewel het leed nog voortdurend schrijnt.

Ik ontvang zo dikwijls brieven van mensen, die verplet­terd worden onder de smart omdat ze die niet uit Gods hand willen aannemen. Arme vrienden, opstand tegen Gods doen in ons leven, maakt elke beproeving tienmaal zo zwaar. Eens willend worden met Hem neemt er alle bitter­heid uit weg en het is een onuitsprekelijke verlichting uit te schreien aan Zijn hart.

Zr. H. doet nu een vraag, die ongetwijfeld leeft in veler hart: “Zullen wij onze dierbaren hierboven kennen? Ik weet goed, wat de Schrift zegt van de rijke man en van Lazarus, maar ik vind dit niet duidelijk. Zullen we ons geheel en al verliezen in het aanschouwen van Hem, die ons kocht met Zijn bloed, of zullen we ze allen herkennen, die ons voor zijn gegaan?” Zr. H. sluit een mooie foto in van haar jongen.

Ach, lieve zuster H. wat was dat een lieve jongen ‘ Wat een goed gezicht, wat een open blik! Hoe kan ik nu uw smart indenken! Maar, nietwaar, u zoekt hem niet in het graf, u weet, dat hij bij zijn Heiland is. Wat een troost! En nu -zal u hem eenmaal herkennen?

Ja. dat zult u ongetwijfeld. Wat er ook onduidelijk moge zijn in de geschiedenis van de rijken man en Lazarus, één ding is glashelder: dat de rijke man Lazarus zag in de heerlijkheid. Lazarus, en niet de één of andere gezaligde, waar hij geen naam aan kon geven. Hij is absoluut zeker, dat het Lazarus is. Wij kunnen niet veronderstellen, dat de Here Jezus over zulk een gewichtige vraag verkeerde in­lichtingen zou hebben gegeven 1

Maar er is meer: Op de berg der verheerlijking her­kennen de discipelen in de beide hemelse gestalten, die bij Jezus staan, onmiddellijk Elia en Mozes. Hoe zou dat mogelijk zijn, als de verlosten niet kenbaar waren?

Een duidelijk vers is ook (Luc. 13:28): “wanneer gij zult zien Abraham en Izaäk en Jacob en al de profeten, in het koninkrijk Gods  “

En hoe zullen zij ons “ontvangen in de eeuwige taber­nakelen” (Luc. 10:09). als wij elkander niet wederkerig zouden herkennen?

Wij zullen dus de grote vreugde smaken van een per­soonlijk wederzien. Maar verre boven die vreugde zal staan de onuitsprekelijke blijdschap van onze Here te zien van aangezicht tot aangezicht. Want: onze hemel is niet: onze geliefden, onze hemel is: Jezus.

Waar Hij dus onze hemel eenmaal zal zijn, daar zij Hij ons reeds nu alles. Daar mogen wij ons hier reeds gewennen aan Zijn vreugdevolle gemeenschap.

Is er iemand, die dit leest en die daarboven vader of moeder, bloedverwant of vriend weet, zonder te durven hopen op een weerzien, omdat hij of zij zelf niet op de weg is, die ten hemel leidt? Ga geen stap verder, want uw’ weg voert naar de eeuwige pijn! De weg der heerlijk­heid gaat over het kruis van Golgotha. Bekeer u, d.w.z. keer om, vliedt tot Christus, Die u zaligen kan en wil. En weet, dat hierboven vreugde is over één zondaar, die zich bekeert, vreugde, gedeeld door die gij lief hebt gehad en die reeds genieten van de nabijheid des Heren.

Zegene de Here u allen, lieve vrienden.

De uwe in Zijn blijde dienst,

Joh. H. Ekering

 

Zuster Ekering geopereerd

Tot onze grote droefheid is zuster Ekering, die voor de duur van enkele dagen in Holland vertoefde, plotseling in het ziekenhuis te Haarlem opgenomen. Zij moet daar een spoedoperatie aan beide ogen ondergaan. Vorige week Maandag is het rechteroog behandeld.

Wij vragen onze lezers ernstig voor het herstel van zuster Ekering te bidden. Zij weet, dat de Heiland haar dicht nabij is en heeft haar lot geheel in Zijn handen gelegd.

Geve God haar kracht en indien het naar Zijn wil is, volkomen genezing.

Ze gaf ons bij ons bezoek het volgende gedicht, dat zij schreef op de laatste dag, dat zij mocht lezen en schrijven en dat wij gaarne plaatsen.

Als men mij weldra rijdt

Het donker tegemoet,

Als Gij maar bij mij zijt

Is alles goed.

 

En foltert straks de pijn

En rooft mij elke rust,

’t Zal alles weelde zijn

Als Gij mij kust.

Als ’t komen van een nacht

Vol duisternis mij plaagt,

Tot alles heb ik kracht

Als Gij mij draagt.

 

Ik loof U, lieve Heer,

In donkerheid en pijn.

Want wat verlang ik meer?

Gij zult er zijn!

Joh. H. Ekering

 

Jonge mensen spreken over: Spelen met de duivel

“Opdat de Satan over ons geen voor­deel krijgen zal; want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.” (2 Kor. 02:10-11).

Om ons heen is een Wereld van onzichtbare dingen. Je hoeft niet eens de Bijbel te geloven om dat te weten. De ervaring en de wetenschap leren ons, dat buiten hetgeen we kunnen zien er zich vele dingen afspelen, ja, dat daar een wereld is van machten en krachten, waar we ons nog niet half een voorstelling van kunnen maken. En juist deze wereld kan zulk een grote aantrekkingskracht hebben op ons, jonge mensen. We willen er méér van weten, we voe­len wel, dat daar iets heel nieuws, iets onbekends moet zijn en dat kan ons prikkelen om te zoeken naar dat geheim­zinnige, wat we niet begrijpen.

Onze tegenwoordige wereld zit vol van mensen, spiritis­ten, mediums, waarzeggers, die met deze onbekende wereld in contact zijn getreden en vooral na de oorlog zijn ze met tientallen tevoorschijn gekomen.

“Het is heus wel avontuurlijk, om daar eens heen te gaan, je kunt nooit weten…  en het kan toch neen kwaad…’ Zó zijn er vele jonge mensen begonnen. Ze werden gegrepen door het geheimzinnige, wilden er steeds meer van weten en op het laatst zaten ze er diep in, en het onschuldige avontuurtje bleek in staat om hun leven te veranderen in een poel van diende.

Je zult misschien zeggen, dat ik overdrijf, dat het toch zo’n vaart niet lopen kan.

Laat ons eerst vaststellen, dat God in Zijn Woord deze dingen uitdrukkelijk verboden heeft. (Deut. 18:09-14) be­vat een lijst van de zonden, die voor God als afgoden­dienst golden. Heel onschuldige dingen schijnen het te zijn, die daar worden opgenoemd, mensen, die uit bijgeloof op het geschreeuw van een bepaald soort vogel letten en meer zulke dingen. Maar God toornt over deze dingen, omdat Hij niet wil, dat de Satan daardoor eer ontvangt. Ik zou willen, dat het me mogelijk was, je de ellende te beschrij­ven van die mensen, die op deze manier in de macht van de Satan zijn geraakt. Als je wist, hoeveel zelfmoorden hun oorzaak vinden in dit spel met de duivel, zou je schrik­ken. Lees de boeken van Ernst Modersohn, van Johannes Seitz, boeken over Möttlingen, en je zult het misschien ver­staan. Ik bid God, dat dit artikel een ernstige waarschuwing mag zijn voor elke jongen en elk meisje, dat gevaar loopt, zich aan deze dingen te geven. Weet wat je doet, als je een vinger geeft aan de Satan die door Jezus Christus met de prijs van Zijn leven is overwonnen. Hij zal spoedig je hand nemen, en daarna je geheel. Een gewaarschuwd mens geldt voor twee!

En dan nog iets tegen hen. die zich reeds op de een of andere wijze met bijgeloof, toverij of spiritisme hebben inge­laten. Ik weet dat dit er vele zijn. Vele ook zijn het reeds lang vergeten. Hoe vaak komt het niet voor, dat mensen hun kleine kinderen die ziek zijn door spiritisten laten be­handelen. Meestal heeft dit op het eerste gezicht een goed resultaat, De zieke lijkt volkomen genezen. Maar de ziekte zal misschien later in een andere vorm, en vaak in veel ergere mate, terugkeren.

Een genezing door machten van Satan legt een ban op het leven van zeer vele mensen. Het kan zijn, dat een Chris­ten in ernstige overgave zijn gehele leven aan de Heer wijdt. Hij voelt zich echter verhinderd in zijn gebeden, hij kan niet komen tot een leven in de werkelijke blijdschap, in de overwinning, zoals het voor Gods kinderen normaal is. Totdat hij bemerkt, dat er een ban op zijn leven ligt, dat de Satan hem door een van deze dingen in zijn macht ge­nomen heeft, en het is nodig, dat hij zich door het bloed van Christus bewust van deze dingen laat reinigen, om vrij te worden.

Er zijn veel jonge mensen, die hun gehele leven aan seksuele zonden gebonden blijven. Zij hebben gebeden, ge­worsteld. ze hebben geloofd, niets heeft geholpen. Wanneer je in deze dingen gebonden bent, stel je voor de Heer, en vraag Hem of er een ban in je leven is. Het is zeer goed mogelijk dat de oorzaak van dit alles ligt in een voorval van jaren geleden op het gebied van zonden der toverij.

Jezus Christus wil je leven volkomen hebben, in alle din­gen. Dan pas kun je blij en gelukkig zijn, en zolang je dat niet bent, leef je beneden je stand!

Satan is ten ondergang gedoemd, en dat weet hij maar al te goed! In het boek van de Openbaring zien we zijn onder­gang. Daar worden de coulissen voor goed weggenomen, en we zien, wie het laatste woord heeft. In zijn laatste ogen­blikken probeert hij nog mensen van God af te trekken. Maar we lezen ook in Openbaring 12 van hen, die overwonnen door het bloed van het Lam. Waar wil je bij behoren?

Geef je jonge leven volkomen aan Jezus. Hij heeft er recht op, je gans en al te bezitten, en je te gebruiken voor Zijn dienst.

Speel niet met de Duivel, hij is gevaarlijk, maar ver­berg je bij Hem, die Zijn bloed ook voor jou gegeven heeft. Dan zul je ook daar mogen zijn, als we allen bij Zijn weder­komst de overwinning zullen bezingen over de macht, die de wereld nu nog verleidt en verderft. Je leven is kostbaar! Het is waard om er over na te denken.          

P.v.W.

 

Wie doet er mee?

We ontvangen zo menigmaal brieven, die getuigen van de zegen, die men door het lezen van ons blad ontvangt.

Zo kregen we deze week een brief die aldus begon:

Grote dankbaarheid vervult mijn hart bij het lezen van “Kracht van Omhoog”. Het is zo heerlijk te weten, dat het leven door de Geest, dat ik door Gods genade bezit door Uw blad zo heerlijk bevestigd wordt. Ik dank God dat er broeders en zusters zijn, die de gave bezitten dit zo heerlijk om te zetten in Uw blad. Uw blad moet ieder kind van God lezen! Tot mijn blijdschap kan ik U drie adressen geven als abonnee.

Wij danken God voor zo’n bemoediging.

Maar tevens durven wij met grote vrijmoedigheid op u een beroep te doen om ons te helpen ons blad in ruimere kring te verspreiden.

Laat ieder, die mede wil werken aan de verbreiding van het evangelie, deze week bij ons zijn naam opgeven. Wij zenden u dan vier weken lang gratis vijf extra bladen. U zendt deze bladen aan die kennissen of familieleden van wie u gelooft, dat ze ons blad met belangstelling zullen lezen. Met het laatste nummer zenden wij u vijf inteken­formulieren en u probeert of u deze ingevuld aan ons kunt terugzenden.

Mocht u dit te veel werk zijn, zend dan onderstaand intekenbiljet ingevuld aan ons op.

Zij, die zich thans abonneren, ontvangen de nummers van de maand December (waarbij het fraai uitgevoerde Kerst­nummer) gratis. Zij betalen dus ƒ 2,-als abonnementsgeld tot de maand Juli 1947.

Wij doen al wat wij kunnen om ons blad zo goed mogelijk te verzorgen, doet u nu wat u kunt om ons abonnees te bezorgen.

Wij rekenen op veler medewerking.

 

Hoe gebed 100.000 levens veranderde door Kenneth Taylor

Vier, zes, acht of zelfs tien uren per dag bad John Hyde voor de zielen van mensen met zo’n ijver, dat hij, toen hij 47 jaar oud was, stierf als een direct gevolg van deze ver­schrikkelijke gebedslast. Maar door zijn gebed kwamen er opwekkingen, waardoor honderdduizend zielen tot het Koninkrijk Gods toegevoegd werden.

Biddende Hyde -want zo werd hij genoemd door zijn mede-zendelingen -begon deze functie als bemiddelaar tijdens de voorbereiding van een grote conferentie van zen­delingen en Indische voorgangers, waarvan de bijeenkomst bepaald was in 1904 in Sialkot, Indië. Het kerkelijk leven in de Punjab was ver beneden de maatstaf van de Bijbel. Weinigen waren gered temidden van miljoenen zonder Christus. John Hyde en een vriend besloten, dat dit niet alleen maar een conferentie moest zijn, maar dat zij wilden wachten op de Heer, tot er stromen van zegen zouden komen. Dertig dagen voor de conferentie begonnen deze mannen zich af te zonderen voor gebed. Dag en nacht baden zij. Na zeven dagen voegde zich een vriend bij hen en gedurende eenentwintig dagen baden deze drie dag en nacht. Toen tenslotte de conferentie begon, was de macht van God er aanwezig. Als resultaat van die conferentie waren duizenden letterlijk in het Koninkrijk gebeden.

In de volgende zes jaren werd John Hyde onophoudelijk geleid tot een leven van waken en bidden voor anderen. Soms was het hem onmogelijk deze ontzettende last te ver­bergen en het was voor allen duidelijk, dat hij door die verschrikkelijke zielenstrijd terneergedrukt werd. Maar al die tijd was hij, ofschoon hij weinig at en sliep, stralend en vrolijk en overal waar hij ging, welkom. Kinderen hielden van hem en waren gelukkig als hij in hun huizen vertoefde.

Toen kwam de tijd, dat hij begon te bidden, dat elke dag één mens een Christen zou worden als gevolg van zijn getuigenis. Hij had de volle verzekering, dat God dit gebed verhoord had. Soms betekende het lange reizen, nachten van waken, gebed en vasten, smart en strijd -toch werd hij nooit teleurgesteld.

Maar hij werd niet verzadigd, De stem van God scheen voortdurend te zeggen: “Ik heb andere schapen……”

Het jaar daarop vroeg John Hyde aan God twee zielen per dag. Achthonderd zielen werden dat jaar toegevoegd. Maar opnieuw klemde hij zich aan God vast Tenslotte kreeg hij de verzekering. vier zielen per dag.

De gruwel van de zonde scheen op hem te drukken. De lange, slapeloze nachten van gebed en de afmattende dagen waren duidelijk op zijn gezicht te lezen. Toch was hij als het ware van gedaante veranderd, als hij in grote bijeenkomsten sprak, de heerlijkheid van God verlichtte elk van zijn gelaatstrekken, zodat velen hem nauwelijks herkenden.

Indien er gedurende die tijd, aan het eind van iedere dag, niet vier zielen tot de kudde waren toegevoegd, drukte dat ’s nachts zo zwaar op zijn hart, dat hij niet kon slapen of eten. Dan vroeg hij God hem aan te tonen, wat in hem deze zegen verhinderde. Steeds weer zag hij dat het de behoefte aan roem in zijn leven was. Zijn zonden belijdende, zocht hij naar de geest van aanbidding en als hij God prees, kwamen de mensen naar hem en het getal van geredden werd volgemaakt.

Tenslotte begon dit intense gebedsleven zijn gezondheid aan te tasten. Terwijl hij aan een hevige koorts en een on­ophoudelijke pijn in zijn borst leed, ging hij door met zijn nachtwaken. Toen hij tenslotte naar een dokter ging, was de man geschokt. “Ik ben nog nooit zo’n ernstig geval als dit tegengekomen”, zei hij. “Uw hart heeft zich uit zijn natuurlijke staat van de linkerzijde verplaatst naar de rech­terzijde. Er zullen maanden en maanden van absolute rust nodig zijn om het enigszins in zijn normale toestand terug te brengen.”

Terwijl hij naar de Verenigde Staten terugging om te sterven, trof het dat hij in Shrewsburry in Engeland was, juist in de tijd van de opening van de Chapman-Alexander evangelisatiebijeenkomsten.

Dr. Chapman schreef: “Wij geloven in gebed als nooit tevoren. Het aantal toehoorders was erg klein, resultaten schenen ónmogelijk. Toen ontving ik bericht, dat een Ameri­kaans zendeling bezig was met Gods zegen af te bidden voor ons werk. Hij was bekend als “Biddende Hyde”.

Bijna onmiddellijk keerde het getij. De zaal was stamp­vol en in mijn eerste uitnodiging kwamen vijftig mensen tot Jezus Christus, Daarna was de Geest zo machtig aanwezig, dat alle tegenstand gebroken werd, alle hindernissen weggenomen, zondaren riepen om genade en werden gered.

Een paar maanden later was John Hyde gestorven, zijn leven was uitgeteerd door zijn ontzettende gebedsstrijd voor verloren mensen. Maar als resultaat van dat bidden waren honderdduizend zielen tot de Here Jezus Christus gebracht. Wat een heerlijke dood zo te sterven.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Voor het eerst in een Chinese kerk

In Sacramento staat een houten gebouwtje in de Chinezenwijk. Beneden zijn schoollokalen, boven een kerkzaal. Wij proberen de ingang te vinden en vragen eindelijk een neger­vrouw om raad, die met haar leuke kleine baby naar onze pogingen staat te kijken. Zij wijst ons een smal gangetje naast het gebouwtje. We lopen er voorzichtig, het zijn stap­jes op en stapjes af, tot we aan de achterkant komen.

Een mooi Chinees meisje met prachtige amandel vormige ogen ontvangt ons en brengt ons bij “Mom”, de dominees­vrouw. Een klein, mager Chinees vrouwtje is zij. Zij kent heel weinig Engels, maar wij begrijpen, dat haar man niet thuis is. Wij vragen of ze hem bereiken kan, maar dat maakt haar aan het lachen. Ik merk, dat Chinezen iedere keer lachen, als er volgens ons niets te lachen is.

“You hungry?” vraagt zij. Hoewel we het ontkennen, loopt ze naar de keuken en gaat koffie maken. Een kopje koffie op z’n Hollands is wel het minst wat je een vreemde­ling kunt aanbieden. Maar het is geen Hollands kopje koffie. Bedrijvig biedt ze een stoel aan, maar die blijkt stuk te zijn; met veel lawaai haalt ze een andere. Ik zie nog meer ver­sleten meubels. Een schommelstoel heeft een veer, die boven de zitting uitsteekt.

Nu brengt ze koffie binnen en sandwiches, vruchten, zoute amandelen en vele soorten koekjes. Vergeefs probeert ze een gesprek met ons te voeren, maar dan ineens loopt ze naar de telefoon en ontbiedt een ouderling. Het is een vrij grote Chinees, die een winkel heeft. “Is good for church, gives much for church”, zegt ze stralend als ze hem ons voorstelt. “Knows English”.

Dat laatste is niet zo schitterend. Wij geven hem de aan­bevelingsbrieven, die hij heel lang bestudeert voor hij er iets van begrijpt. Het dochtertje met de mooie ogen blijkt een betere tolk te zijn. Ze is op een Amerikaanse High- school en spreekt uitstekend Engels.

Gelukkig komt dominee gauw thuis. Hij is een kleine, vriendelijke man, met een ondoorgrondelijk gezicht. Hij is dadelijk bereid Zondag twee diensten af te staan, die later nog vermeerderd worden met een derde.

Wat een hardwerkende mensen zijn deze kleine Chinezen hier vóór mij. Zij geven kinderen en volwassenen Chinese taal-, schrijf- en leesles en geven daar tussen door de bijbel­lessen. ‘s Zondags houden zij kerk en Zondagsschooldiensten. En verder zijn zij de vraagbaak en hulp van gemeenteleden en niet-gemeenteleden. In de hele buurt haalt men de dominee als er moeilijkheden zijn. Hij moet de dokter halen, zieken

naar het ziekenhuis brengen, brieven vertalen.

Zij verpleegt alle zieken, die niet naar het ziekenhuis gaan, zij geeft school en verder heeft ze haar huishouden

Vakantie nemen deze mensen zo goed als nooit. Een week in het jaar is wel het meeste wat zij zich gunnen. Wat is hier een ijver voor het Evangelie, een liefde voor hun volk! Wat is hier een echte naastenliefde. Ik begrijp ze niet, maar vindt het heerlijk deze mensen te ontmoeten en ben blij en trots hier Zondag te mogen spreken. Het is hier een stukje zending, maar het is moeilijker dan in China zelf. Dit vertelt de dominee. “Daar is dikwijls hongersnood en gebrek, ook aan medische hulp waar de kerk kan helpen. Hier zijn de mensen goed gevoed en verdienen veel en zijn niet zo afhankelijk.’ ik ben even verbaasd, als hij dit als een moeilijkheid ziet.

Zondagmorgen kom ik om te spreken. Het is een kleine gemeente van meest jonge mensen. “Zij kennen Engels, de ouderen niet”, zegt de dominee. Ik houd er mijn lezing en ‘s middags als er Zondagsschool is, zijn er veel meer men­sen. Wat een lieve kindertjes, sommigen hebben bloemen of glinsterende versieringen in het blauwzwarte haar, de kleintjes hebben gladde pony. Ze zijn onrustig en lopen geregeld van en naar het toilet.

Tussen de diensten in zijn we de gasten van het dominees- vrouwtje “Mom “, De maaltijd is echt Chinees. Een wonder­lijke soep, waarin Chinese vruchten drijven en stukjes vlees doet ons een beetje aan de pompoenensoep van het con­centratiekamp denken. De rijst is heerlijk en wat er alle­maal door en omheen ligt op een bord is buitenissig maar smakelijk.

In de kerk word ik voorgesteld aan vele dames en heren. Mrs. Wong beet een aardig mooi vrouwtje. Mrs. Wong heet een vuile achterbuurtvrouw met slonzig haar en vuile japon. Mrs. Wong heet een dametje met kleurige japon en won­derlijke sluier aan en een vreemd hoedje op. Iedereen lijkt Mrs. Wong te heten. Nu is er een Mrs. Tong. Het klinkt mij zo grappig in de oren, maar ik merk, dat dat genoegen wederzijds is. want als de dominee mij inleidt begint hij onze namen uit te leggen. Hij vertelt, dat hij in het hotel kamers bestelde voor ons en hij vroeg een kamer voor Miss ten Boom. Hij spreekt wonderlijk Engels en de hotelhouder verstond “ten rooms’. “Tien kamers heb ik niet’, riep de man. Toen hij zei; “For Mr. ten Have ”, zei de man weer: “I have not ten.” Hij dacht dat de dominee zei in plaats van “Must have ten”, ten have”.

Tijdens de dienst komen er vele mensen binnen, na af­loop word ik aan hen voorgesteld en ontmoet ik een won­derlijke verzameling dominees. Een lange Hollander, een Filippino, een Cubaan, een Baptist, een reformed church minister. Een dame vraagt of ik in haar kerk nog kan spreken. Het is een dienst in een kerk, drie en een halve mijl weg, die om zeven uur begint. De avonddienst hier is om acht uur, maar haar man haalt en brengt mij in zijn auto en zo heb ik weer eens een bijna Canadese drukke Zondag met vier diensten.

‘s Avonds spreek ik voor anderen. Zij verstaan bijna allen weinig Engels. Ik spreek heel langzaam en gearticuleerd. En als ik klaar ben herhaald de dominee het in het Chinees. Bekende liederen als “Welk een Vriend is onze Jezus”, klinken vreemd in die onverstaanbare taal.

Wat is nu mijn ervaring deze eerste keer, dat ik voor Chinezen spreek? Ben ik tevreden? Nee, ik begrijp ze niet, deze mensen met hun lachende maskers. Ik sta zo ver van hen af. Zendelingen hebben gelegenheid langzaamaan hen te leren kennén. Ik ken dezen niet, noch zij mij. Ik bid al­door onder het spreken om liefde. Als de liefde van de Heiland in mij is, zal het door mij heen stralen.

Sommigen luisteren goed, anderen slapen, kinderen lopen heen en weer. Als de dominee mijn verhaal in het chinees vertaalt, heb ik gelegenheid rustig de gezichten te bestuderen. Ik lees niets. Een kind gaat een versje zingen. Niemand verhindert haar dat. de dominee spreekt er iets luider over­heen. Ik voel me niet blij. Hebben de mensen iets van mijn boodschap verstaan? Is er één ziel, achter deze maskers verborgen, getroffen door mijn uitnodiging hun hele leven aan Christus te geven? Heeft iemand met mij mee gedankt, dat het einde van deze wereld niet vernietiging is, maar de overwinning van Jezus Christus? Ik weet het niet. De domi­nee heeft zelf een masker voor. Zijn de voor mij zo onbe­grijpelijke klanken, die hij nu zegt, een juiste weergave van mijn woorden! Heeft er iemand hier iets gevoeld van ont­roering, toen ik vertelde van het lijden in de duistere kam­pen? Ik weet het niet.

Hoor, nu gaat de dominee weer in het Engels spreken. Hij vraagt mij iets. “Wilt U voor ons bidden? Wij zullen voor u bidden en voor Uw Evangelisatiewerk. Wilt U de reformed churches overal onze groeten doen! Wij voelen ons één met hen. Sedert kort pas zijn wij aangesloten en wij zullen blij zijn als U zo de band wilt versterken. Vertel hen dat in Sacramento een Chinese kerk bij hen hoort.”

Ik voel mij beschaamd. Wat ben ik weer kleingelovig geweest. Deze mensen geven het heerlijkste wat zij aan mij geven kunnen: hun voorbede. En waar in de andere kerken kreeg ik zo’n belangrijke opdracht als hier?

Mom geleidt ons naar buiten. Het is een donkere nacht met heldere sterren. Zij vraagt of ik bidden wil voor haar. De taak is haar soms te zwaar en zij lijdt aan hartzwakte en zenuwachtigheid. Ik neem haar handen tussen de mijne en bid of de Heiland zelf Zijn doorboorde hand op haar wil leggen en haar genezen wil.

Biddend met de handen ineen, in Christus één.

Als ik weggaande nog eens omkijk, zie ik dat haar mas­ker lacht, maar ik heb de sterren niet nodig om er doorheen te zien.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.23

Er is geen andere weg! door Henry Grube.

Welk bewijs hebt u, dat uw Bijbel Gods Woord is? Deze vraag wordt dikwijls gesteld en altijd is ons antwoord ge­weest: één bewijs dat de Bijbel het Woord van God is, is dat hij leert, dat de mens van zonden wordt verlost: uit genade door het geloof in Jezus Christus! Ieder ander zo­genaamd heilig boek leert dat de mens van zonden wordt verlost door zijn eigen inspanning. Ieder valse godsdienst leert, dat de mens iets moet doen om Gods Gunst te winnen. De Christelijke Bijbel, de Heilige Schrift, is het enige boek, dat ons leert, dat verlossing niet is een godsdienst, maar een Verlosser en een Verlosser is niet hetzelfde als godsdienst. Er is een groot verschil tussen deze twee -zij staan zelfs in geen enkele relatie tot elkander. Er bestaan honderden soorten van godsdienst in de wereld -maar er bestaat maar één Verlosser! Tot Hem moeten wij gaan om te worden gered en verlost! Van het Oordeel, van der zondekracht, ja zelfs van de inwoning der zonde! Velen zoeken ver­lossing door de poging om de leer van Jezus Christus na te volgen. Maar er bestaat geen ethische leer van Christus die verlost! Verlossing is het gevolg van het aannemen van de Verlosser! Van de Verlosser Zelf! Het zijn niet de leer- beginselen van Christus -maar de Persoon van Christus, die de verlosser Zelf is. De discipelen volgden Hem na om­dat zij in Hem als Verlosser geloofden! Zij werden niet verlost omdat zij Hem volgden. Het volgen van de leerbeginselen van Christus zou niet meer betekenen dan het om­slaan van een ander blad in het levensboek -en dat zou geenszins hetzelfde zijn als het ontvangen van een nieuw Leven!De niet verloste mens heeft geen behoefte aan zo­iets als een nieuwe (Christelijke) reputatie! Wat hij wel nodig heeft is wedergeboorte! Het is alleen door de Here Jezus Christus, dat iemand kan worden wedergeboren en een nieuw karakter -een nieuwe natuur en eeuwig Leven ontvangt. (1 Joh. 05:02-12).

Niet “een” Geloof – maar Christus!

Het is Christus Zelf Die ieder van node heeft! Iedere zondaar -d.i. ieder mens die als zondaar voor Hem wil verschijnen. De niet wedergeboren mens is verloren -en Christus is De Weg! De niet-wedergeborene is door Satans leugens verblind -en Christus alleen is het Leven (Joh. 14:06). Dit is de betekenis van Gods Woord in (Joh. 01:12): Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden namelijk die in Zijn Naam geloven, (Joh. 01:13) welke niet uit de bloede, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn. En voorts lezen wij (Joh. 06:37); Al wat Mij de Vader gegeven heeft zal tot Mij komen en die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen. Het is niet “mijn” -niet “ons”, niet “een geloof dat verlost: het is de Christus des Geloofs die verlost. Verlossing is niet het gevolg van het geloven in de waarheid van een door ons als waar aangezien geloof -maar verlossing is het gevolg van het geloof in die éne Verlosser waarvan het geloof gewaagt. Het opgeven van zonden is het gevolg van verlossing -niet een manier om verlossing te verkrijgen. Niemand werd verlost door dat wat hij opgeeft of door dat wat hij “ver­laat”. Zondaren worden verlost van hun zonden wanneer zij aannemen Gods Gave: d.i. Jezus Christus onze Heer! (Rom. 06:23). Het prijsgeven van zonden zonder eerst Christus als Heer en Verlosser aan te nemen, is slechts een soort levensreformatie zonder verlossend effect. Want het verlost niet! Maar wanneer een tot zondaar geworden mens, d.w.z. een mens, die tot het inzicht kwam zondaar te zijn. Christus aanneemt -dan geschiedt het wonder der wederge­boorte, dat de verlossing tot gevolg heeft (2 Kor. 05:17).

Niet pogen – maar vertrouwen!

Verlossing is vrij, maar zij is niet goedkoop! Niemand is bij machte het resultaat van zijn werken en pogen aan God aan te bieden en daarvoor in de plaats het eeuwige leven te ontvangen. Het kan tegen zo goedkope prijs vol­strekt niet worden ontvangen. Jezus Christus is de Enige die ooit iets betaald heeft voor Verlossing.

Hij, en Hij alleen, betaalde de prijs voor de Vrij­koop van de zielen door Zijn eigen dierbaar Bloed (1 Petr. 01:18-19). Menigeen wenst ernstig te weten welk deel de “werken” in het Bestek der Verlossing hebben. Het ant­woord kan alleen luiden: Niets in mijne handen kan in het gewicht vallen bij de verlossing dan alleen -in het Geloof -met beide handen mij vastklampen aan het Kruis van Golgotha. Ofschoon dus verlossing door de werken onmogelijk is, is het evenzo waar, dat verlossing zonder de werken diep beschamend is. Verlossing is dus niet het ge­volg van het dienen van God -maar het dienen van God is het gevolg van de Verlossing!

Het wachtwoord is: Geloven!

De zondaar wordt niet verlost van zijn zonden omdat hij beloften doet aan God -maar omdat hij gelooft in Gods Beloften. Aan hem -ook aan hem gedaan. God is een machtig Gever -maar de mens is zulk een pover aan­nemer. God biedt verlossing aan verlorenen -maar Hij biedt haar slechts aan aks Genadegift onder de voor­waarde, dat men haar als zodanig aanneemt door Christus aan te nemen. Want deze Genadegift is niets en niemand anders dan Christus Zelf’ Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eengeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige Leven hebbe (Joh. 03:16). Het is Christus in u (niet onder u, want die vertaling is in strijd met de waar­heid en werkelijkheid der Schrift) -Christus in u, de Hope der heerlijkheid (Kol. 01:27). Want buiten Christus is u geen nut! Daarom roept Hij u toe (in Joh. 15:4): Blijf in Mij en Ik in u? (Joh. 15:06): Zo iemand niet in Mij blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank en is verdord!

In Christus is de overvloed der Liefde Gods -in Hem de Genade! In Hem het dagelijks manna -In Hem Uw toevlucht! In Hem is verzoening alleen. In Hem de volle verlossing, in Hem het eeuwige Leven?

(Pred. 03:14): Ik weet, dat al wat God doet, in eeuwigheid zal zijn, daar is niet aan toe te voegen en daar is niet af te doen en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn Aangezicht.

Wij eindigen met de woorden in de aanhef dezes: er is geen andere weg dan de Weg! De Waarheid -en het Leven! Jezus Christus Zelf is de Verlosser en de Verlossing!

 

(-Bovenstaand artikel is als traktaatje verkrijgbaar bij de administratie van Kracht van Omhoog tegen de prijs van f 0.05 per stuk en f 4.-per 100 ex. Tevens zijn verkrijgbaar tegen dezelfde prijs:

-Het nachtelijk rumoer bij een gesloten feestzaal

-De inwoning van Christus in ons hart Het naderende verderf

 

“Ontbloot”

Als er geen profetie is, wordt het volk ont­bloot. (Spr. 29:18a).

In de dagen van Samuëls jeugd was het Woord des Heren schaars. “Het was dierbaar (d.i. duur, schaars) in die dagen, daar was geen openbaar gezicht,” lezen we in (1 Sam. 03:01).

Vroeger had de Here tot Mozes gesproken en door hem tot het volk, en tot Jozua en de richters. Gideon b.v. Maar tijdens Eli’s hogepriesterschap sprak de Here niet, behalve dan, ja, tot Samuël, het knechtje van Eli. Met hem begon een nieuwe periode. Doch in de jaren voor hem, deed de Here het niet. Er werd niet meer geprofeteerd.

Wanneer wij dit zo lezen: ”Er werd niet meer gepro­feteerd”, dan komen wij zo licht tot de gedachteassociatie: dus geen predikdienst en geen eredienst meer.

Met name is dat ook het geval, wanneer in Openbaringen 11 gezegd wordt, dat de twee getuigen, die geprofeteerd hebben, gedood zullen worden. Er komt een tijd dat er niet meer geprofeteerd zal worden. We zijn geneigd dan te denken: het is dan dus met alle “eredienst” uit.

Toch is die gedachte niet juist.

Er kan zeker een tijd komen, waarin niet meer geprofe­teerd wordt, in de rechte zin van het woord, terwijl er toch nog eredienst is: een hoog “kerkelijke” eredienst zelfs, met avondmaalstafels en liturgische gebruiken, met preken, die naar de regelen der kunst zijn opgebouwd. Zie maar, hoe dat reeds eerder is voorgekomen.

De Here onthield in de dagen van Eli Zijn Woord aan Israël. Profetie, die deed weten: dit en dat eist de Here van ons in deze concrete situatie van vandaag, was er niet. Maar er was wel eredienst.

Er werd elke dag geofferd. Elke dag werd de zegen ge­legd op het bij de tabernakel verzamelde volk. De zonen van Eli waren allerminst ongodsdienstig. Integendeel; in de strijd tegen de Filistijnen vertrouwden zij van ganser harte op “de wet en de getuigenissen”, op de ark des Verbonds des Heren. Zij kenden Jahweh heel goed, ’t waren geen godloochenaars, die de eredienst uitroeiden en die het van zichzelf verwachtten. Ze zochten hulp bij de Ark des Ver­bonds! Wat wilt ge nog meer?

Ziet u, er was wél eredienst en godsdienstigheid. En toch was er geen profetie.

Het levende, krachtige Woord van God, dat het Ver­bondsvolk leidde op de weg des Heren werd niet meer ge­hoord,

De Here onthield hen dat. Hun godsdienst was vals.

Het kan dus samengaan: wel eredienst en geen profetie, wel kerkdienst en toch geen “onderwijzing “-van-den-Here.

De Opperste Wijsheid, onze Here Jezus Christus heeft de woorden, die boven dit stukje staan, de Spreukendichter geïnspireerd. Hij heeft aangegeven wat het volk des Ver­bonds te wachten staat, wanneer er geen profetie is. En Hij verkondigt door Zijn Woord ook in het heden, hoe erg het is wanneer in vele kerken nog we! godsdienstige preken worden gehouden en vrome woorden gezegd, doch onder­tussen het profetische Woord, dat de gelovigen in hun concrete situatie vertroost en onderwijst, maar ook vermaant en bedreigt, naar (Ez. 33:13; Joh. 15:02; Joh. 15:06 b.v.) onder een deksel gelegd wordt

Dan wordt het volk ontbloot! Ontbloot, losgelaten, aan zijn lot overgelaten. De kanttekenaars zeggen hierbij: “Ont­bloot te weten van Gods genade, zegen en bescherming en alzo van zijn tijdelijk en eeuwig welvaren; verg. (Ex. 32:52 en de aantekening.” In ’t Hebreeuws staat een woord, dat be­tekent, teugelloos worden, verwilderen.

Als het levende, krachtige Woord Gods wordt verduisterd en vervangen door vroom-wetenschappelijke bespiegelingen over het Woord, dan wordt het volk des Verbonds teugel­loos. De goede leibanden zijn weg’

Het volk wordt losgelaten van de Here Zelf.

De Opperste Wijsheid spreekt’

De tekst, die boven dit stukje staat, is maar geen con­statering van de een of andere theoloog uit de oude tijd.

 

Na de eerste Youth for Christ actie

Dankbaar!

Met grote dankbaarheid willen wij onze voorlopige indruk geven over de in Nederland gehouden Youth for Christ bijeenkomsten Vóór dat deze samenkomsten aanvingen, schreven wij een artikel over (onze) “Verwachting”. Wel nu onze verwachting is niet beschaamd geworden. Hoe kon het ook, waar wij in dat artikel naar waarheid schreven:

‘Onze verwachting is van de Here alleen. Hoe kon het ook terwijl zowel in Amerika als hier in ons land de duizenden en tienduizenden gebeden opstegen tot de om Zich in deze arbeid machtig te openbaren tot redding van zondaren De Here heeft deze gebeden verhoord op zo’n machtige Wijze, dat ook wij het

Moeten uitroepen: het is een wonder in onze ogen, wij zien het maar wij begrijpen het niet. Hoe is het mogelijk dat gedurende deze weken vele duizenden jonge mensen urenlang in de rij hebben gestaan, iets wat wij voorheen slechts voor bioscopen en schouwburgen hebben gezien maar nu om het Evangelie van Jezus Christus te beluisteren? Onder deze duizenden vele, vele honderden, die nooit meer naar een kerk of een godsdienstige bijeenkomst gingen, maar die nu gewillig stonden te wachten totdat de deuren opengingen of tot de tijd dat de tweede samenkomst in hetzelfde gebouw kon beginnen. Hoe is dit mogelijk? Het is niet anders te ver­klaren, dan als een kennelijke en wonderbaarlijke gebedsverhoring, De Here hoort het gebed. Halleluja Ook nu wij aan het eind van deze eerste campagne staan en alles van zeer nabij hebben meegemaakt, moeten wij het zeggen: deze hele zaak is een wonder van God. Halleluja’!

Terwijl wij dit schrijven, wacht ons nog slechts een samenkomst, maar wij kunnen nu wel reeds zeggen dat omstreeks veertigduizend mensen onze samenkomsten bezochten. En in elke samenkomst, zonder een uitzondering was een machtige werking van de Heilige Geest waar te nemen. Meer dan drieduizend, mogelijk zelfs wel vierduizend mensen bleven achter om hun hart en leven aan de Here Jezus over te geven. Na elke samenkomst kwamen ze, onder overtuiging van schuld en dikwijls in tranen, om verlossing bij Christus te zoeken. En Hij heeft de honderden verlost op datzelfde ogenblik, dat zij tot Hem kwamen. Met stralende gezichten hebben wij ze zien heengaan en ze heb­ben het uitgeroepen; “Nu weet ik, dat mijn Verlosser leeft.

Als wij hun de Schriften openden, hebben zij gezegd: “Nu zie ik het.” En een ander als wij hen lieten lezen, wat God Zelf zegt van de redding der zondaren: “Maar dan ben ik er.” En zij hebben de Here gedankt en geloofd en geprezen en zij hebben in de samenkomsten, op hun werk en op de reis getuigd van wat Christus nu voor hun zelf was geworden. Neen, wij weten het wel. dat niet allen die achterbleven, verlost zijn heengegaan. Maar wij weten het ook, dat allen, die in oprechtheid hun hart en leven aan de Here Jezus hebben overgegeven, door Hem zijn aan­genomen. En wij weten het ook, dat Hij hun verder zal leiden. Het is ons een absolute zekerheid, dat Hij Zijn woord aan hun zal waar maken, dat Zijn Geest hun in al de waarheid zal leiden. De schapen van Zijn kudde zijn in Zijn hand. Daar zijn zij veilig. Onder de duizenden, die achterbleven, waren ook zeer velen, die tot op dat ogenblik vreemd van God en Zijn dienst hadden geleefd en het is een wonder van God, hoe Hij hun in zo’n korte tijd de ogen heeft geopend. Het wonder van de eerste Pinksterdag heeft zich herhaald en herhaalt zich nog elke dag, “En er werden op die dag toegedaan drieduizend zielen.’

Aan een der bekeerlingen, die enkele weken later in een onzer bijeenkomsten zijn getuigenis gaf, werd gevraagd: “Gelooft U in plotselinge bekeringen”? Zijn stralend “ja”, was er het antwoord op. Hijzelf was er een voorbeeld van.

Natuurlijk is de reactie op deze samenkomsten verschil­lend geweest. Dit is niet een zaak geweest, die niet weer­sproken is geworden. Is dit met de Here Jezus, of met een van Zijn Geest vervulde dienaren wel ooit het geval ge­weest. Wij letten dus slechts op wat de Here heeft gedaan. En dat is wonderbaar. Wij zijn dankbaar, meer dan dank­baar. De Here heeft grote dingen gedaan, dies zijn wij verblijd.

  1. Zijp

 

De slotsamenkomst van de Youth-for-Christ actie

In de grote, ongezellige Beatrixhal van het Jaarbeursge­bouw vond Zondagavond 10 November de slotsamenkomst plaats van de Youth-For-Christ meetings, die gehouden zijn door het Amerikaanse team

Per telegram had Rev. Spencer de Jong aan de Ameri­kaanse broeders gevraagd deze samenkomst in hun gebed te gedenken.

Het is ongetwijfeld aan deze stroom van gebeden te dan­ken, dat zovele honderden zielen deze avond tot overgave kwamen. Het lag zeker niet aan de omstandigheden. Want die waren ongunstiger dan ergens anders. Een grote onge­zellige holle ruimte, waar het geluid van de luidsprekers in weergalmde. Een koude stenen vloer, harde banken en dan nog, vooral in het begin, troepen jongelui, die als met opzet luidruchtig binnenkwamen of weggingen.

Ja, Satan werkte hard deze avond, doch Gods Geest was machtiger. Evenals de vorige avond waren ook thans weer een 1500 jonge mensen hier samen. Op het podium zat, be­halve het team, de Amerikaanse ambassadeur, die deze vergadering geheel heeft bijgewoond, en het nationale comité, dat het werk in ons land hoopt voort te zetten.

Op deze avond hebben -we het persoonlijk getuigenis be­luisterd van Douglas Fisher, die vertelde van zijn redding uit de macht der zonde en het getuigenis van Don de Vos, die reeds op achtjarige leeftijd verlangde de Heiland te volgen.

Ds. Spencer de Jong stelde hierop het nationale comité aan de vergadering voor, waarna Ds. Barkey Wolf met enkele woorden zijn grote blijdschap uitsprak over het werk, dat deze drie mannen hier hebben verricht met Gods hulp. Als predikant in de Haag, had hij een gesprek met een meisje, dat, evenals zovele anderen, Jezus had gevonden en zo echt gelukkig was geworden. Wat wij niet hebben kunnen bereiken, heeft Ds. Spencer de Jong niet Gods hulp bereikt: hij heeft duizenden en duizenden onder het evangelie gebracht, die nooit meer in een kerk kwamen. Spreker dankte ook Don de Vos, die Nederland leerde zingen het lied, dat nog steeds in ons doorklinkt: “Jesus is mine, mine, mine”, en Douglas Fisher, die zo belangrijk medewerkte door de muzikale verzorging en zijn sympathiek getuigenis. Staande werd daarop deze mannen toegezongen: “De Heer zal U steeds gadeslaan,”

Hoe treffend was het om te zien, hoe velen van hen, vaak met nat-beschreide wangen, met de aanwezige zielenherders over hun zielennood spraken en tenslotte door Sydney Wilson werden toegesproken. Velen vonden die avond vrede en rust in Jezus Christus.

Na deze zes weken kunnen we niet anders dan dankbaar erkennen, dat God in ons land iets nieuws gaat doen. Zelfs bij het afscheid nemen op het perron kwam nog iemand tot Christus. Ook in de trein naar Amsterdam gaf een meisje zich aan de Heiland over.

Het is, zoals Ds. Spencer de Jong antwoordde, toen iemand hem bedankte voor wat hij voor de jeugd van Nederland deed: “Bedank mij niet, het is God. Die dit doet”

Maandag 11 November, om half drie, vertrok van Schip­hol het vliegtuig met de drie mannen, die in zo’n korte tijd door warme vriendschap aan ons zijn verbonden en voor zo velen tot een eeuwige zegen werden.

  1. van den Brink

 

Iets over de Youth lor Christ

De Youth-For-Christ tracht op iedere wijze de plaatselijke kerken en kringen te helpen. Wij weten te goed, dat geen enkele beweging vruchtbaar kan werken los van de goede Wil en actieve medewerking van plaatselijke predikanten en gelovigen. Wij trachten niet van de bestaande kerken af te leiden doch juist jonge mensen binnen te brengen. De Youth-For-Christ heeft geen doel in zichzelf.

De jonge mensen, die tot een beslissing komen, vullen een formulier in. waarop zij vermelden of zij al of niet tot een kerk behoren. In het eerste geval worden de briefjes doorgegeven aan deze kerk, in het tweede geval wordt getracht de jonge mensen op te vangen tot ze tot een eigen keuze komen. Youth-For-Christ is niet enkel verlangend mensen tot Christus te winnen, doch ook om deze bekeringen te bestendigen.

Psychologen zullen natuurlijk trachten een psychologische verklaring te vinden voor de rijke zegen. Doch geen weten­schappelijke verklaring kan de drijvende kracht van deze beweging aanwijzen.

Een groep studenten van de Chicago Universiteit vroeg op een avond aan Bob Cook: “Wat is de kracht achter dit werk. Hoe komt het, dat dit verder gaat en groeit?

Juist kwam een van de helpsters aan met twee aardige meisjes van 18 jaar, zichtbaar bewogen en met tranen op de wangen. “Ik dacht, dat u het wel prettig zou vinden deze meisjes te ontmoeten”, zei ze, …”tweelingzusters, die juist hun hart aan de Here Jezus hebben gegeven            ”

Een kort gesprek bracht aan het licht hoe heerlijk zij waren gered en hoe blij zij waren.

“Daar, heren, is het antwoord op uw vraag”, zei Bob Cook. “Zo lang als jonge mensen gered worden, zal de Youth-For-Christ steeds voorwaarts gaan.”

 

Profetie

Het is profetie! Van de Opperste Wijsheid! En daarom ook zo levend en krachtig. Daarom zijn deze woorden vol vermaning en bedreiging voor een kerkvolk, dat de profetie weert en de “valselijk dusgenaamde wetenschap” heersen laat.

Er staat wat te wachten!

Wellicht een stijlvolle eredienst; maat tegelijk een van Gods genade en zegen en bescherming verstoken volk, dat juist in zijn verlatenheid “door de heidenen” gemakkelijk kan worden overweldigd. (Ex. 32:25 v.)

Zover zal het komen. Johannes hoorde eens van sterke mach­ten, die de afvallige kerk zullen haten. “Zij zullen haar woest maken en naakt en zij zullen haar vlees eten en zullen haar met vuur verbranden.” (Openb. 17:16.)

Dan wordt Spreuken 29:18a ten volle waar gemaakt.

  1. C. J.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Hotels zijn dikwijls gevestigd in grote huizen, soms sky-scrapers (wolkenkrabbers). Meestal zijn daar binnenplaat­sen, dikwijls heel smal. Aan het eind van een binnenplaats van een paar voet breed is mijn kamer. Zelfs op de zon­nigste dagen is het er stikdonker. Het is er ongezellig en benauwd. Het bed is zo scheef, dat ik er af dreig te vallen. Wat is het saai, om in zo’n kamer te wonen. Het kamer­meisje, jonge negerin, is aldoor vriendelijk. Zij is de enige, die ik af en toe spreek en we sluiten een soort vriendschap.

Het is Zondag en ik slenter langs de straat om te zien waar ik zal gaan eten. A’s ik een restaurant binnenloop, brengt een ontvangmeisje mij aan een klein tafeltje, waar al een dame zit te eten. Ze zegt tegen haar, wijzend op mij: “A nice lady!“ In de meeste restaurants is een ontvangdame, die je een plaats aanwijst. Onder het eten bespreken we luchtig verschillende onderwerpen, dan vraagt ineens m’n tafeldame, waarom ik in Amerika ben. Ik vertel iets van m’n wedervaren en dan zegt ze vertrouwelijk: “Er is hier in de stad een Miss ten Boom, die vertelt van haar er­varingen tijdens de oorlog. M’n vriendin heeft haar ge­hoord en vanavond ga ik haar horen in de Glide Memorial Church.” Leuk is het, zo over jezelf te horen. Als ze hoort, dat ik het zelf ben, nodigt ze me uit vanmiddag met haar te rijden door en om San Francisco. maar ik heb andere plannen. Ik vertel, dat ik m’n kamermeisje ga bezoeken in de negerwijk. “Zou u dat wel doen?”, vraagt ze. Er is bij vele blanken een zekere vrees om in een negerhuis in te gaan. Ik weet natuurlijk niet alles, maar ik voel hier dui­delijk misplaatst wantrouwen.

Om drie uur loop ik het grote huis binnen, waar vele negergezinnen in kleine appartementen wonen. De gangen zijn vuil en verveloos. Bij het nummer waar ik wezen moet is een bel en de deur wordt geopend door een jonge neger meteen open, aardig gezicht. Hij brengt me bij zijn moeder, die in bed ligt. Ze is verrukt, dat ik heus gekomen ben. De kamers zijn smakeloos ingericht. Er is hier een wonder­lijke mengelmoes van primitieve soberheid en weelde.

Geen plaat aan de muur, maar wel mooie divans en club­fauteuils, die thuis horen in een beschaafder omgeving. Er is een radio, ijskast, kaptafel. Er is hoegenaamd geen ver­siering in de kamer. Het lijkt daardoor op een wachtkamer. Het gezin is welgesteld. Alle drie werken, soms nacht en dag, en ze verdienen veel. De jongen maakte in de vakantie veertig dollars per week en een vakantie duurt drie maan­den. De moeder is wat ziek en vertelt nu van haar leven in het Zuiden, waar zwarten verdrukt worden. “Blanken zijn hier goed voor ons”, zegt ze.

Als ik vertel van mijn ervaringen, zegt ze: “Dat was erg, maar Jezus was bij u, hè?” Met Walter, de zoon van zestien jaar, krijg ik dadelijk contact. Hij heeft al jong zijn hart aan de Heer gegeven en ook ai zijn vrienden, vertelt hij. Wat sta ik dicht bij deze mensen, al is hun huid van een andere kleur.

Walter is op de High School en als ik Frans tegen hem praat, verstaat hij ’t aardig. Ik ken beter Latijn, zegt hij, Als ik vraag of hij ook heeft geleerd: Bellum, Bellum, Belli. Bello. Bellum. Bello, begint hij te lachen en hij blijkt Homerus te lezen. In zijn vakantie “maakt” (verdient) hij geld, helpt in nachtclubs, werkt op een scheepsbouwmaatschappij, ja, accepteert al de baantjes, die er voor negerjongens open­staan, ook Zaterdags en Zondags.

Er komen een paar buurmeisjes binnen stappen, hum­meltjes van één en drie jaar. Ze zijn om te knuffelen. Vertrouwelijk klimmen ze op m’n schoot en ik vraag ‘t kleintje: ”Do you know, that Jesus loves all the children?” “Yes, I know”) zegt ’t kleintje. Ze speek met haar zwarte handjes met m’n ring en ik laat haar kiekjes zien van blanke kindertjes in Europa.

Ik heb een heerlijke middag met m’n “coloured friends”.

 

Blijde zijn

Ja, mocht ik altijd blijde zijn,

Ach…… nimmer meer getreurd!

Zoals d ’ontloken roos, zo rein

in stille gaarde geurt.

Beschenen door de zomerzon

wordt zij van ‘t zoetst aroom de bron.

En zó bestraald door Gods gena

moest ook mijn harte zijn.

 

Helaas ik ben niet altijd blij.

Droefgeestig zucht mijn ziel.

Geknakt door zonden velerlei,

God weet, hoe vaak ik viel….

Ik, die met opgeheven hoofd

vertrouwend, blijde, ’t pad moest gaan.

Mijn mond is stom…  mijn lamp gedoofd…

en ’k strompel langs de baan.

 

Als klare, fonkelende wijn

schonk God zijn schuldvergiffenis,

in ’t Hem geheven hartemijn

vol levensgloed -verkwikkend, fris.

Maar d’ edik van mijn wereldlust

verzuurde al mijn stille vreugd.

Gestremd is ’t harte, schuldbewust,

verwelkt de gloed der jeugd.

 

De Goede Herder vat mijn hand

en schraagt mijn wankelende voet.

“Mijn kind. Ik heb het al volbracht,

“zie op Mijn kruis -sta op -vat moed.

“Toen gij in t duister waart ontvlucht,

“heb Ik gepleit, heb Ik gewaakt.

“De edik van uw wereldzucht

“heb Ik voor u aan t kruis gesmaakt. ”

 

“Uw pelgrimskleed, besmeurd, onrein,

“gescheurd, verkleurd, van vlekken vol,

“’t zal in Mijn bloed gewassen zijn,

“rein als de sneeuw -als witte wol.

“’t Gebroken riet verbreek Ik niet,

“walmende, olie-lege lamp,

“die licht noch glans in ’t duister biedt,

“Ontsteekt Mijn Geest tot heldere brand.

 

O, waarom zou ‘k niet blijde zijn?

Hoe heeft mijn ziel tot danken stof!

De Heiland wil steeds met mij zijn.

Hem prijst mijn lied -Hem eert mijn lof.

Nieuw leven lacht de roos ontluikt,

de dauw des hemels kust haar blad.

O, waarom zou ’k nog droevig zijn?

De Herder heeft mijn hand gevat!

Albert Zaaier

 

Tragedie 1946

Zijn naam moet voor altijd een geheim blijven. Een legerpredikant, die tot het uur van zijn dood bij hem was, ver­telde zijn geschiedenis.

De man kreeg naam als een voetbalster. Hij werd cum laude gepromoveerd aan een vooraanstaande Amerikaanse universiteit. Hij trouwde gelukkig en had twee lieve kinde­ren. In het leger klom hij spoedig op tot de rang van majoor. Hij werd verschillende malen gedecoreerd voor buitengewone diensten. Toen, in Frankrijk, begon hij zwaar te drinken. Op een nacht -in een aanval van dronkenmanswaanzin -doodde hij een mede-officier. Zijn vrouw en dochtertjes wisten niet waar hij was, of wat gebeurd was. Anderhalf uur voor het ogenblik van zijn executie door ophanging, werd er op de deur geklopt. De commanderende officier riep de kapitein terzijde en vertelde hem: ”Er zijn hier drie brieven van zijn vrouw, die eindelijk hem bereikt hebben. Zullen we ze hem geven, of niet? De kapitein nam ze. “Als ik die man was, zou ik ze willen hebben”, zei hij. De man las ze, verbrandde ze en maakte zijn laatste wandeling naar de galg. Onderweg waren zijn afscheidswoorden tegen de veldprediker: “Dominee, vertel de waarheid. Vertel iedere predikant en godsdienstige leider en opvoeder de verschrikkelijke waarheid omtrent sterke drank. Ik begon met kleine cocktails: ik eindig hier. Ik ben me niet bewust ooit de man te hebben gedood. Sterke drank en verwaarlozing van de godsdienst brachten me hiertoe.”

Jesse F. Perrin

 

Een Chinees geleerde

(vervolg)

Dromen en gezichten hebben ook een grote rol gespeeld in deze man, om hem van het fundament van het Boeddhisme af te brengen en hem te brengen in de tempel van de leven­de God.

Een gezicht was als volgt;

Hij zag zich te midden van ene grote schare mensen met grote intellectuele gaven. Zij volgden een brede weg. die uit de bergen kwam en naar beneden liep. Plotseling werd een hand op zijn schouder gelegd en een ontroerende stem zei tot hem; “Dr. u loopt op de verkeerde weg. Sta mij toe u te brengen op de smalle weg, die om de bergen heen loopt.” Hij keerde zich om, om te zien, wie met hem sprak. Het was die gehate vreemdeling. Die vreemdeling wilde inderdaad hem zeggen, welke weg hij nemen moest. Hij schudde de hand af van zijn schouder en vervolgde zijn weg, niet waardig achtende, hem een antwoord te geven. De zendeling volgde hem en de hand werd weer op zijn schouder gelegd: ”Dr., wilt U zich niet bedenken en na­denken over de weg, die U gaat! Dit is een zeer gevaarlijke weg en het einde ervan is de dood.” Weer sloeg hij de hand weg en wandelde verder! De hand werd later voor de derde maal op zijn schouder gelegd, en trachtte zijn voort­gaan en tegenstribbelen te stoppen, terwijl de stem zeide; “Dr., U bent op weg naar de Boeddhistische hel.” Dat deed hem stil staan. Hij keerde zich om, om het pad, dat berg­opwaarts ging, af te zien. Hij verwonderde zich, dat de zendeling was heengegaan. Nergens was hij te zien. In plaats van hem kwam een Ander om de bocht van de berg hem tegemoet. Zijn voeten waren bevlekt met bloed en hij zag er moe uit. Wie was Hij? De Zoon van God, het vlees- gemaakte Woord -Die gekomen was om hem te zoeken. Hij viel aan Zijn voeten en aanbad Hem. Van dat ogenblik gingen die twee tezamen en hij keek niet meer om.

De volgende Zondag, nadat hij dit visioen ontvangen had, kwam Dr. Chang aan het Heilig Avondmaal. Er was een glans op zijn gezicht; alle hoogmoed was er uit verdwenen en in plaats daarvan was een rustige glimlach van kame­raadschap, die hem deed herkennen als een broeder in Chris­tus Jezus. Hij kwam ’s avonds weer terug en voor de eerste keer knielde hij neer in het gebed tot de levenden en enig- waren God in een openbare godsdienstoefening. Hij maakte grote vorderingen, miste niet één van de samenkomsten en opende zijn eigen huis voor Evangelische bijeenkomsten op Donderdagavond, zodat hij een klasse van echte Boeddhisten kon bereiken.

Zijn vrouw had zulk een verering voor hem. dat zij ge­voelde, wat hij ook mocht doen, dat het goed was, hoewel zij zich niet verenigen kon met zijn verbinding aan de Chris­telijke kerk, welke hij vroeger voortdurend vervolgd had. Zij wist echter, dat een grote macht van boven over hem was gekomen en dat hij een nieuw mens geworden was.

Van af het begin had God Zijn zegel op dit uitverkoren vat gezet. Hij bad vurig voor al zijn familieleden en had ten slotte de blijdschap allen tot Christus te leiden. Zijn vrouw brak haar vegetarische belofte, die zij reeds dertig jaren gehouden had en voegde zich bij haar man. Zij brachten veel mannen en vrouwen uit de stad Lusi tot Christus. Hij was een wedergeboren mens en handelde in elk opzicht als een Christen dokter. Verscheiden priesters en priesteressen volgden hem in dit nieuwe geloof. Hij hielp verscheiden schuchtere gelovigen hun voorvaderen-tabletten weg te doen en in plaats daarvan het Woord van God te stellen. Zielen, die reeds vele jaren geloofden en niet de moed hadden ge­had zich in de rivier te laten dopen, werden nu sterk genoeg in hun geloof, om Christus te volgen in de waterdoop.

Toen wij het district moesten verlaten, benoemde de Lusi- gemeente Dr. Chang éénstemmig als hun voorganger. De kerk bloeide onder zijn bekwame leiding. Het was een grote schok voor ons te horen van zijn heengaan en van zijn over­zetting in de glorie, kort nadat wij het werk verlaten hadden voor een korte vakantie aan de kust.

Hij had een begrafenis geleid die dag, en thuis komende, voelde hij zich wat moe. Een poosje rustte hij in de woon­kamer vóór de avondsamenkomst en hij sloeg de bladen van zijn veel gebruikte Bijbel om, om zich voor te bereiden voor een toespraak voor de gemeente. Zijn gedachten gingen na­tuurlijkerwijze naar het heengaan van de Christen. Enige gemeenteleden hadden zich reeds verzameld, toen Dr. Chang plotseling op de muur een boodschap zag staan. Hij vroeg aan hen, die bij hem waren, de boodschap te lezen, maar zij zagen niets. Toen vroeg hij papier en inkt, begon te schrijven en zei: “Waarlijk Ik kom spoedig.” “Amen, ja, kom Here Jezus,” mompelde hij en deze getrouwe dienstknecht was getreden in de tegenwoordigheid van zijn Koning.

– Uit de “Gospel Gleaner”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.16

Het handschrift aan de wand (Dan. 05:05).

Gaat uit van haar, mijn volk.

Er komt een tijd, dat het geïnspireerde Woord des Heren meer tot ons te zeggen heeft dan in enige andere tijd der geschiedenis. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in onze dagen krijgen de onheilsprofetieën van het oude en nieuwe Ver­bond een diepe betekenis. We leven in een tijd, dat men het Goddelijk Woord niet meer kan interpreteren door het te malen in de molen van het gezond menselijk verstand. Wij kunnen niet meer achter onze schrijftafel gaan zitten om aan de hand van commentaren en uitleggers de draagwijdte te verstaan van het levende Woord van God. Niet door een koude, intellectuele analyse, maar door het verstaan van de geest dezer eeuw en het acht geven op de tekenen der tijden, kunnen we ons realiseren hoever we reeds in de nacht zijn. Wanneer de Heilige Geest als leidsman ons opmerkzaam maakt op die Schriftgedeelten, die nu voor ons van belang zijn, moeten en mogen we ook de daaraan ver­bonden dreigingen en beloften toepassen.

Achter ons ligt een tijdperk, waarin veel vreugde en blijd­schap gebleven is. die het natuurlijk hart hier op aarde be­zitten kon. Er is een eeuw’ heengegaan en wij zijn in die bedeling gekomen, die alle kenmerken inhoudt van de Dag des Heren. Wij zijn in de nacht. Wij zinken al dieper in de duisternis. En het is alleen nog genade van de Heer, als Hij ons wellicht nog een korte adempauze wil schenken om ons voor te bereiden op de komst van jezus. In deze korte rustperiode geeft Hij ons nog de gelegenheid Zijn Geest af te smeken, die we in versterkte mate zullen nodig hebben, willen we niet met de wereld en haar oordelen omkomen.

Onze beschaving is geworden als die toren van Siloam waarover de Heiland eenmaal sprak. (Lucas 13). Wij staan misschien nog vol bewondering aan zijn voet; we zijn trots omdat hij zich verheft boven die van andere volken en eeuwen. Maar velen beseffen reeds, dat hij aan het wankelen is en dat hij, indien de Here het niet verhoedt, ons allen zal bedelven.

God heeft de christelijke volken een kans gegeven. Maar zij hebben de God des hemels niet erkend en geëerd en daarom heeft Hij ze overgegeven aan de begeerlijkheden van het eigen hart. De naties hebben Hem verworpen en zich een iegelijk gekeerd naar zijn eigen weg. Daarom ook heeft Hij een twist met de volken en zal de donder van het ge­richt hen treffen, als de Here de schatkamers zal openge­daan hebben en de instrumenten zijner gramschap zal vóórt­brengen. En ook ons volk, dat zijn slaande hand gevoeld heeft en dat niet wedergekeerd is in ootmoed en vreze, zal ervaren, dat de goddelozen geen vrede hebben.

God schrijft Zijn handschrift aan de wand. En alleen zij, die oren hebben om te horen en ogen om te zien, zullen het opmerken. Moge de Here ons dan genadig zijn, opdat wij niet gerekend worden bij het afvallig volk, dat slechts vast­houdt aan eigen programma en de bedoeling en de wil van God niet verstaat.

Belsazars rijk gaat ten onder, en wordt weggenomen, om­dat hij zich niet heeft vernederd. (Dan. 05:22.) Al de be­dreigingen der profeten, die hele bladzijden in de Bijbel be­slaan, worden in één nacht aan deze hovaardige vorst volvoerd. Hij moet de ganse last torsen aan oordelen, die ge­slachten voor hem als een schat hebben verzameld en ze worden aan hem voltrokken. Plotseling, in één ure, gaat de ganse pracht en praal van Babel ten onder. We lezen het korte overlijdensbericht van dit volk, dat de konink­rijken der aarde aan zich had onderworpen en dat door de Schrift zelf het gouden hoofd genoemd wordt, in deze woorden. Maar in diezelfde nacht werd Belsazar, de koning der Chaldeeën gedood en Darius, de Mediër, nam het rijk in bezit.

Onder de feestvierende mensen, die slechts denken aan genot, die de heilige vaten van het huis des Heren hebben ont­wijd, die zich laven aan muziek en dans, schijft de Eeuwige het: Mené Mené Tekél Uparsin.

Tegenover de lichtkroon op de witgepleisterde muur ziet de koning de afbeeldingen van drie bekende munten: de mina, de sikkel en de peres. Dit Babylonische rebusschrift betekent voor hem de ondergang van zijn wereldrijk. Mina is geteld, tekel of sikkel is gewogen en peres is losscheuren tevens het meervoud van Pers. Het is de volheid des tijds voor Babel.

God is de grote teller, die de dagen en jaren der zonden heeft geteld. Hij is de onbedrieglijke weger van het eeuwig recht, die de volken en de staten, die Zijn heiligheid ver­achten, weegt. God formeert het licht en Hij schept de duisternis, Hij maakt de vrede en Hij schept het kwaad.

Als God aan de wand schrijft komt er echter ook een keerpunt in de geschiedenis van zijn volk. Wij weten, dat Darius de Mediër, de gouverneur-generaal van Cyrus de Grote was. En Cyrus of Kores was de gezalfde, die tot Jeruzalem zei: “Word gebouwd en tot de Tempel; word gegrond.” (Jes. 44:28).

Het tijdstip, dat Babel te licht bevonden werd, was de dageraad van de kinderen Gods. Als de dag der wrake in Zijn hart is, is het jaar der verlosten gekomen.

“Vliedt uit het midden van Babel en redt een iegelijk zijn leven, wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wraak des Heren, die haar de ver­diensten betaalt,” (Jer. 51:06) zo klinkt het tot het overblijfsel in Israël, dat door Gods genade behouden zal worden.

Deze stem dringt door tot in onze dagen. Zij wordt over­genomen door de profeet op Patmos, die Babel weerspiegeld ziet in de climax van ongerechtigheid en afval der laatste dagen. De Godsspraken der profeten reiken in hun betekenis verder dan het wereldrijk aan de oevers der Eufraat; zij ontspannen de tijden der heidenen van alle eeuwen en vinden haar uiteindelijke vervulling in dat reli­gieuze en politieke Babylon, welks oordeel reikt tot aan de hemel en verheven is tot de bovenste wolken. (Jer. 51:07-08).

God zal de hoogmoed, de wijsheid, de wetenschap onzer dagen in een ogenblik vernietigen. Noch de stemmen der staatslieden, noch die der commentators, noch die der ge­leerden zal ons uit het moeras helpen. Elke dag lezen we over nieuwe conferenties, waarin de helderste koppen be­raadslagen om toch niet, nu men de oorlog gewonnen heeft, de vrede te verliezen. Maar er is geen vrede te ver­liezen, omdat men de Vredevorst niet erkennen wil. Men reikt elkander de wijnglazen toe en drinkt op het behoud van de cultuur, maar men vertoornt tevens God door het werk zijner handen, zichzelf ten kwade. (Jer. 25:07).

De tijd nadert dat Gods toorn over deze aarde zal uit­gestort worden. De tijd nadert ook, dat wij, als kinderen Gods, tot het uiterste onze beslissing zullen moeten nemen. Waar de Engel van Gods gramschap de sikkel slaat op deze aarde om de druiven af te snijden en ze te werpen in de wijnpersbak van de toorn Gods, daar zal ook Degene, die met de wolken komt, de eerstelingen van de oogst der aarde verzamelen in de hemelse schuren.

Laten wij toch ernst maken met het Woord van God! Gaat uit van Babel, zo klinkt ook nu de stem van God. Gaat uit het midden van haar en redt een iegelijk zijn ziel vanwege de hitte van de toorn des Heren. Het reli­gieuze Babel omvat alles, wat zich niet vernederen wil onder de kastijdende hand Gods. Het heeft in zich allen, die de sterke bergstroom der oordelen willen tegenhouden door eigen krachtsinspanningen en door wapenen van het vlees, Babel is dat, wat de mens voortbrengt, waar hij zich op verheft en zijn vertrouwen op stelt, wat de eer en glorie van mensen zoekt. Het religieuze Babylon heeft de gouden drinkbekers geroofd uit het Heilige om ze dienstbaar te maken aan eigen eer en grootheid. Het typeert de gods­dienst van de vleselijke Christen, die ongebogen en hoog­moedig zichzelf tracht te verlossen. Het vertegenwoordigt de mens, die “met Gods hulp” in eigen kracht een huis bouwt. (Ps. 127:001). Het wijst op een afgevallen kerk, die geen kinderlijke vreze meer kent, geen verbrijzelde en nederige geest bezit, die vernieuwingen forceert en zich niet stelt onder de directe leiding van de Geest Gods, die in alle waarheid leidt. Het zijn zij, die de gemeenschap der wereld zoeken op alle terreinen van het leven en die weige­ren te gaan door de enge poort. Het zijn zij, die het kruis niet wensen te dragen, omdat zij in diepste zin vijanden zijn van het kruis van Christus. (Filip. 03:18). In Babylon vindt men wetenschaps- en persoonsverheerlijking maar geen oot­moedige vreze. Het is de moderne prediking, die het accent van God verlegd heeft op de mens.

Een treffend voorbeeld vonden we in het speciale gebed voor de Verenigde Naties, toen President Roosevelt las: “Geef ons… dat we trots mogen zijn op de naam van mens… Geef ons. dat we de grootheid van de menselijke geest mogen verstaan… Laat ons voortgaan in het geloof aan een vrije wereld, die onze handen gemaakt heb­ben. Amen.’

Het is de geest van de zich verhardende mens, die de oordelen van Godswege over deze wereld en ook over Ne­derland niet opmerkt. Die steeds de schuld zoekt bij de leiders, en niet erkennen wil, dat het instrumenten zijn van Gods wraak.

Het is de geest, die de opkomende donderwolken aan de Oosterhemel tracht te bezweren door een gemeenschappe­lijk front, waar in nationale verbroedering, geloof en on­geloof arm in arm gaan. Het is de geest, die organisatorisch een bolwerk tracht te vormen tegen de opkomende vloed van het communisme en die zich weigert te vernederen onder de krachtige hand Gods. Het is de tijdgeest, die de heilige vaten ontwijd door de jeugd ontspanningsavonden te schenken, in plaats van haar te wijzen op de gerichten Gods; die de band des geestes willen versterken door haar te voeren op de terreinen van sport, film, dans en bioscoop. In Babylon zijn de spotters, die in de laatste dagen zullen komen en die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wande­len en zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? (1 Petr. 03:03).

“Want alzo zegt de Here, de Heilige Israëls: Door wederkeer en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stil­heid en vertrouwen zou uw sterkte zijn; doch gij hebt niet gewild.” (Jes. 30:15).

Indien er nog gedachten des vredes zijn, indien de Here ons nog zou bewaren voor nieuwe en grotere rampen, dan zal dit niet het gevolg zijn van principiële partijprogramma’s, door massale krachtsinspanningen, door anticommunistische lotsverbondenheid, maar door gedurig gebed, door ootmoed en heilige vreze, niet door kracht en geweld, maar door de machtige werking van de Heilige Geest onder allen, die Zijn Naam aan roe pen.

Ik zag een marktplein, waar talrijke mensen als toeschou­wers aanwezig waren om een wedstrijd gade te slaan. Over­al waren hoge ladders gezet en de bedoeling was, dat men deze ladders zou beklimmen. Onder de mededingers merkte ik gelovigen en ongelovigen, die met elkander wedijverden om de hoogste sport te bereiken. Onderaan bij de ladders bespraken de mensen de kansen en ik vernam uitingen van bewondering, toen enkele deelnemers een duizelingwekkende hoogte wisten te bereiken. Men sprak over topprestaties en succes.

Daarna werd ik geplaatst in een lange zaal, die gehuld was in het halfduistere licht als van een bioscoop. De tal­rijke stoelen waren reeds alle bezet en men wachtte, totdat de lichtbundel van de projector haar stralen zou werpen op het scherm. Mijn opmerkzaamheid werd echter getrokken door het feit, dat er zich een donkere wolk bevond op de plaats van het witte doek.

Plotseling verstomden de fluisterende gesprekken en werd de blik der toeschouwers getrokken naar een ongewoon verschijnsel in de wolk. Een vurige hand gleed langs de wolk. Er klonk een krachtige stem boven de hoofden der aanwezigen, welke als een veelvoudige echo door de schare werd overgenomen: “Het handschrift aan de wand. Het handschrift aan de wand!”

Een grote angst viel op allen. Men stond op en snelde naar de uitgang. Men vreesde, omdat men wist, dat het onafwendbare gericht gekomen was. Toen ik buiten kwam was, zag ik, hoe sommige personen zich uit de massa los­maakten en in kleine groepjes bij elkander kwamen en toen neerknielden. Ik hoorde hen bidden en ik werd mij bewust, dat de komst van de Zoon des Mensen aanstaande was. Een ogenblik voelde ik mij toen één in de geest met deze bidders en ervoer ik de wonderlijke vreugde van hen. die de bruidsgeest bezaten en zich toebereiden voor de op­name.

In (Openb. 18:04) horen we een stem uit de hemel zeggen: ”Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.”

Menigmaal heeft deze stem in de geschiedenis van Gods Kerk geklonken. Zij is aanleiding geweest tot het verlaten van afvallige kerken en dat vele gelovigen weer zijn ver­gaderd om Jezus. Zij heeft, dan weer duidelijk, dan weer minder duidelijk, geklonken bij de reformaties, de afscheidin­gen en de vrijmakingen door alle eeuwen heen. Toch heeft zij dat nooit bereikt, wat men zich van haar voorstelde. Want elke kerk, kring of samenkomst had weer na verloop van tijd in meer of mindere mate gemeenschap aan de zelf­verheffing en hoogmoed van het Babylon, waar men zich van losgemaakt had. Het religieuze Babylon heeft het aan­schijn gegeven aan de steden der aarde (Openb. 16:19), die telkens weer in haar zonde vervielen en waar­voor het Franse spreekwoord geldt: Hoe meer men iets verandert, hoe meer het weer overeenkomt met het oorspronkelijke.

Eenmaal echter zal deze stem uit de hemel verstaan wor­den en de bruidsgemeente zal uitgaan. Het zal dan echter niet zijn om weer een nieuwe organisatie te vormen. Het zal de laatste exodus zijn. Het zal gebeuren, wanneer het ge­juich van een talrijke schare wordt gehoord, als het geruis van vele wateren, als het rollen van een geweldige donder: “Want gekomen is de bruiloft van het Lam. En Zijn Vrouw heeft er zich toe bereid.” (Openb. 19:07).

Eenmaal zal die stem klinken, als een machtige vervulling van oud- en nieuw Verbond.

“Gaat uit, want de Here gaat de stad verderven. (Gen. 19:07)

Gaat uit uw land en uw maagschap, verlaat wat u met honderden banden kan binden, en begeeft u naar het land, dat Ik u wijzen zal, het Kanaän der ruste. (Gen. 19:14)

Gaat uit de bruidegom tegemoet! (Matt. 25:06).

Geve de Here dit verlangen naar een machtige opwekking. Geve Hij dit reveille, voordat de hemelen als een boek toe­gerold worden. Geve Hij ons die waarschuwende stem ten behoeve van een ongelovige en doemwaardige generatie. Moge dit alarmsein de onvoorbereide kerk uit haar slui­mering doen ontwaken.

Jezus komt spoedig. “O, God, zend ons een opwekking, voordat Hij komt. Geef ons een gebed, zoals uw profeten van ouds, te bidden, alsof we nu reeds de mond van de hel geopend zagen, en onze ongeredde familieleden en vrienden er in omkomen.

Wij moeten gereed zijn als Hij komt. O, mijn broeder, wij moeten gereed zijn als Hij komt en altijd bidden, opdat wij waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen en te staan voor de Zoon des Mensen. (Luc. 21:36).

  1. E. v. d. B.

 

Werkplaatsen Gods

De Theologische faculteit in Aix-en-Provence.

Wij nemen uit het blad: “Das Königreich Jesu Christi” het volgende over:

“Aix-en-Provence is de hoofdstad van de landstreek Provence in het Zuiden van Frankrijk, een oude stad van 60.000 inwoners, die de merktekenen van een groot verleden draagt. Deze stad heeft heden een bijzonder voorrecht. Ze herbergt de “Vrije protestantse theologische faculteit” van Frankrijk (Faculté Ubre de Theologie Protestante), die in de ge­schiedenis van het Europese protestantisme van bijzondere betekenis zal worden. Hier is een bron, waaruit een mach­tige stroom zal vloeien, die het dorre land in een bloeiende hof kan veranderen.

Deze theologische faculteit heeft de bijzondere eigenschap, dat zij gegrond is op de overtuiging der Goddelijke inspira­tie van de gehele Bijbel, en dat haar tien professoren in deze overtuiging één zijn. Zo wordt hier het bewijs geleverd, dat een wetenschappelijk theologische arbeid op de bodem van het geloof in de volle Goddelijke inspiratie der Bijbel mo­gelijk is, en wij weten, dat dit inderdaad de enig ware theo­logie is.

In het jaar 1939, enige maanden voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog, werd de theologische faculteit in Aix-en-Provence gesticht.

De aanleiding hiertoe was een tweevoudige:

1.De Kerkhistorische grond.

In het jaar 1938 hadden de Gereformeerde kerken in Frankrijk, die voordien in een orthodoxe en een liberale groep gescheiden waren, zich tot één geheel verenigd.

Deze fusie ontstond natuurlijk ten koste van de belijdenis, daar zich de meest verschillende elementen tot een enkele Kerk verbonden. Een uiterlijke eenheid was tot stand ge­komen, maar des te verder was men van een innerlijke eenheid af.

Onder de 700 Gereformeerde Kerken, die betrokken waren in deze fusie, waren nu echter 60 gemeenten, die tot elke prijs de banier van het aanvaarden van de Bijbel als hoogste en volkomene autoriteit, wilden hooghouden, tegenover alle andere autoriteit van het menselijke geweten, of de zogenaamde religieuze ervaring.

De leden van deze kerken zijn voor het grootste deel na­komelingen van de Hugenoten,

Deze minderheid had een theologische faculteit nodig voor de opleiding van haar predikanten. Was het mogelijk dat een klein aantal arme Gemeenten, die zichzelf onderhou­den moesten, deze taak ook nog op zich zou kunnen nemen 1 Het was mogelijk, want het was beslist nodig!

2.De dogmatische grond.

Geen van de bestaande theologische Faculteiten had voor deze Vrije Evangelische Kerk de predikers de opleiding kunnen geven, die ze nodig hadden. De drie theologische faculteiten in Straatsburg, Parijs en Montpellier, waren zeer van de vrijzinnige kant beïnvloed. Voor een kerk, die de Bijbel ten volle geloofde, was een Seminarium nodig, dat op dit fundament bouwde.

Zo kwam het tot de stichting van het vrije protestantse Seminarium in Aix.

Deze faculteit is door de Franse regering erkend, zij heeft dus dezelfde rechten als elke andere faculteit en universiteit in dit land. In vier jaar kunnen de studenten hun theologisch eindexamen doen. Evangelisten, die het op zich willen ne­men, om deze cursus te volgen, kunnen als hoorders opge­nomen worden, en ook het eindexamen doen. Er is zelfs een weg geopend, om jonge mensen zonder Gymnasium of H.B.S.-diploma de mogelijkheid tot een volledige predikan­tenopleiding te geven.

Weliswaar duurt het tien jaar, vóór ze hun doel bereikt hebben. De theologische Faculteit in Aix is de enige facul­teit op de grondslag van het geloof in de volle inspiratie van de Heilige Schrift, en werkelijk de hoop van Frankrijk. Het kan een volkomen omwenteling van het kerkelijke leven in Frankrijk betekenen, wanneer uit deze faculteit een nieuwe predikantengeneratie komt, die werkelijk een ongebroken en ongeschonden Bijbel heeft, en daarom het Woord Gods als het zwaard des Geestes gebruiken kan.

Wij willen het persoonlijk getuigenis van de rector der theologische Faculteit in Aix, Prof. Dr. André Lamorte, hier laten volgen. Hij is Hoogleraar in Oud Testament, He­breeuwse literatuur, exegese en Bijbelse Theologie:

Ik studeerde bij een zeer beroemd Dogmaticus in een vermaarde Franse universiteit. Mijn leraar loochende op grond van bijzonder schandere bewijsvoeringen al het boven­natuurlijke. Hij maakte van mij een rationalist en een scep­ticus. In mijn eerste Gemeente heb ik de grootste tragedie meegemaakt, die een predikant beleven kan. Ik dorstte naar de waarheid, maar werd toch nooit bevredigd.

Ik voelde mij als bevond ik mij in een doodlopende straat, en werd voortdurend gekweld door de spanning tussen Bijbel en verstand. Ik leefde in geestelijke dorheid, en be­hoef niet te zeggen dat mijn leven volkomen onvruchtbaar was.

Op een dag wierp ik mij moede en ontmoedigd op de knieën en bleef urenlang voor de Heer. Ik smeekte Hem, Zich aan mij te openbaren, en mij met Zijnen Geest te willen vervullen -of mij van de zware kettingen van mijn dienst te bevrijden. Hij verhoorde mijn smeekbede, en gaf mij Zijn Heilige Geest. Van dit uur af was mijn leven vernieuwd. Mijn eigen wezen was volkomen veranderd, en de Heilige Geest beheerste mijn ik. Mijn dienst werd geheel nieuw, er ging een grote vreugde door mijn arbeid, en de Heer schonk mij bekeringen.

Ik stond voor de noodzakelijkheid, mijn Theologie geheel nieuw te maken. Ditmaal echter op de knieën en in de school van de Heilige Geest. Toen ik mijn doctoraalexamen deed, was ik er diep van overtuigd, dat de rationalistische theologie niet de enige wetenschappelijke theologie is, en dat er werkelijk een theologische wetenschap is. die volkomen Bijbels is. Vanuit deze ervaring en overtuiging werd de theologische faculteit van Aix geboren, die nu op het fun­dament van de volle inspiratie der Heilige Schrift bouwt.”

Hoe moeten wij God dankbaar zijn, dat Hij ook in deze tijd nog Zijn werkplaatsen heeft in hogescholen en weten­schappelijke centra. Wij mogen zien, dat de Bijbel, die op zoveel verschillende manieren altijd weer door de weten­schap werd aangevochten, toch ook voor geleerden, die zich willen stellen onder de leiding van Zijn Geest, Gods onaan­tastbaar geïnspireerde woord is.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na een snelle autorit bereik ik in San Francisco veilig de Y.MCA. voor de Navy and Army. waar ik de dominee spreken moet. Op zijn kantoor vraagt hij mij uit en dan ineens zegt hij: “Kunt u nu meteen de jongens toespreken! Zonet kreeg ik bericht, dat degene, die vanavond de lezing zou houden, verhinderd is. Het is vijf voor zes. Om zes uur begint de film, na tien minuten de lezing. U krijgt een half uur, dan vervolgt de film weer. Maar preek niet tegen de jongens. Noem niet te duidelijk het Evangelie, dat schrikt de jongens af.”

Ik zit even later in de filmzaal. Flauw, banaal is de film, die gedraaid wordt, zonder enige geestigheid, maar de jon­gens lachen luid, ze hebben schik. Vooraan zit een stelletje krantenjongens, die binnen kwamen lopen. De pakken kran­ten zijn haast nog groter dan de dreumesen zelf.

Het licht gaat op en ik sta voor een microfoon. “Dat is om het lawaai te overstemmen”, zegt de dominee. Het blijkt inderdaad een luidruchtige omgeving, waar ik mijn veerhaal moet vertellen. De deuren staan wijd open, mensen komen en gaan en soms worden luid afkondigingen geschreeuwd in de hall.

Ik vertel, ik schets het ondergrondse werk, probeer som­mige humoristische momenten, maar niemand lacht. De Jantjes kijken me achterdochtig aan, soms ongelovig.

Ik vertel van mijn verhoor. Een paar mannen luisteren nu intens, maar niemand uit zijn gedachten. De gezichten zijn gesloten, de uitdrukkingen zijn bij de meesten bot. Daarnet hebben ze toch gelachen bij de tekenfilm!

Ik bid om kracht en de leiding van Gods Geest. Dit hier is moeilijk werk. Ik zet mij schrap. Ik moet spreken, een half uur. Soms kan ik een woord niet vinden en zoals bij mijn eerste lezingen in het Engels, vraag ik Jan naar de juiste uitdrukkingen.

Als ik over Jezus spreek voel ik de tegenstand van de dominee, die bang is. Wat is het toch een verschil, wie er voor je zitten. Als er begrijpen en verlangen naar de bood­schap is, gaat het haast vanzelf. Dit hier is een strijd. Maar Jezus is Overwinnaar’ Ik eindig met de woorden:

“God loved this world and sent His Son thats why the end is not destruction, but the victory of the Light”)

Een luidruchtig applaus volgt op mijn woorden. Won­derlijk, wat moet ik hiervan denken? Zouden ze toch ge­raakt zijn? De dominee zegt even later: “Het was heel goed, het was veel beter dan ik verwacht had. U hebt hun taal gesproken, uw boodschap was duidelijk. Ik ben er van overtuigd, dat de mannen met mij er over zullen spreken en mij zullen vragen wat ik er van denk.”

God heeft deze wereld lief en zond Zijn Zoon. Dat is de reden waarom het eind niet de verwoesting is, doch de overwinning van het Licht.

 

een Chinees geleerde

(Vervolg).

Te midden van al deze vervolgingen kwam een tante van Dr. Chang tot bekering en werd een ernstige Christinne, een oprechte volgster van het Lam. Zij deed alle afgoderij weg en bevrijdde haar huis van alle Boeddhistische relikwieën. Alles werd verbrand tegelijk met de huisgoden en voorvaderen-tabletten, buiten bij de hoofdingang.

Dr. Chang beschouwde zijne, tante als een lage ketter daar zij de leer van Confusius verwierp. Zij lette echter niet op al zijne waarschuwingen tegen de ketterse leer van het Westen, maar beschouwde de inheemse góden als niets, vergeleken met deze Jezus, die gekruisigd was als een moor­denaar. Hij besloot, haar geregeld te bezoeken en te trach­ten haar van deze geestes verleiding af te brengen. Hij merk­te op. dat deze, zogenaamde waarheid haar diep had gegrepen. Zij van hare kant trachtte hem met alle ernst weg te leiden van de macht des duivels en hem te doen zien, dat die Ene, Wie hij vervolgde, de Heer van hemel en aarde is.

Dr. Chang slaagde erin de man van zijn Tante aan zijn zijde te krijgen en daardoor haar te verbieden de samen­komsten te bezoeken, maar Mevr. Chang vervolgde haar Bijbelstudies tehuis en bad zoveel, dat haar man. die een slaaf van de opium was, de kracht van haar gebeden niet kon weerstaan en weer gewillig werd, haar naar de samen­komsten te laten gaan.

Dr. Chang wilde haar echter niet opgeven. Hij gevoelde, het was zijn plicht, om te trachten deze ziel te redden van de Boeddhistische hel. Hij kon niet begrijpen, hoe een vrouw van haar leeftijd zo’n groot verlangen kon hebben de Bijbel te bestuderen en aan anderen te verkondigen, Hij schreef de standvastigheid van haar geloof toe aan de kracht van dat boek! Zou er niets gedaan kunnen worden, om haar geloof in zijn boodschap te vernietigen. Hij besloot zijn methode te veranderen. Hij wilde met haar pleiten en rede­neren uit haar eigen Bock, indien dat mogelijk was.

Zijn tante raadde hem aan te beginnen het Johannes Evangelie te lezen. Zij zocht de plaats voor hem op en hij ging heen, om die bladzijden te lezen. Dr. Chang las tot ver in de vroege morgen en Mevr. Chang bad tot het aanbreken van de dag.

Dr. Chang had het boek mee naar bed genomen. Hij kon het niet neerleggen. Hij las verder en verder. Hij werd ge­heel in beslag genomen door de verheven waarheid: ”En het Woord was God”, het vlees geworden Woord, de weg of Tao die neder gekomen en verpersoonlijkt was in de Zoon van God: Jezus Christus -de Redder der wereld. Het nam zijn ziel en geest gevangen en te middernacht werd het helder in zijn ziel. Gedurende die gehele week kon hij niets anders doen, dan het Nieuwe Testament te bestuderen.

(Wordt vervolgd).

 

Bij ons verschenen:

Gebeden

Een keur van 365 gebeden uit schrijvers, ge­bedenboeken en liturgieën van de ganse Christelijke Kerk. Naar de Zweedse uitgave verzameld door: Dr. O. Norel. Met opgaven van dagelijkse Schriftlezing en eeltige versregels.

Zakformaat. 3de druk       Geb. ƒ 3.-

Dit boekje bleek een uitnemende hulp bij het dagelijks gebed.

 

Gevangene en toch . . .

Herinneringen aan Scheveningen, Vught en Ravensbrück door: Corrie ten Boom

3 de druk Geïllustreerd. Geb. ƒ 4.25

In dit boek valt op de blijmoedigheid en de kracht tot getuigen die de schrijfster in de grootste ellende heeft mogen behouden. Ook de humor ontbreekt niet. Door de gehele Chr. pers eenstemmig geroemd en aanbevolen.

In elke boekhandel verkrijgbaar.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.09

Verlangen naar God

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstro­men, alzo schreeuwt mijn ziel tot U. o God. (Ps. 042:002).

Het lot van de kunstenaars en dichters is, dat zij het heim­wee naar God, ondanks alle zakelijkheid en vitalisme niet kunnen uitroeien uit hun hart. Het blijft de bekoring van de waren dichter, dat de magische luister van het eeuwige altijd weer de ban van de dagelijkse woorden doorbreekt.

Het is dit weten, dat de dichter Boutens eens deed zeggen:

Laat mij nimmermeer berusten,

God, dien ‘k niet met namen zeg:

Uw verlangens zeek’re lusten

neem niet van mijn lippen weg.

Leeft eigenlijk niet in het hart van ieder mens dit ver­langen naar de eeuwigheid? Het verlangen naar God. ‘ Hoe dood’ en doodarm is de ziel, die slechts leeft bij sport­uitslagen, krantennieuws en een Bonte Dinsdagavondtrein.

In een denksportwedstrijd, die enige weken geleden voor de radio werd gehouden, vroeg de leider aan een meisje of zij wist waar het Paradijs gelegen had. Zij antwoordde dat zij niets van het Paradijs wist. “Dat is jammer” zei de leider en dit woord was veel tragischer dan hij misschien zelf ver­moedde. Wat is een mens arm, die zelfs het heimwee naar het Paradijs, de plaats van de ongestoorde gemeenschap met God, niet meer kent.

Toch is het verlangen van de dichter der 42ste psalm niet gelijk aan dat van de dichters en dromers aller eeuwen. Het is feller en meer belijnd. Het is niet, als dat van de mo­derne cultuurmens een onbestemd verlangen naar opheffing van het dagelijks leven, een verre, vage droom naar een verloren geluk. Neen uit onze tekst spreekt een zeer concreet verlangen naar die God, die de dichter kent, die zijn God is.

Voor deze belijdenis naar een persoonlijke God. die Zich geopenbaard heeft en Wiens wil wij kennen, heeft de moder­ne mens slechts spot of schampere minachting over. Het blijft voor hem: een God, Dien ‘k niet met namen zeg, iets heel vaags.

Het is bij de psalmist ook niet een opwelling in een schemeruur of onder een poëtische ontroering. Neen, het is alles grauwe en harde werkelijkheid. waarin hij verkeert. Om hem is de eenzaamheid van het brongebergte der Jordaan. Om hem is de duistere nacht, waarin onafgebroken het doffe dreigende neerstorten van het water wordt ge­hoord: de afgrond roept tot de afgrond.

Dan ziet de dichter in het vage maanlicht ergens op een rots een uitgeput hert, dat doodvermoeid en dorstig schreeuwt naar het frisse water in de diepte.

En opeens herkent hij in dit fel begeren, beeld van eigen verlangen. Ver van de tempel, ver van de gemeenschap met andere Israëlieten voelt hij, de oudtestamentische gelovige, zich ver van Gods nabijheid.

Een niet te stillen heimwee naar God maakt zijn ziel onrustig.

Is deze onrust niet in het hart van alle vromen geweest? Zij kenden zowel het rusten in Gods genade, als het on­rustig verlangen naar inniger gemeenschap met Hem.

Juist omdat zij kennis hadden aan zijn onbegrijpelijke grote liefde, daarom dorstten zij naar Hem.

Wie eenmaal gesmaakt heeft, dat de Here goed is, wie Zijn genadige zondevergeving en de vreugde van Zijn vrede kent, verlangt steeds meer Hem te kennen.

De dichter laat zich niet troosten door iets anders. Hij vraagt niet naar de schone tempel of de zang der priesters, doch enkel naar de levenden God.

Wie verlangt naar een vernieuwde ontmoeting met de Genadige, kan door mensen niet geholpen worden. Geen samenkomst of redevoering stilt deze dorst. O als dit ver­langen in uw hart is ontstaan, laat het dan niet terugdrin­gen door de drukte van de wereld en de bezigheden van iedere dag. Laat u niet tevreden stellen met surrogaten: een zuivere leer, een nieuwe kerkordening, een grootscheepse evangelisatie.

Dit is het gevaar van het gecultiveerde leven in onze dagen, dat de afleidingen voor het oprapen liggen, dat kerkelijke actie, of christelijke kunst of lectuur ons dit goddelijk heim­wee doen vergeten.

Voor de nieuwtestamentische gelovige is deze gemeen­schap met de levenden God niet meer het neerbuigen op het tempelplein, het is dieper en werkelijker en heerlijker. Het is de innige omgang met Christus in Wien de volheid Gods zich heeft geopenbaard. Laat ons niet het zwijgen opleggen aan het verlangen naar Hem. De levende Heiland is geen begrip, geen dogma. Hij is een persoon, Die ons liefheeft en troost en medelijden heeft met onze zwakheden.

Als het verlangen naar Jezus in II ontstaan is. laat dan alle andere dingen rusten en zoek Zijn gemeenschap.

O die nachten van wenend verlangen, vervuld,

naar de stem en de troost van mijn Heer,

In de stilte, die roerloos me als een wade omhult,

daalt zijn duisternis zwaar op mij neer.

 

O die hunk’ring, die mij in haar leegte verteert,

de onhoorbare schreeuw van het hart,

als de ziel in ’t heelal slechts Zijn liefde begeert,

o gezegende heilige smart.

Laat ons nimmer trachten door eigen oefening of met geweld door lichamelijke onthouding, door mediteren of in­spanning ons verlangen te stillen. Laat ons onszelf ook niet verliezen in boeken, die het verstand slechts voeden. Want deze honger is niet naar een kennen van God door het na­tuurlijk verstand doch naar een kennen van Hem door lief­desgemeenschap.

Laat ons niet moede worden als wij lang moeten wachten doch waken dat we innerlijk bereid zijn Hem te ontmoeten. Al schijnt tijdens het gebed de armoede onzer ziel groter te worden, laat ons toch niet onze gewone tijden van gebed en afzondering verzuimen. Laat ons bovenal staan in het geloof, dat we nooit tevergeefs op God wachten. De dichter spreekt in deze psalm tot zichzelf en vermaant zichzelf niet toe te geven aan de twijfel, doch in het geloof naar God uit te zien. Hij houdt een tweegesprek met zichzelf en zegt:

Wat buigt ge u neder o mijn ziel en wat zijt ge onrustig in mij?

Hoop op God want ik zal Hem nog loven.

Laat óns zo vasthouden en gelovig Hem verwachten. Die wij niet gezien hebben en nochtans liefhebben, in welke wij ons nu, hoewel Hem niet ziende maar gelovende, ons verheugen met ’n onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Vanuit Zuid-Californië, waar sinds Februari (’t is nu Augustus) geen regen is gevallen en het altijd helder zonneweer is, brengt de auto ons in San Francisco. De stad is gebouwd op zeven heuvelen. De auto, waar ik in zit, gaat steil naar beneden en dan weer steil naar boven. Verschrik­kelijk is dat. Ik houd me vast aan een deurknop, de rand van mijn stoel en alles wat ik grijpen kan.

Vanaf een hoge heuvel zien we de stad, een stad met hoge, witte huizen rondom een blauwe baai, een natuurlijke haven van de Pacific oceaan.

Een schaduw’ valt over de stad. Een wolk schuift onder de zon. Kleuren worden donkerder. Nu wordt het uitzicht belemmerd door een mist, een motregen maakt alles vochtig. San Francisco is een heidense stad. We horen dit van verscheiden kanten. Ik heb nog zolang ik in Amerika ben, niet zoveel dronken mensen gezien. In het ouderwetse tram­metje ligt een man op het balkon. Als de tram stil staat, dragen twee matrozen hem eruit, zetten hem op het trottoir en springen weer de rijdende tram in. De dronken man staat hulpeloos op het trot­toir en leunt tegen een huis. Hij kijkt triest om zich heen.

Een vriend neemt ons mee naar het dak van een hoog gebouw. Voor ons ligt San Francisco en de prachtige baai “The Gol­den Gate”. Wat ‘n prachtstad’ Alles nieuwe hui­zen. In 1906, meen ik, was de ramp, de aardbeving, die deze stad totaal ver­nielde. De huizen zijn wit en mooi, veel mooier dan in de andere steden van Amerika.

“Ja”, zegt de man naast mij, “dat was in 1906, maar we verwachten weer een aardbeving. De lijn van de aard-érupties wijst hierheen. Ik ben benieuwd of de wolkenkrabbers dat zullen doorstaan.”

In de haven liggen oorlogsschepen, mijnenleggers, in grote groepen bijeen. Grauw en grijs zijn de kleuren. In deze haven voer eens in en uit de grootste oorlogsvloot van de wereld.

Schaduwen vallen over deze stad, schaduwen uit het ver­leden en uit de toekomst, stoffelijke en vooral geestelijke.

 

Een Chinees geleerde

Dr. Chang was wel de laatste man, van wie wij dachten, dat hij zou toegeven aan de eis van Christus. Hij was over de vijftig jaar en had al de waardigheid van een mandarijn van de oude school, verenigd met de gracieuze en geleerde geest van een Confuciaan. Zijn voorvaderen behoorden ver terug reeds tot de vrome Boeddhisten; sommigen van hen had­den een plaats onder de meest beroemde priesters van de Yunnan en Kueicheo tempels.

Zijn moeder stierf en liet hem als enig kind van vier jaren, aan de zorgen van zijn vaders moeder achter. Zijn vader gaf, wegens het overstelpende verdriet over de dood van zijn vrouw, spoedig daarna de wereld op en ging in een tempel in Kueicheo, om zijn verder leven aan de dienst van Boeddha te wijden.

De grootmoeder zorgde uitstekend voor het jonge kind. Zij liet hem onderrichten in de Chinese klassieken en moe­digde hem in elk opzicht aan door te zetten, ijverig te wezen, een naam voor zichzelf te maken, zodat hij de naam van zijn vaders familie hoog zou houden.

Als jongeman liet hij zich bij het leger van de gouver­neur inschrijven en al spoedig had hij het zo ver gebracht, dat hij officier werd. Dikwijls werd hij gezonden door zijn overste, om de bandieten te onderdrukken, die ieder jaar talrijker werden over de gehele provincie. Yunnan is be­rucht geweest als toevluchtsoord van misdadigers en poli­tieke vluchtelingen. In deze strijd onderscheidde hij zich in verschillende gevallen en werd een gunsteling van de mili­taire leiders. Hij had het bevel over een klein regiment en kreeg ook spoedig de leiding, wanneer schermutselingen kwamen met soldaten van andere provincies.

Gedurende de jaren van zijn opvoeding en militaire op­leiding had zijn vader hem regelmatig bezocht om hem te onderwijzen in de leer en de meest oorspronkelijke vorm van het Boeddhisme en Taoïsme. Hij bracht dan voor hon­derden dollars aan waarde mee aan boeken en vertrouwde ze toe aan zijn zoon om ze te bestuderen.

Ondanks zijn succes en de gunstige uitslagen van zijn ondernemingen, was er diep in het hart van de jongen man een verlangen naar iets, waar hij geen naam aan kon geven. Hij gevoelde een ware behoefte en honger naar iets groots, dat buiten hem moest bestaan. In deze ogenblikken wendde hij zich tot de boeken van zijn vader en legde er zich op toe. om de geheimen van de geleerden der oude tijden te bestuderen. Hij besloot ten slotte Yunnan en het leven van voortdurend oorlog-voeren te verlaten en voor een tijd in een Boeddhistische tempel te gaan leven, niet ver van Peking.

Daar in Peking sloot hij nauwe vriendschap met priesters, geleerden en mannen van de cultuur, gedurende een periode van veertien jaren. In deze tijd studeerde hij ook in de medicijnen, doch ondanks al zijn toewijding en werkzaam­heid voor het Boeddhisme en Taoïsme, was er toch altijd het besef van nederlaag, een bewust gevoel van rusteloos­heid in zijn hart.

Dr. Chang bewonderde de geduldige voortzetting en on­verdeelde toewijding van de priesters in de godsdienst­oefeningen voor Boeddha en de afgoden. En toch, in spijt van al deze opofferingen, werd hij door een nauwer studie van hun zeden ertoe geleid te geloven, dat zij waarschijnlijk, ondanks hun ophoping van verdiensten door vrijwillig lijden, ten slotte in de Boeddhistische hel zouden belanden’ Zover hij kon zien was er geen geneesmiddel van hogerhand voor de zonde, de oorsprong van menselijke ellende en smart. Altijd bleef die vuile vlek bestaan, die door niets in enig godsdienstig systeem ooit kon worden gereinigd of uitge­wist. Niets kon verlossen van de kwelling, die de overtuiging van zonde met zich mee brengt.

Grotelijks verontrust door deze gedachten, besloot hij terug te keren naar zijn geboorteplaats en het meisje te trouwen, aan wie zijn grootmoeder hem reeds in zijn jeugd verbonden had. Als een man van naam en als een bekend leraar bezocht hij dagelijks de tempels, om de priesters en priesteressen te onderrichten in een hogere leer van het zieleleven. Hij trachtte het morele leven van de priester op een hoger standpunt te brengen door meerdere reinheid.

Hij werd spoedig in plaats van de priesters gekozen om de plechtigheden en ceremoniën bij begrafenissen in de huizen en bij de graven te houden.

Intussen was een Christelijke kerk gesticht in Lusi en of­schoon deze veel tegenstand ontmoette van verschillende groepen van mensen, was de kleine gemeente steeds hechter in de diepte geworteld en had ze vruchten naar boven voort­gebracht. Gedurende de laatste tijd, dat wij daar werkten, was de innerlijke kracht der gemeente steeds toegenomen. De meeste gemeenteleden waren gedoopt met de Heiligen Geest en zelfs sommigen uit de betere stand bezochten de samenkomsten. Velen van de tegenstanders gevoelden, dat. als er niet een einde aan gemaakt werd, dit alles-door- dringende evangelie de ondergang van het Boeddhisme be­tekende,

Dr. Chang was erg verontrust door deze geruchten. Hij en de Boeddhisten gebruikten al hun energie om deze leer te bestrijden. Doch hoe meer zij vochten, des te overvloedi­ger werden de stromen van zegeningen en de kerk bloeide onder dit alles. Nimmer zijn wij getuigen geweest van zulke machtige golven van zegen, als in deze tijd.

Iedere dag van de week was er iets gaande: we evange­liseerden, er waren straat- en huisbijeenkomsten; dorpen werden bezocht; tweemaal in de week hielden we een bidstond, er was dagelijkse Bijbelstudie; ziekenbezoek; kindersamenkomsten werden gehouden, ook was er een actie om door rondgaande Chinese literatuur de studenten te be­reiken. Dit was zeer nodig, daar de scholen overstroomd werden met goedkope, laagstaande, rood gekleurde lectuur, afkomstig uit Sovjet Rusland.

Wij werden telkens geroepen in huizen, waar zelfmoord was gepleegd en vonden er mensen, die een einde aan hun leven wilden maken, door een grote hoeveelheid opium te nemen, We baden in de Naam van Jezus en lieten de slachtoffers sterk zout water drinken. Dit middel werd zeer gezegend en zoals de Chinezen het uitdrukken: ”de zielen werden terug geroepen (‘een uitdrukking voor het terug­komen uit bewusteloosheid).

In sommige gevallen werden kleine kinderen gered, die op het bed van hun vader waren geklommen en opium hadden geslikt, denkende, dat het kandijklontjes waren. Door dit alles werd de gemeente zeer bekend.

Dr. Chang werd door dit alles geprikkeld en dacht, dat het “vreemde gedoe” zijn zaken zou aantasten als doctor en zijn invloed zou verminderen als Boeddhist. In de kerk werden de mensen genezen van menige kwaal, louter als verhoring van het gebed, zonder enige betaling, terwijl hij zich liet betalen voor zijn diensten, welke die ook waren: geneesmiddelen voor het lichaam of magische krachten, die aangewend werden voor de ziel.

In het gehele gebied waarschuwde Dr. Chang de mensen voor de vreselijke gevolgen van “het eten van deze vreemde leer” en voor de vloek, die men zou ontvangen, wanneer hef Boeddhisme en de aanbidding der voorvaderen werden verlaten om dezen buitenlandse Jezus aan te nemen.

(Wordt vervolgd).

 

Oecumenische flitsen

“De ongerechtigheid zal vermenigvuldigd worden.”

Lucifers legioenen.

Geheime jeugdclubs in Los Angelos hebben namen als; Lucifers Legioenen, D.D.D., d.w.z. Damnet! Dirty Dogs (vervloekte vuile honden). Deze schooljongens en meisjes zijn juist, zoals de naam aanduidt. Een groep, bekend als de S.S.S., heeft als eis voor het lidmaatschap: You must Smoke, Swear and Steal (je moet roken, vloeken en stelen).

Ontuchtige uitvoeringen.

Toen de president van de vereniging van veldpre­dikers in het leger en op de vloot terugkeerde van een tocht door de Amerikaanse zóne in Duitsland, zei hij, dat de veldpredikers ten zeerste bezorgd waren over de bijna algehele morele ineenstorting van het leger na V.E.-dag. Hij gaf de schuld aan de goed­kope, smakeloze en ontuchtige ontspanningsavonden.

Een ontzettende toestand.

Een ontstellend rapport van de Marriage Guidance Counsil in Londen wijst er op, dat twee derde van alle eerstgeboren kinderen in Engeland ontvangen zijn vóór het sluiten van het huwelijk. Voeg aan dit rap­port de opmerking toe, die van welingelichte zijde gemaakt wordt, dat verreweg de allergrootste meer­derheid van Britten geen contact meer heeft met de kerk of met enig christelijk onderwijs en ge kunt be­grijpen. hoe deze betreurenswaardige toestand kon ontstaan.

“The Kings Business”.

De weg naar de hel

Automobilisten die over de weg tijden tussen Los Angelos en Las Vegas, in Nevada, worden opge­schrikt door grote borden langs de weg met de woor­den: ”Dit is de weg naar de hel” en “U is op de weg naar de hel ‘.

Als zij Las Vegas bereiken zullen zij nog meer opschrikken door een grote neon reclame van $ 5000 in de vorm van een duivel met een vork, die voort­durend beweegt en de weg wijst naar de “Hel- Maatschappij’’.

Een stuk land van $ 40.000 is gekocht, waarop de “Hel-Maatschappij” zal verrijzen. Het is de be­doeling dit bedrijf dag en nacht open te stellen, vierentwintig uur, iedere dag in de week en het zal be­vatten ieder soort van amusement en verleiding die bestaat.

Er was een tijd, dat geen zakenman in Amerika het zou gewaagd hebben zo’n brutale aanspraak te maken op het loon der ongerechtigheid. Doch de tijden zijn veranderd. Het is soms werkelijk, of de duivel reeds op deze aarde is geworpen, “hebbende grote toom, wetende, dal hij een kleine tijd heeft.”

“The Pentecostal Evangel”.

Afbraak van het huwelijk.

Een vijfde deel van de Amerikaanse huwelijken eindigt in echtscheiding. In de groep van 20 tot 30 jaar nadert dit cijfer een derde.

 

Jonge mensen spreken over. Bekeerd en wat nu?

Wij horen hier in Zwitserland goede berichten uit het Vaderland. Er schijnen grote dingen te gebeuren en wij ge­loven, dat God bezig is om onze gebeden om een opwek­king te verhoren. Het “Youth-For-Christ”-team gaat het land door, er worden grote bijeenkomsten gehouden en er komen jonge mensen tot bekering. Deze zomer mochten we ook in verschillende kampen vele jongens en meisjes tot de Heiland zien komen.

En nu wil ik me in mijn artikel van deze week eens bijzonder richten tot jou, nieuwbekeerde. Je hebt je leven gelegd in de hand van de Heiland, je hebt de stap gedaan, om Hem aan te nemen en het is een nieuw begin geworden,

De duivel heeft het ook gezien en hij doet nu zijn best om je wijs te maken, dat het suggestie was. Och, je was die avond of die middag in een bijzondere stemming geweest, de spreker had je geboeid, je zag anderen komen en het gebeurde.  Maar is het werkelijk zo eenvoudig?

Dat zijn zo van die gedachten, die bij je opkomen, als je de volgende dag weer achter je kantoorbank zit, of op school, of achter de toonbank met lastige klanten vóór je. Dan komt het volle leven je weer tegemoet, met al zijn kleine en grote lastigheden, het is alles zo nuchter en koud; en de vraag komt bij je op, of het eigenlijk wel een echte bekering geweest is.

Het is goed, dat je je er duidelijk van bewust wordt, dat de duivel aan het woord is. Ik heb eens van iemand gehoord, dat hij de vertegenwoordiger van zijn zaak het meest stuurde naar diegenen, die het minste kochten. Dat is logisch. Maar even logisch is het, dat de Satan nu alle krachten inspant om jou weer van God af te krijgen.

Nu wil ik je alleen maar dit woord uit de Bijbel meegeven, dat je in de Kolossenzen brief, hoofdstuk 3, vindt: In­dien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn   

Zoeken, dat betekent activiteit.

Hoe kunnen we zoeken, datgene dat boven is?

Ten eerste door Bijbelstudie. God heeft nu een brief voor je, die je steeds meer zal blijken een grote hulp en kracht te zijn, in het nieuwe leven met Hem. Ik heb nooit geweten, dat in de Bijbel zoveel geweldige dingen stonden, vóór ik hem ging lezen als een kind van God, in afhankelijkheid van Hem.

En dan het gebed. Regelmatig Bijbellezen en gebed zijn de vleugels. waarmee een Christen vliegen kan. Gods Woord is een lamp voor onze voet, maar de olie komt door het gebed om de leiding van Gods Geest, zodat de lamp wer­kelijk branden kan voor ons.

We kunnen de dingen, die boven zijn, zoeken door ge­meenschap met andere Christenen. Hoe grote zegen kan er voor je persoonlijk leven uit voortkomen, wanneer je één- of tweemaal in de week met een vriend of vriendin samen bidt. Laat je niet door valse schaamte tegenhouden, maar zoek een ander, waarmee je samen bidden kunt. Ook kan de Heer je leiden in een Gemeente, waar gebeden wordt in de kracht van de Heilige Geest. En dan vooral; getuig van Hem, die je het nieuwe leven gaf. Laat geen gelegen­heid voorbij gaan en je zult merken, dat het een bron van zegen en nieuwe blijdschap is.

Dit zijn maar enkele raadgevingen. Als er andere dingen zijn, schrijf erover, dan kunnen we het in deze rubriek met elkander bespreken. God wil je helpen aan een leven vol van overwinning en kracht. Hij, die het in je begon, Hij zal het ook voleinden!

  1. v. W.

 

Wie helpt?

Noord-Holland ten Noorden van het IJ is, zoals bekend, zeer modern. We ontvingen een verslag van twee zusters, die hier met grote moeite het evangelie brengen. Zij schrij­ven over het heidendom en de tuchteloosheid in de dorpen. Een Zondagsschool, die ze oprichtten, wordt door twintig kinderen bezocht; helaas trekken de meisjes, als ze veertien jaar zijn, vaak de wereld in en zoeken hun vermaak op de kermissen en bals.

Toch wordt hun werk zeer gezegend. Hun doel is hier een tehuis op te richten voor verwaarloosde kinderen. Van de Koningin kregen zij toestemming. Ze hebben een grote villa gehuurd en moeten deze nu meubileren. Alles is echter zeer moeilijk te krijgen, zoals ieder weet. Ze willen geen bedelcampagne hiervoor beginnen en geloven, dat alles door de Here gezegend zal worden.

Om de vijftien kinderen onder dak te brengen en een vriéndelijk tehuis aan te bieden, hebben ze nodig: ledikantjes, matrassen enz. Het is voor de leeftijd van 1 tot 12 jaar. Misschien zijn er onder onze lezers, die iets kunnen missen. Ook kinderen kunnen medehelpen door in hun kast eens te neuzen of ze iets voor deze kinderen kunnen missen.

Geldelijke bijdragen zijn ook zeer welkom Het enige doel is deze kinderen tot de Heiland te brengen en een kans te geven in het leven. We bevelen dit werk van harte aan. De namen en het adres van deze zusters zijn; Zr. N. C. de Weger en Zr. E. K. Hutte, “’t Kraaiennest”. Aarts- woud (N.H.).

 

God met Zijn brief vol beloften in de hand

Ziedaar, dus stelt God ons zijn brief voor; wie wil nu komen en zijn naam daarin optekenen? De beloften vliegen, als het ware, rondom uw hoofd en oren heen; vliegen er dan nu ook geen in uw hart? Maakt gij dan geen gebruik, o mens van enige er van? Helaas, het is treurig, dat God met de belofte in Zijn hand, onder u geen geloof verkrijgen kan. Maar indien gij de belofte begeert, neemt ze dan aan, met des Heren zegen er bij, en Christus in de schoot er van; want de belofte is de plaats, waarin de Here ligt. Zeg niet: Wie zal in de hemel opklimmen, om Christus van boven af te brengen, of in de afgrond nederdalen, om Hem uit de doden op te brengen (Rom. 10:06-07). Want het geloof kan Hem vinden in de belofte.

Ralph Erskine

 

Moody en de vijfentwintig Dollars

In verband met het leven van Moody las ik een verhaal over een ernstig Christen, die er naar smachtte een bewijs te zien, dat God de gebeden verhoort.

Op zekere morgen vroeg hij aan de Heer: “Wat kan uw dienstknecht deze dag voor U doen! Onderricht hem, opdat hij iemand blijmoedig in Uw naam moge dienen.”

In de loop van de dag werden zijn gedachten bepaald bij Moody en diens opwekkingssamenkomsten te Brooklyn. Hij ging zitten en schreef een brief aan Moody met de vol­gende inhoud: “Ik weet niet door wie u doorgaans ge­steund wordt en ook ken ik uw behoeften niet, maar ik gevoel, dat ik u moet helpen in uw werk. Ingesloten vindt u een cheque van vijfentwintig dollars, neem ze, gebruik ze voor uzelf, indien u ze nodig hebt en indien niet, doe er dan mee, wat ge wilt.”

De volgende dag kwam dit wonderlijke antwoord van Moody: “Uw brief kwam met dezelfde post, op hetzelfde ogenblik met die van een broeder, welke in grote geld­verlegenheid verkeerde voor hetzelfde bedrag. Nu heeft u hem blij gemaakt, mijn hart is vol vreugde en de Here zal u hiervoor zegenen.”

Let op deze woorden: met dezelfde post -op hetzelfde ogenblik -hetzelfde bedrag.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.02

De opgedroogde beek

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde, want geen regen was in het land geweest.   (1 Kon. 17:07).

Wanneer wij een les mogen nemen uit het leven van Elia, dan is het wel deze, dat hij, hoewel “een mens van gelijke bewegingen als wij ”, dat wil dus zeggen zwak zoals wij zwak zijn, toch machtig was in zijn God. Hij bracht een gans volk voor een korte tijd weer tot God terug en deed dit door de kracht, die ook ons ten dienste staat. Toch was deze pilaar in Gods tempel van nature slechts een riet be­wogen door de wind. Hoe kon hij dan machtig zijn? Het was alleen door zijn geloof en gehoorzaamheid. Dat maakte hem tot wat hij was. buiten dit was hij een man van gelijke zwakheid als wij.

Het waren donkere dagen in Israël. Hongersnood heerste in het land en de oorzaak van deze ontzettende nood was de zonde van Israël. Het was hun zonde, die de akkers deed verdorren, het was hun zonde die de beken deed uitdrogen, die mens en beest van dorst deed versmachten. Het was de zonde van Israël, die onder hun goddeloze koning Achab en zijn nog goddelozer vrouw Izebel dit oordeel over het land had gebracht.

Na het woord van Elia regende het niet gedurende 3 ½ jaar. Het was in deze tijd, dat het woord des Heren aan Elia zei zich te verbergen bij de beek Krith. Dat was de van God gegeven plaats. Het was daar, dat God de raven geboden had om het voedsel te brengen, het was daar dat God zijn profeet water zou geven. Ik leg bijzondere nadruk op het woordje daar, want alleen de plaats, die God aan­gewezen had, kon de plaats zijn waar God in het onderhoud van Elia zou voorzien. Misschien zou Elia liever een andere plaats gewenst hebben, maar alleen daar was Elia in het centrum van Gods wil. Hoe nodig is het dat we steeds in de plaats zijn waar God ons hebben wil. God zal dan eerder een wonder doen geschieden, dan dat Hij ons van honger of dorst zal doen omkomen. In het centrum van Gods wil wordt alleen de volle zegen genoten.

Het was een heerlijke plaats voor Elia waar hij heen werd gezonden. Hier heerste een weldadige stilte na de drukte van iedere dag en de strijd. Rustig klonk het gekabbel van het beekje, de raven kwamen telkens op tijd het eten bren­gen. Werkelijk Elia kon zeggen: ”De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen”.

Hoe nodig is het voor een kind van God zo nu en dan zich te verbergen in de stilte, los te komen van het rumoer der wereld en te leven onder de vleugelen van Gods liefde en slechts te luisteren naar wat Hij tot ons te zeggen heeft. Ja wij kunnen zeggen: een machtige openbaring Gods als Op de Karmel waar hel vuur van de hemel valt, wordt altijd voorafgegaan door de stilte van de beek Krith. De geloofsoverwinning bij de beek Krith brengt ons naar de overwinning op de Karmel. De openbaring op de Karmel is eerst mogelijk als we ons eerst door God laten verbergen. Dat hebben alle godsmannen erkend, ja dat was zelfs de weg van onze Heiland.

Maar op een morgen zong de kleine beek niet meer vro­lijk, het gekabbel der golfjes werd minder, totdat het geheel ophield. De beek was uitgedroogd. Dan vinden we Elia de getrouwe profeet, zittend bij een opgedroogde beek. Dit is een ervaring van vele kinderen Gods. Hoe schoon was onze beek, helder als kristal vloeide het water, de vruchtbomen gaven hun vrucht, de bloemen geurden, totdat opeens de beek uitdroogde de moeilijkheden kwamen en wij verston­den het niet. Wij waren toch op het woord des Heren onze weg gegaan. Onze eer en gezondheid verging, vrien­den verlieten ons, geliefden, die we node konden missen gingen heen uit ons leven. De beek droogde op. Plotseling of langzaam zien we het proces zich voltrekken, het gaat alles verdorren en de eens zo schone erfenis is een huilende woestijn geworden.

Weet u wat zo heerlijk is? Telkens lezen we in de ge­schiedenis van Elia: “Daarna geschiedde het woord des Heren tot hem zeggende…” Als hij een les geleerd had, dan stond God klaar om hem een andere les te geven. Hij behoefde ook niet naar een nieuwe plaats te zoeken: deze werd hem aangewezen door het woord des Heren.

De vraag dringt zich aan ons op; Waarom droogde de beek uit?

Is hier eigenlijk wel een voldoend antwoord op te geven? Heeft Elia zelf hier een antwoord op ontvangen? Wel ik geloof de beek droogde niet op, omdat God zijn knecht ver­geten had of dat Hij te druk bezig was met andere zaken en daarom Zich niet kon bemoeien met deze zaak. U en ik kunnen vergeten, maar God vergeet nimmer. “Jezus denkt aan mij” zingen we. Hij, Die zo groot en machtig is, dat de zon en maan en sterren gaan naar Zijn wil, is dezelfde, die geen musje vergeet en de lelie, die daar bloeit, wordt door Hem bekleed-

Het was ook niet omdat Elia gezondigd had of dat hij niet meer in het middelpunt van Gods wil was, hoewel dit soms de oorzaak is. dat onze beek opdroogt. Hoe smartelijk is het voor een kind van God, als hij dan moet erkennen, dat er dorheid kwam door eigen zonden, Sommigen lijden om eigen zonden, er zijn echter ook die lijden om de zonden van anderen. Dit is moeilijk te verstaan, doch wij hebben hier een voorbeeld. Elia leed niet om zijn eigen zonden. Want wat was de reden dat de beek opdroogde? Wel het eenvoudige antwoord is: de beek droogde op, zoals overal in Israël de beken opdroogden door gebrek aan water. Op de achtergrond van dit alles staat de zonde van Israël en daaronder leed Elia, hoewel hij er geen deel aan had. Ons leven is met dat van de naaste zo nauw verbonden, dat als hij lijdt, wij menigmaal ook lijden, en als hij zich verblijdt, wij ook genieten. Het gaat ons als kinderen Gods maar niet voorbij als de aarde door oordelen gestriemd wordt. Maar tevens is het zo dat God dan menigmaal een weg ter ontkoming heeft. Als wij onze les geleerd hebben bij de beek Krith, dan heeft God reeds de weduwe te Sarfath geboden ons te onderhouden.

Het is ongerijmd om de rampen en onheilen aan God te wijten. Het is het gevolg van de zonde, waarom Hij straffen moet. Wat zegt de Schrift? “Niemand als hij verzocht wordt, zegge; ík word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verzocht wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde: en de zonde voleindigd zijnde, baart de dood. (Jak. 01:13-15).

De mens is gesteld voor de vrije keuze: hij kan God dienen of verwerpen en als wij dan Gods oordelen zien komen is het niet anders als het gevolg der zonde. Wanneer iemand de bekwaamheid heeft om te klimmen, heeft hij dit ook om te dalen.

Het lijden dat wij met anderen moeten medelijden, heeft een heerlijk gevolg. Het heiligt ons meer en meer en doet ons Christus beeld gelijkvormig worden.

De opgedroogde beek is dus niet het bewijs, dat God ons verlaten heeft, nog minder dat Hij ons niet liefheeft of dat er bepaalde zonden in ons leven zijn, het kan een leerschool van het lijden zijn, een klasse, die we zeker doorlopen moeten, willen we straks op de Karmel kunnen staan om het vuur van de hemel te bidden op het toebereide altaar. De opge­droogde beek is geen reden om te wenen of moedeloos neer te zitten, neen het is een deel van de weg des geloofs, die leidt naar de overwinning. We gaan dan op weg naar Kar­mel. waar de plasregens zullen komen, de volle openbaring van Pinksteren, waarnaar we uitzien en waarop we wachten. En wanneer die komen, zal ook onze beek Krith weer gevuld worden.

Tot slot nog dit. Misschien zit ge neer bij uw uitgedroog­de beek. Wil toch deze vraag aan uw eigen hart stellen: Waarom overkomt me dit? Is er zonde in uw leven die de beek heeft uitgedroogd? O ga dan tot Jezus, belijd Hem uw zonden en Hij zal u vergiffenis schenken. Ga tot het kruis van Golgotha en ge zult ervaren: Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.

En is het niet om uw zonde, maar is het dat God u in de leerschool van lijden heeft geplaatst, weet dat die opge­droogde beek het bewijs is, dat God een andere weg voor u heeft, die u eenmaal zal brengen op de Karmel, waar het vuur Gods het offer zal verteren en de plasregens zullen neerstromen. Pinksteren zal dan in volle heerlijkheid be­leefd worden. God geve u en mij zo’n Pinksteren.

  1. K.

 

De optimist is verhuisd!

Enige tijd geleden was ik in het geteisterde Groningen. Er­gens, waar vroeger een straat was geweest, stonden nog wat overblijfselen van gebombardeerde huizen. Herinnering aan de oorlog, die hier fel en grimmig eindigde. Eén grote kale vlakte met ruïnes herinnert aan fleurige winkelstraten.

Maar de tijd gaat voort. Een ogenblik is er de verbijste­ring geweest, in enkele dagen werd onherstelbaar vernield, wat eens met moeite werd verkregen, toch, we moeten voort hier beneden, het leven blijft kloppen en wanneer we ons niet spoedig bezinnen gaat er nog meer verloren. Zo ook in Groningen. De winkeliers hebben spoedig aangepakt, omgezien naar andere panden om hun bedrijf voort te zetten en zo leest u daar op de ruïnes allerlei adreswijzigingen.

Ik stond daar een ogenblik te kijken. Groningen heeft meer dan één mooie herinnering voor me, en ik liet hier op dit historisch plekje even een stukje van mijn leven voorbij­trekken. Daar viel mijn oog op een opschrift: “De Optimist is verhuisd’’. Het adres stond er bij waar de “Optimist” nu te vinden was. Ik denk, dat velen natuurlijk dat nieuwe adres zullen opzoeken om zo de als vanouds bekende kwaliteiten, hoog geroemd, weer te bekomen.

De Optimist is verhuisd! Ja, zo is het toch eigenlijk. Voor ons oog ligt een geschonden brok wereld, waar grim­mig de laatste oorlog gewoed heeft en van bloeiende steden een brok ruïne gemaakt heeft. Ergens op die wereld was ook een winkel “De Optimist”. Een drukke zaak. Ik -weet niet of er maar precies één zo’n winkel was. misschien zijn er wel meer geweest, en dan heeft de een zich “De ware Optimist” genoemd en de ander “De oude Optimist’ en misschien is er ook wel een “Eeuwige Optimist” bij ge­weest, Optimisten waren het allemaal, hetzij ze bouwers waren van het Vredespaleis, van de Volkerenbond, van een verlicht Christendom of van een Humanisme. Het zou een goede wereld worden. Wie kocht in “De Optimist”, waar, echt, oud of eeuwig, hij werd niet bedrogen. De lichtrecla­mes van deze wereld hebben het ons verteld, en ik geloof, dat de verkopers ontzettend grote mensenvrienden waren, wie uit “de Optimist” zijn waren kocht, hij had de ware levenskunst.

Maar de winkel van de “Optimist” is stuk gebombardeerd. Er is nog een brokje muur over en er hangt een bordje op, dat de “Optimist” verhuisd is. Hij biedt nu geen oude waar meer aan, die rommel is allemaal opgebrand bij het bombardement, de fles met het papiertje “Kellogpact” ligt nog ergens op de ruïne en ook vind je daar de bus met balletjes van Streseman. Alles afgedaan. Nu verkoopt hij die rommel niet meer. Of hij weer een nieuwe zaak begint? Men fluis­tert wel, dat het maar kwakzalverij was en dat zijn concur­rent de “Pessimist” tegenwoordig een drukke zaak heeft. Die verkoopt waar, die volledig aan de reclame beantwoordt. Je gaat er op de duur mee kapot, maar bedrogen word je niet.

Is er nu helemaal geen plaats meer voor de “Optimist”? Ik geloof, dat de “Optimist” weer opnieuw zijn zaak kan openen, als hij begint met in zijn winkel die waar te nemen, die tot waarachtig optimisme leidt. We leven in een tijd van vernieuwing. Daarom moet er ook in de winkel van de “Optimist’ een radicale vernieuwing plaats hebben. Waarachtig optimisme kan er dan alleen zijn, als het Evan­gelie van Jezus Christus de basis wordt, waarop de ver­nieuwde wereld gaat bouwen. Dan zal er geen broedertwist zijn, dan zal er geen scherpe tegenstelling tussen New-York en Moskou komen, dan zal er geen verpletterd Duitsland zijn. En dan hoeven we niet met de zorg in ons hart te lopen over de volgende oorlog, waarbij we in de schuilkelder ook niet meer veilig zijn, omdat we dan de oorlog krijgen van de atoombom. Helaas, naar deze vernieuwing grijpt de wereld nog niet. De winkel van de “Pessimist” heeft meer klanten en nog meer klanten hebben de kwakzalvers, die luide roepen, dat ze het ware geneesmiddel hebben,

De “Optimist” is verhuisd! Hij zit nu in een noodwoning. Weet U zijn adres niet? Och, hij woont ergens in een kerk­gebouw, ergens in een zaaltje van het Leger des Heils, ergens, waar mensen zijn, die hun leven gaven aan Jezus Christus en die U uit hun eenvoudig geloof laten zien, dat je nog een oude, ware, eeuwige optimist kunt zijn, als je die waarachtige levensvreugde bezit.

Is U al eens in de noodwinkel geweest?

  1. van Wier Dzn.

 

  1. Wasserzug gedoctoreerd

Zojuist ontvingen wij het bericht, dat de faculteit te Aix- en-Provence aan de heer S. Wasserzug, leider van het bekende zendingscentrum Beatenberg, het doctoraat honoris causa in de theologie heeft verleend.

De heer Wasserzug is thans 84 jaar en ontving deze bijzondere onderscheiding op grond van zijn arbeid in het werk des Heren als leraar en zendeling, een werk, dat zijn bekroning vindt in de opleidingsschool te Beatenberg, waar hij nog steeds zijn leerlingen mag uitdelen uit de grote schatten van Gods Woord. Wij weten, dat deze onderschei­ding niet alleen de heer Wasserzug geldt, maar in het bijzonder de arbeid in Gods Koninkrijk, die gedaan wordt door hen, die de Bijbel geheel als het geïnspireerde Woord Gods aanvaarden en prediken.

Moge Herr Dr. Wasserzug nog lang gespaard blijven, om samen met zijn vrouw, Frau Dr. G. Wasserzug-Traeder, de gezegende arbeid van Beatenberg te blijven doen tot eer van de Naam van Jezus.

 

Bijblad Kracht van Omhoog

Naar de noodzakelijke Eenheid

De 10de Oktober werd te Oegstgeest een contactvergadering gehouden van werkers in Gods Koninkrijk. Een 47-tal voorgaande broeders uit allerlei kringen en uit alle delen van ons land waren hier tegenwoordig, terwijl nog een zevental bericht van verhindering hadden gezonden. Broeder De Heer was. daar hij juist voor de radio moest spreken, vertegen­woordigd door zijn secretaresse.

Deze vergadering getuigde van een sterk verlangen naar eenheid en tevens van het besef, dat samenwerking nood­zakelijk zal worden.

Na ernstig gezamenlijk gebed, waarin vooral om een geestelijke eenheid werd gevraagd zette broeder Van der Horst uit Leiden her doel van de samenkomst uiteen. Reeds 26 jaar geleden heeft men getracht de werkers in het Evan­gelie tot eenheid te brengen. Toen bleek de tijd daarvoor echter nog niet rijp te zijn. Geve God dat het nu gebeuren kan. Het is niet de bedoeling éen waarheid te laten overheersen, doch te beseffen, dat, waar de Here Jezus Christus is. Hij met al Zijn heilsgoederen komt. Moge God ons samenbin­den om nu niet meer met elkander te twisten over geloofs­waarheden, doch elkander liefdevol te zoeken. We moeten door Gods genade leren elkanders werk te steunen, te be­vorderen en te waarderen. Als praktische punten waarin zich deze eenheid kan openbaren werden door spreker ge­noemd: een jaarlijkse ontmoetingsdag, waar de arbeiders bepaald worden bij de heiliging van eigen leven door meer­dere vervulling met Gods Geest verdieping van Schrift­kennis en dieper gebedsleven. Daar velen in onze tijd geeste­lijke steun nodig hebben zou het goed zijn een tehuis te hebben waar ze korte of lange tijd kunnen doorbrengen onder liefdevolle leiding. Verder werd gesproken over mo­gelijkheden tot gezamenlijke evangelisatie door middel van de radio, een eigen orgaan, traktaatverspreiding, over een centraal bureau voor voorlichting over sprekers, een evangelisatieschool. een fonds tot steun aan evangelisten en nagelaten betrekkingen van hen die vielen. Spreker eindigde met de wens uit te spreken, dat wij als broeders en zusters de handen ootmoedig en oprecht ineen zouden slaan en God van de hemel zal het ons doen gelukken.

Uit de discussie, waaraan werd deelgenomen door br. Snoeks (Haarlem), br. Verhoef (Aalsmeer), br. Visser (Amsterdam), br. Van Roon (Schiedam) en br. Sevensma (Amsterdam) bleek de grote sympathie, die bij allen voor dit doel bestond. Er is een groot verlangen naar eenheid.

In een voorlopig reglement, dat nader zal worden uitge­werkt. werden de plannen en mogelijkheden vastgelegd en oen deelname-acte, als geloofsbelijdenis, opgesteld, die door alle leden vrijwillig moet worden ondertekend. De stichting zal de naam dragen: ”Stichting werkers in Gods Koninkrijk”,

Als voorlopig bestuur werd gekozen br. van der Horst (Leiden), br. Dubbeldam (Rotterdam), br. van der Vlis (Vlaardingen), br. Zijp en br. Klaver (Amsterdam).

Na de koffietafel hield br. Zijp een referaat over de In­ternationale Gemeenschap van Christusbelijders, welke ge­meenschap zich volgens spreker hier volkomen thuis ge­voeld^ hoewel ze onafhankelijk van deze vergadering ontstaan is. Reeds jaren geleden was deze gemeenschap geboren. Ze is geen nieuwe kerk of groep, doch zoekt te komen tot nauwe samenwerking van allen, die Christus be­lijden. Ze grondt haar bestaan en werkzaamheid op de be­lijdenis (Matt. 16:18) dat “Jezus is de Christus de Zoon des Levenden Gods” Welke is (Rom. 04:20) “overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking” en op de woorden van de Here Jezus (Joh. 17:21) “opdat zij allen één zijn’ en (Joh. 15:16b) “Ik heb U gesteld dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht blijven zal’. In overeenstemming hiermee sticht de I.G.V.C. geen nieuwe “kerk”, “gemeente” of iets dergelijks, maar erkent zij alle gelovigen die persoonlijk belijden het eigendom van Christus te zijn, ongeacht tot welke kerk of gemeen­schap zij behoren, als Broeders en Zusters, leden van de ene gemeente des Heren, die Hij vergadert uit allerlei geslacht en taal en volk en natie en ook uit allerlei kerk en kring.

Het doel van de I.G.V.C. is alzo om de eenheid der gemeente van Christus tot openbaring te brengen, en haar medewerkers in staat te stellen tot praktische arbeid in de dienst des Heren.

Deze aaneensluiting is noodzakelijk. De machten van on­geloof en modern modernisme steken de kop op als nooit tevoren. De zogenaamde “vernieuwing” van de kerk dreigt te verworden tot een vergaande socialisering van het Evangelie. De officiële kerk die eeuwenlang het sociale aspect heeft ver­waarloosd, is nu geheel naar de andere kant omgeslagen en gaat de sociale problemen op de voorgrond stellen ten koste van het Evangelie. En zoals ze met het eerste de greep op de massa heeft verloren, zo zal ze door deze nieuwe, maar hoogst verdienstelijke omzwaai zonder twijfel de grote massa weer vangen. De kerk wil “wereldkerk” worden. Veie kin deren Gods zullen het door de ontwikkeling van deze dingen hoe langer hoe moeilijker krijgen. Wij zullen elkander nodig hebben, elke dag, straks elk uur. Wij Zullen elkander nodig hebben ook voor ons pleidooi bij de overheid om vrijheid van vergaderen en spreken, voor het gebruik van zalen, het recht van traktaatverspreiding enz. En denk nu niet dat dit ver weg ligt. Wij staan aan de drempel van deze dingen. Het sociale evangelie heeft in vele kringen het evangelie van het bloed der verzoening reeds verdrongen. Niet alleen in Amerika, ook hier in Nederland. In de krin­gen van “Kerk en Wereld” had men bezwaar tegen het zingen van het lied:

“Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis”, en over het lied “Wilt gij van zonde en schuld zijn verlost? Daar is kracht in het bloed van het Lam” haalde men medelijdend de schouders op. Het waren de leiders van de jeugd, die zo spraken.

Met deze machten krijgen wij te doen, als wij blijven pre­diken, dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God, als wij tegenover de macht van zonde en ongeloof blijven stellen, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon reinigt van alle zonden. Als wij de Bijbel blijven vasthouden als Gods onfeilbaar Woord en Jezus Christus als de enige Weg. waardoor zondaren kunnen behouden worden.

Ter illustratie van dit alles verhaalde spreker, wat zeker voor velen nog onbekend is, dat The Youth-For-Christ-actie hier in Nederland van officiële zijde is tegengestaan o.a. met het argument, dat de leiders tot de fundamentalisten beho­ren. Dus omdat zij geloven dat de Bijbel Gods Woord is, omdat zij geloven dat Jezus Christus waarlijk is de Zoon des levenden Gods, omdat zij geloven in de absolute verdor­venheid van het menselijk geslacht, omdat zij geloven dat er geen redding voor de mens is dan alleen door het bloed der verzoening dat de Here Jezus heeft gestort voor onze zonden, omdat zij geloven in een hemel en in een hel.

Een der andere argumenten was dat The Youth-For-Christ- movement alle nadruk legt op het persoonlijk zielenheil en het hiernamaals.

Wij weten dus ongeveer wat ons te wachten staat, indien wij als Evangelische Christenen het evangelie van Christus blijven brengen, zoals God dat ons gegeven heeft. Misschien is niet ieder van u overtuigd, dat de dingen reeds zo ver ge­vorderd zijn als wij hier aanduiden. Maar U allen weet toch dat de wereldbond van kerken reeds bestaat, en U weet toch ook, dat de meeste der grote kerken zich daarbij reeds hebben aangesloten, en dat de anderen nu juist in deze maan­den een beslissing moeten nemen Deze wereldbond van kerken biedt echter niet de waarborg, dat het Evangelie van Christus zal worden gehandhaafd. In een van de afdelingen van deze bond in Amerika stond aan het hoofd iemand, die het openlijk uitsprak, dat hij niet gelooft in de Godheid van Jezus Christus, die loochent dat wij zondaren zijn, die niet gelooft in de lichamelijke opstanding van de Here Jezus, die niet gelooft in de wederkomst van Christus, kortom die een groot deel van de Bijbel verwerpt. En, denk nu niet, dat het hier in Europa anders zal zijn. Ook hier zullen de mo­dernen weldra de boventoon voeren de vrijzinnigen zijn nu reeds van harte welkom.

Nu hebben vele Evangelische Christenen in Amerika zich afgescheiden van de wereldbond uit protest tegen de looche­ning van de Godheid van Christus en van de verzoening door Zijn bloed. Zij hebben zich, verenigd in, wat in onze taal zou heten: ”De nationale vereniging van Evangelische Christenen”. Naar mijn volle overtuiging moeten wij als Evangelische Christenen hier in Nederland hetzelfde doen, om daarmee ons met beslistheid te stellen tegenover het werelds worden van de kerk die wij voor onze ogen zien vol­trekken. Geleidelijk aan kan dan ook het internationale con­tact met onze gelijkgezinde Evangelische broeders en zusters in heel de wereld worden verstevigd,

Rev. Spencer de Jong uit Amerika die voor de Youth for Christ actie gedurende enkele weken in ons land werkt wees er in een kort, kernachtig betoog op hoe een arbeid die in het klein begint door Gods genade kan uitgroeien tot een machtig werk. Als voorbeeld wees hij erop, ace iemand in Amerika begon om ui huizen waar geen Bijbel was, een af te geven. Dit begon in een dorp en thans werden bijvoorbeeld in Grand Ra pi os door RXC werkers reeds 35000 bijbels weggegeven.

Broeder Dubbeldam uit Rotterdam gaf daarna een schriftstudie naar aanleiding van (1 Tim. 01:12-17). Hij begon met er op te wijzen, dat dit heerlijke samenzijn iets was, waar hij jaren naar had uitgezien. Hierna sprak hij over Paulus als model van een dienstknecht des Heren wegens zijn duidelijk en klaar belijdenis, zijn ootmoedige houding, het feit dat hij zich geheel net leiden door de Heilige Geest en zijn wei­gering om eer van mensen aan te nemen.

Tijdens het liefdemaal vertolkte broeder Sevensma de hartelijke dank van allen, naast God, in het bijzonder aan broeder en zuster Van der Horst. Na dankzegging door br. H. van de Brink en het zingen van enkele liederen was het einde van deze rijk gezegende dag gekomen.

Zij, die belangstellen in de “Stichting: Werkers in Gods Koninkrijk kunnen zich in verbinding stellen met br. van der Vlis, Vlaardingen.

 

van Hart tot Hart

Lieve vrienden

Uit R. ontving ik van een lieve zuster een medelevend schrijven, waarin zij mij onder meer verzekert, dat zij mij in haar gebed niet vergeet. Ik weet, dat er velen zijn, die even­als mij, trouw voor mij bidden en ik ben daar van harte dankbaar voor.

Onze zuster vraagt de Here: “dat Hij vooral Uw ogen weer geheel moge doen herstellen’’. (Volgens de doctoren is het nl. niet ónmogelijk, dat ik op korte termijn blind zal worden). En, als U zelf goed medewerkt tot dit herstel en sterk gelooft, zal dit ook gebeuren. Als wij er Hem maar dringend om vragen, in Hem gelovend.

Eens in 1940, tijdens het bombardement op onze stad, zat ik met het gehele personeel in een slechte schuilkelder onder het gebouw van ons kantoor. Enkelen van ons en ikzelf baden tot Hem, die gezegd heeft; Roep Mij aan in de dag der benauwdheid. Ik zag Christus als het ware zelf door de gangpaden gaan, en ik nam Hem in gedachten bij Zijn kleed. Hem smekend om het behoud van al die men­sen. En de bommen vielen niet op ons gebouw. Geen haar op ons hoofd werd gekrenkt. ” Tot zover zuster V.”

Ik ben dankbaar, lieve zuster V., dat de Here heeft ge­antwoord op Uw gelovig gebed. Doch is er iets in Uw redenering, dat niet helemaal klopt. Als U maar sterk ge­looft zegt U. Moeten we dan de conclusie trekken, dat, als ik niet herstel, het aan mijn geloof ligt? Vele lieve kin­deren van God, ziek zijnde, hebben om genezing gebeden en -ze zijn ziek gebleven. Hebben wij het recht om ze te beschuldigen van gebrek aan geloof?

Of ik dan met geloof dat God machtig is tot genezing van welke ziekte dan ook 7 Tot bewaring in welke omstan­digheden dan ook Integendeel, ik geloof dat van ganser Harte. Ook bic ik zelf de Here om genezing. Maar Hij schenkt mij genade, om er bij te bidden “Niet zoals ik wil maar zoals Gij wilt.

Want noch in geval van een bombardement, noch in ge­val van ziekte weten wij met zekerheid wat Gods wil is,

God heeft ons nooit beloofd in Zijn Woord, dat Zijn kin­deren gevrijwaard zouden zijn van de beproevingen, die de anderen treffen: ziekte, dood, verminking, verlies van geld of goed, enz. Christen zijn is niet een verzekering hebben afgesloten tegen alle rampen’

Wat ‘n echt kind van God werkelijk wil, onder alle omstan­digheden is dat Zijn Here verheerlijkt moge worden. En de verheerlijking van Zijn naam kan bereikt worden door ziekte, door dood, door rampspoed van die in Hem geloven. Daar kan van een ziekbed een getuigenis uitgaan zo krachtig, dat velen er door tot Christus komen. De manier waarop iemand zijn kruis draagt, kan soms God meer ere geven dan een wonderbare bewaring of genezing.

Wat komt het er per slot van rekening op aan, of wij leven of sterven, gezond zijn, of ziek, als Hij maar in ons verheerlijkt wordt! Het is tussen ons en de Here een kwes­tie van liefde, van vertrouwen. Hij moge dan antwoorden op ons gebed op Zijn wijze, als Hij maar zelf ons nabij is ons omvattend met de armen Zijner liefde. Ik heb tijden van smartelijke ziekte gekend, die uitnemender waren dan welke periode van voorspoed ook. die ik voor niets ter wereld zou hebben willen missen, om der wille van de on­uitsprekelijke liefde des Heren, mij toen ten deel gegeven. En ik weet, dat er toen geweest zijn, die hebben gevraagd naar het geheim van mijn blijdschap, en tot de Here ge­komen zijn.

Gaat voort de Here te vragen om genezing van mijn ogen, lieve vrienden, maar laat niemand in zijn geloof ge­schokt worden, als de Here ons duidelijk zou maken, dat Hij er anders over denkt. En laat ons vooral het lijden van onze zieken niet verzwaren door twijfel te tonen aan hun geloof. Maar dat in ons ader leven God aan Zijn ere kome.

De Uwe in Zijn blijde dienst,

Joh. H. Ekering

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van “Kracht van Omhoog”, Bloemendaal, of rechtstreeks aan Mevr. H. Ekering. Paris 18e, Frankrijk.

 

Van het boek gevangene en toch…

Verschijnt thans de derde druk. Bestel het zo spoedig mogelijk!

Gorinchem.

 

Religieuze voorwaarden in Rusland

Her Russische Zendingsgenootschap deelt mede, dat men op het ogenblik onder het Sovjetbestuur volledig vrijheid van godsdienst heeft, natuurlijk met dien verstande, dat de predikers zich niet met politiek bemoeien of kritiek uitoefe­nen op het programma der Sovjets. Toen de Duitsers grote gebieden van Rusland bezetten, stonden zij het de Russen toe hun kerken, die de Sovjets gesloten hadden, weer te openen. De reden waarom, doet hier minder ter sprake, maar zij heten de bewoners in hun religieuze gevoelens vrij. Het Russische gouvernement wilde zijn volk later geen reden geven om te zeggen, dat de Duitsers edelmoediger waren dan de Opperste Raad. Zodoende werden de kerken weer geopend. De Baltische Staten, die nu bijna allen Russische provincies zijn geworden, kregen vrijheid van godsdienst, ja, in een land, waar er tien jaar dwangarbeid in Siberië opstond, als men enige religie propageerde, worden nu in de drie talen van Estland. Letland en Litouwen preken per radio uitgezonden, zowel van de Grieks Katholieken als van de Evangelischen. De gebouwen van de kerken behoren echter, evenals in het eigenlijke Rusland, aan de Staat en men moet ze dus huren.

Gezien de volksstemming van 1934-35 heeft het Opper­bestuur der Sovjets zijn antireligieuze propaganda gematigd en men probeerde de godsdienstige leiders gunstig te stem­men. De volksstemming van Januari 1937 bevatte een vraag aangaande de godsdienstige gezindheid, maar, terwijl alle andere antwoorden publiek gemaakt werden, bleef de reli­gieuze statistiek onbekend. Men zegt, dat 40% van de be­volking als religieus aangemerkt wilde worden. De stem­biljetten van 1939 lieten alle godsdienstige vragen maar weg. De conclusie is duidelijk.

“Godsdienst is als een spijker”, zei Lunacharsky, Com­missaris van Opvoeding, “hoe harder je er op slaat, des te steviger gaat ze zitten,”

Het gouvernement had eenvoudig die feiten onder de ogen te zien. Bij de censuur viel het op, dat de brieven van de soldaten vol godsdienstige opmerkingen en gebeden stonden. Men stelde een onderzoek in en bemerkte, dat de Sovjet- vertegenwoordigers in het buitenland zelfs kerken, bezoch­ten. Om nu het moreel van de troepen te verhogen, werden er priesters aangesteld om de soldaten te vergezellen. Aan de Grieks-Orthodoxe Kerk werd toegestaan een synode te houden en een prelaat te kiezen. Sergi, een oud-zendeling uit Japan, een eenvoudig, toegewijd, Evangelische figuur, werd gekozen. Toen hij overleed, werd de tegenwoordige patriarch, Alexis, aangewezen. Ook aan de Mohammedanen werd het toegestaan te vergaderen. Tenslotte kregen ook de Baptisten, na dertien jaar, verlof te corresponderen met hun buitenlandse broederen en mochten zij ook conferenties houden. Het Gouvernement vormde twee commissies van elk vijf leden, een als verbinding tussen het Gouvernement en de Grieks-Katholieke Kerk en de andere tussen het Gouvernement en de “Stundisten”. Stundisten zijn de Evange­lische Christenen, Baptisten, Darbisten, Mennonieten enz. Aan de Grieks-Katholieke Kerk werd toegestaan een semi­narie te openen voor het opleiden van priesters. De Unie van Baptisten opent spoedig een Bijbelschool voor de opleiding van Evangelisten. Iedere groep van twintig gelovigen kan zich tot bovenvermelde commissies richten om ge­registreerd te worden als kerk en tot nu toe is nog nooit zo’n verzoek afgewezen.

Meer dan twee jaar geleden verenigden zich de Unie van Baptisten en de “Evangelische Christenen”, die ook Baptisten zijn, in de “Verenigde Raad van Evangelische Christenen van de baptisten”. Eind 1945 voegden de Pinkstergemeenten zich bij dit lichaam. Het was een compromis, de Pinkstergemeenten gaven de voetwassing op en de Evange­lischen en Baptisten erkenden de geestesgaven, onder voorwaar­de, dat deze Gave der Tongen slechts op Schriftuurlijke gronden werkzaam zou zijn, indien een uitlegger aanwezig was. Dit verenigde lichaam is nu de grootste na de Grieks- Orthodoxe Kerk en oefent een geweldige geestelijke invloed uit, die ver boven haar numeriek aantal ligt

Dr. L. D. Newton, van Georgia, U.S. ” de vicepresident van de Baptisten wereldalliantie, heeft enige weken geleden de Sovjet-Unie bezocht. In Moskou sprak hij in een van de 3000 Baptisten kerken van de U.S.S.R. voor 2000 mensen en verwonderde zich over hun wijze van aan­bidding.

De Russen buiten de Sovjet-Unie vroegen zoveel Rus­sische Bijbels aan, dat het Amerikaans Bijbelgenootschap een Russische vertaling van het Nieuwe Testament en van de Psalmen door foto-offset moest reproduceren.

Het Russisch Zendingsgenootschap heeft zich belast met het verspreiden van Schriftuurlijke traktaten in negen ver­schillende talen. Vanuit zijn Amerikaans hoofdkwartier worden maandelijks grote bedragen naar Moskou gezonden om de evangelisten te ondersteunen. In zijn verslag aan het Amerikaans Bijbelgenootschap deelde Dr. Newton aan het einde nog mede, dat Rusland vandaag aan de dag de grootste kans is voor de evangelische Christenen, meer dan ergens anders op de wereld.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

“Tell me of Jesus”

Een koor in zwarte toga’s staat achter me en wordt ge­leid door een dame in wit koorkleed. Ik kan haar goed bestuderen, terwijl zij het koor dirigeert. Ik zit vlak voor haar en moet straks spreken.

Ik wil iets van haar uiterlijk vertellen, want het is iets bijzonders. Zij draagt vele juwelen. Met gratie beweegt zij haar mooie handen en armen, gesierd met armbanden met vele schitterende diamanten. Zij is heus niet iemand die altijd in de maat slaat, want met vaardigheid geeft zij maat en dynamiek aan. Met haar sierlijke handen met rode nageltjes en prachtige ringen. Haar schoentjes zijn doorschijnend. Het meest opvallend is haar lach. Zij lacht schalks als ze opkomt, vergoelijkend als er een fout gemaakt wordt door de tenoren, bemoedigend bij een moeilijke passage en coquette als ze niets te doen heeft. Vreemd, in een kerk zo’n wereldgelijkvormige vrouw te zien medewerken aan de eredienst.

We zijn in Amerika.

Als ik haar zo bekijk, lijkt zij mij een representant van de filmwereld, die hier zo belangrijk is. We zitten vlak bij Hollywood. Haar platinablonde haren zijn prachtig opge­maakt, haar hele gezicht tot in de kleinste finesses bijgewerkt. Ik zie in haar de verpersoonlijking van een decadente wereld, waar coquette vrouwen de hoofdrol spelen.

Ineens zingt zij mee met het koor.

Zij heeft een prachtige stem, mooier dan enige andere die ik hier heb gehoord. Hoewel zij met haar rug naar de gemeente staat, moet haar stem boven het koor uitkomen. Ik let voor het eerst op de woorden. Eerst was ik te ver­diept in de beschouwing van haar uiterlijk. Zij zingt: “Tell me of Jesus”. (“Vertel mij van Jezus”).

Ik ben los van mijn omgeving. Ik hen niet meer in de kerk, ik zie en boor haar alleen. Hollywood spreekt “Tell me of Jesus”. De ten dode gedoemde wereld, de vergiftigde, onware, lege, wanhopige, opgeschilderde society vraagt: ”Tell me of Jesus”.

Als ik even later voor de gemeente sta en mijn bood­schap breng is er in mijn hart een gebed, een verlangen, een innig verlangen: och, laat mij haar en velen vertellen van Hem, Die kwam, omdat de Vader deze wereld, deze arme, slechte, wanhopige wereld, liefhad.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zr. G. E. Weiss (Slot)

Toen we terugkeerden van onze reis door Noord-Amerika was het werk onder hen, die de ellendigste mensen op aarde zijn, zo lang zij Christus niet kennen, ons dubbel gewichtig en lief geworden. Velen waren gedurende deze tijd achteruit gegaan in hun gezondheid, maar innerlijk gegroeid. Mijn echtgenoot ging na twee jaar nog eens naar de Verenigde Staters. Ik herinner mij nog, dat in deze tijd, op een Zondag­morgen, het reeds vroeg erg heet was. Ook hing er een onaangename lucht. Toen wij uit de samenkomst weer thuis kwamen was het nog warmer geworden, maar ook de stank was erger. Ik verzocht mijn beide meisjes overal rond te kijken of er ook iets aan het bederven was. Opeens riep Emma: “Missie, mi fini hem” (Mevrouw, ik heb het ge­vonden). Toen ik ging kijken lag er een reusachtige Boa Constructor. Zij lag met de kop dicht bij ons huis in het hoge gras. De dikte achter de kop verraadde, dat zij juist een ander beest had verslonden. Zij lag met het lichaam dwars door de gracht en dan nog een twee à drie meter in het bananenveld aan de overzijde van het water. Was ze gestikt in haar prooi of lag ze stil te slapen, zoals slangen onbeweeglijk liggen, nadat ze hun buit verslonden hebben? Ik weet het niet. Ik liet enige landwerkers komen, doch eerst na drie uur, toen er door de vloed weer volop water in de gracht was, konden ze de tentboot in de gracht brengen. Een sterk touw werd om het midden van de reuzenslang, die zeker wel 28 voet lang was, gelegd. Daarna roeiden de mannen met de boot de brede diepe stroom op, waar zij het beest loslieten, dat dadelijk door de golven werd verslonden. Wat een bewaring was dit. Immers, als de slang geen buit had gevonden zou ze zeker het huis ingekropen zijn, waar ze slechts enkele meters van was ver­wijderd. De Heer wilde menigmaal voor ons zorgen en ons bewaren. Dat ondervond ik kort daarop ook toen ik geheel alleen in huis was. Ik werd midden in de nacht wakker door een vreselijk krabben in mijn keel. Ik stond op en na langdurig hoesten was een kever blij, dat hij uit zijn gevangenschap was verlost, maar ik was niet minder blij en dankbaar aan Hem. Die mij uit groot gevaar gered had, want ik was bijna gestikt.

Nadat mijn man uit de Verenigde Staten terug was, mochten wij nog anderhalf jaar in Bethesda dienen. Op verzoek van het bestuur zouden wij toen een voordrachtreis in Holland maken. Toen alles gepakt stond, gingen mijn man en ik de laatste avond nog eens op zolder om door het ronde raam nog een blik te werpen op het door de tropenmaan beschenen Bethesda. dat ons zo dierbaar was, De volgende morgen hield mijn man zijn laatste dienst in het kerkje van Groot Chatillon en sprak nog eens van Hem, die deze zieken zo teer beminde en vertrouw­de het gehele werk in ge­meenschappelijk gebed aan Hem toe.

Deze laatste ochtend, het zal ongeveer elf uur zijn geweest en wij waren juist weer terug in het Zendingshuis, hoorden wij plotseling een ontzettende slag. Wat was er ge­beurd? De kroon van de grote koningspalm. die vlak voor ons huis bij de in­gang van de tuin stond, was met een hevig ge­kraak afgevallen. Alleen de hoge stam stond er nog! Wij keken elkander aan en mijn man zei: “Sedert enige weken viel het mij wel op, dat de palm haar frisheid ging verliezen.”

Om één uur s middags stapten wij in het rivierbootje, dat ons naar Paramaribo bracht. De melaatse kinderen ston­den aan de oever en zongen ons ten afscheid toe. Toen voeren wij langzaam van ons geliefde Bethesda weg en diep bewogen hoorden wij over het water nog lang de afscheidsliederen klinken van onze zieke Bethesdakinderen, aan wie wij zo zeer gehecht waren.

Een brief, die men ons meegegeven had, mochten wij eerst op de boot openen. Wat sprak er veel liefde en dank­baarheid uit deze afscheidsgroet. Wat waren wij beschaamd er onder. Wij konden alleen God danken uit het diepst van ons hart, dat Hij ons tot dit heerlijk werk had willen ge­bruiken.

Het verheugde mij, onlangs in het blaadje der Broeder­gemeente te hebben gelezen, dat onze geliefde prinses Juliana, die na de dood van haar grootmoeder Koningin Emma, beschermvrouwe van Bethesda was geworden, bij haar be­zoek aan Suriname ook Nieuw Bethesda heeft bezocht om de melaatsen een bezoek te brengen en het gesticht in ogen­schouw te nemen. Wat zal dit een vreugdedag in Bethesda zijn geweest!

Laat alles, wat ik U verteld heb, U opwekken deel te hebben aan dit heerlijke werk onder de melaatsen door in uw gebed aan deze zwaarbeproefde lijders te denken en des Heren leiding en kracht te vragen voor hen. die ze verplegen en verzorgen. Schenk hun uw liefde, terwille van Hem, Die u heeft liefgehad.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)