1986.02 nr. 267

Levend geloof 1986.02

De gaven van God door Gert Jan Doornink

“God gaf gaven aan de mensen” Efeze 4 vers 8 (Ef. 04:08).

Gods goedheid is groot, onvoorstelbaar groot! Hetzelfde kunnen wij van Zijn liefde zeggen en van de talrijke andere eigenschappen die in Zijn wezen aanwezig zijn. “God bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”, zegt Paulus in Romeinen 5 vers 8 (Rom. 05:08). Op velerlei wijze en in allerlei omstandigheden toont God dat Hij de mens – Zijn hoogste vorm van schepping – onvoorstelbaar liefheeft. Er is een groot verdriet in Zijn hart ais de mens zich van Hem afkeert en zich begeeft binnen de invloedsfeer van het rijk der duisternis. Het is juist Zijn vurig verlangen dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen tot bekering en erkentenis der waarheid zullen komen 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). Daarom zond Hij Zijn eniggeboren Zoon naar deze wereld en kon Paulus, eens een instrument in handen van satan, het later uitjubelen: “Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave!” 2 Korinthe 9 vers 15 (2 Kor. 09:15).

In Christus toonde God Zijn volle heerlijkheid. In Hem woont de ganse volheid der godheid lichamelijk, en het geweldige is, dat wij die volheid hebben verkregen in Hem Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09). Dit behoren wij ons goed te realiseren, want nog te gemakkelijk laten wij ons verleiden, om te denken dat wij als het ware maar ‘een stukje’ van Christus bezitten. De volheid van God, die op een volkomen wijze in Jezus was, zou nooit ons deel kunnen worden. Dat zou ons alleen maar hoogmoedig maken en ons naast onze schoenen doen lopen. Hoe niet Bijbels en tegengesteld aan Gods bedoeling is een dergelijke gedachte. Was het niet Jezus zelf die sprak: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”?

Welk doel heeft God voor ogen?

God zelf heeft maar één doel voor ogen en dat is dat het volmaakte beeld van Hem in de mens terug zal keren!

Daarom gaf Hij gaven aan de mensen. En de hoogste en meest volmaakte gave was Zijn Zoon. “Iedere gave, die goed en elk geschenk, dat volmaakt is daalt van boven neder, van de Vader der lichter, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17) Kan er van Jezus iets anders gezegd worden dan dat Hij goed en volmaakt was? God wil dat dit ook weer van ons gezegd kan worden. Hij wil zo graag dat wij ‘promoveren’, dat wij carrière maken’, dat wij geestelijk groeien zodat wij dit doel (Gods doel met ons) bereiken. Dan zal er uiteindelijk ook van ons hetzelfde gezegd kunnen worden, zoals de heer tegen de slaaf sprak, in de gelijkenis van de talenten: wel “gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer” Matteus 25 vers 11 (Matt. 25:21).

Maar hoe komt het ooit zover in ons leven’ Terwijl de volheid van God die in Jezus was, ook in ons is, is d soms nog weinig van te bespeuren. Wat heerlijk dat ook nu weer blijkt dat God een liefdevolle en goede God is. Hij heeft immers in alles voorzien. Let wel: Hij gaf gaven aan de mensen! Terwijl de eerste, grootste en volkomen gave van God – Jezus Christus – in ons, gaf Hij andere gaven, opdat wij Jezus door ons leven heen tot openbaring kunnen brengen. Daar is bijvoorbeeld de gave van de Heilige Geest, die voor het eerst op de Pinksterdag werd uitgestort, en nadien beschikbaar is voor ieder kind van God. Het is deze gave die kracht, leiding en overwinning geeft aan ons leven. Zonder deze Gaven zou het nieuwe leven van Christus in ons niet tot ontplooiing kunnen komen. Het is deze gave, waarover Jezus reeds sprak toen hij nog lichamelijk op aarde was, die tot op de dag van vandaag disponibel is!

Waarom geloof noodzakelijk is

Deze gave kan door ieder kind van God in het geloof aanvaard worden, zodat hij kan functioneren in overeenstemming met de wil van God. Trouwens ook het geloof zelf is een gave van God, zoals Paulus zegt in Efeze 2 vers 8 (Ef. 02:08). De Heer verlangt van ons dat we een dagelijks geloofsleven tot openbaring brengen. En Hij helpt ons daarbij, want Hij heeft ons allen een mate van geloof geschonken Romeinen 12 vers 3 (Rom. 12:03). En naarmate dit geloof ‘groeit’ en tot wasdom komt, wordt ook het beeld van Christus weer zichtbaar in ons leven. En Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) lezen wij dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn en dat wie tot God komt, moet geloven dat hij bestaat en een beloner is voor wie hem ernstig zoeken.

Als wij Hem werkelijk ernstig zoeken, dat wil zeggen met een oprecht hart willen dienen, zullen wij er ook alles aan doen dat de talenten die de Heer in ons gelegd heeft, in dienst van Gods Koninkrijk worden gesteld. Feitelijk zijn deze talenten (bekwaamheden) ook gaven van God die ons zijn toevertrouwd. Daar moeten we mee werken, dat is duidelijk Gods opdracht, zoals blijkt uit de gelijkenis van de talenten in Matteüs 25 (die wij reeds eerder in dit artikel aanhaalden). Deze talenten zijn voor ieder kind van God verschillend, maar ook daaruit blijkt weer Gods grote liefde en wijsheid, want juist daardoor wordt de heerlijkheid van God in al zijn facetten in de gemeente meer en meer zichtbaar. Paulus schrijft dat, naarmate wij groeien in Hem, dit tot openbaring gaat komen. Want aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei van het lichaam, om onszelf op te bouwen in de liefde” Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16).

God gaf gaven aan de mensen… ook aan u en mij! Hij vertrouwde Zichzelf aan ons toe. Heel Zijn wezen stelde Hij ter beschikking. Laten we dit vertrouwen niet beschaamd maken, maar de gaven die Hij ons schonk, gebruiken tot eer en glorie van Zijn Naam opdat Zijn volle heerlijkheid tot openbaring gaat komen in ons en de gemeente’ En daardoor werken wij ook ten volle mee aan een verder herstel en vernieuwing van Gods schepping’

 

Geborgenheid (gedicht) door Piet Snaphaan

De mens zoekt naar geborgenheid

Steeds weer langs vele wegen

Als kind reeds naar genegenheid

Naar liefde, warmte, tederheid

Bescherming voor zijn leven.

 

Men zoekt een thuis, wil zekerheid

Verlangt dit onomwonden

Wie het niet vindt, voelt zich mislukt

Waart zich alleen, gaat steeds gebukt

En ziet zichzelf geschonden.

 

Geborgenheid, ’t is een begrip

Voor allen die ’t reeds vonden

De Heiland kwam voor u en mij

Doch ook de zwaksten nodigt Hij

Zelfs die zich weet geschonden.

 

Geborgenheid, ’t is zondermeer

Voor ieder mens te vinden

Wie ’t zoekt, zoekt ’t boven bij de Heer

Geborgen zijn, is tot Gods eer

Hij schenkt ’t al Zijn beminden

Piet Snaphaan

 

Welke liefde bedoelt God? door Wim te Dorsthorst

Liefde of de liefde

Wie kent niet het prachtige hoofdstuk 13 van de eerste brief aan de Korinthiërs over de liefde? De Leidse vertaling en de Willibrord-vertaling spreken over “het Hooglied van de lief­de”.

Paulus heeft het als een verbindingsschakel gezet tussen hoofdstuk 12, waarin hij spreekt over de gaven van de Heilige Geest en hoe die in het lichaam – de gemeente van Jezus Christus – worden toebedeeld door de Heilige Geest, en hoofdstuk 14, waarin hij beschrijft hoe de gaven, in goddelijke ordening, behoren te functioneren tijdens de samenkomst.

Hoofdstuk 13 verbindt het tijdelijke en het eeuwige met elkaar in de liefde. Profetieën, tongen, ken­nis, het zal afgedaan heb­ben als het volmaakte, het eeuwige gekomen is; maar Paulus beëindigt hoofdstuk 13 met de woorden: “Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde” (vers 13). “De lief­de vergaat nimmermeer” (vers 7c). De liefde is eeuwig.

Ondanks dat Paulus hoofd­stuk 14 begint met: “Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes”, zijn er veel christe­nen die de werking van de Heilige Geest – in deze tijd – in de gaven looche­nen of af willen zwakken en zeggen: Paulus zegt het zelf in het laatste vers van hoofdstuk 12: “Streef dan naar de hoogste gave” en dat is dan “de liefde”.

De liefde staat niet op zichzelf

De liefde is echter helemaal geen gave, het is een vrucht van de Heilige Geest die groeit in ons le­ven naarmate wij in ge­meenschap leven met onze Heer Jezus Christus 1 Korinthe 1 vers 9 en Galaten 5 vers 22 (1 Kor. 01:09; Gal. 05:22).

Het is geen ‘bekwaamheid’ maar ‘het wezen’. Paulus zegt ook niet: aan de één ‘profetie’ en aan de ander ‘liefde’, maar iedere gave behoort in de liefde te werken. Wat ook heel dui­delijk naar voren komt in 1 Korinthe 13 vers 1 en 2 (1 Kor. 13:01-02): “Al ware het”, zegt Paulus, dat ik alles zou hebben, alles zou kunnen, alles uit zou delen, “maar ik had de liefde niet, ik ware niets”. Als de gaven niet werken in de liefde dan is het koud, dan geeft het geen waarachtig leven, dan is het surrogaat en van geen enkele waarde. De Petrus Canisiusvertaling heeft bo­ven hoofdstuk 13 gezet: “De voortreffelijkheid der liefde boven de geestes­gaven”.

Daar zit dan de denkwereld achter dat men de liefde los kan maken van een geheel en als het ware op een standaard kan zetten om het te bewonderen als een zelfstandig iets. Men praat daar dan heel dier­baar over en iedereen die daar niet in meedenkt, is dan liefdeloos. Maar de liefde is niet los te maken van een geheel waarin zij werkt en mee verbonden is. De liefde kan zich al­leen manifesteren in ver­binding met uitingen of werkingen.

Om welke liefde gaat het?

De apostel Johannes schrijft: “God is liefde” 1 Johannes 4 vers 8 en 1 Johannes 4 vers 16  (1 Joh. 04:08 en 1 Joh. 04:16). Dat is een éénheid. God en de liefde zijn niet van elkaar te scheiden. Je zou dan God moeten scheiden van Zijn wezen. Evenmin kan men God scheiden van Zijn werken in de’ gaven van de Heilige Geest. Al het handelen van God komt voort vanuit Zijn diepste wezen: ‘de liefde’. Dat God genadig is, gaarne verge­vend , lankmoedig, barm­hartig, vol ontferming, ne­derig, zachtmoedig… is een gevolg van Zijn diep­ste wezen wat ‘liefde’ is.

In het Oude Verbond werd de liefde van God ook nooit losgemaakt van Zijn handelen. Zo lezen wij in Deuteronomium 4 vers 37 (Deut. 04:37)  (als voorbeeld): “Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hijzelf u met grote kracht uit Egypte geleid”.

Zo wordt er ook wel eens gezegd: Wel de Heer, maar niet de leer. Dat is ook net zo’n onmogelijkheid. Jezus vormde een éénheid met Zijn leer. Hij was de leer. En als Hij zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”, dan zijn dit niet drie losstaande ele­menten , maar dan is dat helemaal verweven met el­kaar. Die weg is de waar­heid en die waarheid is het leven en dat is Jezus Christus, het vleesgewor­den Woord.

Zo is het ook met God en Zijn liefde. 1 Korinthiërs 13 gaat niet over ‘liefde’ of over, wat men er zo ­vaak van maken wil: ‘als men elkaar maar liefheeft’, maar het gaat over ‘de liefde’, zoals we ook spre­ken over ‘het evangelie’, ‘de waarheid’, ‘het geloof’, enz. Het gaat om de god­delijke liefde, de agapé. Het klassieke Grieks kende het woord ‘Fileo’ voor lief­de, wat betekent: broeder­liefde, mensvriendelijk, hartelijk liefhebben. Dit woord was niet toereikend voor de liefde waar Jezus veel over sprak en open­baarde. De schrijvers van het Nieuwe Testament heb­ben heel consequent – on­der leiding van de Heilige Geest – het woord ‘agapé’ ingevoegd. Het betekent: ‘Goddelijke liefde’ of ‘de liefde van Christus’. Jezus heeft als eerste deze liefde in de wereld gebracht. “Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18).

Jezus openbaarde de andere liefde

Het wezen van God is in het leven van Jezus Chris­tus volledige geopenbaard, volledig ontwikkeld en uit­gegroeid, zo zelfs dat Je­zus kon zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Va­der gezien!” Johannes 14 vers 9b (Joh. 14:09b) en “Ik en de Vader zijn één” Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30).

De Bijbel leert ons dat Je­zus het beeld is van de onzichtbare God Kolossenzen 1 vers 15 en 2 Korinthe 4 vers 4c ook wel vertaald met ‘evenbeeld’. (Kol. 01:15; 2 Kor. 04:04c). Hij is de afstraling van de heerlijkheid Gods Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03, oftewel ‘uitstraling). Hij is de afdruk van het wezen Gods Hebreeën 1 vers 3 let­terlijk: ‘van zijn innerlijk’ (Heb. 01:03). Jezus is het evenbeeld en de uitstraling en de afdruk van het innerlijk van God. De ganse volheid van God, de volle waar­heid aangaande God, is ten volle geopenbaard in Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft als eerste mens, God ten diepste leren door gron­den en leren kennen door de Heilige Geest. De Heili­ge Geest, die de diepten Gods doorzoekt, heeft dit ten volle in en aan Hem geopenbaard 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10). Zo heeft Jezus een nieuw soort liefde gebracht in deze wereld. Ook in dit opzicht geldt, dat Jezus geopenbaard heeft wat van de grondlegging der we­reld af verborgen gebleven is Matteüs 13 vers 35 (Matt. 13:35). Die liefde was er wel en Jezus zegt dan ook: “Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld” Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24), maar het was verborgen. En Hij is de eerste van de nieuwe schepping en de eerste van vele broeders Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30).

Door de zondeval kon de liefde Gods niet functioneren en niet tot openbaring komen in de schepping. De duivel is niet in de waarheid en de liefde ge­bleven en heeft de mens daaruit ook weggetrokken. Maar in de volheid des tijds is Jezus gekomen en heeft het geopenbaard.

In de liefde is geen haat tegen de mens

Jezus maakt openbaar dat de liefde van God geheel anders staat tegenover de mens, dan de duivel altijd aan de mens gepredikt heeft. Met recht noemt Je­zus hem: de leugenaar, de vader der leugen en de moordenaar Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

God heeft de zondige mens niet afgeschreven, ook haat hij de mens niet die in zonde gevallen is, maar ook de zondige mens is voor God altijd nog mens en Zijn liefde blijft onver­kort naar hem uitgaan. Hij ziet altijd – al is het nog zo bedekt – zijn eigen we­zen in die mens. (Ik be­doel hier niet hen die vrij­willig kiezen voor de duis­ternis vanuit een volkomen kennen). Als Jezus in gelijkenissen spreekt over verloren mensen, dan blijkt dat bijvoorbeeld het verloren schaap, schaap blijft; dat de verloren penning, die in het stof ligt, penning blijft; dat de zoon, verloren tussen de varkens, zoon blijft. Maar ook dat de Vader, Vader blijft! Paulus zou later schrijven: “Hij blijft ge­trouw, want Zichzelf ver­loochenen kan Hij niet” 2 Timoteüs 2 vers 3 (2 Tim. 02:13).

Dat wil niet zeggen dat God een compromis sluit met de zonde, nee God haat het kwaad en de zon­de en daarom moet de mens daar ook van ge­scheiden worden. De dui­vel heeft het zo voor ge­steld in het denken, dat God de mensen is gaan ha­ten, maar hij is het juist die ons haat. Daarom klinkt de proclamatie van Jezus Christus, in Johannes 3 vers 16 en 17 (Joh. 03:16-17), ook zo bevrijdend als Hij zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon ge­geven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld (de mensen) zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden worde”.

Zó groot is de liefde van God, dat Hij zijn enigge­boren Zoon, waarvan Hij­zelf getuigt: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17), gegeven heeft om de mens, die in de zonde leeft, te behou­den. Later schrijft Johannes in zijn eerste brief: “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad heb­ben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 10 (1 Joh. 04:10). De liefde van God is in staat om alle barrières op te ruimen en alles te her­stellen. Het is een gewel­dige, positief gerichte, verlossende, herstellende en genezende kracht.

Hebt uw vijanden lief

Jezus Christus heeft van­uit deze liefde aangetoond dat de onderlinge menselijke verhoudingen door het rijk der duisternis misvormd zijn. Hij sprak over, en praktiseerde vanuit de liefde Gods to­taal nieuwe verhoudingen en gedragingen. In Lucas 6 vers 27 tot en met 38 (Luc. 06:27-38) lezen we daar een prachtig voorbeeld van. Hij begint te zeggen: “Hebt uw vijan­den lief en doet wel dege­nen die u haten” Lucas 6 vers 27 (Luc. 06:27). Dit is precies wat God ook doet. God wacht niet tot iedereen een brave bekeer­de zondaar is, neen, in Zijn liefde draagt Hij de oplossing aan en is het Zijn wil dat allen tot bekering komen en behouden worden 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Door de zonde waren wij vijanden van God en volgens Bijbelse begrippen haten wij God, maar door de dood van zijn Zoon aan het kruis is de vijandschap weggedaan Efeze 2 vers 17 (Ef. 02:17) en heeft Hij ons welgedaan om ons te redden van ónze vijanden en uit de hand van allen, die óns haten Lucas 1 vers 71 (Luc. 01:71). Door de inner­lijke barmhartigheid van onze God, zegt Zacharias in Lucas 1 vers 78 (Luc. 01:78). En de Statenvertaling zegt: “Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods”, dat wil zeggen de diepste roerselen in Gods hart en dat is Zijn liefde tot het verlorene.

Jaagt naar deze liefde

De niet wedergeboren mens kan niet tot deze liefde komen, kan dit niet bevat­ten en zal dan ook altijd een aardse invulling geven. De wedergeboren mens – dus bekeerd, gedoopt in water en gedoopt in de Heilige Geest – heeft echter deze liefde binnen zijn be­reik. Paulus zegt immers in Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05) dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heili­ge Geest.

Het is dan – evenals alles van de goddelijke natuur – in beginsel in ons aanwe­zig, maar het moet nog ontwikkelen, uitgroeien en tot vrucht dragen komen. Dit proces vindt plaats als we in gemeenschap leven met Jezus Christus en in Hem blijven, als de rank aan de wijnstok. Jezus sprak: “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in Hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen” Johannes 15 vers 5 (Joh. 15:05).

Het gevolg is, dat de ware mens die naar Gods beeld geschapen is, tevoorschijn komt en uitgroeit tot Gods gelijkenis. Dat kan alleen maar in die hechte gemeen­schap, zoals Jezus dat ook had met de Vader, door de Heilige Geest.

De Heilige Geest – de Geest van het zoonschap – heeft het in de mens Jezus tot stand zien komen en nu neemt Hij het uit Jezus en werkt het in ons uit, wan­neer wij in Hem blijven, zoals Hij in de Vader bleef. Dit leert ons Jezus met de woorden: “Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, heb ook Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap ver­vuld worde. Dit is mijn ge­bod , dat gij elkander lief- hebt, gelijk Ik u heb lief­gehad” Johannes 15 vers 9 tot en met 12 (Joh. 15:09-12).

Zevenmaal wordt hier ge­sproken over liefde en lief­hebben en het gaat hier allemaal over de goddelijke liefde: ‘Agapé’.

Het oude en het nieuwe gebod

Het is altijd de bedoeling van God geweest dat de mens volledig deel zou heb­ben aan Zijn natuur, aan Zijn wezen en in Jezus Christus wordt dit gereali­seerd. Wij hebben gezien: God is liefde! Jezus Chris­tus is als de Vader (“Ik en de Vader zijn één”), dus Jezus Christus is liefde. Wij zullen Hem gelijk wezen.

Met verbazing zal men Je­zus aanschouwen in allen die tot dit geloof geko­men zijn, 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10), dus wij zijn ook liefde.

Daar mogen wij naar jagen en dat bereiken we door in Hem te blijven en het te beoefenen. Ieder aspect van Gods wezen, van de vrucht van de Heilige Geest Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22), komt tot volheid in ons door het actief te beoefenen, want het sluit aan bij ons menszijn naar Zijn beeld.

Daarom legt de Bijbel ook veel nadruk op het feit dat ook wij lief moeten hebben met ‘die goddelijke liefde’. We zagen het al in Johannes 15 vers 12 (Joh. 15:12), maar ook in Johannes 13 vers 34 en 35 (Joh. 13:34-35) zegt Jezus heel nadrukkelijk dat het gaat om die goddelijke liefde, de agapé, die zich onder­scheidt van de menselijke liefde, de Fileo. Het zal aan die liefde te zien zijn dat wij discipelen van Hem zijn. “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u liefge­had heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, in­dien gij liefde hebt onder elkander”.

Het oude gebod was: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”. Dat is voor het Oude Verbond, dat is voor de natuurlijke mens en voor de christen op oudtestamentische grond­slag, maar Jezus zegt: “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander lief hebt, gelijk Ik u liefgehad hebt dat gij ook elkander liefhebt”. Het oude gebod is elkander lief te hebben met de men­selijke liefde en dat blijft van kracht. Maar voor de wedergeboren mens geldt het nieuwe gebod elkander lief te hebben met de lief­de die uit God is. En die liefde – die niet een gave is, maar een vrucht – om­schrijft Paulus in 1 Korintiërs 13 met deze woorden:

De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig. De liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe, zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid.

Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij.

Zo is God en Zijn liefde. Zo is Jezus Christus en zo zullen wij zijn. En dat vergaat nimmermeer.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Al zo lang op de weg…

Oh, ze kenden de Heer al zo lang. Jaren en jaren al. Ja, ze hadden geweldige dingen meegemaakt met de Heer, alleen… zo heel lang geleden. Trouw iedere zondag naar de dienst, ’t klonk zo bekend, ze hoorden het al jaren. Af en toe lichtte er iets in ze op. Iets nieuws, wat ze verdiepte of aanspoorde om door te gaan.

Maar toen kwamen er stormen op hen af, en echt geen kleine problemen. Natuurlijk gingen ze er voor bidden, ze kenden de Heer immers.

Maar wat duurde de strijd toch lang, ze werden er moedeloos van. In de dienst zag je ze soms letterlijk zuchten.

Maar binnen diezelfde gemeente sprankelde ook het nieuwe leven. Fijne getuigenissen van mensen die de Heer nog maar net hadden leren kennen. Wat deed de Heer toch veel onder hen. Ze getuigden van diep herstel en bevrijding in hun leven, en vol vuur zongen en beleden de nieuwelingen: “Ik jubel over Uw grootheid, dat U gebeden verhoort!”

Maar het was geen aansporing meer voor hen. Mopperend kwamen ze uit de dienst thuis.

“Ik begrijp het niet meer, hoor”, zuchtte de zuster, “wij zijn al jaren bij het volle evangelie, we hebben ons altijd voor het evangelie en voor de Heer ingezet en wij ontvangen niets… , terwijl mensen die soms zulke diepe dalen achter zich hebben liggen en malle sprongen hebben gemaakt, zó door de Heer verhoord worden. Weet je wat ik me soms wel es afvraag… hoe gek moet ik gaan doen, voor de Heer es aandacht aan mij gaat besteden.

Het kwam er wat komisch uit, maar haar man voelde precies aan wat ze bedoelde. Ook hij begreep de Heer niet meer.

Totdat op een helder moment het Woord onder hun aandacht kwam. Ze lazen de gelijkenis van de verloren zoon. En ineens sprak dat woord diep tot hun hart. Als een rhema. God zei ook tegen hun: “Kind, gij zijt altijd bij mij geweest en al het mijne is het uwe! “

Ze werden getroffen door de liefde van de Vader ook voor zijn oudste zoon. Het mopperen stopte, de lof en dank aan de Heer kwam terug. In de gemeente hervonden ze weer hun dienstbaarheid. En tot eer van de Heer verhoorde God al hun gebeden op Zijn tijd.

Heer, U leidde mij in de wildernis

in het dal van Achor,

en opnieuw sprak U tot mijn hart.

Daar zal ik zingen, voor u zingen als in de dagen van mijn jeugd, in het dal van Achor klinkt mijn lied!

 

Op weg naar de volle waarheid door Jan W. Companjen

“God heeft de wet door Mozes gegeven, maar genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien; de enig­geboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen” Johannes 1 vers 17 en 18 (Joh. 01:17-18). “En Jezus zeide: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06).

Het evangelie van Johannes is een bijzonder evan­gelie. Het dringt door tot de kern van de waarheid dat het Woord Gods, het leven Gods, een mens van vlees en bloed is geworden. Dat vleesgeworden Woord heeft onder ons gewoond en wij hebben in Hem ge­zien dat de Vader vol van genade en waarheid is. Het wezen van God werd vanaf dat moment zicht­baar in al zijn glorie, in een mens van vlees en bloed, zoals u en ik.

Een nieuw volk van God

Hij, Jezus, is de eerste Adam van een nieuw ge­slacht. Een nieuw volk van God, dat niet meer is on­der de wet, maar onder de genade zie Romeinen 6 vers 14 (Rom. 06:14). Die genade, het volkomen vrijgekocht zijn uit de macht van satan, speelt in ons Godsvertrouwen en ge­loof een grote rol. Wij zijn vrijgekocht uit de macht van satan door het bloed van het Lam Gods. Hij heeft ons gekocht en be­taald en dientengevolge heeft satan geen recht meer op ons. Wij zijn een volk Gods, toebereid aan één man, Christus. Hij is onze Losser en van Hem zullen wij ontvangen gena­de op genade.

Die genade is een keerpunt in ons leven geworden en verloste ons van zonde en schuld. Door die genade leven wij uit het geloof en door dat geloof ontvangen wij de gaven Gods, die weer in ons midden functioneren. En… wij leven in de verwachting dat die genade steeds overvloedi­ger wordt en dat wij meer en meer een volk zullen worden dat tot verlichting zal zijn van alle volken.

Helaas is het ook zo dat na de komst van Jezus er een splitsing is gekomen tussen de brede weg, vol met vraagtekens en ram­pen, en de smalle weg, die slechts over één persoon, Jezus Christus, loopt en die rechtstreeks naar de waarheid en het leven Gods voert. Het is niet verwonderlijk dat die éne weg, via Jezus, verstopt is geraakt. Op godsdienstig terrein heeft men op die weg naar Jezus toe, aller­lei obstakels neergelegd. Men is in de loop der jaren verstrikt geraakt, ja gevangen genomen door satan en zijn trawanten. Men ging uitmaken wie wel en wie niet op die weg mocht komen (uitverkiezing). Men ging zijwegen aanleggen waardoor het niet meer no­dig was Jezus Christus aan te nemen als Verlosser. Men bouwde een nieuw verbondsvolk op door mid­del van de kinderdoop.

Men hoorde erbij, men trad toe tot het volk van God door de wil van vader en/ of moeder, omdat die je als kind de kerk binnen­droeg.

Onze hemelse Vader heeft echter geen kleinkinderen. Hij heeft en erkent slechts kinderen die persoonlijk tot Hem komen, via de weg die Hij daartoe bereid heeft.

De weg naar het volle leven

In de Naam van onze Here Jezus Christus, roep ik u daarom toe: Laat u met God de Vader verzoenen via de weg die Hij daartoe zelf bereid heeft, namelijk Jezus Christus, Zijn Zoon. Hij heeft voor u de weg van genade geopend naar het volle leven.

Men discussieert wel eens over de benaming ’vol evangelie’ en komt dan al gauw tot de conclusie dat het evangelie wel ‘vol’ is, maar dat het niet door de mens ‘vol’ verkondigd wordt. We zitten hier met dit ‘vol’ zijn midden in de kern van het evangelie van Jezus Christus. Wij mensen hebben grenzen getrokken, wegen bepaald, verbonden, ja zelfs bloed- verbonden, gesloten, concilies en kerkvergaderin­gen uit geschreven en daar­bij beslist hoe wij vandaag moeten geloven en hande­len.

Ter verduidelijking een voorbeeld: De bekende evangelist Billy Graham sprak in Amsterdam een grote menigte mensen toe. Onder zijn toehoorders waren ook twee predikan­ten die naast elkaar zaten. De ene predikant zei tegen de ander: Wat een gewel­dige boodschap hè, recht op de man af. De andere prediker antwoordde daar­op: Ja, ja, maar… hij mag wel eens rekening houden met Dordt. Hij doelde daarbij op de Dordtse synode die in 1618 en 1619 plaatsvond.

Ik zou hier slechts bij wil­len opmerken: Indien wij ons op natuurlijk terrein hadden vastgepind op uit­spraken van 1618 dan had­den wij alleen nog maar handwerk en paard en wagen gehad. Daarbij komt dat Graham, die goede man, opgegroeid en beves­tigd in Amerika, nog nooit en te nimmer van Dordt zal hebben gehoord.

Het opwassen en tot ont­wikkeling komen van kind tot zoon van God wordt door al die uitspraken en theologisch vastgelegde gedachten geblokkeerd. Men is in de loop der ja­ren niet verder gekomen dan met de hakken over de sloot. Velen, ja zeer velen, gingen er geestelijk onderdoor. Zij bleven in de vraagtekens steken en kwamen nimmer tot de ze­kerheid van het geloof.

Zij hebben Jezus Christus als hun Verlosser nooit leren kennen omdat dat hun nooit geleerd is. Zij behoorden tot de één of andere kerk met een be­paald soort groepsdenken waarop men vertrouwde. De pastoor, de dominee, de professor in de god­geleerdheid, de paus, enz. maakte uit wat men in de groep geloofde. Men durf­de over deze uitermate belangrijke dingen niet zelf na te denken, omdat men dan (zoals een ouder­ling uit de Nederlands Hervormde kerk mij eens zei) tot de grootste pro­blemen komt.

De gemeente komt weer tot leven!

Gedurende en na de twee­de wereldoorlog werd de mens wakker geschud. Aan het domweg achter een mens aanlopen kwam een eind, men ging zelf denken en men ging zelf geloven. Langzaam maar zeker kwam het lichaam van Christus weer tot leven. (Het indi­vidualistisch gedrag en denken wordt door sommige voorgangers nog wel nega­tief beoordeeld, maar men zal daaraan moeten wennen, want God wil met de mens persoonlijk klaarkomen).

Het lichaam van Christus dat zo’n geweldige roeping had, lag eeuwenlang vast­gepend aan de aarde en werd door demonische machten eronder gehouden. De mens en zijn bezit ging in het oude centrum van de godsdienst (Europa) onder in een golf van geweld en tirannie. Satan ging in­derdaad rond als een brie­sende leeuw. Hele leger­scharen trokken onder de geest van hysterie op en voerden de opdracht van hun meester, satan, uit. De gevolgen zijn ons allen bekend.

En de godsdienstige mens? Hoe reageerde die op dit alles? Een groot gedeelte verklaarde God dood of wilde niets meer met ‘het geloof’ te maken hebben. Een ander gedeelte ging gewoon door en liet alles bij het oude onder het motto: Wij gaan opnieuw be­ginnen en wij gaan het or­ganisatorisch beter, meer gezamenlijk te doen. Denk aan de oprichting van de Wereldraad van kerken en andere samenwerkingsver­banden. Het deel dat over­bleef stak de hand in eigen boezem en kwam tot de ontdekking dat de mens er zonder de leiding van de Schepper niet komt. Ja dat het zelfs zo gesteld is dat God niets doen kan op deze aarde buiten Zijn lichaam, de gemeente van Jezus Christus om.

Bij de komst van Jezus heeft God de Vader zich ook gebonden aan die weg, die Jezus ons openbaarde. Nu, na 2000 jaar, gaan wij steeds beter de grote waarheid verstaan. Het is aan u en mij dat het eens eindelijk goed zal gaan in deze wereld. Want wat is het dat deze wereld over­wint? Dat is ons geloof. Ons geloof in Hem die met de zijnen overwinnaar wordt. Wat uit God gebo­ren is overwint de wereld zie 1 Johannes 5 vers 4 en 5 (1 Joh. 5:4-5). Jezus kwam en overwon en dat doet Hij nog eenmaal en dan met de zijnen die in­middels tot dat werk zijn toegerust.

De grote eindstrijd, omschreven in de Openbaring van Jezus Christus, zoals die aan Johannes gegeven is, zal dan plaatsvinden. Hat zal niet geschieden door kracht of geweld met door een derde we­reldoorlog, maar door de Geest Gods. Openbaring 12 vers 7 e.v. (Openb. 12:07) zegt daar­over onder andere: En er kwam oorlog in de he­mel (in de hemelse gewes­ten) Michael en zijn enge­len hadden oorlog te voe­ren tegen de draak en zijn engelen… en de draak kon niet stand houden en hun plaats werd in de he­mel niet meer gevonden (op die plaats komt eerst vrede). De grote draak werd op de aarde gewor­pen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en satan, die de gehele we­reld verleidt. Hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En een luide stem in de hemel zei: Nu is het heil verschenen en de kracht en het ko­ningschap van onze God en de macht van Zijn Ge­zalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God (!) is neder geworpen”.

Dan is het gebeurd met de duivel, de mens is tot zijn doel gekomen, het schepsel Gods is geworden tot datgene waartoe God hem geschapen heeft. Zij, Jezus met zijn legermacht, hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis. En zij hebben hun eigen leven (hun ik’) niet liefgehad tot de dood. Over dat laatste moeten we nog eens goed nadenken.

De nieuwe mens heeft een nieuw ego

Indien wij gedoopt zijn met de Heilige Geest, heb­ben wij de Geest van Christus ontvangen. Dat wil zeggen dat wij uit één zijn. Uit één Geest gebo­ren en door één Geest ge­leid. Die leiding vindt plaats vanuit ons binnen­ste. Vandaar dat de Heer zegt: Geef Mij uw hart, geef Mij uw wezen, uw verstand en via dat proces zal Hij ons een nieuwe wet in het hart en verstand leggen.

Dat is een nieuwe mens met een nieuw ego, een nieuw eigen ik waarin Christus en de medemens een eerste plaats inneemt. Wij zijn dan met ons hele wezen in Hem, die de wijnstok is. Dan begrijpen wij ten volle wat het zeg­gen wil dat wij de ranken aan die stok zijn.

Indien wij zo op weg gaan, zo in verwachting gaan le­ven, dat het nu de tijd is dat het lichaam van Chris­tus zich hersteld en tot volmaaktheid komt, dan zullen wij ook samen gaan ervaren dat het zoonschap Gods uit ons geboren zal worden. Het vonnis is over de duivel geveld en wij mogen, onder leiding van onze grote Koning en Hogepriester, het vonnis voltrekken.

Aan allen die deze dingen nog vreemd in de oren klinken wil ik toeroepen: Ontwaakt, gij die slaapt en sta op uit de dood, je totaal onvruchtbaar geeste­lijk leven, en Christus zal over u lichten! Hij wil ons allen gebruiken als levende stenen tot opbouw van een Geestelijk Huis. Een kerk, een gemeente, een samenkomst waarin Hij kan wonen en werken. “Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt?” Die tempel is heilig en onberispelijk. Zie 1 Korinthe 3 vers 16 en 17 en 1 Korinthe 6 vers 19 en 1 Korinthe 8 vers 10 (1 Kor. 03:16-17; 1 Kor. 06:19 en 1 Kor. 08:10).

Kom dan tot dat grote feest, tot de grote inhoud van uw leven. Ga staan in de wil des Heren en u zult ervaren dat God goed is en een waarmaker van zijn Woord. Zijn Woord zal ook in u vlees en bloed worden en Hij zal u maken tot een pilaar in de tempel van onze God. Halleluja!

 

Twee sleutels tot volharding door Liesbeth Seepma

‘En Jezus sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen” Lucas 18 vers 1 (Luc. 18:01).

Dat is de inleiding van iets heel belangrijks dat de Here Jezus hier aan Zijn leerlingen wil leren.  Hij spreekt hier over één van de moeilijkste opgaven uit het leven van een kind van God, namelijk stug volhouden terwijl de omstandigheden daartoe nu niet bepaald uitnodigen, omdat je geen enkel resultaat ziet op je pogingen.

Heb jij dat ook wel eens meegemaakt, dat je bij­voorbeeld al erg lang bidt voor iets of iemand terwijl er ogenschijnlijk niets ge­beurt? Misschien is er een groot verlangen in je le­ven, maar er komt geen antwoord. Als je begint te bidden voor een bepaal­de zaak, ben je vol ent­housiasme, maar wat is het moeilijk om dat vol te houden wanneer er na een hele tijd nog steeds geen verhoring op je gebed komt!

Het blijkt uit de gelijkenis die Jezus hier vertelt, de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter, dat Je­zus héél goed begrijpt dat volharding niet iets is wat je zomaar even komt aan­waaien. Volharding in je gebed, volharding in je hele leven met God is moei­lijk. Uit deze gelijkenis kun je echter erg veel le­ren! Er is een grote be­moediging in verborgen, een aanvuring van Jezus zelf om vol te houden.

Laten we samen eens gaan onderzoeken wat het begrip volharding inhoudt en wat volharding kan uitwerken in jouw en mijn leven. Laten we de personen die in deze gelijkenis een rol spelen eens onder de loep nemen. Dat zijn: de rechter, de weduwe, God, jij en ik.

De onrechtvaardige rechter

Van de rechter zegt Jezus het volgende: “Er was in een stad een rechter, die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde” Lucas 18 vers 2 (Luc. 18:02).  Wat een rechter zeg. Je zult maar van hem afhankelijk zijn.

Wat zijn normaliter de kenmerken van een rechter?

Hij verdiept zich in problemen en conflicten tussen mensen en geeft vervolgens een beoordeling die gebaseerd is op de wet. Ook houdt hij zich bezig met de oorzaken van het conflict en met de beweegredenen van mensen om tot een bepaalde daad te komen.

Maar wat zie je bij deze rechter? Hij bekommerde zich niet om God en stoorde zich aan geen mens. En van deze man is de rechteloze weduwe afhankelijk.

De weduwe

Een weduwe was in Israël iemand zonder veel rech­ten. Vaak leefde zij in armoede en zij kon zichzelf maar nauwelijks in leven houden. Het was immers in de maatschappij van die tijd vooral de man die meetelde. Nu, die man ontbrak in dit geval, dus deze vrouw was onbe­schermd; ze ondervond van niemand steun en ze moest zelf voor haar recht opkomen.

Maar wat een moedige vrouw is de weduwe! Want ze houdt vol, hoe erbarmelijk en uitzichtloos de omstandigheden ook zijn. Ze houdt vol en ze blijft de rechter aanspreken op zijn hoedanigheid, zijn verplichtingen die hij heeft als rechter. Nou, uiteindelijk geeft de rech­ter dan maar toe. Je moet niet vragen met wat voor beweegreden hij toegeeft.

In “Het Levende Woord” staat: “Maar tenslotte be­gon ze op zijn zenuwen te werken…  Ik heb schoon genoeg van dat mens! Ik zal zorgen dat ze haar recht krijgt. An­ders geeft ze me straks nog een klap in mijn gezicht. Niet erg verheffend, hè? God onze rechter in Lucas 18 vers 7 (Luc. 18:07) zegt Jezus: “zal God dan zijn uitverkorenen. Geen recht verschaffen die dag en nacht tot hem roepen en laat hij hem wachten. Ik zeg u dat hij hem spoedig recht zal verschaffen. Zo is God. Rechtvaardig, een hoorder van het gebed. God wordt In de Bijbel vele malen een rechtvaardig rechter genoemd.

Maar het mooiste vind ik wat Hij over Zichzelf zegt in Jesaja 45 vers 11 (Jes. 45:21): “En er is geen God behalve Ik; een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet”. Nee, dat kan ook niet want onze God is degene die hemel en aarde in Zijn hand heeft. Elke kracht en elke macht zijn aan Hem onder­worpen. Alleen Hij bezit het vermogen om te ver­lossen en een rechtvaar­dig oordeel uit te spreken. Zelfs de grootste en meest invloedrijke tegenstander van God, de duivel, en het dodenrijk, zijn onder­worpen. In de rechtszaak waarin God de rechter is, heeft de duivel zich de rol van aanklager toegeëigend. Hij klaagt ons aan, dag en nacht, voortdurend schreeuwt hij in onze oren: “Je bent schuldig, schuldig, schuldig… je bent een zon­daar, en het loon wat de zonde geeft is de dood”. Inderdaad, dat staat in de Bijbel. Maar dit Bijbelvers, Romeinen 6 vers 23 (Rom. 06:23) loopt dóór, het is niet af!”… Maar de genade die God schenkt is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”. Wat een verschil is er tussen de twee rech­ters in deze gelijkenis.

Jij en ik

Wat is nu onze rol in deze gelijkenis? Wat kunnen we daaruit toepassen op ons leven? In de eerste plaats valt het me op dat we door Jezus ‘uitverkorenen’ worden genoemd. God ziet ons in Zijn rechtszaak niet als cliënten of verdachten, maar als uitverkorenen. Dat is nog eens wat anders dan de manier waarop de onrechtvaardige rechter de weduwe benaderde, toen hij zei: Ik heb schoon genoeg van dat mens! In Gods rechtszaak nemen niet wij het initiatief, zoals de weduwe dat moest doen, maar God neemt het initiatief.

Alleen dat initiatief gaat hij nemen. Als wij daartoe aanleiding geven, dat wil zeggen, als wij dag en nacht tot hem roepen. Dag en nacht. Dat betekent voortdurend, ieder ogenblik. Het is nodig om volhardend ieder moment je aandacht op de rechtvaardige rechter te richten, want de aanklager probeert je immers ook dag en nacht aan te klagen. Hij is er als de kippen bij om je te beschuldigen en te ontmoedigen.

Zal Hij geloof vinden?

Jezus beëindigt deze gelij­kenis met het stellen van een heel ernstige vraag. En deze vraag is niet al­leen voor de discipelen bestemd, maar ook voor en mij. “Doch, als de des mensen komt, zal dan het geloof vinden aarde?” Lucas 18 vers 8 (Luc. 18:08).

Het is aan jou en mij om die vraag te beantwoorden. Wij vullen als het ware zelf in hoe de rechtszaak van ons leven gaat verlopen, zal Jezus geloof vinden als hij zich wil openbaren in ons leven, al is het geloof als een mosterdzaadje.

Als wij geloof hebben, dan kunnen wij namelijk ook volharden. Ons geloof zal ons in staat stellen om dag en nacht tot onze Recht­vaardige Rechter te roe­pen. Ons geloof zorgt er­voor dat wij niet verslap­pen. Heb je Hebreeën 11 en 12 wel eens gelezen? In Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) wordt eerst beschreven wat het geloof inhoudt. Het is: “de zekerheid der dingen die men hoopt en het bewijs der dingen die men niet ziet”.

Vervolgens wordt een heel aantal mensen genoemd die dit geloof in praktijk brachten in hun leven. En in Hebreeën 12 vers 1 tot en met 3 (Heb. 12:01-03) wordt er een beroep ge­daan op ons: “Daarom dan, laten ook wij, jij en ik, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben (… ) met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder des geloofs (… ) opdat gij niet door matheid van ziel verslap”.

Geef je vrijmoedigheid niet prijs

Zoals in Hebreeën 11 en 12 wordt gesproken over het geloof, dat je in staat stelt om te volharden, zo wordt in Hebreeën 10 ge­sproken over de vrijmoedigheid om in te gaan in Gods heiligdom door het bloed van Jezus. Het is de zekerheid, dat ons hart is gezuiverd van besef van kwaad en dat ons lichaam, ons leven met de Heer, is gewassen met zuiver, levend water. En die vrijmoedigheid moeten we niet prijsgeven, want – en dat staat in Hebreeën 10 vers 36 (Heb. 10:36) “gij hebt volharding nodig om, de wil van God doende, te ver­krijgen hetgeen beloofd is”.

Ons geloof in Gods almacht en onze vrijmoedigheid (het zeker weten dat we vrij van schuld zijn) zijn in ons leven dus heel be­langrijk, want daardoor zullen we kunnen volhar­den. Het zijn twee sleutels tot volharding. En als we ze gebruiken, zullen jij en ik gaan ervaren wat het betekent om ‘in volharding de wedloop te lopen’, zonder daarbij last te hebben van ‘matheid van ziel’.

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts (4)

Gedachten over het aangezicht (2)

Het aangezicht speelt ook een heel fundamentele rol in Exodus 33, met name in Exodus 33 vers 11, Exodus 33 vers 14, Exodus 33 vers 15 Exodus 33 vers 16, Exodus 33 vers 19, Exodus 33 vers 20, Exodus 33 vers 23 en Exodus 34 vers 6 (Ex. 33:11, Ex. 33:14, Ex. 33:15, Ex. 33:16, Ex. 33:19, Ex. 33:20, Ex. 33:23 en in Ex. 34:06.)

Eerst zien we dat de Here met Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht, dat wil zeggen heel direct, zoals een man spreekt met zijn naaste. Vervolgens is daar dat diepgaande gesprek waarin Mozes vraagt: Maak mij Uw wegen bekend, opdat ik U ken. En Hij zei: “Moet Ik zelf meegaan om u gerust te stellen?” (Letterlijk: ging Mijn aangezicht mee, zou Ik u doen rusten?). “En hij zeide tot Hem: gaat Uw aangezicht niet mee, laat ons dan niet opgaan van hier”.

Vers 19: “Ik zal al het goede van Mij doen voorbijgaan aan uw aangezicht en Ik zal roepen de Naam des Heren voor uw aangezicht”.

Vers 20: “En Hij zei: gij zoudt mijn aangezicht niet kunnen zien, want de mens zal niet mijn aangezicht zien en leven”.

Vers 23: “Gij zult zien wat achter Mij is, maar mijn aangezicht zal niet gezien worden”.

“Zou Ik u doen rusten?” Rusten is in de Schrift meer dan gerustgesteld worden. Rusten is: op je plaats zijn,  op de plaats zijn, waar Gods naam is gevestigd. Gods aangezicht is het priesterlijke aangezicht, dat de rebellie geneest. Waar Gods aangezicht is, daar is genezing. Als Gods aangezicht niet meegaat, is het volk overgeleverd aan zijn eigen rebellie, waar het dan ook aan zal ondergaan.

“Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien”: Een mens kan niet alle ontferming zien die God bezit. God alleen ziet hoeveel ontferming er nodig is om het aangezicht van de aardbodem (vs. 16) te vernieuwen. God bespaart ons de aanblik van wat Hij zelf ziet en hoort. Wij zien niet alles, wij zien met Mozes alleen wat God achter de rug heeft, wat achter Hem is.

Gods aangezicht zien betekent zijn aangezicht meemaken, doorleven. Alleen God ziet hoeveel ontferming er nodig is. Degenen die bij God zijn, in zijn woning, zullen het nodige daarvan meemaken, maar niet alles.

“Er is een plaats bij Mij, daar zult gij staan op de rots, daar zult gij vast staan”. Wij zien met Mozes wat God achter de rug heeft. Wij kunnen daar alleen achter aan, wetende dat Hij de wereld draagt.

Als dan aan het slot van Exodus 24 vertelt wordt dat het aangezicht van Mozes straalt, dan staat dit stralen in verband met het gesprek dat God met Hem heeft. Dat stralen is niet een verblindende glans, imponerend en verpletterend, maar de glans van de bevrijding, de glans van de ontferming, zoals een kind straalt, argeloos, ontwapenend. Want Mozes wist het niet.

Genesis 4 is eveneens een kernverhaal over dit thema. Hier zien we dat het aangezicht van Kaïn valt. God zegt: “Waarom is uw aangezicht gevallen? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt?” En in vers 14 lezen wij: “Zie, Gij hebt mij op deze dag verdreven van het aangezicht van de akker (‘adamah), en van voor uw aangezicht moet ik mij verbergen”. Vers 16: “En Kain ging uit van het aangezicht des Heren”. Een mens kan niet leven zonder het aangezicht van zijn broeder, dan is er ook geen aangezicht des Heren meer en geen aangezicht van de ‘adamah. En waar moet een ‘adam dan heen? Dan is er alleen nog hoop, als God hem een nieuwe broeder geeft.

Dit thema komt, breder uitgewerkt, terug in Genesis 32 en 33, waar Jakob vreest het aangezicht van Ezau te zien. Daarom zendt hij boden voor zijn aangezicht uit Genesis 32 vers 3 (Gen. 32:03) tot zijn broeder Ezau. “En hij zei tot zijn slaven: Trekt over voor mijn aangezicht” Genesis 32 vers 16 (Gen. 32:16). Evenzo Genesis 32 vers 17 (Gen. 32:17): “Van wie is dat vee daar voor uw aangezicht?”. En dan Genesis 32 vers 20 (Gen. 32:20): “Laat ik hem verzoenen (letterlijk: laat ik zijn aangezicht bedekken) met het geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat en daarna zal ik zijn aangezicht zien, misschien zal hij mij goedgunstig zijn” (letterlijk: misschien zal hij mijn aangezicht opheffen). “En het geschenk trok voor zijn aangezicht over”.

Dan eindigt Genesis 32 met: “En Jakob riep de naam van de plaats: Pniël, want ik heb Elohim gezien, aangezicht. tot aangezicht en mijn ziel is onttrokken (gered)” (vs. 30). Genesis 33 vers 3 (Gen. 33:03) vervolgt: “En hij (Jakob) trok over voor hun aangezicht”. Dan komt de beslissende ontmoeting. Jakob zegt: “Ik heb uw aangezicht gezien, zoals het zien van het aangezicht van Elohim (God)” (vs. 10). Hier blijkt zo glashelder: het aangezicht zien van de broeder is noodzakelijk om waarachtig mens te kunnen zijn en om het land der belofte te kunnen betreden.

Gedachten over genezing

Het woord genezen hangt samen met: gotisch nasjan, dit is: thuisbrengen; ganisan, wat betekent: thuiskomen; verwant met: neomai (oorspronkelijk: nesomai, Grieks: terugkeren, oud-indisch: nésaté, wat betekent: hij gaat samen met. Ook verwant met: naió (oorspronkelijk: nasjó) wat wonen betekent;

Indogermaanse stam: nes, oftewel: naar huis terugkeren). Dus genezen betekent in feite: thuiskomen.

Een mens kan alleen genezen worden in de tegenwoordigheid van God. Het zijn in de tegenwoordigheid van de Vader is het eigenlijke leven. Maar al te vaak denkt men: ik ben in de presentie bij God en daarna begint het werkelijke leven, maar dit is een vertekend beeld.

3.Veel mensen spelen een rol: dan zitten we in de tweespalt van schijn en zijn. De ene mens leeft vanuit een beeld, zoals hij wil schijnen, de andere mens leeft vanuit zijn wezen, bepaald vanuit wat hij is. Die ene mens wil een indruk maken.

Hoe kan een mens wezensmens worden? Niet meer leven uit de momentopname van de gemaakte indruk, maar uit de duurzaamheid van het wezen.

4.Het ware gesprek moet men leren. Het is een toe wending tot de ander in waarachtigheid, dus toe wending tot het wezen. De ademruimte van het ware gesprek is de trouw. De ander bevestigen in zijn anders-zijn, de ander bedoelen als persoonlijke existentie. De wet tot genezing is vragen aan God: Vader, genees mij. Dan zegt God: Kom maar. Dan zal ik bij Hem komen en dan komt het erop aan dat ik me laat aanspreken door God. God spreekt genezend.

5.Vaak zit een mens in een pantser. Hij vindt het waagstuk van het gesprek te gevaarlijk. Het komt aan op de grondhouding. In wezen zijn er twee grondhoudingen: a. toewijding en b. terug buiging in jezelf.

6.Haat blijft naar zijn aard blind. Men kan slechts een deel van een wezen haten. Wie een geheel wezen ziet en moet afwijzen, is niet meer in het rijk van de haat, maar de inperking van het Gij-kunnen-zeggen. Alles staat of valt met de ik-gij-relatie. Elk gij kan weer een ding worden, een ‘het’.

7.Gods hele plan is gebaseerd op communicatie: In den beginne was het woord, dus het spreken, dat tot antwoord lokt. Mens zijn is antwoord geven, of dieper antwoord worden.

8.Spanning. Dan trekken er twee. Bijvoorbeeld je denkt: ik ben een rechtvaardige, maar aan de andere kant denk je: ik ben een waardeloze figuur. Dan heb je een spanningsveld. Of je wilt iemand anders zijn dan e bent Maar God bedoelt dat je je eigen leven gaat leiden, met het leven van een ander. (wordt vervolgd).

 

Zo is mijn God (gedicht) door Tea Keuper Dijk

“Kom weer terug”, zegt God tot u en mij,

“Verlaat, mijn kind, de oude slechte paden,

Ik heb geduld en leer je goede daden,

Die maken je weer rustig en zo blij”.

 

“Ik hou van jou, Ik heb je vrijgekocht,

Al waren ook je zonden als scharlaken,

Witter dan sneeuw zal ik jouw leven maken,

‘k Heb al zo lang naar jou, m’n kind, gezocht”.

 

“Ik bied je aan een leven, rein en vrij,

Wees niet meer bang, Ik wil jouw Vader zijn,

Vertrouw me, kind, geef mij jouw angst en pijn,

Je mag beginnen met een schone lei!”

 

“M’n handen heb Ik naar je uitgestrekt,

Kom, stort je in mijn zegenende armen,

Ik wil je met M’n liefde zo verwarmen,

Dat ’t nieuwe leven in jou wordt gewekt!”

 

“Ik maak iets moois, iets wonderlijks van jou,

Dat is altijd Mijn doel voor alle mensen,

Ik kan, als Schepper, mij niets beters wensen,

Omdat Ik van Mijn schepping zoveel hou’!”

Enkele Bijbelgedeelten, die bij dit gedichtje passen: Psalm 16 vers 11, Psalm 119 vers 101, Psalm 119 vers 105, Jesaja 1 vers 18, 1 Johannes 4 vers 17 en 18, Johannes 8 vers 31, Johannes 8 vers 36, Titus 2 vers 11 tot en met 14, Romeinen 10 vers 21 en Jesaja 43 vers 18 en 19. (Ps. 016:011; Ps. 119:101, Ps. 119:105; Jes. 01:18; 1 Joh. 04:17-18; Joh. 08:31; Joh. 08:36; Titus 2:11-14; Rom. 10:21; Jes. 43:18-19.

Tea Keuper-Dijk.

1986.01 nr. 266

Levend geloof 1986.01 nr. 266

Kies voor het beste! Door Gert Jan Doornink

Aan het einde van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester komt Jezus tot de uitspraak dat de kinderen van deze wereld ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts, Lucas 16 vers 8b (Luc. 16:08b). En Hij verbindt daaraan dit advies: “Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten”.

Waar gaat het hierom? Wat wil Jezus hier eigenlijk precies zeggen? Hij sprak hier tot Zijn discipelen, die nog veel moesten leren. Ze waren ’in opleiding’ bij Jezus om de taak die Hij deed, in opdracht van de Vader, straks te kunnen voortzetten. Op allerlei wijze werden ze daarvoor bekwaam gemaakt, ze werden in elk opzicht getraind. Eén van de methoden die Jezus hiervoor gebruikte was dat Hij vaak sprak in gelijkenissen. In iedere gelijkenis – vaak eenvoudige voorbeelden uit het dagelijkse leven – zat een ‘geestelijke les’ verborgen. Zo ook hier. Lucas 16 vers 8 (Luc. 16:08) zegt: “De heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had”.

Handelen wij met overleg?

Jezus legt hier dus het accent op het ‘handelen met overleg’. En Hij attendeert Zijn discipelen erop dat zij wat dat betreft nog veel kunnen leren van de mensen

‘uit de wereld’. Wie in de natuurlijke wereld niet met overleg handelt kan in feite niet op de juiste wijze functioneren. Hij stapelt de ene fout op de andere.

Daarom – zegt Jezus – neem een voorbeeld aan de mensen uit de wereld, hoe zij het doen. Uiteraard bedoelde Jezus niet om zelf weer ‘in de wereld’ te gaan leven, maar wel dat wij van hen leren moeten dat zij met overleg te werk gaan.

Het handelen met overleg is dus een goede zaak ten aanzien van onze taak in Gods Koninkrijk’ Teveel fouten – om maar niet te spreken van brokken maken we vaak nog omdat wij niet met overleg handelen! Omdat we impulsief en ondoordacht beslissingen nemen, in plaats van ons af te vragen: Is het de wil van de Heer? Doe ik datgene wat Hij van mij vraagt? Zijn de uitgangspunten goed? Bouw ik werkelijk mee aan het ‘geestelijk huis’ zoals de Heer dat voor ogen staat?

Op welk fundament bouwen wij?

Paulus spreekt in 1 Korinthiërs 3 vers 11 (1 Kor. 03:11) over het feit dat we toe moeten zien hoe wij bouwen op het fundament Jezus Christus: “Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro, ieders werk zal aan het licht komen”, 1 Korinthe 3 vers 12 (1 Kor. 03:12). Belangrijk is dus dat we op de juiste wijze  bouwen op het fundament.

Nu is Jezus Christus het fundament, maar dan dienen we er wel rekening mee te houden dat het dan ook om die Jezus Christus gaat zoals deze in  de Schriften geopenbaard wordt! Wij mogen er nooit een eigen voorstelling van Jezus Christus op na houden. Dan bouwen we op een verkeerd fundament. En Jezus wordt ons in Gods Woord geopenbaard als de van God gezondene. Hij handelde en sprak in opdracht van de Vader en bracht Zijn wezen tot openbaring. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij Jezus nooit los mogen koppelen van de boodschap die Hij bracht: de boodschap van het geestelijk Koninkrijk. Alleen reeds daarom dient elk kind van God zich af te vragen: Geloof ik in de boodschap van het Koninkrijk Gods, sta ik achter het volle evangelie? Jezus èn het evangelie dat Hij bracht is het enige fundament waarop werkelijk gebouwd kan worden!

Waarvoor hebben wij gekozen?

Misschien moeten sommige van onze lezers en lezeressen in dit opzicht een hernieuwde keuze doen. We kunnen namelijk een verkeerde keuze hebben gemaakt. Er zijn immers zoveel ‘soorten’ evangelie! Daar is een evangelie, zoals de moderne theologie dat voorstaat en proclameert, puur horizontalistisch. Jezus wordt dan gedegradeerd tot een soort revolutionair, een leider van een politieke beweging, zoals bijvoorbeeld Marx en Lenin leiders van het communisme waren. Men hanteert daarbij bepaalde uitspraken van Jezus, veelal uit de Bergrede, maar gaat aan de werkelijke betekenis van Zijn komst naar deze wereld geheel voorbij.

Een ander evangelie baseert zich geheel en al op uitspraken en richtlijnen zoals deze vastgelegd zijn in concilies en synoden vele eeuwen geleden. Daaraan mag niet getornd worden. Of men iets van het evangelie openbaart in het gewone dagelijkse leven is totaal onbelangrijk, als men maar vasthoudt aan de leer der vaderen…

Maar ook vele christenen, die zich evangelisch noemen – en dus veelal wel bekeerd en wedergeboren zijn – hebben een evangelie waarbij geen plaats is voor de beleving van Gods heerlijkheid en overwinning nu, in deze tijd. Het is alles voor later. “Je bent en blijft zondaar tot de dood”, zoals een evangelist mij eens schreef. Ook hier zien wij vaak hoe men vasthoudt aan eerder vastgelegde schema’s, bijvoorbeeld hoe alles zal verlopen in de eindtijd. Daarbij worden dan verschillende Bijbelteksten als een soort legpuzzel op ongeestelijke wijze samengevoegd. Voor een geestelijke visie, onder de leiding van de Heilige Geest, is daarbij geen plaats. Het is een duidelijke zaak dat er dan van een geestelijke groei, waarbij tenslotte het volwassen stadium in Christus bereikt wordt, ook geen sprake is. En daar gaat het uiteindelijk om, want dat is de wil van God en Zijn verlangen.

Wie niet gelooft in de volle boodschap zoals Jezus die bracht (en later de apostelen) zal niet geestelijk verder kunnen bouwen en zal het einddoel des geloofs (de volkomenheid in Jezus) nooit bereiken.

Kies en bouw met overleg

Dit jaar worden er in Nederland weer verkiezingen gehouden. Eerst gemeenteraadsverkiezingen en later voor de tweede kamer. Als we meedoen aan deze verkiezingen gaan we ongetwijfeld met overleg te werk. We willen onze stem immers niet weggooien… Maar van een geheel andere dimensie dan deze verkiezingen in de natuurlijke wereld, wordt van ons gevraagd dat we in de geestelijke wereld ook met overleg te werk gaan wat betreft onze keuze! Kiezen wij voor het evangelie zoals Jezus dat bedoelt, of zijn we tevreden met een evangelie dat geen evangelie is? In ons gewone dagelijkse leven kiezen wij – als de mogelijkheden aanwezig zijn – altijd voor het beste! Hoeveel te meer zullen wij, als het om de geestelijke dingen gaat, voor het beste moeten kiezen! Neem met tweede keus of surrogaat geen genoegen. Leg het juiste fundament (Jezus en de boodschap die Hij bracht). En bouw op dat fundament niet met ‘hout, hooi of stro’, maar met ‘goud, zilver en kostbaar gesteente’. Dat betekent dat wij het beste materiaal behoren te gebruiken dat beschikbaar is: Gods Woord en de Heilige Geest! En… bouw met overleg! De Heilige Geest doet ons Gods Woord op de juiste wijze verstaan en leidt ons in de volle waarheid. Want alleen zij die voor ‘het beste’ hebben gekozen, en dit met volharding tot ontwikkeling brengen, zullen het einddoel bereiken. Dat wil zeggen: omdat zij met overleg handelen zal Jezus in hen op een volkomen wijze geopenbaard worden!

 

De Samaritaanse vrouw (gedicht)

Naar Johannes 4 vers 1 tot 30. (Joh. 04:30)

Haar leven was met schade en schand’ beladen

en in het dorp, waar ze haar woonplaats had

fluisterde men over haar slechte daden:

ze was veracht en ging alleen haar pad.

 

Des avonds, als de meisjes water putten

en liepen naar de bron buiten de poort

wanneer de koelte hen na de hete dag beschutte

werd zij besproken en haar ziel vermoord.

 

Op t heetste van de dag, als ieder rustte,

ging zij, alleen en putte uit de bron

Geen mens was daar tot dan, op die ‘bewuste

toen zij met Hem, die daar zat, spreken kon.’

 

Hij zat daar stil en vroeg haar vriend’lijk water,

Zij putte ‘t voor Hem, in verwondering

en vroeg Hem schamper uitleg, even later

totdat zij stil Zijn vrede onderging.

 

En hun gesprek ging over ’t lévend water-

Zij dorstte naar het heil, Hij gaf het haar-

ontvouwde haar geheimen niet met mate

en al ’t onreine werd toen openbaar.

 

Nog trachtte een vrome geest haar te misleiden:

Ze vroeg beleefd, waar men aanbidden zou,

in Sion of ook hier, op vaste tijden.. . ?

Maar Jezus onderbrak haar, Hij zei: “Vrouw.

 

de ure komt en is nu, dat aanbidden

zij, die in Geest en in de waarheid zijn”.

En zij begreep: Hier was nu in hun midden

een groot profeet… zou ’t de Beloofde zijn?’

 

Toen laafde Hij haar ziel, want zij gelóófde

en was voor heel haar dorp een open boek.

Kom mee en zie, ik vond de lang Beloofde!”

Zolang was zij al naar de vrede op zoek.

 

Zo heelde en heelt de Heer ook nu nog wonden.

Zijn liefde en Zijn vermaan, ze zijn volmaakt.

Hij zuivert hen, die kómen van hun zonden:

een nieuw begin, na te zijn aangeraakt.

Tea Keuper-Dijk

 

Los van God of vast aan God? door Gert van de Kamp

Binnen de zendtijd die het Humanistisch Verbond tot haar beschikking heeft, laten de humanisten het Nederlandse volk kennis maken met min of meer bekende landgenoten die hun godsdienstig verleden aan de kant hebben gezet. Onder de titel “Van God los” zien we hen ‘getuigen’ van het feit dat ze met God afgerekend hebben in hun bestaan.

Dit programma is één van de signalen van de ont­kerstening die nu al een hele tijd aan de gang is, en ons eens zo ‘christe­lijke’ landje, ziet zich on­der invloed van allerlei tendensen steeds meer ‘van God los’. In de lite­ratuur komen we zo’n ten­dens tegen. Veel schrij­vers hebben in hun boe­ken afgerekend met hun geloof in God, of zetten zich af tegen hun gods­dienstige opvoeding, tegen de kerk, tegen het chris­tendom, enzovoort. Maar­ten ’t Hart bijvoorbeeld, één van Nederlands meest gelezen schrijvers, heeft in vele van zijn boeken en verhalen het thema godsdienstigheid verwerkt, waarbij hij zich vooral af­zet tegen vrome mensen die een wrede god belijden. Hij weet niet beter?

Blijde boodschap

Het evangelie van Jezus Christus brengt de mens een blijde boodschap. Het is de taak van de gemeen­te dat bericht rond te strooien, dat God, die enkel licht is, de mens vrij wil maken van al dat­gene wat hem tot een ‘un­derdog’ maakt.

Een pastor in de psychi­atrie, drs. Govert Bach, zegt met betrekking tot het thema van dit artikel het volgende: “Psychiaters verwijten de kerk vaak terecht dat van haar blijde boodschap van vergeving niet veel te merken is. Vaak zijn pijn en verdriet over ervaringen met geloof en kerk sterker dan de positieve gevoelens” (ci­taat uit ‘De Gelderlander’). Dit citaat geeft één van de mogelijke redenen aan, waarom de kerk zichzelf uit de markt heeft ge­prijsd. De blijde boodschap is niet overgekomen. In­tegendeel, mensen moeten deskundige hulp inroepen, omdat ze in hun innerlijk het cirkeltje wat betreft geloof en God niet rond­krijgen. Een trieste ge­schiedenis. Blijkbaar heeft het niet geklikt tussen kerk en volk, omdat men­sen niet vonden wat ze ten diepste zoeken: blijde gemeenschap met de leven­de God die niets liever wil dan de mens die naar zijn beeld leeft.

Het evangelie is een blijde boodschap. Het is geen dreigende boodschap in de sfeer van: “Het is vijf voor twaalf, nog is het niet te laat!” Een dergelijk evangelie speculeert op angst en dat komt niet van de Vader der lichten. Een evangelie dat dreigt, is geen evangelie. Juist in een wereld waarin angst alomtegenwoordig is, waar­in van alle kanten dreige­menten op de mens worden afgevuurd, staat daar de gemeente van Jezus Chris­tus, die zich heeft verhe­ven boven de angst, het geweld, de liefdeloosheid.

Magnifieke opdracht

God beschikt de mens ten leven en de gemeente mag dat aan de wereld vertel­len. Door wat Jezus deed, verlokte hij de mensen. Door wat de gemeente doet, verlokt zij de mensen! In Jezus’ tijd zag men dat de Heer iets te bieden had, iets van blijvende waarde voor het leven: echt kon- takt met God de Vader, de Schepper van de mens. Jezus’ opdracht is om dat wat geschapen is – en in een later stadium bescha­digd door de duivel – te herstellen en het gescha­pene weer naar zijn oor­sprong te brengen. En de oorsprong van al wat leeft is God. De gemeente heeft als taak gekregen die op­dracht van Jezus verder uit te voeren. Zij mag de mensen verlokken zodat ze een diepe relatie aan­gaan met hun oorsprong: God.

In Matteüs 5 vers 13 tot en met 16 (Matt. 05:13-16)staat overduide­lijk wat de positie van de gemeente, van iedere christen, dient te zijn. In de Groot Nieuws Verta­ling staat het als volgt:

“U bent het zout der aar­de. Als het zout zijn smaak verliest, is er niets anders om het weer zout te maken. Het deugt ner­gens meer voor. Je kunt het alleen weggooien op straat waar de mensen er­over heen lopen. U bent het licht van de wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Men steekt geen olielamp aan om hem onder een korenmaat te zetten. Nee, men zet hem op de standaard, dan straalt hij licht uit voor allen die in huis zijn. Zo moet ook u als een lamp uw licht laten uitstralen voor de mensen. Dan kunnen zij het goede zien wat u doet, en zullen ze uw Vader in de hemel eer bewijzen” .

Een magnifieke opdracht voor de gemeente. De lamp die boordevol gevuld is met olie (beeld van de Heilige Geest) , verspreidt het licht. Dat kan en mag niet verborgen blijven. Iedereen die in huis is (lees: ieder mens op aarde) kan op deze manier in aanraking komen met het evangelie dat alleen maar een blijde boodschap verkondigt.

De mens van God los? Dat is niet de bedoeling van Hem. Hij wil dat ieder mens aan Hem ‘vastzit! Geen los-vaste relatie waarbij de twijfel over­heerst, maar een heerlijke, bevrijdende, vaste relatie waarin de mens uiteindelijk tot zijn recht komt.

 

Onze eigen verantwoordelijkheid door Wim te Dorsthorst

De mens heeft een vrije wil

God heeft de mens gescha­pen met een vrije wil, dus ook – dat is het gevolg – met een eigen verantwoor­delijkheid. De bijbel, het woord van God, doet hier dan ook altijd weer een beroep op. God reikt de mens iets aan en dan is het aan de mens zelf om daar wel of niet wat mee te doen. Velen hebben hier moeite mee en spre­ken graag over: “De Heer doet het allemaal wel”. Misschien is dit een ge­volg van bijna twintig eeuwen overheersing door satan en zijn rijk. De dui­vel dwingt en prest en verleidt en probeert de mensen tot volledige sla­vendienst te onderwerpen.

Eén van de kenmerken van het occultisme is (en daarom ook een gruwel voor God, Deuteronomium 18 vers 12 (Deut. 18:12) dat de mens volkomen non-actief wordt gemaakt. Hij bedrijft godsdienst, bidt tot heiligen (gestorven mensen) en vele afgoden, laat zich waarzeggen en wacht verder maar af wat er gaat gebeuren. De geest van die mens sterft steeds meer af en elke vorm van goddelijk leven wordt verstikt.

Bij God is het geheel an­ders. God weet dat Hij de mens goed en naar Zijn beeld geschapen heeft en Hij nodigt altijd weer uit. Hij verlokt de mens! Waar de duivel deuren intrapt, daar staat Jezus aan de deur en klopt en dan is het aan de mens om Hem binnen te laten en maaltijd met Hem te houden, Openb. 3 vers 20 (Openb. 03:20). God heeft vertrou­wen in de bekwaamheid en in het vermogen van de mens om ondanks alles toch nog iets van Hem op te kunnen vangen. Hij respecteert daarbij de vrije wil van de mens als een kostbaar goed door Hem zelf geschapen.

Kies dan heden wie gij dienen zult

In het Oude Verbond zien we een man als Jozua iets doen met wat God heeft aangereikt. Hij houdt het de vergadering van de Israëlieten nog eens voor en dan zegt hij: “Maar indien het kwaad is in uw ogen, de Here te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: óf de góden die uw vaderen aan de overzijde der rivier ge­diend hebben of de góden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen”, Jozua 24 vers 15 (Joz. 24:15).

“Kiest dan heden”, zegt Jozua. Hij zegt niet: Je hoort bij het volk van God en nu moet je maar blin­delings doen wat er ge­zegd wordt. Neen, Jozua doet een beroep op de vrije wil en de eigen ver­antwoordelijkheid . “Kiest dan heden wie gij dienen zult”. Je bent zelf verant­woordelijk met wat je doet wat God je aanbiedt.

Macht om een kind van God te worden

Dat is in het Nieuwe Tes­tament precies hetzelfde. Ik geloof zelfs dat daar een nog grotere vrijheid – dus ook verantwoorde­lijkheid – voor de gelovige aan de dag treedt.

In het Johannes-evangelie lezen we in hoofdstuk 1 vers 12 (Joh. 01:12) het volgende: “Doch allen die Hem aan­genomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te wor­den”. Een woord dat toch wel heel veel lijkt op Jozua 24 vers 15 (Joz. 24:15). Een merkwaar­dige uitspraak van Johannes. Wij zijn geneigd te zeggen: “Als je de Heer hebt aangenomen, dan ben je een kind van God”. Een uitspraak die kennelijk wel bijbels klinkt, maar het in wezen niet is. Wat bedoelt Johannes hiermee dan te zeggen? Johannes wijst hier ook al weer zeer dui­delijk op een vrijwillig in­gaan op wat God wat God in genade aanbiedt. Jezus Christus is door God aan de wereld gegeven opdat Hij de zon­de van de wereld op zich zou nemen en zo de mensheid weer met God zou verzoenen. Zelf zegt Je­zus: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

Nu is door deze liefdedaad van God en Jezus Chris­tus niet de hele wereld gered of behouden als automatisme, al is dit in principe wel zo. De moge­lijkheden beginnen echter pas als je in Hem gelooft, dus die Hem aangenomen hebben, die in Zijn Naam geloven. (De naam Jezus betekent: “Jahweh redt”). Die Hem herkennen en er­kennen als de door God gezondene in wie verge­ving en verlossing van zonden is, die hebben macht, die hebben een wettelijke bevoegdheid, een recht om door een vrije wilsbeschikking een kind of ook wel een zoon van God te worden.

“Kind” is een geliefde uit­drukking van Johannes. Denk maar aan: “kinderen” en “kinderkens” in de brieven van Johannes en dan bedoelt hij geen kleine kinderen.

Na Hem aangenomen te hebben volgt dus opnieuw een ingaan op het aanbod van God om nu ook tot het kindschap of zoon­schap te gaan behoren.

Er is meer dan als een geredde zondaar door het leven te gaan. Daarvoor moet een door God gege­ven weg afgelegd worden die uit ge drukt wordt in de waterdoop en de doop in de Heilige Geest. De redenering dat men de Heilige Geest, dus het zoonschap of de Geest van het zoonschap, automa­tisch ontvangt bij de be­kering is dus uit de mens en niet uit God.

Willen wij Gods wil geheel volbrengen?

Jezus, die ons in alles tot voorbeeld is geweest, toont ons hierin de juiste weg in de gehoorzaamheid aan de Vader. Hij gaat tot Johannes de Doper om gedoopt te worden en dan zegt Hij: “Want aldus be­taamt het ons alle gerech­tigheid te vervullen”, Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15). Andere vertalingen spreken van:

“Gods wil geheel volbren­gen”, “Al wat vastgesteld is”, “Alle plichten te vervullen”.

Het gaat dus om een vrij­willige keuze van de mens om alles wat God heeft vastgesteld te volbrengen. Dit is God welgevallig. De Israëlieten bleven na het eten van het Pascha ook niet in Egypte zitten omdat de verderfengel im­mers toch aan hen voorbij­ging! Neen, ze moesten ook de weg gaan, door de Rode zee, die God gebo­den had.

Als dan Jezus alles vol­bracht heeft, bevestigt de Vader dit met de woorden: “Deze is Mijn ‘Zoon’, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb”, Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17). Altijd doet God en Jezus Christus een beroep op de vrije wil en de ver­antwoordelijkheid van de mens. Zo is de Heilige Geest ons niet gegeven als een eindresultaat, maar om samen met Hem het eind­resultaat – het gelijkwezen aan Jezus Christus, 1 Johannes 3 vers 2 (1 Joh. 03:02) – te bereiken. En de Heilige Geest – zegt Pe­trus – heeft God aan hen gegeven die Hem (uit vrije wil) gehoorzaam zijn, Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32).

Wij behoren zelf in Hem te blijven

Als Johannes schrijft dat wij Hem gelijk zullen we­zen , dan laat hij daar on­middellijk op volgen: “En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is”. Is het dan niet God zelf die ons reinigt? De­zelfde Johannes heeft toch ook de woorden van Jezus Christus neergeschreven in het evangelie hoofdstuk 15, waar staat: “De land­man (de Vader) snoeit (reinigt) elke rank die vrucht draagt”, Johannes 15 vers 2 en in Johannes 15 vers 5b (Joh. 15:02 en Joh. 15:05b): “Zonder Mij kunt gij niets doen”!

Toch is dit niet met elkaar in tegenspraak. Ook Jezus zegt in Johannes 17 vers 19 (Joh. 17:19): “Ik heilig Mijzelf voor hen”, terwijl Hij ook her­haaldelijk zegt: “Ik kan uit Mijzelf niets doen”. Wat Jezus wel deed is in, volkomen vrijwillige, over­gave en gehoorzaamheid blijven in de wil, in de geboden en in de liefde van de Vader, Johannes 15 vers 10b (Joh. 15:10b). Zo is het onze verantwoor­delijkheid om te blijven “aan de wijnstok”, “in Hem te blijven”, door in Zijn geboden en liefde te blij­ven, Johannes 15 vers 4 tot en met 6 en Johannes 15 vers 10a (Joh. 15:04-06; Joh. 15:10a). Zo reinigen wij onszelf in overgave aan Hem. Denk ook aan de woorden van Paulus als hij zegt: “Leg dan af en doen aan”. En: “Doodt dan de leden, die op aarde zijn”, Efeze 4 vers 17 tot en met 32 en Kolossenzen 3 vers 5 tot en met 17 (Ef. 04:17-32; Kol. 03:05-17), Dat is een actieve werking van de gelovige zelf.

De Heilige Geest komt ons te hulp

De Heilige Geest is ons hiertoe als hulp gegeven. Het initiatief moet van ons uitgaan. In Johannes 14 vers 16 (Joh. 14:16) zegt Jezus: “Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwig­heid bij u te zijn”. Johan­nes gebruikt hier de bij­zondere Griekse benaming: ‘Parakleet’. Naar zijn oorspronkelijke betekenis wil dit zeggen: ‘één erbij ge­roepene’. In rechtszaken: ‘een advocaat’. Die hebben wij wel bijzonder nodig tegenover het rijk der duisternis.

Maar in de meer algemene zin is het een ‘helper’ – ‘iemand die je te hulp komt’ – zoals Paulus dat ook zegt in Romeinen 8 vers 26 (Rom. 08:26) waar staat dat de Heilige Geest ons te hulp komt in het bidden. De Heilige Geest neemt het niet van ons over, maar als wij het initiatief nemen, mogen wij er op rekenen, dat Hij ons in alles te hulp zal komen. Bij het bidden mogen wij zijn verzuchtin­gen overnemen en uit­spreken. Dit kan onder andere zijn in nieuwe ton­gen, wat we ook al weer zelf moeten doen! De Hei­lige Geest geeft het ons uit te spreken, maar wij zullen onze mond moeten openen en het ook doen.

De Heilige Geest is de geest van het zoonschap, waardoor wij roepen: “Abba, Vader!”, zegt Paulus in Romeinen 8 vers 15 (Rom. 08:15). Deze Geest zal het volle zoonschap in ons tot stand brengen. Dit zal niet in slavernij geschieden, maar in volledige, vrijwillige samenwerking van onze geest met de Heilige Geest. Zo mogen wij zelf meewer­ken om een waardige bruid te zijn voor het Lam, zoals Johannes zegt in Openbaring 19 vers 7 (Openb. 19:07): “Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is geko­men en Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt”.

 

Contact met de redactie door Gert Jan Doornink

Vuur

“Weet u een gemeente waar nog vuur is?” Een broeder belde mij op en stelde deze vraag. Hij bedoelde met vuur uiter­aard het vuur van de Heilige Geest. Ik denk dat het goed is dat wij ons, nu het nieuwe jaar nog maar een paar weken oud is, zelf de vraag stellen: “Brandt in mij het vuur van de Heilige Geest?” Ook als gemeen­ten – en dat geldt in de eerste plaats voor de voorgangers en oudsten – zullen wij ons dat telkens weer af moeten vragen. En als er belemmeringen of barrières zijn, laten wij die opruimen, opdat de werking van Gods Geest verder door kan gaan en de volheid van Christus in ons – zowel in de gemeente als in ons persoonlijk leven – zich meer en meer gaat open­baren .

Wie nog even verder door­denkt over het begrip ‘vuur’, weet dat om een vuur brandend te houden brandstof nodig is. Daar­bij is het van belang dat het goede brandstof is. De oudere lezers onder ons, die nog het kolenkachel tijdperk hebben meege­maakt, weten dat er ver­schillende soorten kolen gestookt konden worden. Cokes en eierkolen bijvoor­beeld, waren weliswaar goedkoper, maar gaven bij lange na niet zoveel warm­te als duurdere soorten, zoals antraciet.

Geestelijk gesproken is het ook van essentieel be­lang ‘antraciet’ te gebruiken. Dat wil zeggen: goe­de brandstof! En dan den­ken wij aan de boodschap zoals wij die hebben leren kennen en uitdragen in ons blad: het volle evan­gelie van Jezus Christus! Wij behoren met minder geen genoegen te nemen. En wat “Levend Geloof” betreft: wij zouden ons schamen en onze opdracht ontrouw worden, als wij een ander evangelie zou­den brengen, een evange­lie wat in werkelijkheid geen evangelie is. Lees in dit verband ook wat ik hierover schrijf in het artikel “Kies voor het beste!”

Maar ook alle andere arti­kelen in dit nummer vor­men weer een waardevolle bijdrage aan de verkondi­ging van de boodschap zoals wij dat nu al bijna 25 jaar mogen doen. Bidt dat de Heer ons, dat wil zeggen alle medewerkers, weer de bekwaamheid wil geven om op duidelijke wijze, onder de leiding van Gods Geest, Gods Woord uit te leggen. Wij willen geloof hebben dat de inhoud van “Levend Geloof” ook dit jaar weer een positieve en prakti­sche uitwerking zal heb­ben in de levens van al onze lezers en lezeressen.

“En Hij, de God des vredes, heilige ons geheel en al, en geheel onze geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die ons geroepen heeft, is getrouw; Hij zal het ook doen”, 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24  (1 Thess. 05:23-24).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als je alleen nog maar bidden kunt …

Ineens was Henk de winkel binnen gevlogen.

Schreeuwend van woede viel hij Pim aan.

Nou heb ik je! Jij met je vrome praatjes, je godsdienstig gedoe. Ik zal je…” Ruw en onbeheerst had hij tegenover Pim gestaan. Een boom van een vent, specialist in karate. Je moest hem maar es tegenkomen.

Pim kwam hem tegen, of liever nog: hij werd door hem gezocht! Waarom? Vroeger waren ze makkers geweest, opgegroeid in een kleine leefgemeenschap. Maar bij het opgroeien tot mannen was er een kloof gekomen. Een diepe kloof, zoals licht en duisternis elkaar niet kunnen overbruggen.

Pim leerde de Here Jezus kennen als zijn Redder en Heiland. Henk werd een leidersfiguur in een plaatselijke satanskerk. De één een dienaar van Jezus, de ander een slaaf van satan. Licht tegenover duisternis, liefde tegenover haat. En hoe opgezweept die haat van Henk was zag je in die woeste man, daar in die winkel.

De omstanders vlogen angstig aan de kant of de winkel uit. Je kon zo’n vechtersbaas beter niet voor de voeten lopen. Pim had geantwoord met: “Ga naar buiten, ik doe hier alleen maar boodschappen”.

Dreigend riep Henk hem toe: “Dat doe ik… dat zal ik doen. Wachten zal ik… tot je buiten komt. Dan sla ik je rechtstreeks het ziekenhuis in”.

De boodschappen waren afgerekend. Pim moest naar buiten. Hij was bang. Wat kon hij tegen zo’n karate-held beginnen? Bovendien wou hij niet vechten, maar evenmin verlangde hij ernaar het ziekenhuis te worden ingeslagen.

Waar kon hij heen voor hulp? Nergens… of zoals hij vertelde: “Ik ben toen maar in een hoekje gaan staan. Ik kon alleen nog maar bidden”.

Het was z’n enigste wapen. Schoorvoetend ging hij de winkel uit… en de karate-held was weg! Prijst de Heer! Maar Pim verstopte zich niet. Zijn evangelisatiewerk ging door. Hij bleef op de markt staan met boekjes en bijbels. Henk zou hem makkelijk weer kunnen vinden.

Hoeveel moed is daarvoor nodig? Veel moed! Pim dacht aan de woorden van de Meester: “Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen”.

En dit gebeurde niet achter het ijzeren gordijn, of in een ander ver vreemd land, maar hier, in ons eigen Nederland, in november 1984.     

 

Wat gaan wij doen in 1986? Door Gert Jan Doornink

We staan aan het begin van een nieuw jaar, 1986. En ik zou jou, maar eigenlijk in de eerste plaats mij zelf, een vraag willen stellen, namelijk: “Wat ga ik in dit nieuwe jaar doen met mijn leven? Hoe ga ik het invullen?

Wat zijn mijn gedachten, mijn verwachtingen, mijn wensen voor dit nieuwe jaar?

Hoe is ons leven met de Heer?

De jaarwisseling is een heel goed moment om eens even stil te staan bij de manier waarop je leeft. Eens even na te gaan hoe bijvoorbeeld jouw leven met de Heer is. Het is ontzettend fijn als je mag concluderen dat jouw contact met Hem optimaal is. Maar weet je, in mijn eigen leven merk ik dat ik soms een nieuwe frisse start met Jezus Christus moet maken. Heb jij ook wel eens dat gevoel, dat je leven met de Heer ‘op een laag pitje’ staat? Knaagt ’t soms ook aan jou, dat je relatie met God afgezakt is? Nou, dat gevoel ken ik wel. En op zo’n moment weet ik ook dat er een nieuw begin nodig is.

Ik ben er trouwens van overtuigd, dat we dit ge­beuren in ons binnenste niet zo maar ‘een gevoel’ mogen noemen. Nee, ik geloof dat het de Heilige Geest is, Die mij ervan overtuigt dat ik me op­nieuw mag toewijden aan de Heer. De vraag is wat ik doe als de Heilige Geest mij roept. Het is dan namelijk oppassen geblazen! De Heilige Geest werkt in ons met een zachte drang. Gods Geest is zachtmoedig.

.Maar de duivel staat klaar met zijn beschuldiging . Hij schreeuwt je in je oren:

“Je hebt er een potje van gemaakt. Je hebt je geestelijk leven verwaarloosd. Nietsnut. Luiwammes.            Denk je dat God iets met jouw leven kan doen? Vergeet het maar” .

Twee stemmen die spreken. Eén daarvan is zachtmoedig. Hij wacht op een antwoord. Hij stimuleert en roept. Hij staat aan de deur van je    leven en klopt en zegt: “Als je Me binnenlaat, ga Ik maaltijd met je houden en jij met Mij”, Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20). Die andere stem is ruw en luidruchtig. Hij verwerpt je, gooit je op je gezicht. Deze stem moet van repliek gediend worden, in de Naam van Jezus.

Twee stemmen die spreken

Vind je ’t soms ook moeilijk om beide stemmen uit elkaar te houden? Onthoud dit: de duivel is er op uit om dat geestelijk pitje, dat in de loop van 1985 in jouw leven misschien wat laag is geworden, helemaal uit te do­ven. Maar God wil er in 1986 juist een laaiend vuur van maken.

Wat ga je nu met deze twee stemmen doen? Hoe ga je je opstellen? In de eerste brief die Petrus schrijft aan de christenen die verstrooid zijn (en zo * voelen wij ons ook wel eens) heb ik een paar verzen gevonden die ik hieronder wil opschrijven, als een bemoediging voor jou en mij, 1 Petrus 5 vers 6 tot en met 11 uit het Levende Woord (1 Petr. 05:06-11)”.

Je houding tegenover de roepstem van de Heilige Geest mag als volgt zijn:

“Als je buigt onder de sterke hand van God zal Hij je oprichten als Hij vindt dat de tijd daarvoor gekomen is. Geef al je zorgen en problemen over aan God, want Hij houdt van je en zorgt voor je” .

En zo mag je je opstellen tegenover de tegenstander:

“Maar ondanks dat moet je de situatie goed inzien en geweldig op je hoede zijn voor je grote tegenstander, de duivel. Hij gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi om die te verslinden. Sla zijn aanvallen af door vast op de Heer te vertrouwen (…) Onze God is één en al goedheid” .

En dit zal het gevolg zijn van jouw houding. Het is tevens datgene wat God met je leven voor ogen heeft:

“Hij heeft jullie geroepen deel te hebben aan dezelfde eeuwige heerlijkheid als Christus. Nadat jullie het een tijdje heel erg moeilijk hebben gehad, zal Hij je persoonlijk overeind helpen op de plaats waar je hoort te staan. Hij zal je zo sterk maken, dat je nooit meer hoeft te wankelen. Hij heeft alle macht, voor altijd en eeuwig.

Amen!”

Wat is ons verlangen in dit nieuwe jaar?

Wat ga jij in 1986 doen? Mijn verlangen is om de roepstem van de Heilige Geest te beantwoorden. Wat moet het heerlijk zijn als Hij maaltijd met mij houdt en ik met Hem! Samen met Hem kan ik het leven in 1986 aan. Hij nodigt mij uit om niet passief, maar actief te zijn, een laaiend vuur!

Ook wil ik die andere stem, die mij ongetwijfeld uitdaagt en die mij onderuit wil halen, het zwijgen opleggen in de machtige naam en autoriteit van Jezus Christus in dit nieuwe jaar meer dan overwinnaar te zijn. God zegene je.

God wil meer doen!

Tot de vele beloften die de bijbel bevat en die de levende God graag vervul­len wil in allen die Hem gehoorzaam volgen, beho­ren ongetwijfeld ook de woorden van de apostel Paulus uit Efeziërs 3 vers 20 (Ef. 03:20), als hij schrijft dat God, blijkens de kracht, die in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bid­den of beseffen. Woorden die voor zichzelf spreken, maar juist daarom kunnen we er zo gemakkelijk over

heen lezen, zonder er iets mee te doen. Want wat Paulus hier verwoordt schept onbegrensde mogelijkheden voor een productief en overwinnend

geloofsleven. God is bij machte… oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen! ‘

Wij bidden om… en nu kunnen wij een schier ein­deloze rij, dingen invullen waarvoor wij bidden en verlangend zijn dat ze verhoord worden. Paulus noemt hier ‘bidden’ in verband met ‘beseffen’.

En dat is natuurlijk een kombinatie die altijd sa­mengaat, al staan wij daar nooit zo bij stil.

Positief denken

Maar nu moeten we oppas­sen! Laten we niet te vlug gaan denken dat we het eindstation al bereikt hebben. Alleen reeds van­wege het feit dat de vijand niet stil zit en zal trachten terrein terug te winnen. Wat doen wij bij de aanvallen uit het rijk der duisternis? Wij weerstaan de vijand, vast in het geloof, 1 Petrus 5 vers 9a (1 Petr. 05:09a). Wat wij ook niet over het hoofd moeten zien is dat bij God geen plafond be­staat. Het gevaar wat al­tijd weer op de loer ligt, en waaraan helaas heel wat christenen toegeven, is dat we een bepaald niveau in ons geestelijk leven hebben bereikt en dan als het ware op onze lauweren gaan rusten.

Maar een kind van God, dat werkelijk in de wil van God staat, is nooit tevre­den met datgene wat hij tot dusver heeft bereikt. Hij weet: wat ik van het nieuwe leven van Chris­tus openbaar maak, is nog niet het volkomene zoals God dat bedoelt! En al ben ik geestelijk nog zo gegroeid, ik verlang ver­der te groeien.

Paulus zegt: “Niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er­naar. . . Ik jaag naar het doel, om de prijs der roe­ping Gods, die van boven is, in Christus Jezus”, Filippenzen 3 vers 12 tot en met 14 (Filip. 03:12-14) . Dat is de instelling van de ware christen!

God kent geen limiet

Willen we het ons nog eens goed realiseren? God wil meer doen! Bij Hem zijn alle dingen mogelijk! Hij heeft geen limiet gesteld, maar wil niets liever dan ons vullen met Zijn volle heerlijkheid!

Dat geldt voor ons als ge­lovige individueel maar ook samen met de anderen.

Daarom behoren voorgan­gers en oudsten van ge­meenten zich ook telkens weer af te vragen: Be­staat er bij ons voldoende ruimte voor een verdere geestelijke ontplooiing, zodat iedereen het volwas­sen stadium in Christus kan bereiken? Anders ont­staat verstarring en af­remming en kan God Zijn volle doel niet bereiken. En God wil zo graag meer doen… veel meer doen… Oneindig veel meer doen dan wij bid­den of beseffen!

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts – 3 –

Wat zegt de Schrift over het hart?

Hart, ziel en geest vormen niet onderdelen van de mens, die dan samen de hele mens zouden zijn; neen, het zijn elk aanduidingen van de hele mens. Het zijn drie aspecten van het optreden waarin de mens zijn bestaan beleeft. Het hart geeft de koers aan. Je bent een ziel en je hebt een hart. Het hart dat is het denken, namelijk het denken dat zich richt op iets wat de mens graag wil doen. De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God. Dat is niet een zinsnede die betekent: o, het is alleen een innerlijke kwestie, neen, zijn hele planning getuigt ervan: ik reken niet met God. Het gaat hier niet over iemand die theoretisch het bestaan van God ontkent, maar over iemand die in zijn plannen God buitenspel zet. Daartegenover zegt Psalm 15 vers 2 (Ps. 015:002): “die waarheid (eigenlijk: betrouwbaarheid) spreekt in zijn hart. Dat is niet de mens die alleen maar zuivere leerstellingen zit te bedenken, maar het is de mens die betrouwbare plannen maakt. “Uw hart zij sterk”, Psalm 27 vers 14 (Ps. 027:014). En als in Psalm 57 vers 8 (Ps. 057:008) staat: “mijn hart is vast”, dan is daar een zekere doelbewuste richting, een vaste koers, een mens die weet wat hij wil. De geest van de mens is zijn drijfveer, datgene wat een mens motiveert, voortstuwt, zijn motivatie. Het hart is de controlepost van de geest.

Een mens heeft een geest, dat is de vaart, de beweeglijkheid; geest en (storm)wind is hetzelfde woord. Hart en moed hebben met elkaar te maken: coeur en courage (Franse taal) .

Nog enkele teksten uit de Psalmen:

‘Ik brul vanuit het grommen van mijn hart”, Psalm 38 vers 9 (Ps. 038-009)

“Mijn hart stuiptrekt”, Psalm 38 vers 11 (Ps. 038:011).

“De Thora des Heren is in zijn hart”, Psalm 37 vers 31 (Ps. 037:031).

“God is de rots van mijn hart”, Psalm 73 vers 26 (Ps. 073:026).

De heerbanen (pelgrimsstraten) zijn in zijn hart, psalm 84 vers 6 (Ps. 084:006)

Hoelang zal ik … kommer hebben in mijn hart, Psalm 13 vers 3 (Ps. 013:003)

”Over uw verlossing juicht mijn hart”, Psalm 13 vers 6 (Ps. 013:006).

“In Hem zekerde zich mijn hart”, Psalm 28 vers 7 (Ps. 028:007).

“Zijn hart is ondersteund”, Psalm 112 vers 8 (Ps. 112:008).

Mijn hart zij onverdeeld (tamim) in uw inzettingen”, Psalm 119 vers 80 (Ps. 119:080) .

“Een volk, dwalende van hart”, Psalm 95 vers 10 (Ps. 095:010).

“Een volk dat zijn hart niet richtte”, Psalm 78 vers 8 (Ps. 078:008).

Charles Finney schrijft: Het hart is de fontein, de bron waaruit goed of kwaad stroomt. Het hart is de hoogste intentie van de ziel (the supreme intention of the soul) Het hart konstitueert het karakter van de mens (constitutes the character of man). Het hart is: ultimate choice, uiteindelijke keuze, dus planning.

“De Here proeft (toetst) de geesten”, Spreuken 16 vers 2 (Spr. 16:02) “De Here proeft de harten”, Spreuken 21 vers 2 (Spr. 21:02). Spreuken 16 vers 1 (Spr. 16:01) zegt: Van de mensen zijn de ontwerpen van het hart”. En vers 9 (Spr. 16:09): “Het hart van de mens plant zijn weg, maar de Here zet zijn schrede vast neer”. “Wentel op de Here uw daden, dan zullen vast opgericht staan uw plannen”, Spreuken 16 vers 3 (Spr. 16:03). Ikzelf, zoals ik mij manifesteer, dat is mijn ziel. De ziel is datgene wat de mens tot een levend wezen maakt. De ziel omvat ook verlangens, bijvoorbeeld Spreuken 16 vers 26 (Spr. 16:26): “De honger van de werkman werkt voor hem, want zijn mond spoort hem aan”. Letterlijk: de ziel van de werkman werkt voor hem. De hele mens is present in zijn ziel. Als een mens zich uit, als hij hoort, ziet, handelt, dan komt daarin „ zijn hele ziel te voorschijn. Het hart is het centrum, het beleidscentrum zouden we kunnen zeggen. Het hart geeft richting aan de ziel, zodat deze zich concentreert op concrete, doelbewuste daden.

Spreekt tot het hart van Jeruzalem”, Jesaja 40 vers 2 (Jes. 40:02). Samuël zegt tot Saul: “Al wat in uw hart is zal ik u melden”. De NBG: “over alles wat u bezighoudt zal ik u inlichten”, 1 Samuël 9 vers 19 (1 Sam. 09:19). “Doe zoals in uw hart is”, 1 Samuël 14 vers 7 (1 Sam. 14:07). “Zie ik ben met u, overeenkomstig uw hart. De Here ziet naar het hart’, 1 Samuël 16 vers 7 (1 Sam. 16:07), Het hart is niet zozeer de zetel van de gevoelens, maar de bedoeling, de moed en de planning, de intentie van een wezen. Uit het hart zijn de uitgangen (oorsprongen) van het leven. Spreuken 4 vers 23 (Spr. 04:23) .

Nog een opmerking wat het lichaam betreft. Daar heeft het Hebreeuws in wezen nauwelijks een woord voor. De Hebreeuwse mens denkt concreet en spreekt over lichaamsdelen: mijn hand, mijn oog, mijn oor, mijn voeten, etc.

Gedachten over het aangezicht

Wezenlijk voor het herstel van de mens is de gedachte die de Schrift ons aanreikt in verband met het aangezicht.

a.Mens-zijn voor het aangezicht van God.

b.Het aangezicht van de broeder zien.

c.Het aangezicht van de aardbodem.

1.In Psalm 13 (een genezingspsalm) vraagt David: “Tot hoelang vergeet Ge mij voortdurend? Tot hoelang verbergt Ge uw aangezicht voor mij? Tot hoelang draag ik raadslagen in mijn ziel, kwelling in mijn hart overdag? Tot hoelang verhogen zich mijn vijanden over mij? Blik neer, antwoord mij (of: buig U naar mij), Here, mijn God, verlicht mijn ogen, anders slaap ik in tot de dood”. Het herstel (de genezing) van de mens begint hier: het aangezicht van God ontmoeten. De zegen uit Numeri 6 houdt met name in: de Here verheffe zijn aangezicht over u, de Here doe zijn aangezicht over u lichten.. Het aangezicht is wezenlijke aanduiding van communicatie. Juist daar ligt veelal het probleemgebied.

2.Doel is: het kennen van aangezicht tot aangezicht, dat is de volledige wederkerigheid. Psalm 17 tekent dit gesprek tussen God en mens, waarin de mens wordt aangesproken tot op de bodem van zijn bestaan. “Van uw aangezicht zal mijn recht uitgaan”, Psalm 17 vers 2 (Ps. 017:002). Dit loopt uit op vers 15 Psalm 17 vers 15 (Ps. 017:015): “Ik zal in waarachtigheid uw aangezicht aanschouwen en bij het ontwaken mij verzadigen met uw gestalte” .

3.Psalm 31 vers 21 (ook een genezingspsalm) (Ps. 031:021) zegt zo treffend: “Gij bergt hen in het verborgene van uw aangezicht . Als antwoord op vers 17 waar staat: “Laat lichten uw aangezicht over uw knecht, bevrijd mij door uw goedertierenheid”. Het aangezicht van God betekent: genezing, vergeving, bevrijding.

In de genezingspsalm Psalm 38 horen we driemaal het woord aangezicht , om aan te duiden wat er in een mens aan het licht komt. “Er is geen gaafheid in mijn vlees vanwege het aangezicht van Uw gramschap: geen vrede in mijn gebeente vanwege het aangezicht van mijn ontsporing” (vs.4). “Mijn wonden stinken, etteren, vanwege het aangezicht van mijn dwaasheid” (vs.6). Hier zien we het beeld van verstoorde communicatie, waardoor heel de persoonskern (gebeente) ontwricht wordt. Er zijn wonden, verwondingen, er is geen gaafheid (hangt samen met tamim) , geen vrede (shalom). Daarom de roep om herstel: “Mijn Meester, tegenover U is al mijn begeren (vs.10). “Op U wacht ik, Gij zult antwoorden” (vs.16).

In Psalm 34 vers 6 (Ps. 034:006) lezen wij: “Zij schouwen naar Hem en stralen van vreugde, hun aangezicht zal niet schaamrood worden” . Hier wordt een volk getekend dat uit de ballingschap terugkomt. Ze zijn net als de psalmist zeil, “ontrukt aan hun verschrikkingen, angsten, van hun terugdeinzen, hun reserves” (vs.5).

Psalm 41 een andere genezingspsalm, eindigt aldus: En ik, gaaf ben ik, Gij , hieldt mij ’vast en Gij zult mij stellen voor uw aangezicht voor altijd” (vs 13) of- “mij echter, in mijn eenvoud hebt Gij mij vastgehouden, Gij stelt mij voor uw aangezicht voor altijd” . De eigenlijke genezing vond plaats in het bidden en smeken: de relatie met de Meester werd hersteld.

Psalm 68, een uittocht psalm, heeft in de verzen 2 tot aangezicht als motiefwoord: “Gods aangezicht ontbindt en bindt, verstrooit de vijanden en verzamelt de zijnen: zijn haters vluchten van voor zijn aangezicht (of vanwege), zoals was smelt voor het aangezicht van het vuur, verdwijnen goddelozen (doemenden) voor het aangezicht van God” (vs.1-3). “De waarachtigen echter verheugen zich, zijn verrukt voor het aangezicht van God (vs.4). Jubelt voor zijn aangezicht” (vs.5). “God, toen Gij uittrokt voor het aangezicht van uw volk” (vs. 8). Toen beefde de aarde, droop de hemel voor het aangezicht van God, voor het aangezicht van God, de God van Israël” (vs.9). Het hele exodus-gebeuren komt op gang door, dank zij Gods aangezicht: zo wordt de uittocht, de tocht door de woestijn naar de stad mogelijk. Alleen zo komt de mens in het heiligdom.

Uniek is de bede in Psalm 119 vers 135 (Ps. 119:135): “Doe uw aangezicht lichten in uw knecht”. Elders horen we steeds: Laat uw aangezicht lichten óver uw knecht” Hier bidt de psalmist dat het licht in hem mag gaan schijnen, dat de Meester zelf lichtend in hem aanwezig zal zijn.   (wordt vervolgd)

 

Drie discipelen door Gerry Velema

Er waren eens drie disci­pelen . . .

Petrus,

hij was de tem­peramentvolle discipel.

Zijn karakter kende vaak uitersten. In zijn wandel met de Heer was hij óf helemaal voor óf helemaal tegen. Een zwart-wit den­ker. En zo beleefde hij het ook: zwart-wit en droog-nat. Zijn ervarin­gen, opgetekend in de bijbel, zullen je dat ver­tellen .

Petrus. Jezus begreep dat hart zo goed. Hij stond zo eindeloos positief tegen­over de ‘blundermaker’ van zijn kleine gemeente. Jezus en Petrus. Jezus die profeteerde dat uit Petrus een rots zou voor­komen, waarop de Heer zijn gemeente zou bouwen.

Johannes.

Viel hij niet op door zijn stille, wijze geest? Hij was de discipel die eerst nadacht voordat hij handelde of sprak. Zijn karakter kende diep­ten, die door de Heer ge­vuld werden met kostelijke gedachten. Na Jezus’ dood en opstanding herkende Johannes de Heer op het strand, waar ze vlakbij aan het vissen waren.

Johannes, vol geloof en verwachting, zag, wat de anderen nog niet zagen. Maar Johannes was geen Petrus, die spontaan de boot uitsprong, zijn Hei­land tegemoet. En Petrus was niet een Johannes, dat hij Jezus herkend zou hebben. En wat had Jezus ze beiden lief!

Thomas.

Ach de twijfe­laar of de ongelovige Tho­mas. We weten het wel, Thomas die niet uit geloof maar uit het aanschouwen leefde. En toch was hij ook één van de gemeente­leden van de Heer Jezus. Eén discipel mocht ook Thomas zijn.

En de Heer hield heel veel van Thomas. Apart voor Thomas kwam Hij nog eens zich tonen aan de discipe­len na zijn opstanding. En tot geen van de anderen had Hij in zijn liefde ge­zegd: “Kom maar, over­tuig jezelf maar, dat Ik het ben” . Jezus hielp Thomas in zijn onzeker­heid en voerde Thomas hogerop, naar het zekere: Jezus Christus leeft!

Is het niet geweldig fijn, dat de Heer mensen als een Petrus, een Johannes en een Thomas bijzonder liefheeft en hen werkelijk begrijpt en helpt.

Nee, we hoeven niet alle­maal hetzelfde te worden. Eén Heer voor ons alle­maal. Zo groot is de Heer! Hij gaat met u en mij en heel eigen en persoonlijke weg. Prijst de Heer daar­voor!

 

Levend Geloof – 265

1984 september nr. 251

Er is maar een evangelie door Gert Jan Doornink

“En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

De grote opdracht voor de gemeente

Matteüs 24 is een veel geciteerd hoofdstuk uit de bijbel. Vooral schrijvers over de eindtijd nemen dit hoofdstuk vaak zeer uitvoerig onder de loep. Opvallend daarbij is dat de uitspraak van Jezus over de prediking van het evangelie van het Koninkrijk vaak weinig of geen aandacht krijgt. Terwijl dit juist de grote en aller belangrijkste opdracht is van de eindtijdgemeente. Want temidden van alle duisternis, destructie en verwarring blijft God zijn grote liefde jegens de mens de kroon   der schepping – betonen. God wil niet “dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Onze God is een goede God en zoals Hij eens zijn Volmaakte goedheid tot openbaring bracht in zijn Zoon, die is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren” Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38), zo doet Hij thans via de gemeente. Maar deze gemeente is  dan ook geroepen hetzelfde evangelie openbaar te maken wat Jezus deed: het evangelie van het Koninkrijk; het volle evangelie.

Een andere evangelieverkondiging is nooit Gods bedoeling geweest. Er is maar één werkelijk, Gode welgevallig evangelie: het evangelie, dat de mens die er op ingaat, werkelijk verlost uit satans macht en hem overplaatst in Gods Koninkrijk.

Het brengen van dit evangelie brengt als consequentie mee dat verdrukking en vervolging ons niet bespaard zullen blijven, want de duivel haat de verkondiging en beleving van dit evangelie. Daarbij zullen we er rekening mee moeten houden dat deze verdrukking niet alleen komt vanuit de wereld en het naam-christendom, maar ook via christenen die het volle evangelie afwijzen. Immers zolang we het echte evangelie afwijzen zitten we nog in verkeerd vaarwater en heeft satan een vinger in de pap.

Het evangelie zonder compromis

Jezus was altijd bezig op radicale en compromisloze wijze het evangelie te verkondigen. Voor Hem bestond er geen halfslachtigheid of vaagheid. Hij wist hoe geraffineerd en listig satan de mensen gebonden probeerde te houden. Maar in gehoorzaamheid aan de opdracht van de Vader was Hij ten alle tijde bezig satan te ontmaskeren en te overwinnen.

Het evangelie van het Koninkrijk is een geestelijk evangelie, daarom kan het nooit op één lijn gesteld worden met veel hedendaags evangelie, wat horizontalistisch is of allerlei theorieën naar voren brengt van wat er op deze aarde kan gaan gebeuren. Jezus sprak: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:36). Het volle evangelie maakt ons juist los van deze wereld. Het bindt ons aan de Vader, dat wil zeggen maakt ons één met Hem. Johannes schrijft: “Onze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus” 1 Johannes 1 vers 3b (1 Joh. 01:03b).

Het bewerkt dat we de dingen gaan zoeken, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods en dat we de dingen bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn” Kolossenzen 3 vers 1 (Kol. 03:01). Het maakt ons bewust dat we hemelburgers zijn die, vanuit onze plaats in de hemelse gewesten, leren strijden en overwinnen.

Het is een heerlijke zaak betrokken te zijn bij de verkondiging van dit evangelie. Daarbij wordt niet van ons gevraagd of wij een speciale bediening of ambt hebben, maar ieder kind van God, dat door Gods Woord en Geest de ogen voor dit evangelie geopend zijn, is geroepen dit evangelie door woord en daad openbaar te maken. Wie trouwens eenmaal dit evangelie heeft leren kennen zal ook niet anders meer kunnen en willen. God heeft zo’n grote liefde jegens ons gehad dat Hij zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, en heeft ons met en in Hem alle dingen geschonken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Deze liefde zal bij een waarachtig kind van God nooit onbeantwoord blijven. Hij heeft zijn liefde in onze harten uitgestort door de Heilige Geest Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Daarom zullen wij als eindtijdchristen niet zwijgen, maar het volle heil proclameren, dwars tegen alle tegenstand in. God zal ons er voor bewaren dat de vijand ons er toe zal brengen een ander evangelie te verkondigen, want er maar één evangelie! Aan dat evangelie willen wij trouw blijven! En al worden wij dan door allen gehaat om zijns naams wil, het is als een rotsvaste zekerheid gegrift in onze harten dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden!

 

De mens Gods wordt voltooid door Jan W. Companjen

 

Lezen: Jesaja 11 vers 1 tot en met 10 (Jes. 11:01-10). Vanaf Jesaja 11 vers 9 (Jes. 11:09) staat daar: “Men zal geen kwaad doen noch ver­derf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedek­ken. En het zal te dien da­ge geschieden, dat de vol­ken de wortel van Isaï’ zul­len zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn”.

De groei naar de volwassenheid

Opwassen tot het zoonschap houdt in dat wij de manne­lijke volwassenheid zullen bereiken. Dat wij geestelijk volwassen zullen worden is een geweldig perspectief. In 1 Korinthiërs 13 (het hooglied van de liefde) staat: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind en re­deneerde ik als een kind; eenmaal man geworden legde ik mijn kinderlijke manier van doen af.

Wat we nu nog zien zijn de vage beelden in een spiegel, maar dan (als we volwassen zijn) staan we oog in oog. Nu is mijn kennis beperkt, maar dan zal ik kennen zo­als God mij kent”.

Paulus doelt hier op de gro­te gave van het nieuwe ver­bond in Jezus Christus, dat wij God leren kennen zoals Hij in werkelijkheid is en dat wij de Zoon Gods gelijk­vormig zullen worden.

Het Woord Gods zal ook in het lichaam van Christus, de gemeente, vlees worden. Dat wil zeggen dat wij als gemeente van Christus tot één Geest zullen gaan samengroeien met de Vader en de Zoon opdat wij één zijn zoals de Vader en de Zoon reeds een samen ge­smolten eenheid is. Deze eenheid van God en Jezus is het voorbeeld voor de eenheid van de gemeente en die eenheid komt voort en wordt mogelijk gemaakt door de doop in de Heilige Geest. Christus in ons, de hoop der heerlijkheid is daarbij ons devies. Gods Geest moet en zal aldus gestalte krijgen in ons vlees en le­ven. Alles wat daarvoor no­dig is, is volbracht op het kruis van Golgotha. De ak­ker is de wereld, daarop speelt zich alles af. Die ak­ker, de wereld dus, is ge­kocht en betaald met het leven van Jezus Christus. Hij heeft ons gekocht voor God met zijn bloed uit elke stam, taal, volk en natie Openbaring 5 vers 9 (Openb. 05:09).

Vermeerdering van de geestelijke kennis

Het opwassen tot het zoon­schap houdt in dat onze Geestelijke kennis vermeerderd wordt. Er zijn zo in de loop der jaren nogal wat leerstukken ontstaan die zeer belemmerend werken op het goed verstaan van Gods Woord en daardoor de groei van de kennis Gods in de weg staan. Het is de duivel gelukt om dusdanige barricades op te bouwen dat het zuivere uitzicht vol­komen verloren is gegaan.

Eén daarvan is het leerstuk van de drie-eenheid. Het geloven in een eenheid die bestaat uit God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Wie Jezus wil gaan volgen en zich wil gaan uitstrekken naar zijn beeld, zal bij het leerstuk van de drie-eenheid al spoedig merken dat dit leerstuk een geweldig ob­stakel is naar de ‘volheid Gods’. Uit dit dogma komt toch immers naar voren dat Jezus toch eigenlijk God zelf is/was, en geen mens van vlees en bloed zoals u en ik. Hij wordt boven het algemeen menselijke gesteld en zijn inspirerend voorbeeld, wat Gods Geest in een mens van vlees en bloed vermag, gaat volkomen verloren. Hij was God, handelde Goddelijk, maar wij, wij zijn maar mensen. Mensen van vlees en bloed, weliswaar ge­doopt met de Heilige Geest, maar toch… ergens zon­daars en mensen met een mankement die niet geheel de weg Gods kunnen gaan.

Nu, geliefde broeders en zusters, ik kan u verzeke­ren dat, als u zo denkt, uw denken nog kinderlijk is en/of door de duivel gebeten bent. (Drie-eenheid)De slang, die hielenbijter, is er de oorzaak van dat uw gang op het geestelijke pad nog niet vast en zeker is.

God is Geest en Hij open­baarde zich in Christus. Hij schiep na de eerste Adam een nieuwe Adam en zijn Woord, dat gesproken was voor het gehele menselijke geslacht, werd vlees, werd zichtbaar in deze wereld. Hij werd aldus de eerstgeborene van een nieuw menselijk ge­slacht waarmee God de Va­der van al het Geestelijke leven, contact kon onder­houden. Dé Heilige Geest is de Geest van God en die Geest van kracht, liefde, volheid en oneindige goed­heid, die alles wat door de duivel overweldigd is, weer wil herstellen, wil wonen in mensen, waarvan Jezus Christus de eerste was. Zo­als reeds eerder gezegd kunnen wij dit het beste vergelijken met het menselij­ke lichaam, dat ook een drie-eenheid is, namelijk geest, ziel en lichaam. Die drie zijn ook één en niet te scheiden.

Jezus koos bewust voor de weg Gods

Jezus, in wie het Woord Gods als eerste gestalte kreeg, was een mens zoals u en ik. Hij had een eigen vrije wil. Hij kon wel en ook niet naar Golgotha gaan. Hij wist dat God zijn Vader was en koos bewust voor de weg Gods. Hij kocht ons aldus vrij uit de macht van satan. Hij be­dacht de dingen die boven zijn. Hij was de eerste met een volkomen geestelijk le­ven die kon zeggen: Ik doe geen ding of de Vader heeft het mij gezegd, ge­leerd. Zijn kennis was vol­komen. Hij wist dat Gods Geest alles in Hem was en daarom kon Hij zeggen: Voor de wereld er was, was Ik. Zoals Ik, Jezus, ben zo heeft God, de Vader van de ganse schepping, zich de mens vanaf de schep­ping gedacht.

Wij zijn, door geloof in Hem, mede opgenomen in dat grote plan Gods en met Christus mede gezet in de hemelse gewesten om daar het plan Gods te gaan uit­voeren. Daarvoor is ken­nis, Goddelijke kennis no­dig. Door de eeuwen heen is er steeds een strijd ge­weest tussen de mens die de zintuigen (hetgeen je zag, voelde, hoorde, enz.) lieten meewerken bij hun inzicht betreffende de ‘wa­re kennis’ en hen die het werk van de zintuigen op een laag pitje hielden. Menigmaal is in de geschie­denis gebleken dat bepaal­de kennis radicaal omver werd gegooid. Onder andere vond dit plaats door de steeds verdere ontwikkeling van de techniek. Na alle onderzoek kwam men uitein­delijk tot de Bijbelse conclusie dat ons kennen als mens, ten dele is. Ware kennis, zowel in het Geeste­lijke als in het natuurlijke, is slechts mogelijk door communicatie met God de Vader en Schepper van al­les waarover wij als mens, als kroon der schepping, gesteld zijn. Zijn Geest zal ons leiden naar het juiste inzicht en daardoor tot de ware kennis, namelijk Gods plan met deze wereld.

In 2 Korinthe 2 vers 6 tot en met 16 (2 Kor. 02:06-16) lezen wij een duide­lijke uiteenzetting betreffen­de deze Goddelijke wijsheid. Het geweldige plan Gods, waarbij het gehele volk Gods dat door Christus gered is, betrokken is. Paulus zegt daarvan in het genoemde Schriftgedeelte dat het een wijsheid is bedoeld voor in­gewijden. Het is niet een wijsheid van deze wereld of van de machtigen van deze wereld, want aan hun macht komt een einde. Nee, wat wij verkondigen is Goddelij­ke wijsheid die zal dienen tot glorie van de ganse schepping. Zouden de anti- goddelijke machten die de kruisiging van Jezus uitein­delijk hebben bewerkstel­ligd, van dit plan op de hoogte zijn geweest, dan hadden zij Christus niet la­ten kruisigen. Zij hebben zich namelijk aldus zelf van hun macht beroofd.

God zelf wijst ons de weg

Het is daarom dan ook zo’n harde noodzaak dat wij in deze eindtijd door God zelf geleerd worden. Wij zullen er voor moeten komen open te staan dat Hij ons ook heden, vandaag, iets te zeggen heeft op de weg naar het herstel van alle dingen. Daarvoor is het openbaar worden van de zonen Gods noodzakelijk en dat de gaven van de Geest weer goed gaan functioneren. Ook is het belangrijk dat wij door profeten en leraars weer op het juiste pad, de hoge weg, worden gezet.

Voor een ieder die geloof heeft en met ons belijdt dat de toekomst, ook van deze wereld, des Heren is, gaan de deuren open, gaat de hemel open en wordt de boekrol geopend. Een rol tot de eindtijd bewaard voor hen die daartoe zijn opgeklommen.

In dat Messiaanse vrederijk zal men geen kwaad doen, noch verderf stichten, want de aarde zal vol wor­den van de kennis des He­ren. En het zal te dien dage geschieden dat de volken de wortel van Isaï (Jezus Christus) zullen zoeken. Dan zal Jezus in het middel­punt staan, als een banier van de natiën en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.

Jezus komt alle eer toe, Hem het hoogste eerbetoon. Hij vervult Gods raads­besluit.

De mens Gods wordt in ons voltooid!

 

 

 

Het nieuwe Jeruzalem (gedicht) Piet Snaphaan

Een Stad onwankelbaar gebouwd.

Met kostbare talenten,

Als Gods stad werd zij eens ontvouwd,

Johannes had haar reeds aanschouwd,

Als Stad met fundamenten.

 

Een Stad van ruimte, levend Licht,

Versierd met edele soorten,

Jeruzalem door God gesticht,

Zij krijgt gestalte, komt in ’t zicht,

Als stad met open poorten.

 

Jeruzalem gij Stad in wien,

Geen zon zich hoeft te tonen,

Waar ook geen tempel is te zien,

God is haar Licht, en bovendien,

Is zij als Stad volkomen.

 

O, heil’ge Stad, die vol zal zijn,

Van heerlijkheid en luister,

Met hemelburgers, groot en klein,

Die door het bloed gereinigd zijn,

Ontkomen aan het duister.

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts – 6 –

Het gesprek wordt hersteld

Het thema van Zacharia 3 zouden we als volgt kunnen formuleren: het herstel van het gesprek. “Vervolgens deed Hij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). De gestalte die hier in het middelpunt staat, is de hogepriester; hij vertegenwoordigt het priesterschap. Zijn naam is veelbetekenend: Jozua wil zeggen: de Here bevrijdt. Dit is God op het hart geschreven; zo is zijn wezen: Hij doet niets liever dan bevrijden, in de ruimte zetten, zoals de oorspronkelijke zin van het woord is. Maar in welke ruimte zet God de mens? In de ruimte van het gesprek. Mens zijn is aangesproken zijn. Mens zijn is antwoord geven, nog dieper, nog intenser: antwoord worden aan God. God wil dat we onszelf leren zien: jij bent antwoord, waar Hij op wacht.

Er is nog een gedachte die door de naam Jozua wordt opgeroepen: de herinnering aan de oeroude daden van bevrijding ten tijde van de intocht in Kanaän wordt erdoor wakker gemaakt. Eenmaal was daar een Jozua die het volk voorging en die ruimte maakte in het land. Derhalve, wanneer hier opnieuw de naam Jozua klinkt, dan gaat er een heimwee leven, een diep verlangen, een hunkering naar die daden Gods van het begin, Jozua, die zoete naam met zijn verborgen schatten: zou die naam nog eens opnieuw door de hemelen gaan ruisen, zou die naam nog weer de geestelijke wereld in beweging kunnen zetten, zou de Here nog weer eens als in de dagen van de oertijd, als in de dagen van het begin, als in de morgenstond van de geschiedenis, een God van bevrijding kunnen worden?

De heenwijzing naar de volkomen mens

Jozua, naam die oertijd en eindtijd verbindt, want tegelijk is deze naam een heenwijzing naar de naam Jezus, de volkomen mens, de laatste Adam, dat wil zeggen de laatste Mens, of wel de mens van het eindstadium, de mens in wie alle bevrijdende daden van God hun concentratiepunt, hun realisering, hun eindvervulling vinden.

Zo staat daar deze Jozua, gestalte van priesterschap en bevrijding. Een priester is een oprichter, want het Hebreeuwse woord ‘cohen’ hangt samen met een werkwoord dat op richten betekent. Een heel diep verband, want daarin ontdekken we dat een priester in wezen betrokken is bij de wederoprichting van alle dingen. Zoals God oprichter is, wederoprichter, zo zal de ware mens daarin deelgenoot zijn; een priester is iemand die het gevallene opricht, het neergebogene opheft, het verdrukte doet opstaan, opdat het weer mens zal zijn.

De aangetaste identiteit

Zo zien we deze Jozua daar staan, maar er is iets met hem aan de hand, het beeld wordt verduisterd, zijn gestalte is niet helder, zijn identiteit is aangetast, zijn oog omfloerst. Er staat een aanklager aan zijn rechterhand; niet Jozua is degene die spreekt, maar die aanklager heeft het woord. Zo is er geen gesprek, datgene waar de hele geschiedenis op gebouwd is, het gesprek tussen God en mens, dat is geblokkeerd. We komen hier tot het hart van de zaak, het hart van de wereldhistorie: als er geen priesterschap is, staat de geschiedenis stil. Dan is er geen heling van de tijd. Zo priester, zo volk: dat wil ook zeggen: als de priester verstomt, als de priester faalt, geremd is, met beschaamd gelaat staat, dan is er geen hoop voor het volk, geen hoop voor de schepping, geen uitkomst voor de geschiedenis, dan is de historie niets anders dan een langzaam doodbloeden van de tijd, een sterven van volkeren.

Herkennen we hierin niet het beeld van de gemeente door vele eeuwen heen, in het verleden en nu nog? De aanklager staat aan haar rechterhand. In naam van God zijn heel vaak geen daden van bevrijding verricht, maar integendeel, juist daden van knechting. Zo lezen we bijvoorbeeld: ‘Geregeld doken er karavanen met witte vlaggen uit de woestijn op. De kamelen zwaar bepakt met ivoor en gom, en gevolgd door troepen aan elkaar gebonden negers. Een neger kostte een halve schepel tarwe en bracht in Portugal in onze waarde twee a drie duizend gulden op. De Portugezen vonden dat het fortuin hun zo langzamerhand wel toekwam. In een reisverslag staat ronduit: Eindelijk behaagde het God, de Beloner van alle goede daden, voor de menigvuldige in zijn dienst geleden tegenspoeden, hun roem voor hun moeiten en vergoeding voor de onkosten te geven, want aan mannen, vrouwen en kinderen werden tezamen 165 stuks gevangen’.

Zo werd het priesterschap verdonkerd; de bevrijding bleef uit. Aanklacht na aanklacht stapelde zich op. Wat gemeente moest heten, werkte niet mee met de Bevrijder, doch maakte gemene zaak met de slavendrijver. Zo staat de gemeente daar, met vuile klederen, een gestalte, belast en besmet, niet meer in staat tot gesprek, want de aanklager heeft gelijk.

Wie kan het gesprek herstellen

Is er dan nog een wending mogelijk? Kan priesterschap hersteld worden? Alleen als God een brandhout uit het vuur rukt. Het vuur woedt, het vuur spaart niets en niemand, het vuur kent geen mededogen; zo is de grimmigheid van de boze. De priesters hadden hun positie verspeeld en ballingschap was het resultaat, als een vuur had Babel het heiligdom en de dienst des Heren verteerd, de dienaren ontluisterd. De wegen naar Sion treuren, haar priesters zuchten, zo horen we in Klaagliederen.

Alleen God kan de aanklacht tot zwijgen brengen en het gesprek herstellen. “De Here echter zeide tot de satan: De Here bestrafte u, satan, ja, de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u” Zacharia 3 vers 2 (Zach. 03:02). Heel sterk komt in de wijze van formuleren naar voren: de vrijspraak gaat van God zelf uit. De Here, dat is zijn exodus- naam, Hij is de God van de vrijspraak, de God die er immer weer op uit is, het gesprek weer op gang te brengen. Door vrijspraak wordt het gesprek weer geopend. Het woord ‘bestraffen’ betekent eigenlijk: schelden. God scheldt de satan, dat is de hinderaar, de dwarsligger.

Dan gaat er iets veranderen. Dan is het niet meer: de satan aan mijn rechterhand, maar: de Here is aan mijn rechterhand, en daarom wankel ik niet Psalm 16 vers 8 (Ps. 016:008). Eerst zou de mens wankelen en vallen, hij kon niet staande blijven in het gericht, maar nu wankelt hij niet langer, hij kan staan te midden van de gerichten. Zo werd Jezus de eerste mens die stand hield in het gericht, zodat van Hem gezegd kon worden: “Want Hij (de Vader) is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou” Handelingen 2 vers 25 (Hand. 02:25), waar Petrus de genoemde psalm citeert en toepast op Jezus) .

De verwrongenheid gaat verdwijnen

Jozua was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit” Zacharia 3 vers 3 en 4a (Zach. 03:03-04a). Er staan dienstengelen gereed en zij worden ingeschakeld om Jozua te ontdoen van de oude klederen. Dan komt het woord tot hem: “Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestkleren aan” Zacharia 3 vers 4b (Zach. 03:04b). Het begrip ‘ongerechtigheid’ heeft als grondbetekenis: verwrongenheid. Zonde maakt het wezen van de mens verwrongen. Hij kan zichzelf niet meer zijn. Letterlijk staat er: Ik doe uw verwrongenheid van boven u overtrekken. Zoals een nevel boven het hoofd van een mens wegtrekt. De verwrongenheid moet plaats maken voor feestdracht. Het hier gebezigde woord voor feestkleren komt slechts tweemaal in Tenakh voor en duidt, vanuit het Arabisch afgeleid, op geschonken erekledij.

Nu is het frappant dat we in vers 5 lezen: “Ik nu zeide” . We bemerken dat de profeet hier zelf een aandeel krijgt in het restaureren van het priesterschap. Hij raakt betrokken in het gesprek. Hij geeft aan wat er nodig is om Jozua in zijn ambt te herstellen. God wil niet dat de mens maar gelaten alles over zich heen laat komen, maar dat hij bewust en met inschakeling van zijn denkvermogen meedoet. Van Zacharia als profetisch mens wordt verwacht dat hij gedachten aandraagt die in het herstelplan van God passen. God zoekt de mens die met Hem meedenkt, met Hem meeleeft, met Hem meevoelt. Die mens zal meer en meer gaan aanvoelen wat er nodig is voor de realisering van Gods bedoelingen.

“Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten” Zacharia 3 vers 5a (Zach. 03:05a). Met de tulband wordt aangeduid een doek die meermalen om het hoofd gewikkeld wordt, het teken van de hogepriesterlijke waardigheid. Toen Jozua daar stond voor God, was hij derhalve ook zijn waardigheid kwijt. Wat Zacharia hier naar voren brengt, is dus van de hoogste importantie; hij beseft dat er één ding urgent is: het herstel van de waardigheid. “Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan, terwijl de Engel des Heren erbij stond” Zacharia 3 vers 5b (Zach. 03:05b). Letterlijk staat er: ze bekleedden hem met gewaden. Speciaal wordt erbij vermeld dat de engel of bode des Heren tijdens deze plechtigheid stond, dat houdt dus in dat hij van zijn zetel opgestaan was. Staan duidt op een strijdbare houding. Het is een strategisch moment. Wanneer het priesterschap hersteld wordt, staan de engelen op. We bespeuren hier een geestelijke wet: wanneer de priesters weer tot waardigheid komen, heeft dat zijn uitwerking in de geestelijke wereld; de engelen verheffen zich dan om tot actie over te gaan.

De bewaring des Heren

“Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan” Zacharia 3 vers 6 en 7 (Zach. 03:06-07) . Nauwkeurig vertaald staat er niet: hij vermaande Jozua, maar hij betuigde Jozua.

Vervolgens is er sprake van twee voorwaarden en drie beloften. De voorwaarden zijn: in mijn wegen gaan, en de opgedragen taak waarnemen, letterlijk staat er een uitdrukking die met name in Numeri nogal een rol speelt: mijn bewaring bewaren. Dit mogen we niet zomaar slordig vertalen; dan gaat de kracht eruit. Van Abraham zegt God in Genesis 26: “hij heeft bewaard mijn bewaringen” . In Leviticus 8 klinkt de oproep tot Aaron en zijn zonen: “bewaart de bewaring des Heren” Leviticus 8 vers 35 (Lev. 08:35) . Dat gaat dieper dan wat het NBG noteert: “gij zult het u door de Here gegeven voorschrift in acht nemen” . Het gaat hier om de bewaring des Heren. Dat wil zeggen: het gaat erom, wat God bewaart. Hij is principieel degene die bewaart. Wat bewaart Hij? Hij is de bewaarder Israëls, Hij bewaart de mens, de schepping die Hij gemaakt heeft. Nu ontvangt de mens de opdracht, te bewaren de bewaring Gods, anders gezegd: hij moet bewaren wat God bewaart. Hij is dus geroepen om navolger van God te zijn. Juist tegen de achtergrond van de ballingschap, waar immers zovele kostbare waarden verloren gingen, krijgt deze opdracht die Jozua ontvangt, zijn bijzondere reliëf.

Zo ook nu, in onze dagen: God plaatst ook ons als priesters voor de taak, te bewaren wat Hij bewaart. De gemeente heeft de roeping, te bewaren; wat zal zij bewaren? Het waarachtige mens zijn, de waarde van het bestaan, zo aangevochten in deze tijd waarin de mens gelijk gesteld wordt met een machine, een onpersoonlijk voorwerp. De gemeente zal bewaren de waarde van God, in een tijd waarin zovelen het kwade aan Hem toeschrijven. De gemeente zal bewaren de waarde van de schepping, in een tijd waarin zovelen zeggen: alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; in een tijd waarin velen de aarde afschrijven als ‘wijlen de planeet aarde’ (the late planet earth) . De gemeente zal bewaren alles wat haar Meester bewaart.

De mannen van het wonderteken

Dan zijn er drie beloften: ten eerste, gij zult mijn huis richten, ten tweede, ge zult mijn voorhoven bewaren (weer dat woord ‘bewaren’), en ten derde, Ik zal u doen verkeren, letterlijk: Ik zal u toegangen geven tussen hen die hier staan. Dus hem wordt toegezegd de entree in de geestelijke wereld, de toegangen tussen de hemelse heerscharen zullen voor hem openliggen.

“Hoor toch, Jozua, hogepriester, gij en uw gezellen die voor u zitten – zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen – ”            Zacharia 3 vers 8a (Zach. 03:08a). Nu wordt hij aangesproken met zijn gezellen, er staat eigenlijk: uw genoten, dat wil zeggen uw deelgenoten, uw lotgenoten, uw reisgenoten of volksgenoten. Een mens is nooit alleen; hij is er altijd samen met zijn genoten, hij staat altijd in een gesprek. De mannen die hier met Jozua verbonden optreden, zijn de priesters. Zij zijn mannen van het wonderteken, dat houdt in dat zij zelf door hun aanwezigheid een teken vormen, een teken dat naar Gods toekomst wijst, teken van een nieuwe tijd, keerpunt in de geschiedenis.

De genezer van de eenzaamheid

“Voorwaar, zie. Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen” Zacharia 3 vers 8b (Zach. 03:08b).

We hebben hier te maken met een naam van de Messias; ook Jeremia sprak reeds over de Spruit: “Zie, dagen komen, is de uitspraak des Heren, dat Ik zal doen opstaan voor David een rechtvaardige (eigenlijk waarachtige) Spruit” Jeremia 23 vers 5 (Jer. 23:05). Trouwens we kunnen nog verder teruggaan: Jesaja heeft al een dergelijke gedachte doorgegeven: “Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (letterlijk: de Spruit des Heren) tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” Jesaja 4 vers 2 (Jes. 04:02). Een uitermate verkwikkend woord, juist tegen de achtergrond van de doorstane ballingschap. Na de dorheid en doodsheid, de jaren van onvruchtbare aarde, van vruchteloze moeite, van zinloosheid, eindelijk weer een sprietje boven de grond. Wat een vreugde na een lange barre winter, als er op de wijde kale vlakte weer iets groens opschiet.

Wanneer Jesaja het herstel van de ballingschap wil typeren, gebruikt hij maar liefst negen keer de woorden spruit of uitspruiten. Zo bijvoorbeeld in dat prachtige slotvers van Jesaja 61, dat letterlijk vertaald aldus luidt: Want zoals de aarde haar spruit doet uitgaan, en zoals een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here Here waarachtigheid en lof doen uitspruiten ten overstaan van alle volken.

Wat is die Spruit? Een mens, een knecht van God; een mens in gesprek met de hemel en in gesprek met de aarde. Zacharia ziet hem komen. Zo zal Jezus straks zijn; hij wordt de mens die volledig staat in het gesprek met zijn Vader, en die daarom het gesprek met de aarde aankan. Zo is Hij knecht, Hij dient de hemel en de aarde. Zo geneest Hij de eenzaamheid van de geschiedenis.     (wordt vervolgd) .

 

In de voetstappen van Jezus door G. J. R. Doornink

 

“Want hiertoe zijt gij geroe­pen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”

1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Als gemeente van de eindtijd zijn wij geroepen de volheid van Jezus te openbaren. Soms lijkt het wel dat we hiervan nog ver verwijderd zijn, als we zien op de ver­deeldheid , krachteloosheid en liefdeloosheid, die zich in de gemeente vaak nog openbaart, in plaats van de overwinning van Jezus.

Toch mogen we er zeker van zijn dat God die in ons een goed werk is begonnen dit ook zal voortzetten! Alle op­rechte kinderen Gods die het verlangen hebben meer en meer de heerlijkheid van God door hun leven heen tot openbaring te brengen, zullen ervaren dat God dit door zijn Geest ook be­werkt. Wie de weg met Je­zus in geloof en gehoor­zaamheid bewandelt, gaat ook steeds meer het beeld van Jezus openbaren. Hij laat zich niet afremmen door welke tegenwerkende macht uit het rijk der duis­ternis ook, maar heeft slechts één doel voor ogen: Gods wil te doen. En Gods wil is “het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Gods Geest is de grote inspiratiebron in zijn leven. En daardoor is het mogelijk ten volle Jezus als voorbeeld te volgen, daardoor is het iedere dag opnieuw mogelijk in zijn voetstappen te treden.

Vijf redenen om Jezus te volgen

Wij willen nu vijf redenen bespreken waarom wij in de voetstappen van Jezus behoren te treden.

– Omdat God liefde is.

God zond het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) zegt: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verlo­ren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in ieder opzicht wat Goddelijke liefde was. Hij vergaf de zondaren hun zonde, Hij genas de zieken en bevrijdde de gebondenen. Hij toonde wat er leefde in het vaderhart van God. Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03) zegt dan ook van Hem dat Hij de afstraling van Gods heerlijk­heid was en de afdruk van zijn wezen. Niet alleen in het doen van wonderen en tekenen bewees Hij Gods liefde jegens de mensen, maar het kwam door heel zijn leven tot openbaring. Petrus schrijft dat als Hij gescholden werd, niet te­rugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaar­dig oordeelt 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23).

Nu Jezus niet meer lichame­lijk op aarde is, heeft de gemeente tot taak deze God­delijke liefde te openbaren. Wij zijn nu het lichaam van Christus. Wij mogen dezelf­de dingen doen die Hij deed, maar ook zullen we er rekening mee moeten houden, dat ook wij veel onrecht zullen moeten ver­duren. Maar een waarachtig kind van God weet dat niets en niemand hem kan scheiden van de liefde Gods geopenbaard in Jezus Christus. Hij brengt niet alleen de gaven maar ook de vrucht van de Geest tot openbaring, want zóu dat niet het geval zijn, dan zou de wereld niets kunnen bemerken van het feit dat God een God van liefde is. Daarom willen wij treden in de voetstappen van Jezus!

– Omdat Christus een volkomen Verlosser is.

Jezus is de Verlosser naar lichaam, ziel en geest. Pe­trus schrijft van Hem dat Hij onze zonden in zijn li­chaam op het hout ge­bracht heeft, opdat wij aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zou­den leven; en door zijn striemen zijt gij genezen” 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). Dit werd reeds door de profeet Jesaja geprofeteerd en later ook door Matthéüs aan ge­haald als Jezus zieken ge­neest en boze geesten uit­drijft Matteüs 8 vers 16 en 17

(Matt. 08:16-17).

De gemeente van Jezus Christus zal daarom ook op dit punt nooit water in de wijn mogen doen, zoals he­laas hier en daar is gebeurd. We kunnen ons daarbij niet verschuilen achter fouten en fanatieke handelingen die door sommigen gemaakt zijn in het verleden. De gene­zing en bevrijding behoort altijd een wezenlijk onder­deel van de prediking van het evangelie te blijven.

Ook in dit opzicht mogen wij het nooit anders doen dan Jezus deed.

– Omdat Hij ons voorbeeld is .

Petrus zegt dat Hij ons een voorbeeld heeft nagelaten. Dat spreekt helemaal voor zichzelf. Hij deed voor, zo­als wij het ook behoren te doen. Zoals een onderwij­zer op school de kinderen voorbeelden geeft, die zij moeten navolgen, zo is Je­zus ons grote geestelijke voorbeeld. Van Hem zegt Hand. 10:38 dat Hij is rondgegaan, weldoen­de (goeddoende) en gene­zende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”.

Zo zal God ook met ons zijn als we dit levende voor­beeld volgen. Zoals satan aan Jezus niets had, zal hij ook aan ons niets hebben, als we door het voorbeeld van Jezus te volgen, wan­delen in zijn voetstappen.

– Omdat wij door geloof moeten leven.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) dat wie in Christus is een nieuwe schepping is, en dat het oude voorbij is. Het nieuwe leven van Jezus is in ons. We leven nu door het ge­loof, zoals we ook door het geloof een kind van God zijn geworden. In Galaten 2 beschrijft Paulus dat op zo’n duidelijke wijze: “Ik leef, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God”.

Wij behoren ons veel meer te realiseren dat wij door het geloof moeten leven. Niet op de omstandigheden zien, niet vertrouwen op de zintuigen, geestelijk gesproken uiteraard, maar alleen zien en vertrouwen op Gods beloften geopen­baard in Jezus Christus. 1 Johannes 5 vers 4 (1 Joh. 05:04) zegt: “Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof”. In de voetstappen van Jezus gaan is alleen maar moge­lijk als we de geloofsweg willen bewandelen.

– Omdat wij er toe geroepen zijn

Met dit facet begint onze aanvangstekst. Feitelijk is deze reden de meest belang­rijke. In het natuurlijke le­ven is het een vanzelfspre­kende zaak dat wanneer ie­mand door een autoriteit geroepen wordt om bijvoor­beeld bij hem te komen voor een bespreking of opdracht, hij ook daaraan gevolg geeft. Hoeveel te meer zullen wij gevolg moeten geven als God ons roept om in de voetstappen van Jezus te treden!

Daarom mag geen enkel kind van God deze oproep van Petrus naast zich neerleg­gen en voor kennisgeving aannemen. Wij zijn geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden. Hij heeft voor ons geleden, Hij heeft de volle prijs voor on­ze verlossing betaald. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat…

Het gaat in deze eindtijd om de waarachtige navolging van Jezus. Ieder compromis, iedere halfslachtigheid is uit de boze. Wie deelgenoot wil zijn van Gods grote her­stelplan met zijn schepping behoort zich volledig te la­ten inschakelen. God zoekt in deze tijd naar oprechte arbeiders. Het enige wat waardevol is in deze materialistische en occulte wereld is ingeschakeld zijn in dit grote plan van God.

Daarbij mogen we bedenken dat God niet iets van ons vraagt wat wij niet zouden kunnen verwezenlijken. Als Hij iets van ons vraagt geeft Hij ons ook de moge­lijkheden en de middelen om het te kunnen doen. Dat geldt ook ten opzichte van het gaan in de voet­stappen van Jezus. Hij heeft ons zijn Woord gege­ven en niet te vergeten de Heilige Geest. Zij bepalen de weg die wij hebben te gaan.

En deze weg, dit treden in de voetstappen van Jezus, is een geestelijke aangele­genheid, maar waarvan de resultaten op aarde zicht­baar worden. Onze plaats is met Jezus in de hemelse gewesten. Van daaruit opereren wij als vertegenwoordigers van Gods Ko­ninkrijk .

Wie in eigen kracht of door eigen inspanning in de voetstappen van Jezus wil treden zal al spoedig falen. Maar wie zich door Gods Woord en Geest laat leiden, zal ontdekken dat er niets heerlijkers denk­baar is dan Jezus als voorbeeld te volgen en in zijn voetstappen te gaan. Want hij is daardoor voor anderen een levende wegwijzer naar het Konink­rijk van God.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 6 –

De vervulling van Daniël 2

Bij de opening van het zevende zegel gebeurt er niet plotseling iets, maar alles wat in de vorige zegels op gang is gekomen, zal ten tijde van het zevende zegel voltooid worden. Het zal tot volheid komen. Het zevende zegel wordt onderverdeeld in de zeven bazuinen, de drie weeën en de zeven schalen. Deze periode wordt beschreven in Openbaring 8 tot en met 19. Al de profeten spreken er van. Ook Jezus heeft vaak over deze dingen gesproken. In het bijzonder in Matthéüs 24 en 25, wat daar genoemd wordt: ‘Rede over de laatste dingen’ (zie ook Markus 13 en Lucas 21).

Twee zaken komen nu tot volheid. In de eerste plaats de gemeente van Jezus Christus, het geheimenis Gods Openbaring 10 vers 5 tot en met 7 (Openb. 10:05-07) , wat dan uitloopt op het koningschap. In Openbaring 11 vers 15 (Openb. 11:15) wordt de zevende bazuin geblazen en met gejubel in de hemel wordt met luide stem geproclameerd: “Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” . Hier zien we de vervulling van de profetie in Daniël 2 waar gesproken wordt over de steen, die zonder toedoen van mensenhanden losraakt, het beeld (Babel) verbrijzeld, en wordt tot een grote berg, die de gehele aarde vulde Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . De God des hemels richt een eeuwig Koninkrijk op, dat in eeuwigheid niet onder zal gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan Daniel 2 vers 44 en 45 (Dan. 02:44-45) . Het is een Koninkrijk gegrondvest op waarheid en recht Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Het tweede dat tot volheid komt is ‘Babel’. Ook Babel komt tot volheid, tot vrucht dragen. Die vrucht is ook een koningschap, namelijk de antichrist met zijn gemeente: de zonen des verderfs. Ook dit vindt in het verborgene plaats, tenminste voor de ongeestelijke mensheid. Paulus spreekt ook over “het geheimenis der wetteloosheid, wat reeds in werking is” 2 Thess. 2 vers 7

(2 Thess. 02:07). Hij zegt over de antichrist in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4

(2 Thess. 02:04): “De zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is”.

Dit is het koningschap wat Babel voortbrengt, gegrondvest op de vader der leugen, de duivel. Het is het beeld uit Daniël 2, groot en indrukwekkend, vol van geweldenarij. Maar het fundament is een vermenging van waarheid en leugen – wat in wezen niet te vermengen is – wat we in het paradijs al zien in de boom van kennis van goed en kwaad Genesis 2 vers 9b (Gen. 02:09b). Het heeft wel altijd een schijn van godsvrucht gehad, maar in de dag des Heren zal blijken, dat het waardeloos is en in diepste wezen altijd antichristelijk is geweest, met als volle vrucht de antichrist.

Het zal ondergaan als het beeld in Daniël 2, wat getroffen wordt door de steen – beeld van Jezus Christus en de gemeente en later de herstelde volkeren – en het zal zijn als kaf op de dorsvloer in de zomer en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was Daniel 2 vers 34 en 35 (Dan. 02:34-35) . Ook in Openb. 18:20-24 lezen we van de totale ondergang van deze grote stad. En weer is er dan gejuich in de hemel en wordt er iets geproclameerd met een luide stem: “halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist” Openbaring 19 vers 1 en 2 (Openb. 19:01-02).

Dit is het kerngebeuren in de hele eindtijd: het openbaar komen van de waarheid, de waardigheid en rechtvaardigheid van God in een volk wat Hem toebehoort. Dat is dus de gemeente van Jezus Christus: “Een volk Gode ten eigendom. U eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen”. “Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) . Daarnaast het openbaar worden van de zoon en de zonen des verderfs in de gemeente van de antichrist, met als fundament: leugen en verwarring, dus Babylon. Hierin is geen enkele waardigheid, maar volkomen wetteloosheid en duisternis. Het is een volk wat het merkteken van het beest draagt Openbaring 13 vers 17 (Openb. 13:17) .

Het half uur stilte in de hemel

“En toen Hij het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang” Openbaring 8 vers 1 (Openb. 08:01). Ten tijde van de stilte gaat de gemeente tot volle wasdom komen. Het is niet een tijd waarin niets gebeurt, maar tarwe en onkruid groeien naast elkaar op. Niemand ziet het, want het vindt plaats in de hemel, in het verborgene. De vrucht begint zich te zetten en dan zal ook het onkruid duidelijk afsteken tegen de steeds helder wordende hemel van de zonen Gods. Jezus tekent dit geheel in Matteus 13 vers 24 tot en met 30 (Matt. 13:24-30).

In Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. De heiliging van het volk van God gaat door. De Heilige Geest werkt met steeds meer kracht via de geestesgaven. Werkingen van boze geesten worden door de Heilige Geest meer en meer geopenbaard en bij degenen die zich laten bevrijden “komt er een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk” Daniel 12 vers 7b (Dan. 12:07b). De blik in de hemelse gewesten wordt helderder en de enkel goedheid en waardigheid van God wordt steeds dieper verstaan. Van de andere kant trekt de duivel al zijn troepen samen om het volk van God te benauwen en de ontwikkeling van het zoonschap te blokkeren.

De vroege en de late regen

De gemeente die op dit niveau bezig is – dus in de hemelse gewesten – gaat bidden om de late of spade regen. Veel wordt in deze tijd gebeden om opwekkingen: Heer geef ons een Elia! Geef ons een Johannes de Doper! Heel goed bedoeld en voortkomend uit een bewogenheid voor de nood in de wereld, maar met Jezus Christus en de gemeente hebben we zoveel meer dan een Elia of Johannes de Doper. God laat de profeet Zacharia opschrijven: “Vraagt van de Here regen ten tijde van de late – regen. De Here maakt de bliksemschichten, een stortregen zal Hij hun geven, voor ieder gewas op het veld” Zacharia 10 vers 1 (Zach. 10:01) . Opvallend is dat Zacharia hier ook gelijk een groepering noemt, die we in het christendom kunnen typeren met de verontrusten. Ze zoeken het overal, ze letten op alles wat er gebeurt in de wereld, maar ze vinden geen troost. Er is geen herder die hen leidt en vertroost met de woorden Gods. In Zacharia 10 vers 2 (Zach. 10:02) volgt dan ook onmiddellijk: “Want de serafim (huisgoden) spreken ijdelheid, de waarzeggers schouwen leugen, bedrieglijke dromen spreken zij, nietswaardige troost bieden zij. Daarom trekken zij voort als een kudde die in nood is, omdat zij geen herder heeft”.

Deze mensen worden niet afgeschreven, maar ze zullen straks van de zonen Gods het evangelie van verlossing en herstel horen. Jezus was ook vol van ontferming over de schare die zo voortgejaagd werd. Markus 6 vers 34 (Mark. 06:34) zegt: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hen vele dingen te leren” . En zo kwam Hij in het leven van deze mensen als de leraar ter gerechtigheid, waarvan de profeet Joël reeds profeteerde.

Het begrip van de vroege en de late regen is in Israël wel bekend. Wij komen het nog al eens tegen vooral in het oude testament. Het heeft dan een diep geestelijke betekenis.

Regen is onontbeerlijk voor leven, ontwikkeling en vrucht dragen. Jezus spreekt dan ook over ‘het levende water’ dat zal gaan stromen uit het binnenste van een gelovige, die vervuld is met de Heilige Geest Johannes 7 vers 38 en 39 (Joh. 07:38-39) .

De profeet Joël geeft zo prachtig de geestelijke betekenis weer. Hij zegt: “En gij kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de Here, uw God, want Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege en late regen, zoals voorheen” Joël 2 vers 23 (Joël 02:23). Die regenstromen hebben dus te maken met onderwijzing. “Hij geeft u de leraar ter gerechtigheid; ja regenstromen…” Voor wie? Voor de kinderen Sion, die zich verheugen en juichen! Joël profeteert ook hier weer “over de voor ons bestemde genade” en niet zoals vele ongeestelijke christenen zeggen dat de woestijnen, de zandvlakten weer gedrenkt zullen worden met water en zullen veranderen in oases. (Dit komt nog wel eens bij het herstel van de aarde, maar dat is hier niet aan de orde) . God gebruikt dit beeld altijd in dezelfde betekenis. Dat is interessant om daar op te letten. God legt niet alleen de woorden in de mond van de profeet, maar zorgt ook dat een bepaald beeld altijd dezelfde betekenis houdt.

Regen houdt altijd verband met de onderwijzing of de openbaring van Gods woord en heerlijkheid. Deuteronomium 32 vers 1 en 2 (Deut. 32:01-02) zegt dan ook: “Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppelt als dauw, als regenbuien op het jonge groen en als regenstromen op het kruit”. Zie ook Deuteronomium 11 vers 10 tot en met 12; Spreuken 16 vers 15; 1 Koningen 8 vers 36 (Deut. 11:10-12; Spr.16:15; 1 Kon. 08:36).

In Joël 1 vers 10 tot en met 12 (Joël 01:10-12) ontbreekt duidelijk de regen en is er dientengevolge kaalheid en dorheid in het leven van de mensen. “Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht” (12b).

In de landen van het Midden-Oosten valt in oktober en begin november de vroege regen. De grond die hard geworden is, wordt dan week gemaakt, zodat het bewerkt kan worden en het koren gezaaid. Psalm 65 vers 11 (Ps. 065:011) zegt: “Gij drenkt zijn voren. Gij verzadigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week”. Dan volgen de winterregens, waardoor de grond tot diep toe met water verzadigt wordt Hooglied 2 vers 11 (Hoogl. 02:11). In de lente wordt het snel weer warmer en droger en er zou geen oogst komen als de late regen niet zou vallen. Als dit uitblijft, dan verschrompelt het gewas en kan de vrucht zich niet ontwikkelen. Daarom behoort omstreeks april, als de vrucht zich gezet heeft, de late of spade regen te vallen, waardoor het koren dat zich in de aar gezet heeft, tot volle rijpheid komt, waarna de oogst volgt.

Het is nodig dit beeld geestelijk te verstaan. Door de doop in de Heilige Geest krijgt een gelovige deel aan de vroege regen. Zo vaak iemand tot geloof komt en gedoopt wordt in de Heilige Geest valt dus de vroege regen in dat leven. Het is niet zo dat er een bepaalde tijd is, dat de vroege regen valt en dan niet meer. Nee, dat gaat altijd door, zolang mensen tot geloof komen. Door de doop in de Heilige Geest wordt de harde grond weer week gemaakt, zodat het goede zaad, dat is de leer van Jezus Christus over het Koninkrijk der hemelen, kan ontkiemen, opwassen en tot vrucht dragen kan komen. De Heilige Geest leert en onderwijst, zoals Jezus Christus zijn discipelen onderwees. Hij was de leraar ter gerechtigheid. De Vader getuigde van de Zoon en zei: “Hoor naar Hem”.

En Jezus zegt van de leraar ter gerechtigheid die wij ontvangen: “De Geest der waarheid zal u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 en 14 (Joh. 16:13-14) . En zoals de eerste regen valt in ieders leven, zo behoort ook die late regen te vallen in ieders leven. Dat is dus ook individueel. De volle vrucht, die nu tot stand moet komen is het volle zoonschap. Bij het vallen van de vroege regen geldt Joël 2 vers 19 (Joël 02:19): “Zie, Ik zal u koren, most en olie zenden, zodat gij daarmee verzadigd wordt”. En bij het vallen van de late regen geldt vers 24: “De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen” .

Voor het volk van God is de tijd van geestelijke hongersnood voorgoed voorbij. Wat gezaaid is, heeft vrucht voortgebracht en er is een overvloedige oogst zodat we uitdelers kunnen zijn van de menigerlei genade Gods! 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10). Deuteronomium 28 vers 12 (Deut. 28:12) zegt dan ook: “De Here zal zijn rijke schatkamer, de hemel voor u openen om op zijn tijd de regen voor uw land te geven en al het werk uwer handen te zegenen, zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen” . Wij zullen uitdelen aan de volken als wij het zelf hebben! De profeet Zacharia zei: “Vraag de Here regen ten tijde van de late regen” . Door de Heilige Geest zal verstaan worden: dit is de tijd, en de bede is:’ ‘Heer, geef ons de late regen!’

De mens Gods komt tot openbaring

De late regen zal als een extra krachtige uitstorting – doorwerking – van de Heilige Geest ervaren worden, waardoor in de gemeente de volle vrucht te voorschijn zal komen. Het proces van heiliging en reiniging zal met grote kracht van de Heilige Geest (niet met geweld) voortgang vinden. Alle banden zullen verbroken moeten worden. De heerlijkheid van God kan niet doorbreken als er gebondenheden zijn. Er zal een duidelijk evenwicht moeten zijn tussen vrijheid en openbaring van heerlijkheid en kracht.

In de gemeente zullen mannen en vrouwen Gods openbaar worden. Paulus spreekt in 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17) over “volmaakte mensen Gods, tot alle goed werk volkomen toegerust”. Het is het begin van de nieuwe dag, een nieuwe fase in het heilsplan van God. De nacht loopt ten einde. Nu is het niet zo dat de nacht zomaar ineens overgaat in de dag. Daar is dan eerst de dageraad.

De dageraad luidt het definitieve einde van de nacht in en het begin van de nieuwe dag Jesaja 52 vers 8 (Jes. 52:08).

Hosea brengt het vallen van de late regen en het aanbreken van de nieuwe dag ook met elkaar in verband. Hij zegt in Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03): “Ja wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de late regen, als de late regen die het land besproeit”. Het is de tijd van het ochtendgloren, waarin de morgenster schittert. Jezus Christus is de blinkende morgenster Openbaring 22 vers 16 (Openb. 22:16) en Petrus zegt: “totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten” . Het oude is voorbij. Het nieuwe breekt baan. Er moet inderdaad iets doorbroken worden. Het is een fase van geboren worden. David bezingt in Psalm 110 de dageraad en hij zegt in Psalm 110 vers 3 (Ps. 110:003): “Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” .

In deze fase bevinden wij ons bij de opening van het zevende zegel. Het is inderdaad een fase waar we door moeten trekken de dag tegemoet.   (wordt vervolgd).

 

Bidden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Bidden is – als je de Heer nog amper kent –

zoals een kind, hulpeloos en klein,

enkel een vragen… met een refrein…

omdat je wéét, dat je bij God veilig bent.

 

Bidden is – als je zijn Rijk bent ingegaan –

ontdekken dat je met de Vader spreekt,

Die naar je luistert, geeft waar ontbreekt,

Die je leert mét Hem vast in ’t leven te staan!

 

Bidden is – als je zélf zijn heling ervaart –

strijden voor and’ren, volhardend gebed,

waar je je leven voor vrienden inzet

door de kracht Gods, die zijn volk redt en bewaart.

 

 

1985.11 nr. 264

Levend geloof 1985.11 nr. 264

Verwarring of onduidelijkheid? Door Gert Jan Doornink

In (Heb. 12:02) wordt Jezus de Leidsman en Voleinder van ons geloof genoemd. Het is de wil van God dat ons geloof in Jezus tot gevolg heeft dat uiteindelijk de ‘volheid van Hem’ in ons ten volle geopenbaard wordt. Professor Brouwer vertaalt de zoeven aangehaalde tekst door van Jezus te zeggen dat Hij in het geloof de leiding heeft en dit tot volmaking brengt.

Het evangelie van Jezus Christus, wat wij hebben leren kennen, moet dus volkomen doorwerken in ons leven willen wij het (eind)doel – de volkomen openbaring van Jezus Christus in en door ons – bereiken. Maar nu een belangrijke vraag: Gebeurt dit inderdaad in ons leven? Is dit ons verlangen? Strekken wij ons daarnaar uit? Of hebben wij de moed al lang opgegeven met de gedachte: dat is toch een onbereikbaar ideaal? Toch is het de wil van God en vraagt Hij niet iets van ons wat niet te verwezenlijken zou zijn.

Voor welk evangelie kiezen wij?

Bij de verdere doorwerking van het evangelie in ons leven gaat het er echter vooral om of wij voor het juiste evangelie hebben gekozen! Wij kunnen hier niet genoeg de nadruk opleggen. Immers wie verkeerd heeft gekozen zal het einddoel des geloofs nooit bereiken, omdat hij niet geestelijk kan groeien. Hij is als het ware in een doolhof terechtgekomen, op zoek naar de waarheid blijft hij daarbij vastzitten aan de leugen. Verlangend naar overwinning, blijft nederlaag zijn leven beheersen. Misschien is men wel ’actief voor de Heer’, maar toch niet vanuit de vrede en rust die het kenmerk is van iedere waarachtige christen. Men zoekt het dan vaak in het spectaculaire, het opwindende, het massale, terwijl dat nu juist niet het kenmerk van de leer en bediening van Jezus was! Hij sprak en handelde vanuit een diepe verbondenheid met de Vader en tekenen en wonderen waren het gevolg!

Gelukkig leven we in een tijd dat velen weer gaan ontdekken wat het werkelijk volgen van Jezus betekent. Zij weten zich langzaam maar zeker te ontworstelen aan de ‘wereld van verwarring’ (veroorzaakt door allerlei vormen van surrogaat-evangelie) waarin zij zich tot dusver bevonden en stappen de ‘wereld van duidelijkheid’ (tengevolge van het aanvaarden van het evangelie van het Koninkrijk) binnen. Want dat is het grote verschil tussen het geloof van christenen die gekozen hebben voor Jezus èn de boodschap die Hij bracht en hen die gekozen hebben voor Jezus, maar die de boodschap die Hij bracht minder belangrijk vinden of er een eigen invulling c.q. ongeestelijke uitleg aangeven.

Als wij bedenken dat elk kind van God wedergeboren is door de Heilige Geest, zou het toch volkomen vanzelfsprekend moeten zijn dat ons leven ook verder door die Geest geleid moet worden? Waarom zou anders de doop met de Heilige Geest noodzakelijk zijn? Alleen reeds om deze reden behoort iedere ongeestelijke (eindtijd)visie te worden afgewezen. Iedere leer die aards – en dus ongeestelijk – is, is niet uit God, maar afkomstig uit de verkeerde bron. Wij zullen de dingen moeten zoeken en bedenken die boven zijn, zegt Paulus in Kolossenzen 3 (Kol. 03:01).

Als waarachtige eindtijdchristen behoren wij alleen ‘geestelijk bezig’ te zijn omdat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten! De positieve uitwerking wordt dan ten volle zichtbaar op aarde, dat wil zeggen wij openbaren ons meer en meer als beelddragers van Christus. Zijn rust en vrede, zijn blijdschap, kracht en overwinning vormen dan een essentieel onderdeel van ons leven. Wij hinken niet meer op twee gedachten, omdat onze gedachtewereld niet meer verward is. Want voor de duivel blijft geen plaats meer over in ons leven’

Het volle licht van Gods Geest gaat zich meer en meer baanbreken in ons leven. In duidelijke contouren zien we voor ons waarom het werkelijk gaat: het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid. Geen verwarring meer, maar duidelijkheid! Daarom willen wij – evenals Paulus bad in Kolossenzen 1 – voor elkaar bidden of wij steeds weer opnieuw “met de rechte kennis van zijn wil vervuld mogen worden in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo worden wij – en wij citeren nog steeds Paulus – met alle kracht bekrachtigd naar de macht zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en danken wij met blijdschap de Vader, die ons toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht”.

 

Wat is de mens? door Wim te Dorsthorst

 

Heeft de mens nog waarde?

Een bekend en veel voorkomend woord in onze tijd is ‘devaluatie’, waardevermindering. Heel tragisch – dat dit woord niet alleen van toepassing is op materiële zaken maar ook op het leven, op de mens. Naarmate de mens verder van God vervreemdt, ver­dwijnt de eerbied voor elkaar en voor het leven. Dat doortrekt de samen­leving zoals gist het deeg dóórtrekt. Het meest kwetsbare wordt niet meer beschermd door de over­heid, terwijl dit één van huur belangrijkste taken behoort te zijn. Zij staat immers in dienst van God u ten goede, zegt Paulus in (Rom. 13:04).

Het evangelie van Jezus Christus – wat (Mark. 01:15) ’het evangelie Gods’ noemt – brengt de menselijke waarde weer duidelijk aan het licht. Het leert ons de Vader kennen (Joh. 17:01-06) en heeft als onlosmakelijk gevolg: het leren kennen en eerbiedigen van de mens. Eén van de eerste uitspraken van Jezus is in dit verband dan ook: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). In deze uitspraak ligt een geweldige verheffing van de mens verborgen. God heeft er geen behagen in als de mens klein en nietig over zichzelf denkt. God heeft ook geen behagen in verbroken mensen, maar in verloste, bevrijde en geheelde mensen.

Als Job in diepe ellende is, als satanische kwellingen zijn leven beheersen, dan zoekt hij naar zijn ware identiteit en zegt: ”Ik wil spreken in de benauwdheid van mijn geest” (Job 07:11). “Wat is de mens, dat Gij hem zo groot acht en uw aandacht op hem vestigt?” (Job 07:17). Deze vraag van Job verdwijnt in de eindeloze ruimte. Hij kan er nog geen zicht op krijgen. Hij mist de juiste onderwijzing. De onderwijzing en predi­king van zijn drie vrien­den, Elifaz, Bildad en Zofar, bevredigt Job niet. Ze trachten hem te over­tuigen van zijn slechtheid en verdorvenheid. De taal van vrome geesten is hard en genadeloos. “Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God, of een man rein tegenover zijn Maker?” (Job 04:17). Job wat denk jij wel? Je bent maar een aardbewoner. Je woont maar in een lemen hut! “Jouw grondslag is in het stof, die men als motten dood drukt. Tussen morgen en avond worden zij verpletterd, onopgemerkt gaan zij voor altijd te gronde” (Job 04:19-20). Maar hierdoor wordt de geest van Job niet gefor­meerd, maar afgebroken.

Wat is de afkomst van de mens?

De wijsgeer Darwin komt tot de conclusie dat we door evolutie zijn wat we zijn. Anderen zeggen: wij stammen van de apen af. Onze vroegste voorouders wonen dus in het oerwoud. (Waar dan wel de apen vandaan komen, wordt nooit vermeld).

Zo doolt de mens rond in een oerwoud van de leu­gen. De taal van vrome geesten of aardse wijsheid zijn beiden ongeestelijk en duivels (Jak. 03:15). Het ontneemt de mens zijn ware oorsprong, namelijk God, de Vader van alle leven, en geeft hem als oorsprong ’puur toéval’ of ‘een aap’.

Zo wordt de mens zonder afkomst, zonder identiteit. Gods Woord – de Bijbel – spreekt echter van Gene­sis tot Openbaring over de wording van de mens in relatie met de Schepper, God de Vader. Los daarvan houdt zijn wording op en is er alleen ‘verwording’, zoals we dat heden ten dage voor onze ogen zien gebeuren.

Toch lijkt het vaak zo tegengesteld als we om ons ons heen zien. De godde­loze lijkt in alles voor­spoedig te zijn en de op­rechte voert een strijd om een enigszins mens­waardig bestaan. Ook in de bijbel zijn het juist ‘de vromen’ (in de Bijbelse betekenis van ‘Godvre­zend’) die het vaak erg moeilijk hebben. (Ps. 034:20 zegt: “Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardigen”. Dan is de verzuchting: Wat is de mens?

De psalmist Asaf worstelt er ook mee als hij de voorspoed van de goddelozen ziet in tegenstelling met zijn moeite en strijd om heilig te leven voor zijn God (Psalm 73). Let God nu wel of niet op mij? De goddelozen zeggen: “Hoe zou God het weten; zou er ook wetenschap zijn bij de Allerhoogste?” (vers 11). Asaf vervolgt in (Ps. 073:016-017) – waaruit zijn worsteling duidelijk blijkt – “Ik tobde erover om dit te begrijpen, een kwelling was het in mijn ogen, totdat ik in Gods heiligdommen inging en op hun einde lette”.

Asaf ontdekt waar hij het antwoord kan vinden, waar hij zijn wezen, zijn identiteit kan vinden: in

Gods heiligdommen. Dat zijn de gedachten en de woorden Gods. Dat is het vleesgeworden woord van God, Jezus Christus. Dat is ook de gemeente van Jezus Christus, waar Gods gedachten aangaande de mens geopenbaard worden.

Waar vindt de mens zijn ware identiteit?

Zo is aan een ieder de uitnodiging gericht om Gods heiligdommen binnen te gaan, om te zoeken naar zijn identiteit in Hem. Je vindt je identiteit beslist niet in kerkelijke leringen en/of belijdenis­geschriften. Je zult moe­ten ingaan in Gods heilig­dommen. In Psalm 8 doet David dat ook. Hij pro­beert door te dringen in het wezen van zijn God. Dat is welgevallig voor God. Dat zijn mensen naar zijn hart. David ziet de majesteit en de heerlijk­heid van God in de schep­ping en hij zegt: De aar­de is vol van uw heerlijk­heid. De Heilige Geest en zijn gezonde verstand (Rom. 01:20) overtuigen Hem dat God dit bereid heeft. Temidden van het oneindige grote heelal, van die wonderbare schepping, komt David tot de uitroep: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensen­kind, dat Gij naar hem omziet?” (Ps. 008:005).

En bij de beantwoording van deze vraag wordt David gelukkig niet geleid door vrome religieuze geesten, maar door de Heilige Geest, waardoor zijn antwoord profetische goddelijke waarheid is voor een ieder die het aan wil nemen. Hij zegt: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over het werk uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: schapen en runde­ren altegader en ook de dieren des velds, de voge­len des hemels en de vis­sen der zee, hetgeen de paden der zeeën door­kruist” (Ps. 008:006-008).

Hieruit spreekt overduide­lijk dat wanneer een mens ingaat in Gods heiligdommen, dat hij dan komt bij de kern van zijn bestaan. Zijn geest wordt hierdoor geformeerd. Geen evolutie, geen apen (hij is hierover immers als heerser ge­steld!), geen celdelingen, geen vrome geestenpraat, neen: “Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond”.

Gij zijt de Here, die hebt gemaakt

In Psalm 139 bezingt David de grootheid en alwetend­heid van God, – dan is hij weer in die heiligdommen, wat zo duidelijk blijkt uit Ps. 139:001-012 – en in Ps. 139:13-14 zegt hij: “Gij zijt het die mijn kern hebt gevormd, die mij weefde in de schoot mijner moeder, en ik loof­de U in het besef dat ik ben eerbiedwekkend van maaksel, een wonder is wat Hij schiep. Mijn wezen kent Gij volkomen” (Willebrordvertaling).

Schitterende woorden vol van Goddelijke dynamiek, uitgesproken onder inspi­ratie van de Heilige Geest. De kern van mijn bestaan, de zin van mijn bestaan, de reden van mijn bestaan is in en door God. Niet een stofje aan de weegschaal, een druppel aan de emmer, een mot die men dooddrukt, een adem­tocht, een voorbijglijdende schaduw, een zondaar tot de dood, enz. enz.

Neen: “Ik loof u in het besef, dat ik ben eerbied­wekkend van maaksel, een wonder is wat Hij schiep .

David zegt niet – en dat is dan niet een anticlimax “Wij zijn het als mens, alles draait om mij, wij zijn… en wij hebben. . . en wij zullen…” Dan is het gevaar aanwezig, dat de mens, door boze geesten gedreven, zichzelf gaat zien als zelfstandig en als doel op zichzelf. Dan verschijnen de geweldenaars. Niets is minder waar. Laten we dat ook van David leren. Als hij deze woorden uitspreekt, dan klinkt daar een diep respect in door voor de Maker van dit wonderlijke, wat God mens – adam – noemde. David zegt: “Gij zijt het Here”. Daar begint en eindigt Psalm 8 mee en ook in Psalm 139 is dat het uitgangspunt: Here.

“Ik ben die Ik ben, de allerhoogste”. “Gij zijt het die hebt gemaakt”. Asaf zegt in (Ps. 083:019): “Opdat zij weten, dat alleen Uw naam is: Here, de Allerhoogste over de ganse aarde”. Alleen van­uit Hem kan de uitspraak komen, door de Heilige Geest: “Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt! Gij allerhoogste God!”

Mens zijn in relatie met God en medemens

Het is goed om evenals David, onder de leiding van de Heilige Geest, na te denken om tot een zuiver mensbeeld (dus van uzelf!) te komen in relatie met de Schepper en met de andere mens(en). Dit grondprincipe zien we duidelijk in Genesis bij de wording van de mens.

God zegt op de zesde dag: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 01:26a) en in (Gen. 01:27): “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem”.

Hier geschiedt dus iets heel wonderlijks. God die Geest is, schept de mens ‘naar zijn beeld’. In wezen is de mens dus ook geest! Dat is wat Psalm 139 noemt ‘de kern’. De geest is het meest wezenlijke van de mens en die wordt met ja­loersheid door God be­geert (Jak. 04:05). Maar toch formeert God uit het stof – uit de aarde – de mens die een lichaam heeft en daardoor geheel zelfstan­dig op aarde kan functioneren. Maar het is stof en behoort niet bij de geestelijke wereld (1 Kor. 15:50).

Maar er is nog iets waar we op mogen letten om de diepere zin te verstaan.

In vers 27 staat namelijk: “En God schiep ’de mens’ naar zijn beeld; naar Gods  beeld schiep hij hem;

‘Man en vrouw schiep Hij hen” Ook in Genesis 5, waar dit scheppen van God genoemd wordt, staat in vers 2b: “En Hij zegen­de hen en noemde hen mens (adam) ten dage dat zij geschapen werden”.

De mens als beelddrager van God

Als God in het begin een beeld schept van zichzelf, dan is dit ‘de mens’ be­staande uit man en vrouw. Dus niet alleen ‘de man’ of alleen ‘de vrouw’, maar man en vrouw vormen sa­men het beeld van God. Man en vrouw die elkaar aanvullen en tot een hulpe voor elkaar zijn en die twee zullen tot één vlees zijn (Gen. 02:18-24). Zo is het in het begin geweest, zegt Jezus in (Matt. 19:04-08.)

We zien hoe deze geweldige waarheid vervaagd is en men elkaar dikwijls gaat zien als een gebruiksvoor­werp. Ik-gerichtheid en egoïsme bepalen maar al te vaak relaties tussen jonge mensen en helaas ook in vele huwelijken. Het waarachtige beeld van God wordt daarmee aangetast en vertekend. Ieder is een hulp voor de ander en dit is in de eerste plaats het formeren en ontplooien van het innerlijk. Hierin ligt een stuk verantwoordelijk voor elkaars levensgeluk en wel­zijn als een goddelijke op­dracht! En deze eenheid – man en vrouw – heeft de mogelijkheid om schep­pend bezig te zijn.

De mens als mede schepper en heerser

In Genesis 28 lezen we dan: “En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt tal­rijk; vervult de aarde en onderwerpt haar”. De mens krijgt hierin dus de gewel­dige opdracht ‘mede-schepper’ te zijn. De mens is beelddrager. Hij is niet de werkelijkheid, niet de Schepper, maar ‘medeschepper’ in verbondenheid met God. Onder Gods zegen is hij medeschepper en heerser (Gen.1). God is de werkelijkheid en in het zichtbare van de mens heeft God heel bewust dat gelegd wat aan mogelijk­heden – onzichtbaar – in Hem zelf is!

God heeft alles zeer goed geschapen!

Als God schept komt dat voort uit zijn liefde. De mens is het resultaat van Gods liefde. Hij heeft de mens geschapen vanuit een diepe intentie, waar Hij met heel zijn wezen bij betrokken is. In (Ps. 139:015c) staat: “gewrocht in de diepten van het aardrijk”. Profetisch heeft dit ook betrekking op Jezus Christus en Paulus gebruikt daarom hetzelfde woord als hij spreekt over de opstanding van Jezus Christus (Ef. 01:20).

Vanuit zijn kracht, vanuit zijn intentie, vanuit zijn gedachten, vanuit zijn liefde heeft God ons ge­schapen. En dan staat er zo prachtig: “God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”. Het beeld wat God van de zichzelf geschapen had – de mens – was zeer goed. Vrome leugengeesten heb­ben ervan gemaakt dat de mens van de aanvang af verdorven was en onbe­kwaam tot enig goed. Maar God zelf zegt: ook de mens was zeer goed.

Het beeld is tevens een hulpmiddel om de werkelijk­heid te leren verstaan. En dat beeld was goed maar dat is door de zondeval in handen gekomen van de duivel en die heeft het . verminkt, beschadigd en bijna onherkenbaar mis­vormd. Als wij nu zeggen: zoals de mens is, is God, dan ontheiligen en onteren wij zijn Naam. Dan wordt God vereenzelvigd met de beschadigde mens en dat is een van de duivel af­komstige leugen. Het is eveneens een leugen dat we God zien in de bomen, de planten, de dieren, enz. Daarin zien we wel zijn grootheid en majesteit, zo­als David dat ook bezingt, maar als we God willen zien en leren kennen en onszelf willen leren kennen, dan zullen wij alleen moeten kijken naar Jezus Christus.

Het volmaakte beeld van God

Jezus is de onbeschadigde zuivere mens Gods. Als Zoon van God, maar ook ten diepste mens, kan Hij als enige in de beschadig­de schepping zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” en “Ik en de Vader zijn één”. In Hem zijn al Gods ge­dachten aangaande de mens – waar David van spreekt in Psalm 8 en 139 – gerealiseerd. In Jezus Christus heeft de Vader de betrouwbaarheid van zijn gedachten en woor­den getoond. Hij, de Zoon des mensen, is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, zegt (Heb. 01:03.)

Deze Jezus Christus is als Hoofd gegeven aan de gemeente om alles tot vol­heid te brengen. Alleen in de gemeente zal de zui­vere mens naar Gods be­doeling gevonden worden. En die zuivere mens Gods zal dan een koning en priester zijn naar het beeld van Jezus Christus.

Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Wij zullen Hem gelijk wezen” (1 Joh. 03:02). De verwording van de mensheid gaat door in de wereld, maar temidden van die duisternis worden ‘de zonen Gods’, de ‘zonen des mensen’ gevormd in de gemeente van Jezus Christus.

Dit is het geheimenis Gods, waar Paulus zoveel over spreekt en wat in Openbaring 11 bij de zevende bazuin voltooid zal zijn. Wij zullen Hem gelijk wezen als de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. En wij zullen er dan zijn voor de ander, voor de zuchtende schep ping (Rom. 08:19). David heeft dit in de verte ge zien en zich daarin ver­blijd en wij zien in deze tijd hoe het ontwikkelt en gestalte aanneemt in de gemeente van Jezus Chris tus onder de leiding van de Heilige Geest.

“Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten, o God, hoe overweldigend is haar ge tal. Wilde ik ze tellen, zij zijn talrijker dan het zand; als ik ontwaak, dan ben ik nog bij U” (Ps. 139:017-018).

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

“Maar jij spreekt toch niet in tongen, of hoe ze dat ook noemen?” vroeg een verbaasde moeder mij, tijdens een kleine vergadering van de ouderraad.

Ik begreep dat ze dit niet achter me hadden gezocht, maar moest toch antwoorden met: ja! Nu is het inzetten op school vaak een fijne gelegenheid om wat kontakten te krijgen. In na een jaar samenwerken kwam het gesprek > vanmorgen ‘zomaar’ via de gemeente op het spreken in nieuwe tongen.

“Maar versta je dan wat je zegt?” “Nee, Ik versta het niet”.

“Ja, maar dit is toch onzin”, bracht ze er onbegrijpend uit, “je zegt zomaar van bla bla bla en dat is dan spreken in tongen. Snap jij er iets van?” vroeg ze hulpzoekend aan de derde moeder.

“Het komt heel vaak voor in de bijbel dat wat dwaas is in de ogen van de mensen, toch wijs is in Gods ogen. Al begrijp ik die woorden niet, ik vertrouw er op dat God ze wel begrijpt”, probeerde ik wat uit te leggen.

“Ja, ja, zo beleef je dat dus, nou ja. Ik heb trouwens ook nog eens een boekje gekocht over het kruis in… hoe heet het ook al weer?” Ze liep naar de boekenkast. “Het kruis in de asfaltjungle, bedoel je?” ja dat heb ik eens gelezen, kijk ik heb hem nog”.

En ja hoor, daar kwam één van de eerste uitgaven van het kruis in de asfaltjungle” uit de boekenkast.

“Ken jij dit boekje ook?” vroeg onze gastvrouw aan de derde moeder. Nee, ze kende het niet. “Nu, neem het dan maar eens mee, dan kun je het ook lezen. Dan begrijp je een beetje waar zij (dat was ik) mee bezig is.

Het boekje verwisselde van eigenaar onder mijn ogen. Ik glimlachte in mezelf. Zo ben je druk bezig hier en daar wat lectuur door te geven en hier gebeurde het evangelie-doorgeven zomaar, vanzelf…

We gingen weer door met ons programma.

 

Blijf niet anoniem door Gert van de Kamp

 

“What’s in a name?” is een gevleugelde Engelse uit­spraak. Je zou het kunnen vertalen met: wat zegt nou een naam? Om het meteen maar duidelijk te stellen: een naam zegt heel veel, waarschijnlijk meer dan we denken.

Een naam is zo gewoon, denken we. Je staat er niet bij stil dat iedereen een naam heeft. Niettemin, hoe zou het zijn als we geen naam hadden? Dat zou de communicatie tussen mensen onderling er niet eenvoudi­ger op maken.

We zien in onze tijd dat namen worden vervangen door nummers. Je bent een nummer in plaats van een persoon met een naam. Zo pas je beter in de computer en kun je beter in een sys­teem functioneren. Een num­mer is efficiënter, zakelijker, doelmatiger en natuurlijk functioneler.

Hoe handig het nummeren van mensen ook mag zijn, het maakt de mens tot een ‘onpersoon’. Een nummer is onpersoonlijk, ook al is het goed te begrijpen dat het maatschappelijk administratiesysteem gebaat is bij efficiëntie.

Gelukkig ziet God de mens niet als een nummer. Voor Hem zijn we veel meer, zijn we mens. Een mens met een naam. In het prille begin van de schepping, is het voor God een principiële zaak geweest, alle levende wezens, inclusief de mens, een naam te geven. Daartoe gaf hij Adam een opdracht. In (Gen. 02:19-23 zien we dat Adam elk levend wezen een naam geeft. De vrouw die God voor hem gemaakt heeft, krijgt van Adam de naam ‘mannin’.

Ik heb u bij uw naam geroepen

Een naam is verbonden met een persoon, met een mens. Die mens is waardevol in de ogen van God. God wil die mens kennen en op zijn beurt wil Hij door de mens gekend worden. Als je elkaar kent, noem je elkaar bij de naam, dat is persoonlijk. In (Jes. 43:01) zien we, dat God ons bij onze naam roept. “Vreest niet, zegt Hij tegen Israël, tegen Jacob, “want Ik heb u verlost. Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt mijn”.

Het is heel belangrijk dat God ons bij onze naam roept. Dat betekent dat Hij een relatie met ons heeft.

Dat betekent dat er contact is. Door het roepen van iemands naam komt een proces van communicatie op gang. Communicatie betekent ten diepste: gemeenschap. Doordat God onze naam roept, geeft Hij te kennen dat Hij met ons ‘gemeenschap wil vieren’.

“Gij zijt mijn”, zegt God. En: vrees niet”, zegt Hij tot ons. In deze context

roept God ons bij onze naam. De Schepper tweede kolom wil niets liever, dan een warm, persoonlijk contact met de kroon der schepping, de mens. En dat contact be­gint met het noemen van de naam van diegene die je wilt bereiken.

Een naam is verbonden met je wezen

Namen roepen gedachten op. Namen als Luther, Calvijn, Hitler, Martin Luther King brengen wat bij mensen teweeg. Hetzij sterk negatieve gedachten of positieve gedachten, en­zovoort. Hoe komt dat? Omdat die namen verbonden zijn met het wezen van die mensen, met wat ze waren, met wat ze deden. Een naam is verbonden met wat iemand is.

Een goed voorbeeld hier­van zijn de vele namen die je voor God kunt invullen. Die namen laten duidelijk zien dat die zijn verbonden met wat Hij is. Voor God worden onder andere de volgende namen gebruikt: De Goede, de Burcht, de Toevlucht, de Sterke, de Heilige, de Koning der koningen, de Allerhoogste, de Barmhartige, de Ge­trouwe, de Liefdevolle, de Heer, de Verlosser, de Formeerder, de Machtige! Er zijn er nog meer, maar uit bovenstaande namen blijkt hoe en wie God is en( wat Hij doet.

In (Ps. 102:013) staat: “Maar Gij, o Here, troont voor eeuwig, uw naam blijft van geslacht tot geslacht” . De naam van God, het we­zen van Hem, is altijd ge­weest en zal altijd zijn.

Zoals uit de namen van God zijn wezen blijkt, zo blijkt het wezen van de satan ook uit zijn namen: Beëlzebul, Belial, overste der wereld, god van deze eeuw, de bo­ze, de slang, de draak, de verzoeker, de aanklager, de vijand, enzovoort. Al deze namen zijn verbonden met het slechte, negatieve wezen van de duivel.

De naam Jezus toont ons het wezen van Jezus. Jezus be­tekent: Jahwe redt, is hulp. Dit laat zien dat Jezus is gekomen om het wezen van zijn Vader (waarmee Hij één is!) aan de mens te tonen. Jahwe, de Ik ben die Ik ben, is ons mensen tot hulp, Hij wil dus slechts het goede voor de mens. Dat laat ons de naam Jezus zien en dienovereenkomstig is het wezen van Jezus Christus.

Onze naam staat in het boek des levens

Er bestaat een boek des levens. In dat boek staan de namen opgetekend van diegenen die in dienst van God staan. (Filip. 04:03; Ex. 32:32; Openb. 20:12).

Ben je in dienst van God, heb je een relatie met Hem, dan staat je naam (lees je wezen, wat je bent) opge­tekend in dat boek.

In (Openb. 03:05) staat: “Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen” .

In dienst van God zijn, betekent de duivel in je leven overwinnen, alles wat niet goed is, radicaal wegdoen. Als je zó over­wint, zegt Jezus, dan zal ik je naam belijden voor God en voor de engelen. Ik stel me daarbij voor, dat de Heer ontzettend blij is, over de overwinningen die wij in ons leven boeken. Dat Hij daar met zijn Vader over praat. Dat, telkens als wij overwinnen, onze naam in de hemel klinkt en in verband gebracht wordt met wat we doen. Onze naam dienen we in de hemelse gewesten waar te maken!

Een zakenman past er voor op een scheve schaats te rijden in zijn handel en wandel, want hij gooit zijn goede naam, die hij met hard werken heeft opgebouwd, niet zomaar te grab­bel .

Zo luidt de opdracht voor de mens, zijn naam te ves­tigen, dat is zijn wezen in de hemelse gewesten te doen gelden.

Hij weet wat we zijn in de hemelse gewesten, hoe we ons daar hebben opgesteld en opstellen en Hij zegt: “Ik geef je nu een nieuwe naam, waaruit blijkt wie je bent, hoe je wezen is”.

Nieuwe naam

In Openbaring 2 vers 17b (Openb. 02:17b) staat het volgende: “Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschre­ven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt” .

Eens krijgen we een geheel nieuwe naam. Vast en zeker een naam, die ons wezen goed uitdrukt. Want God kent ons immers, Hij roept ons immers bij onze naam! Hij weet wat We zijn In de hemelse gewesten, hoe we ons daar hebben opgesteld en opstellen. En het zegt, Ik geef je nu een nieuwe naam waaruit blijkt wie je bent, hoe je wezen is. Uit al die namen zal dan de veelkleurigheid van het wezen van onze formeerder blijken. We streven er immers naar zijn gedachten, zij wezen te evenaren. Ons geld maak je naam waar, zodat God kan zeggen, zeg mij uw naam en ik zal het zeggen wie u bent. En heel duidelijk is nog het volgende advies, blijf niet anoniem.

 

Door God gezonden door Liesbeth Seepma

“De oogst is wel groot,  maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de  Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst” (Luc. 10:02).

 Zending. Het is een woord dat je vast wel kent en  het is een woord waarvoor  ieder zo zijn eigen uitleg  heeft. Ook bij jou zullen  de woorden ‘zending’,  ‘zendeling’ en ‘zendingsveld’ bepaalde gedachten  oproepen. Vaak hebben  die gedachten iets te  maken met ‘alles achterlaten voor God’, ‘weinig  geld hebben’, ‘ver weg  trekken’, ‘een vreemde  taal leren spreken’, etc.

Tenminste, ik ben geneigd  om die gedachten te hebben als ik denk aan het  beroep ‘zendeling’ .

Hoewel die gedachten juist zouden kunnen zijn,  zijn ze toch niet de enige  uitleg van het begrip zending. Stel je voor, dat dit zou betekenen dat ieder, die een gewoon beroep uitoefent of een gewone: studie doet, eigenlijk met  betrekking tot zending  buiten schot blijft. Klopt  dat? Zit je er naast als je  niet fulltime voor God werkt? Wat is eigenlijk een ‘zendeling’? Wat houdt het woord ‘zendingsveld’ in? Wanneer ben je door God gezonden?       

Wat is het toch geweldig dat wij kunnen zeggen dat de Bijbel een hand­boek voor ons leven is! Want dat is hij. De Bijbel, Gods Woord, geeft voor elk onderdeel van ons leven met God richtlijnen.  En aangezien het begrip

 zending een onderdeel –  en misschien wel een  hoofdbestanddeel! – van  jouw en mijn leven behoort  te zijn, vinden we ook  daarvoor aanwijzingen in  Gods Woord. Laten we die  met elkaar op zoeken. Laten  we met elkaar van gedachten wisselen over zending.

Wanneer ben je een zendeling?

Ja, wanneer ben je dat? Laten we eens even naar het Oude Testament gaan, naar de profeet Jesaja. Aan het begin van het boek dat hij schreef staat een heel bijzondere tekst, namelijk in hoofdstuk 6 vers 8 en 9. Jesaja vertelt daar het volgende (Jes. 06:08): “Daar­op hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wien zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij”.

Vaak heb ik, toen ik dit vers las, gedacht: o Heer, zó zou ik ook willen zijn, zó vurig, zó helemaal klaar, helemaal bereid om U te volgen en voor U uit te gaan. Hier ben ik, zend mij maar. Wat geweldig klinkt dat. Maar ja… ik zit op school, Heer. Ik moet tijd besteden aan mijn huiswerk. Er blijft zó wei­nig tijd voor U over, een schamel beetje eigenlijk. Ik kan dus dat antwoord niet geven Heer, hoe graag ik ook zou willen… Komt die gedachtegang je bekend voor?

Toch zou ik graag tegen je willen zeggen dat ook jij die gewoon studeert, gewoon werkt of misschien al wel huisvrouw bent, dit antwoord mag en kunt geven! Weet je waarom? Omdat bij het woord zen­ding de nadruk niet ligt op ’tijd’, maar op ‘hou­ding’. Let eens op de bereidwilligheid in het ant­woord van Jesaja. Voel je die bereidwilligheid ook? Weet dan dat God door jou heen kan werken, niet omdat je fulltime voor Hem werkt, maar fulltime voor Hem openstaat. Want als je bereidwillig bent, dan kun je een zendeling zijn, op welke plaats je je ook bevindt. Of dat nu in de klas is of in de fabriek, op kan­toor of in de keuken, je bent een zendeling. En wel door God gezonden. Door God gezonden naar die plaats, waar je een groot deel van je dagelijks leven doorbrengt: je zendingsveld.

Opmerkzaamheid, bewogenheid en vechtlust

Wat zijn de kenmerken van een zendeling ? De grootste Zendeling aller tijden was Jezus Christus. Hij was een Zendeling die door Zijn houding, Zijn bereid­willigheid en Zijn leven de hele mensheid redde. Vol­maakt was Hij in Zijn houding! Laten we naar Hem kijken om enkele kenmerken te ontdekken.

In (Mark. 06:34) staat het volgende: “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben”.

Jezus zag een grote scha­re. Een immense groep mensen stond daar op de oever. Natuurlijk ziet Jezus die schare, zul je zeggen, daarvoor had Hij ogen van God ontvangen. Let op! Want Jezus zag niet alleen een grote groep mensen! Hij zag schapen. Zielige, dwalende, wan­hopige schapen, die zon­der herder zitten. Wat een armzalig lot!

En jij? Zie je alleen maar mensen? Mensen die spot­ten, vloeken, lachen, haten, schuine moppen vertellen, blokken, balen, aardig zijn of trots zijn? Of zie je de nood in hun leven, waarop ze machte­loos en krampachtig rea­geren? Hoe bekijk je dit alles en wat doe je ermee?  Laat je reactie op hun gedrag gebaseerd zijn op  je opmerkzaamheid, een  opmerkzaamheid die God  je wil leren.

Jezus wordt ook met ontferming bewogen. Mooi hè? Jezus wordt bewogen,  Hij komt in beweging. Er borrelt iets in Hem op en  dat gevoel draagt de naam  ontferming. Het heeft in de praktijk te maken met je armen om iemand heen slaan, soms letterlijk,  soms figuurlijk. Het heeft  te maken met de bescherming die je iemand op zeker moment kunt geven.  Zelfs al is dat onlogisch,  bijvoorbeeld vlak nadat je  ruzie met ‘m hebt gehad.

 Juist dan heeft hij bescherming nodig. Weet je ? dat? Het klinkt gek, maar  het is zo. Want iemand is  kwetsbaar na een ruzie,  hij is gekwetst. Mensen  die God niet kennen zijn  kwetsbaarder dan jij! Zij  zijn immers schapen zonder herder. Bescherm  iemand door niet negatief  over hem te praten tegen-  over derden. Wat is de  Bijbel toch praktisch!

 Lees maar eens 1 Korinthiërs hoofdstuk 13. Dat  is ontferming! Ontferming

draagt in dit hoofdstuk de naam Liefde. Om trouwens bij die bescherming           

van daarnet te blijven: in vers 7 staat dat liefde alles bedekt.

Kom ook in beweging voor de mensen om je heen. Word maar bewogen met ontferming. Want o, wat heeft de wereld dat nodig! Zij snakt ernaar. In (Rom. 08:19 staat dat de schepping, met reikhalzend verlangen wacht op de bekendwording van de zonen Gods. Jij en ik zijn zoon van God. Wat een eretitel. Laten we hem waardig zijn.

Nog een kenmerk van een zendeling is vechtlust.

Dat klinkt wel een beetje tegenstrijdig en daarom  verdient het uitleg. En 5; voor die uitleg ga ik weer  naar een praktische tekst  uit de Bijbel, namelijk  Efeziërs 6 vers 11 (Ef. 06:11): “Want  wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen  de wereldbeheersers  dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” .

Dus geen gevecht tegen (door God geschapen!) bloed en vlees, maar een  gevecht tegen overheden,  machten, wereldbeheersers en boze geesten in de hemelse gewesten.  Wij hebben te worstelen  tegen satan, die de plaats  van de herder zo vaak  inneemt in een mensenleven.

Hoe staat het met onze vechtlust? Staat ze op een  laag pitje of is het een  brandend vuur? Een zendeling moet vechtlustig  zijn op het zendingsveld  waarop hij zich bevindt.

Hij moet ook vechten op  een goede manier, dat wil zeggen tegen de juiste 

(de enige) vijand.  

Heb oog voor de vijand in een mensenleven! Maar, zeg je misschien, ik vind  dat gevecht doodeng, ik durf het niet aan. Jezus begrijpt dat. Hij begreep       

het toen Hij zeventig mensen wegzond (Lucas 10) om te gaan getuigen. “Ik  zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen” (Luc. 10:18)  zegt Hij. Hij had dat al  lang gezien, vóórzien. Let  op, zegt Hij, “Ik heb je  macht gegeven om op slangen en schorpioenen te  treden en tegen de gehele  legermacht van de vijand;  en niets zal je enig kwaad  doen”. Duidelijker kan  het niet. Onbevreesd kun  je de vijand tegemoet treden. Ik heb je zo misschien een  iets ander beeld van een  zendeling mogen geven dan  datgene wat je voor-  heen in gedachten had.  Beide beelden die je nu  hebt zijn goed; ze komen beide ook voor. Maar toch  heb ik al een beetje geleerd dat het zendingsveld  in het leven van een mens en een jongere meestal erg  dichtbij ligt, en dat het veel dapperheid, veel op

merkzaamheid, veel bewo­genheid, veel vechtlust vereist om op dat zendingsveld werkzaam te zijn. Want dat zendings- veld is namelijk ook een spanningsveld, een veld van strijd, en soms ook. . . een slagveld.

Maar de Here Jezus, onze grote Zendeling, gaat vooraan op dit spannings­veld. In (Luc. 12:32) geeft Hij ons een be­moedigend schouderklopje: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het koninkrijk (en daar­mee het koningschap) te geven” . Laten we niet bang zijn en met opgehe­ven hoofd naar de Heer van de oogst toegaan om te zeggen: “Hier ben ik, zend mij” .

 

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts -1-

Welk mensbeeld staat God voor ogen?

De woorden die het Hebreeuws ons aanreikt, geven ons zicht op het mensbeeld dat God voor ogen staat. Daarmee zijn we bij een eerste kernpunt: welk mensbeeld heeft God? Dat mensbeeld zullen we ons eigen dienen te maken.

Tamim. Vaak vertaald met onberispelijk, maar het is veel dieper en positiever; niet: er valt niets te berispen, maar: totaal, volkomen, een mens uit één stuk.

Van Noach wordt het gezegd: hij was tamim (Gen. 06:09). (Deut. 18:13): “Gij zult tamim zijn met de Here, uw God’. Dit is het woord dat begin en einde van de Torah omspant.

Dat woord tamim komen we tegen in het pascha-verhaal. (Ex. 12:05: een lam, tamim, mannelijk.

In Leviticus klinkt het telkens in verband met de gave aan God: een tamim zal hij doen naderen.

Zo zegt Jezus als samenvatting van heel Mattéüs 5: “Gij dan zult tamim zijn, zoals uw hemelse Vader tamim is” (vers 48): Je zult een mens zijn uit één stuk, want zo is je Vader ook.

En Mozes zegt over God: “Hij is de rots wiens werk tamim is” (Deut. 32:04). Zijn werk is volkomen, zijn werk is totaal, een werk dat één geheel is.

We kunnen dit tamim-zijn zien in een vijftal aspecten:

  1. tamim zijn voor Gods aangezicht.

Tamim zijn met betrekking tot onze geest.

Tamim zijn met betrekking tot onze ziel.

Tamim zijn met betrekking tot ons hart,

Tamim zijn ten opzichte van onze broeder.

Je kunt namelijk alleen tamim zijn samen met je broeder.

  1. Tam. Een tweede kernwoord, nauw verwant met tamim, is: tam, soms vertaald met vroom (Job 01:01, vroom en oprecht), soms vertaald met huiselijk: Jakob was een huiselijk man (Gen. 25:27). De betekenis is eigenlijk: eenvoudig .

Tamim krijgt in de Psalmen dezelfde betekenis als tam. Een prachtige psalm in dit verband is Psalm 15: ” “. Uit het vervolg blijkt dat dit alles te maken heeft met de relatie tot God en tot de broeder.

We treffen het woord tam ook aan in de genezingspsalm, Psalm 41: “Mij echter, in mijn eenvoud, Gij hebt mij vastgehouden, Gij stelt mij voor Uw aangezicht tot in wereldtijd” (vers 13).

En zie ook de torahpsalm, Psalm 19: “Behoud uw knecht voor overmoed, dan zal ik eenvoudig kunnen zijn en onstraffelijk van de vele afvalligheid” (vers 14) .

Zo komen we tot enkele basisgedachten:

tam/tamim heeft te maken met (innerlijke) genezing.

de Thora (onderwijzing) speelt hierbij een fundamentele rol; de Thora is als de zon die geneest (Ps. 19) .

Éen worden. “De Here onze God, de Here is één”.

Zo bedoelt God dat de mens één wordt. Contrast is: gespletenheid, een gedeeld bestaan innerlijk verdeeld. In het jodendom is de gedachte dat het doel van de rechtvaardige is: de jichoed, de éénmaking of éénwording; hij werkt eraan mee dat mens en schepping weer tot eenheid gebracht worden. –

De naam duivel (diabolos betekent: uiteenwerpen, hij is steevast degene die de eenheid breekt.

Gods antwoord op de duivel: een priester. Priester (cohen) hangt samen met het woord: oprichten. Een priester is een oprichter. In het latijn: pontifex, dat is bruggenbouwer. Een priester restaureert, brengt terug, bindt samen wat de diabolos uiteengeslagen heeft.

Hoe vaak hinkt een mens niet op twee gedachten? Ik ben een rechtvaardige, maar ik ben ook nog een zondaar. Ik besta uit een oude mens en een nieuwe mens. Dan spreekt men over: dat is of dat doet de nieuwe mens in mij; dat deed de oude Adam in mij. De oude mens stak weer zijn kop op in mij. Hoeveel mensen ben ik dan? In het woord ’twijfel1 zit als grondwoord ’twee’. Elia zei tot het volk: “Hoelang zult gij hinken op twee gedachten?” Letterlijk: (als een vogel) op twee takken hippen? Ze wilden God èn de Baal vasthouden.

Er is niet een nieuwe mens in mij (ergens), ik ben een nieuwe mens. Ik heb niet twee mensen in mij, ik ben één, één mens.

Wat zegt de Bijbel over zonde?

We willen nu enkele begrippen afgrenzen, om zicht te krijgen op wat de Schrift toont aangaande zonde, haar werking en haar wezen in verband met de identiteit van de mens.

Ontsporing.

Een kernwoord is ontsporing (meestal vertaald met zonde; oorspronkelijk: je doel missen). De mens is het spoor van God kwijt, hij moet het spoor terug vinden. “Mijn kracht struikelt door mijn ongerechtigheid” (Ps. 031:011) .

Verwrongenheid.

Zo horen we in Psalm 65: Gij die het bidden hoort, bij U mag komen alle vlees, verwrongenheden worden uitgesproken (Ps. 065:003-004a). Het innerlijk, het wezen van de mens wordt omgebogen, verwrongen, misvormd.

Ondermijning.

“Had ik in mijn hart ondermijning gezien, mijn Meester zou niet hebben gehoord” (Ps. 066:018). Het NBG vertaalt met onrecht.

“Wijkt van mij, allen die ondermijnend werken” (Ps. 006:009). Waar vindt de ondermijnde mens zijn steunpunt? “Gehoord heeft de Here hoe ik huilde, gehoord heeft de Here hoe ik om genade smeekte” (Ps. 006:009b-010). Een mens mag best eens uithuilen van God; dit kan een stuk genezing betekenen.

Inbreuk.

Naar de veelheid van uw ontferming wis mijn inbreuken uit” (Ps. 051:003). “Zover het oosten is van het westen, zover doet Hij onze inbreuken van ons” (Ps. 103:012). Het woord wordt ook wel weergegeven met schending: “Zijn onze schendingen mij te sterk, Gij bedekt ze” (Ps. 064:004). De mens wordt geschonden, er wordt inbreuk gemaakt op zijn mens-zijn.

Ontwrichting.

“Al mijn beenderen zijn ontwricht”. Hier gaat het duidelijk om wat de machten bewerken: zij ontwrichten het bestaan van de mens; zijn beenderen, dat is zijn diepste persoonskern. In Psalm 6 wordt een ander woord gebruikt, maar wel met een soortgelijke inhoud: “Begenadig mij Here, ja verlept ben ik, genees mij Here, ja geschokt (ontzet) is mijn gebeente en mijn ziel is uiterst geschokt (ontzet) (vs.3-4).

Ontwrichting omvat verschillende aspecten:

de mens wordt uit zijn verband gerukt:

uit het verband met God.

uit het verband met zichzelf.

uit het verband met zijn broeder.

uit het verband met de aarde. Immers ‘adam (mens) en ‘adamah (akker, bodem) horen bij elkaar.

Vervreemding.

De mens is vervreemd van zijn bevrijder, hij is ook vervreemd van zichzelf. Van de verloren zoon wordt gezegd: hij verkwistte zijn vermogen in een leven van overdaad, maar letterlijk: hij verstrooide zijn bestaan en leefde reddeloos (Luc. 15:13). Vers 17 zegt dan: Toen kwam hij tot zichzelf.

(Ef. 04:18 noemt het heidendom: vervreemd van het leven Gods, dat wil zeggen vervreemd van de manier van leven die God erop nahoudt, .vervreemd van Gods levensstijl, van de leefwijze Gods.

Wat zegt de Schrift over de ziel?

De Schrift spreekt over geest, ziel, hart en lichaam. We willen deze antropologie (leer aangaande de mens) deze termen belichten vanuit hun Hebreeuwse achtergrond. De Hebreeuwse gedachtewereld is niet dualistisch; de mens wordt niet opgesplitst in een aantal onderdelen; neen, de mens is een eenheid.

De mens is een ziel; dat is meer in overeenstemming met het Bijbelse spraakgebruik dan de mens hééft een ziel. Ziel is: de totale persoon, persoonlijkheid. We noemen enkele plaatsen: (Gen. 02:07): “Alzo werd de mens een levende ziel”. De ziel is dat wat mij maakt tot een levend mens; de ziel is mijn levensbeginsel. De grondbetekenis van ziel (nèphesj) is: diep en vrij ademhalen De ziel is derhalve de levende mens in al zijn levensmogelijkheden. Op het moment dat de ziel uitdooft, is de mens dood.

Zo komen we in (1 Kon. 01:12):

En nu dan, ga, laat ik u toch een raad raden en red uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo” .

Van de ziel kan gezegd worden dat deze bezwijkt, bijvoorbeeld (Jona 02:07): “Toen mijn ziel in mij (eigenlijk over mij) bezweek, gedacht ik de Here”. We kunnen ook hier niet gaan opsplitsen in de trant van: o, er is dus een deel van Jona dat bezwijkt, dat is zijn ziel; wat blijft er dan nu nog over? Neen, zijn levensbeginsel bezwijkt, daarmee is zijn hele menszijn in het geding. Vers 5 zegt: “Wateren omringden mij, zij bedreigden mijn leven”. Letterlijk staat er: wateren wurgden mij tot op de ziel. God wurgt niet, Hij maakt de ziel vrij.

De Thora spreekt van een centrale rol in verband met de ziel: de Thora des Heren is tamim (uit één stuk), zij verkwikt de ziel (eigenlijk: zij doet de ziel wederkeren. Waarheen? Naar haar huis, naar haar oorsprong. De ziel

mag terugkomen uit de ballingschap; er is voor haar een thuiskomst. Dan kan de mens weer diep en vrij ademhalen.

Veel teksten spreken over de ziel als het geheel van levenservaringen, waar de mens doorheen gaat: “Gij hebt in benauwdheden mijn ziel gekend” (Ps. 031:008). “Zonder oorzaak dolven zij een kuil voor mijn leven” , zegt (Ps. 035:007). Letterlijk: onverdiend ondergroeven ze mijn ziel. Dat is wat de machten doen: je ziel ondergraven. Dan wordt je hele mens-zijn ondergraven. We kunnen niet zeggen: mijn geest wil wel, maar mijn ziel kan niet meekomen. Het gaat om het mens-zijn.

Toen de verloren zoon “weg reisde van zijn volk” (dat staat er eigenlijk: een verzachtende uitdrukking voor sterven), was het niet zo dat zijn geest bij de vader bleef en zij ziel ver weg vertoefde, neen, zijn hele bestaan raakte op een dwaalspoor; zijn hele zijn doolde in de verstrooiing. Hij leefde reddeloos, zonder heil, zonder heelheid, zonder de bevrijding die de vader kenmerkt.

Als de jongen teruggaat, dan keert niet eerst zijn geest naar huis en pas later zijn ziel. Neen, als mens staat hij op, als mens komt hij thuis, als mens wordt hij opgenomen in de gevoelens van de vader. Wanneer? Toen hij nog ver was. Niet toen hij allang thuis was. Dat is nu genade: zijn bestaan wordt gered als hij nog ver weg is.

Als de psalmist vraagt: wat buigt gij u neder, o mijn ziel? dan is dat niet het hogere deel van de mens dat het lagere deel tot verantwoording roept; dan is die mens niet opgedeeld in twee partijen, maar dan is dat het gesprek dat de mens met zichzelf voert, waarin hij zich afvraagt: wat gebeurt er met mijn levensbeginsel? Kan ik nog wel ademhalen? Dan voelt hij zich als een banneling die verdreven is naar de rand van zijn bestaan, als een randbewoner, die ervaart hoe zijn levenskracht (ziel) ineenschrompelt.

Daarbij moeten we bedenken dat in de Hebreeuwse gedachtewereld de denkprocessen uitwendig worden voorgesteld; de Hebreeuwse mens denkt niet abstract, maar beeldend. Het Hebreeuws heeft geen woord voor denken. Als men wil zegden: hij dacht, dan heet het: hij zei bij zichzelf; of hij sprak tot zichzelf; of ook: hij zei tot zijn ziel.

Dergelijke karakteristieke punten moeten we niet weg-vertalen. Een vertaler zal de eigen aard en de kracht van de oorspronkelijke taal dienen te ‘bewaren’ en te honoreren (dat is eren).

Het woord ziel speelt ook een belangrijke rol in de geschiedenis van Elia (1 Kon. 19). “En Izebel zond boden tot Elia, zeggend: zo mogen de góden doen en zo daaraan toevoegen: morgen op dit uur stel ik uw ziel als de ziel van een van dezen. En hij zag en stond op en hij ging om zijn ziel”. In vers 4 horen we dan: “En hij wenste zijn ziel te sterven en hij zei: nu is het genoeg Here, neem mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen”.

Izebel wil de ziel van Elia doden, dat is meer dan zijn biologisch leven, dat is ook niet een aantal functies zoals gevoel, wil en verstand; ziel, dat is zijn zeggenschap op aarde, die moet ophouden te bestaan. Dan staat er: “En Elia ging om zijn ziel”. Er staat niet: om zijn ziel te redden. Hij ging om te bewaren datgene waarvoor hij leefde. Er is hier geen sprake van psychische vermoeidheid of van een depressie. Zo in de trant van: Elia’s ziel zag het niet meer zitten. En ja, dat is te begrijpen: Elia was ook maar een mens. Het werd hem allemaal wat te veel. In vers 10 klinkt het opnieuw: “Ze zoeken mijn ziel om die weg te nemen”. Zijn ziel, dat is zijn bestemming als messiaans mens, dat is zijn betekenis voor de gang van de geschiedenis.

(Jes. 46:02) zegt over de mensen die zich met afgoden verbinden: hun ziel is in gevangenschap gegaan.

In de ziel is sprake van verlangens, van pijn, verdriet: “Mijn ziel dorst naar God, wat buigt ge u neder, o mijn ziel, mijn ziel weigert zich te laten troosten” (Ps.77). “Ja, verzadigd van kwaad is mijn ziel” (Ps. 088:004).

De ziel is de gevoelsmatige betrokkenheid van de mens, zijn diepste levensbehoeften: “Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar uw verordeningen” (Ps. 119:020).

“De man die de Here vreest (ontzag heeft voor, onder de indruk is van Hem), zijn ziel overnacht in het goede” (Ps. 025:013), dat is iets anders dan: hijzelf zal in voorspoed vertoeven). Zij ziel, zijn hele mens-zijn is thuis in het goede, hij is daarin zo thuis dat hij daar de nacht doorbrengt.

Psalm 63 toont de gang van de ziel: “Mijn ziel heeft gedorst naar U, gesmacht heeft naar U mijn vlees, in een land, droog en kwijnend zonder water” (vs.2). Dat is de eerste fase; de tweede fase horen we in          vers 6: “als met vet en merg verzadigt zich mijn ziel”. En de derde fase in vers 9: “Mijn ziel is aan U verkleefd. Nog dieper: mijn ziel is verkleefd, U achteraan, dat wil

zeggen mijn ziel is niet meer los te krijgen van de navolging Gods.

Ziel is: het centrum van de gevoelens, het liefdescentrum, de persoonskern van de mens.

(Hoogl. 05:06) zegt: “Mijn ziel bezwijmde, toen hij sprak”. Maar er staat eigenlijk: Mijn ziel ging uit in zijn spreken. Dus: mijn ziel maakte een exodus op het woord van de Bruidegom.

David getuigt: “De Here heeft mijn ziel losgekocht uit alle benauwdheid” (2 Sam. 04:09). (Ps. 016:010) zegt: “Gij zult mijn ziel niet overlaten aan de sje’ol, aan het dodenrijk” . Diverse genezingspsalmen spreken over de ziel. Zo onder andere Psalm 30: “Doe terugkeren mijn ziel uit hun verwoestingen, uit de leeuwen, mijn enige , wordt gebeden in (Ps. 035:017). En in (Ps. 041:005) staat: “Here, genees mijn ziel”.

(Ps. 142:005): “Niemand zorgde voor mijn ziel”. Vers 8: “Voer mijn ziel uit de gevangenis om uw naam te danken” (doe mijn ziel uitgaan uit de kerker).

(wordt vervolgd).

 

1985.10 nr. 263

Levend geloof 1985.10 nr. 263

Het volle evangelie door Gert Jan Doornink

Het begrip ‘volle evangelie’ komt als zodanig niet in de bijbel voor, maar als onderscheid tussen allerlei vormen van evangelieverkondiging is het een uitdrukking die wij gaarne gebruiken. In de bijna 25 jaar dat ons blad nu verschijnt, zijn wij ook steeds een blad geweest ‘met de boodschap van het volle evangelie’. Al is er natuurlijk een groot verschil tussen de inhoud van de eerste nummers en de nummers die thans verschijnen. Dit verschil wordt veroorzaakt door de geestelijke groei waarbij ieder waarachtig kind van God betrokken is en dat geldt ook voor allen die in “Levend Geloof” schrijven.

Een belangrijk kenmerk

Geestelijke groei behoort trouwens een belangrijk kenmerk te zijn van allen die in de volle evangelieboodschap geloven. Het is een bewijs dat de boodschap ook praktisch beleefd wordt. De basis (het fundament) van deze boodschap is de volkomen verlossing in Jezus Christus en het einddoel is de volle openbaring van Jezus Christus in ons. Het is juist dit einddoel waarover we thans veel schrijven, zonder nochtans het fundament los te laten. Daarom houden we ook zo van de uitdrukking het ‘volle evangelie’. Het gaat zowel om het één als het ander’.

Er zijn helaas gelovigen die liever, niet meer de woorden ’volle evangelie’ gebruiken. Daarvoor worden verschillende redenen aangevoerd. Natuurlijk weten wij ook wel dat het niet alles goud is wat er blinkt en dat er soms onder valse vlag gevaren wordt. Maar de opmerking die sommigen nog al eens maken door te zeggen: Het evangelie is immers al ’vol’ (compleet), waarom dit woordje er nog extra bij, snijdt geen hout. Want dan zou men om dezelfde reden het woordje ’vol’ voorkomende in een uitspraak van Jezus ook weg moeten laten. In Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt Hij namelijk: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen naar de volle waarheid”. Zijn er dan verschillende soorten waarheid, een volle en een minder volle? Neen, maar Jezus legt hier een bijzonder accent op het werk van de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest die ons leidt naar de ’volle waarheid’, waardoor wij de wil van God leren kennen en toepassen in ons leven.

Een geestelijke boodschap

Temidden van de vele dwaalleringen en afwijkingen in de leer van deze eindtijd is het volle evangelie – de boodschap van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen die brachten – de enig juiste boodschap in overeenstemming met de wil van God. In deze boodschap legde God zijn hart en kwamen zijn volkomen positieve bedoelingen met de mensheid tot openbaring. Waar deze boodschap gebracht wordt ‘vlieden de duivelen en vallen terneer’ om een ouderwets lied aan te halen. Deze boodschap is een geestelijke boodschap, wat betekent dat we ons steeds weer bewust moeten zijn dat onze plaats met Jezus is in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen. Wie deze plaats verlaat komt al spoedig op een aards niveau terecht met alle negatieve gevolgen van dien. Dan gaat men zich zelfs verzetten tegen de volle boodschap, zoals ook in de dagen van de eerste christengemeenten reeds gebeurde. Paulus bijvoorbeeld moest in zijn tijd al constateren dat sommigen deze boodschap weer gingen loslaten (Gal. 01:06-10). Wat de Heer van ons verlangt is dat wij getrouw zullen blijven aan de boodschap van het volle evangelie door deze te verkondigen door woord en daad! Het heerlijke daarbij is dat de geestelijke groei dan ook in ons eigen leven doorgaat, dat wil zeggen we zullen meer en meer het ‘einddoel’, de volkomenheid in Christus, gaan bereiken. Bovendien zijn wij dan ten volle betrokken bij de opdracht en het plan van God dat dit evangelie in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken! (Matt. 24:14).

 

Verstaan wij wat wij lezen? door Evert van de Kamp

 

“Verstaat gij wat gij leest?” (Hand. 08:31).

Eén van de belangrijkste vragen die je jezelf kunt stellen is: Versta ik wat ik lees en begrijp ik wat ik hoor? Wie wederom geboren en met Gods Geest gedoopt is, en daaruit leeft, weet uit ervaring dat je die vraag voort­durend aan jezelf hebt te stellen. Je moet je namelijk steeds bezinnen op elk woord van God, op de geestelijke betekenis daar­van, en ook op allerlei zaken waarmee je dagelijks geconfronteerd wordt. Versta en begrijp je de dingen geestelijk, zoals God het heeft bedoeld?

Het is de vraag van Maria: “Hoe zal dat zijn?”

Geestelijke spraakverwarring

De geestelijke spraakver­warring lijkt in onze tijd wel bijna compleet. Het is verbijsterend te moeten constateren hoe ongeeste­lijk er met het woord van God wordt gehandeld.

Een voorbeeld. In het dag­blad “Trouw” van 1 augus­tus geeft de Haagse gereformeerde predikant Jelle van Wattum commentaar op een interview afgenomen van zijn collega dr. B. Wentsel. Laatstgenoemde had op 2 juli voor reforma­torische studenten gespro­ken over: “De zin van het lijden”. Een paar citaten uit dat interview:

“God straft het volk Israël door zijn vijanden, de Hitlertroepen. Dat is de straf Gods”.

“De holocaust was de straf van God voor de zonden, die door de Joden waren begaan”.

“Zoals de Joden zijn en worden gestraft voor hun ongehoorzaamheid aan de Here, zo geldt dit ook voor de kerk. We leven in een tijd van afval van de levende God. Wie weet wat wij als christenen nog voor massale slachtingen te verwerken krijgen”.

Ik denk dat deze dominee, althans in dit opzicht, maar weinig heeft begre­pen van de Schrift of van wat Jezus bad: “Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”. Werd deze bede niet ver­hoord op de Pinksterdag? Een ander voorbeeld. In “Terdege”, reformatorisch gezinsblad, van 11 juli, schrijft de hoofdredactie: “Als we het ‘netjes’ zeg­gen en om de term ’slecht weer’ te vermijden en over ‘minder fraai’ of ‘regenach­tig’ weer praten, bedoelen we precies hetzelfde. In wezen willen we niet accepteren dat God ons in zijn vrijmacht regen en droogte schenkt. Als dat zo is bij het weer dan is dat nog veel sterker bij gezondheid en ziékte waar zondag 10 – van de Heidelbergse Catechismus – ook over spreekt”.

Dat is het beeld niet dat Jezus ons toont van zijn en onze hemelse Vader, die enkel goed is. “De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem – als de en­kel goede – doen kennen” (Joh. 01:18).

Waarom neem ik deze voor­beelden over? Om met de vinger te wijzen? Ik heb er geen behoefte aan. Maar ik wil er op wijzen hoe waar het woord is dat de apostel Johannes schreef: “Vertrouwt niet iedere geest, maar be­proeft de geesten of zij uit God zijn” (1 Joh. 04:01).

Het gaat erom dat wij gees­telijk onderscheiden wat wij lezen en horen. Dat wij de dingen Gods, die van bo­ven zijn, werkelijk verstaan en begrijpen. Niet voor niets lezen wij in de Open­baring telkens: “Wie een geopend oor heeft, die ho- re, wat de Geest tot de gemeente zegt”.

We horen zoveel. Met Tho­mas van Aquino (13e eeuw) mogen wij wel bidden: Geef mij een hart, dat zich door geen boze macht laat overheersen.

Een goed verstaander

Het spreekwoord zegt: “Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig”. Zo’n man was Filippus, de evangelist. Een man vol van geloof en Heilige Geest, Hij daalde af naar de stad Samaria en predikte daar de Christus. Van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze toen onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; en er kwam grote blijdschap in die stad. (Hand. 08:05-08).

Hij wist waar hij mee bezig was. Zo kon Filippus op zijn beurt de kamerling de vraag stellen: “Verstaat gij wat gij leest?” (Hand. 08:31). Want een natuurlijk mens verstaat niet wat des geestes is (1 Kor. 02:13-14).

Heel eerlijk antwoordde de oprechte kamerling: “Hoe zou ik dit verstaan, als niet iemand mij de weg wijst”.

Filippus leidde de man tot de volle waarheid. Gelijk Filippus werd hij een geestelijk mens ’vol van de Geest’. Hij liet zich meteen dopen in water. Oude handschriften vertellen ook van zijn doop met Gods Geest. Geen wonder dat hij zijn weg met blijdschap reisde.

Filippus gaf geestelijk on­derwijs. Dat werkte heel effectief. Elk mens heeft dat nodig. Wanneer wij in onze tijd goede verstaan­ders van het Woord Gods zijn, zullen wij daarom zonder ophouden bidden: “Heer stort uw geest uit op alle vlees”. Dat levert geestelijke mensen op. De geestelijke mens wil elke bedekking kwijt (2 Kor. 03:12-18). Hij opent zijn hart voor de bediening des Geestes.

Verstaan wij de wil van God?

Van de vroegere kruis­tochten zei men: “God wil het”. Een erbarmelijke kreet en een ontstellende vergissing. Van veel, zelfs ogenschijnlijk geestelijke zaken kan men niet zeggen: God wil dat of God doet dat. Wat wij wel duidelijk kunnen zeggen is dat het de wil van de Heer is dat wij Zijn wil gaan verstaan (Ef. 05:17). God doet daar alles aan. Hij wil dat wij zijn Woord ver­staan en begrijpen zoals Hij dat oorspronkelijk heeft bedoeld. Wij mogen het bij­voorbeeld net zo helder en duidelijk verstaan en be­grijpen als de apostelen het hebben begrepen. Op precies dezelfde wijze. Daartoe schonk en schenkt de Heer de doop met de Heilige Geest. Die Geestesdoop is nodig om te zien en te horen zoals Jezus zag en hoorde (Jes. 50:04-05).

In Matteüs 13 vers 10 tot 17 (Matt. 13:10-17)maakt Christus ons dui­delijk dat het de wil van God is dat wij de geheime­nissen van het Koninkrijk der hemelen kennen. Daar spreekt de Heer: “Uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw, oren omdat zij ho­ren”.

God laat ons niet in het ongewisse. Hij zadelt ons niet op met allerlei dubieu­ze zaken. Hij is geen God van ja en nee. Gods spre­ken is helder en klaar. Het zijn onze ogen die vaak (nog) zo slecht ‘gees­telijk’ zien en onze oren die dikwijls niet echt ge­opend zijn naar de Heer toe. Het is heel terecht dat Jezus in Lucas 8 vers 18 (Luc. 08:18) zegt: “Ziet dan toe, hoe gij hoort”.

Gezegend is de mens die ziet met geestelijke ogen en hoort met doorboorde oren. God wil het!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema          

Eerst liefde, dan…

Ze woonden al een paar jaar naast elkaar. Onze zuster Els en haar ‘punk’ buurvrouw Marry. Jaren dat er weinig of geen aandacht aan elkaar werd geschonken. Tussen het grote witte herenhuis en het verwaarloosde kraakpand lagen maar weinig meters, maar toch zo’n afstand.

Tussen de keurig grijzende huisvrouw en het vrijgevochten jonge meisje, lag zóveel meer dan een generatiekloof.

Een diepe, bijna niet te overbruggen kloof, van oordelen en verwerping van levenswandel. Zodat ze elkaar niet zagen, niet spraken en zeker niet met elkaar omgingen. Ze waren zo intens verschillend dat ze het beiden maar accepteerden dat die kloof tussen hun lag. Het was niet anders.

Totdat moment dat God er anders over dacht. Dat moment toen hij aanklopte bij het hart van z’n kind Els en haar riep tot een taak voor haar buurvrouw.

“Ga jij daar nu eens heen. Overbrug jij die kloof maar in mijn Naam en door mijn liefde voor alle mensen”.

Die Els, moest zij bij het kraakpand aanbellen? Die punkers zagen haar aankomen. En wat nog erger was, buurvrouw Jansen van de overkant mocht haar eens zien. Wat zou die dan denken!

Maanden duwde ze de gedachte van zich af. En er kwam ook steeds iets tussen, als ze plannen maakte in die richting. (Opgelet dus!).

Maar Els begreep wel dat ze zo niet door kon gaan. Diep in haar hart was ze het met God eens, die brug moest er komen, alleen… ze durfde dat dwaze niet goed aan. Dwaas zijn in de ogen van mensen. Toen vroeg ze maar eenvoudig voorbede in de gemeente. Extra kracht voor deze opdracht in haar hart.

En ze is gegaan. Met een schaaltje aardbeien omdat Marry ziek was.

Juist toen ze aanbelde passeerde toch net buurvrouw Jansen! Prijst de Heer!

Marry woonde in een totaal zwart geverfde kamer. Wat ben je dan blij dat je het Licht in je hebt. Els dronk genoeglijk koffie op een kistje, want meubeltjes waren er niet. En toen ze wegging was de kloof overbrugd door een golf van liefde. Een dikke zoen voor Marry en voor haar vriend. Alle drie diep gelukkig met het gelegde contact waar zoveel openheid en vertrouwen in werd gevonden.

O, ja…           eh… kon ze nog ‘iets kwijt?

Is dat belangrijk?

Soms geef je eerst liefde, dan blij voelbaar evangelie.

 

Een aangezicht zonder bedekking door Gert Jan Doornink

 

“En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, ver­anderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 03:18).

Na het lezen van het der­de hoofdstuk van de twee­de brief van Paulus aan de Korinthiërs, kunnen we maar tot één conclusie komen, namelijk dat de tijd van het oude verbond definitief voorbij is! Tot driemaal toe schrijft Pau­lus over het verdwijnen van deze tijd (in de ver­zen 7, 11 en 13). Een duidelijke formulering over het voorbij zijn van deze tijd treffen wij ook aan in Hebreeën 13 vers

waar staat: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste, voor verouderd verklaard. En wat verou­dert en verjaart, is niet ver van verdwijning.

Een blik in het oude verbond

Er was dus een tijd dat het oude verbond bestond. God had een verbond met zijn volk gesloten. Mensen die in God geloofden, God volgden, functioneerden binnen dat raam van het oude verbond.

Ook toen – en laten we dit even vooropstellen – was daar de heerlijkheid Gods ter beschik­king voor ieder die in Hem geloofde. Alleen in het oude verbond was alles nog niet ten volle geopen­baard. Er was heerlijkheid, maar geen overvloedige heerlijkheid (2 Kor. 03:09). Er was toenadering tot God mogelijk, maar niet rechtstreeks. Gods wet bestond uit ‘letters op stenen gegrift’ (vs.7), die men moest nakomen, maar het leven in vrijheid (door de Geest) was nog onbekend.

Nu kunnen we ons afvra­gen of daarom de tijd van het oude verbond eigenlijk niet overbodig was en waarom deed God het zo? Dan moeten we bedenken, dat God werkt volgens een plan (een programma) dat fase voor fase tot ont­wikkeling wordt gebracht. Dit plan van God is ook nu nog niet voltooid, al­thans de uitvoering ervan, maar het komt wel van dag tot dag verder tot uitwer­king, totdat de grote dag komt dat Christus zal zijn ‘alles in allen’. Dan zal de ganse aarde vol zijn van de kennis en heerlijkheid Gods en uiteindelijk zal Gods heerlijkheid en al­macht de totale kosmos vervuld hebben.

Om onze blik in het oude verbond voort te zetten is het goed om eerst Exo­dus 34 vers 29 tot 35 (Ex. 34:29-35) te lezen. Daar krijgen we ‘achtergrondinformatie’ waarom Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs spreekt over een aangezicht zonder bedekking.

Toen Mozes met de twee nieuwe stenen tafelen terugkeerde van de berg Sinaï’, waar hij met God gesproken had, straalde de huid van zijn gelaat zodanig dat het volk hem niet durfde naderen. Hij moest een doek voor zijn gezicht doen. De heerlijk­heid des Heren straalde van zijn gezicht af, maar Mozes zelf wist het eerst niet. Exodus 34 vers 35 (Ex. 34:35) zegt: “Wanneer de Isra­ëlieten aan het gelaat van Mozes zagen, dat de huid van zijn gelaat straalde, deed Mozes de doek weer voor zijn gelaat, totdat hij naar binnen ging, om met Hem te spreken”.

Een merkwaardige geschie­denis, maar als nieuwtestamentische gelovigen weten wij dat deze geschie­denis een geweldige gees­telijke betekenis heeft. Wij weten immers dat ten tijde van het oude ver­bond God zijn ‘volle heer­lijkheid’ nog niet bekend kon maken. Eerst moest deze tijd verdwenen zijn (2 Kor. 03:13). Natuurlijk had God de macht daartoe, maar het was nog niet aan de orde. Immers pas door de komst van Christus zou de grote verandering ko­men! Toen sloot God een nieuw verbond (in het bloed van Christus) en was er een einde gekomen aan het oude verbond.

Wij zien dat ook duidelijk gedemonstreerd in de ge­beurtenis in de tempel te Jeruzalem. Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor! De weg naar de troon van God was vrij! Voortaan was het voor ieder mens mogelijk vrede met God te ontvangen door eenvoudig te geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus.

Het nieuwe verbond is totaal anders

Het nieuwe verbond, waar­bij wij als gemeente van Jezus Christus nu betrok­ken zijn, is – en dit dienen we goed voor ogen te hou­den – totaal anders, totaal nieuw, totaal verschillend. Waarom? Omdat het vol le­ven is, vol Goddelijk leven. Het is de Geest die levend maakt (2 Kor. 03:06).

De ‘letter’ heeft plaats ge­maakt voor de ‘Geest’. Dit houdt in dat we Gods Woord nu lezen met Geestelijke ogen. En u be­grijpt nu zelf al wel hoe belangrijk het is, dat we dit principe ten alle tijde vasthouden

Ieder compromis in dit op­zicht heeft negatieve ge­volgen voor heel onze geestelijke ontwikkeling en groei en het bruikbaar zijn in dienst van Gods Konink­rijk. We kunnen daarom ook niet als kind van God in overeenstemming met de wil van God functioneren als wij er een ‘natuurlijke visie’ op na houden. We kunnen de klok niet terug­draaien en zullen ons al­tijd weer moeten realiseren dat de tijd van het oude verbond nimmer terugkeert. Zoals het thans oktober 1985 is, weten wij dat het nooit meer september 1985 wordt. Vandaag leven wij in de tijd van het nieuwe verbond. Vandaag zijn wij dienaren van een nieuw verbond. Vandaag is op ons aangezicht geen bedek­king meer. Vandaag weer­spiegelen wij de heerlijk­heid des Heren!

En wat dit laatste betreft: is dat zo? Komt Gods heerlijkheid – het nieuwe leven in Christus – door ons heen tot openbaring? Dat verlangen behoort ons leven te beheersen. Een verlangen dat praktische uitwerking gaat krijgen door geloof en gehoorzaam­heid en door de geestelijke strijd niet uit de weg te gaan.

Van het oudtestamentische volk van God staat ge­schreven dat ’hun gedach­ten verhard werden’ (2 Kor. 03:14a). Wij weten wie de veroorzaker van deze verharding was. (Tij­dens het oude verbond was dat veelal verborgen en gaf men daarom soms God de schuld van dingen waarvan satan de schuldige was).

Satan zit uiteraard ook nu niet stil, maar in de Naam van Jezus en in de kracht van de Heilige Geest, kun­nen we hem weerstaan en overwinnen. Wij moeten ons niet inlaten of terug­keren naar de ’zwakke en armelijke wereldgeesten’, waarvoor Paulus de Gala­ten reeds waarschuwde (Gal. 04:08-11). Zij horen niet meer thuis bij de zonen Gods die wij nu zijn. Wij leven niet meer in de tijd van de onmondigheid. Door geloof in Christus zijn wij mondig gemaakt en volwaardige burgers van het Koninkrijk Gods geworden. Dit brengt uiteraard als consequentie mee, dat wij ons niet meer behoren in te laten met aardsgerichte, natuurlijke visies. Die wijzen we af, want onze visie is hemels, is geestelijk’ (Kol. 03:01-04).

Optreden met vrijmoedigheid

Een ander gevolg van het feit dat wij dienaren zijn van een nieuw verbond, is dat wij nu met ’volle vrijmoedigheid’ kunnen op­treden (2 Kor. 03:12). En dat betekent optreden zonder vrees. Een waar­achtig kind van God is niet bang, want vrees is niet van God. Wij hoeven niet meer zoals Mozes een bedekking voor ons aan­gezicht te doen. We zijn vrij!

In 2 Korinthiërs 4 spreekt Paulus over ‘het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is’ (2 Kor. 04:04). Het is onze opdracht dit evangelie te proclameren in een wereld die daarvoor blind is. Paulus zegt dat de god dezer eeuw (satan) hen met blindheid heeft geslagen. Maar – prijst God’ – Gods Geest is machtiger dan welke geest van satan ook. Daarom is een waarachtig kind van God volhardend in het verkondigen van dit evan­gelie. En hij realiseert zich in de eerste plaats dat hij zelf volledig en onvoorwaar­delijk deze volle boodschap aanvaard behoort te heb­ben, opdat de mensen ‘zien en bemerken’ dat wij diena­ren zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend! (2 Kor. 03:06).

De tijd van het oude ver­bond is voorbij en keert nimmer terug. Op ons aangezicht rust geen bedek­king meer. God heeft ons bekwaam gemaakt om diena­ren te zijn van het nieuwe verbond. Daardoor weer­spiegelen wij de heerlijk­heid des Heren en worden, zoals de Canisiusvertaling zo duidelijk formuleert, steeds heerlijker in Zijn beeld herschapen!

 

De profeet Zacharia door Klaas Goverts -10b-

De vrouw in de efa (2)

In Openbaring ziet Johannes, de oude balling Jochanan, want dat is zijn naam (Johannes is de vergriekste vorm) een samenleving waar de mens niet meer kan kopen of verkopen, tenzij hij het teken draagt van de massa, het merkteken van de massamens. De massa is uiterst onverdraagzaam, alles wat anders denkt dan zij, heet discriminatie. Het oog van de massa is gericht op de efa. En wie beseft dat er in de efa een Izebel zit?

Elie Wiesel schrijft over Babi-Jar, waar tussen Nieuwjaar en de Verzoendag van 1941 de Duitse moordenaars vijftig- tot tachtigduizend joden ombrachten: Ik geloofde vast dat Babi-Jar buiten deze mooie Oekrainische stad lag. Ik kon me niet voorstellen dat een dergelijke slachting – elke dag opnieuw tienduizend slachtoffers – zou hebben plaatsgevonden bij het centrum van een stad. Babi-Jar kan niet bij een bewoonde stad liggen, dacht ik. Babi-Jar ligt vermoedelijk middenin het bos, ver weg, waar geen levend wezen meer adem haalt; Babi-Jar is natuurlijk ergens buiten Kiev, buiten het georganiseerde leven.

Ik had me vergist. Babi-Jar ligt in Kiev, tien minuten van de hotels voor buitenlandse toeristen verwijderd.

Babi-Jar ligt bij het stadscentrum. Dus hebben de inwoners de schietpartijen gehoord; ze hebben de stoet slachtoffers gezien; ze hebben de aarde zich zien openen om hun joodse buren, hun joodse kameraden, hun joodse collega’s te verslinden. . . De massamoord speelde zich zo goed als voor hun ogen af, maar ze hebben die gesloten om te werken en te slapen en te leven en te wachten, alsof dit hun helemaal niet aanging. Waarom had de stad niets gedaan om haar joodse medeburgers te beschermen?

Zo vraagt Elie Wiesel in zijn boek ‘Woorden zonder wederwoord’ (Paroles d’étranger) , woorden van een vreemdeling. Het heidendom, ook het christelijk heidendom van deze eeuw, heeft geen wederwoord. Een mens die om antwoord vraagt, is een vreemdeling. Want hij danst niet mee om het altaar.

In het rustige, frisse, Arische deel van Warschau maakten de voorbijgangers een ontspannen, kalme, welvarende indruk: ik vergat de ogen die door de angst en de honger een starende uitdrukking hadden gekregen. De cafés van Nowy Swiat zaten vol mensen; Duitsers wandelden met vrolijk lachende vrouwen aan hun arm; ik zou hebben kunnen denken dat het weer vrede was, als ik niet af en toe groepjes bedelende kinderen had gezien die plotseling wegstoven, vertelt Martin Gray in zijn boek ‘Uit naam van al de mijnen’.

In een ander boek, ‘Night’, tekent Wiesel hoe hij als vijftienjarige jongen met vele anderen in een trein werd weggevoerd, honderd man in een wagon, met eindbestemming Buchenwald. Onderweg gooit een arbeider een stuk brood in de wagon. Er brak een compleet gevecht los. Ik merkte een oude man op die trachtte zich uit de worsteling los te maken. Hij had een stukje brood onder zijn overhemd. Razend snel haalde hij het eronder vandaan en hij stopte het in zijn mond. Hij had nog een klein stukje over en zijn ogen schitterden. Maar op hetzelfde moment werd die glans gedoofd. Een schaduw doemde op vlakbij hem. De schaduw wierp zich op hem. De oude man viel op de grond en riep: Me’ir, Me’ir, mijn jongen herken je me niet? Ik ben je vader, je doet me pijn… Ik heb brood…, voor jou ook, voor jou ook… Maar de ander wierp zich op hem en rukte het brood uit zijn hand. De oude man fluisterde nog iets, rochelde en gaf de geest te midden van de algemene onverschilligheid. Zijn zoon kwam echter niet ver; twee mannen hadden het gezien en stortten zich op hem; anderen voegden zich erbij. Toen ze zich terugtrokken, lagen er naast mij twee dode lichamen, zij aan zij, de vader en de zoon. Ik was vijftien jaar oud.

De twee vrouwen die de efa meenemen

Zo werkt de vrouw in de efa. Wat gebeurt er nu? Zacharia ziet hoe het deksel zich opheft; blijkbaar wil de vrouw uitbreken. Maar de bode Gods werpt haar terug en vervolgens werpt hij de loden steen weer op haar mond, op de mond van de efa. “En ik hief mijn ogen op en ik zag, en zie, twee vrouwen die uittrokken, ruach (wind of geest) was in hun vleugels, en zij hadden vleugels als de vleugels van de ooievaar, en zij hieven de efa op tussen de aarde en de hemel” (Zach. 05:09). Het geheimenis van de wetteloosheid wordt onder een deksel geduwd, het wordt weerhouden zich te openbaren. Men denke aan wat Paulus zegt in 2 Thessalonicenzen 2 over de weerhouder: gij weet thans wel wat hem (de mens der wetteloosheid) weerhoudt, totdat hij geopenbaard wordt op zijn tijd.

Twee vrouwen nemen de efa mee; zij dragen vleugels als de ooievaar. Nu heeft deze vogel in het Hebreeuws een bijzondere naam; hij heet chasidah, verwant met chasid, gunstgenoot of bondgenoot, en met chèsed, verbondstrouw (meestal vertaald met goedertierenheid) . Zo is de chasidah de vogel die trouw is aan het verbond; Jeremia zegt van hem: “De ooievaar aan de hemel kent zijn vaste tijden” (Jer. 08:07). Zo worden deze beide vrouwen gedragen door de verbondstrouw van de Machtige. Ruach, geest is in haar vleugels, de ruach die zweefde over de wateren om levende wezens uit de oervloed te voorschijn te roepen.

We zien in deze efa het tegenbeeld van de ark des verbonds met zijn twee cherubs, en met als inhoud de Thora en het manna. Hier een efa met als inhoud geen manna, geen Thora, maar de aantasting van de Thora. Niet een verzoendeksel, maar een loden steen (zo luidt de tekst) .

God zendt Zijn boden uit

In deze twee vrouwen menen we boden Gods te mogen zien; uitvoersters van de raad des Heren, die de goedertierenheid van de Koning van hemel en aarde gestalte moeten geven. We zien in hen boden, zoals in Openbaring een engel, een bode, de satan grijpt en hem bindt. De vleugels van de chasidah duiden erop: er is een God die de tijden kent. En Hij zendt zijn boden uit als winden, als geesten (weer het woord ruach) .

Waar brengen zij de efa heen? Het antwoord luidt: “Om voor haar een huis te bouwen in het land Sinear; is dat opgesteld, dan doen ze haar rusten op haar stellage”. De naam Sinear herinnert aan het begin van Genesis 11: daar begon eenmaal de torenbouw van Babel. Sinear kan betekenen: tweestedenland; een aanduiding van een land waar geen eenheid is. Daar nam de wetteloosheid eenmaal een aanvang. Babel wordt de zetel voor de vrouw in de efa

Waar krijgt de massamens een huis?

Babel is het land van de grensoverschrijding; daar woont de mens die de God gestelde grenzen niet wil accepteren. De massamens krijgt een huis. De woorden bouwen en wonen hangen oorspronkelijk met elkaar samen; het oud Germaanse buan, waarvan bouwen is afgeleid, betekent van oorsprong wonen. Dit woord hangt ook samen met de werkwoordsvormen: ik ben, jij bent. Bouwen is dus in oorsprong wonen; dit wonen is de wijze waarop de mensen op aarde zijn. Het gotische woord wunian geeft aan, met welke gedachte wonen vanouds verbonden werd: verblijven, zijn, maar in wezen tevreden zijn, tot vrede gebracht zijn. De massamens krijgt ook een huis, maar voor hem betekent wonen niet vrede vinden, want hij weet niet wat wonen is. Men denke slechts aan de moderne flatbouw, of aan de bejaardentehuizen, waar men het oudere geslacht isoleert. Het ware wonen is een genade van God.

In Babel staat een huis; maar het is een huis zonder haard, het is een onherbergzaam huis, een huis waar de mens is overgeleverd aan zichzelf. West-Europa is een Babel geworden; waar vindt de mens een huis? Laten we niet te vlug zeggen: Ja, maar er is hoop. Dat kan een oppervlakkige kreet worden. Aan de beschaving van Babel is een tijd gesteld.

De roeping van de gemeente

Te midden van een ondergaande cultuur heeft de gemeente nog een roeping: een teken van eerbied op te richten. Opdat het althans in de gemeente waar zal zijn: Zelfs vindt de mus een huis; de tsippor, het vogeltje, kwetsbaar klein wezentje, kun je nergens meer terecht? We zullen voor je zoeken totdat we voor je vinden een huis voor jou, een huis bij onze God. Laat mij als een kleine vogel schuilen mogen waar Ge uw vleuglen om mij slaat.

Gemeente: huis voor hen die willen leren wonen; stem voor stemlozen; plaats waar een mens eerbiedig omgaat met de ander, met het andere.  (wordt vervolgd)

 

Behouden, verliezen of vernieuwen? Door Liesbeth Seepma

Het leven van alledag is  voor veel mensen op deze % aarde een haastige aangelegenheid. Je moet zo weinig mogelijk tijd verliezen, want tijd is geld en geld  verliezen we niet graag.

Een ander kenmerk van  het leven wat veel mensen  leven is, dat je het moet beschouwen als een gevecht. De prijs die je zult  behalen, als je wint, is  afhankelijk van datgene  wat je als mens te bieden  hebt en van datgene wat  jij wenst. Het kan een  schitterende carrière zijn.  Of misschien heb je meer  belangstelling voor een  mooie auto, een video of  een zeiljacht. Het zou ook  kunnen zijn dat je helemaal opgaat in je sportieve  prestaties, zodat alles  daarvoor moet wijken.

Zo kun je allerlei dingen opnoemen, die de inzet vormen voor het gevecht dat jij levert, het gevecht dat in onze maatschappij ‘leven’ wordt genoemd. Soms win je dat gevecht, vaak verlies je het ook. t In je eentje vechten valt niet mee. En zélfs als je gewonnen hebt, zal de prijs tegenvallen en zal de gedachte in je opkomen: waar blijft nu het leven? Is dat alles? Tja, zo is het leven . . .

Op een dag heb je één minuutje tijd over, en dat is nét genoeg om toch even in de bijbel te lezen. Toevallig valt je oog op een tekst die spreekt over leven, namelijk Lucas 17 vers 33 (Luc. 17:33), waar staat: “Ieder, die zijn leven zal proberen te behouden die zal het verliezen, maar ieder,

die het verliezen zal, die zal het vernieuwen” .

Deze uitspraak wordt gedaan door Degene, die Zichzelf ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ noemt.  Als Jezus Christus zelf  iets over het leven gaat  zeggen, zoals Hij dat doet  in deze tekst, dan moet  het wel iets erg belangrijks zijn. Ik wil daarom  proberen te ontdekken  wat Hij bedoelt met behouden, verliezen en vernieuwen.

Als jij je leven vast wilt houden…

Wanneer houd je je leven krampachtig vast? Ik denk  dat dat het geval is op  het moment dat je dat eindeloze, genadeloze gevecht voert, waarover ik het in  het begin had. Soms lijkt  het overigens niet op een  gevecht, en vaak is het  erg aantrekkelijk. Het doel  ervan is zichtbaar en soms  ook wel bereikbaar. Als je  maar hard genoeg leert, dan kom je misschien wel  in een aardig hoge functie  terecht. Wil je graag trouwen met een leuk meisje  of een leuke jongen? Nou, dan moet je zorgen dat je geregeld uitgaat en je moet er alles voor doen om er goed uit te zien. Wil je graag meedoen aan de kampioenschappen? Gewoon  trainen tot je erbij neervalt, dan haal je ’t vast.  Al die dingen vragen wel  al je tijd en aandacht, ze  nemen je leven dus hele­maal in beslag, maar dat  moet je er voor over hebben.     

Dan zul je het verlezen…

Zo, die zit. Daar is  geen woord Frans bij. Hoe hard het ook in jouw en mijn  oren mag klinken, als de leegte in je leven alleen maar op deze manier opgevuld wordt, dan zal dat nooit lang kunnen standhouden. Schatten op aarde hebben namelijk de vervelende gewoonte dat zij verteren. Je begrijpt het wel, mot en roest en zo. En wat blijft er dan over? Teleurstelling, brokstukken van datgene waarvan je dacht dat het geluk en leven heette. En op die puinhopen dwaal je rond, doelloos, want het doel is opeens onbereikbaar, vaag en ver…

… Maar ieder, die het verliest… ?

Let op, want dat is niet gemakkelijk. Wij verliezen niet zo graag ons leven.

Aardse schatten zijn nog maar al te aantrekkelijk. Als er een rijke man bij Jezus komt, vraagt hij wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven. (Hij had dus ergens wel door, dat het leven van rijkdom dat hij leefde, geen eeuwigheidswaarde had) . Uiteindelijk blijkt dat hij één ding is verge­ten: “Verkoop alles wat je bezit, en verdeel het on­der de armen, en je zult een schat hebben in de hemelen, en kom hier en volg Mij” .    

En dat éne ding blijkt nu juist teveel te zijn. De man wordt ontzettend verdrietig want hij kan van  zijn rijkdom geen afstand doen, zelfs niet voor een  schat in de hemelen. Maar ja, in Gods Koninkrijk  heerst nu eenmaal het  principe, dat rijkdom niet  iets is om zelf te houden,  maar om uit te delen, als het ware te ‘verliezen’, want ieder, die dat doet…                       

… Die zal het vernieuwen                      

Je verliest namelijk niets.  Je ruilt het alleen maar in.  ” Zo is dan wie in Christus  is, een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan,  zie “het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17) .    

Dat is nu het eindeloze  resultaat als je bereid  bent om je aardse leven  ondergeschikt te maken  aan een leven van toewijding aan die Ene, die als  enige kan weten, waartoe  Hij jouw leven schiep.  Het betekent een leven  van overgave, van uitdelen en nog eens uitdelen. Wat ga je doen met de talenten die God jóu gegeven  heeft? Als de Heer van het huis terugkomt, kun je dan zeggen: “Heer, ik heb uitgedeeld en er ééns zo veel bijverdiend; mijn uitdelen maakt me rijker en rijker” ? Of stop je het in de grond omdat je bang bent het te verliezen?

Dat gebeurt niet, je zult alleen maar meer krijgen. Want zo is dat met schat­ten in de Hemel: die raken niet op, maar worden al­leen maar groter en mooier. Dat belooft Jezus namelijk in Lucas 18 vers 29 en 30 (Luc. 18:29-30): “Let op! Ik zeg jullie dat  er niemand is, die huis of  vrouw of broeder of ouders of kinderen of wat  dan ook aan aardse schatten heeft prijsgegeven, of hij zal vele malen meer ontvangen in deze tijd en  in de toekomende eeuw. 

Het eeuwige leven

Dat mag je als bemoediging vasthouden als je besluit  om je leven niet voor jezelf  te behouden, maar het te  verliezen om Jezus’ wil,  het daardoor te vinden en  te vernieuwen.   

 

 

 

Onze hemelse moeder door Hessel Hoefnagel

 

Wie zijn onze vader en moeder?

Een wedergeboren mens heeft een Vader in de hemel, dat is God, door wiens Woord de mens is wedergeboren tot een le­vende hoop en een onver­gankelijke erfenis in de hemelen.

In de bijbel is ook sprake van een moederfiguur in de hemel. Paulus spreekt daarover in Galaten 4 met betrekking tot het hemelse Jeruzalem. Dat is onze moeder, zegt hij en hij stelt dit tegenover de oude leer der vaderen, die zich vertegenwoordigt in het ‘aards Jeruzalem’, het cen­trum van de Joodse godsdienst .

Het begrip ‘aards Jeruza­lem’ strekt zich echter veel verder uit dan alleen maar de tempeldienst van de Jo­den. Zelfs tot in deze tijd menen vele godsdienstige mensen, vooral in de orthodoxe kerken en geloofs­gemeenschappen, hun heil te moeten zoeken in ver­band met een slaafse on­derworpenheid ten opzichte van leerstellige uitwerkin­gen van de Bijbelse waar­heden.

Tot op zekere hoogte kan een zodanige benadering van het heil voor de mens een weg tot God wezen, maar wil de mens werkelijk behouden worden, dat is geschikt worden voor de bouw van het Koninkrijk Gods, dan is een leven op basis van innerlijke vrij­heid nodig. Tot vrijheid is de mens geroepen en niet tot één of andere slaafse herendienst.

De stad in de hemel

Over de enige, ware ‘moe­der’ in de hemel willen we enige dingen opmerken. Dit hemelse Jeruzalem is vrij (Gal. 04:26). Het is de stad van God. Daar zijn de ‘verlosten in Sion’, die door geloof en wederge­boorte hun wandel in de hemel hebben. Daar verga­deren zij hun geestelijke rijkdommen en groeien zij in elk opzicht naar het ‘beeld van de Zoon’ toe. Daar wandelen zij op de hoge weg, waar geen ver­scheurend dier op kan ko­men (Jesaja 35). Daar worden zij gevoed door het leven­de en blijvende Woord van God en worden zij geleid door de Heilige Geest.

Deze ‘stad in de hemel’ is de enige ‘plaats van Gods rust’ (Ps. 132). Deze plaats begeert Hij vanaf het begin boven een ‘aards Jeruza­lem, dat met haar kinderen in slavernij is’ (Gal. 04:25). Elke vorm van godsdienst, welke de mens bindt aan wetten en regels, die voor het uiterlijk gedrag bepa­lend zijn, maakt deel uit van het ‘aards Jeruzalem’, of zich dat nu Joods, katholiek, protestant, evangelisch of pinksteren noemt. Een naam op aarde betekent niets als zij niet gedekt wordt door een geestelijk leven, dat ver­weven is met de diepgaan­de gedachten van God.

De ware christen is niet in één of ander hokje met een wel klinkende naam erboven, te drukken, al zal hij actief bezig zijn binnen gemeenteverband om zich als een levende steen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis (1 Petr. 02:05).

Toen God hemel en aarde schiep, was de ‘moeder­stad’ in het centrum van Zijn denken. Dit Sion in de hemel begeerde Hij zich tot woning om Zijn heer­lijkheid te openbaren.

‘Dit is Mijn rustplaats voor immer, hier zal Ik wonen, want haar heb Ik begeerd’ (Ps. 132:014).

Gods bedoeling was: kinderen

Het is duidelijk dat een moeder openbaar wordt door haar kinderen. Zo was het van de aanvang af de bedoeling, dat het he­melse Jeruzalem talloze kinderen zou voortbrengen. Mensen naar Gods beeld en gelijkenis, voortgebracht door het Woord der waarheid.

God sprak tot de eerste mens, die Hij als man én, vrouw formeerde: ‘Weest  vruchtbaar en wordt tal­rijk, vervult de aarde en onderwerpt haar…’ (Gen. 01:28). Ook plaatste de Schepper de mens in de hof, die Hij voor haar ge­plant had (Gen. 02:08) als beeld van de hemelse we­reld, waar Hij de heerlijke positie van de mens be­paald had in het centrum van de ‘moederstad’. In de hof van Eden zou de mens op groeien tot het hoge ni­veau van het ‘Gode gelijk zijn’, zoals van Jezus ge­zegd werd (Filip. 02:26). Door de mens zou de he­melse moeder haar heerlijk­heid openbaren. Er zouden ‘zonen’ gevormd worden, in staat om te heersen over al de werken van Gods handen. Het hemelse Jeruzalem was als de ‘vrouw in de jeugdtijd’, vol energie en in staat om haar vrucht voort te brengen tot eer van de Schepper.

Waardoor kwam er onvruchtbaarheid?

Door de zondeval werd de mens een slaaf der zonde (macht), ongeschikt voor het Koninkrijk van God. Geestelijk dood en niet in staat om te eten van de ‘boom des levens’. Door de ongehoorzaamheid van de eerste mens werd de ‘he­melse moeder’ onvrucht­baar. Zij kon haar vrucht voor God niet vóórtbren­gen. Jesaja typeerde haar als een ‘onvruchtbare, die niet gebaard heeft’, een ‘eenzame’, een ‘verlatene en diep bedroefde vrouw’, een vrouw die in de jeugd­tijd versmaad werd tot haar schande (Jes. 54:01-08).

Terwille van Zijn nooit afla­tende liefde voor de mens, verlegde God Zijn weg naar het aardse niveau. De mens was tot ’slavin’ geworden, maar tegen de verwachting van de duivel in, ontferm­de de Schepper zich over deze slavin. Er kwam een andere vrouwfiguur in het beeld, die van de ’slavin’. Weliswaar kon zij alleen maar ‘slaven’ voortbrengen, maar God gaf haar beloften en hoop voor bevrijding van de vloek der zonde. Het zaad van deze vrouw zou in de eindtijd de kop van de slang vermorzelen (Gen. 03:15).

Kinderen in slavernij

De aardse vrouw-figuur, die voor de mens-in-slavernij het centrum van Godsdienst werd, is het ‘aardse Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is’ . Het is de ‘bedeling van de berg Sinaï, die slaven baart’ (Gal. 04:24-25). Het godsdienstige leven van de vromen spitste zich daarop toe. Dit Jeruzalem kwam al in zicht, toen haar koning Melchizédek, die ook een priester van de Allerhoog­ste was, van de aartsvader Abraham de tienden kreeg.

Abraham, Izak en Jakob werden door God geroepen en hun nageslacht kreeg de aanneming (adoptie) tot zonen, de (aardse) heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften’. Uit hen zou als einddoel voor dit volk ook de Christus voortkomen, althans voor wat het vlees betreft. (Rom. 09:04-05).

Het ’aardse Jeruzalem’ werd met het oog op de Christus het centrum van een offerdienst, waarin symbolisch een toekomstige werkelijkheid werd afgebeeld, namelijk de verge­ving van zonde en zonde­schuld door het offer van het ‘Lam Gods, dat de zon­de (de vruchteloosheid) der wereld zou wegnemen’ (Joh. 01:29).

Velen hebben tot op heden de ware zin van de aardse slavendienst niet begrepen. Aan het aardse volk Israël, dat in deze slavendienst zo’n belangrijke rol speel­de, worden nog steeds hogere waarden toegekend, dan ze door de Schepper zijn toegedacht. Voor Hem bleef van meet aan het ide­aal, dat de ‘moeder in de hemel’ haar vrucht zou voortbrengen, zoals in één van de schaduwbeelden het doel bleef, dat Sarai’ een zoon zou baren, on­danks dat uit de slavin Hagar reeds een zoon gebo­ren was. Zoals deze slavin met haar zoon moest wor­den weggezonden terwille van de ware zoon, zo moet ook nu alles ‘weggezonden’ worden, wat met de scha­duw te maken heeft. Het is een onderdeel van Gods ideaal, als wij met Hem ons richten op de heerlijkheid van het hemelse Jeruzalem.

Voor het gevoel van de godsdienstige mens, die wellicht onberispelijk leeft naar de wet der ge­en verboden, kan een uiterlijke vorm van ere­dienst misschien een zeke­re bevrediging geven, maar daarmee wordt nog geen ‘zoon Gods’ gevormd. Voor datzelfde gevoel blijft deze mens maar al te vaak een ‘slaaf der zonde’, niet in staat om in de hemel op te klimmen en de Heilige Geest te ontvangen.

Net zo min als dat God , ooit in wezen de offer­dienst van het volk Israël begeerde, heeft Hij ook geen belang bij een vere­delde vorm daarvan. Zijn ideaal blijft te allen tijde de ‘moeder in de hemel’, die de zonen Gods (open) baart.

Gods beloften gaan in vervulling

Het is heerlijk, de profetie van Jesaja 54 in dit licht te verstaan. Van de hemel­se moeder zegt de profeet, met het oog op de toe­komst: ‘Breek uit in geju­bel en juich, gij die geen weeën gekend hebt, want de kinderen der eenzame zijn talrijker dan de kin­deren der gehuwde’ (Jes. 54:01).

Tegen Abraham sprak God: ‘Uw nageslacht zal zeer talrijk zijn, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee’ (Gen. 22:17). Bij deze profetie zien we graag, net als Paulus, de geestelijke waarde daarvan, in plaats van te denken aan een enorme wereld vervullende uitbreiding van het natuur­lijke volk Israël. Het nage­slacht van Abraham, de Vader der gelovigen, is hetzelfde als ‘kinderen’ van de hemelse moeder of de ‘kinderen’ van het Konink­rijk Gods. Tegen Abraham werd gezegd: ‘Met uw na­geslacht zullen alle volken der aarde gezegend wor­den’ (Gen. 22:18). Dit heeft precies dezelfde strekking als wat Jesaja sprak: “Uw nageslacht zal de volken in bezit nemen en de ver­woeste steden bevolken’ (Jes. 54:03).

Sinds Jezus’ komst en de uitstorting van de Heilige Geest is de ‘schande van de jeugdtijd’ en de ‘smaad van het weduwschap’ voor het Koninkrijk Gods voor­bij. ‘Want uw man is uw Maker, Here der heerscha­ren is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden…

Een kort ogenblik heb Ik u verlaten (terwille van de gevallen mens), maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen (als Mijn wettige ‘vrouw’); in een uitstorting van toorn (over het veelvuldige voortbreng­sel van de ‘slang’, die de mens verleidde en in de ellende stortte) heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertieren­heid ontferm Ik mij over u, zegt uw Losser, de Here’ (Jes. 54:05-08).

Verdrukking en vervolging

Nog is het ‘nieuwe Jeruza­lem’ de ‘hemelse moeder’ een ‘ellendige, door storm voort gedrevene’ (Jes. 54:11), want zij ervaart in de verdrukking en vervolging van haar kinderen de ver­smading en verachting, zoals Sara dat van Hagar ervoer. De ware kinderen Gods zijn immers niet in tel in de aardsgerichte kerk, het grote Babylon.

Maar er zijn heerlijke be­loften, want ‘zie, Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuurstenen, Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelstenen. Al uw zonen zullen leerlingen des Heren zijn (want de Heilige Geest zal hen inspireren en leiden), en het heil uwer zonen (wat zij bewerken) zal groot zijn; door ge­rechtigheid (rechtvaardige daden der heiligen) zult gij bevestigd worden’ (Jes. 54:11-13).

Het visioen op Patmos

Als vanzelf gaat bij deze woorden de gedachte uit naar het visioen van Jo- hannes op Patmos, toen hij ‘de heilige stad, een nieuw Jeruzalem’ zag neerdalen (is zichtbaar worden op aarde) uit de hemel, van God getooid als een bruid, die voor haar man versierd is… en zij had de heer­lijkheid Gods en haar glans geleek op een zeer kost­baar gesteente, als de kristalheldere diamant… en ze had een grote en hoge muur… en de bouw­stof van haar was diamant; en de stad was van zuiver goud, gelijk zuiver glas.

Door de openbaring van deze ‘hemelse moeder’ is ‘de tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen (moeite vanwege de vloek der zonde) van hun ogen afwissen en de dood (waarin de eerste mens vanwege de zonde terecht­kwam) zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan’ (Openbaring 21).

Zo worden de volken geze­gend met de gelovige Abraham, namelijk allen die uit hetzelfde geloof zijn (Gal. 03:09).

Wij leven in de tijd, dat de zonen Gods in meervoud zullen openbaar worden. Dat is tevens de openba­ring van de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods, de ‘moeder in de hemel’, welke verborgen is ge­weest vanwege de val van de eerste mens. God zal met Jezus vele zonen tot heerlijkheid brengen, want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn allen uit één (vader en één moeder) (Heb. 04:10-11). Daarom is het voor iedere christen nodig te weten wie onze Vader is, maar ook wie onze Moeder is!

 

 

Intimidatie – intimiteit door Tea Keuper Dijk

De begrippen ‘intimidatie’ en ‘intimiteit’ staan in Van Dale’s handwoordenboek vlak onder elkaar en ze hebben ook gelijkenis met elkaar.

Toch is de betekenis van het eerste woord een negatieve, terwijl het tweede woord positief overkomt.

Intimidatie betekent: vreesaanjaging, ontmoediging. Dit gebeurt door veel dingen, die je hoort, ziet of leest. Vrees (angst) nestelt zich in gedachten van mensen, nadat het zich eerst heeft geopenbaard aan onze zintuigen: het gehoor, het gezicht en ook onze tast- en test zin. Het is iets wat zich opdringt, en als we niet op passen, bij ons binnendringt. En het is negatief.

Als we hierover nadenken weten we, dat elk mens met intimidatie wordt geconfronteerd, dagelijks en ook vaak in de nacht. Angst, vreesaanjaging, intimidatie is een grootvorst

(angst, vreesaanjaging en intimidatie is een grootvorst)

in het rijk van satan, waarmee hij als het ware de mensheid probeert te vergiftigen en levens tracht te verlammen. ’t Is net een soort injectie, die verlamming veroorzaakt. Vrees ontmoedigt de mens, ontrooft hem of haar van blijdschap en dankbaarheid, maakt onzeker. Ja, het is een handlanger van satan. Gelukkig de mens, die dit ontdekt, want er is namelijk een tegengif zou je kunnen zeggen. Er is een Goddelijke kracht, waarmee we deze macht van de duisternis kunnen weerstaan en dat is: intimiteit, wat betekent: vertrouwelijkheid, innigheid. Als wij in vertrouwelijkheid met God, onze Vader leven, als we innig met Hem verbonden zijn, dan kan de intimidatie niet binnendringen in ons bestaan. Hij komt wel en dwaalt om ons levenshuis, zoekt een ingang, maar als wij in diepe gemeenschap met Vader leven, Zijn woorden, die bestaan uit bemoedigingen, beloften en liefdevolle vermaningen, gelóven en toepassen, dan kan de tegenstander ons niet intimideren!

Ik spreek uit ervaring, als ik zeg: Als we alles, wat ook maar op ongeloof lijkt, wegdoen, ook alle verwerping, die zich aan ons gedachteleven wil opdringen, weerstaan en uitbannen en ook geen weerspannigheid toe la ten, dan kunnen we ons volkomen overgeven aan onze Vader. Wij nestelen ons dan in Zijn armen en weten: dit zijn ééuwige armen, die mij altijd zullen dragen!

God is Geest en dit zijn geestelijke waarheden. Het is heerlijk ze te ontdekken en te belijden: Mijn God heerst, Hij is Heer, ook van mijn diepste wezen! Met Hem, in Hem, ben ik veilig voor tijd en eeuwigheid!

Veel mensen hebben dit ervaren en ervaren het elke dag. Ook u, die dit leest, misschien wel. En vanuit Gods eeuwenoude boek horen we ook de uitspraken van mensen, die het ervaren hebben.

Intimidatie wordt te niet gedaan door intimiteit met God. Zijn vertrouwelijke omgang is met degenen wie Hem vrezen (liefhebben). Verblijdend en overwinnend voor elke dag!        

1985.09 nr. 262

Levend geloof 1985.09 nr. 262

De verzoeking in de woestijn door Jan W Companjen

“Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel” (Matt. 04:01).

Wij willen dit keer eens stilstaan bij de verzoeking van Jezus in de woestijn en daarbij ontdekken dat wij als lichaam van Christus dezelfde weg gaan. Er is echter wel één opmerkelijk verschil, namelijk Jezus Christus slaagde in één keer voor dit ‘examen’ en wij als zijn lichaam doen er al zo’n 2000 jaar over. Wij hebben die tijd nodig gehad om te leren zien en verstaan dat wij zijn werk moeten voleinden, dat wij de hele weg met Hem zullen gaan om samen tot de overwinning te komen. Niet alleen verlossing, maar ook via strijd en overwinning binnengaan in het Koninkrijk Gods. Dan kunnen wij zeggen: Zoals Hij is, zijn wij in deze tegenwoordige tijd.

Naar de volle overwinning

Door een radicale wedergeboorte zal de gemeente van Christus het Koninkrijk Gods gaan zien en binnengaan. Dan zullen wij (Openb. 04:01-02) verstaan en uitvoeren. Daar staat: “Na deze dingen (nadat de gemeente tot overwinning komt) zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, Jezus Christus – zie (Openb. 01:09-20), alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in vervoering des geestes…”

Niet God sprak tot Johannes, maar Jezus. Hij is de Opperbevelhebber en Hij voert zijn gemeente naar de eindoverwinning. Die gemeente zal opklimmen en zien en doen wat gedaan moet worden, opdat de wereld overtuigd wordt dat Jezus leeft en dat God de wereld met zich verzoend heeft door Hem die alles volbracht heeft en daartoe op aarde kwam.

Wie is in deze wereld nog steeds de machthebber? Naar wie wordt door ‘de wereld’, dat zijn de onbekeerde, niet wedergeboren en niet door de Heilige Geest geleide mensen, nog steeds geluisterd? Is het nog steeds niet satan met- zijn trawanten? Maar Jezus heeft hem de kop vermorzeld en langzaam maar zeker zullen zijn volgelingen hem uit de hemelse gewesten verdrijven en hem overwinnen door het bloed van het Lam en door hun getuigenis. Jezus is onze Koning en Hij zal ons leiden naar de volle waarheid en de grote eindoverwinning.

Na zijn doop in water en in de Heilige Geest, die als een duif op Hem kwam, werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid. Daar werd zijn opleiding als het ware afgerond. Hij was klaar om de duivel te ontmoeten en tegemoet te treden. Hij vastte om te beginnen 40 dagen 40 nachten. Let eens op dat getal 40, want dat is in het leven van Jezus zeer belangrijk. Het begint met 40 dagen vasten en het eindigt met 40 dagen in de hemelse gewesten, tussen opstanding (Pasen) en hemelvaart (Hand. 01:03).

Het gaat om het ware brood

Toen Jezus honger kreeg, kwam de duivel met een heel natuurlijke oplossing, namelijk brood. De duivel zei: Als je Gods Zoon bent, ben je heer en meester over de natuur. Zeg dan dat deze stenen brood worden en stil je honger. Het antwoord van Jezus was: “Niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond Gods uitgaat” (Matt. 04:04). Met andere woorden: Ik heb geen 40 dagen gevast om met een wonder mezelf te voeden met brood. Het gaat om meer, het gaat om het woord Gods, om het ware brood, het manna Gods dat uit de hemel neerdaalde en waarvan Jezus zei: Ik ben het brood des Levens (Joh. 06:22-59) en aan die roeping moet Ik voldoen.

Jezus zocht niet een economische oplossing waar de mens gevoed werd. Het gaat om de oplossing voor de gehele mens, dat wil zeggen voeding en opwassing van binnenuit, door het levende woord van God, dat is een weg van herstel. Het gaat niet om een natuurlijke oplossing, maar om een bovennatuurlijke die allesomvattend is. “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid en al het andere zal u toegeworpen worden” . Het Koninkrijk Gods is geestelijk met inclusief het natuurlijke. De mens heeft het omgedraaid. Het heeft en leeft in het natuurlijke met een beetje (of zelf niets) bovennatuurlijks.

“Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad en hij stelde Hem op de rand van het dak van de tempel, en zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf naar beneden; er staat immers geschreven: Aan zijn Engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot” (Matt. 04:05-06) . Deze verzoeking gaat weer een stap verder. Jezus wordt boven op het dak van de Godsdienst geplaatst. Hij staat hoog (Hij was op twaalfjarige leeftijd al een jongen vol van wijsheid en Hij nam steeds toe in wijsheid en grootte en genade bij God en de mensen). De duivel zegt als het ware: Jouw kan niets meer gebeuren, je bent binnen, de engelen dragen je op hun handen en je stoot je voet aan geen enkele steen, je wordt gedragen door God en de mensen. Maar dan komt het geweldige antwoord dat God inderdaad met de mens is, maar – wat meer is – hij heeft ook een grote verantwoordelijkheid.

Indien wij ons, als wij hoog staan, naar beneden storten, doen wij zelfs iets waarvoor we God de Vader niet kunnen aanroepen. We kunnen super-geestelijk zijn, maar als we met de natuur, met de atoomenergie, met de aarde en met onze gezondheid spelen; of als we geestelijk kunnen zijn, op de rots Jezus Christus kunnen staan, op weg naar de volheid van het Koninkrijk van God, en storten ons naar beneden, naar het aardse niveau, en menen ons kan niets gebeuren, dan verzoeken we God.

 

Dan dagen we Hem uit en gedragen ons als de Israëlieten in de woestijn. Zij, wetende Gods volk te zijn, op weg naar het beloofde land, morden en zochten aards geluk met eten en drinken en vrolijk zijn. Zij verlangden terug naar de vleespotten van Egypte en stortten zich van grote hoogte naar beneden. God ving hun menigmaal op in zijn trouw, maar het uiteindelijke resultaat was dat ze niet binnenkwamen in het beloofde land, het rijk dat God voor hun bestemd had.

Wij mogen dan ook best deze verzoeking zien als truc van satan waarmee hij het volk van God van grote hoogte heeft gehaald. De mens leefde voor het vaderland weg en gaf (geeft) God de schuld als hij niet wordt opgevangen.

Vertrouwen tegenover verzoeking

Het verzoeken van God staat tegenover het vertrouwen op God. Vertrouwen is geloven in Hem met wie je de hele weg, tot het einde, wilt gaan. Dat betekent in vertrouwen met Hem gaan die de waarheid en het leven is en die ons Gods wil heeft doen kennen. Dat betekent niet neerdalen om iets te proberen, maar dat is opstijgen tot die hoogte, dat God zich gaat demonstreren in ons. Dat wij gelijkvormig worden aan het beeld van Christus, opdat de wereld zien zal wie zij doorstoken hebben. Het is de duivel gelukt dat wij ons doel nog niet bereikt hebben, maar – halleluja! – ons de ogen steeds meer geopend worden, zodat wij de verzoekingen van de duivel steeds beter gaan verstaan. Israël en het Christendom gingen onder in de woestijn, omdat zij woestijnchristenen bleven. Zij zagen niet wat God met hen voor had en wat God met de wereld voor heeft. Zij bleven mensen die bleven luisteren naar mensen die voor hun denken wat God denkt. Broeders en zusters, dat kan niet. God wil een persoonlijke band met u door Jezus Christus, door de Heilige Geest. “Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één (Geest geboren)” (Heb. 02:11).

Door die Geest geleid zullen wij ons doel bereiken en de verzoekingen van de duivel afwijzen, omdat wij onze roeping voor het huis Gods gaan verstaan. Het doel van het Christendom is niet op de rug liggen of op handen van engelen gedragen worden, maar at wij op onze voeten gaan staan, krachtig, heilig en sterk, om anderen die falen op te richten, verder te brengen of op de rots te zetten. En die rots is Jezus Christus! Blijf op die rots staan en laat u door de duivel nooit meer van die plaats halen. Weersta hem en hij zal van u vlieden!

“Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U teven, indien Gij U neerwerpt en mij aanbidt. Toen zei Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem” (Matt. 04:08-11) .

 

Ook Jezus moest kiezen!

Ondanks dat Jezus nog niet in het openbaar was opgetreden, wist de duivel al wel wie Jezus was. Hij stelde dan ook alles in het werk om die mens te verleiden of in zijn dienst te krijgen. De duivel had de macht om de koninkrijken van de wereld aan Jezus te schenken. Ook voor Jezus gold toen: Kies dan heden wie gij dienen zult. Het antwoord van Jezus is resoluut. Hij kiest niet voor een aards koningschap. Hij kiest ook niet voor een oplossing, die zelfs nu nog door velen gezocht wordt, om te gaan zitten op een aardse troon. Hij gaat als een eerstgeborene van een nieuw geslacht, God dienen op de manier zoals God dat vanaf het begin gedacht heeft. Hij weet zijn weg en kiest daarvoor. Hij zet zijn leven daarvoor in.

Indien wij ons ook zo instellen zullen de vruchten niet uitblijven en wij zullen rijk worden in Christus. De gemeente wordt en is dan een instrument in de handen van Christus tot heil van de gehele wereld. Dat is een oplossing die eeuwig is. Een eeuwig Koninkrijk met gerechtigheid, inzicht en wijsheid, omdat Jezus daarin de hoeksteen is. Dan is ons leven gevestigd in de wil van God en gaat het de mens goed. Want dan gaat Gods schepping beantwoorden aan het doel waartoe het geschapen, geformeerd en geëvolueerd is. Dan is de schepping één met de Schepper. Dat is Gods plan en wij mogen daarin medearbeiders zijn. (Lees Ef. 01:03-14)

Door uw Heil’ge Geest verlicht, Heer –

leren wij de waarheid Gods –

toe te passen in ons leven –

staan met U als op een rots –

leren lijden, strijden, werken –

zoals U, Heer, zelf het deed –

En voor ons als overwinnaars –

ligt dan ook de kroon gereed.

 

Heer, zo willen wij ons leven –

stellen in uw dienst en dan –

door geloof, geduld, volharding –

bruikbaar wezen voor uw plan: –

ied’re vijand neer te vellen –

opdat hij aan ons niets heeft –

en tot zonen Gods herstellen –

tonen dat U in ons leeft –

Zo uw leven openbaren –

overwinnen op de dood –

iedereen zal dan verklaren –

juichend: “God, wat bent U groot!”

 

De strijd tot herstel door Gert van de Kamp

In de dagbladen “Trouw” en “De Gelderlander” las ik onlangs enige artikelen over twee twistende theolo­gen met als inzet hun ver­schillende beantwoording van de vraag: “Is de dui­vel een realiteit of een schepping van de christe­lijke kerk?”.

Volgens de Zwitserse R.K; exegeet Herbert Haag, emeritus-hoogleraar uit Luzern, behoort de duivel niet tot het christelijke geloofsgoed. Naar zijn zeg­gen is de duivel in de bij­bel slechts een persoon die als randfiguur voorkomt. “De officiële kerk kan de ogen niet sluiten voor dit in de moderne tijd tot stand gekomen inzicht”, aldus de hoogleraar.

Haag kwam tot deze uitspra­ken naar aanleiding van het verschijnen van een in boekvorm verschenen bun­del interviews “Bericht over het geloof” van ene kardinaal Ratzinger. Daarin beschrijft Ratzinger de duivel als een geheimzinnige, maar reële persoonlijkheid en niet slechts een symboli­sche verschijning.

Spreken over de duivel

Zie daar, twee verschillende standpunten over de duivel. Twee hoge pieten van ker­kelijke komaf zitten elkaar in de haren vanwege het al of niet bestaan van de duivel en de mate waarmee men met hem rekening moet houden. De duivel, schep­ping van de kerk, een randfiguur, of een geheim­zinnige, maar reële persoon­lijkheid?

Christenen zeggen weleens: “Je moet niet over de duivel (s)preken want dan geef je hem teveel eer, teveel macht” . Ik vraag mezelf af of de laatste uitspraak reëel te noemen is. Ik geef toe dat je beter niet over de duivel kunt spreken, maar over zijn wezen en de daaruit voortvloeiende praktijken, waarbij je dan altijd als doel voor ogen hebt: Hoe doorzie ik die sluwe draak, zodat ik kan verhinderen dat hij de mens terroriseert en onder­uithaalt. Hoe kan ik samen met God hem in mijn leven overwinnen?

Bovengenoemde vragen zijn niet onbelangrijk in het volle evangelie. Dit streeft immers naar vrijmaking, verlossing en heling van de geknechte mens, opdat de mens naar de van Gods­wege oorspronkelijke posi­tie terugkeert: De mens naar het beeld van God, enkel goed zoals God dat alleen is.

Een vreemde

De duivel, dat is een vreemde voor mij in de zin van: Ik wil geen contact met hem, geen relatie want er is niets vertrouwelijks in hem. Hij is een vreemde voor me, altijd, ook al ken ik zijn streken’.

De bijbel laat ons op vele plaatsen ‘kennis maken’ met die vreemde. (Jes. 25:02) bijvoorbeeld, waarin we zien dat “de burcht der vreemden gemaakt wordt tot wat geen stad meer is” . Laten we vooropstellen dat dit de uiteindelijke bestem­ming van de satan is: God maakt het bolwerk van sa­tan tot wat niets meer is. Er zal geen stad van satan meer zijn, terwijl het Nieu­we Jeruzalem de stad van de toekomst is (Openb. 21:02). In (Ps. 144:001) lezen we: “De vreemde spreekt leugen; zijn rech­terhand is een hand van bedrog” (Groot Nieuws vertaling: Hij liegt zelfs onder ede) .

Het wezen van de duivel is verderfelijk. In (Jer. 30:08) zien we iets van de strijd die God voert en die leidt tot het herstel van de mens: “Op die dag zal het gebeuren, luidt het woord van de Here der heerscharen, dat Ik het juk van hun hals zal ver­breken en hun banden zal verscheuren; vreemden zullen hen niet meer knech­ten” .

De satan ziet de mens het liefst in de verhouding heer/knecht, terwijl God die band gaat verbreken en de mens naast Hem stelt. Het gaat in dit betoog echt niet over hoe ‘belangrijk’ de duivel wel is (al of niet een randfiguur), maar over hoe belangrijk de strijd tegen de mensenmoorder (Joh. 08:44) is, die zal voeren tot het vrij worden van de schepping en daar­mee het herstel van de mens en alles wat leeft. Want één ding is zeker: De schepping komt vrij!

Luther schijnt eens gezegd te hebben: “Ik stel vast dat de hele wereld door de duivel is bezeten” . Misschien zag hij in dat er dus nogal wat werk aan de winkel is. Het gaat bij de strijd in de hemelse gewes­ten (Ef. 06:12) om een proces, niet om een pats- boem-effect in de trend van: Vandaag is de schep­ping nog niet vrij, maar als we één keer strijden, dan wel. Nee, er komt soms veel strijd aan te pas om mensen te bevrijden.

Niet bang zijn

Kort geleden is van de hand van Martie Dieperink het boekje “Jezus of de goeroe” bij Kok Kampen verschenen. De schrijfster heeft theologie en godsdienstwetenschap gestu­deerd en is daarna naar India gegaan en is geheel opgegaan in de oosterse leer en praktijk van de yoga. Ze is bekeerd en schreef een boek over yoga waarin ze aangeeft dat dit een valse weg is. In “Trouw” reageerde dr. R. Kranenborg op dit boekje waarvan hij vond dat het een benauwende taal sprak: “Ook al geeft ze in haar boek soms zeer belangrijke thema’s aan (relatie theologie-godsdienstwetenschap, relatie dialoog-getuigenis, het verschil tussen karma en vergeving, de te mooie beloften van de yoga, enz. toch wordt alles zo overheerst door haar afwijzing en door haar angst voor de duivel dat het boekje nau­welijks één van die vragen uitwerkt” .

Kranenborg verwart hier mijns inziens afwijzing van met angst voor de duivel. Een christen hoeft nooit en te nimmer bang te zijn voor de duivel. Paulus schreef aan de Filippenzen: “Alleen gedraagt u waardig het evangelie van Christus, op­dat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig blijf, ik van u moge horen, dat gij vaststaat in één geest, één van ziel, medestrijdende voor het geloof aan het evangelie, zonder dat gij u in enig opzicht door de te­genstanders laat beangsti­gen” . We weten dus, dat we nooit onder de indruk hoeven te komen van wat de duivel is of doet. Veel­eer geven we God de eer dat Hij “zijn raadslagen in waarheid en vastigheid” (Jes. 25:01, Statenvertaling) uitvoert, zodat dit uitein­delijk tot volledig herstel zal leiden van u en mij, kortom de hele schepping!

De profeet Zacharia de vrouw in de efa

We richten onze aandacht op het zevende gezicht: de vrouw in de efa. In (Zach. 05:05) horen we: “En de bode die met mij sprak, ging uit en zei tot mij: Hef toch uw ogen en zie, wat is deze, die uitgaat? En ik zei: Wat is dit? En hij zei: Deze is de efa, die uitgaat. En hij zei: Op deze is hun oog in heel het land”.

Nu moeten we bedenken: een efa is een inhoudsmaat. In de Thora vernemen we dat God een rechtvaardige efa wil; daar mag niet mee geknoeid worden: gij zult een volle en zuivere efa hebben, opdat gij lang leeft in het land dat de Here, uw God u geven zal, zo spreekt (Deut. 25:15). De efa moet blijkens dit woord vol zijn, gaaf, het begrip shalom klinkt daarin door, en de tweede conditie is: zuiver, rechtvaardig of waarachtig. Normaal was een efa gevuld met graan, meel of geroosterd koren, kortom met de gaven van het beloofde land. Dat alles was immers een gave van God. Opmerkelijk is dat met de waarachtige efa verbonden was de mogelijkheid om lang te leven in het land dat God gaf. Dezelfde belofte die ook geschonken werd aan hen die hun vader en moeder eerden. Jezus doet eveneens een uitspraak over maten: Met de maat waarmede gij meet, zal u weer gemeten worden.

De efa als beeld van de economie

Nu ziet Zacharia echter een efa, niet gevuld met graan, maar met een vrouw erin. De vrouw zetelt in het midden van de efa, zo wordt er verteld; zij vormt derhalve het middelpunt. De efa nu kan beschouwd worden als een beeld van de economie. Het oog van allen in het gehele land is op deze efa gericht; als we dit op ons laten inwerken, dan beseffen we hoe actueel dat is. De welvaart is de god van deze eeuw geworden.

De vrouw heeft een naam: deze is de goddeloosheid, zo vermeldt het achtste vers. Hier wordt ons getoond dj demonische macht die de economie beheerst. De mens ontvangt niet meer een efa graan of meel, hij ontvangt een efa goddeloosheid. Nu zullen de dagen dus niet verlengd worden; niet zal de mens lang leven in het land dat hem gegeven is. Let er maar eens op hoe talloze gesprekken cirkelen om het thema: de economie; hoe het schijnt alsof bezit de enige waarde is die bestaat. Zoals Paulus zegt: De wortel van alle kwaad is de geldzucht.

Deze vrouw bepaalt de structuur van de maatschappij; we zien een overheid waarvan niet meer gezegd kan worden: zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij draagt het zwaard in het geheel niet meer of zij hanteert het zwaard tegen de weerlozen en de onschuldigen. Een overheid die niet het zwaard hanteert maar het geld, want het wapen van de moderne overheid is de subsidie; men subsidieert wat elk bestaansrecht ontbeert. Hetzelfde patroon komen we tegen bij de vrouw Izebel die maar liefst achthonderd vijftig profeten had, die van haar tafel aten; ook Izebel hanteerde niet het zwaard maar het geld; ook zij was als een vrouw in een efa: er werd mild en overvloedig gesubsidieerd.

Wat is goddeloosheid?

Laten we er eens wat dieper op ingaan: wat is goddeloosheid? Eén van de meest wezenlijke kenmerken is: de goddeloze is de mens zonder eerbied; zoals de psalmist opmerkt: “De zonde spreekt tot de goddeloze ‘ diep in zijn hart; geen vrees voor God staat hem voor ogen” (Ps. 036:002). Hij kent geen eerbied jegens God. Maar daar blijft het niet bij; de mens die geen ontzag voor zijn Maker heeft, zal ook blijken geen eerbied te hebben voor zijn broeder, voor de mens naast of tegenover hem. En ook daar houdt hij geen halt; ten diepste heeft hij ook geen eerbied voor zichzelf. Vaak wordt dit verband niet zo opgemerkt, en men beseft niet hoe intens deze drie factoren met elkaar verweven zijn. En nog een vierde punt hangt daarmee samen: de goddeloze heeft ook geen eerbied voor zijn „medeschepselen; geen respect voor het dier en geen ontzag voor de aarde.

Waarom is eerbied zo belangrijk? Het is het wezenskenmerk van God: Hij heeft eerbied voor de mens; ten volle neemt Hij deze serieus. God heeft eerbied voor alle levende wezens; in diezelfde psalm wordt van Hem gezegd: mens en dier verlost, bevrijdt Gij, Here. Ja, Hij heeft eerbied voor de aarde, voor al de werken zijner handen. En ten diepste is het alles hierin geworteld: God heeft eerbied voor zichzelf: zichzelf verloochenen kan Hij niet.

Waar de eerbied wegvalt, daar treedt de ontwaarding op. De profeten zijn altijd strijders voor waardigheid geweest. Zo ook de zangers in hun psalmen: Geef de Here heerlijkheid en sterkte, waardigheid en weerbaarheid, zo klinkt het in Psalm 29. Is dat niet de oer toon van de lofzang: dat God de waardigheid wordt gegeven, en dat kan alleen die mens die zelf zijn -waardigheid gevonden heeft, teruggevonden. Het oer lied, dat opwelt uit de grond van het mens-zijn, is het: Geef Hem de waardigheid die Hem eigen is. Dat is niet een lied dat wordt opgelegd, dat is een lied dat opwelt, het komt op uit de diepte, uit de grondstructuren van het menselijk bestaan. Het ware lied welt op; het is niet aangeleerd.

Goddeloosheid is gebrek aan eerbied. Waar de vrouw in de efa regeert, waar de economie heerst, daar sterft de eerbied. In plaats dat de ander-gezien wordt als een Gij, wordt hij gedegradeerd tot voorwerp. Dat is de diepste uitwerking: alles wordt tot voorwerp. In wezen is deze vrouw in die efa zelf ook een voorwerp, want wat moet een mensengestalte in een inhoudsmaat?

De waardevermindering van de moderne mens

In onze moderne westerse samenleving zien we hoe de techniek uiting is van de god-loosheid, de relatiestoornis. De mens wordt gemaakt tot object; men spreekt over goedkope arbeidskrachten; de moderne, industrie liet de arbeiders bij duizenden binnenstromen maar spuwde ze ook weer even snel uit toen ze overbodig waren geworden. De economie schrijft ons voor dat er zoveel mogelijk moet worden geconsumeerd en verbruikt. Het is immers noodzakelijk dat alles snel vervangen wordt. Duurzaamheid kan niet meer. Waarom niet? Omdat de economie het wil.

Het dient in het leven van de mens altijd te gaan om waarde verhoging. Maar de economie heeft dit principe met voeten getreden. Men streeft juist naar waardevermindering. In plaats van vakwerk is er massa productie. Het bijzondere wordt herleid tot eeuwig hetzelfde; zo maakt de machine steeds dezelfde producten (het woord ‘product’ is ook al typerend; de Schrift spreekt een gans andere taal: zij heeft het over werk of vakwerk, en over oogst, maar niet over product) en de arbeider verricht steeds dezelfde handeling. Het handwerk, het kunstenaarschap is hem ontnomen. De moderne mens kan veelal geen kunstenaar meer zijn. Daarin ligt de pijn van zijn bestaan. Daarom schreeuwt hij om een steeds kortere werkweek, maar met zijn vrije tijd weet hij ook niet om te gaan. De mens wordt een voorwerp, dat gebruikt wordt en vervolgens af gedankt: iemand die ouder is dan veertig, komt vaak al niet meer aan de slag. De mens is niet langer onvervangbaar. De eerbied voor het kunstenaarschap in de mens is verdwenen, eveneens de eerbied voor het ongeboren leven en voor de ouderdom is ten grave gedragen.

Het antwoord voor de massamens

De massamens is gecreëerd, als een laatste schuilplaats in deze eerbied-loze tijd; in de massa voelt men zich veilig, want de massamens behoeft niet te antwoorden. Hij kan zich altijd verschuilen achter de publieke opinie. We zien dat ook zo duidelijk in de geschiedenis van Izebel; Elia vraagt aan het volk wie er nu in feite God is en dan staat er: en niet antwoordde het volk hem een woord. De massa is niet in staat om te antwoorden. De massa leeft in een wereld waar geen antwoord klinkt, zoals ook uit het vervolg van het verhaal zo treffend naar voren komt: de profeten van de Baal roepen de naam van Baal aan of in, van de morgen tot de middag, zeggende: Baal, antwoord ons, en geen stem en geen antwoorder; zo luidt vers 26 in het verhaal van (1 Kon. 18:26) En in vers 28 (1 Kon. 18:28) gaan ze voort: en ze riepen met grote stem, maar opnieuw horen we: en geen stem en geen antwoorder en geen opmerken (vers 29) . Het wordt herhaald als een refrein, het eentonige refrein van de massamens, het stereotiepe patroon van de lopende band: geen stem, geen antwoorder, geen opmerken.

Frappant is dat ditzelfde refrein nog een keer ten gehore wordt gebracht, namelijk in verband met Gehazi. De verhalen van Elia en Elisa horen heel wezenlijk bij elkaar; daarom behoeft het ons niet te verbazen dat er onderling dwarsverbindingen tussen beide cyclussen voorkomen. Gehazi wordt met de staf van Elisa gezonden naar de gestorven zoon van de Sunemitische, hij doet wat hem is opgedragen en wat gebeurt er: geen stem en geen opmerken. Hij keert terug en meldt: de jongen is met ontwaakt (2 Kon. 04:31). Daar ontdekken we een niet toevallig verband: Gehazi, hoewel staande in dienst van Elisa, staat geestelijk meer in de lijn van de Baalpriesters dan in de lijn van Elia. Beide verhalen spreken trouwens ook over ontwaken: Elia zegt tot de priesters van de afgod: Misschien slaapt hij en moet hij ontwaken; Gehazi rapporteert: de jongen is niet ontwaakt.

In de religieuze traditie waarin zowel de achthonderd vijftig profeten van de Baal als de profeten leerling Gehazi staan, geldt altoos en immer: er is geen stem en geen antwoorder, geen opmerken. Alleen de God van Israël heeft een stem, alleen Hij is een antwoorder, niemand dan Hij is een opmerker. En de oergrond daarvan is de eerbied.    (wordt vervolgd).

 

Intermezzo door Gerry Velema

De droom

Haar leven was vast gelopen in angst. Ze kwam haast de deur niet meer uit. Angst voor mensen, voor groepen mensen, vreemde mensen; ze was schuw geworden, mensenschuw.

In deze situatie zocht ze nog meer dan ze altijd al had gedaan naar de liefde van God. Ze zocht naar uitkomst, naar waarheid, naar de eigenlijke zin van haar bestaan.

Voor zover ik weet zei het kerkelijk leven haar niet zoveel, zodat ze daar niet uit kon putten om verder te komen. Maar God gaat geen bidder voorbij en laat geen zoeker dwalen. Zijn ogen gaan immers over de ganse aarde, Hij zoekt wie op zijn bijstand wacht!         .

Op een nacht kreeg ze een droom. Ze droomde dat ze in de deuropening stond van een ruimte waar een groep mensen aan tafel zaten. En ze wist dat ze daar zijn moest. Maar niemand lette op haar en nergens was een plaatsje waar ze kon zitten. Bovendien was ze verschrikkelijk bang om naar die mensen toe te gaan. Ze stond in een enorme tweestrijd. Eigenlijk wilde ze wegvluchten, maar aan de andere kant wist ze dat ze daar moest zijn. De angst maakte haar bijna panisch…

Toen klonk er een stem die zei: “Alie, wat kom je hier doen?” Ze antwoordde: “Ik moet hier zijn, daar aan die tafel”. De mensen draaiden zich allemaal om naar haar, ze wenkten en lachten: “Kom maar, kom maar, hier is wel plaats”. En er werd plaats gemaakt voor haar. Ze ging tussen de mensen zitten en keek naar de man tegenover haar. Het was de Here Jezus. Hij lachte ook en zei: “We hebben op je gewacht, nu kunnen we eindelijk het avondmaal beginnen”.

Deze droom veranderde haar leven totaal. De angst voor mensen verdween uit haar leven. Jezus Christus was in haar leven gekomen. Hij had haar gevonden, vernieuwd bevrijd van alle angst… Een ontmoeting met Jezus verandert ons leven!

Na deze droom, en na de veranderingen die Jezus in haar leven bracht, ging ze op zoek naar geloofsgenoten, naar mensen die ook beleefden dat Jezus je leven totaal verandert en vernieuwt. Zo hebben we elkaar ontmoet.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Gert Jan Doornink

In dit nummer treft u de 16e aflevering aan van de serie: “Geestelijk licht op de eindtijd” door Wim te Dorsthorst. De serie is hiermee beëindigd.

  1. zijn broeder Te Dorst­horst bijzonder dankbaar voor het samenstellen van deze artikelenserie, welke zeer veel tijd en onder­zoek vergde. Sommige on­derwerpen in deze serie werden, voor zover ons bekend, voor het eerst op een dergelijke uitvoerige wijze behandeld.

Uiteraard is de serie niet bedoeld om als een soort ‘wet van Meden en Perzen’ gehanteerd te worden, wel om ons geestelijk aan het denken te zetten èn ons los te maken van de vele natuurlijke, aardsgerichte visies van deze tijd. Want het is alléén de Hei­lige Geest die ons in deze eindtijd leidt in alle waar­heid!

We zijn blij dat broeder Te Dorsthorst ook in de toe­komst blijft schrijven voor ons blad. In de komende nummers kunt u nieuwe artikelen van hem verwachten.

 

 

 

God aanbidden in waarheid door Liesbeth Seepma

Want de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten aanbid­den in geest en in waar­heid” (Joh. 04:23-24) .

Waarschijnlijk zullen velen van jullie deze uitspraak van de Here Jezus wel ken­nen. Deze uitspraak doet hij naar aanleiding van een gesprek dat Hij heeft met een Samaritaanse vrouw. In dit gesprek vraagt zij Hem, waar men eigenlijk hoort te aanbidden, waarop Jezus haar het bovenstaan­de antwoord geeft. Dit antwoord betekent voor deze vrouw, die zondig leefde, ontzettend veel, omdat haar leven radicaal veranderde.

Wat is aanbidden?

Ik ben ervan overtuigd, dat deze uitspraak ook voor ons heel belangrijk is. Speciaal als je jong bent, is het belangrijk om te weten wat het betekent om God te aanbidden in waarheid. Want wat is nu eigenlijk precies ‘aanbid­den’? Hoe doe je dat in de praktijk? En wanneer ben je er zeker van, dat je ‘aanbidt in waarheid’? Samen willen we proberen om hierop een antwoord te vinden.        

Uit het antwoord dat de Here Jezus aan de Samari­taanse vrouw geeft, blijkt wel, dat het er niet om gaat waar je God aanbidt, maar hoe je Hem aanbidt. Aanbidding vindt namelijk niet plaats op een bepaald moment of op een bepaalde plaats, maar aanbidding is een levenshouding, en wel een levenshouding tegenover God, onze Schepper. Weet je wat ik denk dat volmaakte aanbidding in mijn leven inhoudt? Het betekent, dat ik mijn leven aan God (terug-) geef. Aanbidding is volledige overgave aan God. Eigenlijk is het zo, dat ons leven één voort­durende aanbidding mag zijn. Je aanbidt God niet alleen door het buigen van je knieën of het opheffen van je handen. Je aanbidt God vooral door je manier van leven.

Het is een voortdurend verlangen om Gods nabijheid te voelen, een voortdurend verlangen om te zijn ’in de voorhoven van onze God’. Dat is nu aanbidden in geest: een onzichtbare, maar voortdurende onderwerping aan God, op alle terreinen van je leven. Dus niet alleen in je stille tijd. Ook in de tijd op school, ook op je werk, ook tijdens je studie, ook wanneer je (in)slaapt of wakker wordt, ook als je samen bent met je vriend of vriendin. Op al deze terreinen wil God zó graag jouw verlangen voelen naar Zijn Aanwezigheid, jouw verlangen naar onderwerping aan Zijn wil. En aan dat verlangen zal Hij zeker beantwoorden, want Zijn wil voor jouw leven is het goede, het welgevallige en het volkomene.

Aanbidden in waarheid

Maar nu het aanbidden in waarheid. Wat zou Jezus bedoeld hebben met Zijn gezegde, dat de waarach­tige aanbidders de Vader zullen aanbidden in waarheid? Als aanbidding werkelijk een levenshou­ding is, dan zou hieruit

voortvloeien dat je een waarachtige aanbidder bent als jouw levenshouding wordt gekenmerkt door waarheid. Waarheid, en niets dan waarheid, op alle terreinen van je leven. Zuiverheid, op elk moment, in elke situatie.

Dat valt niet altijd mee.

Maar God wil het. Niet omdat Hij een tiran is, die uit alle macht in ons leven de dienst wil uitmaken, maar omdat Hij onze Schepper is, die weet, dat de waarheid ons in het licht brengt, die weet dat waarheid, ook in de kleinste dingen, ons vrijmaakt! (Joh. 08:32). En wat is dat reëel! Als je op elk terrein van je leven echt, zuiver, eerlijk bent, dan zul je een grote bevrijding meemaken!

Weet je, soms is het wel eens moeilijk om waarheid te spreken. Het kan je bang maken. Maar waarvoor eigenlijk? Voor God? Dan is die angst ongegrond, want God is blij met de waarheid. God is vóór je, en als Hij voor ons is, wie zal tegen ons zijn? De duivel is tegen ons. Hij doet zijn uiterste best Leugen’ genoemd (Joh. 08:44) Maar onze Heer is de Vader der waarheid.

Waarheid maakt vrij! Waarheid spreken kan op sommige momenten betekenen, dat je je ongelijk zult moeten bekennen.

Het kan betekenen, dat je de ‘verliezer’ bent, dat je voor de mensen in je omgeving ‘in waarde daalt! Soms kost de waarheid spreken je voor je gevoel zó veel, dat je geneigd bent om te denken: ‘och, laat maar zitten’. Maar datgene wat dan inderdaad – blijft zitten, is dat kleine leugentje-om- bestwil, is die ruzie, die woordenwisseling. En zulke dingen moet je niet laten zitten, ook al lijken ze nóg zo klein, want ze ” maken een slaaf van je, een slaaf van de zonde.  Waarheid, ook al kost het je op aarde veel, maakt je in de hemel vrij! -a, onze Vader zoekt zulke aanbidders, aanbidders in geest en in waarheid, door heel hun leven heen. O, laten wij toch zulke aanbidders zijn! Jonge, vurige aanbidders in waarheid! Als wij daar naar toe groeien, wat zal onze zuiverheid dan een getuigenis zijn voor de wereld om ons heen. En dit ‘aanbidden in waarheid’ hoeven wij niet alléén te doen. De Here Jezus is geen Hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar die in alle dingen op dezelfde manier werd verzocht, echter zonder te zondigen. Daarom ook kan Hij voor ons pleiten bij God, de Vader. Dit deed Hij overi­gens ook al toen Hij nog op aarde was. In het Hoge­priesterlijk Gebed bidt Hij voor ons: “Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid” (Joh. 17:17). De voorbede van zo’n Hoge- priester maakt, dat jij en ik waarachtige aanbidders kunnen zijn, aanbidders in waarheid.

 

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst – 16 –

Gods proclamatie: “Het is geschied”

In het rijk der duisternis wordt alles gemobiliseerd om de gemeente, die ze hebben zien opstijgen (Openb. 11:12b), achterna te trekken. Zelfs de koningen van de opgang der zon (het oosten), dat zijn de hemelvorsten van de oosterse godsdiensten, sluiten zich aan bij Babel, bij de antichrist. “De koningen der gehele wereld, worden verzameld tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God” (Openb. 16:12-14). Geheel volgens de wil van God verzamelt de antichrist hen op de plaats die in het Hebreeuws genoemd wordt Armageddon (Openb. 16:16) .

Zeer veel profetieën worden nu vervuld, want over dit moment is zeer veel geprofeteerd. Zo lezen we in (Sef. 03:08): “Daarom, wacht op Mij, luidt het woord des Heren, ten dage dat Ik zal opstaan tot de buit; want mijn vonnis is, volken te vergaderen, koninkrijken te verzamelen, over hen mijn gramschap uit te gieten, heel mijn brandende toorn, want door het vuur van mijn na-ijver zal de ganse aarde verteerd worden. Ook het profetische woord van Micha gaat in vervulling: “Maar zij kennen de gedachten des Heren niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer”. Alles zal volgens Gods raadsbesluiten geschieden tot het einde toe.

Nu is het grote moment aangebroken: “En de zevende engel goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel van de troon, zeggende: Het is geschied. En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is, sedert een mens op de aarde was: zó hevig was deze aardbeving, zó groot” (Openb. 16:17-18). Uit de toorn van God, in het hemels heiligdom, klinkt met luide stem de proclamatie: Het is geschied. Dat doet ons onmiddellijk denken aan de woorden van Jezus Christus op het kruis bij zijn sterven als Hij uitroept: het is volbracht. Er is een diepe overeenkomst tussen deze twee momenten. Profetisch heeft Jezus gezegd: Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Op het kruis van Golgotha heeft Jezus in principe de overwinning behaald, die nu is geschied. Nu wordt de overste van deze wereld, de duivel, ontdaan van zijn macht en geketend in de afgrond geworpen.

De Here zal hen doden door zijn adem

Wat er geschiedt bij het treffen van de twee legers in de hemelse gewesten, lezen we in (Openb. 19:11-16): “En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op r :n hoofd waren vele kronen en Hij droeg een „schreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren”.

Nooit zal iemand zich kunnen beroemen op eigen kracht of prestatie in de zichtbare wereld, want is ook hier weer ‘het woord Gods’ gepersonifieerd in Jezus Christus en de heerscharen (de gemeente) ‘die in de hemelen zijn’. (Engelen trekken nooit uit op witte paarden, welk beeld is van de Heilige Geest) . Allen die zich vrijwillig verbonden hebben met de antichrist, die dus het beest en zijn beeld aanbidden en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangen hebben (Openb. 14:09), zullen uit hun lichamen treden en met de machten waarmee ze verbonden zijn, meegevoerd worden naar de verzamelplaats Armageddon. De lichamen blijven dood achter en worden prijsgegeven aan de ontbinding^ Dit in tegenstelling met de lichamen van de gedode getuigen die niet ontbinden maar opstaan en onvergankelijkheid aandoen door de kracht van de Heilige Geest (Openb. 11 en 12). Dit is ook een oogst. Een zeer droeve oogst, zou men kunnen zeggen, want hun deel is gelijk aan de machten die ze lief hadden (Rom. 01:18-21) .

“En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees. (Openb. 19:19-21). Dit is het einde van de antichrist het beest. Paulus zegt in (2 Thess. 02:08) dat de Here hem zal doden door de adem van zijn mond. Als eerste komen ze in de poel des vuurs, waar uiteindelijk het hele rijk der duisternis zal komen, want het is voor hen bereid, zegt Jezus.

Gevallen is de grote stad Babylon…

Het fundament van Babel was het beest, wat nu niet meer is, en de grote stad wordt voor God in gedachtenis gebracht (Openb. 16:19;          Openb. 18:5). “Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft (Openb. 18:08) . Ook over het oordeel van Babel hebben de profeten veel gesproken en de ondergang door de Heer voorzegt (zie onder andere Sef. 02:13-15; Job 18:17-21 en Ps. 021:009-014).

De profeet Jesaja zegt in die geweldige hoofdstukken 13 en 14: “Zo sta Ik tegen hen op, luidt het woord van de Here der heerscharen en Ik roei van Babel uit naam en rest, telg en spruit, luidt het woord des Heren. En Ik zal het maken tot een bezit van roerdompen en tot waterpoelen en Ik zal het wegbezemen met de bezem der verdelging, luidt het woord van de Here der heerscharen” (Jes. 14:22-23) . Zo zal de grote stad Babel, die gehoereerd heeft met al de koningen der aarde, roemloos ten onder gaan. Als een jubelroep klinkt uit de mond van de engel: “Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon” (Openb. 18:01-02a). “Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist. En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, Halleluja! En een stem ging uit van de troon, zeggende:

ooft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!” (Openb. 19:01-05) .

“In het dodenrijk wordt gij neer geworpen, in het diepste der groeve” (Jes. 14:15). Satan heeft zijn rijk in elkaar zien storten. Hij heeft aan het beest uit de afgrond zijn kracht en zijn troon afgestaan (Openb. 13:02b) . Het beest heeft Babel van alle luister beroofd en berooid en naakt gemaakt (Openb. 17:16) . Het beest en de valse profeet (de antichrist) zijn geworpen in de poel des vuurs. Babel, zijn trots, is zoals men een molensteen in de zee werpt, in de afgrond geworpen (Openb. 18:21). Zoals hij zelf altijd gehandeld heeft: stelen,  slachten en verdelgen (Joh. 10:10a) , zo is het met hem nu zelf vergaan. Hij wordt geketend en in de afgrond opgesloten. “En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren” (Openb. 20:01-03a) .

Een nieuw begin met de bruiloft des Lams

Dit kan men het einde van de eindtijd noemen, waar we in deze artikelenserie wat licht op hebben laten schijnen. Het is nog verre van volledig, maar de Heilige Geest zal steeds verder gaan met de openbaring in de gemeente van Jezus Christus. “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”, is daarom het advies van onze Heer.

Nu breekt een hele nieuwe bedeling aan: ‘Het duizendjarig vrederijk’. Voor de hele schepping een tijd van volledig herstel, zonder verstoring vanuit het rijk der duisternis. De heerschappij is aan Jezus Christus en de gemeente, die als koningen en priesters zullen regeren die duizend jaar. De gemeente is tot volheid gekomen, is verheerlijkt en ze hebben samen met hun Heer gezegevierd “op de grote dag van de almachtige God’ (Openb. 16:14b) . Van de gemeente wordt gezegd in (Openb. 14:04b-05): “Dezen zijn gekocht uit  mensen als eerstelingen voor God en-het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk”.

Zo heeft de vrouw zich gereed gemaakt en alvorens het duizendjarig rijk aanvangt, vindt de bruiloft des Lams plaats. “En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. En hij zeide: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” (Openb. 19:06-10) .

 

De Waarheid (gedicht) door Piet Snaphaan

De waarheid biedt ons zekerheid

Van bovenaf gegeven

Ze brengt waarachtig leven voort

Verdrijft de leugen die verstoort

Door ’t licht wordt hij verdreven.

 

De waarheid, zij is radicaal

Onfeilbaar in haar wezen

Zij is de weg tot heerlijkheid

Ja tot in alle eeuwigheid

Zij God daarvoor geprezen.

 

De waarheid, ’t is de liefde Gods

Gods Woord brengt heil en zegen

Het brengt de ware levensvreugd

Wat ons verblijdt, wat ons verheugt

De leugen staat ons tegen.

 

De waarheid immers ’t is God zelf

Hij inspireert gedachten

Gedachten Gods zijn positief

Heb daarom steeds de waarheid lief

En weerstaat de machten.