1989.04 nr. 302

Levend geloof 1989.04 nr. 302

De vrijheid van de Geest door Gert Jan Doornink

Pinksteren heeft vele aspecten. Eén ervan is de ‘vrijheid’ die de Heilige Geest wil bewerken in het leven van ieder mens dat zich daarvoor openstelt. Dit openstellen houdt in dat de mens tot geloof komt in Christus, want Hij is Degene die werkelijk vrijmaakt. Hij heeft de volle prijs voor de vrijheid van de mensen betaald. Petrus zegt van de gelovigen dat zij vrijgekocht zijn met het kostbare bloed van Christus 1 Petrus 1 vers 18 en 19 (1 Petr. 01:18-19).

Wie Christus heeft aanvaard kan voortaan als een ‘vrije man’ of ‘vrije vrouw’ door het leven gaan. De afrekening met het verleden heeft definitief plaatsgevonden. Hij heeft “onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht” 1 Petr. 2 vers 24a (1 Petr. 02:24a). “Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze overtredingen van ons” Psalm 103 vers 12 (Ps. 103:012).

Een geheel nieuwe wereld is voor ons opengegaan; er is een totale verandering in ons leven gekomen. We zijn nieuwe scheppingen in Christus met als doel om “voor de gerechtigheid te leven” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dat houdt in dat wij geroepen zijn het nieuwe leven van Christus te openbaren.

Het nieuwe leven is een vrij leven

Dit nieuwe leven is een ‘vrij leven’, dat wil zeggen: het wordt niet langer beheerst door de vorst der duisternis. We zijn vrijgekocht van de zonde, maar ook van alles wat ons opgelegd was. Bijvoorbeeld als wij meenden dat wij God konden dienen door de wet te vervullen, mogen wij nu weten dat de wet in Christus vervuld is. Nu gold de wet in de eerste plaats voor de Joden, maar ook niet-Joden, die God willen dienen menen vaak nog dat dit alleen mogelijk is in een keurslijf van geboden en verboden.

De Bijbel stelt echter zeer nadrukkelijk: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt” (Gal. 05:01). Alleen geloof in Jezus geeft de ware vrijheid. Dan ontvangen wij de ‘nieuwe wet van de Geest’ in ons hart en worden de perspectieven geschapen voor de ontwikkeling van de nieuwe mens. Deze nieuwe mens is geroepen het beeld van Jezus te openbaren, zodat anderen die nog beheerst worden door de vorst der duisternis, door ons ‘getuigenis’ ook zullen kiezen voor de ware vrijheid.

Wanneer Paulus in Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01) stelt dat Christus ons heeft vrijgemaakt, zegt hij er wel met nadruk bij dat we daarna stand moeten houden en ons niet weer een slavenjuk moeten laten opleggen. De duivel is er op uit ons te beroven van onze vrijheid en ons weer ‘onder de wet’ en onder zijn bezetting te brengen.

Hoe komt het dat christenen, die de werkelijke vrijheid hebben leren kennen, soms toch weer deze vrijheid kwijtraken? Dat kan verschillende oorzaken hebben, onder andere wanneer deze vrijheid ontaardt in ‘losbandigheid’, waarvoor Gods Woord ons trouwens ook waarschuwt. Dan maken we misbruik van onze vrijheid door de duivel toe te laten bij ons te infiltreren. De ‘vrijheid’ die hij aanbiedt is een surrogaat-vrijheid en betekent in werkelijkheid gebondenheid.

Ook kan het gebeuren dat we met een verkeerde leer opgevoed worden. Dan leren we nooit de werkelijke vrijheid kennen en beleven. Daarom is de prediking van de boodschap van het Koninkrijk der hemelen ook zo belangrijk. Ieder kind van God behoort zich af te sluiten voor alle verkeerde leringen die telkens weer de kop opsteken en afwijken van de ‘volle boodschap’. We behoren ons te richten op het ene grote doel: de openbaring van de volheid van Christus in en door ons. En dat zal alleen gebeuren als we gezonde geestelijke voeding ontvangen.

Waarom de Geestesdoop zo belangrijk

Tegen de beroving van onze vrijheid. waar de duivel op uit is, is maar één remedie, dat is de doop en vervulling met de Heilige Geest. Alleen waar de Geest des Heren is, is vrijheid, schrijft Paulus in 2 Korinthiërs 3 vers 17 (2 Kor. 03:17). Dat is niet één of ander gevoel of gedachte dat de Geest van God met ons is of ergens in het luchtruim zwevend aanwezig is, zodat wij maar af moeten wachten of Hij op ons ‘neerdaalt’. Maar de Geest behoort een realiteit in ons te zijn.

Daarom is de boodschap van Pinksteren ook zo belangrijk. Door de doop met de Geest kunnen wij als nieuwe scheppingen in vrijheid opgroeien en leven. Door de doop met de Geest gaat de geestelijke wereld voor ons open en kunnen wij waarheid van leugen en licht van duisternis onderscheiden en leren wij hoe wij om moeten gaan met Gods Woord. Want Gods Woord komt alleen tot leven door de Heilige Geest. Door de doop met de Geest leren wij ook op de juiste wijze geestelijk te strijden en te overwinnen. De tongentaal is daarbij een machtig wapen.

De doop met de Geest moet echter ‘in het geloof’ aanvaard worden, zoals wij ook door het geloof in Christus het nieuwe leven van Hem hebben ontvangen. En na de doop in de Geest als eerste ervaring, hebben we de dagelijks vervulling nodig. Ook die wil de Heer ons schenken, want in Zijn grote liefde wil Hij niets, liever dan dat we de ware vrijheid in Christus op optimale wijze leren kennen zodat de vorst der duisternis steeds minder kans krijgt te infiltreren. Zo gaan wij – zoals Paulus dat formuleert in 2 Korinthiërs 3 -. de heerlijkheid des Héren weerspiegelen en veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is. Dat is de beleving van de ware vrijheid!

 

Als koningen heersen… (gedicht) door Piet Snaphaan

“Wij mogen leven en als koningen heersen door Jezus Christus” (Romeinen 5 vers 17(Rom. 05:17).

Geestelijk leven is ook geestelijk strijden,

het kwade weren, elke dag;

de naam van Jezus steeds belijden,

je dagelijks in Hem verblijden,

beseffend wat je in Hem vermag.

 

Het is een voorrecht om te leven,

als koning, priester, met gezag,

te mogen heersen, geven, nemen,

als kinderen Gods je rechten claimen,

die Jezus aan Zijn gemeente gaf.

 

De macht van het geloof door Gerrit van de Kamp

Jezus, de leraar met gezag

In Markus 1 vers 21 tot 28 (Matt. 01:21-28) zien we dat de Heilige Geest Jezus inspireert tot het leraarschap. Opnieuw een manifestatie van de Geest in het leven van Jezus.

Jezus brengt een leer (Grieks: didachei). Jezus leert wie God is. Er is sprake van kennisover­dracht. Voor Jezus’ tijd had niemand God gekend zoals Hij in werkelijkheid is. Door de manifestatie van de Geest komt de waarheid over God voor het eerst openbaar. En Jezus kan het weten, want Hij zat aan de boezem van zijn Vader en Hij was het die sprak: als je Mij kent, dan ken je de Vader Johannes 1 vers 18 en Johannes 8 vers 19 (Joh. 01:18; Joh. 08:19). Jezus be­schikte derhalve over inside informatie.

Als Jezus leert, dan leert Hij als gezaghebbende Markus 1 vers 22 (Mark. 01:22), dit in tegen­stelling tot de gevestigde Schriftgeleerden, merkt Markus fijntjes op. De Statenvertaling zegt dat Jezus als machthebbende leert en dat zegt nogal wat over de identiteit van Jezus, over wie Hij is. Hij is machthebber.

De Duitse Luthervertaling zegt het zo: “Er lehrte mit Vollmacht”. Dat bete­kent dat Jezus als gevol­machtigde, in dit geval namens zijn Vader, leert. Je kunt dan stellen: Jezus leert over God namens God.

De woorden van Jezus hebben macht

Elk woord dat Jezus uit­spreekt heeft macht. Zijn woorden werken altijd iets uit èn ze hebben eeuwig­heidswaarde : “De hemel en de aarde zullen voorbij gaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan” Markus 13 vers 31 (Mark. 13:31).

Een heel duidelijk voor­beeld van de macht van Jezus’ woorden staat in Matteüs 8 vers 8. (Matt. 08:08) Daar ontmoet Jezus een Romein­se hoofdman die een zieke knecht heeft. De Romein gelooft dat Jezus hem wel beter kan maken en zegt tegen Jezus: “Spreek slechts één woord en mijn knecht zal herstellen”. De hoofdman weet dat de woorden van Jezus mach­tig zijn, zelfs als het maar één woord is…

Een ander voorbeeld van de machtige uitwerking van de woorden van Jezus lezen we in Matthéüs 8 vers 16 (Matt. 08:16), waar staat dat Jezus de geesten met zijn woorden uit dreef. Het is dus duidelijk: als Jezus spreekt dat zijn woorden geen loze kreten. De woorden van Jezus hebben inhoud. Hij is écht leraar en gevolmach­tigde .

Wat valt er te melden over de houding van Je­zus? We zien dat Hij een volkomen dominante hou­ding heeft tegenover de demonen. Jezus is name­lijk nog niet uitgesproken of een onreine geest re­ageert . De geestenwereld komt blijkbaar in rep en roer als Jezus leert. De­zelfde dag nog loopt de hele stad te hoop voor de deur van Petrus. Ook daar worden vele boze geesten uitgedreven en zieken worden genezen.

Met de onreine geest maakt Jezus korte metten. Hij heeft geen twijfelach­tige houding maar treedt meteen op: “Zwijg stil en ga uit van hem”, spreekt Jezus op autoritaire wijze tegen de geest die het leven van een mens ver­galde .

De reactie van de omstanders

Hoe reageren eigenlijk de omstanders in de synago­ge als ze Jezus horen spreken? Die raken bij de woorden Van Jezus “bui­ten zichzelf, ze zijn stom verwonderd en dodelijk geschrokken”, aldus de grondtekst waar voor “de verwondering van de mensen” een zeer sterke uitdrukking wordt ge­bruikt: ekplessomai. Die­genen die horen wat Je­zus spreekt zijn echt bui­ten zichzelf van verba­zing, omdat Jezus als machthebber spreekt en dat was nog niet eerder voor ge kom en.

Als je ziet hoe dat bij Je­zus ging, mag je ernaar verlangen dat dit ook in onze tijd gebeurt. De woorden die wij in de naam van Jezus spreken gaan gepaard met machts­uitoefening. De boodschap die wij in de naam van Jezus verkondigen gaat wat uitwerken. Dan zullen ook in onze omgeving de toehoorders buiten zich­zelf zijn over dit evange­lie, een leer met gezag.

Welk geloof openbaarde Jezus?

“Waar heeft Hij deze din­gen vandaan en wat is dat voor een wijsheid, die Hem gegeven is? En zulke krachten, als door zijn handen geschieden?” Dat vragen de inwoners van Nazareth in hun stomme verwondering zich af als ze Jezus aanhoren Markus 6 vers 1 tot en met 6a (Mark. 06:01-06a). We zien dus dat zich in het leven van Je­zus wijsheid en kracht manifesteren door de in­spiratie van de Geest.

Machthebbers twijfelen niet. Als Jezus wonderen verricht is dat door de kracht van de Geest die kan werken vanwege het geloof van Jezus. Wonde­ren komen tot stand door geloof. En Jezus had een houding van on voorwaar­delijk geloof.

Jezus definieert het geloof in Markus 11 vers 22 tot en met 24 (Mark. 11:22-24) absoluut. Geloven is tot een berg zeggen dat hij zichzelf moet opheffen en zichzelf in de zee moet werpen. En daarbij niet twijfelen. Sterker nog: als je bidt voor of om iets, dan moet je geloven dat je het ontvangen hebt, “en het zal geschieden”. Abso­lute woorden van Jezus.

In Matteüs 17 vers 20 (Matt. 17:20) staat dat niets wat in het Woord van God is beloofd, onmogelijk is. Geloof zon­der twijfel geeft onbe­grensde macht. Zo is de houding van Jezus, zo behoort onze houding te zijn.

Een goed voorbeeld van de houding van Jezus is te lezen in Markus 9 vers 14 tot 29 (Mark. 09:14-29). Een vader brengt zijn door demonen overmeesterde zoon naar Jezus, maar eerst probe­ren de discipelen de boze geest uit te drijven. Dat lukt niet en de Schriftgeleerden staan daar met hen over te discussiëren. Als Jezus erbij komt ver­telt de vader wat er ge­beurd is. Jezus verwijt de discipelen ongeloof en laat de bezeten jongeman bij zich brengen. “Als u iets kunt doen, heb dan mede­lijden en help ons”, roept de vader van de jongen Jezus toe. “Als u kunt?”, zei Jezus, “alles kan voor wie gelooft” Markus 9 vers 23 (Mark. 09:23). Voor Jezus is het wel of niet kunnen uit drijven van de boze geest geen vraag. “Alles kan voor wie gelooft”, zegt Hij. Op zijn gezag wordt vervol­gens de stomme en dove geest uitgedreven.

Een ander voorbeeld van de onberispelijke houding van Jezus komen we tegen in het verhaal over de op­wekking van het dochter­tje van Jairus. Jezus – krijgt de tijding dat het meisje heel ziek is en gaat naar haar op weg. Onder­weg wordt Hij op gehouden en ondertussen komt iemand vertellen dat het meisje al gestorven is. Dan staat er in Markus 5 vers 36 (Mark. 05:36): “Doch Jezus luisterde niet naar wat gezegd werd, maar Hij zeide tot de overste der synagoge (de vader van het meisje): Wees niet bevreesd, geloof alleen”. Frappant is dat bij deze jobstijding wordt vermeld dat Jezus eenvoudigweg niet luisterde naar wat Hem over het meisje werd meegedeeld. Jezus be­steedt geen enkele aan­dacht aan de omstandig­heden.

Dat is geloven. Niet zien op de omstandigheden maar geloven dat God de Vader boven de omstan­digheden staat. Geloven dat wij boven de omstan­digheden mogen staan… Dan kan de Heilige Geest zijn werk doen.

(Gerrit van de Kamp schreef een driedelige serie artikelen over ‘De kracht en werking van de Heilige Geest in het leven van Jezus’. Dit is het tweede artikel. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof” van vorige maand).

 

New age door redactie.

Hoewel er de laatste tijd reeds velé publicaties zijn verschenen over de zogenaamde New Age- beweging zijn wij blij dit artikel te kunnen publiceren. Broeder Evert van de Kamp weet namelijk niet alleen het New Age-denken op duidelijke wijze te analyse­ren en te ontmaskeren, maar geeft ook het enige alternatief aan, door te stellen dat niet alleen het beproeven der gees­ten nodig is, maar óók het brengen van- en het in de praktijk realiseren, van het Evangelie van het Koninkrijk.

(redactie ).

 

”New age”: Bedreiging of uitdaging? door Evert van de Kamp

“Beproeft de geesten of ze uit God zijn” (1 Joh. 04:01).

Wat ‘New age’ zelf zegt

‘New Age’ betekent let­terlijk ‘nieuwe tijd’. De New Age-beweging is de nieuwe tijd-beweging. Het tijdperk van de vis­sen – bekend uit de as­trologie en symbool voor het christendom – is praktisch afgelopen. Nu komt na tweeduizend jaar het volgende teken van de dierenriem, het sterrenbeeld Aquarius of Waterman, aan bod.

De verscheidenheid in deze beweging is enorm. Dat blijkt ook uit de New Age-aanhangers. Je vindt er macrobiotische groen­tetelers en Boeddhisten onder, maar evenzeer predikanten en priesters. De volgende vraag wil ik stellen en beantwoorden: Betekent ‘New Age’ een nieuwe tijd of is het een nieuwe toren van Babel?

Wat behelst ‘New age’?

Men verwacht inderdaad een ‘gouden tijdperk’. De ‘nieuwe’ denkbeelden komen vanuit Californië over West-Europa aanwaaien.     

Het aantal variaties in dit ‘nieuwe denken’ is zo groot, dat het niet mee valt daar enige orde in te scheppen. Christus speelt daarin nauwelijks een rol. Het christendom bracht niet wat men er van verwacht had, hekelt men.

De Jezuiet Karel Douwen, New Age-aanhanger, ziet wel wat in de kombinatie christendom en de ‘nieu­we tijd’. Hij spreekt lie­ver over het ‘nieuwe tijds-denken’, waarin de Christusbelijdenis wordt vervangen door de Christuservaring.

In deze tijd zal het ‘holisme’ centraal staan. Dat houdt in dat alle dingen in deze wereld met elkaar samenhangen, dat mens en natuur, lichaam en geest, innig verbonden zijn. Deze tijd kondigt zich aan in de sterren. Het tijdperk van Aquarius, de Waterman, wordt gekenmerkt door eenheid en harmonie.

De afzonderlijke religies zullen elkaar niet meer bestrijden, want men re­aliseert zich dat de kern van iedere levensbeschou­wing hetzelfde is. De ver­schillende godsdiensten blijven gewoon bestaan, maar beseffen dat ze in principe één zijn. Het maakt niet (meer) uit of je Islamiet, Boeddhist, Christen of een volgeling van Bhagwan bent, vindt men. Van het polariseren­de tijdperk van de Vissen zijn wij immers op weg naar het harmoniserende tijdperk van de Waterman. Die is het symbool van de universele religie uit het Verre Oosten. Deze brengt alles samen en lost tegenstellingen op. Te­genstellingen verdwijnen of worden overbrugd.

De samenleving vaart er wel bij. Aan het hokjes- denken komt een einde. En wat wil je, de kern van de Bijbelse boodschap is toch dat er een nieuwe tijd wordt aangekondigd? Denk eens aan de nieuwe hemel en de nieuwe aar­de!

Gelukkig denken wij an­ders! In de New Age-beweging beoogt men de zogenaamde heelheid van de schepping. Dat klinkt heel mooi. Maar het is… vruchteloos. Adam heeft de schepping aan de vruchteloosheid onder­worpen en het is alleen de Heer Zelf die met zijn volk – de gemeente van Christus – de schepping van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid kan en zal bevrijden tot de vrijheid van de heer­lijkheid der kinderen Gods Romeinen 8 vers 20 en 21 (Rom. 08:20-21).

Kenmerken van ‘New age’

Eén van de grondprin­cipes van New Age is het uitwissen van de grenzen tussen de Schepper van hemel en aarde en het geschapene. God is een eindeloze stroom van energie. Een alles dra­gende en alles omarmende kracht, die alles door­drenkt en waarin alles meedoet: mensen, plan- . ten, dieren, bomen, mi­neralen , sterrenstelsels, woestijnen, rivieren, etc. in het holisme vloeit alles in elkaar over en zijn individu en tegenstelling een illusie.

Men zoekt naar de ver- vergoddelijking van de mens overeenkomstig Ge­nesis 3 vers 4 (Gen. 03:04) waar staat: “Gij zult als God zijn”. De mens wordt, wat hij in aanleg is, een levende god. In zijn wezen, zijn diepste wezenskern, is iedereen God. Men grijpt dan ook terug naar tal van mythen van Grieken en Hindoes, Germanen en Babyloniërs. Daarin wordt de mens verheer­lijkt als een godheid. Dit gaat regelrecht in tegen Gods bedoeling de mens, door wedergeboorte en doop in de Heilige Geest, gelijkvormig te maken aan het beeld van Jezus.

De ‘God-in-ons’ moet door allerlei therapieën worden wakker geschud.

Door yoga, meditatie­technieken, cursussen , voor bewustzijnsgroei (het gaat om het meer) en in geleid worden in de Germaanse magie zijn slechts enkele school­voorbeelden om de ver­goddelijking te bereiken. Zoals in het Hindoeïsme wordt zelfontplooiing zelfverwerkelijking en dat wordt zelfvergodde­lijking.

Alle godsdiensten en heilige boeken worden gelijk gewaardeerd. Alle uitleggingen worden ge­lijkgeschakeld en wie zich uit naam van de waarheid verzet, wordt uit geschakeld. Van enige tolerantie is dan plotse­ling geen sprake meer, tenzij men bereid is zich voor de zegekar van de beweging te spannen. De ware christenheid moet maar op ‘zwaar weer’ rekenen.

Dit zijn slechts een klein aantal kenmerken. Be­proef ze maar of ze uit God zijn.

Verschijningsvormen

De ‘nieuwe-tijdscentra’ tieren welig. In ons land zijn er al ongeveer 500.

Tienduizenden volgen hun cursussen, die variëren van het leren om positief te denken tot zenmedita­tie. Je kunt er les krij­gen in zelfhypnose, aura- lezen, zelfhealing (gene­zing) etc., maar je kunt er evengoed terecht voor massage, een gesprek met de sterren, yoga voor zwangere en oudere vrou­wen.

In de ‘gelukswinkels’ van de ‘nieuwe tijd’, zoals bijvoorbeeld in het New Age-centrum ‘Sous le So- leil’ in Utrecht (nu al 30 cursussen per semester), is van alles te koop. U vindt er stenen met ge­neeskracht en een einde­loze hoeveelheid symboli­sche snuisterijen, zoals yin-yankaarsen, kettingen met de Davidsster , kruis- beeldbroches, etc. Brain- tapes zijn in. Je kunt een hypnosebandje kopen dat de angst om in het open­baar te spreken wegneemt, maar ook bandjes voor af­slanken zonder dieet, af­rijden zonder zenuwen, studeren en slagen. Er zijn ook brontapes, band­jes met synthesizermuziek en fluisterstemmen, die je bij de bron van geluk brengen.

Daar is de geur van wierook en bezwerende violen. De grootste collectie wierook uit Tibet, Japan en China is hier present. In een deel van de winkel verkoopt de al­ternatieve drogist zijn holistische gezondheids- producten op kruidenbasis en massageolie voor het hoofd. Zelfs de New Age-bibliotheek en een theehuis met vegetari­sche hapjes. notenbrood en verschillende soorten thee ontbreken niet.

Ook in het bedrijfsleven maakt het ‘nieuwe-tijds- denken’ grote opgang. Een medewerker van een groot organisatieadviesbureau concludeert: ‘Er borrelt in het Nederlandse zakenleven het nodige. Bij alle mensen met wie ik tot nog toe gewerkt heb, blijkt de behoefte aan een nieuwe manier van leven. In de bankwe­reld, in de grote bedrij­ven, bij de overheid’.

Door de antroposofie, het marxisme, Bhagwanreizen, etc is hij veranderd. Zijn New Age-voorspelling luidt dat het holisme de hele samenleving zal ver­anderen, inclusief de kerken.

De Jezuiet Douven uit Enschede vertelt dat er nu al elk kwartaal ruim zeventig protestantse en katholieke theologen bij elkaar komen om de Bijbel te bestuderen op New Age-elementen.

En de hervormde predi­kant Floris Kruyne vindt de nota ‘Kerkzijn in een tijd van Godsverduistering’ van de hervormde synode ver beneden alle peil. Oosterse meditatie, holis­tische filosofie en huma­nistische psychologie wor­den op een hoop gescho­ven, vindt hij. Bepaalde oosterse meesters zijn voor hem net zo belang­rijk als Christus. Christus is eigenlijk verouderd.

Het nieuwe-tijd-denken is voor hem het geloof in de komst van een nieuw geestelijk tijdperk, waar een nieuw trillingsniveau zal gaan werken. Mensen zullen meer openstaan voor hogere sferen. Het hoopgevende aspect van de New Age-beweging spreekt hem zeer aan.

Operatie uit de afgrond

Het is overduidelijk: de put is los. De grote aanval wordt geopend op al­les wat van de Heer is. Dat moet verleid en ten onder gebracht worden. Het beest uit de zee en de aarde maakt zich op. Het geprofeteerde woord uit Openbaring 13 gaat in vervulling. Het beest uit de afgrond is in op­mars Openbaring 11 vers 7 en Openbaring 17 vers 8 (Openb. 11:07; Openb. 17:08). Het lijkt net een nieuw syncretisme. Syncretisme is vermenging. Vroeger noemde men dat het over­nemen van de ene gods­dienst door de andere. Nu gaat het om gelijk­schakeling met een enor­me vermenging van wer­kelijk alle vormen van occultisme.

Het enige oogmerk van de duivel is de absolute heerschappij over elk mens. Wat hem met Chris­tus nimmer lukte, pro­beert hij nu als nooit te­voren met de mens in de eindtijd te bereiken.

Letterlijk lezen wij in 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04) het volgende: “Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook (satan wordt de engel des lichts genoemd), want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voor­werp van verering heet, zodat hij zich in de tem­pel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij een god is”. Dat is wat nu meer dan ooit gebeurt.

Velen zeggen: ‘Als ik maar, genees’. En… ‘als iets helpt, kan het toch niet verkeerd zijn? Wat voor een gevaar schuilt er nu in acupunctuur of het magnetisme?’

De leugen wordt grif ge­loofd. Er komen vele spectaculaire genezingen tot stand door duivelse manipulaties. Heel opzien­barend zijn tal van frap­pante spiritistische gene­zingen. Er is nauwelijks eerder vertoonde imitatie van het Goddelijke boven­natuurlijke leven op gang gekomen.

Ik geef u één voorbeeld. De Heer Ouwejan uit Den Haag schrijft: ‘Ik heb in Den Haag een praktijk en school gehad, waarop wij een opleiding verzorgden tot beroeps-voetreflex- zonetherapeut. Altijd heb ik als wedergeboren christen gedacht dat de voetreflexzonetherapie geheel zuiver is en uit de hand van de Here God, misleid als ik ook was, totdat de Here God ingreep en mij op een duidelijke manier liet zien, dat de therapie wel de­gelijk occult is en op precies dezelfde lijn zit als acupunctuur, magne­tisme, iriskopie, etc. Ik was dus ook, ongewild uiteraard, een dienst­knecht van de duivel. Het wordt zo fraai ver­pakt dat het lijkt of het van God komt’.

Dit soort zaken bedreigt velen. Walter en Rianne van der Smitte hadden tien jaar lang een New Age-centrum als succes- vol hypnotherapeut, hel­derziende en magnetiseur. Ze hadden maar liefst 1700 vaste klanten. In 1986 kwamen zij tot be­kering en zij volgen nu een opleiding aan een bijbelschool.

Een zaak die beschamend is

Prof. Verkuyl noemt de opmars van de New Age- beweging een beschamen­de zaak. Beschamend om­dat ze christenen voor de vraag stelt hoe het „ komt dat zovelen zich sluiten voor de boodschap van de Heer en de oren openen voor een gods­voorstelling, een mens­beeld, een toekomstbeeld, een heilsleer, die falie­kant in strijd is met het evangelie van Jezus Christus.

Beschamend ook, omdat zoveel theologen nog steeds zeer eenzijdig aan­dacht schenken aan de secularisatie (verwereld­lijking) en blind blijken te zijn voor de opkomst van de nieuwe religies.

Ik hoop dat er in de Pinkster- en Volle Evangelie-beweging nog meer alert op dit alles inge­speeld en gereageerd gaat worden. Het is niet alleen het beproeven der geesten wat nodig is, maar ook het brengen van en het in praktijk reali­seren van de boodschap van het Evangelie van het Koninkrijk. Daaraan zal de Heer de kracht van zijn Geest verbinden.

Gezondmakend tegenspel

De New Age-beweging is niet alleen beschamend, ze vraagt ook om effectief bijbels tegenspel tegen alle dwalingen en vormen van valse profetie.

Drs. R. H. Matzken, lid van de werkgroep ‘Bijbel en New Age’ heeft een »’ recent congres over New Age bezocht. Hij vertelt dat Verkuyl daar het volgende stelde: ‘Wan­neer wij het isolement van de ‘Vissen’ aanvaar­den, staan wij buiten­spel; wanneer wij mee­doen met het denken van Aquarius, plegen wij geestelijk overspel; wan­neer wij vasthouden aan de Bijbel, boven alle tij­den, beoefenen wij tegenspel.

Liggen hier geen ‘gouden kansen’ voor het Volle Evangelie? Ik noem enkele wezenlijke punten voor ‘gezond makend’ tegenspel:

De unieke en persoon­lijke en reële relatie die er mag zijn tussen God en de mens. Geen zon­daar meer tot de dood, maar het leven beleven van de rechtvaardige, Romeinen 5 vers 1 en 2 (Rom. 05:01-02), rechtens vrij van de zonde, Romeinen 6 vers 7 (Rom. 06:07).

Het leven met God door de doop met de Hei­lige Geest. Daarin wordt God niet gereduceerd tot een goddelijke kracht, maar ligt de weg, door persoonlijke overgave aan God en heiliging in God, open om gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus Romeinen 8 vers 27 en 1 Johannes 3 vers 2 (Rom. 08:27; 1 Joh. 03:02). De mens mag als een werkelijke ‘zoon van God’ geopenbaard worden, Romeinen 8 vers 14 en Galaten 3 vers 26, (Rom. 08:14; Gal. 03:26). Daar wacht de schepping op, daar ziet de schepping naar uit en niet naar een beweging van New Age.

Het belijden dat God enkel goed is en dat de mens in datzelfde spoor van ‘goed-zijn’ mag tre­den , niet door zelfver­werkelijking, maar door eenvoudig geloof in de Heer Jezus Christus, be­heerser van alle wereld­geesten. Hij is de enige in ons mensenvlees geko­men Heelmeester, Verlos­ser en Bevrijder, Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Alleen Jezus vol­maakt de mens.

Niet het schoonklinken­de ‘evangelie’ van de sa­tan overwint de wereld, maar het Evangelie van het Koninkrijk van Jezus Christus. Dat zal geen einde hebben, maar het einddoel Gods bereiken: God alles en in allen, hoop en herstel voor de hele schepping, Romeinen 8 vers 21 en 1 Korinthe 15 vers 28, (Rom. 08:21; 1 Kor. 15:28).

Dat is de nieuwe tijd van Jezus Christus en zijn Gezalfde, de Gemeen­te!

Tenslotte, dit is de belof­te van God: “In de dagen van al die koningen (ook New Age-koningen) zal de God des hemels een Ko­ninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal over­gaan: het zal al die ko­ninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde ma­ken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” Daniël 2 vers 44 (Dan. 02:44).

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Net als bij het zwemmen

Gelooft Dick ook in de Here God, mam?

Een veel voorkomende vraag bij ons thuis. Hoe ik ook probeer uit te leggen dat geloof niet gezien wordt aan de buitenkant, deze vraag – per definitie bijna niet te beantwoorden – keert steeds weer terug. De koningin, de ministers, de nieuwslezer, van de buurman tot Henny Huisman, allemaal komen ze aan de beurt.

Nu was het Dick. Hij kwam een keertje bij ons eten. Soms waagt hij zich in de samenkomst. Wagen… omdat hij zeker geen christen wilde heten! Dat is iets vreselijks: christenen. Maar zijn hart is bezweken. De liefde van Jezus kon hij niet weerstaan.

Jezus volgen! Dat is alles wat hij nog wil. Leven naar het grote gebod der liefde, tonen dat je leven veranderd is. In zijn leven een hele grote verandering.

Aan tafel – waar de kinderen vol aandacht meeluisteren – zegt hij van alles over Jezus en Boeddha en andere góden. Alles draait nog in elkaar om. Af en toe waait een vloek over onze tafel.

En toch: Dick zoekt zo… met z’n hele hart, naar waarheid! We begrijpen de strijd die om hem wordt gevoerd, en in hem woedt.

Dan komt een dag later die we! bekende vraag. Hoe zat het nu met Dick? Hij had het wel over Jezus, maar toch… zo anders dan onze kinderen gewend zijn.

Gelooft Dick ook in de Here God?’, vraagt de jongste zoon. ‘Ik denk het wel hoor!’ antwoordt de oudste. ‘Ik denk het ook’, doe ik ook mee, ‘alleen Dick vindt geloven in God nog zo moeilijk. Hij heeft het ook niet zo geleerd, zo van jongs af aan, als jullie. Kinderen geloven het beste in de Here God’.

‘Ja, het is net als bij zwemmen, mam’, begint de oudste weer, ‘als je dat leert als je jong bent… dan gaat het later vanzelf. Als je geloven leert als je jong bent, dan hoef je er later ook niet zo bij na te denken, dan gaat het ook vanzelf. Ik denk er nu ook niet zo bij na! In God geloof ik gewoon’.

Tja, hij is ook al bijna tien! Die grote knul van me.

Wat een wijsheid! Jammer dat Dick er nu niet bij is. Want al dat geploeter, dat afzetten tegen christenen, tegen de bijbel, tegen het leven in het Lichaam van Christus; het is zo eenvoudig te vergelijken met iemand die watervrees heeft en niet zwemmen kan! Hoe moeilijk leert een volwassene zwemmen! Zoveel meer obstakels te overwinnen dan een kind dat voor z’n plezier naar het zwembad gaat. (Uitzonderingen daargelaten).

Wat een voorrecht voor kinderen uit gezinnen waar men de Heer kent, ondanks alle kromme en rechte wegen die nog bewandeld zullen worden. Ze hebben het eens jong geleerd… net als zwemmen! En: jong geleerd… oud gedaan!

 

Vrijmoedigheid: Gevoel of recht? door Wim te Dorsthorst

 

Het woord ‘vrijmoedigheid’ roept in ons spraakge­bruik veel meer een ge­voel op dan dat het ons doet denken aan een be­paald recht. ‘Hij had niet de vrijmoedigheid om te spreken’ wil zeggen: hij durfde het niet, hij voel­de zich minderwaardig of angstig.

De betekenis die de grote Van Dale eraan geeft, wijst ook in die richting. Komen we dan in de Bij­bel dit woord tegen dan zijn we geneigd die alge­mene betekenis eraan te geven.

Het valt mij echter op dat woorden in de Bijbel maar al te vaak een veel diepe­re of ook wel andere be­tekenis hebben dan in ons hedendaags spraakgebruik het geval is. Veel woor­den zijn – zoals zoveel andere dingen – gedeva­lueerd .

De Bijbelse betekenis

Naast de algemene beteke­nis heeft het woord ‘vrij­moedigheid’ ongetwijfeld een – wat ik zou willen noemen – Bijbelse beteke­nis. In de Griekse wereld betekende het woord “Parrhesia’, dat over het alge­meen met ‘vrijmoedigheid’ vertaald wordt, oorspron­kelijk: het recht van de vrije burger van een stad om op een volksvergade­ring zijn mening naar vo­ren te brengen. Het ging dus bij dit woord niet om een subjectief gevoel, dus of iemand de moed had iets te zeggen, maar om een objectief recht van iemand om in vrijheid zijn mond te openen.

Later kreeg het woord een meer algemene betekenis (ook in het Nieuwe Testament), maar het bleef die betekenis van recht behouden boven de sfeer van het gevoel. De Bijbelse vrijmoedigheid is dan ook in het Nieuwe Testament over het algemeen geen eigenschap van de gelovigen zelf, maar een hun door God geschonken recht dat in het geloof aanvaard en gekend mag worden.

Zwakheid en vrijmoedigheid

De grote apostel Paulus was zich bewust dat hij een dienstknecht van Je­zus Christus was, een ge­roepen apostel, afgezon­derd tot verkondiging van het evangelie van God Romeinen 1 vers 1 (Rom. 01:01). Dit te weten alleen maakte hem nog niet tot een krachtige persoon­lijkheid, Aan de Korinthiërs schrijft hij: “Ook kwam ik in zwakheid met veel vrezen en beven tot u”, 1 Korinthe 2 vers 3 (1 Kor. 02:03).

Maar op grond van zijn geloof-in Jezus Christus en zijn roeping, had hij recht van spreken en sprak hij dan ook met grote vrijmoedigheid. In zijn brief aan Filémon vers 8 (Filemon. 01:08) lezen wij in de Staten­vertaling: “Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus, om u te bevelen, hetgeen betame­lijk is”. De Petrus Canisius-vertaling heeft hier: “Ofschoon ik in Christus ’het volste recht heb’, u te bevelen wat uw plicht is”.

Paulus wist dat hij vrij­moedigheid bezat om de gemeenten zonodig te be­velen , omdat hij hierbij steunde op zijn recht in Jezus Christus.

Vrijmoedigheid door de Geest

In het boek Handelingen wordt veel gesproken over de vrijmoedigheid van de apostelen en anderen om het Woord te verkondigen. Dit was gevaarlijk en bracht soms geseling en gevangenschap mee en kostte sommigen het leven, Handelingen 5 vers 40 tot en met 42 en Handelingen 7 vers 58 en Handelingen 12 vers 1 en 2 en Handelingen 16 vers 22 en 23 (Hand. 05:40-42; Hand. 07:58; Hand. 12:01-02; Hand. 16:22-23).

Waren dit dan zulke kra­nige mensen van zichzelf? Zien we niet dat de apostelen zich doodsbenauwd opsluiten na de dood van Jezus Christus, uit vrees voor de Joden? Zijn ze zo geleerd en welsprekend van zichzelf? Neen, juist niet, maar ze hebben recht van spreken en ze ontvangen de vrijmoedig­heid van hun Heer en Meester.

In Handelingen 4 lezen we hoe ze bedreigd worden door de overheid als ze nog langer leren op gezag van de Naam van Jezus. Ze verdwijnen dan niet in angst van het toneel, maar eenparig verheffen ze hun stem, met de ove­rige discipelen, tot God. “En nu Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot ge­nezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de Naam van Uw heilige knecht Jezus”, Handelingen 4 vers 24 tot en met 30  (Hand. 04:24-30).

Zij dreigen niet terug, ze bidden de Heer niet om wraak, maar ze bidden om vrijmoedigheid om tekenen en wonderen in de Naam van Jezus Christus.

Dan lezen we verder in Handelingen 4 vers 31 (Hand. 04:31): “En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen, en zij werden allen vervuld met de Hei­lige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoe­digheid”.

Ze hadden het recht, ja de opdracht, om van de Heer te getuigen en ze hadden daartoe ook kracht ontvangen door de Heilige Geest Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Als daar dan dreiging en afwijzing is, dan is het gebed ‘geef uw dienst­knechten vrijmoedigheid’ en ze worden vervuld met de Heilige Geest en ont­vangen ‘vrijmoedigheid’. Naar ik meen is dit een geweldig voorbeeld voor de gemeente nu en zeker in de tijden die komen gaan.

In deze voorbeelden onderkennen we duidelijk dat vrijmoedigheid niet gebaseerd is op eigen kunnen, op eigen moed of kracht, maar op het geloof in Jezus Christus en de kracht van de Heilige Gees. Paulus verwoordt dit heel treffend in 2 Korinthe 3:4-6 (2 Kor. 03:04-06) als hij zegt: Zulk een vertrouwen hebben wij door Christus op God. Niet, dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als ons werk in rekening te bren­gen, maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond”.

Onze vrijmoedigheid is een zegen van God en ze ver­spreidt zegen onder de mensen.

Vrijmoedigheid is ons burgerrecht

Iedere gelovige mag op die vrijmoedigheid aanspraak maken die hem typeert als burger van het hemelse Koninkrijk. Paulus zegt nadrukkelijk dat wij bur­gers zijn van een rijk in de hemelen” Filippenzen 3vers 20 en Efeze 2 vers 6 en Efeze 2 vers 19 (Filip. 03:20; Ef. 02:06; Ef. 02:19). Dat wil niet alleen zeggen dat we erbij horen, ingeschreven zijn in het boek des levens van het Lam, maar dat wil ook zeggen dat we ‘burgerrecht bezitten.

Het centrum van het he­melse Jeruzalem is de troon der genade, waarop God, de Vader en Jezus Christus gezeten zijn. Vanuit die troon wordt iedere burger recht ge­daan. Daarom zegt Hebreeën 4 vers 16 (Heb. 04:16): “Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barm­hartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd”.

Wij zijn hier op aarde ‘vreemdelingen en bijwoners’ omdat het nog het gebied is waar de troon van de satan is (Openb. 02:13a). En zoals Jezus, tijdens zijn dagen in het vlees gebeden heeft en smekingen onder sterk ge­roep en tranen geofferd heeft aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij ook verhoord is uit zijn angst Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07), zo kunnen wij in diezelfde situaties geraken. Daarbij hoeven we ons niet krampachtig flinker te houden dan we zijn en dan onze Heer was, want dan maken we geen ge­bruik van onze rechten en missen de barmhartig­heid en de genade die we zo broodnodig hebben.

De gerechtigheid van God

Wij houden dan echter vast aan onze belijdenis dat Jezus de grote Hoge­priester, de Zoon van God is, Hebreeën 4 vers 14  (Heb. 04:14). Onze rechtsgrond is ons geloof in Hem als de Zoon van God.

In Efeziërs 3 vers 1 (Ef. 03:01) verwoordt Paulus dat al­dus : “En zo bezitten wij in Jezus Christus, door ons geloof in Hem, de vrijmoedigheid om met vol vertrouwen tot God te gaan” (vert. Prof. Brou­wer). De Israëliet mocht zelfs het aardse heiligdom nog niet binnengaan. Wij hebben het recht om zon­der angst of vrees of minderwaardigheid, het hemelse heiligdom binnen te gaan en te verschijnen voor Gods aangezicht Lucas 1 vers 74 en 75 en Hebreeën 10 vers 19 (Luc. 01:74-75; Heb. 10:19).

Dit is de grote genade van God, die Jezus Chris­tus , die geen zonde ge­kend heeft, voor ons tot zonde heeft gemaakt, op­dat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem (2 Kor. 05:21). Wij na­deren dus niet op grond van eigen gerechtigheid of op grond van goede werken, maar op grond van genade, bestaande in de gerechtigheid Gods in Jezus Christus.

Door geloof en liefde

Ook de apostel Johannes schrijft in zijn eerste brief verschillende malen over die vrijmoedigheid. Het recht om met vrijmoe­digheid te bidden tot God steunt bij Johannes op het geloof in de naam van de Zoon van God en de lief­de tot elkaar. Hij zegt: “Geliefden, als ons hart (geweten) ons niet ver­oordeelt , hebben wij vrij­moedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht” 1 Johannes 3 vers 21 en 22 (1 Joh. 03:21-22).

Nu laat de apostel ons niet in het ongewisse wat die geboden zijn en wat God welgevallig is. Hij zegt in 1 Johannes 3 vers 23 (1 Joh. 03:23): “En dit is zijn gebod: dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben, gelijk Hij ons geboden heeft”.

Dat is dus de rechtsgrond van onze vrijmoedigheid. In het slot van zijn brief stelt Johannes dit nog­maals heel duidelijk aan de orde als hij schrijft: “Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. En dit is de vrijmoedigheid die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort”, 1 Johannes 5 vers 13 en 14 (1 Joh. 05:13-14).

Volharden in de vrijmoedigheid

Dit geweldige recht zal ons door de duivel altijd betwist worden. Hij wil ons ontmoedigen, hij zal ons aanklagen en beschul­digen, zodat we geen vrijmoedigheid meer zou­den hebben. Maar dan klinkt de oproep van de schrijver van de brief aan de Hebreeën: “Geef dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen be­loofd is” Hebreeën 10 vers 35 (Heb. 10:35).

Wat de wil van God is, hebben we gezien in de eerste Johannesbrief. Wij zullen volhardend ons recht als burgers van het Koninkrijk van God handhaven, ondanks alle tegenspraak. Wij zullen daarbij echter voor ogen houden dat we hierbij niet steunen op eigen recht of op eigen be­kwaamheid. Onze vrijmoe­digheid steunt op het ge­loof in Hem, Jezus Chris­tus, de Zoon van God, die alle macht heeft in he­mel en op aarde, en de kracht van de Heilige Geest. Zo wordt ons het recht gegeven om in vrij­moedigheid de mond te openen.

 

 

 

Pinksteren door de redactie

Het eerstvolgende (mei )nummer van “Levend Geloof” verschijnt na Pinksteren. Wij willen daarom reeds nu al onze lezers en lezeressen een rijk gezegend Pinksterfeest toewensen. Het is ons gebed dat de vrucht en de gaven van de Geest in ons meer en meer werkzaam zullen zijn, zodat wij ons ten volle gaan openbaren als beelddragers van Christus.

Redactie “Levend Geloof”

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (7)

God is een met Zijn schepping

Aan het slot van de vorige aflevering hebben wij opgemerkt dat in verband met de volkeren de góden ook een rol spelen. God is totaal anders dan de góden. Hij heeft, in tegenstelling met de góden, hart voor zijn schepping. Daarom bindt Hij ook de strijd aan tegen de góden. Hij haalt de volkeren onder de góden vandaan».

Psalm 115 vers 5 (Ps. 115:005) zegt over de góden: “Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet”. De aanvulling hierop kan zijn: ‘Zij hebben geen hart’. Dit ontbreekt in hun wezen; ze hebben geen identiteit. De góden hebben geen ‘hart’ voor de mens, vandaar dat ze de mens afdanken als ze er genoeg van hebben. Ze gebruiken de mens alleen maar. Bij de góden is de mens ‘huisraad van de duivel’; bij Gód is de mens ‘huisgenoot’. Daarom is God zo fel tegen de góden. God zegt: ‘Ik wil niet dat de mens, die van Mij is, onder de góden gebukt gaat’. Het fundament van alle geboden is het eerste gebod: “Gij zult geen andere góden voor Mijn aangezicht hebben”. Het heeft onmiddellijk te maken met: “Ik ben de Here, uw God, die u uit het diensthuis geleid hebt”.

God is één met zijn schepping. r Je kunt God niet scheiden van zijn werken. God heeft zoveel ‘hart’ voor zijn schepping, dat Hij nooit zal toelaten dat zijn schepping eraan gaat. Vaak wordt gedacht: ‘Hier is de schepping en daar is God. Als de schepping vergaat, leeft God vrolijk voort’. Dat kan niet, want God heeft zogezegd zijn ‘hart, ziel en zaligheid’ in de schepping gelegd. God is verweven met zijn werken. Ook een kunstenaar legt ‘hart en ziel’ in het werkstuk dat hij maakt. Je zou kunnen zeggen: ‘Als de aarde zou vergaan, zou God ophouden te bestaan’.

Wat wordt bedoeld met de ‘hoogten der aarde’?

We gaan nu weer terug naar Deuteronomium 32, waar we in vers 13 (Deut. 32:13) lezen: “Hij deed hem (weer dat ene volk) rijden over de hoogten der aarde”. Dit ene volk mag rijden over de hoogten der aarde. Je ziet hier de bestemming van Israël en ook de bestemming van het nieuwtestamentische Israël.

Wat is een hoogte? Een hoogte is in de eerste plaats een uitkijkpost. Op een hoogte zie je meer dan in een dal. Vanuit de hoogten kun je het terrein overzien. Je hebt uitzicht en overzicht. Ten tweede is een hoogte een machtscentrum. Als je de hoogte in bezit hebt, kun je van daaruit het hele gebied in bezit nemen, het is een centrum van gezag, van autoriteit, In de derde plaats is een hoogte een waterkering, een dam. Je houdt er de vloed mee tegen. De waterstroom wordt ermee af gedamd. Tenslotte kunnen we nog denken aan religieuze hoogten. ‘Hoogten’ hadden altijd een godsdienstige betekenis.

Vanouds was elke hoogte verbonden met een bepaalde god, die vanuit de hoogte het omliggende gebied beheerste. Elke Baal had zijn eigen territorium. Er waren vele Baäls, onder andere Baal-Peor en Baal-Zebub. “Hij deed hem (Israël) rijden over de hoogten der aarde”. Als ze de hoogten der aarde krijgen, betekent het dat ze van daaruit de hele aarde zullen beërven. Israël was geroepen om de hoogten vrij te maken. De góden moeten eraf en zij, als zonen, erop, met het doel: voor de volkeren. Ze krijgen de hoogten der aarde om op die manier de volkeren onder de góden vandaan te krijgen, in vers 8 wordt gesproken over de mensenkinderen en de zonen van Israël. De zonen van Israël en de zonen van adam zijn op elkaar betrokken. Het is ook de lijn van het boek Genesis: van adam tot Israël, van de mens tot de mens Gods.

De boze engelen vormen alleen een beperkte eenheid., in zoverre ze met zijn allen ergens tegen zijn. Ze hebben geen liefde voor elkaar. In het Koninkrijk Gods is het andersom. Wij zijn één omdat we samen ergens vóór zijn. Wij zijn voor het Koningschap van Jezus Christus. Dit is een positieve eenheid. Vandaar dat uiteindelijk de eenheid van de gevallen engelen geen stand houdt. Ik geloof dat het principe van de ontbinding er bij Babel van meet af aan reeds inzit. Het heeft geen innerlijke samenhang. Het is een dwangcultuur. Als je iets oplegt, houdt het geen stand. Alleen wat van binnenuit geschiedt, is blijvend. Daarom zegt God: ‘Ik zal mijn wetten in uw hart schrijven’.

De betekenis van de zegen van Mozes

In Deuteronomium 33 lezen wij over de zegen van Mozes. Deze zegen heeft Mozes uitgesproken over de twaalf stammen van Israël. Het is mooi dat hij deze zegen in een raam plaatst; er staat een kader, een omlijsting omheen. Deze omlijsting wordt gevormd door Deuteronomium 33 vers 1 tot 5 (Deut. 33:01-05) en Deuteronomium 33 vers 26 tot 29 (Deut. 33:26-29). Deuteronomium 33 vers 1 tot en met 5 geeft een overzicht van de geschiedenis en Deuteronomium 33 vers 26 tot en met 29 geeft een beeld van de toekomst.

In vers 2 lezen wij: “Hij zeide: De Here is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seïr. Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden”. Ik geloof dat je kunt zeggen dat de ‘heilige tienduizenden’ engelen zijn. Er zijn ook commentaren die vermelden dat hier engelen bedoeld zijn. Er wordt ook wel gezegd, dat dit de engelen zijn, die betrokken zijn geweest bij de wetgeving op de Sinaï’. In het nieuwe testament staat dat de wet werd gegeven door bemiddeling van engelen. Als God op de Sinaï’ verschijnt, is Hij omringd door en komt Hij vanuit tienduizenden van engelen.

Vers 2 vermeldt verder dat zij aan zijn rechterzijde een brandend vuur zagen. De Septuagint zegt: “en zijn engelen waren met Hem als vuurvlammen”. Dit hangt samen met de lichtglans. Toen het volk Israël door de woestijn trok, was er in de nacht een vuurkolom. Hetzelfde woord ‘vuurkolom’ komt in Openbaring weer terug als ‘zuilen van vuur’. In Openbaring 10 vers 1 (Openb. 10:01) lezen wij namelijk: “En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk (de wolkkolom! )… en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur”. Hier staat letterlijk hetzelfde woord, dat in Exodus wordt gebruikt voor vuurkolom. Je zou kunnen zeggen: ‘zijn voeten waren als kolommen van vuur’ Exodus 13 vers 21 en Exodus 14 vers 24 (Ex. 13:21; Ex. 14:24). Deze engel staat op kolommen van vuur. De vuurkolom in de nacht maakte scheiding tussen Israël en Egypte.

Wij hebben te maken met hetzelfde begrip als in Deuteronomium 33 vers 2b (Deut. 33:02b) waar we lezen over de engelen die aan zijn rechterhand zijn. De Here verschijnt op de Sinaï met zijn tienduizenden engelen. Hij geeft de Thora aan het volk Israël. Er staat meteen achter in vers 3: “Ja Hij heeft de volken lief”. Hier spreekt het hart van God. Hij zegt: ‘Ik kom jullie de Thora, de onderwijzing geven, maar Ik houd van al de volkeren. Ik begin bij jullie, maar als Ik jullie zie, zie Ik in jullie de vertegenwoordiging van de hele volkerenwereld’.

God heeft de volkeren op het oog

De zeventig zonen van Israël vertegenwoordigen zeventig volkeren (Ex. 01:01-05). Het getal 70 is in de bijbel vaak het getal van de volkerenwereld. In Genesis 10 – de volkerenlijst – worden er zeventig genoemd. Jezus zond er zeventig uit, als beeld van het getuigenis voor de volkeren. Merk waardig is dat bij het Loofhuttenfeest zeventig stieren werden geslacht, als beeld van het heil dat uitgaat tot alle volkeren. Hier zat heel bewust het getuigenis in dat men op die manier plaatsvervangend wilde zijn voor de volkerenwereld.

In vers 3b lezen wij: “…al zijn heiligen – in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden”. God heeft de volkeren op het oog

In Deuteronomium 33 vers 3 tot en met 5 (Deut. 33:03-05) lezen wij: “Ja, Hij heeft de volken lief; al zijn heiligen – in uw hand zijn zij, aan uw voeten legeren zij zich, vangen iets op van uw woorden. Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jakob. Hij werd koning in Jeschurun, toen de hoofden van het volk bijeenkwamen , de stammen van Israël alle tezamen”. Opnieuw wordt duidelijk dat God de volkeren op het oog heeft. Wanneer er staat dat Mozes ons de wet geboden heeft, is het goed om te bedenken dat Mozes helemaal niet zo wettisch was. De wet betekent eigenlijk: onderwijzing, Thora. Verder betekent ‘Jeschurun’: rechtuit, oprecht. Het is een andere naam voor Israël; het is een erenaam. God wordt koning in Jeschurun. Daar geeft Hij zijn onderwijzing, met het oog op al de volkeren. De engelen waren niet tevergeefs bij de Sinaï’. Ze staan als het ware in de startblokken om vanuit dat ene volk uit te gaan over al de volkeren.

1989.03 nr. 301

Levend geloof 1989.03 nr. 301

De triomf van het leven door Gert Jan Doornink

Het feest van de opstanding

Met Pasen viert de gemeente van Christus weer het feest van de opstanding van Jezus. Het is niet zo maar een feest, maar het raakt de kern van ons geloofsleven: de dood is overwonnen en hét leven heeft getriomfeerd. Want dat is een ding wat zeker is: Pasen is het grote bewijs dat ‘de dood’ niet het laatste woord heeft, maar ‘het leven’.

De dood is verzwolgen in de overwinning, zoals Paulus het zo kernachtig uitdrukt 1 Korinthe 15 vers 54 (1 Kor. 15:54).

De dood is iets waar de meeste mensen niet goed raad mee weten. Men wil er liever niet aan denken of men spreekt er op onverschillige wijze over. Dit is niet zo verwonderlijk, want de dood staat nu eenmaal lijnrecht tegenover het leven. De dood is een vijand, het is de laatste vijand die onttroond wordt, zegt Paulus in 1 Korinthiërs 15 vers 26 (1 Kor. 15:26).

Maar het is niet zo dat we tegen deze vijand aan hoeven te kijken met de gedachte dat deze vijands nog steeds iets onherroepelijks is die niet te verslaan zou zijn. Als kinderen Gods weten we het héél zeker dat vijand ‘dood’ overwonnen is door Jezus Christus. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen, gezegevierd”, zegt Paulus in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). En door geloof in Jezus Christus zijn wij ten volle deelgenoten van deze overwinning geworden:

Weliswaar bevinden wij ons nog in een vergankelijk lichaam van vlees en bloed, dat bij ‘het sterven’ afgelegd wordt, maar het nieuwe, geestelijke leven is reeds vanaf het moment dat wij tot geloof kwamen aanwezig en daar gaat het uiteindelijk om.

Dit nieuwe leven wordt gevoed door Gods Woord en de Heilige Geest. Het staat hiermee in verbinding, dat wil zeggen de gemeenschap met Gods Woord en Geest wordt steeds groter. Binnen de bescherming van Gods Koninkrijk gekomen zijn wij onaantastbaar geworden voor de vijand die ons op de omstandigheden – de dood en het verderf die de vorst der duisternis aanricht – wil laten zien. Maar wat wij met onze natuurlijke ogen zien, jaagt ons geen angst meer aan, want met onze geestelijke ogen zien wij Jezus “met heerlijkheid en eer gekroond” Hebreeën 2 vers 9 (Heb. 02:09). Daarom kunnen we het opstandingsfeest van Jezus met grote blijdschap vieren, want de volle overwinning van het leven over de dood is werkelijkheid geworden.

 

Pasen (gedicht) door Piet Snaphaan

Je hoeft niet meer naar ’t graf te gaan

om ’t wonder te beleven;

geloof alleen, uit het spontaan,

God dankend, hef een loflied aan,

want Jezus is verrezen.

 

Dit is het eerste van … door redactie

Dit is het eerste van een serie artikelen welke Gerrit van de Kamp schreef over “De kracht en werking van de Heilige Geest in het leven van Jezus

 

Identiteit en macht door Gerrit van de Kamp

 

Nadat eeuwen lang de volle kracht en werking van het evangelie voor de mensheid verborgen is geweest, zien we dat in onze twintigste eeuw zaken openbaar komen. Niet alleen de werking van de satan, maar zeker ook de werking van de Heilige Geest in het leven van mensen is duidelijker merkbaar. De doop in de Heilige Geest wordt ‘her­ontdekt’ en miljoenen christenen over de hele wereld weten van de gaven van de Heilige Geest, en dat niet slechts in theorie. Waarschijnlijk is ’tongentaal’ de meest gesproken taal in deze wereld! Een overduidelijk bewijs dat de Geest van Christus in onze dagen leeft en zijn uitwerking niet mist.

Met de toename van de openbaring van de Geest onder ons, groeit ook het verlangen naar volledige overgave aan diezelfde Geest. We leren steeds meer ons afhankelijk op te stellen van de werking en kracht van de Heilige Geest.

Een goed voorbeeld doet goed leren. Wie is ons voorbeeld als we het ver­langen naar de volledige openbaring van Gods Geest in ons leven serieus nemen? Het antwoord laat zich raden: Jezus Chris­tus, Degene die als eerste gedoopt werd in de Heilige Geest Markus 1 vers 10 (Mark. 01:10 e.v.).

In het bijzonder leent het evangelie naar Markus zich heel goed om te ob­serveren hoe de kracht en de werking van de Heilige Geest zich in Jezus manifesteerde. In Markus wordt het accent gelegd op de daadkracht van Je­zus, geïnspireerd door de Heilige Geest. Jezus is bij Markus de Machtige, die de heerschappij van de demonie doorbreekt.

Kijk naar Jezus om van Hem te leren hoe je hou­ding mag zijn als je naar de volledige openbaring van de Heilige Geest in je leven verlangt. Zodat identiteit (wie je bent) en macht (wat je doet) in elkaars verlengde komen te liggen.

De tempel van Gods Geest

“Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?”  1 Korinthe 3 vers 16 (1 Kor. 03:16). Met deze vraag confronteert Paulus de Korinthiërs. Ook vandaag is deze vraagstelling actueel. Weet ik niet dat ik Gods tempel ben en dat de Geest Gods in mij woont? Een vraag in ontkennende vorm, die echter van in de Geest gedoopte chris­tenen een positief ant­woord verlangt.

Natuurlijk, zal men zeg­gen , woont de Geest van God in mij. Ik ben mij ervan bewust, ik realiseer me dat ik een tempel van God ben (dat is aan God gewijd). Ik wil dat mijn hele bestaan met alle fa­cetten door de inwoning van de Heilige Geest aan God is gewijd. Ik ben me ervan bewust dat de Geest van God in me woont. Dat bepaalt mijn identiteit. De Geest die in mij woont, maakt mijn identiteit.

Nu gaat het erom dat we aan die identiteit gestalte geven. Met andere woor­den: hoe kon kreet is de werking van Gods Geest in ons leven? De vraag noopt ons andermaal te kijken naar het leven van Jezus, hoe de Geest van God in zijn leven werkte. Om zijn identiteit te ont­dekken en zijn macht, waarvan een voorbeeld­werking uitgaat. Jezus Christus is ons voorbeeld. Hij wordt zelfs onze broeder genoemd Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11). Aan onze Broer mogen wij ons spiegelen.

Een aantal uitgangspunten

Door het hanteren van een aantal uitgangspunten kunnen we ifi het evange­lie van Markus ontdekken hoe de Heilige Geest zich in het leven van Jezus openbaarde.

Het eerste uitgangspunt is het punt van de mani­festatie (= verschijning, het openbaar worden). Hoe manifesteert (ver­schijnt , wordt openbaar) de Heilige Geest in het leven van Jezus?

Het tweede uitgangspunt is het punt van de hou­ding. Hoe is de houding van Jezus?

Het derde uitgangspunt is de reactie van de om­geving, dat is het gevolg van de manifestatie van de Heilige Geest in het leven van Jezus. Als we Markus lezen, zien we dat met toehoorders heel direct de omstanders worden bedoeld die zien en horen wat Jezus is en doet, maar ook de geestenwereld. Altijd raakt de geestenwereld in rep en roer als Jezus zijn mond opendoet, als Jezus han­delt.

De bovengenoemde uit­gangspunten kunnen tevens uitgangspunten zijn voor zelfonderzoek. Eerst kijken hoe de Geest van God in het leven van Jezus werkte, dan Hem navolgen. Hoe manifes­teert de Heilige Geest zich in mijn leven? Hoe is mijn houding? Hoe re­ageert mijn omgeving of wat is het gevolg van de werking van de Heilige Geest in mijn leven? Het doel van dit zelfonderzoek is de Geest volledig tot zijn recht te laten komen in mijn eigen leven.

De eerste manifestatie

In Markus 1 vers 10 (Mark. 01:10) en volgende verzen zien we dat de Heilige Geest voor het eerst in het leven van Jezus openbaar wordt / verschijnt. Het begint bij het begin en dat is de doop in de Heilige Geest. De basis van het bestaan van Jezus als Zoon van God wordt daar- daarmee bevestigd.

Hoe is Jezus’ houding daarbij? Verzet Hij zich tegen de openbaring van de Heilige Geest in zijn leven?

Jezus heeft een houding van openheid. Hij is er klaar voor. Daarnaast heeft Hij een houding van gehoorzaamheid. In Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15) lezen we dat Jezus zich – net als meerderen dat moment – door Johannes de Doper wil laten dopen. Op aan­dringen van Johannes dat deze beter door Jezus gedoopt kan worden dan andersom, reageert Jezus: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen”.

Johannes begreep dat wel en doopte Jezus in water. Hij begreep dat Jezus ge­hoorzaam wilde zijn aan een goddelijke instelling, om daarmee gerechtigheid te vervullen. In het Grieks staat voor gerech­tigheid ‘dikaiosuné’, ons beter bekend als ‘justitia’ (Latijn). Gerechtigheid is het gebied waarbinnen zekere rechten en wetten van kracht zijn. Door zich te laten dopen conformeert Jezus zich aan de godde­lijke instelling, die de doop is. Jezus gehoor­zaamt. Meteen daarop wordt hij op bijzondere wijze gedoopt in de Heilige Geest.

Hoe reageert de omgeving?

Als eerste reageert God de Vader. Nu Jezus ge­doopt is in de Heilige Geest, bevestigt zijn Va­der de identiteit van zijn Zoon. Markus 1 vers 11 (Mark. 01:11) “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen”.

God de Vader is ternau­wernood uitgesproken, of de demonen – in rep en roer doordat voor het eerst ‘iemand’ in de Heilige Geest wordt gedoopt – proberen Jezus te verzoe­ken. En niet zo’n beetje ook! Veertig dagen lang verzocht worden in de woestijn door de satan is een opgave, bijzonder zwaar. De kracht   van de Geest is echter reëel en Jezus weerstaat de ver­zoekingen.

De derde reactie op de manifestatie van de Geest in het leven van Jezus is te lezen in Markus 1 vanaf vers 16 (Mark. 01:16). Mensen gaan Jezus volgen. En dat is meteen de kern van zijn evangelie. Het roept tot navolging. Als de Geest gaat werken volgt een proces van navolging.

Vissers laten hun netten liggen en zorgen op hun beurt dat navolgers ont­staan. Dat is de echte evangelische oikoumene. God wil één bewoonde wereld, de eenheid van alle mensen in een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde. Daar wordt door de verkondiging naar toe­gewerkt. Dan geldt:

“Wat goed is het, wat heerlijk, in eendracht bij elkaar te wonen.

Weldadig is het als de balsem die uit gegoten is op Aarons hoofd en neerdruipt op zijn baard en kleren. Verfrissend is het als de dauw, die neerdaalt op de berg Hermon en de heuvels van Sion bedekt.

Daar vanuit Sion zorgt de Heer voor een gelukkig leven”. (Psalm 133, Groot Nieuws Bijbel).

Als de Geest in mensen werkt en als die een open houding van gehoorzaamheid hebben, wordt de schepping weer één.

 

 

 

De opstanding en het lijden door Gert Jan Doornink

 

“Gedenk, dat Jezus Chris­tus uit de doden is opge­wekt , uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd en zelfs boeien draag als een misdadiger” (Paulus in zijn tweede brief aan Timotheüs, hoofdstuk 2 vers 8) (2 Tim. 02:08).

Het Paasfeest neemt zeer terecht in de gemeente van Christus een centrale plaats in. Terwijl de op­standing van Christus uit de doden, van alle kanten wordt aangevallen en ont­kend , weet ieder waarach­tig christen dat Jezus leeft. Hijzelf is immers daarvan het bewijs. Als kinderen Gods weten wij dat het nieuwe, eeuwige leven in ons is, want wie in de Zoon gelooft, hééft het leven Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Dit nieuwe leven dragen wij uit, want daartoe zijn we geroepen. Maar dit wordt ons niet door ieder­een in dank af genomen. Als wij proclameren dat ‘Jezus leeft’ komt er be­spotting, miskenning en soms vervolging, samen­gevat dan krijgen we met Tijden’ te maken.

Wat is eigenlijk lijden? Lijden is, om het zo maar eens te zeggen, de onaangename kant van het christen zijn: de verdruk­king, de vervolging, het niet begrepen worden door anderen. Soms ko­men we allen te staan en willen, om dat we chris­tenen zijn, anderen niets meer met ons te maken hebben.

Er zijn allerlei vormen van lijden. Lijden in erge vorm is: gevangenschap , marteling, die zelfs de dood tengevolge kan heb­ben, denk aan de steni­ging van Stéfanus. Het lijden is niet altijd even hevig. Samengevat zouden we kunnen zeggen: het is de lichamelijke en psychi­sche druk die vanuit het rijk der duisternis tot ons komt.

De veroorzaker van het lijden

De veroorzaker van het lijden is satan. Hij pro­beert ons zoveel mogelijk schade te berokkenen en ons dwars te zitten met betrekking tot ons functioneren als christen. Ook Paulus ondervond dit in zijn leven en hij wist dat dit het deel zou zijn van iedere volgeling van Jezus. Aan Timotheüs schrijft hij: “Lijd met de anderen als een goed sol­daat van Christus Jezus” 2 Timoteüs 2 vers 3 (2 Tim. 02:03).

Hij noemt hier Timoteüs een soldaat. Zoals wij al­lemaal in feite soldaten zijn in het leger van God. Paulus gebruikt wel vaker uitdrukkingen uit de mi­litaire dienst, zoals bij­voorbeeld in 2 Korinthiërs 10 vers 3 tot 5 (2 Kor. 10:03-05), waar wij lezen: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krach­tig voor God tot het slechten van bolwerken”.

Een kind van God is dus geen gewoon soldaat, die zich bedient van geweren, tanks en vliegtuigen, maar een ‘geestelijk strij­der’. Paulus zegt in Efeziërs 6 vers 12 (Ef. 06:12): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse ge­westen”.

De strijd tussen bijvoor­beeld de katholieken en protestanten in Noord Ierland en tussen de christenen en islamieten in Libanon, heeft daarom ook niets met deze gees­telijke strijd te maken. Het is een puur menselij­ke aangelegenheid, waar­in satan de hand heeft.

Geroepen om te overwinnen

Een kind van God is een geestelijk strijder en is geroepen om in de strijd te overwinnen. Wij zijn geroepen om satans bol­werken te slechten  2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04). Het behoort bij onze opdracht om te overwinnen, ook al is lij­den daardoor ons deel.

Als wij de strijd – en daardoor ook het lijden – ontlopen, zijn wij geen goede soldaten van Jezus Christus en functioneren wij niet in het plan van God. Wij mogen de strijd niet uit de weg gaan, maar moeten die juist aangaan. Onze taak is immers niet om nederlagen te lijden, maar om te overwinnen. Teveel kin­deren Gods voeden zich met de verkeerde gedach­te dat overwinning niet altijd mogelijk is. Maar wie zich inzet om te overwinnen, zal meer en meer ervaren dat ‘over­winning’ net zo goed een onderdeel van ons geloofs­leven kan worden, als dat in het verleden met ‘ne­derlaag’ het geval was. Laten we er alles aan doen om de overwinning gestalte te geven in ons leven.

Wat nodig is om te overwinnen

Terecht spreken wij – en zeker rondom Pasen – als gemeente van Christus veel over de opstandings- kracht van Jezus. Ook in de Bijbel komen we de woorden kracht, opstandingskracht, krachtig zijn, etc. meermalen te­gen. Paulus schrijft er bijvoorbeeld over aan Timoteüs. Hij wekt hem op ‘krachtig te zijn in de genade van Jezus Christus’ 2 Timoteüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01).

Dit ‘krachtig zijn’ is dus een opdracht. Het is niet een ‘krachtig zijn’ wat we aan onszelf ontlenen maar wat uit de Goddelij­ke bron afkomstig is. Zo­als ook in Efeziërs 6, waarover de geestelijke wapenrusting gesproken wordt, Paulus éérst zegt: “Voorts, wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht” Efeze 6 vers 10 (Ef. 06:10). “Niet door kracht, noch door ge­weld, maar door mijn Geest”, zegt Zacharias 4 vers 6 (Zach. 04:06). Want waaraan ontlenen wij onze kracht? Aan de Geest van God! “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt” Handelingen 1 vers 8a (Hand. 01:08a), sprak Jezus tot zijn discipelen. Waar putten de eerste discipelen hun kracht uit? Waardoor konden zij lijden doorstaan? Doordat de Geest van God in hen woonde en werkte.

Jezus zelf is daarvan wel het grootste voorbeeld. Als er één is geweest, die op een verschrikkelij­ke wijze het lijden heeft ondergaan dan was het Jezus wel. We kennen zijn lijdensgeschiedenis die resulteerde in de kruisdood… Daar worden we op Goede Vrijdag weer bij bepaald. Maar Jezus ging er niet onderdoor, ook al had de duivel ogen­schijnlijk de overwinning behaald. In werkelijkheid was HIJ de grote Overwin­naar. Op Paasmorgen was Hij de glorieuze Triomfator. Daarom attendeert Paulus Timoteüs hier ook in één adem op. Als hij spreekt over het lijden dat hij moet ondergaan en dat hij boeien draagt als een misdadiger, zegt hij in dezelfde zin dat wij moeten gedenken dat Jezus Christus uit de do­den is opgewekt 2 Timoteüs 2 vers 8 (2 Tim. 02:08).

Paulus wist wat lijden was. Op verschillende plaatsen schrijft hij erover. Léés bijvoorbeeld maar eens?

2 Korinthiërs 11 vers 24 tot 27 (2 Kor. 11:24-27) en Romeinen 8 vers 35 tot 37 (Rom. 08:35-37). Maar ondanks alles was zijn getuigenis: “God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” 2 Korinthe 2 vers 14 (2 Kor. 02:14).

De loutering van het lijden

Er is nog een aspect van het lijden, wat we ook niet over het hoofd moeten zien. Dat is het aspect wat ik ‘loutering’ zou wil­len noemen. We worden er ‘gehard’, dat wil zeg­gen volhardend door. We leren de moed niet op te geven, maar juist moedig en vrijmoedig te worden.

Lijden heeft dus in feite een doel. En bovendien werkt de duivel daardoor onbewust mee aan zijn eigen afgang en onder­gang. Hij gooit bij wijze van spreken zijn eigen glazen in. Wij mogen daarom bemoedigd worden door Petrus als hij schrijft: “Geliefden, laat de vuur­gloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwam. Integendeel, ver­blijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult verblij­den bij de openbaring zij­ner heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust. Laat dus niemand uwer moeten lijden als moorde­naar, of dief, of boosdoe­ner, of als een bemoeial. Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar ver­heerlijke God onder die naam”1 Petrus 4 vers 12 tot en met 16 (1 Petr. 04:12-16).

Petrus schrijft hier dat tijdens het lijden de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op ons rusten. En daar kan de duivel niet aankomen. Evenmin als aan het Woord van God, als dat in ons is tenminste 2 Timoteüs 2 vers 9 (2 Tim. 02:09).

In Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18) schrijft Paulus: “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegen­woordige tijd niet op­weegt tegen de heerlijk­heid, die over ons ge­openbaard zal worden”. Paulus spreekt hier over de ’tegenwoordige tijd’. Er komt een tijd dat alle lijden zal zijn verdwenen. Alleen reeds de gedachte hieraan doet ons blijmoe­dig en zonder vrees voorwaarts gaan. Wij zijn niet bang voor het lijden. Wij zijn blij met het lijden.

Jezus woont immers met Zijn volheid in ons. De Heilige Geest is in ons. Het Woord van God is in ons. We zijn dag en nacht verbonden met de levende God, wiens Zoon temidden van alle lijden. Overwinnaar is! En wij mogen het met Hem zijn! Hij sprak: “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd) Matteüs 5 vers 11 en 12 (Matt. 05:11-12). En in Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33) le­zen wij: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”.

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Nieuwsgierigheid bij openheid

Het was van haar gezicht te lezen dat ze pijn had. Pijn, niet lichamelijk, maar van innerlijke aard. Wonden die ze van binnen had opgelopen, aan haar ziel. Lang had ze die pijn proberen te verbergen, maar ze zag – naarmate ze groeide naar een open leven – dat ze die pijnen niet moest verbergen. Niet lachen als je eigenlijk zou moeten huilen.

Met een stukje ware levensmoed begon ze haar omgeving haar verdriet te laten zien. Ze werd gewoon zichzelf. Ze deed zich niet meer beter voor, maar zei als het ware: ‘Mensen ik heb pijn, en ik ben blij dat je het weet!

Want als je pijn deelt, ben je minder eenzaam. Misschien voel je de pijn dan ook niet zo erg meer. Ze ging – zij het aarzelend en soms wantrouwend – nog verder. Met vrienden begon ze ook de oorzaak van de pijn te ‘delen’. De wonden kwamen open te liggen, infecties konden bestreden worden, vaak door er samen mee naar de Heer te gaan. Er werd aan wondverzorging gedaan; zodat er wezenlijke genezing kon optreden.          

Hier geloven we in. Herstel en genezing, binnen de gemeente van God, doordat we durven komen met onze pijn, onze nood. Maar net als in een ziekenhuis, hebben we ook binnen de gemeente te maken met verzorgers en bezoekers. Verzorgers, die je wonden kennen en behandelen. En bezoekers die aan je bed komen, om je te troosten en te bemoedigen. Bezoekers weten dat je pijn hebt, maar kennen je wond niet. En het is aan de patiënt hoeveel ze kwijt wil over de oorzaak van haar verdriet.

Soms zijn bezoekers van innerlijke pijn zo nieuwsgierig. ‘Maar wat is er dan toch?’ ‘Jij, jij was toch altijd zo vrolijk?’ Het is net alsof ze de deken willen oplichten om de wond te kunnen zien. Dan zou de bezoeker ook nog kunnen reageren met: ‘Voor zo’n sneetje zoveel aandacht! Ik stap maar es op’. Want als het nieuwe er af is, zijn innerlijke problemen alleen nog maar lastig en aandachttrekkerij.

Bezoekers en verzorgers. Openheid en onze nieuwsgierigheid. Een bezoeker functioneert prima als hij of zij in een stuk fijngevoeligheid ziet dat iemand pijn heeft, en daar zonder vragen met een stuk troost en liefde op weet te reageren. Nieuwsgierigheid gaat vaak hand in hand met onaangename roddel. Dat mag niet, maar open zijn mag wel. Openheid gaat hand in hand met geborgenheid, die we bij elkaar mogen vinden in God!

Laten we het klimaat van openheid beschermen!

 

Als de opgaande zon door Wim te Dorsthorst – 2 –

Hoe moeten wij God liefhebben?

Aan Jezus wordt de vraag gesteld: “Meester, wat is het grote gebod in de wet?”. Dan antwoordt de Heer met: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit ge­heel uw verstand en uit geheel uw kracht” Markus 12 vers 30 (Mark. 12:30).

Nu weten wij uit de Schrift dat Israël God nooit heeft liefgehad zoals dit gebod voorschrijft. Jezus moet op een gege­ven moment zeggen tot de vertegenwoordigers van het volk: “Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij le­ringen leren, die geboden van mensen zijn” Matteüs 15 vers 7 tot en met 9 en Jesaja 29 vers 13 (Matt. 15:07-09; Jes. 29:13).

Dat was de liefde die ze God bewezen. Minutieus onderzochten ze de wet en maakten ontelbare ge­boden en verboden en trachtten zo God te be­hagen. Dit was God die­nen op aarde zoals Kain dit al trachtte te doen (Matteüs 23).

De apostel Paulus zegt: “Israël is aan de wet niet toegekomen”. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uit­ging van geloof, maar van vermeende werken Romeinen 9 vers 31 en 32a (Rom. 09:31-32a). Door goede wer­ken en ijverig geboden te gehoorzamen, komt men niet aan de liefde toe waar het hele wezen bij betrokken is, zoals het gebod voorschrijft.

En Hij, die Israël op de weg van geloof en liefde bracht, Jezus Christus, daaraan hebben ze zich gestoten als aan de steen des aanstoots, zegt Paulus verder in Romeinen 9. Hij is het einde van de wet, Hij is de vervulling van de wet en Hij maakte ons vrij van de wet en schenkt ons de Heilige Geest. Door de Heilige Geest wordt de liefde Gods in onze harten uit­gestort en dan gaat de volmaakte wet functioneren. Dan is de Here lief­hebben met geheel ons hart, ziel, verstand en kracht, mogelijk gewor­den.

Jezus Christus is de Middelaar

Uit dit alles blijkt dat het onmogelijk is God waar­achtig lief te hebben bui­ten zijn Zoon, Jezus Christus, om. Hij is ons van God gegeven als mid­delaar tussen Hem en de mensen, zegt Paulus in 1 Timoteüs 2 vers 5 (1 Tim. 02:05). Hij vertegenwoordigt als mens, als de Zoon des mensen, de mensheid bij God en Hij vertegenwoor­digt als de eniggeborene des Vaders – als het vleesgeworden woord – God bij de mensen. Daar­om is zijn naam: ‘Immanuel’, wat betekent: ‘God met ons’ Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23). Hij heeft een volmaakte kennis van de mens en eveneens een volmaakte kennis van God.

Het is echter niet alleen in zijn verzoenend werk dat Hij als Hogepriester alle mensen vertegenwoor­digt bij God. Op vele plaatsen zegt Jezus zelf, en schrijven ook de apos­telen, kernachtige dingen hierover, zowel in positie­ve als in negatieve zin. Ik wil hier enkele plaat­sen noemen:

“Wie Mij ontvangt, ont­vangt Hem, die Mij ge­zonden heeft” Matteüs 10 vers 40 (Matt. 10:40).

“Indien gij Mij zou kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen” Johannes 18 vers 19 (Joh. 18:19).

“Wie in Mij gelooft, ge­looft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft; en wie Mij aan­schouwt, aanschouwt Hem die Mij gezonden heeft” Johannes 12 vers 44 (Joh. 12:44).

“Wie Mij haat, haat ook mijn Vader” Johannes 15 vers 23 (Joh. 15:23).

“Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet” Johannes 5 vers 23 (Joh. 05:23).

Uiteraard hebben deze uitspraken nog een veel diepere betekenis, maar het geeft – naar ik meen – wel duidelijk aan, dat het ónmogelijk is om te zeggen: ‘Ik heb God lief’, als men Jezus als zijn Zoon afwijst. Wie de Zoon niet belijdt, heeft ook de Vader niet, zegt 1 Johannes 2 vers 23 (1 Joh. 02:23).

Dit is de wil van God voor de mens. Jezus is de weg, de waarheid en het leven en niemand komt tot de Vader dan door Hem Johannes 14 vers 7 (Joh. 14:07).

Liefhebben met het hart

Jezus is het die ons brengt in de liefdesge­meenschap met de Vader. Het is door Hem, dat wij , zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, voor zijn aangezicht kunnen komen en Hem kunnen dienen in heiligheid en gerechtigheid al onze da­gen (Luc. 01:74-75). God wordt het meest geëerd en verheerlijkt als wij zijn Zoon herkennen, er­kennen , eren en liefheb­ben (Filip. 02:10-11).

Maar ook het liefhebben van Jezus bestaat uit meer dan woorden en ge­voelens alleen. Natuurlijk is ons gevoel erbij be­trokken als wij Hem lief­hebben met geheel ons hart, ziel en verstand. Wij hebben Hem niet al­leen lief om wat Hij alle­maal voor ons gedaan heeft en doet en voor de mogelijkheden die wij hebben in Hem, want dan is het meer verstandswerk dan dat ons hart erbij betrokken zou zijn.

Het is juist door de Heili­ge Geest dat wij Jezus Christus en de Vader lief kunnen hebben ook met ons hart. In het oude verbond was het dienen in de vreze des Heren meer een gehoorzamen uit angst voor de straf. De vreze des Heren heeft bij ons echter niets te maken met angst voor straf want de volmaakte liefde, die door de Heilige Geest in ons hart is, drijft de vrees uit, zegt 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18). Als er toch nog angst en vrees is, werkt die liefde nog niet volmaakt door, zegt datzelfde vers.

Jezus en het woord zijn een.

De uitdrukking: ‘Niet de leer, maar de Heer’, die ik wel eens gehoord heb, is een gemene verleugening van vrome geesten. Jezus is het Woord, Hij is daarom het Licht en het Leven, de Weg en de Waarheid. Dat kun je niet scheiden van Hem, want dat is Hij.

Daarom zegt Jezus: “Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd wor­den door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openba­ren” Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21).

Jezus is onlosmakelijk verbonden met alles wat Hij gezegd, geleerd en gedaan heeft. Wie Hem liefheeft, zal zijn hele le­ven leven vanuit zijn ge­boden, vanuit zijn woor­den, aanwijzingen en raadgevingen. Dat is dan niet een zware opgave maar door de Heilige Geest zullen we de diep­ten van zijn geboden verstaan en het zal ons met vreugde vervullen deze te doen.

Geliefd worden en liefhebben

De Heer belooft dan dat Hij en zijn Vader die mens zullen liefhebben. Er is nog een belofte na­melijk dat de Heer zegt: “Ik zal Mijzelf dan aan hem openbaren”.

Als de Heer zichzelf aan ons openbaart, komen wij tot een volmaakt kennen van Hem en van de Vader Johannes 1 vers 18 en Matteüs 11 vers 27 (Joh. 01:18; Matt. 11:27) en dat is het eeuwige le­ven, zegt Hij Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

Zo komt de mens in de werkelijke liefdesrelatie met God en dan is het ‘Hem liefhebben met ge­heel ons hart, ziel, ver­stand’ en kracht’, nog wel een gebod, echter niet meer naar de letter, maar naar de geest.

En voor de mens waar dit proces in werkt door de Heilige Geest, die van dag tot dag verandert van een natuurlijk mens naar een geestelijk mens, geldt: “Hij heeft de Here lief en is als de opgaande zon in haar kracht”.

(Het eerste deel van dit artikel verscheen in “Le­vend Geloof” van vorige maand).

 

Levend boven de dood door Jelly van de Wal

Het is een trieste middag. Nee, niet omwille van het weer. Maar ik loop in een stoet van trieste mensen die op weg zijn naar een begrafenis. Hun gezichten en de gedachten die daarachter schuilgaan, maken deze middag zo triest. Vanwege mijn werk loop ik mee in deze stoet. De triestheid wil ook mij bewerken want waarom sterven sommigen zo vroeg?

Als de stoet aankomt bij de ingang van de aula schuift ze langzaam naar binnen. Maar niet iedereen kan binnen een plaats vinden en ik moet, met een gedeelte van de bezoekers, buiten blijven staan. Ik was daar niet ongelukkig mee. Daarbuiten voelde ik mij wat meer op een afstand van het gebeuren binnen.

Via een luidspreker hoorden wij wat de sprekers binnen zeiden. “In een geval als dit kan ik mij zo kwaad maken om het noodlot!” Het kwam uit de luidspreker naar mij toe. Het klonk bitter. Maar een verklaring voor of een schuldige aan het noodlot gaf de spreker niet. Zijn woorden bepaalden me echter weer bij de dood en de begrafenis. Ik zocht in mijn gedachten naar een antwoord op de machteloze en bittere woorden van de spreker.

Dat antwoord kwam. Er kwam een lied in mijn gedachten. Enkele regels eruit waren:

“Maar de dood, hoe machtig ook, kon hem niet aan.

Jezus, de leeuw van Juda, is opgestaan! De dood is teniet gedaan.

Jezus is opgestaan”.

Dat was een machtig antwoord. Ik keek omhoog naar de luidspreker aan de randje van het dak. Toen zag ik ook de mus op de dakgoot. Had hij daar een nest?

Hij steeg op en vloog hoog over de gebogen hoofden van de mensen, die er helemaal geen oog voor hadden. De mus was heerlijk bezig aan de opbouw van zijn nest, alvast in verwachting van nieuw leven. Die mus daar boven de mensen, levend boven de dood. Ik zag het en ik begreep iets. Het leven gaat door, over de dood heen, voor wie Jezus hebben leren kennen. En in die zekerheid kan ik – als ik de dood op aarde zie – weten dat ik mag leven boven de dood.

 

Reacties van lezers Door redactie

 

In den beginnen (1)

Zuster H. A. K.- v. d. D. te Gorinchem was erg blij met het artikel “In den beginne” van Peter Hagendoorn in “Levend Geloof” van januari. Zij schreef: ‘k Heb altijd belangstelling voor wat er in de grondtekst staat. De manier waarop dit geschreven is, geeft gelegenheid om mee te denken. De conclusies van de schrijver vond ik fijn. Wat mij betreft, graag doorgaan”.

In den beginne (2)

Een heel ander geluid ontvingen wij van broeder J. v. B, te Soest. Hij maakte de volgende kant­tekeningen: “Er wordt al direct een foutieve ge­dachtegang gesugge­reerd, omdat voor God de geestelijke eigenschappen het belangrijkst zijn. Dat klopt uiteraard, maar’ de bijbel leert dat het na­tuurlijke eerst komt en daarna het geestelijke. Ook zonder Genesis 1 vers 1 te veranderen wordt het uit de bijbel echt wel duidelijk, dat het God om de mens te doen is. God schept daar­om een heelal, met daarin de aarde als woonplaats voor de mens. Deze moet zich dan als natuurlijk en geestelijk wezen gaan ont­wikkelen, teneinde aan zijn bestemming te beant­woorden.

Door toedoen van de dui­vel wordt deze ontwikke­ling aanvankelijk ver­stoord.

Door de komst van Jezus Christus ontvangt de mens echter de mogelijk­heid om weer zijn plaats in Gods plan in te nemen. Of we kunnen stellen dat God de mens heeft be­doeld als plaatsvervanger betwijfel ik. Ik heb ge­leerd dat de mens is ge­schapen om als partner van God te fungeren. God wil met de mens samen­werken, Zich in en door de mens heen openbaren. Een plaatsvervanger is iets anders dan een part­ner .

De duisternis in Genesis 1 vers 2 (Gen. 01:02) hoort mijns in­ziens gewoon bij de na­tuurlijke wereld en heeft daarin een functie. Deze duisternis hoeft niet on­gedaan te worden ge­maakt. De geestelijke duisternis is pas later ontstaan, toen Lucifer viel. Dat blijkt duidelijk uit Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31). Ook het geschapen wezen Lucifer was op dat tijd­stip, na de voltooiing van de schepping, nog goed. De mens is geschapen aan het eind van de zes­de ‘scheppingsdag’, niet in het begin.

Het lijkt me een goede gedachte om het begin helemaal aan God te laten. Hij is begin en oorsprong van alle dingen.

Uit het bovenstaande zult u wel begrepen hebben dat ik niet erg gelukkig ben met dit artikel. Ik vraag me af in welk op­zicht dit geloofsopbouwend is en de verbreiding van het volle evangelie bevor­dert. Het lijkt me meer verwarrend te werken” .

Nummer 300

Broeder D. v. d. B. te Utrecht is reeds vrijwel vanaf het begin abonnee op “Levend Geloof” en reageerde op het 300-ste nummer door te schrijven dat het een felicitatie waard is om het blad reeds 28 jaar te mogen uitgeven. “Onze Vader zal u en de uwen er rij­kelijk voor zegenen”.

Broeder v. d. B. bemoe­digt ons door te gaan met het schrijven over het werk van de Heilige Geest, want het gaat om “het leven met Jezus en het oprecht leren kennen van de Vader. Oude tra­dities zijn voorbij. Het is alleen de Geest die vernieuwd”.

Reacties uit België

Ook uit België – waar “Levend Geloof” op steeds ruimere schaal verspreid en gelezen wordt – ontvin­gen wij weer enkele reacties.

Zuster L. D. – E. te Kortrijk schreef: “Moge de Heer God u allen door Zijn Geest leiden om ons lezers te bemoedigen met dat heerlijke o zo nodige voedsel uit Gods Woord. Wij hebben het zo nodig gesterkt te worden in on­ze innerlijke mens om zo­doende de waarheid te kunnen onderscheiden van de leugen, vooral nu er in deze tijd zoveel dwaalleraars opdagen” .

Broeder R. v. G. te Piest schreef ons: “Heel harte­lijk dank voor de trouw en de verzorging waarmee jullie het blad “Levend Geloof” maken en mij ook toezenden. Want het beste wat een mens kan krijgen is toch de rechte kennis van de levende God. Ik kan dus alleen maar bid­den dat Gods liefde over jullie en in jullie vermeer­dert , want dan gaat het ons lezers ook goed”.

Van de redactie

Behalve bovenstaande reacties, ontvingen wij ook telefonisch nog verschillende (veelal bemoe­digende) reacties over de inhoud van ons blad.

Daar zijn we uiteraard erg dankbaar voor omdat ze tevens een ‘bewijs’ vormen dat ons blad duidelijk in een behoefte voorziet.

Ook blijkt dit uit de groei van het abonnemen­tenbestand. Sommige nieuwe abonnees ontvin­gen het blad eerst als geschenkabonnement of op proef.

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts – 6 –

Lucifer bewerkt aanbidding onder dwang

We gaan verder met Ezechiël 28 waar we in vers 14 (Ez. 28:14) over Lucifer lezen: “Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der góden, wandelend temidden van vlammende stenen”. Enkele kanttekeningen hierbij. De Statenvertaling begint deze tekst met de woorden: “Gij waart een gezalfde, overdekkende cherub”. Lucifer had een zalving, een roeping, een bediening. Het begrip ‘vlammende stenen’ of ‘vurige stenen’ aan het eind van de tekst is een mooi beeld van de engelen. Psalm 104 vers 4 (Ps. 104:004) zegt in de Statenvertaling: “Hij maakte zijn dienaren tot vuurvlammen”.

In Ezechiël 28 vers 16b (Ez. 28:16b) lezen wij: “Van de berg der góden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub van tussen de vlammende stenen”. Duidelijk wordt hier nog eens bevestigd dat Lucifer onberispelijk was tot het punt waarop hij ten val kwam.

In de vorige aflevering hebben wij gezien dat Lucifer oorspronkelijk de aanbidding heeft geleid. Het principe van de aanbidding kom je telkens weer tegen. Als koning Nebukadnezar een beeld maakt, moeten alle volken en natiën het beeld aanbidden, Ook hier zien we in wezen het oerprincipe van Lucifer. Er komt een element bij, heel typerend voor Babel, namelijk: aanbidden onder dwang. Het wordt een dwangbuis. Alle volken móeten aanbidden, juist de overheden. Daniël 3 vers 3 (Dan. 03:03) spreekt over stadhouders, oversten, landvoogden, staatsraden, schatbewaarders, rechters, bewindvoerders en alle bestuurders der gewesten. Zij kwamen bijeen voor de inwijding van het beeld dat Nebukadnezar had opgericht. In Daniël 3 vers 4 (Dan. 03:04) staat heel nadrukkelijk: “Aldus wordt u bevolen, gij volken, natiën en talen… zodra gij hoort het geluid van hoorn, fluit,.. zult gij u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden”.

Juist het motief ‘volken, natiën en talen’ speelt in het boek Openbaring weer een rol: ‘Ze zullen komen uit elke stam en volk en taal en natie’. Het wezen van Babel is, dat het een greep doet naar alle volken, natiën en talen. Babel is een dwangcultuur. Iets dat mij de laatste tijd nogal bezighoudt is dat Babel niet alleen een valse kerk is, maar ook een valse cultuur, die wordt opgelegd aan al de volken. ‘Kerk en cultuur’ hangt in wezen vaak samen.

Een vollediger beeld van Mozes

We gaan nu de lijn wat verder doortrekken. We hebben iets gezien van hoe het begonnen is. We hebben ook gezien hoe Babel – met Lucifer daarachter – een greep doet naar de volkerenwereld. We hebben ook reeds opgemerkt dat de engelen heel duidelijk een functie hebben met betrekking tot de volkeren. God laat de volkeren niet los. In Deuteronomium 32 vers 1 tot 43 lezen we over het lied van Mozes. In dit lied kunnen we een paar unieke dingen ontdekken over de volkeren en de engelen.

Twee liederen van Mozes

Er zijn twee liederen van Mozes. Het eerste vinden we in Exodus 15. Het wordt gezongen als de Israëlieten door de zee getrokken zijn. Het is opmerkelijk dat het laatste lied van Mozes (Deuteronomium 32) in Openbaring 15 weer terugkomt. De overwinnaars staan aan de glazen zee; letterlijk: op de glazen zee. Ook hier is weer het verband met de ‘zee’. Een bijzonder punt is, dat de overwinnaars het lied van Mozes én het lied van het Lam zingen. We komen hier misschien nog op terug.

Het lied van Mozes gaat door de tijden heen mee. Mozes was ook een profeet. We hebben vaak een heel wettisch beeld van Mozes. Vaak wordt gezegd: ‘Mozes was de man van de wet, Mozes heeft zijn tijd gehad’. Ik ontdek de laatste tijd dat Mozes veel méér is dan de man van de wet alleen. Er is nog een heel ander beeld van Mozes in de Bijbel.

Mozes is namelijk ook een beeld van de ’Zoon’. De naam ‘Mozes’ betekent in het Egyptisch: ‘zoon van…’ Deze naam werd door de dochter van farao gegeven, omdat de vader en moeder onbekend waren. In wezen heeft de naam ‘Mozes’ te maken het zoonschap. In het Hebreeuws betekent Mozes: ‘hij die uit het water trekt’. Zijn naam houdt ook een programma in. Mozes zal inderdaad een volk uit het water trekken. Mozes wordt zélf uit het water getrokken en later mag hij een heel volk uit het water trekken.

Wat er met Mozes gebeurt is als het ware profetisch. Mozes zingt zijn laatste lied op de grens van woestijn en Kanaän. Het is een grenslied. Veertig jaar heeft hij met het volk door de woestijn getrokken en vele moeilijkheden moeten trotseren, maar hij is niet verbitterd of teleurgesteld. Hij zingt profetisch unieke dingen.

Het geheim van de naam des Heren

Het lied van Mozes begint met de woorden: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond” Deuteronomium 32 vers 1 (Deut. 32:01). Hemel en aarde worden op geroepen om te horen naar de woorden van Mozes, de man Gods, de profeet. Dit is een schitterend beeld voor de gemeente, want: hemel en aarde zullen horen naar de woorden van de zonen. Zonen: de profetische gemeente. God heeft een plan met hemel en aarde.

Uit Deuteronomium 32 vers 2 (Deut. 32:02) blijkt dat de woorden die Mozes spreekt worden als regen en als dauw. Dan vervolgt Deuteronomium 32 vers 3 (Deut. 32:03) met de woorden: “want ik zal de naam des Heren uitroepen; geeft grootheid onze God”. De opdracht voor de gemeente is: de naam van God uitroepen. De naam des Heren: de naam die God aan Mozes geopenbaard had: JHWH: Ik ben die Ik ben. Dit is eigenlijk de exodusnaam van God. Het is de naam die boven het hele boek Exodus geschreven staat, op die naam werd Israël uitgeleid. De ‘naam’ is de basis, de garantie van heel de uitleiding. Hier zit een geheimenis in: Als Mozes op aarde ophoudt, gaat zijn taak door. Als een kind van God sterft gaat zijn taak door!

Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) zegt: “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”. Er staat dat zij rusten van hun moeiten; er staat niet dat zij rusten van hun werken. Als je rust van je moeiten, kun je moeiteloos werken. Je kunt dan helemaal uit de voeten. De zieleslaap is een troosteloze gedachte. Paulus heeft gezegd: “Het sterven is mij gewin”. Tweeduizend jaar slapen is geen gewin. Gód is economisch. Hij gaat zijn beste krachten niet tweeduizend jaar te slapen leggen. Ik geloof dat een man als Paulus, die zoveel ervaring heeft in de geestelijke wereld, nu juist volop actief is en een geweldige opdracht heeft.

De werken gaan door. Wat je hier gedaan hebt, mag je daar verder doen. Als je leest: “hun werken volgen hen na”, staat er letterlijk: “hun werken volgen met hen”. Ik geloof, dat de zonen Gods, die ontslapen zijn, het heer des hemels inleiden in de geheimenissen Gods en dat zij ook degenen, die geestelijk niet tot volwassenheid gekomen zijn, mogen helpen.

De ontmoeting van Mozes en Elia met Jezus

Ook de taak van Mozes gaat door. In het nieuwe testament duikt Mozes plotseling weer op. In Lucas 9 vers 28 tot 36 (Luc. 09:28-36)lezen wij over de verheerlijking op de berg. “En zie, twee mannen spraken met Hem, en wel Mozes en Elia. Dezen, in heerlijkheid verschenen, spraken over Zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen” (Luc. 09:30-31). In het Grieks staat voor ‘Zijn uitgang’: exodus. Ze spraken over de exodus van Jezus. Mozes wist uit ervaring wat het betekende om een exodus op gang te brengen. Daarom kon hij er zo goed met Jezus over spreken. Elia had in feite ook een exodus meegemaakt. Hij had een heel volk uit de Baaldienst geleid. Mozes en Elia zijn beiden op de berg Horeb geweest. Mozes en Elia staan hier bij Jezus als de vertegenwoordigers van de profeten en de Thora. Ze gaan spreken met Hem, die de vervulling van de profeten wordt: Jezus Christus, het woord Gods. Jezus gaat ook een exodus volbrengen, want Hij gaat de volkeren uitleiden. Het boek Openbaring is in feite ook een uittocht.

We gaan nu weer naar Deuteronomium 32 waar we in vers 7 en 8 lezen (Deut. 32:07-08): “Gedenk aan de dagen van weleer (de dagen van Genesis, van de oertijd), let op de jaren van geslacht op geslacht; vraag uw vader, dat hij het u mede dele, uw oudsten, dat zij het u zeggen (zij, die ervaring hebben). Toen de Allerhoogste aan de volkeren hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen (zonen van adam, zonen van de mens) van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volkeren vastgesteld naar het aantal van de zonen van Israël”.

Over ‘de zonen van Israël’ nog een opmerking. In Exodus 1 vers 1 (Ex. 01:01) lezen wij namelijk: “Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte gekomen zijn…” In vers 5 (Ex. 01:05) staat: “De afstammelingen van Jakob waren zeventig zielen in het geheel”. Letterlijk staat er: alle zielen, die uit Jakobs lendenen gekomen waren, zeventig zielen. Zeventig zonen en zeventig volken; voor elke zoon een volk, is de bedoeling. In de Septuagint staat: naar het aantal der engelen Gods. Dus weer de overeenkomst: volkeren en engelen hebben met elkaar te maken.

God heeft ‘hart’ voor de volkeren

“Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er één opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde” Deuteronomium 32 vers 11 en 12 (Deut. 32:11-12). De arend is een beeld van God. Het beeld van de arend komt meer voor. Er zijn verschillende Bijbelgedeelten waar over arenden gesproken wordt. We moeten het beeld van de arend in het verband lezen. Het nest van de arend is de hele mensheid. De volkeren vormen tezamen het nest. De jongen vormen het broedsel. Je gaat iets proeven van het feit dat God ‘hart’ voor de volkeren heeft. Hij heeft als het ware de hele mensheid uitgebroed. Het zijn Zijn schepselen.

De arend zweeft over zijn jongen. Het betekent dat God als het ware zweeft boven de volkerenwereld. Het woord ‘zweven’ komt in deze vorm slechts tweemaal voor in de Bijbel, in Deuteronomium 32 vers 11 (Deut. 32:11)en in Genesis 1 waar wij lezen dat de Geest van God zweefde over de wateren. Het komt dus voor aan het begin van de boeken van Mozes en aan het eind ervan. Zo geplaatst betekent dit dat de twee teksten elkaar wederzijds oproepen en aanvullen. Het is hetzelfde beeld! ‘Wateren’ zijn soms ook beeld van ‘volkeren’. De Geest Gods zweeft over de wateren en de arend zweeft boven zijn jongen. Als Gods Geest zweeft over de wateren, is het om orde te scheppen in de chaos. Als de arend boven zijn jongen zweeft, is het om orde te scheppen in de volkerenwereld.

De arend neemt één der jongen op, lezen we in vers 11. In de tijd van Mozes was dit het volk Israël. God zegt: ‘Ik ga jou leren vliegen. Ik haal jou eruit, maar met het oog op het héle nest, want Ik houd van jullie allemaal’. “De Here heeft hem (Israël) alleen geleid, en geen vreemde God stond hem terzijde” (vs.12). God doet het alleen en de vreemde góden worden buitenspel gezet.

In verband met de volkeren spelen de góden ook een rol. Door de Bijbel heen krijg je de strijd van God tegen de góden. Gód bindt deze strijd aan. Je kunt zeggen: ‘Het herstelplan van God voor de volkeren is dat Hij de volkeren onder het stof vandaan haalt’. Dit is één van de unieke dingen van ‘onze God’. In het boek Openbaring wordt telkens gesproken over ‘onze God’, ter onderscheiding van ‘de góden’. Het fundamentele verschil is dat ‘onze God’ totaal anders is dan ‘de góden’; het is één van de kernboodschappen van de Bijbel. God heeft een hart! God heeft ‘hart’ voor de schepping!

 

Positieve kracht door Tea Keuper Dijk

Dit is het: Stel een positief belijden

en leg het negatieve daarmee lam,

dat door een valse inspirator tot ons kwam:

De Geest uit God wil ons verblijden en bevrijden!

 

1989.02 nr. 300

Levend geloof 1989.02 nr. 300

Overwinning door onderscheiding door Gert Jan Doornink

“Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn” Openbaring 21 vers 7 (Openb. 21:07).

Het thema ‘overwinning’ is in de gemeente van Christus erg geliefd. Want wie wil nu niet graag overwinnaar zijn? We kennen daarom ook allemaal de bekende teksten zoals: “Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus” 1 Korinthe 15 vers 57 (1 Kor. 15:57); “God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren” 2 Korinthe 2 vers 14 (2 Kor. 02:14) en Romeinen 8 vers 37 (Rom. 08:37), waar Paulus zegt: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad”.

De basis van onze overwinning ligt in het volbrachte werk van Jezus Christus. Hij heeft de wereld overwonnen Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33). Hij heeft de dood overwonnen. Hij heeft satan overwonnen. Hij was de totale overwinnaar. Nu is het niet zo – en die gedachte horen wij nog al eens – dat wij daardoor óók automatisch overwinnaar zijn. Zou dit wel het geval zijn dan zouden de oproepen in de Bijbel om te overwinnen, overbodig zijn. En die komen we nog al eens tegen. Paulus schrijft bijvoorbeeld in Romeinen 12 vers 21 (Rom. 12:21) ‘dat we ons niet door het kwade moeten laten overwinnen, maar dat wij het kwade moeten overwinnen door het goede. Denk ook eens aan de brieven in Openbaring 2 en 3, die aan zeven gemeenten gericht zijn en allen eindigen met de woorden: .”Wie overwint…”. In het laatste Bijbelboek, waarin ook die prachtige tekst voorkomt: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis” Openbaring 12 vers 1 (Openb. 12:01), lezen we in hoofdstuk 21, na de geweldige belofte van de nieuwe hemel en aarde, de voorwaarde: “Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn”.

Wie overwint… Wie wil niet graag met Jezus overwinnaar zijn? Wie wil niet graag met Jezus te allen tijde overwinnaar zijn? Daar behoren we ons als eindtijdgemeente naar uit te strekken. Dat behoort ons verlangen te zijn. Dat behoort één van de doelstellingen van ons leven te zijn. Maar hoe kunnen wij overwinnen?

Zonder strijd geen overwinning

Waar denken we aan als we het woord ‘overwinning’ gebruiken? Welk woord brengen we ermee in verband? Ik denk dat iedereen het wel raden kan. Het is het woord ‘strijd’. Zonder strijd geen overwinning. En wij weten uiteraard dat daarmee de ‘geestelijke strijd’ bedoeld wordt. Wij hebben onze strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Daarbij moeten we natuurlijk onze plaats innemen met Christus in de hemelse gewesten om van daaruit te kunnen strijden en te overwinnen Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06).

Nu is het de laatste jaren niet meer zo populair om over de ‘geestelijke strijd’ te spreken. Ik las onlangs nog in een blad dat we een overaccentuering hebben gehad van dit onderwerp. De mensen zijn er moe van geworden… Nu kan dit allemaal wel waar zijn, maar om nu ineens het begrip ‘geestelijke strijd’ op een laag pitje te zetten, is een gevaarlijke zaak, waar alleen de duivel maar baat bij heeft. Ik denk dat dit wel eens één van de redenen zou kunnen zijn waarom er vaak in onze kringen nog weinig echte overwinning is. Thema’s als ‘lofprijzing’, ‘liefde’ en ‘eenheid’ zijn in en terecht, maar laten we toch vooral ook de noodzaak van de geestelijke strijd om te kunnen overwinnen niet uit het oog verliezen, want zonder strijd geen overwinning. En zonder overwinning beantwoorden wij niet aan het doel wat God met ons voor ogen heeft.

Het onderscheiden van geesten

Als we nu onze plaats met Christus hebben ingenomen in de hemelse gewesten, als we nu gedoopt en vervuld zijn met de Heilige Geest, als we nu staan in de kracht van Gods Woord, als we nu volhardend zijn… Hoe komt het dan dat toch nog vaak de overwinning niet ons deel is? Wat is de reden dat we nog vaak verliezers zijn in de geestelijke strijd? Ik denk dat één van de hoofdoorzaken is, dat we het begrip ‘onderscheiding’ niet op de juiste wijze hanteren.

En met ‘onderscheiding’ bedoelen we het onderscheiden van geesten, waarvan bijvoorbeeld Paulus schrijft in zijn brief aan de gemeente te Korinthe, 1 Korinthe 12 vers 10 (1 Kor. 12:10). Nu moeten we uit wat Paulus daarover schrijft niet de verkeerde conclusie trekken dat niet iedereen geesten onderscheiden kan. Het gaat hier duidelijk om de samenkomst der gemeente. “Telkens als gij samenkomt heeft een ieder iets…” 1 Korinthe 14 vers 26b (1 Kor. 14:26b). Als gemeente vormen wij een eenheid en openbaart de Geest zich in en door die ‘eenheid’.

Maar als gelovige individueel gaat het om de vervulling met de Heilige Geest. En de Heilige Geest geeft ons de bevoegdheid en de opdracht om te onderscheiden. Primair tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad, tussen waarheid en leugen. We leren onderscheiden wat bij het rijk der duisternis hoort en wat bij het Koninkrijk Gods.

Wie niet kan onderscheiden, kan niet tot volle overwinning komen. Het kunnen onderscheiden hoort bij ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk. Jezus maakte veelvuldig gebruik van deze gave. Hij doorzag de verkeerde bedoeling van de Farizeeën om Hem om te brengen Matteüs 12 vers 15 (Matt. 12:15). Hij wist wat de achtergrond was van het denken en spreken van de mensen waarmee Hij in aanraking kwam. Wij zijn misschien geneigd om te zeggen: ja, dat was Jezus, Hij leefde zó in gemeenschap met de Vader, daar kunnen wij toch niet aan tippen… Toch is Hij ons grote voorbeeld en zijn wij geroepen in Zijn voetstappen te treden, zegt de apostel Petrus. Als wij ‘door’ hebben wat de vijand wil, kunnen wij veel meer op onze hoede zijn en weerstand bieden. Want satan gaat niet alleen rond als een brullende leeuw, maar ook als een engel des lichts.

Daarom is ‘onderscheiding der geesten’ zo belangrijk. Primair gaat het dus om de onderscheiding tussen licht en duisternis. Maar secundair moeten we, wanneer iemand zwaar gebonden is, bijvoorbeeld weten met wat voor soort geest wij te maken hebben. Wij kunnen dan deze geest, door hem bij de naam te noemen, uitdrijven in de Naam van Jezus. Dit is een onderwerp apart, waarin we binnen het kader van dit artikel niet verder op in willen gaan. Maar ook in de Bijbel komen we meermalen tegen dat verkeerde geesten bij de naam genoemd worden, bijvoorbeeld ‘onreine geest’ Markus  5 vers 8 en 9 (Mark. 05:08-09), ‘waarzeggende geest’ Handelingen 16 vers 16 tot en met 18 (Hand. 16:16-18), etc.

Onderscheiden waarop het aankomst

Paulus schrijft aan de Filippenzen dat het zijn verlangen is dat de gelovigen in Filippi kunnen ‘onderscheiden waarop het aankomt’ Filippenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Filip. 1:9-11). Wij moeten ons dus afvragen: Wat is het belangrijkste? Wat is het doel? Ons antwoord moet duidelijk zijn: Dat we met Jezus overwinnaars zullen zijn. Daar gaat het om. Het bezig zijn met ‘onderscheiding’ mag geen stokpaardje worden. Het is geen doel op zich, maar een middel om het doel te bereiken.

Onderscheiden moet – zoals alles, of het nu natuurlijke of geestelijke dingen betreft – beoefend worden. We moeten het leren en er in groeien! Dat blijkt wel uit Hebreeën 5 vers 11 tot 14 (Heb. 05:11-14). Duidelijk komt hierin naar voren hoe belangrijk ‘geestelijke groei’ is. Wie een ‘zuigeling’ in het geloof blijft, heeft geen weet van de rechte prediking, zegt vers 13 (Heb. 05:13). We zouden ook kunnen zeggen: Zo iemand kan niet onderscheiden en zal dus ook geen overwinning openbaren.

Overwinning is ondenkbaar zonder onderscheiding. Laten we daarom de onderscheiding hoog in ons geestelijk vaandel voeren. Dan worden wij niet heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer, dan lijden we niet steeds weer nederlagen (en het gevolg daarvan is weer dat we dan ook anderen niet kunnen helpen). Maar dan worden wij immuun voor de vijand, openbaren wij ons als overwinnaars en ziet de wereld het beeld van Jezus in ons. Dan zijn wij de zonen Gods, waarop de wereld wacht, en wordt bewaarheid wat Openbaring 21 vers 7 (Openb. 07:21) zegt: “Wie overwint, zal deze dingen (alle dingen’, zegt de Statenvertaling) beërven, en Ik zal hem tot een God zijn en hij zal Mij tot een zoon zijn”. Want ook: tussen de Vader en de zonen zal zich uiteindelijk een intieme en hechte gemeenschap openbaren, zoals deze er ook was tussen de Vader en de Zoon.

 

Nummer 300 van de redactie

Dit is de driehonderdste uitgave van ons blad en uiteraard willen wij daar even wat aandacht aan schenken. Daarbij willen wij in de eerste plaats onze dankbaarheid tot uiting brengen aan Hem die het ons mogelijk maakte zoveel nummers boordevol ‘goed nieuwste laten verschijnen!

Want het gaat om dit ‘goede nieuws’ – het evangelie van Jezus Christus – dat wij op een zo duidelijke en veelzijdige wijze willen belichten. Dit is steeds de hoofdopdracht geweest bij het samenstellen van alle nummers die tot dusver zijn verschenen en dat zal ook onze voornaamste taak blijven. Zouden wij daarvan afwijken dan zou “Levend Geloof” geen recht van bestaan meer hebben.

In de loop der jaren is ons geestelijk inzicht verdiept en dit heeft vanzelfsprekend zijn weerslag gevonden in het blad. Maar van meet af aan is steeds het ‘volle evangelie’ de basis geweest van ons werk, waarbij wij dus bedoelen het evangelie, zoals Jezus dat bracht en de apostelen, zonder compromis en zo volledig mogelijk. Van dit evangelie (van het Koninkrijk) willen wij niet afwijken, omdat het de wil van God is dat dit overal en aan iedereen verkondigd wordt Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De geestelijke rijkdom die dit evangelie met zich meebrengt, in de levens van hen die zich daarvoor openstellen, is onvoorstelbaar groot en het is dan ook met grote blijdschap en toewijding dat wij ons – ook na nummer 300 – blijven in zetten om dit evangelie uiteen te zetten, zodat het geen theorie blijft, maar praktisch beleefd kan worden.

Wij zijn ook erg blij en dankbaar dat wij het bij het ‘uitleggen’ van het evangelie niet alleen hoeven te doen, dat wil zeggen: in alle nummers van ons blad publiceren wij zoveel mogelijk ook artikelen van onze (vaste) medewerkers. Zonder hen zou ons blad niet zo’n veelzijdige belichting van de volle boodschap kunnen geven.

Bijzonder dankbaar zijn we ook jegens dat deel van onze abonnees dat – al of niet regelmatig – giften overmaakt voor ons werk. Zonder deze extra bijdragen zou onze arbeid niet kunnen functioneren.

Ook voor alle andere vormen van medewerking zijn we natuurlijk blij. Wij denken aan de opgave van nieuwe abonnees en adressen voor proefnummers of geschenkabonnementen, de verspreiding van de door ons uitgegeven brochures, etc. Uit alles blijkt dat het “Levend Geloof’-werk een gezamenlijk werk is, dat veel inzet vraagt, maar ook – en daar gaat het uiteindelijk om – veel vruchten af werpt voor Gods Koninkrijk.

Wij gaan daarom met blijdschap verder en willen geloof hebben dat nog velen door het werk van “Levend Geloof” tot een levend geloof zullen komen!

In “Levend Geloof” van volgende maand verschijnt het eerste van enkele artikelen over de kracht van de Heilige Geest in het leven van Jezus.

‘De gedachte achter de studie is dat als we ernaar verlangen dat de Geest volledig in ons leven werkt, we naar Jezus dienen te kijken; aan Hem kunnen we ons spiegelen, zo schrijft Gerrit van de Kamp uit Aalten – de schrijver van deze artikelen – ter toelichting.

 

Wat Goddelijke liefde is. Door Margreet Gast

 

In de gemeente is de lief­de Gods een kracht die de broeders en zusters aan elkaar verbindt. Het is een opdracht van Jezus zelf, dat wij elkander lief zouden hebben. Ook de apostel Johannes schrijft ons in zijn brieven na­drukkelijk dat het kennen van God samengaat met het liefhebben van de broeder. Wat is die god­delijke liefde eigenlijk? Het is goed om dat eens nader te overdenken aan de hand van de Bijbel.

Wie kent niet de bekende tekst uit Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16): “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon ge­geven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”.

Een tekst uit de eerste brief van Johannes kan er naast gelegd worden: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zou­den leven door Hem. Hier­in is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon ge­zonden heeft als een ver­zoening van onze zonden” 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10).

Twee kenmerken van Gods liefde zijn hieruit te leren: a. Het is een gevende liefde die het heil van de ander zoekt, b. Het is ook een liefde die bereid is offers te brengen, door moeiten heen te gaan.

Het heil van de ander

In 1 Korinthiërs 13 – het hoofdstuk waar de liefde wordt bezongen – kunnen we lezen dat “de liefde zich zelve niet zoekt, dat zij niet verbitterd wordt, dat zij het kwade niet toerekent. Zij is niet blij­de over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid”.

Zo is Gods liefde voor ons. De Schepper van he­mel en aarde moest constateren dat zijn schepse­len niet gehoorzaam waren aan hun Schepper. Zoals de tekst uit 1 Johannes 4 zegt: de mens had God niet lief, hij leefde in zonden.

Had God niet alle reden om daarover verbitterd te worden? Stond God niet in Zijn recht, toen Hij er vanuit ging dat Zijn schepping naar Zijn wil zou bestaan en leven? Maar ‘de liefde wordt niet verbitterd’, integendeel, Gods liefde is een geven­de liefde, die het heil van de mens op het oog heeft. En God stelde een krach­tige daad: om recht te doen aan de mens, zond Hij zijn Zoon om die mens vrij te kopen. God wist immers wat er werkelijk aan de hand was, namelijk dat de wetteloze satan de mens tot zonde had ver­leid. De kracht van de mens was niet groot ge­noeg geweest om de satan te weerstaan. De Vader en de Zoon zouden het wezen van de mens recht doen. Er zou gerechtig­heid gaan geschieden. De liefde is blij met waarheid en gerechtigheid in men­senlevens .

De bereidheid offers te brengen

Liefde is bereid offers te brengen. Ook dat kun­nen we leren als we be­grijpen wat God gedaan heeft om de mens te red­den. Het grootste offer van het leven van Jezus was gegeven in ruil voor mensenlevens… Om de mens recht te doen, was er dus bij God de bereid­heid om zelfs door strijd en moeiten heen te gaan. God koos voor een reddingsactie, die fundamen­teel de zaken recht zou zetten. De Zoon trotseer­de dood en demonen daar­voor!

Maar wat is eigenlijk ge­rechtigheid? Een Bijbelse encyclopedie omschrijft dit als: ‘een persoon of zaak die zal zijn wat men op grond van zijn naam, zijn aard ervan verwach­ten mag’. Als God wil dat er gerechtigheid geschiedt in het leven van de mens, dan betekent dit, dat Hij wil dat die mens zal zijn zoals hij is naar zijn we­zen.

Hoe is dat wezen, van u en mij, ons diepste wer­kelijke wezen? Met die vraag moeten we zijn bij Diegene die ons gemaakt heeft en ons dus werkelijk kent. In Lucas 1 vers 74 (Luc. 01:74) bijvoorbeeld lezen we dat we bedoeld zijn om “uit de hand van onze vijan­den verlost te zijn en God te dienen in heiligheid en gerechtigheid”.

Wat is de bestemming?

De mens is ervoor be­stemd om in vrede en vrijheid zijn God te die­nen , om een relatie met Hem te hebben. God wil dat zijn kinderen sterk en dapper zullen zijn tegenover de vijand. God wil dat zijn kinderen ontspannen en blij kunnen leven! Hoe wij als kinde­ren Gods mogen zijn: on­ze maatstaf is Jezus. Elke wereldse norm, elk we­relds waardesysteem mo­gen we naast ons neerleg­gen. Zo als Jezus was en leefde, zo mogen wij zijn en leven. Dat is onze be­stemming.

Zoals God ons heeft lief­gehad, mogen wij de broe­der en zuster in de ge­meente liefhebben. Wij mo­gen weten dat we – door de doop in de Heilige Geest – ook de liefde Gods in ons hart uit ge­stort hebben gekregen. Dan kan een kind van God doorzien, wat er in de onzienlijke wereld aan de hand is. Dan zal hij de ander niet meer kennen ‘naar het vlees’, dit is dat er wordt geoordeeld op basis van het zichtba­re. Maar dan kennen de broeders en zusters el­kaar ‘naar de Geest’.

De liefde Gods verlangt ernaar dat er in het leven van de ander recht zal geschieden, dat de ander vrijkomt van gebondenhe­den, geneest van wonden, herstelt en groeit naar het beeld van de Zoon. En de een zal voor de ander hiervoor offers willen brengen.

Heerlijk is het te mogen weten hoe lief de Vader U heeft, Mij heeft. Bij Hem is een veilig thuis, waar we altijd mogen wo­nen. Bij Hem is aanvaar­ding en vergeving. De Vader zet zich ervoor in dat u en mij recht zal ge­schieden , Hij was en is bereid daarvoor de satan te trotseren. Zoals de Vader is naar u en mij toe, zo behoren wij ook als gemeente te zijn, elk lid naar de ander toe. Deze liefde heeft geen einde.

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Balans

Wat noem je eigenlijk balans? Toch niet een soort wip waar je niet mee kunt wipwappen? Een soort flegmatische gelijkmatigheid in je gevoelsleven. Kent balans ook hoogte- en dieptepunten? Tja, wat zijn geestelijk evenwichtige mensen, mensen die door hun God balans hebben gevonden in Hem?

Als je in God je evenwicht vindt, je balans, dan betekent dat voor mij ook, dat je dat samen met hem vindt.

We kunnen heel goed als christenen – en zeker gevoelsmatige kinderen van God – ons uitbundig blij voelen in Hem en in het leven dat Hij aan ons geeft. De wip is in de omhoog stand. De balans wordt met Hem gevonden in de blijdschap van God, zoals Gods woord het zegt: “De blijdschap des Heren is mijn kracht”. God is met je boven, hoog in de lucht op de wip. Maar

Hij is evengoed je sterkte en je kracht als de wip laag staat, diep beneden erf dicht bij de grond. Als je gevoelens het nulpunt dreigen te breken. Dan is Hij er ook om je evenwicht te zijn, begrijpend en ondersteunend, zelfs met dezelfde blijdschap en vreugde van Hem.

Evenwicht en balans is niet in de eerste plaats iets van je karakter. Dan zouden de gelijkmatige mensen een aardige voorsprong hebben op de wat meer uitbundige karakters. Nee, je balans in God vinden heeft alles met God zelf te maken. Balans is met Hem zijn, geborgen zijn in Zijn woord en liefde, ook bij het op en neer gaan van je gevoel in het dagelijkse leven. Want als Hij met je is, in hoogtepunten en dieptepunten, kan Hij ook je Gids zijn, je Raadsman. Hij kan iets doen aan je gevoelens, Hij kan ze begeleiden zoals geen mens dat bij de ander kan doen. Je mag dat ook corrigeren noemen. Hij houdt ons binnen de grenzen van ons wezen. Hij heeft die grenzen zelf gemaakt.

Wij hoeven niet krampachtig voor balans te zorgen door onze gevoelens maar wat af te zwakken. Daardoor zouden we onszelf frustreren. Laten we voor balans onszelf toevertrouwen aan onze Schepper. Hij weet precies waar onze eindpunten zijn. Wie zijn evenwicht zoekt in Zijn Heer, zal met Hem hoogten en diepten kennen, maar komt niet om, want God is met hem!

Here, Gij doorgrondt en kent mij;

Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachten; Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd.

Steeg ik ten hemel – Gij zijt daar of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde – Gij zijt er!

Als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U.

(Uit Psalm 145).

 

Minder dan een Belialsman door Evert van de Kamp

 

Waar komt het kwaad vandaan?

“Vreest hen niet, die het lichaam doden en… daar­na niets meer kunnen doen” Lucas 12 vers 4 (Luc. 12:04).

In Matteüs 10 vers 28 (Matt. 10:28) staat het er zo: “Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden”.

Met enkele teamleden ba­den wij voor één van ons die moeite in zijn lichaam had. In het gesprek daar omheen viel ineens boven­genoemde uitspraak van Jezus. De reactie was: Ze (de machten) kunnen toch maar het lichaam do den. Hoe kijk je daar tegenaan?

Nog steeds rijzen er vra­gen op als: Waar komt het kwaad vandaan? Wie doodde Jezus? Vanwaar die kindermoord in Bethlehem?

Zo schreef de Joodse nieuwtestamentisch Pinchas Lapide, hoogleraar in onder andere Jeruza­lem en Frankfurt, het boek: ‘Wie waren schuldig aan de dood van Jezus?’ In dit boek wijst deze bijbelgeleerde vooral op de rol die Judas en Pilatus in dit ‘drama’ hebben gespeeld.

Ellis Rivkin, een Ameri­kaanse professor in de Joodse geschiedenis, hield zich eveneens met de vraag bezig: Wie kruisig­de Jezus? Zijn conclusie luidt: ‘Niet de Joden waren schuldig aan de executie van Jezus, maar ‘het systeem van het Romeinse rijk’, de machine waarin de hogepriester en zijn raadslieden ook maar radertjes waren’. Zijn boek kreeg daarom de titel mee: ‘Wat kruisig­de Jezus?’

In ons eigen land menen anderen nog steeds te moeten spreken en schrij­ven over de ‘Godsmoord’ van de Joden, waarvoor alle Joden tot in lengte van dagen de gevolgen moeten dragen. Je staat versteld over de ‘geleerde’ antwoorden die men aandraagt. Maar niemand vraagt zich kennelijk af of God Zelf in zijn Woord mogelijk ook een af doend antwoord op deze vragen zou kunnen hebben. Waar zijn de oprechte luiste­raars? Men schrijft wel: ‘Inmiddels groeit ook in de christelijke theologie het besef dat traditionele standpunten grondig her­zien moeten worden’.

Maar we zien maar weinig geestelijke verandering.

De inspirator van het kwaad

Hoe komt het toch dat een man als Paulus wel een antwoord had? Hij schreef: “Geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar (de verborgen wijsheid Gods) geweten, want in­dien zij van haar geweten hadden, zouden zij (Joden en Romeinen) de Heer der heerlijkheid niet gekrui­sigd hebben” 1 Korinthe 2 vers 8 (1 Kor. 02:08). Paulus kende de inspira­tor van alle kwaad, moord en doodslag, van zeer na­bij. Zijn naam is satan. De wetteloze duivel maakt wetteloze mensen die zich aan het leven van een ander vergrijpen. Mensen, van oorsprong goed, laten zich door de volstrekt wetteloze duivel, inspire­ren en misbruiken en worden daardoor even wetteloos.

Op de eerste pinksterdag riep Petrus het al uit: “Door de handen van wet­teloze mensen (door satan zo gemaakt) is Jezus aan het kruis genageld en ge­dood” Handelingen 2 vers 23 (Hand. 02:23). Dezelf­de Petrus tekende op: “Wordt nuchter en waak­zaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoeken­de wie hij zal verslinden” 1 Petrus 5 vers 8 (1 Petr. 05:08).

Jezus noemde de satan ‘de moordenaar van den beginne’, moordenaar van alle natuurlijk en geeste­lijk leven Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

Enkele voorbeelden: In Genesis 4 lezen we hoe Kain zijn broer Abel dood­de. En in Matthéüs 2 het gruwelijke verhaal van de kindermoord in Bethlehem. Je vraagt je in gemoede af hoe men nog langer voorbij kan gaan aan deze Bijbelse notities. Er mag immers geen enkele twijfel bestaan over het feit dat de duivel debet is aan al­le kwaad, ongeluk, zonde, ziekte en dood. Satan is de verwekker, hij alleen.

Het is dan ook onbegrijpe­lijk dat de oud-hoogleraar zendingswetenschap, professor J. Verkuyl, van een beweging als ‘New Age’, die zoveel duister­nis in zich draagt, op een congres in Utrecht kon zeggen (ik las dat in ‘Trouw’): ‘De neiging om in de opkomst van de­ze beweging het werk van de duivel te zien, is over­dreven’. De zendingsman Paulus zou zeggen: “Zij volgen dwaalgeesten en leringen (een beweging van) boze geesten” 1 Timoteüs 4 vers 1 (1 Tim. 4:1). Zolang de mens niet erkent dat sa­tan de enige verleider is, blijft hij in die zin werk­tuig van de boze.

Hoewel de satan de ver­oorzaker is van alle on­gerechtigheid, blijft de mens te allen tijde ver­antwoordelijk voor zijn eigen daden. Niemand kan zich verschuilen ach­ter de rug van satan. Het ‘ich habe es nicht gewuszt’ gaat nimmer op. Je maakt immers zelf uit naar wiens stem je luis­tert. “Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14). Het Woord van God is duidelijk en klaar.

Geen reden om beangst te zijn

Satan en zijn werkers kunnen ons lichaam do­den. Jezus erkent dat volmondig. Hij ziet dat wetteloze handen dat ook met Hem zullen doen Lucas 18 vers 33  (Luc. 18:33). Johannes de Doper was al eerder gedood. Stephanus en Jakobus zouden spoedig volgen en na hen ontelba­re martelaren, gelijk men voordien de profeten om­bracht . Vooral mensen als de schijnvromen zijn daar altijd sterk in Matteüs 23 vers 29 tot en met 39 (Matt. 23:29-39).

Satan – de overste van deze wereld – heeft dus die macht. Het gevaar is daarom niet denkbeeldig dat wij ons door doods- machten laten beangstigen en intimideren. Welnu, zegt Jezus, daar is geen enkele reden toe. Kort en bondig zegt de Heer: “Vreest hen niet, die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen”.

Een predikant wiens kind van twee jaar uit het raam viel en dat kind le­venloos in zijn handen hield, schreef in zijn kerkblad: ‘Het viel uit het raam, het viel in Gods hand. Hij had het woord van Jezus goed begrepen. Deze man gaf er blijk van veel geestelijk inzicht te bezitten.

De duivel kan ons doden, maar wat dan nog?, zegt Jezus eigenlijk. Daarna kan satan niets meer doen. Wij moeten goed weten dat Christus de overheden en machten heeft ontwapend. Dat de Heer ze openlijk heeft tentoongesteld en over hen heeft gezege­vierd Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). En dat Hij, bij de voltooiing van zijn bediening op aarde, heeft gezegd: “Mij is ge­geven alle macht in de hemel “en op de aarde” (Matt. 28:18). Christus heeft de satan de sleutels van de dood en het dodenrijk afgenomen Openbaring 1 vers 18 (Openb. 01:18).

Minder dan een nietswaardige  

Al vallen er (nog) doden, satan is niets. Hij is ver­geleken met onze Heer niets, totaal niets, on­danks al het gruwelijk ge­weld dat hij in de wereld aanricht. Hij is minder dan een Belialsman. In de Bijbel is dat een niets­waardige 1 Koningen 21 vers 10 en 13 (1 Kon. 21:10 en 13). Satan is dus minder dan een nietswaardige. Het Hebreeuwse grond­woord leert dat de duivel geen opkomst en geen toekomst heeft, ondanks dat hij zich hoog verheft en zich steeds groter pro­beert voor te doen. Hij is en blijft een ongehoorzame en gevallen engel.

Jaren geleden schreef Billy Graham het mooie boekje: ‘Leven zonder vrees’. De Heer bedoelt inderdaad dat wij een le­ven zonder vrees zullen hebben. Een leven waar­in geen plaats (meer) is voor de intimidatie van de boze.

Vrees blijkt een machtig wapen te zijn in de han­den van de duivel. De boze geesten sidderen zelfs van vrees. Geen wonder dus dat zij dat­zelfde klimaat over de mensheid proberen te brengen Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19). De machten hebben geen toekomst. Als een kla­roenstoot klinkt het daar­om telkens in de Bijbel: Wees niet bevreesd! Het is een machtswoord van God.

Wanneer men uit zijn huis Jaïrus komt zeggen: “Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Mees­ter nog lastig?” is het antwoord van Jezus: “Wees niet bevreesd, geloof alleen”. Want Hij – Jezus – luisterde niet naar wat gezegd werd, lezen we in Markus 5 vers 35 en 36 (Mark. 05:35-36).

We leren hieruit dat een goed geestelijk inzicht in allerlei moeilijke situaties ons geweldig kan helpen. Jezus had geestelijk in­zicht om de situatie mees­ter te blijven. Het lied: ‘Vrees niet, geloof alleen’, moeten we maar niet uit onze liedbundels schrap­pen .

Een goed en nieuwe gebod in onze tijd, waarin zo­veel gevreesd wordt, zou kunnen zijn: Gij zult niet vrezen. Wij mogen onze harten neigen tot (of: in geloof richten op) de liefde Gods en tot de vol­harding van Christus 2 Thessalonicenzen 3 vers 5 (2 Thess. 03:05). In die lief­de is geen vrees. De vol­maakte liefde drijft im­mers de vrees uit en is daarom een doeltreffend wapen tegen het brute geweld van de boze 1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18). Gelijk Jezus worden wij verhoord uit onze angst Hebreeën 5 vers 7 (Heb. 05:07).

Lofprijzing en aanbidding

Christus had nóg een heel bijzonder antwoord op de vrees waarmee sa­tan Hem aanviel. Kort voor zijn lijden sprak de Heer: “Ik moet gedoopt worden met een doop (van het lijden) en hoe beklemt het Mij, totdat het vol­bracht is” Lucas 12 vers 50 (Luc. 12:50). Maar als dat moment zeer nabij is, zingt Hij in de nacht dat Hij verraden en overgeleverd wordt de lofzang, het grote hallel, de Psalmen 113 tot 118 Matteüs 26 vers 30 (Matth. 26:30). Ondanks alle bedreiging heeft Jezus een loflied in zijn hart. Hij weet: satan komt en vindt bij Mij niets. Vanwege de vreug­de, die voor Hem lag, heeft de Heer het kruis op Zich genomen en de tegenspraak van de zon­daren tegen Zich verdra­gen Hebreeën 12 vers 2 en 3 (Heb. 12:02-03).

Het is geen toevalligheid dat lofprijzing en aanbid­ding in de gemeente in onze tijd overal toenemen. Ik denk dat God ons in de eindtijd dit kostelijke en uiterst belangrijke wa­pen speciaal aanreikt in de strijd tegen de steeds brutaler

oprukkende  machten der duisternis.

Het troostboek voor de kerk in het laatste der dagen, de Openbaring, is vol lofprijzing en aan­bidding. De Heer zal on­ze tong meer en meer losmaken, sprak Hij in een profetie. “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt”! Openbaring 4 vers 8 (Openb. 04:08).

Val voor niets en nie­mand, maar: Aanbidt hem Openbaring 22 vers 9 en 10 (Openb. 22:09-10).

Hij is waardig, Hij alleen! En satan? Hij is minder dan een Belialsman

 

Twee of drie (gedicht) door Piet Snaphaan

Waar twee of drie vergaderd zijn

tesaam in Jezus’ Naam,

daar is Hij zelf, ’t is door Zijn Geest.

Opent uw hart, dan wordt het feest,

viert het met Hem tesaam.

 

Waar Jezus in uw midden is,

is vrijheid, Hij brengt sfeer.

Een ieder mag zich zelve zijn,

dat geldt voor allen, groot en klein,

Hij is immers aller Heer?!

 

Als de opgaande zon door Wim te Dorsthorst

 

In Richteren 5 treffen wij het overwinningslied van Debora aan. Dit lied be­schrijft de overwinning op de koning van Kanaän, Jabin en zijn legeroverste Sisera. Debora besluit haar lied in vers 31 (Richt. 05:31) met de woorden: “Zo zullen omkomen al uw vijanden, o Here. Maar die Hem liefhebben zijn als de op­gaande zon in haar kracht”.

De Lutherse vertaling zegt: “Gelijk de zon die opgaat in haar volle kracht”. Zo dacht Debora over zichzelf en over al­len die deze overwinning bewerkten door hun liefde voor de Heer. En daar dit een bij uitstek profe­tisch gebeuren is voor de eindtijd, mogen we acht- slaan op dit woord.

Als het evangelie nog bedekt is

Ik geloof dat er ontstel­lend veel christenen zijn die belijden dat ze de Heer liefhebben, terwijl ze eveneens hun kleinheid en zwakheid belijden. In verschillende kerken en groeperingen spreekt men over ‘de Here liefhebben’, terwijl toch menig predi­kant de mensen altijd maar weer vertelt hoe slecht en nietig ze zijn in de ogen van de grote al­machtige God. Die mensen gaan gebukt naar de kerk, horen steeds weer dat ze tot geen enkel goed in staat zijn en gaan, nog meer bewust van hun kleinheid weer naar huis.

Hier is het evangelie van de heerlijkheid van Chris­tus nog volkomen bedekt, zoals Paulus zegt. De God dezer eeuw, de duivel, heeft deze mensen met blindheid geslagen 2 Korinthe 4 vers 4 (2 Kor. 04:04).

In de week wordt diezelf­de mens geconfronteerd met een leefwereld waarin juist de mens helemaal centraal staat, waar hij groot en machtig en be­langrijk is. God heeft daarin geen enkele plaats en het lijkt wel of de mens zichzelf tot God is. De godsdienst die hij aan­hangt lijkt dan meer een middel om hem ten aanzien van God klein te houden. Dit kan en is echter niet de bedoeling van onze en­kel goede God en Vader.

Wat zegt dit woord ons?

Om te beginnen mogen we uit dit woord van Debora lezen dat de mens God kan liefhebben. Dat wil zeggen dat hij van God kan houden. Niet in de zin om vanuit de ‘vreze des Heren’ nauwgezet te doen wat Hij gebiedt al­leen, maar ook liefde ge­voelen , dus met het hart. Hem van harte liefhebben. Alles voor Hem overheb­ben. Een verlangen heb­ben om Hem te behagen. Dit heeft dan geweldige gevolgen voor die mens, want Gods woord zegt: ‘hij zal zijn als de opgaan­de zon in haar kracht.

Probeer het je maar voor te stellen. Je ziet de zon opkomen en haar eerste stralen verdrijven de duisternis. De ochtend­nevel lost al op in de eerste warmte. Dat is al een geweldige kracht. Maar er wordt hier ge­sproken over ‘haar volle kracht’. Naarmate de zon stijgt, wordt haar heerlijkheid en kracht steeds groter, totdat het hoogste punt bereikt is. Licht, warmte, groei­kracht , alles straalt zij uit in onbeschrijflijke kracht en heerlijkheid. En daarmee vergelijkt God de mens die Hem liefheeft. Even tot ons laten door­dringen… Ik kan zijn als de opgaande zon in haar kracht, als ik de Heer liefheb. Niet een twinke­lend sterretje zonder kracht aan de nachtelijke hemel, maar als de opgaande zon in haar kracht. Het schijnt dat God er van houdt om zo af en toe zo’n stoere taal te gebrui­ken om de mens wakker te schudden.

God openbaarde Zijn liefde

Vrome geesten hebben de mens zo verleugent dat dergelijke waarheden in Gods woord nauwelijks of nooit worden opgemerkt. ‘Wie ben ik dat ik God zou kunnen liefhebben?’ ‘Ja zeg, God ziet mij al aankomen’. ‘Alsof Hij, die grote God, op mij, klein nietig mensje zit te wach­ten . ..’

Inderdaad: God wacht op de mens, zoals Jezus dat vertelde over de Vader en de verloren zoon. God verlangt er intens naar door de mens bemind te worden. Hij heeft de mens zelf geschapen in en van­uit Zijn liefde en de mens bestemd om in gemeen­schap met de Vader en met zijn Zoon, Jezus Christus, te leven 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Hoe groot Zijn liefde is, heeft God op overduide­lijke wijze getoond. De apostel Johannes schrijft: “Want God is liefde. Hier­in is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon ge­zonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door. Hem. Hierin is de liefde niet, dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefge­had en zijn Zoon gezon­den heeft als een verzoe­ning voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10).

Paulus schrijft aan de christenen te Rome: “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is” Romeinen 5 vers 8 (Rom. 05:08).

De blijde boodschap voor alle mensen

God heeft van zijn kant, dus op ondubbelzinnige wijze bewezen dat Hij de mens hoog acht en lief­heeft . Hij gaf voor alle mensen, toen wij nog zondaren waren, zijn eniggeboren Zoon Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Dat had God er dus voor over. Dat is de mens Hem waard. Zijn liefde, zijn heil, zijn ge­nade is voor alle mensen. God werkt niet met uit­verkiezing in die zin, dat Hij de ene mens be­stemd heeft tot eeuwig verderf en de ander tot behoudenis. Dit is totaal vreemd aan zijn enkel goed en heilig wezen, waarvan 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) zegt: “God is en­kel licht en in Hem is in het geheel geen duis­ternis” .

Hoe zou Hij dan zulke vreselijke besluiten kun­nen nemen over onschul­dige mensen? Tegenover zulke leugengedachten klinkt het woord van Paulus als een proclamatie, als hij zegt: “God wil dat alle mensen be­houden worden en tot er­kentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04).

En die waarheid is hun eeuwige, totale behoude­nis in Jezus Christus zijn Zoon. Dat is het evange­lie, dat is de blijde bood­schap voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 2:11).

God wordt op geen enkele wijze geëerd als de mens denkt te moeten spreken van zijn kleinheid of on­waardigheid. Het is de duivel, de grote draak, de oude slang, die de mens vernedert, beschul­digt en aanklaagt en deze dingen uit laat spreken voor onze God.

Openbaring 12 leert ons dat deze aanklager, deze valse beschuldiger, deze dief en moordenaar over­wonnen en uit ge worpen moet worden door het bloed van het Lam en door het woord van ons getuigenis Openbaring 12 vers 7 tot en met 11 (Openb. 12:07-11).

(slot volgt).

 

Een nieuw begin (gedicht) Door Tea Keuper Dijk

 

U maakt een nieuw begin met ieder mens, die komt

tot U; wiens taal verstomt,

die zegt: ‘Bij Uw gezin, o God, wil ik behoren!

U bent mijn Vader, Heer,

ik leg mijn leven voor U neer.. .’

Dan ben j’ opnieuw geboren!

Zoals een kind, dat pas het levenslicht aanschouwt,

zó ben j’ aan Vader toevertrouwd,

Die van ’t begin er was.

 

Gods recht door Tea Keuper Dijk

“Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten des Heren en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des Heren” Jesaja 54 vers 17 (Jes. 54:17).

Wat een rijke beloften mocht Jesaja aan het volk verkondigen! Jesaja was een knecht des Heren. Hij mocht het volk oproepen om echt te léven. En leven is: zijn in de tegenwoordigheid des Heren.

In hoofdstuk 1 tot en met 39 vertelt Jesaja over de heiligheid van God. En vanaf hoofdstuk 40 predikt hij de aanstaande verlossing, roept hij op tot bekering en verkondigt hij de heilstaat. En dat is het Koninkrijk Gods. Voor een ieder, die daarin wandelt en handelt, zoals God het zegt, zijn er geweldige beloften!

Wij zullen recht ontvangen, niet zoals de wereld dat geeft, want er wordt gerommeld met recht en onrecht, goed en kwaad. Het komt door de zwakke wereldgeesten, die zonder de vervulling met Gods Geest, vaak zwichten voor geweld en onrecht. Maar Gods recht werkt anders. Vanuit Zijn erbarmen voor de schepping roept Hij zijn koningskinderen op, recht te doen, zoals Hij hen recht doet. Dit is een leerproces. En het begint hiermee, dat we de gezindheid van God hebben: Hij is heilig, liefdevol, barmhartig en rechtvaardig.

‘k Heb Uw gezindheid nodig Heer, opdat het wezen Gods in mij…

herkenbaar worde tot Uw eer:

‘k Wil voor U leven, rein en vrij!

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (5)

Wie was Lucifer en waarom kwam hij ten val?

In Ezechiël 28 vers 11 tot en met 29 (Ez. 28:11-29) lezen wij over Lucifer en hoe hij ten val kwam. In dit en komende artikelen willen wij ons daarmee bezig houden, waarbij wij ook andere Bijbelgedeelten willen citeren. Om wat meer zicht te krijgen op de engelenwereld, eerst nog wat opmerkingen vooraf.

De profeten hebben, in wat wij het oude testament noemen, gesproken over de volkeren. Lees bijvoorbeeld Jesaja 13 tot en met 23 en Ezechiël 25 tot en met 32. Ook Jeremia krijgt een opdracht voor de volkerenwereld. Dit heeft betekenis voor de gemeente. Zoals een profeet ging spreken over de volkerenwereld, zo ook heeft de gemeente de opdracht om haar getuigenis te spreken over de volkeren. Dit heeft ook te maken met de engelen. In ons vorig artikel hebben we reeds opgemerkt dat de gemeente de startbasis is voor de engelen. De engelen zullen vanuit de gemeente uitgaan over de volkerenwereld. Vanuit de gemeente worden de engelen in beweging gezet. En wat gaan zij doen? Ze gaan boven de volkerenwereld de duisternis verdrijven.

Paulus zegt dat we te strijden hebben tegen de wereldbeheersers dezer duisternis. Het zijn de beheersers van verschillende landen en volkeren. Zij zitten achter de aardse regeringen. Als Paulus de hele wapenrusting heeft beschreven, zegt hij in Efeziërs 6 vers 19(Ef. 06:19): “Bidt ook voor mij, opdat mij bij het openen van mijn mond vrijmoedigheid geschonken worde om het geheimenis bekend te maken”. Dit is eigenlijk de spits van de hele wapenrusting.

De wapenrusting is voor de gemeente

Ik geloof dat we de wapenrusting teveel individualistisch gezien hebben. De wapenrusting is bedoeld voor de gemeente. Alles staat hier geschreven in de gebiedende wijs en in het meervoud. Als de gemeente bekleed wordt met de wapenrusting Gods – de wapenrusting die God zelf draagt – is het doel daarvan dat het geheimenis bekend gaat worden: dat de duisternis boven de volkeren verdreven wordt, zodat het evangelie voortgang kan hebben.

Jesaja 59 vanaf vers 16 (Jes. 59:16 vv) is in dit verband een uniek gedeelte en het bestuderen waard: “Hij (God) zag, dat er niemand was, en Hij ontzette Zich, omdat niemand tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteunde Hem. Hij bekleedde Zich met gerechtigheid als met een pantser en de helm des heils was op zijn hoofd”. Er staat dat God Zich bekleedde met de wapenrusting omdat er niemand tussenbeide trad. Bij gebrek aan strijders heeft Gód de wapenrusting aangetrokken. Dit heeft te maken met het feit dat Zijn Naam bekend gaat worden over de gehele aarde.

In Jesaja 59 vers 19b (Jes. 59:19b) lezen wij: “Als de vijand komt gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem opheffen” (Statenvertaling). Door het profetische woord wordt er boven de volkerenwereld iets op gang gebracht. De engelen gaan in opmars en de duisternis wijkt achteruit. Ik geloof dat God juist daarom de opdracht heeft gegeven aan de profeten om over de volkeren te profeteren. God heeft een plan met de volkerenwereld. Dat gaan we in komende artikelen verder uit werken.

Wie is de vorst van Tyrus?

Dan gaan wij nu naar Ezechiël 28 waar wij lezen over de vorst van Tyrus. Deze vorst van Tyrus is een beeld van de engelvorst, die erachter zit. Je hebt vorsten op aarde en vorsten in de hemelen. Tyrus is ook vaak beeld van het antichristelijke rijk. Tyrus betekent ‘rots’, in het Hebreeuws staat er ’tsor’. God is de eeuwige Rots en Tyrus de antirots. Tyrus was vanouds een handelsstad, gelegen op een schiereiland was het een stad die de zee beheerste, een onneembare vesting.

In vers 11 en 12a (Ez. 28:11-12) lezen wij: “Het woord des Heren kwam tot mij (Ezechiël): Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here Here:…” Ezechiël wordt hier aangesproken met ‘mensenkind’, oftewel ‘zoon des mensen’. Hij is als het ware de modelmens, het prototype van het ware menszijn.

Hij begint met tot de koning van Tyrus te zeggen: “Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon” (vs. 12b). Het woord ‘gestalte’ komt tweemaal voor in de Bijbel, beide keren in Ezechiël 28 vers 12 en Ezechiël 43 vers 10 (Ez. 28:12 en Ez. 43:10). Het woord ‘volmaakt’ kun je in deze tekst nog anders vertalen. Zo zegt de Statenvertaling: “Gij zijt de verzegelaar van de som, of kapitaal”. Je gaat iets verstaan over de oorspronkelijke taak van Lucifer. Voor zijn val was hij de verzegelaar van het kapitaal, of verzegelaar van het model. God had een bepaald model, een maquette van zijn plan, een blauwdruk. Hetgeen God zou gaan scheppen was als gedachte bij Hem aanwezig. God heeft tegen de hoogstaande engel Lucifer gezegd: ‘Jij moet dit model verzegelen’. Lucifer was de ‘schatbewaarder’ van het kapitaal van God. Hij had opdracht om het oorspronkelijke plan van God te beschermen, te bewaren, te verzegelen. Ook Daniël moest bepaalde geheimenissen van God verzegelen. Het punt bij Lucifer was dat hij bepaalde gedachten van God kende. Uit vers 16 blijkt dat Lucifer handel is gaan drijven met lui kapitaal. Met andere woorden: hij is het kapitaal, dat hij van God gekregen had, gaan gebruiken ten eigen bate. Hij kon dit doen omdat God hem zoveel had toevertrouwd.

Lucifer had een priesterlijke taak

Uit vers 13 blijkt dat oorspronkelijk Lucifer een priesterlijke taak had. Wij lezen daar namelijk: “In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed”. Er worden negen soorten edelsteen genoemd. Het is frappant dat dezelfde soorten in Exodus 20 worden genoemd bij de hogepriester. Wat Lucifer als uitrusting draagt, wordt later de uitrusting van de hogepriester.

Het is niet erg duidelijk wat speciaal bedoeld wordt met ‘gevat’ en ‘vastgehecht’. De Statenvertaling zegt: “Het werk uwer trommelen en uwer pijpen was bij u…”, terwijl Engelse vertalingen – onder andere de King James – zeggen: “Het werkmanschap van uw tamboerijnen en pijpen was in u geprepareerd op de dag dat gij geschapen werd”. Als je hierover doordenkt, kom je tot de slotsom dat Lucifer oorspronkelijk een musicus is geweest. Hij was toegerust met muziekinstrumenten. Tamboerijnen kom je later op heel strategische momenten tegen. Als het volk Israël door de Rode Zee getrokken is, neemt Mirjam de tamboerijn ter hand. Alle vrouwen gaan met de tamboerijnen achter haar aan.

Nog enkele unieke teksten waarin de tamboerijn een rol speelt: In Jesaja 30 lezen we over de strijd tegen Assur (een prachtig beeld van de eindstrijd’). Vers 32 (Jes. 30:32) zegt dan: “En elke slag van de dreigende stok, die de Here daarop zal doen neerkomen, zal worden toegebracht bij tamboerijnen en citerspel, en met strijdbaar geheven arm zal Hij hen bestrijden”, dit gedeelte begint in vers 27 met de naam des Heren, die van verre komt. Vers 29 zegt: “Bij u zullen klinken liederen in de nacht, waarin men zich wijdt voor een feest”. Verder wordt het helemaal beschreven als een paasnacht, een pascha. De tamboerijn is hét instrument van de overwinning des Heren.

Verder denken we nog aan Psalm 68 vers 25 tot en met 27 (Ps. 068:025-027), waarin wij lezen: “Men ziet uw feeststoet, o God, de feeststoet van mijn God, mijn Koning in het heiligdom. Voorop gaan zangers, daarachter snarenspelers, in het midden jonkvrouwen, die de tamboerijn slaan. In koren prijzen zij God…” De Statenvertaling spreekt over ’trommelende maagden’. Een schitterend beeld van de zegetocht van de gemeente!

Als we bedenken dat Lucifer oorspronkelijk was toegerust met tamboerijnen en pijpen, (of fluiten) zien we dat hij een priestertaak én een muzikale functie had. Maar we kunnen nóg een stapje verder gaan. Lucifer wordt ook genoemd: ‘morgenster’. Lucifer betekent ‘lichtdrager’. Het hele koor van morgensterren juichte, toen God de fundamenten der aarde legde (Job 38:07). De conclusie is dat Lucifer de koordirigent is geweest. Hij was de hoogste morgenster. Lucifer heeft oorspronkelijk de ‘aanbidding’ geleid. Als Lucifer ten val komt, stort bij wijze van spreken de aanbidding in elkaar. De engelen zitten zonder koorleider.

Lucifer leidde de aanbidding

Een ander punt is dat Lucifer het principe van de aanbidding meeneemt in zijn val. Je kunt nu begrijpen waarom in de heidense godsdiensten zoveel muziek voorkomt. Geestenaanbidder kunnen de hele nacht ermee doorgaan, De duivel heeft er enorm belang bij om de muziek in de demonische sfeer te trekken. Hij kent van huis uit het geheimenis van de aanbidding en de geestelijke kracht ervan. Vandaar dat hij het zó hanteert. Toen Jezus in de woestijn werd verzocht, was de meest sterke verzoeking: ‘Aanbid mij, dan zal ik U de koninkrijken der aarde geven’. Hier komt het oorspronkelijke principe weer tevoorschijn. De duivel blijft nog steeds op hetzelfde aambeeld hameren. Hij weet: ‘Als ik Jezus in deze val kan meekrijgen, dan héb ik Hem’.

De hele geestelijke wereld is eigenlijk gebaseerd op het principe van de aanbidding. Het boek Openbaring gaat over de ‘aanbidding van het Lam’ of over de ‘aanbidding van het beest’. Jezus pareert – als de volmaakte mens – de verzoeking van de duivel met de woorden: “De Here uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen”. Hiermee maakt Jezus het principe van Lucifer krachteloos. Juist als Hij de verzoeking afwijst, ligt de weg open, zodat Hij alle volken in bezit zal krijgen; juist dan zullen alle volkeren tot Hem komen.

1989.01 nr. 299

Levend geloof 1989.01 nr. 299

De zekerheid van ons geloof door Gert Jan Doornink

“Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren” Romeinen 14 vers 8b (Rom. 14:08b).

Geloof zal ook in dit nieuwe jaar de basis zijn om te functioneren in en ten dienste van Gods Koninkrijk. Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zegt dat het zonder geloof onmogelijk is om God welgevallig te zijn.

Gehoorzaamheid aan de wil van God is dus ondenkbaar zonder dat wij ‘geloof’ openbaren.

Niet voor niets worden wij als kinderen van God ‘gelovigen’ genoemd. En wat is een gelovige zonder geloof? Ondenkbaar in feite en daarom ook zo belangrijk om er telkens weer aandacht aan te schenken. Ook Paulus wist dat en hij schrijft er dan ook in zijn brieven in diverse toonaarden over. Bijvoorbeeld aan de Korinthiërs als hij zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf” 2 Korinthe 13 vers 5a (2 Kor. 13:05a). Nu hoeven we niet op elk moment een soort geloofsthermometer aan te leggen om te zien hoe het met ons geloof gesteld is, maar het is wel goed om dat zo nu en dan eens te doen. Bijvoorbeeld in de eerste maand van het nieuwe jaar. Vragen we onszelf wel eens af, hoe ons geloofsleven functioneert? Is het een levend geloof dat ‘bewezen’ wordt uit de werken die wij doen? Jakobus 2 vers 17 (Jak. 02:17).

De sleuteltekst van het geloof

Wat is geloof eigenlijk? Het. best wordt dit ongetwijfeld geformuleerd in Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01), die ook wel de sleuteltekst van het geloof wordt genoemd: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, én het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Wij hopen op eeuwig leven en door het geloof hebben we de zekerheid dat we eeuwig leven hebben ontvangen. Als wij tegenslagen hebben en de omstandigheden tegen zijn, hopen wij op een positieve verandering van onze situatie en overwinning. En ook al zien wij het op dat moment nog niet, door het geloof weten wij dat de doorbraak zal komen, want geloof is het bewijs van de dingen die wij niet zien.

Paulus schrijft in Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20) dat hij leeft (functioneert in dienst van Gods Koninkrijk) door het geloof in de Zoon van God. Dat behoort ook ons levensdevies te zijn. Door het geloof weten wij dat wij nieuwe scheppingen geworden zijn 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Door het geloof weten wij wie wij zijn in Christus. Door het geloof weten wij dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en te overwinnen.

Ook onze geestelijke groei is een zaak van geloof, Het is daarom ook een heel zinvolle vraag ons aan het begin van het nieuwe jaar af te vragen hoe wij ons ontwikkelen als nieuwe scheppingen? Is er geestelijke groei in ons leven? Worden we stabiele, volwassen christenen? Of blijven we nog steeds ‘beginstadium-christenen’? Het is duidelijk dat de Heer van ons vraagt dat we geestelijk verder groeien en dat we ons daarbij richten op het einddoel: de volkomenheid in Christus.

Goede voeding is niet eenzijdig

In de natuurlijke wereld is goede voeding één van de belangrijkste bestanddelen voor een gezond leven. Goede voeding is niet eenzijdig. Dat is ook geestelijk van het allergrootste belang. Het is een foute zaak als we het accent alleen gaan leggen op bijvoorbeeld ‘evangelisatie’, zonder ons tegelijkertijd ook telkens weer af te vragen: ‘Zien de anderen het beeld van Christus in mij?’ Laat ik mij door Gods Woord en Geest zodanig ‘bewerken’ dat ik mij ga openbaren als zoon van God?

Wat dat betreft kunnen we veel leren van de apostel Paulus. Hij was nooit eenzijdig bezig, maar zowel met ‘evangelisatie’ als met de ‘opbouw van het geloof’. Als apostel was hij een vurig verkondiger van het evangelie van het Koninkrijk Gods, maar niet als een theoreticus, maar als iemand die slechts één verlangen kende, namelijk dat het evangelie voor 100 procent zou doorwerken in allen die ermee in aanraking waren gekomen. Daarom drukt hij zich ook altijd zo kernachtig en radicaal uit, zoals bijvoorbeeld in Romeinen 14, als hij het heeft over de zekerheid van het geloof: “Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn des Heren”. Met andere woorden: het doet er helemaal niet toe, hoe de omstandigheden zijn, voor hem staat als een paal boven water: Wij zijn des Heren. Wij behoren Hem toe, wij mogen delen in Zijn overwinning, in Zijn bescherming. Daar kan de duivel geen speld tussen krijgen. Paulus is verzekerd dat niets en niemand hem van Christus kan scheiden (Rom. 08:38).

Dat mag ook de zekerheid van ons geloof in Christus zijn! Maar dan moet dit geloof uiteraard wel functioneren. Het is belangrijk dat we in dit opzicht elkaar helpen, door elkaar te bemoedigen, te omringen met liefde, kortom door als leden van de gemeente van Christus positief met elkaar bezig te zijn. De ‘sterken’ in het geloof hebben wat dit betreft een belangrijke taak ten opzichte van de ‘zwakken’.

Geen angst voor de toekomst

Paulus had niet alleen een sterk persoonlijk geloof in de levende God, maar óók in zijn medebroeders en zusters! Je zou kunnen stellen: “hij had zowel een verticaal als een horizontaal geloof. Hij verlangde ernaar dat hetzelfde geloof wat hem zo’n rotsvast vertrouwen gaf. ook gestalte zou krijgen in de anderen. Vandaar zijn uitspraak: Wij zijn des Heren! Hij wist dat wie Hem toebehoort nergens meer bang voor behoeft te zijn, ook niet voor ‘de dood’ Dat geldt ook voor ons. Wij hoeven geen enkele angst te hebben voor wat 1989 eventueel zou kunnen brengen, zelfs niet als zou dat ‘de dood’ zijn.. Eigenlijk willen wij daar liever niet aan denken. Toch behoort het voor een kind van God heel normaal te zijn dit rustig onder ogen te zien. Voor Paulus was het in ieder geval heel gewoon. Hij wist – en ook wij mogen het weten – dat de dood was verzwolgen in de overwinning door het volbrachte werk van Jezus Christus. In Romeinen 14 vers 9 (Rom. 14:09)schrijft hij: “Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou”.

“Met dit doel”, zegt professor Brouwer in zijn vertaling. Duidelijker kan het niet gezegd worden. Een waarachtig kind van God heeft daarom geen onzekere toekomst. Hij heeft een toekomst met zekerheid. Zijn zekerheid is het geloof in Christus. Laten we er dagelijks mee bezig zijn dat dit geloof een overwinnend geloof zal zijn en met Paulus de doelstelling waarmaken als hij in Filippenzen 3 vers 14 (Filip. 03:14) zegt: “Eén ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus”.     

 

De tekenen der tijden door Wim te Dorsthorst

Breed is het uitgemeten op radio, televisie en in de krant: 1988 was een rampjaar als nog nooit tevoren. De verwachtin­gen voor dit nieuwe jaar zijn allerminst optimistisch. Wat zijn de verwachtingen van ons als christenen? Zijn onze verwachtingen ook zo pessimistisch als in de wereld? De weder­geboren christen ziet meer dan voor ogen is en begrijpt dat het ‘einde der tijden’ gekomen is.

De mens van de troon gestoten

De duivel is de overste van deze wereld geworden door de meest denkbare wetteloze daad. Dat wat God hem had toevertrouwd – de mens in zijn natuur­lijke staat beschutten, beschermen en te bewa­ren Ezechiël 28 vers 14a  (Ez. 28:14a) – heeft hij door list en be­drog aan zich onderwor­pen.

God zegt tot Adam na de zondeval: “Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: ‘Gij zult daarvan niet eten’, is de aardbodem om uwentwil vervloekt” Genesis 3 vers 17a (Gen. 03:17a). De zondeval is de reden dat alles onder de vloek is gekomen. Het kwaad is de schepping binnengedrongen en door­trekt langzaam maar zeker al het geschapene.

De duivel tast de mens aan en misbruikt hem vervolgens in het destructieve werk in al het gescha­pene op aarde. Dit zien we duidelijk bij de zond­vloed. De mens is zover afgedwaald, dat God moet vaststellen dat de boos­heid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was Genesis 8 vers 5 (Gen. 08:05).

Daar, in het hart van de mens, waar het geweten zetelt, waar de overleg­gingen plaatsvinden, daar probeert de duivel zijn in­vloed uit te oefenen. Als hij daar de heerschappij kan overnemen, dan is de mens een willoos werktuig geworden. Al de overleg­gingen en het daaruit voortvloeiende handelen, kan hij dan beïnvloeden en dat eindigt met: ‘Te allen tijde slechts boos­heid’.

Het licht wordt tot duisternis

Generatie na generatie wordt weer verder afge­broken. En door de vloed­golf van occultisme, spi­ritisme, onreinheid en ge­weld, wordt het licht in de mens gedoofd en wordt tot duisternis. Zo komen velen angstig dichtbij een totaal bankroet aan gees­telijke waarden.

Hoé dit in deze tijd naar een climax voert, ziet de profeet Joël en beschrijft de demonische legers. Hij schrijft: “Als helden ren­nen zij, als krijgslieden beklimmen zij de muur, en zij gaan voort, ieder op zijn eigen wegen; zij lopen niet door elkander heen en de een verdringt de ander niet; iedere strijder gaat zijn eigen weg, en tussen de wapens door dringen zij voort; zij laten geen bres in hun rijen ontstaan. Zij stormen op de stad aan; zij rennen op de muur; zij klimmen in de huizen; zij komen door de vensters als een dief. Voor hun aangezicht sid­dert de aarde, beeft de hemel; de zon en de maan worden zwart en de ster­ren trekken haar glans in” Joël 2 vers 17 en 18 lees ook Joël 2 vers 2 tot en met 6 (Joël 02:17-18; Joël 02:02-06).

Een demonisch leger zoals er nog nooit geweest is, goed georganiseerd, neemt alles in bezit wat nog over is. Wat nog rest aan Gods­begrip en kennis van Je­zus Christus wordt volko­men weggevaagd. Het wordt zwart, diepe duis­ternis, wat uitloopt op het openbaar worden van de mens der wetteloosheid, de antichrist.

De tekenen voor het volk van God

Wij merken dit alles op maar laten ons niet intimi­deren. Wij laten ons er ook niet door leiden, al is het goed er acht op te geven, zoals Jezus zelf ons zegt Matteüs 24 vers 32 en 33 (Matt. 24:32-33).

Voor de gemeente van Je­zus Christus zijn er veel belangrijkere tekenen dan alle werkingen van het rijk der duisternis, hoe imponerend ze ook zijn. Zacharia profeteert en zegt: “Zo zegt de Here der heerscharen: Ik ben voor Sion in grote ijver ontbrand; in gloeiende ijver ben Ik ervoor ont­brand. Zo zegt de Here: Ik keer weder tot Sion en Ik woon binnen Jeruzalem; Jeruzalem zal de stad der trouw en de berg der heiligheid genoemd wor­den” Zacharia 8 vers 2 en 3 (Zach. 08:02-03).

En Joel begint hoofdstuk 2 – waar ik al eerder uit citeerde – met: “Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heili­ge berg’ Dat alle inwo­ners des lands sidderen, want de berg des Heren komt. Want hij is nabij!”

Dit zijn voor de gemeente de tekenen, die alleen in de geest gezien en gehoord kunnen worden. De Heer laat het ons weten dat Hij in grote ijver voor Sion ontbrand is en wederkeert tot Sion. De bazuin wordt geblazen op Sion, op Gods heilige berg, dat is het hemelse Jeruzalem, de ge­meente van Jezus Chris­tus. Het volk van God wordt wakker geschud, er wordt alarm gemaakt. On­geveer 2000 jaar is het in­geslapen geweest, maar de Heer is wedergekeerd tot Sion en Zijn Geest werkt met grote kracht.

Over de hele wereld ver­zamelt de Heer zijn volk uit alle volken, stammen, natiën en talen en ver­zegelt ze aan hun voor­hoofd, dat wil zeggen: ze ontvangen de Heilige Geest Openbaring 7 vers 3b en Ezechiël 9 vers 4 (Openb. 07:03b; Ez. 09:04). Het volle evangelie wordt gepredikt in de ge­meenten en steeds meer geheimenissen worden onthuld. Er is kracht en er komt meer kracht tot verlossing, bevrijding, herstel en heiliging van Gods volk.

Het teken van de Zoon des mensen

Jezus Christus en zijn eeuwig evangelie is de bron die voor Gods volk ontsloten is in de dag des Heren, zoals de profeet Zacharia reeds aankondigde: “Op die dag zal er voor het huis van David en voor de burgers van Jeruzalem een open bron zijn, die zonde en onrein­heid wegwast. Op die dag – zo luidt de Godsspraak van Jahwe van de leger­scharen – vaag Ik de na­men van de afgoden weg uit het land, zodat ze niet meer vernoemd wor­den; ook de profeten en de geest van onreinheid zal Ik het land uitjagen” Zacharia 13 vers 1 en 2 Willibrord vertaling vergelijk 1 Johannes 1 vers 9. (Zach. 13:01-02; 1 Joh. 01:09).

En dan zegt onze Heer, sprekend over deze tijden: “Dan zal het teken van de Zoon des mensen verschij­nen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien ko­men op de wolken des he­mels met grote macht en heerlijkheid” Matteüs 24 vers 30 (Matt. 24:30). Het Nederlands Bijbelge­nootschap vertaalt hier met aan de hemel’, maar letterlijk is het ‘in de he­mel’ .

De twee tekenen in de hemel

Het teken van de Zoon des mensen is de gemeen­te. Dat is Zijn volk dat door de doop met de Hei­lige Geest, in de hemel woont. Zij zijn hemelbur­gers geworden en hebben daar hun wandel, terwijl ze vreemdelingen en bijwoners zijn op aarde.

Openbaring 12 beschrijft de gemeente als een vrouw die het volle zoonschap voortbrengt. Zij worden genoemd: “Een ‘groot’ te­ken in de hemel, met god­delijke kracht en heerlijk­heid bekleed”.

Er is echter nog een teken in de hemel en dat is de grote rossige draak met zeven koppen en zeven kronen, die de gemeente wil beangstigen en het baren van de zoon wil voorkomen. Dat is een ‘angstwekkend’ teken, maar geen groot teken, zoals de gemeente. Laten we dat vooral goed onder­scheiden.

De gemeente is bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus Chris­tus, Gods Zoon, en geroe­pen tot Zijn heerlijkheid Romeinen 8 vers 29 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (Rom. 08:29; 2 Thess. 02:14). Dit volle zoonschap komt tevoorschijn en dit wordt in Openbaring 12 beschre­ven als het geboorteproces in de hemel, in het inner­lijk van de mens. Terwijl alle dingen wankelen en beven, groeit in het inner­lijk van de Geest vervulde gelovigen het onwankelba­re Koninkrijk van Jezus Christus dat eeuwig is Hebreeën 12 vers 26 tot en met 28 (Heb. 12:26-28).

Vol liefde is de Heer bezig om de gemeente te heiligen en te reinigen door het waterbad met het Woord en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet Efese 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

Luisteren naar wat de Geest zegt

Iedereen die deze dingen verstaat, springt op van vreugde om het heil dat bezig is zich te openba­ren. Dit is voor de wereld nu nog verborgen. De ge­meente – het geheimenis Gods – wordt in het ver­borgene toebereid. Meer nog dan voorheen zal het volk van God zich dienen over te geven aan heiliging en reiniging. Alleen in een geheiligd leven kan de Heer Zich ten volle open­baren .

Het prachtige boek Hosea eindigt met deze woorden voor het volk van God: “Wie wijs is geve op deze dingen acht; wie verstan­dig is, erkenne ze. Want de dagen des Heren zijn recht: rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er” Hosea 14 vers 10 (Hos. 14:10).

Daarom zal de gemeente niet alleen, of in hoofd­zaak, zien op het grote geweld en de totale ont­wrichting van al het ge­schapene, maar als wijzen en verstandigen luisteren naar wat de Geest tot de gemeenten zegt. Alleen dan zal 1989 een goed en vruchtbaar jaar worden, wat ik iedere lezer en le­zeres toewens.

 

Reacties van lezers door redactie

Het gehele jaar door ont­vangen wij reacties van lezers en lezeressen. Wij zijn daar altijd erg blij mee, want ze zijn voor ons één van de bewijzen dat ons blad functioneel is. Rondom de jaarwisse­ling bereikt het aantal reacties meestal een hoog­tepunt, zoals ook dit jaar weer. We kunnen onmoge­lijk iedereen die ons in de afgelopen weken ge­schreven heeft hiervoor met een persoonlijke brief bedanken en doen het daarom vanaf deze plaats.

Uiteraard kunnen wij ook niet alle reacties publice­ren, soms zijn ze van vertrouwelijke aard en worden dan ook als zoda­nig behandeld en beant­woord. Wat de ‘Nieuwjaars reacties’ betreft vol­staan wij met de publicatie van twee reacties, één uit België en één uit Nederland.

Broeder J. V. te Maasmechelen wenst ons een gezegend 1989 toe en hoopt dat het geloof nog meer gestalte krijgt in ons leven. Daarom dankt hij de Heer voor het boekje “Levend Geloof”. Wij willen ook in dit nieu­we jaar weer veel aan­dacht schenken aan de functionering van ons ge­loof zodat het een levend geloof is!

“Van harte wensen wij jullie een door onze Heer gezegend en voorspoedig nieuwjaar toe” , schrijft broeder J. M. d. H. te Breda. En verder: “Moge het voor allen een jaar worden, dat – mede door onze inzet – in het kader mag staan van Gods plan met mensen en Zijn schep­ping. Een jaar waarin de contouren van het open­baar worden van de zonen Gods zich steeds duidelij­ker gaan aftekenen. Dat het werk van “Levend Ge­loof” , onder jouw leiding., een heerlijke bijdrage mo­ge zijn”. Over Gods plan met mens en schepping hopen we in dit nieuwe jaar ook weer verschillen­de artikelen te publiceren.

Nog een kleine bloemlezing uit de andere reacties die wij ontvingen:

“Pas geleden heb ik het boekje ‘De volledige mens’ van Klaas Goverts gelezen. Het wekte bij mij een hon­ger en dorst op. De woor­den raakten mijn verstand en ziel en ik wil hogerop met mijn geest. Ook om anderen te kunnen laven. Het overbrengen op ande­ren vind ik soms nog moeilijk. Intussen ga ik door Gods Woord te be­studeren, zodra er tijd over is pak ik mijn Bijbel. Ik ben sinds vier jaar bekeerd en bezoek de volle evangelie gemeente ‘Rehoboth’ te Eersel” (Uit een brief van broe­der W. M. M. N. te Lommel, België) .

In het artikel ‘Het heil voor de volken’ van Wim te Dorsthorst (“Levend Geloof”, nr.297), schreef deze onder andere: ‘Als Paulus spreekt van ‘ons evangelie’ of wat hij ook wel eens noemt ‘mijn evangelie’ Romeinen 16 vers 25 (Rom. 16:25), dan is dat het, evangelie van het Koninkrijk Gods, dat de Heer hem persoon­lijk geopenbaard heeft Galaten 1 vers 11 en 12 (Gal. 01:11-12) en dat is veel meer dan schuldver­geving alleen’. Zuster E. K. te Groningen schreef dat dit ook haar ervaring is. “In dat Ko­ninkrijk liggen de gehei­menissen van het evange­lie van het Koninkrijk Gods, die God wil bekend maken aan Zijn kinderen, die het begrijpen en ver­staan” .

Zuster B. D. te Zwevegem, België, zond ons een gift “met dank voor het regelmatig toesturen van “Levend Geloof” dat voor mij zeer positief en op­bouwend is. Ik bid de Here dat Hij jullie allen overvloedig moge zegenen en verder inspireren door Zijn Heilige Geest om zo verder te gaan”.

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts – 4 –

Wat is zegenen?

”De Here, de God des hemels, die mij genomen heeft uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap, en die tot mij gesproken heeft, en mij heeft gezworen: aan uw nageslacht (eigenlijk: aan uw zaad) zal Ik dit land geven. – Hij zal zijn engel voor uw aangezicht zenden, en gij zult vandaar voor mijn zoon een vrouw nemen” Genesis 24 vers 7 (Gen. 24:07).

In Genesis 24 gaat het weer over de uitverkoren zoon. Er moet nu voor Isaak een vrouw worden gezocht. Het uitzoeken van een vrouw voor Isaak was een heel belangrijke zaak, want de zuiverheid van het volk Gods stond op het spel. Het volk Gods moet apart blijven, het mag zich niet vermengen, want dan kan het nooit meer tot zegen voor de volkeren zijn. Eliëzer wordt uitgestuurd en vraagt aan Abraham of hij Isaak ook terugbrengen mag, waarop Abraham antwoordt: ‘Nee, geen sprake van’. Hij moet een vrouw voor zijn zoon nemen. ‘Nemen’ is het motiefwoord voor dit hoofdstuk. ‘God heeft genomen’ en ‘gij zult voor mijn zoon een vrouw nemen’. Daarbij wordt een engel meegezonden.

In bepaalde situaties werd aan iemand een bode Gods of engel meegezonden of toebedeeld. Dit is ook de betekenis van ‘zegenen’. Zegenen is iemand een engel meezenden., Isaak is hier de gezegende mens en ten behoeve van hem gaat er een engel mee om een vrouw uit dat land te halen. De toekomst staat op het spel. Als het gaat om de toekomst van de ‘zoon’, komen de engelen assisteren, meestrijden. In dit hoofdstuk is er sprake van één engel.

Nog een kanttekening: Zoals ‘zegenen’ betekent: iemand een engel meezenden, zo geldt ook het omgekeerde. Als iemand een ander ‘vervloekt’, zendt hij hem een demon mee. Psalm 78 vers 49 is een merkwaardige tekst hierover (Ps. 078:049). Het gaat daar over de Egyptenaren, de tirannen, de verdrukkers. Egypte betekent eigenlijk: land van de benauwdheid. We lezen: “Hij zond tegen hen zijn brandende toorn, verbolgenheid en angstwekkende gramschap, een schare van verderfengelen”. De Statenvertaling zegt het nog duidelijker: “met uitzending van boden van veel kwaads”. Als het volk van Egypte onder de vloek komt, betekent dit in de geestelijke wereld het uitzenden van boden van het ‘kwaad’, zoals zegenen het uit zenden van boden van het ‘goed betekent.

De ladder die tot aan de hemel reikt

In Genesis 28 lezen wij over de vlucht van Jakob. Dan lezen wij in vers 12 (Gen. 28:12): “Toen droomde hij. en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder”. Hier krijgen we eigenlijk de tegenhanger van ‘Babel’. In Genesis 11 ging men een toren bouwen waarvan de top tot de hemel reikte. Feitelijk staat er: ’tot in de hemel reikte’. Het doel was: een toren in de hemel. De naam ‘Babel’ betekent in het Babylonisch: poort Gods; in het Hebreeuws betekent het: verwarring. Ze bedoelden ‘een poort Gods’, maar het werd ‘verwarring’.

In Genesis 28 heb je ‘Bethel’: huis Gods; dit is de tegenhanger van ‘Babel’. Hier krijgen we te maken met een ladder, die tot aan de hemel reikt en waarlangs engelen Gods opklimmen en naar beneden dalen. Dit is een interessant vertaalpunt. Hier wordt vertaald met: daarlangs. In het Hebreeuws staat hier letterlijk: op hem. Dus: engelen klommen op hem op en daalden op hem neer. Wordt met ‘hem’ de ladder of Jakob bedoeld? In het Hebreeuws kan het allebei, want ‘ladder’ is in het Hebreeuws ook manlijk. Je kunt zeggen: ‘De engelen daalden op de ladder op en neer’, maar je kunt óók zeggen: ‘De engelen daalden op Jakob op en neer’. De rabbijnse verklaringen geven de voorkeur aan: ‘Ze gingen op Jakob op en neer’. Jakob is hier het beeld van het volk Israël, het uitverkoren volk, het volk Gods. Hij is de vertegenwoordiger van de mens Gods, hij is de man met de belofte. Hij wordt het middelpunt van heel de activiteiten van de engelen. Ik geef de voorkeur aan: ‘Zij daalden op Jakob op en neer’.

In vers 17 geeft Jakob commentaar: “En hij vreesde en zeide: Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods (een Bethel), dit is de poort des hemels. Babel was: poort Gods; dit is poort des hemels, de échte poort. In vers 14 wordt meteen een verband gelegd met ‘alle geslachten’: “En uw nageslacht (eigenlijk: uw zaad) zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden haar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u (in u) en met uw nageslacht (uw zaad) zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden”

De gemeente: De startbasis van de engelen

De engelen gaan op en neer op Jakob, maar weer met het oog op alle geslachten van de aardbodem. Je zou het andersom verwachten, want de engelen komen immers van bóven? Ze beginnen met het klimmen en eindigen met het dalen. Dit betekent dat Jakob de basis is van hun actie. Vanuit Jakob – de gezegende mens – klimmen ze op, de hemelse gewesten in, om daar hun opdrachten te vervullen. Ze dalen weer tot hem neer om nieuwe instructies te ontvangen en daarna weer op te stijgen. Ik geloof dat dit het beeld voor de gemeente is. De engelen zullen uitgaan, opgaan vanuit de gemeente om hun opdracht in de hemelse gewesten uit te werken. Je zou kunnen zeggen: de gemeente wordt de startbasis van de engelen. Je zou haast het beeld kunnen gebruiken dat de gemeente het ‘vliegveld’ wordt voor de engelen; de ‘verkeerstoren’ vanwaar de engelen uitgaan.

Ik geloof niet zozeer dat wij van engelen bezoek moeten krijgen, die ons allerlei dingen komen vertellen, maar dat het eerder andersom is, namelijk dat de engelen de hemelen doorgaan om datgene te gaan verkondigen wat ze vanuit de gemeente horen. De engelen begeren immers een blik te slaan in dit geheimenis? De engelen staan als het ware te popelen om in actie te komen. De gemeente als Koning: de Christus (dit is Jezus Christus en zijn gemeente) de Gezalfde des Heren, zendt zijn boden uit. Deze boden verdringen de duisternis en brengen onze woorden over door de hemelen heen. Wat wij in de hemelse gewesten uitspreken, wordt door de engelen vermenigvuldigd. Daarom is het zo belangrijk wat wij uitspreken, wat wij in de hemelen verkondigen. Hier zijn ook teksten voor en we kómen er nog nader op terug.

“Gij zult grotere dingen zien dan deze. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien (de geestelijke wereld gaat open) en de engelen Gods opstijgen en nederdalen (waarop?) op de Zoon des mensen” Johannes 1 vers 51b en 52 (Joh. 01:51b-52). ‘Opstijgen en nederdalen’: dezelfde volgorde als bij Jakob. In plaats van ‘Jakob’ nu ‘de Zoon des mensen’! Dit is het nieuwe Israël. Jakob was de vertegenwoordiger van het oude Israël. Nu staat de Zoon des mensen als vertegenwoordiger van het nieuwe Israël.

De Zoon des mensen is Jezus, maar ook Zijn volk! Dit springt in elkaar over. In Daniël 7 is de Zoon des mensen één persoon, maar verderop zie je dat het ‘het volk van de heiligen des Allerhoogsten’ is. Het is één persoon, maar ook een collectief, een verzamelnaam. Er is een heel merkwaardige, tekst in dit verband. Hierin wordt ook iets gezegd over ‘de Christus’. Het ‘grotere’ dat je zult zien is, dat vanuit de Christus, de Zoon Gods, de Zoon des mensen als volk, de engelen zullen uitgaan om het heil te brengen over de natiën. Jezus kwam in eerste instantie, in de eerste fase van Zijn bediening, voor één volk. Maar Hij zegt: ‘Je zult grotere dingen zien’. De engelen zullen uitgaan door de hemelse gewesten over al die natiën heen. “En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen” 1 Timoteüs 3 vers 16 (1 Tim. 03:16).

De gemeente gaat verschijnen aan de engelen

Een heleboel mensen denken: ‘Wanneer verschijnt er aan mij nu eens een engel?’ Maar Gód zegt: ‘Wanneer verschijn jij nu eens aan de éngelen?’! God draait het om: Hij is verschenen aan de engelen. Jezus zat niet te wachten op een engelverschijning. Ons hele denken moet veranderen. De engelen willen óók wel eens wat zien. Zij begeren een blik te slaan in dat geheimenis. Deze tekst gaat over dat geheimenis. Het geheimenis van de godsvrucht is de toewijding. Als de mens, allereerst Jezus, maar dan ook de gemeente, toegewijd is aan Gód, dan gaat de geméénte verschijnen aan de éngelen. Het woord wordt nu ‘vlees’, ook in ons. Dit is Gods bedoeling. Het woord gaat gestalte krijgen. Je bent dan bij wat in Openbaring staat gekomen: “En er werd een groot teken in de hemel gezien”. Dit teken in de hemel wordt door de engelen gezien.

We gaan nu weer terug naar Genesis. In Genesis 32 vers 1 (Gen. 32:01) lezen wij: “Ook Jakob ging zijns weegs, en engelen Gods ontmoetten hem”. Dit is een geladen woord. De weg, waarover hier gesproken wordt, is een weg met meerwaarde: de weg van God, de weg in de richting van het beloofde land. Als de mens Gods deze weg gaat, ontmoeten de engelen Gods hem. Deze boden komen op de mens Gods af. Een goede gemeente trekt de goede engelen aan.

“Toen hij hen (de engelen) zag, zeide Jakob: Dit is een leger Gods. Daarom noemde hij die plaats Mahanaim (dubbel leger)” Genesis 32 vers 2 (Gen. 32:02). Een dubbel leger kan een leger van mensen zijn, maar kan ook een leger van engelen zijn. Jakob had ook een leger bij zich. Toen de engelen kwamen was het een dubbel leger. Ook de eindstrijd zal een gebundelde kracht van mensen en engelen zijn.

Een dubbel leger kan ook een leger van engelen voor Israël zijn en een leger van engelen voor de volkeren. Hier zijn wij de dubbele lijn: het volk Gods en de volkeren. Juist in verband met Jakob, als hij het beloofde land gaat beërven, gaan de engelen weer volop meedoen en worden in het gebeuren betrokken.

In Genesis 48 zegent Jakob de zonen van Jozef: Efraïm en Manasse. “De engel, die mij verlost heeft uit alle nood, zegene deze jongelingen, zodat in hen mijn naam en die van mijn vaderen Abraham en Isaak voortleven en zij in menigte mogen toenemen in het land”. Jakob spreekt dit uit als een getuigenis aan het eind van zijn leven. Hij bedoelt te zeggen: ‘Die engel (bode) is altijd met mij meegegaan; laat hij nu óók meegaan met Efraïm en Manasse’. Hier zien wij weer dat ‘zegenen’ te maken heeft met het feit dat de engel meegaat.

De worsteling van Jakob met de engel

In dit verband is er ook nog een gedachte, die je eventueel zou kunnen verbinden met de worsteling van Jakob met de engel. Isaak had Ezau gezegend. Door deze zegening kreeg Ezau een engel mee. Omdat Ezau tot een volk zou worden, was dit een engelvorst. Jakob gaat het beloofde land in, maar met Ezau zit het niet goed. Er zat altijd nog iets tussen. Jakob had zich nooit met Ezau verzoend. Jakob was juist bedoeld om zijn broeder tot zegen te zijn, want in dit gedeelte van Genesis gaat het om het thema ‘zonen als broeders’.

Als Jakob het beloofde land wil binnengaan, krijgt hij de engelvorst van Ezau tegenover zich. Dan volgt de worsteling tussen Jakob en deze engelvorst. Deze engelvorst was ten dienste van Ezau gesteld. Als het in de verhouding tussen de mensen niet goed zit, functioneert het bij de engelen ook niet goed. In Hosea 12 vers 5 (Hos. 12:05) lezen wij over Jakob: “Hij streed tegen een engel en overwon. Hij weende en smeekte Hem om genade”. De engel weende en smeekte Jakob om genade. Jakob gaat de engel van Ezau terechtbrengen. In Genesis 33 wordt de relatie tussen Jakob en Ezau hersteld. Zij worden weer broeders. De verzoening heeft plaatsgevonden.

Jakob kan zijn naam waarmaken. Jakob betekent: vast houder. Dit wordt altijd negatief uitgelegd, men spreekt van ‘hielenlichter’. Bij de geboorte houdt Jakob de hiel van Ezau vast. Dit is geen kwade zaak. De zegen voor Ezau ligt in het feit dat Jakob hem vasthoudt. De zegen voor de volkeren ligt in het feit dat het volk Gods de volkeren vasthoudt. In Genesis 33 vers 10 (Gen. 33:10) zegt Jakob tegen Ezau: “Ik heb uw aangezicht gezien, zoals men het aangezicht Gods ziet”. Ik geloof dat de gemeente – net zoals Jakob – engelen tot hun bestemming brengt.

 

Intermezzo door Gerry Velema

De vissen zitten aan de overkant

Daar zat hij dan, aan de waterkant met z’n hengel, te turen naar de dobber.

Zoals bijna altijd ging hij met veel plezier en zorgvuldigheid te werk. Vissen deed je immers voor je ontspanning?

Het plekje waar hij een paar visuurtjes zou doorbrengen kon niet kritisch genoeg bekeken worden.

De zonnestand op het water, eventuele stroming in het water, alles wat maar mee kon werken aan een goede vangst werd nauwkeurig opgenomen.

Maar hoe vaak was het hem nu niet overkomen, dat hij, ondanks al zijn goede voorzorgen, zich vaak na een uurtje dobber-staren, groen en geel begon te ergeren.

Ten eerste omdat hij niets ving; maar erger nog, hij ontdekte altijd wel iemand in de buurt die schijnbaar een beter plekje had gevonden en dus de een na de andere vis het water uithaalde.

De vissen zaten altijd aan de overkant.

Daar werd beter gevangen dan aan zijn kant. Het geluk had zijn buurman, voorspoed zijn collega, maar hij…

Hij had het destijds net zo slim moeten aanpakken als die studievriend van hem. Dan zat hij nu op rozen, maar ja…

Het gelukkige tevreden gevoel zoals de Bijbel kenmerkend beschrijft: “Hij verkwikt mijn ziel”, dat miste hij.

Dat gevoel missen zoveel mensen!

Voor al deze mensen geldt, dat geld niet gelukkig maakt. Vaak is het kijken naar de grotere auto van je buurman, gewoon niet eerlijk kijken. Je zou ook kunnen kijken naar die buurman zonder auto.

Jezus Christus is de visser die eens gezegd heeft tegen mannen die na een hele nacht vissen ook met lege handen naar huis moesten gaan: “Gooi je netten eens aan de andere kant uit, en je zult vangen”.

Dat moet je durven. Je zelf gekozen plekje opgeven; je vangt er toch niets. Het maakt je niet echt gelukkig.

En dan met je hengel naar de andere kant gaan, waar Jezus is. Waar Hij ook tegen jou heel persoonlijk kan zeggen: “Vang je niets in het leven, Zitten de grootste vissen altijd aan de overkant, doe het eens op Mijn manier… gooi je hengel daar maar eens uit, en je zult vangen”.

Nu moet ik er eerlijkheidshalve wel bij vermelden, dat je met Jezus niet direct ‘echte’ vissen moet verwachten, zoals Petrus en zijn mannen die wel vingen.

Ik denk dat vissen op aanwijzing van Jezus, een verandering van ons hart en denken teweeg brengt, wat ons in de allereerste plaats een ‘verkwikking voor onze ziel’ geeft. Een gevoel van bevrediging aan je trekken te komen, door de oneindige liefde en waardering die je zult vinden in de omgang met Jezus.

Nu, is dat je niet meer waard, dan het beste plekje aan het beste viswater ter wereld, waar jij alleen maar staart en niets vangt?

Doe het met Jezus… vang zijn vissen en wordt gelukkig in Hem.

 

In den beginne … door redactie

In dit nummer een bijzondere Bijbelstudie van broeder P. J. Hagendoorn uit Prinsenbeek. Broeder Hagendoorn – waarvan wij in “Levend Geloof” reeds eerder enkele artikelen publiceerden – onderzoekt en vergelijkt reeds verschillende jaren allerlei Bijbelvertalingen, waarvan hij er enkele tientallen bezit. Het is niet een soort hobby van hem, maar een verlangen om Gods Woord op de juiste, dat wil zeggen geestelijke wijze te kunnen verstaan.

Graag wil hij de lezers en lezeressen van ons blad deelgenoot maken van het resultaat van zijn studie over de eerste regel uit de bijbel. Wij zijn nieuwsgierig naar uw reactie op dit artikel en stellen het daarom op prijs als u er op wilt reageren, ’t liefst schriftelijk.

In den beginne door Peter J. Hagendoorn

“In den beginne schiep God de hemel en de aar­de” Genesis 1 vers 1  (Gen. 01:01). Met deze overbekende zin begint de bijbel. Welke Bijbelvertaling men er ook op na slaat, zonder uitzon­dering beginnen zij met “In den beginne”.

Wellicht zijn er vertalers geweest, die nog wat meer speurwerk hebben gedaan, maar van het be­gin af aan, is het bij het ‘begin’ gebleven. In feite zeer logisch. Want dingen beginnen ergens, in dit geval bij God. Ik denk dat er dan meteen al een foutieve gedachtegang naar voren komt. Het gaat God namelijk niet in de eerste plaats om de ‘stoffelijke’ dingen, maar voor Hem zijn de geeste­lijke eigenschappen het belangrijkst. Het vergan­kelijke dient immers het onvergankelijke aan te doen ?

De oudste handschriften

Als we de oudste hand­schriften er op naslaan, dan kunnen we het vol­gende opmerken:

a.Deze handschriften zijn geschreven in het Hebreeuws.

b.De regels lopen van rechts naar links.

c.Er zijn geen klinkers (a, e, i, o en u), men ziet alleen medeklin­kers .

d.Er staan geen spaties (ruimtes) tussen de woorden. Alles is een geheel.

Er is nog iets opvallends. De allereerste letter waarmee de bijbel begint, is buitengewoon groot ge­schreven. (Eigenlijk zou men moeten zeggen ‘gete­kend). Deze letter is de Hebreeuwse letter ‘B’ (wordt geschreven en uit­gesproken als ‘Beth’). De­ze ‘B’, deze ‘Beth’ is te­vens het Hebreeuwse woord voor ‘Huis’. Als deze ‘B’ iets te bete­kenen zou hebben dan zou je kunnen stellen, dat de bijbel in het teken staat van de ‘Beth=huis’. En door 1 Timotheüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15) kunnen we begrijpen dat God daar de gemeente mee bedoelt.

Behalve dat elke letter van het alfabet ook een eigen woord vormt, ken­nen de Joden aan elke let­ter nog een getalswaarde toe. De ‘b’ bijvoorbeeld heeft de waarde van ‘2’.

Na deze ‘B’ komen – weer klein geschreven – de vol­gende Hebreeuwse medeklinkers, de ‘r’ (resh), de ‘sh’ (shin) en de ’th’ (thaf).

Ziet u nu, welk geweldig probleem er ontstaat. Woorden worden namelijk gevormd – of als uw wilt ‘bepaald’ . door de klin­kers. Zonder klinkers blijven, de medeklinkers zonder betekenis, zoge­zegd ‘dood’.

Het woord komt tot leven

Nu hebben de Joden een bijzonder leuke gedachte. Alle klinkers hebben de getalswaarde 1 (n). En in het Joodse denken symbo­liseert de ‘1’ God. Zie bijvoorbeeld Deuteronomium 6 vers 4 (Deut. 06:04).

Met andere woorden: als elke ingevoegde klinker te maken heeft met ‘God’, dan komt het woord – be­staande uit ‘dode’ mede­klinkers – door God tot leven, krijgt dus bete­kenis. Daarom ook: De letter doodt, maar de Geest (van God) maakt levend. Of anders gezegd: Laat men God uit het woord weg (dus de klinkers die het woord zijn betekenis, zijn inhoud geven), dan houdt men een dode zaak over.

Wellicht zal het u nu ook duidelijk zijn dat de schriften (de boekrollen) in de synagoge voorgele­zen moesten worden. Die­gene die voorlas, moest dus al kennis van de schriften hebben om te weten, wat te lezen. Had men dit niet dan moest men ter plaatse gaan ont­leden waar woorden ston­den en hoe dit qua bétekenis bedoeld was.

Een makkelijk voorbeeld ter toelichting. Als ik schrijf …pp… wat be­doel ik dan? pap, pep, pip, pop of pup?. Als u nu leest ‘Jntjwldngstdsz- nppntptn’ weet u dan meteen dat er ‘pap’ be­doeld wordt? En dat er staat: ‘Jantje wilde nog steeds zijn pap niet op­eten’?

Dan nog dit. De bijbel in het Hebreeuws, zoals wij die heden ten dage kennen, is pas ontstaan zo’n 1200 a 1300 jaar na Christus. Jezus moest dus de woorden uit de boekrol praktisch uit zijn hoofd kennen, om in een redelijk tempo te kunnen voorlezen.

Nu de vertaling van de eerste letters, waarmee de bijbel begint, te weten de b, r, sh en th.

De enkele Hebreeuwse let­ter ‘B’ (als letterteken) is in enkele gevallen te vertalen met ‘In’. Maar vol­gens Gesenius (‘Chaldee Lexicon to the old testa­ment’) dan als bijwoord van ‘plaats’. Dus uit de medeklinkers, r, sh en t heeft men verstaan en be­grepen dat dit het woord ‘reshith’ moest betekenen. (RSEHITH= (1) eens, (2) het vroegere -former sta­te- (3) the first of its kind; Gesenius, blz.752).

Trekt men dit samen met de b (=in) dan kan men lezen: BERESHITH = In den beginne, In een be­gin (fase/toestand) Gen. 1 vers 1.

Is er op de juiste wijze vertaald?

Dit is dan feitelijk niet het absolute ‘in den be­ginne’, zoals de vertaling suggereert. Als men de tekst wikt en weekt, ver­krijgt men veel meer de begin-toestand waarin de dingen waren, toen God met zijn plan begon. De bekende transcriptie ver­taling van Genesis door Dr. M. Reisel, begint dan ook met: ‘In een begin­toestand’.

Tot zover is er nog niet zoveel aan de hand. Je zou kunnen stellen, dat men bezig is met een woordspelletje. Gekriebel in de marge, zonder enige opbouwende waarde. Maar wat kan de invloed zijn van een verkeerde verta­ling?

Op het moment zijn er naar schatting zo’n 600 miljoen christenen. Het aantal bijbels dat in de loop der tijd gedrukt en uitgegeven is, zal een veelvoud hiervan zijn. En al deze bijbel beginnen met ‘In den beginne’

Maar als ‘In den beginne’ niet het historische begin is, maar zoals Dr. Reisel het stelt ‘het resultaat van een daad in de oertijd’, wat houdt die daad dan in? Waarom doet God dan die daad? Je mag toch aannemen dat God geen zinloze dingen doet? De tekst ‘In den beginne’ geeft hierover geen licht.

Aangezien de bijbel zelf stelt, dat God wil, dat wij opwassen tot het volle zoonschap, de mannelijke rijpheid, gezegend met kennis en geestelijk in­zicht , moeten wij zelfs aannemen, dat als God ergens mee begint, Hij dat op een duidelijke wijze kenbaar maakt.

Als men nu wat kritischer gaat vertalen, dan blijkt, dat God dit ook doet. Maar men moet wel bereid zijn om de dingen ‘van bovenaf’ te bekijken.

Je zou mogen zeggen: God stelt zijn bedoelingen zeer duidelijk in het licht , Maar satan heeft ook hier ‘van den beginne’ er voor gezorgd dat Gods woord in het duister kwam. Men heeft het woord niet ver­staan en niet vast gehou­den. Lees ook eens Johannes 1 vers 1 (Joh. 01:01)  

Ik durf hierbij te stellen, dat men heeft gekozen, voor de gemakkelijkste vertaling. Een vertaling die voor de hand lag, om­dat hij zo logisch was. Een vertaling die in het natuurlijke heel juist lijkt. Zo goed zelfs dat men niet verder gaat zoeken. Maar ook uit het verhaal van Adam en Eva met de slang blijkt wel. dat satan een meester was de dingen (woorden) net zo te verdraaien, dat het heel mooi en vroom leek maar toch niet was.

Satan zal alles doen, om het plan van God te dwarsbomen. En wat zal een groter resultaat opleveren. dan ‘van den be­ginne’ Gods doelstellingen en verwachtingen te verleugenen. door mensen zich ‘van den beginne’ op stoffelijke dingen te laten concentreren. in plaats van de ‘dingen van boven’.

Maar omdat de eindtijd- profetie van Daniël stelt dan “velen onderzoek zul­len doen en de kennis zal vermeerderen” Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04), heb ik hierbij de euvele moed om als leek deze ver­taling ter discussie te stel­len.

Andere vertaalmogelijkheden

Zoals hiervoor aangetoond is, heeft men de ‘B’ als een zelfstandig woord ge­zien en als zodanig ver­taald. Maar dit is een mo­gelijkheid. Men hoeft die scheiding tussen de ‘B’ en de ‘R’ niet te maken.

Maar wat voor woord ont­staat er als men stelt dat i de ‘Bi. met de volgende medeklinkers een woord vormt? De eerste mogelijk­heid die zich voor doet is dan de kombinatie met de ’R’ als tweede letter.

Nu blijkt ‘BR’ in het Hebreeuws inderdaad een woord! stam) te vormen. Volgens Gesenius kan ‘BR’ beteken ‘een zoon’ in de gedachte van een zoon verwekken. Nu wordt in de bijbel (het) zoon (schap) vaak gevolgd door het soort zoonschap of een andere aanduiding. Bijvoorbeeld: Zoon van God, ‘ zonen des donders, etc.

Deze aanduiding zou der­halve te vinden moeten zijn in de toevoeging/koppeling met de derde en vierde letters, te weten de ‘Sh’ en de ‘Th’.

Opnieuw, daar klinkers ontbreken zou men mijns inziens net zo goed sath, soth. suth of seth mogen lezen. Kiest men voor ‘seth’ dan ligt de vergelij­king met ‘Seth’, de derde zoon van Adam en Eva, voor de hand. Volgens het ‘Bijbels Namenboek’ betekent Seth plaatsver­vanger. Volgens anderen ‘de gestelde’ of ‘de gezet­te’.

Aangezien de mens (c.q. Adam) naar Gods gelijke nis was geschapen en dit van Seth ten opzichte van Adam werd gesteld Genesis 5 vers 3 (Gen. 05:03), ligt de conclusie voor de hand. De zonen stonden in het teken (kader) van het plaatvervangingsschap naar Gods beeld. Het verwekken van deze zonen (de zonèn Gods) Dat was  Gods bedoeling.

Het centrale thema van de Bijbel

Niet alleen het boek Ge­nesis (is ‘wording’) staat in het teken van het ver­wekken van zonen, maar heel de bijbel. Als bij­voorbeeld God een ver­bond wil aangaan met Abraham, is het eerste wat ter sprake komt : het ontbreken van een zoon, een opvolger, c.q. een plaatsvervanger.

Het zoonschap van Jezus als Zoon van God is over­bekend .

Maar ook Paulus stelt het zoonschap steeds weer centraal. “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods” Romeinen 8 vers 19 (Rom.8:19). Het gestelde past dus op werkelijk volmaakte wijze in het centrale thema van de Bijbel, te weten ‘de zonen Gods’.

Vrij vertaald zouden we dus mogen lezen: omdat God zonen wilde verwekken, die Zijn plaats konden innemen, had God de hemelen en de aarde geschapen.

Om uit te leggen wat men (van boven bekeken) on­der hemel en aarde moet verstaan, gaat nu te ver. Maar als men weet dat, vanuit het Hebreeuws, het woord ‘hemel’ ver­staan kan worden ‘als de volkeren die God kennen’ dan zal al veel duidelijk worden.

Jezus wist dat Hij – als Zoon van God – een licht­drager moest zijn. Maar voor ons geldt dat ook! “Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aar­de” (Hand. 13:47). Dege­nen die zich daar naar willen uitstrekken zijn de zonen Gods. Dat zijn de lichtverspreiders die de duisternis uit Genesis 1 vers 2 (Gen. 01:02) ongedaan zullen maken. God is begonnen, wij zullen het moeten af­maken.

De doelstelling van God

De Bijbel begint meteen met een proclamatie, een doelstelling, een levend iets. Vergeet niet: God is een God van levenden, niet van doden. En als God vindt dat de aarde niet aan zijn verwachtin­gen voldoet – doods is – dan geeft God hoop, c.q. perspectief. God heeft een plan, maar daartoe zijn zonen nodig. En zijn die zonen er niet, dan zal God ze verwekken. Volgens mij heeft Petrus het ook zo verstaan en bedoeld als hij schrijft: “Hij (Christus) was van tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch…” 1 Petrus 1 vers 20 (1 Petr. 01:20). ‘Bij God is niet zozeer het begin belangrijk, maar het einddoel: ‘God alles en in allen’.

Alhoewel ik niet verwacht dat men nu opeens bijbels gaat herdrukken, ben ik er zeker van, dat deze gedachte door Gods Geest verder geleid en gebruikt zal worden. “Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen” Lucas 1 vers 37 (Luc. 01:37).

 

De handschriften van de bijbel door redactie

Van geen enkel geschrift van het oude of nieuwe testament bezitten we het originele handschrift. Wat we hebben zijn kopieën van kopieën van kopieën enz. gemaakt door Joden en christenen (vooral monniken). Tot voor kort waren de oudste handschriften van het oude testament die we hadden uit de negende of tiende eeuw na Christus. Maar sinds de ontdekking van de Dode Zee- handschriften bij Qumran in 1947 beschikken we nu over fragmenten van handschriften van delen van het oude testament, onder andere een bijna complete boekrol met Jesaja, die dateren van 200 voor Chr. tot 70 na Chr. Tenslotte is er een zilveren amulet gevonden m Jeruzalem waarop de zgn. priesterzegen Numeri 6 vers 24 tot en met 26 (Num. 6:24-26) is geschreven De amulet met deze regels, die waarschijnlijk om de hals gedragen werd, stamt uit de zesde eeuw voor Chr.

 

 

 

1988.12 nr. 298

Levend geloof 1988.12 nr. 298

Wat is onze verwachting voor 1989? Door Gert Jan Doornink

Hoe gaan wij het nieuwe jaar binnen?

Nog enkele dagen en we gaan de drempel van oud en nieuw weer over en beginnen we aan het jaar 1989. Wat zijn onze verwachtingen voor dit nieuwe jaar? Ongetwijfeld zijn deze bij elk van ons verschillend, al zullen bepaalde dingen bij iedereen de boventoon voeren. Wij denken bijvoorbeeld aan het verlangen om het nieuwe jaar in gezondheid, geluk en voorspoed te kunnen doorbrengen. We hopen dat ons leven niet beheerst zal worden door tegenspoed, maar dat het in vreugde en ontspannenheid kan worden beleefd.

Nu is de praktijk vaak anders en is het lang niet altijd rozengeur en maneschijn. Toch is het normaal en gezond om positieve verwachtingen te hebben En dat geldt zéker voor ons als kinderen Gods! Want als er één categorie mensen is die de toekomst – en dus ook 1989 – met vertrouwen tegemoet kan zien dan is het de waarachtige gemeente van Christus.

Wij weten dat de omstandigheden daartoe vaak allerminst aanleiding geven. Paulus schrijft aan Timothéüs dat er “in de laatste dagen zware tijden zullen komen” 2 Timoteüs 3 vers 1 (2 Tim. 03:01). Hij noemt dan een groot aantal negatieve eigenschappen op, waarmee de mensen behept zullen zijn. Het is duidelijk dat achter dit alles de vorst der duisternis schuil gaat. Het is hem er alles aan gelegen om zijn vernietigend werk nog zo lang moge lijk te kunnen voortzetten. Wij weten dat hij nog de ‘overste van deze wereld’ is, al is hem reeds een verpletterende nederlaag toegebracht door de overwinning van Jezus aan het kruis van Golgotha.

Maar als leden van de gemeente van Jezus Christus hebben we nog steeds te maken met zijn aanvallen, zoals dit vanaf Pinksteren het geval is geweest. Daarom lezen wij ook veel over de verdrukkingen waar wij mee te maken hebben. Paulus bijvoorbeeld gebruikt heel vaak uitdrukkingen als ‘zware strijd’, ‘zware verdrukking’, etc. En hij is heel duidelijk als hij aan Timótheüs schrijft dat “Allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, vervolgd zullen worden”

2 Timoteüs 3 vers 12 (2 Tim. 03:12).

Het gevaar – wat ons vooral in het materialistische vrije westen bedreigd – is dat we dit over het hoofd zien of aan de kant schuiven. We zijn dan nog wel bezig om te protesteren tegen alles wat wij niet goed vinden (abortus, euthanasie, enz.) en we spreken over een ‘achteruitgaand moraal en toenemende liefdeloosheid’, maar we zijn geneigd de geestelijke strijd uit de weg te gaan, want dat veroorzaakt ons teveel ongemak, terwijl juist dat de sleutel is om in deze eindtijd met Jezus overwinnaar te zijn. Zonder (geestelijke) strijd immers geen overwinning?

Om welk evangelie gaat het?

Nu zijn er in onze dagen vele vormen van evangelieverkondiging die geen geestelijke strijd meebrengen. Wie echter het evangelie brengt zoals Jezus dat bracht en de apostelen, ontdekt al spoedig dat het juist dit evangelie is dat felle weerstanden oproept. Geen wonder natuurlijk, want zodra het evangelie van bevrijding en herstel gebracht wordt, en uitwerking gaat krijgen in mensenleven, moet de duivel terrein prijsgeven.

Het evangelie dat bij de mens verlossing en herstel aanbrengt, is uiteraard het evangelie zoals God dat bedoelt, want Hij wil niets liever dan dat de goedheid en volmaaktheid, zoals Hij dat in de eerste mens bij de schepping aanbracht, weer volledig wordt gerealiseerd. Bij ieder mens, die Jezus Christus aanvaard heeft, is dit in principe aanwezig, want Jezus was de eerste mens van een nieuwe generatie waarin het Godsbeeld weer voor honderd procent gestalte had gekregen. Nu komt het er op aan dat wij zodanig geestelijk groeien dat dit Godsbeeld ook in ons tot volle wasdom gaat komen. En hoe gebeurt dit? Doordat wij op gezonde wijze geestelijk gevoed worden. Daarvoor staan ons Gods Woord en de Heilige Geest ter beschikking. Beide zijn onmisbaar en horen bij elkaar. Wij willen dit met nadruk stellen, omdat wij onmogelijk het volle profijt van en uit Gods Woord kunnen ontvangen, als wij menen het zonder de inspiratie en leiding van de Heilige Geest te kunnen stellen. Dan worden wij ‘letterknechten’, waarmee de duivel met zijn vrome geesten op handige wijze kan gaan manipuleren.

Wie echter op gezonde wijze geestelijk groeit, zal ervaren dat hij als ‘volwassen christen’, temidden van welke omstandigheden ook, stand kan houden tegenover de aanvallen uit het rijk der duisternis. Temidden van welke geestelijke druk ook, blijft hij zijn (geestelijk) oog richten op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). Daarom kan een echte christen met blijdschap en vertrouwen het nieuwe jaar binnengaan. Jezus is in de wereld gekomen – we vieren het op kerstfeest! – en door geloof in Hem zijn we dagelijks met Hem verbonden. We ervaren dat Hij met Zijn volheid in ons woont. Bovendien hebben wij de ‘bijstand’ van de Heilige Geest!

De Heilige Geest wil ons ook in 1989 leiden in alle waarheid. Laten we ons daarvoor dagelijks openstellen, zodat we duidelijk krijgen aan gereikt’ wat we doen moeten en niet moeten doen. Velen, buiten de gemeente van Christus, leggen hun oor te luisteren bij occulte voorspellers, maar zij kunnen de mens alleen maar misleiden omdat zij onder de inspiratie van de vorst der duisternis staan. Wie zich laat leiden door de Heilige Geest en gevoed wordt vanuit Gods Woord zal echter niet misleid worden of geestelijk verdwalen. Hij zal daardoor bovendien ten volle bruikbaar zijn in dienst van Gods Koninkrijk, want dat is uiteindelijk ook Gods bedoeling. Wij zijn niet alleen voor ‘onszelf’ christen, maar ook ten dienste van de ander! God wil niet dat sommigen verloren gaan (hun doel niet bereiken), maar dat allen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen 1 Timoteüs 2 vers 4; 2 Petrus 3 vers 9 (1 Tim. 02:04; 2 Petr. 03:09). En wat dat laatste betreft, laten wij het evangelie, waarvoor ons de Heer de ogen heeft geopend, ook in het nieuwe jaar blijven uitdragen. Want temidden van een ‘ontaard en verkeerd geslacht’, zijn wij geroepen om ‘lichtende sterren’ te zijn Filippenzen (Filip. 02:15). Onze opdracht is het ‘ontaarde en verkeerde’ bij de mensen uit te bannen door hen het nieuwe leven in Christus aan te bieden. Dan ontstaat er bij hen die zich daarvoor openstellen, vernieuwing en herstel, zoals dat ook bij ons gebeurd is en nog verder zijn doorwerking heeft.

Wat 1989 ook brengen mag, één ding is zeker: Gods werk gaat door! Zijn plan gaat verder in vervulling. En bij de uitvoering van dat plan zijn wij ten volle betrokken. Het is goed om ons dat bewust te zijn. Het brengt verantwoordelijkheidsbesef mee, maar het veroorzaakt ook een intense blijdschap, dat wij zo ingeschakeld zijn om Zijn werk te doen. Want wat is er heerlijker dan om in dienst van de Meester te staan, die gezegd heeft: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen (ook in 1989!), tot aan de voleinding der wereld” Matteüs 28 vers 19 en 20 (Matt. 28:19-20).        

 

Een teken dat weersproken wordt door Wim te Dorsthorst

 

Hemel en aarde in beweging

Zou er één profetisch woord in de Bijbel staan dat zó vervuld is gewor­den als de woorden die Simeon uitspreekt als hij in de tempel Maria en Jozef en het kind Jezus ontmoet? Hij zegt tot Maria: “Zie deze is ge­steld tot een val en een opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan – opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden” Lucas 2 vers 34 en 35 (Luc. 02:34-35). De eerste hoofdstukken van het evangelie van Lukas voeren ons een wereld binnen waar enge­len neerdalen en opstijgen met geweldige boodschap­pen en van ongekende werking van de Heilige Geest. Er is lofzang, aan­bidding en profetie onder de vervulling van de Hei­lige Geest en hele scharen engelen, die zingende God loven en heil verkon­digen voor de hele schep­ping. En de meest een­voudige lieden, de her­ders, zijn ineens de voor­naamste en de eerste ge­tuigen. Het middelpunt van alles is Jezus Chris­tus, de Zoon van God.

Wat voor het menselijk oog verborgen is, daar wordt op overweldigende wijze van getuigd door de heilige engelen en de Heilige Geest. Hij is de Zoon van de Allerhoogste, Hij is de Heilige en Rechtvaardige. Hij is uit de Heilige Geest, Hij is de Heiland, de Christus en Here Lucas 1 vers 31 tot en met 35 en Lucas 2 vers 8 tot en met 20 (Luc. 01:31-35; Luc. 02:08-20).

En dan die bijzondere op­dracht in de tempel waar ineens die Simeon aanwezig is door de Heilige Geest en opnieuw geweldige din­gen uitspreekt over deze Jezus. Hij weet dat het kind wat hij in de armen heeft, de Zoon van God is, waarvan Jesaja profe­teerde:

“Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Va­der, Vredevorst” Jesaja 9 vers 5 (Jes. 09:05).

Het verbondsteken van God

God zelf heeft in zijn Zoon een teken opgericht geheel zoals Jesaja 7 vers 14 (Jes. 07:14) zegt. Het is een teken van de innerlijke barmhartigheid van God, van waarheid, licht en leven, van heil en van verlos­sing, maar bovenal van Gods liefde en trouw, van zijn verbondstrouw met de gehele schepping.

“God is liefde”, zegt 1 Johannes 4 vers 9 (1 Joh. 04:09) en als het oude testament spreekt van Gods goeder­tierenheid dan is dat een woord dat bij een verbond hoort en ook vertaald kan worden door ‘genade’ of ‘verbondsliefde’.

Zo is Jezus het teken van Gods eeuwig liefdesverbond. Hij is de boog die God in de wolken stelt als een teken tussen God en de aarde Genesis 9 vers 13 (Gen. 09:13). Al de onheilsprofeten die spreken over het vergaan van hemel en aarde – op de meest verschrikkelijke wijze – zijn onkundig van dit feit dat God zelf zijn verbondsteken heeft op­gericht . Dit teken is niet ter vernietiging maar tot behoud. “Want God heeft zijn Zoon niet in de we­reld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde” Johannes 3 vers 17 (Joh. 03:17).

En van deze ‘Zoon van Gods liefde’ zegt Simeon: “Deze zal een teken zijn, dat weersproken zal wor­den”. Ook staat er van Hem, dat Hij zal zijn: “Een steen des aanstoots en een rots der ergernis” Jesaja 8 vers 14 en 15 en 1 Petrus 2 vers 7 (Jes. 08:14-15; 1 Petr. 02:07).

De Zoon is als de Vader

Hoe kan dit? Hoe kan dit nauwelijks te bevatten heil van God, de enigge­boren Zoon van God, nu een rots van ergernis zijn? Ik geloof dat de oor­zaak hierin ligt, dat men weigert te geloven, dat Hij in de meest strikte betekenis van het woord de Zoon van God is en zich dus rechtens aan God gelijk kan stellen.

De engel zegt tot Maria: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u over­schaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt Zoon Gods genoemd worden”. De engel Gabriël zegt met nadruk: daarom.

De duivel – de vader der leugen – heeft kans ge­zien de meest kromme re­denen aan te voeren om het waarachtige zoonschap van Jezus Christus krach­tens zijn verwekking, af­komst en geboorte te be­dekken.

Maar de Bijbel vraagt van de mens om de waarheid te geloven. Waarom? Omdat God dat van ons vraagt en omdat het de enige basis is, waarop de Heilige Geest aan ons hart getuigenis kan ge­ven, waardoor het een zekerheid in ons wordt die door niets en niemand is te roven.

Jezus Christus, de man van Nazareth, was een mens van vlees en bloed voor wie niets menselijks vreemd was, maar Hij had God als Vader en Hij was dus werkelijk Gods Zoon. Hij was in zijn innerlijk volmaakt aan God gelijk. Hij hoefde het aan God gelijk zijn niet als een roof te achten, maar Hij was het, zegt Paulus in Filippensen 2 vers 6 (Filip. 02:06). Ook zegt hij: “Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk” Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). De kanttekeningen bij verschillende vertalingen vermelden hierbij: de ‘Godheid’ is hier in absolute zin be­doeld, niet in de zin van ‘Goddelijk karakter’.

De natuurlijke ogen van de mens zien in Jezus een mens, zoals al de andere mensen, waarvan Paulus zegt dat Hij in zijn uiter­lijk als een mens is be­vonden Filippenzen 2 vers 8a (Filip. 02:08a). Maar door in Hem te geloven als ‘de Zoon van God’ openbaart de Heilige Geest zijn Godheid.

Hem kennen door openbaring

Jezus zegt zelf: “Ik dank U Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij de­ze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja Va­der, want zo is het een welbehagen geweest voor U. Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren” Matteüs 11 vers 25 tot en met 27 (Matt. 11:25-27).

In deze woorden, die Je­zus als een lofzang uit­zingt, wijst Hij precies aan waar het om gaat. De Vader en de Zoon zijn volmaakt één en zowel het kennen van de Vader als van de Zoon kan en wil de Zoon openbaren aan hen, die in alle eenvoud bereid zijn te geloven en Hem liefhebben Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21). Voor wijzen en ver­standigen, zegt Jezus, blijven deze dingen ver­borgen. Voor wijzen en verstandigen is Hij een steen des aanstoots en een rots der ergernis.

Hemel en aarde getuigen van Hem

In de evangeliën lezen we veel over tegenspraak, ontkenning en afwijzing. Voortdurend zijn de leids­lieden bezig iets te zoeken om Hem te kunnen doden. En wat is de oorzaak van hun haat tegen Hem? De oorzaak is hoofdzakelijk dat Jezus heel bewust predikt, leert en getuigt dat Hij aan God gelijk is. Nooit is Jezus bezig zijn toehoorders te overtuigen van zijn mens-zijn.

De toehoorders komen enerzijds tot vragen als: “Wat voor iemand is de­ze?”, “Zijt Gij het die komen moest?” “Wie is deze Zoon des mensen?” Matteüs 8 vers 27 en Matteüs 11 vers 3 en Johannes 12 vers 14 (Matt. 08:27; Matt. 11:03; Joh. 12:14). Maar anderzijds: “Voor wie houdt Gij u- zelf?”; “Wie is deze, die zulke godslasterlijke din­gen zegt?”; “Gij, een mens, die Uzelf God maakt” Johannes 8 vers 53 en Lucas 5 vers 21 en Johannes 10 vers 33 (Joh. 08:53; Luc. 05:21; Joh. 10:33).

Jezus wist wie Hij was en Hij getuigde dat God zijn Vader was, waarmee Hij zich aan God gelijkstelde Johannes 5 vers 18 en Johannes 8 vers 58 en Johannes 10 vers 30 (Joh. 05:18; Joh. 08:58; Joh. 10:30). Al voor zijn geboorte en direct erna getuigen de heilige engelen en de hei­lige Geest van Hem.

Maar ook alle profeten, de wet van Mozes, de Psal­men, ja de gehele Schrift getuigt van Hem Handelingen 10 vers 43 en Lucas 24 vers 27 en Lucas 24 vers 44 (Hand. 10:43; Luc. 24:27 en Luc. 24:44). Johannes de Doper getuigt op grootse wijze van Hem en zegt: “Ik ben de Christus niet! Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. Ik ben niet waardig zijn schoenriem los te maken” Johannes 1 vers 15 en Johannes 1 vers 20 en Johannes 1 vers 27 (Joh. 01:15, Joh. 01:20 en Joh. 01:27).

En de Vader zelf getuigt van Hem en zegt: “Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem” Matteüs 17 vers 5 (Matt. 17:05).

Paulus zegt dat het ge­tuigenis “Jezus is Here” in de hemel, op de aarde en onder de aarde zal klinken Filippenzen 2 vers 10 en 11 (Filip. 02:10-11).

De duivel, en de boze geesten met hem, weten wie Jezus is en ze moeten wel getuigen of ze willen of niet. “Indien Gij Gods Zoon zijt”, zegt de duivel tegen Jezus in de woes­tijn. Ze schreeuwen het uit en zeggen: “Wij weten wel, wie Gij zijt: ‘de hei­lige Gods'”; “U bent de Zoon van God”; “Zij wis­ten dat Hij de Christus was”; “Zij kenden Hem” Markus 3 vers 11 en 12 en Lucas 4 vers 34 en Lucas 4 vers 41 zie ook Handelingen 16 vers 17 (Mark. 03:11-12; Luc. 04:34 en Luc. 04:41; Hand. 16:17).

Gelijkgesteld aan de mens

Zij wisten wie Hij was en zij weten nog wie Hij is, maar nu verleugenen ze

de mens en hebben alle eeuwen door geïnspireerd tot het ontkennen van zijn goddelijkheid en ge­zegd: ‘Hij is maar een mens’. Wie nog wel ge­tuigde, werd om het woord van God (Jezus Christus) en om het ge­tuigenis dat zij hadden, geslacht, zegt Openbaring 6 vers 9 (Openb. 06:09).

Nu – bij het ingaan van de eindtijd – geldt Open­baring 6 vers 12 (Openb. 06:12), waar staat: “De zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed”. De maan is een beeld van Jezus Christus en bloed is een beeld van het natuurlijke leven. Be­doeld wordt dus dat de Goddelijkheid van Jezus, zijn afkomst, waaruit het Zoon van God zijn zo dui­delijk spreekt, ontkent en geloochend wordt en Hij geheel gelijk gesteld wordt aan de mens. Dat is het doel van de duivel en de .boze geesten, die eens riepen in grote angst: “Wij weten wel wie Gij zijt; de Heilige Gods, de Zoon van God, de Christus”.

De oproep om van Hem te getuigen

Jezus is veroordeeld en gekruisigd om het getuige­nis dat Hij de Christus, de Zoon des mensen is Lucas 22 vers 67 tot en met 71 (Luc. 22:67-71). En Hij geeft de apostelen de op­dracht dat ook zij moeten getuigen. “De Heilige Geest die van de Vader uitgaat, de Geest der waarheid, zal van Mij ge­tuigen; en gij moet ook getuigen, want gij zijt van het begin aan met Mij” Johannes 15 vers 26 en 27 en Handelingen 1 vers 8 (Joh. 15:26-27; Hand. 01:08).

In deze duistere wereld, waar alle Godsbesef aan het verdwijnen is en waar alle eerbied en respect (getuige bijvoorbeeld de film ‘The last temptation of Christ’, ‘De laatste verzoeking van Christus’) voor Jezus Christus weg is, zal opnieuw getuigd moeten worden dat Jezus Christus de Zoon van de levende God is.

In de dagen van de eerste gemeenten was dit de kern van de prediking en werd Hij als God geëerd en aan­beden. Op verschillende plaatsen zien wij dat in de brieven van de aposte­len. In Romeinen 9 vers 5 (Rom. 09:05)komt Paulus tot de lof­prijzing: “Christus, die wat het vlees betreft uit de Joden is, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen”. Dit op de juiste wijze verstaan is alleen mogelijk door de Heilige Geest die van Hem getuigt Matteüs 16 vers 16 en 17 en Johannes 15 vers 26 (Matt. 16:16-17; Joh. 15:26).

De gemeente, die vervuld is met de Heilige Geest, zal de eerste hoofdstukken van het evangelie van Lucas gaan verstaan. En dat is nodig want het gehei­menis wat daarin geopen­baard wordt, vormt als het ware een poort om dit evangelie, maar ook vele andere Schriftplaatsen, binnen te gaan met ver­lichte ogen des harten.

Zo zal de gemeente de op­dracht om te getuigen van deze Jezus die de Chris­tus, de Here, de Zoon van de levende God is, kunnen vervullen. Voor sommigen zal dat een steen des aanstoots zijn, maar ook voor zeer velen een teken van eeuwig heil. Halleluja!

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Schorten aan op de kleuterschool

Een ochtend als moeder op de kleuterschool. Vol bewondering sla ik juf gade hoe ze met haar grote groep kleuterkinderen zich door de ochtend begeeft.

Geen moment bespeur ik paniek bij haar, iets wat mij met mijn drietal thuis nog wel eens overkomt. Nee, er gaat iets van uit dat meer is dan alleen gezag en autoriteit.

Juf weet dat het lukt, ze weet waar ze over vertelt, ze kent haar kinderen en de geheimen van het vak.

Juf maakt gebruik van haar kennis, iets waar wij christenen ook meer gebruik van kunnen maken.

Hoe stelt U het zich voor dat juf 35 kinderen aan de verftafels laat verven, inclusief allemaal in een handig en klerenveilig verfschortje? Ik zou de ervaren moeders onder ons dat nog wel eens zien na doen. Moeders met een opleiding op dit gebied mogen niet meedoen, want die weten het natuurlijk allang.

Je laat de kinderen elkaar de schorten aantrekken!

Dat is het geheim van de kleuterschool. Geen van de 35 kleuters kan de rug knoopjes van zijn schortje dicht maken, maar vorm je samen een treintje dan lukt het wel. Dan maakt de achterbuurman je rug knoopjes dicht en jij doet het van de buurvrouw die voor staat.

In een ogenblik staan alle kleuters, aangekleed en wel, aan hun verftafel.

Toen ik dit voor m’n eigen ogen, vol bewondering, zag gebeuren, begreep ik dat moeilijke Engelse begrip ‘Body Ministry’ beter. Dat gebeurt er nu in een gemeente, waar mensen elkaar gaan helpen door in kleine groepjes voorbede te doen voor elkaar.

In het vertrouwen vertellen waar jij je ‘knoopjes’ nog niet goed dicht kunt krijgen, en dan vervolgens accepteren dat een ander met je naar de Heer gaat, zodat die ‘knoopjes’ wel dicht gaan en je ook lekker verven kunt, zonder vies te worden.

Ik denk dat de Here Jezus niet aan verfschortjes heeft gedacht, toen Hij zijn discipelen leerde, dat ze moesten worden als kinderen.

Maar daar in de klas van mijn zoontje, zag ik de praktijk van het ‘worden als kinderen’. Hoeveel grote mensen hebben zoveel moeite, ja haast de ‘grootste’ moeite om zich door anderen te laten helpen.

Om echt gewoon maar klein te zijn, en het ’treintje van hulpvaardigheid’ te vormen, gewoon met de andere kinderen van God.

‘Worden als kinderen… ‘ Hebt U dat echt gezegd Heer? Krijg ik anders mijn verfschortje niet aan?

Moet het heus? ‘Het is het beste voor een mensenkind’.

 

De openbaring aan Gods geheim door Hessel Hoefnagel

 

Inleiding

Het woord ‘geheim’ of ‘verborgenheid’ komt in de Bijbel veelvuldig voor. De Heer Jezus sprak over de ‘geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen’, die voor ‘wijzen en verstandigen’ verborgen zou­den blijven, maar aan ‘kinderkens’ geopenbaard zouden worden naar het welbehagen van de Vader in de hemel Matteüs 11 vers 25 en 26 (Matt. 11:25-26). De Heer zelf verborg deze geheimen in gelijke­nissen, om daardoor de ‘kinderen van het geloof’ inzicht te verschaffen, terwijl dit juist voorbij zou gaan aan degenen, die menen op eigen inzicht te kunnen vertrouwen Matteüs 13 vers 10 tot en met 17 (Matt. 13:10-17).

De apostel Paulus schreef een groot deel van het nieuwe testament van de Bijbel. Hij had inzicht ge­kregen in het geheim van God, dat in de openbaring van Jezus Christus gestal­te kreeg. Hij schreef veel over “de openbaring van het geheimenis, eeuwen­lang verzwegen, maar thans geopenbaard… tot bewerking van gehoor­zaamheid des geloofs en daartoe (dus met dat doel) bekend gemaakt onder alle volken” Romeinen 16 vers 26 en 27 (Rom. 16:26-27).

Wat houdt het geheim van God in?

Voor veel, doorgaans ‘bijbelgetrouwe’ christenen is het wezen van God een groot mysterie, dat nimmer inzichtelijk zal zijn voor de al of niet gelovige mens. Toch schreef dezelfde apostel Paulus van zichzelf en andere predikers van het evangelie van Jezus Christus, dat aan hen “het beheer van de geheimenissen Gods” werd toevertrouwd 1 Korinthe 4 vers 1 (1 Kor. 04:01).

Aan het eind van zijn eerste brief aan de gelovi­gen in Korinthe, schreef hij: “Zie, ik deel u een geheimenis mee; allen zul­len wij niet ontslapen, maar allen zullen wij ver­anderd worden, in een on­deelbaar ogenblik (een punt des tijds, Statenver­taling) , bij de laatste ba­zuin… want dit vergan­kelijke (lichaam) moet on­vergankelijkheid en dit sterfelijke (lichaam) moet onsterfelijkheid aandoen” 1 Korinthe 15 vers 51 tot en met 53 (1 Kor. 15:51-53).

De laatste bazuin

De ‘laatste bazuin’ werd in de visioenen, die de apostel Johannes op Patmos kreeg, geblazen door de laatste van de zeven engelen, die ‘voor God staan’ en de ontwikkeling in de geestelijke wereld met betrekking tot de eindtijd inluiden Openbaring 8 vers 1 tot en met 6 (Openb. 08:01-06). Als de zevende en­gel zijn bazuin blaast, hoort Johannes ‘luide stemmen in de hemel’, die zeggen: “het koningschap over de wereld is geko­men aan onze Here en Zijn Gezalfde en Hij zal als Koning heersen tot in alle eeuwigheden” Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15).

De ‘Gezalfde’ van onze Here is Zijn gemeente op aarde. Dit met de Heilige Geest vervulde geestelijke lichaam, dat door de pre­diking van het evangelie ontstaan is in de hele we­reld, zal met de Heer ‘ge­zeten zijn in Zijn troon’, dus met Hem heersen. Dit zal in nauwe relatie staan met de Heer zelf, die ‘ge­zeten is met de Vader in Zijn troon’ Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21).

Een belangrijke voorwaarde

Een belangrijke voorwaar­de om mee te heersen met de Heer over ‘al de werken van Gods handen’ is ‘het openbaar worden als overwinnaar’. In feite is dit synoniem aan het ‘ge­zeten zijn in Zijn troon’.

De Heer zelf heeft over­wonnen over alle machten der duisternis. Zij hebben Hem aangevallen en be­dreigd, vaak door mensen heen, maar ook rechtstreeks; ze hebben ge­tracht Hem te verleiden en te doen zondigen, maar ze vonden in Hem geen enkele aansluiting Johannes 14 vers 30 (Joh. 14:30). Zelfs toen Hij als een vervloekte en door God verlatene aan het kruis hing, hield Hij stand. Hoewel wij Zijn lijden niet zullen onder­gaan, zullen ook wij er­varen, dat we ’in de we­reld’ verdrukking lijden als gevolg van de invloed van satan. De kracht van de inwonende Heilige Geest echter zal ons in staat stellen om ’te over­winnen’ over de machten der duisternis, als deze ons in moeilijke situaties laten terechtkomen. Net als de Heer zelf kunnen wij vasthouden aan de be­loften van onze God.

Een belangrijke belofte in dit verband is, dat we niet boven ons vermogen zullen verzocht worden, maar dat we met de ver­zoeking ook de uitredding zullen ervaren, omdat God getrouw is aan Zijn plan 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13).

Zelfs de (natuurlijke) dood kan ons niet schei­den van de liefde van Christus. Datzelfde geldt voor “verdrukking of be­nauwdheid, vervolging of honger, naaktheid, ge­vaar of het zwaard” (ge­weld), dingen die ons uiterlijk bedreigen of be­knotten Romeinen 8 vers 35 (Rom. 08:35).

Het eeuwig voornemen

Het geheim van God heeft alles te maken met de ont­plooiing van de innerlijke mens. De machten der duisternis zijn niet in staat de openbaring van dit geheim tegen te hou­den. In het boek Open­baring hoofdstuk 10 vers 7 (Openb. 10:07) staat: “In de dagen van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het ge­heimenis van God”. Het is dus tot volle ontplooi­ing gekomen en heeft ge­stalte gekregen in de mens. Het betreft dan “Christus in ons, de hoop der heerlijkheid” zie ook Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27) .

Al ver vóór de schepping van hemel en aarde was het voornemen van de eeuwige God om mensen te maken “naar Zijn beeld en gelijkenis” Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Deze, door de Schepper bedoelde mens zal als ‘zoon van God’ gestalte geven aan het wezen en de heerlijkheid van God.

Terwille van deze ‘nieu­we mens’, die door geloof in Jezus Christus uit de eerste mens tevoorschijn zal komen, werden alle dingen geschapen. Ter­wille van de openbaring van de nieuwe mens, is Jezus Christus gekomen om de claim van de dood en de macht van de dui­vel te verbreken. Zo werd de mens, die tot slavernij gedoemd was, weer in haar juiste positie ten opzichte van God gebracht. De voleinding van het ge­heim van God betekent de volle uitwerking daarvan. De nieuwe mensheid zal uiting geven aan de volle heerlijkheid van Jezus Christus, “die zich gezet heeft aan de rechterhand van de Majesteit in de ho­ge” Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). In deze nieuwe mensheid zal God “alles en in allen zijn”  1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). De schep­pende heerlijkheid van de Almachtige openbaart zich dan in en door de mens.

De vrucht van de gemeenschap

In het huwelijk tussen man en vrouw, ontwikkelt zich in de schoot van de vrouw de vrucht van de gemeenschap en komt als volgroeid kind tevoor­schijn. Het huwelijk is daarom een beeld van de gemeenschap tussen de eeuwige God en de mens. De ‘vrucht’ van deze ge­meenschap zal alle ver­wachtingen overtreffen en centraal staan in de nieu­we schepping Openbaring 21 vers 1  (Openb. 21:01).

Deze toekomstige mensheid is nog gesluierd, want haar wezen is nog verborgen in God’. In Jezus Christus, dus als ‘vrouw des Lams’, is zij echter volkomen door de Schep­per geaccepteerd om Zijn heerlijkheid te openbaren. Als toekomstige ‘vrouw’ zal zij de heerlijkheid Gods weerspiegelen, want haar ontwikkeling is ‘van heerlijkheid tot heerlijk­heid’ door de kracht van de Heilige Geest 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18).

De vernietiging van de sluier

De openbaring van het ge­heim van God betreft de mens. Over de hele mens­heid is, sinds de zondeval in het paradijs (Genesis 3), een doodssluier gevallen, waardoor haar heerlijkheid als beeld van de Schepper, werd bedekt. Toen onze

Heer Jezus Christus de dood overwon, was dit een begin van het vernietigen van “de sluier, die alle natiën omsluiert en de be­dekking, waarmee alle vol­ken bedekt zijn” Jesaja 25 vers 7 (Jes. 25:07). De profeet Jesaja ver­volgt dan: “de Here Here zal voor eeuwig de dood (vruchteloosheid) vernieti­gen” en “de tranen van alle aangezichten afwissen”; de “smaad van Zijn volk zal Hij van de gehele aar­de verwijderen, want de Here Here heeft gespro­ken” (vs.8).

Tenslotte

De openbaring van de mens naar Gods (oorspron­kelijke) bedoeling, is het geheim van onze God.

Door geloof in Jezus Chris­tus hebben we nu reeds deel aan dit geheim, maar het zal zich in en door ons zich ten volle ontplooi­en.

Wat een heerlijkheid! De ‘moeite’ waard om hiermee bezig te zijn. Om terwille daarvan ‘alles te verkopen’ wat ons kan verhinderen om deze ‘schat in de akker’ te verkrijgen Matteüs 13 vers 44 (Matt. 13:44).

Ik besluit met de lofprij­zing, die Jesaja reeds voorzag als gevolg van deze heerlijke openbaring: “Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de Here, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing, die Hij geeft” Jesaja 25 vers 9 (Jes. 25:09).

 

 

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (3)

Het volk Gods en de volkerenwereld

“En de Engel des Heren trof haar aan bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur. En hij zeide: Hagar, slavin van Sarai’, vanwaar komt gij en waarheen gaat gij?” Genesis 16 vers 7 en 8 (Gen. 16:07-08).

In Genesis 16 wordt viermaal over de Engel des Heren gesproken. In dit deel gaat het over ‘Abraham als vader en Isaak als zoon’. De wording van het volk Gods gaat via vaders en zonen. Dit is Gods werkwijze. Zó gaat het plan Gods gestalte krijgen.

Dan lezen we in Genesis vers 7 en 8 (Gen. 16:07-08) over de ontmoeting tussen de Engel des Heren en Hagar. Hagar wordt meestal nogal negatief beoordeeld. Eén kant van de zaak is dat zij een beeld is van het ‘leven onder de wet’, de slavernij. Maar in de structuur van Genesis is er ook nog een andere lijn. Hagar wordt de moeder van Ismaël. In Genesis zie je altijd dat er naast de zoon der belofte nog een andere zoon is. Naast Isaak is Ismaël; naast Abraham is Lot; naast Jakob is Ezau. Genesis werkt steeds met ‘paren’, met dubbele figuren. Dit heeft een bedoeling. De ene figuur beeldt het volk Gods uit: Abraham – Isaak – Jakob. De andere figuur beeldt de volkerenwereld uit: Lot – Ismaël – Ezau. Het ging om het volk Gods temidden van de volkeren. Het volk Gods is bedoeld om tot zegen te zijn voor de volkerenwereld, oftewel de heidenwereld.

In Genesis 12 vers 3b (Gen. 12:03b) staat dat God tot Abraham zegt: “In u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden”. God pakt één mens eruit om al die anderen te kunnen bereiken. Die ene is steeds de gezegende, met het oog op allen. Nu komt de Engel des Heren juist tot Hagar, als vertegenwoordiger van de heidenwereld. De boodschap van Genesis 16 is dat God ook die volkeren op het oog heeft! Het sleutelwoord in dit hoofdstuk is het ‘zien’. God heeft naar Hagar omgezien. Genesis 16 vers 13 (Gen. 16:13) zegt: “Gij zijt een God des aanziens”.

In Genesis 18 gaat het speciaal om Abraham, met Lot als nevenfiguur. Hier heb je al meteen de sleutel te pakken. Wat is vanuit Gods gedachte uitverkiezing? God kiest er één uit om ze allemaal te bereiken. Vanuit die ene heeft God alle mensen op het oog. Als je dit als sleutel gaat zien door het oude testament heen, ga je een heleboel dingen pakken. Bijvoorbeeld: Rachab in Jericho is één voor allen. Die ene beeldt uit wat God in wezen met al de volkeren op het oog had.

In Genesis 18 zien we Abraham als de gezegende mens, maar weer met het oog op allen. In Genesis 18 vers 1 en 2 lezen wij (Gen. 18:01-02): “En de Here verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang der tent zat. En Hij sloeg de ogen op en zag, en zie, drie mannen stonden bij hem; toen hij hen zag, liep hij hun uit de ingang van zijn tent tegemoet, en boog zich ter aarde”.

Ziet u hoe dit in elkaar over gaat? De Heré verschijnt hem en hij ziet drie mannen. Engelen zijn soms uitbeelding van Gods wezen, Gods vertegenwoordiging. In vers 3 (Gen. 18:03) spreekt Abraham in het enkelvoud: ‘mijn heer’, en in vers 4 (Gen. 18:04) staat gebiedende wijs meervoud: ‘Wast uw voeten en vlijt u neder’. In vers 10 (Gen. 18:10) lezen wij: “En Hij zeide (enkelvoud): Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben”. Er staat een -heel merkwaardige uitdrukking: “Ik zal tot u wederkeren wanneer de leven gevende tijd is”. Vers 14 (Gen. 18:14) vormt de kerntekst met de woorden: “Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn?” Er staat eigenlijk: “Is aan Hem een zaak (woord) ontrukt?”

De uitverkiezing van Izaäk

In vers 16 (Gen. 18:16) gaat iets merkwaardigs gebeuren. We lezen daar: “Toen vertrokken die mannen vandaar en zagen in de richting van Sodom; en Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen”. De ene engel bleef nog bij Abraham: “Maar Abraham bleef nog staan voor de Here” Genesis 18 vers 22 (Gen. 18:22). We moeten nu het beeld gaan zien. Wat gebeurt er? Er komen drie engelen bij Abraham. Ze komen tot hem om hem een boodschap te brengen. De boodschap die ze hem brengen is: De geboorte van de zoon. Isaak is weer de uitverkorene, de gezegende mens, met het oog op allen.

Isaak betekent: ‘hij zal lachen’. Er loopt ook nog een lijn van de naam Isaak naar Psalm 2, waar we in vers 4 (Ps. 002:004) lezen: “Die in de hemel zetelt zal lachen”. En Psalm 2 vers 7 (Ps. 002:007) zegt: “Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt”. Dit is eigenlijk weer een zinspeling op Isaak, de zoon, die de heerschappij ontvangt. In het Hebreeuws komt het heel vaak voor dat een naam wordt gegeven vanuit een bepaalde historische situatie, maar tegelijk een dimensie heeft in de geestelijke wereld.

De drie boden brengen hun boodschap aan Abraham over. Zij kondigen de geboorte van de zoon aan. Het komt heel vaak voor in de Bijbel dat geboorten van zonen worden aangekondigd door engelen. Dit loopt door bij de geboorte van Jezus. Als ze hun boodschap aan Abraham hebben gebracht gaan ze uiteen. Eén bode blijft bij Abraham en twee boden gaan naar Lot. Let op het beeld! Je moet dit zien in het thema van heel het boek Genesis. Abraham is het volk Gods; Lot is de volkerenwereld. De engelen gaan naar de gezegende mens en vanuit de gezegende mens splitsen ze zich op.

Gods doel met de volkerenwereld

Vanuit Abraham wordt de zaak verdeeld: één bode voor het volk Gods en twee gaan door naar Lot, naar de volkerenwereld, naar de heidenen. Lot betekent: ‘sluier’. De volkerenwereld is versluierd; de volkeren zien de geestelijke wereld niet. Lot zit in Sodom en daar zie je helemaal niets. Lot was een rechtvaardige, maar wel onder een sluier. Twee engelen gaan naar Lot, met het doel om hem uit te leiden. Gods doel is om de volkerenwereld te verlossen. Sodom is hier beeld van het rijk der duisternis.

Er is een heel duidelijke parallel tussen de exodus van Lot en de exodus van het volk Israël. Lot wordt uitgeleid, net zoals in het boek Exodus het hele volk Israël. Genesis 9 vers 29 (Gen. 02:29) vormt de sleuteltekst. We lezen daar: “Toen God de steden der streek verwoestte, gedacht God Abraham, en Hij leidde Lot uit het midden der omkering”. God gedacht Abraham. ‘Gedenken’ is een geladen begrip. Als God gedenkt, gebeurt er iets. Heel Sodom wordt aan het dodenrijk prijsgegeven. God gedacht Abraham. Er staat niet: ‘God gedacht Lót’. God dacht aan Abraham en haalde Lót eruit. God dacht aan het volk des Heren en haalde de volkeren eruit. Lot is de vertegenwoordiger van de volkerenwereld; telkens is het degene die namens allen behouden wordt. Ik geloof dat dit ook een bedoeling heeft in deze komende tijd en dat God ook nu nog een plan heeft met de volkeren.

Ik grijp even vooruit op hetgeen we verder nog gaan behandelen. Ik ben de laatste tijd hiermee bezig geweest. Je gaat ontdekken dat ook wij weer het gezegende volk zijn, maar ook weer met het oog op allen. Je gaat iets zien van het perspectief van je roeping. God wil via óns de hele volkerenwereld bereiken. De volkeren komen ook aan bod. God zegt niet: ‘Er worden wat mensen gered en de grote massa gaat verloren’. God heeft ‘met hart en ziel’ de volkeren lief, Hij heeft ze tenslotte gemaakt.

Het principe is dat vanuit Abraham -de engelen naar Lot gaan. Dit betekent dat vanuit de gemeente de engelen naar de volkerenwereld zullen gaan. De engelen zullen uitgaan vanuit de gemeente. Hier komen we nog nader op terug. Naarmate de gemeente zich bewust wordt en gaat staan als gezegende mens voor allen, naar die mate zullen vanuit de gemeente de engelen uitgaan over de volkerenwereld.

De engelen komen het eerst bij Abraham. Ze krijgen er te eten. Er wordt een gemest kalf geslacht. Ze worden bij Abraham vorstelijk onthaald. Dan kunnen ze er weer tegen. Bij Lot hebben ze het veel moeilijker. Daar moeten ze als het ware ‘vechten voor hun leven’. Ze moeten Lot daar zelf uit de greep van die machten vandaan halen. Ze zijn tot de ochtendschemering bezig om Lot uit Sodom weg te krijgen. Lot was versluierd.

In Genesis 21 lezen we over de Engel des Heren in verband met Ismaël. “En God hoorde de stem van de jongen , en de Engel Gods riep van de hemel tot Hagar en zei: ‘Wat deert u, Hagar?’ Vrees niet, want God heeft naar de stem van de jongen gehoord, daar waar hij is. Sta op, neem de jongen op, en houd hem vast bij uw hand, want Ik zal hem tot een groot volk stellen” Genesis 21 vers 17 en 18 (Gen. 21:17-18). Heel opmerkelijk is hier dat God de jongen hóórt en de éngel roept van de hemel. De bode Gods roept tot Hagar. Hier zie je weer dat God de volkerenwereld – vertegenwoordigd door Ismaël – op het oog heeft. God hoort óók het roepen van de héidenwereld!

 

Het huisgezin van God door Jan W. Companjen

 

“Waar twee of drie verga­derd zijn in mijn naam, daar ben Ik (Jezus) in hun midden” Matteüs 18 vers 20 (Matt. 18:20).

Het herstel van de gemeente

In dit artikel gaan wij weer verder met het on­derwerp ‘Herstel van de gemeente van Jezus Chris­tus’. Dat juist nu – bij kerst en jaarwisseling – het onderwerp ‘Huisgezin Gods’ aan de orde is, mag niet ’toevallig’ worden genoemd. Hoe belangrijk is het niet om samen christen te zijn, samen één gezin te zijn en je thuis te voelen met hen die ook aanwezig zijn. Wij ervaren samen – mijn vrouw en ik – iedere keer weer dat Jezus in ons midden is, en dat niet alleen thuis, maar ook als wij gasten in een andere gemeente zijn.

Het is waar dat zij, die uit de Geest Gods geboren zijn, uit één Geest zijn en bestemd om op te wassen tot alle volheid Gods. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij weten, waar het op aankomt, als wij bij elkander zijn. In dit artikel wil ik u dan ook enkele aanwijzingen geven hoe men met elkaar behoort om te gaan in de gemeente als huisgezin van God. Vrienden en vrien­dinnen mag je uitzoeken, maar zusters en broers, ook geestelijke, worden je gegeven. Zij zijn door God de Vader aanvaard, en zijn dus net als u en ik uit één Geest geboren.

Hoe gaan wij om met elkaar?

Die omgang met elkaar moet niet alleen goed, maar ook doeltreffend zijn. Niet alleen op onszelf gericht, maar ook naar buiten toe. Een huis met open vensters waar het licht uitstraalt als het donker is. Persoonlijk, maar ook met elkaar, zijn wij het licht op de kande­laar en het zout der aarde. Dat zout mag best in een potje zitten, maar het moet wel uit gestrooid worden. Indien het in het potje blijft, deugt het tot niets Matteüs 5 vers 13 tot en met 16 (Matt. 05:13-16).

Wij zijn verantwoordelijk voor elkaar maar ook voor de wereld en de mensen om ons heen. Vooral voor mensen die zo dagelijks op je weg komen, kun je veel betekenen. Over die ver­antwoordelijkheid naar bui­ten, naar hen die Jezus nog niet kennen, of naar hen die wel onze broeders en zusters zijn, valt nog veel te zeggen. Wij zullen er zeker in de toekomst op terug komen. Eén ding staat vast: wij zullen – in­dien wij door Gods Geest tot Zijn lichaam zijn gefor­meerd – door die éne Geest tot datgene komen wat Hij bedoelt. Het is Zijn werk, het is alles volbracht en het zal gezien worden in Zijn volk als het Lichaam van Christus her­steld en ontbonden is van alle banden waarmee satan het leven en werken van het Lichaam Gods onmoge­lijk had gemaakt.

Wat leven wij dan toch in een geweldige tijd. Wij zien dat dit Lichaam her­steld wordt, tot leven komt en gaat werken in het geloof. De banden met het Hoofd – Jezus Chris­tus – werden bij velen hersteld. Zij kwamen tot een levend geloof, omdat Jezus bij hun langs kwam en intrek bij hun kon ne­men. Door die persoonlijke band met Jezus als Verlos­ser en Leidsman komt men tot de bron des levens, die je leven geeft en over­vloed.

Veel mensen, over de ge­hele wereld, hebben wéét van deze dingen. Zij ko­men samen in grote en kleine aantallen, muren en bamboe gordijnen wor­den omvergehaald. Zeer grote aantallen Bijbels gaan naar Rusland en China, landen die jaren lang hermetisch gesloten zijn geweest. Het volk Gods komt weer samen rondom Zijn Woord en heeft weer goddelijke toe­komstverwachting.

Maria, Martha en Lazarus

Over dat samenzijn wil ik u – zoals boven reeds is gezegd – enige aanwijzin­gen geven. Ik wil u daartoe meenemen naar een huisgezin Gods waar­bij de Here Jezus zelf – dus niet in de Geest, zo­als in onze tekst is be­doeld – persoonlijk aanwe­zig was. Ik bedoel het gezin van Maria, Martha en Lazarus. In deze drie personen is als het ware de hele mensheid als type aanwezig.

Als eerste Martha, de werkster, die bij wijze van spreken dag aan dag aan het werk is. Zij is nadrukkelijk aanwezig en dat weet iedereen omdat zij altijd ‘bezig’ is. Ten tweede Maria, zij is er ook, maar dat valt minder op. Zij zit aan de voeten van Jezus en luistert naar wat Hij zegt. Men zou kunnen zeggen ‘met een boekje in een hoekje’, en er komt niets uit haar handen. Dan is er nog onze vriend Lazarus, hij heeft ook in ons spraak­gebruik niet zo’n beste naam. Hij doet helemaal niets. Hij zit erbij en kijkt naar alles. Op een gegeven moment zeggen zijn zusters en zijn om­geving dat hij dood is. Er zit totaal geen leven meer in en zij zetten hem bij, bij alle andere doden. Jezus heeft dit gezin lief. Hij komt er graag over de vloer en als Hij in de buurt is doet Hij dat ook menigmaal. Martha werkt, Maria luistert en Lazarus doet niks, u kent ze vast allemaal wel. Maar toch hebben ze één ding ge­meen: ze hebben samen Jezus binnen gelaten. Hij is hun Vriend. Samen zitten zij aan tafel en ge­nieten van elkaar omdat ze bij elkaar horen. De één heeft dit en de ander heeft dat en samen zijn ze ééndrachtig.

Zij weten allemaal veel van Jezus. Jezus is veel in hun midden en toch komen er grote problemen ondanks deze fijne omgang met de Heer. Een super gemeenschap van twee zusters, een broer en Je­zus, gaan in de problemen komen omdat zij onderling elkaar verwijten gaan maken. Let goed op: Jezus verwijt Maria, Martha noch Lazarus iets. Hij vindt het een ideaal huis­gezin, waar alles prima functioneert, omdat ieder afzonderlijk een aparte gave heeft. Nogmaals op een rijtje gezet: Maria, de gevoelige vrouw, die wéét waarom het gaat, die een zeer luisterend oor en hart heeft en, zoals later blijkt, zelfs het sterven van Jezus heeft zien aan­komen. Wij kunnen zeker aannemen dat zij één der beste, ja misschien wel de beste leerling van Jezus was. Martha, de werkzame, die zorgde voor de nood­zakelijke dingen in het da­gelijkse gebeuren. Zij moet er ook zijn, zonder haar zou het al gauw een grote troep zijn. Zij zorgt voor orde en regel en voor – wat ook belangrijk is – voor schoonheid en gezel­ligheid. Zij vindt het ook geweldig als Jezus op be­zoek komt en luistert dan zo nu en dan eens even mee over datgene wat Je­zus te zeggen heeft.

En dan Lazarus. Hij is – zoals veel mannen in de gemeente zijn – een toe­hoorder en waarnemer, of misschien wel andersom. Hij is ‘aanwezig, maar weet ondanks de lichamelijke aanwezigheid van Jezus toch nog dood te gaan. Zelfs Jezus, die aanvanke­lijk zei: “hij slaapt”, zegt later ook dat Lazarus ge­storven is. Beiden, Maria en Martha, weten dat in de nabijheid van Jezus de dood niet overwinnen kan en zij zeggen dan ook: “Heer, als U hier geweest was, zou hij niet gestor­ven zijn”. Blijft natuurlijk wel de vraag over: zou Lazarus niet naar Hem hebben kunnen gaan? Hoe dan ook, Jezus weet één ding zeker: als Ik Lazarus roep, komt hij tot leven. Hoe dood en ingepakt hij ook is, hij zal zich weer levend vertonen.

De opstanding van Lazarus

Als Lazarus wordt opge­wekt, roept Jezus hem bij zijn naam. Jezus zegt: “Lazarus, kom uit!”. Kom uit je graf tevoorschijn. En Lazarus gehoorzaamde en kwam uit zijn graf, uit zijn kerker, uit zijn spe­lonk, hoe je het ook maar noemen wilt, tevoorschijn. Wat zou er zijn gebeurd, als Jezus alleen maar zou hebben gezegd: ‘Kom uit gij dode’? Ik denk dat er meerderen zouden zijn op­gestaan , maar het was een persoonlijk bevel: ‘Laza­rus , sta op!’

Lazarus stond op als een nieuw mens. Hij kwam niet alleen uit zijn graf, maar ook uit zijn huis. Hij trad naar buiten. Hem was een getuigenis gegeven. Bij de zalving in Bethanië zie Johannes 12 vers 9 tot 11 (Joh. 12:09-11) zien wij dat daar een grote menigte was om niet alleen Jezus, maar ook La­zarus te zien. De overpriesters beraadslaagden zelfs om niet alleen Jezus maar ook Lazarus te do­den , daar velen van de Joden terwille van Laza­rus kwamen en in Jezus gingen geloven.

Ging nu alles zo anders, nadat er zoveel was ge­beurd? Ging Martha nu ook aan de voeten van Je­zus zitten? Trad Lazarus dusdanig naar buiten op dat hij er met de discipe­len mee op uittrok? (Was hij niet een plaatsvervan­ger van Judas?). Niets daarvan, iedereen bleef zichzelf, ja mocht zich­zelf blijven, Jezus gaf hun geen andere opdracht.

Maar wij moeten het ook nog even heel nadrukke­lijk over de gezusters Martha en Maria hebben. Ook zij hebben hun eigen geschiedenis met Jezus. Jezus vond het een ge­weldig span. Het liep in hun huisgezin als ge­smeerd en daar was Jezus zeer mee in genomen. Maria luisterde naar alles wat Hij te zeggen had en Mar­tha bleef, door zo nu en dan te luisteren, ook op de hoogte. Prima, zou men zeggen, houden zo, het kan niet beter.

Maar dan komt het. Niet van de kant van Jezus; Hij zegt niet: ‘Martha, kom hier ook eens een keer bij me zitten’. Of: ‘Maria, nu is het genoeg voor vandaag, ga nu je zuster maar eens helpen’. Niets daarvan. De gezins­leden krijgen het onder­ling aan de stok. De één vindt dat de ander niet genoeg doet. Maria steekt volgens Martha, niet vol­doende haar armen uit de mouwen bij het gezins- werk en dat is toch be­langrijk.

En dan, dan bemoeit Je­zus zich er pas mee. Hij zegt: “Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige zijn nodig, als het er op aankomt, slechts één. Maria heeft het goede deel uitgekozen en dat zal niet van haar worden weggenomen”.

Wat doen wij met de boodschap?

Beste lezer en lezeres, het gaat slechts om één ding: Kan Jezus Zijn boodschap aan u, aan jou kwijt? Beoor­deel eens vanuit de geschiedenis van dit unie­ke huisgezin Gods uw si­tuatie of de situatie in uw gemeente (uw huisge­zin). Lazarus verwijt geen van zijn zusters iets. Hij is een tevreden mens, maar als Jezus hem roept, staat hij op, treedt tevoorschijn en is een ge­weldige getuige van dat­gene wat Jezus in zijn le­ven heeft gedaan. In Johannes 12 vers 2 (Joh. 12:02) zien wij dat zij het alles goed in hun oren hebben ge­knoopt, Zij weten nu ieder voor zich hun plaats. Lazarus, hij zat aan, Martha bediende en Maria?

Maria zalfde de voeten van Jezus, zij droogde die voe­ten met haar haren af en het hele huis geurde van de kostelijke zalfolie.

Wij hebben ook in ons samenzijn een dusdanige instelling nodig. Wij moeten in de eerste plaats blij zijn met elkaar. Samen hebben wij de Heer lief en Hij bemint ons allen. Grote vraag is voor u en mij: Kan Hij Zijn bood­schap, om op de één of andere wijze dienstbaar te zijn in Zijn Koninkrijk, aan u, aan jou kwijt? Het doet er niet toe, of u een Martha, een Maria of een Lazarus bent. Bij Hem is geen aanzien des persoons. Hij heeft ons allen lief en Hij weet dat een ieder nodig is. Wij kunnen niet buiten elkaar.

Maar geloof ook dat als Jezus roept, wij moeten op staan en gaan doen wat Hij zegt. Zet uw oren daartoe ver open, ook ’s zondags in uw samenkomst. Beteken wat voor elkaar en voor de wereld. Niet heel de gemeente, maar heel de schepping zucht naar het openbaar worden van de zonen Gods. Dat is uw en mijn roeping. Bij Maria, Martha en Lazarus kwam Jezus zo nu en dan binnen, maar nu wil Hij altijd bij ons zijn. Hij ging lichamelijk heen en kwam in de Geest tot ons terug. Hij gaf ons iets geweldigs terug, waarvan Hij zelf zei, dat het goed was dat Hij wegging. Dan kon die Trooster en Leids­man komen die in eeuwigheid bij ons zal zijn. “De Geest der waarheid, die de wereld niet kan ont­vangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet. Maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17). Bid­den is voor een heel groot gedeelte ook luisteren, naar datgene wat de Geest van Jezus tot ons te zeg­gen heeft. Het is ‘Gees­telijk ademhalen, inhalen en uitblazen’.

Wij staan weer aan de rand van een nieuw jaar. Het leven gaat verder, maar ook het werk van Jezus gaat verder. Jezus is de opstanding en het leven, Zijn werk gaat door en ook voor 1989 hebben wij weer een blij vooruitzicht. Wij mogen er zeker van zijn dat we weer verder komen in de openbaring van Jezus Christus in Zijn gemeente. Ween niet, zoals de om­standers bij het graf van Lazarus, maar heft uw hoofden op tot Hem die ook in het nieuwe jaar uw kracht, steun en Leidsman wil en zal zijn. Ontwaakt gij die slaapt en sta op uit de dood, en Christus zal zeker ook uw licht zijn. De steen is weggenomen en Jezus staat er borg voor dat wij, indien wij geloven, de heerlijkheid Gods zul­len zien. Roept uw mede­mens op uit de dood, maak hem los en laat hem heengaan in de vrede Gods die alle verstand te boven gaat. Hij, onze Heiland en Leidsman, zegene u in het komende jaar tot verheerlijking van Zijn Naam. Amen.

O, Zoon van het licht, die uit God geboren is

U kwam tot de mens in duisternis.

De volheid des tijds die aangebroken was

heeft ons de mens Gods gebracht.

O, Zoon van het licht, onze hulde komt U toe,

als Christus en Heer bekleed met macht.

Uw Woord in ons hart volbrengt

een wonder­baar werk, door Uw herscheppende kracht.

U, alle eer onze God, U, alle glorie en lof’

Ja een vreugdezang uit ons hart stijgt op,

met heel het engelenheir, jubelen wij U ter eer:

’U bent groot en goed, geprezen zij Uw Naam,

Gij zijt de bron van ons aller bestaan’.

1988.11 nr. 297

Levend geloof 1988.11 nr. 297

Hoe nemen wij de juiste beslissingen? Door Gert Jan Doornink

“Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug” Lucas 15 vers 17 tot en met 20 (Luc. 15:17-20).

De gelijkenis van de verloren zoon is algemeen bekend. Het is één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel waarin duidelijk de grote liefde van God voor de mens, de kroon van zijn schepping, tot uiting komt. We willen dan ook in dit artikel niet zozeer stilstaan bij de geschiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment uit sprak en die wij verwoord vinden in vers Lucas 15 vers 18  (Luc. 15:18): “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan…” En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 (Luc. 15:20) zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Hij nam dus twee belangrijke beslissingen:

  1. hij stond op en
  2. hij ging naar zijn vader.

Je zou ook kunnen zeggen: de twee uitspraken die hij deed waren beslissingen die hij ten uitvoer bracht. En het waren beslissingen met positieve gevolgen!

Het nemen van beslissingen

Het leven van een mens bestaat uit een aaneenschakeling van het nemen van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens meer bij stil. Als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten wij doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen denken wij er uiteraard eerst over na. Dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die wij nemen zijn oorsprong vindt in onze gedachten wereld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uitspraak van Paulus is als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Paulus schrijft dit aan gelovigen, dus aan hen die de grootste beslissing die een mens in zijn leven kan nemen, namelijk als deze beslist Jezus te willen gaan volgen, reeds hadden genomen. Bij deze beslissing wordt het rijk der duisternis de rug toegekeerd en worden wij kinderen Gods.

Maar nu verder! Iedereen weet dat dan het nieuwe leven begint en dat de Heer dan van ons vraagt te leven tot eer van Hem en zijn Zoon tot openbaring te brengen. Maar dat gebeurt niet automatisch. Het functioneren in en vanuit het Koninkrijk Gods is geen automatisme, geen van te voren geprogrammeerd computerprogramma, die door een druk op de knop op het scherm verschijnt. Aan het tot openbaring brengen van het nieuwe leven in Christus moet door onszelf aan gewerkt worden. Paulus geeft Timótheüs het advies: “Oefen u in de godsvrucht”. Wees vruchtbaar in dienst van Gods Koninkrijk!

Een levensvoorwaarde voor elk kind van God

Het nemen van de juiste en goede beslissingen is een levensvoorwaarde voor ieder kind van God. Want van het ‘vruchtbaar zijn’ komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Laten we daarom eens een aantal punten onder ogen zien die beslist noodzakelijk zijn om goed te kunnen functioneren in het plan van God en om uiteindelijk het einddoel – de volkomenheid in Christus – te bereiken.

In de eerste plaats is het belangrijk dat wij de ‘geestelijke weg’ bewandelen. Hoewel het volgen van Jezus uiteraard altijd een geestelijke aangelegenheid is, is het behept zijn met ‘natuurlijke’ gedachten en visies één van de grootste belemmeringen, waardoor vele kinderen Gods zich niet verder gaan ontwikkelen tot beelddragers van Christus. Hoeveel kinderen Gods bezitten niet een zogenaamde natuurlijke eindtijdvisie. Zij weten haarfijn te vertellen hoe de verschillende gebeurtenissen in de eindtijd zich zullen gaan voltrekken in deze wereld, maar als er gesproken wordt over bijvoorbeeld de strijd in de hemelse gewesten’ geven zij op: ‘niet thuis’. Paulus zegt dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen Efeze 2 vers 6 en Efeze 6 vers 10 tot en met 20 (Ef. 02:06; Ef. 06:10-20).

In de tweede plaats is het belangrijk om gedoopt te zijn met de Heilige Geest, opdat wij onder de leiding van de Heilige Geest onze beslissingen zullen nemen. Daardoor kunnen wij ook op de juiste wijze Gods Woord verstaan en – mede in verband met wat wij in de vorige alinea schreven – worden wij er voor bewaard dat wij ongeestelijke gedachten en visies er op nahouden.

In de derde plaats – en ook dat is nog een zeer belangrijk punt – behoren wij achter elke positieve beslissing te staan die wij nemen. Het is niet voldoende als men zegt: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het verder na om te doen. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat de weg naar de “hel geplaveid is met goede voornemens. Jezus «ei: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21) .

De verloren zoon en de rijke jongeman

Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”… Er zou niets gebeurd zijn. Maar het wordt gevolgd door: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”. Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen, ‘doorstoten’. Zoals bijvoorbeeld bij de rijke jongeman uit Matteüs 19 het geval is. Na het gesprek met Jezus over het eeuwige leven, waaruit blijkt dat hij er een voorbeeldig leven op na hield door de geboden Gods punctueel te houden, zegt Jezus nog: “Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben” Matteüs 19 vers 21 (Matt. 19:21).Dan lezen wij in vers 22 Matteüs 19 vers 22 (Matt. 19:22): “Toen de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”. Ik vind het altijd weer tragisch als ik dit lees. Je zou kunnen zeggen: Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen om ‘op te gaan staan’, maar bij het tweede: ‘het naar de vader gaan’, met andere woorden de bereidheid om on voorwaardelijk in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij een verkeerde beslissing. Hij keerde zich af van de Vader, zoals iemand die denkt, ik ga bij die of die op bezoek, maar vlak voor het aanbellen denkt hij: ik ga toch maar niet, ik ga terug.

Dan zien we het grote verschil. Bij de terugkeer van de verloren zoon wordt een feestmaal aangericht. Van de rijke jongeman lezen we alleen maar dat hij bedroefd wegging… Welke belangrijke les kunnen wij hieruit leren? Dat het nemen van goede en juiste beslissingen, en deze uiteraard ook uitvoeren, de sleutel is om als kind van God te functioneren naar de wil van God. Alleen dan zijn wij bruikbare instrumenten in Gods hand.

Verkeerde beslissingen

Nu is geen van ons reeds zo volmaakt dat hij nooit eens verkeerde beslissingen neemt. De duivel probeert daar een handig gebruik van te maken door ons dan aan te klagen en te beschuldigen. Hoe meer wij in gemeenschap met de Heer leven, hoe meer wij ook zijn intimidatiepraktijken weten te onderscheiden. Wij hoeven niet bang te zijn dat we niet eens verkeerde beslissingen nemen. Denk nog eens aan het verhaal van de verloren zoon. Hij is het grote voorbeeld van iemand die er totaal niets van terecht bracht. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar toen hij tot zichzelf was gekomen en zijn zonden had beleden, kwam hij toch uiteindelijk goed terecht. Niet zomaar, maar door de twee belangrijke beslissingen die hij nam: “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”. Met andere woorden: Ik wil gehoorzaam worden en in gemeenschap met de Vader gaan leven. Dat is het geheim voor elk kind van God, in welke situatie hij of zij zich ook mag bevinden of op welke etappe van de geloofsweg. Want dan is er een klimaat ontstaan waarin het nemen van de juiste beslissingen de overhand gaat krijgen.

De opdracht om waakzaam te zijn

De duivel heeft uiteraard meer troeven in de hand dan iemand – zoals dat bij de verloren zoon het geval was – totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeeltelijk’ uitschakelen. Het resultaat is uiteraard hetzelfde: we dragen geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk. In dit opzicht zou ik één voorbeeld willen noemen, wat we nogal eens tegenkomen. Dat is het geval als wij ‘slapen’, als wij niet meer waakzaam zijn. Niet voor niets worden wij opgeroepen waakzaam te zijn! Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen. Wie niet waakzaam is, verricht verkeerde handelingen. Paulus zegt in 1 Korinthiërs 16 vers 13 (1 Kor. 16:13): “Blijft waakzaam, staat in het geloof!”. En in Kolossenzen 4 vers 13 (Kol. 04:13): “Volhardt in het gebed, wees daarbij waakzaam…” En denk ook eens aan de woorden van Petrus in zijn eerste brief, hoofdstuk 5 vers 8 (1 Petr. 05:08): “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal kunnen verslinden. Weersta hem, vast in het geloof…”

In Efeziërs 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de onvruchtbare werken der duisternis, komt hij op een gegeven moment tot de uitspraak: “Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14). Misschien is dit slechts op enkelen van ons van toepassing, maar laten we in ieder geval het verlangen hebben te allen tijde gehoorzaam te zijn aan de opdracht om waakzaam te zijn. “Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan”, sprak de verloren zoon. Als wij deze twee beslissingen ook telkens weer nemen en ten uitvoer brengen, zullen wij ervaren hoe wij daardoor in de wil van God staan en hoe Hij daardoor een welgevallen in ons heeft. Want zo kan Hij ons ten volle gebruiken in Zijn dienst en leven wij tot eer en glorie van Zijn Naam!

 

De meester (gedicht) door Piet Snaphaan

Jezus als Heer en Meester aller tijden

voorzag in een totale nieuwe leer.

Hij had gezag en leerde geestelijk strijden,

doch nimmer tegen mensen meer.

Hij leerde ’t zichtbaar aardse te vervangen

door woorden Gods, thans geestelijk te verstaan.

‘Wie heeft’, sprak Hij, ‘die zal steeds meer ontvangen,

doch wie niet heeft, heeft slechts een aards bestaan’.

 

Het heil voor de volken door Wim te Dorsthorst

“Zingt de Here een nieuw lied, zingt de Here, gij ganse aarde.

Zingt de Here, prijst zijn naam, boodschapt zijn heil van dag tot dag.

Vertelt onder de volken zijn Heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen. Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de hemel gemaakt; majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht, sterkte en glorie in zijn heiligdom” (Ps. 096:001-006).

In deze verzen heft de psalmist een loflied aan voor de Here van hemel en aarde en verpakt daarin een opdracht. Hij zegt: “Boodschapt zijn heil van dag tot dag. Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn won­deren”. De vraag is: Wie zullen de boodschappers zijn van dat heil? Wie kun­nen vertellen van zijn heer­lijkheid en zijn wonderen?

De apostel Paulus zegt – sprekende over het heil voor de volken – : “Hoe zullen zij dan Hem aanroe­pen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem van wie zij niet ge­hoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe lief­lijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen” Romeinen 14 vers 15 (Rom. 14-15).

Ik geloof dat er maar één antwoord is: De goede boodschap van heil en heerlijkheid kan alleen maar uit gaan van de gemeente van Jezus Christus, die gebouwd is op het fun­dament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is Efeze 2 vers 20(Ef. 02:20).

De grote opdracht van de Heer

In de drie evangeliën Matthéüs, Markus en Lukas lezen we hoe de Heer zijn discipelen onderricht geeft aangaande de laatste din­gen die over de aarde zul­len komen (Matteüs 24; Markus 13; Lucas 21). Hij leert: “En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren en op de aarde radeloze angst onder de volken, vanwege het bulderen van de zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen die over de wereld komen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). Duidelijk zien we hoe deze zaken aan het geschieden zijn.

Maar we lezen daar ook – midden in die beschrijving over de laatste tijden – als een opdracht van de Heer aan zijn discipelen: “En dit evangelie van het Ko­ninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor al­le volken en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). “En aan al­le volken moet eerst het evangelie gepredikt wor­den Markus 13 vers 11 (Mark. 13:10). “Het zal voor u hierop uitlopen dat gij zult getuigen” Lucas 21 vers 13 (Luc. 21:13). Voor dat het einde komt, zegt Jezus, moet eerst het evangelie gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken. Ik geloof dat deze woorden van de Heer nóg gelden voor Zijn discipe­len – en nu wij de nacht over de wereld zien komen – wel bijzonder actueel zijn.

Wij zijn het licht der wereld

De Heer leert ons ook dat er een nacht over deze wereld komt, waarin nie­mand werken kan. Die nacht zal de diepe duis­ternis zijn ten tijde van de antichrist. Daarom zegt Hij: “Wij moeten werken zolang het dag is. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04). Hij is opgenomen in heerlijkheid en heeft zich gezet aan Gods rechterhand en nu is de gemeente in de wereld en is zij het licht der wereld en het zout der aarde. De Heer zegt: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). In principe zijn wij allen gezondenen, wat niet wil zeggen, dat we alle­maal naar andere wereld­delen moeten trekken. Een ieder mag een gezondene zijn op de plaats waar hij of zij staat met de talenten die hem of haar zijn toe­vertrouwd.

Maar ook mag de bede van de gemeente zijn om arbei­ders die uitgezonden kun­nen worden in de oogst, zoals Jezus zegt in Matteüs 9 vers 37 (Matt. 09:37): “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daar­om de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst”.

Wie er oog voor heeft, ziet dat nu in deze tijd de velden wit zijn om te oog­sten Johannes 4 vers 35b (Joh. 04:35b). Zeer veel evangelisten zijn uit­gegaan en hebben overal het zaad gezaaid. Tiental­len miljoenen zijn tot be­kering gekomen. Ze heb­ben het evangelie van verlossing en schuldver­geving aanvaard en hebben daardoor de mogelijk­heid een kind van God te worden Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12).

Ook onder de jeugd is meer belangstelling voor het evangelie dan men denkt. Dit blijkt onder andere wel uit de vele duizenden die naar evan­gelische jeugddagen trek­ken. Hoevelen zijn daar niet bij die de Heer heb­ben aangenomen als hun Verlosser?

Dagelijks komen zo over de hele wereld velen tot bekering. Maar wie zal hen nu het evangelie van de heerlijkheid verkondi­gen? Jezus zelf spreekt over “dit evangelie van het Koninkrijk”. En Pau­lus zegt daarvan: “Daar­toe heeft Hij u ook door ‘ons evangelie’ geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze He- re Jezus Christus” 2 Thessalonicenzen 2 vers 14 (2 Thess. 02:14). En als Paulus spreekt van ‘ons evangelie’ of wat hij ook wel eens noemt ‘mijn evan­gelie’ Romeinen 16 vers 25 (Rom. 16:25) dan is dat het evangelie van het Koninkrijk Gods dat de Heer hem persoonlijk ge­openbaard heeft Galaten 1 vers 11 en 12 (Gal. 01:11-12) en dat is veel meer dan schuldvergeving al­leen .

Er zijn vele bekwame ar­beiders nodig die deze mensen binnen kunnen leiden in het Koninkrijk Gods, door het fundament f in hun leven te leggen zoals genoemd in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Alleen dan is er behoudenis in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (2 Thess. 02:13).

Bekwame arbeiders gevraagd

Bekwame arbeiders zijn nodig die, evenals Jezus Christus, met ontferming over hen bewogen zijn, daar zij voortgejaagd en afgemat zijn, als schapen die geen herder hebben Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36). De wereld schreeuwt om herders die vol geloof en de Heilige Geest zijn en, met de lief­de van de Heer, hun leven in willen zetten voor de verstotenen, de verworpe­nen, de diep en diep ver­wonde mensheid. Soms zijn ze in een toestand geko­men, dat ze apathisch alles maar over zich heen laten komen als schapen die naar het slachthuis gaan. Johannes schrijft in zijn brief: “Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Jezus Christus zijn le­ven voor ons heeft inge­zet, 1 Johannes 3 vers 16 (1 Joh. 03:16), ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem?” 1 Johannes 3 vers 16 en 17 (1 Joh. 03:16-17).

Niemand hoeft voor een ander te sterven, zoals Jezus dat gedaan heeft voor alle mensen, dat is duidelijk. Maar de inten­tie, de liefde om je hele leven in te zetten voor de ander, om mee te delen van de overvloed die wij hebben, dat moet aanwezig zijn en dat zijn de herders waar de wereld op wacht. Nu is het gelukkig niet zo, dat die er nu niet zouden zijn. Velen zijn er die met deze instelling werken in dienst van onze Heer. Prijst Zijn Naam daarvoor! Arbeiders zijn nodig die in hun eigen leven geleerd hebben een wandel in de geestelijke wereld te heb­ben. Die duidelijk zien dat er een geweldige strijd te voeren is tegen de over­heden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemel­se gewesten Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Zulke mensen zijn in staat om de volken te ver­lossen van hun afgoden, door wie ze geknecht en betoverd zijn. Wij lazen in vers 4 en 5 van Psalm 96 (Ps. 096:004-005): “Want de Here is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle góden; want alle góden der volken zijn afgoden, maar de Here heeft de he­mel gemaakt. Het hier ge­bruikte woord voor afgo­den is ‘elilim en wil zeg­gen: ‘nietigheden’, ‘de niets zijnde’, ‘ondingen’. Zo ziet God de boze gees­ten die schuil gaan achter de afgoden als nietighe­den, als ondingen zie ook Psalm 115 vers 1 tot en met 7 (Ps. 115:001-007).

De schepping wacht op verlossers die in hun hart niet vrezen maar weten wat het zeggen wil dat Je­zus zegt: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de ge­hele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19). En die de opdracht van de Heer verstaan als Hij zegt: “In mijn naam zullen zij boze geesten uit drijven, in nieuwe ton­gen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets do­delijks drinken, zal het hun geen schade doen. Op zieken zullen zij de han­den leggen en zij zullen genezen worden” Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18).

De hele schepping zucht in al haar delen en is in barensnood, zegt Paulus. “Want met reikhalzend verlangen wacht de schep­ping op het openbaar wor­den van de zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om Hem die haar daaraan onderworpen heeft” Romeinen 8 vers 19 en 20 (Rom. 08:19-20) . “Maar er is hoop. Ook de schepping zal bevrijd wor­den uit de macht van de dood en dezelfde heerlijke vrijheid krijgen als de kin­deren van God” Romeinen 8 vers 21 Het Levende Woord (Rom. 08:21).

De velden zijn wit om te oogsten

Onze God is een goede God die met de schepping mee­ zucht. Hij is liefde, zegt Johannes en in die liefde voor de wereld heeft Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven zal ontvangen. “Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde” Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17).

Het meest kostbare, het meest heilige, dat wat voor de Vader het meest waar­devolle is, zijn eniggeboren Zoon, heeft God uit liefde voor ieder mens individu­eel gegeven. En deze zelf­de liefde en gezindheid is in de Zoon Jezus Christus en daar moet ook de ge­meente van doortrokken zijn. Dat groeit en ontwik­kelt in de gemeente, waar de Heer met grote kundig­heid werkt door middel van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. De gemeente wordt toegerust tot dienstbetoon in de volheid van Chris­tus Efeze 4 vers 11 tot en met 13 (Ef. 04:11-13).

Uit de gemeente worden de zonen Gods geboren, de verlossers, de herders, de arbeiders, waar de zuchtende schepping op wacht. Maar nu al kan er gewerkt worden met dat wat we hebben ontvangen en dat is veel en veel meer dan we soms denken. “Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Bloeien of verschroeien?

Hij wou gewoon niet wortelen in de grond. Ik had hem nog niet zo lang geleden gekocht bij de kweker: een prachtig vast plantje met een mooie Latijnse naam. Maar onder m’n ogen zag ik het misgaan. Water erbij gooien hielp zo weinig, het plantje wortelde niet.

De zon die zoveel goeds doet aan al het groen dat leeft op deze aarde, deed hier een ander werk, een verschroeiend werk. Zienderogen ging m’n plantje kapot, dood, en de warme zon deed hem uiteindelijk verdord op moeder aarde liggen. Alle leven was eruit; ik kon hem slechts nog in de vuilnisbak gooien.

Hoeveel mensen zouden niet verschroeien onder de zon, die hun levenskracht wil zijn, omdat ze weigeren te leven zoals de wet van de natuur het heeft voorgeschreven: In de aarde!

Hoeveel wedergeboren mensen zijn als dit plantje. Ze zijn een kind van God geworden. Bestemd voor bloei in de tuin van God. En God ‘poot’ je in de gemeente, de ‘aarde’, die liefde is. Daar mag je, samen met alle andere heiligen, ontdekken hoe groot, hoog, breed de liefde van God is! (Ef. 03:17).

Maar dat wil je niet. Je wilt niet in de gemeente. Je tooit jezelf misschien nog met een mooie naam, maar wortelen in de aarde, wortelen naast al die anderen in de gemeente, dat gaat niet of wil je niet.

Je bent te sterk een individu. Een alleen bloeier. Samen…? Dat is niets voor jou.

Maar leert de schepping zelf niet, dat niets kan bloeien zonder wortels en zonder relatie met de zon? Twee onmisbare elementen voor groei.

Bloeien of verschroeien is de keuze. Of je leeft in harmonie met de levenswetten van God, in de aarde en onder de zon, en je leven komt tot bloei, tot eer van je Schepper. Of je weigert een relatie met moeder aarde, met andere christenen, met een gemeente. Je weigert een leven naar de regels door God ingesteld; en je verschroeit, door de zon die jou tot leven wou brengen, op de aarde die jouw je voeding had kunnen geven.

Het is een keus. God wil leven zien, Hij wil niet dat er iemand verloren gaat. En toch spreekt de Bijbel over God, als over een verterend vuur. Dan denk ik aan het plantje, dat op de aarde verdord lag onder de zon. Zo’n triest gezicht. Daarvoor was het niet gemaakt.

Je bent bestemd voor bloei, maar bloeien begint bij een keus maken!

Wortel je in de geestelijke aarde van God, en baad in het zonlicht van de Schepper… en bloei!

 

De wereld van de engelen door Klaas Goverts (2)

“En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken” Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24).

Het verband tussen Genesis en Openbaring

Wij willen nu een aantal lijnen gaan ontdekken, die in Genesis naar voren komen in verband met de engelen. Het boek Genesis is zeer belangrijk, want als je Genesis gaat verstaan, heb je de grondgedachten van het hele plan van God te pakken. Ik geloof dat je dan ook veel meer van de eindtijd gaat begrijpen. Als je het boek Openbaring wilt verstaan, moet je in Genesis beginnen. Ik geloof dat veel mensen vandaag aan de dag de fout maken, dat zij meteen in het boek Openbaring duiken. Zij gaan dit boek los van de achtergrond bestuderen. Ook mensen, die een boek over de eindtijd schrijven, maken vaak deze fout. Het boek Openbaring is eigenlijk de samenvatting van alle profetieën. Je kunt dit boek pas verstaan als je helemaal doordrenkt bent met het denken van de profeten. Alleen reeds daarom is het zo belangrijk dat wij ook het oude testament kennen. (Wij spreken van het ‘oude testament, maar oorspronkelijk noemden ze het ‘de Schriften’).

Het boek Genesis geeft ons als het ware de grondstructuur van Gods plan, namelijk: Hoe denkt God? Ook in het boek Genesis is sprake van veel engelen. Als we een lijn willen gaan ontdekken, moeten we eerst gaan verstaan wat het thema van het boek Genesis is. Het boek Genesis is één geheel; het is het boek van de wording. (Genesis: wording of geboorte). Ook vandaag leven we in een tijd van wording, van geboorte. Het boek Genesis is een boek voor de eindtijd.

In de eindtijd gaat God terug naar het begin. Spreuken 3 vers 14 en 15 (Spr. 03:14-15) zegt: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is”. Let speciaal op deze twee punten:

  1. God zoekt weer op wat voorbijgegaan is.
  2. Al wat God doet is voor eeuwig.

God raakt nooit iets kwijt! Ook wij moeten datgene opzoeken waar het mee begonnen is. Jezus gaf de discipelen ook onderricht uit Genesis. Als ze Hem iets vragen over het huwelijk, zegt Hij: “Van den beginne is het zo niet geweest” Matteüs 19 vers 8b (Matt. 19:08b). In de Hebreeuwse canon heet het boek Genesis: ‘In den beginne’. Deze boeken worden genoemd naar waar het eerste Bijbelvers mee begint.

Het thema van Genesis is: wording. Nader omschreven: ‘de wording van het volk Gods temidden van de volkeren’. Dit is de hoofdlijn, die we weer onder kunnen verdelen in drie gedeelten: Tot en met hoofdstuk 11 vers 26 (Gen. 11:26) lezen we over de wording van de mens. Daarna komen de thema’s: ‘vader en zonen’ Genesis 11 vers 27 tot en met Genesis 25 vers 19 (Gen. 11:27-25:19) en ‘zonen als broeders’ (Gen. 25:19; Gen. 37:01) aan de orde. Tenslotte lezen we over de zoon (Jozef) temidden van de broeders (Gen. 37:01 tot en met Gen. 50:26). Wat de wording van de mens betreft: Adam kan een eigennaam zijn, maar kan ook betekenen: de mens. In onze tijd gaat het om de wording van de mens Gods, de tweede Adam.

Wat is het wezen van de engelen?

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24)komen we een speciale categorie engelen tegen: de cherubs. Het woord ‘engel’ betekent eigenlijk: bode. In feite heeft het Hebreeuws geen apart woord voor ‘engel’; het Grieks heeft dit ook niet. In beide gevallen is dit het woord ‘bode’. Zowel in het oude als in het nieuwe testament wordt dit woord gebruikt voor wat wij ‘engelen’ noemen, maar ook voor ménselijke boden. (Boden: angelos). Jakob zendt op een gegeven moment boden naar zijn broer Ezau (Genesis 32). Dit zijn mensen, maar hier wordt hetzelfde woord gebruikt. In het boek Samuël wordt veel over ‘boden’ gesproken, die worden uitgezonden om een bepaalde boodschap over te brengen. Ook déze boden zijn mensen. In Lucas 7 vers 24 (Luc. 07:24) zendt Johannes de Doper boden uit naar Jezus. Boden kunnen dus zowel mensen als engelen zijn.

In het latijn is er een speciaal woord voor ‘engel’, namelijk: angelus. Engelen worden vaak in de sprookjessfeer getrokken; de Bijbel doet dit niet. Het wezen van de engelen is dat zij boden zijn. (In het Hebreeuws: mal’akh; denk aan Maleachi: bode Gods). Een engel wordt helemaal geïdentificeerd met zijn boodschap. Een engel is een geest; engelen behoren bij de geestelijke wereld.

De taak van de cherubs

Cherubs hebben altijd een taak om te bewaken. Het woord ‘cherub’ wordt soms in verband gebracht met een woord dat eigenlijk ‘bidden’ of ‘zegenen’ betekent: Karibu. Een tweede woordafleiding hangt samen met het woord ‘grijpen’. Bij het woord ‘grijpen’, denk je weer aan ‘bewakers’, je zou kunnen zeggen: de politie, die arrestaties verricht en de boosdoeners grijpt; de tegenstanders.  De cherubs vormen de lijfwacht van God en van de gemeente.

In Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) zien we dat de cherubs worden aangesteld bij de hof, om de weg tot de boom des levens te bewaken. Je kunt ook vertalen met: bewaren of behoeden. Het is van groot belang om op het volgende acht te slaan: De cherubs doen hier wat Adam had moeten doen. Van Adam wordt in Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15) gezegd dat hij de opdracht krijgt om de hof te bebouwen en te bewaren (bewaken). Als Adam het erbij laat zitten, denkt God: ‘Ik moet hier nu maar een paar cherubs neerzetten, want de hof moet wel bewaakt worden’. We komen het principe wel vaker tegen, dat engelen soms plaatsvervangend doen wat ménsen zouden moeten doen. Soms stelt God engelen aan bij gebrek aan mensen.

We zien dat er in Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24) eigenlijk een stuk evangelie zit. Deze tekst wordt meestal negatief uitgelegd. Men denkt dan dat de cherubs bij de hof staan te dreigen en zeggen: ‘Hier komt niemand meer in!’ Maar deze cherubs bewaren de weg, opdat uiteindelijk weer ménsen deze weg zullen kunnen bewandelen. Deze weg wordt tegelijk bewaard met het oog op de tijd van herstel. Als het nieuwe verbond zal ingaan, is deze weg er tenminste nog. Deze weg wordt tijdelijk gesloten.

Er zit nog een gedachte in: De weg naar de boom des levens moest bewaakt worden om te zorgen dat de duivel deze weg niet zou gaan bewandelen. Hij had kunnen denken: ‘Ik heb de mens uit het paradijs gehaald, nu ga ik er zélf maar in. Ik neem die boom des levens wel onder mijn beheer!’ Het paradijs zou een soort ‘kraakpand’ geworden zijn. De cherubs moesten de weg tot de boom des levens in stand houden, zij moesten ‘de weg bewaren’. Deze uitdrukking komt later veel voor. Het is ook een opdracht die God aan de gemeente geeft. De gemeente behoort de weg te bewaren.

(wordt vervolgd).

 

Stille tijd door Ron Gast

‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, aldus een Oudhollands spreekwoord. Maar klopt die uitspraak? Als je niet zo jong meer bent, wat dan? Is ‘oud’ hetzelfde als ‘zonder toe­komst’? Wat is ‘jeugd’? Wat is ’toekomst’?

Een bijbels voorbeeld: oud en jong. Vader en zoon. Saul en Jonathan (1 Samuël 14). Saul is koning over Israël, maar de Filistijnen zijn feitelijk de baas. Niemand van de Joden heeft een zwaard of speer om de Filistijnen te verdrijven, alleen Saul (die er niets mee doet) èn Jonathan. Zo beheer­sten de Filistijnen de situatie. En wat gebeurt er?

Jonathan – de jeugd – laat zich de onderdrukking niet langer opleggen. Hij gaat, alleen vergezeld door zijn wapendrager, in de aanval. Hij spreekt aldus: Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan even­goed verlossen door wei­nigen als door velen” 1 Samuel 14 vers 6 (1 Sam. 14:06). Hij vraagt God om bevestiging van zijn voornemen 1 Samuel 14 vers 10 (1 Sam. 14:10) en God antwoordt hem 1 Samuel 14 vers 12 (1 Sam. 14:12) . God geeft de vijan­den in de handen van Jonathan; God zelf is er­bij 1 Samuel 14 vers 15 (1 Sam. 14:15). Zo verlost God Israël door een enke­ling! 1 Samuel 14 vers 23 (1 Sam. 14:23).

Eeuwen later volgt Jezus dit voorbeeld door de bo­ze te overwinnen. Alleen vergezeld door zijn wa­pendrager: de Heilige Geest. (Het Woord is im­mers het wapen). Zo verlost God door één enke­ling de gehele mensheid van dood en duisternis.

Maar nu? In deze tijd, in mijn dagelijkse leven? Wat ga ik doen? Durf ik afstand te nemen van de ‘leer der vaderen’, tra­dities, gewoonten? Mijn eigen weg gaan, alleen op stap – slechts verge­zeld door de Heilige Geest -, toegerust met het goddelijk Woord als wapen. Zal God zulke geloofsdaden niet zeker bevestigen?

‘Je bent jong en je wilt wel eens wat…’ Jonathan wist wat God wilde en dat wilde hij óók!

Ik ben jong; wat wil ik ook alweer? Jezus navol­gen! Dan betreed ik het vijandelijke kamp, vrij­moedig, onbevreesd. Mijn wapendrager zal mij hel­pen. Hij geeft mij gedach­ten van mijn hemelse Va­der; de woorden die ik spreek, ontvang ik van Hem.

Dat werkt vernieuwend en overwinnend. Dóór blijf ik jong bij. Jeugdig van Geest. ‘De lengte van mijn leven is niet te schatten meer’. Het heeft eeuwigheidswaarde gekregen, verkregen. Dan heb ik een ‘eindeloze’ toekomst voor mij liggen. Een toe­komst vol van Gods te­genwoordigheid. Een toe­komst die nu al begonnen is en die niet meer zal ophouden!

Of je nu jong bent of oud, grijs of groen, lenig of stram. Dan geldt niet meer: ‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’, maar: ‘Wie God heeft, heeft de toekomst’. God is immers onveranderlijk: in verle­den, heden èn toekomst. Onveranderlijk – goed – hè ?

 

Stille tijd (gedicht door Tea Keuper Dijk)

Ik vouw mijn handen en ik sluit mijn ogen

en richt m’ op U, mijn Vader en mijn God.

Het is mijn keuze, ’t is niet een gebod,

het is geen móéten, maar een heerlijk mógen!

 

Want in de stilte weet ik: U bent daar,

U spreekt tot mij en ook – wij beiden zwijgen.

U leert mij tot Uw hemel op te stijgen,

waar ik Uw Goddelijke liefde ervaar.

 

En in mijn hart wordt een nieuw lied geboren

voor U, mijn Koning en mijn Herder, Heer!

Ik buig mij in aanbidding voor U neer:

U houdt van mij en wilt mijn loflied horen!

 

Herfstactie 1988 door redactie

Voor de laatste maal doen wij, in het kader van onze herfstactie, een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen nieuwe abon­nees te winnen voor “Levend Geloof”.

Onze gezamenlijke inzet is nodig opdat ook in 1989 zoveel mogelijk mensen geconfronteerd worden met de volle evangelie boodschap en de zegen en heerlijkheid ervan gaan ervaren.

Mogen wij op u rekenen?

 

Jozua: Beeld van Jezus door Tea Keuper-Dijk

In het boek Jozua kom je vanaf hoofdstuk 13 de weergave tegen van de verdeling van het land, dat al dan niet veroverd is. Nauwkeurig, met ver­melding van steden en gebieden van de stammen, wordt alles beschreven. Zoals na oorlogen en vre­desverdragen altijd be­paalde afspraken worden gemaakt, waaraan de be­treffende landen zich te houden hebben.

Welke waarde heeft dit boek nu voor ons? AI lezende spraken de vol­gende dingen mij onder meer aan:

In hoofdstuk 13 vers 1 tot en met 7 (Joz. 13:01-07) zegt God tot Jozua dat er nog veel land is overgebleven om in bezit te nemen, en de vijand te verdrijven. God zegt: “Ik zal hen verdrijven voor de Israëlieten, wijs het bij voorbaat door het lot aan Israël ten erfdeel toe” (vs.6).

Gods belofte is dat Hij de ‘bergbewoners’, de vijan­den, zal verdrijven voor de Israëlieten. Jozua moest verschillende stam­men (vs.7, zie ook hoofd­stuk 18) vermanen om hun traagheid, dat ze het land, dat hen was toege­zegd, niet in bezit namen. Hij spoort hen tot verken­ning aan en als ze dit ge­daan hebben, verdeelt hij het onder de zeven stam­men.              

Uit dit gedeelte blijkt dat de Israëlieten ‘strijden moe’ waren en ongelovig. De Heer had beloofd de vijanden die er nog waren, voor hen te zullen verdrij­ven. Klinkt ons dit niet bekend in de oren? Gees­telijk zijn er nog zoveel vijanden in mensenlevens te verdrijven. Daarbij is geloof als levenshouding nodig om ons land in be­zit te nemen. En dan te bedenken dat God ons zo ’n kostelijke gave ge­geven heeft: de Heilige Geest, waardoor er zoveel mogelijkheden zijn! Denk ook aan de wapenrusting van God, zoals Paulus die beschrijft (Ef. 06:10-20). Wie wil staan in het machtige leger van God, de Almachtige, die zó de vijanden zal verdrijven?

De Levieten ontvingen geen bepaald gebied, maar overal tussen de gebieden der stammen, werden hen steden met hun weide­gronden toegezegd. Jozua 13 vers 33 (Joz. 13:33) zegt: “Maar aan de stam Levi gaf Mozes geen erfdeel: de Here, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij hen beloofd had”. In hoofdstuk 21 vers 3 (Joz. 21:03) lezen wij: “Toen gaven de Israëlieten, naar het bevel des Heren, van hun erfdeel deze steden en haar weidegronden aan de Levieten”. Lees hier­over eens hoofdstuk 13 vers 14b (Joz. 13:14b), hoofdstuk 18 vers 7 (Joz. 18:07) en Jozua 21. Hieruit blijkt dat de Is­raëlieten de geestelijke leiders zijn. Zij begeren niet zozeer de aardse goederen, wel woonplaat­sen en weidegronden.

Is dit niet het beeld van onze geestelijke leiders, navolgers van Jezus Christus de grote Voor­ganger, die hun huizen openen om geestelijk voedsel uit de delen aan behoeftigen. Zij laten hen die komen weiden op hun weidegronden (in de gemeenten). Zelf leven zij veelal van ‘vuuroffers’. Paulus schrijft in 1 Korinthiërs 9 vers 14 (1 Kor. 09:14) dat zij ‘van het evangelie leven’. Dit is ook een zaak van geloof, dat God door Zijn kinderen heen hen voor­ziet. Matteüs 10 vers 10 (Matt. 10:10) zegt dat de arbeider zijn voedsel waard is.

Jozua 20 vers 1 tot en met 9 (Joz. 20:01-09) handelt over de vrijsteden. Dit waren toevluchts­oorden voor hen, die on­gewild moordenaars waren geworden. In onze tijd zeggen wij: de mensen, overweldigd door geesten, gedachten van geweld, hebben iets gedaan wat ze niet wilden. Ze deden het niet met voorbedachte ra­de. Deze mensen konden een toevluchtsoord binnengaan. Daar werden zij door de gemeente berecht. Zij mochten daar blijven wonen en de stad zou hem of haar niet uitleveren aan de bloedwreker. De doodslager kon naar zijn eigen woonplaats terug­keren na zijn terechtstel­ling of na de dood van de hogepriester van die dagen.

Wat een treffend beeld voor ons, als we weten dat Jezus, dé volmaakte Hogepriester en Rechter niets liever wil dan Zijn schepselen bevrijden van elke macht, die hem of haar prest! Hij biedt wo­ning in Zijn gemeente. Hij beschermt tegen de ‘bloedwreker’, Zijn tegen­stander, de duivel! Met Zijn dood, als Hogepries­ter en Verlosser, waar­mee Hij betaalde op Golgotha, kocht Hij ons vrij en kunnen wij weer vrij­uit gaan!

In Jozua 24 vers 1 tot en met 33 (Joz. 24:01-33) lezen wij over de vernieuwing van het verbond. Jozua – beeld van Jezus – een goede leider en herder van het volk, herinnert hen aan de trouw van God en roept hen op te kiezen, wie zij voortaan willen dienen. Hij getuigt wie hij, met zijn huis, wil dienen: de Here! Je leest dan verder dat zolang Jozua leefde en zijn oud­sten, het volk stand hield, doordat zij de Heer dienden. Zij volgden het voorbeeld van hun leider en de oudsten en maakten een keuze. Ze getuigden ook nadrukkelijk daarvan (vs.22).

Voor het volk Gods een vermanend beeld, ook in onze tijd. In de dagen van Jozua werd er een steen opgericht als teken. Dit gebeurde nogal eens in die tijd. Het herinner­de hen eraan, wat ze hadden beloofd. Ze had­den – je zou kunnen zeg­gen – een steuntje nodig. Wat geweldig dat Jezus , na Zijn heengaan, ons een échte, lévende steun ge­geven heeft. Hij zond de Trooster, die in ons wil wonen en ons dagelijks wil leiden op de weg van het heil!

 

De gemeente, Gods geheim door Evert van de Kamp

Het staat er zo duidelijk: “En allen, die tot het ge­loof gekomen en bijéén vergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk” Handelingen 2 vers 44 (Hand. 02:44).

In onze tijd vraagt menig­een zich af hoe dat toch mogelijk is. Het verhaal van Handelingen 2 geeft ons echter zelf het ant­woord. Het verhaalt ons de geboorte van geeste­lijke mensen, die geeste­lijk gaan handelen. Zij verrichten geestelijke handelingen.

Velen onder ons hebben van kindsbeen af daar eveneens naar verlangd. Sluimerend is dat verlan­gen naar geestelijke ont­plooiing in ieder mens, hoe diep ook versluierd, aanwezig. Romeinen 12 vers 14 tot 16 (Rom. 12:14-16) wijst daar­op. Het trof mij dat dit ‘heimwee’ ook wordt uit­gesproken in de Hervorm­de nota: ‘Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering’.

Helaas komen velen terecht in allerlei spirituele bewe­gingen en praktijken van de tegenstander. Maar er zijn er ook – prijs de Heer – die het geheimenis Gods in het gemeente-zijn gaan ontdekken.

Een tijd van kerkverlating

De grote uittocht uit de gevestigde, historische kerken (vooral onder de jongeren) is schrikbarend. Terecht maken velen zich daar zorgen over. Er wordt uitvoerig over ge­praat en geschreven. De Kamper hoogleraar K. A. Schippers vindt het zo’n complex probleem dat de kerk maar niet met deel­oplossingen moet komen, zoals bijvoorbeeld meer gemeenschap. Die is ook buiten de kerk wel te vin­den zonder ‘de last van de godsdienst’. Hij schrijft: ‘De kern is dat God niet meer de echt er­varene is. Geloof is niet vanzelfsprekend en genade is geen erfgoed’.

In haar nieuwe boek: ‘Weggaan zonder groeten’, stelt Lize Stilma: ‘De zon­debok van de kerkverla­ting is nog niet gevonden, want het is een complex van aanleidingen’.

Ik denk dat we eenvoudig kunnen spreken van een complex van verleidingen vanuit het rijk der duisternis. De vraag is of wij wel radicaal hebben gekozen voor een leven door Woord en Geest met de Heer Jezus en of wij absoluut trouw zijn in on­ze keuze. Door de vele tegenwerkingen kun je het op den duur o zo gemak­kelijk niet meer zien zitten. Je onderkent het subtiele proces van de langzame maar voortdurende verlei­dingen niet voldoende en op een dag hoeft het voor jou gewoon niet meer. Je wist het wel, maar je merkte het niet meer dat je kon afvallen. Het woord van de Heer, opgetekend door de apostel: “Laat niemand je misleiden, op welke wijze ook” 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 e.v. (2 Thess. 02:03 e.v.), ging aan je voorbij.

Velen is dat ‘overkomen’. Dat is smartelijk. Daarom bidden we dat datgene wat Paulus schrijft in 2 Korinthiërs 8 vers 5 (2 Kor. 08:05), weer spoedig waar zal zijn: “Zij gaven zich – zoals wij niet hadden durven verwach­ten – eerst aan de Heer en door de wil van God ook aan ons” (de gemeen­te) .

De gemeente: Gods blauwdruk

Onze Heer heeft geen an­der alternatief dan zijn gemeente. Het is zijn eigen lichaam, waarvan Hijzelf het hoofd is Efeze 1 vers 22 en 23 (Ef. 01:22-23) Wie christen wil zijn, kan daar als onderdeel van dat lichaam nooit omheen. Het volle accent valt op dat gemeente-zijn.

De Geest van God is nog maar nauwelijks uit gestort of dat principe begint zich meteen te ontwikkelen.

Gods blauwdruk komt tot ontwikkeling. En wie er deel aan heeft, geniet in­tens. Alles gemeenschap­pelijk, heel het geestelijke leven. “Door één Geest allen tot één lichaam ge­doopt, met (in) één Geest gedrenkt” 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13). ‘Samen in de Naam van Jezus heffen wij een lof­lied aan…’

Het Woerd van God is en blijft scherp. Je kunt de majesteit van God niet vervangen door iets an­ders Romeinen 1 vers 23 (Rom. 01:23). “Indien gij u met uw gehele hart tot de Here uw God be­keert, doet dan de vreem­de góden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen (de machten der duisternis)” 1 Samuel 7 vers 3 (1 Sam. 07:03).

Onze Heer wil niet dat wij vroeg of laat ons (geeste­lijk) leven eindigen in een valkuil. En dat zal ook zeker niet gebeuren als wij Gods geheimenis in de gemeente – in het gemeen- te-zijn – ontdekken.

Dat er sprake is van een geheimenis lezen we in Efeziërs 5 vers 32 (Ef. 05:32) . Het heeft te maken met de on­zienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. Het huwelijk is een illus­tratie van het goddelijk mysterie van Christus ten opzichte van zijn ge­meente. Om die gemeente van Jezus draait alles. Het gaat allereerst ook niet om jezelf, maar om de gemeente van Chris­tus, waarin je vervolgens een kostelijke plaats hebt mogen vinden.

Jezus is bezig om die ge­meente voor Zich te plaat­sen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets der­gelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Daar wil je in mee als christen om eindeloos te genieten. Want dat gehei­menis van God wordt vol­tooid. Dat krijgt goddelij­ke voltooiing Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07). Daar wil je toch bij zijn?

‘Door de eeuwen heen wil Ik U prijzen, en met U regeren in uw Koninkrijk…’ Maar dat kan alleen als je ten volle deelneemt aan dat geheimenis van God.

Eigenlijk is er sprake van een tweetal geheimenissen. Onder andere in Openbaring 17 vertelt Johannes over het geheimenis van de ware kerk en dat van de valse kerk. Het geheim van de afvallige kerk is haar verbondenheid met het rijk uit de afgrond. In Openbaring 18 vers 2 (Openb. 18:02) wordt zij een woonplaats van duivelen genoemd, een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevo­gelte.

In onze dagen zie je dat groeien. Zo is er, om maar één voorbeeld te noemen, in West-Duitsland een spe­ciale kerk voor homosek­suelen gesticht. De eerste West-Duitse gemeente van de ‘Metropolitan Community Church’ begon op 11 september 1988 in Ham­burg haar werk.

Het geheimenis van God

Ten volle willen wij ons bezig houden met Gods geheimenis, de gemeente van de Heer Jezus Chris­tus. Het geheimenis of mysterie van deze gemeen­te is, dat deze met Chris­tus is opgewekt en met Hem een plaats heeft ge­kregen in de hemelse ge­westen. Met deze geweldi­ge opdracht om in de ko­mende eeuwen de overwel­digende rijkdom van Gods genade te tonen van zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus Efeze 2 vers 6 en 7 (Ef. 02:06-07).

Jezus sprak: “Verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen” Lucas 10 vers 20 (Luc. 10:20). Het gehei­menis is dat onze hemelse Vader ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). Daartoe zijn wij door de Geestesdoop verzegeld met de Heilige Geest der belofte Efeze 1 vers 13 (Ef. 01:13).

Het geheimenis is een ge­meente die, door de strijd in de hemelse gewesten, totaal bevrijd is van de machten der duisternis en een leven bezit dat hele­maal overeenstemt met de wil van de Vader. De be­diening van dit geheime­nis houdt in dat die ge­meente aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend maakt Efeze 3 vers 9 en 10 (Ef. 03:09-10).

De heerlijkheid en de re­aliteit hiervan kun je al­leen maar in de gemeente beleven. Daar wordt God ervaren zoals Hij is. Daar zijn we op weg naar de onuitsprekelijke heerlijk­heid van de voltooide ge­meente, het paradijs Gods, zoals de apostel Paulus dat heeft gezien 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4 (2 Kor. 12:01-04). Wie dat prijs geeft, geeft wel heel wat prijs.

Leven in het hemelse Jeruzalem

In de gemeente van Chris­tus komt het volle gehei­menis, het volle plan van God, tot openbaring. De gemeente is genaderd tot het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God Hebreeën 2 vers 22 (Heb. 02:22). Jezus Zelf heeft die heilige stad ont­sloten Matteüs 27 vers 53 (Matt. 27:53). Hij ontsloot de weg naar onze hemelse Vader en naar on­ze hemelse Moeder.

God is onze Vader en het hemelse Jeruzalem is onze Moeder Galaten 3 vers 26 (Gal. 03:26). Deze moederstad herbergt tien­duizendtallen van engelen, allen uitgezonden tot dienstbetoon aan Gods volk, en de gemeente van eerstgeborenen. Het hemel­se Jeruzalem – onze moeder dus – is nu reeds de plaats van alle wedergebo­renen. Van dit Sion wordt gezegd: ‘Teder van hen is in haar geboren” Psalm 87 vers 5 (Ps. 087:005). En wat ook heel mooi is, het is de stad van de volken.

In de gemeente komen alle geestelijke rijkdommen naar ons toe. Aan ons om samen te ontdekken wat dat allemaal inhoudt Psalm 48 vers 13 en 14 (Ps. 048:013-014). Het is de plaats voor de eenzamen om de volle gemeenschap te bele­ven met de Vader en zijn volk. “Uw inzettingen zijn mij tot snarenspel in het huis van mijn vreemdeling­schap” Psalm 119 vers 54 (Ps. 119:054). Zulke ‘eenzamen’ zijn wij allen.

De gemeente is Gods schuilplaats Openbaring 12 vers 6 (Openb. 12:06), plaats van geborgenheid en veiligheid, oase van warmte en rust. In de gemeente leren we genie­ten van alle goede dingen. In de gemeente zijn en worden wij bevrijd van de pressie der vreemde overheersers. Daar vinden we een bron van onuitput­telijke geestelijke rijkdom­men. Daar hebben we al­les in Christus gemeen­schappelijk.