Levend Geloof – 398

  1. 01-02 Levend geloof nr. 398

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

 

De samenstelling van ieder nummer -dus ook van dit nummer- is altijd weer een boeiende, maar ook verantwoordelijke aangelegenheid. Boeiend vanwege de inhoud van de verschillende artikelen, want als eindredacteur krijg je uiter­aard alles wat er geschreven is, als eerste onder ogen en ervaar je de zegen en geloofsopbouw die de verschillende medewerkers in hun artikelen verwoord hebben.

Maar de zegen die je op het moment van lezen ontvangt gaat ook gepaard met een besef van verantwoordelijkheid. Je wilt de lezers en lezeressen van Levend Geloof het beste geven wat maar mogelijk is, binnen het kader van onze opdracht: de verkondiging en uitleg van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen dat ook brachten. We hebben nooit gebrek aan copy, maar het komt aan op de goede copy, die praktisch aansluit bij onze dagelijkse geloofsbeleving. Daaraan proberen wij ook dit jaar weer invulling te geven. En ik twijfel er niet aan of we zijn daarbij, ook wat dit nummer betreft, weer geslaagd. Onder inspiratie van Gods Geest A, hebben de verschillende schrijvers hun creativiteit weer vorm gegeven in de verschillende artkelen. Natuurlijk komen er wel eens onderlinge nuanceverschil­len in bepaalde onderwerpen naar voren, maar deze ruimte moet er zijn. We zijn immers allemaal nog onderweg bij onze groei naar de volkomenheid in Christus?

Deze groei is van levensbelang. Want alleen dan zullen we stand kunnen houden temidden van alle verwarring en misleiding die steeds meer om zich heengrijpt. In de nummers die dit jaar verschijnen zullen we veel over dit ‘standhouden’ schrijven. Maar daarover niet alleen! Standhouden heeft immers te maken met verdediging, en het spreekwoord zegt dat de aanval de beste verdediging is. We zullen dan ook op duidelijke wijze doorgaan met de proklamatie van het volle heil in Christus, het evangelie van het Koninkrijk, waarvan Jezus zei dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden, tot een getuigenis voor alle volken.

 

Bij de voorplaat door redactie

Deze keer op de voorpagina de illustratie die Gustave Doree maakte van koning Salomo, destijds één van de bekendste koningen van Israël. Hoewel er veel over hem bekend is, is hij toch vooral de geschiedenis ingegaan om zijn grote wijsheid die hij van God had ontvangen. Maar ondanks al zijn wijsheid is voor ons, als nieuw-testamentische gelovigen, niet Salomo maar Jezus ons grote voorbeeld om na te volgen. Denk bijvoorbeeld aan de uitspraak van Hem: “. . . meer dan Salomo is hier” Matteüs 12 vers 42 (Matt. 12:42).

 

In ons vorig nummer gaven wij in deze kolom een vijftal suggesties door om Levend Geloof te promo­ten, zodat het blad meer bekend­heid krijgt en, ook wat de oplage betreft, verder gaat groeien. We zijn bijzonder dankbaar dat zovelen hierop hebben gere­ageerd, vooral ook door in combi­natie met de betaling van het abonnementsgeld, een extra bij­drage over te maken. Omdat het ons onmogelijk is iedereen daar­voor persoonlijk te bedanken doen we het op deze wijze.

Het heeft ons weer bemoedigd en gestimuleerd om ook in dit nieuwe jaar actief door te blijven gaan met de uitgave van ons blad, in samen­werking met allen die in het blad schrijven en in afhankelijkheid van wat Gods Geest ons aanreikt.

Eén van de vijf aangereikte actie­punten willen we nog even herha­len. Het betreft de opgave van proefadressen. Ga eens na wie er in aanmerking zou kunnen komen om Levend Geloof te gaan lezen. Alle adressen die worden opge­geven (bij voorkeur schriftelijk!) ontvangen twee nummers op proef.

 

Wat God van ons verwacht door Gert Jan Doornink

Opnieuw ligt een jaar voor ons. Het laatste jaar van het tweede millenium na Christus. Vrijwel niemand denkt er nog aan dat in grote delen van de wereld nog steeds gebruik wordt gemaakt van een ‘christelijke jaartelling’. De grote massa heeft immers allang alle godsdiensten op één lijn gezet. Waarom zou het christendom de enige ware gods­dienst zijn, wordt er dan gerede­neerd. Wie het christendom ziet als een religie, naast de andere religies die in de wereld bestaan, zal met deze opvatting ook weinig moeite hebben. Maar als waarachtige chris­tenen weten we dat het christendom totaal anders is. Het is de godsdienst die het ware leven in zich heeft zoals God dat in Zijn Zoon heeft geopen­baard.

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven” zegt Jezus zelf Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

De proef op de som

Velen zullen geneigd zijn aan deze opmerking van Jezus schouderopha­lend voorbij te gaan, met de gedach­te: ja, dat beweren jullie christenen, maar wie zegt dat het waar is, wie zegt dat dat de enige waarheid is en wat de andere godsdiensten leren niet waar is?

Voor hen hebben wij slechts één advies: Neem de proef op de som! Ga geloven in Jezus als Degene die uw zonden vergeven wil, die alle din­gen in uw leven nieuw wil maken. U zult dan ervaren hoe de Geest van God u overtuigt en het nieuwe leven van Christus in u komt. Dan wordt u opnieuw geboren en ontstaat de zekerheid: ik ben nu een kind van God.

Deze tweede (geestelijke) geboorte is na de eerste (natuurlijke) geboorte dus essentieel om een christen te worden. Wie deze tweede geboorte niet heeft ervaren is geen christen, ook al noemt hij zich misschien wel zo omdat hij traditioneel is opge­groeid in de kerk of gemeenschap waartoe ook zijn of haar ouders behoren. Maar traditie heeft geen enkele waarde als men niet zelf een daadwerkelijke verandering van zon­daar naar kind van God heeft meege­maakt. Corrie ten Boom zei het des­tijds al: ‘God heeft geen kleinkinde­ren, alleen kinderen’.

Scheiding der geesten

We leven in een tijd waarin de schei­ding der geesten in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, gaat aan het licht komen, maar ook alles wat echt is komt tevoorschijn. Daarvoor is geestelijke groei noodza­kelijk. Zoals in het natuurlijke leven iemand opgroeit van baby tot volwas­sene, geldt dat ook in geestelijk opzicht.

Deze groei is uitermate belangrijk voor de gemeente van Christus. Want deze groei heeft onder andere tot gevolg dat we vrijkomen van ver­keerde leringen, misleidingen die soms onder een vrome dekmantel worden gebracht, en hoe langer hoe meer stabiele, volwassen christenen aan worden die niet met het minste of geringste zuchtje tegenwind van de kaart zijn.

De zo even geschetste ontwikkeling is in onze dagen in volle gang. Het is niet meer mogelijk een compromis- of naamchristen te zijn. Het gaat om het tot ontplooiing komen van de volledige beleving van ons christen­zijn. Dat verwacht God van ons.

Positieve verwachting

Daarvoor is een positieve verwach­ting nodig. Wie niet geestelijk groeit zal in een beginstadium blijven ste­ken en, bewust of onbewust, voortij­dig afhaken. Daarom is de prediking van het ‘niet volmaakt kunnen worden’ van de gemeente (en de gelovi­ge individueel) ook zo funest en afbrekend en geheel in strijd met Gods bedoeling. Het gaat immers om het herstel van Gods schepping totdat uiteindelijk de nieuwe hemel en de nieuwe aarde een feit zal zijn. Waarachtige christenen hebben daar­om slechts één verlangen: mee te werken aan deze grote doelstelling van God door levende getuigen van Christus te zijn, dus als zonen van Hem openbaar te worden. Laat dit verlangen in de rest van dit jaar de eerste prioriteit krijgen. En als u tot dusver de verwachting hebt gekoesterd dat het toch allemaal niks meer wordt met de gemeente van

Christus, gooi dan deze negatieve gedachte van u af en draai de knop van uw verwachtingspatroon radicaal om! Ontdek het geheim om als over­winnend christen te functioneren in het plan van God. Wat de omstandig­heden van ons leven ook mogen zijn, wij zullen dan te allen tijde stand kunnen houden, ook in tijden van verdrukking. De groeiende eenheid tussen Gods Geest en onze geest maakt dat onze gemeenschap met de Vader en de Zoon hecht en onaan­tastbaar wordt. En we worden ons meer en meer bewust wat een heer­lijkheid het is te dat we tot in alle eeuwigheid behoren bij het onwan­kelbare Koninkrijk van God!

 

Roemen in de Heer (gedicht) Piet Snaphaan

Wie roemt, hij roeme in de Here,

in de sterkte Zijner kracht.

Dat te erkennen doet Hem eren,

want Hij alleen heeft alle macht.

 

Wie wijs is, roeme niet zichzelve,

de sterke niet in eigen kracht,

de rijke niet op aardse rijkdom,

alleen in Hem, die ’t al volbracht.

 

Heer, neig ons hart naar Uw gedachten,

nimmer naar eigen winstbejag,

leer ons Uw waarheid te betrachten

en ’t ondekken wat men in U ver­mag.

 

Alleen in U, Heer, willen we roe­men,

in U die waarlijk leven geeft,

U als Overwinnaar noemen,

die voor ons pleit en eeuwig leeft.

Piet Snaphaan

 

Zijn waar Jezus is door Hans Bulthuis

De leer van het evangelie van Koninkrijk Gods en de daaruit afge­leide leefwijze voor mensen is totaal anders dan alle godsdiensten op aarde. Dat bleek meteen al door het optreden van Jezus, die de verper­soonlijking van dat evangelie is. Binnen de kortste keren kwam Hij in botsing met de vertegenwoordigers van de godsdienstige joden uit zijn tijd. De Heer vatte dat grote verschil tussen zijn geloofswereld en die van zijn tijdgenoten samen met de woor­den: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven” Johannes 8 vers 23 (Joh. 08:23). Het ‘van beneden zijn’ is het ken­merk van alle soorten godsdiensten. Met deze uitdrukking wordt aange­duid dat zo ’n religie wordt uitgewerkt in allerlei uiterlijkheden, rituelen, zienlijke vormgevingen, regelgevin­gen, gewoonten en tradities. De hei­dense godsdiensten zijn daar het sterkst in, maar het joodse geloof stond er ook bol van. Helaas is er eveneens het nodige daarvan in de loop der eeuwen de christelijke bele­vingswereld binnengedrongen.

Babylon

De Bijbel benoemt dat verschijnsel met de term ‘Babylon’. Ga je alle christelijke richtingen hierop na, dan kom je dat steeds weer tegen. Bij de één meer dan bij de ander; of bij de één meer verborgen dan bij de ander. Zo ook in onze volle evangelie gemeenschap.

Bij Jezus echter vinden we geen nieuwe uiterlijke vormgeving en regelgeving om godsdienstig te zijn (te doen). Hij heeft daarvoor nooit iets nieuws ingesteld. Integendeel. De tempel in Jeruzalem met al haar verplichte riten had afgedaan. Zo ook de overleveringen en invullingen van mensen inzake religieuze beleving. Te denken valt aan wat Paulus al destijds daarover schreef aan de gemeenten, maar ook wat we tegen­woordig om ons heen zien in het charismatisch christendom: lichaamshoudingen bij gebed en lof­prijs, de cultus van dans, vlaggen en banieren, gestileerde liturgieën, de zogenaamde christelijke feestdagen, nieuwe maan of sabbat (zondag), het wettische, kerkelijke structuren, ver­plichte rituelen, plechtige gewaden, gewijde plaatsen, buiten-gemeentelij- ke activiteiten zoals conferenties, seminars, retraiteoorden en week­ends met ‘bekende’ godsmannen, gospel-entertainment, vrome sfeer­tjes, religieuze podiumshows, geld, eer, heerszucht, macht, politiek en kunst, kortom deze hele christelijke cultus (o. a. Openbaring 18). Het zijn allemaal zaken die de heide­nen ook bedacht en ingevoerd heb­ben in hun godsdienstpraktisering. Zulk godsdienstig gedrag, of dat nu islamitisch, hindoestisch of christe­lijk is, is herkenbaar aan bepaalde voorgeschreven handelingen, traditionele riten en eigentijdse uiterlijk- heden, vormen, plichten en aanwen­sels. Door gemis aan diepgang bij vele christenen hebben zij eveneens dergelijke alternatieven nodig. Maar het volk Gods wordt erdoor misleid en niet tot mondigheid in Christus gebracht. Dit alles is van beneden.

Vernieuwing

De tijd is aangebroken dat de ‘ontbabylonisering’ van de christen en de gemeente ter hand genomen dient te worden. De eindtijdchristen behoort op zijn grote Meester te gaan gelij­ken: in geest en in waarheid alleen. Alle vleselijke en wereldlijke religieu­ze opsmuk zal door ons als een vuil kleed afgelegd moeten worden. Zo’n vormgeving van het evangelie is aards, ongeestelijk, duivels. Het dient slechts tot bevrediging van het vrome en emotionele vlees, van het eerzuchtige en egoïstische vlees, van het eigenzinnige en kortzichtige vlees. Het bevredigt de demonen die de uitvinders ervan zijn en de chris­tenheid ermee verontreinigd hebben. In de vroeg-christelijke gemeenten was het judaïsme de babelse verlei­der. Men leze daarover bijvoorbeeld Filippenzen 3 en Kolossenzen 2 vers 16 tot en met 23 (Kol. 02:16-23). Later waren het de verschillende culturen der volkeren die hun babelse invloeden deden gelden in de christenheid. Wij willen dit alles nu gaan afleggen, zeg afleren, en voortaan alleen nog bezig zijn met het ontwikkelen van de ware geestelijke mens. De vernieuwing van ons christenzijn is een actuele zaak geworden die alle aandacht ver­dient.

Beneden en boven verdragen elkaar immers nooit Galaten 5 vers 17 (Gal. 05:17). Het ‘van boven zijn’ vinden we bij Jezus Christus. In zijn eigen wandel en in zijn openbaar optreden vinden we niets terug van wat hierboven werd omschreven als babels. In zijn geloofsbeleving en -uitwerking kende Hij slechts de verborgen omgang met de Vader en bracht Hij naar buiten wat Die tot Hem sprak en aan Hem toonde Johannes 5 vers 19.

(Joh. 05:19). De Vader reikte in zijn woord zijn denkwereld aan en werkte door zijn Geest de daarbij behorende goddelijke kracht in de Zoon.

Daardoor was onze Heer in staat als een geestelijk mens te wandelen en Gods werken te doen om alle dingen nieuw te maken. Wij zullen ons dus alleen op Hém oriënteren om te weten wat christenzijn is in geest en in waarheid. God had in Hem een welbehagen en is daarom de duide­lijkste aanwijzing voor welgemeende gelovigen om zich op Jezus alleen te verlaten.

Bij Jezus zijn

De plaats waar de verhoogde Heer Zich nu bevindt, is niet een plek ergens. Daar Hij niet meer in het vlees is, hebben de begrippen plaats en tijd geen betekenis meer. De plaatsaanduiding waar Jezus is, doelt op een situatie, een geestelijke toe­stand. Hij is ‘naar de Vader’ gegaan; Hij is ‘in God’. Hij vormt één geest met de eeuwige God en heeft volko­men en onbeperkt deel aan diens goddelijke natuur. Zich in die situ­atie bevindend, is Hij tevens door God zo uitermate verhoogd, dat Hij ‘als God’ mag en kan funktioneren. De Vader heeft Hem immers alles in handen gegeven, alle goddelijke macht en kracht, alle goddelijke mogelijkheden en bevoegdheden, en dat in de hemel en op de aarde Matteüs. 28 vers 18. Filippenzen 2 vers 9. (Matt. 28:18, Filip. 02:09). Vanuit zijn geestelijke situatie kan Hij in ons zijn en met ons werken, Zich openbaren, enz. . . in en door heilige Geest. De Here nu is de Geest 2 Korinthe 3 vers 17a. (2 Kor. 3:17a). De Geestgedoopte gelovige weet dat de Vader en de Zoon op deze wijze voortaan bij hem wonen Johannes, 14 vers 23. (Joh. 14:23).

Andersom geldt het eveneens: de gelovige is ‘in’ de Christus, in de Geest opgenomen. “Dat ook zij in Ons zijn. . . ” Johannes 17 vers 21. (Joh. 17:21). Juist dit wilde de Heer; daar bad Hij voor. Zo wordt zijn gebed vervuld: “Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschou­wen. . . ” Johannes 17 vers 24a. (Joh. 17:24a). De geestelijke christen wil ten volle bewust worden van deze toestand, van deze geestelijke werkelijkheid. Daarbij wil hij zijn geestelijke rijk­dommen in Christus leren kennen en hanteren, Efeze 1 vers 18 en 19. (Ef. 01:18-19). Het zal duidelijk zijn dat deze geestelijke zaken niets te maken hebben met welke uiterlijke, zienlijke, aardse en vleselijke middelen en manier van doen. Het religieuze vlees doet geen enkel nut voor de geestelijke chris­ten.

De Heer nodigt ons juist uit om de schatten ‘in de hemel’ te gaan verza­melen om zodoende rijk te worden in God Matteüs 6, vers 20. (Matt. 6:20). De verhoogde Heer heeft beloofd om allen tot Zich te trekken, om nü te zijn waar Hij is. In die geestelijke situatie wordt de gelovige in staat gesteld om ook daadwerkelijk rijk te worden en zich te sieren met Gods bezittingen. Met Christus samen, in de Geest, deel te hebben aan de goddelijke natuur met alle zegenrijke en eeuwige gevol­gen vandien, is ‘van boven zijn’.

De goederen Gods

De hemelse schatten zijn hoedanig­heden, mogelijkheden, eigenschap­pen en talenten van de godheid zelve. Zij vormen de erfenis waarvan God wil dat wij ze erven, ze in geloof ons toeëigenen, ermee vertrouwd raken en ze gaan gebruiken. Ze mogen ons zo ‘eigen’ worden, dat ze eeuwig een onafscheidelijk hoofdbe­standdeel zullen vormen van ons menszijn. Dit is een kenmerk van zonen Gods, van hemelburgers. God en mens dienen door Christus tot één gemaakt te worden. God deelt dan in onze menselijke natuur en wij in de Zijne. Hierdoor is voor God en zijn mensen alles mogelijk in de zienlijke èn onzienlijke wereld. Onbeperkt en onbegrensd. Dit is de vrijheid van de heerlijkheid der kin­deren Gods, Romeinen 8 vers 21b. (Rom. 08:21b). Jezus is (was) rijk in God. In Hem woont de volheid van de godheid lichamelijk. Hij is er één mee gewor­den. Hij is daarin ons ten voorbeeld, opdat wij Hem daarin zouden vol­gen. De vrijmoedigheid daartoe is ons door God aangeboden. Daarom blijven wij elkaar oproepen en aanvuren om niet te verslappen, maar om meer dan ooit dit goddelij­ke eeuwige leven in Christus te grij­pen en uit te werken in onze dage­lijkse wandel.

Indien we daar zicht op hebben en de smaak ervan te pakken krijgen, behoeven we geen enkele toegevoeg­de en aangeplakte opsmuk meer. De geestelijke christen heeft genoeg aan hetgeen Jezus openbaarde en vindt dus zijn ware voldoening in een levenswijze die alleen bepaald wordt door het ‘in de gestalte Gods zijn’. Slechts daardoor kenmerkt hij zich. Zo verscheen Jezus. Daarin aan­schouwden zijn volgelingen Gods heerlijkheid. Dit was christenzijn van boven alleen.

Zijn verschijning liefhebben

Wij staan in deze tijd voor de keus in welke verschijning, welke gestalte, welke openbaringsvorm van chris­tenzijn de toekomst, de eindtijd, tegemoet wordt getreden. Het zal een absolute keuze worden. Of in de gestalte van God öf in die van de (religieuze) wereld van het grote Babylon. Een ‘of-of in plaats van een ‘en-en’. Een compromis is onmoge­lijk. Alles wat namelijk niet in geest en in waarheid is, zal verbranden. Dat geldt zowel voor iedere individu­ele gelovige als voor de plaatselijke gemeenten.

Wie Jezus’ verschijningsvorm lief­heeft en uitwerkt, zal zeker de krans, dat is de bekroning, der rechtvaardig­heid van de Here ontvangen 2 Timoteus 4 vers 8 (2 Tim. 04:08). Dat is het volwassen en gezalf­de zoonschap.

Omdat het om een ‘of-of keuze gaat, betekent het bovenstaande dat wij onszelf èn onze gemeenten dienen te ontdoen van alle zogenaamde reli­gieuze maniertjes, sfeertjes, gedra­gingen en gewoonten. Ook niet wat op een zeker moment de trend en de mode is in de wereld. Dat alles levert immers geen kracht en leven. Dat alles is vrome, lege misleiding, vlese­lijke zoethouderij en godsdienstige zelfbevrediging.

In het afleggen daarvan zullen we het bombardement van tegenspraak en -werking moedig moeten dragen: “Behoud wat je hebt, verdedig het erfgoed der eeuwen, alle verandering is nog geen verbetering”, of: “Wees eigentijds, je loopt achter, pas je aan bij de huidige vormgeving der din­gen in deze wereld, zo vind je geen aansluiting bij de jeugd van tegen­woordig, weest klantvriendelijk”, enz. . .

Ook zaken als vleselijke ambities zoals gezien en geëerd willen wor­den, menen iets te zijn in eigen oog, op de voorgrond willen treden, van de show leven, zullen de ontwikke­ling van de geestelijke christen en van een echt geestelijk gemeentezijn in de weg staan.

Door geen van beide echter, door conservatisme noch modernisme, zullen de aanstaande zonen Gods zich laten bepalen. Zij zullen zoeken

en bedenken wat boven is, waar Christus is, gezeten aan de rechter­hand Gods, en niet wat beneden is, wat op en van de religieuze aarde is Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04). In de Geest vinden zij wat ‘echt en puur’ is, wat geestelijke waarde heeft: goddelijke natuur, god­delijke kracht, goddelijke liefde, god­delijke wijsheid, goddelijk leven. In een zuivere en intieme geloofsge­meenschap met Jezus laden zij zich met zijn leven, met zijn waarden, met zijn gestalte. Dat is waarheid! Zij hebben zijn verschijning zó lief, dat zij zich gaandeweg gelijkvormig (laten) maken aan het beeld van de Zoon.

In het gewone leven

En op welke manier, in welke vorm of gestalte komt dat leven bij hen naar buiten? In hun ‘gewone’ dage­lijkse privéwandel. Door ’te zijn en te doen’ in eenvoud, in zachtmoedig­heid, in heiligheid, in echtheid, in liefde, in kracht en heilige Geest, met werken van barmhartigheid en werken van heil.

De gemeentewandel en -handel zal zich eveneens slechts mogen ken­merken door wat van boven is: door samen(!)zang tot lof en aanbidding van God, door woordverkondiging via prediking, getuigenissen en gees­tesuitingen als profetie, wijsheid en kennis, door gebed, door de geestelij­ke strijd, door werkingen van krach­ten tot heling en opbouw voor lichaam, ziel en geest van allen, door onderlinge ontmoeting ter bemoedi­ging en stimulering, door aktiviteiten van dienstbetoon in getuigenis en werving naar de wereld toe. Dit ware leven Gods past bij ieder mens in iedere tijd. Het is immers een eeuwig evangelie, het is van boven waar Jezus is. Het staat dan ook boven elke gril en mode van tijd en plaats, van vlees en duivel, want het is uit God geboren.

Hand aan de ploeg

Hoe staat dit alles in schril kontrast met wat helaas zo veel nog wordt uit­gevonden en gepraktiseerd. Samenkomsten en kerkdiensten wor­den ‘opgeluisterd’ en ‘aangekleed’, waardoor ze verworden tot program­madiensten waarmee de ‘zaal’ wordt beziggehouden; met podiumoptre­dens ter vermaak, zelfs met glitter en glamour, met betaling en applaus. Of het tegendeel: een eindeloos gere- peteer van altijd maar hetzelfde. Alles voorspelbaar en nooit iets nieuws dat verder omhoog voert. Wij zullen erop toezien dat we zowel uit het een als uit het ander wegtrek­ken om binnen te gaan in de leef- en beleefwereld van de Christus zelf. Wakker worden en opstaan, in bewe­ging komen en vernieuwen, het christenzijn in geest en in waarheid ons eigen gaan maken. Wij willen zijn waar Jezus was en is, in de Vader, in het Koninkrijk van God, in de Geest, in de dingen en de houding van boven.

God roept ons daartoe op en wil ons verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus, 2 Korinthe 4 vers 6. (2 Kor. 04:06).

Word ook in deze dingen hervormd door de vernieuwing van denken en door het voorbeeld van onze Meester zelf. Vernieuwing begint in hart en denken. Als het ‘gezien’ wordt, kan men eruit gaan leven en handelen. Dit geldt eveneens voor de plaatselij­ke gemeente. Uit Babel wegtrekken is niet je gemeente verlaten, maar het babelse verwijderen en het hemelse inbrengen. De gemeente wordt zodoende van binnenuit veran­derd door de vernieuwing van haar leden.

Geliefde lezer, sta met ons op, reik elkaar de broederhand, word eensge­zind in het Jezusleven. Geef om Zijnentwil alle vrome verschijnings­vormen en handelingen prijs en houd het voor vuilnis, opdat wij allen de ware Christus moge winnen om ons met Hem te kunnen bekleden Filippenzen 3 vers 8. En Romeinen 13 vers 14. (Filip. 03:08 en Rom. 13:14).

 

Altijd positief Als Jezus zijn Wijsheid van Judas Deel 11 door Cees Maliepaard

 

“En weest ook barmhartig jegens som­migen die twijfelen, redt hen door hen uit het vuur te rukken, maar weest jegens anderen barmhartig in vreze, uit ajkeer zelfs van het kleed dat door het vlees bevlekt is” Judas 1 vers 22 en 23. (Judas 01:22-23).

Er is een bekend lied waarin tot God gezegd wordt:

‘U bent één en enkel positief,

U heb ik als Vader,

mijn God, U heb ik lief.

De Here God is ongetwijfeld één, altijd dezelfde en enkel positief tegenover de mens. God is niet positief in z’n algemeen­heid; begrippen als positieviteit en negativiteit zijn trouwens onmogelij­ke uitdrukkingen, want zodra je je positief tot het ene wendt, keer je je negatief tegenover het tegenoverge­stelde.

God staat positief tot de mens, en derhalve negatief tegenover de boze en het kwaad. Tegen Satan zegt God consequent: nee! Tegen diens wer­ken trouwens ook. Maar de mens heeft nooit enige vorm van afwijzing of verwerping van hem te duchten.

We zijn geschapen om (net als Jezus) Gods beeld te dragen, om te openbaren wat in het karakter van God verankerd is. Om net als God te wezen: liefdevol, geduldig, rechtvaar­dig en barmhartig, en dat alles naar een ieder, zonder aanzien van de persoon. Wil dat zeggen dat je van iedereen even veel moet houden, dat er geen enkel verschil mag wezen tussen je gevoelens voor de één of voor de ander? Ik denk dat het van niet veel realiteitszin getuigt wan­neer kinderen Gods zichzelf dwin­gen om voor ieder mens precies het­zelfde te voelen.

We zullen ook hierin het voorbeeld van Jezus volgen. Tijdens Zijn gesprek met de rijke jongeling lezen we opeens: “En Jezus, hem aanzien­de, kreeg hem lief’ Markus 10 vers 21. (Mark. 10:21). Hield de Heer vóór dat moment dan nog niet van die man? Was Jezus’ liefde afhankelijk van de indruk die Hij tijdens de conversatie opdeed? Natuurlijk niet! De liefde van Gods Zoon tot (elk) mens staat als een paal boven water. Maar het zal zo geweest zijn dat Hij de rijke jonge­ling bovenmatig liefkreeg, zoals Hij ook Z’n discipelen op een bijzondere wijze liefhad, Johannes 15 vers 12. (Joh. 15:12) en onder hen Johannes Zijn speciale liefde had Johannes 19 vers 26 en Johannes 20 vers 2. En Johannes 21 vers 7. (Joh. 19:26 en Joh. 20:02 en Joh. 21:07). Ook vóór die tijd was dat al wel bekend Johannes 13 vers 23. (Joh. 13:23).

Het is ook voor ons normaal je meer betrokken te voelen bij de geestelijke familie waar je nauwe banden mee hebt gekregen. Liefde laat zich niet dwingen – het is derhalve nogal dwaas van je medestrijders in het geloof te verwachten dat zij een ieder in gelijke mate lief zullen hebben. Liefde tot hen die het eigendom van Jezus zijn is een vaststaand gegeven bij ieder die Jezus’ beeltenis draagt.

Maar jegens sommigen kan er zich een bijzondere genegenheid ontwik­kelen, zoals dat bijvoorbeeld tussen David en Jonathan het geval was 2 Samuël 1 vers 26 (2 Sam. 01:26). Het is toch eigenlijk vanzelfsprekend dat je meer liefde ontwikkeld hebt tot degenen die in de geestelijke strijd onmiddellijk naast je staan en waar je gewend mee bent samen in de bres te sprin­gen. Dat heeft niets te maken met menselijke zwakheid of natuurlijke tekortkomingen.

Twijfel nooit aan het Woord

Twijfel maakt een mens onzeker en op de lange termijn ondergraaft het de voortgang in de geestelijke ont­wikkeling. Wanneer je zélf niet twij­felt aan het Woord van God en aan de woorden van Jezus, kun je altijd nog wel te maken krijgen met ande­ren die door twijfel verlamd dreigen te raken. Wat te doen met twijfelaars die kennelijk door de duivel gebruikt worden om je geloof te ondermij­nen? Kun je je daar maar beter van distantiëren?

Judas schrijft dat we jegens hen barmhartig zullen zijn. Doen we dat, dan volgen we daarin het voorbeeld van de Meester. Hij blijft immers ook barmhartig ten einde toe! Jegens sommigen zullen we barm­hartigheid betrachten in vreze, afke­rig van het kwaad waarmee zij zich blijkbaar toch steeds weer inlaten. We zullen hun nooit de idee mogen geven, dat we achter hun kwalijke zaken staan of dat we het op een accoordje met de machten der duis­ternis willen gooien. Onze negatieve benadering zal ech­ter alleen de boze en zijn boze bezig­heden mogen betreffen. Barmhartig zijn voor de boze (en voor het boze) is écht uit de boze! Waar dat nodig is, zullen we de confrontatie met hem dan ook niet uit de weg gaan. Maar onze aan twijfel onderhevig zijnde medegelovigen, bij wie de weegschaal nog wel eens door dreigt te slaan naar de verkeerde kant, zul­len we zeker niet in de kou laten staan. Jegens hem of haar zullen we blijvend barmhartigheid betrachten; onze houding naar de mens zal dus te allen tijde positief wezen. Het oordelen over andermans zwakheden en falen, zullen we aan de Heer overlaten. En die weet er wel raad mee; Hij is niet voor niets voor ons in de bres gesprongen! Het Goddelijke Woord van genade en waarheid blijft onveranderlijk recht overeind staan.

Het vuur van de twijfel

“Redt de twijfelaars, door hen uit het vuur te rukken”, schrijft Judas. Dat klinkt nogal rigoureus, alsof we onze twijfelende medegelovigen, desnoods tegen hun zin, uit het vuur van de twijfel zullen moeten rukken. Maar geweld is nu eenmaal wezensvreemd aan de cultuur van het Koninkrijk van God, zelfs al zou het voor het ” bestwil van de betrolckenen zijn. Twijfel tast de zekerheden uit het Woord van God aan, alsof de mens Gods in een brandende vuurhaard terechtgekomen is. De identiteit van zo’n mens zal er op de duur aan gaan – hij of zij lijkt ten­slotte in de verste verte niet meer op de mens zoals God zich die gedacht heeft. Satan zal zeker proberen van de mens die God toebehoort een karikatuur te maken. Het beeld wat je van zo iemand krijgt lijkt ogen­schijnlijk nog wel te kloppen, maar de ingeslopen twijfelmoedige ken­merken worden door de duivel sterk overtrokken.

Daardoor zal wie eenmaal in het vuur van de twijfel verkeert, nog méér aan zichzelf en aan Gods waar­heden gaan twijfelen. Twijfel die je gewoon geworden laat, gaat dus steeds grotere vormen aannemen. Dat komt doordat je gaat denken dat de twijfel waarmee je behept bent, deel uitmaakt van jouw wezen. Alsof je van nature zó in elkaar zou zitten. Je behoeft er echter in het geheel niet aan te twijfelen, dat de HE RE God ook jóu oorspronkelijk met een sterk geloof geschapen heeft. Want dat zit van origine in élk mens. Wie zich vastklampt aan z’n twijfels, moet zich daar niet ruw van los proberen te rukken. Dat werkt immers alleen maar averechts. Wat kun je dan wel doen? Je zult altijd moeten beginnen om te trachten het geloof van de twijfelmoedige op te bouwen. Dat is eigenlijk de enige mogelijk­heid die écht kans van slagen heeft. Want wanneer je de twijfel aan probeert te pakken, ben je met de ver­keerde kant van de zaak bezig, waar­bij het al heel wat is als je iemand wat minder twijfelmoedig krijgen kunt. Zelfs dat zal niet eens meeval­len, want in de twijfel hebben de machten der duisternis stellig een stevige positie ingenomen. Richt je je echter op de goede zijde van iemands innerlijk, op wat er nog over is aan geloof in Gods plan met de mens, dan haak je in op de rudi­menten van wat God zelf in de betrokken persoon gegeven heeft. En die overblijfselen zijn dikwijls bedui­dend omvattender dan je op het eer­ste gezicht gedacht zou hebben. Want wat ondergesneeuwd is valt niet zo op, maar is toch wel degelijk aanwezig.

Het aan de kaak stellen van iemands twijfels, heeft doorgaans weinig of niets met barmhartigheid te maken. Het gewoon laten geworden van een twijfelmoedige geest heeft dat natuurlijk al evenmin. Bij de opbouw van iemands geloof de helpende hand bieden, is echter heel goed in te passen in het plaatje van de barm­hartigheid. Dat is ook de enige manier om een mens uit het vuur van de twijfel te rukken. Waar je z’n geloof opbouwt, stel je hem in staat zélf de vuurhaard van de twijfel te doven. Je trekt hem daarbij dus niet aan de haren uit het vuur omhoog, maar je geeft hem de mogelijkheid, samen met Jezus en met jou, deel te hebben aan het (geloofs)leven van een Goddelijke zoon.

Door het geloof alléén

Sola fide! (door het geloof alleen) is een kreet die het in bepaalde kringen

goed doet. Het is ook wel een bijbels gegeven, mits je zo’n gedachte in bijbels perspectief plaatst. Twijfel werkt geloofsondermijnend, geloof helpt iemand zich uit te strek­ken naar wat Gods plan voor moge­lijkheden biedt.

Er zit echter nog een andere kant aan dit verhaal: met puur bijbelse begrippen als geloof en genade kun je nog in een strik van Satan trappen als je die zaken ontkoppelt van de werken van het geloof. Om in het kort op een rijtje te zetten: het begint met Gods genade. Hij betoont die aan de mens zonder dat die daar iets voor hoeft te onderne­men – zuiver op basis van geloof dus. In dit verband kun je dus inderdaad uitgaan van de stelling: door het geloof alleen!

Maar, schrijft Jacobus, geloof dat niets uitwerkt is dood, daar heb je niets aan Jakobus 2 vers 17 (Jak. 02:17). Daarom zullen we de geloofsvisie die we hebben opgebouwd op grond van Gods geschreven Woord en van de woor­den die hij in onze harten spreekt, in de dagelijkse praktijk van ons leven uit gaan werken.

Twijfel aan Gods gedachten onder­mijnt je geloof en verhindert je als een geestelijk mens te functioneren. Maar twijfel aan de mogelijkheid om datgene wat je gelooft ook daadwer­kelijk in je leven uit te werken, blok­keert je ontwikkeling als een zoon van de hemelse Vader evengoed. En wie van ons twijfelt er nooit eens aan het één en ander? Het is goed om dat in gedachten te houden, want dat voorkomt dat je een twijfelende medeburger in Gods Koninkrijk in de beklaagdenbank zet. En onze God houdt er zo’n meu­belstukje nu eenmaal niet op na. Het zondaarsbankje is door vrome gees­ten uitgevonden, want Jezus Christus zegt, samen met de Vader, tot een ieder die met z’n twijfels af wil rekenen: kom toch bij ons in de troon! Daar is je plaats, op basis van geloof in Goddelijke genade.

 

Iemand zoals jij. . . (gedicht) door Astrid Poldervaart

Als ik jou zie

je ogen vol verdriet,

je handen zo onrustig

geen lach meer op je gezicht

wat eens zo mooi was

lijkt nu voorbij

bij iemand zoals jij.

 

Als ik naar jou kijk

dartelend en blij

geen zee te hoog

in de bloei van je

leven lacht alles je toe

je bent zo vrij

is het iemand zoals jij?

 

Toen ik jou zag

voor het oog zo onverschillig

het kon je niet veel schelen

wat voor dag of weer het was

gehard door het leven

en door de maatschappij

dat is iemand zoals jij.

 

Iemand zoals jij

geen leven is hetzelfde

 ieder mens heeft z’n verhaal.

Achtervolgd door je verleden

krijg je de kans om te vergeten

kun je leren te vergeven

omdat Jezus houdt

van mensen zoals jij.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Gij zijt genaderd. . . tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jerzualem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. . . Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst!”

Hebreeën 12 vers 22 tot en met 25. (Heb. 12:22-25).

Misleidend licht

Door alle eeuwen heen zijn ze er geweest: de valse profeten en predi­kers die proberen met hun afbre­kend en vernietigend werk schade te berokkenen aan de werkelijke Gemeente van Christus. Onder het mom van ‘licht’ prediken zij duister­nis. Geen wonder als men beseft dat hun inspiratiebron het rijk der duis­ternis is. Jezus zelf en later de apos­telen waarschuwden al voor hun infiltratiepogingen om de werkelijke gelovigen op een dwaalspoor te bren­gen.

Onder invloed van allerlei new age- leringen wordt hun tactiek steeds geraffineerder en wie onderschei­ding der geesten mist, kan toch op een of andere wijze door hun bood­schappen en methodes in verkeerd vaarwater terechtkomen. Vandaar dat we van tijd tot tijd ook in deze rubriek voorbeelden aanhalen om hiervoor op onze hoede te zijn. Zo’n voorbeeld vinden wij in het arti­kel ‘Leven van het goddelijk licht’ dat we aantroffen in het magazine TV- week, waarbij Felix Wilbrink een interview had met de uit Australië afkomstige Jasmuheen. Zij trekt de wereld over om te vertellen over het wonderbaarlijke feit dat ze al vijf jaar niet eet. Ze wordt gevoed door een goddelijk licht. Door prana, zeggen de oosterlingen. Zo begint dit artikel, waarna Wilbrink opmerkt: “Geheel in stijl met de moderne predikers heeft de blonde verschijning uit Australië alleen een voornaam, Jasmuheen. Hoe ze volgens de burgerlijke stand heet wil ze niet zeggen. Dit is haar goddelijke naam”.

Onlangs sprak zij in de bomvolle Thomaskerk in Amsterdam-Zuid, waarbij ze haar levensloop vertelde: “Dertig jaar geleden zeiden de artsen en voedseldeskundigen nog dat vege­tarisch eten onzin was, nu raden ze zelfs aan om minder vlees te eten. Er zal een tijd komen dat diezelfde art­sen zullen begrijpen dat je je gewoon kunt aansluiten op de kosmos en je op deze manier kunt laten voeden. Natuurlijk is het moeilijk om zomaar van de ene dag op de andere niet meer te eten. Daar gaat een proces van reiniging aan vooraf. We moeten onszelf zo sterk maken dat we ons lichaam kunnen bevelen het goddelijk voedsel in ons toe te laten”. Vervolgens geeft ze allerlei instruc­ties en adviezen die zij via ‘goddelij­ke meesters’ meent te moeten door­geven. Zij zegt: “De mensheid moet worden opgevoed. De reden dat jij bijvoorbeeld geen contact hebt met de goddelijke meesters is omdat je geestelijke frequentie niet goed is afgesteld. Het is als een radio. Je draait maar wat aan de knoppen en als je de juiste zender niet kan vin­den dan hoor je alleen maar ruis. Door meditatie en een zuiver leven kan je jezelf zo fijn afstellen dat je signalen kunt ontvangen van de andere wereld, van de dierbaren die zijn overleden, van je geestelijke helpers en van de goddelijke meesters”.

Valse goden

Wanneer verslaggever Wilbrink een tekst uit Openbaring aanhaalt over valse goden, is haar commentaar: “Het heeft geen zin om over de bij­bel te praten. Zoals alle grote religies is ook het christendom ten prooi gevallen aan machtswellust. De boodschap van liefde en overgave, van delen en geven, is verwaterd. Wij halen uit de religies het beste, het zuiverste. Zo zullen de mensen het begrijpen. Moet je je eens voorstel­len, als we allemaal alleen maar god­delijk eten zouden gebruiken. Dan zou er op de hele wereld geen hon­ger meer zijn. Dan zouden wij onze lichamen niet meer vervuilen. Dan zou de planeet weer stralend mooi worden.

Je zult zien, binnenkort komen er steeds meer mensen die het aandur­ven door prana gevoed te worden. We zullen onszelf kunnen genezen, zuiver en alleen door ervoor te kie­zen. Door een krachtig besluit te nemen en jezelf over te geven aan je eigen goddelijkheid, dan komen de goddelijke meesters vanzelf wel”. Wanneer Jasmuheen het christen­dom op één lijn stelt met de andere religies, geldt dit alleen voor het naam-christendom. Gelukkig is er ook een ander christendom: de ware gemeente van Jezus Christus, waar­van de leden geestelijk groeien totdat ze zich uiteindelijk als volwaardige zonen Gods openbaren. Dat deze groei naar het volwassen stadium voor elk kind van God broodnodig is, wordt nog weer eens duidelijk als we horen en lezen wat deze valse lerares meent te moeten doorgeven. Het ‘krachtig besluit om jezelf over te geven aan je eigen goddelijkheid’ zullen we daarom maar blijvend ver­vangen door een ander krachtig besluit, dat niet misleidend is maar het ware leven dat tot in eeuwigheid stand houdt in zich heeft, dat is de overgave aan de levende God, zoals deze zich geopenbaard heeft in zijn Zoon Jezus Christus en zich ook in ons wil openbaren.

Wat is het nut van slaap?

Het magazine Elsevier rekent ‘slaap’ tot één van de mysteries die de wetenschap nog niet heeft opgelost. “Uitrusten”, zegt de leek automa­tisch op de vraag “Wat is het nut van slaap?”. Het blad schrijft verder: “Natuurlijk is dat een deel van de waarheid maar er is meer. Om tot rust te komen, hoef je niet ter sla­pen. Je kunt ook op de bank liggen en naar het rustgevende combinatie­voetbal van Ajax kijken. Ieder zoog­dier slaapt maar we begrijpen niet waarom.

Wel dat het iets met de hersens te maken heeft. Die zijn dan volop bezig (met name tijdens de zogehe­ten REM-slaap, waarin zich rapid eye movements voordoen). Dat is ook het wezenlijke verschil tussen slaap en narcose. Bij narcose is er weinig hersenactiviteit, tijdens de slaap is het daarboven een heksenketel. Misschien is slapen wel de belang­rijkste manier waarop wij leren. Diverse neurologen hebben gesugge­reerd dat de hersenen ’s nachts filte­ren. Dat ze het merendeel van de zintuiglijke indrukken die we in een dag opdoen, weggooien. Slaap dus als een soort reset-knop. Dat komt in de buurt van de uitdruk­king: even een nachtje erover slapen. Vaak blijkt het probleem waarmee je in slaap viel, een hoofd vol rimpels en zorgen, de volgende morgen opeens verrassend simpel”, aldus Elsevier.

In de scheppingsorde die God heeft ingesteld, vormt ook de slaap een belangrijk onderdeel. Niemand kan zonder slaap, het hoort bij het nor­male levenspatroon. Algemeen neemt men aan dat acht uur slaap voor de meeste mensen voldoende is, al bestaan hierin grote verschillen. Belangrijk is dat niemand zonder slaap kan, en in de tijd waarin wij leven met zijn groei naar een 24- uurs economie, ook in dit opzicht gevaren op de loer liggen.

Omgang met God

De rust die ieder mens nodig heeft ontvangen wij echter niet alleen tij­dens de slaap. Ook ontspanning, vakantie, een stabiel leven en andere factoren zijn van belang, terwijl voor een christen daarbij nog komen, gebed, bijbelonderzoek, etc. Deze ‘omgang met God’ is voor iedere christen onontbeerlijk en daarbij is men ook tijdens de periode van slaap niet uitgeschakeld. (“Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap” – Psalm 127 vers 2. (Ps. 127:002). Ook in de ‘slaapperio­de’ wil de Heer zich soms aan ons openbaren. Sommige dromen bij­voorbeeld worden ongetwijfeld door Gods Geest geïnspireerd. Iedere christen is dag en nacht met de levende God verbonden. Maar hij behoort er zelf aan mee te werken dat deze ‘verbinding’ in de praktijk functioneert. De Bijbel spreekt namelijk ook over een slaap waaraan we niet behoren toe te geven. Het is de ‘geestelijke slaap’ die ons uitscha­kelt in het plan van God en die we niet behoren toe te laten in ons leven. Over die slaap schreef Paulus destijds al in zijn brief aan de gemeente te Rome met de woorden: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot geloof kwamen, de nacht is vergevor­derd, de dag is nabij, laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” Romeinen 13 vers 11 en 12 (Rom. 13:11-12). Een oproep die ook in onze dagen voor iedere christen van grote betekenis is.

Millennium­paniek

Zoals te verwachten was hebben de verschillende media rond de over­gang naar het jaar 1999 veel aan­dacht besteed aan het jaar 2000. Het duurt immers nog maar een jaar en dan is het zover. Wat staat ons dan te wachten?

In Vrij Nederland treffen we een artikel aan onder de kop ‘Armageddon!’ Nadert het einde der tijden?’ Robert Dulmers en Elma Verhey, de samenstellers van het artikel, beginnen met de opmerking: “Astrologen, mystici, helderzienden, esoterische waarzeggers en bijbelse profeten: allemaal hebben ze in het jaar 2000 een nieuwe aarde voor­speld, Sinds het begin van de geschiedschrijving is de mens geob­sedeerd door het ontstaan en dus het einde der wereld. Een inventarisatie van de christelijke doemdenkers en de new age-onheilsprofeten in 1999. Waarbij de computer om meerdere redenen een waar godsgeschenk blijkt”.

Zoals zo dikwijls spant Amerika hierbij weer de kroon. Het blad schrijft: “Volgens het Millennium Watch Instititute hecht veertig pro­cent van de Amerikanen geloof aan letterlijke bijbelteksten. Dat zou kun­nen verklaren waarom survivalwin­kels in de Verenigde Staten in hoog tempo verrijzen en elke zichzelf seri­eus nemende krant nagenoeg dage­lijks lijsten publiceert van voorzorgs­maatregelen ten aanzien van huis­dieren of ander eenvoudig over het hoofd te ziene dierbare bezittingen. Niet alleen christenen houden seri­eus rekening met een mogelijke Apocalyps, ook aanhangers van de new age-beweging zien het Armageddon met rasse schreden naderen. En symbolisch of niet: de computer verbindt al deze bijbelse en niet-bijbelse onheilsprofeten.

Alleen al in de Verenigde Staten bestaan ten minste zo’n 1500 einde­ der tijden websites – zonder twijfel het hotste onderwerp op de digitale snelweg van dit moment”. “Dr. R. Kranenborg, predikant en als docent religieuze bewegingen ver­bonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, ziet de afgenomen mil­lenniumgevoeligheid onder de chris­telijke stromingen in Nederland als teken van volwassenheid. Zelf houdt hij absoluut geen rekening met angstgevoelens onder zijn kerkvolk. Van de rooms-katholieke kerk valt op dat gebied weinig officieels te verne­men. Er circuleren alleen geruchten dat Rome overweegt of het tenmin­ste om pastorale redenen niet ver­standig zou zijn de kerkdeuren op het moment suprème open te hou­den. Kranenborg lijkt een dergelijk voornemen vooral blasfemie. ‘Vergeet het maar! Binnen de Hervormde kerk zal het echt niet gebeuren dat mensen hysterisch worden’, zegt hij met grote stellig­heid”. Vrij Nederland eindigt het artikel door hierop in te haken met de opmerking: “Afgezien van de vraag of de predikant dat wel juist ziet, toch nog maar even de feiten: Jezus van Nazareth (Bethlehem, 7/4 voor Chr. – buiten Jeruzalem, ca. 30 jaar na Chr. ) werd naar algemeen wetenschappelijk inzicht niet in het jaar 1 geboren en nog minder in het jaar o. Het apocalyptisch tijdstip dat twee volle duizendtallen verbindt met Christus’ geboorte, ligt dus tenminste al drie jaar achter ons”.

Waarom goeroe’s aantrekken

Wie Sri Sri Ravi Shankar is zal vrij­wel geen enkele lezer van ons blad

weten. Het is ook niet belangrijk zijn naam te kennen of te onthouden. Hij is namelijk één van de vele goeroe’s die in onze dagen over de wereld trekken en met hun boodschap pro­beren mensen te beïnvloeden. Als het nu een invloed was ten goede zou daar natuurlijk geen bezwaar tegen kunnen bestaan, maar als de invloed uit de verkeerde bron afkom­stig is, dan is het een andere zaak. En iedere christen kan constateren dat we hier weer te maken hebben met één van de vele misleidingen waar de vorst der duisternis de hand in heeft.

De wijste man ter wereld

Koert van der Velde, verslaggever van Trouw, was onlangs op een van zijn meetings. In een zaal in het Amstel hotel is Amsterdam waren ongeveer 100 vooraanstaande figu­ren uit industriële kringen, weten­schappers en kamerleden, bij elkaar gekomen om naar deze ‘spirituele leider van ongewone diepte’, zoals hij wordt omschreven te luisteren. “Hij kent de wortels van de onder­gang van menselijke waarden en dat is het grootste probleem van de moderne samenleving”, schrijft Van der Velde.

De inleidster van de avond Patricia Montella, van de afdeling publieke relaties, kondigt hem aan met de woorden: “De wijste man ter wereld zit voor u. Op zijn vierde reciteerde hij al de hele Bhagavadadgita en in 1995 sprak hij de Verenigde Naties toe. Wat is dit een bijzondere avond”.

Een andere publieke relaties-medewerker zegt: “Hij werkt achttien uur per dag. Hij heeft in één week hon­derdduizend mensen begroet. Als hij met het vliegtuig ergens landt, staan er steevast vijfhonderd man op hem te wachten”.

Of dat ook op Schiphol het geval was wordt er niet bij vermeld, maar uit de reacties van het publiek valt af te leiden dat de inhoud van zijn toe­spraak wat tegenvalt. Het draait in het leven allemaal om vrede en geluk, volgens Ravi Shankar. En dan geeft hij een aantal simpele advie­zen: “Het is erg belangrijk goed te eten, niet te veel want daar wordt je moe van, en ook niet te weinig. Vraag me niet precies hoeveel. Ook de juiste hoeveelheid slaap is belang­rijk. Slaap geeft energie, maar wie veel slaapt wordt alleen maar steeds vermoeider. Maar het allerbelangrijk­ste van alles is wel de ademhaling. Het begrip geest is zo abstract en dus moeilijk mee om te gaan. Adem daarentegen is concreet. ” Aan het slot van zijn betoog doet hij een oproep vijf minuten met hem te mediteren: de ogen moeten dicht, de “Tenen naast elkaar, het lichaam ontspannen. Niet praten, maar extra diep in- en uitademen. “Dit geeft energie en is een waardevolle gift aan jou van de natuur. Laat alle spie­ren ontspannen, adem met een grote glimlach uit. Het geeft niet of je lach kunstmatig is. “

Aantrekkingskracht

Verslaggever Van de Velde noemt de bijeenkomst een ‘spirituele Tupperware-party’. Waarom dan toch zo’n aantrekkingskracht getuige de velen die dergelijke bijeenkomsten bezoeken?

  1. Engelhart, onderzoeker van niet conventionele geneeswijzen merkt op: “Zijn boodschap is mij ontgaan. Ik ben op hem afgeknapt”. Hij sluit een onbewuste, intuïtieve werking van Sri Sri Ravi Shankars boodschap niet uit. “Intuïtieve boodschappen zijn een vast onderdeel van elke placebo”. Hoe het ook zij, het spreek­woord zegt: de mens wil nu eenmaal bedrogen zijn.

Dat velen in onze tijd op dergelijke figuren afkomen vanwege hun onte­genzeggelijke ‘magische aantrek­kingskracht’ roept ons als christenen alleen maar op óók voor ‘aantrek­kingskracht’ te zorgen, maar dan afkomstig uit een andere bron. In hoeverre bemerken anderen aan ons leven dat we anders zijn, ’totaal anders’ omdat we Christus hebben leren kennen?, zoals Paulus dat ver­woordt. De beleving en doorwerking van het nieuwe leven, zoals Christus dat in ons heeft gelegd, is de werke­lijke aantrekkingskracht voor allen die nog leven in de invloedsfeer van de vorst der duisternis en herstel en bevrijding nodig hebben.

Digitale sporen: we worden gevolgd

Onder de kop ‘Digitale sporen. Hoe banken en bedrijven hun klanten ongemerkt steeds beter leren ken­nen’, schenkt NRC-Handelsblad nog eens weer aandacht aan een ontwik­keling die in onze dagen in snel­treinvaart verder gaat. Michiel van Nieuwstadt, de samensteller van het artikel, laat aan de hand van verschil­lende voorbeelden zien hoe telecom­municatiebedrijven, banken, super­markten en aanbieders van software steeds meer greep krijgen op hun klanten. Plaats en tijdstip van tele­foongesprekken worden nauwkeurig geregistreerd, net als computerge­bruik. Van elke Nederlander zijn 150 kenmerken bekend en te koop. ‘Zeg mij uw postcode en ik zal u zeggen wie u bent’.

Ondertussen is aan het gebruik van de postcode vrijwel iedereen gewend, evenals aan de streepjescode op de artikelen die men koopt, zodat bij de kassa de prijs automatisch kan wor­den verwerkt.

Maar de ontwikkeling gaat door, want bijvoorbeeld bij de verzending van periodieken en bladen is de post­code alleen niet meer voldoende. Ook bij de verzending van Levend Geloof kregen we er mee te maken.

Behalve de postcode moet voortaan ook de zogenaamde kixcode worden vermeld. Dit is de ‘vertaling’ in streepjes van de postcode in combi­natie met het huisnummer, zoals u nu ook aangetroffen hebt bij uw adres op de enveloppe waarin dit nummer aan u werd toegezonden.

Ontwikkeling

U vraagt zich misschien af of we ons om deze dingen wel druk moeten maken. Aan de ene kant niet, want het is een ontwikkeling die toch doorgaat. Wat vandaag nog nieuw is, is over een poosje al weer achter­haald door iets wat nog beter is en efficiënter werkt. Aan de andere kant roept het ons wel op tot voortduren­de waakzaamheid, dat wil zeggen we hoeven als christenen niet in paniek te geraken of ons angst aan te laten jagen.

Sommige christenen zien in deze ontwikkeling de voorbereiding voor de komst van de antichrist, die straks als een grote werelddictator alles naar zijn hand zet. Wij willen ons liever niet met deze en andere speculaties inlaten, dan alleen een positief advies geven aan de hand van een bijbelwoord dat ons al vele jaren geleden voor het eerst bemoedigd heeft en ook vandaag voor iedere christen van actuele en bijzondere betekenis kan zijn. We kunnen het lezen in 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09), waar staat dat des Heren ogen over de gehele aarde gaan, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat! Hoe het in deze eindtijd ook verder allemaal mag gaan, als christenen hoeven we geen enkele vorm van angst in ons leven toe te laten. God wil ons immers krachtig bijstaan. . . als tenminste ons hart volkomen naar Hem uitgaat. Daarom behoren we een dagelijks verlangen te open­baren in gemeenschap met Christus te leven en ons te laten leiden en inspireren door de Geest van de levende God.

 

Overwinning over de Dood door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 9

Geleidelijk aan wordt door de kracht van de heilige Geest in de gelovigen ‘de dood verslonden in de overwin­ning’. De kracht van de duivel (zon­demacht) is de leugen en de ‘prikkel’ van de doodsmacht is de zonde. Zij worden uitgeschakeld als gevolg van het proces van wedergeboorte en ver­nieuwing door de heilige Geest. Vanwege dit heerlijke perspectief van het evangelie van onze God en onze Heer Jezus Christus worden wij opgeroepen standvastig en onwankelbaar te zijn, overvloedig in het werk van de Heer.

Daarbij mogen we vanuit dit perspectief weten, dat onze ‘arbeid in de Here’ niet vergeefs is 1 Korinthe 15 vers 54 tot en met 58. (1 Kor. 15:54-58).

Gods herstelplan

Door de overwinning over Dood en dodenrijk komt zo de hele schepping onder het gezag van de wettige beheerder daarvan, namelijk de mens, zoals de Schepper van oor­sprong af bedoelt Genesis 1 vers 26 tot en met 28. (Gen. 01:26-28). De laatste bazuin zal klinken en de hemel zal vol zijn van engelenzang vanwege het koningschap over de wereld (kosmos), dat nu ten volle gekomen is aan de ware Heerser, onze Here en aan Zijn gezalfde gemeente. Zij zullen deze heer­schappij behouden tot in alle eeuwig­heden. Zo wordt het herstelplan van onze God van ‘stap tot stap’ inge­vuld, totdat alles volkomen naar Zijn bedoeling funktioneert Openbaringen 11 vers 15. (Openb. 11:15). Éénmaal verbrak het Hoofd van de nieuwe schepping, de verheerlijkte

Mens, Jezus de Christus, als enke­ling de ‘weeën van de Dood’. In ver­volg daarop en in één geheel daar­mee binnen het raam van Gods plan, zullen de vele zonen van God, die tesamen het ‘lichaam van Christus’ vormen, hetzelfde doen en nu massaal 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 54 en Openbaringen 11 vers 11 en 12. (1 Kor. 15:51-54 en Openb. 11:11-12).

De doodsweeën verbroken

De Heer Jezus verbrak de ‘weeën van de Dood’, door eerst de werken van de duivel te verbreken in Zijn overwinning aan het kruis. Zijn dienstknechten zijn op dezelfde wijze bezig. Waar ze nu nog met de vele boze geesten in de hemelse gewesten bezig zijn, zullen ook zij worden geconfronteerd met de macht van de Dood en deze geheel overwinnen.

De duivel hanteert het ‘geweld van de Dood’, dat is de zonde, waartoe hij de mens verleidt om deze van God te scheiden Hebreeën 2 vers 14 Staten vertaling. (Heb. 02:14). Onze God echter schold door de dood van onze Heiland aan het kruis al de overtredingen van de mens kwijt en stelde daarmee het bewijsstuk van onze zonde, namelijk de wet van geboden en verboden, buiten werking. Deze inzettingen getuigden tegen ons en bedreigden ons Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15. (Kol. 02:13-15).

De ware zondebok

Onze Heiland nagelde door Zijn vasthoudende gehoorzaamheid aan God al onze zonden, ja zelfs die van de hele wereld, in Zijn lichaam aan het kruis der vervloeking. Hij was daarmee de ware zondebok, welke de Vader in de hemel de ‘woestijn’ inzond, beladen met de zonden van de hele wereld (vgl Leviticus 16). Hij gaf immers Zijn enige Zoon, die Hij liefhad, over en bracht zo Zijn eeu­wige offer, niet aan Zichzelf, maar Hij gaf Zijn Zoon over aan de Dood! Deze kon echter dit zuivere offer niet gevangen houden en moest het weer ‘uitspuwen’, zoals indertijd de grote vis Jona na drie dagen en nachten(!) weer moest uitspuwen Jona 2 vers 10. (Jona 02:10). Door het ‘bloed’ (leven!) van dit eeu­wige Offerlam heeft de Almachtige God alle zonden weggenomen en alle dingen in hemel en op aarde met Zichzelf verzoend 2 Korinthe 5 vers 19. En Kolossenzen 1 vers 20. (2 Kor. 05:19; Kol. 01:20). Op deze wijze werden de overheden en machten der duisternis van hun wapens beroofd. Zij kunnen ze niet meer hanteren als aanklager voor de troon van God (vgl de aanklager van Job, Job 1 vers 6 tot en met 12. (Job 01:06-12) en Openbaringen 12 vers 10. Openb. 12:10). De duivelen werden daardoor openlijk tentoongesteld en vernederd. Na hun tijdelijke opsluiting in de afgrond, als de aarde het zo genoem­de ‘duizendjarig vrederijk’ beleeft, worden ze nog éénmaal daaruit vrij­gelaten zodat zij hun rechtvaardig oordeel kunnen ondergaan.

In de ‘poel des vuurs’

Hoewel ze dan als onverbeterlijke ‘boeven’ weer proberen vaste voet op aarde te krijgen door de volkeren (massamens) te verleiden, worden ze ‘naakt’, dus geheel beroofd van hun vermeende wapens, in de eeuwige afgrendeling, de ‘poel des vuurs’, geworpen.

Ze zijn hierin al voorafgegaan door de antichrist als de ‘valse profeet’, waarin zich het ‘beest uit de afgrond’ had geïncorporeerd Openbaringen 19 vers 20. Openbaringen 20 vers 10. (Openb. 19:20; Openb. 20:10).

De antichrist wordt ook ‘zoon des Verderfs’ genoemd 2, Thessalonicenzen, 2 vers 3. (2 Thess. 02:03). Hij is als ‘zoon van de Dood’ (Verderf) en ‘mens der wetteloos­heid’ de grote tegenhanger van onze Heer Jezus, die de ‘Zoon van God’ en ‘mens der waarheid’ is. Zo wordt dan in fasen de Dood ‘uit­gekleed’. In het proces van het ‘eeu­wig oordeel’ wordt eerst zijn ‘zoon’, de antichrist en ‘mens der zonde’ in de ‘poel des vuurs’ geworpen. Vervolgens de duivel en zijn engelen na hun tijdelijke loslating uit de ‘afgrond’, waarin zij waren opgeslo­ten. Daarna moet de Dood al zijn gevangenen loslaten ten behoeve van het rechtvaardig oordeel, dat alle mensen ondergaan. Tenslotte wordt hijzelf met al zijn doodsengelen ook geworpen in de ‘poel des vuurs’ (Openbaring 20).

Onze oudste broeder

Het is mijns inziens van zeer groot belang te bedenken, dat onze Heer Jezus in dit geheel als Mens(!) funktioneert. Hij had en hééft weliswaar de gestalte, waarin Hij het Gode gelijk zijn niet als roof hoefde te ach­ten (Filip. 2:6). Door Hem echter als God te zien, maakt men Hem daar­mee onbereikbaar, terwijl juist voor ons de belofte geldt, dat wij Hem gelijk zullen zijn en Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht Romeinen 8 vers 29 en Filippenzen 3 vers 21 en Openbaringen 22 vers 4. (Rom. 08:29; Filip. 03:21; Openb. 22:04). Juist door Hem als onze oudste broe­der kunnen ook wij de positie ver­werven, waartoe de eeuwige Schepper ons van eeuwigheid af heeft bestemd. Als onze Heer als Hoofd van Zijn gemeente, en daarna als Hoofd van alle rechtvaardigen, Zijn taak geheel vervuld zal hebben, zal Hij zich aan de Vader onderwerpen, zodat deze dan ‘alles in allen’ zal zijn. Dat is de ware bestemming van de mens, 1 Korinthe 15 vers 18. (1 Kor. 15:28).  

 

Rondtrekkende mensen

Het beeld van een aantal rondtrekkende mensen kan de gedachte oproepen aan het volk Israël in de woestijn.

De Bijbel vertelt ons dat ze gedurende veertig jaar hebben rondgedoold. Herkennen we daar iets van in ons leven? Trekken we ook rond of gaan we een rechte weg?

Het volk Israël bleef voor de Jordaan staan omdat het ze aan geloof ontbrak. Is óns geloof sterker? Durven wij het aan met God door de Jordaan te trekken?

We mogen leren onze voeten op de oever van de Jordaan te zetten en door geloof en vertrouwen in zijn Naam zal het water wegvloeien en zal Hij de weg voor ons banen.

Jesaja 42 vers 2. (Jes. 42:02) zegt: “Indien gij door het water trekt ben Ik met u, gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen”.

Vetrouwend op Hem, gelovend in zijn Woord, trekken wij ook in dit nieuwe jaar verder en elke blokkade mogen we zo leren opheffen in zijn Naam. Een rondlopende weg leidt niet naar het doel, een rechte weg wel.

Truus van Kaam

 

De bediening van evangelist door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 8

Bij totzover het bespreken van de bedieningen in de gemeente blijven we uitgaan van Efeze 4 vers 11. (Ef. 04:11), waar de apostel zegt: “En Hij heeft zowel apostelen als profe­ten gegeven, zowel evangelisten als her­ders en leraars”.

De taak van evangelist

Het Griekse woord is: “euaggelistes” en betekent: “Zij die een goed bericht verkondigen”. De evangelist verkondigt de blijde boodschap van het Koninkrijk Gods. De Heer Jezus verkondigde voortdu­rend deze blijde tijding. Hij zegt: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15. (Mark. 01:15). Dat is de hoofdtaak van de evangelist die, evenals bij de andere bedienin­gen, bekrachtigd is met bijzondere genade om die bediening te kunnen uitoefenen. De ‘bediening van evan­gelist’ moet niet verward worden met iemand die wel eens wat evange­liseert. De evangelist wordt bekrach­tigd door de heilige Geest waardoor mensenharten aangeraakt worden. De heilige Geest zal toehoorders overtuigen van zonden waardoor ze de gepredikte weg van verlossing en heling aan kunnen nemen. De evangelist kan dit werk met enthousiasme, inzet en volharding blijven doen waar een ander het al lang opgegeven zou hebben. De ware evangelist zal, evenals de Heer Jezus, wenen en met ontfer­ming bewogen raken als hij ziet hoe de mensen voortgejaagd worden als schapen die geen herder hebben. Hij zal, evenals de Heer, oog en hart hebben voor de mensen aan de zelf­kant van de samenleving. Dit werkt de heilige Geest door de liefde van God bijzonder in z’n hart. De evan­gelist die zich door de Geest laat leiden, zal op plaatsen komen waar de Heer wil dat het evangelie verkon­digd wordt. Soms is het de bedoeling velen te bereiken, maar de Heer zoekt ook de enkeling te redden.

Evangelist Filippus

Wij zien dit zo werken bij het groot­ste bijbelse voorbeeld, Filippus. Hij was één van de zeven aangewezen diakenen in de gemeente van Jeruzalem, die goed bekend stonden, vol van Geest en wijsheid Handelingen 6 vers 3 tot en met 6. (Hand. 06:03-06). God riep hem echter tot de bediening van evangelist Handelingen 21 vers 8. (Hand. 21:08).

Door zijn aanstelling als diaken, om te dienen, zien we al dat Filippus een man was vervuld van de heilige Geest en met een warm hart voor mensen. Zijn aanstelling tot diaken geschiedde door mensen. Zijn bedie­ning als evangelist is Gods werk.

Bekering van een stad

En dan zien we Filippus gaan naar Samaria om daar Jezus Christus te prediken. We lezen daarvan in Handelingen: “En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun de Christus. En toen de scharen Filippus hoorden en de tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd. Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlam­den en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad” Handelingen 8 vers 5 tot en met 8. (Hand. 08:05-08). Ondanks dat Samaria beheerst werd door een demonische grootmacht die werkte in en door Simon de tovenaar, die de grote kracht Gods genoemd werd, kwam deze stad massaal tot bekering Handelingen 8 vers 9 tot en met 11. (Hand. 08:09-11). Een geroepen evange­list kan de demonische ban verbre­ken die op gebieden of steden kan rusten. “Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evan­gelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predik­te, lieten zij zich dopen, zowel man­nen als vrouwen. En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door die teke­nen en grote krachten, die hij zag geschieden” Handelingen 8 vers 12 en 13. (Hand. 08:12-13). De bediening van Filippus ging gepaard met de tekenen van een evangelist, zoals we dat ook lezen van Paulus betreffende zijn bedie­ning als apostel en geheel volgens de belofte van de Heer Romeinen 15 vers 19 en Marcus 16 vers 20. (Rom. 15:19: Mark. 16:20).

Wat een geweldig gebeuren zal dat geweest zijn. Een hele stad die, met betoon van tekenen en grote krachten, bevrijd wordt van het juk van een grote demonische macht, en tot bekering komt en zich laat dopen. Dat is door de bijzondere genade, of zoals men dat ook wel noemt, de grote zalving die op Filippus was. Verder werden de apostelen inge­schakeld voor de doop met de heilige Geest en het vestigen van een gemeente naar Efeze 2 vers 20. (Ef. 02:20).

Bekering van een enkeling

Vervolgens laat Filippus zich leiden door de heilige Geest om naar de weg te gaan die loopt van Jeruzalem naar Gaza. Hij ontmoet daar de Ethiopische kamerling. En uitgaande van het schriftwoord Jesaja 53, pre­dikte hij Jezus aan deze man. Hij laat vervolgens deze man weer gaan bekeerd, gedoopt in water en vervuld met de heilige Geest, want er staat: “De kamerling vervolgde zijn weg met blijdschap” Handelingen 8 vers 26 tot en met 40. (Hand. 8:26-40). De Heer is met ontferming bewogen en geeft kracht voor een hele stad, maar evengoed voor de enkeling.

In Handelingen 8 vers 40. (Hand. 08:40) lezen we nog van Filippus: “Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam”.

Prachtige voorbeelden van een man Gods met de bediening van evange­list. Losgeslagen van de moederge­meente te Jeruzalem, door de zware vervolging die ontstond na de steni­ging van Stefanus, (die geleid werd door Saulus, later Paulus; Handelingen 7 vers 54. Handelingen 8 vers 3. (Hand. 07:54 tot en met Hand. 08:03) gaat deze man, door Gods Geest geleid, het evangelie verkondi­gen “aan alle steden van Israël”, staat er in Handelingen 8 vers 40. (Hand. 08:40).

Filippus ontmoet Paulus

En dan zien we later, als Paulus weet dat hij in Jeruzalem gevangen geno­men zal worden, dat hij ook nog bij Filippus in Caesarea aangaat om daar verscheidene dagen te logeren. Wat zullen deze twee dienstknechten van God en Jezus Christus samen een vreugde beleefd hebben. Geen wrok meer om wat vroeger geschied was in Jeruzalem, maar één van Geest en één van geloof dezelfde Heer dienende.

En wat zullen ze elkaar bemoedigd hebben en gebeden hebben voor de slechte tijden die gingen komen, zeker voor Paulus. Want Agabus de profeet van Jeruzalem, die ook bij Filippus kwam, voorzegde slechte tij­den voor Paulus Handelingen 21 vers 8 tot en met 11. (Hand. 21:08-11).

Medearbeiders Gods

Timotheüs was door Paulus tot geloof gebracht. Hij noemt hem: “mijn geliefd kind”. Deze Timotheüs had ook de bediening van evangelist ontvangen.

In 2 Timotheüs 4 vers 5. (2 Tim. 04:05) schrijft de apostel: “Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lij­den, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”. Timotheüs was nog jong en kenne­lijk lichamelijk niet zo sterk en nogal angstig 1 Timotheüs 4 vers 12 en 1 Timoteüs 5 vers 23. En 2, Timoteüs 1 vers 6 tot en met 8. (1 Tim. 04:12 en 1 Tim. 05:23 en 2 Tim. 01:06-08). Hij verrichtte zijn werk in en van­uit de gemeente die hij ook diende als leraar 1 Timotheüs 4 vers 11 en 1 Timoteüs 6 vers 3. (1 Tim. 04:11 en 1 Tim. 06:03). Zo zijn in die begintijd evangelisten als Filippus, Timotheüs en anderen, rondgetrokken en zullen velen tot geloof gebracht hebben.

Opwekkingen

Er zijn in de loop van de kerkge­schiedenis altijd mensen uitgegaan om het evangelie te verkondigen. Soms ontstonden er geweldige opwekkingen. Ook Nederland had in de jaren vijftig en zestig deel aan zo’n opwekking. Velen kwamen toen tot geloof door de prediking van Hermann Zaiss, Tommy Lee Osborn, Johan Maasbach, Karel Hoekendijk en anderen. Nu leven we in het laatst der dagen en zal ook deze bediening in de gemeente aanwezig behoren te zijn. De Heer Jezus zegt, en dat is zeker ook met het oog op deze tijd, dat de velden wit zijn om te oogsten en dan zegt Hij: “maar arbeiders zijn er wei­nig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst” Matteüs 9 vers 38. (Matt. 09:38). Arbeiders, óf uitgaande van de gemeente óf werkend zoals Timotheüs in- en van­uit de gemeente. De bediening van evangelist zal ook een functie heb­ben om de gemeente tot volwassen­heid in Christus te leiden. Wie zal de gemeente beter voor kunnen berei­den tot het komen tot ‘dienstbetoon’ dan juist ook de evangelist. De gemeente zal immers geheel gaan bestaan uit een koninklijk priester­volk met maar één taak, dienstbaar zijn aan God, aan Jezus Christus en de hele schepping.

 

Vergeving van zonden door Peter Koumans

Een van de grondbeginselen van ons geloof is de vergeving van zonden. We geloven dat, als we ons bekeren van onze verkeerde weg en Jezus Christus aannemen als Heiland en Verlosser, God onze zonden vergeeft. Om dit te kunnen doen heeft God Zijn eerstgebo­ren Zoon Jezus Christus gegeven. Het bloed van Jezus Gods Zoon reinigt ons van alle zonden, zegt Johannes in zijn eerste brief Dit is denkelijk voor U geen nieuws.

Toch wil ik graag eens wat dieper ingaan op dat vergeven van zonden.

De verloren zoon

Een prachtige illustratie over verge­ven van zonden geeft Jezus in Zijn bekende gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15 vers 1 tot en met 10. (Luc. 15:01-10). U weet wel: daar­in wordt verteld over een zoon, die al zijn erfenis opvroeg toen zijn vader nog leefde. Toen hij dat had gekre­gen, liep hij van huis weg en ver­kwistte alles in een leven van over­daad. En toen hij zijn geld kwijt was, bleek dat hij ook zijn vrienden kwijt was en begon hij armoede te lijden. Uiteindelijk kwam hij terecht bij een boer waar hij varkens mocht hoeden. Tussen twee haakjes: dat waren voor de Joden onreine beesten, die niet mochten worden gegeten!

Op dit punt vervolgt Lucas 15 vers 17. (Luc. 15:17) het verhaal met: “Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners”. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug.

De vergevende vader

De gelijkenis vervolgt dan met: “En toen hij nog ver af was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij (de vader) liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten”. De vader liet hem niet verder uit­spreken, maar zei tot zijn slaven: “Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten”.

De vraag, die men zich kan stellen is: wanneer vergaf de vader zijn zoon? Het is duidelijk: dat was vóór de zoon iets van een schuldbekente­nis kon zeggen. Maar was dat pas toen hij de zoon zag terugkomen, of was dat al toen de zoon het huis ver­liet? Ik ben er zeker van dat het laat­ste het geval is. De vader stond immers al op de uitkijk en hij uitte geen enkel verwijt tegen zijn zoon. Hij zei niet: ‘Zie je wel wat er van komt als je ongehoorzaam bent en je eigen zin wilt doen’. Hij zei zelfs niet: ‘Wat zie je eruit!’ of ‘Wat heb ik in angst gezeten’of ‘Wat heb ik je gemist’.

Twee stappen

Uit de gelijkenis komt naar voren dat voor een complete vergeving twee stappen nodig zijn: De één vergeeft de ander en die ander neemt de ver­geving in ontvangst. Deze twee stappen hoeven kennelijk niet tegelijk te gebeuren. Hier heeft de vader wel zijn zoon vergeven, maar de zoon had er niets aan, zolang die zoon niet terugkwam bij zijn vader. Hij kreeg die vergeving alleen door die vergeving in ont­vangst te nemen.

Uit de gelijkenis is wel duidelijk dat die vader een beeld van God is. Zouden we hieruit mogen afleiden dat God ook op deze wijze vergeeft? Het is moeilijk voor te stellen dat God ons al vergeeft terwijl wij nog niet onze zonden voor Hem hebben beleden. Ja, dat God ons al vergeeft, terwijl we nog bezig zijn met zondi­gen. Het is gevaarlijk om uit een enkele gelijkenis zo’n belangrijke conclusie te trekken. Daarvoor zijn meer aanwijzingen uit de Bijbel nodig.

Laten we daarom eerst eens kijken wat de Bijbel zegt over het onderling vergeven van elkaars zonden.

Elkaar vergeven

De Bijbel is over dit onderwerp heel duidelijk. Als iemand je onrecht heeft aangedaan, is de opdracht om die persoon te vergeven. Natuurlijk mogen we niet met ergernis of wrok over die daad blijven rondlopen, maar wij zullen ook niet blijven wachten tot de zondaar tot inkeer is gekomen en ons om vergeving komt vragen.

Nee, wij zullen hem onvoorwaarde­lijk moeten vergeven en dat niet één­maal, maar als dat vaker voorkomt zelfs tot zeventig maal zeven Matteüs 18 vers 22. (Matt. 18:22), ofwel zonder ophouden steeds opnieuw.

Juist door de zondaar te vergeven en hem dat te tonen kan meewerken om hem tot inkeer te brengen. Daarom zegt Lucas 6 vers 27 en 28. (Luc. 06:27-28): “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen die u haten”. Zo vergaf Jezus degenen, die Hem kruisigden en Stephanus de mannen, die hem stenigden.

Als God ons opdraagt om elkaar op deze wijze te vergeven, is het zeker

dat Hij ons op dezelfde manier ver­geeft. Daar wijst Paulus op in Efeze 4 vers 32. (Ef. 04:32), waar staat: “Maar wees jegens elkander vriende­lijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft”. Velen hebben ervaren dat Hij inder­daad een vergevend God is en de gepleegde zonden niet toerekent. Al in het Oude Testament staan daar tal van voorbeelden van. Niet voor niets wordt God zo vaak in de Psalmen gedankt voor Zijn barmhartigheid en Zijn liefde.

Vergeving ontvangen

Het lijkt voldoende om te geloven dat God ons onze zonden vergeeft, waardoor het in orde is tussen God en ons. Maar dat is niet zo. Heel dui­delijk wordt dat getoond in de gelij­kenis van de verloren zoon. Toen de zoon wegliep, vergaf zijn vader hem al. Maar helaas had die zoon daar niets aan toen hij in de ellende kwam. De vergeving van zijn vader kon hem niet bereiken. Er was voor hem maar één manier om die verge­ving in ontvangst te nemen: hij moest naar zijn vader gaan. In de gelijkenis hoefde de zoon niet de hele weg te gaan, maar bleek dat zijn vader naar hem uitzag en hem tege­moet ging.

Zo is ook onze hemelse Vader. Hij kent onze gedachten, onze angsten, onze schuldgevoelens. Als wij ons richten tot Hem en vol berouw onze zonden en schuld belijden, komt Hij ons tegemoet en geeft ons Zijn ver­geving zonder voorwaarden, zonder boetepreken, zonder verwijten. En dan kunnen we zeggen: we hebben vergeving voor onze zonden ontvan­gen.

Door die vergeving kan dan de ver­zoening met God plaats vinden: dat is het herstel van de relatie met God. Dit alles gaat gepaard met vreugde in de hemel, want de engelen van God verblijden zich over een zondaar, die zich bekeert.

Jezus opende de weg

Tot nu toe is er over vergeving van zonden geschreven zonder de naam van Jezus Christus te noemen. Toch maakt het Nieuwe Testament duide­lijk dat we alleen door Hem gerei­nigd worden van zonden en alleen door Hem worden gerechtvaardigd. Denk maar aan bekende teksten als: “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” Johannes 1 vers 29. (Joh. 01:29) en “Het bloed van Jezus, Zijn Zoon, rei­nigt ons van alle zonde” Een Johannes 1 vers 7. (1 Joh. 01:07). In de gelijkenis van de verloren zoon komt het werk van Jezus niet ter sprake. Op zich hoeft dat niet vreemd te zijn omdat een gelijkenis maar een bepaald aspect van het evangelie behandelt. De gelijkenis vertelt ons niet hoe die zoon kon vertrekken uit de varkens­stal. Zou hij zomaar vrij kunnen weglopen? Zou hij toestemming van de boer hebben gekregen om zijn werk te mogen beëindigen? Het lijkt er meer op dat hij een slaaf is geworden van een slechte meester. Het werd hem zelfs verboden om zijn honger te stillen met varkens­voer! Een eigenaar van slaven gebruikt opzichters, die niet alleen de slaven moeten opdrijven om har­der te werken, maar bovendien moe­ten beletten dat zij weglopen. Als een slaaf neigingen vertoont om te willen vluchten, wordt hij meestal geke­tend. Een vluchtpoging maakt daar­om weinig kans, vooral omdat de sla­ven zwak zijn door lichamelijke ondervoeding en het moeten opne­men tegen goed doorvoede gewapen­de opzichters.

In een soortgelijke situatie verkeer­den wij, toen wij zondigden en ons zo ten dienste stelden van de boze en daarom diens slaven waren. Deze slavernij kan allerlei vormen aanne­men: er zijn zwaar geketende slaven met weinig mogelijkheden om iets vrij te doen. Maar er zijn ook hele nette slaven met ogenschijnlijk een grote vrijheid.

Toch maakte die slavernij dat nie­mand vrij was om naar God te gaan om vergeving in ontvangst te nemen. Daarom zegt Romeinen 3 vers 23. (Rom. 03:23): “Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods”.

Eigendomsrecht

Door die zonden meent de boze dat hij het eigendomsrecht over de zon­daars heeft. God respecteert onze beslissing om te zondigen en gebruikt geen geweld om dat eigen­domsrecht terug te krijgen. Zijn Zoon Jezus Christus stelde Zich beschikbaar aan Zijn Vader om te dienen als losprijs. Hij was als de kostbare parel in de gelijkenis van Matteüs 13 vers 45 tot en met 47. (Matt. 13:45-47), die de koopman (een beeld van de boze) begeerde. Hiervoor gaf de boze alle eigendomsrechten over de mensen op. Zo werden wij de losgekochten en werd Openbaring 5 vers 9. (Openb. 05:09) werke­lijkheid, waar staat: “Gij hebt hen voor God gekocht met Uw bloed”. Zo werd de weg tot de Vader vrijge­maakt door Jezus. Hij kon terecht zeggen: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij Johannes 14 vers 6. (Joh. 14:06). Als nu nog de boze een mens blijft binden en weigert hem te laten gaan is dit in Gods ogen een wetteloze daad waar­tegen in de Naam van Jezus Christus mag worden opgetreden. Daarom staat er: “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitwerpen”. We mogen en moeten strijden om alle belemmeringen weg te nemen, die in de weg staan bij degenen, die vergeving van God willen ontvangen en die deel willen hebben aan de zegenin­gen die God bestemd heeft voor Zijn kinderen.

Vergeving door Jezus Christus

Dus de weg om vergeving te ontvan­gen is via Jezus Christus. Hij is ook de verlosser uit de gevan­genis, Hij maakt waarlijk vrij. We mogen verkondigen dat er vergeving van alle zonden door Jezus Christus is Handelingen 13 vers 38 tot en met 40. (Hand. 13:38-40), zelfs van die zonden waarvoor in het Oude Verbond alleen de doodstraf stond. En dat gebeurt niet door berouwvol geween zoals een vers zegt maar door bekering van de slechte weg en door tot Jezus te gaan.

Sommige mensen zouden kunnen denken: ‘Dat is een gemakkelijk evangelie. Je hoeft niet meer zo op te letten op wat je doet. God vergeeft toch alles’.

Al in Paulus’ tijd waren er mensen, die zó handelden.

Tegen hen zei hij in Romeinen 6 vers 1. (Rom. 06:01): “Mogen we bij de zonde blijven opdat de genade toeneme? Volstrekt niet”. Het is een geestelijke wet dat je als je zondigt je onder het gezag van de boze komt. Je komt in de duisternis raakt van God af. Zó kan je geen vergeving in ontvangst nemen. God haat de zonde, maar heeft de zon­daar zó lief dat Hij Zijn Zoon gege­ven heeft om ons los te kopen en ons vrij te maken. In die vrijheid mogen we Hem dienen.

Daarom zullen we zorgvuldig dienen te handelen als we vergeving van een bepaalde zonde willen ontvangen. Er zal bij ons een diep besef van berouw moeten zijn en het stellige voornemen om die zonde nooit meer te doen.

We zullen ook de gevolgen van die zonde moeten dragen. Soms is zijn de gevolgen goed te maken. Er kunnen blijvende gevolgen zijn. Het slachtoffer van een moord wordt niet meer levend. Maar als teken van berouw zal men proberen de gevol­gen van de zonden zoveel mogelijk goed te maken. Zachéüs vergoedde viervoudig van hetgeen hij had afge­perst!

Lastering van de Geest

Misschien zegt nu iemand : ‘Hoe zit het nu met de lastering van de heili­ge Geest? Daarvoor krijg je toch geen vergeving?’.

Er staat immers in Markus 3 vers 28 en 29. (Mark. 03:28-29): “Voorwaar Ik zeg u, dat alle zonden de kinderen der mensen zullen vergeven worden, ook godslasteringen, welke zij gesproken mogen hebben; maar wie gelasterd heeft tegen de heilige Geest, heeft geen vergeving in eeu­wigheid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde”. Het komt nogal eens voor dat er mensen worstelen met de gedachte: ‘Ik heb gezondigd tegen de heilige Geest, nu kan ik geen vergeving krij­gen’.

Als u aan die twee handelingen denkt: God vergeeft en wij moeten de vergeving in ontvangst nemen, is het niet zo moeilijk te begrijpen hoe we dit moeten zien. Er zijn helaas mensen, die zich niet willen bekeren. Mensen, die heel bewust God en Jezus Christus ver­werpen en liever in de zonde leven. Dat zijn mensen, waarvan Johannes 3 vers 19. (Joh. 03:19) zegt: “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun wer­ken waren boos. Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen”. Deze mensen kiezen dus bewust voor de duisternis, dienen vrijwillig de boze. Ze haten God en Jezus Christus en zullen ook nooit bij God willen komen voor vergeving. Zij zijn hierin één met de boze. Dat is de lastering van de Heilige Geest. God wil niet dat zij verloren gaan, maar zijzelf kiezen daarvoor. Ze maken zich dan ook geen zorgen over wel of geen vergeving van God. Daarom mogen we altijd zeggen tot mensen, die angst hebben dat zij een onvergeeflijke zonde hebben gedaan: God vergeeft alle zonde. Het bloed van Zijn Zoon reinigt van alle zonde!.

Alleen moeten wij tot God gaan om die vergeving in ontvangst te nemen.

Een blijde boodschap

Zo hebben we een blijde boodschap aan mensen in nood. God verwerpt niemand, niemand is te slecht. Hij neemt niet de een aan en wijst de ander af. De keuze of we behouden worden ligt niet meer bij God, maar bij onszelf. Wij moeten kiezen: vóór het licht of vóór de duisternis, vóór Jezus of tegen Jezus. Niemand ont­vangt het heil uit eigen verdienste, maar we ontvangen alles uit genade door Gods liefde voor ons. De boze probeert ons altijd aan te klagen en voor te houden dat we te slecht zijn om Gods vergeving te ontvangen. Maar de aanklager is neer geworpen en zijn aanklacht is uitgewist Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15. (Kol. 02:13-15).

De vergeving van zonden is de eerste stap tot herstel in de relatie tot God. Door de vergeving is de barrière tus­sen God en de mens weggenomen. Hierdoor kunnen we met volle vrij­moedigheid in gaan in het heiligdom van God door het bloed van Jezus Hebreeën 10 vers 19 en 20. (Heb. 10:19-20).

Verzoening met God

De volgende stap is de verzoening met God. In de verzoening wordt de relatie met God hersteld en wordt de positie gegeven waar men in Gods ogen recht op heeft. Zo kreeg de ver­loren zoon een nieuw kleed aan, (het zal wel een wit kleed zijn!) en een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. De zoon kreeg zijn posi­tie van zoon terug en kreeg weer het gezag dat daarmee samenhing. Zo geeft God ons in Zijn genade het zoonschap, een kleed der gerechtig­heid en Zijn Geest in ons! In 2 Korinthe 5 vers 17 en 18. (2 Kor. 05:17-18) staat: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der ver­zoening gegeven heeft”. De verzoening is dus heel wat meer dan alleen vergeving van zonden. Door de verzoening kunnen we gaan functioneren als zonen van de aller­hoogste God. En daarop wacht de ganse schepping!

 

Lichtverspreiders van het Koninkrijk door Gert-Jan Doornink

In Johannes 8 vinden we enkele belangrijke uitspraken van Jezus die in feite voor ieder mens van levens­belang zijn.

Ik denk bijvoorbeeld aan Johannes 8 vers 12. (Joh. 08:12) als Jezus zegt: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”. Hier wordt op duidelijke wijze ‘licht’ tegenover ‘duisternis’ gesteld, maar ook aangegeven dat we in dat licht behoren te wandelen. Toen Jezus zo duidelijk de dingen stelde gingen velen in Hem geloven, zegt vers 30. Het is altijd heel belangrijk is dat we de dingen een­voudig, maar wel duidelijk en radi­caal voor ogen stellen, wanneer we het evangelie uitdragen. En daartoe zijn we allemaal geroepen. Mensen kwamen tot geloof. . . maar bléven ze ook geloven? Kon het zaad wat in hun hart gezaaid was wortel schieten?

Dat was de grote vraag en is ook van­daag de grote vraag. Want Jezus was (en is) niet tevreden met half werk, met onafgemaakte dingen, met iets waarin de vorst der duisternis nog op een of andere wijze de hand zou kunnen hebben. Hij heeft een totale vernieuwing op het oog.

Jezus, de Herschepper

Een paar weken geleden had ik een gesprek met een broeder, en we had­den het zo over Jezus. Op een gege­ven moment maakte hij de opmer­king: ‘Door de komst van Jezus kun

je eigenlijk spreken van een her­schepping, van een nieuwe schep­ping’. En ik kon niets anders dan hem beamen.

Was de eerste schepping dan niet goed? Natuurlijk wel. God zag dat het goed, ja zelfs zeer goed was, kunnen we verschillende malen lezen in Genesis 1. Alleen de duivel gooide roet in het eten. Daarom liet God het er niet bij zitten. Hij zond het aller­liefste wat Hij bezat, Zijn eniggebo­ren Zoon, naar deze wereld Johannes 3 vers 16. (Joh. 03:16).

En Jezus toonde op een volkomen wijze wie God was. Hij kon zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9. (Joh. 14:09). Dat maak­te Hij waar door de woorden die Hij sprak en door het leven dat Hij open­baarde.

Hij kon zeggen: “Ik ben het die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. Johannes 8 vers 18. (Joh. 08:18).

Jezus toonde op een volkomen wijze de goedheid van de Vader, Zijn lief- Zijn barmhartigheid, Zijn recht­vaardigheid, Zijn heiligheid. Zijn getuigenis was een waar getuigenis, dat wil zeggen, wat Hij sprak prakti­seerde, openbaarde Hij. En Hij hield het niet voor zichzelf, want het was juist Zijn grote opdracht en bedoeling dat de mens die in Hem ging geloven, dit voor de volle 100% zou gaan accepteren én beleven!

Daarom was Jezus niet tevreden met het feit dat mensen in Hem gingen geloven. . . nee, toen begon het pas. Hij zei als het ware: nu moet je het waar gaan maken, nu kun je verder groeien, nu kun je het nieuwe leven wat in je is, tot openbaring brengen, m kun je anderen daardoor jaloers gaan maken om óók dat nieuwe leven te leren kennen.

De beste vorm van evangelisatie

Daarom is geestelijke groei ook zo belangrijk. Want door het resultaat (de vrucht) van geestelijke groei, ont­staat overwinning en zien anderen meer en meer het beeld van Jezus in ons tevoorschijn komen. Onlangs belde iemand mij op en maakte de opmerking: ‘we moeten meer doen aan evangelisatie. . . ‘ Het is vanzelfsprekend altijd een goede zaak om activiteiten te ontplooien waarbij we de onbekeerden proberen bereiken. Toch ben ik van mening dat ‘geestelijke groei’ meer nodig is dan evangelisatie. Of laat ik het anders formuleren: Geestelijke groei is de beste vorm van evangelisatie! Maar we moeten wel bereid zijn de prijs daarvoor te betalen, ’t Gaat niet vanzelf. Investeren in Gods Koninkrijk betekent investeren in kennis van de Bijbel, waarbij Gods Geest ons inzicht wil geven. Want bij geestelijke groei gaat het niet alleen om theoretische kennis. Dat zou waardeloos zijn als het niet merk­baar zou zijn in het gewone leven van elke dag.

Anders dan aandelen op de beurs te gaan kopen, nu ze zo goedkoop zijn geworden, met de hoop dat ze toch weer sterk in waarde zullen stijgen, zodat we ze met grote winst kunnen verkopen, is investeren in Gods Koninkrijk geen speculatieve bezig­heid, want het eindresultaat is voor de volle 100% gegarandeerd: “Wie volhardt tot het einde, zal ook het einddoel bereiken”. Daarom is de beste investering een investering in het Koninkrijk Gods.

De prijs betalen

Maar de ‘prijs betalen’ betekent wel dat we geheel en al los behoren te komen van iedere vorm van duister­nis. En een halt dienen toe te roepen aan iedere infiltratiepoging van de vijand. Alleen dan zullen wij tenvolle lichtverspreiders van Gods Koninkrijk kunnen zijn. Dat is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar een voort­gaand proces in allen die de Heer in geloof en gehoorzaamheid blijven volgen.

Dat kunnen we niet in eigen kracht.

Daarvoor is de Geest van God onont­beerlijk. Zijn kracht en liefde bewerkt de overwinning in en door ons en maakt dat er geen plaats meer is voor welke vorm van duister­nis dan ook.

Gods Geest maakt ons ook bewust dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit kunnen we geestelijk strij­den. Daarbij hebben we de zekerheid dat de overwinning is gegarandeerd. Want de gemeente ‘zonder vlek en rimpel’ komt er. Wat de vorst der duisternis ook nog gaat proberen, de zonen Gods -met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus- zul­len uiteindelijk triomferen. Dat is de ‘herschepping’ zoals God die voor ogen heeft en waarbij u en ik, als waarachtige kinderen Gods, tenvolle bij betrokken zijn. Het ‘lichtverspreider zijn van Gods Koninkrijk’ is een verantwoordelijke, maar ook een heerlijke taak. Laten wij er alles aan doen wat in ons vermogen ligt om deze taak te realiseren.

 

Nader tot God door Cees Maliepaard

“Een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen” Hebreeën 7 vers 18 en 19. (Heb. 07:18-19).

De oudtestamentische schaduwwet was op zichzelf genomen goed; God had haar niet voor niets gegeven! Wie de ganse wet onder alle omstan­digheden vlekkeloos houden zou, zou daardoor leven. Dat is zonder meer waar. Maar niemand was ooit instaat geweest dat waar te maken. De wet was dus wel goed, maar helaas: de mensen waren dat niet meer.

Kracht van Boven

Als een voorschrift niet doeltreffend blijkt te zijn, is het beter dat om te ruilen voor iets beters. De Noodwet- Drees is in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een goede ingreep geweest, maar na verloop van tijd werd die (terecht) omgezet in een Algemene Ouderdoms Wet. De eer­ste was goed als noodwet, de tweede is als definitieve wetgeving beter. Zo is ook de oudtestamentische schaduwwet destijds door God in een noodsituatie gegeven, maar op basis van het verzoenings- en verlos­singswerk van Jezus Christus, heeft de nieuw-testamentische ordening een definitief karakter gekregen. De schaduw van de noodwet was nood­zakelijk totdat Jezus aan Gods werke­lijke bedoelingen gestalte geven kon. En vanaf dat tijdstip behoort het oor­spronkelijke plan van de Vader weer tot de mogelijkheden. Hij geeft inzicht in elke situatie, wijsheid om met mensen en proble­men om te gaan en kracht om alles ook daadwerkelijk uit te voeren.

Deze kracht en motivatie gaan het natuurlijke bevattingsvermogen te boven; ze maken dan ook deel uit van wat er zich in de hemel van Gods heerlijkheid afspeelt. Wat daar tot de normale zaken behoort, is van origine ook voor ons mensen bedoeld.

Bedoeld voor nu!

Het is een bekende verleugening, bewerkt door zogenaamde vrome geesten, die de mens Gods wijs pro­beert te maken dat de fundamentele zaken waardoor wij nader tot God kunnen komen, pas in een later sta­dium aan de orde zullen komen. Vandaag de dag moet je je daar voor­al niet teveel van voorstellen, want in dit ‘aardse tranendal’ viert geestelijke armoe helaas maar al te vaak hoogtij. Deze vroomheden uit de onzienlijke wereld proberen de mens Gods van eigentijdse beslissingen af te houden, en vaak met succes. Men gaat dan al gauw denken, dat het ‘nader tot God komen’ pas in het ‘hiernamaals’ een rol zal gaan spelen. Een rol van doorslaggevende beslissing wellicht, maar duidelijk bedoeld voor een volgend leven. In de door zonde en schuld verontreinigde mens, zou een nader tot God komen een regel­rechte utopie vormen. Nou, vroom met God rekening hou­den mag wel van Satans vroomste verdorvelingen, als een mens maar nooit gaat denken dat dat in het leven van vandaag in hemel en op aarde enig effect sorteren zou.

Zolang men dat naar de toekomst blijft schuiven, kan het voor het rijk der duisternis geen kwaad. Pas als iemand er in het héden de hand op probeert te leggen, worden de religi­euze geesten actief. Want dat zou wel eens konsekwenties voor hun vrome valstrikken kunnen hebben.

Een betere hoop gewekt

Thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor we nader tot God komen, lezen we in onze leidtekst. Hoe zit dat dan in elkaar? Wel, met de oude wet kwam een mens niet erg ver, want tenslotte had onze God andere preferenties dan het accepte­ren van dierlijke offerandes Hebreeën 11 vers 1 tot en met 10. (Heb. 11:01-10). En de duivel werd er natuurlijk ook niet erg door bevre­digd. Hij kon hoogstens proberen de natuurlijke mens daarmee religieus bezig te houden, en hem dus af te houden van een wezenlijke relatie met de Here God. Dat lukte hem niet altijd (denk maar eens aan Henoch, Abraham, David, Johannes de Doper en anderen), maar vaak ook wel.

De betere hoop die in ons gewekt is, is de ontplooiing van de mens Gods op de plaats waar God hem Zich altijd al gedacht heeft: in de hemelse gewesten, en wel aan het goede deel ervan.

Dat kon pas écht gestalte krijgen toen Jezus als Gods offerlam Zichzelf ten offer aanbood. Vanaf Jezus’ kruisdood op Calvaries heuvel­top en Zijn opstanding uit het dodenrijk, is de weg daartoe geo­pend. De inwoning van Gods Pinkstergeest was het laatste noodza­kelijke heilsfeit dat eraan vooraf diende te gaan.

Om die betere hoop terecht te kun­nen koesteren, is het nodig, op basis van Jezus’ zoenoffer, nieuw leven ontvangen te hebben en ook deel gekregen te hebben aan de volheid van Gods Geest. De waterdoop en de doop in heilige Geest, met als bege­leidend teken het spreken in nieuwe tongen, geven daar uitdrukking aan. Het zit ‘m dus niet in het uiterlijke teken van de doop en ook niet in het vermogen je in nieuwe talen uit te drukken, maar in het van Godswege in nieuwheid van leven wandelen en in het ‘vol’ zijn van de Geest van de Vader.

In het hart van de Vader

Als we via de ene weg -Jezus Christus- onze hemelse Vader bena­deren, betekent dat niet dat we een beetje dichter bij Hem in de buurt komen, maar dat we mogen door­dringen tot de kern van Gods wezen. In de loop van de laatste jaren is de volmaaktheid al zo vaak in allerlei theoretische beschouwingen het thema geweest, dat sommigen er ten lange leste tegenaan zijn gaan schop­pen. Wellicht is dat begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat het beslist geen juiste reactie was. God de Vader is immers volmaakt en Jezus Christus heeft dat al evenzo volmaakt in Zijn leven weergegeven. Hij heeft dat niet gedemonstreerd; Hij heeft nooit gedacht: Kom, laat ik m’n Vader eens gaan imiteren! Neen, Jezus is gewoon Zichzelf gebleven, net als God de Vader gaaf van binnenuit.

Zo mogen we ook voor onszelf de volheid Gods in alle volmaaktheid in onszelf gaan ervaren. Dat ligt binnen de grenzen van het bereikbare. Want de Vader heeft ons lief, naar de woorden van Jezus, Johannes 16 vers 27. (Joh. 16:27). Dat betekent niets minder dan dat de Vader ons in Zijn hart heeft gegrift, meer nog dan wij degenen die wij liefhebben in ons hart hebben geslo­ten.

Naar een volmaakte eenheid

De weg naar het Vaderhart is ons voor altijd door Gods eerste Zoon ontsloten. Daar zijn we niet in opge­nomen met al onze lekken en gebre­ken, maar daarin staan wij weergege­ven naar de beeltenis zoals Gód Zich die van eeuwigheid gedacht heeft. De door Jezus gewekte hoop mag in onze harten tot zekerheid komen. Want het beeld van de Vader komt hoe langer hoe meer in ons gedach- tenleven en in ons hele doen en laten tot uitdrukking. Dat is pas écht de volheid van Gods genade. En daar hebben we deel aan met elke vezel van ons bestaan.

Als je alleen bent, ben je niet com­pleet. Om ‘heel’ te worden hoef je niet noodzakelijk een ménselijke levenspartner te bezitten, maar zul je met de bij jou inwonende Geest van de Vader, samen met Jezus en met alle heiligen, een volmaakte eenheid gaan vormen.

 

De groei van het nieuwe leven door Gert Jan Doornink

Een belangrijke mijlpaal in het leven van een kind van God is ongetwijfeld de doop door onderdompeling in water. Van tijd tot tijd schrijven wij er over in ons blad; het laatst in nummer 392 in een artikel van Jildert de Boer.

Het gaat nu verder om de beleving van het nieuwe leven in Christus. Paulus formuleert dat in Romeinen 6 vers 4. (Rom. 06:04) met deze woorden: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen”.

Het nieuwe leven

De ‘wandel in het nieuwe leven’ is nu iets geworden wat ons continu bezighoudt. Het woord ‘wandelen’ duidt al op beweging en zo is ook ons nieuwe leven: het is voortdurend in beweging, aan veranderingen ten goede onderhevig. Het is niet verge­lijkbaar met stilstaand water, maar is als een rivier waarvan het water stroomt en vol leven is. Stilstand in het geestelijke leven is een onmogelijke zaak, het is beslist niet naar de wil van God die wil dat wij leven in gemeenschap met Hem. Vandaar dat de doop met de Geest ook zo belangrijk is, welke trouwens, evenals de doop in water, behoort bij het fundament van ons geloofsleven. Maar terwijl de doop met de Geest ook een eenmalige aangelegenheid is, is de dagelijkse vervulling met Gods Geest een absolute ‘must’ voor ieder rechtgeaard christen. Zelf pro­beer ik er een goede gewoonte van te maken iedere ochtend te bidden: ‘Heer, maak mij vandaag vol van Uw Geest’ en Hem er dan tegelijkertijd voor te danken dat Hij dat doet. Hij wil niets liever dan dat wij voort­durend vol zijn van Zijn Geest. De heilige Geest is de krachtbron waardoor ons nieuwe leven inhoud krijgt. Die Geest wil ons immers in alle waarheid leiden en bewerkt in ons het voortdurende verlangen om beelddragers van Christus te zijn. Dat er nog christenen zijn die menen het zonder die Geest te kun­nen stellen is eigenlijk een onbegrij­pelijke zaak. Jezus en de apostelen konden er geen moment zonder, dus ook wij niet.

Daarnaast zijn er ook andere dingen zeer belangrijk voor de verdere groei en ontplooiing van ons geloofslevei^ zoals de bestudering van de Bijbel. Maar ook hier gaat het weer om de noodzaak om dat in het licht van Gods Geest te doen. De letter alleen kan een verkeerde interpretatie en uitwerking hebben als geestelijk inzicht daarbij ontbreekt. Dan gaan we elkaar zo gemakkelijk bestrijden met ónze zienswijze op bepaalde aangelegenheden waarvan we dan menen dat dat de enige waarheid is. De Geest brengt het Woord echter tot leven en bewerkt het leven!

Inzicht door Gods Geest

Zonder inzicht door de heilige Geest verdwalen wij heel gemakkelijk in de wirwar van meningen en gedachten die dagelijks over ons wordt uitge­stort. Dan zien we door de bomen het bos niet meer en hobbelen we mee met de grote massa, zonder in de gaten te hebben dat God met elk van ons een geheel eigen weg wil gaan. Want ieder mens is een unieke schepping in Zijn ogen! Wij hoeven geen plagiaat van de ander te zijn. Alleen Jezus is ons werkelijke voor­beeld om na te volgen en Hij liet zich op geen enkele wijze beïnvloe­den om een andere weg te gaan dan de Vader voor Hem in gedachten had.

Elke echte christen is daarom in zekere zin onafhankelijk. Let wel ‘in zekere zin’, want we kunnen natuur­lijk niet zonder de ander. We kun­nen niet net doen of onze neus bloedt als bijvoorbeeld de ander het niet meer ziet zitten. Juist dan mag blijken dat de beleving van ons nieu­we schepping zijn geen theorie is, maar ook praktisch beleefd wordt in het gewone leven van elke dag. De ‘onafhankelijkheid’ schuilt echter in het volstrekt eigene wat de Heer in Zijn grote liefde in ieder mens heeft gelegd. Iedereen is verschil­lend, we hebben allemaal bepaalde bekwaamheden, gaven en talenten van Hem ontvangen, maar dat is niet bij iedereen gelijk. Wat bij de één sterk op de voorgrond staat, zal bij de ander veel minder opvallen. Maar allen mogen we bruikbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk met Jezus de Koning aan het hoofd! Feitelijk raak je daar nooit over uitge­dacht wat dat betekent. En hoe dat iedere dag weer blijdschap, vrede en zekerheid bewerkt. Dan kunnen de omstandigheden soms totaal tegen en moeilijk zijn, maar je mag weten: ik ga er toch niet onderdoor, want Hij die mij geroepen heeft staat altijd aan mijn kant. Hij zal mij niet bege­ven noch verlaten. Met Hem kan ik verder gaan tot de eindstreep is bereikt.

Een groot avontuur

De beleving van het nieuwe leven in Christus is in feite één groot avon­tuur, maar niet met een onzekere afloop zoals bij de avonturen in deze wereld dikwijls het geval is. Wie met Hem dagelijks de weg bewandelt, wie samen op gezonde wijze optrekt met zijn medebroeders en -zusters, mag het telkens weer ervaren hoe het ‘werkelijk christen-zijn’ het énige is wat waardevast zal blijken te zijn. Er zal, voordat de grote ‘slotapotheo­se’ -de nieuwe hemel en de nieuwe aarde- er is, nog heel wat gaan gebeuren. Het lijkt soms wel of in

onze tijd alles in een stroomversnel­ling is geraakt. Toch willen we ons niet wagen aan allerlei voorspellin­gen, waarvan die in het natuurlijke, zichtbare vlak vaak heel anders verlo­pen dan was voorzegd. Waar het om gaat is dat we dagelijks de weg gaan die Hij ons door Zijn Woord en Geest aanwijst en zo erva­ren dat Hij ons leven leidt en bestuurt. Dan heeft ons leven een positieve uitstraling naar de ander toe en geven wij invulling aan Gods grote verlangen voor al Zijn kinderen om een levend getuige van Hem te zijn.

 

Voorgaan (gedicht) door Duurt Sikkens

Goedemorgen voorganger.

Hé Heer! U hier?

Ja, ik dacht ik kom eens langs.

Tjonge, wat een verrassing! Vrouw, koffie! De Heer is hier.

Nou, neemt u gerust die gemakkelijke stoel.

Dank je. Wat ik vragen wou: Hoe gaat het eigenlijk met je?

Ach, u weet het, druk-druk-druk. De agenda is vol. Ik ben full-time bezig zoals u weet, haast geen avond meer thuis.

Dat vroeg ik niet. Ik wil graag weten hoe het met jou persoonlijk is.

Nou Heer, eerlijk gezegd ben ik hondsmoe. Ik werk me haast een slag in de rondte. . . en ik slaap slecht.

Dus, je bent vermoeid en belast, geen rust.

Eigenlijk wel ja.

Wat voor evangelie breng je dan?

Eh. . . nou, ik “breng uw Woord” zoals dat heet en dat vergt uiteraard het een en ander.

Ik hoor het. Weetje wat? Laat die koffie maar staan en roep je vrouw. Dan gaan we met z’n drieën eens een eind wandelen. Doen?

Ja graag. Ik geloof dat ik u volgen kan.

“Mag ik dan voorgaan”?

 

De uitdaging door Jan Weerd

 

“Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” Romeinen 8 vers 14. (Rom. 08:14).

Als de Here Jezus Levi bij het tolhuis ziet zitten zegt Hij tot hem: Volg Mij! Op dat zelfde moment staat hij op en volgt hij Jezus. Een wonderlij­ke reaktie, die verbazing oproept! De Here Jezus straalde echter zo’n ver­trouwen uit, dat Levi werd overtuigd, dat het goed was Jezus als Leidsman te volgen.

Toen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen -de bood­schap van bevrijding en herstel- tot ons kwam, heeft het bij ons ook een reaktie uitgelokt. We werden diep in ons hart getroffen door Gods Geest en ervan overtuigd, dat in dit evange­lie een wondervol geheim besloten ligt, namelijk dat de Here Jezus de mens z’n oorspronkelijke natuur en bestemming hervinden laat en hem toont hoe hij zichzelf in de ware betekenis van het woord kan beheer­sen!

Dit inzicht inspireerde ons op weg te gaan en de uitdaging te aanvaarden: het zoonschap Gods!

Leiding

Om je doel te bereiken heb je echter leiding nodig. In het dagelijks leven hebben we er telkens mee te maken. Of we geven leiding of we worden geleid. Zonder leiding of leiding geven, bereiken we nooit onze bestemming. We kunnen niet zon­der. In geestelijk opzicht geldt dit ook voor ons. Zonder de leiding van Gods Geest kunnen we ook nooit ons doel bereiken. Soms is het voor iemand moeilijk leiding te accepte­ren. We zien het overal om ons heen

in de maatschappij. Mensen die lei­ding geven staan vaak bloot aan hevi­ge kritiek. Hoewel deze kritiek terecht kan zijn, heeft het uiten ervan vaak te maken met jaloersheid en het eigen falen. Meestal heeft men dan geen vertrouwen in- en geen respekt voor de ander. Toch zou het beter zijn, iemand in z’n waarde te laten en de gelegenheid te geven z’n functie uit te oefenen en hem te ondersteunen. Leiding geven is niet zo gemakkelijk als het lijkt. Onze grote Leidsman, Jezus Christus, ging door lijden heen. Hij liet zich leiden door Zijn hemelse Vader. Daardoor kon Hij vooruit zien en kende Hij Zijn ver­antwoordelijkheid.

Hij deed het voor ons, om ons te vol­maken! Hij wist, dat door Zijn ster­ven en opstanding de heilige Geest uitgestort zou worden en daardoor de zonen Gods openbaar zouden gaan worden!

Bestemming

Vóór ons ligt ook een uitdaging. Als we ons laten leiden door Gods Geest, zullen we onze bestemming berei­ken. We zullen onze plaats in het Lichaam van Christus innemen. De Here Jezus verlangt ernaar Zijn Lichaam tot volheid te brengen. Hij ziet ernaar uit dat elke gelovige zich werkelijk door Hem laat leiden en op zijn beurt leiding geeft vanuit een dienende houding. Net als Paulus worden we uitge­daagd te komen op gezichten en openbaringen, zodat we vooruit zien en weten welke koers we moeten aanhouden. In Psalm 25 vers 14. (Ps. 025:014) lezen we dat de Heer een vertrouwe­lijke omgang heeft met diegenen die Hem vrezen, respekt voor Hem heb­ben en zich door Hem laten leiden. Een intieme relatie met onze Heiland, waarin Hij Zijn gehei­menissen verder openbaart.

Waar men in onze tijd op wacht zijn mensen die als zonen Gods open­baar worden; zieners die hun plaats in het Koninkrijk Gods innemen, zelf geleid worden, maar ook leiding geven als medeherstellers van Gods schepping!

 

Houthakkers en waterputters. Door Froukje Huis

Bij ons in de tuin hangt een netje met nootjes. Voor de vogels en voor ons eigen plezier. Elke morgen aan ’t ontbijt kijken we vol verwachting naar het netje: geen vogel te zien en ’t netje is nog vol. Tot. . . de eerste het ontdekt. Hij zit op een tak te kijken en ja hoor, hij heeft het te pakken. O, nummer twee is er ook al. Daar komt een spreeuw aan. . . ffft weg zijn de mussen. Intussen zitten er al vier te wachten, ook een meesje! In enke­le dagen is ’t netje leeg. Nu hangt er een vetstaafje met zon­nebloempitten. Maar dat is niet erg in trek. Af en toe komt er een mees langs, maar mussen en spreeuwen interesseert het niet. Ze hebben geen honger. Er is immers eten genoeg!

Terwijl ik het zo zit te bekijken bedenk ik dat ik het zelf ook zo doe. Je kent het evangelie, bent er blij mee, je leest trouw in de Bijbel en gaat naar de samenkomst. En dan soms bij een preek denk je: nee hoor, dat spreekt me niet aan, dat slaat niet op mij. Maar zou God nu echt niets voor mij hebben of. . . ? We willen graag het doel bereiken, gelijkvormig worden aan het beeld van Jezus en alles afleggen wat niet bij ons hoort. Dat kan alleen door (de verkondiging van) het Woord. God had het volk Israël opgedragen alle Kanaanieten uit het beloofde land te verdrijven, maar. . . de Gibeonieten werden waterputters en houthakkers omdat Jozua een ver­bond met hen gesloten had voor hij hun bedrog ontdekte (Jozua 9). Vele stammen konden hun erfdeel niet van vijanden ontdoen. De Kanaanieten bleven wonen en werden tot Herendienst verplicht. Zij konden de zware werkjes opknap­pen. Ik denk dat de Israëlieten dat best gemakkelijk vonden. Wegsturen? Niks hoor.

Hoe zit dat bij ons? Zijn we zelf soms niet zo vertrouwd geworden met een Kanaaniet dat we hem niet eens meer herkennen? Verwerping? Daar heb ik geen last van. ‘k Had een nare jeugd, maar daar ben ik overheen. Je hebt er geen ‘last’ meer van, maar is hij eruit? Of: ik was vroeger driftig, maar nu kan ik mij beheersen. Een houthakkersdriftje dus, maar zet hem buiten de deur. Die ‘houthakkers’ en ‘water­putters’ weten zich meesterlijk te verbergen of te camoufleren. Misschien zegt iemand tegen je: die zelfverzekerdheid van je kon wel eens een vermomde Kanaaniet zijn! Zeg je dan: nee, dat is mijn water­putter, zeer betrouwbaar en ijverig, of. . . ik zal er eens met de Heer over spreken?

En die preek die mij niet aansprak? Was die misschien juist voor mij bedoeld en probeerde die Kanaaniet me tegen te houden?

In Richteren 2 vers 1 tot en met 5. (Richt. 02:01-05) spreekt God Israël aan op zijn ongehoor­zaamheid: “Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb óók gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn”. Heer, geef me geopende ogen en oren en een open hart, opdat ik Uw stem kan verstaan en ook die verbor­gen en gecamoufleerde Kanaanieten ga ontmaskeren, want ik wil volko­men vrij worden.

 

 

 

Levend Geloof – 398

1999.03-04 Levend geloof nr. 399

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het aanvaarden en beleven van het evangelie van het Koninkrijk, zoals dat door Jezus en de apostelen werd gebracht, en in onze tijd ‘herontdekt’ wordt, leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de volwassen gemeente van Jezus Christus. Deze gemeente zal in deze eindtijd een geweldig lichtbaken zijn temidden van alle duisternis. En hoewel de vorst der duisternis er alles aan zal doen om dit licht uit te schakelen zal hem dat niet lukken. Het  (Goddelijk) licht is nu een­maal sterker dan de  (satanische) duisternis.

God handelt echter niet buiten ons om. Hij schakelt ons als nieuwe scheppin­gen in Christus, volledig in als lichtverspreiders van Zijn Koninkrijk. Nu kennen we allemaal wel momenten van teleurstelling, tegenslagen en soms zelfs nog nederlagen. Toch hoeft ons dat niet te ontmoedigen, want Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus. En ons grote voorbeeld -Jezus Christus- staat aan onze kant! Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broeders?           

Wél vraagt Hij van ons geloof. Geloof dat God aan al Zijn kinderen geschonken heeft, het is immers een ‘gave van God’, zoals Paulus schrijft in Efeze 2 vers 8.  (Ef. 02:08). Dit geloof behoren we echter ‘in werking’ te stellen. Het mag niet op de plank blijven liggen. Dat is ook de bedoeling weer van dit nummer. De inhoud van de verschillende artikelen zijn weer geloofsopbouwend en hebben de intentie ons geloofsleven te stimuleren en te activeren. Want ook voor de eindtijdgemeente geldt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. God heeft geloof in ons, laten wij dat beantwoorden met dagelijks een levend geloof in Hem te openbaren. We willen ons daarom niet laten afremmen door welke omstandigheden ook, want het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet!

 

‘Ut Arkien’ vaart weer uit!

Goed nieuws voor degenen die in juli of augustus er weer een weekje tussenuit willen met het vakantie­schip ‘Ut Arkien’. Ook dit jaar wor­den er een aantal weken georgani­seerd, waarbij in sommige weken s’ avonds een bijbelinleiding wordt gehouden. Het vertrekpunt op maandagochtend is de haven van Enkhuizen, waar men ook op zater­dagmiddag weer aankomt. Iedere dag is er een andere aan­trekkelijke vaarroute gepland, waarbij allerlei steden en dorpen de revue passeren en gelegenheid wordt geboden in de plaatsen rond te wandelen voor museumbezoek, winkelen, enz. De sfeer op dit ver­bouwde binnenvaartschip is altijd gemoedelijk en ontspannen, mede door de prettige wijze waarop het ‘schippersechtpaar’ Roosendaal deze weken leidt. Alle gewenste inlichtingen kunt u bij hen verkrij­gen:

 

Proefnummers

Dat Levend Geloof ‘leeft’ bij onze lezers en lezeressen blijkt wel uit het feit dat we steeds meer adres­sen toegezonden krijgen om het blad op proef naar toe te sturen, leder opgegeven adres ontvangt minimaal twee nummers gratis op proef, waarna hen gevraagd wordt of ze het blad willen blijven ont­vangen door abonnee te worden. Maak ook gebruik van de mogelijk­heid adressen op te geven. We vra­gen u de adressen schielijk aan ons door te geven. Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

 

De realiteit van Jezus’ opstanding door Gert-Jan Doornink

“God heeft Hem  (Jezus) uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opge­gaan waren, die thans getuigen van Hem zijn hij het volk. En wij verkondi­gen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kin­deren, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt” Handelingen 13 vers 30 tot en met 32.  (Hand. 13:30-32).

Geloven wij nog in de opstanding? Een beetje overbodige vraag wellicht voor ons die kinderen Gods zijn, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, die zelf opgestaan zijn tot een nieuw leven en de zekerheid in ons hart hebben eeuwig leven te heb­ben ontvangen.

Toch is deze vraag minder overbodig dan ze lijkt. Misschien wel voor ons­zelf, maar niet voor de mensen waar­mee we in aanraking komen en waarvoor wij de verantwoordelijk­heid dragen dat ze in contact komen met het evangelie van Jezus Christus.

We zijn immers geroepen Zijn getuigen te zijn?

De mens die leeft zonder Christus, en dus ook zonder het geloof in de opstanding, wordt steeds geraffineer­der in het bedenken van afwijzingen ten aanzien van het evangelie. Vooral vanuit het naam-christendom wordt een lawine van twijfel rondge­strooid ten aanzien van het geloof in de levende God, geopenbaard in Jezus Christus. Paulus spreekt over hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben.

Vandaag aan de dag wemelt het van naamchristenen die het werkelijke geloof in het lijden, sterven en de opstanding van Jezus belachelijk maken. Ik zou verschillende voor­beelden kunnen aanhalen van wat ik bijvoorbeeld in de afgelopen dagen weer las in allerlei  (ook ‘christelijke’) bladen. Ik laat ze maar achterwege. Waarom zouden we de duivel eer geven, want het is duidelijk uit welke koker deze twijfel en afwijzing, van alles wat met geloof in een levende God en Zijn opgestane Zoon te maken heeft, weg komt: het is Satan, de vorst der duisternis, die een onge­kende haat openbaart tegenover alles wat met het Goddelijke, eeuwige leven te maken heeft.

Leven en overvloed

Jezus sprak: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te ver­delgen; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10.  (Joh. 10:10).

Jezus bracht leven en overvloed.  (Een andere vertaling zegt: leven in over­vloed. De Engelse vertaling zegt: abundant live, overvloedig leven). Jezus zegt van de duivel dat hij met geen ander doel komt dan om te ste­len, te slachten en te verdelgen. Let wel: Hij heeft geen ander doel voor ogen.

Gelukkig weten wij dat Hij door Jezus al ontmaskerd en overwonnen

Alleen zijn verdere eindafgang moet nog plaats vinden. Wij hebben er dus in onze tijd volop mee te maken, dat ook wij hem weerstaan en overwinnen. Daar moeten we niet te lichtvaardig over denken. Niet op de wijze van: ‘Het komt toch allemaal wel goed…’ Naarmate zijn tijd korter wordt, wor­den zijn aanvallen gemener en geraf­fineerder. En wie niet op zijn hoede is gaat er gemakkelijk onderdoor. Paulus zegt in 2 Timotheüs 3 dat er in de laatste dagen zware tijden zul­len komen. En dan noemt hij een aantal negatieve eigenschappen op, waar de mensen dan, onder invloed van de vorst der duisternis, mee behept zullen zijn 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4.  (2 Tim. 03:01-04).

Gods alternatief

Als Paulus het heeft over deze ‘laat­ste dagen’, dan is het goed ons te realiseren dat deze al begonnen op de Pinksterdag, toen Gods Geest op de discipelen werd uitgestort en de pinksterprofetie van Joel in vervul­ling ging.

En hier geef ik meteen al de enige en voor 100% werkende remedie aan tegenover alles wat het rijk der duis­ternis, op welk terrein ook, veroor­zaakt: de Geest van God, die sterker is dan alle satanische infiltratiepogin­gen om ons kinderen Gods angst aan te jagen, in welke vorm ook. Daarom is een kind van God, als hij dit zich bewust is, altijd sterker  (geestelijk gesproken) dan een niet- kind van God. Het is wel eens goed daar even over na te denken. “Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” Een Johannes 4 vers 4. (1 Joh. 04:04). Zijn wij ons dit bewust? Zouden wij niet ster­ker zijn  (om deze vergelijking nog even aan te houden) dan zouden we voortdurend de nederlaag lijden en de ander ook niet kunnen helpen. Satan is nog de overste van deze wereld. Maar NIET van de gemeente van Jezus Christus. Hun Hoofd, hun Leider, hun Leidsman is Jezus Christus, de opgestane Zoon van God.

Daarom roept de Hebreeënbrief ons ook op ons oog alleen gericht te hou­den op Jezus Christus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Willen we stand houden in deze tijd, willen we het einddoel des geloofs bereiken, willen we bruikbaar zijn in dienst van de Meester, willen we als zonen God openbaar worden?

Dan is er maar één weg, een duide­lijk baken temidden van de huizen­hoge golven van deze tijd. Dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Pasen én Pinksteren

Hoe kunnen we zien op Jezus? Door de heilige Geest. Hier worden we geconfronteerd met het belang­rijke gegeven, dat ‘Pasen’ ondenk­baar is zonder ‘Pinksteren’. Het is de Geest van God die ons ster­ker maakt dan de vijand. Het is dezelfde Geest die ons het leven heeft gegeven en, wat belangrijk is  (in verband met ons getuige zijn) levend houdt. Jezus zelf zegt: “De Geest is het, die levend maakt” Johannes 6 vers 63. Handelingen 13 vers 13.  (Joh. 06:63; Hand. 13:13).

Dat was ook het geheim van bijvoor­beeld de prediking van Paulus. We kunnen dat onder andere lezen in Handelingen 13 vers 13 e.v. , als Paulus in Antiochië het evangelie verkondigt. Misschien denkt u nu wel: Nou ja, Paulus, dat was zo’n bij­zondere figuur in Gods Koninkrijk. Dan zien wij over het hoofd dat alle mensen die in de Bijbel beschreven worden, mensen waren zoals u en ik. Paulus had weliswaar een bijzondere taak, hij was zich bewust dat hij tot apostel geroepen was, maar alleen de Geest van God in hem, maakte hem onbevreesd.

Je zult daar maar staan in de synago­ge, temidden van de mensen die opgegroeid waren bij de wet en zich alleen beriepen op die wet. Hij pro­beerde hen te overtuigen dat juist de ‘heilsboodschap van de opgestane Heer’ in de eerste plaats voor hen bedoeld was.

In eerste instantie zijn er dan velen die luisteren naar de woorden van Paulus en Barnabas. Het is goed om op te merken dat het verzet altijd weer uit de vrome hoek komt. Of beter kan ik zeggen: uit de schijnvrome hoek. Vandaag is het niet anders. Paulus ging echter door en vele heidenen kwamen tot geloof, zegt vers 48.

Maar ook de duivel zit niet stil. Er ontstaat een vervolging. Maar het laat­ste vers van Handelingen 13 zegt: “En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

Een belangrijk kenmerk

Ik geloof dat dit ook een belangrijk kenmerk van de eindtijdgemeente zal zijn. Ondanks alles, ondanks ver­volging, ondanks bespotting met bij­voorbeeld de opmerking: “Geloof jij nog in de opstanding?”, zal de inwo­nende kracht van de heilige Geest altijd sterker zijn dan alle demonen uit het rijk der duisternis. De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal zegevieren. Zo zeker als Jezus de dood overwon. Zo zeker als het nieuwe leven in ons is en zo zeker als ook wij zijn opgestaan tot een nieuw leven, zo zeker zullen ook wij overwinnen.

De uitdrukking ‘Jezus leeft en wij met Hem’, die we misschien wel eens te gemakkelijk en te oppervlak­kig hebben gebruikt, is werkelijk­heid.

We willen die werkelijkheid niet ver­borgen houden. We zijn ons bewust dat wij de mensen die niet geloven, niet kunnen overtuigen, maar de Geest die in ons woont kan dat wel. Want het is die Geest waarvan Jezus zei dat Hij de wereld zal overtuigen van zonde Johannes 16 vers 8. (Joh. 16:08). En na de overtuiging komt de veran­dering, van zondaar tot kind van God. Zoals dat bij ons gebeurd is, kan dat ook bij die ander  (dat fami­lielid, die goede kennis, die kame­raad op het werk) gebeuren. Daarom gaan wij vol vertrouwen door om door woord en daad een getuige te zijn van onze levende, opgestane Heer.

Doorwerkende verandering

Over die ‘verandering’ wil ik nog een paar opmerkingen maken. Want we kunnen wel zeggen dat Gods Geest het via ons moet doen, en dat is

100% waar, maar de heilige Geest verandert ook ons eigen leven meer en meer. We gaan als het goed is hoe langer hoe meer op Jezus lijken. Dat is belangrijk want de wereld let op ons. Als wij ‘in zonde leven’, heb­ben we geen getuigenis in ons en bedroeven we Gods Geest. En we openbaren niet het beeld van Jezus, maar het beeld van de tegenstander. Dit is natuurlijk nooit Gods bedoe­ling. Het is Zijn wil dat we meer en meer één worden met Hem, zoals Jezus zelf één was met de Vader. Jezus zelf was tijdens Zijn leven op aarde voortdurend bezig Zijn disci­pelen op te voeden en te onderrich­ten, zodat ze werkelijk bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk zouden zijn.

Zelfs na Zijn opstanding ging dat door! Want we lezen we in Handelingen 1 vers 3. (Hand. 01:03) dat Hij Zich “na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

Jezus wilde ‘optimale getuigen’ van Zijn discipelen maken. Zoals Hij dat ook met ons wil doen. Je kunt daar­om ook concluderen dat het werk van Gods Geest tweeledig is. Het is een werk in ons, het vormt ons om naar het beeld van Jezus). En het is een werk door ons, want door het werk in ons, wordt ons getuigenis naar de ander toe effectief en productief.

Zo wordt de beleving van de opstan­ding van Jezus meer en meer een  dagelijkse realiteit in ons leven en gaat het échte leven, zoals God dat bedoelt, er helemaal uitkomen.

 

Wie zoekt zal vinden door Duurt Sikkens

“Uw wil geschiedde…” Matteüs 6 vers 10a. (Matt. 06:10a).

Als er één uitspraak is die bezwangerd is van onheil en fatalisme dan is het deze wel. Wat er ook gebeurt, watje ook overkomt, overal zit Gods regie ach­ter. Wie zó denkt kent God niet en dwaalt rond in een nevelig en schemerig land en bouwt daar op de tast een scheve hut die hij tooit met de naam “Je weet maar nooit”. Binnen is geen warmte en veiligheid want de kille wind heeft er vrij spel. Na een poosje verzakken de fundamenten, waarop nog net te lezen was: Uitverkiezing.

Wat die vervloekte leer al niet aangericht heeft in de geest van de mensen die hebben moeten geloven dat God van te voren al weet wie de zaligheid beërven en wie niet. De menselijke wil schijnt niet te bestaan, want de mens is kennelijk al geprogrammeerd. In die leer kun je zo rondtollen datje er gek van wordt. Gelukkig is God barmhartig en met voorbijzien aan de tijden der religieuze onkunde, strekt Hij, door middel van Zijn volgelingen, Zijn handen uit naar deze mensen, want het evangelie is voor elk mens. Die mag zelf kiezen voor het licht. Misschien kruip je erheen, misschien heb je vrienden die je er naar toedragen, maar wie het licht liefheeft kan nu komen. Stap uit de godsdienstige leugenkooien en ga de vrijheid in. Leve Gods keuze voor jou. ‘Wie zoekt zal vinden’ en zoeken is een wilsdaad van de mens. Dan laat God zich graag vinden.

 

Vrije heerlijkheid door Hans Bulthuis

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 18 tot en met 30. (Rom. 08:18-30) dat er heerlijkheid over ons geopenbaard zal worden. Hij is daar zeer verzekerd van ondanks alle lijden van de tegenwoordige tijd. De hele schepping snakt naar Gods heerlijk­heid en wacht met reikhalzend ver­langen naar het openbaar worden van de zonen Gods. Zij zullen die heerlijkheid inbrengen. De heerlijkheid is het goddelijke, het bovennatuurlijke van Gods wezen, het tijdloze leven van de Schepper, het eigene van onze hemelse Vader. Zij kenmerkt zich in een alles weten­de wijsheid, in een overweldigende geestelijke kracht, in een alles aan­kunnend vermogen, in een onaan­tastbaar heilige existentie, in een alles doordringende liefde. De grootste zoon van God, Jezus Christus, heeft die heerlijkheid het eerst ontvangen en uitgewerkt. In zijn handel en wandel zien we namelijk ten volle de goddelijke natuur met al haar mogelijkheden, gaven en werkingen gemanifesteerd. Het geheimenis Gods, zijn geopen­baarde leven in de mens  (in het vlees), is in Jezus voltooid 1 Timoteüs 3 vers 16. (1 Tim. 03:16). Hij werkt er nu naar toe om vele zonen tot diezelfde heerlijk­heid te brengen Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). Deze zonen zijn die christenen die de Geest van zijn Zoon ontvangen hebben en het Lam volgen waar Het ook heengaat Galaten 4, vers 6 en 7. (Gal. 04:06-07). Zich aan de waarheid, het evangelie van heer­lijkheid, houdende, groeien zij in liefde naar Christus toe.

Tevoren door God bestemd tot gelijkvormig­heid aan het beeld van zijn Zoon, heeft Hij hen door dat evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van Jezus 2, Thessalonicenzen, 2 vers 14. (2 Thess. 02:14). Dit voornemen zal absoluut gereali­seerd worden in allen die daarin geloven en zich gehoorzaam toebe­reiden.

De krachtigste aansporing daartoe zijn de woorden in 2 Petrus, 2 vers 3 en 4 (2 Petr. 01:03-04: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kost­bare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden heb­ben aan de goddelijke natuur”. God heeft de zijnen in een uitgangs­positie geplaatst die het voor hen haalbaar maakt om deel te hebben aan zijn goddelijke natuur met al haar uitnemende kwaliteiten en mogelijkheden. Dat is bij uitstek de heerlijkheid die Hij in zijn oneindige liefde voor ons heeft bereid.

De vrijheid van de heerlijkheid

In dit verband schrijft Paulus over het bevrijd worden tot “de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”  (vs. 21b). De heerlijkheid is namelijk geheel vrij. Het goddelijke leven zelf, in al haar aspecten, is in zich autonoom. Het kan nooit door beïnvloeding van buitenaf door wie of wat dan ook ingeperkt, geremd, beknot, bevoogd of gedirigeerd wor­den. Niemand kan de heerlijkheid eventjes naar z’n hand zetten of haar manipuleren. Gods heerlijkheid laat zich niet reguleren of de wet voor­schrijven. Zij is nooit in te passen in een religieus systeem. Zij is daar­door de grote tegenpool van slaver­nij, onderwerping, gebondenheid, beperking en ondergeschiktheid. Zij is vrij zoals God vrij is, zelfstandig en onafhankelijk.

De vrijheid van de heerlijkheid houdt eveneens in dat zij onbesmet, onge­deeld en onvermengd is. Zij is tot één. Zij is puur, echt en zuiver. Zij is niet te verbinden met het onechte en het bezoedelde. Een compromis daarmee is door haar nimmer te sluiten. Zij is waarheid, heiligheid en leven.

De geest van de godheid, waarin zijn heerlijkheid gelegen is, heet niet voor niets Heilige Geest. Hij wordt derhalve de Geest der heerlijkheid genoemd die geheel zaligmakend is 1 Petrus 4, vers 14b. (1 Petr. 04:14b).

De vrijheid van de heerlijkheid is zo sterk, dat zij nimmer aanleiding geeft tot bandeloosheid, wanorde of verwarring 1 Korinthe  14 vers 33. (1 Kor. 14:33). Waar zulke werkingen zich wel doen gelden, is dat een teken van gebrek aan kennis en inzicht. Boze geesten maken daar misbruik van om zodoende het christelijke leven van de gelovige en de gemeente te ontregelen. Het zal toch duidelijk zijn dat dit niet uit God is en te allen tijde voor­komen dient te worden. Jezus’ eigen leven, dat Hij als voorbeeld ons in de Bijbel naliet, zal richtinggevend moe­ten blijven. Aan zijn beeld gelijkvor­mig, en nooit anders.

Hechten

De heerlijkheid die onze hemelse Vader voor ons in Christus heeft bereid, wordt ons deel als wij ons aan de Heer hechten. Wie dat doet, is één geest met Hem 1 Korinthe  6 vers 17. (1 Kor. 06:17). Gods volheid van heerlijkheid is immers in Christus lichamelijk aan­wezig Kolossenzen, twee vers 9 en 10 a. (Kol. 02:09-10a. We worden opgeroepen om gemeenschap te heb­ben met Gods Zoon Een Korinthe  een vers 9. (1 Kor. 01:09). De gemeente is de vrouw van het Lam en vormt, net als in een huwelijk, één geheel met Hem. Deze hechting aan de Heer geldt zowel voor de gelovige enkeling als voor de groep, bijvoorbeeld de plaat­selijke gemeente. Waar die eenheid met Hem tot stand komt en onder­houden wordt, zal de heerlijkheid meer en meer toenemen en zich manifesteren 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hiervan kunnen we in geloof in alle zeker­heid uitgaan.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de goede God dat zijn heerlijk­heid in ons toeneemt en zijn heerlijk leven ons allen geheel zal vervullen en doortrekken. Hij zoekt Zich geheel te verenen met de mens in Christus. Ons leven door en in zijn vrije, goddelijke heerlijkheid wordt dan uiteindelijk onze eeuwige bestaansvorm en leefwijze. Dit is het eeuwige leven. En dat leven is in de Zoon.

Als eindtijdchristenen zullen wij onszelf en elkaar moeten blijven aan­vuren om, koste wat het kost, onze eenheid met Jezus Christus te com­pleteren en te intensiveren. Zonder Hem kunnen we niets Johannes 15, vers 5b. (Joh. 15:05b). De volheid is in Hém, en wij ontvan­gen de volheid indien wij deelhebben aan Hem. Niets mag ons er nog lan­ger van weerhouden om die eenheid met Hem aan te gaan Romeinen 8, vers 9b. (Rom. 08:09b). Wij zullen ons volledig dopen in Christus en samengroeien met zijn opstandingsleven in heerlijkheid  (Romeinen 6).

Wat deze ontwikkeling wil tegenhou­den of afremmen, zal verwijderd moeten worden. Vandaar dat Paulus in Romeinen 8 schrijft over een “bevrijd worden van de dienstbaar­heid aan de vergankelijkheid”  (vs. 21a). Bevrijding ‘van’ slavernij en bevrijding ’tot’ de vrijheid der heer­lijkheid. Dit gaat hand in hand en kan niet anders.

Bevrijding

De mens en zijn bestaansvorm zijn door God bestemd tot heerlijkheid. Door het wetteloze werk van het rijk der duisternis is er helaas nog wei­nig van terecht gekomen. Satan en zijn demonen hebben de mens vanaf de zondeval aan zich onderworpen door de misleiding van de leugen en de zonde Johannes 8, vers 44. (Joh. 08:44). Het gevolg was dat er niets blijvends, niets van eeuwigheidswaarde kon worden ontwikkeld. Het loon van de zonde is immers de dood. Allen wer­den slaaf van de boze, en daardoor dienstbaar aan de vergankelijkheid. Destructie, ontbinding en dood heer­sen op allerlei wijze in de mensheid. De ganse schepping zucht onder dik juk. De gevallen mens kan zelf niet’- uit deze gevangenis ontsnappen. De enige oplossing is een verlosser van buitenaf. Die werd door God Zelf verwekt: Jezus Christus. Wel een mens, maar niet gevallen en dus ook geen slaaf van de vijand. Hij werd door God gezalfd met heilige Geest en kracht. Heerlijkheid was zijn deel. Door zijn heilswerken, door zijn offer als Lam Gods, door zijn overwinning over duivel en dood, is Hij de redder, heiland en zaligmaker der mensheid geworden. Allen die Hem aannemen, krijgen macht om een kind van God te wor­den. Zij worden door persoonlijk geloof in zijn verzoenend bloed en plaatsvervangend lijden verlost uit hun zonden en uit de macht der duisternis Kolossenzen, 1 vers 13 en 14. (Kol. 1:13-14). Zij worden in de hemelse gewesten overgezet van het rijk der duisternis in het rijk Gods. In Christus worden zij met allerlei geestelijke zegen door de Vader gezegend Efeze, 1 vers 3 tot en met 14. (Ef. 01:03-14). Eén van die zegeningen is de vrijma­king uit de hand van alle vijanden. In de geestelijke tegenstanders is namelijk alle zonde, leugen, ziekte en wetteloosheid gelokaliseerd. In en door Jezus Christus is het mogelijk om totaal bevrijd te worden van elke gebondenheid aan deze boze geesten.

 

Ook overwinning over hun ver­koelingen en infiltraties is geheel haalbaar door onze Heer,  Efeze 6 vers 11 en Jacobus, 4 vers 7. (Ef. 06:11 en Jak. 04:07). Dit alles leidt tot algehele vrijheid van de mens Gods. Een absolute noodzaak om de heerlijk­heid gaandeweg eigen te maken.

Vrije mensen

De heerlijkheid zelf is vrij. Zij functioneert echter optimaal in vrije mensen. Indien de Geest Gods bedroefd of geblust wordt door onge­loof, zonden, ongehoorzaamheid en dergelijke, wijkt de heerlijkheid van de gelovige en zelfs van de gemeente  (bijv. 1 Samuel 16, vers 14. Openbaring, 2 vers 5. En Openbaring 3, vers 16. (1 Sam. 16:14 en Openb. 02:05 en Openb. 03:16). En waar de heerlijk­heid verdwijnt, daar komt de vergan­kelijkheid weer op. Geestelijke, innerlijke vrijheid is een voorwaarde voor de volle maat van heerlijkheid. De vrijheid komt tot stand door daadwerkelijke bevrijding van de demonen, gevolgd door een vernieu­wing van denken door Gods woord. Beide zijn nodig. Zodra er enige ruimte is veroverd op de vijand, is het zaak om niet in het oude denk­en gewenningspatroon te blijven doordenken en handelen. De christen dient zijn dagelijkse levenswijze aan te passen aan die van Jezus. “Doe de Here Jezus Christus aan”, schrijft Paulus Romeinen 13, vers 14. (Rom. 13:14). Vrijheid is pas ware vrijheid als  zij daadwerkelijk wordt uitge­werkt in de persoonlijke levenswan­del, 1 Johannes, 2 vers 6. (1 Joh. 02:06).

De mens in Christus zal er eveneens scherp op moeten toezien, dat hij vrij wordt van het religieuze, het Babelse, het traditionele en het uiterlijke. Zonen Gods die de heerlijkheid zoe­ken te beërven, behoren te wandelen in geest en in waarheid alleen. Gelijk de Heer Zelf dat deed. Vrome gees­ten misleiden de gelovige en bieden slechts godsdienstige schijn zonder enige kracht, 2 Timoteüs  3 vers 5a. (2 Tim. 03:05a). Helaas is het christendom eeuwenlang ermee verontreinigd en de christenheid erdoor verzwakt.

De Heilige Geest verbindt zich nooit met leugen, onechtheid, namaak, met de werken van het vlees en de duisternis. De demonische overhe­den van het grote Babylon, waaron­der de ‘koningin des hemels’ een belangrijke plaats inneemt, manipu­leren en controleren vele christenen om hen in hun greep te houden, zodat de verbastering van het chris­tendom in stand wordt gehouden  (o.a. Openbaring 18, vers 7b. (Openb. 18:07b). Deze valse en subtiel werkende vij­anden van de waarheid en het leven Gods dienen ontmaskerd en over­wonnen te worden om de weg vrij te maken voor de komst van Jezus door heilige Geest IN ons. Vrije heerlijk­heid heeft vrije mensen nodig om zich in alle zuiverheid en directheid te manifesteren. Ongekunsteld, ongehinderd en onvermengd. De valse schaamte, de vreesachtig­heid, de geremdheid maar ook de zelfverheerlijking hinderen eveneens de openbaring van de vrije heerlijk­heid. Eigenlijk zijn ze een zekere vorm van verloochening van de Christus. Deze verkeerde werkingen zullen afgelegd moeten worden. Van belang daarbij is het onderhouden van een onbesmet geweten en een onbaatzuchtige instelling. Zonen Gods zullen te allen tijde waar en onberispelijk zijn. Geliefde lezer, zoek met allen die oprecht en zonder bijbedoelingen de vrije heerlijkheid begeren te verwer­ven, deze ware vrijheid en zuiverheid van leven. De Heer wil èn zal allen die Hem in geest en in waarheid navolgen zeker totaal bevrijden van de dienstbaarheid aan de verganke­lijkheid en bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.

Leven

In het eerste hoofdstuk van de brief aan de gemeente te Efeze wordt onomwonden over Gods bedoeling met de mens geschreven: heiligheid, onberispelijkheid en de aanneming tot zonen. Daarom wil Hij allen die in geloof tot zijn Zoon komen, ver­vullen met de vrije heerlijkheid. De gelovigen beërven hierin het hoogste goed van God Zelf, Romeinen 8, vers 17. (Rom. 08:17). Zij mogen als eersten door Christus deelhebben aan Gods eigen heerlijk­heid. Zij genieten als eersten van de voordelen en mogelijkheden, de vrede, kracht en vreugde die erin gelegen zijn. Zó komen zij toe aan echt leven, aan een leven in de gestalte Gods. Het is eeuwig leven. Toch beoogt God meer ermee te bereiken dan alleen het persoonlijke heil van iedere christen. Door de ver­lorenheid en gebrokenheid van de schepping, de mensheid in het bij­zonder, is ons de ‘grote opdracht’ gegeven. “Gaat dan henen en maakt alle volken tot mijn discipelen” Matteüs, 28, vers 19a. (Matt. 28:19a). De vrije heerlijkheid dient tevens ingezet te worden voor die taak. Het einde komt niet voordat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt is Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14).

Dit omvangrijke werk zal gepaard gaan met grote kracht en volheid van de Heilige Geest, dus met de open­baring van de heerlijkheid. Met ver­bazing zal de heerlijkheid van de Zoon des mensen in zijn heiligen aanschouwd worden

2 Thessalonicenzen 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Niet ter bevestiging van henzelf, want dat heeft hun geloof reeds bewerkstelligd Hebreeën 11 vers 1a. (Heb. 11:01a). Maar het gebeurt tot redding en heil van de verlorenen en ter verheerlijking van Jezus.

De zonen leven zelf door Hem en brengen daardoor leven aan de doden die willen luisteren naar de stem van de Zoon Gods. Zij zijn zonen der heerlijkheid en brengen hun heerlijkheid de schepping in  (naar Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b).

Realisering in vrijheid

De realisering van Gods voornemen met de afzonderlijke gelovige èn met de gehele schepping, vraagt om vrij­heid.

Allereerst vrijheid voor de Vader en de Zoon om alles wat Zij noodzake­lijk achten om te doen, ook werkelijk te kunnen doen. Waar Zij worden beperkt, stagneert de uitvoering van Gods plan.

Vervolgens vraagt de heerlijkheid om vrijheid om zich in de gelovige te kunnen laten gelden tot diens zalig­heid.

En tenslotte is vrijheid de voorwaar­de om het wereldomvattende red­dingswerk te kunnen uitvoeren in heerlijkheid, in de kracht van God. Om deze redenen bidden, strijden, geloven en oefenen wij om die vrij­heid tot stand te laten komen en om de heerlijkheid in toenemende mate te laten ontwikkelen. Wij willen met elkaar in een groter wordende vrij­heid ontwikkelen van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Vrij zijn om in heiligheid te wande­len en om in liefde te handelen. Vrij zijn om te werken met woord en gaven. Vrij zijn om onbeperkt te geloven. Vrij zijn om met de gezind­heid van Christus getooid te zijn. Vrij zijn om Jezus’ verschijnings­vorm te evenaren Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Vrij zijn in dienst van de vrije heerlijk­heid. Vrij zijn om verlossers en koningen te worden tot lof van de Eeuwige en tot heil van zijn schep­ping Obadja 1 vers 21a en Openbaring 22, vers 5c; Efeze, 1 vers 12a. (Obadja 01:21a en Openb. 22:05c en Ef. 01:12a).

Gaat u mee op deze hoge weg?

 

Leven in Gods heerlijkheid Wijsheid van Judas door Cees Maliepaard

Deel 12  (slot)

“Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, én nu én in alle eeuwigheden! Amen” Judas, 1 vers 24 en 25. (Judas 01:24-25).

God kan ons voor struikelen behoe­den, zeker weten! Maar hoe komt het dan dat kinderen Gods toch soms in overdrachtelijke zin onderuit gaan? Elke buiteling van de mens in de geestelijke wereld is onnodig; de eeuwige God kan die voorkomen – maar alleen als de betrokken mens daar zélf ook op gericht is.

Nooit meer in de fout?

Wie van ons kan naar waarheid zeg­gen nooit in woorden te struikelen? Ook al hebben we onszelf doorgaans aardig in de hand, een wegglijder behoort altijd tot de mogelijkheden. Eén moment van onbedachtzaam­heid kan heel wat negatieve gevolgen hebben. Maar als we voor Gods aan­gezicht staan, op Hem gericht zijn en ons heil van Hem verwachten, is daarmee een situatie geschapen waarin de eeuwige God ons voor struikelen zal kunnen behoeden. Heel wat strubbelingen krijgen gewoon geen kans te ontstaan, als we gewend zijn naar Gods stem te luisteren en te doen wat Hij ons zegt. Iemand die naar de ingevingen van het eigen hart of naar de influis­teringen van een vreemde overheer­ser luistert, zal door onze God niet voor struikelen behoed kunnen wor­den. Want de Here God dwingt geen mens; gehoor geven aan Gods boodschap gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid.

Maar als een mens zich oefent in het onderscheiden van Gods wil met betrekking tot z’n leven  (en daar ook naar handelt) zal struikelen en vallen voorkomen kunnen worden en gaat een onberispelijk leven tot de mogelijkheden behoren. Alle aanklacht en verwerping valt hiermee weg, want deze verachtelijke wapens van de boze machten treffen niet langer doel.

We kunnen daarvoor in de plaats Gods glorie gaan dragen. Zijn heerlijkheid wordt gevormd door een feilloos functioneren van de mens die God toebehoort. Dat zal zich in grote vreugde gaan ontplooi­en. En wie heeft die vreugde: de Here God of de mens? Ieder zal het antwoord daarop zelf wel kunnen geven: Beiden natuurlijk! Zoals goede ouders zich zullen verheugen over een geslaagd leven van hun kin­deren, minstens zoveel als hun kroost daar zelf blij mee zal wezen.

De énige God

De Here God is een enig God, Hij is uniek, schrijft Judas. Elk mens is óók enig, ook uniek, want van ieder is er maar één. Maar dat betekent wel dat er vele unieke mensen moe­ten zijn – miljarden zelfs! Er is echter in het geheel slechts één God, want buiten Hem is er geen. De vele goden, waar de apostel Paulus over schrijft in 1 Korinthe 8, vers 5 en 6. (1 Kor. 08:05-06), vormen de menigte aan afgoden die een mens tegenkomen kan. Die worden vooral gevormd door idolen die de mensen zich in gedachten maken en waarmee Satan en zijn demonen zich maar al te graag vereenzelvigen. Paulus noemt hen dan ook terecht zogenaamde goden. Er zijn goden in menigte, geeft hij aan. Maar voor ons  (nog steeds volgens Paulus) is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wiens glorie wij zijn. Er is maar één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn en door wie ook wij er werkelijk wezen kunnen!

De vele goden zijn in werkelijkheid anti-goden. Ze proberen de mens in heilloze situaties te manoeuvreren, maar de Here God is onze Heiland en Hij is de Schepper van alles wat goed is. Hij heeft een plan waar Hij Zijn welbehagen in kwijt kan, juist omdat Hij de mens daarmee intens gelukkig  (ofwel: zalig) maakt. Wanneer iemand zich ontvankelijk opstelt, laat de Vader zich niet onbe­tuigd in het aandragen van alles wat nodig is voor het leven als een zoon van Hem. Samen met Jezus, de eer­ste Zoon, die ons óók tot een Heiland geworden is.

Door Jezus Christus

De enige God bewijzen we alle eer, want van Hem is de majesteit, de kracht en de macht. Onze God écht eer betonen kan alleen maar vanuit onze relatie met de Here Jezus. Want Hij is onze Héér: Hij heeft het voor het zeggen in ons leven. Dat is immers onze vrije keus geweest! Jezus Christus vormt de enige brug tussen ons en “Hem die ons voor struikelen kan behoeden”. Elke ande­re weg is door Satan geblokkeerd, zonder mankeren. Alleen de weg door Jezus gevormd, is open. En wel voor een ieder die via die weg het doel bereiken wil.

Het volgen van deze weg heeft echter wel consequenties. Je kunt je daar nu eenmaal niet naar believen voor- of achteruit op bewegen. Jezus zei immers: “Ik ben de weg, de waar­heid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes, 14, vers 6.  (Joh. 14:06). Als iemand een eenmaal afgelegd stuk weg weer terug gaat lopen, zal hij bemerken dat om het doel van God dichter te benaderen, hij zich op dat vlak opnieuw zal moeten omkeren. Want Gods doel met de mens ligt nooit in een verkeerd verleden, maar altijd in het realistische heden van het Koninkrijk van God. Iemand die op God gericht is, heeft het Godsrijk vóór zich liggen. Alleen wanneer een mens zich van de HERE God heeft afgekeerd, is het zinnig zich om te draaien – en daar heeft men Jezus voor nodig!

Goddelijke glorie in de mens

Is het slot van Judas’ brief niets meer dan de uiting van wat vrome wensen? De eeuwige God zij de heerlijkheid, de majesteit, de kracht en de macht.

Bedoelt Judas hiermee aan te gevend- dat we dat dan maar zullen hopen? Zo van: wie weet gebeurt het nog wel eens! Nee, wat hij onder onze aan­dacht brengt is de stellige zekerheid die in ons leven openbaar zal komen, mits er aan één voorwaarde wordt voldaan: als we leven in gemeen­schap met onze Here Jezus Christus. Buiten de eniggeboren zoon van God om, is het niet mogelijk aan het plan van de Vader te beantwoorden, en dus ook niet aan deze omschrijving van Judas.

God heeft alle heerlijkheid die maar denkbaar is, in zich. En vanuit onze relatie met Jezus in het lichaam van de Christus, zal de heerlijkheid van de Vader ook in onze levens er dui­delijk uitspringen. Waar wij naar ons innerlijk goddelijke glans vertonen, zal Gods glorie door ons heen naar buiten zichtbaar wezen. Dat kan gewoon niet missen! Gods luister zal in de wereld om ons heen aan ONS af te lezen zijn.

De majesteit waar de Schepper van hemel en aarde mee bekleed is, is werkelijk weergaloos! Daarmee ver­geleken valt de majesteitelijke status van aardse vorsten volkomen in het niet.

Toch valt veel van de majestueuze schittering van de Schepper in Zijn schepping waar te nemen. Het patroon van de Bouwmeester vind je terug in wat uitgewerkt is. En Gods woorden tijdens de schepping aan de engelen gericht: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld en gelijke­nis…”, droegen van de aanvang af voldoende daadkracht in zich om Gods majesteit met nadruk in de kroon op Zijn schepping te leggen.

Met macht en kracht bekleed

God heeft alle macht in de hemel en op de aarde om Zijn plannen te verwezenlijken. Het ontbreekt Hem ook niet aan kracht om zich boven de tegenpartij  (uit het duistere deel van de hemel) te stellen. Van Hem is “immers alle goede macht en kracht, zowel in de hemel als op de aarde. “Vóór alle eeuwigheid”, wil de NBG- vertaling ons doen geloven. Maar zo is het natuurlijk niet, want de eeu­wigheid heeft geen begin, er kan der­halve nooit iets vóór de eeuwigheid geweest zijn! DE TIJD heeft ooit een aanvang genomen, en terecht geven sommige vertalingen deze tekst dan ook weer met: “vóór alle tijden”. Vóór alle tijden heeft God Zijn maje­stueuze plan, in originele heerlijk­heid bedacht. Nu, in de tijd, is dat plan door Jezus Christus uitgewerkt. En dat ondanks tegenwerkingen van­uit het rijk van duisternis en dood. Op basis van wat de eerstgeboren Zoon van de Vader volbracht heeft, mogen wij medewerken aan de vol­tooiing van Gods plan in ons, tot ver­wezenlijking in onze hemel en tot een getuigenis voor de wereld rond­om ons. Alle denkbare heerlijkheid, majesteit, kracht en macht horen bij de Here God, van vóór de oor­sprong van alle dingen via de realisa­tie van Gods bedoelingen  (ook in onze dagen) en tot in alle eeuwighe­den na deze tijden. Aan het einde van deze korte brief, laat Judas hierop zijn ‘amen’ horen. En ik denk dat wij dit alles op onze beurt ook met grote stelligheid zou­den kunnen beamen.

Hoe nu verder?

Wat is onze taak in wat Judas ons allemaal laat zien? Het gaat immers over de eeuwige God en Zijn plan, en over Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer. Het is nog wel in te denken dat we met elkaar in het spoor van Jezus kunnen staan, want tenslotte behoort Hij -evenals wij- tot het menselijke geslacht. Ook al is Hij dan de door God reeds aan Adam en Eva beloofde Zoon. Maar met de eeuwige God zal niemand zich ooit kunnen meten, in de hemel niet en op de aarde al evenmin. Toch heeft de Schepper ons naar Zijn beeld geschapen. Naar onze innerlijke statuur lijken we dus op de Vader. Hij heeft de mens net zo gaaf in het leven geroepen als Hij zelf is: zonder enig mankement, een beelddrager naar het innerlijk, écht goed!

Wij willen graag  (net als Jezus) over­eenkomstig het plan van de Vader bezig zijn. Dat betekent dat we ons te allen tijde bewust zullen zijn van onze volledige afhankelijkheid van Hem die ons voor struikelen kan behoeden. Want zonder Hem zullen we niets van dat plan in de hemel of op de aarde kunnen uitwerken. Dat we uit kunnen voeren wat de Vader ons heeft laten zien, komt uit­sluitend doordat we ons op de enige weg naar het Vaderhart bevinden. Die weg is Jezus. En deze unieke weg voert, afgestemd op Gods waar­heid, naar het leven in onverganke­lijkheid, zoals de Eeuwige zich dat van het begin af gedacht heeft. Dat nu is onze vreugde. Het is logisch dat zulk een blijd­schap door Judas groot genoemd kan worden, want naar de maatstaven van een aards, natuurlijk denken is het een nooit te bereiken aangele­genheid. Maar onze God denkt niet aards of natuurlijk. Ook niet van mensen zoals u en ik. Zijn plan is voor ons op maat gesneden. HIJ heeft het immers uitgedacht! Dus is het door ons stellig te realiseren.

 

Wijsheid en inzicht  (gedicht) Tea Keuper

“God kent de weg tot haar  (de wijs­heid), Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij…, maar tot de mens zei Hij: Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid, en van het kwade wijken is inzicht” Job 28, vers 23 tot en met 28. (Job 28:23-28).

 

Wat is het Woord een kostbaar goed!

Het is het Woord dat leven doet,

met wijsheid opgeschreven.

U zélf bent goed, vol liefde en wijs,

Mijn Vader, Leidsman op mijn reis,

door heel mijn aardse leven!

 

Uw Zoon heeft het voor mij vol­bracht,

Uw Geest geeft inzicht, sterkt’ en kracht,

een mens kan daar niet zonder.

Brengt hij iets buiten U tot stand,

dan bouwt hij op het rulle zand,

ervaart hij niet Uw wonder!

 

Mijn wijze, liefdevolle Heer,

ik buig mij aanbiddend voor U neer:

schrijft U in mij Uw wetten,

die leiden tot de vrijheid toch,

zonder des satans boos bedrog,

U wilt mij vrij gaan zetten!

 

Zo kome Heer, Uw Koninkrijk,

waarin ik, aan Uw beeld gelijk,

voor eeuwig toch mag wonen!

En heersen met U op de troon,

o Vader, Geest en Mensenzoon,

zó wilt U mij belonen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar…

tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten… Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bie­den in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, Efeze 6. Vers 12 en 13. (Ef. 06:12-13).

De genen en ons karakter

Bepalen de genen  (de erfelijke facto­ren die we van onze ouders meekrij­gen) ons karakter? In wetenschappe­lijke kringen zijn de opvattingen hierover sterk verschillend en aan voortdurende veranderingen onder­hevig. Het magazine Elsevier besteedde er onlangs in een hoofdar­tikel weer eens uitgebreid aandacht aan. Onder de kop: ‘Wie bent u? Nieuwe wetenschappelijke inzichten over de invloed van de genen op het karakter’ schrijft Simon Rozendal, de samensteller van het artikel: “Een eeuw lang hebben psychologen en psychiaters ons wijsgemaakt dat we om onszelf te begrijpen, in onze her­inneringen dienden te wroeten. En gewroet hebben we. Massaal. Een eeuw lang. In opdracht van Freud, Jung, B. F. Skinner en de Riagg. Miljoenen mensen die niet helemaal lekker in hun vel zaten, was het wal­halla beloofd als ze maar eenmaal zouden ontdekken wie vroeger hun rammelaar had gepikt. De uitkomst was niet zelden dat het allemaal de schuld van de moeder was. Psycholoog Bruno Bettelheim begon ermee door te zeggen dat kin­deren autistisch werden als ze een fridge-mom hadden en sindsdien is ma een koelkast in de wachtstand die stoornissen op bestelling kan leveren. Zoonlief homoseksueel? Moeder was te dominant. Schizo­frenie, verlegenheid, bedplassen, nagelbijten, een paar maanden mopperen op moeder bij de psycho­therapeut en je voelde je herboren. Nog steeds zijn er legioenen mannen en vrouwen, volwassen, soms zelfs van middelbare leeftijd, redelijk verstandig, die oprecht menen dat ze slechts tot affectieve relaties in staat zijn, niet in staat zijn met hun diep­ste ik, enz. omdat hun vader alleen maar thuis was om het vlees te snij­den dan wel hun moeder ‘altijd van die dubbel signalen gaf. Voor al die stakkers en tobbers  (schrijft Rozendal) is er nieuws. Het was een vergissing. De psychologie keert met rasse schreden terug van de opvatting dat de kindertijd zo belangrijk zou zijn. In plaats daarvan groeit een wezenlijk beeld van de persoonlijkheid van een mens. Die wordt voor minstens de helft bepaal^ door de genen, de erffactoren die we van onze ouders meekrijgen”. Rozendal komt tot de conclusie dat “het inzicht dat het karakter van de mens voor een belangrijk deel in de genen wortelt, een omwenteling is met Copernicaanse allure. Het staat volslagen haaks op wat er in grote delen van de samenleving gedurende vele decennia is gedacht.

Adoptiestudies

Genen zijn belangrijker voor het karakter dan de opvoeding. Dat had al lang geleden kunnen worden inge­zien, als de psychologie er maar voor had opengestaan. Zo zijn er halver­wege deze eeuw intrigerende adop­tiestudies gedaan in Zweden, bij­voorbeeld naar de relatie tussen genen, opvoeding en criminaliteit. Als een kind zowel biologische als adoptieouders zonder strafregister heeft, is de kans dat het kind het slechte pad opgaat drie procent. Heeft het kind goede biologische ouders, maar komt het in een ver­keerd adoptiegezin terecht, dan stijgt de kans op misdadig gedrag licht, tot zeven procent. Foute biologische ouders en een goed adoptiegezin leiden tot een kans van twaalf procent, verkeerd biologische ouders én adoptieouders verhogen de kans op misdadig gedrag tot veertig procent. Vergelijkbare bevindingen gelden voor andere eigenschappen. Adoptiekinderen van wie een van de biologische ouders alcoholist is, heb­ben een viermaal zo hoge kans om later zelf verslaafd te raken. Kinderen van wie de biologische ouders niet verslaafd zijn, worden daarentegen vrijwel nooit alcoholist – hoe ruimhartig er in het adoptiege­zin ook wordt geschonken. Mat andere woorden, de invloed van de biologische ouders  (lees: de genen) is een stuk groter dan van de opvoeding. Zit het op beide vlakken tegen, dan gaat overigens de meer­derheid van de kinderen niet het misdadige pad op of wordt alcoholist. Er is genoeg ruimte voor eigen inbreng: een mens is noch een slaaf van zijn opvoeding noch van zijn genen. Net zomin als het destijds terecht was dat iemand zich vrij pleitte door aan te voeren dat zijn rammelaar vroeger was gepikt, vol­staat het nu om tot rechtvaardiging van je daden en feilen te stellen dat je gehoorzaamt aan het dictaat van je genen. Genen geven een richting aan maar het individu zelf bepaalt waar de weg uitmondt”.

De mens bepaalt

Tot zover Rozendal in Elsevier. Want hier vinden we als christenen een belangrijk punt om op in te haken. De mens zelf bepaalt! God heeft ieder mens geschapen met een vrije wil. De eerste mensen namen helaas al een verkeerde beslissing door aan de stem van de Satan gehoor te geven met alle negatieve gevolgen van dien.

Maar als christenen weten we dat Satan niet het laatste woord heeft! Jezus, de Zoon van God, overwon hem aan het kruis van Golgotha en voortaan was het voor ieder mens mogelijk, door te geloven in Hem, totaal nieuw te worden. Paulus for­muleert dat op duidelijke wijze door te schrijven: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5, vers 17. (2 Kor. 05:17). In Christus wordt de mens een nieu­we schepping. Meer nog dan de genen en onze opvoeding wordt nu ons leven gekenmerkt door de plaats die wij aan dit nieuwe leven geven. En daarvoor dragen we zelf de ver­antwoordelijkheid. Want ook na onze bekering blijft onze wil een allesover­heersende rol spelen. Belangrijk voor elke nieuwe schepping is daarom ook dat hij gedoopt en vervuld is met de Geest van God. Deze Geest wil zich graag ‘aansluiten’ bij de positie­ve eigenschappen van onze genen en vanuit onze opvoeding. Maar deze Geest zal nooit en te nimmer gemeenschap willen hebben met negatieve eigenschappen vanuit onze genen en opvoeding. Het is van grote betekenis dit goed te onderkennen, want gebrek aan geestelijke groei, wat we bij heel veel gelovigen aantreffen, wordt veelal veroorzaakt doordat er restanten van­uit het door Satan beheerste negatie­ve verleden niet zijn opgeruimd. Als men als nieuwe schepping zelf niet in staat is schoon schip te maken met deze ‘restanten’  (gebondenhe­den) is een bevrijdingsbediening noodzakelijk, soms ook een bevrij­ding van machten uit het voorge­slacht.

In een artikel zoals we citeerden uit Elsevier komen we uiteraard deze adviezen niet tegen. In een van onze vorige nummers schreven we al hoe het overgrote deel van de weten­schappelijke wereld niets van het werkelijke geloof wil weten. Des te meer zullen wij als gelovigen ons geen rad voor de ogen laten draaien, maar wetende dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, dagelijks invulling geven aan het verlangen de geloofsweg te gaan. Zo wordt ons karakter meer en meer omgevormd naar de wil van God en openbaren we ons als werkelijke beelddragers van Christus.

Theologie- opleiding op de helling

De laatste tijd is in kerkelijke kring nog al wat commotie ontstaan door de opheffing van enkele theologische faculteiten  (Leiden, Kampen). Deze opheffing is een logisch gevolg van het nu al vele jaren teruglopend ledenbestand van de, vooral grotere, kerken, waardoor een reorganisatie van de theologische opleidings­mogelijkheden noodzakelijk werd. Maar is zo’n opleiding eigenlijk wel nodig? Feitelijk vinden we in de Bijbel daar geen enkele aanwijzing voor. In de eerste christengemeenten vinden we daar in ieder geval niets van terug. Wel waren er bepaalde gaven, bedieningen, etc. Paulus schrijft bijvoorbeeld, in zijn brief aan de Efeziërs, hoe sommigen aange­steld werden tot apostel, herder, evangelist, profeet of leraar. Maar niet dat daarvoor eerst een of andere wetenschappelijke vooropleiding noodzakelijk was.

Opvallend is in dit verband wat Paul van der Haar schrijft in zijn column in het HN-magazine. Van der Haar studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vervol­gens aan de Universiteit van Amsterdam  (UvA) en tenslotte aan die van Groningen. Hij schrijft: “Godsdienst, geloven is geen individuele zaak maar per definitie gezellig, een zaak van de kudde  (gemeente), de maatschappij. Wie als gelovige gaat studeren, krijgt het wat dat betreft flink voor z’n kie­zen. Hij of zij wordt uit de groep gesleurd en moet zich in de ivoren toren maar zien te redden met de brokstukken van zijn of haar geloof die resten na een rondgang door de wetenschap. Want ik kan u verzeke­ren:  (kerk- en dogma)geschiedenis, sociologie, psychologie, ethiek en filosofie laten niet veel van het kin­derlijk geloof heel.

Opheffen die boel!

Mijn conclusie is dan ook: hef alle studies theologie op. Per slot van rekening maakt Theo de logie tot een innerlijke tegenstrijdigheid. God kun je niet meten of wegen. En dat maakt dus dat elk werk over ‘hem’ vastloopt op X-onbekend. Studie en studieboeken zijn of drijfzand gebouwd.

Laat mensen gewoon vier jaar stude­ren wat er te  (be) studeren valt  (geschiedenis, sociologie, ethiek, filo­sofie, Grieks, Latijn, Hebreeuws). Aan de daarvoor geëigende facultei­ten. En laat degenen die dan nog predikant of godsdienstleraar willen worden, doorstromen naar een prak­tische beroepsopleiding van de kerk waartoe hij of zij zich aangetrokken voelt.

Een opleiding waar de kloof tussen de wetenschap en de vertaling naar het geloofsbewustzijn aan de basis overbrugd kan worden”. Wat Van der Haar hier naar voren brengt laat niet alleen aan duidelijk­heid niets te wensen over. Juist in het in het gewone maatschappelijke leven van elke dag -op het werk, kan­toor, fabriek en school-, is grote behoefte te tonen dat het christen­zijn een levende realiteit is.

 

Doelen door Truus van Kaam

Op velerlei manieren zij we hiermee bezig: in de maatschappij, in ons huwelijk, in onze gemeente. Hoe gaan we om met onze ver­wachtingen?

Er zijn vele herkenbare problemen en vaak is het roeien tegen de stroom op. Hoe doen we dat? Natuurlijk praten we er met onze Heer over, maar het over te geven aan Hem gaat verder. Als we dat doen zullen de resulta­ten zichtbaar worden in ons leven en tegelijkertijd zal onze relatie met de Heer zich verdiepen.          

Toch worstelen velen met de vraag hoe het leven Gods zich in hen kan ontwikkelen.

Het antwoord is, bijbels gezien, heel eenvoudig en dat is: een dage­lijks ons overgeven, toevertrouwen aan de wil van de Heer en leren omgaan met Zijn gedachten – en dat zijn levende gedachten. Lucas 12, vers 24. (Luc. 12:24) zegt: “Let op de raven, zij zaaien niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze”.

Truus van Kaam

 

De bediening van herder door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente deel 9

Als we nadenken over de bediening van ‘herder’ dan gaan de gedachten als vanzelf uit naar God en Jezus Christus. Het is moeilijk te zeggen welke bediening het belangrijkste is, maar als de herder ontbreekt kan de gemeente niet naar Gods wil en orde functioneren. Dan komt de gemeen­te een stuk liefdevolle zorg en lei­ding tekort. De herder is degene die ten nauwste betrokken is bij het hele wel en wee van de mensen in de gemeente.

Alle bedieningen zien wij functione­ren in de Heer Jezus, maar juist in het herderschap komt het diepste wezen van God naar voren, namelijk Zijn liefde en bewogenheid. Lucas schrijft dat God omziet naar de mens met “innerlijke barmhartig­heid” Lucas, 1 vers 78. (Luc. 01:78). En die liefde en die barmhartigheid omvat alles wat scha­pen nodig hebben. Zorg, aandacht, warmte, vertroosting, losmaking of bevrijding, heling, zachtmoedigheid, geduld,…

Maar ook voor verzorging in de ruimste zin van het woord. Kundigheid om het juiste voedsel aan te reiken, de weg te wijzen, lei­den naar het doel, vermanen en dat in liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof  (naar 1 Timoteüs 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

God zelf de goede Herder

In het prachtige hoofdstuk 34 van Ezechiël, over God zelf als ‘de goede Herder’, verwijt Hij de leiders van Israël dat ze alleen maar aan hun eigen belangen denken. In Ezechiël 4, vers 4. (Ez. 04:04) zegt God: “Het zwakke versterkt gij niet, ziekte geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij”. Dit gaat God ontzettend ter harte en Hij trekt dan ook fel van leer tegen de zogenaamde herders. In Ezechiël 4, vers 11 en 12. (Ez. 04:11-12) zegt Hij: “Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te mid­den van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis”. In Ezechiël 4, vers 23 en 24. (Ez. 04:23-24) lezen we hóe God zelf naar de schapen zal omzien, als Hij zegt: “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen wei­den, die zal hun herder zijn. Ik, de Here, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Here, heb het gesproken”.

Jezus de goede Herder

In Jezus Christus, Zijn Zoon, heeft God inderdaad zelf omgezien naar Zijn schapen, naar Zijn mensen  (vs. 31). Hij, Jezus, is de knecht David. Hij is de Herder en Hij is Koning in het midden van Gods volk, die God al aankondigde in Ezechiël 34. In Johannes, 10, vers 11. (Joh. 10:11) zegt de Heer Jezus: “Ik ben de goede Herder. De goede Herder zet Zijn leven in voor Zijn schapen”.

En als we de Heer Jezus zien staan temidden van het volk Israël, wenen­de en met ontferming bewogen, dan zien we God zelf staan temidden van Zijn volk en de wereld, want Gods Zoon is het zichtbare beeld van de onzichtbare Vader in de hemel Kolossenzen, 1 vers 15. (Kol. 01:15).

Als je aan Gods schapen  (mensen) komt, dan kom je aan God zelf. Dan komt God in beweging zoals Ezechiël 34 duidelijk laat zien.

Herders naar Gods hart

God zelf en Jezus Christus zijn hét grote voorbeeld voor de herders­bediening. Voor de hele periode van de gemeente, en zeker ook voor de eindtijd, “de tijd van wolken en duis­ternis” Ezechiël, 34, vers 12. (Ez. 34:12) is Gods belofte: “En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met ken­nis en verstand” Jeremia 3. vers 15. (Jer. 03:15). De herders die de Heer als gave geeft aan de gemeente, ‘herders naar Gods hart’, zullen door de bijzondere genade deelgenoot zijn van het herdershart van de Heer zelf. Ze zullen toegerust zijn met goddelijke kennis en verstand om de gemeente te lei­den en te weiden. Iedere bediening is een kanaal van de Heer waardoor Zijn bijzondere genade stroomt, maar bij de herder zal het wezen van de Heer zelf het duidelijkst naar buiten treden. De herder zal op een bijzondere wijze de schapen bij elkaar weten te houden en direct opmerken als er wat broeit in de gemeente of dat sommigen afdwalen of geïsoleerd dreigen te raken van de kudde. Individualisme in een kudde kan absoluut niet. Dat kan iedere schaap­herder u vertellen, zo’n schaap is ten dode opgeschreven. Zoals de herder bij een kudde scha­pen altijd direct herkenbaar is, leu­nend op zijn staf, de kudde scherp in de gaten houdend of in actie bij een kuddedier in nood, zo is ook de her­der in de gemeente herkenbaar voor de kudde. En zoals schapen al van verre de stem van de herder kennen, zo zal dat ook bij de gemeenteleden het geval dienen te zijn met hun her­der of herders. Voor de nieuw bin­nenkomende in de gemeente is de herder wel de eerste om hem op te vangen en te verzorgen.

Mensen met een herdershart

Wat de wereld nodig heeft, zijn men­sen met een herdershart. Iemand zou kunnen zeggen, nee, de schep­ping wacht op de zonen Gods. Dat is helemaal waar, maar deze zonen Gods zullen toch in hart en nieren ‘herders’ moeten zijn, zoals de Opperherder Jezus Christus 1 Petrus 5, vers 4. (1 Petr. 05:04)

Een herder is iemand die als het ware in de huid van het schaap kruipt om te voelen en te beleven wat het schaap voelt en beleeft. Dat is precies wat God heeft gedaan in Zijn Zoon Jezus Christus. En dat is ook precies wat de Heer Jezus heeft gedaan.

Er staat dat Hij het aan God gelijk zijn met alle heerlijkheid, heeft afge­legd en in alles aan de mensen gelijk geworden is Filippenzen 2 vers 5 tot en met 7. (Filip. 02:05-07). En waar­om? Waarom wilde God dat zo? Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). “Opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou kunnen zijn”.

Om lijfelijk te ervaren wat de men­sen lijden en ondervinden, om daar­door de mensen nu te hulp te kun­nen komen. Hij kan in alles met ons meevoelen, in onze zwakheden, ver­zoekingen en lijden. Want daartoe is Hij juist arm en zwak geworden 2 Korinthe 8, vers 9. En Hebreeën, 2 vers 17 en 18. En Hebreeën 4, vers 14 en 15. (2 Kor. 08:09 en Heb. 02:17-18 en Heb. 04:14-15). Zo is Hij de Opperherder naar Gods hart, de knecht David, de Koning van Gods volk. Dit is ten diepste de gezindheid van Christus voor alle gelovigen, maar in het bijzonder voor de herders-bediening. Zij zullen immers mee dienen te werken om juist ook het aspect van dienstbetoon in de gelovigen tot ontplooiing te brengen Efeze 4 vers 12.  (Ef. 04:12). De herders-bediening roept over he’ algemeen weinig vragen op bij de gemeenteleden en wordt makkelijker als nuttig en nodig onderkend dan de andere bedieningen.

Mensen als schapen

Het is eigenlijk wel typerend dat God zelf het beeld van schapen en herder over Zijn volk heeft ingevoerd. Daar is aan de hand van de Bijbel, en ook vanuit lectuur wat daarover is, heel wat van te zeggen. Uit alles blijkt dat het schaap het meest hulpbehoevende dier is als het gaat om het vinden van voedsel en goede verzorging. Als een schaap niet geleid wordt, blijft het op het­zelfde gebied lopen en maakt diepe sporen in het terrein waar ze steeds maar door blijven lopen. Ze zien er dan op den duur onverzorgd en ver­waarloosd uit.

Vandaar ook dat Psalm 23, vers 3. (Ps. 023:003) zegt: “Hij leidt mij in de rechte spo­ren om Zijns Naams wil”. Ik geloof dat God ons met deze beel­den duidelijk wil maken dat de mens, wat zijn geestelijk leven betreft, niet buiten goede leiding en verzorging kan.

Dat kan in gemeenten nog weleens op verzet stuiten omdat de geest van individualisme rondom de gemeen­te, in de wereld, hoogtij viert. Je raakt dan echter los van de kudde en wordt dwalende als schapen en ieder gaat zijn eigen weg, zegt Jesaja 53 vers 6. (Jes. 53:06). En mijn eigen weg gaan betekent in goed Nederlands: “Doen wat ik zelf wil en goed vind”. Daarom zit in het geven van de ‘her­ders-bediening’ al een diepe les voor Gods volk. Wie het ziet, ziet het! Ook de prachtige herders-bediening moet ontdaan worden van het verte­kende beeld wat ontstaan is in twin­tig eeuwen kerkgeschiedenis. Zeker in deze en de nog komende tijd, waar de problemen en psychische noden alleen maar groter dreigen te worden, mag deze bediening krachtig functioneren in de gemeente. Maar ook deze bediening zal mee­werken: “Om de heiligen toe te rus­ten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4, vers 12 en 13. (Ef. 04:12-13).

 

Korte gedachten door diverse schrijvers

Volharden in de gebeden door Cees Maliepaard

Soms houden mensen op met bidden voor een bepaalde zaak, omdat het gewenste resul­taat uitblijft. In het Woord van God worden we opgeroepen tot volhardend gebed, en dat betekent dat we dus niet af zullen haken tot Gods doelstellingen in de mens volkomen verwezenlijkt zijn.

Desalniettemin zullen we niet doordrammen om ónze verlangens er door te drukken. Bepalend is altijd nog wat Gód er van vindt. Maar als de wil van de Heer ons duidelijk voor ogen staat, zullen we niet verslappen in de geestelijke strijd voor ons­zelf en voor elkaar. Eensgezind bezig zijn in de hemelse gewesten, is zinvol voor de onderlinge bemoediging. En het geeft zekerheid voor een goed eindresultaat.

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Men denkt dat men, door zelfbewust te zijn, zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is het geval.

Op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Wanneer Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is, en dat het oude leven voorbij is en het nieuwe is gekomen, dan is dat voor hem een zekerheid. Hij is zich dat bewust. En doet er uiteraard alles aan, dat dit geen verborgen aangelegenheid is, maar tot openbaring komt in het leven van elke dag.

Gezonden door Gert Jan Doornink

Jezus was de Gezondene des Vaders. Niet meer en niet minder. De Vader openbaarde Zijn wil in de Zoon. Hij bracht op een volkomen wijze tot uitdrukking wat de bedoeling van de Vader was. Hebreeën, 1 vers 3. (Heb. 01:03) zegt dan ook dat Hij ‘de afstraling van Gods heerlijkheid’ en ‘de afdruk van Gods wezen’ is. En dan te bedenken dat deze Jezus sprak tot Zijn discipelen  (en dus ook tot ons): “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…”

Een onmogelijke opgave? Helemaal niet, als we leren radicaal af te rekenen met de influisteringen van de duivel en ons openstellen voor wat Gods woord en Geest ons aanreiken. En ook als we ons realiseren dat Jezus aan dezelfde verzoekingen blootstond als wij, maar niet toegaf, moet het ook voor ons mogelijk zijn stand te houden. Laten we afrekenen met allerlei vrome theorieën die beweren dat dit niet mogelijk is. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, wordt er dan gezegd. Dat zijn vaak dezelfde mensen die te vuur en te zwaard de letterlijke interpretatie van de Bijbel verdedigen, maar tegelijkertijd de werkelijke en geestelijke betekenis van de Bijbel ontkrachten en bijvoorbeeld hun twijfel hebben over de woorden van Paulus als hij aan de Korinthiërs schrijft: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” Een Korinthe 10, vers 13. (1 Kor. 10:13).

Niet naar de mens… door Gert Jan Doornink

Wanneer Paulus in zijn brief aan de gemeenten te Galatië, schrijft dat het evangelie niet is naar de mens Galaten, 1 vers 11. (Gal. 01:11), bedoelt hij hiermee niet te zeggen dat het evangelie niet vóór de mens is. Het evangelie is anders, mooier en rijker dan de mens zonder Christus ooit zou kunnen bedenken. Die zit immers ‘gevangen’ in het rijk der duisternis. De Leidse en de Petrus Canisius-vertaling hebben de opmerking van de apostel zo weergegeven: het evangelie is niet van men­selijke oorsprong. Duidelijk is dus de Goddelijke oorsprong van het evangelie; het is van God afkomstig maar bestemd voor de door Hem geschapen mens.  

De hoge weg door Gert Jan Doornink

‘Wandelen op de hoge weg’ is niet een soort geestelijk experiment, waarbij we maar af moeten wachten hoe het afloopt, het is een spannend, blij makend avontuur waarbij we iedere dag weer ontdekken hoe groot Gods liefde is en hoe de heerlijkheid des Heren meer en meer deel van ons leven gaat uitmaken.  

 

De oudste zoon in de gelijkenis door Jildert de Boer

In de zogenaamde gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15, vers 25 tot en met 32. (Luc. 15:25-32) valt vrij­wel altijd het accent op de jongste zoon, die de erfenis verkwanselde en tenslotte bij een varkenshouder – beeld van de duivel- terecht kwam. Daar bij de lege schillen kwam hij tot inkeer en besloot om op te staan en naar zijn vader te gaan. De vader stond altijd in geloof op de uitkijk. Toen hij terugkwam, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewo­gen. De Vader -onze goede God- ver­wierp hem niet, verweet hem niets, maar heette hem ‘welkom thuis’ in grote barmhartigheid! De jongste zoon erkende: “ik heb gezondigd”. Voor de Vader was hij nog steeds zoon en geen varken! Hij vroeg geen verklaringen, maar bood hem een aanvaarding zonder grenzen, zonder terughoudendheid, want hij richtte een feestmaal aan. Wat een warm onthaal voor de verloren, maar terug­gevonden zoon!

Over de oudste zoon in de gelijkenis wordt doorgaans veel minder gezegd. Daarom willen we in dit arti­kel eens stilstaan bij het leven van de thuisgebleven oudste zoon. Probeer er iets van jezelf in te herkennen.

De zwoeger

De oudste zoon was nooit echt in de wereld geweest. Hij was nog op het land te vinden toen alle knechten al thuis waren. Wat een energie zette hij in voor het bedrijf! Een noeste werker en een ijverige doordouwer was hij. Hij vond het geen probleem om over te werken. Ook hij was een slaaf, namelijk van zijn werk! Je werk kan een vlucht zijn, een zoeken naar compensatie, een drang naar voldoening, naar prestaties, naar je bewijzen. Zoiets van: ik kan dat dan toch allemaal maar… Voor het werk in de gemeente zou hij een goede, een actieve broeder kunnen zijn. Hij is er dan toch maar altijd… Je kunt op hem rekenen met de zichtbare activiteiten, die gedaan moeten worden.

Is echter ons werk voor de Heer ook het werk van de Heer? “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” Psalm 127 vers een? (Ps. 127:001). “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”  (let wel, er staat niet “doet er niets toe”!) Spreuken 10, vers 22. (Spr. 10:22). Inzet voor de gemeente is goed, maar wat is onze gezindheid en hoe zijn onze innerlijke motieven? Denk ook eens aan Kaïn. Hij ploeter­de hard voor de vruchten van de aarde, de vruchten van zijn eigen werk en inspanning. Hij was even­eens afgunstig op zijn broer Abel. Die offerde het bloed van een lam en God sloeg acht op dat offer. De oudste zoon was jaloers op het feest met al die tamtam voor zijn jongere broer. Het woord ‘genade’ kende hij niet. Hij was niet dankbaar en verheugde zich er niet over dat zijn broer levend geworden was, opnieuw gevonden en gezond en wel terug. Blijkbaar had hij hem nooit gemist. Hij werd kwaad. Hij was zo boos, omdat hij zich geringgeschat achteruit gesteld voelde. Hem werd nu tekort gedaan. De geest van verwerping en afwijzing had postge­vat in zijn denken. Waarom nu zo’n hoop ‘kouwe drukte’ met muziek en dans voor die ‘doorbrenger’? Het was echter koud geworden in zijn eigen hart.

Arbeiders in de wijngaard

Het is net als met die arbeiders in de wijngaard Mattheüs, 20, vers 1 tot en met 16. (Matt. 20:01-16). De eer­sten morden tegen de heer des hui­zes over de laatsten, die hetzelfde loon kregen. Zij waren verongelijkt en een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad Spreuken 18, vers 19. (Spr. 18:19). Ze konden het niet zetten dat de heer goed is en er was geen sprake van dankbaarheid over de laatsten. Integendeel, ze voelden zich onredelijk behandeld, terwijl de heer billijk volgens afspraak uitbe­taalde. Toch meenden zij dat ze benadeeld waren. De conclusie van deze gelijkenis was: “Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn”. Met een variant daar­op zouden we ook kunnen zeggen bij de jongste en de oudste zoon: “de jongste de eerste en de oudste de laatste”.

De oudste zoon morde en wilde niet naar binnen waar het feest in volle gang was. Vrome mensen en religieuze geesten hebben een hekel aan het feest dat de vader aanricht. Zij houden niet van de vreugde van God. De engelen weten wel van die blijdschap! Die zijn enthousiast, als een zondaar zich bekeert Lucas 15, vers 10. (Luc. 15:10) en ze zijn blij dat ze weer iemand kunnen gaan dienen! Ook bij de oudste zoon kon je het ‘geknor’ van de varkens  (beeld van de machten der duisternis) horen. Hij was bevangen door jaloersheid en misschien beducht voor concur­rentie. Wellicht dacht hij in na-ijver: nu begint mijn broer ook nog van mijn deel van de erfenis mee te eten, terwijl hij eerst zijn deel erdoor gebracht heeft.

Toen het volk juichte “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” ontstak hij in woede en werd door jaloezie ver­teerd. In plaats van deze verliezende concurrentieslag aan te gaan, had hij ook aanvullend op elkaar kunnen denken: 1000 + 10.000 is samen 11.000! Samen hebben we er elfdui­zend verslagen!

Evenzo had de oudste zoon kunnen denken: met de hulp van mijn vader heb ik me in mogen zetten, ons bedrijf is meer waard geworden en samen met mijn broer die terug is, gaan we er nu voor! Maar toen hij aan een knecht vroeg wat er te doen was en deze hem ant­woordde: “Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft” Lucas 15, vers 26 en 27. (Luc. 15:26-27) versteende zijn hart en werd hij boos van jaloezie. Toen de oudste zoon niet wilde komen, stuurde de vader niet één van de knechts om hem te roepen. Hij ging zelf naar zijn zoon toe. Hij hield net zoveel van de oudste als van de jongste zoon. Hij drong aan, sprak hem vriendelijk toe en ver­zocht hem om binnen te komen. Hij probeerde een scheiding aan te bren­gen: de zoon naar binnen en het gemor en geknor van de machten der duisternis buiten.

Tegenwerpingen

In Lucas 15, vers 2. (Luc. 15:02) lezen we: “En de Farizeeën en de Schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen”. Dit beeld zien we duidelijk in de oudste zoon terug. De oudste zoon komt met zijn ‘maar’, in een aantal argumenten vervat.

Hij beroept zich op “zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst”  (vs. 29a). Hij was trouw, al jaren op zijn stekje en voldeed aan zijn verplichtingen. Wij zouden zeggen: lang niet het slecht­ste gemeentelid. Trouw is een goed

iets, maar dient wel een hartenzaak te zijn!

“En nooit heb ik uw gebod overtre­den”  (vs. 29b). Hij liet op en top ‘inzet’ zien en nam de wet uiterlijk stipt in acht. Hij leefde volgens de regels met een groot plichtsbesef. Je kon geen vinger op hem leggen naar de buitenkant gerekend. Hij had het goed met zichzelf geschoten. Hij had het ver geschopt met het houden van de geboden voor het aangezicht van mensen, in de zichtbare wereld. Het grote probleem was echter dat dit alles niet vanuit liefde, van bin­nenuit het hart kwam. Hij leefde niet frank en vrij voor het aangezicht van de vader, maar was innerlijk in wezen van diens positiviteit en liefde houding verwijderd. Toen de situatie daar was, dat zijn verloren broer terugkwam, bleek wat er binnen in hem leefde. Hij kon het niet verdragen dat die zo uitbundig werd onthaald. Had de vader hem ooit wel eens uitvoerig bedankt voor alles wat hij gepresteerd had? Hij kon geen uiterlijke ontferming opbrengen en van een innerlijke ont­ferming was al helemaal geen spra­ke. Hij kende dus het wezen van de vader evenmin.

Daarom rolden de verwijten uit zijn mond. “Maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren”  (vs. 29c). Hier proef je de zelfzucht. Heimelijk van binnen had hij wellicht ook wel eens, zoals zijn jongste broer de bloemetjes buiten willen zetten, maar nee, daar was hij te fatsoenlijk voor. Voor het oog leefde hij netjes en oppassend.

Nu voelt hij zich overgeslagen, gepasseerd en afgewezen. In het “nooit hebt gij mij” ligt een eis, een stuk zelfbehagen en zelfrechtvaardi­ging. In Lucas 15 vers 7. (Luc. 15:07) lees je over die 99 rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. Dat zowel hij als zijn broer het van genade moeten hebben, heeft hij niet in de gaten. Hij geeft immers een harde reactie en misgunt zijn broer het nieuwe geluk. Hij reageert gebelgd en beledigd. Hij is gepikeerd, koes­tert zelfmedelijden en klaagt de vader aan.

Geest van afgunst

Ondanks zijn keurige, wettische onberispelijkheid wordt hij nu wre­velig, boos en bitter. Hij is niet recht­vaardig behandeld, meent hij. De geest van afgunst staat in hem op. Hij heeft het over “mijn vrienden”. Wie waren dat dan? Blijkbaar had hij daar de vader liever niet bij, anders had hij over “onze vrienden” gespro­ken. Hij was wel uiterlijk gehoor­zaam aan de vader, maar had geen relatie met Hem. Hij leefde in dode werken en hield er vrienden buiten de vader om op na. Eigenlijk wilde hij wel onder diens gezag uit. Innerlijk was hij hard en onveran­derd. In zovele jaren was hij niet innerlijk gegroeid, had hij geen leven gekregen in zichzelf  (goddelijke natuur in liefde, goedheid, enz.). Ondanks de schone schijn stond hij direct klaar met veroordeling, in plaats van de innerlijke ontferming, die de vader toonde. De uitdrukking “nu die zoon van u gekomen is”  (vs. 30a), die hij gebruikt, in plaats van “mijn broer” demonstreert een cynische minach­ting. In de zin, die hij uitspreekt: “hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten” (vs. 30c) zit wrange kritiek op de vader. Hij was als oud­ste immers altijd thuisgebleven en had steeds ijverig meegeholpen. Hij had zich geweldig uitgesloofd en had het zoveel beter gedaan. Hij voelde zich ver verheven boven die andere zoon. Aan de buitenkant leek hij wel op zijn vader, maar aan de binnen­kant niet. Hij had aan zelfverlooche­ning gedaan  (dat wil zeggen: hij had zich allerlei dingen ontzegd), maar had nooit zichzelf echt overgege­ven of helemaal uitgeleverd aan de vader. Het ontbrak hem aan echt contact met de vader. Hij stond niet in een levende verbinding met zijn vader.

Vrouwelijk schoon

Hij verwijt zijn broer tegenover zijn vader dat “die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen”  (vs. 30b). Deze beschuldiging kan niet vanuit het verhaal over de jongste zoon bewezen worden. Wanneer dit op zichzelf genomen juist is, klopt het zeker, dat we waakzaam moeten zijn voor bepaalde meisjes en vrou­wen, die weliswaar niet naar varkens ruiken, maar toch onrein zijn. Hier geldt de waarschuwing: “als een gou­den ring in een varkenssnuit (l) is een schone vrouw zonder verstand”  Spreuken 11 vers 22. (Spr. 11:22). Met als heerlijke tegen­pool: “bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen” Spreuken 31, vers 30. (Spr. 31:30). In onze jeugdtijd is flirten en voort­durend maar bezig zijn met het andere geslacht een geweldig gevaar, dat ons van het zoeken naar een die­pere relatie met God de Vader afkan houden. Als het dienen in de gemeente je gevormd heeft, geeft de Heer je wel op tijd je man of vrouw.

Ook in dit opzicht geldt: “Schuw de begeerten der jeugd…” 2 Timotheüs, 2 vers 22a. (2 Tim. 02:22a). Bedachtzaamheid is hier belangrijk, want er staat zelfs: “bijna was ik in alle kwaad geraakt te mid­den van de gemeente en de vergade­ring” Spreuken 5 vers 2 en Spreuken 5 vers 14. (Spr. 05:02; Spr. 05:14). De hoofdstukken 5 tot en met 7 van Spreuken geven veel waarschuwingen voor de vreem­de vrouw en uitglijders op seksueel gebied.

Zure wrok of zoete vrucht?

De oudste zoon verbrak in wezen de gemeenschap met de vader, al liep hij uiterlijk in het gareel. Er was geen volkomen toewijding vanuit het hart. Hij voelde zich tekort gedaan, terwijl de vader ook hem hartelijk benaderde en hem toeriep: “Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe”  (vs. 31).

Dit voorrecht kan ook voor ons in de gemeente zo gewoon worden, dat de heerlijkheid ervan niet meer zien. Al lopen we dan mee in het gemeen­tepatroon en doen niets onbehoor­lijks, toch kan alles zo kleur-, geur­ en fleurloos zijn geworden. In Johannes 15, vers 9 tot en met 11. (Joh. 15:09-11) lezen we: “Gelijk de Vader Mij heeft liefge­had, heb Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde”. Deze instelling ondervindt de testen van het dagelijks leven in de omgang met anderen.

De oudste zoon bleef niet in de lief­de tegenover zijn vader en hij kon zijn broer niet vergeven. Hij trok de pruillip op en werd een zuurpruim, vol bittere na-ijver en wrok. Met zo iemand is het kwaad kersen eten, laat staan zoete druiven. Hij had mee kunnen profiteren van de erfenis, bestaande in de goede vrucht van liefde, vergeving, vreugde en vrede. De vader was ook naar hem toe vol van ontferming! Hij wilde aan de oudste, evenals aan de jongste zoon, eenvoudigweg zonder verwijt geven Jakobus, 1 vers 5 B. (Jak. 01:05b). God is liefde!

Relatie met de Vader

Heb je jezelf herkend? Deze keer legden we niet de nadruk op de oppervlakkige jongste zoon, die in een roes en in valse vrijheid leefde. De klemtoon lag ditmaal op de ern­stige, maar wettische en plichtsge­trouwe oudste zoon. Misschien doe je wel keurig mee in de gemeente en in het christelijke gezin, maar waar het om gaat is dat je innerlijk gegrepen raakt van een relatie hebben met God!

Het kan best zijn, dat er iemand van de jeugd, die een paar jaar wegge­weest is en diep in de zondige wereld heeft gezeten, zich bekeert en terugkomt in de gemeente. Hij geeft een klinkend getuigenis en de gemeenteleiding en de ouders van de jongen zijn laaiend enthousiast en blij. Dan kan het in je opkomen om te denken: “zo bont heb ik het toch niet gemaakt, want ik heb steeds goed meegedaan in de gemeente en waarom nu zoveel aandacht voor…” Zie je hoe dichtbij je dan bij de oud­ste zoon zit? Of kun je van harte dankbaar zijn voor die ander die uit de modder van de zonde is gekomen en een nieuw leven met Jezus is begonnen? Of, je kent vast wel iemand, die helaas nog leeft in dienst van de varkensboer, de duivel. Neem die persoon dan op je hart, voor te bidden! Ken je zelf, persoonlijk de Vader, die een liefdehart voor je heeft en die je nodigt voor zijn feest? Wil je Hem intenser leren kennen via zijn Woord? Of laat je het Woord van God alleen maar uiterlijk over je heen komen in de samenkomst? Dan is het wijs om een concrete beslissing te nemen, om zelf die Bijbel ter hand te gaan nemen voor je innerlijk voedsel! Ken je een thuis, een gemeente, een warm nest dat veiligheid biedt en waarbinnen jij ook mee tot opbouw mag zijn? Of ben je dan wel geen varken, maar geestelijk in feite een zwerfkat?  (van de ene praise-kick naar de volgende conferentie-happe­ning…, terwijl je mogelijk een taak in de plaatselijke gemeente of het sim­pele dienen thuis er maar een beetje bij laat hangen?). Laat je christelijke leven thuis en in je eigen gemeente

maar eerst tevoorschijn komen. Dan valt er daarnaast elders ook nog wel eens te genieten in groter verband.

Het feest van God

“Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw (!) broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”  (vs. 32).

Weet je dat God de Vader van harte al je zondeschuld wil vergeven? Heb je ook al geleerd jezelf te vergeven? Of loop je nog rond met de ‘varkens- lucht’ van de schuld en de aanklacht, die de boze je wil aansmeren? Geef je dan van harte helemaal aan zo’n goede God, die het allerbeste met je voor heeft! God wil nog altijd het feest! Jubel jij al met heel je hart mee?

 

Bijbelse chronologie door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 10

In de chronologie van de Bijbel vin­den we onderstaande volgorde: De invloed van de Dood wordt al aangegeven vóór de zondeval van het eerste mensenpaar. Adam en Mannin werden door God gewaar­schuwd om niet van de ‘boom der kennis van goed en kwaad’ te eten. De Schepper waarschuwde hen: “Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven’ Genesis 2 vers 17. (Gen. 02:17). De dood sterven is onder het gezag en de macht van de Dood komen. De Dood is dus de éérste vijand van God en deze wordt het laatst ontmanteld. Het machtsgebied van de Dood betreft het in de Bijbel zo genoemde ‘dodenrijk’. Niet wedergeboren men­sen, ook godsdienstige, ‘leven’ nog onder deze claim en verkeren nog in deze sfeer, zolang ze niet radicaal gebroken hebben met de zonde of deze zien als onlosmakelijk met de mens verbonden. De zonde is de leugen en daarmee het ‘geweld van de Dood’. Door leu­gen en  (vaak vrome) misleiding brengt de duivel de mens onder de invloed van de Dood en maakt hem daardoor vruchteloos voor God.

Leven tegenover Dood

Lijnrecht tegenover deze leugen staat het ‘geweld’ van God, dat is de waar­heid. De Heer Jezus hanteerde deze zo nauwkeurig, dat Hijzelf ook de ‘waarheid’ wordt genoemd. Door deze waarheid is Hij de exclusieve ‘weg’ tot het doel van de Schepper. Dat doel houdt enkel ‘leven’ in.

De Heer doorbrak door de waarheid de claim van de Dood. Hij beroofde deze van zijn kracht en bracht onver­gankelijk leven aan het licht.

Hij ont­troonde daarmee ook de duivel, die werkt met het geweld van de Dood Hebreeën, 2 vers 14 Statenvertaling. (Heb. 02:14). Wat in Hebreeën, 2 vers 14. (Heb. 02:14 staat, wordt in een aantal Bijbelvertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de Dood. In andere vertalingen, die meer letter­lijk vanuit de grondtekst vertalen  (zoals onze Statenvertaling), komt duidelijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood. Dit komt op meerdere plaat­sen in de Bijbel tot uitdrukking. Dat de Dood een sterkere macht is dan de duivel, wordt wel bewezen door het feit, dat ook de meest onbe­rispelijke rechtvaardigen toch gestor­ven zijn, ondanks dat ze nooit naar de duivel hebben geluisterd.

De poel des vuurs

Ook is het een gegeven in de Bijbel, dat de Dood en diens machtsgebied  (het dodenrijk) nog geoordeeld moe­ten worden, als de duivel en zijn engelen al in de zo genoemde ‘poel des vuurs’ zijn geworpen. Het is een belangrijk principe in de Bijbelse openbaring, dat datgene, wat zich in de openbaring van zonde en dood het éérst manifesteert, het laatst wordt uitgeworpen. Van de invloed van de Dood is al sprake vóór de zondeval van de mens, want de Schepper waarschuwde deze al van te voren voor de ellende  (Reisel), de dood sterven  (Statenvert.), sterven  (NBG), welke hem te wachten stond in geval van ongehoorzaamheid aan het gebod Genesis, 2 vers 17. (Gen. 02:17). Tegelijk is de Dood ook de laatste vijand, die teniet gedaan wordt 1 Korinthe 15, vers 26. (1 Kor. 15:26). De poel des vuurs is de eeuwige, onomkeerbare verwerping van alles, wat niet thuis hoort in de schepping van God. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genoemd de ’tweede dood’. Hier knaagt voor de mens, die daarin terecht komt, onop­houdelijk en zonder verzadiging de worm van de wroeging, terwijl het verterende vuur niet ophoudt te branden, Openbaring 20, vers 10 tot en met 14. (Openb. 20:10-14).

Opmerkelijke typeringen

In het gegeven van de Hof van Eden komen enkele opmerkelijke typerin­gen voor:

1.De duivel en satan  (tegenstander)

Dit is de gevallen engel, door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God Genesis 3, vers 7. (Gen. 03:07).

Hij gebruikte hiervoor als ‘medium’ de kronkelende slang, welke listiger was dan alle andere velddieren. Door middel van dit dier richtte hij de aan­dacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

2.De boom van kennis van goed en kwaad

Deze stond in het centrum van de Hof, direct naast de ‘boom van het leven’. Zoals de laatstgenoemde een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus de Christus openbaarde, zo is de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ een typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf  (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstan­der, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is. De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God  (2 Thessalonicenzen 2).

3.De boom des levens

De grote daden van God naar de mens toe zijn vervat in het genoem­de evangelie van Jezus Christus. Door dit evangelie roept God de mens, welke nog onder de macht van de Dood is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderba­re licht, dat het leven is voor de mens. Dit is mogelijk, sinds de Heer Jezus de Dood heeft overwonnen. Door Zijn dood wiste onze Heer al onze overtredingen uit en daarmee het bewijsstuk, dat door zijn inzettin­gen tegen ons getuigde en ons bedreigde. De duivel kan sindsdien namelijk de wet van God niet meer gebruiken om ons te beschuldigen voor God. De Heer nagelde dit bewijsstuk aan het kruis der vervloe­king, toen Hij daar lijfelijk in de zichtbare wereld aan hing. Zo ontwa­pende Hij de overheden en machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon Kolossenzen, 2 vers, 14 en 15. (Kol. 02:14-15).

Het ware leven

De Heer Jezus is vanwege Zijn over­winning over Dood en duivel de ware overste van de wereld. Hij is dit als mens! Hij regeert tezamen met Zijn heiligen, die samen met Hem het ‘lichaam van Christus’ vormen. Onder Zijn leiding wordt het ware leven geopenbaard. Dit is bestand tegen het geweld van de Dood en wordt terecht ook ‘eeuwig leven’ genoemd. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel aangeduid in het schaduwbeeld van de ‘boom des levens’. Dan nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waar­heid en leugen’.

Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods  (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het geboomte des levens aan weerszij­den van en midden in de ‘rivier van het water des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdruk­king voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.

 

Wie gelooft er nog? Door Wim te Dorsthorst

In november vorig jaar werd de wereld geconfronteerd met de ver­schrikkelijke gevolgen van de tropi­sche orkaan ‘Mitch’. Deze raasde over Midden-Amerika, een spoor van dood en vernieling trekkend door verschillende landen. Dagelijks waren de schokkende beelden op de televisie te zien.

Een grote inzamelingsactie via de televisie bracht -Goddank- weer vele miljoenen op.

Maar al heel spoedig kreeg het ‘gewone nieuws’ weer de overhand. De economische crises in Azië, stij­gende en dalende beursindexen, dreigende economische recessie in Nederland, de zieke Jeltsin, enz.. In een tijd dat de hele wereld één grote stad lijkt te worden, is het des te schrijnender hoe snel iedereen weer terugvalt in individualistisch bezig zijn. Het lijkt wel of alles wat er gebeurt alleen maar aan de opper­vlakte mag binnendringen. De mens lijkt immuun te worden voor wat er om hem heen gebeurt.

Is God de schuldige?

Een gezegde luidt: “Ieder voor zich, God voor ons allen”!

God??… Ja, zo af en toe wordt God er ook nog bijgehaald.

In een uitzending op onze meest christelijke televisiezender kwam de

orkaan ‘Mitch’ ter sprake en toen werd er van God gesproken. En hoe!

Hoe kan God deze verschrikkelijke dingen laten gebeuren? Hij heerst

immers over wind en zee!

Waarom doet Hij… Waarom laat Hij toe… Hij had toch zeker wel… In vele toonaarden kwam het er uit: God is de schuldige van alle ellende. Niemand nam het op voor God, ook de christelijke leider van het programma niet. Je denkt dan toch: Heb je dan nooit gelezen dat er geschre­ven staat: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, zie het was zeer goed” Genesis, 1 vers 31. (Gen. 01:31).

Daar hoorden kennelijk geen tropi­sche orkanen met vernietigende krachten bij. En men weet blijkbaar ook niet meer: dat er een zondeval is geweest met catastrofale gevolgen voor mens en schepping; dat de mens door de zonde het koningschap uit handen heeft gegeven aan de listige slang, de duivel, de grote tegenstander van God en mensen; dat God tot de eerste mens moest zeggen : ” Door uw zonde is de aardbodem om uwentwil vervloekt” Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17);

dat de schepping dientengevolge is onderworpen aan de vruchteloosheid, niet vrijwillig, maar om de mens die haar daaraan onder­worpen heeft  Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20); dat de duivel de overste is gewor­den van deze wereld en voor een groot deel de gang van zaken op aarde bepaalt Efeze, 2 vers 2. Efeze 6, vers 11 en 12. (Ef. 02:02 en Ef. 06:11-12);

dat Jezus Christus, Gods Zoon is gekomen die ons de Vader heeft leren kennen Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18); dat Hij verkondigd heeft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes, 1 vers 5. (1 Joh. 01:05) dat Hij in heel Zijn handel en wandel heeft getoond dat de Vader een enkel goede God is.

Onderscheiding ontbreekt

Is er dan helemaal geen kennis meer van Gods Woord? Wat doen die mensen als ze het ‘Onze Vader’ bid­den? De Heer Jezus leert toch bid­den: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd” Matteüs 6, vers 9. (Matt. 06:09). Dat wil zeggen: Gods Naam niet verbinden met welke vorm van kwaad, duisternis, geweld, dood, verderf, enz. Waarom zijn het dan christenen die de Vader hiervan zo vaak beschuldigen? De Heer Jezus leerde toch dat “de Vader, die in de hemelen is, Zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” Matteüs 5, vers 45.  (Matt. 05:45)? En dat “Hij goed is jegens ondank­baren en bozen” Lucas 6, vers 35. (Luc. 6:35). Hoe Hem dan beschuldigen van ver­schrikkelijke natuurrampen, oorlo­gen, dood en verderf? Als je dan naar zo’n programma kijkt, dan denk je: Is er dan ook nie­mand die het voor God opneemt en de Naam van de Vader in de hemel, heiligt? Het is blijkbaar nogal mak­kelijk om God de schuld te geven de duivel en de mens buiten schot blijven.

Weet U wat Jesaja al profeteerde over die arme aarde in het laatst der dagen?: “De aarde wordt volkomen ontledigd en geheel leeggeroofd, want de Here heeft dit woord gespro­ken. De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwij­nen weg. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.

Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewo­ners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig sterve­lingen over Jesaja 24 vers 3 tot en met 6. (Jes. 24:03-06). Dit is toch wel duidelijke taal! Niet God is de schuldige, maar de afgedwaalde en door de duivel mis­leide mens. God rooft de aarde niet leeg, waardoor natuurrampen kun­nen ontstaan, maar de mens die met dollartekens in de ogen kijkt naar wat hij gebruiken kan om zich te verrijken.

Wetten en inzettingen Gods, om alles goed te laten functioneren op aarde, worden met voeten getreden en zo wordt het eeuwig verbond voor de aarde verbroken.

Gods grote liefde

En God? Zegt God eigen schuld, dikke bult? Nee, Hij heeft van Zijn kant alles gedaan en alles gegeven wat Hij had, Zijn eigen en enige Zoon, om aan dit alles een definitief einde te maken.

In Hem heeft God de hele schep­ping, de ganse kosmos, weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon aan het kruis Kolossenzen, 1 vers 20 en 2 Korinthe 5, vers 18. (Kol. 01:20; 2 Kor. 05:18).

En hiermee heeft God het funda­ment gelegd voor een totale vernieu­wing van hemel en aarde. Door Jezus is de overste van deze wereld, de duivel reeds buiten gewor­pen Johannes, 12, vers 31. Romeinen 8, vers 19. (Joh. 12:31).

Het wachten is nu op?… Mensen! “De schepping wacht op het open­baar worden van de zonen Gods”  Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wat zijn dat voor mensen? Dat zijn mensen… die nog geloven dat de Bijbel het Woord van God is en waarachtig is, waardoor de mens Gods volkomen kan worden tot alle goed werk vol komen toegerust 2 Timoteus, 3, vers 16 en 17. (2 Tim. 03:16-17);

die nog geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God Matteüs, 16, vers 16. (Matt. 16:16) die nog geloven dat Jezus Christus gestorven is als een verzoening

voor de zonden van alle mensen en de hele schepping die hun leven er voor inzetten om aan het beeld van “de Zoon” gelijk vormig te worden Romeinen 8, vers 29 en Efeze 4. vers 13. (Rom. 08:29 en Ef. 04:13) die zoeken hun roeping en verkiezing dagelijks te bevestigen 2 Petrus, 1 vers 10. (2 Petr. 01:10) die de Heer Jezus van de hemel verwachten, waarna Hij zal regeren met de zonen Gods in het duizend­jarig vrederijk Openbaring 20, vers 6. (Openb. 20:06).

Het grote perspectief

Dat zal dan uitlopen op wat we lezen in Openbaring 21 vers 1 tot en met 7. (Openb. 21:01-07): “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijge­gaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwis­sen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.

En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie over­wint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn”.

De Heer Jezus zegt: “Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde”? Lucas 18 vers 8. (Luc. 18:08). Laten we hopen en bid­den van wel!

 

Inspiratie of manipulatie?  Door Gert Jan Doornink

Het verhaal van Kaïn en Abel, zoals we dat kunnen vinden in Genesis 4, en in het Nieuwe Testament enkele malen wordt aangehaald, is een van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Tenminste als we wat thuis zijn in de Bijbel, want in onze dagen neemt de Bijbelkennis sterk af, zeker bij de grote massa, die niet alleen weinig weet meer heeft van het christelijk geloof, maar ook -en mede daardoor- alle godsdiensten op één lijn gaat stellen. Het is toch allemaal één pot nat. En waarom zouden andere godsdiensten ook niet waar kunnen zijn?, wordt er dan gerede­neerd. Nu is kennis van de Bijbel op zich natuurlijk geen garantie dat men ook werkelijk gelooft. Bovendien kan iemand die wél gelooft zijn kennis van de Bijbel ook op de verkeerde wijze gebruiken. Zonder het licht van Gods Geest kunnen wij onmogelijk de Bijbel op de juiste wijze verstaan. Dan kan men gemakkelijk een ‘letterknecht’ worden, terwijl Paulus juist waar­schuwt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt 2 Korinthe 3, vers 6. (2 Kor. 3:6).

Heenwijzing naar Golgotha

Het eerste wat we uit dit verhaal kunnen concluderen is dat het een duidelijke heenwijzing is naar het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. En dan denken wij natuurlijk aan Abel, het onschuldige bloed dat vloeide toen hij werd doodgeslagen door zijn broer.

Zoals Jezus op onschuldige wijze stierf, zo was dit ook met Abel het geval. Maar zoals gezegd, het is een heenwijzing. En wij, die geloven in het volbrachte werk van Jezus, mogen door genade weten dat wij, zoals de Hebreeënbrief dat formuleert, genaderd zijn “tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12, vers 24. (Heb. 12:24). Als Nieuwtestamentische christe­nen hebben we niet meer te maken met Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, maar met Jezus, de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Ons oog is daarom alleen gericht op Jezus Hebreeën 12, vers twee. (Heb. 12:02). Door Hem heb­ben wij vrede met God ontvangen. Een bekend bijbelleraar formuleerde het destijds in een van zijn boeken zo: “Abels bloed riep van de aardbo­dem om wraak of vergelding Genesis 4, vers tien. (Gen. 04:10), maar het bloed van Christus roept van de aardbodem om verzoening en leven. Dit bloed spreekt krachtiger en overstemt de roep van Abels bloed om vergelding en straf’.

Abel als voorbeeld

Jezus is echter niet alleen onze Verlosser en Verzoener, maar ook ons grote Voorbeeld om na te vol­gen. Maar voorafgaande aan het wer­kelijke voorbeeld dat Jezus Christus is, is ook Abel al een voorbeeld voor ons.

Want wat was het grote verschil tus­sen Kaïn en Abel, los van het gebeu­ren waarbij Abel zijn broer ver­moordde? Dat was dat Abel gemeenschap met God had door het geloof, maar Kaïn was niet door het geloof met God verbonden. Het Boek for­muleert het zo: “Omdat Abel op God vertrouwde, had zijn offer meer waarde dan dat van Kaïn. Door zijn offer aan te nemen, zei God dat Abel voor Hem rechtvaardig was. En hoe­wel Hij allang dood is, spreekt Abel nog steeds door zijn voorbeeld” Hebreeën 11, vers 4. (Heb. 11:04).

Abel werd door God rechtvaardig verklaard. Hij stond in de juiste ver­houding tot God. Hij kon God recht in de ogen kijken. Jezus zelf spreekt dan ook over ‘Abel, de rechtvaardige’ Matteüs 23, vers 33, tot en met 36. (Matt. 23:33-36).

Zijn voorbeeld laat ons zien hoe het leven van iemand die in de juiste verhouding met God staat uiteindelijk altijd een triomferend leven is! “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden”.

En dan speelt in feite de lichamelijke dood geen rol, hoe onbegrijpelijk dit ook klinken mag. Ogenschijnlijk was Abel de verliezer en Kaïn de win­naar. Kaïns leven ging zelfs gewoon door, lees Genesis 4 er maar verder op na…

In de welvaartstijd waarin wij leven is in feite alles gericht op een voor­spoedig, zorgeloos leven en willen we eigenlijk liever niet denken aan de dood, laat staan aan het feit dat de waarachtige gemeente in deze eindtijd een periode van vervolging en verdrukking tegemoet gaat. Van dit laatste ben ik vast overtuigd. En ik schrijf dit niet om u en mij angst aan te praten, maar wel vanwege het feit dat we de werkelijkheid onder ogen dienen te zien. We verlangen terug naar de Handelingentijd en dat is een goed verlangen, maar denken we er ook aan dat die tijd behalve opwekking, tekenen en wonderen, een tijd was van vervolging? Stefanus werd gestenigd, maar tegelijkertijd lezen we van Hem dat bij zijn heengaan de hemel geopend was Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55). Hij haakte niet af toen hij met de dood geconfronteerd werd. De lichamelijke dood zal ons op geen enkele wijze kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus. Integendeel, we zijn voor altoos en eeuwig met Hem ver­bonden. We zijn burgers van een Rijk in de hemelen, als we tenminste getrouw blijven aan onze roeping. Gerechtvaardigd zijnde, dienen we ook als rechtvaardigen te leven. Dat is onze taak, onze opdracht.

Verantwoordelijkheid

Abel is het voorbeeld van een recht­vaardig mens, zoals Kaïn dat is van een onrechtvaardig mens. Dit bete­kent niet dat dit al, om een modern woord te gebruiken, door God voor­geprogrammeerd was. Abel was niet alleen de uitverkorene, ook Kaïn was dat! De predestinatieleer heeft al heel wat onheil aangericht. De vrome wereld wil het ons misschien wel anders doen geloven, maar God maakt geen onderscheid. Hij heeft alle mensen lief! “De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus, 2 vers 11. (Titus 02:11). Maar de mens moet wel ‘ja’ zeggen op dit aanbod van genade.

En hier komen we bij een ander belangrijk aspect terecht dat we uit deze geschiedenis kunnen leren: ieder mens draagt een eigen verant­woordelijkheid. God heeft ons geschapen met een vrije wil. Wat was de fout van Kaïn? We zei­den het al: hij leefde niet in gemeen­schap met God, en daardoor werd zijn offer niet aangenomen. Maar dat betekende nog niet dat hij daarom ‘verloren’ was. Als Kaïn met een berouwvol hart tot God was geko­men en gevraagd had: ‘Wat is er mis met mij? Waarom neemt U mijn offer niet aan?’ had God hem dat geopenbaard en vergiffenis geschon­ken.

God wil altijd vergeven. Blijven wij echter de weg van het ongeloof, van het niet-vertrouwen bewandelen, dus buiten de gemeenschap met God leven, dan gaan we ons op gevaarlijk terrein begeven: het gebied van de tegenstander, de vorst der duisternis. Dan zijn we op een hellend vlak terechtgekomen en komen we steeds dieper in de duisternis. Zoals we van Kaïn duidelijk kunnen lezen: “Indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”  (vs. 7).  (Lees ook wat Johannes over Kaïn schrijft in zijn eerste brief, 1, Johannes 3, vers 11 en 12. (1 Joh. 03:11-12).

Manipulatie

Kaïn gaf geen gehoor aan de opdracht over de zonde te heersen. Integendeel, hij liet zich inspireren door een verkeerde geest, die hem tot doodslag aanzette. Wat zeg ik: ‘inspireren’, we kunnen beter zeggen: ‘manipuleren’. Want dat doet de vorst der duisternis. Gods Geest inspireert ons om het goede te doen, maar de verkeerde geesten proberen ons te manipuleren.

Ik heb de betekenis van het woord ‘manipuleren’ nog eens opgezocht: manipuleren is een bedrieglijke methode, het is een stuwing in een bepaalde, door de betrokkene eigen­lijk niet gewenste richting. Misschien wilde Kaïn zijn broeder nog wel niet eens vermoorden, maar ’t liep uit de hand, zou je kunnen zeggen, de verkeerde macht in hem zette hem aan die fatale doodklap uit te voeren.

Maar hij was er wel zelf verantwoor­delijk voor dat het gebeurde. Toen God hem ter verantwoording riep en vroeg: “Waar is uw broeder Abel?”, loog hij door te zeggen: “Ik weet het niet; ben ik mijn broeders hoeder?” Kaïn probeerde zich aan zijn verant­woordelijkheid te onttrekken… Een tragedie uit de begintijd, maar tegelijkertijd een geweldige waar­schuwing voor ons, gelovigen van deze tijd, een halt toe te roepen aan elke infiltratiepoging uit het rijk der duisternis. Lukt ons dat altijd al? Nu als we dat moeten doen in eigen kracht falen we, maar we hoeven het niet alleen te doen. Gods kracht, de heilige Geest is in ons, zoals dat ook bij Stefanus het geval was – Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55), en Hij doet ons triomferen. Zoals de duivel ons wil manipuleren, zo zal Gods Geest ons inspireren, voorwaarts te gaan in de Naam van Jezus, de weg van geloof te blijven bewandelen, de hoge weg, die uiteindelijk uitmondt in volle heerlijkheid!

Een voortgaand proces

Ik noemde zoeven dit verhaal een tragedie uit de begintijd, maar ik geloof dat we hier ook te maken heb­ben met een belangrijk aspect waar we in deze eindtijd bij betrokken zijn, dat is de scheiding der geesten. Iets wat al in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, wat niet werkelijk levensvatbaar is, wordt ont­maskerd en alleen wat echt is blijft over. Dat is het voortgaande proces in onze dagen waar u en ik mee te maken hebben. Al zien we het misschien nog niet voor 100% gereali­seerd, het gaat wel door! Dan moet ik denken aan Openbaring 22, vers 11. (Openb. 22:11) waar we lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardig­heid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Betekent dat nu dat God mensen stimuleert om nog meer onrecht te doen en nog vuiler te worden? Neen, het is een logisch gevolg van het feit als we in de greep van Satan terecht zijn gekomen, het vaak van kwaad tot erger wordt. Zoals het ook een logisch gevolg is, dat als we de Heer werkelijk dienen, door de weg van geloof te blijven bewandelen, we verder geestelijk groeien, totdat we, zoals Paulus dat formuleert in Efeze 4, vers 13. (Ef. 04:13), “de mannelijke rijpheid hebben bereikt, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Dan openbaren we ons werkelijk als zonen Gods, waar­op de gehele schepping met een groot verlangen op wacht.

Scheiding der geesten

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Met daarbij de ‘Kaïn-mensen’ aan de ene kant en de ‘Abel-mensen’ aan de andere kant. Ik was nog eens in de platenbijbel van Gustave Doree aan het bladeren. Verschillende tekeningen van hem zijn misschien wel te simplistisch voorgesteld en soms niet geheel in overeenstemming met de werkelijk­heid, maar toch werd ik opnieuw getroffen door de tekening die hij gemaakt had van de offers die Kaïn en Abel brachten aan God. Je ziet dan de rook van het offer van Kaïn naar beneden slaan en de rook van het offer van Abel in een lange rechte lijn naar boven gaan. Toen dacht ik: wat een duidelijke beelden. Aan de ene kant de schijngodsdienst, het naam-christendom, zon­der inhoud, ondanks alle mooie woorden, vormen en rituelen, neer­slaande rook, verbonden met de aarde, met de overste van deze wereld, de vorst der duisternis. Maar aan de andere kant: de ware gemeente van Jezus Christus, de werkelijke gelovigen, zij die ondanks bespotting en vervolging, uitgroeien tot overwinnaars, zoals ook Jezus overwinnaar was. De zonen Gods, met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus!

Geen neerslaande rook, maar tot in de hemel opstijgende rook. Zij zijn immers verbonden met het werkelij­ke leven en de werkelijke levens- vorst. Hun plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Van daaruit strijden en overwinnen zij! Hebben ook wij die plaats met Christus ingenomen? Kiezen wij voor een leven zoals Kaïn dat had, of voor een leven zoals Abel? Nog is het tijd om de goede keuze te doen! Om met Jozua te spreken: Kies dan heden wie u wilt dienen! Laat u niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door de Geest van de levende God!

 

Slooppand? door Froukje Huis

 

Midden in de rechte straat tussen al die huizen met hun zelfde smalle deuren en dezelfde kleine ramen, sta ik. Er is maar één verschil: ik heb een bordje voor het raam: SLOOP­PAND. Gisteren kwam mijn eige­naar D. Uivel binnen, schreeuwend: ’t Is eindelijk voor elkaar! Je wordt gesloopt, ’t Werd tijd ook! Hij plaats­te het bord voor het raam en sloeg de deur met een klap dicht. Pang! Er vloog een steen door de ruit. Hij stak zijn kop erdoor: Haha, je wordt toch gesloopt!

Dus nu ben ik een slooppand. Ik kijk langs mijn plafond. Het brokkelt af en in de brokken lees ik: ‘Je bent waardeloos!”. In de muren zitten scheuren, het lijken woorden: ‘Van jou komt niets terecht!’

De vloer is vochtig en er groeien schimmels bij de ramen, ze zeggen: ‘Deze kwaal kan niet genezen’. Inderdaad: ik kan maar beter ge­sloopt worden. Wie kan mij nu nog gebruiken? Maar… mijn muren zijn hecht en sterk, de vloer is nog stevig…

De deur kiert open. ‘Wat zie ik nu? Is dit een slooppand geworden?’ Een heer komt binnen, betast mijn muren, stampt op mijn vloer! “Je bent zo min nog niet. Ik zou graag wat moois van je maken!” Wat moois van mij maken? Ziet die man nog wat in mij? ‘”t Zal tijd kosten en wat pijnlijk zijn af en toe, maar het lukt vast”. “Maar ik ben het eigendom van de heer Uivel”, stamel ik. “Niet lang meer”, glimlacht de man en ver­dwijnt.

Een uur later is hij terug, zwaaiend met een papier. “Ik heb je gekocht en hier is het koopcontract. Morgen gaan we aan de slag”!” Hij neemt het gehate bordje weg en er komt een nieuwe voor het raam te staan. Ik weet niet wat er op staat. Iemand loopt langs het raam, ziet het bordje en leest hardop: “Renovatiepand”. Renovatie? Wat zou dat zijn?

De volgende dag komen de werklie­den. De schimmels worden verwij­derd, het behang er afgehaald, de plafonds afgestoken en de vloer geëffend. Het is geen pretje en af en toe bepaald pijnlijk, maar ik begrijp best dat de rommel er eerst uit moet voor het mooi kan worden. Soms moeten de muren geschuurd, omdat er inkervingen inzitten die Uivel er in gemaakt heeft. Maar ze worden alle gaaf!

Dan begint het echte werk. De pla­fonds worden gewit: ze ademen gerechtigheid. De muren worden behangen in frisse kleuren: ze maken me blij! De vloeren worden bedekt met zachte tapijten: het geeft vrede en rust.

Mijn nieuwe eigenaar komt binnen. “Het gaat goed, hè?” zegt hij. “Waarom doet u dat alles voor mij?” vraag ik.

“Omdat ik van je houd, ik ben de architect en ik heb je goed gemaakt”. “Het is alles zo mooi en kostbaar”, zeg ik verlegen. “Ja”, zegt de heer, “maar ik heb zelf hier mijn intrek genomen”

Het duizelt me. Wat een eer valt me te beurt!

Er piept een deur. Stampende voe­ten, een harde stem: “Zo, zo, je wordt gerenoveerd, vernieuwd, hè?”, smaalt hij. ’t Is Uivel. Hij mijdt de kamer want die is klaar. Hij doet de rommelkamer, waaraan nog niets is gebeurd, open. “Haha!” schreeuwt hij. “Moet je dat zien, smerig behang, kapotte ramen, nou mooie vernieuwing hoor!” Een windvlaag smijt de deur voor zijn neus dicht. “Lees maar”, zeg ik en wijs op de deur: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw!”. “Dit komt ook nog aan de beurt. Ik weet dat ik nog niet klaar ben, maar…!”

Opeens kom ik tot bezinning: “Zeg, wat doe je hier eigenlijk in huis? Je hebt hier niets meer te maken! Ik ben gekocht en betaald door mijn nieuwe eigenaar en jij hebt hier niets te zoeken!”

  1. Uivel gaat. Natuurlijk probeert hij het weer, maar de deur blijft dicht. Hij staat nu schreeuwend voor de ramen. Hij doet maar.

En als ik straks helemaal klaar ben? Dan durft hij niet eens meer naar me te kijken. Daar zie ik met verlan­gen naar uit.

Kent u mijn eigenaar al? Zijn naam is: Jezus Christus! Hij heeft niet alleen voor mij en hoge prijs betaald, maar ook voor u! Hij gaf zijn leven voor de hele wereld. Voor ieder die in Hem gelooft. En ook u wil Hij nieuw maken!

 

1998.11-12 nr. 397

1998.11-12 Levend geloof nr. 397

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Met dankbaarheid kunnen we terugzien op 1998. Want opnieuw mocht Levend Geloof een duidelijke functie vervullen ten aanzien van de verkondiging van het evangelie van Gods Koninkrijk. Temidden van veel verwarring en misleiding mochten wij een duidelijk geluid laten horen dat door velen werd gewaardeerd. Dit bleek wel uit de talrijke positieve reacties die wij het afgelopen jaar ontvin­gen. We zijn ons uiteraard bewust dat ook vele anderen het evangelie op veel­zijdige wijze en vanuit verschillende invalshoeken belichten, veelal met oprech­te bedoelingen. Ook hier geldt: de mens ziet aan wat ogen is, maar de Heer ziet het hart aan.

Dat neemt echter niet weg dat wij ons onvoorwaardelijk willen houden aan de verkondiging van het volle heil zoals Jezus en de eerste apostelen dat ook deden, zonder water in de wijn te doen. Daarvoor heeft de Heer ons de ogen geopend en daaraan willen we getrouw blijven. Want het is een bewezen feit dat er heel wat christenen zijn die door de stroom van gedachten en meningen, die er via allerlei boeken, brochures, bladen en sprekers op hen afkomen, soms door de bomen het bos niet meer zien. Wat is nu waar en wat is niet waar?  Iedereen beroept zich maar op het ‘onfeilbare woord van God’ terwijl men in werkelijkheid vaak totaal tegenstrijdige meningen verkondigt… Wat is het dan heerlijk en bevrijdend het werkelijke evangelie te hebben ont­dekt: het evangelie dat geen letterknechten van ons maakt, maar ons de inhoud van de Bijbel door Gods Geest op de juiste wijze leert interpreteren. Het evan­gelie dat ons bewust maakt van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daaruit kunnen strijden en overwin­nen. Het evangelie wat ons omvormt tot werkelijke volgelingen van Christus, tot zonen Gods in wie de volle heerlijkheid Gods zich gaat openbaren. Het enige evangelie wat in deze eindtijd, temidden van alle afval en verdrukking, waardevol zal blijken te zijn.

Dit evangelie zal ook in het jaar wat voor ons ligt een centrale plaats in ons blad blijven innemen. Veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen van dit nummer en van de komende nummers.

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

‘Verzoening’ vormt ongetwijfeld het hart (de kern) van het evangelie; lees bijvoorbeeld wat Paulus erover schrijft in 2 Kor. 05:18-19. In dit nummer treft u een belangrijk artikel over dit onderwerp aan, geschreven door Duurt Sikkens. Ook de illustratie van Gustave Doree is gebaseerd op het thema verzoe­ning. Het laat zien hoe Jacob zich verzoende met Ezau, zoals beschre­ven in Gen. 33:01-14.

 

U kunt ons helpen… door de redactie

Het werk van Levend Geloof rust niet alleen op de schouders van de redactie en medewerkers, maar is een gezamenlijk werk van alle lezers en lezeressen, die gemoti­veerd zijn ten aanzien van het evangelie zoals ons blad dat uit­draagt. Daarom enkele suggesties:

Maak eens iemand blij met een geschenk- of adoptieabonnement. (Een geschenkabonnement geldt voor één jaar: een adoptieabonne­ment wordt jaarlijks verlengd tot wederopzegging. In beide gevallen betaalt u dus het abonnement voor een ander).

Het opgeven van proefadressen. Ca eens na wie er misschien in aan­merking zou kunnen komen Levend Geloof te gaan lezen. Alle adressen die worden opgegeven ontvangen twee nummers op proef.

Door het zo nu en dan overma­ken van een extra bijdrage. Het is uiteraard belangrijk dat ons werk ook financieel op gezonde wijze kan blijven functioneren.

Door het blad, zoals al verschil­lende gemeenten doen, op de boe­kentafel van uw gemeente te leg­gen. (De minimumafname van bla­den voor de boekentafel is vijf exemplaren a fl. 4,50 per ex., maar u hoeft geen porto te betalen).

Door in uw gemeente tijdens de mededelingen, of in een persoon­lijk woord, aandacht te vragen voor Levend Geloof en daarbij een oproep te doen zich te abonneren. Het zijn maar zo enkele suggesties waardoor Levend Geloof meer bekendheid gaat krijgen en in het jaar dat voor ons ligt, ook wat de oplage betreft, verder gaat groei­en. Doet u mee?

 

Hoop én zekerheid door Wim te Dorsthorst

Over enkele weken vieren we weer kerstfeest. Maar als je alles wat je dagelijks hoort en ziet en leest over de wereld waarin we leven, dan slaat de schrik je om het hart en denk je: hoe kan zo’n wereld nog kerstfeest vieren? De duisternis is bijna tast­baar in de angst voor alles wat over de wereld gaat. Meer dan ooit is het woord van Jesaja waar, wat zegt: “Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën”. Die duisternis heeft vele gezichten. In de eerste plaats is daar de toene­mende ‘Godsverduistering’. Daarmee bedoel ik, dat de mensen zich niet meer willen onderwerpen aan de wetten Gods of welk gezag dan ook, door God ingesteld. Daardoor is er een onbegrensde wet­teloosheid ontstaan, met als gevolg kilheid en liefdeloosheid onder de mensen, zegt de Heer Jezus. Dit drukt zich weer uit in ongebreidelde zelfzucht, verslaving aan drugs, alco­hol, en moderne muziek. Verder uit zich dit in geweld, moord, abortus, euthanasie, criminaliteit, corruptie, leegroof van de aarde, enz. Allemaal gezichten van de duisternis en de Godverlatenheid.

Een nieuwe dag

Is er dan geen hoop meer? Ja, er is hoop! Veel meer dan dat, er is zeker­heid!

Er is iets groots, iets geweldigs, iets heiligs en liefdevols gebeurd in de schepping van God. Iets wat onom­keerbare gevolgen heeft en een nieu­we dag aankondigt die oneindig, eeu­wig zal zijn.

Een eeuwigheid van vrede, geluk en blijdschap. Er zullen geen tranen meer zijn. God zelf zal alle tranen van de ogen afwissen. Er zal geen zonde, ziekte, pijn, dood, rouw, geklaag of moeite meer zijn. Enkel vrede, eindeloze vrede! Hoor wat er gebeurd is, wereld in angst en duisternis: “Want elke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed gewenteld, zal ver­brand worden, een prooi van het vuur. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heer­schappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over Zijn Koninkrijk, door­dat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen” (Jes. 09:04-06).

Een Koninkrijk van eindeloze vrede, waar enkel recht en gerechtigheid zal heersen. Een eeuwig Koninkrijk.

Het fundament is gelegd

Je zou het de wereld toe willen schreeuwen, maar alles en iedereen schijnt verdoofd te zijn en met blind­heid geslagen door de duivel, de god van deze wereld, de god van dit tijd­perk.

Maar het nieuwe tijdperk is komende, een hemel en een aarde die zal schitteren van goddelijke vrijheid en heerlijkheid. De fundamenten zijn gelegd en er wordt op gebouwd, Goddank!

Want het Kind dat ons geboren is, de Zoon die ons gegeven is als een geschenk, is Gods eigen Zoon, de Zoon van Zijn liefde. God had en heeft de wereld zó lief, dat Hij door innerlijke barmhartigheid bewogen naar de in zonde gevallen schepping heeft omgezien en Zijn eigen Zoon daarvoor gegeven heeft. Hij is niet gekomen als een Koning in pracht en praal omgeven door veel bodyguards, maar als een klein men­senkindje. Niet in een paleis, niet in een ziekenhuis met kundige specialisten, zelfs niet in een klein hotelle­tje, maar in een veestal met de voer­bak als wieg.

De Vader heeft Zijn eigen Zoon gezonden in de toestand van de in zonde gevallen mens. In zwakheid, in een door de zonde aangetast lichaam, terwijl Hij zelf zonder zonde was. Zijn Vader, onze goede God, wilde dat Hij in de diepste ellende van de mens afdaalde en in alles aan de mens gelijk werd. Zo heeft Hij Zichzelf vernederd en is in de gestalte van een slaaf tot ons gekomen. De Koning der koningen in de varkensstal zou je kunnen zeg­gen. Alleen zó kon Hij de Verlosser in de mens zijn en een barmhartig en getrouw Hogepriester die met de zwakheid van de mens kan meevoe­len.

Alleen door lijden, dood en opstan­ding heen, kan Hij in alles de eerste zijn van vele broeders.

Grote blijdschap

Als je het grote voorrecht hebt nu al deel te hebben aan het heil dat Hij kwam brengen, en door de heilige Geest de Schrift verstaat, zodat je ziet waar het op uit loopt, dan springt je hart op van blijdschap. Dan is het helemaal niet moeilijk de uitbundigheid van de engelenwereld te begrijpen, die gezongen hebben: “Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens”. En de grote blijdschap die de engel verkondigde met de boodschap: “U is heden de Heiland geboren, name­lijk Christus, de Here”. En de her­ders hebben aanbeden, en ook de heidenen, ja juist zij die de ware God des hemels niet eens kenden, kwa­men en hebben Hem aanbeden en koninklijke hulde bewezen. Hij, de ‘genade Gods’ is gekomen voor alle mensen. Niet om de wereld te veroordelen maar om heil en behoud te brengen door Zijn dood heen.

Uit liefde heeft God Zijn eigen Zoon overgegeven in mijn plaats, in uw plaats, in de plaats van alle mensen. God gaf Zijn Zoon niet aan de wereld als een nieuwe religie, maar als Verlosser, als Heelmeester, als de Weg, de Waarheid, het Licht en het Leven. Geweldige zaken hebben hun beslag gekregen met Zijn komst in de volheid des tijds, tweeduizend jaar geleden.

Het kwaad is gevonnist

Gods gericht over deze in zonde gevallen wereld hééft al plaats gevon­den. Het kwaad is al gevonnist en het vonnis is aan Zijn Zoon Jezus Christus reeds voltrokken. In Hem is het oordeel over de wereld gegaan en is de overste van deze wereld, de dui­vel, buiten geworpen. Toen de Heer daar als een vloek aan het kruis hing in onze plaats, was het hele oordeel op Hem. Het was om onze overtredingen en het was om onze ongerechtigheden dat Zijn lichaam kapot geslagen werd als een omgeploegd stuk land. Alle ongerechtigheid, van alle men­sen, heeft God in Zijn grenzeloze liefde voor de mensheid op Zijn eigen Zoon neer laten komen. De doodstraf die wij allemaal verdiend hebben, is aan Hem, in Wie en tot Wie en door Wie alles geschapen is, voltrokken. God zelf was daar op Golgotha de hele schepping weer met Zichzelf aan het verzoenen door het bloed van Zijn Zoon en door ons onze overtredingen niet toe te rekenen.

Aan het kruis genageld

Satan, met zijn hele rijk, is openlijk te kijk gezet en ontwapend. De schuldbrief die tegen ons getuigde, onze overtredingen en ongerechtig­heden, waardoor de satan macht had over alle mensen, is daar voor eeu­wig en altijd weggedaan. Het is aan het kruis genageld in het lichaam van Christus. Hij heeft onze zonden in Zijn lichaam op het kruis gebracht. God doet ons niet naar onze zonden maar Hij heeft het aan Zijn Zoon gedaan.

In Zijn dood was onze dood, de dood van alle mensen. Eén in plaats van allen!

In Zijn begrafenis is ook onze oude mens ten grave gedragen. Ook daar waren alle mensen in besloten. In Zijn opstanding lag eveneens de opstanding van alle mensen beslo­ten.

In Zijn hemelvaart zijn wij met Hem meegenomen en hebben een plaats gekregen met Hem in de hemelse gewesten.

En deze genade en dit heil is voor een ieder die het in geloof aanvaar­den wil.

De doorbraak van het licht

Met dit onbeschrijflijke gebeuren heeft God, de Schepper van hemel en aarde, in Zijn Zoon het funda­ment gelegd voor de nieuwe schep­ping. Door het oordeel op Zijn eigen Zoon te leggen, is het licht voor de schepping doorgebroken. Een nieu­we hemel en een nieuwe aarde, waarop eeuwige gerechtigheid zal wonen. Waar alle mensen zullen leven in vrijheid zonder dat de dood er een einde aan kan maken, want de dood zal er niet meer zijn. Waar aan al wat vroeger geweest is, nooit meer gedacht zal worden.

Wat een heil is er in Jezus Christus over de schepping uitgestort. Als daar je ogen voor open gaan, kom je tot waarachtige aanbidding. Aanbidding in Geest en Waarheid. Dan ga je zien wie de Zoon van God werkelijk is en wordt je stil van bin­nen. Dan gruw je van de theorieën en de theologiën die zo vaak over Hem verkondigd worden. Altijd met de bedoeling om Zijn persoon en zijn volbrachte werk voor de mensen belachelijk en krachteloos te maken. Maar het is waarachtig en het begon 2000 jaar geleden in Bethlehem, heel klein, heel eenvoudig, geheel volgens Gods voornemen.

Een Goddelijke taak

Het overgrote deel van de mensheid beseft deze dingen niet of niet meer, als ze op hun wijze kerstfeest vieren. De verstandsmens van deze tijd zegt: Onzin, onmogelijk. Een mooi ver­haal voor goedgelovige mensen. Iedere christen weet wel dat het kerstfeest een heidense oorsprong heeft en dat de Bijbel nergens oproept tot het vieren van Jezus’ geboorte. Maar als de wereld hun kerstfeest viert, mag de christen zich toch wel verblijden in wat er werke­lijk gebeurd is en God en Jezus Christus de dank, de eer en de aan­bidding brengen?

Niet afgeven en ‘ach en wee’ roepen over deze slechte wereld, maar met – innerlijke ontferming als priesters waardig, mag en kan een christen bidden en pleiten bij God voor deze duistere wereld. Dat is de Goddelijke taak van het koninklijke priestervolk. Als Jesaja zegt dat duisternis de aarde zal bedekken en donkerheid de natiën, dan zegt hij tot de gelovigen: “Maar over u zal de HERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden”. Laten wij dan de goede boodschap vertellen aan wie wij het vertellen kunnen en zijn als lichtende sterren, temidden van deze zuchtende wereld in nood.

 

Wat verzoening werkelijk is door Duurt Sikkens

“De Zoon des mensen is niet geko­men om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Matt. 20:28).

“Evenzo is het Koninkrijk der heme­len (dat is dus de onzichtbare wereld) gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht. Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die” (Matt. 13:45). In het Grieks staat daar ‘één’, niet ‘een’ kostbare parel. Een telwoord. In de Leidse vertaling staat zelfs: “van buitengewone waarde”, dat moet je hier letterlijk nemen: extraordinair.

Er bestaat gigantisch veel verwarring over het begrip ‘verzoening’. Ik las in een krantenartikel uitspraken van iemand, die zich daarin verdiept heeft en ineens stond daar het vol­gende zinnetje tussen: “Maar ’t beroerde is, ik heb geen goed beeld van God”. Ik denk dat dat eigenlijk de clou is, de sleutelgedachte. Heb je een goed beeld van God dan kun je de dingen ook helderder bekijken. De enige die ons de Vader heeft doen kennen is Jezus geweest. En later de discipelen, maar Jezus is begonnen. Als er in het Nieuwe Testament staat: “God is liefde”, dan geldt dat net zo goed voor het Oude Testament. Want God is niet veran­derd! Maar dan moet je eens kijken hoe God geïnterpreteerd is in het Oude Testament. Er zijn Hem slachtpartijen toegeschreven! Dan zeg je toch: Dat kan mijn Vader niet geweest zijn.

Een bekende ‘slachtpartij’ staat beschreven in Genesis 22: Abraham krijgt de opdracht zijn enige zoon, die hij liefheeft, te offeren. En dan staat daar dat God dat zei. Stel: Mijn buurman komt bij mij en zegt: “Ik heb de stem van God gehoord. Dat kind van mij, ik heb er maar één, neem ik mee het bos in en ik breng hem om”. Wat doe jij, bel je de poli­tie of niet? Natuurlijk bel jij. Abraham dacht dat hij de stem van God hoorde. Dat werd ook aan hem toegeschreven, maar dat was niet zo. In Heb. 11:17 staat: “Abraham, toe hij verzocht werd…” Dus de schrijver van de Hebreeënbrief had een veel beter inzicht.

Abrahams geloof

Abraham werd verzocht [PEIRAZO- MENON] staat er. En verzoekingen komen niet van God. Jacobus schrijft dat. God is geen verzoeker en brengt niemand in verzoeking, maar Abraham werd in verzoeking gebracht. De verzoeker -de duivel- eist mensenoffers. Abraham heeft het gedaan maar hij kwam hier niet uit. En toen heeft hij net zo lang gedacht tot hij er uit was en wat denk je? Hij was de eerste die in de opstanding geloofde. Hij was de allereerste. Dat was nog nooit vertoond. Er zijn heel veel mensen die de opstanding van Jezus betwijfelen: het is niet echt gebeurd, maar wel waar. En meer van die verhelderende uitspraken. Wat moet een mens daarmee? De verwarring wordt steeds groter. De verzoeker eist men­senoffers. En Abraham heeft Izak bij wijze van spreken (in het Grieks staat er: bij gelijkenis, en een gelijke­nis is nog altijd een afbeelding van de werkelijkheid) uit de dood terug­gekregen. Parabel betekent “ernaast gelegd”. Daarom is het zo mooi gelij­kenissen door te krijgen. De duivel eist mensenoffers, en God wekt op!

Van schaduw naar werkelijkheid

Die mooie gelijkenis van Abraham en Izak, heeft Jezus gelezen, vast, als jochie van twaalf al en heeft daarin een gelijkenis gezien van wat eens met Hem zou gebeuren. Voor het woord ‘verzoenen’ staat in het Hebreeuws ‘kipper’, oftewel ‘kop- her’, wat losgeld betekent. Wat is los­geld? Dat is geld om iemand los te krijgen. De hogepriester beleed alle zonden van héél het volk en dan legde hij de handen op een bok of geit en die werd de woestijn inge­stuurd (de zondebok). (In het Engels is het ‘scapegoat”, van escape, ont­snappen).

Een mooi schaduwbeeld van de wer­kelijkheid in Jezus Christus. Dat kun je allemaal nalezen in Hebreeën 9 en 10. Daar wordt de werkelijkheid beschreven en het oude volk met zijn schaduwbeelden en rituelen, dat was maar een beeld. In het Grieks is verzoenen ‘katallas- soo’. De allereerste betekenis werd gebruikt bij geld, het ruilen van geld, wisselen, verruilen, omruilen, dat staat er voor verzoenen. Want wat zegt het woord verzoenen nou nog? Dat moet je eens aan een kind vra­gen. Dat woord is ouderwets gewor­den, net als ‘rantsoen’. Dat werd ook voor losgeld gebruikt. Je denkt bij het woord rantsoen toch nooit aan losgeld. (In ’t Engels ‘ransom’). Een verzoening is een vereffening, de verhouding komt weer in balans.

Scheiding tussen God en mens

Zonde maakt scheiding, of je het wilt of niet. God heeft niks met zonde. Als een mens zondigt, dan komt hij los van God. Wil je het bewijs heb­ben? Het loon van de zonde is de dood en de dood is een oorspronke­lijk onnatuurlijk gebeuren. Het is een afbeelding van de geestelijke dood, anders waren de mensen nooit dood gegaan. Ze zouden toch eeuwig leven vanaf het paradijs? Op het moment dat er zonde geschiedt kom je los van God, los van het leven. Uiteindelijk ga je daar dood aan. Dood is het gevolg van de zonde, ‘het loon’ zeggen ze wel eens. Nou, daar zat je niet op te wachten, op dat loon. Zonde maakt scheiding tussen God en mens. Dat betekent dat we origi­neel bij elkaar horen. Precies zó is het bedacht en bedoeld. En God loop altijd te verzinnen: “Hoe krijg Ik mijn mens weer naast mij, hoe krijg Ik jou weer naast mij, zodat Ik jou naaste kan zijn”. Want God wil zo graag zijn naaste liefhebben. Daar heb je Hem, de Zoeker, naar jou, de God van de verzoening, (in het Engels: reconciliation), degene die weer bijeenbrengt, zodat je weer samen bent. “We horen toch bij elkaar, Ik wil ze verlossen uit die ellendige zonde, uit die dood. Het is afschuwelijk dat een mens moet doodgaan. Hoe krijg ik ze los?” (Redemptor = verlosser; het komt van een werkwoord: loskopen. Latijn: Redémere = terugkopen). Het gaat dus wat kosten.

Herstel van de relatie

Ik ben blij met de God der wrake. Wat voor associaties het ook bij je oproept. De alleroudste betekenis van ‘wraak’ is: herstel van de oor­spronkelijke gave relatie. Daar is God op uit: herstel van de oorspronkelijke gave relatie tussen God en mens. Er wordt niet gezegd dat de mens eerst volmaakt moet zijn, de relatie is gaaf, zoals tussen een moeder en kind, vader en kind, man en vrouw. Dat is ‘wraak’ en ik ben zo blij met die ‘God der wrake’.

Om dat verbond te herstellen, om die wens uit te voeren, om die relatie te herstellen, moest de mens losge­kocht worden en moet degene die mij vasthoudt, dat recht ontzegd wor­den. Jesaja verzucht ergens: “Ach, er is niemand die zegt: geef terug”. Dan denk ik: Mijn Vader is degene die vanaf het begin van de schepping heeft gezegd: “Geef terug! Die mens is van mij”. Jezus heeft ook altijd gezegd: Geef terug! Mooi is dat, wat een instelling.

Kijk, als je zondigt (en wie niet) dan ontstaat er schuld. En elke keer dat je zondigt, stapelt het zich op. Denk bijvoorbeeld aan verkeersovertredingen. Elke keer krijg je er een boete bij en dat stapelt zich op (tenminste als je hem niet betaalt). Vroeger werd het volk daar symbolisch van verlost.

En de straf van al die schuld is de doodstraf. (De bedenker van de dood is niet God. Wie bedenkt zoiets gru­welijks, dat is toch krankzinnig. De dood is ontsproten aan het brein van de boze. De dood is eigenlijk een leu­gen, maar de duivel is de vader van de leugen, de vader van het kwaad). Als ik heb gezondigd stapelt de schuld zich op en al die papieren val­len bij mij het huis binnen: betaal! En ik kan niet betalen. Betaal! Die bewijsstukken zijn met de hand L geschreven (1 Kor. 02:14 – [CHEIRO- GRAPHON]). Daar heeft de duivel voor gezorgd. Die bewijsstukken die tegen ons getuigen.

Bevrijding van schuld

Wat heeft Jezus daarmee gedaan? Jezus heeft ze aan het kruis gena­geld, Hij heeft ze uitgewist, staat er. Ongeldig! Daar heeft Jezus voor gezorgd. God heeft het uitgewist. Hij is er op uit om schuld te vergeven: Hoe krijg Ik die mens onder dat ellendige schuldgevoel vandaan? Sommige mensen zeggen: Ja, Jezus is voor mij gestorven. Maar hoe zit het met het schuldgevoel? Dan heeft het nog niet gewerkt. Welnu, het bewijsstuk is weg! Op deze manier hield de duivel de mens in gijzeling, in een gevangenis. (Ander woord: dodenrijk, een woord dat Jezus gebruikt)., Al die miljarden mensen in gijzeling, van God gestolen. Verschrikkelijk. Het grootste gijze­lingsdrama van alle eeuwen. Allemaal kostbare mensen, allemaal pareltjes, grote en kleine, en de dui­vel heeft ze, de sinistere koopman, want daar heb je de ‘koopman’ uit de gelijkenis.

De kostbare parel

Als Jezus de tempel reinigt, wordt er altijd over geldwisselaars gesproken, maar in een ander evangelie staat: kooplieden. Daar is wat mee, altijd uit op winst. Die koopman loopt daar te zoeken en te zoeken en hij ziet daar één parel, zo mooi, zo buitenge­woon mooi. Als je weet dat in het hemelse Jeruzalem (moet je niet let­terlijk nemen), elke poort één parel is en dan is dat dus een mens. Jezus -de parel- dat moet een grote parel geweest zijn! De koopman ziet die en dankt maar één ding: Hebben! Die ene parel was Jezus. En zoals Abraham wist: ik blijf leven, wist Jezus dat ook. Abraham heeft naar zijn zoon gekeken en wist: hij blijft leven. Die twee daar, boven op een heuvel, niemand in de buurt, tenminste niet zichtbaar. Onzichtbaar heeft de schepping daar ook de adem ingehouden, want Izak was de dra­ger van de belofte van een groot volk te worden. Engelen hebben er bij gestaan, boze geesten hebben er bij gestaan en de duivel zelf ook natuur­lijk. Want een kind der belofte, dat moet altijd dood. Jezus, die moet dood.

Ben jij ook een kind van de belofte? Ja toch? Naar de geest toch verwekt? Nou dan heb je een tegenstander. En toen heeft de Vader van alle gelovi­gen (en dat is God) van zijn Zoon Jezus, van die kostbare parel, gezegd: Dit is mijn zoon, wat geef je ervoor? De duivel geeft liever niks. Toen zei God: Ik wil, in ruil voor deze kostba­re parel -Jezus- al die andere parels terug, die jij hebt.

De duivel hoefde nauwelijks na te denken. Hij wou die grote parel, in ruil voor al die andere parels. Eén voor allen. Waarom wou hij zo graag die ene parel hebben? Wat had Jezus gezegd: “Ik heb het eeuwige leven”. Hij had macht over boze geesten en engelen. Dat was een kostbare parel. Dus denkt de duivel: als ik die heb, heb ik ook het eeuwige leven. Waar doet je dat aan denken? Kwaad doen en toch eeuwig blijven voortle­ven. Ja, ’t Paradijs. Waarom ging er een engel staan tussen de mens en de ‘boom des levens’? Anders zou de mens ook met zijn kwaad eeuwig door kunnen leven. Daar is die engel des levens tussen gaan staan met het vlammend zwaard. De duivel wil eeuwig aan de macht blijven en hij dacht: als ik die heb, dan heb ik alles.

Op één kaart

God had zijn hele plan op één kaart gezet, Hij had ook maar één geboren zoon, Jezus. Toen heeft God bedon­gen: Je mag Hem hebben in ruil voor de hele mensheid. De duivel heeft het geaccepteerd en ging heen en heeft dat dus gedaan. De bedon­gen prijs. En zoals Izak op het altaar ging liggen in vast vertrouwen op zijn vader, zo liet Jezus zich tot zonde maken. God had een lam, eentje maar, de kudde was nog niet zo groot, het lam Gods was helemaal gaaf zonder zonde, puur mens, en de duivel accepteerde dit. En toen werd Jezus beladen met zonde. Hij kreeg alle zonden van de hele mensheid, niet van een volk, maar de hele mensheid, over zich heen, de zondebok. Doodziek heeft Hij aan het kruis gehangen. Niet alleen beladen met zonde, maar ook met ziekte. Koortsen jagen door zijn lijf, de pijn, de moeite en ondertus­sen vechten, vechten dat Hij niet ging zondigen. Dan was Hij er wel af gekomen en had gezegd: Bekijk het maar. Ik doe niet meer. (Heeft God nou zijn Zoon ver­moord? Moest Jezus nu dood omdat God zijn gram wilde halen? Zo van: al die mensen daar heb ik de pest aan. Maar Ik heb nog een zoon, de beste, een goed mens, die maak Ik dood, dan kom Ik tenminste aan mijn trekken? Wat voor krom gere­deneer is dat? Waarom speelt nooit de duivel in de verzoeningsleer een rol? Die onzienlijke wereld wordt er haast nooit bijgehaald).

Het offer van God

Hij hing daar op Golgotha. En God heeft daarvoor zijn enige zoon afge­staan. Het was ook een offer van God. Denk je dat Hij er behagen in had om slachtoffers te zien? Als ik iemand van jullie tegenkom die zegt: ha, een slachtoffer, dan denk ik: die moet zelf in therapie, dat is een sadist. Wie verheugt zich nou over slachtoffers? Als je behagen hebt in het slachtoffer, dan ben jij een moor­denaar. Je bent gestoord. Mensen in het Evangelie die zich opofferen tot ze er bij neervallen? God heeft er geen behagen in.

(Dat is een goede leer voor ons. En als je een burn-out syndroom hebt, dan betekent dat dat je een ‘bran­doffer’ bent. Opgebrand. Daar heeft God geen behagen in). Jezus is gegaan. Wat heeft Hij er tegenop gezien: “Moet dat? Kan dat niet aan mij voorbijgaan? Het beklemt mij vreselijk?” (Luc. 12:50). Jezus is die weg in geloof gegaan. Jezus geloofde in de opstanding. De duivel niet, die geloofde niet in de opstanding ten eeuwigen leven. Wel in terugkeer in het natuurlijke leven, dat was wel eens gebeurd. Maar opstaan in het eeuwige leven?

Geen vermenging

Het is zo belangrijk een goed beeld van God te krijgen, anders vermeng je Hem met de kwaadwilligheid van de boze. In het Oude Testament is dat nog al eens gebeurd en tegen­woordig toch ook. Als ik bijvoorbeeld de Amerikaanse reli-industrie zie: Er gebeurt iets raars en ze vragen zich steeds af: wat zou toch de bedoeling van de Heer daarvan zijn? Is het de Heer die daar achter zit? Dat is onbe­grijpelijk. Wel eens van de duivel gehoord? Ja, maar die is overwon­nen, daar moet je niet meer over pra­ten… ja, ja…

Het is een slimme truc van hem om achter de gordijnen te blijven. Daarom is het zo belangrijk om een goed beeld van God te krijgen. In welke kringen je ook zit. Het is zo belangrijk, dat beeld van God.

Gods initiatief

Dus voor de verzoening lag het ini­tiatief bij God. Hij is begonnen. Hij heeft ons eerst liefgehad. Hij bood zijn Zoon aan en die Zoon moest het ook nog willen. Daar heeft deze erg tegenop gezien, maar uiteindelijk zei Hij: “Het is goed. Uw wil geschiedt. Ik weet dat, als Ik mijn leven geef als losprijs, dan komen alle mensen vrij, allemaal, vanaf het begin van de schepping”.

Dus, diegene die de mens in gijze­ling had genomen, had die losprijs bedongen, en zo loopt die losprijs – een levende parel- naar de duivel toe, moest tot zonde gemaakt worden en vermoord worden. En God heeft hem laten gaan, Hij moest Hem los­laten.

Wat is er tussen die twee veel gebeurd. Hij wil het zó graag goed hebben tussen Hemzelf en mensen, dat God er alles voor over heeft en Jezus ook. Zó graag wil Hij jou met je hele hebben en houwen, je goede en je kwade kanten, met je verdriet, je teleurstellingen, je verbittering. Jou zoekt Hij op, juist jou: “Kom bij me wonen! Kom eerst maar eens tot rust, want je voelt je zo rot en zo schuldig”.

God is liefde, God heeft nog nooit iemand dood gemaakt, nooit iemand ziek gemaakt. En dan ben je ziek, vraag je dan ook: wat is de bedoeling van God, hiermee? Foute vraag! Als je het dan weten wilt: de bedoeling van God is eigenlijk, dat je weer wer­kelijk kunt gaan leven.

Gekocht en betaald

Jezus’ dood is rechtsgeldig. Dat kun je in de hemel laten horen. Rechtsgeldig. Er is geen grond meer om jou aan te klagen. En de aanklager heeft geen poot meer om op te staan. Hou hem dat maar voor ogen. Misschien ben je niet sterk, maar zwak, maar dat papier kan ik hem voor de neus houden, zoveel kracht heb ik nog wel.

Geloof je dit? Dan ben je zonder zonde, en ga je geestelijk ook nooit meer dood. YESÜ Zonder zonde, zonder schuldgevoel, je bent vrijge­kocht, de losprijs is betaald, je bent gekocht en betaald. Verzoenen betekent: losgekocht. Je zult niet in het dodenrijk komen, want Jezus is alle hemelen doorge­gaan en heeft zijn taak volbracht. Het kostte Hem dan ook alles. Hij heeft geschreeuwd: HET IS VOL­BRACHT! Het is een juichkreet geweest, met schorre stem waar­schijnlijk. Maar dat was het laatste wat Hij er uit kon brengen: “Het is volbracht”.

Die kreet is de hemelen ook doorge­gaan. De engelen hebben het ook gehoord. Wat denk je, hoe zouden zij gereageerd hebben? Ze hebben nog nooit zo’n feest gehad! En God, hoe zou God gereageerd hebben? Hoe denk je dat de boze gereageerd heeft?

Wat er in de hemel gebeurd, is het enige dat belangrijk is. Een kind kan dit toch begrijpen, het loskopen uit een gijzeling. Dan denk ik: word dan als een kind, want het wordt aan de kinderen geopenbaard. Hou eens op met moeilijk doen.

Wat gebeurt er verder?

En daarna? Na de verzoening? Dan kun je vanaf nu een hemels leven lei­den. Wat denk je: kom je in het dodenrijk terecht? Ga je er nog een keer naar toe? Ja, het duurt nog wel even: het laatste oordeel, dan halen we de laatste slachtoffers van de boze er eerst uit. Jezus is daar begonnen, die is in het dodenrijk begonnen het evangelie te verkondigen. En sommi­gen in het dodenrijk sprongen op, Abraham als eerste denk ik: Daar heb je hem. Hij heeft het evangelie verkondigd, en al die rechtvaardigen, die heeft hij bij zijn opstanding mee­getrokken in het Koninkrijk van het licht.

Maar dat gebeurt nog een keer, in de toekomst. Nu kunnen we door de hemelen trekken, samen met de engelen, het woord van God verkon­digen, strijden tegen de boze gees­ten. (Sommigen geloven niet in het bestaan van boze geesten en als je erover praat dan gaan ze van binnen steigeren. Dan vraag ik maar: wat/wie steigert er dan binnen in je?).

Waarom? Omdat wij het vonnis aan de boze geesten moeten voltrekken, het vonnis is uitgesproken en staat aan het eind van Psalm 149: Het vonnis volgens de schrift. Vertel maar dat ze verloren hebben, dat de mensheid eronder vandaan komt. Wie gelooft heeft het eeuwige leven, die beleeft het leven, je bent verzoend met God. Verzoend met Jezus. Wat een feest! En wat ook heel belangrijk is: Ben je verzoend met jezelf!? Of ben je zo ontevreden, dat je steeds een ander wilt zijn, dan je zelf eigenlijk bent. Jammer. Zoals je nu bent, zo ben je mooi. Je zegt niet tegen je kind van 5: “Ik denk dat ik je liever mag als je 20 bent”. Dan moet dan kind, vind ik, weglopen. Met jezelf verzoend, met al diegenen een eenheid vormen die Hem ook liefhebben, in de wer­kelijkheid van het Koninkrijk der hemelen.

Het herstelde verbond

Die oorspronkelijke relatie tussen God en mens, origineel zoals die was, is verstoord. De duivel heeft de mens gestolen, de dief, de slachter. Dit verbond is hersteld door het bloed van Jezus, het bloed van het Lam. Dus die verbinding is gerepa­reerd. Jezus zegt: “Dat is nu dat ver­nieuwde verbond, door mijn leven, mijn vlees en bloed”. Wanneer zei Hij dat? Wat had Hij in zijn handen bij het avondmaal? De beker der dankzegging. Hij hief de beker der dankzegging. Hij heeft ons de Vader doen kennen. Hef dan de beker! Op het leven! Het nieuwe verbond! Da’s feest Dat is wat anders dan die theorieën over erfzonde en drie-een­heid. Wie heeft die uitgevonden? Die theorieën waardoor mensen in ver­warring raken? Uitverkiezing? God kiest voor iedereen. “Dit is mijn bloed”, zegt Jezus. “Het wordt vergo­ten, het bloed van het nieuwe ver­bond en Ik zal van de vrucht van de wijnstok niet meer drinken totdat Ik het met jullie opnieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader”. Al gedaan? Al met Hem gedronken in het Koninkrijk van de Vader? Dat slaat op de wijn van het leven. Een gelijkenis tot slot: Het Koninkrijk der hemelen is te vergelij­ken met iemand, wiens verloofde onder valse voorwendselen werd meegelokt door een slecht mens en in gijzeling gehouden. Haar verloof­de ging naar de gijzelnemer en gaf alles wat hij had om haar terug te kopen en haar bij zich te nemen. Toen waren ze weer samen en ze huwden. Amen.

 

Voortgaan op Gods weg door Cees Maliepaard

“Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bid­den in de heilige Geest, verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus ten eeuwigen leven” (Judas 01:20-21).

Bewaar jezelf!

Wijsheid van Judas Deel 10

Een bekend spreekwoord luidt: ‘Wie wat bewaart, heeft wat’. Als je slechte dingen bewaart, sla je bedenkelijke zaken op in je geestelijke voorraad­kast, maar als je de goede dingen bewaart, heb je altijd iets goeds in huis. Judas doet hier de oproep jezélf te bewaren. Wel, als je jezelf bewaart, bewaar je dan iets goeds of juist iets verkeerds? Dat is in z’n algemeenheid zo niet te beantwoorden; het ligt er maar hele­maal aan hoe iemand aan de gang is. Een crimineel die zichzelf bewaart, zal doorgaan met een verwerpelijke manier van bezig zijn. Maar als zo iemand tot Jezus komt, de begane fouten belijdt en breekt met het mis­dadige verleden, kan er begonnen worden met het vergaren van de goede dingen die bij het Discipelschap van Jezus horen. Vanaf dat moment doet een mens er goed aan zichzelf te bewaren. Maar de zoon- Gods-in-wording die vasthoudt aan een gedeeltelijk verkeerde levensin­vulling, zal er goed aan doen in z’n geestelijke porseleinkast eens danig opruiming te houden. Dan pas is het voor hem zinvol met de vergaarde zegeningen ook zichzelf in z’n hemel te bewaren. Daarom laat Judas ons ook weten: bewaar je zelf in de liefde Gods! Het is absoluut uit den boze als ik m’n beschadigingen en gebondenheden ga koesteren, alsof dat karaktertrekken zouden zr die ik van Godswege meegekregen heb. Want zelfs al zijn er manke­menten bij die via de voorgeslachten al van vóór m’n geboorte aanwezig zijn, dan nog zijn het wederrechte­lijk toegebrachte zaken, die hun oor­sprong bij de machten der duisternis hebben. En die behoef ik natuurlijk niet te bewaren – daar mag ik eerder herstel van verwachten! Je mag je uitstrekken naar wat God in Zijn mateloze liefde naar ons toe heeft gebracht. Dat mogen we in ons leven inpassen, en op die manier kunnen we onszelf in de liefde Gods bewaren.

In de steigers

De mens Gods kan zichzelf opbou­wen in z’n allerheiligst geloof. Terecht staat er niet zonder meer: in z’n geloof, maar: in z’n ALLERHEI­LIGST geloof. Je kunt immers wel zoveel geloven, maar lang niet alles wat iemand gelooft werkt opbou­wend. Soms geloven gelovige men­sen de verschrikkelijkste dingen over zichzelf. Bijvoorbeeld dat ze van nature slecht en zelfs totaal verdor­ven zijn. Daarmee zal men zichzelf eerder afbreken dan opbouwen. Hoe vaak horen we mensen niet zeggen (ook binnen de kring van hen die de Heer toebehoren): Ik kan het ook niet helpen hoor; ik bén nu eenmaal Wat is dan wel ons allerheiligst geloof? Dat is wat wij geloven dat de HERE God over ons denkt. En Hij zal nooit tegen een mens zeggen: Jij kan het ook niet helpen hoor; je bént nu eenmaal zo! Hij probeert al eeu­wen lang de mensen die Hem toebe­horen bij te brengen, dat niet zij zélf de oorzaak van hun beschadigingen zijn, maar dat onder alle omstandig­heden de vorst der duisternis dat wezen zal.

Bij de verwezenlijking van Zijn scheppingsplannen heeft de HERE God gezegd dat het zeer goed was. En Hij vergist Zich niet, dus mag de , mens geloven dat dat gewoon waar is. De eeuwige Vader ziet Zijn men­selijke creaties nog steeds als beant­woordend aan Zijn oorspronkelijke gedachten. Sinds Jezus Christus Zijn verlossingswerkzaamheden volbracht heeft, heeft de mens weer nieuwe mogelijkheden gekregen. Hij staat nog wel in de steigers, de opbouw is nog in volle gang, maar het plan van Vader behelst nog altijd de mens functioneel te maken als Zijn beeld­drager.

Het kenmerk van zoonschap

Er is wel meer dan één kenmerk van Goddelijk zoonschap te noemen, dus wat mag dan wel hét kenmerk daar­van zijn? Het wezenskenmerk waar alle onderdelen van Goddelijk zoon­schap van doortrokken is, is onge­twijfeld de liefde. Waar geen liefde werkzaam is, is Goddelijk zoonschap gewoon ondenkbaar. “Zo blijven dan geloof, hoop en lief­de, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde”, lezen we in 1 Kor. 13:13. Waarom is de liefde de hoogste uiting van dat wat blijvend is? Is het geloof niet belangrijker dan de liefde, want wat zou de liefde zijn zonder een gezond geloof als ondergrond? Toch is het waar wat in 1 Korinthe 13 vers 13 staat, want de liefde is de basis van al Gods handelen. God heeft Zijn mensen lief. Hij heeft Zijn hoop, ofwel Zijn verwachting op de mens gebouwd en Hij gelóóft in Zijn schepselen, in dat zij werkelijk op Hem gelijken zullen. Onbaatzuchtige liefde is de funde­ring van Goddelijk zoonschap. Onze liefde zal in de allereerste plaats op God gericht zijn, onmiddellijk gevolgd door liefde tot de naaste. De ons het naast aan het hart liggende persoon zal Jezus zijn, daarna een ieder die met ons in de Christus is. vervolgens zal onze liefde uit dienen te gaan (net als dat bij de Vader het geval is) naar alle mensen die ons pad kruisen. Deze liefde is naar Goddelijke maatstaven pas effectief als ze gedragen wordt door liefde tot de waarheid.

Natuurlijke liefde tot mensen en tot menselijke waarheden is vanzelfspre­kend niet verkeerd, want ook die heeft God zelf in Zijn schepselen gelegd. Maar pas daar waar men lief­de tot Góds waarheid heeft, tot datge­ne wat hem van de oorsprong af voor ogen staat, zal men als mensen van Zijn welbehagen bezig kunnen zijn. Dan is je zender en ontvanger onafgebroken op God gericht. En zo’n bezig zijn opent nu eenmaal ongekend perspectief!

In nieuwe talen

Blijkens de tekst uit Judas kan een mens zich ook in de liefde Gods bewaren door te bidden in de heilige Geest. Wat voegt bidden in nieuwe tongen dan toe aan Gods liefde? Dat voegt er helemaal niets aan toe, net zo min als de liefde Gods door ons allerheiligst geloof wordt uitgebreid. Gods liefde is compleet, niemand zal die ooit kunnen vermeerderen. Maar het voor ons verstandelijk niet te vol­gen gebed in Geestestalen, zal ons helpen onze plaats in Gods liefdevol­le plan in te nemen. Het gebed door Gods Geest bouwt onze innerlijke mens op (1 Kor. 14:04). Hoe gaat dat dan in z’n werk, is het een soort hocus pocus? Allerminst! Het is niet slechts een betoog in een voor ons onbekende taal van mensen of engelen, maar het zijn door Gods Geest geïnspi­reerde gedachten in een ons inder­daad niet bekende taal. De opbouwende werking zit ‘m niet in het feit dat het in een ons onbekende tong gesproken wordt, maar dat de uitgesproken woorden onder de zalving van de heilige Geest tot stand gekomen zijn. Het zijn niet zozeer de wóórden waardoor de mens gesticht wordt, maar meer de géésteskracht waarmee de woorden geladen zijn. Worden mensen eerder in hun innerlijk opgebouwd door uit­drukkingen in een (voor hen) nieuwe taal, dan in voor hen bekende klan­ken? Oppervlakkig bekeken zou je zeggen dat dat niets uit zou moeten maken. Maar in de praktijk van alle dag blijkt het wel degelijk te verschil­len. Dat komt dan vast doordat we er in een Geestestaal geen eigen (goed­bedoelde) ideeën doorheen kunnen vlechten.

Wat verwachten we?

“Verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus ten eeuwi­gen leven”, lezen we in de brief van Judas. Jezus heeft niet de vooropge­zette bedoeling de wereld te oorde­len, maar haar te behouden (Joh. 12:47).

Als dat voor de wereld geldt, zal dat des te meer voor de Zijnen gelden. Jezus is met Gods Geest gezalfd om Zich over ons te ontfermen. Hij zal ons niet veroordelen, maar Zich met ontferming voor ons inzetten. Hoezeer we ook denken het verkor­ven te hebben en hoeveel we ook te verduren hebben van infiltrerende occulte machten die uit de afgrond afkomstig zijn, de Heer zal ons nooit of te nimmer laten vallen. Daar kunnen we absoluut zeker van zijn, want Zijn ontferming is boven alle twijfel verheven. Hij ontfermt Zich niet slechts over ons voor dit beperkte korte leven op aarde, maar meer dan dat: Hij doet dat daarenbo­ven zelfs tot in het eeuwige leven.

Een bruggenhoofd

Elke discipel van de Heer mag als een bruggenhoofd van ontferming voor een wereld in nood zijn. Want als je de barmhartigheid van de Heer in eigen leven ontvangen hebt, zal Hij je ongetwijfeld in willen schake­len in Zijn ontfermend bezig zijn voor de mens die op hem hoopt. Ook al is die hoop in het verwachtingspa­troon van een mens nog zo beperkt aanwezig, de ontferming van onze Heer zal daar niet minder om wezen.

Dat betekent dat iedere discipel van Christus Jezus zichzelf in de liefde Gods bewaren mag, mede door met ontferming bewogen zich in te zet­ten voor wie door de machten d er duisternis is aangerand. Waar we er naar toe mogen groeien zonen-van- God te zijn, zullen we net als Jezus barmhartigheid betrachten. Dat is dan geen opgelegde taak die we innerlijk al zuchtende zullen vol­brengen, maar dat is een bezig zijn in de gezindheid van Christus. In de liefde Gods zullen we de mens die zwak en beschadigd is, in ons hart sluiten. Niet om paternalisme als doel in ons leven te hebben, maar om als beeld van de Vader als een échte vader voor de anderen te zijn v door hen naar de geestelijke volwas­senheid te begeleiden. Dat doe je niet even, zoals je iemand even de weg naar het station wijst. Daarvoor zul je echt wel enige tijd ter beschikking moeten stellen. Niet alleen voor begeleiding, maar ook voor voorbede en het mede strijd leveren in de hemelse gewesten. Dat is dan voor de geestelijke mens geen tijdvulling en ook geen geeste­lijk hobbyisme! Het hoort gewoon bij het normale christelijke leven. Daarom is het met ontferming bewo­gen zijn een zaak van het geestes- hart. Dat kan geen mens vanuit zich­zelf blijvend opbrengen, maar daar heeft een ieder de heilige Geest van God voor nodig. Wie met deze Geest vervuld is, zal zich de gedachten van God eigen kunnen maken. En de liefde van de Heer doet ons de ander bejegenen zoals HIJ dat hen en ons pleegt te doen.

 

De storm op het meer (gedicht) door Piet Snaphaan

(naar aanleiding van Luc. 08:22-25)

Wie was Hij toch, die stormen deed bedaren,

in alle rust kon handelen naar Zijn wil,

die macht had over golven, woeste baren

en met gezag kon spreken: zwijg, wees stil!

 

Hij die de tegenwind trotseerde

te hulp kwam, wandelend over zee,

roepend: “Houdt moed. Ik ben ’t, de door u begeerde,

wees niet bevreesd, want Ik ga met u mee”.

 

Die slapende, toch over allen waakte,

al wat gebeurde, had Hij in Zijn hand,

ondanks paniek, waarin zij kreten slaakten,

bracht Hij hen veilig weer aan land.

 

Grenzen in de opvoeding door Jildert de Boer

Opvoeding is een levenskunst! Er is veel wijsheid van God voor nodig, om onze kinderen op de juiste wijze te leiden en te begeleiden. Ieder mens is als schepping van God uniek, dus ook ieder kind. Deze eigenheid zullen we respecteren en er behoedzaam mee omgaan. Elk gezin functioneert anders en vader en moeder zullen samen met de Heer begaanbare wegen zoeken voor hun kinderen te midden van deze wereld. In dit artikel noemen we een paar valkuilen in de opvoeding en geven we enkele aanzetten die tot hulp in de praktijk kunnen dienen. Uitdrukkelijk zij opgemerkt dat we zelf deze ‘levende materie’ niet in onze broekzak hebben, maar zelf in de dagelijkse omgang met kinderen al doende aan het leren zijn.

Autoritaire opvoeding

Kort gezegd houdt deze in: pa en ma maken de dienst uit en de kinderen hebben maar te luisteren. De ouders treden dominant op en dulden wei­nig eigen inbreng van het kind. Kinderen hinderen. Men beschouwt ze vaak als lastig en daarom moet je ze maar stevig onder de duim hou­den. Als een kind maar even uit de maat loopt, kan het direct een uit­brander krijgen. Vaak wordt er geheerst in een geest van dreiging en geweld. De ouders laten zich dikwijls leiden door de grillen van hun humeur of door hun behoefte aan rust. Het lawaai van de kinderen en de rommel die ze maken wekt hun irritatie en daarom drukken ze dit maar liefst gauw de kop in. Veel pril­le uitingen en ontdekkingsdrang wordt op die manier in de kiem gesmoord door een optreden met ouderlijke macht en dat is iets anders dan een gezond gezag. Bij het ouder worden van de kinderen ontstaan conflicten en werkt de gehanteerde opvoedingsmethode vaak averechts. Wanneer deze aan­pak gepaard gaat met geloof in God, dan is het beeld van God vaak dat van een toornige wreker en gaat dit gepaard met angst. Vanuit het evangelie van het Koninkrijk verstaan we dat het zoé­ven geschetste geen goede benade­ring is van kinderen. Ze houdt geen rekening met de geestelijke wereld, miskent de unieke persoonlijkheid van ieder kind en doet geen recht aan de aard van onze goede God.

Vrije opvoeding

We geven daar een extreem voor­beeld van.

In een supermarkt is een jongen met een winkelwagentje bij de kassa steeds maar aan het duwen en bot­sen tegen de benen van een wat oudere dame voor hem. Die mevrouw zegt op een gegeven moment tegen de moeder van het ventje: “zoudt u ervoor willen zorgen dat uw zoontje niet steeds met die kar tegen mijn benen rijdt”? Maar de moeder antwoordt: “nee hoor, ik zeg daar niks van, want wij geven hem een vrije opvoeding”! Dan pakt vervolgens de man achter de moeder met haar zoontje een pak vla uit zijn kar, maakt die vlug open en giet ver­volgens de inhoud over het hoofd van de moeder uit… Boos reageert de moeder en roept: “bent u soms gek geworden, wat doet u nou”!!?? De man zegt laconiek: “ik heb vroeger ook een vrije opvoeding gehad, vandaar”…

Dit sprekende voorbeeld behoeft nauwelijks toelichting. De gedachte van een “laissez-faire” houding is funest is de opvoeding. Het is de filosofie dat je de kinderen maar kunt laten doen en gaan en dat ze vanzelf wel groot groeien zonder veel sturing van opvoeders. Gewetensvorming, besef bij brengen van waarden, nor­men en fatsoensregels, dat alles is vrijwel taboe. Alles kan en alles mag. De kinderen mogen zich niet alleen zelf ontplooien, maar krij­gen ook voortdurend hun zin. Later worden het vaak tirannen en gaan zij thuis de baas spelen.

Bovengenoemde benadering dat kinderen automa­tisch wel goede keuzen leren maken, houdt geen rekening met het gegeven dat we in bezet gebied leven, waar de overste dezer wereld met zijn machten tekeer gaat. Zijn huishouding, die hij in gezin­nen met mensenkinderen wil infil­treren, staat diametraal tegenover de door God bedoelde ordening. Deze aanpak van kinderen bevordert de bandeloosheid en leidt tot wetteloos­heid. Wanneer zij gepaard gaat met een geloof in God, dat is het beeld van God bijna als sinterklaas, die altijd met cadeaus, suikergoed en mar­sepein rondstrooit. Dat jonge kinde­ren reeds tot zonde komen, wordt in de gedachte van een vrije opvoeding schromelijk onderschat.

Democratische opvoeding

Qua maatschappijvormen kennen we een grote gevarieerdheid tot de twee uitersten: een autoritair systeem enerzijds en volstrekte anarchie anderzijds. De democratische staats­vorm bevalt ons dan verhoudingsge­wijs nog het beste… Het woord democratie betekent het toekennen van kracht of invloed aan het volk. Het recht op vrije menings­uiting staat hoog in het vaandel. Persoonlijke vrijheid en gelijkheid zijn sleutelwoorden.

Nu staan we er volkomen achter dat alle mensen in principe gelijkwaar­dig zijn, maar dat is iets anders dan een absolute gelijkheid. Er zijn in de natuurlijke wereld verschillen tussen overheid en onderdanen, tussen werkgevers en werknemers en tus­sen ouders en kinderen. De Bijbel leert ons deze gezagsverhoudingen. Een democratische opvoedingsstijl wil kinderen van jong af opvoeden in vrijheid en gelijkheid. Vrijheid is een hoog goed, maar als deze gepro­fileerd wordt buiten Gods Woord om, dan is de vrijheid vals. Als de trend naar gelijkheid bij kinderen en jeugd doorslaat in een gebrek aan respect voor het ouderlijk gezag, voor oudsten in de gemeente en voor oudere mensen in het algemeen, dan zijn Bijbelse begrippen als onderwer­ping en ontzag uitgehold. In dit opvoedingsklimaat zijn het opkomen voor jezelf en je eigen mening erg belangrijk. Bijbelse principes als gehoorzaamheid, zelfverloochening en jezelf onbesmet van de wereld bewaren, krijgen daarbij nauwelijks aandacht. De mondige jonge mens mag (al te) spoedig meebeslissen en waant zich vrij van en op gelijke voet met “die ouwe lui”.

Bijbelse opvoeding

We geven een tekst uit het Oude- en twee plaatsen uit het Nieuwe Testament, die een stevige basis geven voor een gezonde opvoeding naar de normen van Gods Woord. – Oefen de knaap vol­gens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken (Spr. 22:06). – Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht (Ef. 06:01).

– Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dat is welbehaaglijk in de Here (1 Kor. 03:20).

Gehoorzaamheid is een bijbels grondprincipe en wanneer ouders in deze lijn volgens de wet der liefde opvoeden, bewegen zij zich op een goed spoor. Het is treffend dat Paulus als een kenmerk van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, schrijft: “hun ouders ongehoorzaam” (Rom. 01:18, Rom. 01:30). Ook bij de mensen in de laatste dagen is een typerende trek: “aan hun ouders ongehoorzaam” (2 Tim. 03:02).

Van Jezus zelf staat dat hij Jozef en Maria onderdanig was (Luc. 02:51). Wanneer het gaat om oudsten in de gemeente, dan lezen we: “die gelovi­ge kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten” (Titus 01:06) en: “een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt” (1 Tim. 03:04).

Tucht zal leiden tot vrucht, tot een goed resultaat van de opvoeding in kinderlevens. Allereerst kunnen we ons als ouders afvragen of we onszelf onderwerpen aan de opvoedingskorrecties van de Vader in ons leven Heb. 12:09-10). Tucht betekent onderwijzing, leiding! Het heeft te maken met discipline leren. We den­ken aan regel en regelmaat. In een christelijk gezin is geen onbeperkte vrijheid, maar hanteren de ouders afspraken, die passen bij de leeftijd van elk kind. Daarin zullen zij consequent dienen te zijn, zodat het ja ja is en het nee nee (Matt. 05:37). Erg belangrijk is dat de ouders elkaar in de opvoeding niet afvallen, maar steunen, zodat de kinderen pa en ma niet tegen elkaar kunnen uitspelen. Er mag geen sprake zijn van verwen­ning of van opwellingen van toorn. Evenmin van pedagogische verwaar­lozing, zodat de kinderen in aan­dacht en liefde tekort komen. Naast gehoorzaamheid zijn geborgenheid, veiligheid en bescherming basisbe­hoeften.

Liefde en vertrouwen

Ouders, die hun kinderen jong koes­teren en hen op oudere leeftijd onvoorwaardelijk warmte blijven geven, scheppen een klimaat van liefde en vertrouwen. Zij beschutten hun kinderen in de natuurlijke wereld en heiligen hen in de geeste­lijke wereld. Graag willen zij hun kinderen afzonderen van de machten der duisternis en daarom zeggen zij duidelijk “nee” tegen bepaalde din­gen, die zij niet in huis willen heb­ben, of tegen het gaan naar bepaalde plaatsen waar hun kinderen mis­schien heen willen. Er worden gren­zen aangegeven in de opvoeding. Daarbij zal er een evenwicht zijn tus­sen “pas op” enerzijds en “ruimte geven” anderzijds. Naarmate een kind opgroeit, wordt de ruimte groter. De box is in de eer­ste anderhalf jaar een veilig territori­um. Een poosje later is dat hek, heg of schutting, waardoor de grenzen worden afgepaald. Het gebied wordt steeds groter: de eigen straat, of het woonblok worden speelgebied, maar het kind mag bijvoorbeeld niet alleen naar de stad. De horizon wordt allengs groter en naarmate onze kin­deren ouder worden, krijgen zij meer verantwoordelijkheid en dus ook vertrouwen en vrijheid. Het jongere kind heeft veel bescher­ming nodig voor de invloeden en de geest van deze wereld. Naarmate onze kinderen ouder worden, komt daar het opvoeden tot weerbaarheid en het bestand zijn tegen de omge­vingsinvloeden op school en werk bij. Als ouders zullen we bewust onze kinderen heiligen, ze apart stel­len. Wanneer wij ze biddend begelei­den, is het een grote hulp te weten dat de goede engelen actief mee functioneren en dat zij ‘erbij’ kun­nen waar wij als ouders niet direct iets kunnen doen. Daarmee wordt ook aan de boze geesten paal en perk gesteld, zodat zij niet zonder meer maar kunnen doen, wat ze wensen in hun wetteloosheid.

Wet en vrijheid

Veel christenen hebben moeite met het Bijbelse begrip ‘wet’. Paulus noemt de wet heilig, rechtvaardig en goed (Rom. 07:12). Zo kan de wet een rem zijn op de zonde, al kan zij het zondeprobleem niet oplossen. De wet pakt de machten der duisternis niet aan, maar kan de mens wat betreft de zondige daden wel in toom houden. Voor kinderen is het een zegen, als zij onder de wet in verzekerde bewaring worden gehou­den. De wet is dus een tuchtmeester, een pedagoog tot Christus (Gal. 03:23-24).

Wanneer jonge mensen Christus als Heer aanvaarden en gedoopt worden in Gods Geest, dan zullen de wetten van de Geest van binnenuit gaan functioneren! Wanneer zij zich door de Geest laten leiden, dan zijn zij niet onder de wet (Gal. 05:18). Deze roeping tot vrijheid mag niet als een aanleiding voor het vlees gebruikt worden (Gal. 05:13). Het wan­delen door de Geest (Gal. 05:16) komt openbaar in de vrucht van de Geest en tegen zulke mensen is de wet niet (Gal. 05:22-23).

In bezet gebied

Kinderen worden ‘zo groen als gras’ geboren. We geven twee woorden uit de Schrift: En uw kleine kinderen en uw zonen, die op dit ogenblik nog geen kennis hebben van goed en kwaad… (Deut. 01:39).

Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan… (Rom. 09:11).

Onze kinderen komen echter op een wereld, die bezet gebied is. De gehe­le wereld ligt in het boze (1 Joh. 05:19b). De overste dezer wereld, de duivel, is er (nog!) de baas. Van nature, dat is: langs de weg van een natuurlijke ontwikkeling, komen mensen tot een wandel met overtre­dingen en zonden, overeenkomstig de loop van deze wereld, overeen­komstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werk­zaam is in de kinderen der onge­hoorzaamheid (Ef. 02:01-03). Er treedt een geestelijke dood in, een ver­vreemding van het leven Gods (Ef. 04:18).

Christenouders zullen hun kind wil­len heiligen, dat wil zeggen afzonde­ren van de boze. Vaak merken zij dat zij nog in wijsheid tekort schieten en bidden zij God daarom (Jak. 01:05). Zij zijn zelf evenwel nog niet uitge­groeid tot het volle zoonschap en zijn dus evenmin in staat hun kinde­ren volmaakt te heiligen. Toch willen de ouders hun kind zoveel mogelijk omtuinen, om het op hemelse hoogte te bewaren (Matt. 18:01-06, Matt. 18:10). Bij onze Vader, die in de hemelen is, bestaat de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat (Matt. 18:14). Het kind is als een knop, waarin God het mooie en goede van zijn schep­ping heeft gelegd. Als de ouders deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:04), zullen zij zorgen voor de liefdezon thuis, zodat de knop zich kan ontwikkelen en het kind kan gedijen. Ook de ouders bevinden zich nog in een groeipro­ces van heiliging en zij maken nog opvoedingsfouten.

De ‘knop’ van het jonge, zich ontwik­kelende kinderleven wordt echter ook aangetast door een ‘worm’, dat wil zeggen: door de vijand der men­sen. In de strijd voor hun leven zul­len wij als ouders de kinderen hel­pen tegenover hun geestelijke vijan­den!

Iemand zei eens: onze woorden wek­ken, maar onze voorbeelden trekken. Wij zoeken een hartenband met onze kinderen te krijgen! Dit is niet iets dat we kunnen forceren of fabrice­ren, maar iets dat zich in ontspan­nen leven mag ontwikkelen.

Machten uit de afgrond

In de eindtijd komen de machten tevens in groten getale op uit de afgrond. “Hun werd gezegd dat zij aan het (groene) gras der aarde (= de kinderen) geen schade zouden toe­brengen…, maar alleen aan de men­sen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden” (Openb. 09:04). Het zegel van God op ons voor­hoofd wil zeggen: vernieuwing van denken door de heilige Geest. Dat is iets heel anders dan “al het groene gras verbrandde” (Openb. 08:07).

Helaas vindt ook dat op grote schaal plaats.

Het zal duidelijk zijn dat de bewa­ring van onze kinderen geen vanzelf­sprekendheid is. Ook nu schiet de boze brandende pijlen af op ons en onze kinderen (Ef. 06:16). We zul­len het schild des geloofs ter hand nemen, om het vuur van vijand te doven en voor onze kinderen op de bres staan.

In dat geloof zullen we volharden, ook als het er in de zichtbare wereld niet zo goed uit ziet. In de onzienlij­ke wereld blijven we hen claimen voor het Koninkrijk van God.

Mensbeeld en opvoeding

Het misverstand kan ontstaan dat sommigen denken dat vanuit een gezond mensbeeld onze kinderen op een natuurlijke wijze wel goed terecht komen, eventueel onder het Bijbelse motto: “het natuurlijke komt eerst, daarna het geestelijke” (1 Kor. 15:46). De mogelijkheid bestaat dat ouders dan een valse vrijheid gedo­gen en dat het gevaar van wereldsge­zindheid veel te weinig serieus geno­men wordt. Helaas worden de resul­taten van zo’n opvoeding pas tien of vijftien jaar later gezien: het geestelij­ke is niet gekomen… Aan de vruchten kun je achteraf zien of iets wijs­heid is geweest of niet. Ik zeg dit uiteraard niet om schuld aan te praten, maar om zo mogelijk een dergelijke, verkeerde ontwikke­ling te voorkómen. Daarom hebben we het belang van gehoorzaamheid, grenzen stellen en consequent – zijn nadrukkelijk genoemd! Een bewuste, Bijbelse opvoeding zonder druk op de kinderen te leggen, wil de klare koers van het Koninkrijk van God aan hen voorhouden. Dingen die in onze tijd onder kinde­ren zo algemeen zijn, zoals brutali­teit en respectloosheid, kunnen en moeten in onze christelijke huisge­zinnen geweerd worden. Wij zullen grenzen stellen. Een geest van bruta­liteit via een kind zullen wij geen vaste grond in onze huizen geven, zodat ook de andere kinderen besmet worden. Deze invloed zullen wij in Jezus’ naam terugdringen en ons daartegenover opstellen. Deze heilzame waakzaamheid is nodig! We werken met onze kinderen aan gezeglijkheid, dwars tegen de geest van weerspannigheid in. Op het terrein van taalgebruik in het gezin is het goed zorgvuldig en nauwkeurig te zijn. Een algemeen principe is: geen zotte of losse taal, die geen pas geeft (Ef. 05:04). Als voorbeeld noemen we het onder de tegenwoordige jeugd veel gebruikte tussenwerpsel ‘shit’! Dat is engelse volkstaal voor ‘schijf en het is nu niet bepaald opbouwend dat tegen een ander te zeggen…

Zelfopvoeding

Onze kinderen mogen in het opvoe­dingsproces fouten maken. Als ouders mogen wij eveneens leren van onze fouten in de aanpak van onze kinderen, om het de volgende keer met de hulp van de Heer beter te kunnen doen. We willen onze kin­deren heiligen, maar zijn tegelijker­tijd zelf bezig met de weg van heilig­making.

In de opvoeding komen ook de ouders aan hun grenzen. Als de grens van je geduld is bereikt, kom je je ongeduld tegen. In de omgang met kinderen zijn er vaak situaties, die om verdraagzaamheid vragen. Als een kind met moddervoeten bin­nenkomt, is het dichtbij om boos te mopperen, dat je al zo vaak gezegd hebt dat het z’n voeten moet vegen… Is het dan niet nodig, dat een kind dit leert? Zeker wel, maar we zullen als ouders moeten leren de toon waarmee we een opdracht of correc­tie geven te reinigen en te zuiveren. Door middel van onze kinderen krij­gen we veel kansen om te overwin­nen.

Als de kinderen veel speelgoed her en der in de kamer hebben ver­spreid, dan kun je daar soms van genieten en denken: dat ruimen we het eten wel weer met z’n allen op. Als je moe bent, kan het speel­goed dat in de weg ligt ook worden tot een struikelblok van ergernis. Zoiets is een gelegenheid om de geest van ergernis geen post te laten vatten bij jezelf en te leren de rom­mel te verdragen. Natuurlijk zullen we aan kinderen leren hun spullen zelf weer op te ruimen, afhankelijk van hun leeftijd, als we tevens maar de lessen voor onszelf verstaan. Met oudere kinderen is het belang­rijk, om – zoals iemand eens zei – van geen enkel probleem een drama te maken! Het probleem dat een kind veroorzaakt, kan door een ontactische reactie van ons als ouders tot een drama uitgroeien. Als wij bij­voorbeeld met onze oudere kinderen de afspraak hebben gemaakt, om ’s avonds vóór 12 uur thuis te zijn en zij komen een kwartier later, wat doen wij dan? Zijn wij dan zo onver­standig, om van dit ‘muggenprobleem’ een ‘olifantenconflict’ te maken?

Toch is het verstandig om bepaalde huisregels te hanteren, die in elk gezin weer wat verschillend kunnen zijn, passend bij de eigen omstandig­heden. Wanneer oudere kinderen niet de geloofsweg gaan van hun ouders en zij wonen nog thuis, dan behoren zij zich te houden aan de ^animale regels van het huis. Anders werkt het gedrag van zo’n kind immers ook negatief naar de andere kinderen in het gezin. Warmte en flexibiliteit zijn broodno­dig, maar als het om zonde gaat, wordt de grens overschreden en kan een beslist optreden gewenst zijn, mede terwille van de andere kinde­ren.

We mogen wijsheid leren, om goed­heid en strengheid of soepelheid en stiptheid op de juiste manier toe te passen. Als we fouten maken, is het niet erg dat eerlijk te erkennen! De Heer is immers bezig ook óns op te voeden!

Verantwoordelijkheid en zorg

Laten wij als ouders onze verant­woordelijkheid verstaan, om er te zijn voor onze kinderen. Wees waak­zaam waarmee uw kinderen in aan­raking komen en wees op de hoogte waarmee zij bezig zijn. De kinderen zijn belangrijker dan de dingen! Ervoor zorgen dat wij een open oor hebben voor onze kinderen is nutti­ger, dan op zo’n moment bijvoor­beeld persé de krant te moeten lezen.

Met oudere kinderen kun je goede gesprekken niet arrangeren of plan­nen op onze tijd. We mogen alert zijn om ergens op in te haken en zulke gesprekken ontstaan soms zomaar spontaan. De Heer biedt ons deze gouden gelegenheden! Als je je eventuele zorg of nood met God bespreekt en op Hem werpt, dan zorgt Hij er op een ‘gegeven moment’ ook voor, dat je met je kind over Hem kunt spreken. Met oudere kinderen werkt een meer indirecte, vragende benadering vaak beter. Zij zijn volop bezig hun eigen identiteit te vormen en als ouders leren we om stapjes terug te doen, zodat het oudere kind toegroeit naar een grotere zelfstandigheid en meer verantwoordelijkheid. Van daaruit kunnen eigen keuzes gemaakt wor­den. Misschien dat de ouders vanuit hun levenservaring in sommige gevallen voorzichtig zullen wijzen op mogelijke gevolgen en consequenties. Leren langzaam los te laten als zij meerderjarig worden, betekent concreet dat je je als ouders niet overal meer mee bemoeit. Laten wij de kostbare tijd, om onze kinderen in de opvoeding te vormen voor hun leven, goed benutten! Vaak zijn wij -met een variant op Paulus- in de kinderopvoeding “om raad ver­legen, doch niet radeloos” (2 Kor. 04:08b). De benodigde wijsheid voor ieder verschillend kind afzonderlijk is bij de Heer voorhanden! Moge God u in deze heerlijke opdracht met uw kinderen zegenen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u ver­maande; in naam van Christus vra­gen wij u: laat u met God verzoenen. Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtig­heid Gods in Hem. Maar als medewerkers Gods verma­nen wij u ook de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen, want Hij zegt: ‘Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen’. Zie, nu is het de tijd des welbehagens; zie, nu is het de dag des heils” (Paulus in 2 Kor. 05:20 en 2 Kor. 06:02).

Hoe warm is het in de hemel?

Tot welke dwaze conclusies oneigen­lijk bijbelgebruik kan leiden blijkt nog eens uit een bericht in de rubriek ‘Overmorgen’ van De Telegraaf. Wetenschappers van de Universiteit van Santiago de Compostela in Spanje hebben name­lijk aan de hand van beschrijvingen in de Bijbel berekend hoe heet het in het hiernamaals is. Volgens hen moeten zondaars in de hel een tem­peratuur van 445 graden Celsius ondergaan en uitverkorenen in de hemel een temperatuur van 232 gra­den Celsius – ook niet echt aange­naam naar aardse begrippen. De krant schrijft: ‘Om de tempera­tuur in de hel te kunnen berekenen hebben de wetenschappers gebruik gemaakt van een passage in het hoofdstuk uit Openbaring, waarin staat dat de ongelovige terecht komt in een meer van vuur en zwavel (Openb. 14:10). Onderzoeker Jorge Mira Perez: “Deze passage impliceert, dat de temperatuur van de hel ongeveer gelijk moet zijn aan het kookpunt van zwavel, dat 445 graden Celsius is”.

Voor de hemel gebruikten Perez en zijn collega-natuurkundige Jose Vina een passage uit Jesaja, die de helder­heid van zon en maan beschrijft (Jes. 30:26). Daarop lieten zij de ingewik­kelde natuurkundige formule van

Stefan-Bolzmann los. Volgens prof. Roger Searle van de Universiteit van Durham in Engeland hebben de bevindingen van de twee wetenschappers de mythe, dat de hel zich in het midden van de aarde moet bevinden uit de wereld geholpen. “Daar is het 6000 graden heet. Dat kan niet. De enige plaatsen op aarde met een tempera­tuur van zo’n 450 graden zijn warm­waterbronnen op de bodem van de oceaan. En wat de hemel betreft: een temperatuur van rond 200 graden Celsius treffen we aan in een laag van de atmosfeer, de zogenaamde thermosfeer. Misschien is de hemel werkelijk ergens boven ons, aldus de prof.”

Gods Geest is nodig

Wie de Bijbel op wetenschappelijke wijze wil verklaren komt natuurlijk altijd bedrogen uit. Dat kan niet want de inhoud van de Bijbel laat zich alleen maar verstaan in het licht van Gods Geest. Die toont ons waar­om het werkelijk gaat. Pas als de mens door de Geest opnieuw geboren is, zal hij door Gods Geest meer en meer gaan begrijpen waarom het werkelijk gaat. En dat begrippen als ‘hemel’ en ‘hel’ een heel andere betekenis hebben dan de veelal gangbare meningen. Want ook kinderen Gods zullen door een verdere groei in de Geest (na de doop en vervulling met Gods Geest) ontdekken dat kennis en inzicht in de betekenis van de Bijbel gaat groeien. Bovendien gaat de verdere opbouw van ons geloofsleven ook gepaard met voortdurende correcties van onze gedachtewereld aangaan­de God en Zijn heerlijkheid. Zijn wetenschappelijke inzichten dan overbodig? Natuurlijk niet, maar ze staan niet voorop. Jezus zei aan­gaande het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, dat het aan wijzen en verstandigen verborgen is, maar aan kinderen geopenbaard. Zijn we nieuwe scheppingen gewor­den dan is het verlangen in ons ook geboren om de Heer werkelijk lief te hebben, door Hem te dienen met geheel ons hart en ziel, maar ook met ons verstand. Gods Geest wil ook ons verstand activeren, zodat we op gezonde en Gode welgevallige wijze de Heer dienen. En dan laten we ons niet verleiden om tot allerlei dwaze interpretaties van bepaalde Bijbelteksten te komen. Dat veroorzaakt alleen maar verwar­ring en misleiding, waarbij we ons niet behoeven af te vragen wie daarin de hand heeft. Hoe meer we geeste­lijk groeien, hoe meer we ook erva­ren dat Gods volle heerlijkheid deel van ons leven gaat worden.

Is volmaaktheid “éen verplichting?

Het bekende opinieblad HP-De Tijd gaf onlangs een themanummer uit onder de titel ‘Perfect!’, met als ondertitel “de verplichte volmaakt­heid van het moderne leven”. In de inleiding schrijft hoofdredacteur Bert Vuysje onder andere: “Voor de Nederlander is het allerbeste maar net goed genoeg: perfectie is de minimumeis die we onszelf en de wereld stellen. De vrijheid die toen werd veroverd (bedoeld worden de jaren 60 en 70) is twintig jaar later omgeslagen in verplichting. De plicht tot zelfontplooiing: van onze ziel, maar ook van ons lichaam. De plicht tot fit en jong blijven. De plicht tot volmaakte seks. De plicht tot perfect wonen en consumeren. En vooral: de plicht tot torenhoge ambitie op alle terreinen tegelijk”. Vervolgens geeft het blad in niet minder dan 23 interviews, reporta­ges, en beschouwingen een geva­rieerd beeld hiervan. In het eerste artikel van John Jansen van Galen onder de titel: ‘Doe ik het allemaal goed?’ schrijft hij onder andere: “Eerst moest je van alles, toen mocht je van alles, en nu, in de tijd van het goede leven, stapelen de eisen zich weer op. Een mooie baan, een ideale relatie, volmaakte kinderen, lekker wonen’.

Daar komt bij dat de ambities van het goede leven zich opstapelen en aan snelle verandering onderhevig zijn. Je moest beleggen om geen dief van eigen portemonnee te zijn, maar ook in New-Age-verband op zoek gaan naar de kern van het leven. Wie Windows 98 niet beheerst raakt ach­terop. Zelf maak ik vaak meerdaagse wandeltochten en ik spreek dikwijls mensen die dit ook willen gaan doen, want het is gezond en de natuur scoort hoog. Ze schaffen de bijbehorende schoenen en gidsjes aan, maar andere claims op hun tijd voorkomen dat ze werkelijk op pad gaan, zodat ze een tekort blijven voe­len”.

Doe ik het goed?

Wim Knuist van het Sociaal Economisch Planbureau zegt: “Het aantal ambities is enorm toegeno­men, met als gevolg een vluchtige kennisname van heel veel aspecten. Dat brengt een voortdurende onze­kerheid met zich mee, een altijd her­haalde vraag: ‘Doe ik het goed?’ Die rusteloosheid en onzekerheid zijn de blaren waar de generatie die het alle­maal zelf wilde uitzoeken op moet zitten”.

Duidelijk is dat de zelfontplooiing

van het ik-tijdperk heeft geresulteerd in de norm van perfectie op alle ter­reinen des levens tegelijk, maar heeft het de mens werkelijk gelukkiger gemaakt? Uit de aangehaalde voor­beelden blijkt van niet. Een vrouw uit Lelystad zegt: “Ik wilde kinderen én een baan, een beetje lekker wonen én succes in de creatieve hoek”. Aan de eerste drie eisen heeft ze voldaan, maar ze zou zich nog ‘breder willen ontwikkelen’ en zelfs wel ‘beroemd worden’. Er is iets blijven liggen dat haar soms opstandig maakt en dat haar het gevoel geeft: is dat het nou? Is that all there is?

“Dat gevoel hadden onze ouders en overgrootouders niet”, merkt Jansen van Galen tenslotte op: “ze wisten dat dit het was, dit onvolkomen leven dat pas zijn voleinding zou vinden in het hiernamaals. Wij hebben geleerd dat we de vervolmaking van het leven hier en nu op eigen kracht moeten nastreven. Maar dit zit ons niet glad”.

Niet werkelijk gelukkig

Of onze voorouders werkelijk wel zo gelukkig waren met hun ‘onvolko­men leven’ is natuurlijk erg twijfel­achtig. Maar duidelijk is dat het hedendaagse streven naar perfectie en volmaaktheid van de grote massa nooit zal resulteren in een werkelijk gelukkig leven zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft. Wie leeft onder het motto: carpe diem: pluk de dag – laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij’, komt altijd bedrogen uit. De vader der leugen probeert de mensheid een rad voor de ogen te draaien, met alle negatieve gevolgen van dien. Wat men zelf als een ‘gelukkig leven’ meent te zien en probeert na te streven is vroeg of laat voorbij. Om dan nog maar niet te spreken over het feit hoe dit leven vaak ook weer wordt aangetast door stress, oververmoeidheid, spanning, jaloezie, verslaving en noem verder maar op.

Het andere leven

Gelukkig hebben velen ontdekt dat er ook een ander leven mogelijk is, wat wél het echte geluk in zich heeft. Dat is het ‘nieuwe leven in Christus’, wat niet alleen voor dit leven beteke­nis heeft, maar een leven is waaraan nooit meer een einde komt! Wie dit leven eenmaal heeft leren kennen, zal nooit meer terug willen; het is het échte leven zoals God dat ieder mens wil geven.

De voorwaarde om deelgenoot te worden van dit werkelijke gelukkige leven is slechts ‘geloof, dat wil zeg­gen: overgave aan de Zoon van God, die Zijn leven gaf om ons vrij te kopen van de vorst der duisternis. Dan worden wij ‘nieuwe scheppin­gen in Christus’ en gaan als zodanig functioneren.

Dan kunnen we het leven aan, omdat het nieuwe leven van Christus, op de eerste plaats staat. Ook dan ontstaat er een streven naar ‘perfectie en volmaaktheid’ maar het wordt gevoed vanuit de goede bron en is dus blijvend en duurzaam. Het veroorzaakt geen spanning, maar ontspanning, vrijheid en blijheid, want wie door de Zoon is vrijge­maakt, is werkelijk vrij (Joh. 08:36; Gal. 05:01).

Ons levensdoel

Wanneer Jezus tijdens Zijn eerste grote rede vanaf de berg de opmer­king maakt: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader vol­maakt is” (Matt. 05:48) ligt dat niet als een soort ‘wet’ op ons, waarvan wij al bij voorbaat weten dat wij daar­aan toch niet kunnen voldoen. Het is geen verplichting tot volmaaktheid, maar wél een opdracht, een levens­doel. Want Gods bedoeling is het immers dat er een gemeente ontstaat “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:27). Dat is geen onbereikbaar ideaal, geen utopie, want in Christus zijn we al volmaakt, schrijft Paulus (Filip. 03:15). Nu komt het erop aan dat het eruit gaat komen, dat de gezindheid van Christus zich meer en meer gaat openbaren.

Het streven van de mens zónder Christus naar perfectie en volmaakt­heid geeft niet de echte bevrediging en levensinvulling en leidt uiteinde­lijk schipbreuk. Maar de nieuwe mens in Christus zal steeds meer gaan beantwoorden aan zijn bestem­ming, want het uiteindelijke doel van God met ons leven is dat we gelijk­vormig zullen worden aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 08:29).

Wetenschap en geloof

Uit een onderzoek dat Edward Larson en Larry Witham van de Universiteit van Georgia (USA) onlangs instelden, blijkt dat slechts weinig wetenschappers geloven in het bestaan van God. Zij hielden een enquête onder willekeurig gekozen leden van de Amerikaanse Academie van Wetenschappen. Daaruit bleek dat van de ondervraag­de biologen slechts 5,5% in God geloofde. Wiskundigen waren het meest gelovig: 14,5%. De andere wetenschappelijke richtingen lagen tussen deze percentages in. Het wetenschappelijke tijdschrift ‘Nature’ dat het resultaat van dit onderzoek publiceerde, bevestigt een eerdere studie die in 1914 werd ver­richt door de psycholoog James Leuba. Beide enquêtes leverden prak­tisch dezelfde percentages op. Volgens Larsen en Witham geeft dit aan dat wetenschappers door hun opleiding en ervaring veelal sceptisch staan tegenover zaken die niet wetenschappelijk te bewijzen zijn. Waaraan wij willen toevoegen dat geloof ook niet vraagt om weten­schappelijk bewijs. Het is immers, zoals Heb. 11:01 duidelijk formuleert, “de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”. En het is, zoals Jezus zegt, “voor wijzen en verstandigen verborgen, maar aan kinderen geopenbaard” (Matt. 11:25).

Dit betekent uiteraard niet dat weten­schappers niet tot geloof zouden kunnen komen, maar dat begint, en dat geldt voor alle mensen die het Koninkrijk Gods willen binnengaan, met een ‘kinderlijk eenvoudig’ geloof. Lees in dit verband ook Matt. 18:03, waar Jezus de oproep doet om te worden als de kin­deren.

 

De zeventig (jaar) weken door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 8b

De twee-en-zestig weken

De zeventig (jaar) weken

De eerstvolgende fase in het plan van God is dan het herstel van de ‘stad Gods’, het hemelse Jeruzalem. De profeet en apostel Johannes zag dus in een visioen de genoemde ‘hei­lige stad’, een nieuw Jeruzalem, ‘neerdalen’ uit de hemel, afkomstig van God. Zoals reeds eerder gezegd betekent neerdalen uit de hemel het zichtbaar worden op aarde. Zoals onze Heer Jezus er naar ver­langt om Zijn gemeente als Zijn vrouw te tonen aan de hele schep­ping, zo verlangt onze God er naar, Zijn ‘bruid’, die Hij door Zijn Geest bezig is te verwerven uit alle volken stammen en natiën, tot Zijn ‘vrouw’ te maken. Hij is het, die er naar ver­langt, Zijn bruid te tonen aan alle levende wezens in hemel en op aarde, zoals een bruidegom vol trots zijn bruid toont aan zijn omgeving. De stad Gods is dan deze ‘bruid’, die voor haar man versierd is en evenzo dit vol overgave toont aan haar omgeving. Zij is dan de weergave van de hele in de ware God geloven­de mensheid van alle tijden en plaat­sen, zoals de aanduiding ’tempel Gods’ de weergave is van het ‘lichaam van Christus’. De ontwikkeling van deze bruid tot vrouw, is dus het werk van de Geest van God. De heilige Geest schakelt hiervoor het ‘lichaam van Christus’ in, met als Hoofd daarvan de Heer Jezus. Dit ‘lichaam’ is als ’tempel Gods’ het centrale punt in de ‘stad Gods’. Zij is als het ware de ‘zand­korrel’ in de oester, waaromheen zich de diamant vormt tot een kost­baar gesteente (vgl. 1 Petr. 02:04-06). Zoals indertijd in het schaduwbeeld de knecht Eliëzer werd uitgezonden om de vrouw voor Izak te halen uit de ‘maagschap’ van Abraham, zo is ook de Geest van God bezig. Hij brengt in onze tijd ‘bruid’ van de ver­heerlijkte Heer Jezus tot de volle heerlijkheid van de ‘vrouw des Lams’.

Wanneer deze fase in het ‘plan van God’ voltooid is, zal dezelfde Geest met inschakeling van deze gemeente de ‘bruid’ van God verzamelen (= halen) uit alle geslachten, tongen en naties en haar tot dezelfde heerlijk­heid brengen.

Het exclusieve middel voor deze ver­werving is het eeuwig evangelie van Jezus Christus en de versiering bestaat uit de vele gaven van de Geest, waarmee in navolging van de tempel ook de stad vervuld wordt.

Het nieuwe Jeruzalem

Uiteindelijk in dit heiligingsproces is de hele stad tot een ’tempel’ gewor­den, heilig in de Here. Johannes ziet dan ook met verbazing geen afzon­derlijke tempel meer in de stad, omdat deze wérkelijk heilige stad dan gehéél vervuld is met het wezen van God en het Lam (Openb. 21:01-03 en Openb. 21:22).

Dit ‘Nieuwe Jeruzalem’ is dan op haar beurt weer de kern temidden van de hele mensheid en voor deze dus weer als een tempel van God, van waaruit het herstel doorgaat naar de voltooiing, waarin God alles in allen zal zijn (1 Kor. 15:28). Het eeuwig evangelie van Jezus Christus gaat zo door en wordt ver­kondigd aan allen, die ‘op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en natie’. Dit evangelie brengt de scheiding aan tussen wat bij God hoort (wil horen) en wat niet. Door dit evangelie wordt de tegenpool van de stad Gods, namelijk het grote, wereldomvattende Babylon, geoor­deeld en als de grote hoer uitgeran­geerd. Deze valse kerk hoereert namelijk met het ‘beest uit de afgrond’ (Dood), welke middels de antichrist zijn lasteringen tegen de God des hemels pleegt ( Openb. 14:06-11).

De aardse stad Jeruzalem in het Midden-Oosten is slechts het scha­duwbeeld van deze ‘hemelstad’, welke zichtbaar wordt op aarde. Het is dwaas om met betrekking tot de openbaring van het plan van God zich slechts te richten op de schaduw in plaats van op de werkelijkheid. Het geopenbaarde (nedergedaalde) nieuwe Jeruzalem staat centraal temidden van de volken en koningen der aarde. Dit zijn de gelovigen van alle tijden en alle plaatsen. Zij wan­delen bij haar licht, het evangelie van Jezus Christus. God Zelf openbaart zich in en door haar in goedheid, liefde en levenskracht.

Stad en tempel, één geheel

Zoals de Bijbel weergeeft, moest de apostel Johannes in het hem getoon­de visioen met verbazing constate­ren, dat er in de nieuwe hemelstad- op-aarde geen tempel te zien was. Hij moest daarom concluderen, dat de Here God, de Almachtige, Zelf haar tempel is en zo ook het Lam. De heerlijkheid Gods verlicht de stad en het blijde evangelie van het Lam is haar lamp. De volken zullen bij dit licht wandelen, terwijl de ‘koningen der aarde’ (de vele zonen Gods) hun verworven heerlijkheid (de verloste mensen) in haar brengen. Alle geweld en dreiging is te niet gedaan, want de Dood is dan als laat­ste vijand geoordeeld en uitgewor­pen, nadat hij naakt is uitgekleed, dat wil zeggen van al zijn macht en invloed beroofd. Hij heeft al zijn gevangenen, de doden, welke nog onder zijn claim lagen, moeten losla­ten, zodat ze het rechtvaardig oordeel van de ‘Zoon des mensen’ (het gehe­le ‘lichaam van Christus’) konden ondergaan (Openb. 20:13; vgl. ook Ef. 04:08, Statenvert. en 1 Petr. 03:19). De ‘nacht’ van duisternis, dreiging en ellende is voorbij. Het is en blijft helder ‘dag’, vol van heling, genezing en licht.

De laatste week

(de tijd van het einde) In de jaarlijks weerkerende cyclus van de drie genoemde grote feesten in Israël werd zo een prachtige afbeelding gegeven van de werkelijk­heid met betrekking tot de ontwikke­ling van het plan van God met de mens.

In de profetie van de ‘zeventig weken’, zoals door de engel Gabriël aan Daniël weergegeven, is tenslotte sprake van een (gedeelde) laatste week. In deze afsluitende periode vinden ontknopingen plaats met betrekking tot de eeuwige toekomst van het volk van God. Na de ontwikkeling in de periode van ’twee-en-zestig weken’, waarin het herstel een volheid heeft bereikt, is er sprake van het uitroeien van een ‘gezalfde’, zonder aanwijsbare oorzaak.

Een ‘vorst die zal komen’, zal de stad en het heiligdom te gronde richten (vs. 26). In de profetie van het laatste Bijbelboek is dan sprake van de ’twee getuigen’.

De ’twee getuigen’

Er is in de profetie van de ‘zeventig weken’ aangaande de laatste week sprake van de ‘helft der week’. Dit begrip komt in de profetie van de bij­bel vaker voor, maar dan in de vorm van ‘drie-en-een-halve dag’, zoals in Openbaring 11. De daar genoemde twee getuigen zijn een verbeelding van Woord en Geest, de beide basis­componenten van de gemeente van Jezus Christus.

Deze aanduiding is profetisch terug te brengen tot de twee Oud- Testamentische personen Zerubbabel en Jozua. Zerubbabel was een vorst, afkomstig uit de stam van Juda, terwijl Jozua hogepriester was. Zij leefden in de tijd van de pro­feten Haggaï en Zacharia. Zij begon­nen na de ballingschap, toen koning Darius van Perzië de Joden naar hun land liet terugkeren, met de herbouw van de verwoeste tempel te Jeruzalem (Ezra 05:01-02). De vorming van het ware volk Gods voltrekt zich in een periode van gees­telijke armoede en grote verdrukking binnen de stad Gods. Het getuigenis van de ‘zonen Gods’ wordt gebracht vanuit de door de Geest van God opgelegde ‘last’. Met een ‘zak’ bekleed, dus in grote verdrukking en tegenstand, volbrengen de ’twee getuigen’ als de gemeente van de eindtijd hun taak en profeteren aan­gaande de openbaring van het heil van God. Zolang hun profetisch getuigenis nog niet voleindigd is, zijn het Woord Gods en de Geest Gods werkzaam als de ’twee kandela­ren’ en de ’twee olijfbomen’, die voor de Here der ganse aarde staan. Pas na deze voleindiging kan het ‘beest uit de afgrond’, de geest die de antichrist vervult, hen in uiterlijke zin aantasten en zelfs doden, maar het is daarmee de inzet voor niet slechts zijn eigen ondergang en tege­lijk voor de ook de verheerlijking naar het beeld van de Heer voor de getuigen van het Koninkrijk Gods (Zach. 4; Openb. 11).

De gemeente van Jezus Christus

Zerubbabel en Jozua typeren de gemeente van Jezus Christus als ‘koninklijk priestergeslacht’, dat vervuld met de Geest van God werkt aan de vorming van het toekomstige ‘huis van God’. Dat is de totale her­stelde mensheid, welke uiteindelijk de hele schepping zal vervullen. In dit ‘geestelijk huis’ zijn evenals bij de vorming van de gemeente van Jezus Christus het koninklijke woord en de priesterlijke geest de bepalen­de elementen.

Deze beide Goddelijke componenten zullen ook als een eeuwige ’twee-eenheid’ de functie van de schepping bepalen. Zij gaan uit van de troon van God en het Lam, waaruit ze ont­springen als een kristalheldere rivier, waaraan het ‘geboomte des levens’ beeldbepalend is en waar vanuit genezing en herstel voor de volken plaats vindt (Openb. 22:01-05). De aanduiding ’twee getuigen’, ’twee kandelaren’ en ’twee olijfbomen’, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan, geven de krachtige wer­king weer van de Geest van onze God. We naderen de tijd, waarin deze werking zich naar buiten toe zal openbaren in een krachtig getuige­nis. Dit getuigenis zal tot een volein­ding worden gebracht, zodat in vol­maakte volgorde eerst het lichaam van de Heer en vervolgens de gehele in de ware God gelovende mensheid de volkomenheid bereikt, de rijpheid en volwassenheid van de volheid van Christus (Ef. 04:13).

De gemeente van de antichrist

Nu de ware gemeente in de eindtijd tot volle openbaring komt door de inwonende Geest van God, ontwik­kelt zich een confrontatie met het ‘beest uit de afgrond’. Deze machtige geest, die zich in de opkomende ‘mens der wetteloosheid’ zal manifesteren (2 Thess. 02:03), zal namelijk in botsing komen met het ‘volk der heiligen’. Deze geest van de dood (Dood) bewerkt dat de ‘heiligen des Allerhoogsten’ in hun uiterlijk voorkomen worden gedood, dus geblokkeerd in hun getuigenis (Dan. 07:18).

Gelijk opgaand met het getuigenis van de twee getuigen heeft zich op aarde een godsdienst ontwikkeld, die door de inwerking van occulte gees­ten is geworden als ‘Sodom’ (tegen­natuurlijke verbindingen), terwijl de mensen die deze godsdienst hante­ren, zijn gemaakt tot ‘Egypte’ (slaver­nij).

De zonen Gods (de twee getuigen) worden evenals hun Heer door deze ‘valse kerk’ niet in hun getuigenis geaccepteerd. Voor Zijn geestelijk lichaam geldt evenals voor de Heer zelf het ‘kruist hem, kruist hem’ en de ware gemeente zal door hen ‘gedood’ worden, dat wil zeggen van haar getuigenis beroofd. Er is in de profetie van Openbaring 11 bij de ’twee getuigen’ dus sprake van een periode, die geestelijk over­eenkomt met de ‘drie-en-een-halve- dag’, waarin de Heer Jezus in de invloedsfeer van de Dood was. Een schaduwbeeld hiervan vinden we in de geschiedenis van de profeet Jona. Deze was immers drie dagen en nachten in de buik van de grote vis (Jona 01:17). Deze ‘drie-en-een-halve- dag’ is ook gelijk aan de ‘helft van de week’, waarvan in de profetie van Daniël sprake is. Daar wordt gesteld, dat de ‘vorst, die met zijn volk komen zal’, de ‘stad’ (rechtvaardigen) en het ‘heiligdom’ (gemeente van Jezus Christus) te gronde zal richten. Deze vorst is de komende antichrist, de ‘zoon van Verderf (Dood), de tegenhanger van Jezus Christus, de Zoon van God. (2 Thess. 2). Alvorens onze Heer zich zal openbaren in en met Zijn heiligen (de ware gemeen­te), zal deze dictator opkomen en het ‘slachtoffer en spijsoffer’ doen ophouden. Dat wil zeggen, dat er geen openbare eredienst aan de ware God mogelijk zal zijn. De ‘heilige stad’ wordt vertreden door de ‘heidenen’ en het getuigenis van de ‘zonen Gods’ wordt ‘gedood’ vanwege de opkomende invloed van het ‘beest uit de afgrond’ (Verderf, Dood). Deze tegenhanger van de

Geest van God verkondigt door mid­del van de antichrist het ‘evangelie van de Dood’, dat wij aanduiden als het occultisme. Dit staat in lijnrechte tegenstelling tot het evangelie van het Leven, dat door de Geest van God verkondigd wordt door middel van de zonen Gods, de gemeente van Jezus Christus (Dan. 9; Openb. 11). Terwijl er zo uiterlijk een ‘stilte’ heerst in het getuigenis naar buiten toe van de ware gemeente, wordt deze innerlijk voorbereid op haar massale verheerlijking in de openba­ring tezamen met haar Hoofd. Aan het eind van de ‘week’ van verdruk­king en benauwdheid vervult een ‘Levensgeest uit God’ (de heilige Geest) hen. Er klinkt een krachtige ‘bazuin’ als aankondiging van de vol­eindiging van het geheim van God met betrekking tot deze gemeente van de eindtijd. De getuigen staan op en worden in een ondeelbaar ogen­blik verheerlijkt in gelijkvormigheid aan hun Heer en Hoofd. Ze worden ‘weggerukt’ tot God en Zijn troon, terwijl de grote draak hen najaagt en tracht te verslinden. Dan komt er pas echt oorlog in de hemel tussen de met de geopenbaarde ‘zonen Gods’ verbonden engelen en de grote draak en zijn engelen (Openb. 12).

 

De bediening van profeet door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 7

Van alle bedieningen hoort men tegenwoordig wel het meest over “de profeet”. Er wordt over gesproken en over geschreven, het staat volop in de belangstelling. Deze bediening is de tweede in het rijtje van bedieningen die door de apostel genoemd wor­den.

De Heer geeft met een heel duidelijk doel de bedieningen van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren aan de gemeenten.

Uitgaande van Ef. 04:12-16, heb ik dat aan het begin van deel zes over: “Het herstel van de gemeente”, in tien punten omschreven.

Een “genadegave van God” is altijd gegeven tot “dienstbetoon” en nooit om iemand aanzien, macht of een functie te geven. De Heer Jezus zegt: “Om niet heb gij het ontvangen, geeft het om niet” (Matt. 10:08). De woorden van de apostel Petrus zijn: “Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. (1 Petr. 04:10). Dit alleen is de waarachtige instel­ling voor iedere bediening die de Heer aan de gemeente geeft.

Visie op Gods plan

Profeten zijn heel in het bijzonder mensen met een visie op Gods plan. Een visie die overeenstemt met de visie van God, om op een bijzondere, directe wijze de voortgaande wil van de Heer te verstaan en bekend te maken. Het zal echter altijd duidelijk toetsbaar moeten zijn aan het Woord van God, de Bijbel, en in overeen­stemming dienen te zijn met Gods eeuwige raad en bedoelingen. Ook de bediening van profeten heeft, evenals de bediening van apostelen^ en leraren, tot doel de gemeenten bekend en vertrouwd te maken met de geheimenissen Gods. Dat lezen we duidelijk in de Kolossenzenbrief waar Paulus over zijn bediening als apostel schrijft: “Haar dienaar ben ik geworden krachtens het goddelijke ambt, dat mij met het oog op u is verleend, om namelijk het Woord van God te brengen in heel zijn volheid: om het geheim te verkondigen dat verbor­gen was voor alle eeuwen en alle generaties, maar dat nu is geopen­baard aan zijn heiligen. Hun heeft God bekend willen maken hoe machtig en hoe wonderbaar dit geheim is onder de heidenvolken, luidt: “Christus in u”, en ook: “De hoop op een eeuwige heerlijkheid”. Al mijn moeite is er op gericht dat zij goede moed houden en innig in liefde verbonden blijven, en zo komen tot de volle rijkdom van het inzicht in Gods geheim, Christus namelijk, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” (1 Kor. 01:25-27; 1 Kor. 02:02-03 Willibr.vert.). De gemeente moet komen tot een volledig kennen van Gods wil en inzicht in Gods geheimenissen. Dat is de visie van God! “Om het woord van God te brengen in heel zijn vol­heid”, zegt de apostel. Mede daarvoor is ook de bediening van profeet gegeven aan de gemeente.

Wat is een profeet?

Het meest Bijbelse antwoord is: “een profeet is iemand die in naam van God spreekt en Zijn wil bekend maakt”.

Het Hebreeuwse woord is “nabie” wat wel vertaald wordt met “ziener” (zie 1 Sam. 09:09). Een profeet is een “geroepene” of van God “gezonde­ne”. Een goed voorbeeld is de roe­ping van Jesaja in hoofdstuk 6. Een profeet is een gewoon mens die geen enkele bijzondere opleiding gevolgd hoeft te hebben. Hij is een lid van het lichaam van Christus, die op een bijzondere wijze begenadigd is om woorden van God te spreken. De profeet is ook weer zo’n bijzonde­re medewerker van de Heer, die namens Hem heel direct en concreet tot Gods volk kan spreken krachtens de hem verleende genade. Dat kan binnen de gemeente zijn, maar ook van buitenaf naar de gemeente toe­komen.

De woorden die een profeet spreekt, zijn méér, zijn krachtiger en sterker dan woorden van een leraar, die uit het Woord van God onderwijst. Het woord van een profeet kan hele fun­damentele waarheden in het licht plaatsen, maar kan ook de schijnwer­per richten op de toekomende din­gen. De Heer Jezus leert ons over de heilige Geest: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlij­ken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” (Joh. 16:13-14).

Werkt dat dan niet in iedere gelovi­ge, die gedoopt is met de Geest? Ja, in zekere mate, maar het is juist ook door de bediening van de profeet waardoor de Heer binnen Zijn volk openbarend bezig wil zijn, zeker ook wat de toekomende dingen betreft.

Door openbaring

Dat hele plan van God is niet door menselijke wijsheid en geleerdheid tevoorschijn te brengen, maar dat kan alleen maar door openbaring in gereinigde en geheiligde mensenhar­ten.

Aan de grote profeet Mozes werd alles wat het volk betreft en wat de bouw van de tempel betreft getoond op de berg (Ex. 25:40; Hand. 07:44; Heb. 08:05). Niet aan het hele volk maakte God het bekend maar aan de profeet die God daartoe geroepen had, die het overbracht aan het volk. Ook de profeet Ezechiël wordt in de Geest gevoerd naar een zeer hoge berg, de berg Sion waarop het hemelse Jeruzalem gebouwd is. En dan lezen we:

“Toen Hij mij daarheen gebracht had, zie, daar bevond zich een man, die er uitzag als was hij van koper, met een linnen snoer en een meet­roede in zijn hand; hij stond in de poort. De man sprak tot mij: Mensenkind, zie met uw ogen en hoor met uw oren en richt uw opmerkzaamheid op alles wat Ik u zal laten zien; want opdat Ik u dat zou laten zien, zijt gij hierheen gebracht. Verkondig alles wat gij zien zult, aan het (Ez. 40:03-04). Twee prachtige voorbeelden over de bouw van het huis Gods, de gemeen­te van Jezus Christus. Het moet pre­cies volgens Gods eeuwige bestek gebouwd worden. Vooral dat beeld van Ezechiël is zo sprekend. Het wordt aan de profeet getoond met de opdracht alles wat hij ziet te verkondigen aan het huis Israëls, de gemeente. Ik geloof dat dit de bediening van de Nieuwtestamentische profeet pre­cies weergeeft. Wat hem getoond wordt, geopenbaard wordt, wat hij met zijn geestelijke ogen ziet en met zijn geestelijke oren hoort, mee te delen aan de gemeente met het doel dat de gemeente voort geleid wordt en tot volheid komt.

Wat Gods Geest bewerkt

De Heer Jezus zegt ook nog van de heilige Geest: “Maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb” (Joh. 14:26). Wij weten dat de Heer veel meer gezegd en gedaan heeft dan er in de Bijbel opgetekend is (Joh. 20:30 en Joh. 21:25). Hij geeft echter de belofte dat alles wat Hij gezegd heeft door de heilige Geest te binnen gebracht zal worden. Dat zal geschieden op de juiste tijd en in het juiste licht. Het zal echter te allen tijde toetsbaar zijn, want het zal nooit in strijd kunnen zijn met wat wel opgetekend is of niet in overeenstemming kunnen zijn met de geest van de gehele Schrift.

Ook dit gegeven geldt in zekere zin voor alle Geest vervulde gelovigen, maar in het bijzonder voor de profe­ten die de Heer daarvoor als een gave geeft aan de gemeente.

Tot een voorbeeld

Als we het Oude Testament op het onderwerp profeten bestuderen, kun­nen we heel wat aan de weet komen. Het waren dienstknechten van God, medewerkers in de ware zin van het Woord. Wat we duidelijk zien, is dat het mensen waren die God en Zijn zaak volkomen toegewijd waren. Soms gebruikte God deze dienst­knechten van Hem om iets uit te beelden met hun leven, met het oog op de toestand van het volk. De pro­feet Ezechiël moet de ondergang van Jeruzalem zinnebeeldig voorstellen in de hoofdstukken vier en vijf. De profeet Hosea moet een ontuchtige vrouw nemen en kinderen bij haar verwekken om uit te beelden hoe verschrikkelijk de toestand van het volk Israël is (Hfdst. 1).

Deze waarachtige profeten werden maar al te vaak door het volk gehaat en bijna allemaal vermoord. Men wende zich liever tot leugenprofeten die dat profeteerden wat het volk graag wilde horen (lees bijv. Jer. 23:09-32). Die profeteerden vrede, vrede terwijl er geen vrede was! Ook nu in onze tijd komt dat voor.

Twee soorten profeten

In het Nieuwe Testament wordt gesproken van twee soorten profe­ten. Daar is de profeet die in een samenkomst een woord uitspreekt tot stichting, vermaning of bemoedi­ging, door de gave van de heilige Geest (1 Kor. 12:10 en 1 Kor. 14:03). En dan is er de “bediening” van pro­feet, door de Heer aangesteld. Het gezag, de kracht en de draagwijdte hiervan is veel groter. In Handelingen 13, waar we lezen van de uitzending van Saulus en Barnabas, zien we dat daar profeten en leraren waren die met name genoemd worden. Dat waren duide­lijk broeders met de bediening van profeet of leraar. “Nu waren er te Antiochië in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaën, de zoogbroeder van Herodes, de viervorst, en Saulus” (Hand. 13:01).

Voor Paulus afgezonderd werd tot het apostelschap had hij dus al de bediening van profeet of leraar. In Handelingen 11 lezen we van een zekere Agabus die profeet was. “En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; en één uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius” (Hand. 11:27-28).

Jeruzalem was een grote gemeente en er wordt dan ook gesproken van “profeten” (meervoud) van Jeruzalem.

In Handelingen 15 lezen we van twee van deze profeten uit Jeruzalem, ze worden met Paulus en Barnabas meegestuurd naar Antiochië om de uitslag van de conferentie mee te delen (lees Hand. 15:01-33). “Judas, genaamd Barsabbas, en Silas, mannen van aanzien onder de broe­ders” (Hand. 15:22).

In vers 32 en 33 lezen we van deze mannen: “Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders (te Antiochië) met vele woorden. En toen zij daar een tijdlang geweest waren, werden zij door de broeders met de vredegroet gezonden tot degenen die hen hadden afgevaar­digd”. Ze keerden dus terug naar, Jeruzalem.

De leringen die we hieruit kunnen trekken zijn:

Verbonden aan een gemeente

Profeten met een bediening zijn dui­delijk aan een gemeente verbonden. Wij zien dit zowel in Antiochië als in Jeruzalem. En in grote gemeenten waren dus meerdere profeten. Mannen Gods met de bediening van profeet waren beslist geen “nergens bij horende profeten” die zogenaam­de profetische geschriften, in opdracht van de Heer, moesten uit­werken en rondsturen, zoals dat heden zo vaak gebeurt. Het waren mannen van aanzien \ onder de broeders en zusters van de gemeente.

Het Griekse woord voor “van aan­zien is: “hegoumenous” wat ver­taald kan worden met “leidinggeven­de”. Het waren geen voorgangers (zoals dit woord vertaald is in Hebr. 13), geen apostelen, geen oudsten, maar mannen onder de broeders en zusters met de “bediening” van pro­feet. Daarmee dienden ze en gaven geestelijke leiding aan de gemeente. En als ze dan in een andere gemeen­te kwamen, dienden ze ook die gemeente met hun bijzondere genadegave. Ze bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden, terwijl in de gemeente van Antochië zelf ook profeten en leraren waren zoals we al zagen in Hand. 13:01. Een schitterende samenwer­king dus op hoog geestelijk niveau! Van de profeet Agabus lezen we ver­der nog dat hij profeteerde dat Paulus gevangen genomen zou wor­den: “En toen wij daar verscheidene dagen bleven, kwam uit Judea een zeker profeet, genaamd Agabus. Toen deze bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en zich voeten en handen bindende, zeide hij: Dit zegt de Heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zul­len de Joden te Jeruzalem zo binden en uitleveren in de handen der heidenen” (Hand. 21:10-11). Dit voorval speelde zich af te Ceasaréa in het huis van Filippus, de evangelist. En dan vermeldt vers 9 nog: “Deze had vier ongehuwde dochters, die profetessen waren”.

Belangrijke taak

In de Efezebrief lezen we nog iets heel fundamenteels over de bedie­ning van de profeten in samenwer­king met de apostelen. In Ef. 02:20 lezen we dat het huis Gods, de gemeente, gebouwd wordt op het fundament van de apostelen en de “profeten”, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Waarom de profeten? Als we nog even denken aan de grote Oudtestamentische profeten Mozes en Ezechiël, die in de Geest gevoerd werden naar de berg Sion en daar alles te horen en te zien kregen over de bouw van het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, dan zullen we begrijpen dat ook nu, in de Nieuw- Testamentische tijd, de profeet een grote taak heeft in de bouw van de gemeente naar Gods eeuwige bestek. Dat het hier in de Efezebrief wel degelijk gaat om de bediening van de profeet nu, en niet om de Oud- Testamentische profeten, lezen we in Ef. 03:04-05 waar Paulus schrijft: ” Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten”.

Zoals God het in het Oude Verbond openbaarde aan de profeten Mozes en Ezechiël, openbaart Hij nu het geheimenis van Christus aan Zijn apostelen en profeten. Daarom zijn ook de profeten zo belangrijk bij de fundering en de bouw van het huis Gods, de gemeen­te van Jezus Christus.

Genade voor de gemeente

De apostel Petrus schrijft er over dat de Oudtestamentische profeten hebben gezocht en gevorst naar de bedoeling van de Geest van Christus, als ze profeteerden over de genade voor de gemeente, het einddoel van het evangelie van Jezus Christus. Petrus besluit, in 1 Petr. 01:12b, dat deze geheimenissen thans ver­kondigd zijn bij monde van hen (apostelen en profeten), die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs enge­len begeren een blik te slaan (1 Petr. 01:03-12).

Zo is er door de Bijbel heen heel wat te leren over de bediening van de profeet. Mannen Gods, medewer­kers, medearbeiders die door God altijd gebruikt zijn in het Oude Verbond en zeker ook nu in het Nieuwe Verbond in de gemeente van Jezus Christus.

Tot het einde toe

Ook de bediening van de profeet is er omdat geweldige doel wat in Efeze 4 beschreven wordt te bereiken, de volwassen mens Gods naar het beeld van Jezus Christus. En om te komen tot een éénheid in de wereldwijde gemeente van Jezus Christus (Zie ook artikel No.5). De bewering dat deze bediening alleen maar nodig is geweest in de begintijd van de gemeenten wordt geloochenstraft door het woord: “Totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben”.

Naarmate we verder komen in de eindtijd zal ook deze bediening weer meer en meer een plaats krijgen. Dat ze er in het begin van de gemeenten waren, kunnen we zien in het boek Handelingen en in de brieven en dat ze er in het einde zullen zijn weten we ook zeker, omdat de Heer Jezus sprekende over de eindtijd zegt: “Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:24).

En ook in Matt. 07:15: “Wacht u voor de valse profeten, die in schapen­vacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven”.

Mensen naar Gods hart

Daar waar goede waarachtige profe­ten opstaan, zal de duivel ook zijn dienstknechten laten opstaan als engelen des lichts met zijn verderfe­lijke leringen en soms verlokkelijke bedriegerijen (2 Thess. 02:09 en 2 Petr. 02:01-03 en 2 Kor. 11:03-04 en 2 Kor. 11:13-15) De apostel Johannes noemt dat in zijn brieven “de anti-christen” (1 Joh. 02:18) en “de valse profeten” (1 Joh. 04:01) en “de misleiders” (2 Joh. 01:07). God zoekt mensen met een waarach­tig en getrouw hart, nederig en zachtmoedig, die Hij aan kan gorden met Zijn kracht om krachtig en onbewogen in Zijn dienst te staan. Mannen en vrouwen Gods die hun mond opendoen dwars tegen alle tegenspraak in. Mannen en vrouwen die niet mee gaan roepen vrede, vrede als er geen vrede is. Mannen en vrouwen met het hart en de visie van God en Jezus Christus.

 

Is de Heer onze banier? Door Tea Keuper

“Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: ‘De Heer is mijn Banier’. En hij zeide: De hand op de troon des Heren! De Heer heeft een strijd tegen Amalek, van geslacht tot geslacht” (Ex. 17:15-16).

Boven dit gedeelte staat in mijn Bijbel: “Overwinning op Amalek”. Dit was een volk dat de gehele geschiedenis door op een slinkse manier Gods vijand is geweest en waarvan God zei: ‘ik zal de herinne­ring aan Amalek onder de hemel vol­ledig uitwissen (vs. 14). In Num. 24:20 staat van Amalek: “Eerste der volken is Amalek, maar zijn einde zal onder­gang zijn”. Deze uitspraak is van Bileam, de man die door God werd onderwezen om alleen datgene, wat Hij hem zou ingeven, uit te spreken over Israël en de volken. God leert zowel Mozes als Bileam gehoor­zaamheid en alleen te luisteren naar wat HIJ zegt!

In het Oude Testament leest men heel veel over strijd en geweld tussen de volken en hun leiders. Dit is een gegeven vanaf de zonde­val. Maar voor degenen die op de waarachtige God, Schepper van hemel en aarde, vertrouwden, was deze een Banier! (Van Dale: onder iemands banier, hem volgend, met hem strijdend). Een banier is een vierkant vaandel, afwijkend van andere vormen van vanen en wim­pels.

Gods volk streed en strijdt, als het gehoorzaamde en gehoorzaamt een geestelijke strijd, aangegord met de wapenrusting van God (Ef. 06:10-18).

Jesaja noemt het woord ‘banier’ vaak, waarin de komst van de Messias wordt voor­zegt en het vrederijk. Dit doelt op het Rijk waar Jezus van getuigde door Zijn leven en sterven. Het Koninkrijk van God, waar Hij ook vurig om bad: “Uw Koninkrijk kome! Uw wil geschiede, in de hemel, zo ook op aarde!”.

In Gods Koninkrijk

In dit Koninkrijk kun je nu al vertoe­ven, er zijn door je gedachten in alles op Hem te richten. Jezus beloofde : “Ik zal maaltijd met u houden” (Openb. 03:20). Een maaltijd houden, met elkaar eten, is het beeld van ‘delen met elkaar’: God maakt ons Zijn plannen, Zijn wil bekend. Hij wil ons terzijde staan. Door onze geest aan Hem toe te vertrouwen, naar Zijn Geest te luisteren, kunnen wij onze van God ontvangen banier opheffen in elke geestelijke strijd! Want onze strijd is niet meer tegen vlees en bloed, maar tegen de énige vijand die we nog hebben: Satan! En alles wat deze tegenstander (vaak door mensen heen) ons aandoet, mogen we onder Zijn banier en op Zijn Goddelijke manier bestrijden. Jezus overwon en in Zijn Naam mogen we Gods Banier opheffen en ‘de hand op de troon des Heren’ leg­gen. De strijd en de overwinning is van Hem en zó ook van ons, als we dat in geloof doen!

‘ik ben nu jouw banier”, zegt God,

“Vertrouw je aan Mij toe,

Liefde en geloof, is mijn gebod,

zélf strijden, kind, maakt moe.

 

Ik ondersteun jouw zwakke geest

bij ’t bidden en bedenken,

kijk niet naar al wat is geweest,

Ik wil je ’toekomst’ schenken!”

 

“O Vader, God, wees mijn Banier,

vervul mij met Uw wezen!

Zó, op Uw Godd’lijke manier,

kan ieder mens genezen!”

 

Een net vol vissen door Truus van Kaam

Jezus vergelijkt het koninkrijk der hemelen met een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Als het vol is haalt men het op de oever. Het goede wordt verzameld, het ondeugdelijke werpt men weg. Voor ons een aanwijzing om nu al in ons leven elke dag scheiding aan te brengen tussen het goede en het verkeerde, het ondeugdelijke. Dat houdt in dat we ons los gaan maken van verkeerde gedachten, verkeer­de gewoontes en zo ruimte maken voor de Geest van God die zich verbindt met het goede in ons.

We mogen groeien, ons aan de waarheid houdend, naar Hem toe, die het hoofd is en samen met alle heiligen verstaan hoe groot de breedte, lengte, diepte en hoogte is van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat wij vervuld zullen worden tot alle volheid Gods! (Ef. 03:18).

 

Verwachting door Froukje Huis

De regen striemt tegen de ramen en de wind blaast de laatste bladeren van de bomen. Hun kale kruinen schudden meewarig alsof ze willen zeggen: ’t is me toch wat! Een enkele voorbijganger haast zich kleumend naar huis. ’t Is nergens beter dan thuis in de warme kamer. Ik kijk over het lege pleintje. Hier en daar brandt een lichtje, want met dit trieste weer is ’t gauw donker. Onwillekeurig denk ik: de donkere dagen voor Kerst, ja, over enkele weken is ’t weer zover. De winkels liggen al vol met kerstge­schenken. Beter, mooier, luxueuzer en duurder dan ooit. Advertenties schotelen ons de heer­lijkste diners voor en bungalowpar­ken roemen om strijd hun bijzonde­re aanbiedingen voor Kerst en Nieuwjaar…

Hoe zullen we dit jaar ons Kerstfeest vieren? Hebt u er al over nagedacht? Al voorbereidingen getroffen mis­schien?

We blijven gewoon thuis, gaan fijn naar de samenkomst, maar veel voorbereidingen hoef ik niet te maken, dacht ik.

En opeens betrap ik me er op dat ik niets bijzonders verwacht met ’t Kerstfeest. ‘Gewoon’, zoals alle jaren. Kan Kerstfeest dan ‘gewoon’, beter gezegd: ‘sleur’ worden? Natuurlijk, we herdenken dat Jezus is geboren, maar Hij woont nu toch in mijn hart? Wat kan ik nog meer verwachten?

Toen Maria naar Bethlehem reisde, droeg ze het kind Jezus onder haar hart en zij verwachtte dat Hij spoe­dig geboren zou worden. Wij dragen Jezus in ons hart en wat is ónze verwachting? Ook dat Hij spoedig ‘geboren’, dit is in ons open­baar zal worden?

Of voelen wij geen ‘leven’ meer en is onze hoop naar de toekomst gescho­ven? Misschien zelfs aan het wanke­len? ‘God talmt met de belofte…’ “Neen”, zegt de Bijbel: “God talmt NIET met de belofte…” De schrijver van de Hebreeënbrief verwoordt het zo: “… opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven” (Heb. 06:12).

Immers de hoop op het zoonschap is het anker der ziel, dat veilig en vast is en dat reikt tot binnen het voor­hangsel naar Jezus, die de Zoon Gods is.

Zijn geboorte in de wereld is het bewijs dat Hij volkomen mens is geweest zoals wij. Hij heeft het kruis gedragen om vele zonen tot heerlijk­heid te brengen.

Zo’n zoon mag u zijn, zo’n zoon mag ik zijn.

God is getrouw die het ook doen zal. Daarom mogen we Kerstfeest vieren in de blijde verwachting dat Hij meer en meer in ons openbaar zal worden.

De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede, in het geloof om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht van de heilige Geest.

 

 

 

 

 

 

1998.09-10 nr. 396

1998.09-10 Levend geloof nr. 396

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een ‘persoonlijke mededeling’ uit de brief van Paulus aan de Romeinen die ons al vele jaren geleden bijzonder heeft aangesproken is: “Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes” (Rom. 15:18). Paulus was zo verweven met het evangelie wat hij had leren kennen dat hij daaraan ook strikt vasthield. Hij deed geen water in de wijn, sloot geen com­promis, ging geen andere koers varen, liet zich niet door tegenstanders van zijn standpunt afbrengen.

Dat is nu precies wat ook ons beweegt bij de uitgave van Levend Geloof. En we willen dan ook graag zijn voorbeeld blijven volgen. Niet uit een soort starheid of conservatisme, maar uit liefde en bewogenheid voor het werkelijke evangelie wat wij door Gods genade hebben leren kennen en wat ons nog dagelijks rijker en gelukkiger maakt! Dat evangelie blijft in Levend Geloof een centrale plaats innemen.          

We zijn dankbaar voor de bekwame schrijvers die, vanuit allerlei invalshoeken, dit evangelie uitleggen met het licht dat zij door Gods Geest, daarbij ontvangen en dat nog steeds groeiende is. Ook houden we voor ogen dat het blad door iedereen gelezen kan worden, dat houdt in dat sommige artikelen meer gericht zijn op onbekeerden of pasbekeerden, en andere artikelen bedoeld zijn voor de verdere opbouw van ons geloof, want -om Paulus nog een keer te citeren- de werkelijke gemeente van Christus zal uiteindelijk uitgroeien tot een gemeente, “stralend zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbe­smet” (Ef. 05:27).

 

We zijn altijd blij als mensen reage­ren op de inhoud van Levend Geloof. Voor ons is het een bewijs dat het blad gelezen wordt en daar gaat het natuurlijk om. We waren dan ook bijzonder verheugd voor de talrijke positieve reakties na de verschijning van het vorige num­mer. Een kleine bloemlezing: Een zuster uit het westen van het land schreef: “Ik wou gewoon een keer laten weten hoe ik bemoe­digd ben door het juli/augustus­nummer van Levend Geloof. De herkenning en lering is hartverwar­mend. ‘k Wil u en de andere mede­werkers Gods zegen toebidden voor deze arbeid in Gods Koninkrijk”.

Een andere lezeres schreef speciaal getroffen te zijn door het artikel ‘Doorsta de weeën’: “We erkennen en herkennen duidelijk de weeën waar Duurt Sikkens over schrijft. Hoewel ons evangelie geen ‘sup- porting’ behoeft, is het wellicht goed te vernemen dat we er zeer door zijn bemoedigd”. Een lezer uit het noorden van het land reageerde onder andere met de opmerking: “Als trouwe lezers van Levend Geloof willen wij onze waardering uitspreken voor het fijne blad. Zowel de inhoud als de lay-outzijn van ‘hoog niveau’!” Ook werden we weer bemoedigd door de opgave van verschillende nieuwe adressen voor proefnum­mers, geschenk- of adoptieabonne­menten en nieuwe abonnees. Helpt u ook mee met de oplage van ons blad verder omhoog te brengen? Het kostbare evangelie van het Koninkrijk, dat wij hebben leren kennen, is het waard om zoveel mogelijk bekend te worden.

 

Geestkracht en wilskracht door Gert-Jan Doornink

Lees vooraf 2 Korinthe 5 vers 5 tot en met 10 (2 Kor. 05:05-10). Dit gedeelte eindigt met de opmerking: “… opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare.”

Heeft u ook zo sterk het verlangen als echte christen, als zoon van God, geopenbaard te worden? Of bent u tevreden met uw huidige status, u weet wel dat u een kind van God bent, dat u gered bent voor de eeu­wigheid, dat u een nieuwe schepping bent, maar verder is het leven wat geleefd wordt een leven van vallen en opstaan; af en toe eens een over­winning, maar geen echte overwin­naar…

Toch is er maar één ding waar de gehele schepping op wacht, schreef Paulus tweeduizend jaar geleden al, en dat is de openbaring van de zonen Gods (Rom. 08:19). Dat wil zeggen de openbaring van het werke­lijke beeld van Christus in en door ons leven, het nieuwe leven van Hem in al zijn facetten. Paulus formuleert het in zijn brief aan de Korinthiërs met de opmerking dat het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare…

In het gewone leven

Daarbij is het in de eerste plaats noodzakelijk dat dit in ons gewone alledaagse leven zichtbaar en merk­baar behoort te zijn. We zijn ‘nieuwe mensen’. Niet langer ‘zondaars’, want dat betekent staan in dienst van de vorst der duisternis, maar ‘over­winnaars’. En dat houdt in: de duivel geen kans geven, op onze hoede zijn en ons afsluiten voor alles wat van de verkeerde kant probeert binnen te dringen.

Dit is uiteraard niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, het is een ontwikkeling, een groeiproces, zoals we dat ook in het natuurlijk leven meemaken. Alleen krijgen we dan, wat ons lichaam betreft, geleidelijk aan met ‘verouderingsproces’ te maken. En dat behoort wat ons geestelijk leven betreft, natuurlijk niet het geval te zijn (2 Kor. 04:16). Het eerste wat dus primair in ons leven aanwezig behoort te zijn is: verlangen, ons uitstrekken naar… Laat niemand van ons zeggen dat hij geen verlangens heeft, want dat heb­ben we allemaal.

Er zijn talrijke ‘natuurlijke’ verlan­gens, iedere dag opnieuw. Dat zijn meestal positieve verlangens. Er is een verlangen om een goed leven te hebben, om gezond te blijven, om prettig te kunnen leven en noem ver­der maar op.

Uiteraard is dat niet verkeerd, wel als negatieve gedachten daarbij de kop. opsteken, bijvoorbeeld dat het ons zélf maar goed gaat, en wat er met de ander gebeurt kan ons minder schelen. Het hemd is vaak nader dan de rok.

Nu hoeven we natuurlijk niet de last van de gehele wereld op onze schou­ders te nemen, maar de dingen die op onze weg komen, zullen we op positieve wijze dienen te benaderen. Juist daarin kan de uitwerking van ons ‘nieuwe schepping zijn’ zich manifesteren. Als dat achterwege blijft vraag ik me af of het verlangen om als zoon van God openbaar te worden wel werkelijk aanwezig is.

In hemel en op aarde

Waaraan de wereld in onze dagen behoefte heeft zijn ‘gewone’ christe­nen, die zonder veel poes-pas hun geloof openbaren. Mensen die met beide benen in de werkelijkheid van het leven staan. Daarbij zijn ze zich wel bewust dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten (Ef. 02:06). Omdat we alleen van daaruit kunnen functioneren naar de wil en bedoeling van God. Alleen daardoor zijn we ook bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk. Maar dat blijft ook op aarde niet ver­borgen! Werkelijke christenen zijn daarom niet zweverige of onrealisti­sche mensen die doen of hun neus bloedt als een mens in nood is. Nee, zij steken de handen uit de mouwen naar mensen die hulp nodig hebben, zowel op het geestelijke, maar ook op het materiële vlak. Zij doen mis­schien wel heel onopvallende din­gen. Maar dat is niet belangrijk. De mens ziet aan wat voor ogen is, maar God ziet het hart aan. Waar met een oprecht hart de Heer gediend wordt openbaart zich het werkelijke leven zoals God dat voor ogen heeft. En Jezus is daarbij ons grote voorbeeld! Vandaar de vraag: Willen wij Christusgelijkvormig zijn, of zijn we nog wereldgelijkvormig? Willen we omgaan met de mensen zoals ook Jezus omging met de mensen? Er zijn christenen die zich bewust isole­ren van anderen omdat ze bang zijn dan wereldgelijkvormig te worden. Maar we dienen ons te realiseren dat juist in ons gewone alledaagse leven openbaar wordt of we werkelijk beelddragers van Christus zijn. We zijn niet van de wereld, maar staan wel in de wereld! Maar, merkt misschien iemand op, Jezus sprak toch: “Hebt de wereld niet lief.” Het spreekt vanzelf dat daarmee bedoeld wordt dat we niet datgene zullen lief­hebben wat besmet en aangetast is door de vorst der duisternis, maar wèl de mens en de schepping als zodanig. Die moet losgekoppeld, vrijgemaakt worden van alles wat met de duisternis te maken heeft, zoals we zelf ook losgekoppeld en vrijge­maakt zijn van deze duisternis.

Wat noodzakelijk is

Daarvoor zijn twee dingen uiterst noodzakelijk dat ze zullen functione­ren in ons leven en dat zijn ‘geest­kracht’ en ‘wilskracht’. Daar waar deze twee dingen ontbreken of niet functioneren zal het openbaar wor­den als nieuwe schepping in Christus ook ontbreken en dus niet functioneren. Een drietal opmerkin­gen in dit verband:

De woorden ‘geestkracht’ en ‘wils­kracht’ komen weliswaar niet letter­lijk voor in de Bijbel, maar wel waren alle personen die in de Bijbel op positieve wijze van betekenis waren in het plan van God vol geest­kracht en wilskracht.

Deze twee woorden zijn feitelijk woordcombinaties van twee woor­den. Het woord ‘geest’ wordt in ver­binding met ‘kracht’ geestkracht, en het woord ‘wil’ wordt in verbinding met ‘kracht’ wilskracht.

In zekere zin lopen deze woorden in elkaar over, want geestkracht houdt in dat de kracht van onze geest zich openbaart in zelfbeheer­sing, vastheid van karakter en een volhardend streven naar een bepaald doel, terwijl wilskracht de kracht is om te willen of waarmee men wil.

Twee grote voorbeelden

Waar denken we het eerst aan als we het over geestkracht en wilskracht hebben? Aan God de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus! Het eerste grote voorbeeld vinden we in God zelf. God schiep hemel en aarde en al het leven. De kracht van Zijn woord was van scheppende aard èn, waar wel eens onvoldoende aan gedacht wordt, uitsluitend positief. Het koortje wat helaas vrijwel ner­gens meer gezongen wordt ‘God is enkel positief is wat dat betreft 100% waar. God had, heeft en houdt ten aanzien van Zijn schepping altijd het goede voor ogen. Hij is een goede God.

Paulus had het goed begrepen toen hij aan de gemeente van Rome schreef dat de wil van God “het goede, welgevallige en volkomene” is. (Rom. 12:02).

Jezus, de Zoon van God, bracht dit tijdens Zijn leven ten volle in toepas­sing. Hij sprak over “leven en over­vloed” (Joh. 10:10) en de mensen die zich gingen openstellen voor Zijn boodschap ervaarden dit ook zo. Want het was niet alleen zo dat Jezus sprak over deze positieve wil van God, maar Hij bracht het ook in praktijk. Zijn geest en wil openbaar­de zich in geestkracht en wilskracht.

Ook in ons gelegd

Dat openbaarde Hij niet alleen, maar Hij legde het ook in de mens die zich daarvoor ging openstellen. Daarom zijn waarachtige kinderen Gods ook geen slappelingen of doet­jes, maar geestkrachtige en wils­krachtige mensen, vol van de Geest van God.

Want het begrip ‘kracht’ komt ons niet zomaar aangewaaid, het wordt ons niet voor de voeten geworpen, maar het is in Gods Geest aanwezig. Het is alsof God ons daarmee van onze verantwoordelijkheid bewust wil maken.

Jezus sprak daarom bij Zijn heen­gaan ook niet van “jullie zullen de heilige Geest ontvangen”, maar “jul­lie zullen kracht ontvangen wan­neer de heilige Geest over je komt” (Hand. 01:08). Jezus wilde Zijn discipe­len, en dus ook ons, eerst bewust maken wat het ontvangen van de hei­lige Geest zou inhouden. Zoals een kuiken uit het ei en een bloem uit de knop komt bij wijze van spreken Gods kracht uit de heilige Geest (en dus uit ons) tevoorschijn.

De realiteit van Gods Geest

De heilige Geest is in onze dagen, ook in onze kringen, vaak tot een soort discussieonderwerp gedegra­deerd. Wat wordt er al niet verschil­lend gedacht over bijvoorbeeld de gaven en de bedieningen. Laten we elkaar daarmee niet gaan bestrijden. We dienen ons echter in de eerste plaats af te vragen: Beseffen we nog wel wat het werkelijk betekent als Gods Geest in je komt? Of is het bij ons ook al geworden tot een dode formule zoals dat bij het naam-christendom het geval is? Onlangs sprak ik nog in een gemeente waar ik er op geattendeerd werd, na afloop van de dienst, dat vrijwel niemand van de jonge men­sen gedoopt was met de heilige Geest. Wat we nodig hebben is de doop met de Geest en daarna het dagelijks vol zijn van de Geest. Want pas als de Geest van God dage­lijks in je aanwezig is en functio­neert openbaart zich dat in het feit dat we geestkrachtige en wilskrachti­ge getuigen van Jezus Christus zijn. Dan kunnen we standhouden temid­den van alle omstandigheden, zoals Paulus die omschrijft in vers 8 en 9. En zijn we ook niet bang voor de toe­komst als verdrukking en vervolging gaan komen. Want door de druk komt wat echt is tevoorschijn!

De taal van de Geest

Ik ben er vast van overtuigd dat de geestelijke strijd voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus in de komende tijd hoe langer hoe meer zal gaan toenemen. Het zal niet gemakkelijk worden. En christenen die niet wilskrachtig en geestkrachtig zijn zullen het niet volhouden. Terwijl dat juist wel Gods bedoeling is. Want wie volhardt tot het einde die zal het einddoel bereiken. We willen daarom de geestelijke strijd ook niet uit de weg gaan, maar gebruiken -om een voorbeeld te noe­men- de taal van de Geest, het spre­ken in tongen, als een succesvol wapen in de geestelijke strijd. Door het spreken in tongen bouwen we ons geloof op, ontstaat er vrij­moedigheid, de blijdschap breekt door en temidden van welke omstan­digheden ook, kunnen we functione­ren. We gaan er niet onderdoor maar ervaren dat nieuwe kracht, nieuwe volheid, nieuwe overwinning door ons heen gaat stromen. Het spreken in tongen is een taal waar de duivel van af moet blijven. Daar kan hij niet tussen komen, al probeert hij natuurlijk ook in dit opzicht met karikatuur en surrogaat­uitingen roet in het eten te gooien. Maar de waarachtige gelovige laat zich niet uit het veld slaan en weet dit te onderkennen.

De schat in aarden vaten

Daar valt natuurlijk nog veel meer over te zeggen, maar ik wil nog wij­zen op één belangrijk punt als we het hebben over het feit dat ‘geest­kracht en wilskracht’ twee belangrij­ke aspecten zijn waardoor het leven van Jezus zich ten volle gaat openba­ren.

“De kracht die alles te boven gaat is van God”, schrijft Paulus in vers 7. Even tevoren had hij al opgemerkt dat het licht wat de duisternis in ons heeft verdreven, schijnt in onze har­ten “om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus”. Hij vat dit samen met het woord ‘schat’. Deze schat bevindt zich in een aarden vat, breekbaar, kwetsbaar zou je kunnen zeggen. Maar desal- nietemin: bruikbaar! En waarom of ik dit opmerk is dat er wel eens gelovigen zijn die menen zichzelf totaal te moeten uitschake­len. Wij zijn niets, waren niets en worden niets, is dan hun gedachtengang.

Wat een misvatting! En wat een mis­kenning van de bedoeling van God! Als Paulus in vers 5 zegt dat wij niet onszelf prediken maar Christus, dan zegt hij er meteen achteraan, maar wij zijn dienaren om Jezus’ wil.

Ingeschakeld in Gods plan

Natuurlijk is een knecht niet meer dan de Meester, maar we zijn dus niet geheel of gedeeltelijk uitgescha­keld. Maar volledig ingeschakeld in Gods plan.

God wil dat we ons volledig zullen inzetten voor de realisering van Zijn grote verlangen zoals Hij het ook oorspronkelijk voor ogen had: een harmonieuze schepping, met de mens die Hij schiep als kroon van Zijn schepping, als onderhouder en beheerder.

Wij zijn dienaren, medearbeiders van God. Wat een taak, wat een opdracht!

Doet u mee? Laten we er alles aan doen wat in ons vermogen ligt om het leven van Jezus in ons ten volle te openbaren. Dat is het verlangen van God en behoort ook ons verlan­gen te zijn.

Daarom nog even alles op een rijtje:

God, onze Vader was en is vol wilskracht en geestkracht. Dat hoor’ bij zijn karakter; dat is zijn wezen.

Jezus Christus, de Zoon, was en is dat eveneens.

En ook wij, nieuwe scheppingen, zonen Gods, mogen door de kracht en de volheid van de heilige Geest, vol geestkracht en wilskracht daaraan invulling geven.

De levende God die ons, in Christus Jezus, geroepen heeft tot deze gewel­dige taak, zal het ons doen gelukken, want Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus! Hem zij daarvoor alle lof, dank en aanbid­ding!

 

Hoe geestelijk zijn wij? Door Cees Maliepaard

 

“Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden die vóór deze gesproken zijn door de apostelen van onze Here Jezus Christus, dat zij tot u hebben gezegd: Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen die naar hun goddeloze begeerten zullen wandelen. Zij zijn het die scheuringen maken, natuurlijke mensen die de Geest niet hebben” (Judas 01:17-19)

De neiging van sommige christenen uit het volle evangelie, zichzelf en de eigen geestverwanten als geestelijke mensen te zien en andersdenkenden als natuurlijk (of vleselijke) christe­nen, is niet echt op bijbelse basis terug te voeren. Of iemand al of niet geestelijk denkt, heeft niets te maken met het wél of juist niet behoren tot een bepaalde gemeente. Heel andere dingen zijn doorslaggevend voor het vaststellen van iemands geestelijke status.

Apostolische profetie

Judas, zelf geen apostel, herinnert de gemeenten aan de woorden die de apostelen reeds in een eerder stadi­um gesproken hebben. Zij hebben de vroege gemeenten ervoor gewaar­schuwd dat er aan het einde van de tijd spotters binnen hun midden zul­len komen. Uit het verband blijkt dat het niet om gemeenteleden gaat die openlijk de spot met de eeuwige God en met Christus Jezus zullen drijven. Ook zullen ze niet proberen (al spot­tend) de volle boodschap belachelijk te maken.

Nee, het betreft gemeenteleden die in de eindtijd met het woord van God de spot drijven door in het eigen leven wel de schijn van geeste­lijk leven op te houden, maar in wer­kelijkheid meer bedacht te zijn op de realisering van allerhande eigen ideeën. Het woord van God, het werk van Christus Jezus door Gods heilige Geest en de belangen van de gemeente offeren zij op aan datgene waar ze zélf waarde aan hechten. Daarvoor hebben de apostelen terecht gewaarschuwd, want reeds in de dagen van de vroege gemeente zagen deze profetische woorden op meerdere plaatsen hun vervulling. Het betrof dan steevast mensen die de Geest niet hadden, zoals Judas dat heel treffend onder woorden brengt. Wellicht waren ze behept met een rijke menselijke geest, maar die ontbeerde de samenwerking met de Geest uit God, zodat weerspanni­ge geesten uit het rijk van Satan kan­sen kregen. Vooral de vrome varian­ten daarvan hadden nagenoeg vrij spel.

Ook in onze dagen kun je dat tegen­komen. We leven immers nog steeds aan het einde van de tijd, want die is bij de hemelvaart van onze Heer begonnen en zal voortduren tot aan de voleinding van de wereld. Mensen die de volle boodschap verstandelijk kennen, maar weigeren vanuit hun hart daarmee bezig te zijn, zullen een serieuze kans lopen van de cate­gorie scheurmakers deel uit te gaan maken.

Satan scheurt…

Satan schept er een sadistisch beha­gen in de gemeente Gods keer op keer te scheuren. Daar schijnt werke­lijk geen einde aan te komen; het lijkt af en toe wel op een repeterende breuk! En natuurlijk zwelgt de duivel in allerhande ongeestelijke scheidin­gen en splitsingen, maar toch is het grootste kwaad niet eens daarin gele­gen. De liefdeloosheid en de wette­loosheid komt veelal in een veel vroe­ger stadium naar voren: daar waar de waarheden uit Gods boodschap geweld worden aangedaan. De basis voor een uit elkaar gaan is vaak jaren daarvoor gelegd, waar men de verwerking van goddelijk heil tot stilstand heeft gebracht, de gezonde ontwikkelingen binnen het lichaam van Christus worden soms op subtiele wijze op een laag pitje gezet. Je moet het vooral niet over het leven met Christus Jezus in jouw hemel hebben, want dat kan op nogal wat weerstand in de gemeente stuiten! Soms uit regelrechte weer­spannigheid, maar veel vaker ont­staan uit onbegrip en onkunde. Je kunt dan de horen krijgen: ‘Wat ver­beeld je je eigenlijk wel? Denk je dat je er een privéhemel op na kan hou­den?’

Satan scheurt de gemeente Gods altijd in het denken van de gemeen­teleden. Wie er dan uiteindelijk de gemeente zullen verlaten, de getrou­wen aan het woord van God of juist degenen die ontrouw geworden zijn, speelt geen rol van betekenis. Satan is het om het scheuren te doen; wie er aan welke kant van de breuk ver­keren zal, is hem om het even. Daarom is het doorgaans een tot mislukken gedoemde bezigheid, wanneer pas in het laatste stadium getracht wordt de kudde alsnog bij elkaar te houden.

Onderken de scheuringsgeest!

Hoe kun je op een vroeg tijdstip de geest van scheuring onderscheiden? Door de gave van het onderscheiden van geesten vrijmoedig te hanteren. En wat kom je dan zoal tegen (alom in den lande)? Allereerst natuurlijk mensen die geleid worden door weerspannige geesten. Zij plegen daardoor verzet tegen de van Godswege aangestelde, goed functio­nerende gemeenteleiding. Een betreurenswaardige zaak! Maar gemeenteleiders staan natuur­lijk net zo goed bloot aan aanvallen van de geest van weerspannigheid. Wanneer zij hun taak niet naar beho­ren behartigen, door uit te zijn op eigen aanzien of op acceptatie van hun gemeente in de christelijke wereld rondom, verliezen zij de aard van hun Goddelijke mandaat uit het oog. Zo kan het gebeuren dat zelfs gemeenten waarbij de boodschap van bevrijding en herstel (en de daar­bij behorende strijd in de hemelse gewesten) nooit ter discussie gestaan heeft, toch jammerlijk genoeg uit elkaar vallen.

In een vroeg stadium zijn rebelleren­de gemeenteleden, of van hun machtspositie misbruik makende gemeenteleiders, wellicht nog wel te helpen. Want onze God heeft hun behoud op het oog. Niet alleen hun persoonlijk eeuwig welzijn, maar even goed ook hun behoud voor het werk aangaande Zijn Koninkrijk. Waar de geest van weerspannigheid eenmaal vaste grond onder de voeten gekregen heeft, zal hij zich des te moeilijker nog laten verdrijven.

Garantie door Gods Geest

Wie maken er scheuringen? Judas schrijft: “mensen die de Geest niet hebben”! En wie zijn dat? Lieden die de Geestesdoop (nog) niet hebben ondergaan of die daar misschien zelfs wel tegenstanders van zijn? Dat zou ik op voorhand zo niet durven zeggen. Voor velen gaat dat helemaal niet op: zij hebben de doop in  de

Geest wel degelijk ervaren maar ^fcen ze ook uit dezelfde Geest? Is datgene wat onze God hun door Zijn Geest aanreikt bepalend voor hun leven, of stellen ze zélf hun geestelij­ke normen vast?

In de praktijk zullen ze dat dan tóch doen onder leiding van een geestelij­ke werking. Maar dan is het een reli­gieuze macht, die veelal eigenzinnig is en daardoor ook op weerspannige wijze bezig zal zijn. Die weerspannigheid uit zich in een zich openstellen tegenover de bood­schap van Christus Jezus en een daaruit voortvloeiende afwijzing en verwerping van een ieder die zijn of haar geestelijke roeping getrouw wil blijven. “Natuurlijke mensen die de ^«Jeest niet hebben”, zijn derhalve vaak mensen die de Geest niet trouw gebleven zijn. Bij continuering van deze ontrouw, rest hun niet anders dan een natuurlijke levensinvulling. Goddelijke garantie van een goed geestelijk functioneren is slechts dan te geven als een mens zich volkomen richt op Gods aanwijzingen voor z’n leven. Jezus Christus geeft die. En Hij doet dat door de werking van Gods Geest in mensenlevens. Dat voorkomt ook dat Satan de spot kan gaan drijven met het werk van God in Zijn mensen. Want dat is Satans doel met al die scheuringen: voorko­men dat het plan van God in men­senlevens gestalte krijgen zal.

Goddeloze begeerten

Zijn goddeloze begeerten persé din­gen die in het licht van wettische geesten de toets der kritiek niet kun­nen weerstaan? Zullen die dus bij uitstek te vinden zijn in het genieten van datgene wat vanuit de calvinisti­sche traditie wereldgelijkvormig is? Heeft de jongere die niet meer uit­gaat daarmee de wereld overwon­nen? En hebben de ouders die geen voet meer in de bioscoop zetten en het televisietoestel met het grof vuil meegegeven hebben, op grond daar­van een geestelijk aureool om hun hoofden gekregen? We kunnen wel beter weten, denk ik. Aan goddeloze begeerten wordt vee­leer toegegeven door een ongeestelijk denken van de zich geestelijk achten­de mens. En zulk ongeestelijk den­ken wordt niet in de hand gewerkt door het lidmaatschap van een ont­spanningsvereniging, het zich inzet­ten in vrijwilligerswerk of het volgen van een televisieprogramma…, alles­behalve! Ongeestelijk denken kan infiltreren in de volle boodschap als iemand die naar z’n hand wil zetten, als er sprake is van misbruik om eigen aanzien in de gemeente te ver­krijgen of om een gevestigde positie veilig te stellen.

De Geest hebben!

Zullen we ons niet veel liever uits­trekken naar de volheid van Gods Geest, zoals de HERE God die bedoeld heeft voor een ieder die in de Christus is? We mogen ons immers als geestelijke mensen (op grond van Gods genade) uitstrekken naar heling op verschillende gebie­den. Heling van de mens Gods staat in het plan van God hoog in het vaandel geschreven. Maar heling van het gescheurde behoort stellig ook tot de mogelijkheden, zijnde heling en herstel voor het lichaam van Christus.

Daarvoor is echter wel het één en ander nodig. Onze begeerte zal goed gericht moeten zijn. We zullen geen goddeloze begeerten meer koesteren, maar godvruchtige! Ons begeren zal zijn met Jezus te verkeren, zoals we vroeger in een oud lied wel zongen. Waar je dan bent doet er minder toe, van veel meer belang is wat je bent! Zit je met een natuurlijk verlangen naar (meer) macht in de gemeente in de Bijbel te studeren, of ben je met de liefde van de Here Jezus diep in je hart, druk doende je kinderen een leuke dag te bezorgen? Het is maar een voorbeeld natuurlijk. Want vanzelfsprekend kun je ondanks verkeerde verlangens goed voor je kinderen zijn, en ook is het heel goed mogelijk vanuit een rein hart met het woord van onze God bezig te zijn. Ik wil hier alleen maar mee aantonen dat het minder uit­maakt wat je doét en meer wat je bént. Iemand met een job in de wereld die echter naar de stem van God luistert, is zeker te verkiezen boven een fulltimer in de gemeente die op zijn strepen staat. Want de één rekent met God en de ander is gericht op eigen besognes. Hoeveel te zegenrijker zal het zijn als er gemeenteleiding is met een op de Heer gerichte geestelijke antenne. Want als de gemeente óók zo doende is, zul je elkaar kunnen bemoedigen, ondersteunen en verrijken tot Gods glorie.

 

Mijn verlangen (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, O Here, mijn rots en mijn verlosser”. (Ps. 019:015).

 

Heer, mijn Heiland en Verlosser,

ook dit is ’t geen wat ik begeer,

om samen met U in dit leven

steeds heilzaam overleg te plegen,

zodat Uw wil geschiede, Heer.

 

Bestendig zie ik U voor ogen,

U mijn Heiland en mijn Rots,

hart en mond wil ‘k aan U geven

om voor U te mogen leven,

vol te zijn van woorden Gods.

 

Woorden, door Uw Geest gelouterd,

mogen spreken tot Uw eer,

en dat ze steeds weer door mijn leven

voor velen mogen zijn tot zegen,

dat is ook mijn bede telkens weer.

 

Religieus entertainment door Jildert de Boer

 

Voor zover ik kan waarnemen gaat er een golf van vervaging van evan­gelische waarden over ons land. De mensen zijn nog te porren voor aller­lei religieuze muziek, maar het meeste daarvan is ingebed in een grote dosis oppervlakkigheid. Godsdienstig amusement scoort hoog op de evangelische agenda. Het lijkt erop dat velen zich graag laten bezighouden met religieus entertain­ment. Op grote conferenties kan er gehost en geswingd worden en niet weinigen gedijen blijkbaar in de uiterlijke evangelische saus. De diepte van een leven dat zich ver­lustigt in de woorden van God en in gebed is teloor gegaan, zo het er bij sommigen al ooit geweest is. Uiterlijke show met dans, vlaggen en slingers boeit de mensen nog. Niet dat dit alles op zichzelf geno­men zo’n kwaad kan, maar het voegt ook niets wezenlijks toe. Men ver­maakt zich in een godsdienst van de zichtbare wereld.

Wat God zoekt

Onze God zoekt echter aanbidders in geest en waarheid en Hij is een beloner voor wie Hem ernstig zoeken (Joh. 04:23-24; Heb. 11:06). De opbouw van de innerlijke mens komt danig tekort, omdat het met de wezenlijke interesse in Bijbels onderwijs vaak mager gesteld is. Het tekort aan voedsel voor de inwendige mens moet dan opgevuld worden met een heleboel uiterlijk vertoon in muziek en moderne expressievor­men. Het gebrek aan Gods Woord wordt gemaskeerd met luchtige lof­prijzing. Hebben wij aan onze jeugd niets beters te bieden dan oppervlak­kige prais-meetings? Kunnen wij onze jeugd blootstellen aan muziek, die in uiterlijke entourage nauwelijk verschilt van wereldse popmuziek? Is dat dan het middel om de jeugd te trekken? Met een dergelijke gevoels­matige en lichtzinnige benadering komen onze jonge mensen niet ver­der. Het evangelie van het Koninkrijk biedt ons schitterende perspektieven. In het Woord van God zit levenskracht! De Geest van God geeft ons pit, elan en bezieling, zodat we geen oubollige mensen worden, maar geladen christenen, die het Woord uitleven in daadwer­kelijke gehoorzaamheid. Muziek en zang geven daarbij een heerlijke ondersteuning zonder de boventoon te voeren. Wereldse leuzen als uit je dak of bol gaan, passen helemaal niet in het klimaat van het Koninkrijk Gods. Onze lofprijzing en aanbidding zal betekenis hebben, in plaats van een gemis aan geestelij­ke inhoud te verbloemen door mid­del van gevoelige of luidruchtige lie­deren met weinig tekst.

De ware lofprijs

Ware lofprijs welt op uit de verbor­gen mens van je hart en mag zich naar buiten uiten. De innerlijke mens is daarbij gericht op de onzien­lijke wereld. Naast liederen die tot God gericht zijn en die ervan spreken wat Hij allemaal gedaan heeft, zijn er zeker meer liederen nodig, die een oproep doen en een aansporing geven voor ons leven. Dat gaat veel verder dan een goedkope rap als: ‘”t Geeft je een kick, ’t is ontzettend ‘cool’. Met Jezus beleef je een heleboel!” Een appèl tot geloofsgehoorzaamheid en een stimulans tot het volgen van Jezus op de smalle weg ontbreken meestal.

De opwekkingsliederen dienen getoetst te wor­den en dan merk je -naast veel goeds- ook eenzij­digheid en een oppervlakkige blijdschap, zonder ernst te maken met de weg van gehoorzaam­heid.

We hebben aanscherping nodig, niet een valse, religieuze vrijheid, die onze jonge mensen geen steek vooruit helpt op hun weg na de doop in de heilige Geest. Vernieuwing van denken van bin­nenuit geeft blijvende invloed op leven en han­delen. Zoete gevoelens en de sfeer van een mas­sabijeenkomst houden geen stand.

Wat werkelijk nodig is

Ons dagelijks leven heeft ‘spirit’ nodig, om de goede strijd van het geloof te strijden! De mach­ten der duisternis doen wat ze kunnen, om de christen die werkelijk in de hemelse gewesten wil funktioneren af te leiden tot een overmatige aandacht voor allerlei ’toeters en bellen’ in de zichtbare wereld. Merk op dat het Woord van God daarbij altijd naar de achtergrond ver­schuift.

Aan ons de opdracht om gegrepen te blijven van de ons toevertrouwde geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen en een praktische wan­del die daarmee overeenstemt. Of zijn we soms zelf ten prooi gevallen aan verstarring of geza­pigheid, waarbij ons leven maar zo’n beetje voortkabbelt? Laten we onze visie niet laten ver­troebelen door een groot evangelisch Babylon, waar van alles van de tijd- en wereldgeest er maar mee door kan.

Het is geweldig om jeugd te zien groeien in het geloof. Het is ontzettend mooi als zij daarvan ook vrijmoedig getuigenis afleggen in en buiten de gemeente! Laten wij bouwen aan en opleiden tot een hechte fundering in het Woord van het opgroeiende geslacht. Wees evenwel op uw hoede voor de vrome saus van een amusements­evangelie, dat het gevoelsleven tijdelijk bevredigt, maar levens niet wezenlijk verandert. Daarom geen vage boodschap, maar klare, Bijbelse taal luidt het parool!

 

Wonderen en tekenen door Hans Bulthuis

Toen God door Jezus Christus omzag naar onze kapotte wereld, brak er een geheel nieuwe situatie aan: het Koninkrijk van God kwam nabij. Dat betekende dat de bovenna­tuurlijke wereld van God door zijn Zoon tot ons werd gebracht en voor ieder mens bereikbaar was gewor­den. Dit Koninkrijk bestaat echter niet in woorden, maar in kracht (1 Kor. 04:20). Vandaar dat er in de ont­moeting van mensen met Jezus altijd iets gebeurde. Het bleef nooit bij woorden alleen. Zijn woorden waren -en zijn dat uiteraard nog steeds- vol goddelijke kracht en de Heilige Geest was en is een geest van kracht. Beide vormen een onverbrekelijke eenheid. Jezus’ woorden zijn geest en leven, en daarbij was Hijzelf gezalfd met de Heilige Geest en met kracht (Joh. 06:63b; Hand. 10:38a). Woord en Geest gingen bij de Heer hand in hand en deden hun zegenrijk werk in hen die geloofden. Petrus is destijds ooggetuige geweest van de majesteit van Jezus, toen Hij rondging, goeddoende en genezende allen die door de duivel waren over­weldigd. Hij was immers gekomen om de werken van de duivel te ver­breken en de mens uit diens ver­woestende klauwen weg te halen. Door het woord èn de kracht van God redde Hij de mens uit de macht der duisternis en zond hem vrij en geheeld weer terug het leven in. Daarom kon deze apostel vrijmoedig de kracht en de komst van Jezus Christus verkondigen.

Onze Heer was en is de belichaming van de wijsheid en de kracht Gods (1 Kor. 01:24b). Zijn eeuwig evangelie is een boodschap van goddelijke kracht tot behoud van de totale mens naar lichaam, ziel en geest (Rom. 01:16). Het is voor ons christenen van groot belang deze Jezus der Schriften en dit Koninkrijk van God te leren ken­nen en te gaan belijden. Wij mogen op geen enkele wijze daar iets van afdoen of aan toevoegen wat de bij­bel niet getuigt. Daarbij zal ook ons geloof niet mogen rusten op allerlei theologische wijsheden van mensen, maar op de kracht van de levende God (1 Kor. 02:05).

Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid (Heb. 13:08). Hijzelfheeft ons voorge­houden in Hem te geloven ‘gelijk de Schrift zegt’. Met Paulus zeggen wij dan ook, dat wij deze Christus willen leren kennen èn de kracht van zijn opstanding (Filip. 03:10a). Met het gebed van onze Heer bidden wij dat zijn Koninkrijk èn zijn kracht èn zijn heerlijkheid spoedig moge komen.

Jezus

Het is opmerkelijk wat Jezus over Zichzelf zegt als Johannes de Doper via zijn vrienden naar Hem laat vra­gen. Hij geeft geen uitvoerige uiteen­zetting van leerstukken, maar getuigt van zijn woorden èn krachtwerken: “Boodschapt wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gerei­nigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie” (Matt. 11:05). Aan Herodes laat Hij overbrengen dat Hij “boze geesten uitdrijft en genezin­gen volbrengt” (Luc. 13:32). Petrus beschrijft Jezus in zijn eerste toepraak als “een man u van Godswege aangewezen door krach­ten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft” (Hand. 02:22). Eenzelfde aan­duiding geeft hij later in het bekende Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Lucas opent dit boek met de woorden “over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren” (vs. 1). Hij heeft naast het leren en prediken zeer veel ‘gedaan’. De gehele schare trachtte Hem steeds weer aan te raken, omdat er irf-acht van Hem uitging en Hij allen genas (Luc. 06:19).

Van de beschreven wonderen vallen de genezingen het meest op. Van heinde en verre kwamen de zieken tot Hem, en Hij wees niemand af. Bij zijn verkondiging van het Koninkrijk genas Hij ‘alle ziekte en alle kwaal’ onder het volk (Matt. 04:23 en Matt. 09:35). Toen men dat zag, bracht men allen die ernstig ongesteld waren, die gekweld werden door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden tot Hem, en… Hij genas hen! Als Hij de lijdende schare zag, werd Hij met innerlijke ontferming over bewogen en genas hun ziekten (Matt. 14:14). Er waren bijeenkom­sten waar alleen maar genezen werd: En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer, en Hij genas hen” (Matt. 15:30-31). Het liep erop uit dat het volk de God van Israël ver­heerlijkte. Meestal echter gingen de wonderen gepaard met de woordver­kondiging. De bijbel vermeldt dat de schare Jezus opzocht “om Hem te horen èn zich te laten genezen van hun ziekten” (Luc. 05:15-17 en Luc. 06:18 en Luc. 09:11). Zo vervulde Jezus het profetische woord van Jesaja, toen hij voorzegde dat de knecht des Heren onze zwak­heden op Zich zou nemen en onze ziekten zou dragen (Matt. 08:17). Hieruit blijkt dat het Koninkrijk Gods nabij ons is gekomen. Een Koninkrijk in woord en in kracht. Naast bevrijdingen van boze geesten en genezingen heeft Jezus nog vele andere wonderen en tekenen ver­richt. De bijbel verhaalt over twee wonderbare spijzigingen van duizen­den, over het lopen op water, over het maken van water tot wijn, over belastinggeld uit een vissebek, over het stillen van storm en golven, etc. Johannes schrijft, dat, indien de vele andere dingen die Jezus gedaan heeft één voor één beschreven zou­den worden, de wereld zelf de boe­ken daarover niet zou kunnen bevat­ten (Joh. 21:25). Jezus leefde in de wereld van God, zijn Vader. Dat is een wereld van het goddelijk boven­natuurlijke. Een wereld van wonde­ren en krachten Gods, en dat alles tot heil van de mensheid. Ook tot heil van u en mij.

De apostelen

De bovennatuurlijke werkingen van Gods Koninkrijk bleven evenwel niet alleen beperkt tot Jezus’ eigen bedie­ning en werk. Al spoedig instrueerde Hij zijn discipelen, eerst de twaal­ven, daarna de tweeënzeventig bijvoorbeeld Lucas 9 vers 1 en 2 en Lucas 10 vers 1 tot en met 9 (Luc. 09:01-02 en Luc. 10:01-09). Zelfs waren er al die op eigen houtje aan de slag gingen, volgens Markus 9 vers 38 tot en met 40 (Mark. 09:38-40). Jezus stemde daarmee in. Zijn eigen discipelen gaf Hij de opdracht: “Gaat en predikt dat het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, rei­nigt melaatsen, drijft boze geesten uit” (Matt. 10:07-08). De tweeënzeven­tig droeg Hij op om eerst de zieken die er zijn te genezen en daarna tot hen te zeggen dat het Koninkrijk Gods nabij is gekomen (Luc. 10:09). Zijn volgelingen zijn toen op pad gegaan om te prediken en tevens de zieken te genezen en de boze gees­ten uit te drijven (Mark. 06:13 Mark. 06:30). Steeds weer dat gelijk opgaan van woord èn kracht, van leer èn daad, van onderricht èn werk. Het wonder is inclusief, normaal, erbij behorend. Dit is toch begrijpelijk. Hoe te spre­ken over redding, heling en volma­king zonder de daad bij dat woord te voegen? Weest daders des woords, schrijft Jacobus. Dat heeft Jezus ons als voorbeeld nagelaten. Zijn werk is aan zijn discipelen van toen niet tevergeefs geweest. Na de eerste Pinksterdag, toen zij vervuld waren met heilige Geest en met kracht uit de hoge, zetten zij het werk voort. Vanuit de hemel werkte de verrezen en verheerlijkte Heer met hen mee door het evangelie­woord te bevestigen met wonderen en tekenen (Mark. 16:20). In het bijbelboek Handelingen der Apostelen lezen we het verslag daar­van: “Vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen (Hand. 02:43); door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonde­ren onder het volk (Hand. 05:12); de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe en bracht zieken en door onreine geesten gekwelden mee, en zij werden allen genezen (Hand. 05:15-16); en Stefanus deed wonderen en grote tekenen onder het volk (Hand. 6:8); en vele verlamden en kreupe­len werden genezen (Hand. 08:07); vrijmoedig sprekende in vertrouwen op de Heer die getuigenis gaf aan het woord zij­ner genade en tekenen en wonderen door hun handen deed geschieden (Hand. 14:03); zij hoorden Paulus en Barnabas verhalen wat al tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had (Hand. 15:12); toen kwamen ook de anderen op het eiland die ziekten hadden en werden genezen (Hand. 28:08-09)”. Voor hun werk baden de discipelen juist om die werkingen van kracht: “Geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonde­ren geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus (Hand. 04:30). En God verhoorde hun gebed, want zijn Koninkrijk bestaat in kracht en komt met kracht (Mark. 09:01)”.

Zo zijn de eerste gemeenten van de vroeg-christelijke kerk getuigen geweest van de majesteit van Jezus. Zij hebben de krachten van de toeko­mende eeuw gesmaakt naar de wil van de goede God (Heb. 06:05b). Ja, zijn bedoeling was, is en blijft, dat alle gelovigen daarin zullen participe­ren. Als tekenen zullen zij in zijn naam boze geesten uitdrijven en op zieken de handen leggen, en zij zul­len genezen worden (Mark. 16:15-20). Hierin klinkt de belofte en de opdracht van Jezus door, toen Hij sprak dat zijn volgelingen zijn wer­ken zouden doen en grotere (Joh. 14:12).

Noodzaak

Waartoe toch die wonderen en teke­nen? Wel, uit het voorafgaande zal duidelijk zijn dat het gewoon niet anders kan dan met zulke bovenna­tuurlijke manifestaties en gevolgen. Nogmaals: het Koninkrijk van God bestaat in kracht. Waar dat Koninkrijk in geloof en met visie gepredikt wordt, werkt Gods kracht. Een evangelie zonder die goddelijke krachten is geen evangelie. Paulus schrijft aan de gelovige Romeinen dat hij de heidenen tot gehoorzaam­heid des geloofs gebracht had door woord en daad, door kracht van teke­nen en wonderen, door de kracht des Geestes (Rom. 15:18-19). Aan de Tessalonicenzen schrijft hij, dat zijn evangelieprediking niet slechts in woorden tot hen gekomen was, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in grote volheid (1 Thess. 01:05). Dat alles had Christus door hem heen bewerkt (Rom. 15:18-19). Wie wil die nog steeds werkende en onverander­de Christus keren? Hij is vol barm­hartigheid en ontferming over ieder mens, in het bijzonder over de lij­dende mens.

Wonderen en tekenen in dat licht bezien, zijn dus nodig om de zieke mens te genezen, om de door boze geesten gebonden of bezeten mens te bevrijden. Daardoor komt die mens tot zijn herstel naar lichaam, ziel en geest, zoals beloofd is (bijv. 1 Thess. 05:23). De Heer wil dit nog steeds doen (1 Thess. 05:24). En… het is broodnodig, want er zijn nog zo veel zieken en gebondenen in Gods volk. Die nood is groot. Wie zou daar onberoerd aan voorbij kunnen gaan? Wie zou ‘aan de overkant’ voorbij durven gaan met de mond vol over het evangelie (Luc. 10:31-32)? Alleen al voor deze nood wordt het hoog tijd dat heel Gods volk meer dan ooit tevoren er ernst mee maakt om als ‘één man’ de bijbelse weg te gaan in het verrichten van Jezus’ werken. Het is niet voor niets dat Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs schrijft over gaven van genezingen, gaven van werking van krachten, e.d. Voor Jacobus is het de gewoonste zaak van de (christelijke en gemeentelijke) wereld om de zie­ken in de gemeente te genezen. Men bestudere eens goed Jakobus 5 vers 14 tot en met 18 (Jak. 05:14-18).

Wonderen en tekenen werken voor sommigen ook mee om tot geloof te komen. En dat mag van Jezus. Hij zegt er Zelf van in Johannes 4 vers 48 (Joh. 04:48: “Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet gelo­ven”. Opmerkelijk is dat Hij hen daarover niet vermanend toespreekt en hen niet voorhoudt om zonder zulke krachten te geloven. Neen, hij geneest meteen door zijn woorden (Joh. 04:50a) de zieke zoon van de hove­ling. Jezus doet juist openlijk teke­nen en wonderen, opdat zij die dit nodig hebben, tot geloof gaan komen.

Hieruit blijkt weer eens zijn onuitsprekelijke liefde, waardoor Hij Zich met alle legale middelen inzet om de mens te redden en terecht te bren­gen. Het zal duidelijk zijn dat wie van ons al gelooft, de tekenen niet meer nodig heeft om tot geloof te komen. Voor verdergaand geloof zijn ze voor de meeste christenen wel nodig. De manifestatie en werking van de kracht Gods bouwt juist op en stimuleert geweldig. Het prikkelt mede om te blijven geloven.

Ook vandaag?

Ja, ook voor vandaag is de Heer, zijn evangelie en zijn opdracht niet ver­anderd. Hij wil nog steeds door mid del van zijn lichaam, de gemeente werken en helen, opbouwen en vol­maken. In dit verband zijn twee uit­spraken uit het evangelie van groot belang. De eerste is te lezen in Galaten 5 vers 3a (Gal. 05:03a): “Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt”. Deze opmerking van Paulus staat in de tegenwoordige tijd. De gemeen­ten in Galatië waren jaren voor het schrijven van zijn brief door hem gesticht. Dat was gepaard gegaan met wonderen en tekenen (Hand. 14:01-03). Men zou kunnen denken dat hij daarop doelt, maar dan zou het in de verleden tijd moeten worden

gesteld. De apostel wijst evenwel op iets anders. Nog steeds, bij voort- duur, werkt de Heer op bovenna­tuurlijke wijze mee in die gemeen­ten. Met andere woorden: wonderen zijn niet alleen voor vroeger, maar eveneens voor vandaag! Dit stemt geheel overeen met Hebreeen 2 vers 4 (Heb. 02:04), de tweede belangrijke uitspraak over ons onder­werp: “Terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en won­deren en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil”. Het woord ‘daaraan’ wijst terug naar het heil en de verkondiging genoemd in vers 3. Ook hier dus geschreven in de tegenwoordige tijd. God blijft meewerken, getuigenis geven en bevestigen. Halleluja! Wij dienen ons er vol geloof op in te stel­len.

Bij de opkomst van het evangelie van het Koninkrijk Gods in de jaren zestig hebben velen dit reeds erva­ren. Er werd daarom snel afgerekend met de overoude beweringen dat wonderen en dergelijke alleen voor vroeger tijd golden en voor later, eens in de verre toekomst. Iedere keer echter is het ‘nu’ de dag des heils. Het is een eeuwig evangelie, tijdloos.

Wat zou de Heer kansen krijgen om op bovennatuurlijke wijze mee te mogen en kunnen werken in ons midden, indien wij ons er meer en duidelijker dan tot nu toe voor gin­gen openen. Gebeurt dit dan niet meer in ons midden? Jezeker, maar nog te weinig. Ook bij ons heeft de duivel kans gezien om het sprookje te verkopen, dat krachten en gene­zingen, wonderen en tekenen en allerlei werkingen van de Geest niet meer nodig zouden zijn. Waar deze dingen wel eens voorkomen, wordt snel door de critici in onze kring het woord ‘occult’ in de mond genomen. Hoe wordt op deze veroordelende wijze de Heilige Geest verdriet aan­gedaan en geblust.

De kracht van Jezus

Paulus wees er tweeduizend jaar geleden al op, dat er in de laatste dagen mensen zullen komen die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochenen (2 Tim. 03:01-05). Hieraan willen wij niet meedoen. Toen Jezus van Zichzelf getuigde dat Hij met krachtwerken het evangelie bracht, eindigde Hij met de ontroe­rende woorden: “Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” (Matt. 11:06). Wij mogen de Heer niet veranderen noch zijn kracht ontkennen. Hij is immers gekomen om leven en over­vloed te schenken. Hij is en blijft ook vandaag voor zijn volk de wijsheid èn de kracht Gods. Als wij in onze gemeenten samenkomen zal dat zijn ‘met de kracht van onze Here Jezus’, en niet langer meer zonder deze (1 Kor. 05:04). Dit is goddelijk normaal. Daarbij zij het verre van ons dat dit iets te maken zou hebben met spek­takel of uiterlijk vertoon. Het gaat om de daadwerkelijke hulpverlening aan de lijdende mens, een stimulans voor ongelovigen, de handhaving van het eigenlijke evangelie Gods en om de lof van zijn heerlijkheid bij de hei­ligen.

Broeder en zuster, Jezus is gelukkig dezelfde en wil Zich met grote kracht en volheid in ons midden gaan betonen. Hij staat achter zijn eigen evangelie met zijn heerlijkheid en macht. Het is het evangelie van het bovennatuurlijke. Voor hen die in Christus zijn geldt toch, dat God hen met zijn goddelijke kracht heeft begiftigd met alles wat tot leven en godsvrucht strekt. Daardoor zijn zij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat… zij deel zouden hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:03-04). Waar de invloed en de werkingen daarvan ontbreken, zullen wij ons opnieuw dienen te bezinnen op het oorspronkelijke, het door God bedoelde. Hij is een God die sterkte en volheid van kracht verleent aan zijn volk (Ps. 068:036). In Openbaring 7 vers 16 en 17 (Openb. 07:16-17) wor­den de zegenrijke gevolgen van gemeentezijn in volheid en kracht, in woord en daad genoemd. Dit is waarheid en leven. Dit is onze weg. Gaat u mee? Zoekt ook u, strijdt en bidt ook u, streeft ook u naar de openbaring van zijn heerlijkheid? De Heer zal het ons doen gelukken en Zich aan allen die zijn (onverander­de) verschijning liefhebben, zeer zeker openbaren in al zijn kracht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet…, maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ern­stig zoeken” (Heb. 11:1 en Heb. 11:06).

Relishoppen, de nieuwe trend

Tot de talrijke nieuwe woorden die in onze dagen opgang maken behoort ook het woord: ‘relishop­pen’. In het HN-magazine, lazen we erover in een verslag over een ronde­tafelgesprek tussen jongeren, welke werd gehouden in La Comedy aan het Janskerkhof te Utrecht. Alexander Mooren (24) die ontwikke­lingsstudies doet aan de universiteit van Nijmegen noemt zich ‘relishop- per’. Hij vindt één kerk te beperkt en sprokkelt bij verschillende religies zijn levensbeschouwing bij elkaar. Bij het relishoppen kijkt hij wat er in de aanbieding is: “Holisme is inte­ressant, daar valt bijna alles onder. Ik ben vorig jaar met een vriend naar het Hare Krishnaklooster Radhadeh in Le Petit Somme, België, geweest. Heb daar met veel mensen gepraat. Het leven daar in een Hare Krishnaklooster beviel me uiteinde­lijk niet”. Niet alles past blijkbaar in zijn relimenu, konstateert de schrij­ver van het artikel Reindert Brengers.

Op de vraag hoe je relishopper wordt is zijn antwoord: “Moeilijk uit te leg­gen. Door brede interesse. Ik ben niet iemand die op één punt kan blij­ven hangen. Ik zou kunnen zeggen: ‘De kerk dat is het’. Maar er zijn ook honderden mensen die geloven in boeddhisme of hindoeïsme. Waarom zouden die mensen ongelijk heb­ben? Dan ga ik op zoek naar de waarheid, en mijn eindconclusie is, dat die niet bestaat”. Erica Euving (31) stelt hem daarop de vraag: “Denk je dat ik een waarheid heb?” (Erica werkt bij het instituut Kerk en Wereld te Driebergen en wordt door het blad een ‘geseculari­seerd christen’ genoemd). Het antwoord van Alexander is: “Nee, niet één vaste waarheid”. Hij is na het lezen van filosofische boeken tot de conclusie gekomen dat ieder­een zijn eigen waarheid schept: “Je kunt er niet onderuit pragmatisch rond te lopen en overal wat van mee te pikken”.

De werkelijke waarheid

Jammer dat Alexander dé waarheid nog niet ontdekt heeft, zoals die in de Bijbel naar voren komt. Wannee’ Jezus zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06) wordt daarmee iedere andere ‘waarheid’ van ondergeschikt belang. Immers Jezus sprak niet alleen over de waar­heid, maar bracht deze ook in prak­tijk. Door te openbaren dat de wil van God ‘het goede, welgevallige en volkomene’ is, zoals Paulus dat for­muleert in zijn brief aan de Romeinen, wordt daarmee iedere andere ‘waarheid’, zoals andere godsdiensten die pretenderen te bezitten, teniet gedaan. Daarvoor is echter wel de ervaring van ‘bekering en wedergeboorte’ noodzakelijk. Pas wanneer men het rijk der duisternis heeft verlaten en het Koninkrijk van de levende God is binnengegaan, gaat men ontdekken en beleven wat het betekent een nieuwe schepping in Christus te zijn.

In de jongerendiscussie , zoals deze in Utrecht plaatsvond, werd welis­waar ook over ervaringen gesproken, maar opvallend was dat juist déze ervaring niet aan de orde kwam. Zolang men blijft relishoppen, dat wil zeggen blijft zoeken naar wat er leeft in andere godsdiensten, en meent dat overal een deel van de waarheid te vinden is, vist men ach­ter het net, ook al is men er nog zo st van overtuigd op de juiste wijze bezig te zijn.

Wie de werkelijke waarheid, zoals Christus die openbaarde, leert ken­nen gaat iedere dag meer onder­scheiden wat echt is en wat surrogaat is. Door de totale vernieuwing, die in het leven van een waarachtig chris­ten heeft plaatsgevonden, wordt deze zich ook meer en meer bewust van de belangrijke opdracht het nieuwe schepping zijn door woord en daad tot openbaring te brengen. Het is de Geest van God die dat in en door ons wil bewerken.

Schuldig of schuldloos?

De zogenaamde leer van de uitver­kiezing of voorbeschikking heeft in de loop der jaren al heel wat onheil teweeg gebracht. Deze leer (ook wel predestinatieleer genoemd), wordt vooral in zwaar-orthodoxe kringen nog verkondigd en houdt in dat wie door God uitverkoren is, behouden wordt, maar wie door God niet uit­verkoren is, gaat verloren. Ik moest er nog weer eens aan den­ken toen ik in het weekblad ‘HP-de Tijd’ een artikel las getiteld: ‘De zon­deval van een domineeszoon’. Daarbij gaat het over de zoon van een predikant die behoorde bij de Gereformeerde Bond in de Hervormde kerk. De nu 72-jarige schrijver Jean Schalekamp heeft een autobiografie over zijn leven geschreven.

In een interview met Owin Schneeweisz van genoemd blad ver­telt hij hoe hij in dit milieu is opge­groeid en hoe zijn leven tot dusver verlopen is. Aan het slot van het interview merkt Schalekamp op: “Ik draag nog altijd de sporen van een calvinistische jeugd met me mee. Als ik me niet schuldig voel, voel ik me schuldig omdat ik me niet schuldig voel…”

De schuld heeft zich dan dermate vastgezet in zo’n persoon, dat die er altijd en onder alle omstandigheden blijft zitten. Tenzij, door aanvaarding van het nieuwe leven van Christus, men wedergeboren wordt. Maar dit is nu juist het grote probleem. Als men niet gelooft uitverkoren te zijn kan men dit niet aanvaarden.

Een grote leugen

Het spreekt vanzelf dat dit één van de grootste leugens uit het rijk der duisternis is. Terwijl Jezus zelf sprak: “Alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een eider, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16), en Paulus zei dat “de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11), en Petrus naar voren bracht dat “God niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 03:9), baseert men zich op andere teksten en de twijfel en het ongeloof slaan toe. Dikwijls spelen ook machten uit het voorge­slacht hierbij een rol. Mensen die niet geloven dat in Christus alle mensen uitverkoren zijn, zijn vergiftigd in hun denken door verkeerde geesten, waarbij maar één remedie is: bevrijding in de naam van Jezus. Want gelukkig is het niet zo dat iedereen die op nega­tieve wijze gelooft in de uitverkie­zing, definitief niet meer bereikbaar zou zijn voor het evangelie. Talrijk zijn de voorbeelden dat mensen, ook uit zwaar-orthodoxe kringen, tot geloof en bevrijding komen. Zij heb­ben zich laten overtuigen door de heilige Geest en deze is nog altijd vele malen sterker dan welke geest uit het rijk der duisternis ook. Daarom maken waarachtige christe­nen ook geen uitzondering als zij het evangelie door woord en daad open­baren en proklameren aan iedereen dat Jezus onze zonde en schuld gedragen heeft en dat wij voortaan schuldloos door het leven kunnen gaan.

Tongentaal in de kerk

Een opmerkelijk pleidooi over het gebruik van het spreken in tongen lazen wij in het Nederlands Dagblad, een krant die zijn oorsprong vindt in kringen van de Vrijgemaakt Gereformeerde kerk. Theanne Boer, de schrijfster van het artikel is Neerlandica en heeft onlangs een boek over wonderen geschreven. Zij schrijft onder andere: “De tijden ver­anderen, vroeger was zo’n onder­werp de moeite van het bespreken niet waard. Want met de dood van de apostelen zijn immers de tekenen en wonderen ook gestopt. Dat is mij in ieder geval altijd geleerd. Ik moet bekennen dat ik aan die theorie ben gaan twijfelen. De argu­menten die ik bijvoorbeeld in Van Bruggens ‘Ambten’ en in A. N. Hendriks’ ‘Die Here is en levend maakt’ vond, overtuigden mij altijd al niet en zeker niet toen ik die exegese door de werkelijkheid weerspro­ken zag. Ik kan er niets aan doen, maar feit is dat over de hele wereld miljoenen christenen in tongen spre­ken.

Zeer bijbelgetrouwe (ook vrijge­maakt) gereformeerde christenen vertellen mij dat ze in tongen bidden en dat hun geloofsleven daardoor verrijkt wordt. Zij hebben de erva­ring dat waar woorden tekort schie­ten door het prijzen van God, Hij het overneemt en Geest en geest samen­werken in lofprijzing. Ik werd getrof­fen door verhalen van mensen die tot geloof waren gekomen toen zij, dankzij tongentaal, in hun eigen taal het evangelie hoorden, en nog wel tijdens een eredienst”. Vervolgens gaat Theanne Boer in op de bij vele theologen heersende opvatting dat met de dood van de eerste apostelen de wonderen gestopt zijn, want die waren, toen de Bijbel compleet was, niet meer nodig. Ze waren tijdgebonden, waarom van­daag in preken, netjes om tongentaal, profetie, visioenen en gebedsge­nezing heengezeild wordt. Zij haalt een predikant aan die beweert dat de gave van tongentaal door God is teruggenomen. “Maar”, reageert zij, “die gave is helemaal niet door God teruggenomen, zeggen al die miljoe­nen christenen, die gave is nog springlevend, alleen komt ze niet of nauwelijks voor in jullie kringen en dat is wèl vreemd.”

Ervaring en werkelijkheid

Verder schrijft zij: “Ervaring met tongentaal in deze tijd is voor mij een reden om 1 Korinthe 12 en 14 heel concreet toe te passen op deze tijd. Mijn ervaringen zie ik duidelij­ker door de Bijbel bevestigd dan de exegetische constructie dat God de tongentaai heeft teruggenomen”. Theanne Boer is er van overtuigd dat “de Bijbel compleet strookt met de werkelijkheid. Sterker nog: de Bijbel is een zuivere weergave van de wer­kelijkheid. Klopt de werkelijkheid niet met onze exegese, dan zeggen we ‘dag’ werkelijkheid. We kijken de andere kant op en tongentaal bestaat niet meer.”

“Dat kan toch niet?”, vraagt ze zich af. “Als de werkelijkheid niet strookt met jouw exegese, dan moet je je exegese aanpassen. Dat is helemaal niet erg, want dat betekent nog hele­maal niet dat je de Bijbel aanpast. Het zou heel gezond zijn om eens na te gaan hoezeer onze Europese, protestantse, calvinistische, gerefor­meerde theologie is bepaald door de Verlichting, met al zijn nadruk op verstand en logica. En was het Verlichtingsdenken de enig juiste manier om naar de werkelijkheid te kijken? Natuurlijk niet! In Gods werkelijkheid spreken van­daag de dag miljoenen mensen in tongen en die werkelijkheid strookt met 1 Korinthe 12 en 14.” Theanne Boer vertelt ook nog dat zij persoonlijk mensen kent die in hun geloof gegroeid zijn nadat ze die gave ontvangen hebben, “zodat ik niet durf te beweren dat tongentaai niet meer nodig is”.

Het verlangen van Paulus

Wel wijst ze op het feit dat ook mis­bruik en wanorde voor kunnen komen bij het gebruik van de ton­gentaal en dat het in sommige krin­gen wel erg verheerlijkt wordt. “Maar misbruik, wanorde en verafgoding zijn in ieder geval voor Paulus geen reden om de hele tongentaai maar af te schaffen. Integendeel: hij wilde dat we allemaal in tongen spraken. We? Ja wij! En niet alleen de Korinthiërs in 60 na Christus”. We zijn blij met dit heldere en dui­delijke geluid uit vrijgemaakt Gereformeerde kring. Natuurlijk weten wij dat het niet alleen gaat om het spreken in tongen en dat er heel wat meer moet gebeuren in allerlei kerken en kringen, wil er een werke­lijke verandering tot stand komen die uiteindelijk tot gevolg heeft dat er een gemeente ontstaat die in over­eenstemming is met Gods bedoeling. Een gemeente waarbij niet een afgestudeerd theoloog voorganger behoeft te zijn, maar waar de gaven en bedieningen, zoals die in het Nieuwe Testament duidelijk worden aangegeven, ten volle kunnen func­tioneren. Wij attenderen in dit ver­band ook op de artikelenserie van Wim te Dorsthorst over ‘Het herstel van de gemeente’.

 

Vernieuwing door Truus van Kaam

Hij die uw jaren overstelpt met Zijn gaven,

dat uw jeugd als een adelaar herrijst.

(Ps. 103:005, vert. Dr. Ida C. M. Gerhardt).

Onze innerlijke mens wordt door God verzadigd met het goede en het goede wordt hier vertaald met gaven. Dat gaat dieper, is konkreter. Door de doop in de heilige Geest hebben we geestelijke gaven ont­vangen en deze zijn tot opbouw van de gemeente.

Stellen we ons open voor de wer­king van de Geest Gods of laten we dat aan anderen over? Het is alleszins de moeite waard ons daarvoor in te zetten, ziende op de belofte dat onze jeugd als een ade­laar zal herrijzen. Herrijzen, vernieuwen, hierin ligt ons herstel, een totaal herstel. God ziet uit naar zonen, daarvoor heeft Jezus Zijn leven ingezet. Er hoeft niets meer in de weg te staan, te blijven staan, om ons leven te geven aan Hem: de Bron van al het goede.

Bedenk: het is alles waard!

 

De zeventig jaarweken door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 8-a

Daniël 9 verhaalt ons dus van de engel Gabriël, die op de tijd van het avondoffer, toen Daniël in gebed was, aan hem verscheen om hem te onderrichten en een klaar inzicht te geven.

De woorden van Gabriël zijn dan: “zeventig weken zijn bepaald over uw volk en over uw heilige stad:

om de overtreding te voleindigen,

om de zonde af te sluiten,

om de ongerechtigheid te verzoenen”,

terwijl deze feiten gepaard gaan met:

“het brengen van een eeuwige gerechtigheid

het bezegelen van gezicht en profetie

het zalven van iets allerheiligst” (Dan. 09:24).

De tijd van het einde

-De zeventig (jaar)weken

Het gezicht van de zeventig weken duidt op een verre toekomst, evenals het gezicht van ‘de avonden en mor­gens’. Die verre toekomst betreft de tijd van het einde vergelijk Daniel 8 vers 17 tot en met 29 (vgl. Dan. 08:17-29). Deze ’tijd van het einde’ is de tijd waarin wij leven. In deze tijd komt het doel van God met Zijn volk, waarvan Jezus Christus het Hoofd is, geheel tot openbaring en vervulling. In samenhang met andere profetieën en openbaringen heeft het gezicht van de zeventig weken daarom betrekking op de ware gemeente ofwel het ‘lichaam van Christus’, in haar ontwikkeling naar volkomen­heid. In Zijn rede over de laatste din­gen (Matt. 24) sprak de Heer Jezus over de ‘gruwel van verwoesting’, daarmee doelend op de komende verwoester, die deze gruwelen zal bewerken in het heiligdom van de ware God (Dan. 09:27 en Dan. 11:31 en Dan. 12:11). Deze verwoesting voltrekt zich aan de uiterlijke verschijningsvorm van het heiligdom, de heilige plaats en het heilige volk. De uiterlijke ver­schijningsvorm, hoe mooi deze ook verpakt mag zijn in allerlei liturgieën en ander ceremonieel, zal niet bestand zijn tegen de verwoestende inwerking van de machten der duis­ternis.

De kerkgeschiedenis leert, dat de ware kinderen van God niet kunnen bogen op macht en invloed in uiter­lijke zin. Integendeel, waar zij zich maar enigszins openbaarden, ont­stond vervolging en verdrukking en niet zelden martelaarschap. In dat opzicht bevindt zich het ware volk van God uiterlijk in de verdrukking van de ‘woestijn’, waar haar als toe­komstige ‘vrouw’ van God een plaats bereid is buiten het gezicht van de woedende draak. Met veel pijn en moeite vanwege diens onophoudelij­ke dreiging is zij bezig eerst in de volheid van haar tijd haar ‘kind’ te baren. Dit is de reeds eerder genoemde ‘openbaring van de vele zonen Gods’, waarnaar de gehele zuchtende schepping smartelijk ver­langt (Romeinen 8; Openbaring 12). Voor de christen geldt daarom te allen tijde, ook in ’tijden van verade­ming’, dat men nooit haar zekerheid en heil moet zoeken in uiterlijke erkenning en het tot stand brengen van respectvolle gemeentestrukturen. Deze blijven kwetsbaar en onder zekere invloed van de machthebbers in de wereld.

Geestelijke ontwikkeling

Voor de ‘gemeente in de eindtijd’ is de godsspraak aan Daniël over de zeventig weken te plaatsen in de geestelijke ontwikkeling met betrekking tot het volk van God. Temeer omdat onze Heer Jezus deze profetie in verband bracht met de verdrukking, de misleidende ‘chris- tus’-aanduiding, de verschijning van het ’teken van de Zoon des mensen’ en Zijn komst op (met) de ‘wolken van de hemel’. Dit laatste is een aan­duiding van de vele zonen, welke met de Heer als Zijn totale ‘lichaam’ zullen verschijnen (Matteus 24). De periode van ‘zeventig weken’ betreft de volle tijd, waarin het plan van God met de mens zich voltrekt sinds de opstanding van onze Heer. Deze periode wordt in de profetische waarde onderverdeeld in drie deeltij­den, namelijk: een periode van zeven weken, een periode van twee-en-zestig weken, een periode van één week, waarin op de helft een ingrijpende kente­ring plaatsvindt (Dan. 09:25-27).

Als vergelijking hiermee, vanwege dezelfde geestelijke betrokkenheid, kennen we in de profetieën van het boek ‘Openbaring van Jezus Christus’ de aanduiding ’tijd’, ’tijden’ en een ‘halve tijd’ (Openb. 12:14). Deze aanduiding wordt ook gegeven in Daniel 12 vers 7 (Dan. 12:07). De onderverde­ling uit Daniel 9 vers 24 (Dan. 09:24) is te plaat­sen in de ontwikkelingen, die de gemeente van Jezus Christus sinds haar eerste vorming meemaakt op weg naar haar verheven bestem­ming.

De zeven weken

Deze periode heeft haar begin bij ‘het woord dat uitgaat om Jeruzalem

te herstellen en te herbouwen’ (Dan. 09:25). Het woord was er al in het prille begin, toen de Schepper de werelden tot aanzijn riep. Het woord was de weergave van de onzichtbare God zelf en wordt daarom zelf ook God genoemd. Door de uitwerking van dit woord zijn alle dingen ont­staan. In dit woord was leven en dit leven is de basis van het mens-zijn. Het kreeg allereerst volledig gestalte in Jezus Christus, die daardoor mens was/is, zoals de Schepper het van oorsprong bedoelt (Joh. 01:01-05). Toen de mens zich al in het begin van het woord afwendde en naar de stem van een vreemde luisterde, wer­den het licht en de heerlijkheid in hem verduisterd en hij kwam onder de macht van de Dood. De mens ging ‘de dood sterven’.

Hij ervoer dit als naaktheid, omdat het ‘kleed der gerechtigheid’ van zijn innerlijke mens was weggenomen (Gen. 03:01-07).

Een volheid van tijd

De periode van ‘zeven weken’ geeft een volheid van tijd aan. Deze zou doorgaan ’tot op een gezalfde, een vorst’.

De eerste mens die gezalfd werd met de Geest van God en de kracht daar­van ging openbaren, was onze Heer Jezus (vgl. Hand. 10:38). Vanwege Zijn glorieuze overwinning over de zonde-macht (= de duivel) en de doods-macht (= de Dood) heeft Hij van de Vader alle macht ontvangen in hemel (geestelijke wereld) en op aarde (natuurlijke wereld, kosmos). Gezeten aan de rechterhand van de Vader in de hemel stort Hij vanuit die positie de Geest van God uit op allen, die daarom bidden vanuit per­soonlijk geloof daarin en vanuit een gereinigd en oprecht hart. Zo wordt vanuit de wedergeboorte en vernieu­wing door de heilige Geest het ‘lichaam van Christus’ gevormd. Dit is anders gezegd: de ware gemeente, maar ook het ware Israël. Ook is dit de aanduiding van de tota­le, in de profetie bedoelde ‘gezalfde’.

Niet alleen het Hoofd, maar ook het totale lichaam is dan vervuld met de Geest van God.

Het lichaam van Christus

Met grote trouw is onze Heer bezig Zijn opdracht te volbrengen en zo Zijn ‘huis’ gestalte te geven, evenals indertijd Mozes getrouw was in zijn huis. Dat ‘huis van Mozes’ betrof de vorming van het aardse, natuurlijke volk Israël. Het ‘huis van Jezus Christus’, ook genoemd ‘lichaam van Christus’ betreft het uit Jood en hei­den samengestelde geestelijke volk Israël, het ‘Israël Gods’, dus naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Onze Heer is getrouw in Zijn huis en is door Zijn Geest volop bezig dit te vormen naar het beeld dat de Schepper voor ogen heeft. Dit huis of lichaam bestaat uit vele leden, welke evenals het Hoofd, zonen Gods genoemd worden. Dit is het ware ‘huis’ waarin God Zelf wil wonen temidden van de mensen (Gal. 06:15-16; Heb. 03:05-06; 1 Petr. 02:05). Naar de openbaring van dit geestelijk huis verlangt, zoals al eerder gezegd, de hele zuchtende schepping, de gelovigen incluis (Romeinen 8), omdat daarmee het herstel van alle dingen wordt doorgezet. Als we Jezus Christus zien als de ‘Hoeksteen’ of de ‘Levende steen’, waarop de gemeente gebouwd wordt als een geestelijk huis (dus in de hemel), dan is dit geheel een ‘wels- aamgevoegde’ woning van God. Dit is de ware tempel, waarvan de profe­tieën in het Oude Verbond al spra­ken en zongen (Ps. 118:015-023; Jes. 28:16).

In de periode van ‘zeven weken’ wordt de gemeente, het ‘lichaam van Christus’ als ’tempel van God in de geest’ openbaar (Ef. 02:22). Zij is een ‘gezalfde vanwege de volheid van de heilige Geest. Deze gemeente van Jezus Christus is dan de verbindende schakel in het herstel en de herschepping van alle dingen, welke de grote Schepper bewerkt.

Een heilig priesterschap

De ware gemeente wordt zo temid­den van alle rechtvaardigen als een ‘heilig priesterschap’ in ‘Sion’ gebouwd op de ‘uitverkoren en kost­bare Hoeksteen’, Jezus Christus. Dit huis is het door God ‘uitverkoren geslacht’. Het is een ‘heilige natie’, een ‘volk van God’ (1 Petr. 02:06-10). Dit ‘lichaam van Christus’ is voor­eerst een ’tempel’ temidden van de stad Gods, het hemelse Jeruzalem. Door de prediking van het enige en eeuwige evangelie van Jezus Christus wordt dan vanuit dit ‘pries­terlijk geslacht’ vervolgens de hele ‘hemelstad’ tot tempel voor God gemaakt. Deze zal zich dan als ’tent van God’ temidden van de hele geknechte mensheid openbaren, zoals in de oude bedeling de ’taber­nakel’ de ‘woning van God’ was temidden van het schaduwvolk Israël.

Johannes op Patmos zag in zijn visioenen deze stad dan ook neerda­len uit de hemel. Middels deze stad zal God zelf temidden van de men­sen wonen. Hij zal bij hen zijn en zij zullen Zijn volken zijn. Vanuit deze heilige stad zal het evangelie van Jezus Christus (= evangelie van God!) als een rivier van water des levens uitstromen, helder als kristal en ontspringende aan de troon van God en het Lam.

Alle ’tranen’, dus elke vorm van leed en verdrukking, worden van de ogen gewist. Dood en rouw, geklaag en moeite zijn dan voorbij, want zij behoren bij de ‘eerste dingen’. De belofte van onze getrouwe en waarachtige God wordt bewaarheid: “Ik maak alle dingen nieuw”! (Openb. 21:05).

 

Waarheid of leugen: wie wint? Door Gert Jan Doornink

De strijd tussen waarheid en leugen, waarbij ieder mens betrokken is, is in feite een strijd tussen het rijk der duisternis en het Koninkrijk van Jezus Christus. Nu zijn degenen die leven buiten Gods Koninkrijk -de onbekeerden- zich daarvan natuur­lijk niet bewust. Maar ook vele wedergeboren christenen hebben vaak geen enkel besef dat deze strijd zich afspeelt als een strijd op leven en dood. En dat ze ten volle betrok­ken zijn bij deze strijd. Is dat niet een beetje overdreven, kan men zich afvragen. Ik geloof het niet, want juist de groei van ons geloofsleven tot een volwassen, over­winnend christen, waarin de volheid van Christus zich meer en meer gaat openbaren, is een ontwikkeling die de vorst der duisternis haat, maar waarin God een welgevallen heeft. Het kan Satan niet schelen hoe hij erin kan slagen gelovigen afgeremd te houden in de groei van hun geloofsleven, als die afremming, die belemmering, maar blijft bestaan en hij een vinger in de pap kan houden. Omgekeerd geldt natuurlijk dat het er God alles aan gelegen is dat wij werkelijk het verlangen openbaren geestelijk te groeien en er alles aan doen dat dit meer en meer gereali­seerd gaat worden.

De wegwijzer

De mens, dus ook de wedergeboren mens, draagt daarvoor zelf de verant­woordelijkheid. Er verandert niets aan onze vrije wil. Wij moeten zelf beslissen, iedere keer weer. Wij moe­ten er zelf alles aan doen dat de gees­telijke groei niet belemmerd wordt maar voortgang vindt. Maar wij hoeven het niet alleen te doen! Toen Jezus op aarde was beloofde Hij de Trooster, de heilige^ Geest. De discipelen waren op de leerschool bij Jezus. Bij de fouten die ze maakten, het ongeloof dat ze soms openbaarden, konden ze altijd terugvallen op Jezus. Maar de begeleiding van de discipe­len door Hem was een tijdelijke aan­gelegenheid. Daarom sprak Hij tot Zijn discipelen de bemoedigende woorden: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten, maar u de Geest van de Vader doen toekomen en één van de kenmerken van die Geest zal zijn dat Hij u de weg zal wijzen naar de volle waarheid’. Met andere woorden, de discipelen behoefden geen moment bezorgd te zijn dat ze, als Hij zou zijn weggegaan, de weg kwijt zouden raken. Integendeel datgene wat ze van Jezus geleerd hadden, zou nog verder uitgroeien. Toen Jezus nog bij hen was sprak Hij: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06). Hij was ‘de waarheid’, had de waarheid in zich, in Hem was geen leugen en bedrog. Maar over ‘de Geest’ sprak Hij als de ‘wegwijzer naar de volle waarheid’. De discipelen zouden verder groeien in hun persoonlijk leven, de Geest van God zou hun verder bekwamen. Dat was belangrijk voor hun zelf, maar ook dat ze daardoor verder konden groeien en dus beter in staat zouden zijn anderen te helpen, odat oolc die weer verlost zouden worden uit het rijk van de leugen en het rijk van de waarheid konden bin­nengaan. Dat was hun taak en dat is ook onze taak.

Daarom is het voor ons ook zo belangrijk dat we leren meer en meer de leugen in ons leven te over­winnen en uitsluitend nog waarheid te spreken en in waarheid te hande­len en te leven. Maar is dat mogelijk? Zal dat niet altijd een beetje utopisch blijven? Alles we het zo stellen wordt het dan niet een beetje te perfectio­nistisch? Komen we daardoor niet in een soort kramptoestand terecht? uitstaat er dan niet een dwangmatig Woeten waar in de praktijk toch niets van terecht komt? Ik geloof het niet, want het nieuwe leven wat in ons tot ontwikkeling is gekomen en verder doorgroeit tot de volkomenheid in Christus is bereikt, is een sprankelend, blijmoedig leven dat zich in alle vrijheid en ontspan­nenheid mag ontwikkelen.

Wat nodig is

Wel moeten we zorgdragen dat de omstandigheden zodanig zijn dat dit ook mogelijk is. Een boer zal niet oogsten, als de grond niet eerst is bewerkt, als er niet voldoende bemest is, als het onkruid niet wordt vertreden.

Dat geldt ook voor ons in geestelijk opzicht. Het nieuwe leven in ons staat onder voortdurende bedreiging van het rijk der duisternis. Daarom is het in de eerste plaats nodig dat we geestelijk goed bewapend zijn, zodat we ook geestelijk goed kunnen strijden. En we dienen te realiseren dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we gees­telijk strijden en overwinnen. En de wapens die we daarbij hebben ontvangen zijn niet vleselijk, maar – zoals Paulus dat zo duidelijk formu­leert- krachtig voor God tot het slech­ten van bolwerken (2 Kor. 10:04). Eén van de bolwerken die er geslecht moet worden is het bolwerk van de leugen, waar we allemaal mee te maken hebben. We liegen liever niet, en toch is het één van de meest voor­komende zonden in ons leven. Velen hebben zich daarmee zo verzoend dat ze redeneren; ‘Nou ja, ik ben geen echte leugenaar meer, maar een leugentje om bestwil mag toch wel?’ We menen ons daarmee veilig te kunnen stellen, terwijl in werke­lijkheid onoprechtheid dan een rol speelt en we de Heer, die we zeggen te dienen, daarmee bedroeven. Betrapt u zichzelf wel eens op een leugen? Als we eerlijk zijn denk ik dat we dat allemaal wel eens moeten konstateren. En alleen al de opmer­king ‘als we eerlijk zijn’ geeft aan dat we het niet altijd zijn.

De Geest der waarheid

Toch mislukken bij een waarachtig kind van God de infiltratiepogingen van de vorst der leugen steeds vaker, omdat we veel meer op onze hoede zijn er niet in te trappen doordat Gods Geest, die in ons is, ons erop attent maakt en wij adequaat reage­ren door hem af te wijzen. Het wapen van Gods Geest is belangrijk, maar ook de kracht van het woord dat wij spreken en dat zijn basis vindt in de Bijbel. Daar zien we hoe Gods Geest -de Geest der waar­heid- in de praktijk werkt. Hoe bij­voorbeeld Petrus toe hij nog een dis­cipel was de duivel toeliet te infiltre­ren en hij de Heer in de Hof van Gethsémané verloochende met tot driemaal toe te beweren dat hij Jezus niet kende. Dezelfde Petrus werd echter, nadat op Pinksteren de Geest der waarheid in hem kwam, een ver­kondiger van de waarheid: radicaal, recht door zee; de periode van liegen in zijn leven was voorbij. Eén van de kenmerken van de waar­achtige eindtijdgemeente zal zijn: oprechtheid. Elke halfslachtigheid, elke leugenachtigheid en onwaar­achtigheid zal aan het licht komen en niet langer kunnen bestaan. De leugen zal het uiteindelijk geheel afleggen tegen de waarheid: Gods waarheid. En de woorden van Jezus, in Joh. 8:32, zullen in ons leven ten volle werkelijkheid gaan worden, want omdat wij de waarheid verstaan, zal deze ons geheel hebben vrijgemaakt.

 

Het herstel van de gemeente (6) door Wim te Dorsthorst

Waartoe geeft de Heer mensen met een speciale bediening aan de gemeente, waarvan Hij het Hoofd is?

Dit vinden we het duidelijkst omschreven in efeze 4 vers 12 tot en met 16 (Ef. 04:12-16).

In 10 punten zouden we dit als volgt kunnen omschrijven:

-Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon.

-Tot opbouw van het lichaam van Christus, naar Gods eeuwige bestek.

-Om allen te brengen tot de eenheid des geloofs, zoals beschreven in de verzen 4 tot 6 (zie ook vorige artikel).

-Om de volle kennis van de Zoon van God te helpen bewerken.

-Om de gemeente te helpen leiden tot de mannelijke rijpheid en tot de volle wasdom, naar de maat van de volheid van Christus.

-Om de rechte kennis van Gods woord te verkondigen, zodat niemand meer onmondig is en heen en weer geslingerd zal worden door alle verkeerde leringen.

-Om zo de gemeente te bescher­men tegen het valse spel van mensen die tot dwaling willen verleiden.

-Zo dat ieder gemeentelid zich aan de waarheid kan houden.

-Dat een ieder in liefde, in elk opzicht, naar Christus kan toe groeien die het hoofd is.

-Zodat alle gemeenteleden mee kunnen werken om het lichaam

bijeen te houden en te laten functioneren, ieder naar zijn kracht, waardoor het lichaam groeit en een ieder opgebouwd kan worden in de liefde.

Jezus als grote voorbeeld

Als de Heer, om dit wonderlijk mooie doel te bereiken, bedieningen geeft aan de gemeente dan kunnen we gerust aannemen dat het zonder deze gaven ook niet zal kunnen. Meer dan ooit tevoren zullen deze bedieningen nodig zijn in de eindtijd om de gemeente te beschermen tegen alle New-Age-achtige afdwalingen en antichristelijke verleidingen en om de gemeente tot de volheid van Jezus Christus te leiden. Twee punten die van levensbelang zijn voor de gemeente, zijn: “een­heid des geloofs” en “dat een ieder zich houdt aan de waarheid”. Zolang dit niet bereikt is, is er geen sprake van een wereldwijd volwassen lichaam van Christus. Een onbeschrijfelijk mooi doel, wat onmogelijk bereikt kan worden door gewone menselijke wijsheid, kennis of intelligent leiderschap. Het is een bovennatuurlijke, geestelijke zaak en daarom wil de Heer nu wereldwijd mensen aan de gemeente geven, die Hij zelf door bijzondere genade bekwaam maakt.

Al de bedieningen die genoemd wor­den zien wij in het leven van de Heer Jezus zelf. Hij is in alles de grote apostel, profeet, evangelist, herder en leraar. En nu Hij opgenomen is in heerlijkheid, delegeert Hij deze bedieningen aan betrouwbare mensen in Zijn lichaam, de gemeen­te. Geen theologisch geschoolde mensen, maar mensen naar Gods hart die hetzelfde hart hebben als de Vader en de Zoon. Een nederig en zachtmoedig hart vol liefde voor de mensen en het plan van God.

Belangrijk voor de bedieningen

Voor de leiding van de gemeente, de gezamenlijke oudsten en voor de bedieningen, is het van groot belang dat alles van de persoon overgegeven is aan de Heer. Intelligentie, bekwaamheden, mogelijkheden, per­soonlijkheid, karakter-eigenschappen, alles dient als een levend, heilig Gode welgevallig offer op het altaar gebracht te worden naar Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01). Alleen dan kan de heilige Geest zó door iemand heen werken dat de bediening ook werkelijk een gave is aan de gemeente.

Eveneens van groot belang is om een heldere visie te hebben op het plan van God, om dit over te kunnen brengen aan de gemeente. Zó open te staan voor de leiding van de heili­ge Geest dat Zijn spreken betreffen­de leiding en bedieningen verstaan kan worden. Een diep verlangen om in alles Gods wil te verstaan. Een verlangen zoals de Psalmist dat uitspreekt: “Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar uw verordeningen te allen tijde” (Ps. 119:020). Dat zijn de mensen die de Heer zoekt in deze tijd. Mensen die hun hele leven er voor in willen zetten om Gods plan met de gemeente te helpen volvoeren. Mensen, die ondanks alle verdrukking en tegen­slag die het mee kan brengen, voor­op willen gaan. Die mensen zal Hij vervullen met de rechte kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (naar Kol. 01:09).

De bediening van apostel

Van de bedieningen staat zowel in 1 Kor. 12:28 als in Ef. 04:11 de apostel

voorop. In 1 Korinthe 12 zegt Paulus: “ten eerste apostelen”, alsof hij daarmee een rangorde in de bedieningen wil aangeven. De Heer Jezus heeft, na een nacht doorgebracht te hebben in gebed tot God, uit Zijn discipelen er twaalf uitgekozen die Hij ook aposte­len noemde (Luc. 06:13). Niet alle dis­cipelen, maar Hij koos er twaalf uit. Deze zouden naar Zijn hemelvaart als Zijn “gezanten” uitgezonden wor­den onder de Joden en in de wereld, om het evangelie van het Koninkrijk Gods te gaan verkondigen (Hand. 01:08). Verder worden er in het Nieuwe Testament ongeveer 20 apostelen genoemd.

Van de eerste gemeente die door de prediking van de apostelen ontstaan was, lezen we: “En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden” (Hand. 02:42). Het Griekse woord voor apostel is “APOSTOLOS” en betekent: afge­zant, bode , gezondene, vertegen­woordiger. “Een apostel is iemand met een opdracht, door een hogere autoriteit uitgezonden, die die hoge­re autoriteit vertegenwoordigt en met diens volmacht is bekleed”. De apostel, en ook de andere bedie­ningen blijven onderworpen aan de zender zoals de Heer ook zegt: “Een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant (apostolos) boven zijn zender” (Joh. 13:16). Men kan niet zichzelf de eer toekennen apostel te zijn; iemand wordt er toe “geroe­pen”.De Heer Jezus zegt ook uit­drukkelijk tot de twaalf: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en aangewezen” (Joh. 15:16a).

Niet van of door mensen

Van de roeping van Paulus als apos­tel staat in Hand. 13:01-03: “Nu waren er te Antiochië in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaën, de zoogbroeder van Herodes, de vier­vorst, en Saulus. En terwijl zij vast­ten bij de dienst des Heren, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan”. De apostel Paulus was hierdoor over­tuigd van zijn roeping en hij begint dan ook bijna al z’n brieven met de duidelijke vermelding dat hij een “geroepen apostel” is, waaraan hij dan ook zijn gezag ontleent. Gal. 01:01 begint met: “Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden”. Ditzelfde zien we ook bij de apostel Petrus als hij z’n brieven schrijft.

Apostelschap is niet aan mensen te danken en een apostel wordt ook niet door mensen aangesteld. Dat was zo in de begintijd en dat is ook zo in de eindtijd. Hier zien we een duidelijk verschil met oudsten en diakenen die wél, zoals we zagen, door mensen wor­den aangesteld (zie art.4).

Gezag door God verleent

Het gezag van een apostel berust op wie hem aangesteld heeft en dat is Jezus Christus en God de Vader. Hij is in zijn bediening een gezant van de Heer zelf. Een boodschapper, een gezondene, een vertegenwoordi­ger.

In 2 Kor. 05:20 lezen we: “Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande”. Dat besef ging bij Paulus zo diep dat hij een enkele keer sprak van “mijn evangelie” (Rom. 02:16; 2 Tim. 02:08). In de Galaten brief lezen we dat het evangelie wat hij verkondigde hem door de Heer Jezus zelf geopenbaard was (Gal. 01:11-12). Dat gaf hem gezag om zonodig streng op te treden tegen predikers die een ander evangelie predikten dan hij ontvangen en verkondigd had. Hij schrijft: Als iemand een ander evangelie verkondigt, die is vervloekt (Gal. 01:08-09). Ook als er grove zonde in de gemeente is dan treedt hij daar zeer streng tegen op en levert zo iemand over aan de satan door de kracht van de Heer en in Zijn Naam (zie 1 Kor. 05:01-05)

We zien dit optreden met gezag ook bij de apostel Petrus in de geschiede­nis met Ananias en Saffira (Hand. 05:1-11).

Hier blijkt de belangrijke plaats van de apostel om de gemeente een zui­ver besef bij te brengen van de hei­ligheid van de gemeente, die Zijn lichaam is.

Een bijzondere bediening

Het hele optreden van een apostel dient er op gericht te zijn de zaak van zijn Zender te dienen. Iedere vorm van eigenbelang, macht, aan­zien, geld… het maakt de bediening krachteloos.

Een apostel is een boodschapper van God voor de mensen. Er bestaat geen hogeschool waar je voor bedieningen kunt studeren. Het is een hemelse zaak. Je wordt er toe geroepen en door de bijzondere genade van de Heer er voor bekwaam gemaakt. Je ziet dat wel heel duidelijk bij Paulus. Van een gemeentevervolger maakt de Heer hem tot de grootste gemeentebouwer. De bediening van apostel is onge­twijfeld de grootste van de vijf genoemde bedieningen. Bij hem functioneren ook de andere genoem­de bedieningen. Hij kan zonder ver­dere hulp van buitenaf gemeenten stichten en is daarbij dan ook evan­gelist, herder, leraar en profeet, zover dat nodig is.

We zien dat duidelijk in het leven van Paulus.

Als hij een stad binnen ging dan kwam de geesten-wereld in rep en roer, maar binnen de kortste tijd stichtte hij een gemeente. Dat is alle­maal te lezen in het boek Handelingen, (lees b.v. de geschiede­nissen in Hand. 16:04-40 en Hand. 19:13-40). Hij begon door de genade Gods met het leggen van het bijbelse fun­dament als een kundig bouwmees­ter. (zie 1 Kor. 03:10). Hij verbrak het juk en de banden van satan waaronder streken en steden gebukt gingen. Hij leidde de mensen tot vrijheid, onderwees het evangelie van het Koninkrijk tot in de finesses. Hij noemde dat zelf “de volle raad Gods” verkondigen (Hand. 20:27). Hij verrichtte wonderen, tekenen en krachten onder de mensen als teken van zijn apostelschap (2 Kor. 12:12; lees ook Hand 19:08-20). In Gal. 02:08 schrijft Paulus: “Immers Hij, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen”.

Hieruit zien we dus dat de Heer iemand in de bediening van apostel kan stellen voor een bepaalde groep mensen of voor een bepaald gebied. Ik geloof dat dat nu ook zo kan zijn. Nederland wordt steeds meer een multinationale samenleving. De Heer kan ook nu een apostel afzon­deren om onder de buitenlanders of om onder een bepaalde nationaliteit van de buitenlanders te werken. Wat we ook zien is dat een apostel niet zomaar kan gaan waar hij wil. In Hand. 16:06 lezen we dat de Geest Paulus en Barnabas verhinderde het woord te spreken in Asia. En in vers 7 dat de Geest van Jezus hun niet toestond naar Bithynië te reizen. Maar even later wordt Paulus door een droomgezicht geleid over te ste­ken naar Macedonië om het evange­lie Europa binnen te brengen (vs. 9 en 10).

De kracht van het apostelschap

Het woord “zendeling” is afgeleid van “gezondene” en is dus verwant aan “apostel”. Niet iedereen die zen­ding bedrijft is per definitie een geroepen apostel. Het zal echter altijd blijken uit de vrucht en de teke­nen van de bediening. Als gebieden veroverd worden op macht van satan en het juk over mensen verbroken wordt, als het evangelie verkondigd wordt, niet met schittering van woorden, maar met betoon van geest en kracht, als het gepaard gaat met wonderen, tekenen en krachten, als het waarachtige bij­belse fundament gelegd wordt en mensen onderwezen worden in de volle raad Gods, dan is het duidelijk dat hier naar bijbels voorbeeld een apostel aan het werk is. Een apostel blijft ook zorg houden voor de gemeenten. Hij is veel in gebed en voert een geestelijke strijd tegen de satan en z’n rijk die altijd zal trachten de gemeenten kapot te maken (zie bijv. Ef. 01:15-23 en Ef. 03:14-21 en Kol. 01:03-10 en 2 Kor. 01:08-11 en Kol. 01:29- Kol. 02:01). In 2 Kor. 11:28 spreekt hij van de dagelijkse beslommeringen en de zorg voor de gemeenten. Waarachtige apostelen zijn zeer kost­baar voor de gemeenten omdat ze vanuit hun bijzondere volmacht en kracht van de Heer effectief strijd kunnen voeren voor de gemeenten. Dat zal zeker ook nu in de eindtijd van groot belang worden. Als we het leven van Paulus beschouwen dan zien we hoe de dui­vel deze bediening haat. Het is te lezen in het boek Handelingen, maar ook in 2 Kor. 11:21-33 waar een indrukwekkende lijst van zijn wedèi- varen staat opgetekend.

De volmacht

Ik geloof dat bij het herstel van de gemeente van Jezus Christus zeker ook de belangrijke bediening van apostel steeds duidelijker zal terug­keren.

Er ligt een grote en belangrijke taak in deze tijd om de oude bijbelse waarheden weer in het licht te stel­len met de autoriteit door God ver­leent.

Het is één van de bedieningen, samen met de bediening van profeet, om in de gemeente wereldwijd te komen tot de eenheid des geloofs. In Ef. 02:20 lezen we dat de gemeente Gods gebouwd zal worden op het fundament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Als dit niet op de eerste plaats her­steld zou worden, hoe zou dan ooit die tempel Gods, het hemelse Jeruzalem tot voltooing moeten komen?

maar het zal voltooid worden naar ods eeuwige bestek, zoals beschre­ven staat in het boek Openbaring (zie Openb. 21).

In de begintijd waren er verschillen­de rondreizende apostelen. Tenminste 20 worden er met name genoemd. Deze hadden dus een bepaalde toegang tot de gemeenten. Als er problemen rezen, ook van fun­damentele leerstellige aard, dan was het kennelijk gewoon dat de hulp van een apostel werd ingeroepen. Er was nog niet het isolement van gemeenten op zich zoals we dat nu heel vaak zien. Bekend is de vergadering te Jeruzalem, beschreven in Handelingen 15, waar de apostelen samen met de oudsten en de gemeente besluiten nemen ten aan­zien van het Nieuwe Verbond en bepalingen van de wet. In Hand. 16:4 lezen we dan: “En toen zij de steden langs reisden, gaven zij hun de beslissingen, die door de apostelen en de oudsten te Jeruzalem genomen waren, om die te onderhouden”. Zo was er mede door het werk van de apostelen een grote eenheid des geloofs in de begintijd.

De gemeente van Korinthië had ook vele problemen. Ze schreven die aan de apostel en zijn antwoord hebben wij nu als de bekende brieven met de vele raadgevingen, leringen en ver­maningen.

Zo hebben wij nu door middel van deze brieven antwoord op vele vra­gen die ook nu in de gemeente een rol kunnen spelen, uit de eerste hand van deze grote apostel. Dat zelfde geldt natuurlijk voor de andere brieven van Paulus, Petrus, Johannes, Jacobus en Judas.

Een zaak van dienstbetoon

In het vorige artikel schreef ik al over de onvoorstelbare verdeeldheid bin­nen het christendom. Er is dus ook nu in deze tijd een geweldig werk voor de bediening van de apostel en de andere bedieningen Je merkt ook dat het onderwerp van de bedieningen allerwegen volop in de aandacht is. Een aandacht die naar ik meen door de Heer zelf bewerkt wordt. Hij werkt immers het willen en het werken in Zijn volk (Filip. 02:13).

In al de aangehaalde Bijbelgedeelten gaat het hoofdzakelijk over de bedie­ning van Paulus als apostel. Dat wil natuurlijk helemaal niet zeggen dat een apostel van deze tijd een soort kopie van Paulus zal moeten zijn. Het gaat echter wèl om het bijbelse principe van het apostelschap. Het geweldige is dat een echte apos­tel, vanuit zijn liefdevolle hart voor het werk van zijn Zender, zich nooit boven andere bedieningen zal ver­heffen, hoewel hij dit vanuit zijn geestelijke autoriteit wel zou kun­nen. Hij zal zich altijd opstellen als een mededienstknecht van de Heer. Als de apostel Petrus schrijft, dan noemt hij zichzelf een “dienst­knecht” (=slaaf) van Jezus Christus en een “medeoudste” onder de oud­sten (2 Petr. 01:01 en 1 Petr. 05:01). Dat is het kenmerk van het ware onder de vele valse apostelen die ongetwijfeld ook zullen opduiken. Het erkennen van bedieningen, dat ze er zijn en ook nodig zijn voor het tot volheid komen van de gemeente, brengt iets in beweging. Daar groeit het besef en de erkenning dat het hele gemeente gebeuren een boven­natuurlijke, geestelijke zaak is. Dat het hele gemeente gebeuren een zaak is van genade en bijzondere genadegaven door de Heer verleent. Dat het een zaak is van dienstbetoon. “Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de veler­lei genade Gods (1 Petr. 04:10).

 

Gezonde gehoorzaamheid door Roel Schipper

“En toen Hij (Jezus) het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeu­wig heil geworden” (Heb. 05:09).

Een kind van God is iemand die zich gelukkig mag prijzen. Gelukkig, omdat aan de machten der duister­nis die kans zien het levenshuis van de mens binnen te dringen, een halt is toegeroepen.

De Bijbel zegt dat door een mens de zonde de wereld is binnengekomen, en door de zonde de dood. De onge­hoorzaamheid van het eerste men­senpaar heeft dus dramatische gevol­gen. De aartsvijand, de duivel, kan nu met zijn trawanten de prachtige schepping van God binnentrekken en deze in bezit nemen. Hij heeft zijn slag geslagen door list en bedrog. Het proces van binding, ont­luistering en vernedering begint. De nieuwe eigenaar eist gehoor­zaamheid en onderwerping, de arme zondaar is een gevangene geworden, die voortaan in angst leeft voor ziek­te en dood. Het ergste van alles is dat de misleider het doet voorkomen alsof al deze narigheid van God afkomstig is, als straf voor de grote schuld die de mens heeft ten opzich­te van zijn Schepper.

Gods belofte

Gelukkig biedt de goede God meteen hulp. We kunnen die fijne belofte lezen in Genesis, nadat de zondeval heeft plaatsgehad. Het zaad van de vrouw zal de slang de kop vermorze­len (Gen. 03:15). Er zal een ander proces in werking gesteld worden: door de gehoorzaamheid van één (het Lam Gods) zal de zonde der wereld wor­den weggenomen. We weten dat deze belofte op Golgotha heerlijk vervuld is. Dit feit is de basis van ons geloof.

Behalve dat de Heer Zijn leven gaf om ons te verlossen, werd Hij ook gegeven als voorbeeld ter navolging Hij wordt daarom ‘de weg’ genoenK» De weg die hij ging als mens en Zoon van God; een weg waarop we Hem kunnen volgen. Heb. 05:09 zegt dat Hij een oorzaak van eeuwig heil is geworden toen Hij het einde (van die weg) had bereikt.

De fundamentele gedachte van het woord ‘einde’ in de grondtekst is: het brengen van een persoon of ding naar het door God bepaalde doel. Hier zien we dus een mens die volle­dig aan Gods doel beantwoordt. Daarom is er eeuwig heil voor Jezus weggelegd: God kent Hem de eer toe voor altijd hogepriester te worden van een nieuw priestergeslacht (Heb. 05:05).

De voorwaarde

Door Zijn unieke offer wordt ons ook eeuwig heil geboden. Er is slechts één belangrijke voorwaarde: gehoorzaamheid. Er staat: Hij is voor allen DIE HEM GEHOORZAMEN een oorzaak van eeuwig heil gewor­den.

Gehoorzaamheid is het sleutelwoord om deel te krijgen aan dit heil. De Hebreeënschrijver zegt dat Jezus op Zijn weg naar het einddoel de gehoorzaamheid geleerd heeft (Heb. 05:08). In Zijn beproevingen blijft Hij

gehoorzaam in de moeilijkste omstandigheden en laat Hij zich niet leiden tot negatieve gedachten en belijdenissen.

Het woord ‘ongehoorzaamheid’ bete­kent in het Grieks letterlijk: de toe­stand van het niet te overreden of te overtuigen zijn (Expos. dict.). Veel voorbeelden hiervan vinden we in het Oude Testament. Zo lieten de mensen zich ten tijde van Noach door diens prediking van redding en behoud niet overtuigen. Zij kwamen allen om.

De Israëlieten waren gedurende de reis naar het beloofde land niet te overtuigen van Gods goede bedoelin­gen, hoewel ze Zijn talrijke wonde­ren zagen. Het gevolg was dat ze neergeveld werden in de woestijn (Her en der verspreid liggen, als door een orkaan neergeslagen – Bible Works). Ze bereikten het door God bepaalde doel dus niet. Ook nu bestaat het gevaar dat, hoe­wel gelovig, men zich niet laat over­tuigen van het volle heil dat de Heer

voor ons verworven heeft. Het plan van God omvat immers veel meer dan verlossing van zondeschuld! Onze hemelse Vader wil dat het beeld van Zijn Zoon in ons gestalte krijgt en we zo tot alle goed werk vol­komen worden toegerust (2 Tim. 03:07)

Een leerproces

Om dat te realiseren zullen we in gehoorzaamheid en geloof, als leer­lingen Zijn weg tot het einde moeten gaan. De Heer zegt in Luc. 06:40: “Een discipel (leerling) staat niet boven zijn meester, maar al wie vol­leerd is zal zijn als zijn meester”. ‘Volleerd’ betekent in de grondtekst (volgens Wuest’s Wordstudies): ‘Toerusten tot dienstbetoon, geschikt maken, in orde brengen’. Vergelijk hetzelfde woord onder andere in Matt. 04:21 en Ef. 04:12.

Hiertoe is ons de Zoon gegeven (Jes. 9:5) om ons toe te rusten, te vormen en geschikt te maken om dienstbaar te zijn in Zijn Koninkrijk. Deze toe­rusting vindt plaats middels een leer­proces.

Jesaja geeft in zijn profetie een kijkje in het dagboek van een leerling die wordt toegerust voor zijn levenstaak: “De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen onder­steunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. De Here HERE heeft mij het oor geopend en ik ben NIET WEERSPANNIG geweest, ik ben niet teruggedeinsd” (Jes. 50:04-05). De Here Jezus had een goede gezindheid en was een gewillige en gemotiveerde leerling. Gelukkig deinsde Hij niet terug, maar ging Hij de weg als Lam Gods tot het bit­tere eind, volkomen vertrouwend op Zijn Vader. En vanwege Zijn gehoor­zaamheid, zelfs tot in de dood, werd Hij voor allen die Hém gehoorza­men, een oorzaak van eeuwig heil. Prijs God voor Zijn oneindige liefde en genade!

 

Een gezond woord door Rinie van der Houwen

Soms hebben woorden een beladen betekenis door de loop der tijd gekregen, door de betekenis die de mensen er van hebben gemaakt. Dat geldt zeker voor het woord ‘leer’ of ‘in de leer blijven’, wat doet denken aan leerstellig, dogmatisch. Als we denken aan de betekenis die God eraan geeft, komt het in een heel ander licht te staan. God sprak in Ps. 078:001 tot een volk dat er niet op ingegaan is: “Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond”. Omdat God volmaakt is, verheft de leer van God een mens, doordat Hij het goede in de mens oproept. Naar de woorden van Zijn mond luisteren, is luisteren naar de Koning van hemel en aarde, die Jezus zijn Zoon zond om Zijn liefde en bedoelingen door Hém op aarde duidelijk te maken. Hij sprak en leerde alleen volgens Gods woorden, om ons men­sen de ogen te openen, wat Hij ons wil leren.

Het woord ‘leer’ wordt wel 31 keer genoemd in de Bijbel, waarvan 28 keer in het Nieuwe Testament. Het is ook vol beloften. Wie zullen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen leren kennen met ogen die zien en oren die horen? Lees daarover Matt. 13:11-16.

Een aantal schriftplaatsen over ‘de leer’:

In Joh. 07:16 zegt Jezus: “Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft”.

In Joh. 07:17 zegt Hij: “Als je Mijn wil doet, zul je van deze leer weten of Hij van God is dan of ik uit Mijzelf spreek”.

In 1 Tim. 01:10 omschrijft Paulus de negatieve eigenschappen van mensen die ingaan tegen de gezonde leer.

Ook wijst Paulus zijn medewerker op de noodzaak onderlegt te zijn in de woorden des geloofs en der goede leer (1 Tim. 04:06).

Twee hoofdstukken verder waar­schuwt hij: “Als iemand een andere leer verkondigt dan is hij opgebla­zen” (1 Tim. 06:03)..

Want het gaat om “de gezonde woorden van onze Here Jezus Christus en de leer der godsvrucht”.

De naam Gods en de leer mogen geen smaad lijden (1 Tim. 06:11).

In zijn tweede brief aan Timotheüs schrijft hij dat er een tijd komt dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen (2 Tim. 04:03)

Aan Titus doet hij de oproep uit te komen voor wat met de gezonde leer strookt (Titus 02:11).

Johannes waarschuwt in zijn tweede brief dat “een ieder die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, God niet heeft” (2 Joh. 01:09).

Paulus spreekt in zijn brief aan de Efeziërs over mensen die “heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer” (Ef. 04:14).

Paulus schrijft aan Titus dat een opziener zich behoort te houden “aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te ver­manen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen”. (Titus 01:09)

En in het tweede hoofdstuk vers 10 benadrukt hij de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken. God tot sieraad te strekken is voor Hem een sieraad te zijn. Deze bloemlezing van teksten over de leer is vast wel de moeite waard om door te lezen. Of de tekst als dag- rooster lezen met het gedeelte waar­in het is geschreven. Het zal ons inzicht vermeerderen, want de leer van onze Schepper brengt ons bij onze Schepper, doet ons Zijn wil ver­staan en maakt dat wij leven naar Zijn wil en tot eer van Zijn Naam!

 

Worden als een kind door Froukje Huis

’t Is een prachtige herfstdag. De zon schijnt heerlijk en tovert een gouden glans op de bomen van ons pleintje. Ik sta voor het keukenraam te genie­ten. Niet alleen van deze herfst- pracht, maar nog meer van het krioel van de kinderen, die volop profiteren van deze kostelijke dag. Twee jongetjes van een jaar of vier razen in volle vaart op hun fietsjes rond het pleintje. Wielrennertjes die de gele trui willen bemachtigen?! Ze racen voorbij een meisje dat met grote inspanning probeert de trap­pers van haar te hoge fietsje rond te krijgen. De zijwieltjes houden haar in het spoor en ze geeft het niet op. Ja hoor, daar lukt het en triomfante­lijk rijdt ook zij haar rondje om het plein zonder één blik te slaan op de voorbij schietende jongens. Daar komt er weer één. Een peuter nog. Een groter meisje probeert fiets­je én peuter in evenwicht te houden. Eigenlijk gaat het beider kracht te boven, maar ze ploeteren ijverig en onvermoeibaar voort. Wat een geduld en volharding! Plotseling nemen mijn gedachten een sprong en zie ik de gemeente van Jezus Christus voor me. Zijn ook wij niet bezig te jagen? Te jagen naar het doel om de prijs der roeping Gods?

We roepen elkaar toe: “Laten we met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt en laat ons oog daarbij gericht zijn op Jezus, de Leidman en Voleinder van het geloof’ (Heb. 12:01-02).

Misschien lijkt de opdracht waarvoor we staan te zwaar, misschien kun­nen we ons geestelijk evenwicht niet bewaren en komt een ander ons te hulp!

Maar we mogen zeker weten dat onze Heer en Heiland nooit zal toe­staan, dat we boven vermogen ver­zocht worden, want Hij zal met de verzoeking voor de uitkomst zorgen, zodat we er tegen bestand zijn (1 Kor. 10:13).

Als iemand soms ontmoedigd is, kijk eens naar de kinderen. Hoe ze alles op alles zetten om vooruit te komen. Ze vuren elkaar aan om te groeien en ‘groot’ te worden. Ik wil graag worden als zo’n kind en mijn weg gaan om ‘groot’ te worden, volwassen in de geestelijke wereld. Doet u ook mee?

 

 

 

1998.07-08 nr. 395

1998.07-08 Levend geloof nr. 395

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De veelheid van informatie waarmee we in onze dagen te maken hebben, wordt sommigen wel eens te veel. Het is geen wonder dat overspanning, stress, over­vermoeidheid en talrijke andere negatieve verschijnselen aan de orde van de dag zijn en soms ook de gemeente van Christus binnendringen.

Wil men niet omkomen in het dagelijks op ons afkomend mediageweld dan dient men goede keuzes te maken. Voortdurende waakzaamheid is een vereiste en gelukkig zijn er ook vele kinderen Gods die zich niet laten opslokken door alles wat via de media op hen afkomt. In alle rust en vertrouwen is er bij hen een verdere geestelijke groei die uiteindelijk tot positief gevolg heeft dat het zoonschap meer en meer tot openbaring gaat komen.

Levend Geloof mag daaraan op zijn wijze meewerken. Ook in de artikelen van dit nummer proberen we dat weer tot uiting te brengen. We zijn ons tenvolle bewust dat we in dit opzicht een belangrijke en verantwoordelijke taak hebben. Vooral ook nu, behalve van buitenaf, ook van binnenuit de gemeente van Christus wordt belaagd door allerlei afremmende en misleidende factoren. Daarbij blijkt dat, onder het mom van geestelijke vernieuwing, sommige kinderen Gods ontvankelijk zijn voor allerlei nieuwe trends die geen enkele geestelij­ke waarde hebben.

Het gaat er om dat we ons niet laten afbrengen van de ‘eenvoudige en loutere toewijding aan Christus’. Want alleen daardoor gaat het beeld van Christus in ons ook meer en meer gestalte krijgen en voldoen wij aan het grote verlangen van God, zoals Jezus dat in eigen leven realiseerde en doorgaf, het licht der wereld en het zout der aarde te zijn.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Deze keer is de illustratie van Gustave Doré gebaseerd op de wederopbouw van de tempel, zoals beschreven in Ezra 3 vers 1 tot en met 10 (Ezra 03:01-10). Als nieuwtestamentische christenen weten wij dat het nu niet meer gaat om de herbouw van een zichtbare tempel in de natuurlijke wereld, maar om de bouw van het Huis Gods, de gemeente van Jezus Christus. Paulus zegt dat God niet woont in tempels met handen gemaakt (Hand. 10:24) en dat wij als levende leden van Zijn lichaam nu de tempel vormen (1 Kor. 03:16; Ef. 02:21).

 

 

We zijn blij en dankbaar door redactie

In ons vorige nummer schreven wij op deze plaats over onze financiële zomeractie, de jaarlijkse oproep aan het begin van de zomer een extra bijdrage over te maken voor het werk van Levend Geloof. Ook dit jaar vertrouwen wij. erop dat vele van onze lezers en lezeressen zullen reageren. U kunt uw bijdra­ge overmaken op één van onze bankrekeningen, zoals vermeld in de Colofon op bladzijde 2. Voor degenen die al spontaan reageerden zijn we erg blij en dankbaar. Het stimuleert ons om met inzet en toewijding door te gaan met de grote opdracht: de verkondiging en uitleg van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het is het enige evange­lie wat in overeenstemming is met de wil van God. Ook Jezus en de apostelen brachten dit evangelie en het zal in deze eindtijd, temid­den val alle misleiding, blijken hoe ‘waardevol en waardevast’ dit evangelie is.

We zijn daarom ook blij en dank­baar voor de velen die grote waar­dering hebben voor de inhoud van ons blad en iedere twee maand weer verlangend uitkijken naar het nieuwe nummer. We blijven, onder inspiratie van Gods Geest, ons best doen ieder nummer weer zo aan­trekkelijk mogelijk te maken, dat wil zeggen zonder franje of opsmuk, een zo veelzijdig moge­lijke belichting van het evangelie. Daarbij zijn sommige artikelen meer bestemd voor hen die de weg naar het nieuwe leven pas ontdekt hebben, terwijl andere artikelen meer gericht zijn op de verdere groei van ons geloofs­leven.

 

Het werkelijke beeld van God door Gert Jan Doornink

 

Door alle eeuwen heen hebben men­sen geprobeerd zich een beeld van God te vormen. Wie is God en hoe moeten we ons Hem voorstellen? Hoe kunnen we Hem leren kennen? Of kunnen we überhaupt Hem wel leren kennen? Zal er niet altijd iets mysterieus, iets ondoorgrondelijks blijven bestaan? Zal er altijd een kloof blijven bestaan tussen God en mens? Of is het goddelijke al in ons en zijn we zelf al godheden op zich? In onze dagen hoort men daarover de meest vreemde opvattingen en niets wordt meer bijzonder gevon­den. Je mag er rustig een eigen Godsbeeld op nahouden is de mening van velen, want de kerk met zijn dogma’s en leerstellingen heeft toch gefaald en kan geen antwoord geven op de belangrijkste levensvra­gen. Zo wordt een wirwar van gedachten en meningen over de mensheid uitgestort en het is daar­om geen wonder dat velen door de bomen het bos niet meer zien en het totaal niet meer belangrijk vinden hoe men over God denkt.

Ook vroeger al

Toch is dat niet alleen iets van de laatste tijd. Tweeduizend jaar gele­den was het eigenlijk al net zo. Ik moet denken aan het verslag van Lucas in Handelingen over het bezoek dat Paulus bracht aan Athene (Hand. 17:15-34). Terwijl hij wachtte op de ontmoeting met Silas en Timotheüs, en zo eens rondkeek in de stad, werd zijn geest in hem geprikkeld, toe hij zag, dat de stad zo vol afgodsbeelden was (Hand. 17:16). De mensen hadden zich allemaal een eigen beeld van God gevormd.

Nu moeten we wel eerst even vertel­len dat er met Paulus iets gebeurd was. Hij had een totale omwenteling” in zijn leven meegemaakt. Hij was van een vervolger van de gemeente van Jezus Christus een levend getui­ge van Hem geworden. Onderweg naar Damascus, zo kunnen we lezen in Handelingen 9, gebeurde dat wonder. Daarna werd hij klaarge­maakt voor een bijzondere taak in Gods Koninkrijk.

Hij volgde daarbij eerst de ‘normale procedure’ van elk kind van God, namelijk liet zich dopen door onder­dompeling en werd gedoopt in heili­ge Geest. Ook kende hij -en ook daarin is hij ons tot voorbeeld- een groei in zijn geloofsleven. We lezen namelijk van hem dat hij steeds krachtiger optrad (Hand. 9:22a). Paulus had de mentaliteit van een doorzetter, een volharder en is ons ook hierin ten voorbeeld. Hij was en bleef trouw aan de Heer die hij dien­de. Later zou hij in één van zijn brie­ven schrijven dat men trouw niet bij allen vindt.

Ook Jezus had die oproep tot volhar­ding destijds al naar voren gebracht, met de opmerking in zijn rede over de zogenaamde laatste dingen in Matt. 24, dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden, met andere woorden: die zal het einddoel bereiken (vs. 13).

Wat ging Paulus doen?

Maar weer terug naar Athene, twee­duizend jaar geleden. Paulus constateerde dus de duistere omstandighe­den waarin de mensen van Athene zich bevonden. En -wat belangrijk is- hij ging er iets aan doen. Vers 17 zegt: “Hij hield daarom in de synago­ge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof’. Wij zouden zeggen: hij was zowel binnen als buiten de gemeente actief. Let speciaal ook op het woordje ‘daarom’. Als je dat weglaat komt deze tekst heel anders over, bij wijze van spreken veel neutraler. Dan zou je kunnen zeggen: Nou ja dat was immers zijn taak. Wij zouden zeg­gen: hij werd er immers voor betaald, dat was zijn beroep. Maar zo lag het bij Paulus natuurlijk niet. Het was de ‘gedrevenheid’, de zal­ving van Gods Geest die hem inspi­reerde om zo te handelen en te spreken.

En denk nu niet dat hij direct dacht aan grote resultaten, zoals wij vaak geneigd zijn te doen. Wij kijken naar het aantal; de macht van het getal speelt in onze dagen een allesover­heersende rol.

Het gaat God echter niet in de eerste plaats om de massa, om het grote, het imposante. Niet in de eerste plaats om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. Al heeft Hij natuurlijk wel alle mensen op het oog, want de genade Gods is verschenen heilbren­gend voor alle mensen (Titus 02:11). Paulus werd in ieder geval niet afge­remd door de gedachte: zou het wel veel opleveren? Hij handelde vanuit zijn hart. En uiteindelijk, ondanks al zijn inspanningen, was het resultaat dat slechts een klein aantal tot geloof kwam. Je kunt het lezen in vers 34: Doch enige mannen sloten zich bij hem aan, en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris. en anderen met hen”.

Het evangelie van de opstanding

Paulus had dus zoveel mogelijk zijn best gedaan om de mensen van Athene de werkelijke weg aan te wij­zen opdat zij God zouden leren ken­nen, zoals deze werkelijk was. Als je in vers 18 leest dat sommigen waar­mee hij in discussie was, zeiden: “Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding”, dan krijgen we hiermee meteen de sleutel aange­reikt tot het werkelijk leren kennen van God. Paulus wilde als het ware zeggen: als je Jezus leert kennen, als je gaat geloven in het evangelie wat Hij bracht, en dat Hij aan het eind van Zijn leven de dood heeft over­wonnen, dan leer je daarmee God werkelijk kennen. Want zo Jezus is, is God.

Jezus openbaarde wie God werkelijk is. Let wel: Hij is God niet, maar openbaarde God. Jezus heeft ook geen enkele maal tijdens zijn leven gezegd: ‘Ik ben God’. Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) is wat dat betreft erg duide­lijk: “Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”. Jezus toonde wie God was, Hij openbaarde het wezen van God.

Dat bracht Paulus in Athene op dui­delijke wijze naar voren en dat is ook vandaag onze opdracht: Tonen wie God is, door te tonen wie Jezus is. Hoe Hij in ons leven alle dingen heeft nieuw gemaakt, hoe we nieuwe scheppingen zijn in Hem.

Niet ver weg, maar dichtbij

De Atheners waren op zoek, zoals vandaag vele mensen op zoek zijn. Toch brengt Paulus duidelijk naar voren en mogen ook wij dat doen, dat God eigenlijk heel dichtbij is. De mens is immers door Hem gescha­pen, naar Zijn beeld en gelijkenis. “Want in hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht” (vs. 28). Paulus haakte in op het geloof van de Atheners. Je zou kunnen zeg­gen: ze waren heel dichtbij en tegelij­kertijd veraf. Wat was de fout? Ze zagen aan wat voor ogen was, wat zichtbaar was. Zij hadden zelfs een altaar gemaakt voor een onbekende God. Maar Paulus bracht uitdrukke­lijk naar voren dat God niet woont in tempels met handen gemaakt (vs. 24). God is van een hogere dimensie. Wil je Hem werkelijk leren kennen dan zul je een radicale verandering in je denken moeten ondergaan, wat hij ook in vers 30 en 31 verder omschrijft.

Terug naar Gods wereld

Daarbij springt het woord ‘bekering’ in het oog. Zodra je los gaat komen uit het zichtbare, het tijdelijke, het veranderlijke en de wereld binnen­gaat van het onzichtbare, het eeuwi­ge, het onveranderlijke, ben je weer verbonden met de werkelijke God, ben je teruggekeerd in de oorspron­kelijke wereld die God voor ieder mens bestemd heeft: een wereld die enkel goed en rechtvaardig is. Een wereld waarin geen plaats is voor duisternis of zonde, de wereld van het licht, de reinheid, de zuiverhuid, het echte leven zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft. Johannes schrijft het zo mooi: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05b). Jezus, als de volmaakte beelddrager Gods, formuleerde het zo: “Ik ben het licht der wereld, wie in Mij gelooft zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (1 Joh. 08:12). Dus op een rijtje gezet:

God is licht.

Jezus is licht.

Wij zijn licht (behoren het althans te zijn).

Drieëenheid of vierëenheid?

Ik zou haast geneigd zijn te zeggen: dat is de werkelijke drie-eenheid zoals

God die voor ogen heeft. Er wordt in onze dagen zoveel discussie gevoerd over de dogmatische drie-eenheid: ‘God, de Vader; God, de Zoon; en God, de Heilige Geest’. Daarbij kan de mens zo heerlijk buiten schot blij­ven, terwijl het God juist gaat om de mens!

Nog afgezien van het feit dat het geloof in de ‘dogmatische drie-eenheid’ geen enkele garantie geeft of men ook werkelijk een nieuwe schepping is -ook het naam-christendom gebruikt deze formule immers- gaat men dan ook heel verkeerde en afwijzende gedachten ontwikkelen ten aanzien van oprechte kinderen Gods die door Gods genade de ogen geopend zijn voor het nieuwe leven in Christus en wiens leven noch maar door één ding beheerst wordt: hoe komt dat nieuwe leven zoveel mogelijk tevoorschijn, met andere woorden: hoe openbaar ik mij als werkelijke beelddager van God? Bij een waarachtig gelovige gaat het (daarom ook) niet alleen om het geloof in een al of niet dogmatische drie-eenheid, maar om het geloof én de beleving van de viereenheid: Vader, Zoon en wij, door de werking en het vervuld zijn met Gods Geest. Het gaat erom dat het hoe langer hoe meer zichtbaar, cq. geopenbaard wordt dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn, dat we behoren tot het Koninkrijk van de levende Heer, dat onze gemeenschap is met de Vader en de Zoon, door de heilige Geest. Dat gaat natuurlijk nog niet altijd van een leien dakje, omdat we nog leven in een wereld waarvan Satan de overste is. Maar zijn positie is van tijdelijke aard: Jezus heeft hem al overwonnen en hij gaat zijn verdere eindafgang tegemoet. Juist omdat Jezus als mens in deze wereld was, is voor ieder mens de mogelijkheid geschapen om God te leren kennen zoals Hij werkelijk is, en dat meer en meer te openbaren in ons gewone dagelijkse leven.

Wij vormen Zijn lichaam

Maar was Jezus in deze tijd nog maar als mens in deze wereld…

Want hoe moet het thans, nu Jezus niet meer lichamelijk, in een lichaam van vlees en bloed, in deze wereld is?

Nu is het de taak aan óns om te tonen, te openbaren wie God werke­lijk is. Wij zijn immers nu Zijn ver­tegenwoordigers, wij vormen Zijn lichaam en zijn leden van dat lichaam. Wij behoren tot de gemeen­te van Christus. En daarom zou het ons veel moeten bezighouden: Openbaar ik mij als zodanig? Zien de anderen het beeld van Christus in mij? Laat dit ons dagelijks gebed en verlangen zijn: openbaar te worden als werkelijke vertegenwoordiger van Christus, van Zijn Koninkrijk, Dat was het wat het leven van de eerste christenen beheerste en ik ben er- vast van overtuigd dat dit ook meer en meer het leven van de waarachti­ge christenen die nu leven gaat beheersen. Dan vechten we niet in de eerste plaats meer voor ons eigen gelijk, voor onze eigen groep of gemeente, maar dan weten wij het gaat om Hem en Hem alleen. Dan kunnen wij vergeven als iemand ons recht heeft aangedaan en kunnen wij de minste zijn. Dan stralen wij vriendelijkheid uit en zijn we bewo­gen met hen die het moeilijk heb­ben. Maar ook: dan bieden wij weer­stand aan de geraffineerde aanvallen uit het rijk der duisternis en zijn we bereid geestelijk te strijden. Dan zijn we volhardend en laten we ons niet in met leringen die ons aftrekken van Gods doel met ons leven: de volle openbaring van Jezus Christus door ons leven.

Nu weet ik wel, dat dit niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is, maar ik ben er vast van overtuigd dat het hierom gaat, dat dit doel ons “dagelijks behoort bezig te houden, de tijd van compromis, van half­slachtigheid, van het maar een beetje aanrommelen behoort voorbij te zijn.

Gods volle openbaring

Het gaat om het ene allesomvattende feit: openbaring van de volheid van Christus (Kol. 02:09) en daardoor dus openbaring van de levende God, want Hij heeft zich maar op één wijze ten volle geopenbaard, name­lijk in Christus.

Iedere andere openbaring, zoals we die in de Bijbel aantreffen, was een gedeeltelijke openbaring. (Paulus spreekt in Handelingen 17 over ‘de tijden der onwetendheid’). Alleen in Christus heeft God zich ten volle geo­penbaard. Christus toonde dat de dood, de duivel, de zonde en noem verder maar op, niet het laatste woord heeft, maar de overwinning over de zonde, over de duivel, over de dood.

Paulus en de andere christenen van het eerste uur waren zich dat ten vol­le bewust. Daarom lezen we van Paulus dat hij in Athene het evange­lie van Jezus en van de opstanding bracht (vs. 18). Daarom sprak hij, voor de Areopagus staande, dat God het bewijs geleverd heeft door Jezus uit de doden op te wekken (vs. 31). De moderne theologen in onze dagen loochenen dit of zwakken dit dusdanig af dat er alleen een beetje filosofisch geredeneer overblijft. Ze blijven echter rustig gehandhaafd in hun kerkgemeenschappen. Waarom? Omdat de grote massa daar zelf ook geen weet van heeft. Het is net als ten tijde van de profeet die al zei: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis” (Hos. 04:06). (Het gaat om de kennis (het leren kennen van) de levende God, zoals Jezus die openbaarde).

Men kent geen werkelijk persoonlijk geloof meer, die begint met bekering en wedergeboorte. Men heeft het -zij het misschien onbewust- op een accoordje gegooid met de vorst der duisternis, die niets liever wil dan dat de ‘Godsverduistering’ gehand­haafd blijft.

Zij die echter de ogen geopend zijn voor de geestelijke werkelijkheid, zoals die tot openbaring kwam in Christus, laten het er niet bij zitten. Zij worden, evenals Paulus in Athene, in hun geest geprikkeld er iets aan te doen. Wat zeg ik: er alles aan te doen wat in hun vermogen ligt om de mensen te tonen wie Christus, en dus God, werkelijk is.

Verantwoordelijkheid

Als je daar ook maar even over nadenkt dan kom je uiteraard tot de conclusie dat we een zeer verant­woordelijke taak hebben, maar ook een heerlijke taak. Ik vind het nog altijd een voorrecht zo in de dienst van de levende God te mogen staan. U ook? Dat heeft niets te maken met het feit of men al of niet fulltimer is, waarmee dan bedoelt wordt dat je je gewone baan opzegt en dan verder geen maatschappelijke functie meer hebt. Juist jonge mensen moeten hiervoor oppassen, denk ik wel eens, want ook dat kan een verleiding uit het rijk der duisternis zijn, om te menen dat je dan pas werkelijk in de dienst van de Heer staat. Dat is beslist niet waar, want juist in ons gewone alledaagse leven zal het nieu­we leven in Christus tot openbaring behoren te komen. Denk maar aan Paulus. Als je verder leest in Handelingen 18 dan lees je dat hij vanuit Athene in Korinthe kwam. Daar trof hij een echtpaar aan dat hetzelfde werk deed als Paulus. En wat lezen we dan van hem in vers 3?: “En omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren ten­tenmakers van hun handwerk”. Had Paulus nu ineens als evangeliever­kondiger afgedaan? Had hij de pijp aan Maarten gegeven? Integendeel, want prompt daarop lezen we in vers 4: “En hij hield elke sabbat bespre­kingen in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te overtuigen”.

Wij zijn allen geroepen!

Ieder van ons, jong en oud, pas- bekeerd of al vele jaren geleden tot geloof gekomen, heeft in de ogen van God een even belangrijke taak. Wij zijn geroepen ‘Christus’ te open­baren in elk facet van ons leven. En door Hém te openbaren, openbaren wij wie God werkelijk is: een God van liefde, een God van heil, een God van eeuwig leven. Een God die de mens volmaakt en goed gescha­pen heeft naar Zijn beeld en gelijke­nis. En die Zijn schepping weer terug wil brengen in zijn oorspron­kelijke volmaakte staat, totdat er uit­eindelijk een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal zijn waarvan vol­maakte vrede en gerechtigheid de kenmerken zullen zijn. Een weet u wat zo geweldig is: Daaraan mogen wij meewerken.

Niet voor een klein beetje, maar met heel ons hart, met heel ons wezen, want wij zijn -zoals Paulus dat formuleert in 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09)- Gods medear­beiders.

Daar kan ik volmondig en met heel mijn hart ‘halleluja!’ op zeggen. Wij mogen God er iedere dag voor dan­ken dat Hij ons die hoge roeping, in Zijn grote liefde en genade, heeft toevertrouwd!

 

Doorsta de weeën door Duurt Sikkens

Hoewel het niet de bedoeling is extra lange artikelen te publiceren, vormt dit artikel van Duurt Sikkens hierop een uitzondering. Het is een bewer­king van een eerder uitgesproken boodschap. Dit indringende appèl op de eindtijdgemeente achten we der­mate belangrijk dat we het gaarne publiceren in ons blad. (-red.).

“Er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een kroon van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie, een grote rossi­ge draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven kro­nen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde” (Openb. 12:01-04).

Openbaring 12 is een hoofdstuk dat mij al veel en vaak heeft beziggehou­den. Het boek Openbaring is niet geschreven om bang te maken, maar deze woorden, die Jezus ontvangen had van de Vader en aan Johannes gaf, zijn geschreven om sterk te wor­den in de hulp van God. Deze profe­tie gaat niet over Maria, hoe vaak ze ook in allerlei kerkjes en toeristische kloosters wordt afgebeeld met twaalf sterren rond haar hoofd en het kindeke Jezus op haar arm. Je kunt geen verklaring opslaan over dit hoofdstuk of er wordt maar over Maria en Jezus gesproken. Mijn vraag is: ‘Hoe kun je een profetie uit­spreken over iets wat al gebeurd is?’ Dat is onzin. Openbaring is geschre­ven voor de toekomende dingen, de dingen die nog staan te gebeuren! Gelukkig zijn we er door Gods Geest achter gekomen dat het hier over DE gemeente gaat. DIE gemeente, die haar domicilie heeft in de hemel, als het vrije Jeruzalem. En uit deze stad, uit deze vrouw, komen te zijner tijd wezens, geestelijk vrije mensen tevoorschijn die aan het doel van God beantwoorden. Die zijn geestelijk volwassen geworden.

In verwachting

Deze vrouw en moeder is in ver­wachting. Een gemeente welke die verwachting niet heeft zal nooit een zoon baren. Hoe houd je de ver­wachting binnen in je levend? Door te geloven dat het zaad Gods dat in je geplant is -zijn woord- zal uitgroei­en, en dit woord wordt vlees en bloed en neemt in een mens gestalte aan. Dat vind ik het mooie van een moeder, een vrouw die in verwach­ting is en binnen in zich gestalte geeft aan het zaad van de man. Dat is mooi! Daarom kunnen ze ook niet zonder elkaar.

En nu schreeuwt ze, in haar ver­wachting, omdat haar tijd gekomen is. Ze heeft ernaar uitgezien en nu komen die pijnen. Daar heeft zij niet om gevraagd, maar ze zijn er wel. Een heleboel mensen denken dat die vrouw lof en dank roept tijdens de weeën en dat God acht slaat op het lofgezang van zijn gemeente. Nu, dat heb ik nog nooit gelezen in de Bijbel. Wél na een overwinning, dan wil je wel loven en prijzen. In Exodus 3 vers 7 (Ex. 03:07) en verder staat bij­voorbeeld: “En de Heer zei: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, en hun gejammer over hun drijvers gehoord. Ik ken hun smarten. Daarom ben Ik neergedaald om hen te redden uit de handen der Egyptenaren. Kijk, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken”. God slaat acht op het geschrei! Wanneer je doet of je geen weeën hebt en je staat daar maar te loven en te prijzen tot je er letterlijk bij neervalt, wat voor hulp moet er dan verleend worden? Doe alstublieft nooit geforceerd en gewild positief, want het is niet reëel. Als je weeën hebt en pijnen, dan schreeuw je het uit in je pijnen. Jezus zegt in Johannes 16 vers 20 en 21 (Joh. 16:20-21): “Gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden, gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. De vrouw die baart heeft droefheid omdat haar uur gekomen is, maar wanneer ze het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit vreugde dat een mens ter wereld gekomen is”. Ze heeft nu wel droef­heid, maar straks niet meer.

De vrouw en de draak

Hier wordt gesproken over twee tekens. Het ene teken is die vrouw en het andere teken is die draak. Het ene teken is van God en het andere van de boze zelf. Dus het teken van God, dat ben jij. Daar moet je eens over doordenken. Als je de Heer om een teken bidt, moet je eens gaan geloven dat je het zelf bént. Jezus zegt in zijn toespraak over de eind­tijd (Matt. 24:30): “Dan verschijnt het teken van de Zoon des mensen”. Wat is dat? Iets waar zijn Vader en Hij naar uitgekeken hebben, name­lijk de vrouw uit wie eindelijk het scheppingsverhaal werkelijkheid gaat worden: “… mensen naar Mijn beeld en naar Mijn gelijkenis”. God heeft die gedachte nooit losgela­ten en Hij hoopt dat jij hetzelfde gelooft. Zou je het willen? Totaal los van de aardse zekerheden, zou je het kunnen? Kan ik het zelf? Want anders lopen we weer een theoretische leer na in plaats van dat het praktijk wordt in je eigen leven. Het volgroeide zaad van de vrouw, dat is het teken van God. De duivel wil ook zaad hebben -het zaad van de slang- daar moeten ook zónen uit tevoorschijn komen. En allebei spra­ken ze over God. Beide groepen zonen, beide tekens. Hoe onderscheid je dat? Als er iets nodig is in deze tijd is het wel het onderschei­den van geesten en de daaruit voort­vloeiende leringen.

De grote verleiding

Voordat die vrouw hier baart, gebeurt er eerst iets in de hemel en wel het volgende: de staart van de draak zwiept door de hemel en slaat daar sterren weg, een heleboel ster­ren in de ruimte. Voordat de vrouw baart komt er eerst een grote verlei­ding. Welke is deze verleiding? Wel, die heeft verschillende kanten, maar het is dé grote verleiding. Paulus noemt deze verleiding ‘de afval’. En dat heeft te maken met de barens­weeën van de vrouw. Er staat in vers 2 dat ze “schreeuwde in haar weeën”. Dus je hebt het als gemeen­te praktisch gesproken, vreselijk moeilijk en als individu ook, omdat er iets tevoorschijn gaat komen, waaraan je wilt meewerken. Verder staat er “pijn om te baren”. Daar staat in het Grieks een woord dat is afgeleid van het woordje ’toets­steen’. Het zijn de beslissende beproevingen. Dat maakt het baringsproces zo pijnlijk. Er komen dingen op je af waar je niet om gevraagd hebt, maar ze zijn er wel. God stuurt die beproevingen ook niet, maar ze komen wel. Laat die vuurdoop maar aan de boze over. Jezus doopt niet met vuur zoals Johannes de Doper dacht. Maar dit is een eigenaardig vuur, dat rossige vuur, want dat beest is rossig. Je ziet een gloed van vlammen zoals je dat kan hebben bij een brand, een vurig verschijnsel.

Het is ook licht, maar wel een ander licht. Dat is ‘vreemd vuur’ zouden ze in het Oude Verbond zeggen. “Daar moet je niet mee op mijn altaar komen”, zegt God, “dat wil Ik niet voor mijn aangezicht zien”. Ik zei dat daar een woord staat dat is afgeleid van ’toetssteen’. Wanneer Jezus de gelijkenis vertelt over de zaaier, dan zegt Hij dat er van die zaadjes zijn die in ’t begin enthou­siast zijn en zeggen: ‘Ja, dit is het, Jezus is Heer’; enfin, het enthousias­me kent grenzen. Even later staat er: “In een tijd van beproeving worden ze afvallig”. Als ze het moeilijk krij­gen willen ze daar geen deel aan hebben en dan vallen ze liever af en worden de beproevingen je zeker bespaard…

De beslissing

Jezus heeft gekozen voor de vuur­gloed van die beproevingen! Dat is een zware beslissing geweest. Als je op aarde voor een ideaal kiest en je weet dat je zal worden tegengewerkt dan moet je dat wel incalculeren. Wanneer je kiest voor een baby dan houd je rekening met een heleboel dingen. En al die dingen waar je doorheen gaat, die worden verlicht door wat er komt. Zo zit het. De weeën om te baren zijn de beproevingen, die beslissen of het echt is of niet wat je wilt. Het kost veel moeite hoor, dat wil ik je wel vertellen, om staande te blijven en te onderscheiden. “Om je moeitevol lij­den zul je het zien”, want het lijden staat niet op zichzelf. Lijden, daar zit alleen de boze achter met het doel te roven waar God zijn hart op gezet heeft: een geestelijk mens, jij. De duivel gunt God niet dat Hij zijn zonen ziet. Een mens aan Hem gelijk? Dat moet verhinderd worden. Nooit gemerkt in je persoonlijke leven? Zonder reden aangevallen worden en je waardigheid schijnt zo maar weggeplukt te moeten worden en hij slaat zijn hand aan je mantel om je de gerechtigheid te ontnemen.

Degenen die gekozen hebben weten precies waar ik het nu over heb. De weeën, waar de echte christen dóórheen moet, maken uit of iemand waar is of niet. Die bedenkt God niet. De duivel bedenkt ze en God zoekt een weg om de weeën te verduren. Je wordt er niet van gevrij­waard, maar je léért die verdrukking te doorstaan.

Geen verdoving

Nu zijn er mensen die geestelijk bij het baringsproces graag een verdovingsspuitje willen hebben. Zo werkt het hier niet. Zoals Petrus tegen Jezus zei: “Oh, dat verhoedt God wel”, terwijl de satan deze schijnbaar geruststellende woorden zei. En wat zegt Jezus? “Ga achter mij satan”. Dus als jou iets overkomt weet dan waar het vandaan komt. Als je een kind van alle moeilijkhe­den vrijwaart tijdens de opvoeding, dan moet jij eens kijken als het twin­tig is. Dan is het totaal afhankelijk van jou geworden. Niks geleerd. Niet geleerd om zélf te denken, want ze zijn door en door verwend en niet meer weerbaar. Pas op voor de ver­doving; de geforceerde lofprijzing, de opgelegde aanbidding. De moeilijk­heden vergeet je wel even, maar even later sta je er weer voor en je zakt nog dieper weg. Doe dat niet, laat je innerlijk genezen door het Woord; dat geneest, en niet de verdoving. De staart van dat enorme reptiel, een mythisch monster, zwaait door die sterrenwereld. Dat zijn allemaal christenen die een hoge positie in de hemel hebben gekregen. Dank zij de genade Gods zijn ze hoog gekomen. En de punt van de staart zoekt zijn weg om te kijken wie hij uit die hoge positie kan halen en het lukt hem. Bij één-derde deel lukt hem dat.

Het venijn in de staart

Wat is die staart? In Jesaja 9 vers 14 (Jes. 09:14) staat dat de staart de profeet is die leugen onderwijst. Dus er komen profetieën, zomaar. Waar? In de krant? Nee, in het paradijs, in de gemeente, en ze proberen jou, zoge­naamd in de naam van onze Heer, uit je hoge positie te halen. Dat is de bedoeling! Een profeet, die leugen onderwijst. En er staat ‘hij sleept’, daar zit geweld achter, je moet weer wat. Ze verliezen hun hoge positie en wat laten ze los? Hun hemelse roeping. De eer van mensen en gemeenteleden zit hen hoger dan de eer van God.

Die geest der dwaling -want het venijn zit in de staart en venijn is gif­ die verleidingen beginnen onder de kinderen Gods hun weg te zoeken, zoals Eva in het paradijs verleid is met Adam. Daar beginnen de afwij­kingen, niet zo maar ergens van bui­ten, maar temidden van de kinderen Gods en sommigen gaan dan de leu­gen geloven.

Welke leugen? Dat je op een andere manier aan het beeld van God gelijkvormig wordt dan door de weeën heen, want weeën zijn immers pijn­lijk. Ze doen niet mee. Ze willen op een andere manier aan God gelijk worden en de duivel werkt wel met hen mee hoor. Immers, die sterren, die daar uit de hemel gevallen zijn, hebben geen weeën doorstaan, heb­ben het nooit moeilijk gehad. Ze drijven de spot met jou omdat jij het moeilijk hebt. Ze vinden jou dan geen echte christen. Tegen Job werd gezegd: “Jij zit op een mesthoop en dan ook nog beweren dat je onschul­dig bent? Dat kan niet! God moet een hekel aan je hebben!” Dat zijn nou de mensen die je dan schijnbaar troosten. Ze staan gewoon in dienst van de ongerechtigheid en ze richten zich tégen de onschuldigen. Want ik denk wel eens: Wat zochten die mannen daar toch bij Job, waarom zijn ze naar hem toege­gaan? Zeiden ze tegen elkaar: ‘Heb je ’t al gehoord? Het is zo erg met Job?’ En dan gaan ze hem er niet uit­halen, nee, ze drukken hem nog ver­der de mest in.

Draak (in het Grieks ‘drakon’) is gemaakt van het werkwoord ‘derk’ en betekent ‘zien’. Dus de boze richt zo zijn ogen vooral op de vrouw in barensnood. Daar gaat hij vlak voor staan, en hij probeert haar te hypno­tiseren, haar aandacht af te leiden, haar helemaal te bevangen. In vers 14 staat: “… aan de vrouw werden twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen naar haar plaats waar ze onder­houden wordt buiten het gezicht van de slang”. Zij heeft zich door de blik van die slang niet laten misleiden.

Aantrekkingskracht

Als je een boom in je tuin hebt staan en de eigenaar zegt: ‘Als je daarvan eet ga je dood’, wat is er dan zo aantrekkelijk aan? Want dat staat in het Genesisverhaal, de boom was aan­trekkelijk om te zien. Dat is een magnetische aantrekkingskracht! Zoals vandaag aan de dag ook veel mensen zo bezig kunnen zijn met de dood. Wat gaat daar toch van aantrekkingskracht vanuit, denk ik dan. Wat is er zo mooi aan de dood? Er wordt toch al veel te veel waarde aan de lichamelijke dood gehecht. Paulus zegt; ‘hij is afgeschaft’. Denk er maar nooit meer aan.

Waar word je naar toe getrokken, wat vibreert er in je mee? Wat is het aantrekkelijke van die vrucht van de ver­keerde boom om op die manier als God te kunnen zijn? Want in het paradijsverhaal staat voor het woord ‘slang’ in ’t Hebreeuws ‘nachasj’. Weet je wat dat betekent? ‘Het god­delijke, het glanzende en het beto­verende’. Dan hoef je niet te vragen hoe occult dat is. En met zijn woor­den en met zijn ogen trekt hij je naar beneden, als je niet uitkijkt. Want zijn aard is sinds het paradijs niet veranderd.

Hij is ook om Jezus heen gaan kron­kelen toe Hij in de woestijn was, kij­ken of hij een plekje in Hem kon vinden waardoor zijn aantrekkings­kracht vergroot werd maar die kon hij niet vinden. Toen zei hij: “Als je één knieval voor mij maakt dan geef je die héle aarde”. Een aanlokke­lijk aanbod, het aantrekkelijke. ‘Dan word je als God vereerd’. En de dui­vel legt je dan geen strobreed in de weg, nee hoor, hij is blij dat jij in zijn dienst staat.

De oude slang

Zijn aard is niet veranderd, want wat staat er in vers 9? De ‘oude’ slang, onveranderlijk. Ik wil wel eens een voorbeeld geven van wat gif uit die staart, als je het goed vindt. Ik kreeg een brief waar ondermeer instond: ‘Wij moeten niet zo comfortabel in de geestelijke wereld zitten’. Zo’n briefschrijver denkt dat wanneer je “in de geestelijke wereld bent, je niets meer doet. En deze mens raadde mij aan om dit comfor­tabele leven in de geestelijke wereld maar los te laten en maar eens tot actie over te gaan op aarde, want er waren zoveel tekenen der tijden en er was zo’n ver­schrikkelijk grote nood… Dan weet ik: die mens is verblind, want hij denkt dat je dan op je gemak daar ergens in de hemel zit. Die ziet geen geestelijke oorlog. Zulke broeders en zusters willen dan ook dat je gaat bidden voor de wereld, ze willen ook graag dat heel de aarde Jbl wordt van de glorie van de Heer in plaats van te beginnen in de hemel, in het Koninkrijk Gods bij het hart van de Vader. Ze willen dat je bidt voor de leidinggevenden op aarde, voor tirannen, voor allerlei groten der aarde, voor politieke bewegingen, ze willen als christenen invloed krijgen. Dan denk ik: invloed krijgen? Als christenen? Waar ben je dan mee bezig? Dan ben je als een politieke partij. Politiek en religie moeten in de toekomst dan samen­gaan, want anders krijg je immers geen invloed?

Acties? Strategieën? Wat zegt Jezus in Johannes 17 vers 9 (Joh. 17:09)? “Niet voor de wereld bid Ik, maar Ik bid Vader voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want ze zullen het moeilijk krijgen. Ik bid dat zij hun geloof behouden”. De satan schudt de gemeente en dat merk je, tenzij je slaapt.

Dwalingen en verleidingen

Eer van mensen zoeken, dat is ook zo’n dwaling. Dan zoek je namelijk macht op aarde. Je zoekt ook getuige­nissen van mensen. Dan ga jij er ook weer van getuigen. Nou, dat is geen getuigenis. Wij zijn getuigen van de Vader.

Ik ben heel gelukkig en trots op de kleren die God mij gegeven heeft, dat is mijn trots, en niet mijn eigen gerechtig­heid. Of: moeizame genezingen. Daar zit een verleiding in, hoor, zodat je op de duur zegt: ‘Ik kap er mee’. Ze mopperen, verlaten de karavaan in de woestijn en komen om in de woestijn.

Ergernissen. Sommige mensen erge­ren zich heel gauw. Iemand zei: ‘Denk je dat ik met die schijnheilige broeder in één gemeente wil zitten?!’ Nou, dan denk ik, wie valt hier nou? Dat wordt ook een wee genoemd.

“Wee de wereld”, zegt Jezus, “om de ergernissen”. Er is een wereld van ergernissen, je kunt je overal aan ergeren. Ergernissen veroorzaken dan jouw val. Jezus had toch redenen genoeg om zich te ergeren aan Judas, die verrader. Het komt niet eens in zijn gedachten op! Jezus is er altijd op uit om te behouden. Maar als je daarop uit bent dan krijg je vij­anden. Laat je alstublieft niet betove­ren als Eva en Adam, of verleiden, als het één-derde deel van de sterren. Laat je niet meesleuren door die staart, daar zit dat venijn in, maar beproef zelf de geesten of ze uit God zijn of niet. “Want”, zegt Jezus, “vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan”. Vele, en zij spreken allemaal in de naam van Jezus en Christus en God, maar ze zijn vals. Ze willen je van de smalle weg afhalen. Zolang de weg breed is gaat het gemakkelijk, maar wordt de weg smal – zoals je dat in een baringsproces hebt, als je begrijpt wat ik bedoel- dan krijg je het benauwd, dan wordt je aan weerskan­ten onder druk gezet.

De val naar de aarde

Waarheen vallen nu die sterren? Naar de aarde. ‘We hebben al zolang geestelijk lopen doen’, denken ze. Ze danken dat het een of andere manier van leven is, maar het IS leven. ‘Nou willen we iets doen’ en prompt zak­ken ze naar de aarde, want daar schijnt het doen te liggen, de prak­tijk. Het social gospel vindt weer ingang, maar je bent een lege plaats in de hemelse gewesten. Trouwens, weet u wie uit deze geval­len sterren worden gerekruteerd? Al die valse profeten. Ze hadden een hoge positie, maar ze blijven niet hoog. Ze gaan naar de aarde, ze doorstaan geen weeën en daar zijn ze trots op. ‘Want’, zeggen ze, ‘de Heer is met ons en we hebben het niet moeilijk’. “Nou, kom er dan af, Genezer, dat kun je toch zo goed. Dat noemt zich Zoon van God! Moet je Hem daar zien hangen. Nou, als je een Zoon van God was, dan…” Ken je die uitspraken? Je kent ze vast wel uit de onzienlijke wereld. Je moet wat presteren, alsof je op een aardse manier God moet bewijzen. Wat een verleiding. En God zoekt: “Hoe kan Ik mijn enige Zoon weer moed inblazen?” De enige die bereikbaar was, was één van die misdadigers. Geen lid van de gemeente, stond niet op de adressen­lijst in de computer, niet gedoopt in water, niet Gods Geest ontvangen, maar hij had een zwaar crimineel verleden. En deze man zegt: “Zeg, als je in dat Koninkrijk van jou geko­men bent, wil je dan aan mij den­ken?” En Jezus zegt: “Bedankt Vader, Ik krijg een belofte dat Ik in dat Koninkrijk kom”. In al Zijn lijden heeft God een weggetje gevonden, via die misdadiger.

Golven uit de zee

Religieuze golven slaan op het ogen­blik over de wereld. Niet de late regen uit de wolk. Nee, golven waar geweld achter zit en golven komen uit de zee. Dat zijn religies van de aarde en de door stormen en stro­mingen hoog opgezweepte branding slaat tegen kusten en verder over de wereld en probeert alles en iedereen weg te slepen. “En de één, die zal meegesleurd worden”, zegt Jezus, “en de ander die wordt achtergela­ten”. Waarom? Omdat de laatsten blijven staan! Die worden er niet door meegesleurd, dat staat er in de Griekse grondtekst. De golven slaan wel over je heen. Blijf je staan? Het is net als in de dagen van Noach. En wat zegt Jezus? De mensen zijn altijd bezig met eten en drinken, en danken de Heer alsmaar voor aardse zegeningen. Ze weten ook precies wie met wie verkering heeft en wie er alweer gescheiden is. Dat zijn hun gespreksonderwerpen. “Huwende en ten huwelijk nemende en gevende”. En wat staat er geschreven? “Ze mer­ken niks”.

Dat is je verdovingstoestand, je slaaptoestand. Bezig zijn met de din­gen van de aarde en de aarde is in duisternis gehuld, dus je slaapt. Je hebt het niet door, maar je slaapt en dat is jammer, want wie slapen, sla­pen… ’s nachts, in die duisternis. Ze zijn al verduisterd in hun denken, hoe actief ze ook lijken. Ik hoop niet dat iemand slaapt. Maar die mensen, die uit de hemel geval­len zijn, zijn hun oorsprong ontrouw geworden. Over wie wordt dat ook gezegd? De duivel! (Judas 01:06). In het evangelie van Johannes staat dat hij niet in de waarheid is blijven staan. Hij is God niet blijven gelo­ven, om de mens te dienen. Hij was heerser. “En dezen zijn ook hun oor­spronkelijke positie ontrouw gewor­den”.

Vreemdelingen op aarde

Ik dacht dat wij op aarde vreemdelin­gen waren, want je voelt je hier toch niet thuis? Jullie wel? Dan zul je er ook wel aan hechten. Dat is jammer. God voelt zich thuis in de geest van de mens en je bent Zijn huis. “Kijk toch uit”, zegt Jezus, “dat je je gerechtigheid niet doet voor de men­sen om door hen opgemerkt te wor­den”. “Want”, zegt Hij, “dan heb je geen loon bij je Vader die in de hemelen is”. Het loon is dan de eer van de mensen. Jezus bedoelt hier: Doe maar bescheiden op aarde en ga maar rustig door in de hemel. Dat is ons werkterrein, en het loon van de Vader, dat komt wel. Dat is, dat je volwassen geworden bent. Dat is dat je aan het eind van je moeilijke tocht door de woestijn dat land inkomt waar je zo naar hunkert. Dat je de dingen kunt doen die je zo graag wilt doen.

Maar éérst moet die scheiding komen en de verdrukking maakt de scheiding uit. Als je zegt: ‘Daar zie i. verschrikkelijk tegenop’, dan moet je dat God eens vertellen, want dat is eerlijk, dat is echt, immers niemand vraagt om weeën, niemand vraagt om pijn. Petrus noemt het ‘het vuur der verdrukking’. Ik weet wat dat vuur is: dat zijn de religieuze mach­ten; met profetieën, met ‘zo zegt de Heer’ en ‘de Heer maakt me duide­lijk’. Welke heer? Welke draak? Het zal je heer maar wezen. En waar begint het mee? Met één lucifer en lucifer betekent lichtdra­ger; het is de bijnaam van de boze. “Kijk eens”, zegt Jacobus, “hoe wei­nig vuur een hoop hout in brand steekt”. Er staat ‘een groot bos’, maar dat staat er niet in het Grieks, daar ‘staat ‘een hoop hout’. Dat doet mij denken aan de opmerking van Jezus die Hij tegen die huilende vrouwen maakt. Wat hadden ze medelijden met Hem, maar Jezus was van hun medelijden niet gediend. Hij zegt: “Als er wat te huilen valt, doe het maar over jezelf want Ik ben het jonge, groene, sappige hout; als ze dat al met Mij doen, wat moet er dan wel niet met het dorre hout gebeu­ren?” Dat brandt als een fakkel! En dat begint met één lucifer. Dat is dood hout, daar heeft het leven inge­zeten, het leven van het begin, maar het is eruit, het is hout geworden. Wat staat er achter? “Ook de tong is een vuur”. Het begint met een woord, toespraken, met profetieën. Vreemd vuur, waar God niet om gevraagd heeft voor zijn aangezicht.

Religieuze vlammen

Zo zie ik vandaag de dag de vlam­men door de christenheid heenslaan. Dat is niet dramatisch gezegd, maar je ziet toch ook dat de vlammen om jouw leven heen likken om te kijken of ze iets kunnen verteren, of er hout, hooi of stoppelen inzit, stokou­de gedachten waar geen leven meer inzit. Dat gaat gegarandeerd in brand. Ze slaan door de christenheid heen, ze slaan door de pinksterbewegingen heen, ze slaan door het volle evangelie heen; opdat de leer over de onzichtbare dingen en het onzichtba­re leven Gods maar losgelaten wordt en je je positie verliest in de hemel. Bijvoorbeeld: ‘Nou zijn we zo lang bezig geweest, we moeten nou maar eens wat gaan doén”. Dan denk ik: ‘Wat heb je dan tot dusverre gedaan?’ Religieuze vlammen, die alles wat niet leeft verteren. Door wie is Jezus veroordeeld? Door religieu­zen, die de naam van God gebruik­ten.

Als God openbaren wil in zijn kinde­ren dan wordt de duivel actief, dus er komt een nacht en een dag. Daarom vind ik de uitspraak uit Jesaja 21 zo mooi in de Septuagint: “De morgen is gekomen, maar het is nog nacht”. Dat begrijp ik. Hij is gekomen en geopen­baard in Zijn volk en het is nog nacht. Wie dat ziet in de hemel, die weet dat deze uitspraak waar is. Dat is het antwoord op de vraag: “Zeg wachter, wat is er van de nacht?” Dan noemt hij die twee dingen: het leven Gods in jou én je staat in een duiste­re wereld te schijnen. Ja, het wordt nog donkerder, maar val als een dwaze maagd niet in slaap. Weet je wat er in het Grieks staat voor ‘dwaas’? Afgestompt. Zulke broeders en zusters weten het allemaal wel, lopen al wat jaartjes mee en zeggen: ‘Mij vertel je niks nieuws meer’. Nou daar heb je de beschrijving van een slaper.

Rups of vlinder?

Kennen jullie Hananja, Misaël en Azarja? De meesten kennen hen beter bij hun occulte naam: Sadrach, Mesach en Abednego. Dat waren zeer occulte namen, opgedragen aan de maangodin. Maar hun eerste namen waren Hananja, Misaël en Asarja en ze betekenen: ‘God is genadig’, ‘Wie is als God?’ en ‘God is

hulp’. Ze waren hoge bestuursamb­tenaren in het centrumgewest van Babel. Hoge dienaren, diep in de valse kerk.

Maar die tweede naam, die hen door iemand gegeven was, die hebben ze in hun hart niet aangenomen. Want hun eerste naam, hun oorsprong, die zijn ze trouw gebleven. Ze hebben – om dat nu maar eens op een manier te zeggen zoals er over Mozes gezegd wordt- die hoge functie losge­laten omdat ze, in navolging van Mozes, “de smaad van Christus groter rijkdom hebben geacht dan de schatten van Babel, omdat ze de blik gericht hiel­den op de beloning door God”. Ze wilden geen perfecte rups zijn. Die heeft nooit aan zijn eindbestem­ming beantwoord. Het gaat om die vlinder, het beeld van God dat tevoorschijn geroepen wordt. Wees bezig met je geestelijke ontwikke­ling, dat natuurlijke komt vanzelf en als het dwarsgezeten wordt, nou dan wordt het maar dwarsgezeten, maar blijf je positie als ster in de hemel van de Vader -het Koninkrijk Gods- trouw.

In de brandende oven

Kijk eens naar Daniël 3. Je kent alle­maal wel het verhaal van die bran­dende oven. Ze worden eerst verra­den. Er komen mensen hijgend bij Nebukadnezar: “Ze doen niet mee, ze doen niet mee. Iedereen staat te juichen en te springen en zij blijven zitten. En iedereen knielt, maar zij blijven staan. Dat mag toch niet?” Nebukadnezar wordt kwaad. Wat zegt hij? “Is het met opzet? Doen jul­lie dat expres, niet meedoen?” (Dan. 03:14). Wat is het antwoord? “Wij ach­ten het niet nodig hierop enig ant­woord te geven” (Dan. 03:16). Ze maakten hun gelaat als dat van een keis­teen. “Doen jullie niet mee?” Nee, we willen niet mee­gesleurd worden”. Ze hebben hun oor­spronkelijke naam weer tevoorschijn gehaald, diep in hun hart. De originele betekenis die ze hadden: God is met ons. En dan vind ik daar iets heel gelo­vigs staan in (Dan. 03:17): “Indien onze God, die wij vereren in staat is ons te bevrijden dan zal Hij ons uit die brandende vuuroven en uit uw macht, o koning, bevrijden”. Dan staat er nog iets heel sterks achter: “Zelfs indien niet” (al vlie­gen we in brand) “het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vere­ren en het gouden beeld niet aanbid­den”. Al komen we om, of we komen niet om, hier staan we, we kunnen en willen niet anders, maar we knie­len niet voor die enorme religieuze god die jij gecreëerd hebt en die jij daar opgericht hebt en die voor ons onherkenbaar is. We doen niet mee.

Standhouden in de verdrukking

“Als je je taak volbracht hebt”, zegt Paulus tegen de Efeziërs, “na je strijd, houd dan stand”. Dus je hebt je taak volbracht, je hebt ruimte om je heen gekregen, hou nu vast! We gaan dus een tijd tegemoet waar­in je niet moet meedoen met al die stromingen, maar standhouden in de beproevingen, midden in de verzoe­kingen. Snap je nou de uitdrukking van Jezus als Hij zegt: “Jullie zullen door allen gehaat worden om Mijn Naam”. En wie zij die ‘allen’? Dat zijn de gevallen sterren en degenen die naar de gevallen sterren geluis­terd hebben. Het zijn de religieuzen, de zogenaamde christenen, daar word je door gehaat. Ja, de broeder­moord zit diep… Houd stand! Wat staat er in vers 27? “Het vuur heeft geen macht gehad over de lichamen van deze mannen”. Dus het geestelijke vuur heeft ook geen macht gehad over je geestelijke status. ‘Het hoofdhaar is niet geschroeid, je mantel ongeschon­den’, dat vind ik zo’n mooie uitdruk­king. Aan de gerechtigheid waarmee je bekleed bent, zit geen brandlucht. Dat wil zeggen: je kan niet eens aan ze merken hoe moeilijk ze het gehad hebben, want het heeft geen bescha­digingen achtergelaten. Houd stand; blijf standvastig in de genade van God, dat is je leven! Midden in de verzoekingen en mid­den in de beproevingen. Jezus is er ook doorheen gegaan en een knecht moet niet denken dat hij meer is dan zijn meester zodat het jou niet zou overkomen. Als het je niet zou over­komen zou er eigenlijk een lampje moeten gaan branden. Slaap je mis­schien?

Buig straks niet voor de grote chris­telijke wereldreligie. Dat beeld, dat is niet uit God. Blijf staan, rechtop in de storm. Je bent bekleed met de mantel der gerechtigheid, dat is jouw sterkte waarmee God jou vereert, dat wordt jouw grootste kracht, dat wil ik je wel vertellen.

Onaantastbaar voor het vuur

In een apocrief boekje heb ik gevon­den wat die drie mannen daar gebe­den en gezongen hebben in die oven. Hoor maar eens. Dan zeggen ze: “Je hebt ons overgegeven in de handen der goddeloze vijanden en de aller vijandigste afvalligen en aan een onrechtvaardige koning die de booste is in de gehele wereld. We durven onze mond haast niet open te doen, we zijn een schande en een spot geworden voor je knechten, voor allen die U dienen. Geef ons alstublieft niet over ten einde toe om Uws naams wil. Verstoot Uw verbond niet, neem Uw barmhartigheid niet van ons om Abrahams wil die door u geliefd is, tot welke Gij gesproken hebt dat Gij zijn zaad zult vermenig­vuldigen gelijk de sterren des hemels. (Daar heb je die sterren!). Neem ons aan, een verbroken hart een vernederde geest. Dan zullen we niet beschaamd worden die op u ver­trouwen. Verlos ons naar Uw won­derdaden en doe hun gewaar worden dat Gij de Heer zijt”.

En dan gebeurt het volgende: “De dienaren nu des konings, die hen in de oven geworpen hadden, lieten niet af van de oven te doen branden met zwavel en pek en rijshout. En de vlam verbreidde zich boven uit de oven negenenveertig ellen hoog en het verbrandde de Chaldeeën die er omheen stonden en de engel des Heren daalde neer bij Asarja en zijn gezellen in de oven”. En dan: “Hij stiet de vlam des vuurs uit de oven en maakte het middelste des ovens alsof er een windje van dauw suisde en het vuur raakte hen helemaal niet, deed het geen verdriet en geen bekommernis”. Dat zijn getuigen. Wat hebben ze gedaan? Ze hebben niet meege­daan! Ze zijn staande gebleven door de genade Gods en trouw gebleven aan Zijn roeping: “Blijf bij Mij, zoals Ik bij jou blijf’.

Gebed

‘Vader, soms heb ik het zweet op m’n voorhoofd staan als ik er aan denk dat die verdrukking op ons afkomt, maar ik weet alleen Heer, dat, als die dingen gebeuren, wij alleen maar sterk kunnen staan door de genade. Door ons niet te laten ver­leiden ons uit de hemelse positie te halen, maar in ons te zien de verbin­tenis tussen U en ons, dat sterke verbond. zodat we er niet meer uitgetrokken worden en niet meer losge­sneden, maar dat het waar is wat U binnen in ons hebt verwekt. Heer, dan hoeven we niet bang te zijn voor wat er om ons heen allemaal gebeurt. We zien het wel en het gebeurt, maar dat we in genade zo sterk staan dat we overeind blijven. Vader, dan komen die zonen open­baar waar U uw hele leven al op wacht. Ik dank U dat U zelf altijd daarin bent blijven geloven. Ik zegen mijn broeders en zusters met deze gedachten die U over hen heeft. Amen’.

 

Binnenlicht en buitenlantaarn door Jildert de Boer

“De geest van de mens is een lamp des Heren, doorzoekende al de schuilhoeken van het hart” (Spr. 20:27).

Onze geest en Gods Geest

De spreukendichter geeft aan dat het licht van de menselijke geest niet geheel en al gedoofd is sinds de zogenaamde zondeval. Daarmee zou de menselijke geest helemaal in het duister verkeren volgens de gangbare opvatting. Als wij met name denken aan de lamp van ons geweten, dan verstaan wij dat deze ‘stem’ in ons binnenste bij een goed functioneren ervan de schuilhoeken van ons hart kan doorzoeken. Bij sommige men­sen is echter het geweten als met een brandijzer toegeschroeid (1 Tim. 04:02, Statenvert.) en dit doelt dan op de aantasting van het zuivere geweten door de machten der duis­ternis.

De algemene opinie is dat de mens in één keer verdorven werd door de zondeval. Opmerkelijk is echter, dat God bij Kaïn een appèl deed op zijn geweten, op zijn besef van goed en kwaad. “En de Here zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed(!) handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heer­sen” (Gen. 04:06-07). De keuze tot goed handelen was nog mogelijk, evenals het heersen over de belager tot zonde! De zonde als belager is een persoon: de duivel. In plaats van de kop van de slang aan te pakken en het slangenvenijn in de kiem te smo­ren, maakte Kaïn de slechte keus zijn broer een kopje kleiner te maken. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) staat als conclusie: “hij was uit de boze”. In de engelen wereld had een zonde­val plaatsgevonden, die onherroepe­lijk was. Bij de mens is de verleiding van buitenaf door de satan tot stand gekomen en zo is deze tot ‘zondeverval’ gekomen (een proces van afwij­ken en onnut worden door het addergif, zoals we in Romeinen 3 vers 11 en12 lezen (Rom. 03:11-12). Daarom is er ook voor de mens verlossing moge­lijk door het werk van Jezus Christus en geldt in onze nieuwe leven: “Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen” (Rom. 06:12). Hier wordt de zonde als koning voorge­steld, dus als een persoon, evenals trouwens ook de dood (Rom. 05:14).

Van goddelijke komaf

De menselijke geest is van goddelij­ke komaf en als zodanig diens lamp! Toch is zij, door en onder de beïn­vloeding van het rijk der duisternis, een zwakke lamp. Zij is alleen uit­eindelijk niet opgewassen tegen de pressie van de boze geesten. We kunnen de menselijke geest ver­gelijken met een lamp van bijvoorbeeld 40 of 60 watt. Daarmee verge­leken kunnen we het ongelofelijke potentieel van Gods Geest zien als een ‘elektriciteitscentrale’.

Toch sluit Gods Geest aan bij de menselijke geest en is er sprake van een ‘huwelijk’, als men een kind van God geworden is, die tevens gedoopt is in Gods Geest (Rom. 08:16). De heilige Geest van God versterkt de zwakke menselijke geest enorm, zodat de mens krachtig wordt om de strijd tegen de geesten der duisternis aan te kunnen en daarin te overwin­nen!

Zelfonderzoek in Gods licht

Als wij de menselijke geest vergelij­ken met een zaklamp, dan kunnen we Gods Geest wel een schijnwerper noemen. Deze werpt het zoeklicht naar binnen en spreekt over ons doden van de werkingen des lichaams door de Geest (Rom. 08:13). Dat is dus niet de passieve gezind­heid van: “de Geest moet het maar doen” of “wijk nu al eigen kracht”. Integendeel: onze eigen inzet daarbij is een goede zaak. Het eerste gebod zegt immers onder andere: De Here, uw God liefhebben met… al uw kracht.

Als wij onze eigen kracht inzetten, merken wij dat wij tekort komen, om de zege te behalen, dat de kracht van de menselijke geest ontoereikend is en dat wij behoefte hebben aan Gods kracht, die ons als mens niet uitscha­kelt, maar juist inschakelt. “Indien GIJ door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven” (Rom. 08:13). Bij dit onderzoeken van ons leven, onze reacties in de situaties, zijn we ten volle betrokken en er valt veel in onze gedragingen te reinigen. Als wij zelf op dat moment niet vol­doende licht hadden, om onze manier van optreden te ‘zien’, dan geeft de Geest van God ons er vaak achteraf meer licht over. Op die wijze valt er, nadat we gedoopt zijn in de heilige Geest, veel te doden. Als wij dingen bij onszelf ontdekken, die naderhand bezien beter hadden gekund, dan hoeft ons dat niet te ontmoedigen. Integendeel, we grijpen veeleer hoop om verder te komen en meer van het karakter en de mentaliteit van Christus tot uiting te laten komen.

Wat oordelen is

Als wij licht van God over ons leven krijgen, dan kunnen wij onszelf oor­delen. Oordelen is scheiding maken in ons binnenste tussen goed en kwaad, tussen zonde en gerechtig­heid en tussen mens en macht.

In het Oude Testament lezen we al: “Want bij U is de bron des levens, in Uw licht zien wij het licht” (Ps. 036:010).

“Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is…” (Joh. 03:19a). Toen Jezus kwam als het licht der wereld, voltrok zich een scheiding tussen de mensen, die Hem volgden en het rijk der duisternis. Helaas zijn er ook mensen die de duisternis liever gehad hebben dan het licht (Joh. 03:19b). Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke dat zij in God verricht zijn (Joh. 03:21). De belofte is: “Wie Mij volgt, zal nimmermeer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Joh. 08:12). Een eerlijk en gezond zelfonderzoek in Gods licht is heilzaam en helpt ons op de weg vooruit. Laten wij niet luchthartig over de dingen in ons innerlijk leven heen walsen. Wie het verlangen heeft Jezus gelijk te zijn, reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (Joh. 03:03, Statenvert.). Regelmatig vermaant de Schrift ons met “zie toe op uzelf’ (bijv. Luc. 21:34 en 1 Tim. 04:16). Met andere woorden: kijk of je leven klopt met de gezonde leer! Bij het avondmaal lezen we: “Ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker” (1 Kor. 11:28). “Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen” (1 Kor. 11:31). Hier kunnen wij niet lichtvaardig mee omgaan. Het is nodig onszelf af te vragen hoe onze wandel in de praktijk is en waar nog ijdele wandel is ons hiervan te reinigen. Als wij de waarheid over onszelf erkennen, zal de waarheid ons vrijmaken.

Geen gezichtsverlies

Om op sektoren in ons leven losgekoppeld te worden van de machten der duisternis is het vaak nodig voor­bede te vragen. Dat is helemaal geen gezichtsverlies, want daardoor word je juist vrij van banden. Het is een masker om de schijn van in het volle licht te wandelen op te houden en te blijven jubelen, als dit niet in geest en waarheid is. In het licht van het Woord kunnen we onszelf onder de loep nemen en ont – maskeren wat bijvoorbeeld bedrieglijke, geveinsde vroomheid was. God zoekt waarheid in het verborgene! (Ps. 051:008). Hij wil zo graag dat wij echt en puur zijn! “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg (Ps. 139:023-024). Dit zijn ernstige dingen, die we niet af kunnen wimpelen met een oppervlakkige blijdschap. “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk” (2 Kor. 13:05). In onze woonkamer hebben wij een spotje gericht op een zwart hoek-ele­ment. Soms zie je daar stof liggen. Licht van God over ons leven, toont ons die gebieden waar verdere reini­ging kan plaats vinden.

Als in een boodschap bijvoorbeeld ‘t gebied ‘jaloersheid’ in het licht wordt gesteld, dan kunnen we ons­zelf toetsen waar we mogelijk nog last hebben van de geest van jaloers­heid. Soms kan een getuigenis ons treffen: als de Heer hem of haar daarvan bevrijd heeft, dan kan ik daar dus door dezelfde kracht van God ook de overwinning behalen! Ook een geestesuiting kan soms zo raak zijn, dat er een schuilhoek wordt belicht met daarbij de bemoe­diging van verlossing en herstel. Een regel uit een lied kan iets in ons leven aanwijzen, zodat we aan dat punt gaan werken.

Vernieuwing en heiliging

Wat een hoop op verdere, diepere innerlijke vernieuwing biedt God ons! Als wij de dingen waar God ons gaandeweg licht over geeft serieus nemen, dan zijn we in ontwikkeling, in voortdurende heiliging! Deze grondige doorlichting door Woord en Geest, die ons noopt tot zelfonderzoek, is een enorme hulp, om nog resterende, voorheen wel­licht onbewust aanwezige duistere plekken te beschijnen. Dit niet om ons te verblinden, maar om nog don­kere of mistige terreinen op te klaren en ons de ogen te openen voor een verdere, voortgaande reiniging en verlossing. “Op Hem hebben wij immers onze hoop gevestigd, dat Hij ons ook verder verlossen zal” (2 Kor. 01:10b). De tegenstander tracht op sommige gebieden in ons leven lang zijn poot stijf te houden, maar hij zal – als wij getrouw de weg van Jezus gaan – terrein na terrein verliezen!

Licht naar buiten

Van Jezus staat: “Ik ben het licht der wereld” (Joh. 08:12 en Joh. 09:05). Er is echter ook geschreven: “Gij zijt het licht der wereld” (Matt. 05:14). De opdracht is: “Want gij waart vroe­ger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt dan als kin­deren des lichts” (Ef. 05:08). Of: “Doet alles zonder morren of beden­kingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waar­onder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende…” (Filip. 02:14-16a). Waar in ons eigen leven Gods licht geschenen heeft, daarmee kunnen wij anderen nadien helpen. Reeds tot Abram zei God: “Ik zal u zegenen en gij zult tot een zegen zijn” (Gen. 12:02). In zoverre wij verlost zijn, kun­nen wij ook anderen helpen tot beke­ring, Geestesdoop, bevrijding en levensheiliging.

Naarmate wij deelhebben aan het leven van Christus, kunnen wij uit- delers van dit heil aan anderen zijn. Wij kunnen anderen niet verder hel­pen dan daar waar we zelf zijn. “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 01:04). Ons leven zal in toenemende mate het licht van Christus uitstralen naar de mensen. Wij ervaren soms wel dat onze lichtsterkte nog beperkt is en dat wij (nog!) niet in staat zijn, om elk mens die op ons pad komt in de naam van Jezus van duistere machten vrij te zetten. We zoeken naar vermeerdering van kracht, licht, inzicht, wijsheid en gezag, om ande­ren meer en beter te kunnen dienen! Laten wij lichtdragers zijn met een bewogen hart voor gebonden en beschadigde schepselen Gods.

De buitenlamp van gastvrijheid

De elektriciteit voor een buitenver­lichting bij een huis komt van bin­nenuit het huis. Als er binnenleidin­gen zijn, kan er ook naar buiten toe een snoer getrokken worden tot ver­lichting. Een tijdje deed de buiten­lamp bij ons het niet. Tot we ons bewust werden dat dit voor iemand bij ons -’s avonds op de stoep niet bepaald een welkom entree bood. Daarom werd er een nieuwe lamp ingedraaid. Geestelijk is het precies zo. Laat er een ‘kom en zie’ van ons mogen uitgaan! Wees zo alert om de buitenlamp in je leven bewust te laten branden, zodat je mensen in nood kunt uitnodigen. Zo’n open huis is het tegenbeeld van de ‘my home is my castle’-gedachte. Ook eenzame zielen binnen de gemeente, snakken naar warme, gastvrije hui­zen, waar zij begrip vinden en hulp, om een stap tot God te doen, of om verder herstel te vinden. “Weest gast­vrij jegens elkander, zonder morren” (1 Petr. 04:09). Er bestaat ook een zoge­naamde, formele gastvrijheid, waar­bij er van binnen gesputterd wordt. Dat komt, omdat er helaas ook onder christenen nog heel veel voor zich­zelf geleefd wordt. Laten wij toch de tijd uitkopen, om voor anderen te leven en van harte anderen uit te nodigen, zoveel als in ons vermogen ligt. Een hart vol van ontferming reikt anderen graag licht en warmte aan.

De buitenlantaarn aan

“Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven” (Matt. 05:14b). Wanneer wij het pad van de rechtvaardigen gaan, dat is dat “als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag (Spr. 04:18). Dan verlangen wij ernaar mensen in de duisternis licht te schenken, zodat ze aan de weet komen waarover zij kunnen struike­len. Als wij een heerlijke verkondi­ging horen over de openbaring van de zonen Gods, die met Jezus de zuchtende schepping gaan herstel­len, dan verlangen wij nu reeds in het klein te anticiperen op dat komende volle heil en willen wij ook leren werken met de krachten van de toekomende eeuw tot zegen van de mensen om ons heen. Wat wij nu aan licht om ons heen mogen verspreiden, is een voorbode van hetgeen we op grotere schaal straks mogen doen. Het is de koste­lijke opdracht, om samen met Jezus tot licht der volken te zijn, opdat Gods heil reike tot het einde der aarde (Jes. 49:06).

 

Wat Daniël werd toevertrouwd door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 7

Daniël was een hoveling aan het hof van de koningen van het Babylonische en het latere Perzische rijk. Zijn werkelijke bestaan wordt door hedendaagse bijbelcommenta­toren niet altijd voor waar aangeno­men. Het feit echter dat de Heer Jezus zelf hem citeert (Matt. 24:15), geeft volop vrijmoedigheid om zijn profetieën met betrekking tot de tijd van het einde wel degelijk in acht te nemen. Daniël was, als vorstenzoon in ballingschap, één van de profeten uit de oude tijd, die namens God profeteerden over de komende Messias en Diens vrederijk.

De taak van de profeten

Deze profeten wisten zelf vaak niet de concrete strekking van hun profe­tieën, die ze in woorden en handelin­gen naar buiten brachten. Hun werd geopenbaard, dat ze daarin dienst­baar waren aan het hiervóór reeds genoemde nakomelingschap. Ze dienden ons met die dingen, “die thans verkondigd worden bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, het evangelie hebben gebracht” (1 Petr. 01:12).

In deze verborgen dingen begeren zelfs engelen een blik te slaan, want ook zij zijn in grote trouw bezig de Schepper en de mens te dienen, zon­der dat ze alles in detail begrijpen. De profeten speurden na en waren bezig met de vraag, wat het herstel en de toekomstige heerlijkheid voor het volk van God zou inhouden. De heilige Geest gaf vóóraf getuigenis van al het lijden dat over de Christus zou komen, maar ook van al de heer­lijkheid daarna (1 Petr. 01:12). ‘De Christus’ is de aanduiding van onze Heer Jezus als Hoofd tezamen met Zijn lichaam, de ware gemeente vervuld met de Geest van God. Daniël was bezig met het beloofde ‘herstel van de puinhopen van Jeruzalem’. Hij bestudeerde daar­voor onder andere de schriften en lette op de profetieën daarin (Dan. 09:02).

De brief van Jeremia

De profeet Jeremia was tijdens de wegvoering van vele prominente bur­gers uit het twee-stammenrijk Juda naar Babel, in het land achter geble­ven. Hij schreef een brief aan de bal­lingen in Babel. Daarin wekte hij hen na het ontvangen van een gods­spraak op om zich in Babel geheel te vestigen: “Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan, neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters…; ver­meerdert daar en vermindert niet.

Zoekt de vrede voor de stad, waar­heen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn” (Jer. 29:05-07). Na zeventig jaar zou de Here naar hen omzien en Zijn woord van heil en herstel in vervulling doen gaan, door ze terug te brengen in hun land, alle valse profetieën ten spijt. Ze zouden terugkomen in het land van de beloften, om dat erfelijk te bezitten. Ze zouden hun God dienen en David, hun Koning, welke God zelf hen zou verwekken. Deze ‘David’ is een aanduiding van de beloofde Messias, welke in de ‘volheid van de tijd’ als onze Heer Jezus en als éérste Zoon van God is geopenbaard (lees Jeremia 29 en 30).

Geschreven beloften

Daniël lette op de woorden van de profeet en richtte zich op de geschre­ven beloften. Ondanks zijn ijver in dienst van aardse gebieders was hij onophoudelijk geconcentreerd op de verwezenlijking van de gedachten van God (Dan. 09:02). Ogenschijnlijk was hij evenals de andere profeten gericht op het her­stel van het aardse volk van de Joden en haar tempeldienst te Jeruzalem. Dit komt duidelijk naar voren in zijn indringend gebed (Daniel 9). Toen echter de engel Gabriël aan hem verscheen, terwijl hij nog bad, werd hij onderricht om een klaar inzicht te krijgen (Dan. 09:22-23). Hij begreep, dat de Geest van God méér bedoelde, dan alleen maar de weder­oprichting van het aardse Jeruzalem en haar tempeldienst. In de visioenen, die de apostel Johannes kreeg op het eiland Patmos, is sprake van de verzegeling van de ‘honderd-vier-en-veertig-duizend’, welke tezamen met onze Heer het wel zo genoemde ‘Israël Gods’ vormen (vgl. Gal. 06:14-16).

De grote schare

Direct aansluitend aan dit openbaar worden van de zonen Gods als gemeente van Jezus Christus, wordt gewaagd van het herstel van ‘de grote schare, die niemand tellen kan uit alle geslachten, volken en talen en van alle tijden.

Deze zijn dan gekomen uit de grote verdrukking in de wereld der men­sen en zijn tot geloof gebracht door de prediking van het eeuwig evange­lie. Ze zijn gewassen in het ‘bloed van het Lam’ en ervaren de beschut­ting van de ’tent van God’ (ook een aanduiding van het ‘lichaam van Jezus Christus’).

Ze worden door het Lam vanuit het centrum van de heerschappij van God als de Goede Herder geweid en verkwikt aan ‘waterbronnen des levens’, terwijl al hun ’tranen’ wor­den gewist (Openb. 07:04-17).

Geestelijk inzicht

Over deze eeuwige gerechtigheid van de nieuwe ‘Adam’ sprak de engel Gabriël met Daniël, zonder wellicht zelf inzicht te hebben in de bood­schap, die hij moest overbrengen. In het werk van Jezus de Christus en de vorming van Zijn geestelijk lichaam, de gemeente, worden gezicht en profetie bezegeld, dat is tot vervulling gebracht. Door de inwonende heilige Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat en de gelo­vigen vervult, wordt iets ‘allerheiligst’ gezalfd (Dan. 09:24). Daniël kreeg van de engel Gabriël een ‘klaar inzicht’. Niet slechts een schaduwachtig aards, maar een wezenlijk hemels Jeruzalem zal de ‘stad van de grote Koning’ zijn. In haar centrum wordt daartoe eerst een ’tempel’ als ‘iets allerheiligst gezalfd en tot openba­ring gebracht. Dat is de gemeente van Jezus Christus, vervuld met het wezen of de Geest van God.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvor­migheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevo­ren bestemd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt” (Paulus in zijn brief aan de Romeinen, (Rom. 08:2830).

Het kromme kan niet recht zijn

Binnen enkele dagen werden wij tot tweemaal toe geconfronteerd met teksten uit Prediker waar gesproken wordt over krom en recht. De eerste keer poneert Gerda Rossel van de Landbouwuniversiteit te Wageningen de stelling: “Het feit dat wetenschappers er nooit in zullen slagen om economisch interessante, rechte bananen te kweken werd reeds voorspeld in de Bijbel”, naar aanleiding van Prediker 1 vers 15a (Pred. 01:15a): “Het kromme kan niet recht zijn…” De tweede keer wordt Prediker 7 vers 13 (Pred. 07:13) geciteerd in een artikel in het CHN-magazine, een uitgave van stichting Christelijke Hospices Nederland (CHN). Deze stichting heeft als doelstelling op christelijke grondslag hulp te bieden aan hen die in de terminale fase van het leven verkeren.

In genoemd blad gaat Thomas Boston in op genoemde tekst (“Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, wat Hij krom gemaakt heeft?”) en geeft daarbij de volgende interpretatie: “Het kromme in uw lot heeft God gemaakt. Het zal er blijven, zolang Hij het wil. Alleen Hij Die het gemaakt heeft, kan het herstellen of recht maken. Deze overweging is een geschikt middel om mensen onmiddellijk tot stilzwij­gen te brengen, en hen zo onder het kromme in hun lot te brengen tot een gehoorzame onderwerping aan hun Maker en Regeerder. Waarom brengt God een kromming in ons levenslot?”

Volgens Thomas Boston is dat “in de eerste plaats om ons af te vragen of wij in de genadestaat verkeren of niet. Zijn wij een oprecht christen of een huichelaar? Let maar op de beproeving van Job en die van de rijke jongeling. In de tweede plaats kan er een kromming in ons lot zijn om ons op te wekken onze plicht te doen, waarbij we afgetrokken wor­den van de wereld en aangespoord worden acht te slaan op het geluk van de wereld hiernamaals. Ook kan het kromme in ons levenslot dienen tot overtuiging van zonde. Zo maakt God een kromming in iemands leven om hem ervan te overtuigen dat hij een verkeerde stap gedaan heeft of een verkeerde richting is ingeslagen. Wat het kromme in uw lot ook is, het is het werk van Gods hand. Wanneer u werkelijk een oprecht christen bent, mag u erop zien met een vriendelijk oog”. Boston geeft dan het advies: “Geef het over in Gods hand, die het gemaakt heeft, opdat Hij moge her­stellen.

Stel uw vertrouwen op Hem en als het goed voor u zou zijn dat het hersteld zou worden, dan zal het hersteld worden, want: Hij zal het goede niet onthouden, degenen die in oprechtheid wandelen, (Ps. 084:012)”.

Kromme redenering

Wat Thomas Boston hier schrijft is een kromme redenering. Men ver­wacht van God dingen weg te nemen die Hij eerst zelf zou hebben aange­bracht. Het is de bekende gedachte dat God zowel het heil als het onheil brengt. De duivel, de veroorzaker van het kwaad, blijft volledig buiten schot. In het geciteerde artikel, waar­in uitgebreid wordt ingegaan op Prediker 7, wordt ook op geen enkele wijze doorverwezen naar het Nieuwe Testament. Dat ten tijde van het Oude Testament de mensen nog geen juist Godsbeeld hadden kun­nen wij hen niet kwalijk nemen, maar als Nieuwtestamentische christenen, mogen wij weten en loven dat God enkel goed is en de duivel enkel slecht.

Jezus, Gods Zoon. bracht dit op dui­delijke wijze naar voren, onder ande­re met de opmerking: “De dief (Satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10). Jezus, als de volmaakte beelddrager Gods, leert ons wie God werkelijk is. In de tijd waarin wij leven gaan gelukkig de waarachtige christenen hiervoor de ogen meer en meer open. En wat de omstandigheden dan ook mogen zijn: Gods goedheid (onveranderlijk en houdt eeuwig stand.

De ‘almacht’ van God

In het gemeenteblad van de volle evangelie gemeente ‘De Opgang’ te Groningen troffen wij onder de titel ‘Gods almacht’ onderstaande samen­vatting aan van een studie van Klaas Goverts over godsbeelden. Terecht schrijft Cees Maliepaard in een toe­lichting dat deze studie bijzonder bevrijdend is van heel wat vrome sentimenten.

“Wat was je eerste ervaring met God; je vroegste herinnering? Soms was dat een moeder die je naar bed bracht. Een hand op je hoofd en een gebed. Of misschien ook niet. Dan was er wellicht de pijn om een moe­der die er niet was of geen aandacht voor je had. Het kind in jou kroop weg in een donker hoekje.

Godsbeelden

Hoe kom je eraan, en soms: hoe kom je eraf? Vaak zijn onze gods­beelden cultuurhistorisch bepaald. Wat heb je gehoord, wie vertelde je een verhaal? Misschien een oma die zei: God was liefde en het kwaad is tijdelijk. Je begreep het niet. Begreep ze het zelf wel?

In de dagen van Mozes keken de mensen naar de farao; die was groot en machtig. Hij beschikte over leven en dood. De één mocht leven, de ander niet. En dan dachten de men­sen: Zo zal God ook wel zijn; God van macht, God van willekeur. Misschien mag je leven, misschien ook niet.

In de dagen van Babel keken de mensen naar Nebukadnezar. Hij zei: Zie je het grote Babel dat ik gebouwd heb? En de mensen dachten: Zo zal God ook wel zijn – God van macht. Kijk maar naar de grote wereld die Hij gebouwd heeft. In de dagen van Rome keken de mensen naar de Romeinse keizer, want die was baas over de hele wereld. Ze moesten hem aanbidden; hij beschikte over de volkeren. Dat volk moet zich onderwerpen, die tempel wordt platgebrand. En de mensen dachten: Zo zal God ook wel zijn – Ik wik, maar Hij beschikt!

Is God almachtig?

Vaak is er veel projectie. Wij komen macht tekort en dan zeggen we: Die macht heeft Gód wel. We voelen ons zwak, maar gelukkig: Hij is sterk! Dan halen we Hem binnen in onze machtswereld, in ons machtsdenken. Onze God als supermacht. Op een dag zegt God tot Abram: “Ik ben God de Almachtige (Gen. 17:01). Althans, zo zegt de gangbare ver­taling het. El Sjaddai, staat er. In de Vulgata, de Latijnse vertaling werd dat: omnipotens, almachtig, de Almogende. Hij vermag alle dingen. Maar is het dat wel? Sjaddai kan als oorsprong hebben:

Een Hebreeuws woord voor ‘berg’. Dan is het een beeld voor God als de Rotsvaste, de Onverzettelijke. Hij staat zo vast als een huis.

Hij die zegt: ‘Nu is het genoeg!’ Dat houdt in dat God ook een keer tevreden is. Niet de eeuwige tirannie van: je moet nóg meer, nóg meer presteren, nóg meer doen. God is anders dan al die goden, die nooit genoeg hebben, nooit verzadigd zijn.

Sjadajim is het Hebreeuws voor moederborst. Dan duidt deze naam van God op tederheid en toekomst. Het kind dat veilig is bij de moeder, geborgen en verzadigd.

Het woord ‘almacht’ roept veel vra­gen op, zoals: Waarom grijpt God niet in? Waarom maakt Hij geen eind aan honger en oorlogen? Waarom geneest Hij niet alle zie­ken? Waarom laat Hij geweld toe en onrecht?

Het dilemma is: Als God almachtig is, kan Hij alles. Als Hij dat niet doet, is Hij dus niet goed. De conclu­sie moet wel luiden: Of hij is almachtig, óf Hij is goed.

Wie God werkelijk is!

De grondgedachte in de Bijbel is: God heeft een verbond met de mens. Hij wil samenwerken. Hij zegt: ‘Jij bent mijn partner’. Partnerschap houdt in dat beide partners hun macht beperken, dat ze zich naar de ander richten. Neher zegt het zo: ‘God is niet de ‘Almachtige’, Hij is de God die bewust zijn macht beperkt. Macht hoort niet bij deze God; geweld is Hem vreemd. Zijn kracht ligt in zijn karakter’. We horen het verhaal van Job. Maar liefst 31 keer is daar sprake van Sjaddai. Steeds maar praten de vrienden van Job over de ‘Almachtige’: ‘Versmaad de tucht van de Almachtige niet’. En: ‘Kunt ge de Almachtige doorgronden ten einde toe?’ Job levert een gevecht tegen dit godsbeeld. Zijn hele ver­haal is in wezen dit: Ik ga me ont­worstelen aan het godsbeeld dat iedereen mij oplegt, en dat ik altijd en overal gehoord heb. God moet anders zijn.

De bruid in het Hooglied gaat op zoek naar haar beminde. En in de stad lopen de wachters – die willen haar tegenhouden, haar kleed afpak­ken. ‘Nauwelijks was ik haar voorbij­gegaan, daar vond ik mijn beminde’. Soms moet je de wachters voorbij, de dogma’s voorbij, al die oude gods­beelden voorbij, en achter het laatste dogma vind je Hém. In het laatste Bijbelboek zegt God: Ik ben de Alpha en de omega, de Almachtige. Hij is de ‘pantokratoor’, dat is eigenlijk: de Albeheerser. Dat staat echter in het kader van een uit­tocht. Daar is deze God sterk in, want dat past bij zijn karakter, bij zijn hart. Hij doet niets liever dan mensen uitleiden. Hij, de Alpha en de omega, het begin en het einde. Hij is niet het hele alfabet, maar hij heeft wél het eerste en het laatste woord.

Jezus heeft ons laten zien hoe God is. In deze mens werd het karakter van God helemaal zichtbaar. Enkel goed, enkel licht. God gaat samen met ons de weg van de liefde. Meer hoeft niet. Daar is geen geweld bij nodig. Die liefde gaat het winnen. In Hem en in ons”.

 

Het herstel van de gemeente (5) door Wim te Dorsthorst

Het herstel en de vernieuwing van de gemeente, dat zich de laatste jaren aftekent, is een innerlijke drang om meer en meer in de wer­kelijke vrijheid van Christus te komen. Jacobus noemt dat de vol­maakte wet van de vrijheid, door de Geest van het leven. Wij zien ook hoe de duivel van deze situatie mis­bruik maakt en als een engel des lichts vele (goed) gelovigen misleidt en bedriegt met surrogaat-vernieu­wing in deze tijd.

Wil de mens Gods tot alle goed werk volkomen toegerust te voorschijn komen, dan zal veel in de gemeen­ten een verandering dienen te onder­gaan. Dan zullen oude kerkstructu­ren en tradities gaan verdwijnen om plaats te maken voor Bijbelse structu­ren van leiding en bedieningen waar­in de Heilige Geest vrijelijk kan wer­ken. Dan zal er meer en meer ruim­te komen voor ieder gemeentelid afzonderlijk om mee te werken in het bijeenhouden en een (geestelijke)kracht uit te oefenen zoals beschreven in Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16). Traditie is de ergst denkbare blokka­de om de gemeente als een geestelijk lichaam te laten functioneren. Van nature wil de mens maar het liefst in het oude vertrouwde patroon door blijven gaan. Dat is vertrouwd en dat is veilig, maar het is het meest dode­lijke voor de geestelijke ontwikke­ling. Daarom geloof ik ook dat de Heer werkt in die drang naar geeste­lijke vernieuwing en vrijheid. Hij is het immers die zowel het wil­len als het werken werkt in Zijn volk (Filip. 02:13).

Het initiatief ligt in deze zaken niet bij de mens maar bij God.

De tijd is gekomen

In Psalm 102 vers 14 (Ps. 102:014) wordt geprofe­teerd: “Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar gena­dig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen”. Andere vertalingen spre­ken van: “de voorbestemde tijd”, of: “de ure is gekomen”. Er zijn tijden en gelegenheden in het handelen van God en ik geloof dat de bestemde tijd gekomen is dat de gemeente van Jezus Christus tot vol­heid gaat komen.

Jesaja spreekt van het nieuwe dat uit zal spruiten en roept op er acht op te slaan (Jes. 43:19).

Men is eeuwen lang bezig geweest, met menselijke systemen en organi­saties, de kerken draaiende te hou­den, maar de tijd is gekomen dat alles weer zal moeten worden naar de ordening van God, wil de volle vrucht openbaar komen. De gemeente dient gebouwd te wor­den naar het eeuwige bestek van de grote bouwmeester: God. Het betreft de uitvoering van Zijn eeuwige raadsbesluiten waarin Zijn Zoon Jezus Christus centraal staat en de bouwer is van het huis Gods, de gemeente (Heb. 03:02-03). Bij de profeet Zacharia lezen we dat God in grote ijver voor Jeruzalem en voor Sion ontbrand is, en dan zegt Hij: “Mijn huis zal daarin gebouwd worden” (Zach. 01:14-17). “En Zijn huis zijn wij”, zegt Heb. 3:6a, de gemeente van Jezus Christus.

Leiding van de gemeente

In het vorige artikel hebben we stil gestaan bij de leiding van de gemeente. Heel duidelijk komt van­uit Gods woord naar voren dat de lei­ding van een gemeente gevormd dient te worden door een gezamenlij­ke oudstenraad. De Bijbel kent abso­luut geen eenhoofdig leiderschap als positie of functie met een titel zoals dat in de afgelopen eeuwen ontstaan is. Het oudstenschap is een ’taak’, een ‘ambt’ en men wordt er toe ‘aange­steld’ ( zie art. 4).

Paulus schrijft dat, wanneer iemand oudste zou willen zijn, dat hij dan een voortreffelijke ’taak’ begeert (1 Tim. 03:01). Verder beschrijft hij in de verzen twee tot dertien de voorwaar­den waaraan oudsten en ook diake­nen dienen te voldoen en dat ze eerst op de proef gesteld dienen te worden om daarna, als ze onberispelijk blij­ken, hun dienst te vervullen (vs. 10).

De bedieningen

Bij de bedieningen is dat geheel anders. De bedieningen worden door de Heer zelf’ aangesteld’. Zij worden als een ‘gave’, een ‘geschenk’ aan de gemeente gegeven. Nu Hij gezeten is aan de rechterhand Gods geeft Hij mensen die door een bijzondere genade bekwaam zijn om de gemeente op een speciale, bovenna­tuurlijke wijze te dienen. Het zijn de helpers van Hem. “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars”. In 1 Korinthe 12, waar de gemeente als een lichaam wordt beschreven, lezen we: “En God heeft sommigen ‘aangesteld’ in de gemeente, ten eer­ste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, enz.” (1 Kor. 12:28a).

Hier is het dus geen werk of keuze van mensen zoals bij de oudsten, maar van God. Het zijn Gods ‘dienstknechten’, Gods ‘medearbei­ders’. Paulus schrijft aan de gemeen­te van Korinthe: “Want Gods mede­arbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” (1 Kor. 03:09). Aan deze arbeiders heeft het de afgelopen eeuwen duidelijk ontbroken zie Matteüs 9 vers 37 (Matt. 09:37).

De mensen met een bediening zijn de ‘medearbeiders’ van God en wer­ken met God en Jezus mee om dat bouwwerk Gods, het huis Gods, de gemeente tot volmaaktheid te bren­gen. Dat is het grote doel wat God voor ogen staat en naar mijn mening in deze tijd zijn voltooiing gaat vin­den.

De juiste instelling

Bij de bedieningen is het niet zo dat God de meest ontwikkelde mensen gebruikt. De apostelen van de Heer Jezus waren eenvoudige en ongelet­terde mensen uit het volk. Dat con­stateerden de heren van de Hoge Raad, maar zij herkenden hen omdat zij met Jezus waren geweest. Wereldse wijsheid en theologische ontwikkeling is voor God vaker een sta in de weg dan dat het dienstbaar zou zijn. Hij zegt: “Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het ver­stand der verstandigen zal Ik ver­doen (1 Kor. 01:19; Jes. 29:14). En er staat ook: “Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen” (1 Kor. 01:25). In 1 Korinthe 12 vers 24 en 25 (1 Kor. 12:24-25) kun­nen we lezen: “God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zor­gen”.

God zoekt mensen naar Zijn hart. Gewone, eenvoudige, gewillige, nederige mensen. Mensen die net als anderen heus nog wel eens fou­ten kunnen maken, maar met hun gehele hart aan de Heer verbonden zijn. Een prachtig voorbeeld is koning David. Iedereen weet dat hij in grote zonde kon vallen en ook is gevallen. Toch wordt hij altijd door God geprezen en als voorbeeld gesteld om zijn volkomenheid van hart en zijn oprechte wandel voor Gods aangezicht bijvoorbeeld 1 Koningen 9 vers 4 (1 Kon. 09:04). Zulke mensen kan God gebruiken als Zijn medearbeiders. Die ontvan­gen bijzondere genade en Hij deelt hen de geheimenissen mee van het Koninkrijk Gods (Matt. 13:11) en ondersteunt hun bedieningen met werking van Zijn kracht. Er is niets waarop zich een dienstknecht kan laten voor staan. De apostel Paulus benadrukt het steeds dat hij alles doet naar de ge de Gods die hem gegeven is. Hij zegt: “Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is” (1 Kor. 15:10). Dat is de enige en juiste instelling van een medearbeider Gods. Daarbij passen geen hoge posities met klin­kende titels.

Verduistering van Gods volk

In Efeze 4 lezen we dan: “Zij worde gegeven om de heiligen toe te ruste tot dienstbetoon, tot opbouw van hef lichaam van Christus, totdat wij al de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid va Christus”. Geweldige beloften van God!

Waarom is hier nooit wat van terecht gekomen in de voorbije eeuwen? Omdat de gemeente niet meer gebouwd werd op het fundament va de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen moet zijn. Omdat al heel spoedig de doop met de Heilige Geest verdween en daardoor dat hele terrein van gaven en bedieningen werd verduis­terd. Er werd (en wordt nog) op een ander fundament gebouwd. Er is, juist binnen de christenheid, een grote ontkenning dat de mens tot de volheid van Christus kan komen, zoals God dat zegt. Eerder belijdt men zondaar te blijven tot de dood en tot geen goed werk in staat te zijn. Men ontkent dat gaven en bedieningen nog voor deze tijd zijn, terwijl toch duidelijk geschreven staat: “Totdat allen tot volheid zijn gekomen”. Dit woord is dus van kracht tot het einde toe. Daarom heeft er nooit iets van terecht kun­nen komen.

Maar nu is de Heer opgestaan om Zich over Zijn volk te erbarmen en haar genadig te zijn. want het einde der tijden is gekomen. De landman heeft geduld gehad, maar nu is de tijd van de late regen aange­broken en zal de kostelijke volle vrucht van de aarde openbaar gaan komen naar Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). Voor we in het kort iets zeggen over deze bedieningen afzonderlijk, eerst nog enkele gedachten over het: ‘waarom?’

Van eenheid tot verdeeldheid

In Efeze 4 vers 12 en 13 (Ef. 04:12-13) lazen we al met welk doel de Heer deze gaven, deze bedieningen aan de gemeente geeft. Ten tijde van de apostelen functioneerde dit alles in gemeente. Er was een grote mate van eenheid binnen het nieuw ont­stane volk van God. Overal waar het evangelie gepredikt werd en mensen tot bekering kwamen, werd op een kundige wijze het fundament gelegd en de geheimenissen van het Koninkrijk Gods bekend gemaakt. Paulus schrijft dat later aan de Korinthiërs waar hij zegt: “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt (1 Kor. 03:10). In vers 11 noemt hij dit fundament ‘Jezus Christus’.

Dit alles gebeurde door de apostelen heel grondig, heel kundig en met een grote liefde voor de Heer en Zijn evangelie.

In Handelingen 20 vers 31 (Hand. 20:31) lezen we dat Paulus drie jaren lang dag en nacht zich in heeft gezet in de gemeente van Efeze om hun de volle raad Gods bekend te maken lees Handelingen 20 vers 13 tot en met 38 (Hand. 20:13-38). In Handelingen 18 vers 11 (Hand. 18:11) lezen we dat hij hetzelfde deed bij de stichting van de gemeen­te te Korinthe, één jaar en zes maan­den lang.

Van het begin af aan heeft de duivel geprobeerd juist deze grote eenheid en zuiverheid van de gemeenten te vernietigen met zijn valse profeten, leraren en schijnapostelen. Dat lezen we in alle brieven. Er is in de loop van de eeuwen een verdeeldheid ont­staan die alle begrip te boven gaat. Duizenden richtingen, stromingen, groeperingen, enz. Onder het grote deel wat zich chris­ten noemt, is de verdeeldheid opval­lend genoeg het grootst, terwijl ieder­een zich op de Bijbel beroept.

Van verdeeldheid tot eenheid

Nu al weer honderd jaren lang is de Heer bezig uit al die groeperingen en stromingen mensen te roepen en te plaatsen in gemeenten, waar weer teruggekeerd wordt naar het Bijbelse fundament en het waarachtige goede woord Gods (zie vorige artikelen). Maar nog steeds is er een grote ver­deeldheid in het wereldwijde lichaam van Christus. En dan bedoel ik de waarachtig wedergeboren christenen, staande op het Bijbelse fundament. Nu is de brief aan de Efeziërs een schitterende uiteenzetting over de visie van God, vanuit Zijn eeuwige raad, over de gemeente van Jezus Christus. Hoofdstuk vier begint met een eenheid te beschrijven die wereldwijd in het lichaam van Christus gevonden dient te worden, evenals in de begintijd. De Heer Jezus bidt tot Zijn Vader: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun

woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn. En de heerlijkheid, die Gij Mij gege­ven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één” (Joh. 17:20-23a).

Volmaakt zijn tot één

Dit is een eenheid zo overweldigend groots en mooi dat wij ons dat nu nog bijna niet voor kunnen stellen. Met elkaar, met allen dus over de gehele wereld, één zijn zoals de Vader en de Zoon één zijn. Niet door een leer, maar van binnenuit door de ‘heerlijkheid’ waardoor Jezus en de Vader volmaakt één zijn en die ons door Jezus gegeven is om volmaakt één te zijn in Hem en de Vader. Wonderlijk mooi!

De Heer bidt dat voor ‘allen’ die door hun woord in Hem geloven. Dat is overal over de gehele wereld, voor alle natiën, volken, stammen en talen. Voor allen die in Hem geloven en de ‘heerlijkheid’ van Hem ontvan­gen hebben. En die ‘heerlijkheid’ is de Heilige Geest, de Geest van God en van Jezus Christus. Dat is de Geest, waardoor ‘allen’ over de gehe­le wereld tot één lichaam gedoopt zijn (1 Kor. 12:13).

Door die Geest komt de eenheid tot stand. Niet door een uitgekiende, sublieme leer maar door de Heilige Geest en het goede woord Gods. Dat omschrijft de apostel in Efeze 4 vers 1 tot en met 6 (Ef. 04:01-06) als volgt: “Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoe­digheid, en elkander in liefde te ver­dragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één geest gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen”.

Om deze geweldige eenheid wereld­wijd opnieuw tot stand te brengen, plus wat verder allemaal nog geschreven staat in de eerste 16 ver­zen van Efeze 4, geeft de Heer apos­telen, profeten, evangelisten, herders en leraars in deze tijd. ‘Medewerkers’, die door bijzondere genade bekwaam zijn, om de Heer te helpen dit grootse plan van eenheid en volwassenheid wereldwijd te reali­seren.

Apostelen en profeten

De apostelen en de profeten zijn in de bedieningen wel de meest belang­rijke medewerkers. Daarom lezen we dat de gemeente gebouwd wordt op het fundament van ‘de apostelen en de profeten’, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20). Als de grondslag niet deugt, kan er nooit een goed huis Gods opge­bouwd worden. In Openbaring 21 zien we ook dat de muur van de hei­lige stad, het hemelse Jeruzalem, dat is de gemeente, 12 fundamenten heeft met daarop de 12 namen van de apostelen van het Lam (Openb. 21:14). En de apostel Paulus noemt dat fundament: ‘Jezus Christus’ (1 Kor. 03:11).

U begrijpt dat dit veel meer betekent dan bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel naar Hebreeën 6 vers 2 en 3 (Heb. 06:02-03)-

Een apostel, die zeer nauw samen­werkt met de profeet, heeft de bij­zondere genade om zoveel kennis te ontvangen over het totale plan van God, dat hij de grondlegger is van de gemeenten.

Wordt met ‘de profeten’ niet de oud­testamentische profeten bedoeld? Ik geloof het niet, wat naar mijn mening ook duidelijk spreekt uit de brief aan de Efeziërs: “Gij hebt immers gehoord van ‘de bediening’ door Gods genade mij met het oog op u gegeven: dat mij door openba­ring het geheimenis bekend gemaakt is, het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heili­gen, Zijn apostelen en profeten waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods, die mij geschonken is naar de werking Zijner kracht” zie Efeze 3 vers 2 en 3 en Efeze 3 vers 5 tot en met 8 (Ef. 03:02-03; Ef. 03:05-08). God bepaalt dus zelf aan wie Hij de geheimenissen van het Koninkrijk openbaart. De Heer Jezus zegt tot de eerste apostelen: “U is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11).

De oudtestamentische profeten heb­ben gezocht en gevorst naar de bedoeling van de Geest van Christus als ze profeteerden over de genade voor de gemeente (1 Petr. 01:10-12). Met de ‘profeten’ is dus de Nieuw- Testamentische bediening van pro­feet bedoeld.

Zalving of genade

Er wordt in boeken en tijdschriften voortdurend gesproken over ‘bijzon­dere zalvingen’ als het gaat om bedieningen. Is dit bijbels? Alleen in de eerste Johannes brief komen we deze uitdrukking tegen in: “Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen. En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft” (1 Joh. 02:20; 1 Joh. 02:26-27). Het gaat hier duidelijk over de Heilige Geest die in die dagen allen ontvangen hadden. Van de Heer Jezus wordt drie maal gesproken dat God Hem gezalfd had, waarbij Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) zegt: “dat God hem met de H. Geest en met kracht gezalfd had” (Luc. 04:18; Hand. 10:38; Hand. 14:27).

In 2 Korinthe 1 vers 21 (2 Kor. 01:21) spreekt Paulus ook over het gezalfd zijn van de gelovigen met de Heilige Geest. Steeds als het om bedieningen of gaven van de Geest gaat, wordt er gesproken van genade, genadegaven, bijzondere gaven of genade. Van Timotheüs staat opgeschreven dat hij krachtens een profetenwoord en onder handoplegging van de geza­menlijke oudsten een ‘gave’ ontvan­gen had (1 Tim. 04:14). Ook hier wordt er dus niet gesproken over een ‘bijzondere zalving’. Ik wil dan ook bij het spreken over de bedieningen liever spreken van genade en bijzondere genade dan van ‘zalving’.

 

Tuinieren door Truus van Kaam

In de natuur zien we dat sommige planten beter in de zon gedijen en andere weer beter in de schaduw. Planten vragen door hun verschei­denheid bijzondere aandacht. Wanneer je dit geeft is bloei en vrucht het resultaat. Hoe is dit bij de mens?

God besteedt zeer veel aandacht aan elk van Zijn kinderen. Als we die zorg opmerken, er mee aan het werk gaan, dan gaat er zeker vrucht tevoorschijn komen. Deze vrucht gaat zich openbaren in een­voud en degene die er acht op geeft, ziet het.

In ons hart groeit het op door overgave, reinheid, waarheid en het brengt gerechtigheid voort. Hosea 10 vers 12 (Hos. 10:12) zegt: Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het tijd om de Heer te vra­gen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid laat regenen.

 

Kom maar gerust door Cees Maliepaard

De vervolgserie ‘Wijsheid van Judas’ is in dit nummer komen te vervallen. De publicatie van Deel VIII volgt in het eerstvolgende nummer, (-red.).

“En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome. En wie wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17).

De uitnodiging

God zelf nodigt de mens uit; Hij zegt: Kom! De Vader communiceert door Zijn Geest met de menselijke geest. Dat voorkomt een heleboel misverstanden door misverstaan met natuurlijke oren. De mens mag leren z’n geest in te schakelen. Tot welke mensen richt de Vader Zijn uitnodiging? Tot gelovige Geestvervulde christenen? Dat is niet erg aannemelijk, want die zijn immers al gekomen! Ook de bruid nodigt uit, en wel met hetzelfde woord: Kom! Wie zich afvraagt wie die bruid wel wezen mag, kan er vanuit gaan dat dat Gods bruid zal wezen, evenals de Geest Góds Geest is. En van wie is God de bruidegom? Van Jezus en diens lichaamsdelen, ofwel: van Jezus met Zijn gemeente van alle plaatsen en van alle tijden. Jezus is het hoofd van Gods bruid en ieder die Hem toebehoort is een lid van Zijn lichaam.

Vader God nodigt uit, Jezus Christus doet hetzelfde, Zijn volgelingen al evenzeer en tenslotte mag iedereen die het hoort en zich er in vinden kan, die uitnodiging doorgeven aan wie er maar naar luisteren wil. Dat is een opdracht die we maar al te graag uitvoeren, als het goed is. We willen het lichaam waar we deel van uitma­ken, toch zeker compleet hebben! Daarom is het voor ons als bruidsge­meente van de levende God, een waar feest de uitnodigingen rond te sturen voor de eeuwigdurende verbintenis tussen Hem en een ieder die -samen met Jezus- in de Christus is.

Heel bijzonder!

Wat valt het meest op aan deze uni­versele uitnodigingen? Niet zozeer dat ze blijkbaar nogal kwistig rond­gestrooid worden, want dat is bij een dergelijk blij en ingrijpend gebeuren wel te verwachten. Het opmerkelijke van de uitnodiging zit ‘m in de for­mulering: “Wie dórst heeft, kome!” Stel je eens voor dat dat bij een natuurlijke bruiloft als motief voor de bruiloftsgasten zou zijn aange­voerd. Op de trouwkaart zou dan te lezen zijn: ‘Alléén wie dorst heeft, is welkom op ons huwelijksfeest!’ Je zou toch mogen verwachten dat de nodige interesse in het wel en wee van het bruidspaar van doorslagge­vende betekenis zou wezen. Maar de Here God en de Here Jezus Christus met Zijn wereldomvattende gemeente, nodigen uitgerekend lie­den met dorstige kelen uit. De aan­wezigheid van geestelijke droogstop­pels wordt klaarblijkelijk bij de hemelse festiviteiten niet op prijs gesteld.

We hebben het geloof van onze Bataafse voorvaderen gelukkig afge­zworen. Zij meenden in hun Walhalliaanse vergezichten, in alle eeuwigheid gerstebier uit de schedels van hun overwonnen vijanden te zul­len drinken. Zelfs in een carnavalshit zong men enige jaren geleden: ‘In de hemel is geen bier!’ Of we het om die reden dan maar hiér moeten drinken, is een andere zaak. Maar de genodigden voor het hemelse brui­loftsfeest zijn niet op zoek naar natuurlijke spiritualiën, doch naar het levende water uit de eeuwige levensbron.

Méér dan feestgangers…

De goddelijke Bruidegom en Zijn bruid nodigen een ieder uit om te drinken van het water des levens. Dat betekent dat wie daaraan gehoor geeft, op de bruiloft in de hemel niet als gast aanwezig zal zijn, maar als direct betrokkene. Want door van het levende water te drinken, krijgt een mens deel aan de Christus. Heilige Geest van God zal hem of haar door­stromen, zodat een invoeging in het lichaam van Christus (in wat in het Bijbelboek Openbaring als de bruid wordt aangeduid) daarmee een feit is geworden.

We zijn bij de hemelse bruiloft van de Here God en het Lam met de Zijnen, dus niet langer betrokken als genodigden, maar in de persoon van de bruid. Daarom mogen we ook tot de anderen zeggen: Kom! Dat is niet de taak van wie zelf is uitgenodigd; dat is een aan bruid en bruidegom voorbehouden aangelegenheid. Want om iemand bij de hemelse bruiloft uit te nodigen, zul je toch zelf min­stens toegang tot de hemel dienen te hebben!

Precies zo zullen alleen mensen die deel van een gemeente uitmaken, anderen voor de wekelijkse samen­komst kunnen uitnodigen. Daarvoor behoeven ze natuurlijk niet Geest gedoopt te zijn, want de zicht­bare gemeente maakt deel uit van de natuurlijke wereld. De Geest en de bruid nodigen derhalve niet uit voor de activiteiten van de zichtbare gemeente, maar voor een open rela­tie met de Here God via een invoe­ging in Christus’ lichaam. Om dat effectief te laten zijn, is deelname aan het gemeentelijk bezig zijn ech­ter wel noodzakelijk.

Wat is de prijs?

We lazen daarstraks: “Wie wil, neme het water des levens om niet”. Als je de woorden uit Openbaring 22 ver­absoluteert, kost het kiezen voor de geestelijke bruiloft helemaal niets. Op zichzelf genomen is dat natuur­lijk wel waar, als je er tenminste mee bedoelt dat er geen toegangsprijs voor een eeuwig verblijf in de hem^ gevraagd wordt. Je kunt jezelf er niet eens inkopen! Maar dat betekent niet dat de bruid zonder enige conse­quentie bruid zal kunnen wezen. De prijs die ervoor betaald zal dienen te worden, is nu eenmaal niet in geld uit te drukken. Maar desalniettemin kost het wel het één en ander. Vasthouden aan een vleselijke manier van leven en een natuurlijke wijze van denken, kan niet gecombi­neerd worden met een wandel in de hemelen. Want daarvoor zullen we puur geestelijk bezig dienen te zijn. Ook in de gewone dingen van ons dagelijks bestaan, zullen we ons door Gods Geest laten leiden. Dat veroorzaakt een hele omschakeling in ons bezig zijn. Niet langer zijn de natuurlijke waarden van doorslaggevende betekenis, maar Gods goede gedachten komen hoe langer hoe meer in beeld en zullen voor ons allen maatgevend zijn. En dat heeft zeker consequenties voor ons functioneren in alle zaken die naar onze mening zin en inhoud aan ons leven geven. Niet het eigen inzicht is bepalend voor het vervol­gen van onze levensweg naast onze eeuwige Partner, maar datgene wat Hij ons laat zien!

 

Het proces van verandering door Gert Jan Doornink

“En wij allen, die met een aange­zicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weer­spiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 03:18).

Verandering behoort een ‘must’ te zijn in het leven van een kind van God. Maar dan wel een verandering in de goede zin des woords! Het spreekwoord zegt niet voor niets dat iedere verandering nog geen verbete­ring is. En het lijkt soms wel of dit door sommigen over het hoofd wordt gezien.

Wat is ‘veranderen’ eigenlijk?

Veranderen is als iets plaats maakt voor iets anders. Bijvoorbeeld: Als mijn vrouw zegt: ‘Ik ga de kamer veranderen’, dan betekent dat dat de bank een andere plaats krijgt, alles wordt opnieuw ingedeeld en als je aan de nieuwe situatie gewend bent, heeft het soms ook een verfrissend effect.

Veranderen hoeft dus niet verkeerd te zijn. Integendeel, het leven van ons allemaal is aan voortdurende veranderingen en wijzigingen onder­hevig. Alleen al de groei die ieder mens ondergaat veroorzaakt, zowel wat ons uiterlijk als innerlijk, een voortdurende verandering: we groei­en op van baby tot volwassene en daarna begint geleidelijk het verou­deringsproces.

En ook ons innerlijk verandert voort­durend. Paulus zegt: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, over­legde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was” (1 Kor. 13:11).

Een doorgaand proces

Veranderen is iets waar ieder mens bij betrokken is, het hoort voor 100% bij het leven, het is een doorgaand proces. ‘Veranderen’ en ‘leven’ zijn twee woorden die in elkaar overvloei­en. Ze horen bij elkaar, ze staan niet op zichzelf. Stel dat de wolken aan de lucht op een gegeven moment niet meer van plaats zouden veran­deren -je kunt het je haast niet voor­stellen- maar er zou een onnatuurlij­ke situatie ontstaan.

Je zou veranderen kunnen vergelij­ken met een rivier: je ziet het leven, het stromende water, in tegenstelling met stilstaand water, waar alles dood kan zijn. Op een warme zomerdag kan het zelfs beginnen te stinken als er zuurstofgebrek ontstaat en de planten en vissen doodgaan. Het doet ons denken aan de woor­den van Jezus als Hij op het Loofhuttenfeest zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” (Joh. 07:38). Met deze woorden komen we meteen terecht bij de belangrijke geestelijke beteke­nis van het woord ‘veranderen’. Jezus zegt hier in feite dat ons nieu­we schepping zijn niet verborgen blijft, maar het komt tot openbaring door een werkzaam geloof dat geacti­veerd wordt door de heilige Geest. Want Jezus maakt er namelijk nog een belangrijke opmerking bij door op Gods Geest te attenderen, die op dat moment nog niet was uitgestort. Twee belangrijke kenmerken van ‘verandering’ zijn dus: geloof en Geest. Een werkzaam, functioneel, levend geloof en daarbij de leiding en volheid van Gods Geest. Deze behoren niet alleen aanwezig te zijn, maar behoren ook optimaal te kun­nen functioneren.

Zijn ze dan niet automatisch aanwe­zig, zal iemand kunnen opmerken. Ja en nee. Ja, omdat we door geloof een kind van God zijn geworden en door Gods Geest overtuigd zijn van zonde, gerechtigheid en oordeel. Met andere woorden: Gods Geest heeft ons indachtig gemaakt dat we een Verlosser nodig hadden, Iemand die onze schuld wilde vergeven en onze zonde wilde dragen. Zodra we gin­gen geloven in het volbrachte verlos­singswerk van de Zoon van God kwam daar de grote verandering en werden we overgeplaatst vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van de levende God.

Geestelijke groei

Maar het is een groot misverstand te denken dat het toen ophield. Nee, we kunnen beter zeggen: toen begon het pas. Zoals na een natuurlijke geboor­te de natuurlijke groei begint, zo begint na de geestelijke geboorte de geestelijke groei. Jezus en de aposte­len waren daar heel duidelijk over. Zoals zij opgroeiden, behoren ook wij op te groeien. Alleen daardoor gaat het beeld van Christus in ons meer en meer tot openbaring komen. En daartoe zijn we immers geroepen? Paulus zegt dat wij “bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Rom. 08:29). Wat is het een geweldige zekerheid dat Hij de Eerstgeborene is en daar­door van Hem kunnen leren hoe dat groeiproces dient te verlopen. Petrus bijvoorbeeld had dat goed begrepen en maakt dan ook de opmerking dat “Christus ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstap­pen zouden treden” (1 Petr. 02:21). Veranderen valt dus nooit los te kop­pelen van geestelijke groei. Waarom ik hier zo de nadruk opleg is dat sommigen dat wel menen. Ik denk aan degenen die bepaalde onderde­len van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen niet meer zo belangrijk vinden en een andere koers gaan varen. Natuurlijk zijn er soms overaccenten gelegd en werd de leer soms teveel losgekoppeld van het leven, maar dat hoeft daarom nog niet te betekenen dat we daar­door heerlijkheden gaan inleveren van datgene waar de Heer ons, in Zijn grote liefde en genade, door Zijn Geest de ogen voor geopend heeft! Wij dragen juist de verant­woordelijkheid dat we blijven op de weg van geloof en gehoorzaamheid, door Gods Geest geleid. Alleen wie volhardt tot het einde, die zal het einddoel bereiken.

Geen manipulatie

Maar, zal iemand misschien opmer­ken, moeten we niet een wat genu­anceerder licht gaan werpen op aller­lei geloofsonderwerpen, waarover zo verschillend gedacht kan worden? Ik denk als we zo redeneren dat we ons dan op een gevaarlijk hellend vlak gaan begeven. Dan slaat de twijfel en het ongeloof toe, dan verdwijnt geloof, om plaats te maken voor gevoel, dan komen ervaringen in plaats van werkelijke leiding door Gods Geest. Dan stellen wij ‘wonde­ren en tekenen’ op de eerste plaats, in plaats van dat we ons realiseren dat ‘wonderen en tekenen’ een gevolg zijn van onze gehoorzaam­heid en het bewandelen van de geloofsweg. Dan geven we, zonder dat we het misschien in de gaten hebben, Satan de gelegenheid te gaan manipuleren met het woord ‘verandering’ en krijgen we verande­ringen die geen werkelijke verande­ringen, in overeenstemming met de wil van God, meer zijn, maar bedrieglijke en valse veranderingen. Wie de Grote Van Dale er op naslaat kan lezen dat veranderen óók kan betekenen: ‘opzettelijk anders maken om te misleiden’. De vorst der duis­ternis wil niets liever dan dat we zo omgaan met verandering. Laten we geen gehoor geven aan zijn mislei­dende intriges en liever acht geven op Paulus. Hij koppelt het woord ‘verandering’ nooit los van de werke­lijke verandering, zoals God die voor ogen heeft: de verandering naar het beeld van Christus, van heerlijkheid tot heerlijkheid!

Zij die werkelijk geloven in deze eindtijd zullen ervaren dat het hier niet om gaat. Iedere andere vorm van ver­andering is een surrogaat-verande­ring, onecht, vals, bedrieglijk. Het voert ons van de hoge weg af, terwijl Paulus juist spreekt van de weg die verder omhoog voert! Als hij de opmerking maakt om te streven naar de hoogste gaven, zegt hij er name­lijk meteen achteraan: “En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert” (1 Kor. 12:31). En dan komt het bekende gedeelte over de liefde.

Het evangelie van het Koninkrijk

Christenen die de Heer werkelijk liefhebben, en daardoor ook hun medebroeders en -zusters, en natuurlijk ook allen die nog buiten Gods Koninkrijk leven, zullen dus nooit een compromis kunnen sluiten met alles wat van buiten het evange­lie van het Koninkrijk wordt aange­reikt. Zij zouden verraad plegen, ontrouw zijn en zich laten infiltreren door de vorst der duisternis. Bovendien zouden ze onbruikbaar worden in dienst van Gods Koninkrijk. Laten we op onze hoede zijn dat we in deze eindtijd ons niet laten verleiden een andere koers te gaan varen, zijwegen in te slaan die niet naar het einddoel -de volkomen­heid in Christus- leiden. We zouden ons zelf benadelen en uitschakelen in het plan van God. Zorg betrokken te blijven bij het grote proces van verandering dat leidt naar volle heerlijkheid en dat tengevolge heeft dat we als zonen Gods geopenbaard worden. En dat voltrekt zich maar op één wijze: door de weg van geloof te gaan, onder lei­ding van Gods Geest, waardoor we verder geestelijk groeien totdat de volle heerlijkheid Gods in ons baan- breekt en wij het kunnen uitjubelen: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen men­senhart is opgekomen, heeft God in gereedheid gebracht voor ons die Hem werkelijk liefhebben!’

 

Goede vaart door Froukje Huis

’t Was een ideaal plekje voor onze vrije dag. Een heel klein strandje aan de oever van de Waal. ’t Kostte wel inspanning er te komen met onze tuinstoelen, maar onze moeite werd ruimschoots beloond. Het zonnetje scheen heerlijk en onze rust was verzekerd, tenminste… Snel luider wordend motorgeronk doet ons opzien. Een grote boot beladen met containers voer ons haastig voorbij. Wild klotsten de gol­ven op het strandje. Aan de overkant voer een vracht­scheepje stroomafwaarts. Maar ons uitzicht werd alweer belemmerd door een diepliggend vrachtschip. Het water spoelde over de gangboor­den.

En wat kwam daar voor een gevaarte aan? Een grote, brede duwboot, die twee naast elkaar liggende aken voortduwde.

Inmiddels verscheen er aan de over­kant weer een vrachtscheepje. Het werd ingehaald door een grote snel­ varende boot, maar, oh wee, daar kwam ook een tegenligger. Hoe zou dat aflopen? Gespannen keken we toe. Zouden ze op elkaar in varen? De inhaler veranderde van koers en even later schoot de tegenligger tus­sen de andere twee door! Je moest wel goed de ‘vaarregels’ kennen, wilde je hier rustig kunnen varen. Later bleek dat de Waal zelfs een eigen ‘vaarreglement’ kent.

Terwijl wij zaten te genieten van dit ongewone schouwspel, bedacht ik, dat het eigenlijk een beeld is van het dagelijkse leven der mensen. Sommigen gaan stroomopwaarts naar een ‘hoger’ doel, zoals wij. Anderen gaan met de stroom mee en zoeken een andere levensvulling, maar we zullen elkaar passeren of ontmoeten.

Hoe gedragen we ons dan? Kennen we het vaarreglement? Elkaar helpen in geval van nood. Elkaar de ruimte geven. Bij een nauwe passage netjes je beurt afwachten, ook als een ander voorrang krijgt.

Hoe staat het ook weer in ons Boek? “Hebt uw naaste lief als uzelf’. “Verdraagt elkanders moeilijkhe­den”.

“Houdt vrede met alle mensen”. “Strijd de goede strijd”. “Zoekt de dingen die boven zijn”. Ons ‘Va(d)erreglement’ -het woord Gods- heeft een ‘artikel’ voor elke situatie. Het is zaak om goed op de hoogte te zijn om botsingen te ver­mijden en om rustig te kunnen varen.

Op elk schip behoort een exemplaar van dit ‘Vaarreglement’ aanwezig te zijn! (Volgens art. Rom. 10:08b). Vergeet je het niet? Goede vaart!

 

 

 

1998.05-06 nr. 394

1998.05-06 Levend geloof nr. 394

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Daarbij kunnen we spreken van een ‘dubbele scheiding’, dat wil zeggen er is een scheiding tussen de waarachtige kinderen Gods die samen de gemeente van Christus vormen en allen die daartoe niet behoren en dus nog onder de claim liggen van de vorst der duisternis. Maar ook binnen de gemeente van Christus vindt een verdere scheiding plaats. Alles wat onecht is, wat surrogaat is, komt aan het licht en wordt ontmaskerd.

Waarachtige christenen, die ‘verbonden’ zijn met de heilige Geest, weten dit te onderkennen. Bij hun verdere groei naar geestelijke volwassenheid -het zóón- schap- hebben zij zich losgemaakt van alle verkeerde geesten en roepen een halt toe aan de infiltratiepogingen uit het rijk der duisternis. Dit is de geestelij­ke strijd die alleen maar succesvol verloopt als we strijden vanuit onze plaats in de hemelse gewesten. Dat is vaak niet gemakkelijk. Niet voor niets wordt in de Bijbel gesproken over de vuurgloed der beproeving waar iedere christen mee te maken krijgt en die ons niet mag bevreemden. Lees in dit verband ook het artikelen over de vuurdoop in dit nummer.

Bij de groei van ons geloofsleven tot stabiele, volwassen christenen is ook ‘gezonde voeding’ absoluut noodzakelijk. Levend Geloof wil daarbij een onder­steunende functie vervullen. Vanuit verschillende invalshoeken wordt ook in dit nummer het evangelie weer belicht en proberen we verkeerde leringen en gees­ten daarbij te ontmaskeren. We slaan ons daarbij niet op de borst met de gedachte ‘wij zien het altijd juist en ieder ander ziet het fout’. Maar wél willen wij datgene waarvoor de Heer ons, in Zijn grote liefde en genade, de ogen geo­pend heeft niet voor onszelf houden maar het delen met onze lezers en lezeres­sen. Daarbij hebben wij dezelfde motivatie als de christenen van de begintijd, namelijk dat de liefde van Christus ons dringt!

 

Bij de voorplaat door de redactie

De illustratie op de voorpagina van Gustave Doré is gebaseerd op Richteren 14 vers 6 en 7 (Richt. 14:06-07), het beken­de verhaal waarbij Simson een aan­vallende jonge leeuw overwint… De apostel Petrus vergelijkt in zijn eerste brief de duivel -onze tegen- partij- met een brullende leeuw, die rondgaat ‘zoekende wie hij zal verslinden’.

Zijn oproep luidt om nuchter en waakzaam te zijn en de duivel te weerstaan, vast in het geloof!

 

De allesomvattende liefde van God door Gert-Jan Doornink

In dit artikel komt het thema ‘liefde’ aan de orde. God is liefde en wij behoren liefde te openbaren. Zo zou je in één zin de inhoud kunnen omschrijven. Aan de openbaring van Gods liefde behoren we telkens weer grote aandacht te schenken. De kern van ons getuige van Christus zijn wordt gevormd door de liefde van God, die in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest. Denk ook aan wat Paulus over de liefde schrijft in 1 Korinthe 13.

Een van de bekendste teksten uit de Bijbel is ongetwijfeld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggebo­ren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Hier wordt in een notendop de grote, allesomvattende liefde van God op duidelijke wijze verwoord. Niemand hoeft hieraan te twijfelen. God gaf het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon aan een ver­loren wereld. Een wereld die door de duivel geruïneerd was, maar God gaf de wereld niet prijs aan hem. Integendeel, vanaf het begin van Gods schepping werd duidelijk dat God het laatste woord had, heeft en houdt.

Waarom er lijden is

Nu wordt de schepping niet automa­tisch teruggebracht in Gods gemeen­schap, Gods liefde is niet vrijblij­vend, niet goedkoop, maar er werd een dure prijs voor betaald. Voor heel veel mensen, ook christenen soms, is dit moeilijk te begrijpen. God had toch bij wijze van spreken met het uitspreken van één woord, de macht van Satan, nadat de mens in zonde was gevallen, teniet kunnen doen? Dan was alles toch weer oké geweest en was de mensheid voor veel lijden, voor veel ellende, voor de dood, voor ziekte, voor al het nega­tiefs wat je maar bedenken kunt, gespaard gebleven? Maar juist omdat God liefde is en omdat de mens de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk is, deed God dit niet. Dit klinkt paradoxaal en in eerste instantie onbegrijpelijk, maar als je wat doordenkt kun je begrijpen waarom God dat niet deed. Als er geen ellende, geen dood, geen lijden zou zijn, zouden wij ook nooit kun­nen begrijpen hóe groot, hóe alles­omvattend de liefde van God is. Immers niet het lijden heeft het laat­ste woord, maar de overwinning. Paulus zegt: “Want ik ben er zeker van dat het lijden van de tegenwoor­dige tijd niet opweegt tegenover de heerlijkheid die over ons geopen­baard zal worden” (Rom. 08:18). De heerlijkheid Gods die in ons is, is altijd vele malen groter dan welke ellende of narigheid ons ook mocht overkomen. Juist door alle tranen heen ervaren we Gods nabijheid. En hoe meer wij in Zijn nabijheid ver­toeven, hoe meer wij dus in Zijn gemeenschap leven, hoe hechter de band wordt die we met Hem heb­ben. Maar daarover straks meer.

Drie aspecten van de liefde

Even terug naar de meest bekende tekst over de liefde, (Joh. 03:16). En dan speciaal het accent op het laatste deel van deze tekst: “… opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Hier worden drie aspecten genoemd waar we allemaal mee te maken hebben, namelijk: 1. geloven in Hem, 2. verloren gaan en 3. eeu­wig leven.

Het woord ‘geloven’ spreekt voor zichzelf. Door geloof spreken we ons vertrouwen uit in God, geven we te kennen dat we geloven in het vol­brachte werk van Jezus Christus. Daardoor gaan we niet verloren, maar ontvangen wij nieuw, eeuwig leven. Met het woord ‘verloren’ wordt bedoeld dat we dan ons doel niet bereiken. Als we iets verliezen, bijvoorbeeld onze portemonnee, kunnen we het geld wat er in zit niet meer gebruiken voor de bestemming die we ervoor in gedachten hadden. Het heeft dan zijn doel gemist. Als ons leven ‘verloren’ gaat, doordat we buiten de gemeenschap met God blijven leven, komen we ook nooit in “de eeuwig voortdurende heerlijkheid terecht die God voor de mens heeft bestemd en die al begint op de dag dat we tot geloof komen. Daarom geloven wij en wekken anderen op óók te geloven!

Geloof is geen wet

Geloof is dus een voorwaarde, let wel het is niet een soort wet die op de mensheid ligt. Maar al te vaak wordt het woord ‘geloof nog in verband gebracht met een soort ‘dwangmatig moeten’, maar de wet zoals die tij­dens het Oude Verbond bestond is juist door Christus vervuld. Daarom kun je beter spreken van een advies, een ‘goddelijk advies’. Het is alsof God zegt: ‘Als je Mijn liefde wilt ervaren -en Gods liefde is dus de hoogste vorm van Zijn openbaring­als Mijn liefde een deel van je leven zal zijn, geloof Mij dan, heb vertrou­wen in Mij’.

Als we zo in God en in Zijn Zoon geloven gaat het wettisch element uit ons geloofsleven meer en meer ver­dwijnen, om plaats te maken voor de werkelijke overgave en toewijding, die in alle rust en vertrouwen gaan functioneren.

Liefde is niet vrijblijvend

Wat is eigenlijk liefde? Als je de Grote Van Dale er op naslaat worden van de liefde een zevental omschrij­vingen gegeven. Als eerste wordt genoemd: ‘Warme genegenheid, gehechtheid aan een persoon of zaak’. Gehechtheid is een woord wat duidelijk aangeeft dat liefde dus nooit iets vrijblijvends is, het zit aan iets vast, het maakt voor 100% deel uit van datgene waar het omgaat, in dit geval God (God is liefde) en dus behoort het ook deel uit te maken van allen die in Hem geloven. In 1 Johannes 4 vers 7 en 8 (1 Joh. 04:07-08) wordt het zo omschreven: “Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de lief­de is uit God; en een ieder, die lief­heeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde”. Liefde is niet los te maken van de andere eigenschappen van God, zoals heiligheid, goedheid, gerechtig­heid, enz. Je kunt niet zeggen: Ik heb God lief en openbaar Zijn liefde, maar met Zijn heiligheid en de openbaring van Zijn heiligheid neem ik het niet zo nauw. Nee, alle eigen­schappen van God zijn geïntegreerd in onze levens en behoren dus meer en meer tot openbaring te komen. Dat gaat niet via ons gevoels- of ziel- eleven in de eerste plaats, maar via onze geest en verstand. We worden opgeroepen de Heer onze God en onze naaste, lief te hebben, zoals we onszelf lief hebben, met geheel onze geest, ziel en verstand, dus met geheel ons wezen. De beleving van Gods liefde is de beleving van God en Jezus zelf. Het is dus de hoogste vorm van Gods openbaring in en door ons leven. Liefde wordt in Galaten 5 ook genoemd als vrucht van de geest. Let wel, Paulus spreekt in Galaten 5 niet over de ‘vruchten’ van de Geest, zoals het wel eens ten onrechte wordt geformuleerd, maar zoals we zoeven al opmerkten, je kunt het één niet losmaken van het ander. Het hoort bij elkaar.

Zonen van de liefde

Wat is nu de positieve uitwerking van Gods liefde zoals die in ons leven, als het goed is, meer en meer tot openbaring gaat komen? Want als zonen Gods gaan we in deze eindtijd ons meer en meer openbaren. Wij zijn om het zo maar eens te formule­ren: ‘liefdeszonen’, product van Gods liefde en zelfliefde producerend. Daardoor kunnen we vergeven, en zijn we inzetbaar in God plan. Maar we moeten het zelf dus willen en gaan doen. Liefde behoort te groeien. De Bijbel spreekt behalve over liefde, ook over volmaakte liefde (1 Joh. 04:09). De woorden ‘volmaakte liefde’ duiden er al op dat er ook in de openbaring van onze liefde, dus een ontwikkeling, een groei plaatsvindt. Ook hier geldt weer: zonder geestelij­ke groei, zullen we het einddoel des geloofs: de volkomenheid in Christus, niet bereiken. Dan blijft de uitspraak van Jezus: “Hebt uw vijan­den lief, zegent ze die u vervloeken, doet wel degenen die u haten” een onbereikbaar ideaal, iets waarvan we denken: Ja, het staat er wel, en Jezus heeft het wel zo uitgesproken, maar zover zal het bij nooit kunnen komen. Dat is dan de taal het onge­loof, de taal die de vijand graag wil horen, maar die meer en meer uit ons leven behoort te verdwijnen.

Niet zien op anderen

Ook gaan we niet zien op anderen, die misschien in het beginstadium van hun geloofsleven zijn blijven ste­ken. Dat kan zo gemakkelijk ons afleiden van het doel wat wij voor ogen hebben: de openbaring van het zoonschap en dus ook de openbaring van de volmaakte liefde. De volmaakte liefde drijft de vrees uit, schrijft Johannes. En is er iets heerlijkers denkbaar dan verlost te zijn van angst en vrees? Angst voor wat er misschien met onszelf of met onze kinderen kan gebeuren, angst voor de toekomst, als misschien de nu nog groeiende welvaartseconomie ineenstort en er wanorde en chaos ontstaat. Angst voor het ouder wor­den als we misschien hulpbehoevend zullen zijn en in een verpleeginrich­ting opgenomen worden. Het hoeft allemaal niet te gebeuren, maar als het wel het geval zou zijn, zijn we er toch niet bang voor, want de volmaakte liefde verdrijft de angst. De angst gaat er voor op de vlucht, want liefde is altijd sterker dan welke vorm van angst of negati- viteit ook en het lijden wat we mis­schien meemaken kan de heerlijk­heid Gods die in ons is, dus ook de liefde, niet te niet doen.

Ontvangen en geven

Wie liefde ontvangt gaat ook liefde geven! Dat is ook iets wat we meer en meer gaan ervaren in ons leven. Wie zich bewust is hoe oneindig groot Gods liefde voor ons is, gaat ook die liefde zelf meer en meer doorgeven aan de mensen die op onze weg geplaatst worden. Als wij iets doen voor onze medemens, doen we dat niet om iets terug te ontvan­gen. Dat behoedt ons voor teleurstel­lingen. We kennen dat wel: we doen iets speciaals voor iemand, en het wordt niet gewaardeerd. Stank voor dank, zegt het spreekwoord. Maar als we werkelijk liefhebben verwachten wij geen terugontvangen van de lief­de, maar we ontvangen het wel! Bij het geven van liefde krijg je altijd liefde terug. Maar je moet afwachten hoe dat gebeurt en op welke wijze. Liefde geven aan de ander komt bij de ander altijd prettig over. Het ver­blijdt de ander, het maakt de ander dankbaar èn… ook jezelf. Het reflec­teert terug.

Liefde mag echter geen verplichting voor de ander meebrengen of veroor­zaken, zo in de trant van: ‘Ik voel me verplicht om ook iets terug te doen’. Maar wat is het heerlijk en wat geeft het een goed gevoel als je méér doet dan de ander van je verwacht…

Openstaan voor correcties

Liefde staat ook open voor correcties, voor het willen leren van de ander. Want het gevaar is natuurlijk aanwe­zig -ook bij het lezen van dit artikel­dat we denken: ‘ja het is waar’ en er toch niets mee doen en we dus weer overgaan tot de orde van de dag. Inderdaad bestaat dit gevaar altijd, maar wie met een oprecht hart de Heer dient, zal altijd openstaan voor correcties en aanvullingen. Hij zal een open oor en een luisterend hart voor de raadgevingen van mede-broe­ders en zusters. We mogen van elkaar leren en delen in alles wat de ander bezighoudt. Een voorbeeld: Onlangs sprak ik in een gemeente en kreeg na afloop van de samenkomst een gesprek met de voorganger. Hij maakte me attent op een boek waardoor hij geweldig gezegend was. Ik dacht direct dat boek wil ik ook hebben, om ook te kunnen delen in de zegen die hij had ontvangen.

Allesomvattend

Nu hebben we het accent in dit arti­kel gelegd op de ‘liefde’ terwijl ande­re facetten van het nieuwe leven in Christus onderbelicht zijn gebleven. Toch mag ik eigenlijk niet spreken van onderbelichting, want bij liefde kan dat zeker niet het geval zijn. Waarom niet? Omdat de liefde ‘alles­omvattend’ is. Het heeft alle eigen­schappen in zich die ook in God en in Zijn Zoon zijn.

Er is echter nog één facet dat we ook zeker niet over het hoofd mogen zien. Paulus zegt namelijk dat de liefde van God in onze harten is uit­gestort door de heilige Geest (Rom. 05:05). In 1 Johannes 4 vers 13 (1 Joh. 04:13) wordt het zo geformuleerd: “Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven (en dus ook in Zijn liefde) en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft”. Het is de Geest van God die in ons tenvolle de liefde tot volmaaktheid brengt in het beleven en uitleven ervan. Laat het daarom ons dagelijks gebed zijn: ‘Heer, maak mij ook deze dag vol van Uw Geest, zodat ik Uw liefde in elk facet van mijn leven ga openbaren’.

 

De vierschaar gespannen door Cees Maliepaard

 

“Ook over hen heeft Henoch (de zeven­de van Adam af) geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heer is gekomen met Zijn heilige tienduizenden, om over allen de vierschaar te spannen en alle goddelozen te straffen voor al hun goddeloze werken die zij goddeloos bedreven heb­ben, en voor al de harde taal die de god­deloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Dit zijn de morrenden, mok­kende om hun lot, wandelende naar hun begeerten, maar hun mond spreekt hoogdravend als zij om des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien” (Judas 01:14-16).

Wie van de mensen zal de vierschaar spannen over anderen; zullen wij dat doen over de ontwortelden uit Judas 1 vers 12 (Judas 01:12)? Hebben wij van Godswege de bevoegdheid gekregen te oordelen over mensen die met al hun wortels uit de goede aarde geraakt zijn? Ik ben heel blij dat de HERE God het oordeel aan onze Here Jezus Christus gegeven heeft en in eerste instantie niet aan ons. Hij spreekt recht via Zijn heilige tienduizenden, door middel van goede engelen.

Wat is onze taak?

Behoort het tot onze taak, alleen van een afstandje toe te kijken hoe de engelen scheiding aanbrengen tus­sen mensen? Aan de ene kant bevin­den zij zich dan die Christus Jezus toebehoren en uit dien hoofde als bomen in de goede aarde geworteld zijn; aan de andere kant kom je mensen tegen die als ontwortelde bomen zijn of wellicht nooit in de goede aarde wortel geschoten heb­ben. Ik denk dat hierop maar één antwoord mogelijk zal wezen: nee! Ook al is het oordeel ons in het hui­dige tijdsgewricht duidelijk niet geschonken – dat wil allerminst zeg­gen dat we gedegradeerd zouden zijn tot passieve toeschouwers. Wie god­deloos bezig is, leeft desalniettemin in het heden der genade. Nou, daar mogen we iedere aardbewoner lief­devol mee confronteren. Want onze God heeft geen behagen in de dood van de zondaar, maar veeleer daarin: dat die zondaar zich zou bekeren van zijn weg en tot leven zou komen (Ez. 33:11). Is die taak niet verre te verkie­zen boven die van het op eigen hout­je voor rechter te gaan spelen?

De profetie van Henoch

Judas haalt de profetische woorden van Henoch over Gods hemelse vier­schaar aan. Kennelijk hecht Jezus’ broer gezaghebbende waarde aan dit apocriefe boek, want hij vermeldt dit citaat uit Henoch 1 vers 9 zonder enige correctie toe te passen. God spreekt het oordeel uit, mede bij monde van Zijn heilige engelen. Daar is ook niets mis mee, want het zijn immers Zijn getrouwe dienaren uit de hemelse gewesten. Ze dienen Hem al milleniums lang vanuit de diepte van hun hart. Zij zullen de mensen in een een­dracht met hun Meester beoordelen. Deze opdracht behoort stellig tot de mogelijkheden, want de mens is immers tijdelijk beneden de engelen gesteld. Zelfs Jezus was dat voor een tijd, omdat Hij de zonde der wereld op zich genomen had. De in Gods scheppingsordening lager inge­schaalde (maar getrouwe) engelen, bekleden derhalve op tijdelijke basis een hogere positie dan de onvolko­men geworden mens. Daarom behoeven we geen moeite te hebben met de boodschap van de in zijn tijd al met God wandelende Henoch.

Loon naar werken!

In het uiteindelijke oordeel (dat aan Jezus Christus voorbehouden is) zal een ieder zeker naar z’n werken beloond worden. Voor hen die Hem toebehoren zullen dat de werken van de Zoon des mensen zijn, want Hij heeft voor hen betaald en zij mogen zich in Zijn gestalte ontwikkelen. Voor wie ook ten langen leste de Zoon ongehoorzaam is, wacht hetzelfde lot als wat Satan ten deel zal vallen.

Alverzoening leert de Schrift ons niet, wel verzoening en herstel voor ieder mens die tot Jezus komen zal. Wie nimmer tot verandering van leven komt, ook niet in de opstan­ding ten oordeel (Joh. 05:29), zal ten­slotte met de machten der duisternis mee veroordeeld worden. In dat laat­ste oordeel zullen degenen die met Jezus in de Christus zijn met Hem in de troon verbonden zijn (Openb. 3:20-21). Het oordeel treft niet slechts de daders van het kwaad in de bedrijvende zin, maar ook de bedrijvers van het kwaad van verbale aard. Dan gaat het over de harde woorden die de goddelozen tegen de Here God gesproken hebben.

Een kenmerk van formaat!

Wat voor harde woorden zullen dat dan wel kunnen wezen? De eeuwige God zal toch wel te werk gaan vol­gens het principe: schelden doet geen zeer! Nou, kennelijk is dat niet zo. Harde woorden kun je natuurlijk rechtstreeks de Vader en de Zoon, toevoegen, maar ik denk niet dat dat hen écht raken zal, anders dan dat zij daar bedroefd over kunnen wor­den. Maar bezie het eens in het verband van Jezus’ woorden: Voor zover je dit aan één van de minste van m’n broeders gedaan hebt, heb je het aan Mij gedaan! (Matt. 25:40-45). Hoeveel harde, meedogenloze woor­den zijn er niet geuit aan het adres van medemensen, vaak ook nog geloofsgenoten met wie men zich op dezelfde weg bevindt. Broeders en zusters die inwendig diep bescha­digd zijn of bezig zijn een immens verdriet te verwerken, en dan op een gegeven moment te horen krijgen: Ben je daar nu nóg niet overheen? Sommigen die zich op de hoge weg wanen, lijken soms wel van natuur­lijke gevoelens gespeend te zijn – om dan maar helemaal niet te spreken over het ontbreken van de (geestelijke gezindheid van de Christus. En het al of niet deelhebben aan de gedachten die Jezus koesterde, is van doorslaggevende aard voor de beoordeling die ons deel zal wezen.

Wees duidelijk!

Wie zich in de gezindheid van de Christus aan het ontwikkelen is, zal zich gaandeweg leren distantiëren van een harde, onverzoenlijke hou­ding naar mensen die fouderen. Jezus is niet gekomen om de zon­daars te veroordelen, maar om ze te behouden voor het Koninkrijk van Zijn Vader.

Ook bij ons zal het leidmotief niet zijn: het aan de kaak stellen van de eventuele misstappen van de men­sen in de wereld of van onze broe­ders en zusters. We zijn écht niet door de Heer geroepen om onze medemensen aan de schandpaal te nagelen, alles behalve! Onze roeping is gelegen in het aankondigen van Gods grandioze heilsboodschap. Over de zonde (waardoor mensen Gods hun doel mis dreigen te lopen) en over allerhande foute toestanden die zonen-Gods-in-wording in hun leven kunnen continueren, zullen we evenwel duidelijk dienen te zijn. Dat betekent dat we nooit hard zullen zijn voor de ménsen waar we mee te maken hebben, maar wel scherp de werken van de boze machten in mensenlevens zullen onderkennen. En de engelen van Satan hoef je nu eenmaal niet met fluwelen hand­schoenen aan te pakken!

Niet weerspannig wezen…

Dat weerspannigheid tevoorschijn treedt uit verwerping en hysterie, is een gegeven waar velen al wel ver­trouwd mee zullen zijn. Maar men staat er veelal niet bij stil dat dat dik­wijls geprojecteerd is tegen een ach­tergrond die door verkeerde begeer­ten gevormd wordt: men is dan niet zo weg van de natuurlijke of geeste­lijke situatie waarin men verkeert. En zulke mensen gaan dan mokken

en morren om het hun niet welgeval­lige lot. Datgene wat je aan mogelijk­heden ontvangen hebt, lijkt wel ineen te krimpen tot microscopisch priegelwerk. En wat je meent te mis­sen, wordt door gevoelens van ver­werping tot buitenproportionele grootte opgeblazen. Verwerping streelt je, door vermeende miskenning, aangetaste ego… en als je dat niet tijdig onderkent, zal het stellig uitmonden in een het eigen hart roerend zelfmedelijden. Wie denkt dat zoiets een mens zacht maakt, komt al spoedig bedrogen uit. Want verwerping zoekt altijd een tegenhanger. En die vindt hij door­gaans in een weerbarstig zich boven de situatie en de anderen verheffen. Dit is dan zelfverheffing en die gebeurt vanzelfsprekend in het innerlijk van de mens. Wat een opstandig geknor, gemolc en gemor heeft dat wel niet tot gevolg!

Verheven door de Eeuwige

We kunnen, denk ik, het beste een voorbeeld nemen aan de uitspreker van de door Judas aangehaalde profe­tische boodschap: Henoch. Hij wan­delde immers met God. Hij besprak z’n problemen en de satanische druk die ook hij ervaren zal hebben, met de Here God zelf. Daardoor kreeg verwerping geen kans bij hem te infiltreren, al kwam weerspannig­heid al helemaal niet om de hoek kij­ken. Daarin is Henoch een getrouwe voorschaduwing van onze Meester geweest. Ook Jezus besprak alles met Vader boven. Hij deed niets wat Hij niet eerst de Vader had zien doen en daardoor was Hij ook te allen tijde zeker van de realisering van hemels heil bij een ieder waar Hij dat voor verwachtte. Wel, in Zijn spoor, in het bezig zijn met de uitwerking van Gods genaderijke gedachten, willen we dan ook verder!

 

Het opstandingslichaam door Duurt Sikkens

“Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam”

(1 Kor. 15:44b).

Een mens heeft twee lichamen. Een zichtbaar, aards lichaam, dat iedereen zien kan, en een onzichtbaar, geestelijk lichaam. Wanneer je het leven van God in je ontvangt, doordat je in de opstanding van Jezus Christus gelooft, dan sta je zelf ook geestelijk op en begint je geestelijk lichaam ook opnieuw. Het opstaan is zichtbaar in de hemel. Het is te vergelijken met het lichaam van een rups dat verandert in dat van een vlinder. Dat is ook het uiteindelijke lichaam, de verschijningsvorm van de echte mens, de mens Gods. En al die opstandingslichamen, al die mensen die in Christus zijn opgestaan, vormen het lichaam van Christus, zijn gemeente, in het Koninkrijk van de Vader. Ze zijn levend gemaakt door Zijn Woord.

Dus een natuurlijk lichaam wordt niet gezaaid bij een teraardebestelling, maar de mens in wie het Woord van God gezaaid is wordt daarmee één en staat op. Wie dat gelooft is niet bang om te sterven want wanneer je je aardse lichaam dan aflegt héb je het hemelse, onstoffelijke lichaam. Op de berg der verheerlij­king zagen een paar volgelingen van Jezus deze verschijningsvorm van Hem. Dat is dus ook de realiteit voor degenen die Jezus geloven en samengegroeid zijn met zijn opstanding.

 

Adam, waar ben je? Kom tevoorschijn! Door Jan W. Companjen

“Daarom, heilige broeders, deelgeno­ten der hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld” (Heb. 03:01-02).

“Want Jezus is trouw aan God, Die Hem als hogepriester heeft aange­steld, zoals ook Mozes trouw was aan zijn opdracht in het huis van God. Maar Jezus heeft een veel grote­re heerlijkheid dan Mozes, zoals een man die een mooi huis bouwt meer eer hijgt dan het huis. Mensen kun­nen huizen bouwen, maar God heeft alles gemaakt.

Nu deed Mozes zijn werk in het huis wel goed, maar hij was toch niet meer dan een knecht; zijn werk was vooral een verwijzing naar wat er later zou gebeuren. Maar Christus, Gods trouwe Zoon, heeft het volledige beheer over het huis van God. En dat huis zijn wij, de christenen, als wij tenminste tot het einde toe volhouden en met blijdschap op de Here blijven vertrouwen.

Omdat Christus zo groot is, zegt de Heilige Geest dat wij naar Hem moeten luisteren en dat wij ons hart niet voor Hem mogen toesluiten zoals het volk Israël deed” (Heb. 03:03-08; Het Boek).

Scheiding van kaf en koren

Wij leven in een tijd dat aan de ene kant een geweldige afval wordt waar­genomen, maar dat aan de andere kant een steeds dieper geestelijk leven zich gaat ontwikkelen. Dit zijn de meest duidelijke tekenen dat we in de eindtijd leven. Het échte leven -het leven in Christus- moet naar boven komen. De heerlijkheid Gods moet in Gods volk tot openbaring komen. Daarom gaat alles dat niet bij Christus hoort, maar zichzelf wel als zodanig aandient, te gronde. Het kaf wordt van het koren geschei­den. Wees niet bevreesd want dit alles moet geschieden. De ware aard moet en zal in de mens boven komen.

Ik heb de laatste maanden veel gele­zen over datgene wat er op het ker­kelijk en gemeentelijk gebied aan de hand is. (Onder andere het Reformatorisch Dagblad, het Nederlands Dagblad, Uitdaging, Christenen Vandaag en Het Zoeklicht). Wie veel leest, weet veel, zegt men wel eens, nu dat is waar. Onvoorstelbaar wat er allemaal behandeld wordt; teveel om op te noemen, maar het draait voor het overgrote deel om de kernzaken van het evangelie van Jezus Christus. Aan de bovenkant van het kerkelijke leven zorgt men zelf voor de groot­schalige afbraak. De fundamenten worden onder het bouwwerk van God uitgehaald, op dusdanige wijze dat elk geloof dat niet gefundeerd is op de hoeksteen, Jezus Christus, zal verzanden en verworden tot een puur natuurlijk geloof, steunend op traditie en overlevering, waar voor Jezus en de werking van de heilige Geest geen plaats meer is. Professor Kuitert schrijft in een boek (dus zwart op wit): ‘Jezus blijft waar Hij was, in het verleden, en alle innigheid(!) ten spijt: met iemand uit het verleden kun je geen verhouding opbouwen’. Dergelijke gezegden worden altijd wel door een medepro­fessor onderschreven, want volgens prof. Leene blijkt hieruit geenszins dat Kuitert Jezus niet kent… Het geloof is niet meer gebaseerd op de leer van Jezus Christus maar ‘het geloof is steeds meer in de greep gekomen van later opgebouwde theo­logie die tot op de dag van vandaag voortduurt en steeds verder van Jezus afdwaalt.

Prof. Den Heijer schrijft in een boek over de verzoening dat de kruisdood^ van Jezus (dus het hele gebeuren rond Golgotha) die voor anderen ‘heil en redding’ brengen, hem niet aanspreekt. Zijn bijdrage aan het gesprek tussen joden en christenen doet hem ook steeds meer beseffen dat Jezus gewoon mens is. Dus niet als eerstgeboren zoon voor een nieuw menselijk geslacht en voor dit doel door de Geest Gods verwekt is in de maagd Maria. Hij ziet het oude- en het nieuwe testament dan ook naast het oude staan. Ook hieruit blijkt dat deze professor de werking van Gods Geest, bij de geboorte van Jezus, en de daaruit voortkomende gemeente van Jezus Christus, door die Geest wordt gene- Dat er heil, vrede, rust, bevrij­ding én leven is dank zij de dood en opstanding van Jezus Christus wordt door professor Den Heijer als ‘onverdedigbaar’ neergezet. In verband hiermee nog een opmer­king vanuit de gesprekshoek joden­dom en christendom. Een medewer­ker stelt, dat de gesprekken tussen die twee steeds vruchtbaarder wer­den. Vele rabbi’s, (geestelijke leiders in Israël) waren het er over eens dat Jezus een groot profeet was. Men neemt momenteel zelfs aan, dat Hij is gestorven en opgestaan en zelfs ten hemel is gevaren. Al deze dingen waren de profeten in het Oude testament ook al overkomen. Maar voegt men er dan aan toe: Hij is niet de Messias. En, voegt de Nederlandse gespreksdeelnemer daar aan toe: ‘Daar konden ze wel eens gelijk in hebben…’ Langzaam maar zeker wordt het ker­kelijke- en het daaraan verwante evangelische christendom, dat brui­send en verwant aan het werk van hun Koning en Heer dient te zijn, opgeslokt door het oude. Het kruis is voor velen geen kruispunt meer, maar een doodlopende weg gewor­den.

Er is hoop!

En toch, lieve mensen, is er hoop! Al deze dingen moeten geschieden omdat de tijd van lauwheid en geza­pigheid voorbij is. De kerken, veelal uitgedrukt in zuilen van geloof, stor­ten in. Zij zijn geen schuilplaats meer omdat wij door de liefde Gods toegedreven worden tot Hem die daartoe door de God de Vader, de Schepper van alle dingen, geroepen is.

Maar moeten wij, voor Jezus levende christenen, niet de hand in eigen boezem steken en erkennen dat ons zout té zoutend was en ons licht té zwak? Zijn we er wel voldoende van doordrongen hoe groot onze roeping

is? Zijn we er voldoende van door­drongen dat het heden -nu- de tijd is dat we gaan opstaan? In Christus zijnde, zijn we een machtig volk, Hij is de Koning der koningen. Hij, God de Vader, heeft ons er toe bestemd zonen van Hem te worden. Adam, waar ben je? Kom tevoorschijn! Of zit u nog weggescholen achter het struikgewas of achter de geraniums? Waartoe is de mens geschapen? Dat is, met Hem de Schepper, onder lei­ding van Koning Jezus, onze Hogepriester, onze Leidsman, her­stellen, wederoprichten en terug­brengen in het land waarin wij horen: het Koninkrijk Gods. Over de schepping maakt iedereen zich druk. Je geloof is ’t grootst als je gelooft dat God, de Schepper, dat alles in zes dagen van vierentwintig uur geschapen heeft. Dan komt meteen de vraag: Hoe werden dan die eerste dagen geregeld toen zon en maan het dagelijks ritme nog niet aangaven? In feite is het redeloos gepraat waar het tenslotte niet om gaat. De dag des Heren duurt uitein­delijk nu ook al tweeduizend jaar.

Geschapen met een doel

Het gaat in de gehele Bijbel om de mens, om u en mij; die mens (adam) werd geschapen met een doel! De mens werd geschapen opdat hij, samen met zijn Schepper, de schepping beheren en onderhouden zou, inzetbaar zou zijn. Daar stond de mens niet alleen voor, nee, reeds vanaf het begin was er een samenwerkingsverband. Hemel en aarde waren één. De mens leefde in de zienlijke maar ook(!) in de onzienlijke wereld. De mens, Adam i, werd uit de aarde geschapen om een tempel van Gods Geest te zijn en alzo de heerschappij Gods op deze wereld te openbaren, tot uitvoer te brengen als zoon van God. Adam bleef niet alleen. Uit hem werd Eva genomen en God bracht de vrouw, die Hij uit Adam genomen had, tot Adam, waarop deze uitriep: Zij is echt een deel van mijn lichaam. Ik zal haar mannin noemen omdat zij genomen is uit de man. De schepping van de mens als volk Gods Zoon begon met één mens, uit die ene mens kwam Gods volk voort. En de Schepper die wist wat Hij schiep bleef de mens trouw, bleef Zijn schepping in stand houden ondanks het feit dat de mens ontrouw werd en zijn eigen weg koos.

Gods voorwaarde

De mens werd bijna goddelijk gemaakt. Slechts één voorwaarde stelde de Vader aan zijn kind, name­lijk: al wandelende met Mij, zul je, zullen jullie, leren wat goed en kwaad is, met andere woorden: doe alleen wat de Vader doet. Toch koos en kiest de mens nog steeds zijn eigen weg, terwijl in Christus een nieuw begin kan wor­den gemaakt. De ongehoorzame Adam werd als het ware door Adam -Jezus Christus- ingehaald. Met het zenden, verwekken door de heilige Geest, bij de mens Maria, werd een nieuw begin mogelijk gemaakt met slechts één voorwaarde: ‘gehoorzaamheid’. De eerste mens van dit nieuwe geslacht was weer een mens die leef­de in de zienlijke en in de onzienlij­ke wereld. Hij wandelde met zijn Schepper rond op deze aarde en deed geen ding of Hij had het de Vader zien doen. Zie ook Johannes 8 vers 28 en 29 (Joh. 08:28-29), waar onder andere staat dat Hij geen ding deed of sprak buiten datgene dat de Vader Hem geleerd had).

Nu komt de vraag op ons af of we nog steeds afstammelingen zijn van de eerste Adam met zijn gevolgen, of zijn we door wedergeboorte ingeënt in het lichaam van Christus die een levendmakende Geest is? Let eens op: zoals Eva uit de eerste Adam genomen werd, zo zijn wij als vrouw, bruid van Jezus voortgekomen uit Hem, die onze man is (door één Geest tot één lichaam geworden waarvan Hij het hoofd is). Niet alleen Jezus maar Zijn ganse lichaam zal delen in Zijn heerlijk­heid, indien wij ook in gehoorzaam­heid de weg gaan die God de Vader daartoe voor een ieder, die in Hem gelooft, heeft vastgesteld. Dat is, broeders en zusters, de weg gaan van gehoorzaamheid en eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Eén worden met Hem. Na de eerste preek van Petrus (Hand. 02:14-36), die veel korter is dan dit artikel, riepen zijn toehoor­ders uit: “Bekeert u, laat u behouden uit dit verdorven geslacht, laat u dopen in de naam van Jezus (leg u eigen ‘ik’-leven, dat gericht is op jezelf, af en sta op tot een nieuw leven met Hem), tot vergeving van uw zonden. En gij zult de Heilige Geest ontvangen”.

De scheiding is opgeheven

De Geest, die in het begin in Adam woonde, wordt aan de mens terug gegeven. Jezus verzoende onze schuld (geheel, prof Den Heijer!) en de scheiding tussen God de Vader en de schepping, de mens waarvan Hij zei: “een mens gelijk wij”, werd opgeheven. Alles was weer verzoend en kan hersteld worden door geloof in Hem die daarbij onze Leidsman wil en zal zijn.

Het zware gordijn in de tempel tus­sen het heilige en het heilige der hei­ligen, waar slechts één keer per jaar de hogepriester mocht binnengaan om bloed te sprenkelen op- en voor het verzoendeksel, scheurde van boven naar beneden. De weg naar de hemel -de onzienlijke wereld- ging en blijft open voor u en voor mij. Ons leven toevertrouwen aan Christus heeft grote gevolgen. Van een vleselijk, zielig mens wordt u een geestelijk mens, bestaande uit geest, ziel en lichaam. Een geest die levend gemaakt is en ons doet zeg­gen: ‘Abba, Vader’. Al Gods beloften zijn in Christus ‘ja en amen’. Wij kunnen dus weten dat wij Hem toebehoren. Hij heeft een stempel op ons gezet door ons Zijn heilige Geest in het hart te geven en daardoor zijn wij verzekerd bij Hem te horen (2 Kor. 01:22). Wij zijn anders, wij doen niet meer onze eigen zin, maar laten ons leiden door de Geest, tenminste als de Geest van Christus in ons woont. Indien die Geest niet in u woont, behoort u Hem niet toe zie Romeinen 8 vers 9 en 10 (Rom. 08:09-11).

Tijd om te kiezen

Geliefde broeders en zusters, er is een tijd aangebroken van kiezen. Kies dan héden wie u dienen wilt. De keus is echt niet moeilijk. Het is goed te wandelen in het licht met Jezus. Zijn juk is niet zwaar en Hij is gekomen opdat wij ‘leven en over­vloed’ zouden hebben. Jezus is enkel positief; geloof daarom ook in jezelf als Jezus in je woont. De negatieve wereld om je heen zal geen beslag meer op je leggen en je kunt, voor een ieder die dat wil en erom vraagt, tot zegen zijn.

Het is de heilige Geest die de mens tot beeld Gods maakt en Jezus, die de weg ging die de Vader Hem vroeg te gaan, werd gesteld boven alles en allen, opdat het wordt ‘Christus alles in allen’. Joden en vele andere goed­willende gelovigen lopen vast op uit- verkiezings- of verbondsgedachten ‘ buiten Christus om. Maar alleen Jezus is de weg. Éénheid in Hem is iets heel anders dan het met elkaar in alles eens zijn. Het Nieuwe Verbond is in Zijn bloed, daar spreekt het Avondmaal van. ‘Dat is Mijn bloed en jullie zijn Mijn leden’. Wees blij met elkaar omdat er in één lichaam zoveel delen zitten. Hebt, indien u het Avondmaal viert, gemeenschap met Jezus, maar ook met elkaar. Vier het met heel je hart als getuigenis voor Hem, maar ook voor elkaar. Laat het geen tussen­doortje zijn maar vier het met opge­heven hoofd, want we zijn gekocht en betaald met Zijn bloed.

Denk er wel aan dat de gehele Bijbel over de mens en Zijn Schepper gaat. Van Gods kant is alles in orde. Maar vanaf de kant van de mens moet er nog wel het één en ander gebeuren. Maar er wordt aan gewerkt. De afbraak van wat niet echt is of wat ballast is door leerstellingen en over­leveringen, is in volle gang. Hij komt, Hij komt, niet door kracht of geweld maar door Zijn Geest zal Hij niet alleen de ware bruidsgemeente vormen, maar jood en heiden over­tuigen dat Hij de Messias is.

Zing en juich tot eer van Jezus

Hij, de rots waarop wij staan

’t Is Zijn woord vol Geest en leven

dat ons krachtig voort doet gaan.

 

Opgewekt tot een nieuw leven

zijn we nu van Gods geslacht.

Wij verkrijgen door volharding

wat Hij ons heeft toegedacht.

 

God roept u om uit te trekken

uit het duister tot Zijn licht.

Koningen met Hem te worden

in het Rijk door Hem gesticht.

 

Daarom willen wij Hem eren,

juichen: U bent enkel goed,

U, de grote Heer der heren,

trouw in alles wat U doet.

 

Op weg naar het beloofde land door Jan H. Weerd

God roept Abram vanuit zijn geboor­teland, om naar een ander land te gaan. “Laat alles achter en ga op reis. Ik zal je de weg wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken en je zult tot een zegen voor andere mensen zijn” (Gen. 12:01-02). Het zal je maar gebeu­ren dat God zo tot je spreekt. Er zou van alles door je heen gaan: Waar naar toe dan? Alles achter laten? Het is toch best hier? En hoe moet ik het mijn vrouw en kinderen, familie en kennissen vertellen? En… wat gaat dat allemaal kosten? Het kan niet anders dan, dat Abram een vertrouwelijke omgang met onze hemelse Vader moet hebben gehad. Abram moet gewend zijn geweest, om naar God te luisteren. Anders had hij nooit Gods stem echt ver­staan. Daarom durfde hij op reis te gaan. Abram vertrouwde erop, dat God hem zou leiden en helpen. Er gingen trouwens heel wat mensen met hem mee op reis, zoals zijn gezin, maar ook zijn knechten en familie. Eenmaal in het beloofde land aangekomen, bouwt Abram een offeraltaar, om God te danken. De ervaring, dat God doet wat Hij zegt, moet voor Abram een enorme bemoediging zijn geweest. God riep al op jonge leeftijd zijn Zoon, Jezus Christus. Ook Hij moest alles achter zich laten en op weg gaan (geestelijk gezien) naar het beloofde land, het Koninkrijk Gods. Zoals bij Abram, was ook bij Jezus overduidelijk een vertrouwelijke omgang met zijn hemelse Vader aanwezig. Daarom durfde Hij de reis aan. Hij vertrouwde erop, dat God Hem zou leiden en helpen. En niet tevergeefs! Al leek het er op, dat het niet zou gaan lukken. Maar zelfs de dood kon Hem niet tegenhouden! Op een keer zag Jezus vissers aan het werk. Hij riep ze en vroeg ze met Hem mee te gaan naar het beloofde land, het Koninkrijk van God. Ze lie­ten terstond alles achter en gingen met Hem mee. Wat een vertrouwen moet Jezus hebben uitgestraald! En ook Hij maakte waar, wat Hij had beloofd. Hij leidde ze naar het beloofde land. Al tijdens hun aardse leven hebben ze het klimaat van het Koninkrijk Gods kunnen ervaren.

Wat doen wij?

Ook wij worden door Jezus geroe­pen. Hij zegt: “Wie Mij volgt, hij zal het licht des levens hebben en zal niet in de duisternis wandelen”. Maar dringt zijn stem door tot ons hart? Hebben wij ook zo’n vertrou­welijke omgang met onze hemelse Vader? Luisteren we naar wat Hij zegt?

Hij wil ook ons helpen en leiden, op weg naar het Koninkrijk Gods. Hij vraagt ook van ons alles achter te laten en los te komen van de dingen, die ons aardse leven bepalen. Er zijn veel dingen, die onze aandacht opei­sen: onze bezittingen, ons geld, onze carrière, ons gezin, ons huis, enz. Natuurlijk zijn deze dingen belang­rijk, maar soms lijkt het net of ze onze aandacht afleiden. God roept wel, maar we horen het niet. De geschiedenis van Abram leert ons, dat God weet hoe wij leven. Hij weet wat er in ons hart leeft. Hij kent onze verlangens. Hij kent ook de ver­langens van Abram, zijn verlangen naar een erfgenaam, een nakome­ling. Daarom zei God: “Ik zal je naar het beloofde land leiden, want daar kan Ik het onmogelijke mogelijk maken. Daar gelden mijn wetten!” Ook voor Jezus werd in het beloofde land, het hemelse Koninkrijk het onmogelijke mogelijk. Hij overwon de dood!

 

Doorstaan wij de vuurdoop? door Duurt Sikkens

Dit alles mag voor ons een voorbeeld zijn. Soms lijkt het er misschien op, dat het niet gaat lukken, om het beloofde land binnen te gaan. Maar God laat ons niet alleen gaan. Zijn Zoon, Jezus Christus, is voor ons uit­gegaan en wijst ons de weg! Hij roept ons ook op, om Hem te volgen en zelf in zijn Naam ook anderen te roepen met Hem mee te gaan! “Wat zullen zij anders doen, die zich voor de doden laten dopen?” Dit citaat komt uit een brief van Paulus aan de gemeente in Korinthe (1 Kor. 15:29).

Waterdoop en Geestesdoop

Een onderdeel van het fundament van ons geloof luidt: “Een leer van dopen” (Heb. 06:02). Het woord ‘dopen’ is hier geen werkwoord maar een meervoudsvorm. De meest bekende is de doop in water. Jezus zei tegen zijn navolgers: “Maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen”. Wie zich laat dopen is een discipel van Jezus en legt in de onderdompeling in water getuigenis af van zijn of haar geloof in Zijn werk. Je geweten is zuiver, je zult niet in het dodenrijk vallen als je sterft want je bent opnieuw geboren, in de hemel, in het Koninkrijk van de Vader. De doop met de Geest van God komt meestal daarna. De Geest komt in de gelovige wonen en zo heb je deel aan het leven van God en Zijn Zoon. Je gelooft dit op Zijn woord en op deze manier begin je een hemels leven te leiden. De Geest in het Hoofd is ook in Zijn lichaam. Dit is een heel ontwikkelingsproces, totdat je volwassen bent geworden. Johannes de (water)doper zei van Jezus: “Hij zal je dopen met Geest”. Na Zijn hemelvaart doen Zijn volge­lingen dat door hun prediking en handoplegging. Dit is een intieme gebeurtenis die in de onzichtbare wereld plaats vindt. Zo krijgt een mens deel aan de ‘genen’ van de Vader en de Zoon, een wonderlijke en ontroerende gebeurtenis.

De vuurdoop

Dan is er nóg een doop, de vuur­doop. Welk vuur wordt hier bedoeld? Niet het rustige branden van de lich­ten van de kandelaar in de tempel, beeld van het licht en de warmte van de Geest in de gemeente. De ’tongen als van vuur’ die zich vertoonden en zich verdeelden en zich zetten op de gelovigen op de eerste Pinksterdag. Het vuur van de zogenaamde vuur­doop is vreemd vuur, dat alles ver­teert wat brandbaar is, en dat is nogal wat. Dit vuur gaat niet van God uit, noch van de Zoon, noch van hun volgelingen. Jakobus en Johannes dachten nog als de profeet Elia toen ze een Samaritaans dorp in vlammen wilden doen opgaan, maar Jezus bestrafte hen door onder ande­re te zeggen dat ze niet wisten ‘uit wat voor geest’ ze handelden. Zulk verterend vuur is een beeld van de activiteiten van de boze geesten in de hemelse gebieden waar onder andere deze wereld in ligt. Ze doen hun aanvallen op de gedachtenwereld van mensen, gelovig of ongelo­vig. De grondbeginselen van de schepping komen onder vuur te lig­gen en het is al ontstoken. Velen staan machteloos toe te kijken hoe de brand om zich heen slaat, aangewakkerd door allerlei winden. De principes van recht en gerechtig­heid, mijn en dijn, eerlijkheid en naastenliefde, worden een prooi der vlammen. Het is verschrikkelijk om dit aan te zien en de radeloze angst onder de volkeren op aarde neemt alleen maar toe. Ook al zei Johannes de Doper dat Jezus met vuur zou dopen, toch is dit niet het geval. Daar hoef je écht niet om te bidden. Dat vuur komt vanzelf wel op je af op het moment dat je de hoge weg gaat bewandelen en je je de gedachtenwe- reld van God eigen gaat maken. Immers de draak is de tegenstander van God en wie van God is krijgt de vlammenwerpers op zich gericht.

Weerbaar tegen het vuur

God heeft ook niet een speciale bedoeling met dat vuur, alsof Hij en Satan een pact hebben gesloten om de mens aldus geestelijk volwassen te maken. Nonsens. De leer van het Koninkrijk van God is erop gericht de mens weerbaar te maken tegen het vuur, zodat de gelovige mens ertegen bestand is en deze ellendige verzoekingen kan doorstaan. Dat valt niet mee. Dat is soms heel zwaar. Jezus moest daar ook doorheen en Hij zag er erg tegenop. Het vloog Hem wel eens naar de keel toen Hij zei: “Ik moet gedoopt worden met een (vuur) doop en hoe beklemt het Mij” (Luc. 12:50). En Marcus schrijft in hoofdstuk 10: “Kunnen jullie met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt wordt?” Toen de vlammen van de verzoeking om Hem heen sloegen en hij beklaagd werd door vrouwen zei Hij: “Als ze dit doen met het groene hout (dat is Hijzelf), wat zal met het dorre hout gebeuren?

Jezus onderging deze afschu­welijke vuurdoop op het brandoffer­altaar in de hemel. Waarom? Hij bracht dit offer om mensen (de gees­telijk doden) het eeuwige leven te kunnen geven. Dat is wat! Wat een liefde voor de mensheid. En wat een liefde van God zelf door zijn enige lam daarvoor op te offeren. Het leven van Jezus bleek uiteindelijk bestand tegen het demonische vuur. Hij werd met vuur gezouten en verloor zijn kracht niet. De merkwaardige tekst aan het begin van dit artikel komt zo in een heel ander licht te staan. De Mormonen vatten deze tekst letterlijk op. Zij laten zich ette­lijke malen in water onderdompelen terwille van reeds overleden mensen uit hun voorgeslacht om ze zodoen­de te behouden. Daar klopt dus niks van en je kunt tot en met Noach bezig zijn met genealogieën, oven­dien zou ik er met een variant op een uitspraak van Paulus aan toe wil­len voegen: “Gedoopt te zijn of niet gedoopt te zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is”. De bekeerde moordenaar aan het kruis was ook niet gedoopt. Dat vuur hoeft je dus niks te verwonderen. Het komt ongevraagd op je af, op zoek naar brandbaar materiaal. Het overkomt je omdat je het Lam volgt waar het ook heen gaat; omdat je Gods werken aan het doen bent die er altijd op gericht zijn om mensen te behouden. De grote dag waarin wij leven en waar de Zoon in ons bezig is te verschijnen (parousia), geeft als reactie in de hemel het vuur van de boze. Immers, Paulus schrijft in diezelfde brief (1 Kor. 03:13 e.v.): “Ieders werk zal aan het licht komen, want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt. En hoedanig ieders werk is dat zal het vuur uitma­ken”. Er is natuurlijk nog veel meer over te schrijven, maar er moet wat te denken overblijven voor wie dit leest. Het gaat me er om dat ons denken over de vuurdoop op een spoor wordt gezet.

Bewaard in Gods liefde

Ik weet wel dat, als je bent in de gezindheid van Jezus, Paulus, Petrus en vele anderen die voor de doden door het vuur zijn gegaan uit liefde voor hen, je als een gelouterd over­winnaar te voorschijn zult komen als puur goud. Van deze gelovigen wordt in Openbaring 15 vers 2 (Openb. 15:02) gezegd dat ze “op (niet aan) de zee van glas met vuur vermengd staan”. Ze zijn er met Gods hulp doorheen gekomen omdat ze hebben liefgehad tot het einde. Zo werden en worden ze bewaard in de liefde Gods, omdat ze weerstand hebben geboden aan vele verzoekingen en kracht ontvin­gen om in waarheid te wandelen. Laten we de raad van Jezus ernstig ter harte nemen wanneer Hij zegt: “Bidt dat je niet valt in verzoeking”. En mocht je er eens in vallen, er is altijd een weg terug naar Hem! Zelfs wanneer je Hem ontrouw zou wor­den en verraad plegen aan de Christus in je of in anderen, dan kun je nog terug. Dat kun je zien aan Petrus die uiteindelijk een rots in de branding bleek te zijn, omdat hij wist dat God goed is. Misschien ben je “van uur tot uur” in gevaar; sterf je elke dag; vecht je met wilde dieren”. De liefde voor Hem en voor ‘de doden’ zal jou overeind houden. Soms moet je heel wat doorstaan ter wille van mensen, van broers en zus­ters, ter wille van je Vader in de hemel. Ik eindig met een uitspraak van onze Voorganger: “In de wereld lijden jullie verdrukking, maar houd goede moed, Ik heb de wereld over­

wonnen!

 

Lente-Zomer (gedicht) Tea Keuper

‘k Zie de blaadjes aan de bomen,

aan de berk, de beuk en eik:

Alles is weer uitgekomen,

De natuur is schat, schat-rijk!

 

‘k Zie de bloemen óveral bloeien:

bont gekleurd en zacht getint.

Harmonie en schoonheid boeien,

geur, verspreid door zachte wind.

 

En het vee graast op de weiden,

jonge dieren dart’len rond,

Lente! Liefste der getijden,

leven wekkend, waar niets stond!

 

Zaaien, groeien, bloeien, dragen,

vruchten oogsten, overvloed!

God, wij hoeven niets te vragen:

WAT U SCHIEP IS ENKEL GOED!

Tea Keuper

 

De grote woestijn door Hans Bulthuis

 

De ontwikkeling van kinderen Gods tot volwassen zonen is één van de boeiendste aspecten van ons evange­lie. De ontdekking op zich dat het mogelijk en haalbaar is om op aarde het einddoel van het geloof te berei­ken was destijds al een heel ingrij­pende gebeurtenis. Het opende ongekende perspectieven voor ons christenzijn. Het was toch eeuwen­lang voor velen slechts een schrale troost om pas na het overlijden, in de hemel zijnde, de heerlijkheid van God te gaan ervaren. God bedoelt echter om nu al, in dit vlees levend, zijn volheid in zijn zonen te realise­ren. Het is een grote genade om daaraan deel te mogen hebben. Het is een heerlijk feest om je daarvoor in te zetten. Het is een ware levens­bevrediging om dat in eigen leven en gemeente te gaan beleven. De Bijbel leert ons over de totstand­koming van dit geheimenis dat er tijd nodig is. Het is niet zo dat van de ene op de andere dag de Christus in ons wordt geopenbaard. Zo schrijft bijvoorbeeld Paulus aan de gemeente te Efeze dat wij ’toegroei­en’ naar Hem. Het is een ontwikke­lingsproces, en dat vergt onder ande­re de nodige tijd. In beeldspraak uit­gedrukt: Gods volk trekt als een stoet pelgrims op naar de plaats van zijn bestemming. Gods volk is onderweg, het is op reis. Dit gebeuren is te ver­gelijken met de lange, veertig jaar durende woestijnreis van Israël om vanuit Egypte naar Kanaan te gaan. En wat duurde dat lang…!

Het Oude Testament verhaalt ons die fase uit Israëls geschiedenis; soms tot in de details. Later haalden de apostelen in hun brieven bepaalde gebeurtenissen aan tot lering of waarschuwing van de gemeente. Eén van de bekendste voorbeelden daarvan is 1 Korinthe 10 vers 1 tot en met 11 (1 Kor. 10:01-11).

Aangezien zowel de gemeente als de individuele christen geestelijk gesproken eveneens zo’n woestijnreis maakt, spreekt de bijbel duide­lijk over het belang van dergelijke verhalen uit de oude tijd voor ons. Alles wat namelijk tevoren geschre­ven is, werd tot óns onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vast­houden (Rom. 15:04).

Gevaren

Wanneer iets in het leven lang , duurt, komt het op volharding aan. De tijdsfactor speelt in vele proces­sen van ons bestaan een belangrijke rol. Een lange adem hebben is een zegen, opdat wij door volharding en geduld de beloften beërven. Ongeduld heeft christenen doen afhaken. Soms zijn ze zelfs verleid tot negatieve uitlatingen, zoals: “Waar blijft de belofte van zijn komst? Alles blijft maar bij het oude. Er gebeurt niets”. Petrus merkte dat reeds op

(2 Petr. 03:04). Hij schreef er echter bij dat dit niet aan God ligt. Hij talmt niet, maar is juist lank­moedig jegens ons. Hij wil in zijn grote liefde niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. Wat een geduld heeft Hij. Wat een tijd en gelegenheid geeft Hij ons om alles in ons leven op orde te brengen.

In het gedrag van Israël kwam onge­duld voor (bijv. Ex. 06:08 en Num. 21:04). Och, wie kent het zelf niet uit eigen ervaring? Is het een ongeduld vanuit een sterk verlangen en een grote liefde voor de realisering van Gods plan, dan komt het op een zeker moment wel weer tot rust. Meestal na bemoedigende en ver­troostende woorden van onze Heer. Maar indien ongeduld tot een nega­tief denken en gedrag leidt dat uit­loopt op eigenzinnigheid, of opstan­digheid tegen de Geest des Heren en verzet tegen de leiders van het volk, of tot onderling gekrakeel en onte­vreden gemopper, ontstaat er een groot gevaar.

De gevolgen kunnen rampzalig zijn. Er braken plagen uit onder het volk toen Israël in die fout ging. Verterend vuur, vurige slangen, opengesperde aarde, vijandige acties en onderlinge twisten maakten tallo­ze slachtoffers. De woestijntocht van het oude bondsvolk was vaak een barre ellende en zeker geen goed voorbeeld voor ons. De grootste tragiek was evenwel dat een hele generatie die uitgetrokken was, omkwam in het droge zand en nimmer het door God beloofde doel heeft weten te bereiken. Op twee na, Jozua en Kaleb. Dit alles heeft ons veel te zeggen. Het is ter waarschu­wing voor ons opgetekend, opdat wij geen lust tot het kwade zouden heb­ben en onderweg niet zouden omko­men.

In Hebreeen 3 en 4 wijst de schrijver er nog eens op, dat Gods volk des­tijds het beloofde niet verkreeg door ongehoorzaamheid en ongeloof. Er bleek onvoldoende beheersing en discipline te zijn. Hierdoor geraakte men achterop en viel men uiteinde­lijk af van de levende God.

In dit verband is het niet zomaar dat Paulus van zichzelf getuigt: “Ik tuch­tig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepre­dikt te hebben, wellicht zelf afgewe­zen te worden” (1 Kor. 09:27). Hij ont­wikkelde wèl de zelfbeheersing als vrucht van de Geest. Hij kon later dan ook aan Timoteüs schrijven dat hij de goede strijd gestreden, zijn loop ten einde gebracht en zijn geloof behouden had. De Here zou hem voorts beveiligen tegen alle boos opzet en behouden in zijn hemels Koninkrijk brengen (2 Tim. 04:07 en 2 Tim. 04:18).

Het oordeel

Het is voor Gods kinderen onmoge­lijk dat er geen verleidingen komen (Luc. 17:01). Wij moeten door vele ver­drukkingen het Koninkrijk Gods bin­nengaan (Hand. 14:22). Wij dienen dus onze zielen te versterken met Gods woord en elkander aan te vuren tot liefde om bij het geloof te blijven. Dit blijkt in deze tijd noodza­kelijker dan ooit. Voor de barende vrouw staat immers de draak om haar zoon, het mannelijk wezen Gods, te verslinden. De satan gaat nog steeds onder Gods volk rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verscheuren. Dit is niet te voorkomen. Het vormt het vij­andige aandeel in het proces van oor­deel.

Oordelen is scheiding maken tussen goed en kwaad in ons leven en in de gemeente. Als Gods woord tot ons komt, wordt er telkens weer opnieuw een keuze van ons gevraagd. Wat doen we ermee, aanvaarden we het of niet? De boze geesten trachten het laatste te bewerkstelligen; onze Heer het eerste. Hoe dit afloopt, hangt van onszelf af.

Zo stond Israël steeds weer opnieuw voor de keus om tijdens de vele beproevingen gedurende de lange reis in de grote woestijn met geloof op God te zien, of door ongeduld en ontevredenheid negatief te reageren.

Aangezien het louteringsproces om tot heiliging en eenheid te komen bij het huis Gods, de gemeente van Christus, begint, is het zaak om heel goed op onze tellen te passen. Slechts indien wij het begin van onze verzekerdheid en de hoop waar­in wij roemen tot het einde onverwrikt vasthouden, zullen wij deel krijgen aan de volle geopenbaarde heerlijkheid van de Heer in ons leven. Wij kunnen het ons niet ver­oorloven daarin te verslappen, nala­tig of weerspannig te worden. Niets kunnen wij meer door de vingers zien, geen zonden, geen liefdeloos­heid, geen ontrouw en geen onenig­heid.

Het oordeel, de totale scheiding tus­sen licht en duisternis zal zich in deze tijd tot in de details van ons leven en onze gemeente dienen te voltrekken. Gods volk zal enkel licht in de Here moeten worden, om het laatste traject van de grote pelgrims­reis met goed gevolg te kunnen gaan afleggen.

Opstelling

Het is geenszins de bedoeling om allerlei mogelijke gevaren en ver­keerdheden te bespreken die ons bedreigen gedurende onze reis door de grote woestijn. Enerzijds zal de Heer Zelf, waar en zo dikwijls als maar enigszins mogelijk is, zijn vol­gelingen door de Geest overtuigen van zonde of afdwaling (Jes. 29:24 en

Jes. 30:21; Joh. 16:08-09). Anderzijds is na tweeduizend jaar christendom gebleken dat wie fout wil gaan, dat toch doet. Tot op deze dag zitten we met een verdrietige balans van scheuringen, verdeeldheid, zonden, problemen en afvalligheid. Er zou­den redenen genoeg zijn om tegen elkaar te zuchten en als slaven van Christus elkander voor de zoveelste keer om de oren te slaan nu de Heer nog steeds uitblijft (Luc. 12:45). Hierdoor wordt echter de noodsitu­atie binnen Gods volk niet opgelost, maar juist verergerd. Niemand is daarmee gediend. Jacobus hield ons dit al voor, en dat ook met het oog op Gods barmhartigheid (Jak. 05:07-11). Neen, veeleer willen wij met allen die de Heer en zijn komende ver­schijning van harte en onbaatzuchtig liefhebben, tot concrete daden komen ter verbetering en genezing van zijn volk. En dat niet met het belerende vingertje, maar ieder beginnend in eigen leven en wandel. Waar liggen mogelijkheden, kansen en gelegenheden om met elkaar iets heel moois te gaan opbouwen? Hoe kunnen wij met elkaar stimulansen ontwikkelen die zo sterk zijn dat al het kwade door het goede wordt overwonnen? Op welke wijze en met welke middelen zullen wij de lange tocht voortzetten tot het goede einde? Kortom, hoe stellen wij ons op ten aanzien van het traject dat nog voor ons ligt? Want de woestijn is groot en de reis dus lang. Het einddoel des geloofs is nog niet verwerkelijkt. Maar toch willen we onderweg niet opgeven of omkomen. Er is nog geloof, er werkt nog ijver, er blijft nog moed en trouw bij velen die des­tijds het fundament van geloof leg­den en de boodschap hoorden over een heerlijke toekomst. De Here Zelf heeft er toch over gesproken, zouden wij dan niet profeteren en de hand stevig aan de ploeg houden?

Geheel anders

In Psalm 81 en 106 werden de Israëlieten nog eens herinnerd aan hun verkeerde houding tijdens de woestijnreis. Indien zij wèl naar God hadden geluisterd, in zijn wegen hadden gewandeld en hun mond wijd hadden geopend om gevuld te worden, dan zou Hij nog veel grotere wonderen hebben verricht. Dan zou die lange tocht onder totaal andere, goede omstandigheden zijn verlo­pen. Hij stond immers met zijn Geest in hun midden (Hagg. 02:06). En dan is alles mogelijk. Zij bedroef­den echter door hun weerspannig­heid zijn heilige Geest (Jes. 63:10a).

Daardoor werd het verblijf in de grote woestijn voor hen fataal. Hoe anders zal Gods volk van van­daag het vergaan, als het Hem gelooft en gehoorzaamt. Het voort­trekken wordt tot een feest dat een spoor van heil achter zich laat. Psalm 84 toont ons de mogelijkheden. Welzalig de mensen wier sterkte in de Heer is, in wier hart de gebaande wegen zijn. In èn met hen kan God zijn werk doen om zijn heerlijkheid te openbaren. Zij zijn door Hem in staat om een tocht door een dal van balsemstruiken, beeld van dorheid en woestheid, te gebruiken om het te veranderen in een oord van bronnen. In zwakheid en onmogelijke situaties is de Heer hun sterkte en komt de kracht van Christus over hen, waar­door alles anders wordt. Zodoende gaan zij voort van kracht tot kracht en verschijnen voor God in Sion. Wat ons onderweg in de grote woe­stijn ook mag overkomen, wij heb­ben geen bovenmenselijke verzoe­king te doorstaan. God is immers getrouw die niet zal gedogen, dat wij boven vermogen verzocht worden. Hij zal in alle verzoekingen, ons door het rijk der duisternis aange­daan, er voor zorgen dat wij ertegen bestand zullen zijn en niet zullen omkomen. Hij doet ons door de grote en vreselijke woestijn gaan, met vurige slangen en schorpioenen

en dorstig land zonder water om u ten laatste wèl te doen (Deut. 08:15-16). Hij geeft ons kracht om vermo­gen te verwerven, waardoor een behouden aankomst mogelijk wordt (Deut. 08:18). De vraag aan ons is: willen wij het geheel anders gaan doen dan het oude Israël? Zijn wij bereid om, met het oog op de toekomst, het ook anders te gaan doen dan wij tot nu toe ‘gewend’ zijn geweest? Zien wij immers om naar de sporen die veertig jaar Nederlands volle evangelie heeft achtergelaten, dan is er naast veel goeds helaas ook te veel verkeerds te bespeuren. Er liggen in de grote woestijn langs de weg die wij gingen kadavers als gevolg van verdeeldheid, zonden, oppervlakkigheid, verwarring, gebrek aan zalving en kracht, vermenging met babel en wereld, ontrouw, kritiek en liefde­loosheid, verstarring en nalatigheid. Van Kaleb staat geschreven dat er bij hem een andere geest is geweest dan bij het volk en dat hij God volkomen heeft gevolgd. Daardoor is hij veilig en behouden uit de grote woestijn gekomen en heeft hij het einddoel van geloof voor zijn tijd wèl bereikt (Num. 14:24). Het is dus mogelijk om in zo’n geestelijke conditie te komen, dat Gods voornemen snelle voortgang kan maken in zijn gemeente van nu.

Marsorders

Zowel aan de afzonderlijke gelovige als aan de gemeente in haar geheel geeft Jezus in zijn evangelie belang­rijke adviezen voor de weg en de tijd die voor ons ligt. Hij wil dat zijn volk zal slagen. En dat kan! We reizen immers niet alleen, de grote leids­man en hogepriester is alle dagen in ons midden. Hij gaat met ons mee. Blijkens de kracht die tot nu toe in ons werkt, is Hij bij machte oneindig veel meer te gaan doen dan wij bid­den of beseffen. Om als trouwe vol­gelingen van Hem tot in het einde toe mee te gaan en om in al zijn ver­zoekingen bij Hem te blijven, zullen wij zijn marsorders serieus nemen (Luc. 22:28).

Om de groei van Christus in ons tot volheid te laten komen, zullen wij allereerst onbeweeglijk in het geloof dienen te wandelen (Heb. 10:39b): geloof in Gods plan, in zijn weg en in zijn doel. Het geloof overwint (1 Joh. 05:04-05).

Ons geloof zal toenemen en onder alle omstandigheden standhouden, indien het ontstaat uit en dagelijks wordt gevoed met het goede woord van God: levende, profetische woor­den, verborgen en nieuw manna voor nu. Woorden om mee te kun­nen leven, te wandelen, te werken.

Ontwikkel een oor om de Heer te kunnen horen spreken in plaats van eindeloos te theoretiseren en te dog­matiseren. Dat heeft tot te veel twist en scheuring geleid. Het dagelijks gesproken woord van Christus zal overvloedig in ons gevonden moeten worden. Zonder zaad geen oogst. Hoe wij ook onze diensten opluiste­ren met allerlei verfraaiingen en onze gemeenten laten deelnemen aan vele zinvolle activiteiten, het zijn ons persoonlijk geloof en de woord­rijkdom in onze harten die ons wer­kelijk verder brengen in het heil. Vervolgens zal een persoonlijke en intieme relatie met Jezus Christus moeten worden onderhouden. God heeft ons daartoe geroepen (1 Kor. 01:09). Zonder de Heer beginnen we niets in de grote woestijn. Hij alleen leidt ons er als de grote wijsheid en kracht Gods behouden doorheen. Wordt daarom één geest met de Here door een voortdurende gemeenschap met Hem. Door heili­ge Geest zal Hij ons dan kunnen sterken, onderrichten, leiden en vol­maken. Vandaar het grote belang dagelijks vervuld te zijn met die Geest. Geen teren op zalvingen en zegeningen uit het verleden, maar iedere dag opnieuw ons laven met jonge wijn en verse olie. Paulus bidt om door Gods Geest gesterkt te worden in de inwendige mens, opdat Christus woning kan maken en zijn aanwezigheid in ons zal uitlopen op een vervulling tot alle volheid Gods (Ef. 03:14-19). Juist het charisma­tisch element van het evangelie van het Koninkrijk, functionerend door geestelijke gaven en zich manifeste­rend met wonderen, tekenen, krach­ten en genezingen, tonen aan de wereld de majesteit van de verrezen Heer. Aangezien de vijand niet stil zit en ons voortgaan zal trachten te beletten, zullen we waakzaam blij­ven. Wanneer hij zich aandient, zul­len wij weerstand bieden en in de kracht van de Heer onze strijd voe­ren in de hemelse gewesten (Ef. 06:10-13). Wie dat loslaat, diens geloof leidt alsnog schipbreuk

(1 Tim. 01:18-19). Mede hierdoor zal het absoluut noodzakelijke streven naar algehele levensheiliging onontbeerlijk zijn, zonder welke niemand de Here zal zien (Heb. 12:14). Jezus belooft dat de reinen van hart God zullen zien. De op handen zijnde heerlijke open­baring van Jezus Christus in de zij­nen gaat volgens Petrus hand in hand met het heilig zijn in al onze wandel (1 Petr. 01:13-16).

De oproep ertoe gaat gepaard met een jagen naar de vrede met allen. We reizen immers gezamenlijk, als volk, en niet als egocentrische sologangers. Een brandend appèl zijn de verzen 1 tot en met 5 en 12 tot en met 16 uit het tweede hoofdstuk van Paulus’ brief aan de Filippenzen. Daar kunnen en mogen we niet meer omheen!

Ook in Efeze 4 vers 1 tot en met 6 (Ef. 04:01-06) worden wij opgeroepen om met elkaar op te trekken in eenheid door de band van de onderlinge vrede. De wereld zal de zonen Gods als zodanig herken­nen door hun liefde (Joh. 13:34-35). De praktische uitwerking van Jezus’ bevel is mogelijk, wat men er ook tegenin brengt of hoe men er ook onderuit wil. Het kan wel! De Heer geeft geen onuitvoerbare opdrachten. Hijzelf is het grote voorbeeld van verdraagzaamheid en aanvaarding van anderen. Tot het einde heeft Hij immers de zijnen liefgehad en voor hen gebeden en hen gediend. Daarin bleef Hij zijn eigen identiteit vast­houden. Dat mogen wij eveneens. In de liefde is geen vrees. Wie in de Here staat en voor zijn eigen besef ten volle overtuigd is, behoeft niet bang te zijn besmet of verleid te wor­den door de wat anders zijnde identi­teit van zijn medebroeders en zus­ters. Waar er nog verschillen zijn, zal de Heer ook dat openbaren en recht weten te maken.

Geachte lezer, brandt uw hart voor de zaak van Christus? Zoekt u zijn gunstgenoten? Wilt u zich heiligen voor Hem en hen? Wie daarnaar dorst, kome nader tot Hem en elkaar. De tijden worden zwaar, maar de dag genaakt. Zie niet om, maar slechts vooruit. Zie niet om u heen, maar slechts op Jezus. Houd de hand aan de ploeg, er wacht veel en prachtig werk. Stel u enkel goed op en wees bereid om de zaak van Christus te dienen. Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten (Heb. 10:37)!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde moogt verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust” (1 Petr. 04:13-14).

De gemeente: virtueel of levensecht?

“Heeft u het nieuwe ’toverwoord’ al gehoord? In verschillende situaties kom u het tegen. Het is helemaal ‘in’. Het is een woord dat een hoog technologisch niveau aangeeft. Een woord met status. Ik bedoel het woord ‘virtueel’. Voor sommige lezers is het al een gewoon woord, maar voor anderen is het een soort bargoen of vakjargon. Virtueel wil zeggen ‘niet zichtbaar’ of ‘niet tastbaar’. Deze term komt uit de compu­terwereld”.

Zo begint een artikel van Rob Bremer, dat we lazen in het Menorah-magazine, het gemeente­blad van de Menorah-gemeente uit Apeldoorn. Onder de titel ‘Echt of zogenaamd echt?’ haakt Bremer in op dit nieuwe fenomeen en legt uit dat een computer een hoeveelheid geheugen bevat: “Vroeger was geheugen erg duur. Computerbouwers probeerden daar­om trucjes te vinden om met zo wei­nig mogelijk geheugen toch zoveel mogelijk te doen. Toen vonden ze het ‘virtuele geheugen’ uit. Dat was een stuk geheugenruimte dat er eigenlijk niet was, maar je kon er toch plezierig gebruik van maken. Het bestond dus niet echt, maar zogenaamd. Daarna werd deze term voor meer zaken gebruikt. Wanneer we nu in de krant lezen kom je het woord ‘virtueel’ op meer plaatsen tegen. Tegenwoordig heeft men het ook over een virtuele werkelijkheid en over virtuele organisaties. Nog steeds bedoelen ze er iets mee dat er eigenlijk niet is, maar dat je wel kunt gebruiken”.

Dan haalt Bremer Lucas 16 aan waar Jezus de gelijkenis vertelt van de onrechtvaardige rentmeester en Hij de opmerking maakt dat de kinderen van deze wereld ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts. “Wanneer je hierover nadenkt, begrijp je al snel dat de Heer Jezus in die rentmeester naar ons wijst. Wij hebben gaven en talenten en ver­mogen gekregen om daar God mee te dienen”. Maar doen we dat ook?, vraagt Bremer zich af en schrijft: “Velen beschouwen de gemeente aÉfe een organisatie, als een bedrijf. Anderen hoor je daar met veront­waardiging op reageren: “we zijn geen organisatie, maar een organis­me”. We zijn een lichaam, het lichaam van Christus.

Een virtuele organisatie?

Maar als je dan ervaart hoe mensen daarmee omgaan, krijg ik wel eens het idee dat er zijn, die de gemeente als een virtuele organisatie beleven. Een virtuele werkelijkheid kun je ervaren wanneer je een speciale video-bril opzet. Dan zie je een wereld die in werkelijkheid niet bestaat. Je kunt er in rondlopen, jachtige dingen zien, voorwerpen aanraken en verplaatsen. Maar het bestaat allemaal niet echt. Van alles is er te zien; van alles is er te horen, van alles is er te doen, maar het is compleet niets.

Zo zou je met de gemeente kunnen omgaan. Je kunt op zondagmorgen in de dienst zijn, geweldige emoties beleven, blij gemaakt worden, ver­wonderd, zelfs overweldigd zijn. Dan ga je weer naar huis en alles is weer geweest. Je kunt er nog over naden­ken en praten, maar het niet meer zien, horen of aanraken. Is geloven zoiets als even uitstappen in een vir­tuele wereld? Is de hemel virtueel?

hoe ervaar je dan het Koninkrijk van God? En de gemeente? Inderdaad zijn er mensen die doen alsof de gemeente virtueel is. Ze stappen even uit de werkelijkheid en gaan dan even naar een virtuele reli­gieuze wereld.

Maar je kunt de werkelijkheid van Gods Koninkrijk pas echt ervaren wanneer je beseft dat die niet virtu­eel, maar levensecht is. Dat merk je wanneer je in plaats van religie bedrijven, een relatie met de Heer hebt. Dat merk je wanneer je al je mogelijkheden aanwendt om te die­nen in dat Koninkrijk, om als een verantwoordelijke rentmeester met inzicht en toewijding te werken voor de Heer. Dan kun je Hem de vrucht van je arbeid aanbieden. Hoe is ons gedrag, onze houding, onze betrokkenheid bij Gods Koninkrijk? Wanneer wij als gemeente een ‘bedrijf zouden zijn, hoe zou dan onze positie zijn? Gezond? Levend? Levendig? De gemeente is geen bedrijf, geen organisatie. Wij moeten een lichaam zijn. Wij als leden van dit lichaam, moeten ons inzetten met alles wat we van onze Meester ontvangen heb­ben. Daarmee verwerven we ons een schat in de hemel”.

Welke taal spreken wij?

Het antwoord op de vraag welke taal wij spreken is natuurlijk heel een­voudig: het Nederlands, anders zou u dit blad niet lezen. Alleen wanneer u jarenlang in een ander land woont is het vanzelfsprekend dat u dan de taal van dat land spreekt. Nu is de Nederlandse taal de laatste jaren sterk aan afbraak onderhevig. Engels wordt meer en meer beschouwd als dé wereldtaal en een voortdurende toename van het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen is dan ook een kenmerk van deze tijd. Allerlei tijdschriften en dagbla­den schenken er aandacht aan en De Telegraaf publiceerde onlangs zelfs een lijst van 100 woorden en begrip­pen die vrijwel uitsluitend in het Engels nog worden gebruikt. Er zijn zelfs geleerden die menen dat men het Nederlands als dialect kan beschouwen wat met verloop van tijd grotendeels gaat verdwijnen. De vraag is of wij als christenen ons daar nu zo druk om moeten maken. Is het niet veel belangrijker dat de mensen ook aan ons taalgebruik merken dat we anders zijn, nieuwe scheppingen in Christus? Want een ander verontrustend verschijnsel van deze tijd is de verruwing en verloede­ring bij velen in het spreken en schrijven. Ook hierin zien wij hoe de vorst der duisternis hoe langer hoe meer geïnfiltreerd is in het denken en leven van velen. Als christenen zullen we ons in dit opzicht niet laten meesleuren en nemen wij de woorden van Paulus ter harte: “Gij geheel(!) anders, hebt Christus leren kennen…” (Ef. 04:20). Waakzaamheid is echter nood­zakelijk. Jacobus schrijft niet voor niets dat wie in zijn spreken niet struikelt een volmaakt man is… (Jak. 03:02). En het verlangen naar de volmaakt­heid en de openbaring van het zoon­schap is toch wat ons voortdurend bezighoudt? Wat dat betreft behoren we ons te realiseren dat ons nog een belangrijk ‘hulpmiddel’ te beschik­king staat! Het is de tongentaai, de geestelijke taal die God ons in Zijn grote liefde heeft toevertrouwd! Maken we hier gebruik van? Laten we niet over het hoofd zien dat het spreken in tongen vooral in ons per­soonlijk leven van grote betekenis is, ook als wapen in de geestelijke strijd. Paulus legt in zijn brief aan de gemeente te Korinthe, wanneer hij schrijft over het gebruik van de ton­gentaai, ook sterk de nadruk op dit persoonlijke gebruik. Hij dankt God zelfs dat hij meer dan wie dan ook in tongen spreekt. Laten wij ook in dit opzicht zijn voorbeeld volgen en daardoor ervaren hoe belangrijk en onmisbaar ook déze taal is!

De geest van de Antichrist

Door alle eeuwen heen hebben velen zich afgevraagd wie toch de Antichrist is, waarvan sprake is in de brieven van Johannes. Meestal wordt hij in verband gebracht met één of andere werelddictator die aan het ‘einde der tijden’ zich tenvolle gaat openbaren en op een verschrikkelijke wijze de ware christenen zal onder- drukken en vervolgen. Talrijk zijn de speculaties en voorspellingen geweest ten aanzien van allerlei grote dictators uit het verleden. Zo werden bijvoorbeeld keizer Nero en recente­lijk Hitier gezien als de Antichrist. Men bedacht daarvoor allerlei getal- lencontructies om het ‘getal van de mens’ -666- in bepaalde personen te zien, die dan als ‘bewijs’ golden dat men te maken had met de Antichrist.

Het spreekt vanzelf dat waarachtige christenen zich niet inlaten met deze getallengoochelaars en valse profe­ten. Daarom waren we ook erg ver­wonderd dat in het evangelisch tijd­schrift ‘Het Zoeklicht’ opnieuw iemand wordt beschreven die moge­lijk de Antichrist zou kunnen zijn. Het gaat nu om Maitreya en zijn pro­feet Benjamin Creme. Het blad schrijft: “Overdrijven we nu met de bewering dat Maitreya wel eens de echte antichrist zou kunnen zijn? Zien we geen spoken? Neen! De bij­belse profetieën passen niet alleen exact in het kader rond Maitreya en Benjamin Creme, maar ook in de ontwikkelingen rond de New Age- beweging”. Dan laat het blad zien dat de 666-code past bij de naam ‘Maitreya’:

“Wanneer we deze naam in modern Hebeeuws (Ivriet) vertalen dan vormt de getallenwaarde 666. De optelling van de Hebeeuwse letters is als volgt: mem (40), jod (10), taw (400), reesh (200), jod (10), alef (1), hee (5), samen 666”. Hoewel men in een vervolgartikel weer wat terugkrabbelt en een slag om de arm houdt, gaat men wel van het standpunt uit dat deze figuur, die enkele jaren geleden ook al in het nieuws was, wel eens de Antichrist zou kunnen zijn…

Waaraan men voorbijgaat

Waar deze en andere voorspellers echter geheel aan voorbijgaan is dat Johannes in zijn brieven niet alleen spreekt over de toekomstige Antichrist, maar ook over twee facet­ten waar we als nü levende christe­nen al volop mee te maken hebben. Het eerste is dat Johannes zegt dat er ook nü al vele antichristen zijn opge­staan (1 Joh. 02:18). Daar hebben we dagelijks mee te maken. Maar daar hoeft geen angst voor te bestaan, want we hebben een ‘zalving van de Heilige’ ontvangen, zegt Johannes in hetzelfde hoofdstuk (vs. 2). Die zal­ving, dat vervuld zijn met Gods Geest, maakt dat we ons niet laten verleiden, dat we niet bang zijn, maar weten dat we met Christus overwinnaars zijn. Het tweede aspect, waarop Johannes attendeert, vinden we beschreven in het vierde hoofdstuk van zijn eerste brief, waar als titel boven staat ‘het beproeven der geesten’. Daar schrijft hij over de géést van de antichrist: “Iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en (let op!) hij is nu reeds in de wereld”. Maar dan vervolgt Johannes met deze geweldige bemoediging: “Gij zijt uit God, kinderkens, en gij hebt hen overwonnen; want Hij, die in u is, is méérder dan die in de wereld is” (vs. 3-4). Dat is het geheim waar­door waarachtige christenen zich niet laten verleiden. Zij hebben met Christus hun plaats ingenomen in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit is het mogelijk geestelijk te strijden en te overwinnen! We leven in een tijd waarin veel mis­leiding de kop opsteekt. De gemeen­te wordt geconfronteerd met allerlei eindtijdverwachtingen, die veelal onder een vrome dekmantel gebracht, christenen die in een beginstadium van hun geloofsleven zijn blijven steken, gemakkelijk verkeerd kunnen beïnvloeden. Wie geestelijk gegroeid is tot een vol­wassen christen laat zich echter niet met een kluitje in het riet sturen, houdt rekening met de waar­schuwingen van de apostel ten aan­zien van de vele anti­christen die al onder ons zijn, en met de werkzaamheid van deze ver­keerde geest, maar zal als overwinnaar met Christus volledig tot openbaring komen, want Hij, die in ons is, is méérder dan die in de wereld is!

 

De morgenstilte door Truus van Kaam

Uitziend over de weilanden in de vroege morgen ervaren we deze stilte, een balsem voor de ziel. Zo’n ruimte kan een mens in de rust en vrede van God brengen. Zijn klimaat is duidelijk merkbaar in deze onbegrensde stilte. Dan komen als vanzelf woorden Gods naar ons toe: Hoe groot zijn Uw werken, zeer diep zijn Uw gedachten! (Ps. 092:006). Leven in de ruimte van God maakt het leven zinvol en geeft perspectief. Voor ons een zaak om elke beklemming op te heffen, zodat de Heer ons hart kan vullen, doordrenken met Zijn liefde, vrede, rust. Vertrouwend op Hem, ook als het antwoord nog op zich laat wachten. In de rust van God leren we standhouden ondanks alle akties van de vijand. We mogen leren alles te geven en Hem te volgen naar het beloofde land: Het Koninkrijk Gods in ons.

 

De feesten in het oude Israël door Hessel Hoefnagel

 

De vrede van Jeruzalem deel 6

In verband met de vorming en vol­tooiing van de eerder genoemde ’tempelstad’ in de hemel staan we nu even stil bij een opeenvolgende reeks van drie jaarlijkse feesten, die het natuurlijke volk Israël vanaf de uittocht uit Egypte moest vieren. Deze feesten vormen namelijk een profetische heenwijzing naar de ver­vulling daarvan in de openbaring van Jezus Christus:

a.als enkelvoudige Zoon van God

b.in Zijn ‘lichaam’ van vele ‘zonen Gods’ en

c.vandaaruit doorgaand totdat de hele schepping funktioneert naar Gods bedoeling.

Het volk Israël moest in een drietal oogstfeesten uitdrukking geven aan de toekomstige bedoeling van God met betrekking tot het herstel van de hele schepping. Hieronder geef ik van elk een korte omschrijving.

Feest van ‘ongezuurde broden’

Dit feest werd gevierd in de eerste maand van het jaar, voor het eerst direkt bij de aanvang van de uittocht uit Egypte na een langdurige periode van slavernij. Het Paasfeest duurde zeven dagen achtereen. Er werd ongezuurd brood gegeten vanaf de avond van de 14e tot aan de avond van de 21e dag van de eerste maand van het jaar. Tijdens deze periode mocht er niets in huis wezen, wat gezuurd (gegist) was. Tijdens de eerste viering van dit feest, toen het volk Israël nog in

Egypte was, werd het bloed van het geslachte paaslam gestreken aan de bovendorpel en de deurposten van de huizen ter bescherming tegen de ‘verderfengel’, die rondging in Egypte en alle eerstgeborenen van de Egyptenaren doodde (Exodus 12; Heb. 11:28). Deze verderfengel is dezelfde engelvorst, welke later wordt aange­duid met Dood.

Bij dit feest van het paaslam en de ongezuurde broden werd ook de ‘eerstelingsgarve’ van de gersteoogst voor het aangezicht des Heren bewo­gen. Met dit jaarlijks weerkerende feest moest het volk Israël uitdruk­king geven aan de betekenis van het lijden en sterven van de komende Messias (Joh. 01:29; 1 Joh. 02:02). Zijn bloed (leven) werd uitgegoten in de dood omwille van de ‘zonde der wereld’. Door deze daadstelling werd de macht van de Dood (verderfengel) verbroken. Wie door geloof het ‘vlees’ van dit offerlam zou eten en deel zou hebben aan de ‘bloedstor­ting’, zou vrij blijven van de verderf­engel. De Heer Jezus relateerde aan het pascha toen Hij zei: ‘… Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’… (Joh. 06:53-58).

Dit geldt nu nog onverkort. Wie het eeuwig leven wil beërven, moet bre­ken met de zonde en het ‘oude zuur­deeg’ uit zijn leven wegdoen. Alleen zo ontstaat een ‘ongezuurd vers deeg’, dat deel heeft aan Jezus Christus als Zijn geestelijk lichaam, dat zich temidden van de nood van de wereld zal openbaren (1 Kor. 05:06-08).

Het ‘feest der weken’

Precies zeven volle weken na de eerstelingsgarve werd aan het eind van de gersteoogst het Pinksterfeest gevierd. Dat was in de derde maand van het jaar. De gersteoogst als totaal is een schaduwbeeld van de ware gemeente. Deze gemeente wordt gevormd door de vervulling met de Geest van God, die de Heer vanuit Zijn positie aan de rechterzijde van de Majesteit in de hoge (Heb. 03:11) uitstort in de harten van degenen, die geloven. Zo worden de ‘vele zonen’ gevormd als het lichaam van Christus, waarvan de Heer Jezus het Hoofd is. Hierbij speelt uiterlijke struktuur en benaming een onderge­schikte rol. Zoals het kind zich bij de geboorte losmaakt van de moeder­schoot en een ontwikkeling tot zelf­standig leven aanvangt, zal de ware gemeente van de eindtijd zich in zelfstandigheid openbaren uit alle volken, stammen, talen en natiën. Het rijp worden van de gersteoogst geschiedt dus in de periode tussen Pasen en Pinksteren. In de werke­lijkheid overgezet leven wij nu in deze periode. Pasen ligt achter ons, want ‘ons Paaslam is geslacht’ en de ‘Eerstelingsgarve’ is voor ons bewo­gen voor het aangezicht van God (1 Kor. 05:07). De heilige Geest is bezig velen te vervullen om deel te hebben aan het lichaam van Christus en dit tot volheid te brengen voor haar komende openbaring ten behoeve van de zuchtende schepping.

Het feest van de ‘inzameling’

De volgende fase in het herstelplan van onze God is dan de periode, die in schaduw werd afgebeeld in het vieren van het loofhuttenfeest. Dit feest werd in het oude Israël gevierd in de zevende maand van het jaar. Het getal zeven geeft in de Bijbel altijd een bepaalde volheid aan. Zo ook is het loofhuttenfeest een aan­duiding van de volheid van de tijden, waarin het plan van God geheel ver­vuld wordt. De hele zevende maand stond in het teken van dit omvangrij­ke oogstfeest. Niet alleen de gerste­oogst, maar ook de tarwe-, olijven- en druivenoogst waren binnengehaald. In geestelijke zin betreft het loofhut­tenfeest dus het tot volle funktie komen van het oorspronkelijke doel van de Schepper, waarin naar Zijn verlangen alle mensen een plaats hebben, want in Jezus Christus is de overweldigende genade van God ver­schenen, heilbrengend voor alle mensen (Ef. 02:07; Titus 02:11-13). Voor dit doel is onze Heer Jezus Christus als ‘Zoon des mensen’ geo­penbaard en is Hij als de Christus neergedaald tot in het rijk van de Dood. Hij is echter als Overwinnaar daaruit opgevaren tot ver boven alle hemelen, om vanuit Zijn genoemde positie in de troon van de Vader alles tot volheid te brengen (Ef. 04:10). De zevende maand is dus het beeld van de tijd van het einde. Het evangelie van onze God en onze Heiland Jezus Christus wordt aan alle mensen van alle tijden en alle plaatsen bekend gemaakt, alvorens het ‘amen’ van de grote Schepper klinkt. Slechts diegenen, die willens en wetens op deze genade geen acht slaan, gaan verloren voor het doel van God. Voor hen is geen andere weg, dan met de duivel en de Dood en al hun demonen in de eeuwige afgrendeling van de ‘poel des vuurs’ terecht te komen. Deze is echter slechts voor de demonen bereid en niet voor de mens.

De grote Verzoendag

De tiende dag van de zevende maand was voor de Israëlieten de ‘grote Verzoendag’. Deze duidt op de totale verzoening tussen de grote Schepper en Zijn schepping. De grote Verzoendag werd ingeluid door het blazen op de trompetten op de eerste dag van de zevende maand. Zowel de eerste als de tiende dag van deze maand werden als sabbat gevierd (Lev. 23:24-33). Het blazen op de trompetten duidt in het schaduw­beeld op de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus, dat immers de aanleiding vormt voor de verzoening tussen de Schepper en ‘alle dingen’ (Kol. 01:20). Verzoening houdt in dat er geen schuld meer is, want deze is volkomen kwijtgeschol­den. De ‘zonde van de hele wereld’ werd door de volmaakte mens, onze Heer Jezus weggenomen (1 Joh. 02:02). Deze zonde blokkeerde de schepping in het bereiken van het doel van de Schepper. Deze blokkade werd door de duivel bewerkt door de verleiding en verleugening van het nageslacht van de eerste mens, zodat dit geheel onder de claim van de Dood is geko­men. Deze blokkade is dus door de overwinning van onze Heer tenietge­daan en daarmee is de tijd van het herstel ingetreden. Al is dit in uiter­lijke zin nog niet te zien, toch is de openbaring van de nieuwe schep­ping al volop bezig. Ook hier geldt het voorbeeld van het naar geboorte (= openbaring) toegroeiende kind in de moederschoot.

De ontwikkeling van de vrucht

Sinds door de Vader zelf het ‘zaad’ (de mens Jezus Christus) in de grond’ (dodenrijk) gezaaid is en gestorven, ontwikkelt zich de nieuwe ‘plant’ met een veelvoud van vrucht, welke identiek is aan het gezaaide zaad.

De ontwikkeling van de vrucht van het zaad is eerst ‘ondergronds’, daar­na uiterlijk nog verborgen in de ‘halm’, maar uiteindelijk wordt het volle koren’ in de aar geopenbaard als gelijk zijnde met het oorspronke­lijke zaad (vgl. Mark. 04:26-29).

Als gevolg van de overwinning van Jezus Christus door Zijn opstanding van tussen de doden uit, werd dé claim van de Dood over de schep­ping verbroken. Deze kan zich sinds­dien weer oprichten om aan haar potenties invulling te geven. Voor de mens betekent dit eeuwig leven zon­der beperkingen, mits hij gelooft en breekt met elke vorm van zonde. Zoals een vlinder uit de verpopte rups tevoorschijn komt, openbaart zich de nieuwe schepping uit de oude. Een rups is gebonden aan de aarde. Zij is onvruchtbaar, hoewel zij de lciem van de vlinder in zich draagt. Zo wordt de waarde van de eerste schepping bepaald door de openbaring van de nieuwe. In deze fase van innerlijke ontwikke­ling leven ook wij en verwachten met ‘lijdzaamheid’ de openbaring van het nieuwe leven. Deze nieuwe schep­ping is als de vlinder, die zich vrij in de lucht beweegt en zo nodig neer­daalt op de aarde, maar zich ook weer kan verheffen. Vergelijk hier­mee als voorbeeld de situatie van de Heer Jezus in Zijn verschijningen aan Zijn discipelen na Zijn opstan­ding. De nieuwe schepping heeft haar ontwikkeling in de hemel en vandaaruit komt zij tevoorschijn op aarde. Zij is ‘van boven’, vanwaar iedere gave die goed is en elk geschenk, dat volmaakt is, neerdaalt van de Vader der lichten (Jak. 01:17). Midden in de zevende maand, op de vijftiende dag, begon in Israël het zeven dagen durende Loofhutten­feest. Een feest van rust en genieten. Vanuit een volkomen rust en geduld wacht de grote Schepper als de Landman op de openbaring van de kostelijke vrucht, waartoe Hij alle ‘ingrediënten’ heeft voorbereid en ingebouwd. Hij heeft het zaad in de grond gebracht en heeft geloof, dat het zijn vrucht zal opleveren. Zo moeten ook wij geduld oefenen en onze innerlijke mens versterken, want het plan van onze God is bezig zich te voltrekken (Jak. 05:07-08).

 

Het herstel van de gemeente (4) door Wim te Dorsthorst

Eigenlijk wat vreemd om in een tijd van geweldige afval en leegloop van de kerken te schrijven over het herstel van de gemeente van Jezus Christus. Maar juist ten tijde van de grote ajval komt het geheimenis Gods, de gemeente, tot voltooiing zie hiervoor 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en Openbaring 10 vers 7 (2 Thess. 02:03 en Openb. 10:07).

Het is een heerlijke werkelijkheid dat over de gehele wereld mensen, juist ook uit de kerken, tot bekering komen in deze tijd. Maar even goed ook mensen uit volksstammen die nog nooit iets van het evangelie gehoord hebben. God roept uit het joodse volk, uit de moslimwereld en alle andere grote en kleine godsdien­sten mensen tot bekering. En dit alles naar de belofte die wij lezen in Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09), waar het Lam Gods in een nieuw gezang wordt toe­gezongen: “Gij zijt waardig de boek­rol te nemen en haar zegels te ope­nen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie”.

Al die waarachtige wedergeboren mensen zijn door bekering, volwas- sen-waterdoop en vervulling met de Heilige Geest geworden tot burgers van een rijk in de hemelen, burgers van het Koninkrijk Gods (Filip. 03:20). En al deze mensen brengt de Heer in plaatselijke gemeenten samen waar Hij hen maakt tot een koninkrijk en tot priesters voor God, die eenmaal als koningen zullen heersen op aarde. Dat zegt Openbaring 5 vers 10 (Openb. 05:10). En als wij over de gemeente spreken dan wordt bedoeld het waarachtige Lichaam van Christus, waarvan Hij het Hoofd is. Dan spreken wij over het heilige Sion Gods, het hemelse Jeruzalem, het huis Gods, de eerste­lingen onder Zijn schepselen naar Zijn eeuwige raad.

De Here nu is de Geest

In de voorgaande artikelen heb ik daar al het een en ander van geschre­ven. In het laatste artikel (nr. 3) heb ik geschreven over hoe de Heer Jezus, nu van Zijn plaats aan de g rechterhand Gods alles in de gemeente tot volheid gaat brengen (Ef. 04:10). De Heilige Geest vervult daarin een grote rol want de Here nu is de Geest en de grote verandering van heerlijkheid tot heerlijkheid vindt plaats door de Here, die Geest is, zegt het Woord (2 Kor. 03:17-18). Ik geloof dat het belangrijk is een goed zicht te hebben op het werk van de H. Geest. In ieder geval te geloven wat Gods Woord hiervan zegt. Want als men de Heilige Geest ontkent in Zijn werkingen in het Lichaam van Christus, dan kan Hij niet werken en wordt Hij uitgedoofd. Al het werk in de gemeente en aan de gemeente doet de Heer door mid­del van “gaven”.

Gaven van mensen, waardoor de goddelijke energie, de kracht van de Heilige Geest stroomt. Dat is de kracht waarmede Jezus uit de doden is opgewekt. Deze gaven van de geest van de mens, worden door de Heilige Geest tot leven gewekt en bekrachtigd, waardoor het Lichaam van Christus geestelijk, bovennatuur­lijk gaat groeien (zie art. 2 en 3).

Gaven van de Heilige Geest.

Mensen die de Heer als gaven geeft aan de gemeente.

Dat zijn de kanalen, zou je kunnen zeggen, waardoor Gods genade,

kracht en werking stroomt en de Heer alles tot volheid gaat brengen.

De bedieningen

Wij willen ons nu bezig houden met dit laatste en zien hoe de Heer men­sen wil geven om de gemeente te lei­den en om mee te werken aan het tot volheid komen van Gods volk. In Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 04:10-13) lezen wij daarvan: “Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alle? tot vol­heid te brengen. En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijp­heid, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Geweldige woorden van Paulus, waaruit vóór alles spreekt het heerlijke doel waar­toe de Heer mensen geeft met bij­zondere genadegaven, om de gemeenten te helpen vormen tot de gehele omvang van de volheid van Christus. Hier wordt in het algemeen over gesproken als van de vijfvoudi­ge bediening. Deze vormen niet als vanzelfsprekend de dagelijkse leiding van de plaatselijke gemeente. Voor we iets van de bedieningen kunnen zeggen zullen we eerst moe­ten kijken wat de Bijbel zegt over de algehele leiding van de gemeente.

Leiding en gezag

Als iets herstel nodig heeft in de gemeente van Jezus Christus dan is het wel het hele terrein van leiding en gezag, van bedieningen en van gaven in de gemeente. De duivel heeft kans gezien de ogen hiervoor te verblinden en dit hele terrein te bedekken met een dikke laag religi­euze namaak. De leiding en gezags­structuur zoals het Woord dit laat zien, is vervangen door menselijke systemen.

Ik heb dat in artikel 2 beschreven als het ‘kerkmodel’, wat voor een groot deel overgenomen is in de evangeli­sche-, pinkster- en volle evangeliege­meenten. In plaats van de dominee, waaronder een oudstenraad, is het nu veelal een voorganger met een broederraad. In veel gevallen is dit ontwikkeld tot een systeem, waarin de voorganger min of meer absoluut gezag heeft en waar de overige oud­sten zich aan dienen te onderwer­pen. Dit gaat soms zover, dat de voorganger gezien moet worden als een bijzondere gezalfde des Heren die bijna onfeilbaar is en geen correctie behoeft. Maar al te vaak spreekt men dan van: “De gemeente van voorganger NN…”.

Wat zegt Gods woord hierover?

Als we spreken over herstel en ver­nieuwing van de gemeente, dan gaat het immers om een terugkeer naar de werkelijke bijbelse fundamenten, waarheden, structuren en belevingen in de gemeente, het Lichaam van Christus. Ik las in een commentaar dat zowel de gaven van Heilige Geest, als wat Paulus beschrijft in Efeze 4 over de bijzondere genadega­ven vooral noodzakelijk waren in de begintijd van de kerk. Dat was de kindertijd en de Bijbel, zoals wij die nu hebben, was er nog niet. Nu heb­ben wij echter de Bijbel en is er een staat van volwassenheid gekomen en zouden wij dit alles niet meer nodig hebben. We lazen echter in Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13): “… totdat wij allen tot die volmaaktheid en de volheid van Christus zijn gekomen”. Het is dus noodzakelijk tot het einde toe en daarom geloof ik dat de Heer Zijn dorsvloer ook zal reinigen van deze vrome verleugeningen en het denken vanuit tradities. Juist nu de gemeente tot volheid gaat komen, is het zo belangrijk dat alle dogmati­sche en door traditie bepaalde structuren en menselijke systemen ver­vangen worden door de bijbelse prin­cipes. Zo niet, dan zal het belemme­rend werken in de voortgaande ont­wikkeling van de gemeente, waarbij ieder gemeentelid belangrijk is en betrokken dient te zijn. Immers door een verkeerde invulling van leiding en gezag is de belangrijke plaats van de individuele gelovige ook verloren gegaan.

In Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16) lezen we: “En aan Hem ontleent het gehele Lichaam als een welsluitend geheel en bijeen­gehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde”. Zo wil de Heer dat het weer zal functioneren.

Terug naar Gods woord

Terug naar Gods woord is niet ouderwets en traditioneel, maar is vernieuwend. Ik geloof dat het belangrijk is te beseffen dat de lei­ding- en gezagsstructuren, zoals we die lezen in het boek Handelingen en de brieven, niet kunnen steunen op traditie, maar op het werk van de Heilige Geest voor de begintijd en voor nu. De apostel Paulus schrijft” aan de Romeinen: ” Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge in staat om uit te maken wat God van u wil, en wat goed is, wat zeer goed is en volmaakt” (Rom. 12:02 Willibr.vert.). Een heel belangrijk woord in verband met dit onderwerp. Wie open en eerlijk het Nieuwe Testament bestudeert betreffende lei­ding in de gemeente zal zich verba­zen bij de ontdekking dat bovenom­schreven gezagsstructuur in de Bijbel helemaal niet voorkomt. Er wordt ongeveer 50 maal gesproken van een gemeente in het Nieuwe Testament. Nergens wordt er gespro­ken van een leider of een voorganger die het hoogste gezag in de gemeente zou hebben, en als vanzelfspre­kend boven de andere oudsten gesteld zou zijn of deze zou verte­genwoordigen. Als Paulus afscheid moet nemen van de gemeente dan ontbiedt hij de ‘oudsten’ van de gemeente van Efeze (zie Hand. 20:13-20).

Nergens leest men dat een brief geadresseerd is aan een voorganger of dat er over een voorganger of lei­der van een gemeente gesproken wordt in de brieven, in de zin van de thans gegroeide traditie. Er is zelfs geen specifiek grieks woord wat ver­taald kan worden met ‘voorganger’.

Voorgangers

De enige keer dat er gesproken wordt over ‘voorgangers’ (meervoud!) In (Heb. 13:07; Heb. 13:17 Heb. 13:24) Het griekse woord is hier “Hegoumenon” en het kan o.a. ver­taald worden met “leidinggevende mannen”. (De Petr.Can.vertaling spreekt van “leidslieden” en de Willibr.vert. van “leiders”). In (Hand. 15:22), waar dit­zelfde woord in de griekse grond­tekst gebruikt wordt, is het vertaald met “mannen van aanzien” onder de broeders. Van deze “mannen van aanzien”, Judas en Silas, wordt gezegd: “Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden” (vs. 22). Deze twee broe­ders brengen de boodschap van de apostelen, de oudsten en de gehele gemeente van Jeruzalem over aan de gemeente te Antiochië en bemoedig­den en versterkten de broeders met vele woorden, maar ze zijn zeker geen “Hegoumenon” in de betekenis van voorgangers.

In Handelingen 15 vers 22 (Hand. 15:22) wordt wel gesproken over “apostelen” en “oud­sten” en “de gehele gemeente” maar niet over een voorganger. Judas en Silas worden uit het midden van de gemeente gekozen om de boodschap over te brengen, maar behoren dus niet tot de apostelen of oudsten. Het waren mannen van aanzien onder de broeders met de bediening van pro­feet, maar ze worden hier wèl met hetzelfde woord benoemd als in Hebeeën 13 de “voorgangers”.

In Heb. 13 vers 7, 17 en 24 en in Handelingen 15 vers 22 wordt het woord enkel in meervoudsvorm gebruikt. Bovendien is het een woord in werkwoordsvorm. Al werkende zijn het medewerkers Gods. Er is dus niet een duidelijke, eensluidende vertaling te geven zoals van “presbuterous” wat consequent met “oud­sten” vertaald wordt. Dit alles overwegende is er dus geen bijbelse grond voor het ambt, functie of positie van voorganger zoals dat in de loop van de eeuwen is ontstaan. Nergens wordt in de Bijbel gespro­ken van een eenhoofdig leiderschap.

De Heer Jezus zegt tot de mensen die zich in die tijd tot leiders opwier­pen: “Gij zult u niet rabbi laten noe­men; want een is uw Meester en gij zijt allen broeders. En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader, Hij, die in de hemelen is. Laat u ook geen leidslie­den noemen, want één is uw Leidsman, de Christus” (Matt. 23:08-10). Wonderlijk dat men zich juist zó is gaan benoemen, terwijl het door de Heer uitdrukkelijk verboden wordt. Om de plaats van de voorgan­ger te onderstrepen, wordt wel eens gezegd: ‘er is maar één kapitein op het schip’. Dat is dan een wereldse uitspraak vanuit een werelds denken. In de gemeente van Jezus Christus gaat dit niet op. De Heer zegt nadrukkelijk dat alleen Hij Meester en Leidsman is. Om in het beeld te blijven dient Hij de enige kapitein op het schip te zijn!

De gezamenlijke oudsten

In het gehele Nieuwe Testament blijkt dat de geestelijke verantwoor­delijkheid van een gemeente berust bij een oudstenraad. Altijd in het meervoud.

Het zou te ver voeren, om hier op al die plaatsen waar over oudsten gesproken wordt, in te gaan. Slechts enkele plaatsen wil ik noemen. Het ingezamelde geld van de gemeente te Antiochië werd door Barnabas en Saulus naar “de oud­sten” van de gemeenten van Judea gebracht (Hand. 11:27-30). Paulus en Barnabas ‘wezen’ in ver­schillende gemeenten ‘oudsten’ aan (Hand. 14:21-23). Paulus schrijft aan Timótheüs: “Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een profe­tenwoord geschonken is onder hand­oplegging van de gezamenlijke oud­sten” (1 Tim. 04:14).

Toetsing en taak

De apostel geeft in de bekende gedeelten (1 Tim. 03:01-16 en in Titus 01:05-09) duidelijke richtlijnen waar aan te stellen oudsten aan getoetst die­nen te worden. In Titus 1 vers 5 (Titus 01:05) spreekt Paulus van “oudsten” (Presbuterous) die hij in vers 7 “opziener” (episkopon) noemt. Hieruit blijkt dus dat een oudste een opziener is en een opziener een oud­ste. Twee verschillende woorden voor hetzelfde ambt.

Ook deze naam “opziener” (episko­pon) is soms gebruikt om aan te geven dat iemand boven de andere oudsten, of zelfs boven verschillende gemeenten geplaatst zou zijn. In de Rooms Katholieke kerk is hier het woord bisschop van af geleid, iemand die gezag uitoefent over een kerkprovincie.

Wel wordt met het woord “opziener” duidelijk iets gezegd over de inhoud van het oudste zijn. Een oudste zal “toezien” op de gemeente. Hij is een “opziener”, een “opzichter”. Handelingen 20 vers 28 (Hand. 20:28) zegt hier­van: “Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot “opzieners” gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft”. (Ook hier weer “opzieners”, meervoud). Dat is een duidelijk omschreven taak voor de gezamenlijke oudsten van een gemeente.

In Titus 1 vers 7 (Titus 01:07) zegt Paulus het met andere woorden, maar met dezelfde betekenis, als hij schrijft dat een oudste of opziener een “onberispelijk beheerder dient te zijn van het huis Gods”.

Het woordje ambt is afgeleid van de vervoeging “episkopes” wat vertaald wordt met opzienersambt (1 Tim. 03:01). Paulus zegt: “Een gemeentelid mag het “opzienersambt” of “oudste­schap” begeren; dat is het begeren van een voortreffelijke taak (1 Tim. 03:01). Iemand die dit begeert zal door de oudsten getoetst dienen te wor­den aan de richtlijnen die Gods woord geeft.

Van de diakenen schrijft Paulus: “Laten ook dezen eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen” (1 Tim. 03:10). Met “ook dezen” geeft Paulus duide­lijk aan dat diezelfde procedure dus ook geldt voor aan te stellen oudsten. Niemand kan dus zichzelf opwerpen als een bijzondere roeping van de Heer ontvangen te hebben voor oudstenschap en zeker niet voor voor­gangersschap.

De apostel zegt dat er mensen zijn die zichzelf aanprijzen. Hij schrijft dan: “Maar zij meten zich af naar en vergelijken zich met zichzelf, zonder het zelf te begrijpen” (2 Kor. 10:12). Een aanstelling zal pas kunnen geschieden na toetsing en beproe­ving door de reeds aanwezige oudstenraad en na goedkeuring van de gemeente.

Zeker geloven wij dat door een nauwkeurige wandel met de Heer en gebed verstaan kan worden wie, naar de wil van de Heer, voor een taak geroepen kan worden. Maar de aan­stelling geschiedt niet rechtstreeks door de Heer, maar door daarvoor bevoegde mensen, naar duidelijke daarvoor gegeven richtlijnen. In Handelingen 14 zagen we dat de apostelen oudsten ‘aanwezen’.

Allen leden van één Lichaam

Wat wel vanzelfsprekend is, dat bin­nen een oudstenraad iemand zal zijn die leiding kan geven aan het geheel. Dat kan iemand zijn die door zijn bijzondere geestelijke begaafdheden als vanzelfsprekend die taak toegewe­zen zal krijgen.

Als deze duidelijke profilering ont­breekt, zal de oudstenraad uit hun midden een voorzitter kiezen.

Maar hoe het ook zij de één zal zich nooit boven de andere mogen stel­len. Een ieder is lid van dat ene Lichaam, want door één Geest zijn wij allen tot één Lichaam gedoopt (1 Kor. 12:12-13). Alleen de Heer staat als Hoofd boven allen. Ten diepste mag er geen verschil zijn tussen gemeente-leden en gemeente-leiders, al heeft ieder lid wel z’n specifieke plaats van God aangewezen gekregen (1 Kor. 12:18) waar hij of zij op zijn of haar wijze mee dient te werken in het Lichaam. Wanneer ook deze zaken van leiding en besturing in de gemeente weer naar Gods orde hersteld gaan wor­den, zal dat tot geweldige geestelijke opbloei van de gemeente leiden. Dan zal er een klimaat ontstaan van onderlinge verbondenheid en dienst­baarheid en zal ieder lid op zijn wijze en naar zijn kracht mee kun­nen werken aan de groei van het Lichaam, om zo opgebouwd te wor­den in de liefde.

Dan zullen gaven en bedieningen pas echt tot ontwikkeling kunnen komen, waarover de volgende keer meer.

 

 

 

 

Voorschoten een opmerkelijk initiatief door Jildert de Boer

In Voorschoten (Zuid-Holland) wor­den al zo’n 16 maanden maandelijk­se samenkomsten op donderdag­avonden belegd. Een echtpaar uit die plaats, Jack en Yolande Wester, werd al langere tijd van te voren sterk bepaald bij de mensen in hun woonplaats. Wat zou het heerlijk zijn als die iets van de volle boodschap zou­den kunnen horen! Immers: waar je zelf zo blij mee bent geworden voor je eigen leven wil je graag delen in je omgeving! Het genoemde echtpaar funktioneert zelf al vele jaren in de pinksterkapel in Den Haag. Het ver­langen, om daarbij tevens gericht te zijn op de eigen woonplaats groeide Na deze dingen biddend te hebben voorbereid, kwam het tot de daad. Via kleine stukjes in plaatselijke en regiokrantjes werd de eerste bijeen­komst aangekondigd. Steeds werden er gastsprekers uitgenodigd met een duidelijk thema rondom de bood­schap van het Koninkrijk der heme­len. Om enkele van de vele sprekers te noemen: van JanKees Roose tot Cees Maliepaard, van Jan Fluit tot Wim van Putten en van Dick Huis tot Gert-Jan Doornink. De gastsprekers reageren enthousiast op deze evangelisatie/opbouw – aktiviteit, waaraan zij een steentje mogen bij­dragen. Op dit moment worden de bijeenkomsten bezocht door zo’n 30 tot 40 mensen. De groep bestaat uit mensen van allerlei achtergronden. Daarbij zijn er een aantal ondersteu­nende broeders en zusters uit enkele nabijgelegen volle evangeliegemeen­ten. Met wijsheid heeft het organise­rende echtpaar een liederenblad samengesteld. Hun eigen muzikale talent wordt volop ingezet. Er wordt enthousiast gezongen en er is een bepaalde onderlinge betrokkenheid opgebouwd. Het valt te merken dat er vertrouwen is gegroeid in de ini­tiatiefnemers! Met belangstelling wordt een volgende avond tegemoet gezien. Er wordt ijverig in agenda’s gebladerd om te kijken of men op een voorgestelde avond kan, want de meesten willen deze vooral niet mis­sen!

Wanneer het woord gebracht wordt, is er ontvankelijkheid bij de aanwezi­gen, die in de meeste gevallen van kerkelijke komaf zijn en soms zoe­kende naar meer van de Heer. Aan zodanigen wordt ook goede lektuur uitgereikt. In voorzichtigheid en trachtende de wil van God te ver­staan zoeken Jack en Yolande Wester naar de verdere bedoelingen met deze groep. Zij beseffen dat je het ontstaan van een gemeente niet kunt maken. Die kan alleen geboren wor­den! Daar is een bepaald rijpingspro­ces van God voor nodig en daarin mogen wij leren stappen te zetten in afhankelijkheid van de Heer. Waar aan gewerkt kan worden is bij­voorbeeld het meelezen vanuit de meegenomen Bijbel, zodat er studies gebracht kunnen worden, waarbij meerdere gedeelten kunnen worden opgeslagen. Op die wijze vindt er een vernieuwing van denken plaats en vervolgens een verandering van leven. Ook de vrijmoedigheid om hardop te bidden is een aandachts­punt, dat nog tot ontwikkeling mag komen. Wat er al gebeurt, is mooi! Er komen spontaan getuigenissen en er kunnen dingen gedeeld worden. Als er gereageerd wordt, gebeurt dat in een goede geest. Het is een kost­bare groep, om met wijs beleid aan verder te bouwen.

‘Witte vlekken’ in den lande

Wat kunnen we leren van een derge­lijk initiatief? Volle evangeliege­meenten zijn vaak regio-gemeenten. Zou het niet prachtig zijn als we meer hart krijgen voor de plaats, waarin we wonen? Zendingsvisie is geweldig. Zicht krijgen op het volle zoonschap eveneens, teneinde samen met Jezus Christus straks een hele, zuchtende schepping te kun­nen herstellen. Daarom is onze per­soonlijke heiliging een wezenlijke zaak. Daarbij hebben we nu echter een arbeidsveld dicht bij huis. In ons Jeruzalem: in ons eigen gezin, in de buurt, op school en werk. Of een cir­kel verder: in ons Judea en ons Samaria ligt eveneens een roeping. Roept de Heer u wellicht om ‘voor­schoten’ te geven? Hebt u een pio­niersgeest, om in uw gebied een startschot te doen klinken? Of denkt u: laten anderen het voortouw maar nemen? Er zijn vele plaatsen in Nederland waar weinig volle evange­liegetuigenis is. Is het niet heerlijk om levend water te hebben in een ‘woestijn’? Excuses zijn er genoeg te vinden. De grond kan hard zijn. Dat kun je merken als je bijvoorbeeld in Harderwijk of Hardenberg woont, of in andere ‘harde’ plaatsen. De invloed van streekgeesten kan bijna tastbaar zijn… Mannen en vrouwen Gods met de Geest van geloof wijken daar niet voor terug! Durft u in uw omgeving ‘voor-schoten’ te geven de levende hoop dat God ze gaat bevestigen? Er zijn ‘witte vlekken’ genoeg in het land, waar nauwelijks bekendheid is aangaande het evange­lie van het Koninkrijk der hemelen! Anders gezegd: er zijn (helaas) vol­doende ‘zwarte plekken’, maar u mag op die plaatsen een licht van God zijn, zodat de duisternis in mensenlevens ontmaskerd wordt en zij tot bevrijding en vernieuwing komen! Laten de bestaande volle evangeliegemeenten maar visie ont­wikkelen op het nemen van initiatie­ven in de woonplaatsen van gemeen­teleden. Niet vanuit een menselijke impulsiviteit, maar op aanwijzingen van de Heer en in bewogenheid voor mensenlevens.

De verbindings- en bevoorradingslijnen met bestaande gemeente(n) zijn erg belangrijk, wanneer men tot het besluit komt om elders iets te onder­nemen. Elders is dan meestal op de ’thuisplaats’ van sommige gemeente­leden. Vormt er zich eenmaal een kern van gelovigen, dan is er een basis aanwezig van waaruit zich nieuwe gemeentevorming zou kun­nen gaan ontwikkelen. Wanneer een nieuwe groep ontspruit en de deelne­mers daaraan verlangen naar geeste­lijke groei, dan vraagt dit om zorg­vuldige begeleiding. In de huidige gemeenten mogen broeders en zusters opgroeien en rijpen tot dienstbe­toon, zodat zij in ijver en draagkracht kunnen voorgaan, om ook andere mensen met honger naar meer gees­telijk voedsel verder te helpen. Paulus schreef aan Timotheüs: “en wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook anderen te onder­richten (2 Tim. 02:02). Overweegt u eens voor Gods aange­zicht wat uw taak in deze kan zijn! Het initiatief in Voorschoten is op meerdere plaatsen het navolgen waard!

 

Wespennest door Froukje Huis

Enige weken geleden waren we samen de tuin aan het opknappen. Spitten, maaien, gras bijeenharken, randjes bijknippen… We waren heer­lijk rustig aan het werk. Plotseling een kreet: “Gauw in huis…, de deur dicht!” Ik snapte er niets van, maar jachtte me naar binnen.

“Kijk eens!” Een hele zwerm wespen zoemde woedend in de tuin. Ze leken wel uit de grond op te stijgen! Ik heb hun nest omgespit, dat zat in de grond!”

Toen we na een kwartiertje gingen kijken, was de rust weergekeerd. Het stuk papier dat we zagen liggen, bleek een raat te zijn. Het nest lag vlak bij de schommel, waarmee de kleinkinderen graag spelen en het moest dus met wortel en tak uitge­roeid worden. Maar hoe? Gelukkig had de gemeentereiniging een specialist voor zulke karweitjes en al de volgende morgen werd het nest met een groot formaat (flit)spuit behandeld. Zodra de ‘koningin’ dood was, zou het hele ‘volk’ wegtrekken. Inderdaad was na twee dagen alles verdwenen.

Enkele dagen later hoor ik een vreemd geluid in de tuin. Een vogel, die in de rietmat lag te pikken? Ik bekijk het ding van alle kanten: geen vogel te zien!

Ik begrijp er niets van. Het is even stil en dan begint het weer. Ik tuur… en zoek… Opeens daar zie ik het. Het is een wesp, die aan het riet zit te knagen. En kijk… daar nog één! Wat zei die man ook weer? Wespen knagen hout om raten van te bou­wen. Dus… ze zijn een nieuw nest aan ’t maken. Oppassen en uitkijken! Wat geeft de natuur ons toch veel wijze lessen, want ook geestelijk kunnen we ons in een wespennest steken. Een moeilijk gesprek, waarbij machten aan ’t licht komen, die wraak willen nemen. Een goedbedoelde opmerking, die verkeerd begrepen wordt en verwer­ping en weerspannigheid opwekt. Een tere snaar, die beroerd wordt en diep begraven emoties naar boven brengt…

De boze is er immers altijd op uit om beroering in onze levens te brengen.

Er is maar één oplossing: een gron­dige opruiming van het ‘nest’! En daarvoor hebben we een Specialist nodig: de heilige Geest. Jezus heeft aan het kruis op Golgotha alle machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd (Kol. 02:15). Hij heeft aan Zijn discipelen, dus ook aan ons die geloven, de heilige Geest gegeven opdat wij in staat zullen zijn in Zijn Naam ook de machten te overwin­nen.

Wij mogen, ja móeten zelf meewer­ken aan onze bevrijding. Maar…, bevrijding is één ding! Vrij blijven een tweede! Als de ‘koningin’, de leidende macht, is verdwenen, weggestuurd, zullen sommige andere machten stiekum verdwijnen. Maar als ze de kans krij­gen gaan ze zich hergroeperen en een mogelijkheid afwachten om terug te keren.

Wat zegt de Bijbel? “Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullen­de leeuw, zoekende wie hij zal ver­slinden. Wederstaat hem…” (1 Petr. 05:08). “Geef de duivel geen voet” (Ef. 04:27).

“Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden” (Jak. 04:07). Dus doe de wapenrusting aan en houdt het zwaard gereed!