1991.04 nr. 324

Levend geloof 1991.04 nr. 324

Wat maakt werkelijk gelukkig? Door Gert Jan Doornink

In Engeland verscheen onlangs het boek ‘Happiness’ (‘Geluk’) van Michaël Eysenck. Op wetenschappelijke wijze onderzocht Eysenck het begrip ‘geluk’. Meestal wordt over geluk vrijblijvend gefilosofeerd. Wat voor de één geluk betekent, behoeft het voor de ander nog niet te zijn. De ‘geluksgevoelens’ zijn bij ieder mens verschillend. Voor de één betekent geluk het bezit van veel geld, voor de ander opgaan in een hobby, weer een ander zal zich pas gelukkig voelen als het weekend of vakantie is.

Wat betekent geluk voor een christen? Als aan ons gevraagd wordt, wat geluk betekent, zal in ons antwoord uiteraard ‘het geloof in Jezus Christus’ op één of andere wijze doorklinken. Want ‘geloven in Jezus’ maakt werkelijk gelukkig! Daarover behoeft geen enkele twijfel te bestaan. De Bijbel is op dit punt erg duidelijk. Jezus wordt niet voor niets de Zaligmaker genoemd…

Gelukkig worden en gelukkig blijven

Een kind van God heeft redenen te over om zich altijd gelukkig te voelen. Toch is de praktijk vaak anders.

Hoe komt dit? Ik geloof dat de reden is dat men ‘gelukkig worden’ en ‘gelukkig blijven’ op één lijn stelt, terwijl we in werkelijkheid hier met twee verschillende begrippen te maken hebben. Als iemand zegt: ‘Toen ik een kind van God werd ben ik gelukkig geworden, maar ik heb geen gelukkig leven’, gebruikt hij tweemaal het woord ‘gelukkig’ maar er is een groot verschil in beleving.

‘Gelukkig worden’ en ‘gelukkig blijven’ liggen weliswaar in elkaars verlengde, maar ze gaan niet automatisch in elkaar over. Terwijl we door persoonlijk geloof in Christus gelukkig geworden zijn, zullen we om gelukkig te blijven – om het geluk te beleven – daaraan moeten werken! Vier factoren zijn daarbij van het allergrootste belang:

  1. Wij zullen geestelijk moeten groeien zodat wij van beginstadium christenen het volwassen stadium bereiken.
  2. Wij behoren bevrijd te worden van eventuele gebondenheden.
  3. Hetzelfde geldt voor eventuele dwaalleringen. Ook daarvan is bevrijding noodzakelijk,
  4. Tenslotte is de doop met de Heilige Geest zeer belangrijk.

Wie niet geestelijk groeit, wie niet bevrijd wordt van eventuele gebondenheden en dwalingen (of deze zelf niet aflegt), wie niet vervuld is met de Heilige Geest, zal nooit werkelijk gelukkig zijn op de wijze zoals God dat voor de mens bedoeld heeft. Gods diepste verlangen is dat de mens het werkelijke geluk zal leren kennen én dagelijks zal beleven! Ons geloof in Christus mag geen oppervlakkige aangelegenheid zijn, maar behoort door te breken in alle facetten van het leven!

Dat blijkt trouwens ook wel uit de acht uitspraken die Jezus doet aan het begin Zijn eerste grote rede op de berg, en die elders in dit artikel zijn afgedrukt. Hij zegt niet: ‘Zalig de mensen die in Mij geloven’, maar Hij noemt verschillende categorieën mensen:

  1. de armen van geest.
  2. de treurenden.
  3. de zachtmoedigen.
  4. de mensen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
  5. de barmhartigen.
  6. de reinen van hart.
  7. de vredestichters.
  8. de vervolgden om der gerechtigheid wil.
  9. de mensen die gesmaad en vervolgd worden. Duidelijk komt hier naar voren dat Jezus een positieve instelling heeft ten aanzien van de mens. Hij ziet ‘het goede’ in de mens. Hij weet dat als het ‘goede’ eruit komt, de wereld kan veranderen. Daarom zijn de woorden die er op volgen ook zo belangrijk en duidelijk: “Gij zijt het zout der aarde… Gij zijt het licht der wereld… Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken”, Matteüs 5 vers 13 tot en met 16 (Matt. 05:13-16).

De meeste kinderen van God zijn jarenlang opgevoed met de gedachte: ‘Je bent slecht en je blijft slecht; je bent en je blijft een zondaar, Dat is hetzelfde als men zou zeggen: ‘Je stond in dienst van de duivel en je blijft staan in zijn dienst’. Als dat waar zou zijn, kunnen we direct wel ophouden ons voor christenen uit te geven. Maar het is gelukkig niet waar. Het bekende gezangvers zegt: ‘Een zondaar, een verloste, o Heer; en nu géén zondaar meer!’ Weet u waar ik in dit verband zo intens gelukkig mee ben? Dat ik de boodschap van het geestelijk koninkrijk heb leren kennen! Het evangelie zoals Jezus dat bracht en waarin op zo duidelijke wijze de wil van de Vader ten aanzien van de mensheid naar voren kwam: ‘het goede, welgevallige en volkomene’. Deze boodschap, dit evangelie van het Koninkrijk der hemelen, doet ons een geheel nieuwe wereld binnengaan. Ik durf rustig te stellen: Een wereld van ongekend geluk. Wat de omstandigheden dan ook mogen zijn en hoe zwaar soms ook de geestelijke strijd, dan zijn en blijven we werkelijk gelukkig. Ook Jezus wist dat de omstandigheden soms zwaar kunnen zijn. Dat blijkt wel uit de ‘zaligsprekingen’, waarin Hij zich ook richtte tot de treurenden, en tot hen die vervolgd worden.

Geen behoefte aan nieuwe ervaringen

Eén van de positieve gevolgen van een geloof in Christus, dat gefundeerd is in de boodschap van het Koninkrijk, is dat de behoefte aan telkens nieuwe ‘geestelijke ervaringen’ (‘prikkels’) verdwijnt. Bij vele kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn, is deze behoefte er wel. Men heeft telkens iets nieuws nodig. Door zo’n ervaring meent men een nieuwe impuls ‘geluk’ te ontvangen, maar doordat deze ervaring uitsluitend als basis ‘het gevoel’ heeft, heeft men telkens nieuwe prikkels nodig om nog ‘geestelijk bevredigd’ te worden. Wij kennen bijvoorbeeld kinderen Gods die stad en land afreizen om speciale meetings mee te kunnen maken om de ervaring van het zogenaamde ‘vallen door de geest’ te beleven. Nergens in de Bijbel komen we tegen dat dit een onderdeel is van de zogenaamde genezingsbediening zoals geleerd wordt.

Of – om een ander voorbeeld te noemen – men kan bepaalde dingen over accentueren, zoals de lofprijzing en aanbidding. Nu ben ik een sterk voorstander van ‘lofprijzing en aanbidding’, maar dan wel als onderdeel van de samenkomst van de gemeente. Voorgangers en oudsten behoren op deze punten waakzaam te zijn, want een gemeente komt pas tot werkelijke ‘groei en bloei’ als men zorgdraagt de zaak geestelijk gezond te houden. Goedkope gevoelseffecten kunnen misschien tijdelijke aantrekkingskracht uitoefenen op sommigen, maar ondergraven op de duur het geestelijk niveau van de gemeente, met alle verdere negatieve gevolgen van dien.

De basis van onze geluk beleving

De basis van de ‘geluk beleving’ van een waarachtig kind van God is ‘het geloof’. Ook hier geldt Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) waar staat dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Maar dan wel het echte geloof gefundeerd in de boodschap van het Koninkrijk. Jolanda Janssen, die het eerder aangehaalde boek ‘Happiness’ in één van de dagbladen bespreekt, komt op een gegeven moment tot de conclusie dat gelukkig worden en gelukkig blijven een hele klus is. Wij weten als waarachtige kinderen Gods dat, als wij het échte geluk hebben leren kennen, dit gelukkig niet waar is.

Het geloof is niet een ‘hele klus’ waar we moeizaam en al zuchtend mee bezig zijn. Wat is geloven dan wel? Een opdracht die we met blijdschap tot uitvoering brengen! Want wat is er heerlijker Hem te dienen en te volgen op de wijze zoals Hij dat van ons vraagt. Aan het einde van zijn eerste grote rede vanaf de berg, sprak Jezus onder andere: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is”, Matteüs 7 vers 21 (Matt. 07:21). En dat laatste is het geheim van elk kind van God dat het werkelijke geluk wil beleven:

 

De zaligsprekingen bij wat maakt werkelijk gelukkig door Gert Jan Doornink

“Toen Jezus nu de scharen zag, ging Hij de berg op en nadat Hij Zich had nedergezet, kwamen zijn ‘discipelen tot Hem. En Hij opende zijn mond en leerde hen, zeggende:

Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.

Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.

Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”, Matteüs 5 vers 1 tot en met 12 (Matt. 05:01-12).

 

In welk spoor gaan wij verder? door Jan Kranendonk

 

“Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openba­ren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!” Filippenzen 3 vers 15 en 16 (Filip. 03:15-16).

Ruim 25 jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met de boodschap die wij met een paar woorden vaak aanduiden als de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. Een boodschap over de onzichtbare, geestelijke wereld, over de strijd in de hemel­se gewesten, over herstel en niet te vergeten over het plan en het doel van God met je leven.

Wat was ik blij deze bood­schap te herontdekken. Een boodschap die in de kerken en kringen waar ik voordien verkeerde op een geheel andere wijze werd overgebracht op de toe­hoorders. Zelf weet ik nog goed dat een boodschap over bekering en weder­geboorte en daarmee ver­bonden de doop door onderdompeling, een totaal nieuwe wereld voor mij, als trouw hervormd kerkganger, opende.

Niet lang daarna hebben mijn vrouw en ik dan ook een radicale keuze gemaakt wij hebben de kerk onzer vaderen verlaten en bij het volle evangelie onze intrek genomen. Sinds die tijd zijn wij veel Bijbelse gedachten en begrippen die wij van jongs af vanuit kerk, gezin en school hadden meegekregen, als leu­gens vanuit het rijk van de boze gaan zien. Door onze doop door onderdom­peling namen wij bijvoor­beeld afstand van de ingeburgerde leugen dat een kind door besprenging in zou gaan in Gods Konink­rijk. Zondaar tot de dood, na je sterven naar de he­mel gaan, nooit volmaakt, ziekte komt van God…

Scheiding tussen licht en duisternis

Wat enorm belangrijk is het niet dat we ten aan­zien van de leugen een duidelijk standpunt inne­men. Het is vooral zo belangrijk als je gaat inzien wat je plaats is in het Koninkrijk van God en wat het plan van God is met je leven.

Wie met de boodschap van het Koninkrijk der hemelen in aanraking komt, gaat leren wat het zeggen wil scheiding te maken tussen licht en duisternis, tussen waarheid en leugen.

En ik geloof dat steeds weer kiezen de enig juiste manier is om het einddoel te bereiken! Consequent een keus maken. Alles af­wegen aan de maatstaven die gelden voor een kind van God, die als medear­beider Gods zich in wil zetten om via de geestelijke wereld de volkomenheid te bereiken. Steeds weer af­vragen of een nieuwe le­ring, een nieuwe activiteit, een nieuwe weg de mens dichter kan brengen bij het geweldige, door God bepaalde einddoel.

Dat is wat de Bijbel zo vaak noemt: oordelen! Wat kwam de tekst: “het oor­deel begint bij het huis Gods” niet als een nieuwe, bevrijdende boodschap op mij over. Dat oordelen heeft mij scheiding doen maken tussen het goede wat van God komt en het kwade wat van de boze komt. Het heeft mij op veel punten doen breken met het oude. Dat oordelen heeft mij doen grijpen naar dat overweldigende nieuwe: een nieuwe leer met gezag!

Dat oordelen doet een kind van God uitroepen: ‘Ik heb een nieuwe Bijbel gekregen!’ Immers door de vernieuwing van denken kreeg men ook een vernieuwing van inzicht in het Woord van God.

Oordelen is niet veroordelen

Maar laten we dingen niet door elkaar gooien, of zo­als Petrus zegt: laten we niet doorvloeien. Wie oor­deelt hoeft niet te véroordelen! Het veroordelen van een mens moeten we aan God overlaten, maar het oordelen van zijn leer is een zaak van de toe­hoorder. Toen ik mijn eerste brochure aan mijn vader liet lezen en hij bij het gedeelte kwam waar ik schreef over mijn doop door onderdompeling, kwam het welhaast stereotiepe commentaar: ‘Je hebt kri­tiek op je ouders en je veroordeelt hen!’ Terwijl zij het toch zo oprecht hadden bedoeld. Wie geen inzicht heeft in de geeste­lijke wereld komt tot zulke ongenuanceerde conclusies en voelt zich vaak onmid­dellijk persoonlijk aangevallen.

Maar ook in onze kringen moet je oppassen voor zul­ke begripsverwarringen. Want al hebben wij jaren geleden een juiste beslis­sing genomen op grond van een bepaald oordeel over de ons aangeleerde leugenleren, dat houdt dan niet in dat we nooit meer hoeven te oordelen. Ik ge­loof dat juist na het duide­lijke begin, wat zich mani­festeerde in de opkomst van zoveel volle evangelie gemeenten, het zaak is dat we de leer van Jezus Christus zuiver bewaren. Ons oordelen zal dan ook steeds door moeten gaan en wij zullen steeds weer scheiding moeten ma­ken.

En dat geldt niet alleen voor ons persoonlijk leven. Ik geloof dat de door God aangestelde leidinggevenden in de gemeenten door een duidelijke opstelling een richtinggevende taak hebben ten opzichte van de gemeenteleden. Soms komt het bij mij over dat men vindt dat je niet meer in de ‘liefde van de Heer’ bent als je zegt dat je het met bepaalde leringen of bepaalde zaken niet eens bent. Het zou je dan aan de barmhartigheid Gods ontbreken. Maar dan moe­ten wij oppassen! Dan moeten we toch weer dui­delijk onderscheid maken tussen kritiek hebben op personen of een oordeel hebben over de leer.

Wat is onze verantwoordelijkheid?

Leidinggevende broeders en zuster mogen nooit uit het oog verliezen dat zij in hun oordeel altijd de verantwoording hebben voor hun zelf, maar ook voor degenen die aan hen worden toevertrouwd. Be­oordelen en daarna oorde­len kan ons helpen om dichter bij het doel van God met ons leven te ko­men. Als iets, hetzij een leer, hetzij een bepaalde activiteit, die als ‘geeste­lijk’ wordt gepresenteerd, ons zo niet afhoudt maar dan toch belemmert in het gaan van de weg- naar om­hoog, dan zullen wij moe­ten oordelen én kiezen. Een duidelijk oordeel is goed voor jezelf, maar is ook een duidelijk getuige­nis van welke weg je wenst te gaan.

Als dan een ander meent het anders te geloven of met iets anders te kunnen leven, dan is dat zijn of haar eigen verantwoording, waar ik niet aan zou willen tornen. Ze zijn er me als mens even lief om en ik zal me wel onthouden kri­tiek uit te oefenen op hun manier van leven.

Maar naast je eigen verant­woording heb je als voor­ganger en broederraad toch ook een verantwoorde­lijkheid als brengers van Gods Woord. Leiding geven in een gemeente vraagt om een duidelijke koers. Als de leiding van een gemeen­te zich houdt aan de wijze woorden van Paulus aan Timotheüs om de hen toevertrouwde zielen op te voeden in gerechtigheid, opdat zij volkomen zijn 1 Timoteüs 3 vers 16 (1 Tim. 03:16), dan zal zij haar leden een duidelijke koers moeten voorhouden. Het mag hen niet ontbre­ken aan een heldere, doorzichtige stellingname. En dat geldt voor datgene wat zij zelf ten gehore bren­gen, maar zeer zeker ook voor wat anderen als woord in de gemeente door­geven.

Ook dat is oordelen en dat valt niet altijd mee. Het lijkt vaak zo hard als je zegt dat je het niet eens bent met iemand, zeker als blijkt dat iemand het op­recht meent. We willen el­kaar toch graag respecteren? Maar pas op, het één hoeft het ander niet uit te sluiten. Hoe vaak heb ik niet horen zeggen: die of die zegt wel wat vreemde dingen, maar hij bedoelt het zo goed! Ik hoef u niet te vertellen wat een zwakke basis dat is.

Welke maatstaven leggen wij aan?

Wat zijn eigenlijk de maat­staven die wij mogen ge­bruiken bij het oordelen? Broeder Van den Brink schreef in het boekje ‘De Bergrede’: ‘Wanneer wij moeten oordelen over een bepaalde leer die ons als heilbrengend verkondigd wordt, vragen wij ons af: past zij in het evangelie van Jezus Christus over het Koninkrijk der heme­len? Voert zij ons verder naar de volmaaktheid, op­dat wij tot elk goed werk volkomen worden toegerust! Er staat immers in 2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17) dat elk van God ingegeven Schriftwoord dat beoogt. Is deze leer tot opbouw van onze plaatselijke ge­meente die het lichaam van Christus wil uitdrukken? Indien wij ons tezamen aan zo’n leer vasthouden, groeien wij naar Hem, die het hoofd is, Christus, toe’.

En ik geloof, als wij ernst maken met op die manier te waken over het welzijn van onze gemeente, dan hebben wij in deze tijd geen gebrek aan onder­werpen om in de broederraad te bespreken.

Het is ongelooflijk wat er in de laatste tijd voor ont­wikkelingen op gang komen in de christelijke wereld. En door een weliswaar verheugende afbraak van hoge scheidingsmuren, ontstaat toch het gevaar dat er langs allerlei wegen dingen in je gemeente binnenkomen, waar je nou niet bepaald op heb zitten te wachten.

Onze jeugd bijvoorbeeld slaat haar vleugels uit en gaat naar uiteenlopende volle en minder volle evan­gelie en evangelische sa­menkomsten en komt ook weer terug. Maar dan vaak goed bedoeld vol met nieu­we ideeën en visies. En dan maar bidden om wijs­heid om zonder de ‘hoop voor de toekomst’ af te schrikken, hen te wijzen op dat wat binnen je eigen gemeente niet past binnen de gestelde normen.

Ik denk ook aan de soms gevoelsmatige bewondering van broeders en/of zusters voor geestelijke krachtpatsers. En als je dan voorzichtig probeert hen aan de hand van Gods Woord aan te tonen dat jij niet gelooft dat God zo werkt, dan kun je als antwoord krijgen: maar er gebeurt toch van alles Dan moet ik vaak denken aan de inwoners van Samaria. Ze geloofden in Simon de tovenaar en zij zeiden: deze is wat ge­noemd wordt de grote kracht Gods! En zij hielden zich aan hem omdat hij hen reeds lange tijd verbijs­terde door toverijen.

Je hoort vanuit andere ge­meenten over geweldige sprekers uit binnen- of liefst buitenland, die met vuur een geweldige zendingsboodschap prediken. En ze hebben hun sporen verdiend! De resultaten liegen er niet om. Maar toch blijkt uit alles dat hun gebrachte woord niet getuigt van een inzicht in de leer van het Koninkrijk der hemelen. Een leer waarop de gemeente gefun­deerd behoort te zijn. Be­grijp me goed, dat heeft niets te maken met het feit of je waardering kunt opbrengen voor zo’n pre­diker, maar of je gekozen hebt voor een gemeente die het volle evangelie ook werkelijk vol wil laten!

En dan nog een oeroud, steeds weer terugkerend verschijnsel van het weer opnemen van jaren geleden losgelaten gedachten. Het als het ware weer renove­ren van heilige huisjes die vroeger met vreugde en overtuiging waren afgebro­ken. Voor velen zijn dat dan ook vaak geheel ‘nieu­we’ gedachten, maar de ouderen onder ons trekken daar toch wel eens hun wenkbrauwen bij op.

Een groeiend geloof is nodig!

Wij zullen steeds weer een keuze moeten maken. Geen keuze leidt tot vervlakking en remt onze geestelijke groei af. Natuurlijk is het veel gemakkelijker alles maar te tolereren, maar dat zal uiteindelijk leiden tot gezapigheid én hon­gersnood. Willen wij mede­arbeiders Gods zijn in Zijn wijngaard, dan zullen wij de kudde moeten leiden in grazige weiden. In weiden waarin voedsel te vinden is waarvan de kudde kan groeien. En groei ligt bij­bels gezien maar op één vlak en dat is het vlak van het geloof. Het is toch ons aller verlangen de troon van God te berei­ken? Dat is voorbehouden aan hen die overwinnen!

En wat is het wat de we­reld overwinnen zal anders dan het geloof! Wat een kracht zal dan een gróót geloof kunnen betekenen. Maar aan een groot geloof gaat altijd een groei van het geloof vooraf. En de Bijbel laat er geen twijfel over bestaan: geloof wordt gevoed door het horen van het woord Gods. Profeten die de woorden Gods spre­ken en leraren die onder­wijzen zijn de onmisbare schakels in een gemeente waardoor God Zijn plan bekend kan maken. Laten we daarbij ook nooit ver­geten dat het geloof niet gevoed wordt door een groeiend gevoelsleven, maar dat het gevoelsleven moet herstellen vanuit een groeiend geloof. Ons geloofsleven mag op geen enkele wijze worden belemmerd of afgeremd.

Wij zullen vrij worden door de waarheid en wij zullen overwinnen door ons geloof. Dan zullen we verlost van al onze vijan­den, God kunnen eren met ons leven al onze dagen! Wat een rijkdom als je dan weet dat je gedoopt bent in de Heilige Geest. Niet alleen dat Hij voor ons de Leermeester is, maar ook dat Hij ons de weg zal wijzen tot de volle waar­heid. Dan zullen we met recht kunnen getuigen: wij leven door de Geest en wij willen het goede spoor houden door diezelf­de Geest!

 

Bij in welk spoor Jan Kranendonk door redactie.

Dit artikel is een enigszins verkorte weergave van een inleiding welke Jan Kranendonk enige tijd geleden hield voor een vergadering van voorgangers en oudsten. Hoewel dus primair tot hen gericht, zijn we blij dat we deze inleiding ook -exclusief- in “Levend Geloof” kunnen publiceren. Wanneer u wilt reageren op de inhoud, stel­len wij dit zeer op prijs. (Dat geldt trouwens ook voor de andere artikelen). Wilt u echter dit uitsluitend schrif­telijk doen?

 

Offer door Duurt Sikkens

“… want uw man is uw Maker” Jesaja 54 vers 5a (Jes. 54:05a).

Als je horloge kapot is ga je ermee naar de maker. Die heeft er verstand van en weet hoe dat fijne precisie-instrument werkt. Ook heeft hij er de instrumenten voor om het euvel te verhelpen.

Hoeveel mensen zijn kapot door stukgeslagen huwelijken, verwrongen opvoeding of kleingehouden en in rolpatronen geduwd? Hoeveel hebben hun verwachtingen van de toekomst aan barrels geslagen zien worden? Hoeveel zijn er bedrogen uitgekomen? En je kan zelf ook kapot gaan bij het aanschouwen van al die ellende.

Als jouw dood nou eens een keer bracht in die dingen… ? Nu, één is er geweest die door Zijn dood de mogelijkheid heeft geopend voor elk mens om terug te keren tot de Maker. Dat was Jezus. De toegang tot de Vader was geblokkeerd door de duivel. De zonde maakte scheiding en hield je in de duisternis. Maar het offer van Jezus is eeuwig geldig.

Wie gelooft dat Jezus graag vergeeft komt onder de beschermende vleugels van de goede God. Hij is maar al te blij dat je weer bij Hem bent. Dan ben je Zijn naaste en wat je ook aangedaan is, wanneer Hij Zijn arm om je heen slaat, ga je innerlijk genezen. Zijn gezicht straalt vriendelijkheid, vrolijkheid en licht uit, want in Zijn hart zijn veel veilige plekjes. Anders gezegd: In Zijn Huis zijn veel woningen.

 

Geloven en belijden -2- door Wim te Dorsthorst

De mens is een geloofswezen

God zelf is als Schepper de bron van alle menselijke vermogens en mogelijkheden. Voor het geloof geldt dit wel heel bijzonder. De mens is als beelddrager Gods geschapen als een geloofswezen.

In het dagelijkse leven zijn we ons daar niet zozeer van bewust, maar zonder geloof zou de wereld geen dag kunnen bestaan. Het leven is een aaneenschake­ling van geloofshandelin­gen. Dit geldt zowel voor kinderen als volwassenen.

Zo hebben wij van God in de Bijbel ook een ‘geloofs­boek’ ontvangen en geen wetenschappelijke verhan­deling of geschiedenisboek. We leven nu bijna 2000 jaar na Christus en er is al veel vervuld van wat we lezen. Israël is verlost en uitgetrokken naar Egypte, ja, maar is het daarom al­leen maar geschiedenis?

Jezus Christus is gekomen, gestorven en opgestaan, dat heeft 2000 jaar geleden plaats gehad, maar is het daarom geschiedenis?

Het geheim van Gods woord

Het geheim van Gods Woord is, dat het altijd nu is! Al is er ook een ver­vulling geweest in het ver­leden, het heeft ook altijd een heden. Het is nooit alleen maar geschiedenis, al zijn vele dingen al ge­schiedt. Dat is het bijzon­dere en wonderlijke van Gods Woord. Altijd geloof­waardig, altijd krachtig, altijd actueel. Het is en blijft leven voor nu. Hoe? Door het geloof.

Maar evengoed heeft het ook een toekomst. Het wil namelijk niet zeggen dat wat men gelooft op grond van Gods Woord ook altijd tijdens het aardse bestaan van de mens in vervulling gaat. Heel duidelijk komt dit naar voor uit Hebreeën hoofdstuk 11. Van deze ge­loofsgetuigen, die om hun grote geloof in de Bijbel als een voorbeeld voor ons genoemd worden, lezen we dat: “Hoewel door het ge­loof een getuigenis aan hen gegeven is, ze het tijdens hun aardse bestaan niet verkregen hebben”, Hebreeën 11 vers 39 (Heb. 11:39).

En evengoed zijn tot op heden alle nieuwtestamentische gelovigen gestorven zonder volledige vervulling van wat ze met hun hart geloofd en met hun mond beleden hebben. Maar het geloof zal vrucht dragen en vervulling vinden ook over de grens van het sterven heen. Jezus zegt: “Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, ge­looft dat gij het hebt ont­vangen en het zal u geschieden”, Matteüs 11 vers 24 (Matt. 11:24). Vandaar dat Paulus opmerkt: “Ik heb het ge­loof behouden”, 2 Timoteüs 4 vers 7 (2 Tim. 04:07). Dat was voor hem het bewijs dat aan hem zou ‘geschieden’ wat hij in het geloof reeds ontvangen had.

Geloof, hoop en liefde

‘God is liefde’ weten we en de pijler van de hele schepping is daarom ook de liefde. En de voltooiing van Gods schepping en de vervulling van alle woor­den en alle beloften Gods voor de mens, rust in de hand van de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus 2 Korinthe 1 vers 20 en Kolossenzen 1 vers 13 (2 Kor. 01:20; Kol. 01:13).

Maar verbonden aan de liefde is geloof en hoop. Deze drie staan niet los van elkaar, maar vormen één geheel. De Schrift leert, dat de eerste dingen voorbijgaan Hebreeen 12 vers 27 en Hebreeen 1 vers 10 tot en met 12 (Heb. 12:27; Heb. 01:10-12). Het natuurlijke bestaan zal eens afgedaan hebben, maar wat blijft, zegt Paulus, zijn deze drie fundamentele eigenschap­pen in de mens: geloof, hoop en liefde, 1 Korinthe 13 vers 13 (1 Kor. 13:13).

Als we dus spreken over geloof dan spreken we over één van de meest fundamentele eigenschap­pen die de mens van God ontvangen heeft. Men gelooft Gods Woord met het hart en dat wekt hoop en dit werkt in liefde tot degene die beloofd heeft.

Geloof door liefde werkende

Bij de wet in het oude verbond, zegt Paulus, gaat het niet om geloof, maar: “wie dat doet, zal daardoor leven”, Galaten 3 vers 12 (Gal. 03:12). Nu echter gaat het om ge­loof èn liefde en hebben de wetten en bepalingen afgedaan. “Want in Chris­tus Jezus vermag noch be­snijdenis iets, noch onbe­sneden zijn, maar geloof door liefde werkende”, Galaten 5 vers 6 (Gal. 05:06).

Dan begrijpen we ook de woorden van Johannes, als hij schrijft: “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen”, Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17). De wet houden, zegt Paulus, kan eigenlijk niemand, maar geloven wel! Romeinen 8 vers 3a en Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:03a en Rom. 08:07).

Dat is de grote genade van God die in Jezus Christus geopenbaard is. Daar spreekt onder andere Ro­meinen 4 vers 16 (Rom. 04:16) dan ook van. Dat is de eeuwige be­doeling van God geweest. Niet door wetten en gebo­den, maar door geloof, want dan is het genade en dat verbindt de mens aan God in liefde. Iets wat de wet nooit heeft gekund en ook nooit voort zal kunnen brengen.

Bij de wet is het, zonder geloof, met vrezen en be­ven doen wat er geboden wordt en daardoor leven. Bij de genade is God de gever en de mens ontvan­ger door het geloof in liefde werkende. Het geloof is het kanaal, waardoor de genade en het leven stroomt. Hij die het van de wet blijft verwachten is bijgevolg los van de gena­de en dus ook van Chris­tus, zegt Paulus in Galaten 5 vers 4 (Gal. 05:04). En los van Christus is uiteraard ook los van God, 1 Johannes 2 vers 23 (1 Joh. 02:23).

Misleiding en verleugening

Het is nu juist op dit ter­rein dat de duivel de christen door misleiding en verleugening los wil wrik­ken uit de genade en het geloof. Dit was de grote strijd van Paulus zoals we kunnen lezen in zijn brieven.

Zogenaamd vanuit de Schrift stelt iedere kerk of geloofsrichting zijn ge­loofsbelijdenissen op. Aan­vankelijk wellicht met de beste bedoelingen, maar binnen korte tijd raakt het Woord van God op de ach­tergrond en zijn de ge­loofsbelijdenissen leven-bepalend geworden. Dogma’s, leerstelsels, voorschriften voor eten en drinken, kle­ding, haardracht, dit mag wel en dat mag niet, enz. Paulus schrijft daarover in Kolossenzen 2 vers 16 tot 23 en 1 Timotheüs 4 vers 1 tot 3 (Kol. 02:16-23 en 1 Tim. 04:01-03).

Onvoorstelbaar wat er al­lemaal als juk op de gelo­vigen is gelegd, maar het had en heeft niets meer te maken met geloof en genade. Dus ook niet met Christus!, want Christus is genade en leven. En al lijkt dit alles mensenwerk, de inspirator is de duivel zelf, de grote verleider en bedrieger.

Evengoed in pinkster- en volle evangelie gemeenten tracht de duivel zo de ge­lovigen te misleiden. Soms heel subtiel en een andere keer duidelijk aanwijsbaar. En zoals in de kerken, door de eeuwen heen, be­strijdt de één de ander met leerstellingen en dog­ma’s en verheft de één zich boven de ander. Zo zijn er vanuit die ene op­wekkingsbeweging aan het begin van deze eeuw al weer zeer vele richtingen en stromingen ontstaan.

Gods woord is betrouwbaar

Ook een list van de duivel is om de betrouwbaarheid van de Schrift in twijfel te trekken. In plaats van dat de Schrift de gelovigen corrigeert, zoals Paulus zegt in 2 Timoteüs 3 vers 16 (2 Tim. 03:16) gaan de gelovigen de Schrift corrigeren. Waar moet men dan nog zijn geloof aan hechten? Wat accepteert men als waarheid en wat niet? Wat voor de één waarheid is, is voor de ander twijfelachtig en niet waar. Maar Gods wil en wens is, dat de rechtvaar­dige zal leven uit geloof. En dat dit geen vrijblijvende zaak is, zien we in wat de Hebreeënschrijver er achter aan schrijft: “Maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen”, Hebreeën 10 vers 38 (Heb. 10:38). Dat is scherp ge­formuleerd door de Hebreeënschrijver, maar een woord, dat we betrouw­baar moeten achten.

Jezus zelf achtte het ge­schreven woord betrouw­baar. Bij de verzoekingen in de woestijn zegt Hij tegen de duivel: “Er staat geschreven…” Hij geloof­de met zijn hele hart dat Woord, beleed het met zijn mond en de duivel moest er voor wijken.

Paulus leert ons in zijn brief aan de Efeziërs hetzelfde te doen. Hij zegt: “Treedt de verleider tege­moet met het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God”, Efeze 6 vers 16 en 17 (Ef. 06:16-17). Het schild des geloofs en het Woord van God! Belijdt met de mond dat wat je met je hart gelooft. Dit kan alleen maar als je ge­looft, dat het Woord van God in de Bijbel waar is. Als de Schrift niet meer de centrale plaats inneemt, maar vervangen wordt door leringen van mensen, wat is dan het zwaard des Geestes ?

Strijd om het geloof

De duivel is er alles aan gelegen de woorden van God te verdraaien en in twijfel te trekken. Het grootste bewijs hiervan zien we al in Genesis 3 vers 1 (Gen. 03:01) waar hij Eva bena­dert met zijn bedrog door wat te spelen met de woorden die God gesproken had.

Hij heeft ook bij ontelbaren kans gezien ‘geloven’ te maken tot een vaag religieus besef of tot het aan­gesloten zijn bij een kerk of gemeente. De ware ge­lovige heeft werkelijk een strijd te strijden tegen de overste van de macht der lucht, Efeze 2 vers 2 en Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:02; Ef. 06:12), Voortdurend zend hij zijn misleiding naar ons uit om ons denken te vergiftigen. En Paulus waarschuwt ons dat hij zich daarbij voor­doet als een engel des lichts, 2 Korinthe 11 vers 14 (2 Kor. 11:14).

De hele wapenrusting Gods is nodig om stand te kun­nen houden tegen zijn ver­leidingen en misleidingen, Efeze 6 vers 10 tot en met 18 (Ef. 06:10-18), die ook door mensen heen tot ons kunnen komen. Judas schrijft vermanend dat er tot het uiterste gestreden moet worden voor het ge­loof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd Judas vers 3(Judas 01:03). En hier bedoelt Judas niet het vermogen van de mens om te geloven, maar ‘het evangelie van het Konink­rijk Gods’, ‘de volle raad, Gods’ Handelingen 20 vers 17 (Hand. 20:17).

Het gaat om de verkondi­ging van het geweldige heil, “dat allereerst ver­kondigd is door de Here, en vervolgens door hen, die het gehoord hebben en op betrouwbare wijze is overgeleverd” Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03).

Dat is ‘het geloof’ dat ‘geloofd’ moet worden met het hele hart en met de mond beleden moet worden.

Goddank leven wij in de tijd van de late regen en wordt dit geweldige evan­gelie weer steeds duidelij­ker geopenbaard. En wie het met zijn hele hart ge­looft, en verdedigt tegen de aanvallen van de vij­and, zal honderdvoudig vrucht dragen.

(wordt vervolgd).

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Zittenblijvers

De preek ging over Petrus, de man die in het geloof uitstapte op het water, een nat pak haalde en vervolgens samen met Jezus over hoge golven liep om veilig terug te keren in de boot.

Een voorbeeld! Soms hebben we moed nodig om onze boot uit te stappen om een wonder van God mee te maken. Iets dat ons eigen kunnen en bevatten te boven gaat. Dan is het stimulerend om Petrus op je netvlies geprojecteerd te krijgen en uit zijn voorbeeld dezelfde passie te grijpen en ook te wagen om een diepe les met Jezus te winnen!

Maar vanochtend sprak het verhaal op een andere manier tot me. De spreekster hield me weer de enthousiaste durf en moed van Petrus voor. De boot kreeg allerlei namen toebedeeld: boot van angst, boot van traditie of een boot van berusting. Het spreekt vanzelf dat dan het moraal is: Stap uit je boot! Doe die stap op het water!

En toch, hoe zal ik het verwoorden, besefte ik dat in dit verhaal nog elf discipelen betrokken waren. Hun trof niet het verwijt van klein geloof of twijfelaar. Ook sprak Jezus hen niet vermanend toe: zitten jullie hier nog? Zelfs de Heer stapte, «amen met Petrus, welgemoed de boot weer in, waarop de wind ging liggen en de elf ‘droge’ discipelen vol eerbied en ontzag zich bogen en zeiden: “U bent werkelijk de Zoon van God!”

Misschien in dezelfde verhouding staat mijn beleven met de Here Jezus. Niet iedere dag is er een ‘stap-uit-de-boot-ervaring’ voor­handen.

Maar er zijn dagen te over dat ik gewoon geniet! Rustig kijken, bemoedigd en opgebouwd worden uit hetgeen anderen beleven met ónze Heer.

Niet altijd ben ik het onderwerp van de actie!

Het viel me op, terwijl de preek voortging, dat slechts één discipel het wonder van ‘lopen op het water’ wilde beleven en er elf volgelingen van Jezus bleven zitten waar ze zaten! En was dat negatief? Is de enige les uit dit stuk Woord: Klim uit je boot en doe een stap in het onmogelijke?

Het is absoluut waar dat geloof ons over golven laat lopen! Maar er hoort balans te zijn tussen een Petrus-ervaring en de ervaring van de elf discipelen! Het leven met de Here Jezus baseert zich niet alleen op ‘onze wandel op water’!

Hoe groot moet de ervaring zijn geweest van de elf andere discipelen, dat dit hen bracht tot aanbidding van hun Heer. Mag daar eens een bemoedigend woord over gehoord worden! We zijn niet allemaal van hetzelfde enthousiaste hout gesneden als Petrus, maar we mogen wél allemaal een relatie hebben met onze Heer Jezus. Een vriendelijke omgang met Hem die ontzettend veel van mensen houdt. Een realiteit die bij ons aanbidding, dank en eerbied tevoorschijn wil halen uit de diepten van het menselijk hart!

Het verhaal kreeg een vernieuwde waarde: Soms is de Bijbel barmhartiger dan hen die haar even lenen!

 

De zonde tegen de Heilige Geest door Evert van de Kamp

 

Er zijn mensen die schrik­ken bij het zien of horen van deze woorden. De ‘geheimzinnige’ zonde tegen de Heilige Geest is een schrikbeeld voor hen. Augustinus heeft deze zon­de een ‘grande secretum’, een groot geheimenis ge­noemd. Met die uitspraak heeft hij veel onrust ge­zaaid en het velen extra moeilijk gemaakt. Angst en geheimzinnigheid zijn slechte helpers.

Dat vertelt Ds. D. Riet­kerk, predikant van de Gereformeerde gemeente te Moerkapelle, ons. In een handzaam boekje ‘De zonde tegen de Heilige Geest’ (uitgever De Groot Goudriaan in Kampen) neemt hij in een heldere en fijne toonzetting het geheimzinnige waas rond dit thema weg. Hij schrijft uiteraard vanuit de refor­matorische hoek en dan kom je dingen tegen waar­over we binnen het Volle Evangelie anders, ik denk ook ‘dieper’, denken (ik kom daar nog op terug). Maar het boekje draagt zo­veel waardevols aan, dat menigeen er wat aan kan hebben. Want velen zitten er mee. Het is immers de enige zonde waarvoor geen vergeving blijkt te bestaan. Jezus zelf heeft gezegd: “Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet ver­geven worden”, Matteüs 12 vers 31 (Matt. 12:31).

Met deze zonde ga je over de grens. Je haalt de dood over je heen, 1 Johannes 5 vers 16 en 17 (1 Joh. 05:16-17). Reeds in dit leven ben je geoordeeld. Dit klinkt zo huiveringwekkend dat je heel goed de aard van deze zonde, die niet door het bloed van Jezus kan worden afgewassen, moet kennen.

Wat is de aard van de zonde?

Er wordt niet altijd even duidelijk over de zonde tegen de Heilige Geest gesproken. De enig juiste benaming is: het lasteren tegen de Heilige Geest, of de lastering tegen de Hei­lige Geest. In het Grieks (blasphenia) wordt het woord blasfemie gebruikt. Blasfemie is het lasterlijk van God en van het heilige spreken.

Er zijn meer zonden tegen de Heilige Geest, zoals bij­voorbeeld het bedroeven van de Heilige Geest, Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20), of het uitdoven van de Heilige Geest, 1 Thessalonicenzen 5 vers 19 (1 Thess. 05:19). Die zijn echter ver­geeflijk. De lastering tegen de Geest is dat niet. Het woord lastering (blasphé­mia) is een zeer sterke uitdrukking. Jezus spreekt er over in Matthéüs 12 vers 31 en 32 (Matt. 12:31-32) en in de an­dere evangeliën Markus 3 vers 28 tot en met 30 en Lucas 12 vers 10 (Mark. 03:28 -30 en Luc. 12:10). Van belang zijn ook de Bijbelplaatsen, Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 en Hebreeën 10 vers 26 en 27 en 2 Petrus 2 vers 20 tot en met 22 (Heb. 06:04-06; Heb. 10:26-27 en 2 Petr. 02:20-22).

Het gaat om een bewuste en goddeloze verwerping van de reddende kracht en genade van God. De Fari­zeeën dreigden in deze zonde te vallen. Zij be­weerden dat Jezus de dui­vel tot bondgenoot had. Zij verweten Christus dat Hij de boze geesten uit­dreef door Beëlzebul, de overste der boze geesten, Matteus 12 vers 24 (Matt. 12:24). De bevrijding en genezing van een bezetene die blind en stom was, een werk van Gods Geest door Jezus verricht en waarvan men wist dat het een Godswerk was, schreef men opzettelijk toe aan de duivel. “Hij (Jezus) heeft een onreine geest”, zeiden ze in Markus 3 vers 28 (Mark. 03:28). Daarom sprak Jezus waarschuwend: “Voorwaar, Ik zeg u, dat alle zonden aan de kinderen der mensen vergeven worden, ook de Godslasteringen, welke zij gesproken hebben; maar wie gelasterd heeft tegen de Heilige Geest, heeft geen vergeving in eeuwig­heid, maar staat schuldig aan eeuwige zonde”, Markus 3 vers 28 tot en met 30 (Mark. 03:28-30). Godslastering kan God vergeven, ook als iemand een woord tegen Christus spreekt, maar niet tegen de Heilige Geest, Matteüs 12 vers 32 (Matt. 12:32).

Het huiveringwekkende van deze opzettelijke tegenspre­kers is dat ze zeggen: niet de Heilige Geest is aan het woord, maar de geest uit de afgrond. Het werk van de Heilige Geest kwalifice­ren ze als duivelswerk, terwijl ze eigenlijk beter weten. Het is kwalijke moedwil gestoeld op een bodem van haat dat hen drijft.

De bekende theoloog Dr. H. Bavinck spreekt van een bewuste, moedwillige, opzettelijke lastering van de klaar erkende, en toch uit haat en vijandschap aan de duivel toegeschre­ven openbaring van Gods genade in Christus Jezus door de Heilige Geest.

Bavinck wil zich zo zuiver mogelijk uitdrukken, van­daar deze lange zin. Zo’n zin moet je nog eens rus­tig lezen en op je laten inwerken. Eenvoudig ge­zegd betekent het God op de plaats van satan zetten en satan op de plaats van God 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 12 (2 Thess. 02:04 en 2 Thess. 02:12).

Het karakter daarvan is demonisch, de zonde onvergeeflijk. In een commentaar lees ik: ‘De menselijke zonde wordt daar onver­geeflijk, waar ze ophoudt menselijke zonde te zijn en aanvangt duivels te wor­den. Dat is daar waar de openbaring van de kracht Gods of Gods Geest, in bewust verzet, aan de dui­vel wordt toegeschreven. Ze heet daarom de zonde tegen de Heilige Geest’.

Waarom is deze zonde onvergeeflijk?

Geen zinnig mens is van zichzelf uit in staat om op deze indringende vraag een antwoord te geven. We vinden het antwoord echter in Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 (Heb. 06:04-06). Deze woor­den maken ook duidelijk wie het zijn die de zonde tegen de Heilige Geest be­drijven, wie de Geest las­teren.

Dit woord spreekt over mensen, christenen, die het evangelie al lange tijd kennen. “Ze zijn verlicht geweest”, staat er. Wat betekent dat anders dan dat ze tot bekering zijn gekomen! Ze hebben geloof. De Heer Jezus is hun persoonlijke Heiland geworden. De vergeving van zonden is hun ten deel gevallen. Ze zijn gedoopt met de Hei­lige Geest, bevrijd en ver­lost van de machten der duisternis. Wellicht spreken ze in tongen, ontvingen ze genezing en hebben ze zelfs het Bijbelse fundament aan anderen verteld. Want ze hadden deel aan het goede Woord Gods en de krachten van de toekomen­de eeuw.

Het is bijna niet te geloven, maar het staat er allemaal. Dit alles, een enorme gees­telijke rijkdom, hebben ze ervaren en beleefd. En na dit alles te hebben ‘ge­smaakt’, zijn deze gelovigen afgevallen. In hun geeste­lijk goed in de Heer zijn ze niet gegroeid, integendeel ze hebben het weer prijs­gegeven. En dat weten ze. Het gebeurt willens en we­tens. Ze zijn immers ‘insi­ders’ geweest. Ze hoorden er helemaal bij, zoals bij­voorbeeld Ananias en Saffira aanvankelijk leden van de gemeente waren, totdat zij zichzelf door hun zon­de buiten het lichaam van Christus plaatsten, Handelingen 5 vers 1 tot en met 11 (Hand. 05:01-11). En de rijkdom van de Heer gooien ze niet alleen maar te grabbel, ze achten het van geen enke­le waarde meer. Ze lasteren het werk van de Heilige Geest.

Deze zonde is onvergeef­lijk, omdat het niet moge­lijk is, zegt het Woord, hen opnieuw tot bekering te brengen. Wat hen be­treft, zouden ze de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting ma­ken, lezen we in Hebreeën 6 vers 6 (Heb. 06:06). Ze weten name­lijk alles al. Ze weten dat heel goed. Hun gelovige hart hebben ze bewust in­geruild voor een ongelovig hart door af te vallen van de levende God, Hebreeën 3 vers 12 (Heb. 03:12). Na hun opzettelijk zondigen, blijft er geen offer voor de zonden meer over. Hoewel tot erkentenis der waarheid gekomen, zijn ze opnieuw en nu voorgoed de satan achterna gegaan Hebreeën 10 vers 26 (Heb. 10:26). Ze incasseren hun loon.

In het ‘Heil van de velen’ schrijft Bonda: ‘Dat kan dus: een mens kan de reddende nabijheid van God ervaren, en toch radicaal ‘neen’ zeggen. Dit is geen zonde uit zwakheid, of wanhoop, of nood, of misleiding. Men is omgeven door het heil en verstoot het moedwillig. De Farizee­ën staan op de rand van deze mogelijkheid. Jezus slaat alarm! Hij opent hun ogen voor het absurde: satan die satan zou uitdrij­ven Matteüs 12 vers 26 (Matt. 12:26)! Daar­mee doorgaan is met open ogen kiezen voor de af­grond’.

Ik ben blij met deze woor­den. Ze kunnen een vlijm­scherpe waarschuwing zijn ten goede deze heilloze weg niet op te-gaan, of te verlaten. Want het kwaad waarover we schrijven is ook een proces. Het ge­beurt echt niet van de één op de andere dag. En zo­lang als dat proces nog niet is voltooid, ligt de weg van terugkeer nog open, als bij een ‘spook­rijder’ die terug ge­schreeuwd wordt door het bord: Ga terug! Daarna is het voorbij.

Is afval der heiligen mogelijk?

De Remonstranten in de 17e eeuw leerden dat de afval der heiligen wel degelijk mogelijk is. De Lu­theranen uit dezelfde tijd en daarna leerden dat alleen wedergeborenen de lastering tegen de Heilige Geest konden begaan. Hun conclusie is dat je eerst herboren moet zijn tot een nieuw leven en dan pas kunt afvallen.

Dat is ook onze overtui­ging.

Satan probeert zich in de tempel Gods, de ‘heiligen’, te zetten, om aan zich te laten zien, dat hij een god is, 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04). In Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 (Heb. 06:04-06) is duidelijk sprake van afval van ge­lovigen. Vrij logisch ook, want pas als je gelooft, kun je dat geloof ook weer prijs geven. Wie niet ge­looft, kan ook niet afval­len. Daar hoeft satan ook geen moeite voor te doen.

Het is niet zo dat als je eenmaal gered bent, auto­matisch behouden blijft. Jezus bad: “Bewaar hen voor de boze” Johannes 17 vers 15 (Joh. 17:15). Waar geen groei en ontwik­keling in het geloof is, dreigt afval of terugval en verachtering van de gena­de, Hebreeën 12 vers 15 (Heb. 12:15). Je hebt volharding nodig om te bewaren wat je hebt ge­kregen en om verder te verkrijgen wat beloofd is. Je moet in de woorden van God blijven. Achter de Heer blijven aangaan.

Hierin verschillen wij met Ds. Rietkerk die vasthoudt aan de opvatting van de reformatoren. Met de Dordtse leerregels (hoofd­stuk 5, artikel 6) leert hij dat een kind van God niet kan zondigen tot de dood of de lastering tegen de Heilige Geest kan ple­gen. In Hebreeën 6 zou het niet gaan om het zalig­makende werk van de Hei­lige Geest, maar om een soort algemene werking van Gods Geest. De men­sen waarover wordt ge­sproken, zouden niet echt tot geloof zijn gekomen, zouden nooit echt ten volle hebben geloofd.

Hij schrijft: ‘Er wordt hier van het geloof gezegd, dat zij het gesmaakt hebben. Niet, omdat zij het in zijn rechte wezen ooit zouden ontvangen hebben, maar omdat zij een klein begin­sel of schijn daarvan ge­voeld hebben. Zij hebben het gesmaakt, geproefd, niet tot zich genomen’. Dit laatste kan niet waar zijn. Om maar één ding te noemen: je kunt niet gedoopt zijn met Gods geest, hier staat deel ge­kregen hebben (voltooide tijd) aan de Heilige Geest, en ‘niet tot je hebben ge­nomen’. Al de prachtige dingen die de Schrift hier noemt, kun je alleen maar ontvangen door overgave aan en geloof in de opge­stane Heer.

Het is niet makkelijk je los te maken van deze lerin­gen. Toch is dit nodig. Ik meen dat de waarheid van Gods Woord – ik schreef het al – dieper gaat dan wat de reformatie en ook Rietkerk beweert. Dieper en ernstiger. De Heer wijst hier elk kind van God namelijk op zijn hoog­ste verantwoordelijkheid in het geloof verder te gaan. Meer dan ooit komt het in de (eind)tijd waarin wij leven hier op aan.

De brief aan de Hebreeën is daar vol van. Vol van aanmoediging. Je kunt immers teruggaan, zelfs af­vallen. Gods volk moet zich op het volkomene richten Hebreeën 6 vers 11 (Heb. 06:11). Zonen Gods moeten openbaar worden. Het oordeel – de scheiding tussen het goede en het kwade – begint bij het huis Gods, de gemeen­te van Christus 1 Petrus 4 vers 17 (1 Petr. 04:17). Als geen ander heeft de apostel Petrus de kinderen Gods gewaar­schuwd voor afval. Uiterst scherp fulmineert hij: “Het” zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te heb­ben van de weg der ge­rechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is” 2 Petrus 2 vers 21 (2 Petr. 02:21). Judas vers 12 (Judas 01:12) spreekt zelfs over men­sen die tweemaal gestorven zijn en ontworteld.

Waarom is de Schrift zo uitermate scherp? Het ant­woord vindt u in Hebreeën 6 vers 9 tot en met 12 (Heb. 06:09-11). De Heer heeft het betere met ons voor!

De angst deze zonde bedreven te hebben

De angst de zonde tegen de Heilige Geest bedreven te hebben, komt nogal eens voor. Dat komt aller­eerst omdat de satan dit wapen uit zijn arsenaal maar al te graag gebruikt. Als er ergens iets mis gaat, is hij er gauw bij om te suggereren: ‘Je hebt gezondigd tegen de Heilige Geest’. Ten tweede: mis­bruik van het Woord, de satan eigen, jaagt menig­een angst aan. Een ver­keerde uitleg van de woor­den van Jezus en de schrijver van de brief aan de Hebreeën doet veel kwaad. Een juist verstaan van de Bijbelwoorden ver­drijft angst en vrees. Maar wie verstaat altijd wat hij leest of hoort? En welke uitwerking heeft een verkeerde exegese?

Nu is het zo dat de mens die tobt over het feit dat hij de Heilige Geest mis­schien gelasterd heeft of zelfs meent dat te hebben gedaan, nooit gezondigd heeft tegen de Heilige Geest. Het kenmerk van deze zonde is namelijk dat de bedrijver daarover nooit zal tobben. Het zal hem een zorg zijn. Het klinkt wrang, maar hij kan er juist ‘plezier’ in hebben. Gevoelens van wrok en haat en vijandschap spelen hem parten. Hij weet dat hij zondigt en hij doet dat met moedwil en opzet. Het is triest, maar hij kan ge­nieten van het welgevallen dat hij daarin heeft. Angst en vrees spelen bij hem geen enkele rol. Daarmee heeft hij allang afgedaan. Tegen een ’tobber’ zeggen: je getob is het bewijs dat je het niet hebt gedaan, neemt vaak zijn vrees niet weg. Dat kan veroorzaakt worden door het niet (goed) weten wat de las­tering tegen de Heilige Geest inhoudt, maar dik­wijls zijn er oorzaken van psychische aard.

Ik herinner mij heel goed de gesprekken die ik had met een jongen met een gespleten denken. Telkens kwam hij er op terug: ja- maar, ik heb de zonde tegen de Heilige Geest ge­daan. Steeds weer heb ik hem toen uitgelegd dat hij dat niet had gedaan. Hij had nogal veel op met een Christelijk Gereformeerde predikant. Ga daar maar eens heen, heb ik hem aangeraden. Dat heeft hij gedaan. Die predikant vertelde hem hetzelfde. Gelukkig wel en zo raakte de jongen overtuigd en hij kwam van zijn waanidee af. Zo ‘gemakkelijk’ gaat het niet altijd. Medicijnen hel­pen niet. Deskundige en goede psychische hulp soms wel. Maar het mooiste is dat men door de liefde van de Heer en de Heilige Geest wordt overtuigd. Wij mogen daar waar mogelijk bij hel­pen met de kennis en de wijsheid die de Heer geeft. En dat Jezus helpen wil be­wees zijn woord gericht tot de Farizeeën al. Een scherp woord om te behouden!

Christus heeft allen lief!

1991.03 nr. 323

Levend geloof 1991. 03 nr. 323

Pasen: Het feest van de overwinning door Gert Jan Doornink

“Wij willen juichen over uw overwinning, en in de naam van onze God de vaandels opsteken” (Psalm 20:6).

De overwinning van Jezus

Pasen is het feest van de overwinning van Jezus Christus over de machten der duisternis. Pasen is het grote bewijs dat de duivel niet het laatste woord heeft. Ogenschijnlijk was het zijn overwinning toen Jezus stierf aan het kruis van Golgotha. Maar in werkelijkheid was het zijn grootste nederlaag. Op het moment dat Jezus uitriep: “Het is volbracht!” werd de macht van de duivel namelijk volkomen gebroken. Paulus schreef later, in zijn brief aan de gemeente te Kolosse, over de overwinning van Jezus op satans macht: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 2:15).

Jezus zelf had Zijn overwinning aan het kruis van Golgotha, tijdens Zijn aardse bediening, vele malen aangekondigd. Een daarbij ook duidelijk naar voren gebracht dat het geen ‘goedkope overwinning’ zou zijn.

Wij kennen de uitdrukking: ‘Zonder strijd geen overwinning’. Als één ding duidelijk is en ook in de evangeliën uitvoerig is beschreven, dan is het wel het feit dat Jezus de weg van vervolging en smaad is gegaan en de ‘beker van het lijden’ tot de laatste druppel heeft leeggedronken. Jezus betaalde de dure prijs tot verlossing en bevrijding van de mensheid met Zijn bloed en leven.

De grote liefde van God

Uit dit alles blijkt de grote liefde van God. Jezus getuigde ervan in Zijn gesprek met Nicodemus: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden worde” (Joh. 3 :16-17) .

Hier raken we de kern van de zaak en komen we terecht bij de werkelijke betekenis van Jezus’ dood en opstanding. God wil niet dat de mens verloren gaat, maar behouden wordt. Dat wil zeggen: God wil dat de mens weer kan functioneren overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van God. De mens, als kroon van Gods schepping, kan alleen door geloof in het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus, weer bereiken wat God voor ogen heeft: Beheer en uitvoering van Gods plan tot een harmonieus functioneren van Zijn schepping.

Ook wij kunnen overwinnen

De mens heeft een geweldige taak van God ontvangen, die reeds is begonnen, door – evenals Jezus – ook te overwinnen! Dat is de (voorlopige) doelstelling waar iedere waarachtige christen zich voor in behoort te zetten. Want ook wij zijn geroepen om te overwinnen. Daarvoor hebben wij geestelijke wapens ontvangen. En die mogen we gebruiken om de geestelijke overwinning meer en meer tot een realiteit in ons leven te maken. De vijand tracht dit nog te verhinderen, maar hij heeft niet het laatste woord, want met de zekerheid in ons hart dat ook Jezus heeft overwonnen, kunnen ook wij overwinnen.

Paulus zegt: “Want al leven wij in het vlees, wij trekken niet ten strijde naar het vlees:, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken, zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten en elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus. . . ” (2 Kor. 10:3-5).

Zo zijn wij niet alleen in ons eigen leven bezig ‘Jezus’ overwinning’ gestalte te geven, maar heeft dit ook zijn weerslag en uitwerking naar de ander – onze medemens – toe. Want laten we nooit vergeten: God heeft alle mensen op het oog! Hij maakt geen uitzonderingen, Hij kent geen Levertjes. Ieder mens die ‘in het geloof’ tot Hem komt, via Zijn Zoon Jezus Christus, krijgt weer een volwaardige plaats in Zijn familie.

Wat een vreugde, wat een blijdschap, alleen reeds dit te beseffen. En dat alles is mogelijk geworden door de overwinning van Jezus. Daarom vieren wij niet alleen op 31 maart en 1 april Paasfeest, maar is iedere dag opnieuw het parool van de gemeente van Jezus Christus: “Wij willen juichen over Uw overwinning, en in de naam van onze God de vaandels opsteken” .

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

Gods genade: eindeloos

Zeilen leer je niet uit een boekje

Wie ’t hoogst klimt, ziet ’t verst

Praat je Hem na of doe je Hem na

Als je stilstaat kom je geen stap verder

 

Bij Jezus is Heer door Rien van der Houwen door redactie

Het bijgaande artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in het gemeenteblad van de volle evangelie gemeente ‘Maeslantsluys’ te Maassluis en geschreven door broeder R. J. van der Houwen. Zuster Van der Houwen gaf ons toestemming het ook in ‘Levend Geloof’ op te nemen. Tot 8 februari was broeder Van der Houwen voorganger van de gemeente te Maassluis. Op deze dag kwam er door een hartstilstand plotseling een einde aan deze taak die hij met zoveel liefde en toewijding vervulde.

Ongeveer tien jaar geleden kwam ik voor het eerst in contact met broeder Van der Houwen, toen ik uitgenodigd werd voor een spreekbeurt in zijn gemeente. In de loop der jaren is dit contact niet alleen blijven bestaan, maar heeft zich verder verdiept. In de verschillende (telefoon (gesprekken bleek dat we meestal op dezelfde geestelijke golflengte zaten en konden we elkaar vaak bemoedigen en eventueel corrigeren.

Broeder Van der Houwen, die zijn geestelijke geboorte had beleefd in de opwekkingsbeweging ‘Stromen van Kracht’, stond volledig achter de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. Hij was er, samen met zijn vrouw, in geslaagd deze boodschap op gezonde wijze over te brengen in de gemeente die hem was toevertrouwd.

Uiteraard betekent zijn heengaan een groot verlies, zowel voor zijn natuurlijke- als geestelijke familie, maar aan de zekerheid dat Gods werk in Maassluis doorgaat behoeft niet getwijfeld te worden. De herinnering aan het geloof en de inzet van broeder Van der Houwen voor het evangelie van het Koninkrijk Gods, zal een blijvende inspiratie betekenen voor allen die hem gekend hebben en in het bijzonder hen die nu zijn taak overnemen.

 

Jezus is Heer! door Rien van der Houwen

 

“En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beef­de en de rotsen scheurden, en de graven gingen open en vele lichamen der ont­slapen heiligen werden op­gewekt. En zij gingen uit de graven na zijn opstan­ding en kwamen in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen” (Matt. 27:51-53) .

Het is volbracht!

Ik probeer ieder jaar op­nieuw die dagen rondom Pasen mee te beleven, zo­als de verhalen uit de Bij­bel ons vertellen dat het gebeurd moet zijn. Telkens weer lees ik de verhalen en probeer ik te luisteren naar wat de Heer Jezus tegen zijn discipelen zegt. Ik probeer te horen wat zij hoorden, te zien wat zij zagen. Wat is dat moei­lijk! Wij weten nu zo veel meer. Wij leven immers na Pasen en Pinksteren. Wij weten dat Jezus de dood overwonnen heeft. Wij we­ten dat Hij leeft! Wij weten de afloop al en daarom verstaan wij de woorden van de Heer Jezus heel anders dan de discipelen. Wij hebben ons hart niet vervuld met allerlei na­tuurlijke dromen over het koningschap van Jezus. Natuurlijk niet, we weten veel te goed dat de Heer Jezus dat toen niet zo be­doelde .

Toch probeer ik ‘even’ te denken als iemand die het allemaal nog niet weet.

Dan sta ik daar in gedach­ten onderaan de heuvel Golgotha. Ik hoor de men­sen en de soldaten spotten en joelen: “Hoor, Hij roept Elia, zal hij komen?”

Hoe durven ze. Hoe hebben ze het lef om zo te spotten met de Koning van het ganse heelal. Het doet ook pijn. Het maakt je verdrie­tig en angstig tegelijk. Laat God dit toe? Grijpt Hij niet in?

Dan ineens, plotseling ge­beuren er heel wat ‘vreem­de’ dingen. De aarde beeft (aardbeving), rotsen scheuren, graven springen open, de lichamen van ont­slapen heiligen staan op uit het graf en vertonen zich in de stad. De mensen herkennen hen. Wat een tumult! Wat een paniek!

Het zat je ook maar gebeu­ren . Het staat er allemaal zo simpel, maar denk je eens in, wat gebeurt er toch allemaal? Het is om je adem in te houden. Het is verbijsterend! Iedereen die het ziet en meemaakt weet eigenlijk niet wat te doen. Dan is daar die hoofdman, een ongelovige dus, hij komt zo diep onder de indruk van wat er allemaal gebeurt, dat als hij ziét dat Jezus zó de geest geeft het uitroept:

“Waarlijk, deze mens was een zoon van God!” (Mark. 15:39), of zoals in Lukas 23 vers 47 (Luc. 23:47) staat: “Toen de hoofdman zag wat er gebeurde, verheer­lijkte hij God” .

Dit was de reactie van een ongelovige. Dan zullen de gelovigen toch zeker nog heftiger reageren en uit­roepen: “Jezus is Koning, Hij zal weer opstaan na drie dagen. Hij heeft het zelf verteld” . De discipelen zullen dan toch op zijn minst wel weer hoop ge­kregen hebben, dat het allemaal toch niet afgelopen is. Nee hoor, de discipelen zijn verslagen van verdriet. Ze ervaren niets. Ze zien niets. Ze zijn gewoon op­gesloten in hun eigen ver­driet . Ze zitten vol wanho­pige gedachten. Daarom beleven ze niets en zien niet wat er om hun heen gebeurt. Dus zullen ze moeten wachten tot na Pa­sen. Dan zal Jezus zelf hen ontmoeten. Dan pas zullen zij het geloven. Dan pas zullen zij het uitroepen: “Waarlijk, Jezus leeft! Hij is opgestaan!”

Vaak gaat het bij ons ook zo. We zitten zo vol met ónze gedachten, ónze pro­blemen, óns verdriet. We hebben geen oog voor wat God bezig is te doen. We hebben de moed niet meer om te zien naar de levende Jezus. We zien alleen wat voor ogen is. En wat God bezig is te doen gaat aan ons zo vaak voorbij! Of. . . toch niet?

Zijn wij zo afgestemd op de plannen Gods, dat we temidden van de strijd en de duisternis uitroepen: “Jezus leeft!”. Zie maar naar de tekenen en wonde­ren die Hij doet.

Kijk dan toch. . . Jezus is in de troon. Hij heeft alle macht in hemel en op aar­de! Ik verlang er naar om de vrede Gods te tonen in de wereld om mij heen. Terwijl de duisternis toe­neemt in kracht en mensen zonder God beven van angst voor wat er staat te gebeuren, wil ik als kind van God uitroepen:

Ja waarlijk, Jezus leeft! Hij is opgestaan!

Jezus leeft én is Overwin­naar. Elke macht der duis­ternis heeft Hij openlijk tentoongesteld en. . . over hen gezegevierd.

Jezus leeft en ik mag met Hem leven tot in eeuwigheid!

Dat is Paasfeest!

 

Glorie aan het Lam door Piet Snaphaan (gedicht)

 

Wat was er eertijds aan de hand rondom Gethsémané?

De Joden schreeuwden moord en brand

en voelden Jezus aan de tand, riepen:

“Aan ’t kruis ermee!”

 

Waarom moest Jezus aan ’t kruis,

moest Hij daar bitter lijden?

Hij die de mensen toch genas

en juist voor hen gekomen was,

om van ’t juk hen te bevrijden.

 

En hoe kwam ’t dat Pilatus sprak:

“Ik vind in Hem geen schuld”?

En dat juist hij, ’t alleen maar zag

wat waarheid was, toen op die dag,

en zij met haat vervuld.

 

’t Volk dat de Schrift als waar­heid had,

zij hadden het kunnen weten,

doch beseften niet hun slavernij,

als wetgeleerden uitten zij

alleen slechts boze kreten.

 

Van: “Weg met Jezus!”, “Aan het kruis!”

Zijn dood was heel nabij,

men trad met voeten daar het recht,

door haat en nijd werd het be­slecht,

men liet Barabbas vrij.

 

Pilatus kon geen kant meer uit,

uit angst gaf hij Jezus prijs,

doch riep zichzelf onschuldig uit,

waste zijn handen tot besluit;

er was geen schuldbewijs.

 

Dit alles moest geschieden, voor­waar,

omdat ’t zo beschreven stond,

door Jezus’ lijden moest ’t ge­beuren

God zelf opende ons daardoor deuren,

’t bracht ons op hoger grond.

 

Wat eeuwen lang verborgen was,

heeft God in Hem vervuld,

in Jezus, ’t vleesgeworden Woord,

voor ons werd Hij aan ’t kruis doorboord,

Hij droeg ons aller schuld.

 

O God, Uw liefde is eindeloos groot,

Uw Zoon, als Lam geslacht,

Hij die als Held de dood verwon

en ons weer aansloot op U de Bron,

van leven, licht en kracht!

 

Geloven en belijden -1- door Wim te Dorsthorst

 

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 10 vers 10: “Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis”. Bekende woorden die iets heel fun­damenteels zeggen over het leven van een weder­geborene, een christen, die niet meer leeft uit het zintuigelijk waarneembare, maar uit geloof.

Dat de geloofsweg geen gemakkelijke weg is, blijkt wel uit de woorden van Paulus vlak voor zijn heen­gaan van deze aarde. Hij schrijft: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde ge­bracht, ik heb het geloof behouden” (2 Tim. 4:7).

En ook Timotheüs vermaant hij “de goede strijd des geloofs te strijden” (1 Tim. 6:12) .

Geloven en belijden zijn verbonden

Op verschillende plaatsen in de Bijbel zien wij de verbinding tussen geloven en belijden. Als Jezus voor het graf van Lazarus staat, spreekt Hij duidelijk zijn geloof uit in de Vader als Hij zegt: “Vader, Ik dank U, dat Gij Mij ver­hoord hebt. Zelf wist Ik dat Gij Mij altijd verhoort” (Joh. 11:41b-42a).

In Openbaring 12 vers 11a lezen wij: “En zij (de ge­lovigen) hebben hem (de duivel) overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis” . Wat met het hart geloofd wordt, belijdt of getuigt men met de mond. Door deze twee din­gen tezamen openbaart zich de kracht in Gods Woord.

In Romeinen 10 noemt Paulus de uitwerking: “behou­denis” , of wat andere ver­talingen noemen: “redding”, “zaligheid” of “heil”. Bij Jezus zien we dat Lazarus opstaat uit het graf. In Openbaring 12, zagen we, heeft het de overwinning op de duivel tot gevolg. De Romeinse hoofdman spreekt zijn geloof uit in Jezus Christus door te zeggen: “Here, spreek slechts één woord en mijn knecht zal herstellen” . Jezus verwondert zich over zo’n groot geloof en het gevolg is dat de knecht geneest (Matt. 8: 5-13) .

Geloof is bewijs en zekerheid

De Hebreeënschrijver ein­digt hoofdstuk 10 met de­ze woorden: “Mijn rechtvaardige zal uit het geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen wel­behagen. Doch wij hebben niets van doen met nalatig­heid, doch met geloof dat de ziel behoudt” (Heb. 10:38-39).

En dan vangt hoofdstuk 11 aan met een omschrijving wat geloof dan wel is: “Het geloof nu is de zeker­heid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet” . De vertaling van Willibrord zegt het zo: “En wat is geloof? Het ge­loof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de wer­kelijkheid van onzichtbare dingen” (Heb. 11:1).

Het oude testament kent geen speciaal woord voor geloof. Het woord ‘Emoe- nah” heeft veel meer de betekenis van ‘vertrouwen’. Het geeft de levenshouding weer van iemand die zich door de Heer laat leiden, zoals een kind zich laat leiden door de ouders.

In het nieuwe testament is geloof en geloven de rode draad door de evangeliën en de brieven. Het is geen passief begrip maar een woord dat een daad uitdrukt. Alleen al in het evangelie van Johannes en in zijn eerste brief komt het ongeveer 100 maal voor als werkwoord en slechts éénmaal als zelfstandig naamwoord. Het duidt dus niet aan dat men gelovig is door alleen maar aangesloten te zijn bij een kerk of ge­meente!

De aard van het geloof is: ‘zekerheid’ of ‘een vaste grondslag’. Waarom? Om­dat het zich hecht aan de persoon waar men z’n ge­loof of vertrouwen op stelt, namelijk op God en Jezus Christus. Wie op Jezus Christus zijn geloof bouwt, kan niet beschaamd uit­komen, zegt de Schrift (Rom. 10:11). Hij is de steen en de rots die de zekerheid en de vaste grondslag geeft en de aan­stoot en ergernis is voor wie niet geloven (Rom. 9:32-33).

Daar komt nog bij dat God Zijn woorden en beloften onder ede als waarachtig bekrachtigd heeft en een anker der ziel genoemd wordt, dat veilig en vast is en dat reikt tot binnen het voorhangsel; dat is het Heilige der Heilige (zie hiervoor Heb. 6 vers 13 tot 20) .

Het geloof is naast die onwankelbare zekerheid ook nog ‘het bewijs’ van de onzichtbare dingen.

Voor iemand die niet ge­looft is de onzichtbare geestelijke wereld een ge­sloten boek en hij vindt het dwaasheid. Maar voor iemand die gelooft – daar­mee dus zijn vertrouwen uitdrukt in God en Jezus Christus – gaat die gees­telijke wereld open en komt er een overtuiging in het hart van de werkelijkheid van de onzichtbare dingen. Vandaar de uitspraak van Jezus dat niemand kan zien en binnengaan in het Koninkrijk Gods zonder van boven geboren te zijn uit water en Geest (Joh. 3:3-5), Ik geloof dat hier­uit wel overduidelijk blijkt hoe belangrijk een goed gefundeerd geloofsleven is.

Waarom geloven zo belangrijk is

Niet voor niets zegt het Woord: “Wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” . En ook: “Maar zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn”, Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06).

Dat de rechtvaardige uit geloof leeft is zó belangrijk dat Paulus stelt: “En alles wat niet uit geloof is, is zonde” (Rom. 14:23b). Waarom? Wat niet uit geloof is, is uit werken, is uit het vlees en dus vij­andschap tegen God (Rom. 8:7). En de apostel Johannes schrijft: “Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; Wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van Zijn Zoon” (1 Joh. 5:10).

Deze toch wel scherpe uit­spraak van Johannes brengt ons bij de kern van het nieuwtestamentisch geloven. Het verbindt ons niet zo zeer met een leer, maar met een persoon; de Zoon, waar God zelf van getuigd heeft in de hele Schrift en door de Heilige Geest; dat is de bron van ons geloof. Dat zet Paulus in Romeinen 10 uiteen waarvan we vers 10 (Rom. 10:10) als in­leiding namen. Hij grijpt terug op Deuteronomium 30, waar gesproken wordt over leven naar geboden en inzettingen.

“Maar”, vervolgt hij dan, “de gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus : Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; of wie zal in de afgrond nederdalen namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen. Maar wat zegt de gerech­tigheid uit het geloof? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij predi­ken” (Rom. 10:06-08).

En Paulus deed niets an­ders dan Jezus Christus verkondigen. Het vleesgeworden Woord, Jezus Christus, is in u, zegt Paulus. In het hart waar­mee men gelooft en in de mond waarmee men belijdt. Niet meer ver weg, niet bestaande uit geboden en inzettingen en leringen, maar levende werkelijkheid door de Heer Jezus Chris­tus in ons! Hij is het brood des levens dat uit de hemel is nedergedaald, Johannes 6 vers 35 (Joh. 6:35).

De vervulling van Gods beloften

Paulus onderwijst dan ver­der: “Want hoeveel beloften er ook zijn, in Hem is het ja, daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons (2 Kor. 1:20). Ons geloof in welk woord van God ook of in welke belofte van Hem, brengt ons altijd bij de vervuiler van alle beloften Gods, namelijk Jezus Christus. Er is buiten de Zoon geen enkele vervulling mogelijk. Hijzelf is de verpersoon­lijking, de uitdrukking van alles wat God van voor de grondlegging der wereld voor de mens bereid heeft. God heeft de mens niet

‘bedacht’ voor Hij hem for­meerde. Hij heeft de mens ook niet geschapen ‘naar zijn aard’, zoals de dieren, maar God sprak: “Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 1:26a).

En dan zegt Paulus dat God ons TEVOREN bestemd had tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 8:29). Hij is het beeld van de on­zichtbare God (Kol. 1:15). En God heeft Zich aan de erfgenamen der belofte on­der ede verbonden dat Zijn raadbesluiten onver­anderlijk zijn (Heb. 6:17).

Gods doel is het eeuwige leven.

Van Jezus heeft God zelf getuigd dat wie in Zijn Zoon gelooft, het eeuwi­ge leven heeft dat in Hem is (1 Joh. 5:11) en wat vanaf het begin bij de Va­der was (1 Joh. 1:1-2).

In Hem geloven is uiter­aard ook: Hem belijden. Om dat geloof gaat het, leert Paulus in Romeinen 10 vers 9: “Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt,
zult gij behouden worden” . Ons geloof is in de opgestane levende Heer, de Zoon van God.

Dat is geloven in een per­soon en niet op de eerste plaats in een leer over die persoon. De leer over die persoon ondermijnt maar al te vaak het geloof IN die persoon, ja, het maakt geloven zelfs on­mogelijk! Kennis vervangt dan het leven en wordt tot een inhoudsloos en krachteloos geloof. Dat is de afgelopen eeuwen toch wel overduidelijk gebleken in de ‘christelijke kerken’.

(Om misverstand te voor­komen : Het gaat dus om de afwijzing van leringen over Jezus, maar niet om de afwijzing van de leer van Jezus – het evangelie van het Koninkrijk – die onderschrijven wij ten vol­le. Wie in Jezus gelooft onderschrijft óók het evan­gelie wat Hij bracht. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden) .

Het woord wat Jezus bracht was en is geen ‘dode letter’. Het is de Heilige Geest die het woord levend maakt. De letter, de ken­nis alleen, doodt en is misschien als leer wel in­drukwekkend en interes­sant, maar zal geen ge­loof wekken, maar veeleer uitblussen.

God echter zegt uitdruk­kelijk in Zijn Woord: “Mijn rechtvaardige zal door Zijn geloof leven (Heb. 10:38a; Hab. 02:04b). En de apostel Johannes verdui­delijkt dit met de woor­den: “Wie de Zoon heeft, heeft het leven, wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (1 Joh. 05:12).

 

 

Zomerkamp voor jongens en meisjes –

De stichting ‘De Wegwijzer’ te Ridderkerk organiseert ook dit jaar een zomerkamp voor jongens en meisjes van 7 tot en met 16 jaar. Het kamp wordt dit jaar gehouden van 20 tot en met 27 juli. Bij Rijssen (O) zijn, net als vorig jaar, weer twee gezellige boerderijen gehuurd met een eigen bos en voetbalveld. Wat wordt er gedaan? Veel sport en spel, zoals zwemmen, volleybal, vlaggenroof. Maar ook kampvuur, speurtocht, zingen, Bijbelstudie, etc. Voor de tieners is er een apart programma. Alleen de maaltijden (door een beroeps kok) zijn gezamenlijk. Alles onder deskundige leiding. De kosten zijn ƒ 120,- per persoon, all in. Verdere inlichtingen en opgave bij de familie G. Gelen, Ridderkerk.

 

De hand van God door Ron Gast

 

Handelingen

“Sla uw hand aan de ploeg”, naar aanleiding van Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62) is voor veel christenen een opdracht die vol overgave wordt uit­gevoerd. “Bidt en werkt”, alhoewel geen bijbels citaat, is een bekend motto onder deze noeste arbeiders. “De akker is de wereld” (Matt. 13:38) en die moet bewerkt worden (Gen. 03:23).

“Bidt de Heer van de oogst dat Hij arbeiders uitzendt om te oogsten” (Matt. 09: 38). “Zie, de velden zijn rijp, wit, om te oogsten” (Joh. 04:35). Vele teksten roepen op tot een arbeid­zaam christelijk leven. En zo stort menig gelovige zich gewetensvol op zijn of haar levenstaak, die, afhankelijk van het gees­telijk inzicht, dan wel meer op de natuurlijke aarde is gericht, dan wel op de geestelijke wereld.

Zonder afbreuk te willen doen aan de inzet en vol­harding van al deze trou­we knechten van de Heer, is het zinvol het gereed­schap even terzijde te leggen, de rug te rechten, het zweet af te wissen en de ogen op de hemel te richten, in plaats van op alles wat om aandacht vraagt. Waarom? Simpel omdat een knecht allereerst naar zijn Heer dient te luisteren, om te weten wat zijn Meester van hem ver­langt. Zo is het ook in de relatie tussen de Grote Meester en ons.

Luisteren

Wat zegt nu de Here, onze God? “Niet uit werken zijt gij gerechtvaardigd, maar slechts door het geloof” en “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven” (Hab. 02:04). Net zoals Abraham en alle gelovigen na hem slechts door hun geloof rechtvaardig heten, net zo geldt dat voor ons (Gal. 03:06) .

Maar “geloof en werken”(!) werpt Jakobus nog tegen (Jak. 2:14). Ja inderdaad: zonder werken is het ge­loof dood (Jak. 2:26). Het tegenbeeld geldt eveneens: werken zonder geloof leidt niet tot leven (Gal. 3:10), is nutteloos. IJdelheid der ijdelheden (Pred. 01:02-03). Wie meent het goede werk te verrichten als hij op eigen inzicht aan de slag gaat? “Een ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen”, zoals in de tijd van de Richteren (bijvoorbeeld Richt. 21:25) . Zelfs als het beste doel voor ogen stond dan nog was de eigen visie volstrekt ontoereikend. En dat geldt nog steeds! Het gaat immers niet om ons beeld van God en Zijn schepping, maar om Gods beeld over ons, Zijn schepping.

Gelijkenissen

Jezus sprak vele dingen in gelijkenissen. Hij deed dat om iets voor ons dui­delijk te maken van Gods visie op de aarde en haar bewoners, een visie van­uit het Koninkrijk Gods. In Mattéüs 13 vers 24 tot 30 (Matt. 13:24-30) wordt de gelijkenis van de akker verteld. Even daarvoor staat de gelijkenis van de zaaier (Matt. 13:01-09). De ver­halen spreken over ver­schillende soorten akkers en zaad, over groeien, maaien en oogsten. Kortom een scala van agrarische begrippen. Ook deze be­grippen zijn nog steeds hanteerbaar als het er om gaat een hemelse werke­lijkheid eenvoudig weer te geven.

Als het er om gaat naar Gods wil te handelen en niet naar ons eigen inzicht, dan gelden de volgende begrippen:

Als God wacht totdat wij de stenen uit onze akker hebben opgeruimd, dan moeten wij niet bidden dat Hij komt om te zaai­en. God geeft ons tijd om ons leven op orde te brengen zodat niets van zijn kostbare zaad verloren gaat.

Als God al gezaaid heeft dan moeten wij niet gaan ploegen. Dat doen wij vaak als evangeliseren een ‘must’ is. Wij zijn een levend evangelie, ons leven mag Gods liefde uitstralen en dat zal de ander overtuigen. Wij hoeven slechts te wijzen op onze Bron van die vreugde. Wij mogen het leven van onze naaste niet omspit­ten, laat staan omploe­gen.

Als Gods zegen (regen) nog niet is neergedaald dan moeten wij de oogst niet willen binnenhalen. Slechts rijpe, voldragen vruchten zijn geschikt om binnen te halen; al­leen zij dragen zaad. Wij willen te vaak (te) snel resultaat zien. On­geduld is ongeloof.

Als God Zijn oogst wil binnenhalen dan moeten wij niet bezig zijn met pakhuizen bouwen, dan is onze plaats op de akker. Gericht zijn op de naaste buiten eigen erf is veel meer een opdracht dan alleen maar bezig zijn voor eigen parochie.

Dus op de juiste plaats en de juiste tijd de juiste dingen doen! Maar. . . hoe kunnen wij daar ooit in slagen?

Relatie

Elke keer als ik iets voor God wil doen, dan zegt Hij: ‘Fijn. Stop dan eens even”. (Dus precies het tegengestelde wat ik be­dacht heb).

“Als je bereid bent alles voor Mij te doen, ben je dan ook bereid te wachten? Ik wil je wat vertellen. . . “

God wil een levende relatie met ieder mens hebben.

Dan kan Hij Zijn verhaal kwijt. Zijn plan voor elk schepsel ontvouwen: “Kijk, voor jou heb Ik . . . be­dacht” en “Voor jou daar – ja jij daar achteraan, kom eens naar voren – heb ik dit idee . . . “

God, de Schepper, onze Maker weet bij uitstek wat voor ieder mens persoon­lijk het meest geschikt is. Dus ook voor mij. Welke kwaliteiten in mij zijn ge­legd, en dus welke vruch­ten in mijn leven kunnen ontwikkelen, rijpen.

Zijn Heilige Geest zal mij Zijn gedachten bekend ma­ken in een relatie van hart tot hart. Dan zal ik mijn Vaders bedoeling voor mijn leven leren verstaan en daarnaar handelen (Ps. 25).

Dan gaat het er niet meer om of ik zo’n ‘handige’ dienstknecht ben, maar of ik bereid ben Gods plan voor mijn leven te willen kennen en zo te handelen.

Dat is het verschil tussen slaaf-zijn (die niet weet wat zijn Heer wil en van alles doet om zijn Heer gunstig te stemmen) en zoon-zijn (die de gedach­ten van zijn Vader volko­men kent en in een liefde­volle relatie met zijn Vader leeft) . Leven uit Gods hand, leven in Gods hand. Mijn hand in de Zijne!

 

 

 

Het witte kleed (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Stil staan de bomen om hun wit gewaad te dragen,

dat op hun naakte takken is gelegd.

Oneindig broos heeft ’t amper zich gehecht,

dit kleed, geweven door de sneeuw en ijzellagen. . .

 

Dan komt de gouden zon met zachte, warme stralen

en smelt het schitt’rend kleed op boom en heg:

De witte schoonheid is voorbij, ’t is weg,

Het was van d’ aarde aards, kon d’ eeuwigheid niet halen. . .

 

Er is een ander kleed, door Christus ons gegeven,

zo wit als sneeuw, gewassen in Zijn bloed!

Dat nooit verslijt maar overwinnen doet,

Wij mogen ’t dragen in Gods Rijk van eeuwig leven!

 

Medearbeiders van God door Jan W Companjen

 

“En Jezus zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten” (Matt. 22:37-40; een citering van Deut. 6:5 en Lev. 19:18).

In dit Schriftwoord geeft Jezus antwoord op de vraag waar het eigenlijk omgaat, wat God van de mens verlangt en wat de mens ontvangt als hij in Christus Jezus is. In Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06) lezen wij dat Jezus zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. En in de gelijkenis van de ware wijnstok vertelt Hij, dat de mens in een duurzame levensgemeen­schap met Hem, dit ware leven heeft.

Gods liefde en onze liefde

Ware liefde komt voort uit het verstaan van Gods liefde. “Gij zult” wordt nog zo vaak gezien als een stukje wet, een gebod dat moet gebeuren in opdracht van God. Dit kan men proberen, maar men zal steeds weer ontdekken dat men faalt. Is het niet ten opzichte van God, dan toch zeker wel ten opzichte van de medemens. Alzo lief had God de wereld (let op!, dus niet alleen die broeders en zusters en moeders die Zijn wil doen), dat Hij Zijn enige Zoon daarvoor gaf. Want God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar om de wereld door Hem te redden.

Indien dan wij waarlijk Zijn lichaam zijn, zullen ook wij dat werk moeten voort zetten. Zijn voeten zijn wij, Zijn handen zijn wij, Zijn mond zijn wij, want hoe zal de wereld kunnen geloven indien zij niet gehoord hebben dat in Jezus, de mens en de wereld gered kan worden. Vooral nu, in onze tijd, nu onze kennis zo vermeerderd is, kunnen wij een boodschap doorgeven van verlossing, redding en van eeuwig leven. Een leven dat ons, willen wij het goed verstaan, terugvoert naar het begin, toen het plan Gods tot uitvoering werd gebracht, bij de schepping van hemel en de aarde. Als kroon op die grote schepping, werd de mens geschapen, naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis.

God zal Zijn doel bereiken

Ondanks de zondeval en een geschiedenis van een mensheid die in flagrante tegenspraak is met ons Schriftgedeelte, weet de Schepper dat Zijn schepping – en dus ook de mens – zal slagen. Er komt een tijd, dat wij mensen tot de erkenning komen dat wij er zonder onze Schepper niets van terecht brengen. In Jezus Christus kwam Hij tot ons en door Zijn dood zijn wij verzoend met God. Het bij de schepping gestelde doel kan weer bereikt worden. Daartoe en daarvoor is alles volbracht. De mens, geschapen naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis, kwam als eerste openbaar in Jezus Christus. De eerste Geestelijke mens van een Geestelijk geslacht. Een nieuw volk van God, dat door één Geest tot één lichaam wordt geformeerd.

Dat volk van God zal, in Hem geworteld zijnde, opwassen tot alle volheid Gods. Jezus zelf begreep deze dingen en Hij kon daarom ook zeggen dat Hij er vanaf het begin was. De mens naar Gods beeld geschapen was en is er. Zoals Ik ben, zei Jezus, zo heeft God de Vader de mens in gedachten gehad en bedoeld. Een mens van vlees en bloed, geschapen en geformeerd uit de aarde, maar bezield met de Geest Gods die er was vanaf het begin. Een kroon op Zijn schepping in een samengaan tussen Geest en vlees, Schepper en schepsel.

Niet aards maar hemels

Indien wij deze dingen leren verstaan zullen er zeer vele problemen opgelost worden. Dan zullen wij veel beter begrijpen hoe groot en hoog onze hemelse roeping is. Dat wij niet vleeslijke (aardse), maar Geestelijke (hemelse) schepselen zijn. Wij spreken wijsheid bij mensen die daarvoor rijp zijn en ik geloof dat dit er reeds velen zijn. Lees in dit verband eens 1 Korinthiërs 2 vers 6 tot 16 (1 Kor. 02:16) Daar staat onder andere ten aanzien van Gods plan met deze wereld het volgende:

“Wat wij spreken als wijsheid wordt door de heersers dezer eeuw, wiens macht teniet gaat, niet begrepen. Wat wij spreken is de’ verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. Indien de beheersers van deze eeuw (de anti goddelijke machten en krachten) deze dingen geweten hadden, dan zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen, die Hem liefhebben”.

Wie heeft zo’n God, die zo innig met ons wil samenleven, niet lief? Die liefde die ontdekt heeft wat God de Vader voor ons is en zijn zal, is eeuwig en zo innig dat een huwelijksleven tussen man en vrouw daar een schaduw, een aardse afbeelding van kan zijn. Ook man en vrouw gaan in elkaar op, geven zich aan elkaar over, worden tot één vlees en dragen vrucht.

Waartoe zijn wij geschapen?

God heeft ons geschapen met de bedoeling dat wij medewerkers met Hem zullen zijn. Jezus Christus is het Hoofd van dat lichaam, de Leider van al die medewerkers, die Gods Woord horen en doen. Dat leger Gods zal de wereld redden en een leven openbaren waarin God verheerlijkt wordt. Het zal een volk zijn waarvan Hij zeggen kan: ‘Ziehier de mens, het volk dat Ik geschapen heb en dat tot Mijn doel is gekomen, volwassen is geworden’. Dan is het afgelopen met het toch wel vreemde gebeuren dat wij God zoeken als we in nood verkeren of het moeilijk hebben. Wij, als lichaam van Christus, behoren evenals Christus zelf van ons af te leven. Het front waarop wij strijden behoort niet IN ons zelf te liggen. Dien de ander, en dien daarin de Vader en Jezus Christus die ons ook in deze duidelijk is voorgegaan.

Enige tijd geleden zag ik een TV uitzending uit Afrika. Het had als titel ‘Ziekenhuis zonder dokters’. Het betrof een opvangcentrum waar alleen met zieken gebeden werd. Men was daar dag en nacht druk mee. Eén van de Geestelijke medewerkers, zelfs één van de belangrijkste, was zelf invalide. Nadat de TV ploeg veel zegeningen en gebedsverhoringen van hem had gezien, vroegen zij hem, waarom hij zelf nog niet genezen was. Zijn antwoord was: ‘Ik ben aan mijzelf nog niet toegekomen. . . ‘ Een geweldig staaltje van naastenliefde. Ten eerste gunde hij zich geen tijd voor zichzelf en ten tweede was die ander belangrijker. Maar nog belangrijker vind ik dat hij werkte voordat hij zelf volmaakt (hersteld) was. Hij heeft hart voor die ander.

Dienen van een ieder die je van Godswege ontmoet is een groot goed. Aan dat laatste ontbreekt het de mens heel vaak. Men laat het na met gebruikmaking van allerlei uitvluchtjes. Hoe het ook zei, de wereld om ons heen, waarin wij gezet zijn tot verheerlijking van Zijn Naam, gaat aan ons voorbij omdat wij menen dat wij een andere roeping hebben. Om u te laten zien dat wij hierin wel eens aan de verkeerde kant zouden kunnen staan, gaan wij ook hiervoor terug naar het begin, waar we de doelstelling van de mens het duidelijkst zien.

Wat was Gods bedoeling?

In het begin schiep God eerst de hemel en al wat daarin is. Het was na die schepping aldaar één grote eenheid. God heerste over alles en alle engelen dienden Hem vol vreugde. God gaf leiding en alles werd naar Zijn wil door de scharen engelen uitgevoerd. Ondanks die grote eenheid was daar toch een bepaalde rangorde. Zo was Lucifer de overste of wel de belangrijkste van alle engelen. Hij stond als het ware naast God bij de uitvoering van al Zijn plannen. Aangenomen moet worden dat ook de engelen, net als wij, een eigen wil hadden en hebben. Ook zij konden kiezen om God te dienen, dat wil zeggen voldoen aan de roeping waartoe ZIJ geschapen zijn. Zij waren dan ook bij de schepping van onze aarde helemaal betrokken. Dat zal wat geweest zijn, elke dag, scheppingsdag, ontstond er weer wat nieuws en iedere keer moest de gehele schare engelen beamen dat het alles zeer goed was.

Toen kwam de grote dag, dat God zei: ‘Kom, laat ons mensen maken’. Mensen die naast Mij kunnen staan om te beheren alles wat Ik geschapen heb. Een partner om te onderhouden en te bewaren alles wat Ik geschapen heb. Een beheerderstaak die vanuit liefde voor al het geschapene zal werken. Ik, de Schepper, heb Mijn schepping lief en zij zullen Mij en Mijn schepping liefhebben en wij en zij zullen elkander dienen en genieten van alles wat Ik geschapen heb. Zo is dat ongeveer gegaan en Lucifer, de Morgenster, had zoals altijd moeten zeggen: ‘Geweldig Heer, wat zijn Uw plannen en uitvoeringen groots, ik sta volledig “achter U en Ik zal alles uitvoeren zoals U het beveelt. Ik sta achter U en achter Uw schepping. . . “

De opstand van Lucifer

Zo had het moeten zijn, maar Lucifer kwam als eerste engel in opstand. Hij, als grootste en machtigste engel, wenste niet ondergeschikt te worden aan een schepsel dat na hem werd geformeerd. Had hij niet de oudste rechten, was hij niet steeds Gods rechterhand geweest, kwam Hij niet zelf voor dat grote doel in aanmerking? Moest hij als oudste de jongste dienstbaar zijn? Lucifer kwam in opstand en zei: ‘Nee, dat doe ik niet. Ik wil dat die nieuwe schepping dienstbaar is aan mij, dat zij mij gehoorzaam zullen zijn’. En Lucifer trok, omdat zij zelfstandig konden beslissen, een hele groep engelen mee. Er kwam scheiding tussen hen die God wilden blijven dienen en hen die gediend wilden worden. Een geweldige gebeurtenis die tot op de dag van vandaag voortduurt.

Gods plan ging echter door. Hij schiep de mens naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis en Zijn plan. Zijn opstelling en doelstelling zal slagen. Zij, de engelen Gods, die ons terzijde staan in de hemelse gewesten, zijn veel meer in aantal en sterkte. Zij voeren nog steeds het goede plan Gods uit door niet zichzelf of op eigen opvattingen gericht te zijn, maar op het grote plan Gods, door het dienen van de Schepper en al Zijn werken.

Naar wie luisteren wij?

Niet alleen de engelen maar ook wij zijn betrokken bij de uitvoering van het grote plan van God. En ook voor ons geldt: Kies dan heden wie u dienen wilt: God, de Schepper van alle dingen, die Zijn Zoon aanstelde tot onze Leidsman, of luistert u nog steeds naar de afvallige vanaf het begin, de duivel, die er nog steeds op uit is dat wij hem zullen dienen. Zijn werken zijn gegrondvest op macht en heerschappij; onderdrukking en geweld zijn de kenmerken. Zie maar om u heen hoeveel macht en invloed satan nog heeft, hoe velen hem volgen en hem dienstbaar zijn in woord en daad.

Laten wij er ook steeds meer van doordrongen worden dat wij niet alleen het woord Gods moeten horen maar het ook moeten doen. Sta op en druk het spoor van Uw Koning! Ga in Zijn voetsporen en laat de wereld de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods zien. Satan laat zijn macht zien omdat hij steeds naar buiten treedt. Hij laat zien wie hij is en wat hij doet. Hij gaat rond als een briesende leeuw. Wij behoren ook niet alleen op onszelf gericht te blijven, op eigen behoud en eigen zaligheid in dit leven. Als wij dat doen zijn wij net als het volk Israël. Dat ging ook prat op eigen uitverkiezing. En tot de medemensen die hen omringden was er een houding van: ‘Wijk af van ons, want wij zijn heiliger en verder ingewijd dan jullie’. En God had juist dit volk uitverkoren anderen tot zegen, tot dienstbaarheid te zijn.

Het zout der aarde

In het nieuwe testament wordt die dienende factor nog duidelijker uit gedrukt in de vermelding dat wij het ‘zout der aarde’ en het ‘licht op de kandelaar’ zijn. Kortom komt het er op neer, dat wij de opdracht, bij de schepping reeds ingesteld, niet voldoende onderkennen. In het gehele oude testament komt ook steeds weer naar voren dat de oudste de jongste dienstbaar moet zijn. Een gegeven waar niemand om heen kan. Zij die het hébben – de eerstgeborenen – zij die wederom- geboren zijn –  behoren hen te dienen en lief te hebben die van deze dingen nog geen weet hebben. Die nog niet onderkennen wat goed en kwaad is en nog niet geleid worden door de Geest van Christus. Die Geest zal ons samen brengen naar het doel waartoe alles geschapen is! Jezus, als Leidsman van dit geloof, zal daarin slagen. En wij, die in Zijn voetsporen gaan, zullen óók slagen en met Hem overwinnaars zijn.

“Wie kent de gedachten van de Heer?

Wie kan Hem raad geven?

Maar wij, wij bezitten het inzicht van Christus”, 1 Korinthe 2 vers 16 Goed Nieuws, (1 Kor. 02:16).

En dan nog een vers uit het lied: ‘Gods gezindheid in ons’.

Maak ons tot een zegening voor de volken,

een zegening voor de mensen om ons heen;

tot de wereld weet wie elke schuld vergeeft,

Uw genezing door ons heen.

 

Venster door Duurt

Een christen is zelf

Een venster van de hemel.

Hoe helderder je bent

Hoe meer men Gods wezen

Door jou heen ziet

 

De hemelse gewesten: Een bewuste beleving door Hessel Hoefnagel

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel deel -3- slot

De ark en de tabernakel

Als gevolg van de zondeval van de eerste mens en de claim van de Dood kwam de hele aarde onder de vloek van onvruchtbaarheid en negatieve ontwikkeling (Gen. 03:17 e. v. ).

De aarde ging weer onder in het “water”, waaruit zij door de Schepper tevoorschijn was geroepen. Als scha­duwbeeld van deze ondergang voltrok zich in de dagen van Noach de zondvloed, Genesis 6. De aarde werd op in­grijpende wijze van haar heerlijkheid beroofd, omdat haar wettige heerser, de mens, was geworden tot “enkel vlees en een willige prooi van de machten der duister­nis. De Geest van God kon niet langer in de mens blij­ven, om deze voor het doel van de Schepper te bewaren. De mens werd naar willekeur door de gevallen engelen (“goddelijke zonen”) bevrucht met verderf en geweld, Genesis 6.

Terwijl echter het “einde van al wat leeft” leek aange­broken vanwege deze doorgaande verwording, zocht de Schepper verbinding met de rechtvaardige Noach. In hem zou Hij Zijn plan om “mensen te maken naar Zijn beeld en gelijkenis” voortzetten. Noach moest een ark bouwen als beeld van de bescherming van het leven, dat zich als een kiem in de mensheid bevond.

Zo moest Mozes later een tabernakel bouwen volgens het door de Geest gegeven ontwerp.

De Geest van God “broedde” opnieuw op de wateren om het door duisternis ingekapselde leven weer te doen ontlui­ken.

Een belangrijk element in de strijd in de hemelse ge­westen is de vijandschap, die de Schepper instelde tus­sen het “zaad van de vrouw” (de ware mens) en “het zaad van de slang” (wat de boze machten voortbrengen). Van “nature” is de mens geneigd het kwade te haten omdat hij een schepping van God is. Hoe wordt hierin het woord van de Schepper verdraaid zoals bij de eerste mens in de hof. Terwijl de Schepper immers had gezegd, dat de mens van alle bomen in de hof vrij mocht eten, behalve van de “boom van kennis van goed en kwaad”, sprak de “slang”: “God heeft zeker gezegd: gij zult niet eten van enige boom in de hof”, Genesis 2 vers 16 en Genesis 3 vers 1 (Gen. 02:16; Gen. 03:01).

Zo zijn er ook nu talrijke oprechte mensen, die belij­den dat de mens van nature geneigd is God te haten in plaats van het kwaad! In wezen echter “schreeuwt” de mens naar God en “zucht” de hele schepping als in ba­rensnood om “kinderen” en zelfs “zonen” Gods voort te brengen (Rom. 08:19 e. v. )

Toen de Heer Jezus als “zoon des mensen” aan het kruis hing, onderging Hij daar de “zondvloed van demonie”, die op Hem aanstormde om Hem te onderwerpen zoals de overige mensen. Als profetische heenwijzing hiernaar getuigde David in Ps. 22 vers 13 tot en met 22 van “stieren, buffels, leeuwen, honden en woudossen” (Ps. 022:013-022). Aan het eind van deze strijd, toen Hij “de zonde der wereld” droeg, kon deze grote Overwinnaar echter uitroepen: “het is volbracht!” (Joh. 19:30). Direct daarna legde Hij in geloof Zijn geest weer in de “handen van de Vader”. Zo werd Zijn innerlijk weer vervuld met de Geest van de Vader (Luc. 23:46).

In deze heerlijkheid van de nieuwe mens ging Hij in de hemelse gewesten als Heerser het rijk van de Dood bin­nen. Het gevolg was, dat “vele (geestelijke) lichamen van de ontslapen heiligen werden opgewekt” (Matt. 27:52). Dit was mogelijk, omdat de claim van de Dood óver alle leven was verbroken. De Heer verbrak de “weeën van de Dood”, want het was niet mogelijk, dat deze Hem

vasthield, zoals de andere mensen voor Hem (Hand. 02-24) In dit verband profeteerde David reeds over de “banden van Dood en dodenrijk”, Psalm 18 vers 5 en 6 en Psalm 116 vers 3 (Ps. 018:005-006; Ps. 116:003).

Eenmaal werd de Heer Jezus, toen Hij door Johannes in het water van de Jordaan werd gedoopt, vervuld met de heilige Geest. Johannes zag dit gebeuren in het visioen van een duif, die op Hem neerdaalde en op Hem bleef.

Johannes had hiervan een godsspraak gehad: Op wie gij de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, deze is het, die in de Heilige Geest doopt Johannes 1 vers 32 tot en met 34, (Joh. 1:32-34). Johannes hoorde hierbij een stem uit de hemelen: “Deze is Mijn Zoon in Wie Ik Mijn welbehagen heb” (Matt. 3:16-17).

Direct nadat de Heer Jezus bij Zijn waterdoop tevens verbonden werd met de Geest van de Vader, werd Hij door de Geest geleid in de “woestijn” om geconfronteerd te worden met de duivel. De “woestijn” is de aanduiding van het dorre, vruchteloze machtsgebied van de Dood. Hier werd Jezus innerlijk voorbereid op Zijn strijd aan het kruis en daarna in het rijk van de Dood. Hij weerstond de duivel, die werkt met het geweld van de Dood”, Hebreeën 2 vers 14 Staten vertaling, (Heb. 02:14). De duivel moest daarna tot een “be­stemde tijd” wachten om Hem aan het kruis opnieuw onder zware pressie te kunnen zetten, toen de Geest van God zich teruggetrokken had (Luc. 4:13, Matt. 27:45-46)

De strijd in de hemelse gewesten gaat door totdat elke macht der duisternis is “ontwapend” en geworpen in de poel des vuurs, Openbaring 20 vers 14 (Openb. 20:14). Deze “eeuwige dood” is de verzameling van alles wat niet verenigbaar is met het wezen van God. Vanwege deze zuivering krijgt het Koninkrijk van God steeds meer gestalte. In het begin sprak de Schepper: “Er zij licht” (Gen. 1:3). Door het Evangelie van Jezus Christus is dit licht vanuit het duister gaan schijnen in de harten van degenen, die ge­loven (2 Kor. 4:4-6).

De Heer Jezus sprak: “Het Koninkrijk van God is binnen ulieden, Luc. 17 vers 21 Staten vertaling (Luc. 17:21). Paulus sprak over de inner­lijke vrede, gerechtigheid (in plaats van zonde!) en blijdschap door de heilige Geest (Rom. 04:17).

Uiteindelijk wordt gezegd dat de “stad van God de zon en maan niet meer nodig heeft om haar te beschijnen want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. ” Ook zal er geen nacht (duisternis) meer zijn want in ieder mens is de Here God volop aanwezig Openbaring 21 vers 23 en Openbaring 22 vers 5 (Openb. 21:23, Openb. 22:05), zodat steeds helder (dag)licht wordt verspreid.

De strijd in de hemelse gewesten heeft dus een doel. De grote Schepper Zelf heeft deze strijd opgepakt en zet deze voort in allen, die bewust geloven in de Naam van Zijn Zoon, Jezus Christus. Het einddoel van dit geloof is dan de “zaligheld (heerlijkheid) van de zielen”, 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09).

God rust niet, voordat Zijn wezen van vrede, gerechtig­heid, liefde, hoop, geloof, goedheid en licht de hele kosmos vervult.

Wanneer dit doel bereikt is, zal de Zoon Zijn opdracht aan de Vader teruggeven. Dan zal Hij opnieuw en nu met een stem van vele wateren” (vanwege zijn uitgebreide nageslacht”) uitroepen: “het is volbracht!”

Dan zal het wezen van God alles en allen vervullen (1 Kor. 15:28).     

Alle reden voor ons om de strijd in de hemelse gewesten niet te schuwen, maar juist met alle kracht ter hand te nemen. Dit vraagt een nauwgezet leven, verbonden met de Geest van de Vader.

Iedere macht der duisternis siddert voor de kracht van God door ons heen, wanneer hij daarmee geconfronteerd wordt.

Daarom: Strijdt de goede strijd van geloof, zodat het einddoel bereikt wordt en de heerlijkheid van God alles zal vervullen.

De strijd in de hemelse gewesten betreft allereerst het persoonlijk leven. Min of meer, afhankelijk van het mi­lieu, waarin de mens is opgegroeid, zijn er gebondenhe­den en beperkingen ontstaan en heeft “de zonde als koning geheerst in het sterfelijk lichaam”, Romeinen 6 vers 12 (Rom. 06:12). Daardoor is de mens onder de claim van de Dood terecht gekomen en onbruikbaar geworden voor het doel van God: de realisatie van Zijn heerlijk Koninkrijk, dat de hele schepping zal omvatten.

Het woord van God, dat de basis is van alle leven, klinkt sinds de overwinning van Jezus Christus over de Dood: “Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden”, zodat Christus over u kan lichten, Efeze 2 vers 14 (Ef. 2:14). “Christus” is het vleesgeworden Woord van God (de ware mens), verbonden met de Geest van God, die alle leven wekt.

Wanneer dit leven (= licht) de mens verlicht, kan deze opstaan en ontwikkelen in een nieuw eeuwig leven. De Dood heeft geen macht meer over hem. Dit proces heet “wedergeboorte”. Door de wedergeboorte wordt de mens weer bruikbaar voor het doel van God.

Zoals God eenmaal begon te scheppen temidden van de duisternis (de sfeer van de Dood), zo kan de mens door geloof in Jezus Christus eveneens beginnen om in eigen leven en omgeving scheppend bezig te zijn.

Zo wordt het werk van God voortgezet en eenmaal zal het “einde” gezien worden. Degene, Die ooit de “strijd in de hemelse gewesten” is begonnen, zal haar ook vol­tooien. Dan zal bewaarheid worden, wat Hij gezegd heeft: “Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde”, Openbaring 21 vers 6 (Openb. 21:06). Voor ons, die geloven, geldt de be­lofte: “Wie overwint, zal deze dingen beërven; Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn (zoals Jezus).

Dit is het resultaat van wat wij kennen als “de strijd in de hemelse gewesten”.

Zoals David tegen Goliath kunnen ook wij tegen onze vijanden zeggen: Deze strijd is des Heren en Hij geeft u in onze macht’. 1 Samuël 17 vers 47 (1 Sam. 17:47). Laten wij de hemelse gewesten beschouwen als een bewuste beleving, waarin uiteindelijk de mens haar bestemming bereikt. Dit alles tot eer van God onze Vader.

 

Opbouwweken door redactie

Franse opbouwweek – Rectificatie

In ons bericht over de Franse opbouwweek 1991, in “Levend Geloof” van vorige maand, zijn tot onze spijt de gegevens betreffende data en prijs onjuist vermeld. Daarom in dit nummer een nieuw bericht, nu wel met de juiste gegevens.

Ook dit jaar wordt er weer een geestelijke opbouwweek in Frankrijk gehouden. Vorig jaar was het aantal deelnemers meer dan 100, afkomstig uit Nederland, België, Frankrijk en Zwitserland. In deze conferentie, met als sprekers Klaas Goverts en Sjaak Roose, zal het thema ‘Goddelijke genezing’ centraal staan. De conferentie wordt weer gehouden in het vakantieoord: ‘Maison Familiale de Vacances ‘Basinroche’ te Saulxures, gelegen in de Vogezen in een zeer mooie omgeving. Deze bijbelstudieweek wordt gehouden van zaterdag 29 juni tot zaterdag 6 juli. Dit jaar dus 7 dagen! De prijs is 1200 FFrs per persoon, 2280 FFrs per echtpaar. Het vervoer is op eigen gelegenheid. Verdere inlichtingen en opgave bij: I. Roose, Amersfoort. of bij Jack Gerritsen, A Robalot, (Frankrijk).

‘UT Arkien. Opbouwweken

Evenals vorig jaar worden er dit jaar weer twee opbouw weken gehouden op het schip ‘Ut Arkien’. De vertrek- en aankomstplaats is Enkhuizen. De eerste week wordt gehouden van 8 tot en met 13 juli. De vaarroute loopt dan door de provincie Noord Holland, terwijl de Bijbelstudies worden verzorgd door G. J. R. Doornink. De tweede week is van 22 tot en met 27 juli. Er wordt dan gevaren door de kop van Overijssel en Friesland. Klaas Goverts verzorgt dan de Bijbelstudies. De kosten zijn ƒ 300,- per persoon per week. Voor verdere inlichtingen en opgave kunt u contact opnemen met Jacob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

1992.02 nr. 334

Levend geloof 1992.02 nr. 334

Het natuurlijke en het geestelijke door Gert Jan Doornink

Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard . Dit heeft Jezus gedaan als begin van zijn tekenen in Kana in Galilea en Hij heeft zijn heer­lijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem” (Joh. 02:10-11).

Bovenstaande teksten vormen het slot van het bekende verhaal van de bruiloft te Kana waar Jezus water in wijn veranderde. Zijn bediening was nog maar pas begonnen en wie er een overzicht op naslaat van de tekenen en wonderen die Jezus deed, ziet dat deze geschiedenis als eerste wordt vermeld.

De bediening van Jezus werd gekenmerkt door de openbaring van zijn heerlijkheid’, zegt vers 11. Met andere woorden: Jezus maakte openbaar wat Gods wil voor de mens was, namelijk: het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02).

Lukas, die behalve zijn evangelie ook het boek Handelingen heeft geschreven, noteerde later uit de mond van Petrus, hoe Jezus het land doorging, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren (Hand. 10:38).

De taak van Jezus is ook onze taak

De grote taak, die Jezus van de Vader ontvangen had, was de mens te bevrijden uit de macht van satan, de mens los te koppelen van het rijk der duisternis en te verbinden aan het Koninkrijk van God. Een taak die later werd overgenomen door zijn discipelen en daarna door de gemeente. Dat betekent dus dat elk kind van God bij deze taak is betrokken!

Toch blijkt dat men nog vaak niet ziet dat deze taak voor de gemeente is weggelegd. Men is dan de gedachte toegedaan dat de gemeente (nog) niet bekwaam is voor deze taak. Dan ziet men de gemeente uitsluitend als een herstellingsoord, een soort ziekenhuis waarin men als ‘chronisch patiënt’ is opgenomen en men zijn verdere aardse leven verblijft, “

Dit is misschien een beetje cru voorgesteld maar het gaat erom dat we een duidelijk inzicht krijgen van Gods bedoeling met ons leven, met onze taak een getuige van Christus te zijn.

Uiteraard is na onze bekering eerst herstel en bevrijding nodig, maar terwijl we nog in therapie, met herstel en opbouw bezig zijn, terwijl ons geestelijk leven zich verder ontwikkelt, beginnen we tegelijkertijd ook met onze taak in deze wereld te vervullen.

De gemeente is dus niet alleen herstellingsoord of ziekenhuis. Wat is de gemeente dan wel? De gemeente is de Stad Gods, het Sion. Natuurlijk komen we in een stad ook een ziekenhuis tegen, maar daarnaast staan er vele huizen, winkels, kantoren, fabrieken, etc. Een stad is een ‘levend geheel’.

Zo vormt ook de Stad Gods, de ‘geestelijke stad’, een levend geheel waar wij als kinderen Gods wonen en bij betrokken zijn.

Petrus zegt dan ook dat wij geroepen zijn tot de bouw van een geestelijk huis, waarvan wij de levende stenen vormen (1 Petr. 02:05).

Een interessant wonder?

De geschiedenis van de bruiloft te Kana moeten we daarom ook niet in de eerste plaats met natuurlijke ogen lezen, maar vooral ook met geestelijke ogen.

Lezen we dit verhaal alleen met natuurlijke ogen dan vinden we wat Jezus hier deed alleen maar een interessant wonder. Het zal toch maar gebeuren, zoals hier beschreven wordt, water in wijn veranderd en dan is het ook nog gratis beschikbaar. Voor vele feestvierders in onze dagen zou dit een uitkomst zijn. Ik las hoe tegenwoordig vele mensen die iets te vieren hebben, een bruiloft, een jubileum, etc., daarvoor grote financiële schulden maken. Allerlei incassobureaus en deurwaarders moeten er aan te pas komen om later de rekeningen te innen… Dan kun je met recht spreken van een kater na het feest’

Wat hier op de bruiloft te Kana gebeurde, wordt heel duidelijk onder woorden gebracht door de leider van het feest, die totaal niet op de hoogte was van wat er gebeurd was (vs.9), door op te merken: “Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard” (vs.10). Het water was niet alleen in wijn veranderd, maar het was ook nog de beste wijn die er was! De goede wijn werd voor het laatst bewaard.

Als de goede wijn in ons komt…

Dit is een Goddelijk principe, een Goddelijke lijn, die het hele plan van God kenmerkt: het beste voor het laatst! Nu weten wij dat wijn in de Bijbel het beeld is van het nieuwe leven in Christus. En als de ‘goede wijn’ in ons komt, als we bevrucht worden met de Heilige Geest, als we opnieuw geboren worden, komt daar ook het beste wat God te bieden heeft in ons: Zijn leven met alle kenmerken van dien!

De Goddelijke lijn in ons leven is een opgaande lijn. De geestelijk^ geboorte (wedergeboorte) volgt op de natuurlijke geboorte. Eerst het natuurlijke, dan het geestelij­ke. Zoals op de bruiloft te Kana: Eerst de gewone wijn die al gereed stond, dan de wijn die Jezus maakte, als openbaring van Gods heerlijkheid. Paulus schreef later aan de gemeente te Korinthe: “Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke” (1 Kor. 15:46).

Wat is een geestelijk mens?

Er zijn nogal wat kinderen Gods die moeite hebben met deze gedachtegang en niet goed raad weten met de verhouding: natuurlijk leven – geestelijk leven. Enkele opmerkingen in dit verband:

  1. Met beide hebben we te maken.
  2. Het natuurlijke leven mag hel geestelijke niet belemmeren.
  3. Het geestelijke leven behoort zijn weerslag, zijn afspiegeling te vinden in het natuurlijke leven. Je kunt er daarom ook niet twee gescheiden levens op na houden: het natuurlijke en het geestelijke. Dat gebeurt soms wel, maar dan ben je wel verkeerd bezig. Ik zou de volgende definitie willen geven: Een gelovige is een geestelijk mens, met een geestelijk leven, dat ook tot openbaring komt op het natuurlijke vlak.

De mens wordt als natuurlijk mens geboren, maar door dc wedergeboorte ontstaat de geestelijke mens. Een geestelijk mens (een gelovige dus) behoort geestelijk te denken, te spreken, te strijden en te handelen. Wanneer dit als onderdeel van ons getuige zijn in deze wereld ontbreekt, komt er van ons getuige zijn weinig of niets terecht.

Vijand satan, de grote tegenstan­der van God en mens, haat de geestelijke mens. De boze geesten doen er dan ook alles aan om dc geestelijk levende, wedergeboren mens van zijn plaats en positie in Christus te beroven en tracht te verhinderen dat wij verder geestelijk groeien zodat wij ons als zonen Gods gaan openbaren.

Soms lukt het hem inderdaad de geestelijke mens, ongeestelijk te maken Daarom spreekt de Bijbel niet alleen over “natuurlijke mensen die de Geest met hebben” (Judas 01:19), maar ook over ongeestelijke mensen, die niet aanvaarden hetgeen van dc Geest Gods is. Het is hen dwaasheid, want zij kunnen het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is (1 Kor. 02:14). Wij behoren het geestelijke met het geestelijke te vergelijken, zegt Paulus in hetzelfde gedeelte (vs. 13).

Geloof en gehoorzaamheid

Als Gods Geest ons door het Woord of rechtstreeks iets openbaart, behoren wij dat te accepteren en er gehoorzaam aan te zijn. Anders werkt het niet. Het is net als op de bruiloft te Kana: Maria, de moeder van Jezus, had vooraf tot de bedienden gezegd: “Wat Hij u ook zegt, doet dat!” (vs.5). Toen Jezus de opdracht gaf om de vaten met water te vullen, deden zij dat. En toen Hij zei: “Schept nu en brengt het aan de leider van het feest” (vs.8), waren ze gehoorzaam aan deze opdracht. Wat zou er gebeurd zijn als ze ongehoorzaam waren geweest? Ik denk niets. Maar, kan men opmerken, God had toch in zijn ‘soevereine macht’ in kunnen grijpen? Als we zo denken maken we van God een soort wonder­doener. Jezus was niet een of andere geestelijke goochelaar.

Het is duidelijk dat Gods Geest alleen functioneert in samen­werking met onze geest. En die ‘samenwerking’ bestaat dan van onze kant in geloof en gehoorzaamheid.

“Zijn discipelen geloofden in Hem”, zegt vers 11. Nu weten wij dat zij nog heel wat lessen nodig hadden om uiteindelijk hun taak, in overeenstemming met de wil van God, te kunnen vervullen.

Eigenlijk gebeurde dat pas vanaf de Pinksterdag, toen ze vervuld werden met de Heilige Geest. De Geest van God die zo’n belangrijke rol in hun leven speelde en dus ook in ons leven behoort te spelen.

Waar de wereld (en in de eerste plaats de gemeente) in deze tijd behoefte aan heeft is aan geestelijk levende christenen. Zij worden soms niet begrepen door andere christenen, die de prijs voor het werkelijk volgen van Jezus, niet willen betalen. Maar zij blijven het grote voorbeeld, Jezus, volgen, waarvan Petrus zei dat wij geroepen zijn in Zijn voetstappen te treden (1 Petr. 02:21).

Het is een heerlijk iets om zo in deze eindtijd een werkelijk volgeling van Jezus te zijn. Nogmaals: om geestelijk te denken, te spreken, te handelen, te strijden en te overwinnen. Ik hoop dat u dit verlangen in u hebt. Gods Woord en Gods Geest maken het ons overduidelijk. Er is geen andere weg dan de geestelijke weg. Een andere weg bewandelen is je kwetsbaar opstellen voor de vijand, die je dan handig kan manipuleren en bij je kan infiltreren. Maar wij willen vandaag opnieuw ‘neen’ zeggen tegen satan en ‘ja’ tegen God.

En we willen opnieuw onze dankbaarheid uitspreken jegens Hem die het beste voor het laatst bewaard heeft. Dat begon reeds bij de schepping toen de mens als laatste -als kroon van Gods schepping- gemaakt werd. En deze mens werd gemaakt met de bedoeling met God te heersen vanuit de troon over de gehele schepping.

Onbegrijpelijk maar waar! Maar daarom is het ook noodzakelijk dat de mens volkomen één wordt met Gods wil en bedoeling. En omdat God geest is, zijn ook wij daartoe alleen maar in staat als we zelf ook volkomen geestelijk worden.

Ons getuige zijn in deze wereld behelst dus veel meer dan alleen maar aan anderen te vertellen dat Jezus de Heiland der wereld is. Daar begint het mee en ik wil daar ook op geen enkele wijze kleinerend over doen. Maar een werkelijke gelovige zijn, een geestelijk mens zijn is het grote doel van God met ons leven. Het gaat er om dat we Zijn heer­lijkheid leren kennen, beleven en openbaren. Dan weerspiegelen wij de heerlijkheid des Heren, zegt Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs (1 Kor. 03:17-18), en “veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, door de Here die Geest is”!

 

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

We zijn erg blij met de talrijke positieve reacties welke wij ontvingen na de verschijning van het januarinum­mer het eerste nummer van de 31ste jaargang. Het heeft ons bijzonder bemoedigd en inspireert ons met blijdschap en toewijding door te gaan met de uitgave van “Levend Geloof’. Daarbij willen wij op onverkorte wijze de volle evangelie boodschap blijven verkondigen in een taal die voor iedereen te begrijpen is. , Naast de artikelen voor de ‘gevorderde lezers en lezeressen, staan er daarom in ons blad ook steeds artikelen die goed te begrijpen zijn door kinderen Gods die zich nog in een ‘beginstadium’ bevinden en voor ‘buitenstaanders’. Het gaat er per slot van rekening om dat zoveel mogelijk mensen het echte evangelie leren kennen en beleven.

Zoals u bemerkt zult hebben is in het vorige nummer een serie artikelen van start gegaan onder de titel Ue Gemeente in de eindtijd’. Het is een bijbelstudie, zoals de ondertitel ook aangeeft, over de plaats en taak van de Gemeente, met als uitgangspunt het boek Openbaring. De vele boeken en publikaties over het boek Openbaring, die er in de loop der jaren verschenen zijn, hebben veelal een ‘natuurlijke uitleg’. Gelukkig komt hier de laatste jaren verandering in. Mede door het leren kennen van het evangelie van het koninkrijk der hemelen, gaan vele gelovigen ontdekken dat het primair gaat om de geestelijke betekenis.

De serie artikelen is geschreven door Jan Kees Roose, die onder andere oudste is van de volle evangelie gemeente Amersfoort (voorganger br. Henk Dalhuijsen). Vorig jaar heeft br. Roose dit onderwerp behan­delt in bijbelstudiegroepen van zijn gemeente. We zijn blij dat wij deze Bijbelstudie nu ook m ons blad kunnen publiceren en geloven dat velen er meer kennis en inzicht door zullen ontvangen.

 

Waarom wij niet zonder bidden kunnen door Wim te Dorsthorst

Eén van de meest kenmerkende eigenschappen van een christen is dat hij bidt. Dat blijkt zeer duidelijk als je het nieuwe testament eens rustig bestudeert op dit onderwerp. Het gebed lijkt wel de enige lijn om met de troon der genade te communiceren. Wat ook allemaal afgedaan zal hebben, als het volmaakte gekomen is, het bidden zeker niet. Paulus zegt dat geloof, hoop en liefde zullen blijven (1 Kor. 13:13) en ik geloof dat de meest zuivere uitdrukking hiervan plaats vindt in het gebed in velerlei vorm.

Aanbidding zal blijven tot in alle eeuwigheden. In het oude testament lezen we herhaaldelijk: “Geloofd zij de Here, de God van Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid” (o.a. Ps. 041:014). Johannes hoort het op Patmos als hij door de geopende deur de hemel is binnengegaan en zegt: “En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwigheid” (Openb. 04:01; Openb. 05:13). Hier zal dus geen einde aan komen.

Bidden is naar de wil van God

De Bijbel is een boek waarin God Zichzelf en Zijn wil aan de mens openbaart. Daarom is alles wat er over het bidden geschreven is als levend brood wat van de hemel is neergedaald. Als Jezus zegt: “Bidt, en u zal gegeven worden” en: “Een ieder die bidt, ontvangt”, is dat niet het opleggen van een juk, maar het openbaren van de weg naar Gods wil voor de mens (Matt. 07:07-08).

De hele Schrift is een spreken van God om de mens te behouden en te leiden tot volkomenheid, tot alle goed werk volmaakt toegerust (zie 2 Tim. 03:16-17). Dit is de wil van de enkel goede God die ons in zijn Zoon, Jezus Christus, geopen­baard is. Johannes zegt: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05).

Alles komt voort uit Zijn liefdevolle hart voor de mens. Jakobus zegt daarom: “Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer” (Jak. 01:16-17).

Dwalen is dat aan God dingen worden toegeschreven die hiermee in strijd zijn. Dat van Hem ook ziekte, dood, rampen, aardbevingen, orkanen, ver­zoekingen, enz. zouden komen. Dwaalt niet!, zegt Jakobus.

Jezus zelf zegt, in de verkondiging waar Johannes op doelt: “Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven? Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijl, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden” (Matt. 07:09-11).

Niemand die gezondheid vraagt, ontvangt van de Heer ziekte. Niemand die een zegen vraagt, ontvangt van de Heer een vloek. Dit kan niet. Dit is een dwaling en door de duivel, de grote tegenstander van God en mensen, in de schepping binnen gebracht. De satan geeft de stenen en de slangen, van hem is alle onheil, want hij is totale duisternis, leugen en bedrog.

Geen scherpe scheiding tussen de bronnen van goed en kwaad is één van de grootste hindernissen in het gebedsleven. God is de bron van het enkel goede, zuiver, onver­deeld, onomkeerbaar.

Is bidden wel nodig?

Velen hebben bij het bidden de gedachte dat God door veel en lang bidden bewogen moet worden I om iets te geven. Dit druist echter in tegen Zijn wezen van liefde, wat altijd op geven gericht is. Heeft God dan nodig dat in het gebed alles verteld wordt, omdat Hij het anders niet weet? Uit de Bijbel weten wij dat God en Jezus Christus precies welen wat in de mens is. Enkele Schriftplaatsen in dit verband:

“Want de Here doorzoekt alle harten en doorgrondt al wat de gedachten beramen” (1 Kron. 28:09b).

“Here, Gij doorgrondt en kent mij; Gij kent mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachten” (Ps. 139:001-002). “Want Hij wist zelf, wat in de mens was” (Joh. 02:25b).

“Maar Hij kende hun gedachten” (Luc. 11:17a).

Er is voor de Heer dus niets verborgen wat wij Hem zouden moeten vertellen. Ja, Hij weet zelfs beter dan de mens zelf wat in de mens is, wat hij nodig heeft en wat goed voor hem is. Maar ondanks dit volmaakte kennen en weten van de Heer is Zijn opdracht aan de gelovigen dat zij altijd moeten bidden en niet verslappen (Luc. 18:01).

Niet ieder gebed zal evenwel verhoring vinden. Als een kleine jongen aan zijn vader iets vraagt, waarmee hij zichzelf zou kunnen verwonden, is het juist de liefde van de vader, die dit weigert te geven. Als de apostel Johannes zegt: “En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden”, moeten wij dit niet losmaken van wat hij daarvoor zegt, namelijk: “En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem (Jezus) hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar Zijn wil, ons verhoort” (1 Joh. 05:14-15). Is er verhoring dan is dat omdat Hij ons liefheeft. Maar het kan dus dezelfde liefde zijn, die een bepaald gebed niet zal verhoren.

Sprekende over de meest elementaire behoeften van de mens, zegt Jezus: “Doch uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft.

Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk, en die dingen zullen u bovendien geschonken worden” (Luc. 12:30-31).

De vraag is: Als God weet wat goed voor ons is, als Hij weet wat we nodig hebben en wanneer, waarom geeft Hij het dan niet voor wij bidden, of zelfs zonder te bidden?

Als Jezus spreekt over de grote liefde van de Vader voor alle mensen, dan zegt Hij: “Want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matt. 05:45). De rechtvaardigen behoeven er niet om te bidden want God geeft het. Maar wel zal de rechtvaardige er uiteraard voor danken! De onrechtvaardigen bidden niet en danken niet, maar het wordt hun van God zonder enig voorbehoud gegeven, evenals dc rechtvaar­digen. Daarin maakt God geen onderscheid.

De eeuwige bestemming van de mens

“Gezegend zijt gij door de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft. De hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven” (Ps. 115:015-016). God heeft de aarde geschapen met alles wat daarop is en erbij hoort, zoals zon, regen, vruchten, enz. Dat heeft Hij aan de mensen gegeven (Gen. 01:28-29). Dat is nog altijd zo. Daar heeft de zondeval niets aan veranderd. Dat is nu èn voor bozen èn voor goeden.

De zondeval heeft wel die prachtige schepping veranderd, waardoor altijd maar weer vele mensen sterven door te veel zon of te weinig regen en vreselijke hongersnoden, maar God is niet veranderd. Bij Hem is geen zweem van ommekeer. Daarom hoeft men God, naar mijn over­tuiging, voor deze natuurlijke zaken niet te bidden. Het is de mens gegeven in grote variëteit en overvloed. “Gezegend zijt gij, door de Schepper van hemel en aarde”, zegt de Psalmist.

De mens is echter niet alleen bedoeld voor de aarde. God wil hem tot zich trekken in de geestelijke wereld en hem deelgenoot maken van Zijn leven in Zijn Zoon, Jezus Christus. Dat is een terrein wat de mens pas binnen kan gaan als hij niet alleen maar natuurlijk geboren is, (wat de Bijbel noemt: “uit vlees en bloed, uit de wil van een man”, Joh. 01:13), maar ook nog eens geestelijk geboren is. Jezus noemt dat: “Van boven geboren, uit water en Geest”. (De N.B.G. vertaling spreekt van ‘wedergeboorte’). “Wat uit het vlees geboren is, is vlees en wat uit de Geest geboren is, is geest”, zegt Jezus (Joh. 03:3-6).

Uit vlees en bloed is de natuurlijke geboorte, uit de eerste Adam. Uit water en Geest is de geestelijke geboorte, uit de laatste Adam (1 Kor. 15:45-49). Deze mens is dan binnengegaan in het Koninkrijk van God. Hij is dan een burger van een rijk in de hemelen, een medeburger der heiligen en huisgenoten Gods (Joh. 03:05; Filip. 03:20a; Ef. 02:19b). En metterdaad is hij een vreemdeling en bijwoner op aarde geworden (Heb. 11:13b; 1 Petr. 02:11).

Hier overschrijdt de mens de grens van het zichtbare naar het onzichtbare. Van het natuurlijke naar het geestelijke. Van het tijdelijke naar het eeuwige. De Bijbel spreekt in dit verband over het gestorven en begraven zijn en het mede opgewekt zijn met Jezus Christus tot het nieuwe, geestelijke en eeuwige leven (Kol. 02:12; Kol. 03:03; Rom. 06:04; Ef. 02:06). Dood en begraven, dat is heel radicaal en definitief. Dat is niet meer terug te draaien, evenmin als de dood en de opstanding van Jezus ongedaan gemaakt kan worden. Wie dit wel terug zou willen draaien, dus het zou willen loochenen, die dreigt dan in de tweede dood, de eeuwige dood, terecht te komen (Heb. 06:04-06; Openb. 20:06; Openb. 20:14-15).

Let wel: het gaat in Hebreeën 6 niet over mensen, of misschien nog bijna kinderen, die nauwelijks wisten wat ze deden, maar om een bewuste keuze. (Zie hiervoor het artikel van Evert van de Kamp: ‘De zonde tegen de Heilige Geest’ in ‘Levend Geloof van april 1991).

Gebed en geloof gaan samen

In de geestelijke wereld, waarin en waaruit de gelovige nu gaat leven, is het niet meer door de zintuigen maar door geloof en openbaring van de Heilige Geest. Paulus zegt hiervan: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensen­hart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Want ons heeft God het geopenbaard door de Heilige Geest (1 Kor. 02:09-10).

En in 2 Korinthiërs 5 vers 7 (2 Kor. 05:07) zegt Paulus: “Want wij leven in een wereld van geloof, niet in een wereld van aanschouwing” (Vert. prof. Brouwer).

Al de geestelijke zegeningen kunnen alleen maar tot ons komen in de door God tevoren vastges­telde weg, namelijk in Zijn Zoon, Jezus Christus, die ons on­berispelijk voor Zijn aangezicht stelt en dat door het geloof (Ef. 01:01-14). Ons hele geestelijke bestaan is door het geloof. “Het geloof is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet” (Heb. 11:01).

Wat de geestelijke zaken betreft, stort God niet alles over de mens uit, zoals bij de gaven in het natuurlijke. Dat is naarmate er een bewustwording is, het hart zich in geloof opent en zich in gebed richt tot God. Daarom zegt Jezus ook: “… hoeveel temeer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden”.

De geestelijke wereld is de wereld van geloof en gebed.

Tegen gemeenteleden die het gestorven en begraven zijn niet serieus nemen en nog vleselijk bezig zijn, zegt Jakobus: “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt” (Jak. 04:01-02).

Zonder geloof is het onmogelijk God, maar ook Jezus Christus, welgevallig te zijn. Hij zegt immers: “Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij” (Heb. 11:06a; Joh. 14:01). God is geest en alleen maar te benaderen in geloof en gebed. “Wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloning is voor wie Hem ernstig zoeken” (Heb. 11:06b). Hij is een verhoorder der gebeden.

Alleen de mens in Christus kent de nieuwe en levende weg door het bloed van Jezus om vrijmoedig te naderen tot de troon der genade, waar de Vader en de Zoon gezeten zijn voor hen die geloven, om hun gebeden te verhoren (Heb. 04:16; Heb. 10:19-20).

(Er volgen nog enkele artikelen waarbij het thema ‘bidden’ aan de orde komt).

 

Erfenis door Tea Keuper Dijk (Gedicht)

Er is een erfenis in de hemel voor ons weggelegd,

Uw Woord getuigt ervan, door de apostelen hebt U ‘t aangezegd.

’t Is ook voor mij en niet voor later is dit hemels goed.

Maar ik ontving het in geloof, door Jezus kostbaar bloed.

 

Door die genade aan te nemen kom ik, Heer

tot U en wandel in hemelse sfeer.

Daar leer ik strijden in Uw Geesteskracht,

Daar geeft U uit gena mij van Uw macht!

 

O Heil’ge Geest, mijn erfenis door Jezus’ bloed!

U die mij reinigt en écht leven doet,

Bewerk dat velen aan hun oude leven sterven

zodat zij ’t eeuwig rijke leven zullen erven.

 

Licht door Duurt Sikkens

“… in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:08).

Hoeveel mensen hebben een verkeerd beeld van God en denken dan dat zowel goede als kwade dingen van Hem komen (je zal maar zo’n huisarts hebben). In wezen zou Hij dan in niets verschillen van afgoden. Dan kun je ‘t zelfde zeggen van God als van Allah: ‘God is groot, zijn wil geschiede’ en je hebt dan de ellendige dingen die je overkomen maar berustend te dragen, ondertussen proberend God te vermurwen tot een gunstige wending van het noodlot.

Johannes zegt dat God licht is en dat er in Hem totaal geen duisternis is (1 Joh. 01:05), in navolging van Genesis 1 vers 4 (Gen. 01:04) waar staat dat het licht goed was. Van de duisternis wordt dat niet bepaald gezegd. God heeft nog nooit iemand ziek gemaakt, nooit iemand gedood of gekweld en als je dat niet gelooft moet je eens lezen wat Jezus zegt: Wie Mij ziet, ziet de Vader. Heeft Jezus ooit iemand ziek gemaakt, gedood of tot zonde verleid? God is goed, door en door. Eén en al leven.

Licht is een beeld van het Goddelijke leven en van degenen die overgegaan zijn uit de dood in het leven. Dan (1 Joh. 03:14) begin je lief te hebben op goddelijke wijze, omdat je ervaart dat God je zo liefheeft. Sommigen zijn helemaal niet ‘gewend’ dat ze bemind worden. Daarom, koester je in Zijn liefde en ga met die liefde de schepping beminnen, in navolging van Jezus die zei: “Zoals de Vader Mij heeft liefgehad heb Ik jullie ook liefgehad (Joh. 15:09).

 

Reïncarnatie door Evert van de Kamp (Dit is het tweede en laatste deel over dit onderwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof’ van vorige maand).

Hoe onwerkelijk het geloof in reïncarnatie ook is, toch probeert men ons van het tegendeel te overtuigen.

Argumenten en bewijzen

Aanhangers van reïncarnatie hanteren tal van argumenten om hun visie aan de man te brengen. Ik noemde al het feit dat men meent een antwoord te hebben gevonden op de vele waaroms en dat Jezus het geleerd zou hebben. Nu nog wat andere motieven:

De oorsprong en de zin van het leven worden duidelijk; je weet waarom je er bent en waar je naar toe gaat na je dood.

Er is meer dan het leven op aarde, je hebt een onsterfelijke ziel.

Je kunt groeien en jezelf ontwikkelen.

Je bent zelf verantwoordelijk, je kunt niets afschuiven.

Je groeit in zelfrespect en de taak die je hebt is belangrijk.

Reïncarnatie leidt tot vervol­making en brengt uiteindelijk bevrijding voor iedereen.

Interessant zijn de bewijzen die men denkt te kunnen aandragen om reïncarnatie aannemelijk te maken. Voor velen is reïncarnatie meer dan een geloof. Bewijzen zijn doorslaggevend.

Herinneringsverhalen. (1)

Mensen bevinden zich in een bepaalde situatie en plotseling herinneren ze zich daar vroeger ook geleefd te hebben.

Psychologen spreken echter van helderziendheid in het verleden.

Kinderherinneringen. (2)

Een kind dat net kan praten, vertelt dat het vlak voor de geboorte is overleden en dat het dat vorige leven een aanwijsbaar persoon was. Bij onderzoek blijken de gegevens dan te kloppen.

Het déja-vu verschijnsel. (3)

Letterlijk betekent dat: reeds gezien. Het is een ervaring dat men zich klaarblijkelijk een plaats of een persoon herinnert waar men nooit is geweest of die men nooit eerder heeft ontmoet.

Regressietherapie. (4)

Onder hypnose krijgen mensen de opdracht terug te gaan naar hun vroegere levens. Dat levert opvallende feiten op die men niet kon weten. Soms spreekt men talen die men nooit geleerd heeft. Met deze methode probeert men problemen in het verleden te lokaliseren en daar achter te komen.

Spiritistische kontakten. (5)

Men krijgt boodschappen uit de ‘andere wereld’. Dat zijn berichten van gestorvenen of van geesten of van een zogenaamde ‘meester. Dat is iemand die al diverse levens achter de rug heeft en op een hoog niveau is gekomen. In deze boodschappen wordt heel specifiek over reïncarnatie gesproken.

Al deze vermeende bewijzen (er zijn er meer) komen uit de occulte hoek van de geestelijke wereld en zullen voor een wedergeboren christen nimmer relevant zijn.

Leerde Christus reïncarnatie?

Daar is men stellig van overtuigd. Bepaalde teksten uit de Bijbel zijn voor hen een duidelijk gegeven. De oude kerk wordt verweten de Bijbel te hebben veranderd, de reïncarnatie te hebben veroordeeld en verwijderd uit het christelijk geloof. Oorspronkelijk was het anders en wat Jezus echt geleerd heeft, komt nu weer te voorschijn. Oude ontdekte manuscripten vertellen dat en er komen uit de ‘andere wereld’ ook woorden van Jezus naar de mens toe.

  1. van Praag schrijft: ‘De veronderstelling dat de Bijbel het idee van reïncarnatie volledig afwijst, is volkomen onjuist. In het nieuwe testament zijn legio teksten te vinden waaruit blijkt dat Jezus en zijn apostelen op zijn minst ernstig rekening hielden met de mogelijkheid van reïncarnatie. Het beste voorbeeld hiervan is ongetwijfeld de geschiedenis van de blindgeborene die in het evangelie van Johannes voorkomt (Joh. 09:01-03).

De tekst maakt duidelijk genoeg dat de blindgeborene alleen door eigen schuld blind geboren kan zijn , wanneer hij al eens daarvoor heeft geleefd. Jezus wijst deze gedachte, die door de discipelen verondersteld wordt, niet als absurd van de hand, maar geeft voor dit speciale geval een bijzon­dere verklaring’.

Het is nogal ongenuanceerd wat Van Praag waagt te poneren. Ten eerste was in die tijd de gedachte aan reïncarnatie totaal vreemd. Ten tweede is Jezus’ antwoord op de vraag wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, een dubbele ontkenning. De Heer zegt: ‘Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders’. Er is totaal wat anders aan de hand. De werken Gods moeten in hem openbaar komen. Dat is het enig belangrijke.

Waar Van Praag verder zijn legio’ teksten vandaan haalt, is even­zeer een raadsel. Er zijn er eigenlijk maar weinig. Te denken vult aan (Matt. 16:13-14 en Mark. 08:27-30; Luc. 09:18-19). Jezus vraagt daar: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ De discipelen antwoorden: ‘Johannes de Doper, Elia, Jeremia of één der profeten’. Maar of je daarmee het verschijnsel reïncarnatie hard kunt maken, is zeer onwaarschijnlijk. Anders gezegd: uit de gehele context van de Schrift blijkt overduidelijk dat de reïncarnatiegedachte de Bijbel vreemd is.

in Antroposofie en het Evangelie vim Jezus’, schrijft dr. Verkuyl: ‘Als wij de doctrines van karma en incarnatie toetsen aan de Bijbelse boodschap, dan moet worden geconstateerd dat deze beide samenhangende doctrines in de Bijbel worden afgewezen en dat de kernwoorden van de Bijbel niet de wet van karma en reïncar­natie zijn, maar schuld, vergeving, wedergeboorte, opstanding en eeuwig leven. De leer van karma lost de raadsels van het mensen lot niet op. Die leer kluistert de mens aan een harteloos mechanisme van wetten van oorzaak en gevolg en wekt de mens op te werken aan de voleinding van zijn zelfverlossing in plaats van te vluchten in de armen van de genadige Vader van onze Heer Jezus Christus, die vergeeft en die ons leven omzet tot een nieuw begin’.

Het geloof in reïncarnatie lost niets op

Enige tijd geleden publiceerde ‘Hervormd Nederland’ een artikel van de IKON-radiopastor Hans Stolp over reïncarnatie gedachten. Later volgde nog een interview in ‘Trouw’. Dr. K. Blei nam in ‘Woord en Dienst’ Stolps beweringen op de korrel. Ik licht er enkele dingen uit. Stolp werpt de stelling op dat de Bijbel pas goed begrepen kan worden als hij wordt gelezen door de bril van het reïncarnatiegeloof: pas dan vallen alles stukjes van de puzzel in elkaar. Zijn ervaringen eerder al in het zieken­huispastoraat brachten hem tot het reïncarnatiegeloof. Vooral de bijna-doodervaringen van patiënten maakten grote indruk. Allen raakten de angst voor de dood volkomen kwijt.

Stolp: ‘Dankzij hen leerde ik zien tot voorbij de grenzen van het gewone en zichtbare, dankzij hen ontdekte ik, dat een kracht van licht en liefde onze wereld en ieder persoonlijk omringt. Ontdekte ik, dat God zoveel dichterbij is dan wij gewoonlijk aannemen.

Verlichtende ervaringen geven een bepaalde visie op het leven. Het gaat erom dat die groei zich voltrekt.

‘Die groei in liefde, die ontwikkeling naar volmaaktheid is gericht op onze terugkeer naar God. Wij zijn onderweg naar hem toe. Eén mensenleven is daarvoor niet voldoende’.

Blei vertolkt Stolps visie als volgt: ‘De reïncarnatietheorie helpt ons het volle pond te geven aan de ein­deloosheid van Gods goedheid en geduld. Een tekst als 1 Timotheüs 2 vers 3 waar staat dat God wil dat alle mensen behouden worden, wordt er pas goed duidelijk door.

Kunnen dan werkelijk alle mensen behouden worden? Ook Hitler en Ceausescu?

Ja!, zegt Stolp. En dat heeft niets te maken met vergoelijking of bagatellisering van hun verschrik­kelijke wandaden. Ook zij zullen waarlijk barmhartige God. Een God die mij niet vastgeketend laat aan de last van mijn verleden, maar mij in de vrijheid stelt om hier en nu, nieuw voor Hem en zijn dienst te kiezen. Zo komt mijn menselijke verantwoordelijkheid pas echt tot haar recht.

Kortom: met Stolps reïncar­natiegeloof schieten we niets op. Integendeel: het verkondigt ons een God die on-Bijbels onbarmhar­tig is. Het evangelie van Jezus Christus maakt dit reïncar­natiegeloof niet alleen overbodig, maar weerspreekt het radicaal’.

De ‘Blauwe Iris’

Deze naam draagt de stichting die uil het IKON-pastoraat is voortgekomen (1990). Men wil een centrum zijn voor geloofsbezinning in een nieuwe lijd. Honderden mensen, nog actief in de kerken, ervan vervreemd of zonder kerkelijke achtergrond, maar met grote belangstelling voor de reïncar­natiegedachte, vinden hun weg naar ‘Blauwe Iris’. De ‘honger’ is enorm, in korte tijd zijn meer dan 30 gespreksgroepen gevormd door heel het land, men houdt open dagen en geeft een kwartaalblad uit. Ik wijs hierop om te illustreren hoe snel dit soort ‘occulte’ zaken zich verspreidt. En om aan te tonen wat een aantrekkingskracht het reïncarnatiegeloof op de (kerk)mens heeft.

Een van de bestuursleden is bijvoorbeeld de psychotherapeute en schrijfster (onder andere met columns in ‘Trouw’) Aleid Schilder. Vroeger Vrijgemaakt Gerefor­meerd heeft ze zich geheel aan deze nieuwe beweging gegeven. Zij zegt; ‘Karma en reïncarnatie geven mij ruimte. Ruimte om mij te concentreren op dit leven, op nu en daarin de verantwoordelijkheid te pakken die ik heb voor mijn eigen daden (en gedachten) en jegens de medemensen die ik ontmoet’.

Dit soort uitingen verlokt velen. Maar ik vraag mij in gemoede af hoe een ex-vrij gemaakte er toe komt het vroegere juk van wet op wet in te wisselen voor een nieuw (slaven)juk!

Een andere weg

Het christelijk geloof is een totaal andere weg, een volkomen betrouwbare en reële weg. Een weg die beleefd wil en mag worden in een fantastische relatie met de levende Heer.

Ik citeer Van Baaren: ‘De reïncarnatieleer loochent de verzoening. Het loochent het concept van het verenigd worden met God bij het sterven van het lichaam en het weerspreekt de ware leer van de opstanding van onze Redder en Verlosser Jezus Christus. De opstanding van Christus is ons aller garantie, dat, omdat Hij leeft, ook wij met Hem zullen leven.

Er is geen reïncarnatie in de nieuwtestamentische theologie en in de Schriften als geheel. Er is slechts de leer dat Jezus Christus stierf voor onze zonden en in glorie verrees uit het graf. En omdat hij opstond zullen ook wij opstaan. Christus heeft de dood overwon­nen. Psalm 78 vers 39 (Ps. 078:039) verklaart duidelijk dat we niet terugkeren in dit zelfde stoffelijke lichaam. David zei ook: ‘Bij het ontwaken zal ik mij verzadigen met uw beeld’ (Ps. 017:015).

Een geweldige weergave vinden we in 1 Johannes 3 vers 2 (1 Joh. 03:02): ‘Het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn, maar wij weten, dat als Hij (Jezus) geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is’.

In de opstanding zullen wij zijn als Christus. De hoop der gemeente is onze vereniging met Hem, als het onreine rein is geworden en het sterfelijke onsterfelijkheid heeft aangedaan’, aldus Van Baaren.

Het Woord van God is door de Heilige Geest voor de levend gemaakte christen het einde van alle tegenspraak.

‘Want wij weten, dat indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Wij zijn vol goede moed en begeren bij de Heer onze intrek te nemen’ (2 Kor. 05:01; 2 Kor. 05:08-09).

 

Wandelen met God (gedicht) door Tea Keuper-Dijk

Met U te wandelen, God,

In alle rust bij U te zijn,

dat is onverdeeld genot,

want – U schenkt vreugdewijn!

 

Ik ben tot U gekomen,

U wachtte al zo lang op mij,

Ik had ’t niet kunnen dromen:

Met U te gaan maakt vrij!

 

Uw vrede Vader, deelt U

al wandelend met U, mij mee.

Uw goedheid onderga ‘k nu:

Een ongekende vree.

 

De gemeente in de eindtijd (2) door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God. – 2 –

De gemeente in Gods plan

Wie is waardig de boekrol te openen?

In hoofdstuk 1 ziet Johannes Jezus in zijn heerlijkheid die de Vader Hem gegeven heeft, en hij valt als dood aan zijn voeten (Openb. 01:17a). Hoe anders dun Jezus die hij nog zo goed kende van de aarde! Jezus openbaart zich, zoals God destijds aan Mozes: “Ik ben…” Hoe Hij aan deze heerlijkheid komt, staat beschreven in hoofdstuk 5.

Op aarde had Pilatus uitgeroepen toen hij de bebloede Jezus aan het volk loonde: “Zie, de mens” (Joh. 19:05). Maar in de hemel werd ook uitgeroepen: “Zie, de mens”. Het mens-zijn van Jezus wordt benadrukt door de toevoegingen: de leeuw uit de stam Juda, en de wortel Davids (Openb. 05:5b). Er werd gefeest, lofgezongen, aanbeden toen de mensenzoon in de hemel verscheen: “Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof” (Openb. 05:12). Omdat Hij de mensheid heeft gekocht met zijn bloed, en hen hun oorspronkelijke glorie teruggeeft: een koninklijk priestergeslacht (Openb. 05:09). Daarom is Hij, als enige van de hele schepping, waardig de boekrol, waarin het herstelplan van God is opgeschreven, te openen.

Deze Jezus openbaart zich aan Johannes en toont hem wat is en wat hierna gebeuren moet (Openb. 01:19). Want Hij mag weliswaar de boekrol openen, maar wie mogen het mede uitvoeren? Wie zijn eveneens waardig?

Wie mogen het herstelplan van God uitvoeren?

Aan wie is het boek Openbaring geschreven?

– Aan zijn dienstknechten, om te tonen wat weldra geschieden moet (Openb. 01:01), en:

– aan de gemeenten, want: “Hetgeen gij ziet, schrijf dat op en zendt het aan de zeven gemeenten” (Openb. 01:11).

De gemeenten zijn de dienstknechten, als het goed is! Dienstknechten voeren uit wat hun Heer hun zegt. Daarom wijdt Hij ze in in zijn plan. Hij maakt hun de toekomst bekend. En Hij laat ze niet met lege handen staan., want uit Openbaring 7 vers 3 (Openb. 07:03) blijkt dat voordat die knechten de confrontatie met de tegenstander van hun Heer aangaan, ze verzegeld worden aan hun voorhoofd. Hun hele denken is vol van het denken van hun Heer geworden. Ze denken als hun Heer. Die verzegeling is dus een prachtig beeld van het werk van de heilige Geest in mensen.

Je kunt je nog afvragen: waarom schakelt God de mens in om alles weer te herstellen? Waarom doet Hij het zelf niet? In Romeinen 8 vers 19 tot en met 22 (Rom. 08:19-22) staat het zo mooi weergegeven: door de mens is de schepping aan de vruchteloosheid onderworpen, maar de mens zal ook de bevrijding bewerken.

En als we het hebben over de mensheid, dan bedoelen we natuurlijk hen die wedergeboren, die ‘van boven geboren’ zijn. Daartoe behoort ook onze Heer Jezus Christus. Hij schaamt zich niet zichzelf onze broeder te noemen (Heb. 02:11). Hij is ook de eersteling van vele broeders (Kol. 01:18).

De tegenstander van God, die smalend neerkeek op dat mensje, zal door de herstelde mensheid het rechtvaardige loon uitgekeerd krijgen: eeuwige verbanning, eeuwige duisternis. God strijdt niet door kracht en geweld, maar door middel van ontwikkeling! Een rijpingsproces aan beide kanten: licht en duisternis, waarna het licht de scheiding aanbrengt.

Het is goed dit in gedachten te houden als er bijvoorbeeld geschreven wordt: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw…” Wie maken het nieuw voor God? De herstelde mensheid, de Gemeente!

Wat bedoelen we met ‘Gemeente’?

Het plan wordt geopenbaard aan de zeven gemeenten. We zien ook Christus in zijn heerlijkheid temidden van ook zeven kandelaren. Meer zijn er niet in het visioen. Daarom vertegenwoordigen deze gemeenten alle gemeenten. We kunnen dus ook zeggen: aan de Gemeente, dat zijn de verzamelde gemeenten aller tijden die met elkaar het lichaam van Christus in hemel en op aarde vormen.

De gemeenten waar het hier om gaat, bestaan uit geest vervulde gelovigen (vgl. Rom. 08:09b). Alleen door de Geest kun je verstaan, kun je dienstknecht zijn in dit geopenbaarde plan.

(Met gemeente bedoelen we in deze studie dus een plaatselijke gemeente, met Gemeente (met hoofdletter) de verzameling van alle gemeenten als lichaam van Christus).

 

Wat weldra geschieden moet… Wat is ‘eindtijd’?

In de eindtijd gaat het herstelplan van God in vervulling. Het niet moeilijk aan te geven wanneer dat concreet is begonnen: met de komst van Christus, of eigenlijk, op het moment dat Christus begon op te treden, dus na de doop in water en heilige Geest.

Vanaf dat moment is satan aangevallen op zijn eigen domein, dat is de hemel die direct met het wereldgebeuren te maken heelt. Na de kruisiging en opstanding van Christus is er een definitieve keer gekomen in de geschiedenis van de mensheid: na de verzoening het herstel het tijdperk van de Gemeente van Jezus Christus.

Toch wordt met ‘eindtijd’ vaak nog een andere periode bedoeld namelijk de alles beslissende eindfase waarin de zonen Gods zich openbaren, de tijd ook van confrontatie met satan, de antichrist en dood maar ook de tijd van volledig herstel. De fase van het zevende zegel dus.

Overigens kan het begrip ’tijd’ tot misverstand leiden in de geestelijke wereld bestaat geen tijd zoals wij die kennen. Een aldaar gehanteerde norm is ontwikkeling of gebeurtenis.

In dit verband is de tekst uit 2 Petrus 1 vers 8 (2 Petr. 03:08) ook beter te begrijpen: “Doch dit ene mag u niet ontgaan, dat een dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag”.

Hoe men de voortgang van Gods plan ervaart, hangt in belangrijke mate af van de ontwikkeling waarin men zich persoonlijk bevindt.

Er zullen gemeenten en gelovigen geweest zijn die meenden dat ze in de eindtijd leefden en dat zo ook aan den lijve ervaren hebben. Voor hen gold ook: “Wie overwint, zal deze dingen beërven…” Het verschil tussen het ervaren van eindtijd en de eindtijd is, dat bijbehorende ontwikkelingen in de laatste wereldomvattend (in mensen!) zijn geworden en naar een climax toewerken. Er is dan sprake van de oogsttijd (Openb. 14:14-20, vgl. Matt. 13:24-30). Maar ook nu geldt, dat gemeenten over heel de aarde zich in verschillende ontwikkelingsfasen kunnen bevinden, terwijl we met z’n allen in 1992 leven.

Wij zullen het begrip ‘eindtijd’ daarom niet alleen reserveren voor de fase van het zevende zegel. Het hangt er dus vanaf wat we behandelen. Daarin zullen we duidelijk maken wat we bedoelen.

En dat ‘weldra’ en ‘zie, Ik kom spoedig’ (Openb. 22:07) is dus alleen te verstaan als we in termen van ontwikkeling kunnen denken, en niet van kalendertijd. Daarom: let op de ontwikkeling, let op de tekenen van de eindtijd in de hemel, de onzienlijke wereld.

De ontwikkeling van de gemeente (1)

Wij willen nu nader ingaan op de betekenis van de boekrol en de zegels, en daarna op de eerste vijf zegels zelf en dan niet alleen historisch gezien. (Openbaring 5 vers 1 tot en met 6 vers 11. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van vorige maand).

Waarom is de boekrol verzegeld met zeven zegels?

Waarom is de boekrol verzegeld? In Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04) staat bijvoorbeeld: “Houd de woorden verborgen en verzegel het boek tot de eindtijd”. Daarop was het wachten; de tijd was er nog niet rijp voor, de mensen waren er niet rijp voor.

Met Christus echter is het tijdperk van ontzegelen aangebroken. Christus zet het herstelplan van God in werking. Het betreft ook het draaiboek van het koningschap van Christus; met recht kan Hij zeggen: in de boekrol is van Mij geschreven (vgl. met Heb. 10:07). In het eerste zegel: de ruiter op het witte paard, overwinnende en om te overwinnen, en het eindigt ermee, in het zevende zegel: de Here en zijn Gezalfde aanvaarden het koningschap over de wereld.

Waarom zeven zegels? Die houden zeven kenmerkende fasen in dat plan verborgen. Je kunt ook zeggen: zeven waarheden. Ze duiden op de voortgang van het herstelplan van God.

Maar heeft God die fasen bedacht? Zoals die verschrikkelijke ruiters op de rossige, zwarte en vale paarden? Of het martelaarschap? Nee, God heeft de reactie van zijn tegenstander voorzien. God kent de werking van actie en reactie in de geestelijke wereld. Het is zijn liefde voor ons dat Hij ons niet in het ongewisse laat: Dit doe Ik, en zo zal de boze reageren. Aan die zeven waarheden valt niet te tornen: met het verbreken van het eerste zegel zijn ze in werking gezet. Maar de Heer is als eerste en als laatste aan zet, Hij is het begin en het einde, de Alpha en de Omega (Openb. 22:13)!

In dit verband is het goed om op te merken dat bij elke openbaring van een nieuwe fase of waarheid, de vorige ook van kracht blijven totdat de overwinning is behaald door de ruiter op het witte paard.

Hoe reageert satan op het Woord?

Het valt niet moeilijk om de eerste ruiter te identificeren: Christus, het vleesgeworden woord Gods, die door de kracht van de heilige Geest het plan Gods uitvoert. Hij begon het evangelie van het Koninkrijk te verkon­digen, een nieuwe leer met gezag (Mark. 01:27)! Jesaja profeteert daarover:

Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat ook zijn, het zal niet ledig tot Mij weerkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en volbrengen waartoe Ik het zend” (Jes. 55:11). Het resultaat is er dan ook naar, zie bijvoorbeeld Openbaring 19 vanaf vers 11 (Openb. 19:11) maar eens; over ontwikkeling gesproken!

De reactie van satan op het woord Gods is kenmerkend voor hem: niet in staat om zelf iets te creëren, gaat hij mengen: leugen door de waarheid. In met geweld afbreken en misvormen wat in harmonie in ontwikkeling is. Heeft hij Eva al niet met een verdraaiing van de waarheid verleid? En heeft hij niet tijdens de torenbouw van Babel tot spiritisme en occultisme aangezet? Origineel is hij niet maar toch is hij in staat gebleken om door verleugening de gelovigen de realiteit van de onzienlijke wereld te ontnemen. En als de hemel eenmaal gesloten is, dan heeft hij bijna vrij spel Babel, de tegenstrever van de ware Gemeente, vindt zijn oorsprong in deze grootvorsten. Hierop komen we later nog terug.

Zijn de eerste vier zegels inmiddels geschiedenis?

Het gevaar bestaat dat we bij het behandelen van de eerste vier zegels alleen kijken naar de kerkgeschiedenis of naar onze maatschappij als product van een christelijke cultuur en zeggen: duidelijk te herkennen: de leugen, het wegnemen van de waarheid, het occultisme, is in die en die kerken, kringen en (maatschappelijke) bewegingen duidelijk aan te wijzen.

Maar dat is het gevolg van wat satan in ménsen heeft bewerkt en nog doet. De vier waarheden uit de eerste zegels functioneren vandaag de dag nog, in mensen dus, in hun dénken. En als we niet hervormd worden door de vernieuwing van denken (Rom. 12:02) zitten we dan zelf niet in Babel?

Zicht houden op het Woord, maar ook terdege rekening houden met de leugenachtige werkingen van de boze, gekenmerkt door de drie duistere ruiters op de paarden, is van levensbelang voor de gelovige die Christus in waarheid wil volgen!

Ben je bevoorrecht als je martelaar bent?

Martelaren vormen een aparte fase in het plan. Niet dat iedereen martelaar zal zijn. Maar elke gelovige zal er wel rekening mee hebben te houden, dat wanneer hij de Heer wil volgen, hem hoon, spot en vervolgin­gen te wachten staat (Joh. 15:18-20; Joh. 16:01-04), in natuurlijke of anders in geestelijke zin. Misschien geen geruststellende gedachte? Dan komt het juist aan op eeuwigheid denken: kunnen we verder denken dan dit leven op aarde? Kunnen we ‘de hoop die voor ons is’ vasthouden? Zie Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18) en Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) in dit verband.

Hoe lang nog, Heer?, vragen de martelaren. Het antwoord luidt: nog een poosje wachten, totdat jullie getal vol zal zijn.

Hierin blijkt een groot geheim schuil te gaan: die volheid van de mar­telaren zal het overwinningssignaal over de dood worden, het moment dat voor de Gemeente -in hemel en op aarde- de dood verzwolgen wordt in de overwinning. Ook hierop komen we later nog terug.

Aan de martelaren wordt het kleed der gerechtigheid (teken van de vol­maaktheid) gegeven, waaraan normaliter elke gelovige werkt tijdens zijn leven op aarde door goede werken te doen. Deze rechtvaardige werken bepalen onze statuur in eeuwigheid (2 Kor. 05:10). Na het sterven ontwikkelt de gelovige zich vanuit (beter gezegd: in) die positie verder. Martelaren krijgen de kans niet om op aarde naar vermogen en hart gesteldheid te handelen, maar hun intentie en hun liefde voor de Heer tot de dood, wordt beloond met het kleed dat binnen hun mogelijkheden ligt.

1991.02 nr. 322

Levend geloof 1991.02 nr. 322

Waarom wij ons richten op het volkomene door Gert Jan Doornink

“Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt”, Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03) .

Waarom en hoe richten wij ons op het volkomene? Dat is de vraag die wij in dit artikel onder ogen willen zien. Wij krijgen in bovenstaand gedeelte uit de brief aan de Hebreeën direct al een antwoord op deze vraag namelijk door wat wij niet moeten doen:

  1. Wij moeten niet opnieuw het fundament leggen en
  2. Wij moeten ons niet bezighouden met het eerste onderwijs aangaande Christus. Het spreekt vanzelf dat dan het fundament er wel moet liggen en dat het eerste onderwijs heeft plaats gevonden. Daarom zullen de fundamentele geloofswaarheden in de gemeente ook altijd weer aan de orde komen; zeer zeker ten aanzien van de pasbekeerden.

Wie behoort tot de gemeente?

Maar wie behoort eigenlijk tot de gemeente? Een heel eenvoudig en simpel antwoord is natuurlijk: Allen die geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus. In principe is dit juist, Johannes 3 vers 16 en vers 36 (Joh. 03:16; Joh. 03:36) . Dit geloof heeft echter een fundament nodig en daar spreken deze eerste verzen van Hebreeën 6 over. We kunnen ons afvragen of, als dat fundament er niet ligt, dan ons geloof wel echt is en of wij dan wel werkelijk bij de gemeente behoren. Paulus zegt in Titus 3 vers 5 (Titus 03:05): “Hij heeft ons door zijn ontferming gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest”.

De Heilige Geest speelt een belangrijke rol zowel bij het grote moment toen wij van een zondaar een kind van God werden, zowel als daarna. Dan begint de vernieuwing door de Heilige Geest. De Heilige Geest voegt ons dus eerst binnen in het Lichaam van Christus, oftewel de gemeente, het huis Gods. Dat is allemaal hetzelfde. Enkele teksten in dit verband: Paulus zegt in 1 Korinthiërs 12 vers 27, (1 Kor. 12:27): “Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden”. Zie ook Efeze 5 vers 30 (Ef. 05:30). In Efeziërs 1 vers 22b en 23a (Ef. 01:22b en Ef. 01:23a)spreekt Paulus over de gemeente die zijn lichaam is. En in Kolossenzen 1 vers 24 (Kol. 01:24) over zijn lichaam, dat is de gemeente.

Tot de gemeente behoren we dus als we geloven in Jezus Christus, maar dan geen ‘oppervlakkig geloof’, maar een ‘gefundeerd geloof’. Denk ook aan de woorden die de apostel Petrus uitsprak op de Pinksterdag: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”. Het hoort allemaal bij elkaar. Paulus zegt in Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:9b): “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” , De verandering in ons leven moet dus blijken uit het feit of de Heilige Geest zijn vernieuwende werk in ons leven kan doen.

Waarom vraagt God van ons volkomenheid?

Waarom moeten we ons nu richten op het volkomene? Waarom wil God dit? Wat is de bedoeling van God met ons Leven? En wat is Zijn bedoeling met de gemeente? Allemaal vragen die zich voordoen als we deze dingen overdenken. De woorden: volkomenheid, heiligheid, onberispelijkheid, volmaaktheid, etc. komen we heel vaak tegen in de Bijbel. In Efeziërs 5 wordt gesproken over de gemeente die zal zijn “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zódat zij heilig is en onbesmet”, Efeze 5 vers 25 tot en met 27 (Ef. 05:25-27) . Zo kunnen we nog talrijke teksten citeren waarin over deze heiligheid en onberispelijkheid wordt gesproken. Waarbij we dan ook nog de vraag kunnen stellen: Grijpt God niet te hoog? Is dat geen onbereikbaar ideaal? Een soort luchtkasteel, een fata morgana?

Om deze vraag maar meteen de wereld uit te helpen: God grijpt niet te hoog. Als Hij iets wil of iets vraagt, geeft Hij ook de mogelijkheden om het waar te kunnen maken. Ik denk dat er drie redenen zijn waarom Gods opdracht ons te richten op het volkomene beantwoord moet worden door ons.

God ziet in de mens het beeld van zichzelf. Wij zijn naar Zijn beeld geschapen Handelingen 17 vers 22 tot en met 28 (Hand. 17:22-28). Hij ziet in de zondige, door de duivel beschadigde mens, niet Zijn beeld. Zodra de mens door wedergeboorte overgeplaatst wordt in Gods Koninkrijk, ontstaat er een totaal nieuwe situatie, waarbij de Heilige Geest zijn vernieuwende werk in ons kan beginnen om ons te brengen tot de volmaaktheid.

God heeft in Zijn grote liefde alle mensen op het oog en naarmate Zijn beeld in ons groeit, wordt ook ons getuigenis effectiever.

God wil niet dat de duivel ook nog maar enige claim, (invloed, heerschappij) op (of in) ons leven kan hebben.

Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) brengt het samengevat zo onder woorden: “De wil van God” is: het goede, welgevallige en volkomene”. Een andere wil heeft God niet. Zo is Hijzelf, zo wil Hij dat de mens zal zijn. Wij hebben nog veel te vaak de gedachte: De mens is niets, kan niets en wordt niets. Eigenlijk beledigen wij daarmee God. Reeds vóór de grondlegging der wereld was Gods wil ten aanzien van de mens duidelijk, namelijk dat wij “heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht”, Efeze 1 vers 4 en 5 (Ef. 01:04-05). Hoe kan Hij trouwens anders willen als bijvoorbeeld 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b) zegt dat God licht is en in Hem in het geheel geen duisternis is! Het wezen van God is licht; duisternis hoort niet bij Hem. Wat een wereld van verschil!

Waarom God de gemeente inschakelt

God wil dat alle mensen in Zijn licht zullen wandelen en niets meer met de duisternis te maken willen hebben. Omdat te bereiken schakelt God de gemeente in. Jezus sprak: “Ik ben het licht”, maar Hij sprak óók: “Gij zijt het licht”. Eerst Zijn Zoon, dan de zonen! “Hij heeft ons bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons”, Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29). Daarom wacht ook de gehele schepping op het openbaar worden van de zonen Gods.

Maar dat openbaar worden van de zonen Gods komt niet als een soort automatisme uit de lucht vallen. Daar werkt God aan door middel van Zijn Geest en daar moeten we zelf aan werken door onze geest in te schakelen. Er behoort een ‘samensmelting’ plaats te vinden tussen onze geest en Zijn Geest. Daarom moeten we ons richten op het volkomene!

Hoe gaat dat ‘richten op het volkomene’ nu in zijn werk? Behalve in Hebreeën 6 wordt ook in Hebreeën 12 het woord ‘richten’ gebruikt. In Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) lezen wij: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof”. In Jezus vinden we ‘het volkomene’. Terwijl de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt: “Gij hebt nog niet ten

bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde…” Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04), weten wij dat Jezus niet toegaf aan de zonde (duivel). Hij is daarom ook ons grote voorbeeld en wij zijn geroepen in Zijn voetstappen te treden, 1 Petrus 1 vers 21 (1 Petr. 01:21).

Nu staat er in Hebreeën 6 niet dat wij ons moeten richten op ‘de volkomen Man’, maar op ‘het volkomene’, dus een toestand, een situatie. Hebt u er wel eens over nagedacht waarom dat er zo staat? Omdat het Gods bedoeling is dat de volkomenheid die in Jezus was, zich ook in ons leven gaat openbaren! Dat komt ook in de meeste andere Bijbelvertalingen beter tot uitdrukking:

De Statenvertaling zegt: “laat ons tot de volmaaktheid voortvaren”. De Lutherse vertaling spreekt over het “voortgaan tot de volkomenheid” . De Leidse vertaling over “het verheffen naar de staat der volwassenen”. De vertaling van professor Brouwer heeft het over “ons spoeden tot de volle wasdom”. Petrus Canisius tenslotte spreekt over “het overgaan tot het volmaakte”.

Hoe wij het doel kunnen bereiken

In iedere vertaling wordt een andere omschrijving gegeven (let wel: het zijn allemaal werkwoorden!), maar bij allen komt het doel naar voren en wordt ook aangegeven hoe dat doel te bereiken. Het doel is de gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon en daardoor gaan wij ons als zonen Gods openbaren. We behoren er dus zelf aan te ‘werken’ om dat doel te bereiken. Je kunt ook zeggen: er moet bij ons de bereidheid, het verlangen zijn om dat doel te bereiken.

Maar het geweldige daarbij is: we hoeven het niet alleen te doen! God heeft ons de Heilige Geest geschonken. De vernieuwing door de Heilige Geest is niet afgerond bij onze wedergeboorte, maar dan begint het pas. Zoals de geboorte van een baby een begin is, zo is ook de wedergeboorte een begin.

Jezus spreekt over de Heilige Geest die de ‘Geest der waarheid’ is. En waarheid wil niets met leugen te maken hebben, zoals licht niets te maken heeft met duisternis. Door de Geest der waarheid kunnen we de vijand ontmaskeren en overwinnen. Alléén door de Geest gelukt het. Wie het alleen wil doen zal hopeloos falen. Wij hebben de Heilige Geest nodig als een bewuste ervaring in ons leven. Vandaar het grote belang van de doop in de Heilige Geest.

Wij behoren geestelijk bezig te zijn

Door de doop in de Heilige Geest ontstaat ook de bewustheid dat we een geestelijke plaats met Christus hebben gekregen in de hemelse gewesten om van daaruit te strijden en te overwinnen. Kinderen Gods die zich richten op het volkomene zijn daarom ook primair geestelijk bezig. Er zijn allerlei wettische richtingen in het Christendom die ‘worstelen’ om de zonde te overwinnen. Maar daar komt niets van terecht.

Alleen wanneer er een groeiende eenheid ontstaat tussen onze geest en de Heilige Geest zal de overwinning (de werkelijke overwinning zoals Christus die bedoelt) eruit komen. Daarom zoekt God in onze dagen ‘geestelijk levende christenen’. Zij zullen het einddoel bereiken: de volkomenheid in Christus. En zij zullen verder meehelpen en functioneren in Gods grote plan tot voltooiing van Zijn schepping.

Het volk Israël had een ‘voorbeeldfunctie’ ten tijde van het oude testament. Het was als het ware een tussenstation in Gods plan met deze wereld. Er kwam door ongehoorzaamheid en ongeloof niets van terecht.

Thans heeft de gemeente een ‘voorbeeldfunctie’. Ook de gemeente is een tussenstation, maar dan wel een station dat veel dichter bij het einddoel ligt. En dat betekent niet alleen dat onze verantwoording groter is, maar ook dat God uiteindelijk Zijn doel zal bereiken.

Wanneer Hebreeën 6 ons oproept ons te richten op het volkomene, geeft vers 3 (Heb. 06:03) als antwoord: “Dat zullen wij doen, indien God het vergunt”. Indien God het toelaat, indien God het wil, zeggen andere vertalingen. Nu daaraan hoeven wij niet te twijfelen. Het is immers geheel in overeenstemming met Zijn wil!

Maar nu het begin van deze tekst: “Dat zullen wij doen…” Daaraan moeten wij zelf invulling geven. En waarom zouden we ons niet volledig inzetten voor ‘de zaak van Koning Jezus’? Hij is ons liever en dierbaarder dan welk mens die ons na aan het hart ligt. Hij is ons kostbaarder dan onze man, vrouw, kind, vader, moeder, partner, vriend of vriendin… Daarom willen wij Zijn beeld openbaren en gaan we de oproep uit Hebreeën 6 op positieve wijze beantwoorden door ons te richten op het volkomene.

 

Zien door Duurt Sikkens

“… die van God komt, dié heeft de Vader gezien”, Johannes 6 vers 46 (Joh. 06:46).

Kun je God zien? De meesten zeggen: ‘Nee’. Om een duidelijk beeld te gebruiken: Toen je opnieuw geboren werd, welke gezichten zag je toen boven je, toen je de ogen opsloeg? Van je vader, je moeder en rondom hen de heilige engelen die feest stonden te vieren.

Je zag je ouders aanvankelijk vaag, maar lieverlee werden hun gelaatstrekken duidelijker. Je zag hun vriendelijke aangezichten vol vrolijkheid en tederheid omdat je er was. Je moeder is de gemeente in de hemel en die herken je altijd omdat ze op je vader lijkt. Je laat je door hen opvoeden als een hemelburger die op een gegeven moment naar de aarde gaat om daar te vertellen dat God graag alle mensen bij Zich heeft en met hen Zijn eeuwige, onvergankelijke leven wil delen.

Dat is de boodschap van het koninkrijk der hemelen tegen alle valse leringen in die uit de koker van de boze geesten komen. Want degenen die God zien, zien Hem ook in de broer of zus die ook uit Hem is geboren. De kinderen van God, opgegroeid tot volwassenen, komen van boven, net als hun oudste broer Jezus. Zij weerspiegelen Gods gezicht, Zijn wezen, zodat wie hen ziet, de Vader zien. De hele schepping kreunt en zucht onder het juk van de boze, de duivel, totdat deze zonen geopenbaard worden. Zij zullen, vol van genade, de strijd aanbinden in de hemel terwille van de mens. Waarom? Ze hebben de Vader gezien.

 

Roeping en verkiezing door Jan Kranendonk

 

“Beijvert u daarom des te meer, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toe­gang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Chris­tus, 2 Petrus 1 vers 10 en 11 lees ook 2 Petrus 1 vers 1 tot en met 10 (2 Petr. 01:10-11; lees ook 2 Petr. 01:01-10).

Laten we allereerst vast­stellen dat deze tekst is bestemd voor degene die de tekst leest. En dus bestemd is voor mensen die belangstelling hebben voor het Woord van God, de Bijbel, én die er ook wat mee willen doen.

Eeuwenlang is deze tekst een onderwerp van discussie geweest, met de kernvragen: wie wordt er geroepen en wie kiest? Maar laten wij ons maar houden bij de gedachte dat u en ik worden geroe­pen en u en ik moeten kiezen.

Laat ik beginnen met de roeping. Het woord houdt het al in: ik wordt geroe­pen, of in zwaarder Nederlands: ik heb een roe­ping. Maar zo eenvoudig ligt het niet, want:

  1. Wie roept er eigenlijk?
  2. Hoe wordt er geroe­pen? En
  3. Waarom en wat wordt er geroepen?

Het eerste punt is voor ons als kinderen van God niet zo moeilijk te begrij­pen. Als wij bijbels ge­zien het over ‘geroepen worden’ spreken, dan be­doelen wij dat wij geloven dat God ons roept. Alhoewel wij weten dat er veel meer góden ons roepen, » willen wij toch het liefst alleen maar luisteren en. gehoor geven aan de roep­stem van God, de Schep­per van hemel en aarde en de Vader van onze He- re Jezus Christus. Dat is de roep waarvoor wij onze oren en ons hart willen openstellen. Wie oren heeft om te horen moet ook nog goed leren horen.

Hoe en waarom God ons roept

We gaan er in de eerste plaats vanuit dat God ons roept. Maar hoe roept Hij dan? Het lijdt geen twij­fel: roepen doe je door middel van woorden. Ik heb nog nooit iemand met zijn mond dicht horen roepen. Roepen doe je door het bekend maken van woorden. En woorden kun je op twee manieren bij een ander over laten komen: door ze uit te spreken of door ze op te schrijven.

Maar dan weten we gelijk hoe God spreekt: door Zijn woord. En laat er geen misverstand over be­staan , dat woord staat in de Bijbel! Daarin spreekt God tot de mens, vroeger en nu? Tot de oudtestamentische gelovigen, tot Petrus en Paulus, maar vandaag ook tot ons! Daarin staat alles wat de mens nodig heeft om Gods doel met zijn leven te be­reiken . En ik geloof dat dat het belangrijkste is in het leven van een kind van God. Waarvoor en waartoe dient dat alles, waaróm roept God, waar­óm stuurt Hij zijn woord naar ons, naar mij toe?

De Bijbel is geen geschie­denisboek, maar de Bijbel is van kaft tot kaft het door God roepen van de mens. God wil dat wij zul­len gaan verstaan wat Zijn wil is met ons leven. En de wil van God is voor ieder mens gelijk namelijk: het goede en volkomene. En dat roepen is compleet én voldoende. Eertijds heeft God geroepen bij monde van de profeten, Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01) en in het laatst der dagen bij monde van Zijn Zoon.

Dat moet voldoende zijn om Zijn roep te horen én te ‘verstaan’. Er zijn vaak mensen die God veel méér horen roepen dan Hij ooit gedaan heeft of die zitten te wachten tot God roept, terwijl God allang geroepen heeft. God kent geen speciale gevallen, geen lieve­lingetjes, geen uitzonde­ringsgevallen. God heeft één plan, één boodschap voor alle mensen en die worden allemaal op dezelf­de wijze met dezelfde woorden geroepen.

In bijna de laatste woorden van de Bijbel worden we gewaarschuwd geen woor­den toe te voegen of af te nemen van de woorden Gods. God wist dat dat zou gebeuren en daarom waarschuwt Hij er voor. En nog altijd geldt: een gewaarschuwd mens telt voor twee!

Door Zijn roepen maakt God bekend wie Hij is, wat Hij wil en wat Hij te bieden heeft. Het is een rare vergelijking, maar ik moest er aan denken toen ik op de TV een reclame zag van een marktkoopman die perssinaasappelen verkocht. Hij bracht zijn waar zo smakelijk aan de man, dat je je eigenlijk niet kon voorstellen dat er nog iemand voorbij liep die niet kocht.

God roept ons door Zijn heerlijkheid en macht. Ik denk wel eens dat God eertijds door de profeten bekend gemaakt heeft wat Hij voor geweldige bedoe­lingen met ons mensen heeft. Wonen in een land, overvloeiende van melk en honing, verlost van al onze vijanden, uitgetrokken uit Egypte, het land van de onderdrukking, door de Schelfzee in onze doop, door de Jordaan als onze doop in de Heili­ge Geest. Leven in een land met rondom vrede zoals bij Salomo. En al die profetieën bevatten in feite niet de natuurlijke werke­lijkheid, maar de voor ons bestemde genade. En hoe de oudtestamentische ge­lovigen ook probeerden het te grijpen en te be­grijpen, ze kwamen niet verder dan de natuurlijke wereld.

Maar in het laatst der da­gen heeft God gesproken door Zijn Zoon. En Die heeft bekend gemaakt hóe de mens al die beloften kon verkrijgen. Die heeft ons de geestelijke werke­lijkheid van al die profetieën bekend gemaakt. En meer is er niet nodig. Wie kennis heeft van het evan­gelie van Jezus Christus is ‘begiftigd met alles wat tot Leven en Gods­vrucht strekt’.

Zo roept God. Zo ontvangt een mens een roeping van God. Dat is de roeping die een mens op grond van zijn geloof in het woord van God ontvangt. Elke roeping die niet te­rug te vinden is in het woord van God, die dus niet door God is uitgesproken, moeten wij dan ook terzijde schuiven.

Ik moet vaak denken aan wat Henk de Cock over zijn roeping vertelt. Hij gelooft geroepen te zijn tot gemeenschap met onze Here Jezus Christus, zoals dat staat in 1 Korinthiërs 1 vers 9, (1 Kor. 01:09) geroepen om God te dienen en dat dat hem ‘dan niet zonder werk of vrucht laat’, vandaar zijn zendingswerk. Niet omdat hij daartoe door God ge­roepen is, maar omdat hij door Gods woord gegrepen is.

En God maar roepen… Het lijkt een beetje op die marktkoopman, hij roept en roept, prijst zijn waar aan en hoopt maar één ding: dat de mensen luis­teren én kopen.

De mens is geroepen om te kiezen

God roept de mens op tot vrede, 1 Korinthe 7 vers 15 (1 Kor. 7:15); tot vrijheid in Galaten 5 vers 13 (Gal. 5:13); tot eeuwig leven in 1 Timoteüs 6 vers 12 (1 Tim. 06:12); tot het beërven van zegen in 1 Petrus 3 vers 9 (1 Petr. 03:09). En nu gaat het er om: als je al dat aantrekkelijks gehoord hebt, dan blijft er maar één mogelijkheid open: je zult moeten kiezen, koop je of koop je niet.

Wie de stem van God van­uit Zijn woord hoort zal een keus moeten maken in zijn leven: doe ik wat met de roeping, ja of nee? Dat is wat de tekst bedoeld met het bevestigen van de roeping door je keuze. Je moet ze aan elkaar vastmaken zegt de oude ver­taling. Kies dan heden wie gij dienen zult, zegt Jozua. En laten we ons niet ver­gissen in de roeping Gods die voor een ieder van ons bestemd is: God wil met u en mij Zijn plan ten uit­voer brengen: de gemeente zonder vlek of rimpel. Dat is het einddoel, dat is de roeping. Nee, God wacht niet tot alle mensen het evangelie gehoord hebben, maar wacht tot alle mach­ten gelegd zijn tot een voetbank Zijner voeten.

De schepping wacht niet op de omwenteling van de maatschappij, maar op het openbaar worden van de zonen Gods. Jezus Chris­tus komt niet terug als de  hele wereld Zijn naam noemt, maar als een klein overschot, de gemeente, gesymboliseerd door de twee getuigen, de volko­menheid zal hebben be­reikt .

Wie daaraan meewerkt, be­antwoordt aan de roeping Gods. Die heeft werkelijk Gods stem verstaan. Ik weet, er klinken vele stemmen, soms erg verlei­delijk. Ik denk nog even aan die marktkoopman. Zijn perssinaasappelen zijn van uitstekende kwa­liteit. Maar als de mensen Appelsientje zien, dan la­ten ze zich verleiden door het gemak en de eenvoud en de marktkoopman kan beter lampenkappen gaan verkopen.

Wij gaan leren de stem van God  te verstaan. Maar horen wij wel de juiste stem? Klinken er niet vele stemmen? Horen we niet vele winden van leer rui­sen langs de wolken? Dan is het de kunst om te gaan leren onderscheiden.

Te leren onderscheiden met de hulp van de Heilige Geest, die zuiver weet welke stem van God is. Gezegend is de gemeente die naar bijbels patroon een leraar in haar midden heeft. Een leraar die aan de hand van Gods woord duidelijk en klaar kan ho­ren met welke roeping God u en mij roept. Die ons leert geen zijwegen en geen brede wegen te gaan, maar de smalle weg te bewandelen, met de belofte Gods dat hij, die volhardt in het jagen naar het eind­doel Gods in zijn leven, nooit beschaamd uit zal komen!

 

Intermezzo door Gerry Velema

Wintertijd

Donker land, uitgestrekt zwart, opgeploegde grond. Wie ziet het verborgen zaad nog in de akker liggen?

Een fruitboom, gesnoeid tot op zijn stam, in wintertijd! Wie weet van de vruchten, ergens, bijna mystiek verscholen in de stam. Lijkt zo’n vruchtboom niet even dood als een dorre boom waar nooit vrucht of blad aan zal komen in het nieuwe voorjaar? Lijkt de akker niet even vruchteloos als een wilde steppe in de winter?

Vrucht dragen, God verlangt dat wij veel vrucht zullen dragen. En toch zijn er tijden in het leven van iedere christen dat het winter wordt, de akker leeg is en de boom kaal. Bijna zou je denken dat er geen verschil meer is met het lege leven van de wereld of dat van je zelf. Zo doods, vruchteloos, ja, van buiten zie je geen verschil!

Dat zijn geen makkelijke tijden voor een kind van God. Voor een vruchtdrager, vaak volop werkzaam in Gods koninkrijk. En toch… ‘Opdat hij méér vrucht zal dragen’, gaat dat snoeimes soms diep in ons leven aan het werk. Komen er donkere winterdagen waar rust en stilte overheerst. Waar niets op de akker staat en je aan het blad de boomsoort niet herkent!

Wintertijd. Van buiten geen verschil, maar wacht eens op het voorjaar! Wacht tot de zon weer opkomt in kracht. Wanneer maartse buien de akker besproeien, de wortels van de vruchtboom doordrenken. Wacht met al je oordelen tot het voorjaar gekomen is!

Wat zal de mens zeggen over hetgeen hij ziet van een mens? Waar zaad in de akker ligt opgeslagen zal een goudgeel koren staan te wuiven. Waar levenssappen die enkele stam doorvloeien zullen ook vruchten groeien; is het niet op eenjarig dan wel op tweejarig hout. Maar het komt te voorschijn. De bloeitijd zal rijker zijn dan het jaar ervoor. De akker zal meer geven aan rijke oogst, Wat eens met tranen gezaaid is, zal opkomen en binnengehaald worden met gejuich. Daar moet je maar aan denken wanneer je midden in de winter je kale akker zo vreemd, ongebruikelijk en troosteloos ziet liggen, of je vruchtboom zo doods voor je lijkt te staan.

Ik geloof vast en zeker, dat hoe koud de winter ook zal zijn, het kan niet de kracht van het levende zaad breken.

Een belofte Gods in wintertijd: Straks komt het voorjaar!

 

De hemelse gewesten -2- door Hessel Hoefnagel
Een bewuste beleving -2- door Hessel Hoefnagel

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

De drie hemelen

Paulus werd “opgetrokken” in de derde hemel, die ook “paradijs” genoemd wordt, 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 4 (2 Kor. 12:01-04).

Er moet dus ook vanuit de bijbel een eerste en een tweede hemel gelokaliseerd kunnen worden. In ieder ge­val is het al te simpel om enkel te spreken van de he­mel, die dan (hopelijk) de eeuwige verblijfplaats zal worden na het aardse leven.

Het begrip “hemel” kunnen we wel op Bijbelse gronden hanteren als onderscheiding van de “aarde” als zichtba­re wereld en van het “dodenrijk” als gevangenis van de geesten, die ongehoorzaam zijn geweest, dus gezondigd hebben vergelijk 1 Petr. 3 vers 19 (1 Petr. 03:19).

De “hemelse gewesten” of het “Koninkrijk der hemelen” betreft de eerste hemel. Daarin wordt de mens-in-Christus, d.w.z. gedoopt in de heilige Geest, geplaatst om te wandelen, te strijden en te overwinnen over de aan­vallende machten der duisternis. De Heer sprak reeds tegen Zijn discipelen, dat ze duivelen zouden uitdrij­ven, zieken zouden genezen en doden opwekken, Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08). Ze zouden de machten moeten ontmaskeren, is openlijk ten toon stellen), ontwapenen en over hen zegevieren vergelijk Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Deze “strijd in de hemelse gewesten” gaat door totdat deze “lucht” geheel gezui­verd is van boze machten en zelfs Satan zelf is uitge­schakeld en in de “poel des vuurs” geworpen, Openbaring 20 vers 10 (Openb. 20:10).

De “eerste hemel” is dan voorbijgegaan, evenals de “eerste aarde”, alsmede de “eerste dood”, die als “zee” wordt voorgesteld, Openbaring 21 vers 1 (Openb. 21:01). Zij zijn dan geoor­deeld en gezuiverd van alles, wat door de machten der duisternis vanaf het begin is bewerkt.

Er is dan sprake van een “nieuwe hemel” en een “nieuwe aarde” vanwege deze totale reiniging. Naast de volmaak­te gemeente van Jezus Christus, die als “zonen Gods” is geopenbaard, bevinden zich in deze tweede hemel alle rechtvaardigen van alle tijden, die zijn opgestaan, om­dat de Dood en het dodenrijk hun doden moesten loslaten, Openbaring 20 vers 13 (Openb. 20:13). Zij komen niet zonder ons tot volmaakt­heid, Hebreeën 11 vers 39 en 40 (Heb. 11:39-40). De gemeente van Jezus Christus, waarvan Hijzelf het Hoofd is, brengt deze grote schare eveneens tot het volle heil. Zij worden vervuld met de­zelfde Geest van Jezus Christus, zodat het uiteindelijk “één kudde en één Herder” is, Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16).

Er is geen voorstelling te maken van het tijdsbestek, waarin al deze dingen zich voltrekken. Tijd speelt geen enkele rol bij de grote (Her)Schepper van alle dingen. Bij Hem is duizend jaar als één dag en andersom, 2 Petr. 3 vers 8 (2 Petr. 03:08). Met betrekking tot deze dingen kunnen we alleen maar spreken over “eeuwigheid”, zoals er ook sprake is van het eeuwig evangelie, Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06).

Wanneer deze “tijd” haar volheid heeft bereikt zal het “einde” zichtbaar zijn. Het “paradijs Gods” is dan vol­tooid en in volkomen functie, zoals de Schepper van he­mel en aarde van oorsprong af heeft bedoeld. Dan is de “derde hemel” bereikt, waarin enkel gerechtigheid woont en waarin God alles in allen is 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). Een heerlijke basis voor het eeuwig doorgaande werk van de grote Schepper met de mens als partner.

De strijd in de hemelse gewesten

De strijd in de hemelse gewesten is dus beslist niet slechts een noodzakelijk gevolg van vaak onberekenbare aanvallen van de duivel, maar ze is een opdracht voor de christen om dwars door moeite en verdrukking heen de goddelijke bestemming te verkrijgen.

De strijd in de hemelse gewesten was er al voor de grondlegging der wereld, toen er duisternis lag over de vloed en de aarde woest en ledig was Genesis 1 vers 2 (Gen. 1:2).

Duisternis (dood), woestheid (wanorde) en ledigheid (onvruchtbaarheid) zijn totaal vreemd aan het wezen van de Schepper en Zijn schepping. Zijn Geest zweefde, in de Staten vertaling broedde, op de wateren, om daaruit leven en vruchtbaarheid te doen ontstaan, passend in de sfeer van licht, die het koninkrijk van God kenmerkt.

De Schepper doorbrak de sfeer van de Dood door Zijn ge­zaghebbend Woord te spreken: “Er zij licht”, Genesis 1 vers 3 (Gen. 1:3). Licht is de basis van het leven, dat zich daarna in on­eindige variaties kon ontwikkelen.

Vla de ogenschijnlijk lange weg van de eerste mens, het nageslacht van de eerste Adam, werd het Woord van de Schepper “vlees” in Jezus Christus. Hij was de Zoon van God met de heerlijkheid als “eerstgeborene van de Va­der”, waarin de genade en waarheid van God gestalte hadden, Johannes 1 vers 14 (Joh. 01:14).

Deze eerstgeborene van de Vader wordt ook de “eerstge­borene van de hele schepping” genoemd. Hij is het “pro­totype” van de mens, zoals de Schepper zich van oor­sprong af had voorgesteld. Omwille van deze mens en diens nageslacht werden alle dingen geschapen, zowel in de (onzichtbare) hemelen als op de (zichtbare) aarde. Deze mens, mensheid in Jezus Christus is het “beeld” (uit­drukking, belichaming) van de onzichtbare God. In dit beeld openbaart zich de Schepper.

Deze nieuwe mens, mensheid komt tevoorschijn uit de “dood”, waarin de eerste van deze nieuwe schepping werd “onder— gedompeld” of “gezaaid”, vergelijk 1 Korinthe 15 vers 40 tot en met 45 (1 Kor. 15:40-45). De bijbel noemt dit “wedergeboorte”, waarbij de oude mens wordt af gelegd en de nieuwe wordt aangedaan, Efeze 4 vers 22 tot en met 24 en Kolossenzen 3 vers 9 (Ef. 04:22-24; Kol. 03:09). Terwille van deze nieuwe mens, mensheid is er ook sprake van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, Openbaring 21 vers 1 (Openb. 21:01) als passende omgeving.

Om deze nieuwe mens te verwekken, voerde de Schepper Zijn strijd in de hemelse gewesten, vasthoudend aan Zijn uitgangspunten. Hij schakelde hierbij de mens in, hoewel die als gevolg van de zondeval onder de heer­schappij van de Dood was gekomen. Direct na de zondeval profeteerde de Schepper over het “zaad van de vrouw”, dat de “kop van de slang” zou vermorzelen, Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

Als gevolg van de zonde(val) van de eerste mens is de Engel van de Dood (verderfengel) de goede en volmaakte schepping binnengedrongen, Romeinen 5 vers 12 tot en met 14 (Rom. 05:12-14). De mens was aangewezen als de rechtmatige heerser over de “werken van Gods handen”, om ze te doen ontplooien tot het doel waarvoor ze geschapen waren. Toen deze echter in­ging op de misleiding van de “leugenaar van den begin­ne” en “vader (verwekker) van de leugen”, Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44), opende hij daarmee de poort, waardoor de Dood en zijn gevolg konden binnendringen met zijn sfeer van duister­nis en vruchteloosheid. Als gevolg daarvan was de mens gedoemd tot een wandel op aarde, waarvan de “wijze” koning Salomo in Prediker 1 vers 1 tot en met 11 terecht zei, dat alles ijdelheid is en on­uitsprekelijk vermoeiend (Pred. 01:01-11).

De hemel, waar God de mens een plaats had toegedacht als medewerker bij Zijn “strijd in de hemelse gewes­ten”, werd een gesloten boek. Als beeld daarvan werd de mens weggezonden uit de “hof van Eden” en uit de gemeenschap met de “boom des levens”, Genesis 3 vers 22 tot en met 24 (Gen. 03:22-24).

De al of niet godsdienstige mens zonder Christus blijft onderworpen aan de “wereldgeesten” en is geestelijk niet meer dan een slaaf, ondanks godsdienst en goedwil­lendheid. In de volheid van de tijd, door de Schepper Zelf vastgesteld, heeft Deze echter Zijn Zoon uitgezon­den temidden van de geknechte mensheid. Sinds de “moederbelofte” aan Adam en Eva, Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) schakelde God de mens in om Zijn Zoon voort te brengen, zodat deze tevens de “zoon des mensen” zou zijn. Hij vond Maria bereid om de “moeder des Heren” te worden, Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38). In Jezus Christus bereidde God Zichzelf een lichaam van vlees en bloed, waarvan de slachtoffers en spijsoffers van het Oude Verbond slechts schaduwbeelden waren, Psalm 40 vers 7 tot en met 9 en Hebreeën 10 vers 1 (Ps. 040:007-009; Heb. 10:01). Hiervan profeteerde reeds de vader van alle gelovigen, Abraham, toen hij sprak tot zijn zoon Izak: “God zal zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer”, Genesis 22 vers 8 (Gen. 22:08). Vanwege dit grote geloof werd Abraham bovenmate gezegend en in zijn nageslacht op aarde werkte God toe naar Zijn voornemen om de ware mens te openbaren.

Dit is de kern van de strijd in de hemelse gewesten. Door de profeet Jesaja werd dit feit reeds aangeduid als “Immanuél”, God met ons, Jesaja 7 vers 14 en Jesaja 8 vers 8 tot en met 10 (Jes. 07:14; Jes. 08:08-10) en in de geboorte van Jezus werd het bevestigd, Matteüs 1 vers 23 (Matt. 01:23).

De strijd in de hemelse gewesten is gericht op de over­winning over Dood en dodenrijk. De Schepper stelde Zich in deze strijd (schijnbaar) kwetsbaar op. Voor de dui­vel en zijn engelen, die opereerden vanuit de claim van de Dood op de schepping van God, was het onbegrijpelijk dat God een baby liet geboren worden, in plaats van op­nieuw een mens te formeren zoals de eerste Adam. Vanuit hun blinde haat, die geworteld is in hun onbeschrijf­lijke angst vanwege het komende oordeel, trachtten ze deze baby te vermoorden, Matteüs 2 vers 16 tot en met 18 (Matt. 02:16-18). Zij wisten uit de profetieën en de door de Schepper gegeven belof­ten, dat éénmaal het “zaad van de vrouw” zou komen en dat dit zaad “de kop van de slang” zou vermorzelen.

De Heer Jezus nam als dé mens naar de bedoeling van de Schepper, de strijd in de hemelse gewesten van de Vader over. Van deze “zoon des mensen” kon God meermalen ge­tuigen: “deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik een wel­behagen heb”, Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17). In deze Zoon kon Hij Zijn Woord gestalte geven en het “laatste der dagen” laten ingaan, Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 1:1 e.v.).

 

Innerlijke genezing door Evert van de Kamp

 

“Christus is voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden” (Heb. 05:09).

“Hij heeft onze zwakheden op zich genomen ” (Matt. 08:17).

“Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp” (Rom. 08:26).

Menigeen wordt in zijn leven gekweld door dingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Er zijn wonden geslagen. Schrijnende pijnen worden bij tijd en wijle weer scherp gevoeld. De tijd heelt kennelijk niet alle wonden.

Al die herinneringen proberen onze gevoelens, onze opvattingen, onze relaties te beïnvloeden; zelfs onze kijk op het leven en God, op andere mensen en onszelf. Wedergeboorte en doop met de Heilige Geest geven niet automatisch de oplossing voor deze emotionele problemen. Een gezonde geloofsrelatie met de Heer doet weliswaar veel verdwijnen, maar dikwijls zijn de wonden echter zo diep dat er meer moet gebeuren. De kennis hierover is de laatste jaren gelukkig enorm toegenomen.

Wat is innerlijke genezing?

Naast de lichamelijke genezing spreken we over innerlijke genezing. De innerlijke mens is ons binnenste gemoed, zegt het woordenboek. Nog beter is het te spreken over de geestelijke mens. Die wordt van dag tot dag vernieuwd, zegt Paulus, 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16).

In de Bijbel is sprake van God liefhebben met hart en ziel. De ziel omvat drie dingen: de wil, het gevoel en het verstand. Daaronder ligt het onderbewuste. Zijn de wil, het gevoel en het verstand niet in harmonie met elkaar, gaan ze een eigen richting uit, dan raakt de mens uit zijn geestelijk evenwicht. Dat kan leiden tot allerlei emotionele problemen en lichamelijke ziekte. Het verwonde innerlijk vraagt om innerlijk herstel en genezing.

Volgens de Methodistische voorganger Dr. Seamands is innerlijke genezing ‘het bidden voor beschadigde emoties en niet genezen pijnlijke herinneringen.

Er moet ruimte komen voor het werk van de Heilige Geest met speciale genezing in pijnen en wonden. Bennet zegt: ‘Innerlijke genezing is samenwerken met de Heer om ons door Hem te laten genezen en van onze psychische natuur de dingen te laten verwijderen die de vrije stroom van de Heilige Geest blokkeren’. Ook hier geldt dat Jezus onze Heer er steeds op uit is om te genezen.

Innerlijke pijn

Bijna iedereen heeft weet van innerlijke pijn. Alleen niet iedereen heeft zulke diepe wonden. Je kunt al voor je geboorte beschadigd zijn. Bijvoorbeeld omdat je een niet gewenst kind was. Je werd al vanaf je prille begin afgewezen. Men had liever een jongen (stamhouder) gekregen dan een meisje of omgekeerd. Je bent er nu eenmaal, maar eigenlijk wordt je niet aanvaard zoals je bent. Het geeft een gevoel van verworpen te zijn.

Ruzie, echtscheiding, ziekte, een sterfgeval, geen echte liefde gekend hebben, op school aan de kant gezet zijn, het zijn allemaal zaken die verwondingen en verlies kunnen opleveren. Allerlei omstandigheden kunnen een mens diep kwetsen. Ik noem maar een paar woorden als: oorlog, concentratiekamp, (kinder)mishandeling, incest, aanranding, onreinheid, abortus, isoleercel, hebzucht, jaloezie, schuldgevoelens,     angst,

zelfverwijt, verleiding tot zonde, etc. Zo zijn er hele verwondingsgebieden.

Daarbij moeten wij waken voor twee uitersten. Het eerste is dit alles tot demonisch gebied verklaren. Er is wel sprake van boze beïnvloeding, maar lang niet altijd is een mens geheel of gedeeltelijk bezet door één of meer demonen. Om dat te onderscheiden is de gave van de onderscheiding der geesten nodig. Boze geesten kun je uitdrijven als ze er ook werkelijk zijn en dat laat de Heer wel zien.

Het tweede is dat we de dingen gaan versimpelen. Zo in de trant van: ‘Je moet je Bijbel lezen en vooral veel bidden. Je gelooft toch? Als je een geestelijk mens was, zou je deze problemen wel de baas kunnen’. Wie zo handelt, legt wel een extra zware last op iemand die veel pijn lijdt en die vergeefs heeft gevochten tegen een diepgeworteld psychisch of geestelijk probleem. Je verdubbelt de zwaarte van zijn gevoel van schuld en wanhoop.

Veel beschadigingen lopen wij op als gevolg van het feit dat wij deel uitmaken van een zondige wereld:     erfelijke ziekten,

ongelukken. Tal van verwondingen worden veroorzaakt door anderen of door persoonlijke zonde. Een paar symptomen:

Gevoel van onwaardigheid en minderwaardigheid.

Het gevoel van: ik ben niets. Ik breng er nooit wat van terecht. Niemand houdt van me. Niemand luistert naar me. Het is allemaal niet voor mij.

Perfectionisme.

Dat gevoel zegt: ik doe het nooit helemaal goed (perfect). Al doe ik nog zo mijn best, ik kan het mijzelf, anderen en God nooit naar de zin maken. Ik moet nog beter mijn best doen. Schuldgevoelens jagen je voort. Je hebt nooit rust.

Overgevoeligheid.

Je ziet dingen die andere mensen niet zien en je voelt wat anderen niet voelen. Je denkt: die ander heeft vast wat tegen mij.

Angst.

Vrees om te falen. Daarom begin ik maar nergens aan. Ik blijf maar liever toeschouwer, ik zie wel. Angst om beslissingen te nemen is het gevolg.

Het hele terrein van de seksualiteit.

Daarmee niet goed (gezond) mee kunnen omgaan. Woorden als overspel, prostitutie, incest, abortus, verkrachting, homoseksualiteit, etc. zeggen meer dan genoeg.

Een apart chapiter is de relatie tussen depressie en innerlijke genezing. Dat is een moeilijke materie. Een depressie kan je enorm naar beneden drukken. Je valt als het ware in een diepe kuil. Depressie komt heel veel voor, maar is geen teken van ongeloof of zonde. Het kan zo maar ineens op je vallen als een soort van overval of heel langzaam over je komen. Door oorzaken van buitenaf en ook van binnenuit. Het hele leven wordt er door ontregeld. Psychisch wordt het gevoelsleven in elkaar gedrukt. Men voelt zich apathisch, somber, leeg, bedreigd, angstig. Liefde, blijdschap, positieve gevoelens zijn weg. De wil wordt verlamd en er is geen energie meer. Het denken wordt geremd. Interesse, concentratie, geestkracht nemen af. Men voelt zich waardeloos en het geloofsleven krijgt een flinke knauw. De relatie met God geeft kortsluiting. Men zou er wel niet meer willen zijn. Genezing is vaak niet makkelijk.

Er kunnen veel diepe wonden geslagen zijn. En die zijn niet zomaar weg. Ook niet bij mensen die de Bijbelse boodschap van het evangelie gehoord hebben. Vaak is die helende boodschap (nog) niet doorgedrongen tot het beschadigde innerlijk zelf. De diepe innerlijke wonden moeten aangeraakt en genezen worden door Jezus zelf.

Innerlijke genezing is nodig

Na al het bovenstaande is het nog nauwelijks een vraag hoe broodnodig een diepe, doeltreffende weg van innerlijke genezing nodig is. Ontelbaren snakken er letterlijk naar. Het doel van innerlijke genezing is herstel tot emotioneel gezonde mensen. Mensen vrij van emotionele en        psychische gebondenheid door ervaringen in het verleden. Bepaalde delen van ons leven hebben een speciale genezing door de Heer nodig. Gewoon gebed of de eigen wilskracht zijn niet toereikend. Er is allereerst een bepaald soort benadering en begrip voor nodig. Een onjuiste ‘programmering’ in het verleden moet ongedaan worden gemaakt. Door ‘hervorming van denken’ kan dat. Meestentijds kiezen verwonde mensen echter eerst een andere weg.

  1. Het eerste meest voor de hand liggende wapen is verdringing. Je wil aan een bepaalde onaangename ervaring pertinent niet meer denken. Het mag niet meer naar boven komen. Maar je speelt in werkelijkheid een triest spelletje met jezelf. Vroeg of laat springt het weer tegen je op.
  2. Het tweede wapen is zelfmedelijden. Je probeert bij de ander medelijden voor jou op te wekken. Je bent er immers zo naar aan toe en zo krijg je de zo begeerde aandacht. Dat herhaal je. Maar als je dan die aandacht niet in voldoende mate krijgt, verdrink je opnieuw in de eenzaamheid.

Zelfmedelijden is de kortste weg naar depressies en brengt geen herstel.

3.De derde mogelijkheid is hulp gaan zoeken bij de arts, psychiater of therapeut. Onder hen zijn goede hulpverleners en uiteraard minder         goede.

Medicijnen verdoven wel, maar genezen niet. Sommige helpers willen zich niet met het verleden bezighouden.

Anderen menen dat je alles wat je dwars zit er maar uit moet gooien, naar buiten. Schreeuw het er maar uit. Het moet er natuurlijk uit, maar dan moet je het wel in de handen van Jezus leggen.

Psychoanalisten proberen uit te vinden waar iets vandaan komt. Maar weet je dat eenmaal, dan ben je er nog niet, dan begint het eigenlijk pas. Hun oplossing is: leer er maar mee te leven. De waarde van de psychologie wordt nogal eens overschat.

Voor werkelijk herstel moeten wij terug naar de Heer. Hij geneest de gebrokene van hart en verbindt hun wonden, Psalm 147  vers 3 (Ps. 147:003). Hij verlost de verslagenen van geest, Psalm 34 vers 19 (Ps. 034:019). Christus is met ons al de dagen tot aan de voleinding der wereld, Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20). Hij is gisteren en heden dezelfde, Hebreeën 13 vers 8 (Heb. 13:08). Je mag je verwondingen zelf bij Hem brengen en vragen: Genees ze Heer!

Diepere wonden vragen om pastorale begeleiding en hulp. Zoek die hulp! Dat is je eigen verantwoordelijkheid.

Goddelijk herstel

Gods Geest is in staat om diep in het onderbewuste door te dringen. De Heer wil en kan de gevolgen van pijn uit het verleden, die  ons negatief beïnvloeden tot in de wortel wegnemen. Alle herstel is het werk van        Jezus  en wij mogen

hetzelfde doen in zijn Geest en in zijn kracht.

De Heilige Geest is onze goddelijke raadgever, de goddelijke psychiater. Hij kent ons probleem, Hij weet de oplossing en Hij verlangt er intens naar ons de weg naar de volledige genezing te wijzen.

Maar zonder onze medewerking gaat het niet. Om genezing te vinden voor beschadigde emoties bij God moet je zelf ook aan het werk.

Loop niet voor de problemen weg.

Kijk ze recht in de ogen. Alle afschuwelijke, weggestopte herinneringen van vroeger verbonden met diepe nare gevoelens. En neem de moed om er met een ander over te praten, Jakobus 5 vers 16 (Jak. 05:16). Dat niet doen kan een oorzaak zijn dat wij geen innerlijke genezing ontvangen.

Draag zelf de verantwoordelijkheid van wat is gebeurd.

We staan zo gauw klaar om anderen of de omstandigheden de schuld te geven. We koesteren zo gemakkelijk wrok en haat. Er is geen genezing als we niet ophouden iedereen de schuld te geven. Besluit zelf de verantwoordelijkheid te

aanvaarden.

Stel jezelf de vraag of je wel echt genezen wil worden (Joh. 05:06).

Dit is echt geen overbodige vraag. Sommigen willen alleen maar over hun problemen praten en/of medelijden opwekken.

Vergeef iedereen die bij je problemen is betrokken.

Je kunt je niet permitteren niet te vergeven. En als je het niet kunt, ben je er dan wel toe bereid?

Wil je niet vergeven, dan kan er niets voor je gedaan worden. Het aanvaarden van je verantwoordelijkheid en het vergeven van anderen zijn bijna hetzelfde. Het zijn eigenlijk twee kanten van dezelfde zaak.

Vergeef jezelf.

Je hoort wel eens: ‘Ik weet dat God mijn zonden heeft vergeven, maar ik kan het mezelf niet vergeven’. Dit klopt natuurlijk niet. Dan moet je jezelf vergeving schenken.

Vraag de Heer wat je werkelijke problemen zijn en hoe je daarvoor moet bidden.

De Heilige Geest weet waaraan Hij moet werken. Hij bidt in en door ons, Romeinen 8 vers 26 (Rom. 08:26). Ook schakelt Hij anderen in om ons te helpen.

Bij dit alles is wat je zelf wilt van primair belang. De cruciale vraag is: wat wil ik met mijn leven? Kies ik voor het doen van de wil van God of volg ik mijn eigen wil? Alleen de onvoorwaardelijke keuze voor het Koninkrijk van God en de Naam van de Heer is de enige juiste keuze. Alle ‘gekraakte’ gevoelens kunnen in de weg met de Heer worden genezen.

Het gaat om het herstel van de hele mens. Hij wil met zijn balsemende liefde met ons het eigen beschadigde leven vanaf het begin doortrekken om ons maar te kunnen helen. Desnoods gaat Hij met ons terug tot voor onze geboorte.

Hersteld leven

Tenslotte de misschien toch nog prangende vraag: is werkelijk hersteld leven mogelijk? Het enig juiste antwoord is een volmondig ‘ja’. Want God is niet veranderd. Bij Hem is zelfs geen zweem van ommekeer, Jakobus 1 vers 17 (Jak. 01:17). Hij verandert mensen blijvend.

Wanneer is iemand volkomen hersteld? Als hij aan zijn wonden kan terug denken zonder dat die oude nare gevoelens er nog bij zijn. Als het geen enkele pijn meer doet. En dat innerlijk geestelijk herstel is een enorme bijdrage aan psychisch en lichamelijk herstel.

Maria de Groot schreef:

‘Vader, wie anders is het dan U die ons redt uit de angsten van onze kindertijd die ons verandert.

Zelfs wie diep zit weggedoken in zijn spijkerharde herinneringen ziet een uitweg en wordt vrij. Eén gebaar met Uw hand en wij staan in de ruimte. Spoken, vooroordelen en obsessies: verdwenen zijn ze, vergaan tot niets voor u die alles bent vriendschap en vrede glinsterende rechtvaardigheid’.

Jezus Christus is ons van God geworden: verlossing.

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Het lege is voor de legen, het volle is voor de vollen.

-Degenen die aandacht verdienen worden vaak overwoekerd door degenen die aandacht opeisen.

-Wie goed doet God ontmoet.

-Een christen is het levend bewijs van God.

-De boze is tot niets goeds in staat.

-Een blinde die geleid wordt door een blinde, kan niet zien dat zijn leidsman, die zegt dat hij ziet, ook blind is.

-Gods werk kan het daglicht goed verdragen.

Wie op twee gedachten hinkt wordt gauw moe.

-Goed Voorbeeld doet goed volgen.

-Maak van je hemelse roeping je beroep.

 

 

Gaat u ook mee met de boot? Gert Jan Doornink

 

Op het moment dat ik dit schrijf is het begin februari en volop winter. Voor het eerst sinds vier jaar is er weer een echte vorstperiode met strenge vorst. De zomer lijkt daardoor verder weg dan ooit, maar toch duurt het maar enkele maanden meer en het is weer zomer. En zomer betekent ook vakantietijd, die uiteraard op zeer verschillende wijze wordt doorgebracht. Heel wat kinderen Gods hebben er echter behoefte aan om, althans een deel van hun vakantie, door te brengen met andere kinderen Gods in één of andere opbouwweek of conferentie. Het is een unieke kombinatie van recreatie en geloofsopbouw.

Alleen reeds het leren kennen van andere kinderen Gods, met vaak een geheel andere geestelijke achtergrond, werkt zeer verrijkend.

In dit nummer hebben wij enkele mogelijkheden aangegeven. Op één ervan wil ik wat nader ingaan. Het betreft de bootvakanties vanuit Enkhuizen. Deze worden nu reeds enkele jaren georganiseerd door het echtpaar Jacob en Marry Roosendaal. Vorig jaar werden er zelfs twee weken gehouden. Bij één ervan was ikzelf ten nauwste betrokken en wil daar graag iets over vertellen. Het was mijn eerste ervaring in dit opzicht en ik kan niets anders zeggen dan dat het een buitengewoon geslaagde week was.

Op maandagmorgen 16 juli vertrok ‘Ut Arkien’, want zo heet het schip, vanuit de haven van Enkhuizen richting Marken waar de eerste nacht werd doorgebracht. Van daaruit werd via de sluizen bij Almere de Utrechtse Vecht opgevaren. Vanaf dit riviertje hadden we een schitterend uitzicht op de vele fraaie buitenplaatsen en kastelen die zich hier bevinden. Later in de week werd via de Randmeren onder andere nog gevaren naar Harderwijk, Nijkerk en

Bunschoten-Spakenburg.

Uiteraard werd er iedere nacht aangelegd in een plaats, waar dan tevens voldoende gelegenheid was om te winkelen, bezienswaardig­heden te bekijken, etc.

Omdat ik gevraagd was deze week als ‘geestelijk verzorger’ mee te gaan, was er iedere avond een samenkomst, waar ik een vijftal inleidingen hield over het onderwerp: ‘In dienst van Gods Koninkrijk’. Diverse aspecten van dit belangrijke onderwerp, zoals roeping en verkiezing, werden uitvoerig met elkaar besproken. Er werd natuurlijk ook veel gezongen, terwijl er – ook overdag – voldoende gelegenheid was voor gesprek en eventuele voorbede.

Er was een uitstekende sfeer onder elkaar, wat mede veroorzaakt werd door de sublieme wijze waarop het ‘schippersechtpaar’ Jacob en Marry Roosendaal alles hadden georganiseerd. Jacob als schipper, terwijl Marry voor de inwendige mens zorgde. En hoe! Alles was tot in de puntjes verzorgd.

‘Ut Arkien’ is geen luxe cruiseschip, maar een verbouwd binnenvaartschip. Maar juist dit gegeven gaf een geheel eigen karakter aan deze week. Overigens wordt ieder jaar veel aandacht besteed aan het verder verbeteren van de accommodatie. Zo werden de slaaphutten verder verbeterd, de trappen minder steil gemaakt en van leuningen voorzien. Er is een invalidenwagentje aan boord, terwijl momenteel het schip opnieuw wordt geverfd .

Ik hoop dat deze impressie verschillende van onze lezers en lezeressen doet besluiten om in de komende julimaand één van beide weken mee te maken! Ik adviseer u echter niet te lang te wachten met u op te geven, want het aantal deelnemers is beperkt tot maximaal twintig per week.

 

 

Opbouwweken

Franse opbouwweek

Ook dit jaar wordt er in de eerste week van juli weer een Franse opbouwweek gehouden. Vorig jaar was het aantal deelnemers niet minder dan 117, afkomstig uit Nederland, België, Frankrijk en Zwitserland. De konferentie met als sprekers Klaas Goverts en Sjaak Roose wordt weer gehouden in het vakantieoord: Maison Familiale de Vacances ‘Basinroche’ te Saulxurus. Saulxurus ligt in een zeer mooie omgeving. De conferentie duurt van zondag 1 juli tot en met zaterdagmorgen 7 juli, vertrek na ontbijt.

‘Ut Arkien opbouwweken

Evenals vorig jaar worden er dit jaar weer twee opbouw weken gehouden op het schip ‘Ut Arkien’. De vertrek- en aankomstplaats is Enkhuizen. De eerste week wordt gehouden van 8 tot en met 13 juli. De vaarroute loopt dan door de provincie Noord Holland, terwijl de Bijbelstudies worden verzorgd door G. J. R. Doornink. De tweede week is van 22 tot en met 27 juli. Er wordt dan gevaren door de kop van Overijssel en Friesland. Klaas Goverts verzorgt dan de Bijbelstudies. De kosten zijn ƒ 300,- per persoon per week. Voor verdere inlichtingen en opgave kunt u contact opnemen met Jacob en Marry Roosendaal Enkhuizen.

Zomerkamp voor jongens en meisjes

Reeds vele jaren organiseert de stichting ‘De Wegwijzer’ te Ridderkerk zomerkampen voor jongens en meisjes van 7 tot en met 16 jaar. Het kamp staat onder leiding van broeder en zuster Oelen en wordt dit jaar gehouden van 20 tot en met 27 juli. Bij Rijssen (O) zijn, net als vorig jaar, weer twee gezellige boerderijen gehuurd met een eigen bos en voetbalveld. Wat wordt er gedaan? Veel sport en spel, zoals zwemmen, volleybal, vlaggenroof. Maar ook kampvuur, speurtocht, zingen, Bijbelstudie, etc. Voor de tieners is er een apart programma. Alleen de maaltijden (door een beroeps kok) zijn gezamenlijk. Alles onder deskundige leiding, waarvan enkelen, jaren geleden voor het eerst als deelnemer mee gegaan zijn en het zo naar hun zin hadden dat ze nu zelf kampleiders zijn. De kosten zijn ƒ 120,- per persoon, all in. Verdere inlichtingen en opgave bij de familie G. Oelen Ridderkerk.

1991.01 nr. 321

Levend geloof 1991.01 nr. 321

Wat is onze verwachting? Wim te Dorsthorst

“God geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte. Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen maar worden niet moede; zij wandelen maar worden niet mat”, Jesaja 40 vers 29 tot en met 31 (Jes. 40:29-31) .

“Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 3:10-11) .

Verwachtingen hebben hoort bij de mens; dat geeft zijn leven inhoud, richting en kracht. Duidelijk spreken genoemde Bijbelgedeelten daarvan. Zo aan het begin van een nieuw jaar kan het goed zijn daar eens bij stil te staan. Hebben wij als volk van God verwachting? En wat is die verwachting? De mens in de wereld heeft ook verwachtingen. Rond de jaarwisseling werd daar weer veel over gesproken. Duidelijk is dan dat al die verwachtingen gericht zijn op het aardse bestaan.

Waar de schepping met verlangen op wacht

Maar dwars door dit alles heen heeft de mensheid ook nog een hele Bijbelse verwachting, al zullen weinigen zich dat concreet bewust zijn. De apostel Paulus zegt: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen “Gods”, Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20). Daarmee is er dus een gelijk gerichte verwachting met het volk van God en de wereld, zij het dan vanuit een totaal verschillend standpunt.

Alles lijkt in beweging te zijn in de wereld. Er wordt gesproken en geroepen over ‘vrede en eenheid’, terwijl de schepping ten onder gaat aan geweld, chaos, onvrede, verdeeldheid en angst. Onze Heer profeteerde over deze tijd met de woorden: “Want er zal een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal”, Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21). In Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10) noemt Jezus het: “de verzoeking die over de gehele wereld komen zal”. Maar de belofte van de Heer voor wie Hem blijven verwachten is: “Ik zal u bewaren in die ure van de verzoeking”. Terwille van de uitverkorenen, zegt Hij, zullen die dagen – die tijdsduur – in gekort worden, anders zou geen vlees behouden worden, Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22) . Dit is genade en liefde van God voor Zijn volk en de ganse schepping.

Het licht der wereld wordt niet weggenomen

De uitverkorenen, waar de Heer van spreekt, worden niet voor die tijd weggenomen, zoals vele christenen helaas geloven, maar zullen daar al verwachtende door heen moeten gaan. Als de gemeente werkelijk opgenomen zou worden, dan zou er een geestelijke duisternis zijn als nooit tevoren. Jezus zegt immers tot zijn discipelen: “Gij zijt het licht der wereld en het zout der aarde”, Matteüs 5 vers 13a en 14a (Matt. 05:13a-14a). En Paulus zegt dat de gemeente de draagster is van de waarheid, 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Hoe zou de Heer dan de gemeente weg kunnen nemen? Niemand zou de opdracht om het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld te prediken, nog kunnen vervullen, terwijl Jezus daar zelf van spreekt in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

In Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12) noemt Jezus duidelijk de gemeente: “de tempel Gods, en de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem”. Van dit nieuwe, hemelse Jeruzalem zal het licht uitgaan voor alle volken, Micha 4 vers 1 en 2 en Openbaring 21 vers 22 tot en met 24 (Micha 4:1-2; Openb. 21:22-24) . Niet van een aards Jeruzalem, wat de Bijbel vergelijkt met de berg Sinaï’ in Arabië en met Sodom en Egypte, Galaten 4 vers 25 en Openbaring 11 vers 8 (Gal. 04:25; Openb. 11:8). Zalig de mens die door de Heilige Geest deze dingen verstaat, de tijd onderkent waarin hij leeft en de Here blijft verwachten.

De belofte van de Heer is niet alleen te bewaren in die verdrukking en verzoeking maar Hij zegt: “Wie (hierin) overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan”, Openbaring 3 vers 12a (Openb. 03:12a) .

Er komt een nieuwe volheid van de tijd

Er begint zich opnieuw een volheid des tijds af te tekenen. Paulus zegt dat Jezus Christus in de volheid des tijds geboren werd, Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04). Het was de volheid des tijds van het oude verbond en de vrucht was het zolang voorzegde zaad Gods, Zijn Zoon, Jezus Christus. En zoals Maria zwanger was in de volheid des tijds van het ‘Woord’ dat vlees ging worden, zo is nu de gemeente zwanger en leeft toe naar het moment dat de zonen geboren zullen worden, die niet meer vleselijk, maar geestelijk zullen zijn. En zoals Jezus geboren werd uit een reine maagd, zo zal ook de gemeente een reine maagd dienen te zijn om zonen te kunnen baren. Paulus zegt immers dat hij de gemeente als een reine maagd voor Christus stelt, 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:2). En zoals Maria de moeder des Heren – de Zoon van de allerhoogste God – was, Lucas 1 vers 43 (Luc. 01:43), zo is de gemeente de hemelse moeder, Galaten 4 vers 26 en Jesaja 54 vers 1 (Gal. 04:26; Jes. 54:01) van de zonen die geboren gaan worden.

De Heilige Geest getuigt en overtuigt, evenals in de dagen rond de geboorte van Jezus Christus, dat profetieën vervuld gaan worden. De belofte van God gedaan aan Abraham, dat in hem alle volken gezegend zouden worden, wordt nu vervuld aan zijn ware zaad: Jezus Christus en de gemeente, Genesis 12 vers 3 en Genesis 28 vers 14 en Galaten 3 vers 7 en 8 en 16 en 29 (Gen. 12:03; Gen. 28:14; Gal. 03:07-08; Gal. 03:16; Gal. 03:29) . Wie deze verwachting heeft, stelt zijn leven daar helemaal op in en laat zich door de Heer van de gemeente heiligen en reinigen door’ het waterbad van het woord. Want Hij wil ( zelf de gemeente voor zich plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig en onbesmet zal zijn, Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

De verwachting van het volk van God is niet vaag maar berust op concrete profetieën en beloften die door de Heilige Geest helder geopenbaard worden, zoals Jezus zelf al beloofde dat de Heilige Geest ons de toekomstige dingen verkondigen zou, Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13). Voorwaarde is dan om met Johannes ‘in de geest’ de aarde te verlaten en binnen te gaan door de geopende deur in de hemel en daar te zien en te horen wat er geschieden moet, Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01). Daar zien we de grote verdrukking waar Jezus van sprak en de verzoeking die over de gehele wereld komen zal en waar het volk van God doorheen zal gaan.

De hele legermacht van satan maakt zich op om het Israël Gods te vernietigen. Grootmachten der duisternis, die tot de oordeelstijd gevangen zijn gehouden, komen nu op in de strijd tegen het volk van God, 2 Petrus 2 vers 4 en Judas vers 6 (2 Petr. 02:04; Judas 01:06). Het beest uit de afgrond verbindt zich met het beest uit de aarde om tegen de heiligen oorlog te voeren en om macht uit te oefenen over elke stam en natie en taal en volk, Openbaring 13 vers 7 en Openbaring 11 vers 7 en Daniël 7 vers 21 (Openb. 13:07; Dan. 11:07; Dan. 07:21). Daarom is het ook een verdrukking en verzoeking die over de gehele aarde komen zal.

Een overwinningsteken wordt opgericht

Maar in deze tijd zal er een banier – dat is een overwinningsteken – opgericht worden. Jesaja 59 vers 19 (Jes. 59:19) zegt: “Als de vijand zal komen, gelijk een stroom zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten” (Statenvertaling). In Openbaring 12 ziet Jezus hoe dit geschiedt. Hij ziet ‘een groot teken’, de vrouw, de gemeente die bekleed met heerlijkheid het zoonschap gaat baren. En hij ziet ‘een ander teken’, de draak, dat is de oude slang, die genaamd wordt duivel en satan, die de vrouw beangstigd en het kind wil verslinden zodra het geboren is. Maar Johannes ziet dat de vrouw baart en heerschappij oefent over het hele rijk van de draak vanuit de troon Gods, Openbaring 12 vers 1 tot en met 5 en Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:01-05; Openb. 12:09) .

En dan merkt Johannes ook nog op: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden”, Openbaring 12 vers 7 en 8 (Openb. 12:07-08). Er zijn tekenen en vreselijke gevolgen op aarde, dat is zeker en dat zegt Jezus ook, maar waar het werkelijk om gaat is een zaak in de geestelijke wereld. Het is geen strijd op aarde van volkeren, niet een strijd tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis; tegen de boze geesten in de hemelse gewesten, Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12). Deze strijd wordt gevoerd door een geestelijk volk, de banier van God, die opgericht wordt tegen het geweld van de vijand.

De grote verwachting va de gemeente

Van deze geweldige verwachting mag de gemeente van Jezus Christus vervuld zijn in deze tijd en met Maria zeggen: “Mij geschiede naar Uw woord”. Paulus spreekt in dit verband over het wezen gelijk worden aan Jezus Christus, de Zoon van God of het komen tot de volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus, Efeze  4 vers 13 (Ef. 04:13).

Als Paulus spreekt over de wederkomst van de Heer en over de dag des Heren, zegt hij: “… bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, … wanneer Hij komt, om op ‘die dag’ verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn”, 2 Thessalonicenzen 1 vers 7b en 10a (2 Thess. 01:07b en 2 Thess. 01:10a). Als men dit niet verwacht dan is er dus geen beantwoording aan het bevel van de Heer om Hem te blijven verwachten, Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20). Dat komt dan omdat er geen geloof geschonken is aan het getuigenis van Paulus en de apostelen, wat de Thessalonicenzen wel deden, 1 Thessalonicenzen 1 vers 6 en 2 Thessalonicenzen 1 vers 10b (1 Thess. 01:06 en 2 Thess. 01:10b). Ze waren een voorbeeld geworden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaje, 1 Thessalonicenzen 1 vers 7 (1 Thess. 01:07).

Paulus schrijft dan verder: “Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemel Zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn”, 1 Thessalonicenzen 1 vers 9 en 10 (1 Thess. 01:09-10).

De Heer geeft niet een bevel Hem te blijven verwachten, om het de gelovigen extra moeilijk te maken, maar Hem verwachten werkt een nieuwe kracht uit. Het heeft niets te maken met een passief afwachten, maar het werkt een kracht en schenkt een overvloed aan genade. Daarom zegt Jezus ook: “… maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht”, Jesaja 40 vers 31a (Jes. 40:31a) . Het is als een bron waar kracht uitgeput wordt als die verzoeking over de gehele wereld komt. Zó bewaart de Heer de zijnen in die verdrukking.

Het Griekse woord voor ‘verwachten’ in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), wordt in het algemeen vertaald met ‘volharding’. In de Bijbelse betekenis wil dit zeggen: ‘Staande blijven in die momenten, waarin alles schijnt samen te spannen om je tot afval te brengen’. Daarom is dat ‘verwachten’ niet zomaar een woord, maar een actieve werkzaamheid in de kracht van de Heilige Geest. Het bewerkt een dagelijks verwachten van de Heer in alle delen van je bestaan om zo te groeien naar die volwassenheid. Het is de toebereiding van de vrouw, ‘de gemeente’, voor de komst van hun Heer, Openbaring 19 vers 7 (Openb. 19:07) .

Hebreeën 10 vers 36 en 37 (Heb. 10:36-37) zegt: “Want gij hebt volharding, zelfde woord als in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10) nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij die komt, zal er zijn en niet op zich laten wachten”. Als wij deze verwachting bewaren, ook in 1991, zal de Heer ons bewaren in de verdrukking, die zich al duidelijk begint af te tekenen aan de geestelijke horizon, en zal het een goed en gezegend jaar zijn.

 

Gods almacht is Zijn liefde door Evert van de Kamp

 

God is enkel goed. Dus niet enkel goed plus nog iets anders dat daarmee in tegenspraak is. Te­recht, want God is licht en in Hem is in het ge­heel geen duisternis, 1 Johannes 1 vers 5 en 6 (1 Joh. 01:05-06). En in 1 Johannes 4 vers 7 (1 Joh. 04:07) lees ik: “De liefde is uit God” . In de verzen 9 en 16: “God is liefde”.

Mogen wij nu dezelfde conclusie trekken: God is enkel liefde en niet liefde plus nog iets an­ders, wat dan ook? Op die vraag is mijn antwoord een volmondig ‘ja’.

Als God dan enkel liefde is . . .

Je hoort het vaak zeggen: Als God werkelijk liefde is, hoe kan het dan in de wereld zo’n verschrikke­lijke puinhoop zijn? Op zoveel plaatsen honger, ziekte, pijn, eenzaamheid, geweld, onderdrukking, oorlog.

Je hoort ook: Als jullie zeggen God is enkel lief­de en God is enkel goed, en Hij daarom het kwade niet kan bewerken, zelfs als Hij dat zou willen, waar komt het kwade dan vandaan?

Of: Als God enkel liefde is, hoe zit het dan met zijn almacht? Want als God werkelijk almachtig is, dan kan Hij toch met één machtige ingreep een ein­de, een goed einde, ma­ken aan alle ellende: ziek­te, honger, dood en ver­nietiging.

Jullie zeggen: God is lief­de èn God is almachtig, maar rijmt dat wel? Wat zien we? Een god die niet in beweging komt. Waar was Hij toen onder andere zes miljoen Joden de gas­kamers werden ingedre­ven? Waarom redde Jezus zijn collega Johannes de Doper niet? Jezus was toch vlakbij? Waarom stuurde God wel een engel om Petrus te bevrijden en niet naar Jakobus? Had Petrus misschien een streepje voor?

Wat een vragen! Ook me­nig christen zit er mee. Een wirwar van denken waar kennelijk niemand meer uit komt. Toch heeft men dat steeds geprobeerd. Men wilde de liefde van God en zijn almacht naast elkaar plaatsen, of zelfs tegenover elkaar als zijnde twee kanten van God. En vervolgens trachtte men die twee met elkaar te la­ten rijmen.

Zondag 9 en 10 van de Heidelbergse Catechismus zijn daar voorbeelden van: ‘God kan al het kwade dat Hij mij in dit tranendal toe schikt, mij ten beste keren als een almachtig God en ook doen wil als een trouw Vader’. En…

‘gezondheid en ziekte, rijkdommen armoede en alle dingen, doet Hij niet bij geval, maar van zijn va­derlijke hand mij toekomen’.

Waarom laat God het toe?

Onze samenleving is vol geraakt van dit soort den­ken. Om te troosten zegt men soms: Het zijn de mensen niet die je dit aan­doen . Of in een andere situatie: God laat het toch maar toe…

Gelukkig, onze God doet ons niets aan. Hij heeft geen kromme stok nodig om iets recht te maken. Geen enkele vorm van on­gerechtigheid laat God toe. Dit zijn de leugens van de tegenstander. Diens ge­dachten zijn ons niet on­bekend. Veel mensen worstelen echter met dit soort zaken. Eigenlijk is er sprake van een heel akelig dilemma. Een dilemma is een netelig vraagstuk, een lastig probleem. Je moet een onmogelijke keuze ma­ken tussen twee moeilijke of onaangename zaken.

Ik wil proberen die twee onmogelijkheden duidelijk te schetsen: God is almachtig, met één ingreep kan Hij alles veranderen. Maar Hij doet dat niet. Dan kun je niet volhouden dat God enkel liefde is.

Of: God is enkel liefde, Hij wil het kwade niet, maar dan moet je vaststel­len dat God blijkbaar niet almachtig is.

Noch het één, noch het ander kan. Je moet ook niet proberen deze twee met elkaar in evenwicht te brengen. Dat kan een­voudig niet.

Op welke wijze is God almachtig?

Toch is God almachtig. Uiteraard zou ik zeggen. Maar je moet jezelf wel steeds afvragen: Hoe is God almachtig? Ds. P. B. Suurmond heeft daarover twee prachtige boekjes geschreven: ‘God is mach­tig, maar hoe?’ en ‘Waar is God?’

Wij hebben van God vaak een almachtige alleskunner gemaakt, een onbeweeglij­ke onbewogen computer- programmeur, ongenaakbaar hoog, beangstigend geheimzinnig en grillig. En we hadden daarvoor een heel vrome verklaring. We zeiden: Onze God is ook de onbegrijpelijke. Hij kan zich verborgen hou­den. Maar zo’n god, die goed en kwaad in zich bergt, is een demon. Die is dubbel.

Onze God is niet dubbel, gespleten, schizofreen. Nergens is God twee. God is één! Jezus sprak: “Hoor, Israël, de Here, onze God, de Here is één” . En later: “Ik en de Vader zijn één”, Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30).

God is niet de absolute alleskunner, de dictatoriale almachtige, zoals die ons zo dikwijls is voor geschilderd. Jezus is het gelaat van God. Maar zo’n god heeft de Heiland ons nooit laten zien. Hijzelf was ook geen alleskunner. Hij zei: “Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo”, Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19).

Jezus was een realist in de onzienlijke wereld. Zo sprak Hij: “Weest niet be­vreesd voor hen die het lichaam kunnen doden”, Matteüs 10 vers 28 (Matt. 10:28). Christus hield rekening met de te­genstander. Hij wist dat het wel eens anders ging dan God het zelf wilde.

Afrekenen met het dilemma

Het dilemma is duivels, van demonische aard, le­ring van boze geesten. Uit dezelfde ‘goede’ bron komt toch niet zoet en bitter water? Jakobus 3 vers 11 (Jak. 03:11). Met dit dilemma moeten we afrekenen. Het moet weg en dat kan als we Bijbelser gaan denken. Het dilemma houdt op te bestaan als je ziet dat de almacht van God niet een abstract, ongekwalificeerd ‘alleskunnen’ is. De Bijbel heeft het namelijk over een heel ander soort al­macht . Gods almacht is heel concreet in te vullen: die van de liefde.

Die liefde is zo machtig dat die alle duivelse mach­ten van negatie, duister­nis, dood, enz., uiteinde­lijk totaal overwint. Dat is een geestelijke strijd, waarvan Jezus na zijn op­standing zei: “Mij is gege­ven alle macht in hemel en op aarde. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”, Matteus 28 vers 18 tot en met 20 (Matt. 28:18-20).

In die strijd in de hemelse gewesten heeft Jezus de volmacht en de autoriteit van de Vader. In die he­melse gewesten zijn wij in Christus door een liefde­volle Vader met allerlei geestelijke zegen gezegend, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03).

We komen tot een machtig heerlijke conclusie: Gods almacht is Zijn liefde. Het meest indringende voorbeeld daarvan vinden we in Matteüs 27 vers 39 tot en met 43 (Matt. 27:27-39): “Voorbijgangers spraken lastertaal tegen Christus: … red Uzelf, indien u Gods Zoon bent, en kom af van het kruis! Overpriesters, Schriftgeleerden en oudsten spot­ten: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem gelo­ven . Hij heeft zijn ver­trouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen als Hij een welgevallen aan Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon”.

Hier maken mensen, aan­gezet door de machten der duisternis, de almacht van God volkomen belachelijk. Ze concluderen: de Ge­kruisigde kan eenvoudig onmogelijk Gods Zoon zijn. Anders zou Hij wel van dat kruis afkomen, maar dat kan Hij niet. Een god kan immers alles! En als God een welgevallen aan Hem heeft, Hem als Zoon accepteert, dan kan de Goddelijke Vader zijn ge­liefde Zoon daar toch niet laten hangen? De almach­tige God kan toch alles?

Verblind heeft niemand door dat God niet op deze manier almachtig is. Niemand ziet dat èn God, de Vader, èn Jezus, de Zoon, juist het gans onmogelijke doen. Hier manifesteert God ten voeten uit zijn almacht in nooit loslatende liefde.

Deze liefde heeft Jezus zijn leven lang laten zien. Almachtig in Gods liefde ging Hij rond, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) . Hij laat zien waar het kwaad vandaan komt. Elk optre­den van Jezus, elke gene­zing, elke uitdrijving van boze geesten, elk wonder is een illustratie van Gods almacht in liefde. Voor Hem bestond het door men­sen gemaakt dilemma niet.

De vraag die het meest gesteld wordt

Waar is God? In de hele wereld is dit de meest ge­stelde vraag. In alle tijden springt deze ‘schreeuw’ eruit. “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” (Komt uit Psalm 22:2. Jezus riep deze woorden aan het kruis, qqqq?

En toch is onze hemelse Vader in al dat lijden ‘adem dichtbij’. Dit laatste woord is van dominee Suurmond. Meteen rijst dan de vraag: Hoe is God dan nabij? Het antwoord is tweeledig:

Allereerst is God adem ­dichtbij in de Zoon des mensen, Jezus Christus. De vele verhalen in het Nieuwe Testament vertellen alle hoe Jezus als de ge­zondene des Vaders steeds nabij is. In almachtige liefde klinkt het steeds:

-Ga heen en zondig niet meer.

-Ga heen, uw geloof heeft u behouden.

-Ga heen, uw zoon leeft.

Ik zeg u, dochtertje, sta op, etc.

En God is niet veranderd! Jezus is ook nu dezelfde! Hij is onze machtige Hogepriester in liefde. U kunt dat nalezen in He­breeën 4 vanaf vers 14 (Heb. 04:14 vv.) en Hebreeën 5 vers 6 tot 10 (Heb. 05:06-10) Het zijn diep ontroerende woorden. De Heer, Hij houdt van ons als geen ander. Velen hebben in , hun leven door Jezus Gods almacht zelf ervaren.

Ten tweede is God bij mensen aanwezig door mensen. In 1 Korinthiërs 12 vers 27 (1 Kor. 12:27) schrijft Paulus: ‘Jullie zijn het lichaam van Christus’ . De gemeente is zelf lichaam van Christus. En de opdracht is dat li­chaam van Christus te on­derscheiden  1 Korinthe 11 vers 29 en 30 (1 Kor. 11:29-30) . Zoals in Christus de volheid van God was, zo ook in de gemeente, Kolossenzen 1 vers 19 en Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 01:19 en Kol. 02:09).

De Geest van God wordt in lichamen uitgestort. En in de harten de liefde Gods, Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05). Met Gods Geest vervuld kunnen wij, evenals Jezus, de ander adem dichtbij komen. Doen wij dat niet, dan onder­scheiden wij het lichaam des Heren niet.

De warme liefde van God in ons maakt het gemeente- zijn heel fascinerend. De gemeente is de ‘Herberg van Gods geluk’. Zij weer­spiegelt Gods liefde, Gods almacht in liefde. De ge­meente werkt haar geloof uit in liefde. Ten diepste moet het zo zijn dat de ge­meente van Christus Gods almacht is in liefde!

 

 

 

Bouwstenen door Duurt Sikkens

-Denk bij wat je zegt, zeg niet alles wat je denkt.

-Wie zichzelf verhoogt, vernedert de naaste. Wie zichzelf vernedert, verhoogt de naaste.

-Licht maakt alle dingen zichtbaar.

-De Ene zijn dood is ons brood.

-Als je een boekje wilt opendoen over iemand, kun je daartoe het beste de Bijbel nemen.

-Wie de kleinste niet eert is de Grootste niet weerd.

-Toen ik Hem ontmoette ging me een licht op.

 

De hemelse gewesten: Een bewuste beleving

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel -1-

Inleiding

Het begrip “hemelse gewesten” komt in een deel van de Bijbelvertalingen alleen voor in de brief van de apos­tel Paulus aan de christenen in Efeze. Het is een aan­duiding van de niet zintuiglijk waarneembaar, maar toch reëel te ervaren zogenaamde “geestelijke wereld”.

Geen verstandig denkend mens zal het bestaan van meer tussen hemel en aarde” ontkennen, al weet men niet al­tijd de ervaringen, die deze wereld betreffen, te plaatsen.

“Hemelse gewesten” is een weergave, die meer bedoelt dan alleen maar “hemel” als een (verondersteld) zalig oord, waar de innerlijke mens bij het sterven (hope­lijk) terecht komt. In de bijbel (N.T.) worden meerdere uitdrukkingen gebruikt, die de geestelijke wereld be­treffen. Zo is er sprake van het koninkrijk der heme­len, het Koninkrijk van God en van Jezus Christus, de hemel(en), een hemels vaderland en hemelse gewesten.

Duidelijk is, dat de begrippen “hemel” en “aarde” in de Bijbelse context in een breder verband gezien moeten worden. Zo ook de begrippen “dag” en “nacht”, “licht” en “duisternis”, “leven” en “dood” e.a.. Al deze begrippen zijn aardse schaduwbeelden van een geestelijke werkelijkheid, waartoe de Bijbel dient om de mens in de lijn van zijn eeuwige bestemming te brengen. De apostel Paulus verwoordde de verhouding tussen schaduw en werkelijkheid als volgt: ….wij zien niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig, 2 Korinthe 4 vers 18 (2 Kor. 04:18).

Voor het begrijpen van de oorsprong en bedoeling van alle dingen, is inzicht nodig. Daartoe ontvangt de ge­hoorzame volgeling van Jezus Christus de heilige Geest, zodat de wil van God -het goede, welgevallige en volkomene binnen het bereik van de mens komt, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Deze zal dan verstaan de dingen, die “boven” zijn en naar het verlangen van de eeuwige Schepper als “nage­slacht” van Jezus Christus tot ontplooiing en openba­ring komen vergelijk Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10).

Dit is de basis van de volgende uitwerking over een be­wuste beleving in de hemelse gewesten. Niet pas na het afleggen van het aardse lichaam, maar bij het afleggen van de “oude mens” en het aandoen van de “nieuwe mens, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige ge­rechtigheid en heiligheid”, Efeze 4 vers 22 tot en met 24 (Ef. 04:22-24).

De bestemming van de mens

De bestemming van de mens ligt dus van oorsprong af al hoger dan alleen maar op aarde. De mens is vanwege de geest, die de Schepper in hem deed wonen en met “ja­loersheid” begeert, Jakobus 4 vers 5 (Jak. 04:05) een hemels wezen. Hij is als zodanig bestemd als een “erfgenaam van God en mede- erfgenaam van Jezus Christus”, Romeinen 8 vers 17 (Rom. 08:17), bedoeld om in eeuwige gemeenschap met God te leven.

De mens is bestemd om evenals Jezus Christus, een af­straling te zijn van de ‘heerlijkheid van God en een af­druk van Diens wezen, Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03).

Door middel van de ware mens treedt de onzichtbare God naar buiten in goedheid, liefde, gerechtigheid, heilig­heid en waarheid. De mens is bestemd om de scheppende mogelijkheden van de Almachtige uit te dragen, daartoe bijgestaan door de legerscharen van engelen als dienen­de geesten, Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14).

Toen de eerste mens en zijn nageslacht onder de heer­schappij van de Dood kwam vanwege de zonde, moest eerst deze claim verbroken worden, alvorens de mens tot zijn verheven bestemming zou kunnen uitgroeien. Het is Jezus Christus geweest, die als “Zoon des Mensen”, verbonden met de Geest van God, de “banden van de dood” verbrak, Psalm 18 vers 5 en 6, Psalm 116 vers 3 en Handelingen 2 vers 24 (Ps. 018:005-006; Ps. 116:003; Hand. 02:24).

Daardoor kan het bevrijdende Woord van God als “levend water” de “dorre woestijn” van de innerlijke mens weer vruchtbaar maken en geschikt voor de goddelijke bestem­ming, Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14). Door het Woord van God wordt de levens­geest van de mens opgewekt, zodat zij ontwaakt en op­staat van tussen de doden uit, om verbonden te worden met de heilige Geest (Ef. 05:14). Zo ontwikkelt de “we­dergeboren” mens zich als een “nieuwe schepping”. Dit is de ware christen, een “mensenzoon”, verbonden met de Geest van God en gelijkvormig aan het beeld van de eer­ste Zoon van God, Jezus Christus. Deze nieuwe mens wordt bewust door God geplaatst in de hemelse gewesten, zoals in het schaduwbeeld de eerste mens geplaatst werd in de hof van Eden, Efeze 2 vers 6 en Genesis 2 vers 15 (Ef. 02:06; Gen. 02:15).

De “hof van Eden”

De “hof van Eden” wordt vaak ten onrechte ook “para­dijs” genoemd vanwege de “boom des levens” waarvan sprake is in Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07).

Tot op zekere hoogte was de hof van Eden een lusthof, waaraan de goddelijke waardering “zéér goed” kon worden toegekend, dus volkomen beantwoordend aan de bedoeling van de Schepper.

Toch was hier nog geen sprake van “paradijs” als uit­drukking van de onuitsprekelijke heerlijkheid van de “derde hemel”, waarin de apostel Paulus in een visioen werd opgetrokken 2 Korinthe 12 vers 2 tot en met 4 (2 Kor. 12:02-04) en waarover de Heer Je­zus sprak aan het kruis tegen de moordenaar, die Hem als Heer (h)erkende, Lucas 23 vers 43 (Luc. 23:43).

In het “paradijs” komt zeker niet de kronkelende “slang” voor met zijn verleidende woorden en evenmin de “boom van kennis van goed en kwaad” met zijn vrucht, die tot de dood voert. Deze twee elementen zijn echter kenmerkend voorde aardse hof van Eden en nog wel in de directe omgeving van de “boom des levens” temidden van alle andere geboomte, in het centrum van de hof, Genesis 2 vers 8 en 9 (Gen. 02:08-09).

De hof van Eden, waarin de eerste mens geplaatst werd, is daarom een schaduwbeeld van de hemelse gewesten, terwijl het paradijs een aanduiding is voor de “derde hemel”, de uiteindelijke vervulling van de heerlijkheid Gods.

Uit de hof van Eden had door het juiste “bewerken en bewaren”, Genesis 2 vers 15 (Gen. 02:15) het paradijs moeten voortkomen. De mens had hiertoe de opdracht van de Schepper. Met zijn super-intelligentie had hij moeten kunnen vaststellen, dat wat de slang naar voren bracht, inging tegen de be­doeling van God. Hij had deze “slang” moeten ontmaske­ren en buiten de hof werpen. In zijn toenemende kennis van de geestelijke wereld had hij dan ook ontdekt, dat de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad de mens onder de claim van de Dood zou brengen. Ook deze boom zou hij door de juiste “bewerking” uit de hof moe­ten verwijderen, in plaats van zijn “vruchten” te eten.

De hemelse gewesten

De nieuwe mens in Christus heeft zijn taak in plaats in de hemelse gewesten. Hij heeft daar een strijd te voe­ren tegen de boze geesten, die onder bevel staan van de “oude slang”, ook genoemd “duivel en satan, Openbaring 12 vers 9 (Openb. 12:09).

In zijn omschrijving van de hemelse gewesten schrijft Paulus niet alleen over strijd, maar ook over “allerlei geestelijke zegen in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03). In Hem is im­mers de mens uitverkoren en bestemd tot zoon van God , evenals Jezus. Deze uitverkiezing tot eeuwige heerlijk­heid was al “voor de grondlegging der wereld”, dus voor dat de zichtbare dingen gestalte kregen, Efeze 1 vers 4 (Ef. 01:04). Al voor de “zondeval” van de eerste mens lag deze heerlijke be­stemming vast in het onveranderlijke verlangen van de Schepper. Deze zou daarom niet rusten voordat dit doel zou zijn bereikt.

Dit is wel heel wat anders dan de alom in kerkelijke kringen gehanteerde gedachte, als zou al voor de grond legging der wereld een (groot) deel van de nog te ont­wikkelen mensheid al bij voorbaat door de Schepper zijn verworpen tot eeuwig verderf, terwijl een ander deel, hoewel niet beter dan de rest, in Christus is uitverko­ren tot eeuwig heil (Dordtse leerregels).

Dat een (klein) deel van de mensheid uiteindelijk, on­danks alles wat de barmhartige Schepper heeft gedaan, toch blijkt verloren te zijn voor het doel van God, is alleen maar een gevolg van een bewuste afwijzing van de Schepper. Deze mensen hebben zich willens en wetens verbonden met het “Beest uit de Afgrond” en lasteren bewust de God des hemels in plaats van zich te bekeren vergelijk Openbaring 16 vers 10 en 11 (Openb. 16:10-11)

Net zo min als de “hof van Eden” zonder meer mag worden gelijkgesteld aan het “paradijs Gods , mag het begrip “hemelse gewesten” of “lucht” (S.V.) worden verward met de “hemel” als eeuwige, heerlijke bestemming voor de mens. Zoals de eerste Adam werd geplaatst in de “hof van Eden” om daar strijd te voeren tegen de “slang”, zo heeft de laatste “Adam” in Christus Jezus een plaats en taak in de hemelse gewesten. Deze nieuwe schepping, verbonden met de Geest van God, heeft de opdracht te strijden tegen de “overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemel­se gewesten”, Efeze 6 vers 10 tot en met 12 (Ef. 06:10-12)

Zoals uit de “hof van Eden” uiteindelijk het “paradijs” had moeten voortkomen, zo komt uit de hemelse gewesten (eerste hemel) uiteindelijk het Koninkrijk van God te­voorschijn.

 

Geven wij hen te eten? -2- door Jan W. Companjen

 

(Dit is het tweede en laatste deel van een ar­tikel waarvan het eerste deel verscheen in “Le­vend Geloof” van vorige maand).

Functioneren wij in Gods plan?

Wij leven in een tijd dat zowel in de natuurlijke als in de geestelijke we­reld de kennis vermeer­derd wordt. Het is Gods tijd, de tijd dat vervuld wordt dat Gods heerlijk­heid opnieuw openbaar wordt. In Jezus werd God de Vader verheer­lijkt, maar Hij zal ook in het volk dat tot Zijn dienst bereid is, wederom verheerlijkt worden.

In Johannes 15 vers 7 en 8 (Joh. 15:07-08) lezen wij: “Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn” .

Het is toch opmerkelijk dat veel christenen, ook zij die weten verlost te zijn door het bloed van het Lam, zich zo verzet­ten tegen de werkingen van de Heilige Geest. Met de vrucht van de Geest kan men nog wel overweg, maar wat de gaven van de Geest be­treft schrapt men meer dan de helft. En toch zal langs die weg, door mid­del van de gaven van de Geest de eindoverwinning behaald worden. Overga­ve aan die Geest schept een nieuw volk van God.

Jezus als hoofd van die gemeente zal tot het volle doel komen. Het zijn in Christus, dat wil zeggen één geest met Hem zijn, is de noodzaak tot het volledig functioneren van het lichaam waarvan Jezus het hoofd is. Vanuit ons hoofd functioneert ons natuurlijk lichaam en op dezelfde wijze functioneert het geestelijk lichaam om­dat Hij ons leidt door Woord en Geest.

Deze leiding zal uiteinde­lijk te zien geven dat wij gelijkvormig worden aan Hem die de eerstgeborene is van dit nieuwe geslacht van God. Hoewel het u al­len toch wel duidelijk zal zijn dat dit plan Gods tot voltooiing zal komen en dat Hij zelf zijn gemeente bouwt met de levende ste­nen – u en ik mogen dat zijn – valt het mij steeds weer op dat zovele daar­toe geroepenen zo ’ik’- gericht zijn. Soms zijn hele gemeenten alleen maar met het eigen heil bezig. Jaren en jaren is men bezig om het met broeder Paulus te zeggen: ‘Er naar te jagen, om Christus te winnen en volmaakt te zijn’. Dit is uiteraard een goed stre­ven maar daar mag het niet bij blijven. Door dit alléén te doen wordt men ongeduldig en wordt er­ger is: depressief. Waar­om gebeurt dit en waarom gebeurt dat niet?, is dan de vraag. Omdat men al­leen op zichzelf gericht is ziet men het andere niet. Men denkt: er ge­beurt niets, maar er ge­beurt zoveel!

Opwassen tot de volheid Gods

Het gaat om het ene gro­te gebeuren waar Gods Woord vol van staat, na­melijk: tezamen met alle heiligen zullen wij opwas­sen tot alle volheid Gods. Het is en wordt een tota­le toerusting voor het héle volk van God. Zo zal onder andere het zo­genaamde Evangelische deel van het volk van God wakker geschud moeten worden opdat zij ook tot het inzicht zullen ko­men dat ook zij geroepe­nen zijn om, vol van de Geest van Christus, rond te gaan, goed doende en genezende een ieder die door de duivel overwel­digd is. Hijzelf heeft ge­zegd dat het werk, zoals Hij het deed, voortgezet moet worden, op dezelfde wijze en bestemd voor iedereen. Weg met die geest van verwerping. Ga op uw voeten staan!

Wij zijn een volk van koningen en priesters om dienstbaar te zijn. Daar­toe, om tot dat doel te komen, mogen wij ons uitstrekken en bidden dat ons zal geschieden naar zijn woord. Ik ben er dan ook zeker van dat zij die meer hebben ont­vangen dienstbaar moeten zijn aan hen die jeugdi­ger, on volwassener zijn in het Koninkrijk der liefde.

Indien men al deze dingen gaat verstaan zal men met de handen omhoog gaan staan van eerbied, blijd­schap en ontzag voor Hem die dit alles voor ons mensen bereid heeft. Men zal dan begrijpen dat Zijn doel, ons doel is. Het plan Gods wordt in Zijn eindgemeente vervuld. Ik ben blij en gelukkig dat wij in deze tijd leven. Het is een tijd vol verras­singen en een toekomst die geweldig zal zijn. Hij zal wederom verheerlijkt worden in Zijn volk. Ik wil u dan ook oproepen om te gaan onderzoeken wat hierin uw taak zal zijn. Ruim eerst alle gren­zen op en treedt uw mede­christen tegemoet en ver­tel hem hoe goed en groot de Vader is. Dat Hij Zijn eerstgeboren Zoon zond om ons te zeg­gen en te laten zien hoe Hij werkelijk is en dat Hij enkel goed is. Hij wil de wereld redden. En dat is meer dan u en ik of onze groep of kerk. Alzo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

Wat doen wij met onze rijkdom?

Het is toch geweldig dat alle grenzen in Europa opengebroken worden. Een ieder in Europa, het werelddeel waar alles be­gon en werd geconditioneerd, kan in vrijheid tot geloof komen. Wat doen wij met de rijkdom die wij ontvangen hebben? Oppotten of gaan wij hen zeggen dat wij een groot en almachtig God hebben die alles tot volheid wil brengen. Steunen wij hen die gaan om te vertellen dat Jezus Christus het brood des levens is of blijven wij op onszelf poetsen?

Wij zullen nog éénmaal net als Noach aan de weg moeten gaan timmeren. Gaan vertellen dat Jezus, de ark van het behoud, is. Dat mensen die door Zijn Geest worden geleid dé oplossing voor deze wereld uit Zijn handen zullen ontvangen. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Ga niet preken of discussiëren met uw medemens, maar vertel wat de Heer in Uw leven gedaan heeft en wat uw toekomst is. Laten wij ontspannen en met de feestmuts op samen op pad gaan, wetende dat wij, hetzij wij leven of sterven. Zijn eigendom zijn en dat Zijn toekomst een goede toekomst is!

In de zangbundel die in onze gemeente gebruikt wordt staat het volgende lied. Ik zou het wel elke zondag aan het eind van de dienst willen zingen. Dat gebeurt helaas nog niet… maar – prijs de Heer! – het gaat wel ko­men .

Er schijnt ’n stralend licht voor de volken – een stralend licht voor de mensen om ons heen – tot de wereld ziet, wie haar het leven geeft – Laat het schijnen door ons heen.

U heeft ’n woord van hoop voor de volken – een levend woord voor de mensen om ons heen – tot de wereld weet, dat U verlossing geeft – Zijn genade door ons ons heen.

Maak ons tot zegening voor de volken – een zegening voor de mensen om ons heen – tot de wereld weet wie elke schuld vergeeft – Zijn genezing door ons heen.

En bouw Uw Koninkrijk in de volken –

Uw wil geschied’ in de mensen om ons heen – tot de wereld weet dat Jezus Christus heerst – Bouw Uw Koninkrijk in ons – Bouw Uw Koninkrijk op aard.

Gods zegen en ik hoop en bid dat u begrijpt en er naar handelt als Jezus zegt: Zij hoeven niet weg te gaan, zij mogen en kunnen bij ons blijven; bij Mij is alles, maar geef gij hen te eten.

 

Zeven verwachtingen voor de gemeente door Gert Jan Doornink

 

“En hij (de engel des Heren) zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is na­bij. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”, Openbaring 22 vers 10 en 11 (Openb. 22:10-11).

De meeste van onze lezers en lezeressen behoren tot een plaatselijke gemeente. Veelal zijn er veel activiteiten en dat is uiteraard een goede zaak. Zou dat niet het geval zijn dan zouden wij een ‘dode ge­meente’ zijn. Bij velen is er een inzet en toewijding om de taak een volwaar­dig getuige van Jezus Christus te zijn zo goed mogelijk te vervullen.

Toch is het goed om zo nu en dan eens even ‘pas op de plaats’ te maken; als het ware de balans op te maken en ons af te vragen of we op de juiste wijze bezig zijn.

Stellen wij onszelf op de proef?

In de meeste gemeenten zal dit ook inderdaad gebeuren. En dat geldt na­tuurlijk ook voor ons per­soonlijk geloofsleven. Paulus schrijft aan het slot van zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt u- zelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Je­zus Christus in u is ?

Want anders zijt gij ver­werpelijk”, 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05). Dat is een krasse uit­spraak, maar wel om er eens goed over na te den­ken en onszelf de vraag te stellen: Zijn wij impul­sief bezig of zijn wij plan­matig bezig? Hebben wij de moed correcties aan te brengen? Dat is iets wat we goed onder ogen moe­ten zien, willen wij ten volle bruikbaar zijn in dienst van Gods Konink­rijk.

Persoonlijk heb ik ontdekt dat het goed is bepaalde doelstellingen na te stre­ven en er naar toe te wer­ken . Daarbij hoeft niet al­les in een bepaald strak keurslijf te gebeuren, zo­als allerlei uit Amerika overgewaaide cursussen ons willen doen geloven. Dan zouden we weer wet­tisch bezig gaan, terwijl de Heilige Geest ons juist in de volkomen vrijheid van Christus heeft ge­plaatst, Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01).

Maar de werkelijke vrij­heid die we in Christus bezitten, is natuurlijk een vrijheid die verantwoorde­lijkheid met zich mee­brengt. We kunnen ons niet veroorloven er maar wat op aan te rommelen.

Hebben wij positieve verwachtingen?

Het staan in de werkelijke vrijheid van Christus maakt ons niet alleen be­wust dat we onze taak in dienst van Gods Konink­rijk zo goed mogelijk die­nen te vervullen, maar schept ook positieve ver­wachtingen. Over die positieve verwachtingen wil­len we het verder hebben. We mogen een positieve verwachting hebben ten aanzien van ons persoon­lijk- en gezinsleven. Maar ook ten aanzien van ons gemeenteleven en zelfs ten aanzien van de (oorlogs)- situatie in deze wereld. Voor een kind van God geldt echter de zekerheid “dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben…”, Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28). En dat de woorden van Paulus waar zijn als hij zegt dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, zoals deze geopenbaard is in Jezus Christus, Romeinen 8 vers 38 en 39 (Rom. 08:38-39) .

Nu bestaat het gevaar dat we deze en andere teksten gemakkelijk en oppervlak­kig gaan hanteren, zo met de gedachte: wat er ook gebeuren mag, ik hoef me nergens druk om te ma­ken, het komt uiteindelijk toch allemaal goed… Dan krijg je natuurlijk een soort nonchalante, onver­schillige levenshouding. En dat is zeer zeker niet Gods bedoeling. Als Pau­lus in Romeinen 12 spreekt over “het goede, welgeval­lige en volkomene” wat de wil van God is voor ons. dan is dit voor 100% waar, maar laten we dan ook re­kening houden met het verband waarin deze woor­den geschreven zijn. Pau­lus zegt daar namelijk dat we onze lichamen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer dienen te stellen; dat we niet ge­lijkvormig aan deze wereld moeten worden, maar dat we hervormd dienen te worden door de vernieu­wing van ons denken, dan pas zullen we “het goede, welgevallige en volkomene” gaan ervaren. We mogen positieve verwachtingen hebben, want God is een goede God, maar we moeten er wel aan werken dat deze ver­wachtingen door God be­antwoord kunnen worden.

Wat is eigenlijk ‘verwach­ting’? Verwachten bete­kent rekenen op de komst of het gebeuren van iets. Verwachten is dus iets anders dan af­wachten, waarbij je niet weet of iets gebeuren gaat, maar verwachten heeft zekerheid in zich.

Wat mogen wij verwachten?

Petrus zegt in 2 Petrus 3 vers 13 (2 Petr. 03:13) dat wij naar zijn belofte nieuwe heme­len en een nieuwe aarde » mogen verwachten, waar gerechtigheid woont. Dat gebeurt dus pas helemaal op het laatst, als sluit­stuk zou je kunnen zeg­gen van Gods voltooiingsplan met Zijn schepping. En we weten: daar gaat heel wat aan vooraf…

Waar we echter nu mee te maken hebben is het geweldige feit dat God vele verwachtingen wil realiseren in ons leven, mits wij de mogelijkhe­den scheppen dat God ze kan vervullen. We willen een zevental ‘ver­wachtingen’ onder ogen zien.

1.God wil Zijn beloften waar maken in ons leven. In 2 Korinthiërs 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) lezen wij dat al Gods beloften in Jezus Chris­tus ‘ja en amen’ zijn. Of het nu beloften zijn aan­gaande genezing, bevrijding, overwinning of wat dan ook, God wil ze graag vervullen in ons leven. Van ons wordt daarvoor ‘geloof’ ge­vraagd, vertrouwen dat Gods beloften waar zijn èn dat ze bewaarheid wor­den in ons leven.

2.We mogen geloof en verwachting hebben dat God een sprekende God is. Hoe spreekt God tot ons? In de eerste plaats door middel van Zijn Woord. Maar ook door mid­del van de Heilige Geest. In de gemeente behoren daarom de gaven van de Geest te functioneren: visioenen, openbaringen, profetieën, etc. Op veler­lei wijze wil God in de sa­menkomst van de gemeen­te tot ons spreken. En natuurlijk wil God ook in ons persoonlijke leven zich aan ons openbaren. Daarom is ons gebedsleven ook zo belangrijk. Want als wij tot Hem spreken, wil Hij weer tot ons spre­ken . Dit zal niet altijd ‘hoorbaar’ gebeuren, maar wel ontstaat dan de zeker­heid of de dingen die wij doen goed zijn of dat we ze na moeten laten.

3.Wij mogen ook verwach­ten dat “ook al vervalt onze uiterlijke mens, de innerlijke van dag tot dag wordt vernieuwd”, 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16). Deze tekst is niet alleen van betekenis voor oudere mensen, maar ook belangrijk voor jonge men­sen! Ook voor hen geldt: het gaat om de voortgaande vernieuwing van de inner­lijke mens. We haalden Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) reeds aan waar gesproken wordt over het feit dat we hervormd zullen worden door de vernieuwing van ons denken. Dat hebben we steeds weer nodig, we mo­gen wel stellen: broodno­dig.

4.Dat brengt ons ook bij het volgende punt. We mogen namelijk verwachten dat we geestelijk zullen denken, spreken en han­delen. Dit maakt ons los van de wereld(geesten) en alles wat ons bindt aan ‘de wereld’. Het maakt ons tot ‘praktiserende hemel­burgers’. “Wij zijn (im­mers) burgers van een rijk in de hemelen, waar­uit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser mo­gen verwachten…”, Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20).

5.Punt 5 is daarom ook de verwachting van Jezus als Verlosser. Niet meer als Degene die ons verlost van onze zonde en ons een nieuw leven schenkt. Dat is gebeurd toen we Hem aannamen. Maar nu als Degene die alles vol­tooit in ons leven, zodat we meer en meer aan Hem gelijkvormig worden. In het verleden is vaak een­zijdig de nadruk gelegd op de wederkomst van Christus als een bijzonde­re op zichzelf staand ge­beurtenis . Maar een kind van God dat werkelijk leeft in de verwachting van Christus’ komst, zorgt dat deze verwach­ting ook doorwerkt in elk facet van zijn of haar le­ven. Daarom is ook pri­mair de vraag: Wordt Hij ook in ons gezien?

 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 en Efeze 6 vers 26 tot en met 27 (2 Thess. 01:10; Ef. 06:26-27). God wil dat we zo in gemeenschap met Hem zullen leven, dat er een eenheid ontstaat die door niets en niemand verbroken kan worden. Dus ook niet door de duivel!

6.Wij kunnen verdrukking en vervolging verwachten. Maar aansluitend op het slot van punt 5 hoeft ons dat geen angst aan te ja­gen. Jakobus 1 vers 2 en 3 (Jak. 01:02-03) zegt zelfs: “Houdt het voor enkel vreugde (wees er blij om), wan­neer gij in velerlei ver­zoekingen valt, want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt…” God wil dat we sterke, krachtige persoonlijkheden worden die – evenals Jezus – de duivel ontmaskeren en overwinnen. Hij wil niet dat wij bastaarden zijn, maar ons als echte zonen gaan openbaren, Hebreeën 12 vers 7 en 8 (Heb. 12:07-08) . Bovendien is het waar wat Paulus in  1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13) schrijft, namelijk dat wij geen bo­venmenselijke verzoeking hebben te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat wij bo­ven vermogen verzocht worden, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat wij ertegen bestand zijn. Punt 6 is daarom niet ne­gatief, maar hoort geheel in het rijtje van positieve verwachtingen thuis.

7.De zevende verwachting is dat de openbaring van Gods heerlijkheid in en door ons zeker gaat ko­men. Niemand hoeft daar­aan ook maar een moment te twijfelen. Gods schep­pingswerk zal geheel en al voltooid worden. In ons, in de gehele mensheid, in de totale schepping . Maar van ons wordt daarbij een ‘werkzame verwachting’ gevraagd. Wij zijn dit ar­tikel-begonnen met het citeren van Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Daar wordt op zeer duidelijke wijze ge­sproken over de, wat wij zouden willen noemen, de scheiding der geesten.

Wij zien dit voor onze ogen in vervulling gaan. Waar wij als gemeente van Jezus Christus mee te maken hebben is het tweede deel van deze tekst, waar ge­zegd wordt: “Wie recht­vaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” .

En weet u wat zo geweldig is? Dat als we in die ver­wachting leven (en er naar handelen!), de we­reld ook haar verwachting beantwoord ziet, namelijk het openbaar worden van de zonen Gods! Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Om nog even op Openba­ring 22 terug te komen: In vers 16 (Openb. 22:16) lezen wij: “Ik, Jezus, heb mijn engel ge­zonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeen­ten. ..” Let op: het gaat dus om de gemeente, dat wil zeggen de taak van de gemeente.

Vers 17 (Openb. 22:17) spreekt over ‘de Geest’ en ‘de bruid’ (de gemeente). Het gaat om de samenwerking, de een­heid tussen die twee. We hoeven er niet aan te twij­felen dat die eenheid hoe langer hoe meer gaat uit­groeien tot een echte een­heid . En dat daardoor de proclamatie van ‘de Geest’ en ‘de bruid’ ook hoe lan­ger hoe meer zal doorwer­ken in allen die zich daar­voor openstellen.

De tijd is nabij!, zegt Openbaring 22. Daarom willen wij door woord en daad proclameren: “Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het wa­ter des levens om niet”.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1990.12 nr. 320

1990.12 Levend Geloof nr. 320

De Zoon en de zonen door Gert Jan Doornink

“Toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” (Gal. 04:04-05).

Deze maand gedenken wij weer de komst van de Zoon van God naar deze wereld. Het Kerstfeest is voor een waarachtig christen veel meer dan een oppervlakkige aangelegenheid met veel zoetigheid en glamour. Wij weten dat door de komst van Christus de duivel de eerste grote nederlaag werd toegebracht. Paulus brengt het in zijn brief aan de Kolossenzen op duidelijke wijze onder woorden door te schrijven: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 02:15). De bediening van Jezus vormde een alles omvattend getuigenis van de wil van God ten aanzien van de mensheid: “het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:02b).

Maar de bediening van Jezus was niet het einde en was niet een soort afronding van Gods bedoeling met Zijn schepping. Integendeel, het vormde één van de vele schakels in Gods totale verlossings- en herstelplan met Zijn schepping. Nu zijn de zonen – dat wil zeggen allen die oprecht geloven in de Zoon – aan de beurt om het werk wat Jezus deed ook te doen en dus voort te zetten.

Sprak Jezus niet reeds tot Zijn discipelen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader” (Joh. 14:12). Met andere woorden: Aan Mijn bediening is nu een einde gekomen, nu zijn jullie aan de beurt! “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…” (Joh. 20:21). Maar hoe gaat dat nu in zijn werk? Hoe openbaren wij ons als zonen Gods?

Wij hebben het recht van zonen ontvangen

In de eerste plaats behoren wij ons bewust te zijn dat wij het recht van zonen hebben gekregen. Paulus schrijft daar op duidelijke wijze over in Galaten 4. Wat heeft ons tot zonen gemaakt? Het geloof in Jezus Christus. “Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof in Jezus Christus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus” (Gal. 03:26-28) .

Wat betreft de brief van Paulus aan de Galaten een kleine toelichting. Paulus heeft deze brief geschreven aan de gemeenten te Galatië een landstreek in Klein-Azië, waar velen op de eerste zendingsreis van Paulus tot bekering waren gekomen en verschillende gemeenten werden gesticht. Bij de opbouw van de gelovigen ging er echter wat fout. Onder invloed van Judaistische leraars hadden vele gelovigen zich weer wetten laten opleggen, ondanks het feit dat ze door geloof in Christus de volmaakte vrijheid hadden leren kennen. Paulus brengt nog eens nadrukkelijk naar voren dat ze met de wet niets meer te maken hebben.

Trouwens als gelovigen uit de heidenen hadden ze daar ook nooit mee te maken gehad, maar de Galaten hadden wel onder invloed gestaan van allerlei goden en wereldgeesten.

Paulus verbaast zich over het feit dat de Galaten de werkelijke vrijheid die ze in Christus ontvangen hadden, ingeruild hadden voor de wet. Hij noemt hen onverstandig en schrijft: “Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?” (Gal. 03:03). Het zou te ver voeren om daar nu verder op in te gaan, maar duidelijk is dat Paulus hen opwekt weer terug te keren tot de werkelijke vrijheid in Christus en hen oproept te beseffen dat zij zonen Gods zijn.

Wij hebben de geest van het zoonschap

Een tweede kenmerk van de zonen Gods is dat zij de ‘Geest van het zoonschap’ hebben ontvangen. Paulus schrijft aan de Galaten dat de Geest zijn Zoons uitgezonden is in onze harten (Gal. 04:06). Heel duidelijk schrijf hij er ook over aan de Romeinen: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen (zonen) Gods zijn” (Rom. 08:14-16) .

Jezus zelf sprak tijdens Zijn bediening ook veel over de Heilige Geest, die na Hem zou komen om de gelovigen bekwaam te maken om hetzelfde leven openbaar te maken wat Hij deed: “En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh. 14:16-17). Jezus noemde de Heilige Geest de Geest der waarheid, die ons de weg zal wijzen naar de volle waarheid (Joh. 16:13). Geen enkele zoon van God kan dus zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest optimaal funktioneren naar de wil van God.

God behandelt ons als zonen

Een ander belangrijk punt is het feit dat wij als zonen Gods door God behandelt worden als zonen. Er zijn kinderen Gods die bij het minste of geringste zuchtje

wind van de kaart zijn. Het zijn die kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn, die het volwassen stadium niet bereikt hebben. Zij laten zich altijd maar weer voeden met ‘melkvoeding’ en kunnen de ‘vaste spijs’ niet verdragen (Heb. 05:12-14) .

Volwassen christenen – zonen Gods dus – zijn stabiele christenen, ze staan bij wijze van spreken als een rots in de branding. Maar ze moeten er dan wel rekening mee houden dat hun geloof getest zal worden op echtheid.

In (Heb. 12:07) lezen wij: “Als tuchtiging hebt gij dit te dragen: God behandelt u als zonen”. Lees ook vers 8 en 9.  (Heb. 12:08-09) tuchtiging die wij als zonen ondergaan heeft dus niets te maken met ‘lichamelijke kastijding’ of iets dergelijks. Het Griekse woord voor tucht (padeia) betekent letterlijk ‘opvoeding’. God voedt ons op, Hij wil niet dat wij bastaarden zijn maar echte zonen.

Wij functioneren in het plan van God

Als zonen Gods funtioneren wij ten volle in het plan van God. Wij zijn als het ware de plaatsvervangers van Jezus, met dezelfde visie en dezelfde volmacht die Hij had. Hij is ons grote Voorbeeld en in Zijn voetstappen willen wij gaan. Hij is het Hoofd; wij zijn de leden. “Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt” (1 Kor. 12:13). Wij vormen samen het lichaam van Christus: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden”

(1 Kor. 12:27).

Wat is het een heerlijke gedachte dat wij zo mogen funktioneren in het plan van God. Hij zegt als het ware: ‘Zoals Ik Mijn Zoon kon gebruiken, zo wil Ik ook jullie gebruiken’. Duurt Sikkens heeft dat in zijn tekening op duidelijke wijze onder woorden gebracht: ‘Zo lief heeft God de wereld, dat Hij ook Zijn zonen geeft, opdat een ieder die hen gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. Het is Gods bedoeling dat wij zo geloofwaardig overkomen dat de woorden die wij spreken en de werken die wij doen, in overeenstemming zijn met het werk en de woorden van Jezus. Daar ziet de schepping met reikhalzend verlangen naar uit!

God brengt zijn zonen tot heerlijkheid

Er is nog een punt wat wij niet over het hoofd mogen zien. Dat is de zekerheid dat God Zijn Zonen tot heerlijkheid brengt. In (Heb. 02:10) lezen wij daarover: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één: daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen” . Hier komt weer de eenheid naar voren tussen de Zoon en de zonen. Maar wat betekent het nog meer?

Wij kennen allemaal de uitdrukking: ‘door lijden tot heerlijkheid. Die weg ging Jezus; die weg zullen ook wij gaan. Het zal vaak niet gemakkelijk zijn. Maar Paulus zegt, vlak voordat hij spreekt over het openbaar worden van de zonen Gods waar de schepping op wacht: “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen, de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden” (Rom. 08:18).

Verderop zegt hij: “Wij zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam” (Rom. 08:23). Nu moeten we ons niet achter deze tekst verschuilen door te zeggen: Zie je wel, zolang we nog te maken hebben met ons vergankelijke lichaam, kunnen we ons niet ten volle als zonen Gods openbaren. Paulus legt echter verder uit dat juist het feit dat wij eens het ‘volkomen eindstadium1 zullen bereiken de grote stimulans is, om ons nu reeds (terwijl we nog te maken hebben met ongemakken van ons lichaam bij het ouder worden, met aanvallen uit het rijk der duisternis, etc.) voor de volle honderd procent in te zetten voor Gods Koninkrijk, want “als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” (Rom. 08:31b) .

Nog een paar slotopmerkingen:

  1. God had bij het zenden van Zijn Zoon direkt al voor ogen dat het niet alleen zou gaan om ‘de Zoon’, maar óók om ‘de zonen’: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil” (Ef. 01:04-05) .
  2. De schepping wacht niet op de zonen Gods (die zijn er al!), maar op het openbaar worden van de zonen Gods. En daaraan invulling te geven is onze taak en opdracht in de komende tijd.

 

Maria: beeld van de gemeente door Tea Keuper-Dijk

 

We lezen in Lukas 1 uit ‘Het Boek: “Maria ant­woordde: Ik prijs de Heer met mijn hele hart. Ik kan mijn blijdschap niet op! God, mijn Redder, heeft aan mij gedacht. En ik ben maar een gewone vrouw. Nu zullen de mensen altijd en overal zeggen, dat ik bevoorrecht ben, want de machtige, heilige God heeft grote dingen gedaan. Hij is altijd goed voor mensen, die ontzag voor Hem heb­ben. Hij heeft laten zien, hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring ge­bracht en vorsten van hun troon gestoten. Maar ge­wone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet… Hij is Zijn belofte niet vergeten, want Hij had Abra­ham en zijn kinderen be­loofd altijd goed voor hen te zijn…”

Een begenadigde vrouw

Maria was een begenadigde vrouw. Dit had wel een reden. Zij wist van het heilsplan van God, had zich verdiept in de Schrif­ten, de geschiedenis van Gods volk en de profeten. Een eenvoudige vrouw, verloofd met een timmer­man. Misschien las zij haar voor uit de boekrollen en overdacht ze dan de woor­den, die ze hoorde. God zou Maria nooit hebben uit­verkoren Jezus’ moeder te mogen worden, als ze langs de geschiedenis van Gods volk en Zijn handelen had voorbij geleefd. Ze be­greep de geestelijke wet van gehoorzaamheid aan God, waardoor het een mens wèl gaat. Ze wist dat hoogmoed een grote zonde is en nederigheid een voorwaarde, om goddelijk leven voort te brengen. Maria had zich verdiept in Gods plan.

Later, na de geboorte van Jezus en bij het opgroeien, ontmoet ze dingen die heel moeilijk voor haar zijn, als aardse moeder. Ook zij krijgt te maken met groot verdriet: haar eigen Zoon, van God gegeven, wordt vermoord! Door haar ziel gaat een zwaard. Simeon, de oude profeet, die Jezus voor zijn sterven nog mocht zien, profeteerde hier al over, terwijl hij het goddelijk Kind in zijn armen hield (Luc. 01:34-35). Simeon noemde hen ‘be­voorrechte mensen’. “Maar”, waarschuwde hij Maria, “er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit Kind ergeren, tot hun eigen ongeluk, maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedach­ten van de mensen aan het licht brengen” .

Toch heeft Maria de ‘ver­heerlijkte’ Zoon gezien, na Zijn opstanding, samen met hen, die Jezus drie jaren waren gevolgd (Luc. 24:33-53: Jezus verschij­ning aan hen, die bij el­kaar waren in Jeruzalem, na de begrafenis van hun rabbi) .

Aan het eind van het Lucas-evangelie staat: “Ze bleven voortdurend in de tempel om God te eren en te danken” . Die houding had ook Maria, haar leven lang. Ondanks aanvallen van niet begrijpen en ver­driet, hield ze vast, ge­steund door haar broeders en zusters in Christus!

Beeld van de gemeente

Dat is ook het beeld van de gemeente. Zij is, even­als Maria, ook begenadigd. Zij brengt ook zonen Gods voort. Jezus was de eers­te onder vele broeders (Rom. 08:29). Volgelingen van de grote Zoon! De gemeente gaat, evenals Maria, ook door diepten, doordat de aardsvijand van God het heilsplan tracht af te remmen en te vernietigen. Maar satan is overwonnen en Jezus’ overwinning zal uiteinde­lijk openbaar worden in de gemeente, Gods volk, de heilige natie.

Dit gebeurt als er hemels leven, wandelen in de he­melse gewesten, openbaar, gezien wordt in het volk van God, zodat de wereld vol zal worden met hemelse blijdschap, met herstel en groei in Gods Konink­rijk.

De God en Vader van on­ze Heer Jezus Christus, Hem zij de lof, dank en aanbidding toegebracht! Zijn Koninkrijk komt!

Mijn Heiland, Zoon van God, geboren op de aar­de,

Die al de werken van Uw Vader openbaarde, geprezen zij Uw Naam, door mens en engelen saam,

Uw wil is mijn gebod!

 

Eeuwig leven (gedicht) door Piet Snaphaan

“Grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt” (1 Tim. 6:12).

Gods Woord spreekt duidelijke taal,

geroepen zijn we allemaal;

te grijpen wat ons oog niet ziet,

het eeuwig leven dat God biedt.

 

Die ’t vat wat uitverkoren zijn,

dat geldt voor ieder, groot of klein.

Wie ’t nog niet ziet of kan verstaan,

mag met z’n vraag naar Jezus gaan.

 

Hij roept nog steeds van: ‘Kom tot Mij,

het is voor allen, Ik maak vrij

en schenk u wijsheid bovendien,

zodat u ’t geestelijk gaat zien’.

 

Geven wij hen te eten? door Jan Companjen

“Jezus zeide tot hen: Zij behoeven niet weg te gaan (om eten te kopen), geeft gij hen te eten” (Mark. 06:36-37).

Om te leven moet de mens eten en drinken. Dit is een noodzaak dat bij ieder schepsel aanwezig is. Je hoeft het niet te leren, het is een ingeboren zaak. Het is wat anders of je alles lekker vindt, maar sommige dingen zijn nood­zakelijk. Om gezond te zijn en te blijven heb je gezond voedsel nodig. Dat is voor een natuurlij­ke lichamelijke gezondheid nodig, maar eveneens voor een goede, blijvende geestelijke gezondheid. In dat verband zegt Jezus dan ook dat Hij het brood des levens is. Ten aan­zien van dit brood wordt er in het nieuwe testament, het nieuwe verbond in Jezus Chris­tus, nog al wat opgemerkt, met als hoofdthema: het heilig avondmaal.

Jezus is het brood des levens

De mens wil leven, ja zelfs eeuwig leven. Dat is óók een ingeschapen ge­geven. De mens wordt ge­boren om te léven. Hij wil van het leven genieten en bij dat genieten speelt het brood, dat als symbool van verzadiging wordt ge­bruikt, een grote rol. Zo­als aardse honger wordt verzadigd kan ook gees­telijke honger verzadigd worden.

Om die honger naar het ware leven te stillen zegt Jezus dat Hij hét brood is dat echt leven geeft. Wie bij Hem komt zal nim­mermeer hongeren en wie in Hem gelooft zal nimmer­meer dorst hebben (Joh. 06:35). Het is een geweldig beeld dat hier wordt ge­bezigd. Brood moet je op­eten, moet je innerlijk verwerken wil het tot zijn doel komen. Bij het tot je nemen, het aannemen van Jezus, geldt hetzelfde. Het leven zoals Hij het bracht, in opdracht van Zijn Vader, is het ware leven.

Zoals Jezus, als eerste Adam van een nieuw ver­bond, zich openbaarde als Zoon Gods, heeft de Schepper aller dingen, ook u en mij gedacht. Bij iede­re verwekking, bij iedere geboorte klinkt nog steeds de goddelijke gedachte: “Komt laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen zullen; beheerders zullen zijn over alles wat Ik geschapen heb… En God zag dat het goed was, zeer goed” (Gen. 01:26-31) .

God, de Schepper, schiep ons voor dat doel. Voor dat ware leven, waarin wij kunnen genieten van alles wat die wereld biedt, heeft God ons geschapen. Dat is de Goddelijke roeping van de mens waarin de mens zelfs een tranendal kan ombouwen tot een dal van bronnen.

Het is echter een leven dat de mens niet zelf, al­leen, kan beërven. Als hij zichzelf wil handhaven loopt hij dit leven mis, dan gaat het aan hem of haar voorbij. Jezus zegt als het ware: je moet mijn leven aanvaarden, je moet mijn leven je toeëigenen, aan­nemen, tot je nemen, op­eten, en tot een deel van jezelf maken. Zoals brood in je hele lichaam wordt opgenomen en via je bloed tot in je vingertoppen wordt gebracht, zo wil Je­zus ook ons wezen vervul­len .

¿Hoe bereiken wij Gods doel?

Indien je werkelijk naar dit leven verlangt, zal zeker de vraag in je op­komen: Maar hoe zal dat dan gebeuren? Hoe kan ik dat geschenk ontvangen zodat ik altijd en voor eeuwig bevredigd ben en tot een Goddelijk doel zal komen. Dat ik het zoon­schap Gods uit mijn we­zen tevoorschijn zie ko­men?

Het is opmerkelijk dat Maria, bij de aankondiging van de geboorte van Je­zus uit haar, ook dezelfde vraag stelde (Luc. 01:34). Het antwoord van de engel Gods was: “De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Al­lerhoogste zal u overscha­duwen en daarom zal het Heilige dat in u verwekt wordt Zoon Gods genoemd worden.

Het is voor ons dezelfde boodschap: Geef u over aan een leven in gemeen­schap met Jezus. In ge­meenschap met Hem zal het leven Gods in u openbaar worden. Jezus is door God de Vader aan­gesteld tot dat doel. Zie (Hand. 02:32) waarin staat dat God de Vader, Jezus Christus tot Heer en Christus heeft gemaakt, dat wil zeggen aangesteld om het nieuwe volk van God te verlossen van hun zonden door het volmaakte offer als Lam Gods en tot Leidsman om ons te leiden naar de vol­le waarheid.

Toen op de Pinksterdag, deze eerste toespraak van Petrus tot het volk gesproken werd, vroegen zij: Wat moeten wij doen? En Petrus antwoordde: “Bekeert u (A) en een ieder van u late zich do­pen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden (B), en gij zult de gave des Hei­ligen Geestes ontvangen” (C). Zie hier het ABC van het geloof dat tot op deze dag nog voor hon­derd procent van kracht is.

De kern die ook nu nog in elke boodschap moet doorklinken is: De opwek­king van Jezus, dat Hij door God is aangesteld tot Leidsman en dat Hij daartoe de beloofde Heili­ge Geest schenkt aan hen die zo met Hem op weg gaan. Het als het ware Maria nazeggen: Mij ge­schiede naar dit woord.

De Heilige Geest zal ook het volk Gods, de gemeen­te, het lichaam van Jezus Christus, overschaduwen, haar binnentrekken en gemeenschap met haar hebben. En vanuit die gemeenschap zullen ook uit dat volk de zonen Gods geboren worden.

(Het tweede deel van dit artikel verschijnt in “Le­vend Geloof” van volgen­de maand).

 

1990-1991

Het jaar 1990 is bijna voorbij; 1991 staat voor de deur. Wat zal het nieuwe jaar ons brengen? Wij weten het niet, maar als waarachtige christenen hoeven wij het nieuwe jaar niet met angst en bezorgdheid tegemoet te zien! Het is de Heilige Geest die ons zal leiden in alle waarheid. En anders dan de door satan geihspireerde okkulte voorspellers, zal die Geest ons de toekomst voorspellen: een toekomst van hoop en overwinning, van blijdschap en zekerheid. Met Paulus zijn wij verzekerd dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here (Rom. 08:38-39). Wij wensen u een rijk gezegend Kerstfeest en een voorspoedig 1991 toe!

 

Kom eens tevoorschijn… door Duurt Sikkens

Kom es tevoorschijn… als je durft.

Deze woorden klinken me nog in de oren wanneer ik, bangerik die ik was, zat weggedoken in ’t schuurtje van m’n ouderlijke huis. Mijn achtervolgers hadden niet veel goeds in de zin, dat was wel te horen. Maar thuis voelde ik me veilig, want als ze me te na kwamen kregen ze het vanzelf met mijn moeder aan de stok.

Ik verstopte me trouwens wel vaker. Wanneer ik wat uitgehaald had dat niet door de beugel kon, kroop ik weg in een klerenkast of verstopte me op zolder. Dan was ik bang voor mijn vader. Gek eigenlijk, want hij sloeg me nooit. Als hij zei: “Waar zit je?” klonk dat ook beslist niet dreigend, maar toch. . . Kwam ik dan, wat bedremmeld, tevoorschijn, dan keek hij me aan met een twinkeling in zijn ogen en zei simpelweg: “Niet weer doen”.

Toen ik wat ouder werd en de puberteit binnenzeilde werd ik wat geraffineerder in het ‘me-verstoppen’. Waarom ik dat deed? Omdat ik, diep in mijn hart, ervan overtuigd was dat ik niet deugde. Dat mijn innerlijk zo banaal was dat ik vreesde dat ik diep gekwetst zou worden wanneer dit aan het daglicht zou komen. Ik zou dan misschien voor gek worden verklaard. Ik vond mezelf een … en op de plaats van de stippeltjes kon een eindeloze variatie aan scheldwoorden worden ingevuld, ‘k Had namelijk het idee in gebrand gekregen dat alles wat ik deed of dacht toch nooit goed was en ik voelde me machteloos en nutteloos, terwijl ik het zo goed bedoeld. Zelfs wanneer ik iets goeds deed voor een ander werd dat nog uitgelegd als ‘egoïstisch’ en ‘dat er wel weer wat achter zou zitten. Soms was dat ook wèl het geval.

De rottigste gedachten speelden dus door je hoofd wanneer je het hopeloze van de toestand bekeek, ‘k Geloofde weliswaar dat er een God of een Jezus bestond, maar aangezien ik me waardeloos voelde zouden zij ook wel wat op me aan te merken hebben. Ik stelde me hen dan ook zo’n beetje voor als een paar enge schoolmeesters die met borende blikken observeerden en altijd wel ergens een fout konden ontdekken. Het gevolg hiervan was dat ik me altijd zo leeg voelde en dat kan heel diep zitten. Dat kan je hele doen en laten zo beheersen dat je er hartstikke hopeloos van wordt. Altijd dat verdrietige idee dat je het eigenlijk nooit goed doet, zit dan als een brandmerk in je ziel en ik dacht zelfs dat je dan net zo goed niet zou kunnen bestaan. De enige troost die sommige gelovigen me nog toevoegden was dat het na je dood allemaal anders zou worden… Nou, daar baalde ik goed van.

Meestal zei je: Dood is dood, en dat was het dan… Dat vrat aan me en gaandeweg gaf ik het op ooit nog zinvol en echt te kunnen leven; samengevat: Ik was een zielig hoopje mens.

Wel had ik als gezegd, heel wat muren gemetseld om me achter te verstoppen, opdat niemand erachter zou komen wie ik werkelijk was; ik zou dan nooit voor schut staan. Dat werd veel lachen, vaak sarcastisch zijn, uit de hoogte doen of met een harde opmerking de deur in de grendel gooien wanneer iemand wérkelijk naar me vroeg. Ik dook in de kunst, groef me in mijn werk, verloor me in gedichten, kortom, ik verstopte me en bleef “zitten waar ik zat en verroerde me niet”, hoewel ik eigenlijk wanhopig zocht naar… ja naar wat? Iets wezenlijks, iets dat echt was.

Mijn vrouw, toen mijn meisje, heeft me gedeeltelijk tevoorschijn weten te roepen omdat ze mijn diepste wezen niet zag. Maar dat zag ze nou juist wèl. Hoe ze dat deed? Omdat ze liefhad.

En haar liefde deed vele harde doppen die om me heen zaten, kraken. En toch miste ik wat. Bovendien groeide mijn machteloosheid omdat ik merkte dat zij wel van mij hield, maar dat ik vond dat ik haar liefde niet echt beantwoordde. Dat kon ik toch niet? Nou, wanneer je in zo’n vicieuze cirkel (vicieus betekent ‘kwaadaardig’) terechtkomt kom je er niet meer uit.

Ken je dat? Dat het zo diep zit tot in het merg, dat je je eigen leven zinloos vindt? Dat je zo es om je heen kijkt en zegt: “Is dit nou alles?” Ondanks je pogingen om er nog wat van te maken. Je ziet het niet meer zitten en het hoeft allemaal voor jou niet meer zo nodig. En wanneer je in je leven blessures hebt opgelopen, teleurgesteld bent in mensen, in jezelf of wanneer je wordt beheerst door wraakgevoelens of de gekste afleidingen zoekt, dan kun je soms zo hunkeren naar iets wezenlijks, iets dat werkelijk zin heeft en dat je gelukkig maakt. Een leven leiden dat een hogere waarde heeft en dat de moeite waard is om te leven. Enfin, om dit verhaal wat korter te maken, toen kwam ik God tegen in de gedaante van Jezus Christus. Ik zat ergens, achter al mijn muren met vergrendelde deuren toen ineens, via een toespraak van iemand die God wèl kende, ik de stem van Jezus hoorde: “Waar ben

totaal geen dreiging van uit. Die stem klonk als van iemand die zocht wat hij verloren had, die mij kwijt was! Voorzichtig zette ik mijn deur op een kier. Toen zei Hij: “Kom eens tevoorschijn. Ik heb je zo gemist”. Van alles dwarrelde door mijn hoofd. Al mijn voorstellingen en waanideeën over God en Jezus smolten weg als sneeuw voor de zon. De muren waarachter ik me verborgen had brokkelden af en daar stond ik en ik zag hoe ik was en de hopeloosheid die als een vuile mantel om me heen hing.

“Heer, ik voel me zo waardeloos en er zitten zulke diepe wonden in mijn ziel” .

“Kom maar hier met je hopeloosheid en je schuld. Die heb Ik voor je gedragen. En Ik genees je”. Ik vroeg: “Bent U het echt?”. Hij zei: “Ja”. “Ik wil zo graag een ander leven leiden; ik wil zo graag echt leven” . “Ik heb er alles voor overgehad om jou weer bij me terug te halen. Ik heb je gekocht met mijn leven, want

Ik ben doodgegaan maar ook weer opgestaan. Als jij opstaat uit je zinloosheid, je doodse bestaan, kun je opnieuw leven, maar nu echt”.

Ik zweeg een poosje. “Waarom deed U dat?”

“Omdat Ik je liefheb”. “Waarom?”

“Omdat jij het bent. . .”

Ik kon heel lang niks zeggen, zo ontroerd was ik. En ik hoefde niet meer bang te zijn en al mijn schuld en alles wat ik fout gedaan had was in één keer vergeven, weg. Het geluk dat me toen doorstroomde kan ik niet beschrijven. Eén ding wist ik zeker: Ik ben van Hem. Een diepe, ongekende rust daalde in mij neer.

Nu wil ik jou ook, namens Hem, vragen: “Waar ben je? Kom eens tevoorschijn!”

Durf je dat? Durf je je toe te vertrouwen met je hele hebben en houwen aan Hem die enkel goed is voor je? En zo niet, wat houdt je dan nog tegen? Er gaat een nieuwe wereld voor je open: de wereld van God. Hij verwoest deze wereld niet, maar stelt alles in het werk om, door Zijn Zoon Jezus, de oude schepping weer nieuw leven in te blazen. Waar Hij aan begonnen is laat-ie nooit meer los en dat ben jij, nu! Daarom zoekt Hij jou. Wil je hem een hand geven? Kom achter je muren, je leleurstellingen, je remmingen, je spot en je ongeloof vandaan en zie en hoor dat Hij intens veel van jou houdt, zoals je echt bent. Kom tevoorschijn, dan zul je tot rust komen in de sterke en veilige liefde van Hem die jou zoekt. Hij gaf alles om jou maar bij zich te hebben. Kom je?

Dan ben je, samen met Hem, in staat om echt te leven en jezelf te zijn. Een kind van het licht, om met je lichtende visie de mens te beschijnen en te voorschijn te roepen degenen die in de duisternis zitten, om de kromgeslotene te ontboeien. Om degenen die in leugens zijn gevangen met de waarheid los te maken en de vrijheid te geven en zó de gestalte te geven aan de Zoon des mensen.

Roep God gestalte in elkaar tevoorschijn.

 

Gods wil (gedicht) door Piet Snaphaan

Het leven dat de wereld biedt,

is niet uit God, let op en ziet,

vergankelijk is ’t voor allemaal,

het houdt geen stand, het is fataal.

 

Alleen een leven door de Geest

is waardevol voor God nog steeds.

Hij legt Zijn wil in ons verstand, s

chrijft ’t in ons hart in dat verband.

 

Daar wordt je dankbaar van en stil,

om juist zo te leven naar Gods wil,

zo’n leven biedt ons zekerheid,

’t is blijvend tot in eeuwigheid.

 

 

De genade Gods is verschenen door Wim te Dorsthorst

Het doet bijna vreemd aan als je bedenkt dat in deze wereld nog kerstfeest gevierd wordt. Kerst, waar­op de genade van God glorieus en wonderbaar verschijnt, terwijl het begrip ‘genade1 nog nau­welijks wordt gekend in deze wereld. Het is een bijna dood-gevierd feest en heeft voor de grote massa nog nauwelijks enige geestelijke waarde.

Ingevallen duisternis

In de eerste eeuwen na Christus was er onder de christenen geen sprake van kerstviering. Volgens de overleveringen blijkt het voor het eerst gevierd te zijn in Rome zo rond het jaar 350. Merkwaardig is ook dat dit feest van de geboorte van Jezus Christus ontstaat in de tijd dat de diskussie over de goddelijke en menselij­ke natuur van Jezus be­gint. Zelfs op de markten was het rond die tijd on­derwerp van gesprek. Van de leer van Jezus zelf en Zijn apostelen – dus een werkelijke gemeentebouw op het funda­ment van de apostelen en de profeten, terwijl Chris­tus Jezus zelf de hoek­steen is (Ef. 02:20) – is rond die tijd al niet veel meer over.

De kerkvader Chrysostomos (344-407) – die al een kommentaar schreef op de brieven van Paulus – ver­meldt dat het hele gebied van de Heilige Geest en de gaven van de Geest in die tijd al zeer duister is geworden. De doop in de Heilige Geest is niet dui­delijk meer aanwezig, waardoor er ook geen ge­tuigenis meer in het hart van de gelovigen is over Jezus Christus (Matt. 16:16-17 en Joh. 15:26).

Juist in die tijd voert men een feest in voor de ge­boorte van Jezus Christus. Als het geestelijk ver­dwijnt, komt er behoefte aan iets vleselijks, iets zichtbaars. Terwijl Paulus zegt: “Indien wij al Chris­tus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer” (2 Kor. 05:16b), ontstaat er toch dat geboortefeest, wat in de loop van de eeu­wen met veel vrome zoetig­heid omhangen is.

Hij zond Zijn woord

Men zou zich nu, met het jaar 2000 in zicht, af kun­nen vragen: ‘Heeft Zijn komst enige zin gehad?’ Het lijkt of de hele schep­ping de ondergang tege­moet holt. Vooraanstaande geleerden waarschuwen bijna dagelijks voor het gevaar van zelfvernieti­ging. De wereld is ziek, dodelijk ziek!

Maar prijst God, Hij zond Zijn woord, nu bijna 2000 jaar geleden en dat Woord zal dat volbrengen waar­toe God het gezonden heeft. Hij, Jezus Christus, is de Heiland der wereld, de genade Gods die ver­schenen is, heilbrengend voor alle mensen (Titus 02:11) . Hij is het Woord dat God zond, dat zal genezen, oprichten en voltooien.

Gij zult een Zoon baren

Bij het lezen van de eerste hoofdstukken van het Lucas-evangelie kom ik altijd weer onder de indruk van de grootheid van God en al de gebeurtenissen bij de geboorte van Zijn Zoon Jezus Christus. Lucas voert ons een wereld bin­nen waar de grenzen van het menselijk mogelijke doorbroken worden omdat God zelf Zijn eeuwige raadsbesluiten en welbeha­gen gaat volvoeren (Jes. 46:10). Oude mensen, zo­als Zacharias en Elisabeth die een zoon ter wereld brengen, waarvan de en­gel zegt: “Hij zal Johan- nes genoemd worden. Hij zal groot zijn voor de He- re en wijn en sterke drank zal hij niet drinken en met de Heilige Geest zal hij vervuld worden, reeds van de schoot zijner moeder aan, en velen der kinde­ren Israëls zal hij bekeren tot de Here, hun God” (Luc. 01:13-16).

Engelen dalen neer en stijgen op met geweldige boodschappen van God: En zie gij zult zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden en de Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal als Koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en Zijn koningschap zal geen ein­de nemen. De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoog­sten zal u overschaduwen, daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt Zoon Gods genoemd worden” (Luc. 01:31-35).

De Heilige wordt geboren

Dit is de boodschap die door de engel Gabriël aan het eenvoudige dorpsmeisje Maria gebracht wordt. Ma­ria, verloofd met Jozef, kan het allemaal niet bevatten, maar ze trotseert de roddel die ongetwijfeld op gang zal komen in dat kleine dorpje Nazareth en ze zegt: “Zie de dienst­maagd des Heren, mij geschiede naar uw woord” (Luc. 01:38).

De engel zegt: “daarom zal ook het Heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genaamd worden” . De Sta­tenvertaling heeft hier: “daarom ook, dat heilige, dat uit u geboren zal worden zal Gods Zoon genaamd worden” . Wat hier verwekt en geboren gaat worden is heilig, niet in de zin van geheiligd, afgezonderd, maar heilig in Zijn wezen, evenals God, Zijn Vader, heilig is.

“Naar het vlees is deze Jezus uit het zaad van David, maar naar de Geest der heiligheid is Hij Gods Zoon in kracht” , schrijft Paulus later als hij spreekt over Zijn opstanding” (Rom. 01:03-04). In Zijn we­zen is deze Jezus aan God gelijk. In Filippenzen zegt Paulus: “Want hoewel Hij Gods gestalte bezat en Zijn gelijkheid met God geen roof hoefde te ach­ten, heeft Hij toch er Zich van ontdaan, door de ge­stalte aan te nemen van een slaaf en gelijk te wor­den aan de mensen” (Filip. 2:6-7, vert. Petrus Canisius). Jezus Christus, die in Zijn diepste innerlijk volmaakt aan God gelijk was, heeft zich daar nooit op voor laten staan, maar Hij was aller dienaar en Hij is in alle dingen op gelijke wijze als wij ver­zocht geweest, maar zon­der te zondigen” (Heb. 04:15).

God geopenbaard in het vlees

In (Rom. 08:03) zegt Paulus: “dat God Zijn eigen Zoon heeft gezonden in een vlees, aan dat der zonde gelijk” . De vertaling van professor Brouwer zegt: “in de gedaante van door de zonde overheerst vlees”. Dat wil zeggen dat Jezus niet een bijzonder lichaam had, maar een li­chaam zoals wij dat ook kennen; een lichaam wat aangetast is en zwakheden kent sinds de zondeval.

God zelf heeft Zijn eigen Zoon zó gezonden. Dat dat een duidelijke reden had, blijkt uit wat de Hebreeën-schrijver zegt. Wij lezen daar: “Daar nu (omdat) de kinderen (zie Heb. 02:13b) aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daar aan deelgekregen” . Dit is een geheimenis Gods. Paulus zegt dat ook als Hij spreekt over Jezus Chris­tus en de gemeente in (1 Tim. 03:16). Hij zegt: “En buiten alle twij­fel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is ge­loofd in de wereld, is op­genomen in heerlijkheid” (Statenvertaling) .

Zo was het de wil van de Vader in de hemel dat Zijn eigen Zoon het lichamelijke bestaan van de mens zou delen, zodat Hij die geen zonde gekend had, door God tot zonde gemaakt kon worden en in dat lichaam onze zonden aan het kruis kon brengen” (2 Kor. 05:21 en 1 Petr. 02:24).

Daarom zegt Jezus ook: “Slachtoffers en offergave hebt Gij niet gewild, maar  Gij hebt Mij een lichaam bereid, om Uw wil, o God, te doen” (Heb. 10:05b-07b). En dat lichaam heeft God Zijn Zoon bereid in de schoot van Maria. “Het Woord is waarlijk vlees geworden en het heeft onder ons gewoond” (Joh. 01:14). Wat een genade, wat een groot­heid en liefde van God komt hierin tot openbaring!

De Heilige Geest getuigt

Maria gaat op bezoek bij Elisabeth die reeds zes maanden zwanger is van Johannes de Doper. “En toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, ge­schiedde het, dat het kind opsprong in haar schoot en Elisabeth werd vervuld met de Heilige Geest. En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. En waar­aan heb ik dit te danken, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Want zie toen het geluid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot” (Luc. 01:41-44) .

Hier zijn we getuige van de twee vrouwen waar God wel op een heel bijzondere manier in werkzaam is. De Heilige Geest getuigt hier al van de grootheid van Jezus Christus. Hij is de Heer en Hij is gezegend of geprezen. En zelfs Johannes de Doper, de wegbe­reider voor de Heer, springt op van vreugde in de schoot van zijn moeder. Het is of hij al de stem van de bruidegom hoort en zich verblijdt (Joh. 03:29). Hier zien we al, wat Jezus later ook zegt: “De Heili­ge Geest zal van Mij ge­tuigen en Mij verheerlij­ken” (Joh. 15:26 en Joh. 16:14).

De eeuwige Koning

Als dan de geboorte aan­breekt, dan lijkt het mis­schien toeval, dat juist in die dagen keizer Augus­tus een volkstelling gaat houden. De overste van de toenmalige wereld wil­de al zijn onderdanen in zijn boeken inschrijven. Maar wat Augustus niet wist, dat was dat hij pre­cies meewerkte in Gods plan.

Dat de ware overste van deze wereld, die een eeuwig koningschap zou bekleden (Luc. 01:33), – in wie en door wie en tot wie alle dingen geschapen zijn, zichtbare en onzicht­bare, tronen, heerschap­pijen, overheden en mach­ten (Kol. 01:13-17) – hier­door geboren zou worden op de door God bepaalde tijd, wijze en plaats. Een­maal zal de hele schepping geschreven staan in het boek van deze ware Ko­ning, deze ware Overste van hemel en aarde. En dan zal niemand ontbreken behalve hen die de duis­ternis liever hebben dan het licht.

Vanaf Zijn geboorte is er voor deze Koning geen plaats op deze wereld en legt Maria Hem in doeken gewikkeld in de voederbak van de beesten (Luc. 02:01-07) . En dan zijn het niet de grote en vrome leids­lieden aan wie de geboor­te aangezegd wordt, maar de herders die waken over de schapen. De meest eenvoudige lieden wiens stem bij de recht­bank geen enkele waarde had. Deze zijn het tot wie opnieuw de engel Gabriël van God wordt gezonden. Zijn boodschap is kort maar krachtig en duidelijk: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David” .

Een grote hemelse legermacht voegt zich bij Gabriël en God wordt geloofd en ge­prezen (Luc. 02:08-20) .

“De genade Gods, die God naar Zijn eigen voornemen en genade ons in Christus Jezus gegeven heeft vóór eeuwige tijden, die is nu geopenbaard door de ver­schijning van onze Heiland Christus Jezus” (2 Tim. 01:09).

De Christus des Heren

Dan is daar nog de oude Simeon. Door de Heilige Geest naar de tempel ge­leid en vervuld met de Heilige Geest, neemt hij het kind in de armen en hij looft God en zegt: “Nu laat Gij, Here, uw dienst­knecht gaan in vrede naar Uw woord, want mijn ogen hebben Uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volkeren; licht tot open­baring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël” (Luc. 02:29-32) .

Nu heb ik ‘de Christus des Heren’ gezien (Luc. 02:26), nu heb ik de ‘Zoon van de Allerhoogste’ ge­zien, waar Jesaja van profeteerde: “Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouders en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vrede­vorst” . Simeon had de Christus Gods, het heil van God voor alle mensen, gezien en letterlijk in de armen gesloten.

De evangelist Lukas heeft deze dingen niet zomaar geschreven. Uit de aanhef (Luc. 01:01-04) blijkt dat hij kennis heeft aan een zeke­re ‘hoogedele Theófilus’ die tot bekering is geko­men en het eerste onder­wijs ontvangen heeft. En dan is de opmerking van Lucas dat hij, na alles nauwkeurig te hebben na­gegaan, alles op Schrift heeft gesteld: “Opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waar­van gij onderricht zijt” .

Misschien is de vraag van Theófilus – waarschijnlijk een Romeins edelman – wel geweest: ‘Wie is dan die Jezus, waar ik mijn ver­trouwen op moet stellen om behouden te worden? Wie is Hij die in het midden staat; in wie de hele geschiedenis samenvalt, die de tijd vóór Hem en de tijd na Hem insluit, die het begin is van de jaar­telling, het begin en het einde?’

Een vraag die ook nu ge­steld kan worden door de christenen die onderricht zijn in de beginselen van het evangelie der heerlijk­heid van Christus? (2 Kor. 04:04)

Door de Heilige Geest ge­leid schrijft Lukas dan die eerste hoofdstukken alsof hij persoonlijk aanwezig was en een oog- en oorge­tuige verslag geeft.

Als wij Kerstfeest ontdoen van alle religieuze franje, van alle vroomheid en theologische afbraak en even­als Theófilus gedaan zal hebben: ‘overwegen en overdenken onder de lei­ding van de Heilige Geest’, wat Lukas hem maar ook ons schreef, dan zullen twee kerstdagen wellicht niet voldoende zijn. Maar zeker zal het dan een gezegend Kerstfeest wor­den wat ik alle lezers en lezeressen toewens.

 

 

Bouwstenen

Je bent of oud of nieuw. Oud èn nieuw bestaat niet.

Een christen staat buiten de aantrekkingskracht van de aarde.

Wie in de waarheid wandelt heeft de schijn tegen zich.

Heb je naaste lief zoals je zelf bemind wordt.

Beter een handvol rust, dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind.

Als jij tot je recht komt, kom Ik tot mijn recht.

Doe iets aan een ander, doe een ander niet iets aan.

 

Inleiding tot de Hebreeënbrief. Bijbelstudie door Klaas Goverts (5)

  1. Hij is de afstraling geworden van Gods lichtglans en de afdruk (charakter) van Gods wezen (Heb. 01:03). Hoe? Door de weg die Hij ging; want Gods lichtglans wordt zichtbaar in een weg. Om die weg aan te duiden gebruikt de Hebreeënschrijver het woord: prosphora, in de NBG-vertaling weergegeven met: offer, offerande, doch letterlijk is het: toebrenging, het woord dat in Leviticus staat voor: toenadering.

Hier klopt het hart van de Hebreeënbrief. Leviticus en Hebreeën vormen stem en tegenstem. Ze reiken elkaar de hand. Beide zijn gebouwd op of rondom de Verzoendag.

Kerntekst over de prosphora is (Heb. 10:10):

In deze wil zijn wij geheiligd door de teobrenging (of toewijding) van het lichaam van Jezus Messias eens voor altijd.

Let ook op vers 14:

Want in één toewijding heeft hij de geheiligden voleindigd duurzaam voor immer.

Hier vertale men niet met: offer, want daarvoor heeft het grieks een ander woord: thusia (dat horen we in vers 12: maar deze heeft één offer toegebracht vanwege de zonden) . Wij hebben met onze machtswil de Meester gemaakt tot ons offer; Hij zelf was alleen maar ons ten zeerste toegewijd. De toewijding van zijn lichaam, zegt vers 10, dat is de toewijding van zijn hele bestaan.

De toewijding van de Messias vormt de kracht van het vernieuwde verbond. Dat is zijn prosphora: toegewijd ten einde toe.

Zo is Hij de hemelse liturg. Hij is gezeten aan de rechterhand van de troon in de hemelen (Heb. 08:01).

de dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel (NBG).

dienaar van het heiligdom, en wel van de ware tent, die de Here heeft opgericht, niet een mens.

Vanuit de hemel gaat er iets geschieden op de aarde. Zo is van meet af aan de grondgedachte der Schriften geweest. De messias dient het heiligdom; dat is de eredienst van de bevrijding. Vanuit dit heiligdom (in de hemel) zal de bevrijding komen over heel de aarde. Daar staat deze liturg garant voor; deze dienstknecht verricht zijn dienst ten volle, totdat alles is geschied.

Psalm 110. We kunnen de brief aan de Hebreeën ook lezen als een kommentaar op Psalm 110.

Zet u aan mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden maak tot een voetbank van uw voeten.

en: gij zijt priester voor heel de eeuw

volgens de aanspraak van Melchizedek.

Hij is koning van Salem (sjalom, heelheid), koning van de gerechtigheid (tsèdeq), en blijft priester tot in duurzaamheid (Heb. 07:02-03). Vooral dat duurzame heeft de Hebreeënschrijver gefascineerd; steeds komt hij daarop terug. Daarmee verbindt hij de gedachte dat de Messias afmaakt wat hij begon.

Voltooien. Maar liefst 23 keer horen we in deze brief woorden van de stam: telos, teleios, etc,! einde, einddoel, voleindigen, voleinder, en dergelijke. De messias heeft het einde bereikt (Heb. 05:9); daarom is hij dan ook bij machte om de voleinder, de voltooier te zijn (Heb. 12:02). Dit geeft ons moed en grond onder de voeten om door te gaan, en vast te houden.

  1. Gij die bevrijding wilt zeg ons

in uw heiligdom

hoezeer gij ons ontlast

 

Heer, wij danken u

omdat gij zelf

de Wet van uw bevrijding

hebt gedragen vóór ons uit.

 

Dit is het laatste nummer van de 29-ste jaargang van ons blad. Volgende maand beginnen we dus aan onze 30-ste jaargang. Wij hopen en geloven dat u ook in het nieuwe jaar weer veel zegen en geloofsopbouw zult ontvangen door de verschillende artikelen, zoals dit ook in het afgelopen jaar – getuige de vele positieve reakties – het geval was. Sommigen lezen “Levend Geloof” reeds 20 of 25 jaar, anderen zijn pas enkele jaren of sinds kort abonnee. Maar… bent u reeds abonnee? Wanneer dat nog niet het geval is vragen wij u thans abonnee te worden. U kunt daarbij gebruik maken van de eventuele antwoordkaart of door zelf te schrijven naar: “Levend Geloof”, Postbus 101, 8180 AC Heerde. U mist dan voortaan geen enkel nummer meer. Mogen we spoedig iets van u horen?