1947.01.25

Toegewijd en toch krachteloos!

Is het mogelijk, dat iemand kan doorgaan voor een toe­gewijd Christen en toch krachteloos zijn voor God? Deze vraag moeten wij ons ernstig voor de geest stellen. Leven wij niet in een tijd, waarin veel gesproken wordt over toe­wijding, terwijl toch de openbaring van Goddelijke kracht in de harten maar schraal tevoorschijn treedt?

Zijn daar niet heel veel kinderen van God, die nog slechts de steel van de bijl in de hand houden en lustig rondzwaaien, terwijl het ijzer reeds lang in het water ligt? (2 Kon. 06:01-07).

Hierbij moet ik mijzelf in diepe ootmoed voor God neerbuigen en vragen: Is mijn leven vol van de kracht van God? Vinden mijn gebeden verhoring bij God – en mijn getuige­nissen ingang bij de mensen?

In de grote treinloodsen ziet men vaak de locomotieven staan, blinkend gepoetst en opgewreven, met schitterend ko­perwerk en glanzende stoompijpen. Zij staan echter stil en zijn nutteloos tot gebruik, want hun ontbreekt de kracht om te gaan.

En wat baat een naar-de-mens-gesproken Christelijk leven, als de kracht om tot zegen te zijn, ontbreekt?

O, wat ons leven nodig heeft is de kracht van de Heilige Geest.’ Alleen hij of zij, die dit Goddelijk leven in zich heeft, zal een getuigenis kunnen afleggen dat zielen tot bekering brengt.

Uw stichtelijk woord, al is het in nog zulke bloemrijke taal gekleed, zal een fiasco worden wanneer gij niet in be­wuste gemeenschap met God leeft,

Het ernstige van alles is het feit, dat verlies van kracht niet altijd een bewuste ervaring is.

Simson had het niet bemerkt, dat hij zijn kracht had ver­loren toen hij van Delila’s zijde opstond, want, zo staat geschreven: “Hij wist niet, dat de Here van hem geweken was.” (Richt. 16:20b.)

De Filistijnen echter, wisten ‘t maar al te goed. Dikwijls bemerkte de wereld onze afval eerder dan wijzelf! Simson zei (Richt. 16:20): ”Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden,” maar zijn vijanden beschouwden zijn woorden als bluf, en grepen hem vast, omdat zij wisten dat hij zijn oude kracht niet meer bezat.

Juist zo geschiedt ’t met Christenen, die hun kracht ver­loren hebben. De verzoeker wacht zijn tijd af gelijk de Filis­tijnen in de naaste kamer – hij hoort met een grijnslach de hoogdravende stichtelijke taal uit hun mond aan, maar hij weet: die man is innerlijk leeg, hij is machteloos, op ’n enkele greep van mij zal hij vallen.

Zien de zondaren, tot wie u van Jezus spreekt, achter uw woorden een leven van kracht? Zo niet, dan zullen ze u bespotten en onbekeerd heengaan.

U bidt zoals altijd, maar uw gebeden keren onverhoord tot u terug.

U predikt net als vroeger, maar uw toehoorders blijven koud en ongevoelig, en u geeft de schuld aan hen.

U werkt zoals vroeger met al uw macht, maar daar zijn geen vruchten. Uw boom brengt slechts bladeren voort.

U strijdt tegen de zonde net als eertijds, maar u behaalt de overwinning niet. Niet omdat Satan zo machtig is, maar omdat u uit de gemeenschap met de Almachtige God zijt geraakt!

Toegewijd en toch krachteloos? Hoe komt dat? Een van de oorzaken van het verlies van kracht is wel de indringende atmosfeer van de wereld rondom ons.

Indien Noach de deur van de Ark slechts op een kiertje geopend had, zou het water naar binnen gestroomd zijn, zou de ark binnen afzienbare tijd gezonken zijn.

Is uw leven absoluut gereinigd van de wereld? De Nazireeërs was verboden wijn te drinken, maar, bedenk wel, ze mochten zelfs de vrucht van de wijnstok niet genieten (Num. 06:03-04) en wat een onschuldige vrucht is toch een druif!

“Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet!” (1 Kor. 10:23b.)

U zegt: “Wel, ik ben een Christen en niet gelijkvormig aan de wereld,” maar de zogenaamde onschuldige druiven van de wereld geniet u van o.a. politieke gesprekken, waarin uw ziel opgaat, – zeker soort courantennieuws, – overdreven nationaliteitsgevoel, waardoor u blind wordt voor de deug­den van andere volken en u kans loopt verbitterd te worden tegen Staatshoofden van andere landen, – belangstel­ling voor wedstrijden en toernooien, die de wereld in brand zetten, – dit alles mag geen zonde wezen, toch belemmert het de openbaring van Gods kracht in uw hart. Zullen wij ons niet eens grondig onderzoeken?

Een toegewijd Christen is een afgezonderde!

Hij is evenals Noach afgezonderd van de wereld: God sloot achter hem toe. Die deur, Jezus Christus, maakte schei­ding tussen leven en dood.

O, het zal dure offers kosten, maar heeft een leven zon­der kracht enige waarde? Immers niet? Het zijn juist de zogenaamde “onschuldige dingen” in het leven van een Christen, die de scheermessen zijn, waarmee de Filistijnen uw haarlok­ken van kracht afsnijden.

Luister naar de stem van de Heilige Geest en wees ge­hoorzaam! Hij zal uw aandacht vestigen op “onschuldige dingen”: het lezen van een boek, waarin ‘s Heren naam niet geëerd wordt, – een hobby maken van postzegels, lucifersmerken, sport, enz., – wereldse kleding, – roken, – jagen, – ijdele gesprekken voeren, – een te haastig oordeel uitspreken, – achterklap…

Och, men bedoelt het niet zo erg – maar het toegeven aan dergelijke dingen zal uw geestelijke kracht wegnemen, – u maken tot een Simson wiens ogen verblind worden.

Moge God ons allen tot Nazireeërs maken – mensen, die zich niet alleen onthouden van wat beslist tot de wereld behoort, maar ook van alles waar de valse schijn der wereld doorheen straalt.

Ontledig u – en God zal u vervullen!

(Vrij overgenomen en in het Nederlands overgezet uit: “Die oorvloedige Lewe”).

 

Contact per Brief

In verband met de levensbeschrijving van Praying Hyde, die we onlangs opnamen, schrijft br. G. de H. te K.:

“Als ik (Matt. 06:05-15) lees, dan zegt Jezus “gebruik geen ijdel verhaal van woorden en wordt aan hen (de heide­nen) niet gelijk, die menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden”. Ook wijst Jezus er op dat de plaats van het gebed de binnenkamer is. Het is toch niet nodig om zich “dood te bidden” zoals Praying Hyde heeft gedaan. Het gebed dat Jezus ons leerde bidden is “Het Onze Vader” en aan dit gebed zal men zich niet doodbid­den.”

Antwoord. Wanneer Jezus waarschuwt tegen een ijdel verhaal van woorden en om de heidenen hierin niet gelijk te worden, dan bedoelt Hij hiermee niet dat ons gebed toch vooral kort moet zijn. Zelf bracht Hij menigmaal de nacht door in het gebed. Ook van Paulus lezen we, dat hij niet ophield voor de gemeente te bidden (Kol. 01:09) en hij schrijft aan de Efeziërs: ”Bidt met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest”.

De fout van vele heidenen was dat zij in het bidden zelf een verdienstelijk, een Gode-welgevallig werk zagen. Deze gedachte, die we ook bij de Roomse kerk vinden, is dat wij door de verdienste van het gebed, God kunnen bewegen iets voor ons te doen. Zij menen door de veelheid van hun woorden (zelfs al zijn deze gedachteloos uitgesproken zoals bij de Boeddhisten, die zelfs gebedsmolens bedachten) enige aanspraak op verhoring hebben.

Gebed is de gemeenschap met God door Jezus Christus. Deze gemeenschap is vertrouwelijk doch tevens vol heilig ontzag. Daarom leert Jezus ons te zeggen tegen God: onze Vader (hieruit spreekt het kinderlijk vertrouwen), Die in de hemelen zijt (en daarom heilig en ver boven ons verheven).

Het gebed van de rechtvaardige vermag veel. Wanneer we echter niet gereinigd zijn door Jezus’ bloed, dan behoeven we niet te danken dat ons vele roepen veel vermag. (Ook al wil God in Zijn genade het gebed van een onbekeerde soms verhoren).

Natuurlijk vindt het meest intieme gebed plaats in de binnenkamer. Er is echter ook een gemeenschappelijke nood en gemeenschappelijke dankzegging. Daarom heeft ook het gebed in de gemeente en in de bidstond een zeer grote waarde. De discipelen hebben in dit gemeenschappelijke ge­bed de gave van de Heilige Geest van God afgesmeekt en ontvangen (Hand. 01:14).

Het kan zijn dat iemand een sterke roeping heeft om Gods zegen af te smeken over de arbeid van zending en evange­lisatie. Dan is dit een zware reële opdracht gelijk bij Praying Hyde. Geen vreemde kan beoordelen hoever deze roeping zich uitstrekt.

 

Volmaakt in Hem (Gedicht)

Volmaakt in Hem en u bent in Hem volmaakt. (Kol. 02:10a).

Wie ben ik, Heer, ik, zondig mensenkind

En toch volmaakt; ik, schender van Uw wetten?

’k Heb niets verdiend, ik kan zelfs niet beletten.

Dat ’k diep in mijn gemoed nog steeds het kwade vindt.

 

Toch zegt Uw woord (o wonder van gena):

Volmaakt zijt gij der zonde afgestorven.

Want Christus stierf; heeft ’t leven u verworven.

Gij zijt nu vrij voor God door ’t bloed van Golgotha.

 

’k Begrijp het niet, maar dankend neem ‘k het aan.

Neen, groter schat kan nooit mij toegewezen.

Geen loon naar werk, maar uit gena verkregen.

Wordt ’t toegekend aan hen, die schuldig tot Hem gaan.

 

‘k Leef nu in Hem. ’k ben in Gods oog nu rein.

Volzalig lot één met mijn Heer te wezen!

Nu heeft mijn ziel geen oordeel meer te vrezen.

Halleluja. ik weet – in Hem volmaakt te zijn.

J.T.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Hollywood

In Hollywood zijn geen twee dames hetzelfde gekleed.

In Hollywood zijn de mooiste huizen die ik in Amerika zag.

In Hollywood klopt het hart van mondain Amerika.

Ik ben in een groot theater, waar duizend vrouwen bijeen zijn. Zij hopen allen “Queen of the day” te worden.

Een fabrikant van zeep en een van maagzout hebben op zijn Amerikaans een reclame. Vijf keer per week kiezen ze een koningin voor een dag. Die mag dan wensen wat ze wil en alles wordt haar toegestaan. Toen ik dat hoorde, dacht ik: als ik nu gekozen word, dan zou ik vragen om een half uur voor vijftig filmsterren te mogen spreken. Wat zou dat een kans zijn! Maar uit de duizend dames, die in het theater waren, werd ik niet uitgekozen. Toch ben ik blij, dat ik er heen ben gegaan. Ik heb er een stukje Amerika gezien.

Een vreemd diffuus licht gaf een onwerkelijke sfeer in de zaal. Op het toneel, kakelbont en overladen van kleuren, kwam een heer, die moppen tapte. Hij zei o.a.: “De dames die hier op het podium komen hoeven niet zenuwachtig te zijn. Er kijken alleen maar duizend paar jaloerse ogen ze aan en een paar miljoen mensen luisteren door de radio of ze een fout maken.” Enige heren gingen toen door de zaal en interviewden verscheidene mensen. Velen wenkten hen en hunkerden gekozen te worden. Hun handen staken zij op en trachtten zo de aandacht te trekken.

O, die handen! Begerige, zenuwachtige, angstige handen! De vingers graaiden in de lucht, ze trilden. Ik zag een heel lelijke oude vrouw, die wenkte.

Vijf dames werden gekozen en op het toneel geïnterviewd. Daartussen door werd reclame gemaakt voor de zeep en het geneesmiddel. Miljoenen in Amerika luisteren naar deze uitzending.

Een werd gekozen en kreeg ven purperen mantel om en een schitterende kroon op het hoofd en nu kwamen meisjes met kostbare versieringen, een radio, een elektrisch fornuis, een fiets en alles werd haar aangeboden. Straks wordt ze door de stad gereden en wordt het prachtigste diner haar gepresenteerd.

Ik ben ‘s avonds in de verlichte stad. Honderden kleuren van reclames, vele bewegend, geven de straten een levendig en vrolijk aspect. Het licht der sterren vervaagt in die weelde van k Ie urine reclames.

Ik loop een “Nachtclub” binnen. In een prachtige zaal zitten honderden aan kleine tafeltjes. Op het toneel zingt, voor een microfoon, een lelijke, afstotelijke vrouw. Zij wringt zich in bochten, haar stem is schel en heeft iets huilerigs. Er is een voortdurend beweeg van schijnwerpers. Wat ben ik blij, dat ik weg kan gaan, ik kijk even om mij heen en bestudeer gezichten.

Een goedkope nachtclub in een zijstraat ziet er heel wat minder verzorgd uit. Op het toneel maken enige slordig toegetakelde mannen en vrouwen wat kunsten, zingen wat en maken met rammelende ballen en stokjes ritme en muziek. Aan een toonbank zitten matrozen met hun meiden op hoge krukken.

Hollywood!

In ’t midden van de stad is tegen een heuvel een tuin aangelegd. Ik loop op de rustieke trap en zie overal om mij heen, bomen en kleurige struiken en vele banken. “Weet je waar die banken voor zijn vraagt mijn begeleider. “Zij staan daar voor mensen die willen bidden.” Even hoger kom ik bij een kerkje. ’t Is of ik in een dorpje ben. ‘t Heet dan ook Countrychurch of Hollywood. De deuren zijn reeds geopend. Hier wordt dagelijks een dienst gehouden en per radio uitgezonden. Velen komen hier om te horen naar Gods Woord en te midden van het drukke leven hier een ogenblik uit te rusten in gebed en gemeenschap met den Heer. Het is nu stil hier. Ik zit op een bank, ’t Is een para­dijsachtige tuin. Door de bomen zie ik rondom de kleurige lichten van de stad maar vlakbij zie ik de bomen en strui­ken verlicht door eenvoudige lantaarns.

Een zoete geur van vele bloemen maakt de lucht zwaar, ’t Geruis van de stad klinkt van veraf. Wat een vrede is hier! Hoewel het nacht is en eind september is het hier nog warm. Ik denk aan het begin van de avond. Ik bezocht een jeugddienst in een mooie grote kerk van buiten verlicht door schijnwerpers. Een kerkzaal beneden was gevuld met jonge “teen aged” meisjes en jongens (10-20 jaar) de meesten leerlingen van Highschools (H.B.S. of Gym.). Ds. Dick Halverson stond op het podium. Er werd gezongen. Bijzonder zuiver klonken de liederen. Soms zong de voor­ganger en neurieden de anderen de begeleiding. Een mooi vierstemmig lied besloot dit deel van de dienst en toen was het stil en ieder bad. Zó zacht speelde het orgel de melodie van het laatst gezongen lied, dat het leek of het van hee’ ver weg klonk. Ik keek om mij heen naar de jonge ernstige gezichten. Nu sprak Dick Halverson en zei: “Sommigen christenen zijn als auto’s. Benzine en olie geeft een auto kracht om te rijden, maar is de tank leeg dan moet het weer aangevuld. Zo is ’t met christenen die ’s Zondags “bijgevuld worden” en midden in de week leeg zijn. Ik ken er anderen, die zijn als de trams. Een tram hoeft nooit te tanken als hij maar door de beugel met de bron van kracht verbonden is gaat hij geregeld door. Zo moet het zijn met ons. Ver­bonden met de Heer Jezus geeft Hij ons kracht, ’s zondags en in de week. Wees een tram- en geen auto-christen,”

Aan het eind van de dienst kregen de jongelui gelegen­heid iets te vertellen van hun ervaringen, ’t Waren school moeilijkheden waarvan ze vertelden.’ maar ook spraken sommigen over de nood van de wereld, die Christus nodig heeft. Hun taal was eenvoudig, hun getuigen nederig, een zuivere toon van geloof en verlangen om de wereld te redden.

Hollywood!

Ik zag er de handen van hen die begeerden Queen of the day te zijn, t Waren begerige, nerveuze, wanhopige han­den en ik hoorde schelle muziek.

Ik zag gevouwen handen van jonge jongens en meisjes die stil baden en zacht klonken orgeltonen. Ik zag verveelde, ongelukkige gezichten in de nightclubs, een vermoeide vrouw op een toneel die lusteloos speelde met kleurige ballen en het gedaas accompagneerde van vreugdeloze grappenmakers.

Ik zag blijde, gelukkige jonge gezichten van schooljongens en meisjes die getuigden van een vrede, die Jezus in hun hart had gebracht.

Ik zag armoede, schrijnende armoede in kleurige kostbare omlijsting van kunstige, dure gebouwen.

Ik zag rijkdom, hemelse rijkdom van kinderen Gods.

Eén was er Queen for a day, voor één dag.

Die Jezus kennen zijn koningskinderen voor tijd en eeuwig­heid.

De wereld zegt: “Eén mag komen”.

Jezus zegt: “Komt allen tot Mij”.

 

Corrie ten Boom spreekt Zaterdag 25 Januari om 8 uur in de Bakenesserkerk te Haarlem voor de Nederlandse “Youth for Christ” over: “Hoe ik Amerika zag”.

 

Te koop:

200 projectieplaten (in vier étuis) bevattende het Scheppingsverhaal, natuurgetrouw in kleuren, ƒ 75,-.

Concert-cither, schitterende klank, in grote houten koffer, ƒ 80,-.

Spoed gewenst, per correspondentie “Gankema State, Soestdijk.

 

 

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder. (2)

De oudste broer stierf jong, Johann Christoph nam al vroeg de taak van oudste over. Hij was een pientere jon­gen, die op zijn derde jaar al naar school ‘ging, in het Würtenberg van toen een hele bijzonderheid. Zijn vader droeg hem er op zijn arm naar toe en menigmaal bracht de onderwijzer hem zo thuis. Al gauw bleek, dat deze jon­gen geen handwerk moest leren, maar opgeleid zou kunnen worden voor verdere studie.

Geld er voor was er niet, maar de onderwijzer wist de goede oplossing hierin: “U moet geloven”.

Uit zijn kinderjaren geeft Zündel enkele beelden. Een er van is dat kleine Johann, ’s avonds voor het slapen gaan in zijn hansop, als evangelist; de jongere broers en zusjes zijn een geboeid-luisterende gemeente. Als hij 12 jaar is heeft hij de bijbel tweemaal van ’t begin tot het einde doorgele­zen. Is dat normaal? Nee, maar daarin heeft zijn leven lang zijn kracht gelegen; dat hij afweek van wat onze norm is geworden. Zoals het in de bijbel toeging was hem het gewone geworden, hij richtte zich in alles naar die wereld. Hij vertelt hier later over, dat hij van zijn vierde jaar af voortdurend in de bijbel las en zo grondig bekend raakte met het Oude en Nieuwe Testament.

Tegelijk groeide in hem een verdriet, een heimwee, toen hij hoe langer hoe meer ging zien, dat er een kloof is tussen wat er leeft in die Bijbelse wereld en in de Christelijke wereld nu. Ook in de beste stichtelijke boeken miste hij iets, wat hij in de bijbel vond, “Al in mijn jeugd had ik een verlangen naar het geheimzinnige iets, dat ik alleen in den bijbel vond en nergens anders, en waarin, naar ik ver­moedde, de eigenlijke kracht des geestes verborgen was. De Heiland, de Heer, de Geest in me horen getuigen, hoe dat ook zou zijn, dat had ik zo graag in me gevonden. Het besef van een armoede, die er, naar de getuigenissen van Christus en de apostelen niet moest zijn, heeft me vaak echt weemoedig gestemd.”

Op zijn veertiende jaar wordt beslist, dat hij theologie zal gaan studeren. De vooropleiding ontvangt hij op een soort gymnasium in Schönthal, waarvoor een vergelijkend examen moet worden afgelegd, want van de 100 jongens die zich melden, kunnen er maar 30 geplaatst worden. De eerste keer mislukt het hem een plaats te krijgen; als hij 15 is gaat hij naar Schönthal.

Uit die jaren vertelt hij zelf levendig allerlei bijzonder­heden. Op weg er heen leert hij een jongen kennen, die zijn grote vriend wordt. Wilhelm Hoffmann.

Zodra ze er zijn rennen ze naar binnen, om in de mooiste kamer de beste bedden voor zich te reserveren. Vader Hoff­mann zegt dan langs zijn neus weg: “Als Christen moet je niet het beste voor jezelf nemen, maar dat aan anderen laten”. Dat woord zet zich vast in Blumhardt’s hart. Twee vrienden, maar zeer verschillend. Wilhelm redeneert graag, is altijd vol initiatief, meeslepend; Blumhardt, hoewel een jaar ouder, volgt hem, laat meer zijn hart spreken, is schuch­terder. Met zijn andere medeleerlingen kan hij het goed vinden; rustig en zonder een spoor van hooghartigheid ont­trekt hij zich aan de verkeerdheden van die jongensmaatschappij. Hij is een ijverige leerling, die in niets’ uitblinkt. Een groot verdriet in deze jaren is de dood van zijn vader, wat hem, oudste zoon, nog dichter bij zijn moeder brengt

Dagelijks brood

Zondag 26 Januari

…zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. (Rom. 01:24b).

Er is geen zwaardere slavernij dan die der wellust. Zij vernedert de mens het diepst in eigen ogen. Het lichaam, dat een tempel van de Heilige Geest had moeten zijn, wordt dan een kooi van de verleugende ziel. Zedelijke ontaarding hangt ten nauwste samen met religieus verval, De dwaas­heid van de moderne mens is, dat hij denkt rein te kunnen leven zonder God. Onze tijd bewijst het tegendeel.

Wie God verlaat is de absolute norm van goed en kwaad kwijt en de wijze waarop in onze dagen de tegennatuurlijke zonden, waarover de verzen 26 en 27 spreken, worden goedgepraat, ja verdedigd, bewijzen hoe waar het woord van vers 25 is, dat zij de waarheid Gods vervangen hebben door de leugen. De Schrift vergoelijkt deze zonden niet, doch spreekt over “schandelijke hartstochten”.

Laten wij waken tegen iedere onreine gedachte. De Geest, die in ons wil wonen is een Geest van heiligheid, die niet kan wonen in een sfeer van onreinheid. Lezen: (Ps. 051:001-015).

 

Maandag 27 Januari

Daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijke gezindheid om te doen wat niet betaamt. (Rom. 01:28),

Gods toorn openbaart zich niet alleen in honger, oorlog en pest, doch ook in wat de mensen door de zonde zichzelf aandoen. Zij achtten het verwerpelijk om God te erkennen omdat zij eigen lusten willen volgen. Dat is de diepste reden van alle ongeloof. Doch nu keren deze begeerten zich tegen hem en een gans leger van misdaad, leugen en haat bederft en vergiftigt de verhouding van de mens onderling (Rom. 01:29-31). Paulus tekent hier de wereld van zijn dagen. Hoe veel te erger zal het worden in een maatschappij, die het christendom heeft gekend, doch er zich minachtend van af heeft gekeerd. Zonder de weerhoudende tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de ge­meente zou de zogenaamde beschaafde wereld reeds lang een wilde, zichzelf verterende horde van wolven zijn. De Bijbel spreekt over de duistere tijd vóór het einde als de gevolgen van de leugen afschuwelijk zullen zijn en men een welgevallen zal hebben in alle ongerechtigheid. Lezen: (2 Thess. 02:07-12).

 

Dinsdag 28 Januari

Hoewel zij de rechtseis van God kennen, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven. (Rom. 01:32).

Het weten, dat ieder die de zonde doet, de dood verdient, maakt dat de zondaar nooit recht gelukkig kan zijn. Toch, en hierin openbaart zich de slavernij van de mens, is dit te weten niet sterk genoeg om de wil tot het kwade te breken.

De menselijke rechtspraak is het bewijs, dat we niet alleen de eis van God kennen, doch ook God steeds gelijk geven en de zondaar veroordelen. Maar terwijl we ijveren voor recht en gerechtigheid, bedrijven we dezelfde zonden menig­maal en schenken onze bijval aan hen, die ze bedrijven. Wij lachen zo licht om slechte daden, die we horen. Dit bewijst ons gebrek aan ernst. We kunnen zo diep zinken, dat het een genot wordt anderen te zien zondigen. Daarom, dat zo menig zonder ‘n ander tracht over te halen tot hetzelfde kwaad. Christus lachte nimmer om ’t boze. Ook Paulus sloeg met diepe ernst en bewogenheid de zonden der heidenwereld gade. Alleen wie ernstig denkt over de zonde, zal met kracht kunnen spreken over de redding door het bloed van Jezus. Christus.

 

Woensdag 29 Januari

Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te veront­schuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf, want gij die oordeelt, be­drijft dezelfde dingen. (Rom. 02:01).

De beschrijving van de zonden der heidenwereld deed de Joden toestemmend knikken. Ook wij willen steeds bij het horen van de zonden van anderen de plaats van rechter innemen. “Ja, zo slecht zijn de mensen ‘, zeggen we. Daarmee bewijzen we, dat we Gods rechtseis kennen. Maar daarmee veroordelen we tevens ons eigen leven. Want immers ah we voor Gods wet kiezen, dan doen we dit slechts met onze woorden, niet met onze daden. Zo veroordeelde David de rijken man, die het schaap van de arme nam, (2 Sam. 12:01-12). Er zijn donkere schachten van vuilheid in ieders leven en als we werkelijk de kracht der wet in eigen leven gevoelden, zouden we ons diep schuldig voelen tegenover God en de hand op de mond leggen. Het is genade van God, als wij ons zelf leren zien ais de grootste der zondaren. Lezen: (Matt. 07:01-06).

 

Donderdag 30 Januari

Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven en ze zelf doet, dat gij het oordeel van God ontgaan zult? (Rom. 02:03).

Gods oordeel over ons gaat naar absoluut recht. Hij heeft geen lievelingen, voor wie Hij de ogen sluit. De dwaasheid van den mens is, dat, moge het oordeel anderen al treffen, hij steeds er op rekent met eigen schuld een uitweg te vinden.

Deze mens ziet niet de ware reden waarom God ons nog niet straft. Het is Gods goedheid, die nog steeds zijn oproep tot bekering tot ons doet uitgaan en ons de tijd daartoe geeft. Wie voortleeft in de zonde, zondigt tegen deze liefde. Er is in iedere zonde iets uitdagends. Dat we heden nog leven is voor ieder, die nog niet gereinigd is door Christus’ bloed, een bewijs, dat God hem nog genadig de tijd geeft om zich te bekeren. Wij weten echter niet hoe lang deze genadetijd is. Slechts van één ding zijn wij zeker: van het nu. Daarom zegt de Schrift: nu is het de tijd van het welbehagen, nu is het de dag van het heil.

 

Vrijdag 31 Januari

Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt (ophopen, vermeerderen) ge u toorn op tegen de dag des toorns. (Rom 02:05).

Wanneer God een mens genade bewijst en hij verwerpt deze genade, keert ze zich tegen hem als een oordeel. Dan wordt het evangelie in plaats van een levensgeur ten leven een doodslucht ten dode (2 Kor. 02:16). De tijd tot be­kering ons gegeven, wordt dan een tijd der verharding. Zo was het bij Farao, aan wie God al zijn geduld en goedheid betoonde. Hij verhardde zich en werd daardoor verhard.

Iedere zonde, die niet gebracht is onder het bloed van Christus, wordt gestraft. Gelijk een schat spaart de zondaar zich de toorn Gods op en voegt er telkens nieuwe aan toe. Elke zonde verhoogt de rekening. Deze toorn zal op de dag des toorns bij schalen vol over hem worden uitgegoten Want God haat de zonde!

Vlucht, voor het immer te laat is, naar het kruis van Golgotha. Daar is vergeving voor iedere zonde. Lezen: (Heb. 03:07-19).

 

Zaterdag 1 Februari

De openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, Die eenieder vergelden zal naar zijn werken, hun. die in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijk­heid zoeken, eeuwig leven. (Rom. 02:06-07).

Deze uitspraak van Paulus in deze en de volgende ver­zen (Rom. 02:07-11) is schijnbaar in tegenspraak met de hoofd­strekking van de Romeinenbrief, dat namelijk de rechtvaar­dige niet door zijn werken, maar door het geloof zal leven. Israël heeft steeds gedacht, dat zij langs de weg van ijver en volharding de hemel zou binnengaan. Toch zijn zij ge­struikeld. Immers, laat ons wel bedenken, dat hier niet sprake is van enkele losse daden in ons leven, doch van een leven, dat gans en al beantwoordt aan de wet: God lief te hebben boven alles en ons naaste gelijk ons zelve. Wanneer iemand inderdaad deze weg volmaakt kan bewandelen zou hij het eeuwige leven verdienen. Dit heeft God uitdrukkelijk be­loofd en wordt zelfs door Jezus aan de rijke jongeling bevestigd (Matt. 19:17). Doch wie is hiertoe in staat?

Alleen als we door het geloof met Christus zijn verbon­den, wordt Zijn rechtvaardigheid de onze. Dan wordt de wet in ons volbracht en zullen we in het oordeel volkomen worden vrijgesproken. Lezen. (1 Joh. 02:07-10).

1947.01.11

 

Vrij van de wet

Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).

“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds be­zitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.

Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.

Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,

Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,

Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.

In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.

Doch de Bijbel spreekt anders.

Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.

In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.

Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.

Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.

Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.

Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.

Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.

Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen

en door Zijn leven de wet te vervullen.

Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.

Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uit­gebrand, omdat er niets meer was om te verteren.

Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.

Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.

Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zon­der dat het alles zal zijn vervuld.

Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.

Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.

Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”

Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele be­tekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.

Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.

De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.

Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.

Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.

Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.

Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.

Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.

Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.

Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.

De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij be­lijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde ge­storven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.

Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…

Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.

Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?

Dat zij verre.

Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.

Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.

En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.

Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.

De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.

Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:

O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onna­speurlijk Zijn wegen.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Amen.         

Br.

 

Schuldig verzuim door A. Zijp

(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen in­scherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.

Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef onder­trouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.

Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waar­heden. De onkunde is ontstellend groot!

En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke on­kunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.

Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.

Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke krin­gen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ont­staan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de per­soonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de nood­zakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer on­voldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de con­sequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.

Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauw­gezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het ken­nen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.

Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hante­ren?

Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begon­nen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een ver­velend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?

Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofd­zaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke on­kunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.

 

Voorttrekken!

Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).

Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak ge­zucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog al­tijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de be­lofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar ge­vreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kun­nen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…

Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en door­tocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vesting­muur in de richting van de zee.

Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.

Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”

Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut ver­trouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyp­tische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.

Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toe­vertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet her­haaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?

Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…

Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam weg­teren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.

“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.

Ja, konden we maar geloven.

Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijd­schap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.

  1. v. Wier Dzn.

 

Onze Werf-actie

Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.

Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.

Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”

Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voor­afgaan…”

Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”

Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrij­moedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”

Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voor­bereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?

We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.

Wij rekenen op U.

 

Dagelijks brood

Zondag 12 Januari.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).

Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrij­moedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze af­zondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.

Lezen: (Matt. 05:13-16).

 

Maandag 13 Januari.

Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).

Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfe­lijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles over­winnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.

Lezen: (1 Kor. 15:20-28).

 

Dinsdag 14 Januari.

Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).

Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de be­lofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.

En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaam­heid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheids­waarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.

Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).

 

Woensdag 15 Januari.

Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).

Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:

Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,

‘k Roem in vrije gunst alleen,

De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.

Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afge­zonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.

Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil ver­heugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht

Lezen: (Jer. 01:05-09).

 

Donderdag 16 Januari.

Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).

Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit bui­ten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelf­verwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.

Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.

Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstan­ding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle wel­daden ontvangen wij om en door Christus.

Lezen: (Heb. 10:19-24).

 

Vrijdag 17 Januari.

God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).

Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienst­knecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdra­gen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?

Lezen. (2 Kor. 05:11-15).

 

Zaterdag 18 Januari.

Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.

Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dank­baar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uit­deelden,

Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.

Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ont­wikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleg­gen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evan­gelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen on­waardigheid.

Lezen: (1 Kor. 01:26-31).

1947.01.18

Dankbaarheid

“Offer Gode dank en betaal de Allerhoogste uw geloften.” (Ps. 050:014).

Wat een grote plaats neemt danken en dankzegging in de Bijbel in. En toch moeten we erkennen dat er niets is, waar we zo in te kort schieten, dan juist in dit.

In ons tekstwoord wordt gesproken van offeren. Hier is niet sprake van offeren van geld, gaven of goederen, maar van offeren van dank. Het brengen van “de varren (letterlijk ezel hengsten) van onze lippen”, dat is de lof en aanbidding die wij tot God op­zenden. Het gaat in het leven van Gods kinderen meestal zo, dat wij beginnen met onze zorgen de Here bekend te maken wanneer wij in nood of zorg verkeren en de dank­zegging komt dan pas, wanneer God op een of andere wijze daarin voorzien heeft.

We hebben nog zo weinig verstaan de goddelijke orde, die de Schrift ons geeft in (1 Thess. 05:16-18: “Verblijdt U te allen tijde. Bidt zonder ophouden. Dankt God in alles, want dit is de wil van God in Christus Jezus over U.”

Ook in ons tekstwoord wordt ons gevraagd eerst twee dingen te doen:

ten eerste: offert Gode dank, dat zij ons begin.

ten tweede: betaal de Allerhoogste uw geloften.

Daarna, maar dan ook eerst nadat deze twee dingen vol bracht zijn, komt het andere: ”En roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal u er uithelpen en u zult Mij eren.

Geliefden is het niet vaak zo, omdat wij niet gewillig waren de goddelijke dingen eerst te stellen, dat we niet in vervulling zien gaan, wat God ons beloofd heeft?

Dankbaarheid. Laat ons eens enkele redenen opgeven, waarom wij dankbaar kunnen zijn en Hem, onze God, een offer van dankbaarheid kunnen brengen.

Omdat het verleden vergeten en vergeven is.

Misschien worden wij telkens aangevallen door zonden, die in het verleden bedreven zijn. O, laat dan het Woord van God ons voorlichten, het is zo heerlijk waar, dat het verleden gedekt is door de kruisverdienste van Jezus Christus. Als God ons vergiffenis schenkt, dan vergeet Hij ook de zonden. Luister eens naar enkele woorden uit de schatkamer van de Heilige Schrift. Ik kan slechts enkelen noemen, ze zouden met tientallen aangevuld kunnen worden.

“Want Ik zal, hun ongerechtigheden genadig zijn en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer ge­denken” (Heb. 08:12).

Wanneer God de zonden vergeeft, dan worden ze ook niet meer gezien. Doch niet enkel, dat ze niet meer gezien worden, ze kunnen ook niet meer teruggehaald worden. Hoe vaak worden kinderen Gods geplaagd over de zonden, die zij in hun onbekeerde toestand bedreven hebben. Laat u toch verder niet plagen, geloof slechts het woord van God: ”Ja, U zult al hun zonden in de diepten van de zee werpen.” (Micha 07:19).

“Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons” (Ps. 103:012).

Wanneer wij met het dierbaar bloed van Christus in aanraking komen, dan kunnen wij verzekerd zijn, dat wij gereinigd worden, zowel ons hart alsook ons leven.

Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en recht­vaardig, dat Hij ons de zonden heeft vergeven en ons heeft gereinigd van alle ongerechtigheid, wanneer wij dat vragen” (1 Joh. 01:09).

Wanneer wij deze woorden lezen, dan zien wij duidelijk, dat het verleden onder het bloed van Christus is en wij kunnen daarvoor God dankzeggen.

Omdat wij niet gered zijn door onze gevoelens, maar door het geloof.

Wat kunnen gevoelens de mens vaak parten spelen. De ene dag zijn wij boven op de berg en de andere dag in de diepe vallei van twijfel en wanhoop. Dank God, dat onze zaligheid niet rust op onze emoties of bevindingen, maar op het onwankelbare woord van God. Het is niet afhankelijk van onze sterkte en kracht of van onze zwakheid.

“Zo dan: die meent te staan, ziet toe, dat hij niet valle.

U heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden, boven hetgeen u aan kunt; maar Hij zal met de verzoe­king ook de uitkomst geven, opdat u ze kunt dragen’ (1 Kor. 10:12-13).

Noch op onze zwakheid, noch op onze sterkte rust het. Het is wat Gods Woord in ons tot stand zal brengen: ”Wij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is” (Rom. 03:24).

Degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid” (Rom. 04:05).

Geliefden, is dit ook niet een reden om te danken?

Omdat onze toekomst verzekerd is.

Wie zou in deze fel bewogen tijd, waar alles zo onzeker is, kunnen spreken van een verzekerde toekomst? In de wereld is dat onmogelijk.

“Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend

alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan.” (Joh. De Heer 166)

Maar de toekomst van Gods volk is verzekerd, die rust niet in een gesproken woord van een der groten van deze eeuw, want die hebben gefaald en zullen falen, maar is geankerd in het eeuwig blijvend woord van God,

“Want ik weet, wie ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te be­waren tot die dag” (1 Tim. 01:12).

“Vertrouw op den Here met uw ganse hart en steun op uw verstand niet. Ken Hem in al uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken” (Spr. 03:05-06). Zulk een ver­zekerde toekomst is waard, dat wij Hem brengen de varren van onze lippen.

Omdat we een getrouw Bewaarder hebben.

Het is niet wat wij kunnen doen of volbrengen. Waar zouden wij zijn, als Hij onze bewaarder niet was! Alles is van Hem. Een ogenblik, wanneer Hij niet onze Bewaarder was, zou ons storten in de diepste ellende, zonde en eeuwige duisternis, maar halleluja, Gods Woord roept het ons toe: ”Ziet, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. De Here is uw Bewaarder” (Ps. 121:004-005).

Het is heerlijk, dat we weten: met zulk een Bewaarder kunnen wij onze toekomst veilig tegemoet treden. We zijn onder het oog van onze Verlosser en Zaligmaker. “Ik zal u onderwijzen en u leren van de weg, die gij gaan zult; Ik zal raad geven; Mijn oog zal op u zijn’ (Ps. 032:008).

We hebben niets te vrezen, daar is geen ogenblik, dat Hij ons uit het oog zal verliezen, hoe sterk de vijand ons zal belagen De duivel gaat om “als een briesende leeuw’, of “als een engel des lichts”, doch het is zo heerlijk wat we in (Deut. 11:12) lezen: “Gij zult wonen in een land, dat de Here uw God bezorgt; de ogen van de Heer, uw God, zijn voortdurend daarop, van het begin van het jaar tot het einde van het jaar.”

Met zulke beloften, wie zal ons dan kunnen scheiden van de liefde van Christus?

Ook hier past ons niets anders dan dankbaar te zijn. Zie hier geliefden, slechts enkele reden om God te danken. Dankt God in alles.

P.K.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na een voorspoedige reis is Corrie ten Boom weer in Nederland aangekomen. Ze heeft veel zegen ontvangen en veel zegen mogen verspreiden. Tot op de boot toe, de Queen Elisabeth, waar ze met Molotof en andere diplomaten reisde, heeft God haar gebruikt om zielen tot vrede te brengen.

Wij hopen de beschrijving van enkele episodes uit het laatste gedeelte van haar reis, nog in ons blad op te nemen.

Salt Lake City.

De Mormonenstad.

Duizenden stroomden de grote Tabernakel binnen voor een congres. Op de achtergrond de grote prachtige tempel, waar alleen Mormonen op een bepaalde tijd de drempel mogen overschrijden. Achter en rondom ons mooie bergen, nu bedekt met sneeuw. Ik luisterde naar de redevoeringen. Wonderlijk om te horen preken over een congres dat Adam, de eerste mens, gehouden heeft, drie jaar voor zijn dood, vlak bij het paradijs dat in Amerika lag. “Be humble’ was een steeds herhaalde vermaning. ‘t Zingen van het grote koor was mooi en er werd gebeden in de naam van Jezus Christus. Het woord Evangelie werd genoemd als het meest noodzakelijke.

Kende ik iets van het Mormonisme na ‘t meemaken van die indrukwekkende vergadering?

’s Middags bracht ik huisbezoeken bij Hollanders. Zij waren sterk onder invloed van hun omgeving en hier leerde ik de grote gevaren kennen van de leer van Mormon. Werk­heiligheid, geen genade, ’t Verzoenend sterven van Christus niet nodig. Een man noemde op zijn vingers wijzend, achter­eenvolgens al zijn goede werken, de steun van zijn vertrou­wen voor de toekomst. Wat een armoede, wat een wan­begrip!

Ik zag de vermoeide gezichten van hen, die hier strijden voor het zuivere Evangelie, ’t Is een roeien tegen de stroom op. Een waar bolwerk is de Youth for Christ. Met trouw en volharding werken hier vele jonge mensen onder aan­voering van Doe Stiles. Er werd goed gezongen en mooie muziek gemaakt. Ik mocht er spreken en had fijn contact. Wat ga ik al anders over de “altarcall”, denken dan in het begin. Ik verheugde me toen een jonge vrouw en een Mormoonse jongen naar voren kwamen. Toen zijn ouders ’t later hoorden, verboden zij de jongen ooit weer hierheen te gaan. Ik weet, als hij door Christus gegrepen is, dan zal hij ook door Hem meer dan overwinnaar zijn en ik bid voor hem en voor die velen, die daar hun zendingsveld hebben in de donkere Mormonenstad, die er zo licht en blij uitziet.

’t Was een volgepropt weekend. Dat is nog eens werken! Dat is nog eens leven! Vier meetings, een radio-interview en drie huisbezoeken in twee dagen.

Een bezoek in de gevangenis. Wat wonderlijk om weer de gevangenispoort door te gaan en te zien sluiten achter mij. Er is geen angst in mij als ik in zo’n omgeving kom. Ik mag zelf straks de poort weer uit, zodra ik het wil. Maar ’t maakt mij ook niet zenuwachtig, want wat nableef in mijn herinnering van eigen gevangenisdagen is niet triest. Ik denk het meest aan wat de Heiland voor mij was in die dagen, het zingen in de eenzame cel en ’t luisteren naar Zijn stem. En heel diep in mijn onderbewustzijn verberg ik de spanningen, het afgrijzen, het heimwee dat ik er leed. Ik begrijp ze beter, hen die er nu zijn. Ze staan niet ver van mij af. Als ik tegenover de Canadese jongen sta, wiens vrienden mij zijn adres hebben gestuurd om hem te bezoe­ken, hebben we al gauw contact. Ik laat hem vertellen en spreek tot hem over de liefde van de Heiland en de nood­zakelijkheid en mogelijkheid van volkomen overgave aan Hem. Ik kijk om mij heen, achter een soort gaas, is een hok waar op de grond de omtrek van voeten getekend is. We bidden samen, de jongen en ik. Als hij weggaat is er in zijn ogen een blije blik, hij heeft aanvaard het licht dat alle duister kan verdragen.

De altarcall is de uitnodiging aan het eind van een samenkomst om naar voren te komen en zich over te geven aan Christus.

 

De verloren Zoon (Luc. 15:32) gedachten van H. Drummond

De geschiedenis van de verloren zoon uit (Luc. 15:11-32) laat ons ook twee karakters zien, waarin worden uitge­beeld zonden van het lichaam en zonden van het gemoed. De jongste zoon leek volgens menselijke begrippen de ergste: hij verbraste zijn goed met lichtekooien en bracht schande over zijn vader en zichzelf. Het waren hartstocht zonden, of zonden van het lichaam.

Maar Christus legt een andere maatstaf aan. Hij ging juist tot tollenaars en lichtekooien en zegt tot mensen als de oudste broeder: zij zullen u voorgaan in het Koninkrijk Gods. Deze had gemoeds-zonden en het gemoed komt het geestelijke het meest nabij.

De oudste zoon was deugdzaam en plichtsgetrouw, hij verbraste zijn geld niet en werkte steeds bij zijn vader en toch vindt God zijn zonden veel erger dan die van de jongste zoon. Het was slechts slechtgehumeurdheid, maar wat zat daar achter? Hij werd boos en daardoor kwamen naar voren: liefdeloosheid tegenover de verloren zoon, die gered was. In plaats dat hij blij was. werd hij kwaad en ging niet eens naar zijn broer toe, maar sloot zich buiten. Hij bedierf ook het feest en de blijdschap van de Vader en de feestvierende gasten. Hij was jaloers en trots en wilde zich niet buigen en ongelijk bekennen. Ook kwamen naar voren: eigengerechtigheid norsheid, lichtgeraaktheid en koppigheid. We lezen niet, dat de jongste zoon weer weggegaan is door die liefdeloze ontvangst. Hoevelen van ons bederven door deze slechtgehumeurdheid niet het leven van hen, die met ons in aanraking komen en houden ande­ren van Christus terug, of jagen hen, die Hem zoeken, bij Hem weg. De toorn bracht al deze eigenschappen aan het licht en toch vergoelijken de mensen slechtgehumeurdheid zo graag. De toorn is de opstijgende waterbel, die de ver­derfelijke gassen op de bodem verraadt. Ze openbaart een dozijn afschuwelijke zonden, waardoor onnoemelijk veel leed in de wereld komt en die wel de zonden der vromen genoemd worden, omdat zij bestaanbaar zijn bij een zedelijk karakter, tenminste wat de mens er voor verslijt.

Ze komen voor bij mensen, die de zonde van de jongste broer nalaten, maar waarom? Omdat ze er meestal te laf voor zijn. Verloren zoons zijn dikwijls veel meer teder en edel­moediger en voelen zich gewoonlijk meer zondaar. De mens heeft een verkeerde opvatting van zonde. Een losbol kan een beter mens zijn, dan een zuurziende christen. De ge­volgen van boosheid zijn dikwijls een onrechtvaardig oor­deel en beslissingen, die moeilijk te herroepen zijn, zonder grote zelfverloochening.

De oudste zoon wilde niet binnengaan en daardoor onge­lijk bekennen. De gevolgen waren voor hemzelf en de ande­ren funest. Hij sloot zichzelf buiten en hoe dikwijls doen wij hetzelfde?

Ten opzichte van kinderen is het ook verkeerd, omdat ze dikwijls gestraft worden, zonder rechtvaardig verhoor. Ze doden in kinderen het gevoel voor rechtvaardigheid. Het grootste kwaad ligt er echter voor een christen in, dat hij anderen van Christus afhoudt. Een christen moet rondgaan goed doende en helpende, zoals Jezus van Nazareth deed. Dan leren ze door ons, Christus kennen. Wij zijn dikwijls zulke slechte brieven van Christus. Een slecht humeur ver­oorzaakt invretend, blijvend, onnodig leed en is dus in wezen zonde tegen de naastenliefde. Liefde, dienende, gevende liefde, verkrijgen we alleen, door vervulling met de Heili­ge Geest, door Christus te gehoorzamen en steeds weer onze fouten te belijden en ons te verootmoedigen voor God en voor hen, die wij bedroefd of afgesnauwd hebben.

In de wereld sluit een christen zich dikwijls buiten menige hemel, die van vriendschap, van familieleden, Christelijke arbeid, hulp aan armen of bedroefden. Christus overwon niet door een leger, of geld, of door het bouwen van kerken, maar door de liefde. Vele christenen worden oud, onbemind en liefdeloos, omdat ze zich niet geheel aan Hem overgeven en Zijn geboden niet bewaren. Nu zijn er zonden die een Christen ineens kan laten, bijv. drankzucht, overspel, dief­stal, onreine gewoonten, roken, snoepen, te veel of te lekker eten enz., dat zijn alle lichamelijke zonden.

Om echter bevrijd te worden van lasteren, wrok, haat, egoïsme, liefdeloosheid, pessimisme, angsten voor de dood, eigenzinnigheid, overdrijven, afgunst, gedruktheid, drift, ijdelheid enz., is veel tijd nodig. Daarvoor is het nodig een nieuw schepsel te worden. “Zo is dan wie in Christus is, een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, zie het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17). Hiervoor is nodig, elke dag weer, een leven van verootmoediging en zelfverlooche­ning, alleen ziende op Jezus en op Zijn overwinningskracht en liefde. Hiervoor is het nodig van Hem te leren nederig­heid en zachtmoedigheid en dat is veel moeilijker te leren dan vreemde talen, De leden van de hoge Joodse Raad, het Sanhedrin, moesten zeventig talen kennen, maar velen van hen hadden niet nederigheid en zachtmoedig­heid geleerd, omdat ze te hoogmoedig waren en zich lieten voor­staan op hun talenkennis en kennis van de Schriften. Maar deze kennis is volkomen waardeloos wanneer ze niet in praktijk wordt gebracht. Wij moeten ons dagelijks oefenen tot Godzaligheid; de liefde najagen en ons lichaam be­dwingen en brengen tot dienstbaarheid; onze zaligheid wer­ken met vreze. Dit zijn alle dingen, die wij zelf moeten doen, elke dag weer en die even nodig zijn en nog nodiger dan eten, drinken, talen leren of wat ook.

Wij brengen hiervan echter niets terecht als wij dit in eigen kracht menen te kunnen doen. Wij hebben hiervoor elke dag en elk ogenblik de kracht nodig van de Heilige Geest, Die al deze eigenschappen in ons werkt, door ons geloof in de overwinningskracht van de Here Jezus Chris­tus, die Zelf ook, door lijden gehoorzaamheid moest leren. (Heb. 05:08). Geve Hij ons de behoefte en de liefde, om elke nieuwe dag, ’s morgens vroeg met Hem te beginnen en de gehele dag op Hem te zien, dan zullen wij ook ons zelven verloochenen en dragen de lasten van anderen en hun lastigheden, vooral van hen, met wie wij dagelijks omgaan. Laat het heden zo bij U en mij mogen zijn en blijven tot glorie van den Here Jezus Christus.

 

Het leven en werk van Joh. Chr. Blumhardt door J. A. Schreuder! (1)

Wie over Johann Christoph Blumhardt schrijft vindt een vrij groot aantal beschrijvingen tot zijn beschikking, die echter alle terug gaan op het ene meesterwerk van ds. Zündel, een jongere tijdgenoot van Blumhardt. Ook in dit verhaal zijn veel gegevens aan hem ontleend: dit is niet tel­kens vermeld; hij, die thuis is in de stof zal het aan be­kende citaten merken; hij zal er ook niet veel nieuws in vinden.

Mijn enige bedoeling is om hen, die aan Zündels boek en de verdere Duitse literatuur, die moeilijk te krijgen is, niet toekomen, in de nabijheid te brengen van vader Blum­hardt, die meer was dan theoloog, schrijver en prediker. Hij is ons een vader in Christus, en die zijn zeldzaam, zegt Paulus.

Hij toont ons een leven, waarin we de wereld van het Nieuwe Testament herhaald zien, alsof een geheime, innige wens, die we onvervulbaar dachten, in vervulling gaat. We verkeren hier met een man, wie het gebed is als de adem­haling, het evangelie niet slechts een woord, maar een kracht, doordat hij het, hij theoloog, durfde nemen zoals hij het vond, als woord van God. Zonder voorbehoud waagde hij het er met die bijbel op, en dit leidde hem van de ene ervaring tot de andere. Elke nieuwe ervaring ver­meerderde zijn hoop, zette zijn leven meer in gloed. Hij maakt ons verlangend, en meer dan dat: hij wijst ons met macht de weg naar ons heil.

Daarom werd dit verhaal met blijdschap en dankbaar­heid geschreven, in het geloof dat hier en daar de wind van Gods geest zal waaien door de woorden en werken van Zijn Apostel Blumhardt.

Jeugdjaren.

Een mens wordt gevormd in zijn jeugd. En juist over deze periode van Blumhardt’s leven is weinig bekend. Hij is op­gegroeid in een zeer eenvoudig milieu: zijn vader was houthakker in Stuttgart. Als tweede zoon in het gezin werd Johann Christoph geboren op 16 Juli 1805, toen de oorlog zwaar drukte op de Zuid-Duitse landen. De legers van Napoleon trokken ook door Stuttgart heen, plunderend en vernielend zonder zin.

Maatschappelijk eenvoudig, geestelijk van adel waren vader en moeder Blumhardt Ze waren opgegroeid in de nadagen van het 18e -eeuwse rationalisme, dat alle heil ver­wachtte van het menselijk denken; deze stroming is ont­staan onder invloed van de ontwikkeling der natuurwetenschappen. en bracht mee een neerzien op alle traditionele waarheden, ook die van het godsdienstig leven. Men maak­te zich los van dogma’s en eiste een algehele vrijheid van denken op voor de mens. Velen hadden zich van de kerk afgewend, en het evangelie alle goddelijkheid ontzegd. Maar tegen dit alles ontstaat overal in het klein en in ’t verbor­gen. verzet van mensen, die aan de bijbel blijven vasthou­den als aan het woord van God en de openbaring van Zijn wil; juist nu de geest van hun tijd “vrijheid” predikt, zoeken zij de “gebondenheid” van het Discipelschap.

Geloofsgenoten vinden elkaar altijd, en zo ontstaan er groepen, die haarden zijn geworden van levend geloof. Niet altijd: hier vlak naast ligt het gevaar van farizeïsme, van een zich afscheiden van de wereld. Toch zijn deze kleine gemeenschappen van zeer groot belang geweest voor het godsdienstig leven in de 19e eeuw, b.v. de Hernhutters, die ijverige ploegers op Gods velden.

In die kringen van fris geestelijk leven waren de ouders van Blumhardt thuis. Als kind was de dagelijkse omgang met de bijbel hem gewoon, hij groeide op in de nabijheid van de levende Heiland, tot Wie zijn ouders hem, door hun dagelijks leven, onopzettelijk en trouw heenleidden. “Kinderen, laat je liever je hoofd afslaan dan dat je Jezus verloochent” hield de vader zijn kinderen voor.

(Wordt vervolgd).

Dagelijks brood

Zondag 19 Januari.

Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot behoud voor eenieder, die gelooft. (Rom. 01:16).

Als het Woord Gods in ons werkelijk Gods woord is geworden, is er geen plaats meer voor mensenvrees. Dan brandt het in ons als een vuur.

Wie beseft dat in de grote ellende der mensen alleen het evangelie redding kan brengen, zal steeds weer dit evangelie uitdragen. Niet de gloed van onze overtuiging, of de oprecht­heid van ons bedoelen of de verhevenheid van onze gedach­ten is de redding, doch alleen het onbegrijpelijke wonder, dat in dit evangelie God zich barmhartig neerbuigt tot de verloren mens en tot hem spreekt.

Gods woord is altijd een kracht. Nimmer is het dood of onwerkzaam. Daarom is het nodig dit woord onvervalst en eenvoudig te brengen. Het is voor ieder, die gelooft, een kracht tot behoud. Doch zonder geloof wordt het een oor­deel, omdat men zo’n grote genade verwerpt.

Het is genade Gods voor ieder die dit leest, voor ieder die dit hoort. Voor God is de ene mens niet meer dan de andere mens. Lezen: (Jes. 55:06-11).

 

Maandag 20 Januari.

Want de gerechtigheid Gods wordt in dit evangelie ge­openbaard uit geloof tot geloof. (Rom. 01:17),

Dat God rechtvaardig is, is voor ons van nature geen reden tot vreugde. Integendeel, ons geweten klaagt ons aan en wij vrezen voor deze toornige Rechter. Toch kunnen wij geen rust vinden buiten God. In Hem leven en bewegen wij ons. Hoe zullen wij vrede vinden bij onze Rechter?

Het evangelie openbaart ons hoe deze gerechtigheid Gods in het sterven van Christus ten volle bevredigd is. Alle zondeschuld is in Zijn sterven geboet.

Christus is de Rechtvaardige, die in Zijn ganse leven onder de wet is geweest (daarom werd Hij besneden) en deze ten volle heeft vervuld. Door het geloof worden wij zo met Hem verenigd, dat Zijn gerechtigheid de onze wordt. Ook dit wordt ons in het evangelie door God geopenbaard. Deze gerechtigheid van God stilt onze honger en dorst naar gerechtigheid, die wij zelf nimmer kunnen stillen.

Wie deze diepe waarheid gelovig aanvaardt zal steeds rijker genade ontvangen. Zijn geloof wint in vastheid, kracht en diepte: het begin is geloof en het einde is nog steeds geloof, dat steeds meer wordt: een zeker weten.

Lezen: (Heb. 09:11-15).

 

Dinsdag 21 Januari.

De rechtvaardige zal uit geloof leven. (Rom. 01:17).

Niet onze vrome stemming van gisteren of ons nederig ge­voel van vandaag, niet ons vurig gebed of juist inzicht in de waarheid geeft ons het eeuwige leven. Het is het geloof dat zich de rechtvaardigheid van Christus toe-eigent.

Het geloof verenigt ons zo met onze Heiland, dat wij één lichaam worden met Hem en Zijn rechtvaardigheid ónze rechtvaardigheid wordt. Daarom is er slechts één eis voor ons ook weer deze dag: Blijf in Christus. Wie in Hem blijft zondigt niet. Zoek in uw ochtendgebed reeds deze eenheid en tracht deze dag in deze eenheid te leven. In deze gemeenschap sterft de zonde.

Als het oordeel Gods gaat over het menselijk geslacht, zult u veilig zijn in Christus verdienste. U bent in Christus verborgen bij God.

Lezen: (1 Joh. 03:01-10).

 

Woensdag 22 Januari.

Want de toorn Gods openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden. (Rom. 01:18) Willen we recht begrijpen hoe rijk de genade Gods is, die ons bewezen is, dan moeten we iets verstaan van de toorn Gods, die brandt tegen alle ongerechtigheid. De Bijbel spreekt van God als van een verterend vuur. Te weinig wordt hierover gesproken. Daardoor is onze dankbaarheid en liefde zo klein.

Deze toorn Gods wordt ten volle openbaar in het name­loos lijden van Christus. Doch tevens is ons hier geopen­baard de volle liefde Gods, die ons een weg ten leven ont­sloot. Door dit lijden zijn wij van Gods toorn verlost. Doch wie niet wil geloven in dit offer, dat geheel buiten hem werd gebracht, zal eenmaal deze toorn Gods ten voile moe­ten dragen. Want hij heeft de stem van de waarheid, die ook in zijn hart sprak, gesmoord onder vuilheid, leugen, hoogmoed en egoïsme. Gelukkig de mens, die niet te hoog­moedig is om uit genade te willen leven.

Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Donderdag 23 Januari.

Want hetgeen van God niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien zodat zij geen verontschuldiging hebben. (Rom. 01:20).

Wij hebben van jong af getracht ons te verontschuldigen over onze misstappen, als wij absoluut niet geweten hadden, dat God bestond en Zijn wet niet kenden, zouden wij ons zeker, en met recht, hier achter verschuilen. De mens weet echter, dat er een God is en Zijn wet is in zijn hart ge­schreven. Laten we niet denken, dat de heiden of de moderne mens, die de Bijbel niet leest, vrij uit gaat; immers ook zij weten, door de majesteit der schepping en de stem van hun geweten, dat God bestaat en dat Hij wil, dat ze het goede doen. Zoals God in de onbezielde schepping Zijn kracht en wijsheid openbaart, zo wilde Hij in de mens Zijn liefde en heiligheid openbaren. De mens heeft zich echter door ongehoorzaamheid aan de gemeenschap Gods onttrokken en onttrekt zich nog steeds. Daarom is ook zijn onmacht tot het goede een bewijs, dat hij afgevallen is van God, de Bron van het goede. De sprake Gods in de natuur en in de ellende van den mens ontnemen den zondaar alle ver­ontschuldiging.

Lezen; Psalm 19.

 

Vrijdag 24 Januari.

Hoewel zij God erkennen, hebben zij Hem als God niet verheerlijkt of gedankt, maar zij hebben zich in hun over­leggingen verloren en het is duister geworden in hun onver­standig hart. (Rom. 01:21).

De ellende van de mens na zijn val blijkt wel het meest in het feit dat hij de waarheid, het juiste inzicht in de orde der dingen, verloor en ijdele droom als waarheid ging be­schouwen. Zijn dwaasheid is, dat hij zich inbeeldt de waar­heid te bezitten, terwijl hij de waarheid, die God hem open­baart, als dwaasheid verwerpt. De prediking van de verlossing door het bloed minacht hij, doch de weg der zelf­verlossing zoekt hij te gaan, cultuur, techniek en beschaving vereert hij als ware gelukbrengers, terwijl ze hem ellendig en arm laten. Gelukkig, indien u zich deze dag met een stille glimlach in de liefde Gods kunt verblijden, die u vond aan de voet van het kruis. Lezen: (1 Kor. 01:18-25).

 

Zaterdag 25 Januari.

Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid. (Rom. 01:24).

Naarmate de mens zich in eigenwillige godsdienst ver­strikt voltrekt zich in hem het gericht, dat hij een slaaf wordt van zijn hartstochten. Dit is te treffender omdat hij zo menigmaal het goede, het reine en edele vereert en zoekt. Het leven in de zonde is, hoe vreemd het ook klinkt, een straf van God, daar het ingaat tegen het beter weten in de mens. De mens wil ’t goede menigmaal, doch doet ’t kwade.

Het is een van de dwaasheden van de moderne mens te denken dat hij zedelijk zou kunnen leven zonder God. Zonde straft de zondaar want zij maakt hem steeds meer tot haar dienaar.

Er is verlossing van deze dwang der zonde. Dit is de blijde boodschap tot ieder die zelf nog vecht tegen ingeworteld kwaad en verborgen hartstocht. Deze verlossing is even reëel als de slavernij der zonde. Doch ze wordt slechts ge­vonden daar waar Christus heer van het hele hart is ge­worden. Hebben wij ons reeds helemaal aan Hem overgegeven?

Lezen: (Joh. 08:30-36).

1947.01.11

 

Vrij van de wet

Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).

“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds be­zitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.

Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.

Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,

Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,

Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.

In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.

Doch de Bijbel spreekt anders.

Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.

In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.

Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.

Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.

Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.

Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.

Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.

Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen

en door Zijn leven de wet te vervullen.

Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.

Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uit­gebrand, omdat er niets meer was om te verteren.

Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.

Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.

Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zon­der dat het alles zal zijn vervuld.

Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.

Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.

Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”

Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele be­tekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.

Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.

De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.

Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.

Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.

Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.

Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.

Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.

Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.

Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.

De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij be­lijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde ge­storven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.

Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…

Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.

Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?

Dat zij verre.

Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.

Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.

En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.

Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.

De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.

Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:

O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onna­speurlijk Zijn wegen.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Amen.         

Br.

 

Schuldig verzuim door A. Zijp

(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen in­scherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.

Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef onder­trouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.

Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waar­heden. De onkunde is ontstellend groot!

En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke on­kunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.

Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.

Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke krin­gen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ont­staan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de per­soonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de nood­zakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer on­voldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de con­sequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.

Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauw­gezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het ken­nen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.

Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hante­ren?

Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begon­nen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een ver­velend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?

Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofd­zaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke on­kunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.

 

Voorttrekken!

Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).

Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak ge­zucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog al­tijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de be­lofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar ge­vreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kun­nen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…

Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en door­tocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vesting­muur in de richting van de zee.

Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.

Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”

Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut ver­trouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyp­tische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.

Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toe­vertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet her­haaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?

Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…

Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam weg­teren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.

“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.

Ja, konden we maar geloven.

Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijd­schap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.

  1. v. Wier Dzn.

 

Onze Werf-actie

Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.

Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.

Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”

Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voor­afgaan…”

Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”

Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrij­moedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”

Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voor­bereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?

We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.

Wij rekenen op U.

 

Dagelijks brood

Zondag 12 Januari.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).

Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrij­moedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze af­zondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.

Lezen: (Matt. 05:13-16).

 

Maandag 13 Januari.

Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).

Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfe­lijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles over­winnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.

Lezen: (1 Kor. 15:20-28).

 

Dinsdag 14 Januari.

Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).

Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de be­lofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.

En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaam­heid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheids­waarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.

Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).

 

Woensdag 15 Januari.

Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).

Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:

Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,

‘k Roem in vrije gunst alleen,

De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.

Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afge­zonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.

Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil ver­heugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht

Lezen: (Jer. 01:05-09).

 

Donderdag 16 Januari.

Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).

Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit bui­ten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelf­verwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.

Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.

Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstan­ding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle wel­daden ontvangen wij om en door Christus.

Lezen: (Heb. 10:19-24).

 

Vrijdag 17 Januari.

God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).

Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienst­knecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdra­gen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?

Lezen. (2 Kor. 05:11-15).

 

Zaterdag 18 Januari.

Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.

Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dank­baar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uit­deelden,

Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.

Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ont­wikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleg­gen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evan­gelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen on­waardigheid.

Lezen: (1 Kor. 01:26-31).

1947.01.11

1947.01.11

 

Vrij van de wet

Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).

“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds be­zitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.

Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.

Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,

Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,

Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.

In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.

Doch de Bijbel spreekt anders.

Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.

In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.

Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.

Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.

Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.

Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.

Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.

Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen

en door Zijn leven de wet te vervullen.

Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.

Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uit­gebrand, omdat er niets meer was om te verteren.

Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.

Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.

Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zon­der dat het alles zal zijn vervuld.

Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.

Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.

Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”

Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele be­tekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.

Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.

De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.

Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.

Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.

Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.

Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.

Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.

Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.

Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.

De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij be­lijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde ge­storven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.

Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…

Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.

Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?

Dat zij verre.

Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.

Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.

En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.

Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.

De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.

Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:

O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onna­speurlijk Zijn wegen.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Amen.         

Br.

 

Schuldig verzuim door A. Zijp

(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen in­scherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.

Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef onder­trouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.

Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waar­heden. De onkunde is ontstellend groot!

En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke on­kunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.

Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.

Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke krin­gen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ont­staan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de per­soonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de nood­zakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer on­voldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de con­sequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.

Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauw­gezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het ken­nen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.

Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hante­ren?

Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begon­nen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een ver­velend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?

Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofd­zaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke on­kunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.

 

Voorttrekken!

Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).

Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak ge­zucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog al­tijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de be­lofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar ge­vreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kun­nen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…

Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en door­tocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vesting­muur in de richting van de zee.

Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.

Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”

Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut ver­trouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyp­tische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.

Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toe­vertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet her­haaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?

Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…

Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam weg­teren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.

“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.

Ja, konden we maar geloven.

Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijd­schap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.

  1. v. Wier Dzn.

 

Onze Werf-actie

Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.

Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.

Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”

Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voor­afgaan…”

Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”

Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrij­moedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”

Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voor­bereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?

We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.

Wij rekenen op U.

 

Dagelijks brood

Zondag 12 Januari.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).

Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrij­moedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze af­zondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.

Lezen: (Matt. 05:13-16).

 

Maandag 13 Januari.

Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).

Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfe­lijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles over­winnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.

Lezen: (1 Kor. 15:20-28).

 

Dinsdag 14 Januari.

Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).

Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de be­lofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.

En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaam­heid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheids­waarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.

Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).

 

Woensdag 15 Januari.

Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).

Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:

Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,

‘k Roem in vrije gunst alleen,

De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.

Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afge­zonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.

Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil ver­heugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht

Lezen: (Jer. 01:05-09).

 

Donderdag 16 Januari.

Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).

Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit bui­ten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelf­verwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.

Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.

Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstan­ding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle wel­daden ontvangen wij om en door Christus.

Lezen: (Heb. 10:19-24).

 

Vrijdag 17 Januari.

God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).

Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienst­knecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdra­gen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?

Lezen. (2 Kor. 05:11-15).

 

Zaterdag 18 Januari.

Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.

Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dank­baar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uit­deelden,

Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.

Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ont­wikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleg­gen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evan­gelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen on­waardigheid.

Lezen: (1 Kor. 01:26-31).

1947.01.11

 

Vrij van de wet

Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. (Gal. 04:04-05).

“Opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Velen spreken alsof wij van nature dit recht reeds be­zitten. Dat God onze Vader is, spreekt bij hen vanzelf. Hij heeft ons immers geschapen? En wij allen, wij zijn Zijn kinderen.

Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand.

Waar wij mogen wonen, in wat streek of land,

Hoe wij mogen spreken, in wat tong of taal,

Kind’ren van één Vader zijn wij allemaal.

In dit versje ligt heel deze gedachte in al zijn schijnbare vroomheid uitgespreid.

Doch de Bijbel spreekt anders.

Die zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand die ernstig God zoekt.” En; “toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen”.

In ons hart stémmen wij toe, dat de wet van God goed is. Wij stemmen het toe in onze menselijke rechtspraak waar we steeds de partij van God kiezen en de zonden in onze medemens veroordelen.

Doch zelf doen we dezelfde dingen. Onwaar, onheilig, hoogmoedig, hatelijk staan we in het middelpunt van onze egoïstische verlangens.

Doch deze dubbele houding wreekt zich. Ze geeft ons een voortdurend gevoel van schuld. Ons geweten klaagt ons aan. De wet, die God gaf als een weg ten leven, ze wordt ons een vloek, een oordeel.

Neen, het is niet de schuld van de wet. Deze is goed en heilig en rechtvaardig, doch wij kiezen op iedere tweesprong in ons leven steeds weer de verkeerde kant. “Het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik.” Dit is de tweestrijd van de natuurlijke mens en ook van de Christen, die nog niet vrijgemaakt is van de wet der zonde. En het oordeel over dit alles is de dood.

Laat ons zien hoe God in deze grote nood Zijn Zoon gezonden heeft, opdat, zoals onze tekst zegt. Hij hen, die onder de wet waren, vrij zou kopen.

Alzo lief had God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft.

Tweeërlei doel had Christus: om in Zijn dood onze schuld te voldoen

en door Zijn leven de wet te vervullen.

Daarom werd Hij ontvangen in een vrouw, om geboren uit haar, ons vlees en bloed aan te nemen en zo te kunnen sterven.

Aan het eind van Zijn leven heeft Hij alle schuld van het menselijk geslacht op Zich genomen. Ja, Hij is zonde voor ons geworden en met deze schuldenlast beladen ging Hij de toorn van God tegemoet. Gedurende deze urenlange hellevaart heeft Hij de volle gloed van Gods toorn over ons verdragen. Ze heeft in alle felheid in Hem gewoed, zodat Hij ’t uitriep: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Doch na deze hellevaart is dan ook de toorn Gods uit­gebrand, omdat er niets meer was om te verteren.

Toen had Hij de schuld gedragen van allen, die hun hand leggen in Zijn hand, van allen, die gelovig opzien tot deze Emmanuel, deze Heiland van de wereld.

Doch om dit te kunnen doen was het nodig, dat de wet op Hem geen vat had.

Deze heilige wet Gods is niet terzijde geschoven. Dat kan nooit met Gods woorden. Ze is vervuld door Hem die het kon zeggen: Er zal geen tittel of jota ter aarde vallen zon­der dat het alles zal zijn vervuld.

Vanaf zijn geboorte heeft Hij deze wet Gods gehouden. Niet slechts uiterlijk, doch inwendig. Ze was als in Zijn binnenste geschreven. En geen Satan kan ooit de vinger leggen op een gebod Gods, dat niet in Christus’ leven is volbracht.

Als teken van deze dienstbaarheid onder de wet kreeg Hij het teken der besnijdenis in het lichaam.

Want immers het teken der besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond met God. Het verbond dat zegt: “doe dit en gij zult leven.”

Aan het eind van Zijn leven kan Hij in dubbele be­tekenis zeggen: Het is volbracht. Niet alleen de schuld was gedragen, doch ook de wet was vervuld.

Nu heeft Hij recht gekregen om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen.

De wet zal over U niet heersen, jullie zijn niet onder de wet, doch onder de genade.

Welk een onuitsprekelijk voorrecht bezitten wij boven allen, die onder het oude verbond leefden.

Zeker, zij zijn ook door genade zalig geworden, want uit de werken der wet is geen mens behouden.

Doch dit was hen niet openbaar, het was een zaligheid, die van verre gezien en omhelsd is.

Hun geweten was nog niet gereinigd van dode werken.

Zij bezaten niet die heerlijke vrijmoedigheid, die ons steeds wordt voorgehouden om te gebruiken: het weten, dat de wet volbracht is.

Dit is onze vreugde, dat wij in geloofsverbondenheid met Christus mogen geloven, dat de wet in ons volbracht wordt.

Wij, die het mogen zeggen: Abba. Vader, omdat de Geest in ons getuigt, dat wij kinderen Gods zijn.

In het geloof hebben wij deel aan het werk van Christus. De wet in ons volbracht.

De rechtvaardige zal door het geloof leven, d.w.z. door het geloof grijpt hij en eigent zich toe de rechtvaardigheid van Christus. Daarvan is de doop het symbool. Wij be­lijden daarmee, dat wij opgestaan zijn met Christus tot een nieuw leven, het oude is voorbij, het is alles nieuw. De zonde zal over u niet heersen. Wij zijn voor de zonde ge­storven… Dit grote, dit machtige, belijden wij niet op grond van wat we in onze daden zien, doch op grond van onze lotsverbondenheid met Christus.

Daarom is het zo dwaas om te zeggen: de doop is in plaats der besnijdenis gekomen. Als het zo was, dat beide ongeveer dezelfde betekenis hadden in slechts een andere vorm, dan zou Paulus niet schrijven: indien gij u laat besnijden heeft Christus geen nut…

Neen, het is een verloochening van dit grote feit, dat wij niet meer onder het voorwaardelijke verbond van de wet leven, doch onder het onvoorwaardelijke verbond van de genade. Een verbond waar we niet krachtens natuurlijke geboorte, doch slechts door wedergeboorte toe behoren.

Natuurlijk rijst de vraag, die ook Paulus voorlegt: Is dit dan een vrijbrief tot zondigen? Zullen we nu maar raak leven en zondigen omdat we niet meer onder de wet, doch onder de genade leven?

Dat zij verre.

Want immers deze lotsgemeenschap met Christus is een gemeenschap des geloofs. Wij zijn Zijn slaven geworden en kunnen geen slaven van de zonde meer zijn.

Er is een gemeenschap die nooit voor de oude mens geldt: deze is dood in de zonde, deze eenheid met Christus geldt de nieuwe mens.

En deze nieuwe mens is geroepen tot gerechtigheid en heiligheid.

Wie omziet en terugkeert tot het zondige, waar we aan gestorven zijn, doet het meest afschuwelijke wat denkbaar is: hij acht het bloed van Christus onrein.

De eis van de wet moet vervuld worden in ons (Rom. 08:04). Daarom mogen wij niet naar het vlees, doch moeten naar de Geest leven. Want de gezindheid des vlezes is de dood. Indien u naar het vlees leeft, zult u sterven, maar indien u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

Wie dit alles recht inziet, leeft als een nieuw mens en heeft een niet uit te spreken blijdschap in het hart.

Christus geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, opdat Hij ons, die onder de wet waren, vrij zou kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Wie dit heeft ondervonden, wie dit uit de Geest heeft geleerd; hij zegt met overstromende dankbaarheid:

O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onna­speurlijk Zijn wegen.

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid.

Amen.         

Br.

 

Schuldig verzuim door A. Zijp

(Deut. 06:07): “en gij zult ze Uw kinderen in­scherpen, en daarvan spreken als u in Uw huis zit en als u op de weg gaat, en als u gaat slapen en als u ópstaat”.

Een meisje, dat in een positief, maar zogenaamd vrij Christelijk gezin was opgegroeid, vroeg mij enige dagen vóór het Kerstfeest: “Maar was het eigenlijk geen zonde van Maria, dat zij bevrucht was, er staat toch, dat ze ondertrouwd, dus nog niét getrouwd was?” Zonder twijfel heb ik grote ogen opgezet, en ik antwoordde: “Welneen, het was toch de Heilige Geest Zelf die in Maria het leven heeft gewekt, wist je dat dan niet”? En zij antwoordde: “Neen, dat wist ik niet.” Toen lazen wij samen (Luc. 02:34), waar Maria vraagt: “Hoe zal dat wezen, omdat ik niet intiem met een man leef”. En het antwoord van de Engel in (Luc. 02:35): “De Heilige Geest zal over U komen, de kracht van de Allerhoogste zal U overschaduwen: daarom, dat Heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden”, Daarna lazen wij nog (Matt. 01:18): ”Want, als Maria met Jozef onder­trouwd was, eer samen geslapen hadden, werd zij zwanger bevonden uit de Heilige Geest.” Toen was het voor dit meisje volkomen duidelijk, en eigenlijk was het Kerstgebeuren nu pas voor haar het Kerstwonder geworden.

Hoe ben ik geschrokken van zoveel onkunde. En toch, ieder arbeider in de wijngaard van de Heer kan soortgelijke staaltjes vertellen van onbekendheid, die hij ontmoette, met de belangrijkste en duidelijk in de Bijbel geopenbaarde waar­heden. De onkunde is ontstellend groot!

En nu willen wij hier iets opmerken. Deze vreselijke on­kunde wordt meer gevonden in zogenaamde vrije-Christelijke kringen, dan in wel meelevende streng kerkelijke kring. Dit feit heeft wat te zeggen.

Enerzijds wordt helaas in sommige kerkelijke kringen een zodanige nadruk gelegd op de leer, dat de persoonlijke geloofsverzekerdheid daardoor op de achtergrond geraakt. In deze kringen staat de verstandelijke kennis der voornaamste heilswaarheden vaak op een hoog peil.

Anderzijds zijn er juist door de overheersende en bijna uitsluitend dogmatische prediking in sommige kerkelijke krin­gen allerlei vrije kringen en vrije evangelisaties enz. ont­staan, waar nagenoeg alle nadruk gelegd wordt op de per­soonlijke heilsverzekerdheid. In de prediking wordt altijd weer, en zeer terecht, de nadruk gelegd op persoonlijk geloof. Bekering en verzoening komen in alle toespraken naar voren, maar waarom een mens alleen door geloof kan behouden worden, waarom juist het bloed van Jezus Christus voor de verzoening nodig was en hoe men de nood­zakelijke heiligmaking deelachtig kan worden komt zeer on­voldoende naar voren. Het leerstellig onderricht wordt vaak schromelijk verwaarloosd. Aan Godsdienstonderwijs voor de jeugd wordt helemaal niets gedaan. Over het Wezen van God en de eigenschappen van God, over de val van de mensen en de con­sequenties daarvan, over Gods gang door de geschiedenis van de mensheid, over de Bijbel als het Woord van God, en over de inhoud van de Bijbel enz. enz. enz. heerst vaak een bedroevende onwetendheid. Hier is schuldig verzuim.

Als men in de zogenaamde vrije kringen dichter bij de Heer meent te leven, moet dit ook uitkomen in het nauw­gezet en biddend onderzoek van Gods Woord. In het ken­nen van God zoals Hij Zich geopenbaard heeft, in het leren kennen van onze verhouding tot Hem zoals Hij ons die toont. Dan moet dat ook uitkomen in het Godsdienstig onderwijs dat wij onze kinderen geven of doen geven. Wie dit niet doet, maakt geen ernst met het dienen van God. Wie aan zichzelf en aan zijn kinderen het Godsdienstig onderwijs onthoudt, geeft geen hoge dunk van zijn liefde tot God. Wie hier geen ernst mee maakt, is in schuldig verzuim.

Hoe wilt u, en hoe zullen uw kinderen de tegenstander van God wat hebben te antwoorden, indien u niets weet van de Heer uw God? Hoe zult u kunnen staan in de Geestelijke strijd, indien u het zwaard des Geestes niet weet te hante­ren?

Ik sprak een jonge man van nog geen twintig jaren oud, die eigenlijk nu pas met Bijbelonderzoek was begon­nen. en hij zei: “De mensen denken dat de Bijbel een ver­velend boek is, maar ik vind hem ontzettend interessant”. Wij zouden het wat anders zeggen, maar het is waar, er is geen boek in de wereld in staat om zoveel belangstelling te wekken als juist de Bijbel. Elk kind van God. dat biddend in de Bijbel graaft, vindt telkens weer nieuwe schatten. En deze diamantmijn van Gods genade wordt nimmer uitgeput. Maar de grote tegenstander, de duivel, gaat rond en zegt dat de Bijbel een vervelend boek is, hij, die grote leugenaar, doet alles om ons en onze kinderen er van terug te houden om Gods Woord te onderzoeken. Maar laat ons Satan weerstaan, en God geloven die ons zegt, dat Zijn Woord ons een vermaking, een blijdschap zal zijn, de ganse dag. Dat Zijn Woord ons verstandig maakt, dat het is een Licht op ons pad en een Lamp voor onze voet. Hebben wij dit in onze donkere dagen niet nodig? Zullen wij ons en onze kinderen laten wijsmaken, dat de Bijbel een vervelend boek is? Dat het onderwijs in de kennis van God en van Zijn dienst niet zo belangrijk is?

Laat ons de vijand weerstaan. En, evenals Israël, met elkander en met onze kinderen spreken over Gods Woord, en over Gods weg “als wij in ons huis zijn, en als wij er op uit trekken, en als wij ter ruste gaan, en als wij opstaan”. De dienst des Heren is geen bijzaak, maar zij is de hoofd­zaak, het aller voornaamste. Wie dit zijn kinderen niet “leert” of doet leren, is in een heel ernstig en zeer schuldig verzuim. Dit verzuim moet worden goedgemaakt. Deze vreselijke on­kunde moet verdwijnen. Het moet anders worden.

 

Voorttrekken!

Zeg de kinderen Israëls dat zij voorttrekken. (Ex. 04:15).

Eindelijk is de verlossing gekomen in de bange nacht van ballingschap voor de Israëlieten. Ze hebben zo vaak ge­zucht: ‘t lijkt wel of er nooit een eind aankomt!” Denk U eens in, geslachten worden geboren en sterven en nog al­tijd is dat volk in ballingschap. Totdat er het eerste gloren komt, als Mozes, de man Gods, uit Midian komt en de be­lofte brengt van vrijheid die komt. Er is daar gezucht door de ouden of ze ’t nog wel zouden beleven, er is daar ge­vreesd door de bangerds, wat er allemaal nog wel zal kun­nen gebeuren. En er gebeurde niets; ja er gebeurde wel iets: de ouden stierven, de bangerds kregen gelijk, dat het nu nog veel zwaarder werd. Totdat… totdat die laatste nacht kwam, toen God door een machtige arm zijn volk uit Egypte wegvoerde…

Daar trekken ze heen in de richting van de woestijn. Is het Farao wel ernst geweest met zijn belofte van vrijheid? Schijnbaar niet, want als Israël is bij de landengte en door­tocht verlangt door de vestingmuur, schijnt deze doortocht geweigerd te worden en zakt Israël af langs deze vesting­muur in de richting van de zee.

Farao hoort, hoe het volk trekt en krijgt spijt van zijn plotselinge opwelling dit volk op aanstoken van de revolutionair Mozes te hebben laten trekken. Hij zendt een leger van strijdwagens (een pantserdivisie dus) achter het vertrekkende volk en dit zit nu in de val: van voren de zee, van achteren het leger en boven hen de dreigende invallende Oosterse nacht.

Dat is wel hopeloos. De zaak zit volledig ingesloten en er is geen uitkomst meer mogelijk. En dan leest u daar nu tussen al die mededelingen van een benarde toestand deze woorden: “Zeg tegen de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken.”

Maar dan moet je maar kunnen! Daar vóór hen ligt de dreigende zee en zelfs de eb biedt nog geen gelegenheid tot een doortocht, hoe zul je voorttrekken? Hoe? Dat kunt u in dit verhaal lezen, hoe Mozes dat doet: In absoluut ver­trouwen op God. “De Heer zal voor u strijden en u zult verwonderd stil zijn,” zegt Mozes. En de Heer strijdt voor hen. De wolkkolom maakt de nacht tot duisternis, zodat het Egyp­tische leger geen “contact” met Israël kan krijgen en in de vroege ochtend blaast een felle Oostenwind de Rode Zee leeg, zodat er een pad vóór hen ligt. “God baande door de woeste baren en brede stromen hen een pad.” zingt later de dichter en het pad, dat Israëls redding wordt, is de ondergang van de vijand.

Eigenlijk zijn wij allemaal op reis uit de ballingschap naar het beloofde land. U gelooft niks zegt u? Toch wel iets. U gelooft dat het straks allemaal weer goed komt, op de een of andere wijze. U gelooft in de toekomst. U gelooft in Uw paradijsje, hoe u dat zich voorstelt doet er vandaag minder toe, maar u zegt vaak tegen uw buurman, dat hij niet meer somber moet zijn, want dat de wereld door zorgelijke tijden heen toch al heel oud geworden is. Dat is uw beloofde land. Of u het zult bereiken is iets anders, het is best mogelijk, dat u niet door de woeste zee of door de woestijn vóór u komt, maar op reis naar het beloofde land is u. De Christen, dat is hij, die zijn leven aan Jezus toe­vertrouwt, is op reis naar het beloofde land, dat hemel heet. Hij trekt door de woestijn heen, die leven heet. Hij komt uit de ballingschap, die zonde is, en weet zich vrijgemaakt door Jezus Christus zijn Heer. Maar de reis is moeilijk. De zee dreigt heel vaak van voren en een pantserdivisie van achteren en boven ons is de lucht donker… Het is heel vaak, alsof God onze bede niet hoort. Vragen we niet her­haaldelijk om een toestand, waarbij de volkeren in vrede en geluk naast elkaar kunnen leven?

Bidden we niet vaak om uitkomst in nood, en ze komt niet…

Ons leven is vaak zo moeilijk, we hebben een taak af te maken en God verhindert het ons, we worden ziek, en liggen lange dagen onrustig uit te kijken. Ik las pas dat mooie boek “De klop op de deur” voor de tweede keer, en weer opnieuw trof me dat leed in het jonge gezin van Filip Craets, die van de trap valt, een wervel breekt, en hij, de prachtige, blijmoedige jonge man voelt zich langzaam weg­teren en weet zeker, dat hij zijn gezin alleen moet laten.

“Konden we maar geloven”, zegt zijn zuster Francine.

Ja, konden we maar geloven.

Kon Israël maar geloven, dan had het gezien, dat juist in de zee redding nabij was. God geeft ons in zijn Bijbel van die teksten, die je nooit moet vergeten. God zegt tot ieder, hoe de levenspositie is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar kan ieder het mee doen. Er is niemand, die daar niet genoeg aan heeft. God zegt ook: “Trek voort!” Hoe ook uw positie is, trek voort, in Mijn kracht, en Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Trek dan voort, lezers in nood of strijd, in druk en leed, in blijd­schap of droefenis, misschien… in doodsstrijd, trek voort, want: Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort, elk hunner zal in ’t zalig oord van Sion, haast voor God verschijnen.

Let, Heer der legerscharen, let op mijn ootmoedig smeekgebed! Ai, laat mij niet van druk verkwijnen; Leen mij een toegenegen oor, O, Jacobs God, geef mij gehoor.

  1. v. Wier Dzn.

 

Onze Werf-actie

Reeds hebben velen onzer lezers zich opgegeven om 4 weken achtereen aan vijf kennissen een blad te zenden en daarna te trachten dezen als abonnee te werven.

Ook ontvingen we vele ingevulde stroken, brieven en briefkaarten met vijf adressen voor proefnummers.

Er waren spontane brieven bij, zoals die van 2 families, die ons schreven: “Gaarne doen we mee!”

Een ander schreef: “Ook ik wil proberen een steentje bij te dragen om deze waarheden te brengen… Uw blad toont de heerlijke druppels, die de overvloedige regen voor­afgaan…”

Weer een ander schreef een briefkaart met 5 adressen met de aanhef: “Mijn geliefde blad wil ik niet schenden door er een stuk uit te knippen, daar mijn huisdokter het alweer heeft, aan wie ik het wekelijks geef…”

Zulke brieven stemmen ons dankbaar en met meer vrij­moedigheid vragen wij dan ook opnieuw aan onze lezers: „Wie doet er mee?”

Wie wil ons helpen het volle evangelie van Christus’ genade, doch tevens de ernstige waarschuwing tot voor­bereiding op Zijn wederkomst in alle kringen van ons land te verspreiden?

We weten dat sommigen het van plan waren, doch het tot nu toe uitstelden. Geef U op als onze medewerker.

Wij rekenen op U.

 

Dagelijks brood

Zondag 12 Januari.

Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het Evangelie van God. (Rom. 01:01).

Een dienstknecht heeft slechts één taak: getrouw te zijn in hetgeen hem opgedragen is te doen. Dit wordt ook van ons vandaag verwacht. Wij behoren met lichaam en ziel toe aan Hem, Die ons kocht met Zijn bloed. Heilige vrij­moedigheid en kracht kan er zijn als we weten in opdracht van onze Meester te spreken en te handelen. Gelijk Paulus afgezonderd was tot verkondiging van het Evangelie, zo zijn we, in zekere zin, allen. Wij mogen ons aan deze af­zondering niet onttrekken, evenmin als aan onze opdracht. De wereld heeft geen behoefte aan christenen, die zoveel mogelijk aan haar gelijkvormig trachten te zijn, doch aan mannen en vrouwen, die alleen durven te staan en Gods boodschap van genade met blijdschap uitdragen.

Lezen: (Matt. 05:13-16).

 

Maandag 13 Januari.

Jezus Christus… gesproten uit het zaad van David naar het vlees, naar de geest der heiligheid door Zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, Jezus Christus, onze Heer. (Rom. 01:03-04).

Twee kentekenen van Gods Zoon worden hier genoemd. Hij heeft Zich tot het diepste vernederd toen Hij ons sterfe­lijk vlees aannam, doch tevens is Hij openlijk geproclameerd als de krachtige Overwinnaar toen Hij opstond uit de doden. Daarop wijzen ook de twee namen hier gebruikt: Jezus, de historische verschijning, de rabbi uit Nazareth; Christus, de gezalfde Messias, onze Heer. Deze heerlijke, alles over­winnende kracht zal het duidelijkst tot openbaring komen als ook wij, die in Hem geloven, op Zijn roepstem de band van de dood zullen afschudden en op zullen staan tot een eeuwig leven. De dood zal over ons niet heersen, want onze Heer heeft de dood overwonnen.

Lezen: (1 Kor. 15:20-28).

 

Dinsdag 14 Januari.

Jezus Christus onze Heer, door Wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben om gehoorzaamheid des geloofs te bewerken voor Zijn naam onder al de heidenen. (Rom. 01:05).

Gehoorzaamheid des geloofs. Er is een gehoorzaamheid die bestaat in geloven. Dit is het enige wat God van ons vraagt. Zijn Heilige Geest wil dit geloven in ons werken doch wij moeten ons gewillig overgeven. Geloven in de be­lofte van Eén, Die niet liegen kan. is niet te moeilijk. Wij behoeven niet te vrezen, dat Hij ons ooit tevergeefs zal laten geloven. Hij blijft trouw aan Zijn Woord en zaligt ieder, die tot Hem komt. Door het geloven worden we in Hem geplant.

En alleen door dit gehoorzaam geloven kunnen we die andere gehoorzaamheid leren die Gods wet vervult. Dit is een gehoorzaamheid door geloven. Een andere gehoorzaam­heid, uit plichtsgevoel, uit angst voor de wet, uit verlangen zichzelf te verbeteren kan voor het scherpziend oog van God niet bestaan. Slechts als wij door het geloof aan Christus’ rechtvaardigheid deel krijgen, kan ons werken eeuwigheids­waarde krijgen. Dan zijn het werken in Zijn gemeenschap gedaan.

Lezen: (1 Joh. 02:28-1 Joh. 03:06).

 

Woensdag 15 Januari.

Aan alle geliefden Gods, geroepene heiligen. (Rom. 01:07a).

Wie onzer voelt zich niet zeer klein als hij bij het begin van de dag zich zo van Godswege hoort toespreken als geliefden. Als wij terugzien op wat in ons leven is geschied, op alle onreinheid, onwaarheid en zelfzucht, dan zeggen we:

Onverdiende zaligheen, heb ik van mijn God genoten,

‘k Roem in vrije gunst alleen,

De dag in te gaan als geliefden Gods geeft ons sterke blijdschap en levensvreugd.

Doch altijd gaat met deze genadige openbaring van Gods liefde samen de oproep om nu ook als geroepen heiligen te wandelen. Geroepen heiligen, dat wil zeggen, dat wij door de roeping van God, Die ook deze dag tot ons komt, afge­zonderd zijn van de wereld en Gode zijn toegewijd.

Wie de liefde Gods wil ontvangen en er zich in wil ver­heugen. moet ook de roeping tot toewijding aan God bewust aanvaarden, in al het werk dat hem wacht

Lezen: (Jer. 01:05-09).

 

Donderdag 16 Januari.

Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Here Jezus Christus. (Rom. 01:07b).

Genade Gods is de bron van alle ware zegen en van al wat echt leven mag heten. Zo min als een bloem bloeit bui­ten het zonlicht, zo min leeft een mens ten volle buiten de gemeenschap met zijn Schepper. Het overvloeiende leven, dat is de gave Gods. Met dit volle leven hangt ten nauwste samen: de ware vrede. Onrust, onvrede is daar waar het geweten van de mens, en de wet die in hem is, God gelijk geven omdat Hij over onze zonden toornt. Dit is het zelf­verwijt dat ieder natuurlijk mens steeds met zich meedraagt. De eis van God laat hem nooit los, doch steeds kiest hij de zonde. Want hij kan niet anders.

Doch als er gemeenschap is met God. is het hart tot rust gekomen. Het geweten is dan gereinigd.

Dit alles kan alleen door Jezus Christus. Slechts wie door Zijn bloed is gereinigd van de zonden en in Zijn opstan­ding mede is opgestaan tot een nieuw leven ervaart wat het is: Genade en vrede van God te ontvangen. Alle wel­daden ontvangen wij om en door Christus.

Lezen: (Heb. 10:19-24).

 

Vrijdag 17 Januari.

God, Wie ik met mijn geest dien in het evangelie van Zijn Zoon. (Rom. 01:09).

Het dienen van God in het naar buiten gericht leven, vindt altijd zijn oorsprong en kracht in het dienen in de geest. Slechts wie deze morgen zich ootmoedig als een dienst­knecht voor Zijn meester heeft neergebogen kan deze dag in daden tonen dat hij godsdienstig is. Hij alleen kan een volgeling zijn van Hem, die het kan zeggen: ik doe de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Dit dienen is niet een wettisch leven in gebod op gebod en regel op regel, doch het is een in woord en daad uitdra­gen van de liefde van God: het Evangelie der behoudenis. Dienen in het evangelie dat is een kostelijke opdracht voor ieder kind van God: getuigen van de liefde die wij zelf ontvingen. Wilt u zo’n dienaar zijn?

Lezen. (2 Kor. 05:11-15).

 

Zaterdag 18 Januari.

Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

Wie dit kan zeggen is een waar dienaar van Hem, Die zei dat Hij niet gekomen was om gediend te worden, doch om te dienen.

Vele malen zwijgen wij als we moesten spreken, en als we spreken dan doen we het menigmaal met dat zoet gevoel van zelfbevrediging dat nu de mensen ons toch wel dank­baar moeten zijn omdat we hen het brood des levens uit­deelden,

Doch Paulus voelde zich schuldenaar, zowel aan wijze mensen als aan onwijze mensen.

Dit laatste is nog moeilijker dan het eerste. Aan de ont­wikkelden, de denkers willen we gaarne ons geloof uitleg­gen om hen te overtuigen van de redelijkheid van het Evan­gelie. Doch de onwijze, de achterlijke en onvolwaardige, ze zijn zo onlogisch in hun antwoorden, zo eigenzinnig in hun beweren, ze zijn zo weinig eenvoudig. Om zich van hen een schuldenaar te voelen vereist een sterke liefdesdrang van Christus, een diep bewijs van zijn van eigen on­waardigheid.

Lezen: (1 Kor. 01:26-31).

1947.01.04

De ware schuilplaats

Wees mij tot een Rotssteen om daarin te wonen, om gedurig lijk daarin te gaan, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht.         (Ps. 071:003).

Er is misschien niets waar de moderne mens meer be­hoefte aan heeft dan aan rust en zekerheid. Zijn dit eigenlijk niet twee begrippen, die voor velen onbereikbaar zijn, twee idealen, die ze reeds lang hebben losgelaten?

Rust? Is niet het leven van duizenden van de vroege morgen tot de late avond onrust! Onrust in hun zaken, onrust in hun gezin, onrust in hun vermaak. Zij voelen zich steeds overspannen en hebben de vakantie nodig om weer wat tot rust te komen. De rust van het land lijkt hun iets begeerlijks, doch ze vergeten, dat niet de omgeving de hoofdoorzaak is, doch hun innerlijke toestand en dat ze het in een rustig milieu spoedig niet uit zouden houden. Hun hart is onrustig.

En zekerheid! Wel, wat is er zeker in onze dagen? De toekomst van de wereld is zo, dat geen mens durft te vóór­spellen waar we heen gaan. Zal het oorlog worden of vrede blijven? Zal ons land nog tot welvaart komen, hebben we nog toekomst? Wat zal er van onze kinderen worden?

O, als ze konden, zouden velen weg willen kruipen in een heel stil hoekje, als ze daar slechts vrede en stilte zouden vinden.

De Psalmist was iemand, die de onrust in zijn leven ge­kend heeft. Opgejaagd door zijn vijand heeft hij gezworven van de ene plek naar de andere. Nergens was rust.

Toch …

Toch getuigt hij in deze psalm van de rust, die hij kent. Van een schuilplaats tegen iedere bedreiging, een zekerheid die zijn leven krachtig maakte.

Hij kende de rust in God.

Dit is een grote rijkdom. En daar deze rust nog steeds de enige ware rust is, willen wij spreken over deze goddelijke schuilplaats als de enige toevlucht voor de nerveuze, on­zekere en onevenwichtige mens van onze tijd.

Let er op, dat dit getuigenis persoonlijk is. De psalmist zegt niet: Gij zijt een Steenrots en een Burcht om daarin te wonen, doch: gij zijt mijn Steenrots.

Wat baat het u of anderen rust vonden, of uw vrome vader of moeder hiervan konden spreken? Vele mensen spreken gaarne over hun grootmoeder, die zo heerlijk is heengegaan en zo innig kon bidden en met de Heiland leefde, doch zij kunnen zelf niet getuigen van dit heil. Wat hebben zij daaraan?

Wij moeten persoonlijk deze rust vinden; ieder die dit leest moet “ja” kunnen zeggen op de vraag: ”Is Christus ook uw Toevlucht, is Hij uw Rotssteen in tijden van be­nauwdheid?” Voor velen is de toevlucht hun geld, dat hen door vele moeilijkheden heen helpt. Gebrek behoeven zij niet te lijden, zelfs niet in dagen van distributie. Anderen heb­ben machtige vrienden, weer anderen hebben een filosofische levenshouding gevonden, die hen tot steun is. Alle stormen van het leven breken op hun hoge, menselijke geest en inwendige zekerheid.

En toch.       

Toch kan in het leven plotseling alle zekerheid worden weggeslagen. Huiselijke ellende, smartelijk verdriet ons aan­gedaan, slepende, langdurige ziekte, ze maken soms van de meest verzekerde mens een hulpeloos wrak, een stakker.

Er is Eén die sprak: Kom tot Mij, Ik zal u rust geven. Hoe komt het, dat zo weinig naar deze stem luisteren?

Velen geloven niet in de waarheid van dit woord. Zij kunnen zich niet indenken, dat dit werkelijkheid kan wor­den. Als gelovige christenen er van getuigen is steeds de twijfel in hun hart, is het geen zoete verbeelding?

Waarom gelooft gij niet, dat Christus u rust zal geven? Is Hij niet de Waarheid? Heeft Hij ooit een woord ge­sproken, dat Hij niet waar maakte? Ook in onze tijd?

Hebt gij het ooit met Hem geprobeerd?

Sommigen geloven wel, dat er rust is bij Christus, doch zij begrijpen ook, dat hun onrust zijn diepste oorzaak vindt in de begeerlijkheid en hartstocht. Zij zien het instinctief, dat ze moeten kiezen tussen de rust van Christus en de onrust van hun eigen felle verlangens.

En zij willen niet loslaten.

Er is een vrees, dat hun een diepe teleurstelling wacht, als ze hun leven aan Christus overgeven.

Toch is dit de grootste vergissing, die een mens kan maken. Het dienen van Christus is het leven eerst recht ontdekken. Het is de zekerheid verkrijgen, dat ons bestaan hier en in het volgend leven veilig is in de handen van Eén, die sprak: ”Mij is gegeven alle macht.”

Velen zijn benauwd, dat de blijdschap in Christus, die ze vonden, slechts kort duurt. Dat het afhangt van hun omgang met bepaalde mensen, dat ze. als ze alleen zouden zijn, alles weer kwijt zouden raken. Dat deze rust slechts een oase in de woestijnreis is.

Laat het toch diep tot u doordringen. Het is Christus’ bedoeling niet, dat ge u slechts enkele ogenblikken in Zijn omgang zoudt verlustigen en dan weer aan de onrust en onzekerheid worden overgegeven. Neen, de psalmist weet dat God een rotssteen is om gedurig daar in te gaan. De Hebreeënbrief zegt, dat wij tot de rust zijn ingegaan, gelijk God tot de Zijne (Heb. 04:10-11).

Hij, Die gezegd heeft “Kom tot Mij zegt ook “Blijf in Mij’’. Klem u vast aan Christus. Laat de zonde niet schei­ding maken tussen Hem en uw ziel. Velen verschuilen zich achter hun onmacht om bij Hem te blijven, velen spreken alsof een Christen steeds weer moet zondigen. Doch de Bijbel leert ons uitdrukkelijk, dat de zonde geen macht meer over u heeft, dat dus iedere zonde een zich losrukken is uit de kostelijke gemeenschap met Christus. Dit maakt iedere zonde steeds zwaarder, wij waren immers bevrijd uit de zondemacht.

Doch ook dan, als wij gezondigd hebben, mogen wij niet buiten Hem blijven leven. Hij is getrouw en waarachtig, dat Hij u de zonde vergeven zal. Immers, toen gij Hem niet liefhad, stierf Hij voor u, hoeveel te meer heeft Hij u nu lief, nu ge Zijn eigendom zijt. Geen enkele zonde geeft ons het recht Christus te verlaten.

Gij zijt bevreesd, dat gij te zwak zijt om te volharden? Doch is een schuilplaats niet juist voor zwakken, die zich overgeven aan de Sterke? Voor ontrouwen, die zich over­geven aan Hem, Die getrouw is?

Zo ontvangen wij rust, een rust, die niet in het minst zijn grond vindt in ons, zelfs niet in onze overgave, doch enkel in Hem, die u deze rust wil geven als een voorsmaak van de eeuwige rust, die niet meer verstoord kan worden. En deze rust zal heerlijk zijn.    

Br.

 

De verantwoordelijkheid van Een christen

“Maar Ik verschoonde hen om Mijn Heilige Naam, die het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen, waarheen zij gekomen waren. Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Here Here: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn Heilige Naam, die jullie ontheiligd hebt onder de heidenen, waarheen gij gekomen zijt. Want Ik zal Mijn Grote Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, die jullie in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de Here ben, spreekt de Here Here, als Ik aan U voor hun ogen zal geheiligd zijn.” (Ez. 36:21-23).

Hoe staat het met het tegenwoordige christendom, wat betreft het ontheiligen van Gods Naam onder de heidenen, of ongelovigen? Beseffen wij wel voldoende onze ontzag­lijke verantwoording, niet alleen tegenover God en onze medegelovigen, maar ook tegenover hen, die de Here Jezus nog niet kennen? Schrijver dezes is tientallen jaren van Christus afgehouden door de bedroevende wijze waarop vele christenen hun Heer en Heiland hier op aarde vertegenwoor­digen. Hij was reeds ruim vijftig jaar en in al die tijd had hij slechts ééns een christen ontmoet, waarop hij jaloers was door zijn vrede, blijdschap en vriendelijkheid. Op de vraag hoe hij dat geluk had gekregen, antwoordde hij: ”van Jezus Christus”. Verder deed hij echter geen moeite hem de weg tot Christus te wijzen, ofschoon zij in hetzelfde huis woon­den. Ook in zijn zaak deed hij slechte ervaringen op met velen, die zich christen noemden. Enerzijds verschool hij zichzelf achter deze ervaringen, omdat hij wel begreep dat het ware christen-zijn vele consequenties meebracht, maar anderzijds is het toch een bewijs hoe weinig er in die tijd, door de christenen werd getuigd van hun Heiland. Is het tegenwoordig wel beter? Hoe weinig hoort men in het da­gelijks leven, in zaken, op kantoor of in werkplaatsen, in bussen of treinen, spreken van de liefde van God in Christus Jezus? Hoe weinig ziet men in de wereld b.v. zaken­mensen, ambtenaren, huisvrouwen, of in welke geledingen in de maatschappij ook, een opvallend verschil tussen ge­lovigen en ongelovigen. Vele ongelovigen zijn zelfs veel betrouwbaarder in het beantwoorden van brieven, terug­geven van geleende boeken en ander geleend goed, het hou­den van afspraken, het punctueel betalen van schulden, dan vele gelovigen. Uit de tijd vóór mijn bekering weet ik hoe scherp ongelovigen daarop letten en daardoor van Christus worden afgehouden. En toch is er een grote geestelijke nood bij velen, die nog volkomen vreemd staan tegenover de heerlijke beloften Gods en tegenover het wondere werk dat Christus volbracht heeft, voor ieder die het maar in eenvoudig kinderlijk geloof wil aannemen. Hoe velen weten nog niet dat ieder mens wordt geboren onder de macht van drie ontzettende vijanden: de zonde, satan en de dood? En het ergste is dat dezen ook niet weten, dat Christus ons niet alleen door Zijn kruisdood en bloedstorting met God heeft verzoend, maar dat Hij ook deze vijanden overwonnen heeft, ook voor hen, maar dat zij deze genade Gods eiken dag verwerpen en versmaden en daardoor verloren gaan.

Het is nog juist zoals in de tijd van Hosea: duizenden gaan verloren omdat zij zonder kennis van deze Goddelijke waarheden zijn. Het is de plicht van elk kind van God hiervan door woord en wandel te getuigen op de plaats waar God hem heeft neergezet. En toch, hoe weinigen “stel­len hun gelaat als een keisteen”, zijn getrouw door dik en dun aan Gods geboden, ook als deze zelfverloochening vra­gen. het opgeven van aardse, vergankelijke dingen of z.g. genoegens, of het erkennen en goedmaken van schuld.

Gods Woord en de zondaars zijn nog dezelfde als op de Pinksterdag, maar zij die de “Blijde Boodschap” verkondi­gen zijn, enkelen uitgezonderd, niet meer dezelfde. Petrus was vervuld met de Heilige Geest en daardoor kwamen door zijn rede drieduizend tot geloof. Maar toen de ge­lovigen niet voldeden aan het bevel van de Here Jezus, om het Evangelie overal te verkondigen. (Hand. 01:08) werden zij met geweld uit Jeruzalem verdreven (Hand. 08:01). Laat dit voor ons een ernstige waarschuwing zijn, evenals het lot van de Joden, als straf voor het ontheiligen van Gods Naam onder de heidenen. (Ez. 36:21-23).

  1. v. d. W.

 

Kerstnummer en Liederenblad

Reeds zijn vele bestellingen binnengekomen op ons Kerst­nummer. Wanneer u werkelijk met een mooi blad wilt col­porteren, bestel dan nog vandaag. Ook kunt u nog tekst­bladen bestellen voor uw evangelisatie of Zondagsschool. De prijs is slechts ƒ 3,-per 100. Op de achterzijde vindt u de meest bekende Kerstliederen, op de voorkant het Kerst­evangelie volgens Lucas 2.

 

Het gebed

Misschien is de vruchtbaarste pauze in ons leven die van het gebed! Het gebed heeft meer wordende muziek in zich dan iets wat ik ken en toch zijn er zo weinig mensen, die er gebruik van maken. Gebed is de kracht, waarvan een weldadige invloed terug kan kaatsen op ons.”

Als ik hier spreek van “Gebruikmaking van het gebed”, denk ik niet aan het gebed als rustig nadenken en mediteren, waarvan een weldadige invloed terug kan kaatsen op ons leven. Ik bedoel meer. Ik bedoel, dat in het gebed mijn lagere geest in contact kan komen met de Hogere Geest, die God genaamd wordt, dat ik kan komen tot een weder­zijds begrijpen met Hem, mijn wil kan aanpassen bij Zijn wil, en door dat contact mijn persoonlijkheid op een hoger niveau gebracht wordt, wordt verhelderd, gesterkt, gebruikt. Is dat enkel een terugkaatsen van mijn eigen gedachten? In alle nederigheid antwoord ik: “Dat weet ik beter. De ervaring leert dat zij, die het gebed alleen zien als een reflex-werking, het spoedig opgeven. Want “het is niet mogelijk onze geest voortdurend te projecteren op iets dat niet reageert.”

Bosworth zegt: “Iedere beantwoording van het gebed zouden we kunnen verklaren, wanneer we ‘slechts geloven in de mogelijkheid, dat God een gedachte legt in het hart van een mens.’’ Kan God een gedachte leggen in het hart van een mens? Een gedachte? Zijn eigen leven’ De grondslagen van het gehele leven van een mens kan Hij bevesti­gen door hem deel te geven aan Zijn eigen Leven. Leven vloeit in het leven. Wil in de wil. Liefde in liefde dat is de betekenis van het gebed. Het komt alles, wanneer wij eenmaal afgestemd zijn en het gebed is een afstemming op de Eeuwige God.

Laten we ons toch losmaken van bepaalde voorstellingen aangaande het gebed. Gebed is geen bliksemafleider, die ons vrijwaart voor de bliksem van Gods toorn. Er zijn mensen die dat denken: als ze niet bidden, overkomt hun iets. “We bidden of danken hier helemaal niet in huis en toch is er nog niets gebeurd’, zei een klein meisje en haar stemmetje beefde, toen ze het zei. Nee kindje, er is nog niets gebeurd, behalve dit ene: dat jullie er zelf schade door geleden hebt. En misschien zal er ook nooit iets gebeuren, maar dat is genoeg. Ontaarding is echter zon langzaam proces, dat we het bijna niet opmerken en ons dus ook niet ongerust maken. Onthouding van gebed betekent een langzaam wegrotten, geen plotseling te gronde gaan.

Ook is het gebed geen buigen van Gods wil in de rich­ting van onze wil: het is een brengen van onze wil tot God. Als we onze bootshaak uitsteken en vasthaken in de oever, trekken we dan de oever naar ons toe? Ik zou haast denken dat we onszelf naar de oever toetrekken. Gebed trekt God niet naar ons toe, maar trekt ons naar God. Het brengt onze wil in overeenstemming met Gods wil, zodat Hij door ons dingen doen kan, die anders onmogelijk zou­den zijn. Een Almachtige wil werkt door onze zwakke wil en wij kunnen dingen doen die volkomen buiten proportie zijn met ons normale kunnen. Gebed is dus niet het overwin­nen van een aarzeling Gods, maar een beslag leggen op Zijn hoogste bereidwilligheid. Wie bidt, slaat zijn bootshaak vast in Zijn bereidwilligheid. Als God bepaalde dingen in deze wereld heeft overgelaten aan de wil van de mens, dingen die niet in orde komen, tenzij de mens handelend optreedt, is het dan zo vreemd, als Hij ook dingen overlaat aan het gebed: dingen die nooit in orde komen, tenzij we ze in orde brengen door het gebed?

In een werkelijk gebed vallen onze wil en Zijn wil samen. Dat is wat we bedoelen, wanneer we bidden “in Jezus” naam. Dat betekent, dat wij bidden, zoals Hij gebeden zou hebben. Maar het is een verkrachting van Zijn naam, die te voegen bij een gebed buiten Zijn wil.

Stanley Jones

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Weelde.

Ik zit in een Pulmann. Een heel makkelijke fauteuil is m’n zitplaats, ik zit in de laatste wagen en de ronde achterzijde van dit appartement is van glas. Ik heb zo een uitzicht aan alle kanten. M’n stoel is draaibaar. Er is, helaas, een radio, maar nu ja, voor je rust reis je niet. Conducteurs zijn hier gekleed als lakeien. Op mijn stoel ligt een kaartje met beschrijving van alle plaatsen, die we passeren, maar ik hoef het niet te lezen. Een loudspeaker verkondigt van tijd tot tijd waar we passeren en wat er te zien is,

San Francisco vertoont zich voor het laatst voor m’n ogen “in de wolken”. De stad van nevel en schaduwen, maar ook van helder, buitengewoon stralend licht en perspectief. Geen stad, die ik zag, is zo mooi, zo kleurrijk met z’n blauwe baai, lichte huizen en groene heuvels. En toch ben ik blij, dat ik het verlaten mag. Is het, omdat ik mij er eenzaam heb gevoeld en niet die kansen kreeg, die andere plaatsen mij gaven? Of zijn hier inderdaad duistere machten in de geestenwereld, die wij weten en soms aanvoelen, maar niet zien kunnen.

San Francisco, de stad van de schaduwen, maar ook de stad van kleur en wijd uitzicht. Ik zie de jonge enthousiaste gezichten op de Youth-For-Christ meeting, ik hoor er dat vrolijke, blijde zingen.

Ik zie voor mij de kerk in “de basement”, waar een jonge dominee aan het bouwen is. De tekening van een grote Kerk staat op het bord aan de voorkant Nog komen de mensen samen in de lage zaal beneden de grond, maar ik weet, dat geloof hier opbouwt en worstelt tegen het on­geloof van San Francisco in en het zal overwinnen. Ik verwacht, als ik weer eens hier komen mag, de mooie kerk te zien, die aan het worden is.

Maar het mooiste van San Francisco was voor mij een negerjongen, die met blije, donkere ogen, mij aankeek en zei: “I love the Lord Jesus”!

“In deze wagen is Moody gestorven”, vertelt mijn gast­heer en chauffeur.

Ik zie een lange wagon, geschoven op een dood spoor. Er woont een jong, ondernemend dominees echtpaar in. Zij reizen naar plaatsen, waarvan zij weten, dat er behoefte is aan een kerk. Eerst verzamelen zij de mensen in hun wagon en prediken hen het evangelie. Dan bezoeken zij huis aan huis de mensen en wekken op tot het bouwen van een kerk. Is er enthousiasme voor, dan verzamelen zij vrijwilligers en ieder bouwt en timmert onder hun leiding, tot het nood- kerkgebouw staat. Is zo de kerk gebouwd en als gemeente in een voldoend stadium, dan komt een eigen dominee en de wagon wordt ingeschakeld in de trein en reist naar een ander onontgonnen oord. Wat spreekt deze wagen van moed en geloof en een romantisch stukje bouw van Gods Koninkrijk.

In deze wagen sliep eens de grote Moody zijn laatste slaap. “In het harnas gesneuveld.”

“Ik heb de Here Jezus lief.”

 

Der Waarheid gehoorzaam zijn

Paulus heeft in zijn brief aan de Colossenzen (Kol. 02:08) ge­schreven. dat zij zich niet moesten laten verleiden door de een of andere filosofie of door menseninzettingen. Want, zei hij, die richten zich tegen Christus. Paulus heeft niet twee “waarheden” naast elkaar gezet, zijn theologie en de theologische systemen der valse broeders en hij heeft ook nog niet eens zonder meer tegenover elkaar gesteld hun theologie en zijn evangelie, maar hij stelde het zo: mensen­inzettingen tegenover Christus. En zo moest het ook. In Christus woonde al de volheid der Godheid lichamelijk (Kol. 02:09). Jezus Christus was de Waarheid.

Johannes had van Hem geschreven, dat zij, zijn discipelen, Zijn heerlijkheid gezien hadden vol van genade en waar­heid. Ja, Hij was nu als de Waarheid in eigen Persoon lichamelijk verschenen. Hij, van Wie Jeremia profeteerde: De Here God is de Waarheid; dat in tegenstelling tot de afgoden (Jer. 10:10). Alles wat tegenover Hem staat is “leugen”. En daarom kon Paulus zijn Woord der Waarheid, zijn Evangelie (want dat is synoniem, Ef. 01:13, Kol. 01:05) zo scherp stellen tegen allerlei mensenbedenkingen. Het had een vaststaande inhoud, nl. Jezus Christus Zelf, het Woord, in Wie de volheid der Godheid woont.

Paulus heeft niet gemeend, dat ’t Evangelie voor tweeërlei uitleg vatbaar was. Neen, als iemand het anders leerde dan hij, dan sprak hij van een “ander Evangelie ‘, maar hij voegde er dan bij: “Wie zulk een Evangelie verkondigt, al is het ook een engel uit de hemel, die zij vervloekt! (Gal. 01:08). Juist omdat het een ander “Evangelie’ is.

Zeker, men kan verkeerd onderwezen worden en onze Heiland kan ook verkeerd voorgesteld worden, maar dan gaat dat tegen het Evangelie in, dan is het niet zoals het waarheid is in Jezus’ (Ef. 04:20). Het Evangelie laat geen tweeërlei uitleg toe, het heeft een vaststaande inhoud. Daar­om ook mag men er niet mee schipperen of het verdraaien. Want dan gaat men tegen Jezus Christus Zelf in, in Wie al de volheid der Godheid woont! Daarom, als de Schrift spreekt van “gehoorzaamheid der Waarheid” (Gal. 03:01; Gal. 05:07; 1 Petr. 01:22) dan geeft dat maar niet aan instem­ming met en een zich buigen voor een bepaald theologisch systeem, dat mensen uitgedacht hebben, al of niet met in- acht-neming van enige Schriftgegevens. maar dan spreekt dat van gehoorzaamheid aan Jezus Christus Zelf, die zuiver en scherp openbaring van Zijn Vader en van Zichzelf ge­geven heeft in het Evangelie, in het Woord der Waarheid.

Gehoorzaamheid aan de waarheid wordt niet gevonden in het zich buigen voor een theologisch systeem. O, dat systeem kan wel sluiten. Zelfs als een bus’ Zoals die der moderne filosofieën ook sluiten als een bus. Maar het gaat te dezer zake in tegen het Evangelie, tegen het Woord. En dat niet maar alleen op de punten (Heb. 12:25 veel meer; Heb. 10:28-30 hoeveel te zwaar­der; en Rom. 11:22), maar tegen het ganse Woord, tegen Jezus Christus, onzen Here Zelf’

En eenieder, die niet spreekt naar dit Evangelie, naar het Woord, dat vastligt in Christus en in Hem zijn inhoud heeft, die is ongehoorzaam aan Jezus Christus Zelf. Hij zie toe! Hij brengt een ander Evangelie en ieder die dat doet, is vervloekt, schreef Paulus.

En Jezus Christus is de Here.     

  1. C. J.

 

Over het Gebed

1.De tijd van gebed. Begin met God in de morgen, of Hij zal de laatste zijn in uw gedachten ge­durende de gehele dag en het zal een dag van nederlaag zijn. (Mark. 01:35, Ps. 005:003).

2.De grond van het gebed. Gebed moet zijn in Jezus’ Naam en rusten op de basis van Zijn ver­zoenend bloed, Anders bidden wij tevergeefs. Jezus Christus is onze enige pleitgrond. (Ef. 03:12; Joh. 14:06-16; Joh. 14:23).

3.De noodzakelijkheid van het gebed. God te er­kennen in alles is de meest belangrijke zaak. Het is een van Satans misleidingen, werkers uit te putten in wat genoemd wordt: het werk des Heren, omdat zij niet in voortdurend contact leven met de Heilige Geest door middel van het ge­bed. (Ef. 06:18. Rom. 08:26).

4.De ware gebedshouding. Het gaat er niet enkel om dat we bidden, doch het is zo belangrijk hoe we bidden. Het gebed moet komen uit een hart, dat oprecht uitgaat naar God en mensen, in nederigheid, geloof en diepe afhankelijkheid.

(Matt. 06:06-16, Luc. 18:10-15. Ps. 066:018).

5.Geduld in het gebed. Beschouw het als een zegen wanneer God u enige tijd laat wachten voor Hij uw gebed beantwoordt om uw geloof te beproeven.

(Ps. 027:014. Ps. 062:006).

6.Gebedsoefening. Weinig omgang met God zal betekenen weinig gedaan voor God. De binnen­kamer is de belangrijkste oefenschool voor chris­telijke werkers. Alle andere oefening zonder gebed zal blijken zonder kracht te zijn. (Matt. 06:06).

Door uit Indië gerepatrieerde gelovigen is een Christelijke weekkalender uitgegeven voor 1947

Elke week is er een tekst uit Gods Woord vermeld en aan de achterzijde vindt u dankuitingen van gelovige Christenen uit Engeland, Holland, Indië e.a. landen. Het schild is een uitbeelding van Johannes 15: de Wijnstok met vruchtdragende ranken, in tweekleurendruk, met de tekst “Blijf in Mij.”

De prijs is slechts f 1.25 per exemplaar

Bestellingen kunnen opgegeven worden aan het bureau van ons blad.

 

 

1947.01.04

Wij wensen onze lezers bij de wisseling van het jaar Gods rijke zegen toe. Moge Hij ons allen krachtig gebruiken in Zijn dienst en daartoe ver­vullen met Zijn Heilige Geest.

‘De Heer des vredes geve ons de vrede, voort­durend, in elk opzicht. De Heer zij met ons allen.

De redactie

 

Voor het oude jaar

Het tijdelijke en het Eeuwige

En de Geest en de bruid zeggen: ‘Kom’ En wie het hoort zegge: ‘Kom’ En wie dorst heeft kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.

Het wisselen van het jaar brengt velen in een ietwat sombere, melancholische stemming. Scherper dan anders ge­voelen wij, dat we als drijfhout worden meegesleurd in de stroom van de tijd. Dat we onze jaren doorbrengen als een gedachte, dat het uitnemendste van ons leven moeite en verdriet is en wij voorbij vliegen.

Op deze avond worden we bijna gedwongen terug te zien. Namen van hen, die we liefhadden of van kennissen, die ons ontvielen, komen ons in de gedachten. En we vragen ons af: wat zal het komende jaar brengen? Is er niet een steeds heen­gaan en wegvallen, dan hier, dan daar, van hen met wie we opgroeiden, en straks van onszelf?

Er is misschien geen avond waarop we ons dieper be­wust zijn van de ijdelheid van ons leven, onze woorden en plannen.

Denkt u in, dat u op deze avond opnieuw zou luisteren naar de redevoeringen van de volkeren, hun beraamde plannen, de woorden zou horen, die op hun vergaderingen zijn gespro­ken, u zou met een wrange glimlach moeten erkennen, wat kwam er weinig van terecht.

Dit jaar bracht ons niet de fel begeerde rust en zekerheid onder de volkeren, geen vrede, die ook maar enigszins be­antwoordt aan de woorden en vriendschapsbetuigingen die in de oorlog werden gesproken. Verdrukte minderheden, onrechtvaardige bezettingen, gewetenloze overvallen, genadeloze ontmanteling en wegvoering van het nodige, ar­beidsconflicten. achterdocht tussen de volkeren, het is de sombere lijst van het gebeuren van dit jaar.

Doch daarnaast ondergaat op deze oudejaarsavond bijna ieder het troosteloze gevoel, dat het tekort niet alleen in de wereld om hem, doch ook in eigen leven zo ontstellend groot is. Met hoeveel goede voornemens bezield gingen we het jaar in. Hoeveel werd ervan vervuld? Met schaamte moeten we belijden dat er zo weinig groei, zo weinig geeste­lijke blijdschap, zo weinig vrucht was.

Dit alles dreigt ons deze avond te brengen in een pes­simistische stemming. Het is een avond waarop velen, die anders nimmer ter kerke gaan, in de samenkomst gezien wor­den. Ze gevoelen zich schuldig in hun dienen van God en trachten zo te demonstreren, dat ze toch niet zonder Hem willen eindigen.

Doch hoe oppervlakkig is dit alles meestal.

Want nauwelijks heeft de klok twaalf geslagen of de stemming slaat om. Men hoopt op zegen en heil, op voor­spoed. vrede, blijdschap en wenst het beste elkander toe.

De hoop wint het, het leven begint opnieuw en alsof men niets geleerd heeft, leeft men verder en droomt zijn ijdele toekomstdroom.

Eens zal het toch wel beter worden!

De mens zal toch wel eens wijzer worden!

Er is toch vooruitgang!

En zo vergaan de jaren, zo vergaan de eeuwen en ver­gaan de geslachten en keren terug tot stof, teleurgesteld, bedrogen.

Zalig hen, die op deze avond noch door de teleurstelling over het voorbije jaar, noch door de ijdele hoop op toe­komstige verbetering zijn rust verliest, doch in innerlijke vastheid het van God slechts verwacht. Die weet, dat al dit tijdelijke voorbijgaat, ijdel is als de ijdelheid zelve, doch dat het eeuwig goddelijke dwars door al het gebeuren steeds naderbij komt.

Als de jaren voorbijgaan kan hij met een rustige glimlach vooruitzien en het zeggen:

Niet lang zal ’t lijden duren,

draagt nog een tijd uw kruis,

wellicht slechts weinige uren,

dan zijn we eeuwig thuis.

Ieder jaar brengt ons dichter bij de heerlijkheid, brengt ons ook dichter bij de komst van onze Heiland.

Want de ellende om ons laat ons niet onberoerd, het zuchten van het schepsel is ons niet onverschillig. Maar we weten dat de oplossing van de wereldnood niet ligt in plan­nen en besprekingen, in conferenties en culturele ontwikke­ling. De oplossing van alle problemen, het einde van de ellende der volkeren komt, komt machtig en goddelijk. Komt op één dag, op de dag als de Meester tot ons terugkeert, als Christus op de wolken zal verschijnen. Doch geen dag éérder.

En daarom willen we op deze oudejaarsavond niet alleen zien op het voorbijgegane jaar, en ook niet alleen op het jaar dat straks aanbreekt, doch met blijde glimlach zien we over de ons onbekende en ongemeten toekomst naar de komst van Hem, Die ons liefheeft, naar de Koning der eeuwen, de alleen zalige Heerser van de wereld. We zeggen het met de Geest in ons: ‘Kom, Here Jezus, ja kom haastig’. Dit is onze hoop, dit is onze toekomstverwachting.

En terwijl de wereld steeds weer teleurgesteld zal wor­den, zullen wij niet bedrogen uitkomen, déze hoop beschaamt niet.

Want Hij die deze dingen ons heeft doen weten. Hij die ons dit uitzicht gaf. kan niet liegen.

Hij zegt, ja, Ik kom spoedig.

En ons hart antwoordt: ‘Ja, kom, Here Jezus’.

 

Teruggaan naar de Heer

Keert terug naar Mij, en Ik zal u omarmen, zegt de Heer van de hemelse machten, maar jullie zeggen: Waarin zullen wij teruggaan. (Mal. 03:07).

De Heer tot ons terug gekomen.

Wie verstaat, wat een neerbuigende, Goddelijke liefde daarin tot ons gekomen is, de God van hemel en aarde teruggekomen tot Zijn weerspannig kroost, als tot Israël in Egypte, die vraagt niet meer als Israël in Maleachi ’s dagen: Maar waarin zullen wij tot de Heer terugkeren. Die zoekt in alles de Heer te behagen. De ijver voor Gods huis gaat hem verteren.

Dan krijgt de geldgierigheid, dat is de begerigheid naar geld, die wortelzonde, een dodelijke knauw, want dan wordt ons geld van de Heer voor Zijn dienst en wij mogen er ook wat van gebruiken tot ons levensonderhoud.

Dan krijgt de grootsheid van het leven, een kenmerkende zonde van de laatste tijd, de doodsteek. En de vrouwen zeggen dan niet meer, als de vrouwen van de Joodse kerk in Amos’ dagen tot hun mannen: ‘Brengt aan, brengt aan (verdient veel geld) opdat wij… en vul maar in; mooie kleren kunnen kopen, grootse gezellige avondjes kunnen houden, ‘uit’ kunnen gaan. (Amos 04:01) (zie kanttekening).

Dan, als wij zien en horen door het geloof, dat de Heer tot ons is terug gekeerd, met Zijn liefde ons zoekt te overwinnen en ook metterdaad overwint, dan verdwijnt alle wereldgelijkvormigheid d.i. alle levensinrichting naar het plan van de (o zeker’) nette, fatsoenlijke, christelijke wereld. Dan gaan wij door een godzalig leven de proef geven, dat wij verstaan welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods is (Rom. 12:02, kanttekening S. V).

Dan wordt de vraag: waar zullen wij ons kinderen laten schoolgaan benauwend, omdat we zien, dat de ‘onderwijs­wereld (ook de christelijke), ondanks alle Anglo-Ameri­kaanse vernieuwingslust ver, zeer ver, weg is van dat voortrekkersgeloof, dat scholen met de Bijbel bouwde.

Dan kiezen wij als ambtsdragers niet een ‘flinke vent’, een ‘nette figuur als diaken’, maar dan vragen we naar broeders ‘vol van het geloof en van de Heilige Geest’, al zijn ze ons dan niet het ‘sympathiekst’. Dan zoeken we als dominee niet een pittige kerel, een bekwaam spreker, maar we vra­gen aan de Heer een herder, die de schapen weidt in de grazige weide van Zijn Woord.

Dan gaan onze ogen open voor het ontstellend gevaar van een ‘christelijke’ wetenschap en een ‘christelijk’ partijleven, waarin de Heer niet is, maar waar de Wetenschap en de Persoon worden verheerlijkt.

De Heer, die terug keert, roept ons, afkerige kinderen, terug en belooft daarbij: Ik zal uw hart genezen van ongehoorzaamheid (Jer. 03:22).

Laat ons dan onze wegen onderzoeken en doorzoeken (Klaagl. 03:40) en het niet langer verwachten van de heu­velen en van het rumoer op de bergen (bij de feesten ter ere van Baäl, Jer. 03:23), van de afgoden van onze tijd, want dat is alles tevergeefs.

In de Heer onze God is Israëls heil, ook nu.

  1. J. E. Bloot

 

Voor het nieuwe jaar. De doorn in het vlees. door J. E. van den Brink

Hij heeft tot mij gezegd. Mijn genade is u genoeg. (2 Kor. 12:09).

De poorten van het voorbije jaar zijn achter ons gesloten. De muren van het verleden worden steeds hoger getrokken en we voeren nog slechts de herinnering mee aan de dingen, die ons eenmaal fel schokten. Het nieuwe jaar heeft ons overvallen en trekt ons weg van het oude. We gaan met de duizenden kinderen Gods een onbekende weg op, die ons brengt op onze uiteindelijke bestemming, het Kanaän der ruste.

De dag breekt aan, die we niet kennen. Het jaar met zijn verborgen vreugden en smarten ligt voor ons. Wat zal 1947 voor ons betekenen?

Het hart, dat de Heer toebehoort, dat de Meester lief­heeft, bezit een lang gekoesterd verlangen. Het hoopt dat dit nieuwe jaar de zegeningen zullen gesmaakt worden, waarnaar het heeft uitgezien en waarom het heeft gebeden.

Zullen we dit jaar bekwaam zijn voor het Koninkrijk Gods? Zal 1947 ons de volheid schenken van de Geest van God? Dien we nu nog slechts bij benadering kennen en waarvan zulke onbegrensde mogelijkheden vermeld wor­den in het eeuwig Woord van God? Zullen we dit jaar de vreugde mogen smaken om zonden te overwinnen door de mach­tige werking van die Geest in ons, of zal er weer iets zijn, zoals het vorige jaar, dat die doorbraak zal belemmeren?

Mijn broeder en zuster in de Heer, 1947 kan een feest­jaar voor u worden. U kunt dit jaar de weg van heilig­making bewandelen en daarom blij wezen in uw God. Hij wil grote dingen aan u doen. Hij wil u van de zonden bevrijden, ja zelfs de neiging tot een bepaalde boezemzonde van u wegnemen, zodat u een overwinningsleven kunt leiden. Jezus wil u de volheid van Zijn genade schenken, de kracht van Zijn Geest met de vruchten en gaven van zijn Geest.

Maar onder één voorwaarde: dat u zich volkomen onder­werpt aan de leiding en de wijsheid van de Heilige Geest. Deze stelt u dit jaar de vertrouwenskwestie. Aan de wate­ren van heil zult u een kuur moeten ondergaan, die u niet, omdat het u te zwaar wordt, halverwege kunt onderbreken. U zult, om alles te winnen, toe moeten laten, dat de Heilige Geest het brandijzer zet op uw zonden om ze weg te schroeien. U moet er rekening mee houden, dat de weg naar het lichtend Koninkrijk gaat door vele ver­drukking naar het vlees. Er is een overwinningsleven mogelijk, er is een gaan van heiligheid tot heiligheid, een komen van het kindschap tot de volwassenheid: maar dit gaat onafscheidelijk gepaard met het besef van eigen doemwaardigheid, met de apostolische erkentenis: ‘Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde’.

De ware geestelijke ontwikkeling bereiken wij, indien de Landman bij voortduring de wilde loten verwijdert. Want wie de Here liefheeft, kastijdt Hij en Hij geselt elke zoon die Hij aanneemt. Indien u zonder kastijding zijt, (dat is dus nu en morgen en in 1947) welke allen deelachtig geworden zijn, dan bent u bastaarden en geen zonen. (Heb. 12:08).

Paulus, de worstelaar in het strijdperk van dit leven, die naar de volmaaktheid gejaagd heeft of hij ze ook grijpen mocht, droeg gedurende een periode van meer dan veertien jaar een doorn in het vlees, opdat hij niet hoogmoedig zou worden. Ja, als wij goed lezen, heeft Paulus vanaf de dagen in Tarsen, waar hij dat wonderlijke visioen te aanschouwen kreeg, gedurende zijn ganse arbeid in het Koninkrijk Gods een vernederende kwelling ondergaan, De man, die de talen der engelen sprak, werd zijn leven lang verder gekweld door een engel van Satan, die hem met vuisten sloeg.

Het gewijde Woord, dat geïnspireerd is in al wat opge­tekend is, maar ook in hetgeen weggelaten werd, heeft het niet nodig geoordeeld ons mee te delen, wat deze doorn bij de apostel geweest is. Ieder gelovige kan er nu zijn eigen beproeving en tuchtiging in leren zien.

Welk kind van God is zonder die doorn? Zie maar niet al te veel op de uiterlijke dingen bij uw broeder en zuster. Misschien meent u wel, dat bij hen alles op rozen gaat, maar vergis u niet. Ook zij hebben die doorn.

U denkt wellicht, dat u meer in Gods Koninkrijk zou verrichten als u die doorn niet had. Juist die doorn handicapt u bij de volle ontplooiing van uw gaven en talenten. U hebt een zieke vrouw, die u aan huis bindt, dat grote gezin, dat niet toelaat iets meer te doen dan het strikt noodzakelijke. U hebt een ongelukkig lichaam, waarmee u tobt. U voelt u in uw positie niet op uw plaats en hoe graag zou u een betrekking hebben, waar u de Heer beter zou kun­nen dienen. De Heer treft u in uw eerzucht door u een geringe plaats te geven; u moet toezien dat anderen, met minder capaciteiten, u voorbij streven.

De scherpe doorn in het vlees; de Heer doet haar groeien. Want Hij kent ons beter dan wij onszelf kennen. Hij weet dat we door voorspoed zo gemakkelijk afwijken, dat we zo gauw tevreden zijn over onszelf. Hoe licht worden we mee­gesleurd door de verleidingen en genietingen van het leven. Hoe brandt onze hartstocht vaak nog fel om al de dingen, waarmee de wereldling zich verzadigt.

Maar die doorn maakt ons klein. Zij toont onze nietig­heid, zij ontneemt ons onze zelfgenoegzame tevredenheid, zij maakt ons klein t.o.v. onze broeders en zusters. Die doorn maakt ons ootmoedig, klein en afhankelijk jegens onzen God. Die doorn drijft ons naar elkaar toe voor gebedssamenkomsten, naar het huis Gods, waar de balsem is in Gilead, Die doorn leert ons zien dat we elkander nodig hebben en we doen als den groten apostel, we smeken om de voorbidding der heiligen. Zij leert ons inzien, dat we de schat in aarden vaten dragen en dat we de ogen elke dag moeten wenden naar de hemelse Medicijnmeester. Want de eeuwige God werkt door het zwakke en Hij wil alle hoogmoed in ons doden. Bent u gewillig om die kern­zonde weg te laten nemen?

U komt bij de Heer met uw kwelling. U begrijpt de reden niet, waarom u juist op deze wijze geslagen wordt, waarom u nu juist die tegenslagen, dat gebrek, die moei­lijkheden hebt.

Is Jezus niet de Geneesheer van de zieken? Heeft Hij niet onze ziekten gedragen?

Paulus gaat ook in het gebed en hij werpt zijn smekingen tot driemaal toe neer voor de grote Medicijnmeester, voor Jezus. Die de zieke kent en liefderijk geneest. Paulus vraagt ernstig of de Heiland die doorn van Hem wil weg­nemen, of Deze verhinderen wil, dat die engel hem met vuisten zou slaan.

Luister nu voor u persoonlijk naar het Goddelijk antwoord, dat Paulus ontvangt. Het is de boodschap voor het nieuwe jaar: ‘Mijn broeder en zuster, Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.’ Neen, het is niet om zijn zonde, dat Paulus die doorn heeft. Hij heeft deze engel van satan juist bij hem, opdat hij niet zou zondi­gen, opdat hij niet in de vreselijke zonde van hoogmoed zou vallen. Dit is het licht van de genade, dat over deze duisternis in zijn leven valt. Tot tweemaal toe zegt de apostel het: ‘Opdat ik mij niet zou verheffen’.

Het hindert niet of het prestige van Paulus minder wordt. De weg der ootmoed en verslagenheid des geestes alleen leidt naar God. Door deze doorn heeft Paulus zeker zoveel wijsheid ontvangen aangaande het leven in Christus als door zijn ingang in het hemelse Paradijs.

Toen Jezus de voeten van de discipelen waste, klonk het uit Zijn mond: ‘Wat ik doe weet gij nu niet, maar gij zult het na deze verstaan’. Paulus bereikt nu deze hoogte van kennen. Het is de dwaasheid van de prediking, die niet is met schittering van woorden of wijsheid. Het is het zwakke, het nederige waarover Paulus in deze laatste drie hoofdstukken tot zesmaal toe spreekt en waarin hij wil roemen.

Wil de Here dan geen genezingen meer doen? Geloven wij dan niet meer in wonderen en tekenen? Gewis, maar wie deze gaven van de Geest zoekt, zal in de eerste plaats moeten uitgerust zijn met de gave van onderscheid aangaande de wil van de Heer. Allereerst zullen wij inzicht moe­ten hebben in het doel van onze tegenspoed en kwalen. Indien het ons aan deze wijsheid ontbreekt, zullen we de normale weg gaan bewandelen en zonder zorg onze begeerten onder bidden, smeken en dankzeggingen bekend maken bij God. (Filip. 04:06).

Zijn genade is genoeg. Misschien meent Paulus wel een ogenblik dat zijn kansen er slecht voor staan. Een prediker van God, die duivelen uitwerpt en zieken geneest, wordt zelf vergezeld door een engel van Satan. Zal men niet zeggen: ‘Medicijnmeester, genees u zelf’.

De Heer antwoordt de bidder. Jezus troost, omdat Hij, naar het woord van dezelfde apostel, in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest. ‘Paulus, je hebt nu driemaal gebeden, maar ik kan je gebed niet verhoren, maar zie ééns op Mij, denk eens aan Gethsemané, waar Ik ook ge­worsteld heb en tot drie keer bad, of de Vader de drink­beker van Mij wilde wegnemen.’

We horen nu de apostel juichen: ‘Hij heeft gezegd. Mijn genade is u genoeg.’ Welk een ontzaglijke vreugde als de Heer tot Zijn kinderen spreekt. En Zijn Woord kan niet liegen. Het is het enig betrouwbare en onwankelbare op deze aarde. Het houdt stand tot in eeuwigheid!

Heerlijk, wanneer de Heer ons een antwoord schenkt. Hij zal het doen, indien wij gewillig zijn de weg van smaadheid te bewandelen. In onze vernedering buigt Hij Zich dan tot ons en Hij doet ons drinken van de wateren der verkwik­king.

Mijn genade is u genoeg. De diepe smart wordt uit de wond weggenomen. We gaan met andere maatstaven meten dan de wereld. Ja, voor de dingen, waar we ons eens over bekommerden, kunnen we nu zelfs heilig onverschillig zijn. Dan steekt de angel nog slechts, als we ons van de Meester verwijderen en weer op de dingen van de wereld zien. Maar dan brengt de veroorzaakte smart ons ook weer aan de voeten van de Meester. Deze schenkt ons dan weer die wonderlijke troost, Hij zalft ons moede hoofd, waar wij de strijd begonnen op te geven. De grote Herder der schapen verlost ons en maakt ons vrij. Prijst de Here, jullie gemeente van het Nieuwe Testament. De weg van vernedering naar het vlees is de weg om een kroon te beërven. Het is de weg van de overwinning. Zijn genade is ons genoeg. Zijn genade is de onuitputtelijke bron. Uit die volheid ontvangen wij genade voor genade.

Deze genade van de Here Jezus Christus zij met u in 1947 en tot in de eeuwen der eeuwen.     

 

Contact per Brief

De heer K. te R. vraagt waarom we wel waarschuwen tegen de verslaafdheid aan het roken en niet tegen die aan koffie en thee.

Antw. Paulus zegt: alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.

Wanneer iemand weet, dat hij aan koffie of thee of enig ander genotmiddel verslaafd dreigt te raken, dan dient hij zich ook hiervan een tijd te onthouden.

De verslaafdheid aan het roken is echter veel ingrijpender dan die aan koffie of thee. Dit blijkt wel in onze dagen. Wat doen velen niet om toch maar te kunnen roken. Veel meer dan voor de oorlog is de sigaret voor vele mannen en vrouwen een levensbehoefte geworden. Wat een devie­zen moet onze regering beschikbaar stellen om aan deze steeds toenemende vraag te kunnen beantwoorden.

Hoewel wij, zoals we reeds eerder schreven, geen nieuwe wet willen opleggen aan iemand, is het toch wel goed, dat we eens wijzen op de vele nadelen aan het roken ver­bonden.

Naast de verslaafdheid, waartoe het o zo licht leidt, is het veelvuldig roken voor het lichaam absoluut nadelig. Hierover hebben vele doctoren hun oordeel uitgesproken. Mogen we nu voortdurend gebruik maken van iets wat ons lichaam vergiftigt?

Een ander punt is dit: waar de financiële nood van kerk en Zending zo groot is, wordt door vele christenen een onverantwoordelijk groot bedrag per week in rook omgezet. We zullen eenmaal, als rentmeesters van het geld des Heren rekenschap afleggen van de wijze, waarop we ons geld besteedden.

‘Het is opmerkelijk, dat wanneer we actief bezig zijn in de redding van zondaren, we geen behoefte zullen hebben om te roken. Zij, die veel zielen voor Christus mochten winnen, zijn nimmer verslaafd geweest aan het roken of aan enig ander genot. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang om niet, na anderen geroepen te hebben, wellicht zelf niet aangenomen te wor­den.

Laat ook ons zulke strijders worden voor Koning Jezus!

Br. R. te H. schrijft: Het doet mij leed in Uw blad te lezen dat God deze wereld liefheeft. Het is toch in strijd met het ganse Evangelie, dat God deze wereld nog steeds liefheeft. Als dat zo was, dan zou Hij toch niet ons kunnen verbieden haar lief te hebben. Dan zou Jacobus niet kunnen uitspreken, dat: de zuivere en onbevlekte godsdienst o.a. is, dat wij onszelf bewaren voor de besmetting van de we­reld. Dan zou hij niet kunnen fulmineren; overspelers en overspeelsters, weet u niet dat de vriendschap met de wereld een vijandschap Gods is? Dan zou Johannes niet kunnen schrijven: heb de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is. Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.

Dit alles is immers in aller diepste strijd met de mogelijk­heid dat God deze wereld nog altoos zou liefhebben! Daar­om zegt immers ook Johannes: alzo lief heeft God de wereld gehad dat is voltooid verleden tijd.

Antw. Wij kunnen niet anders zien, dan dat hier een grote begripsverwarring bij onze broeder is. Immers als er staat, dat God de wereld liefhad, dan kan dat niet betekenen, dat dit thans niet meer zo is. Wanneer zou deze liefde opge­houden zijn? Was de wereld in de tijd na Christus’ sterven niet even zondig als die van thans? Heeft iemand het recht om te zeggen, dat de weldaad uit de liefde Gods aan de wereld geschonken, namelijk de gave van Zijn Zoon, wel voor de wereld van het Romeinse imperium, doch niet meer voor thans geldt?

Laten we niet vergeten dat als er sprake is van Gods liefde tot de wereld en tot zondaren dit woord niet in ’t minst te vergelijken is met het liefhebben waar Jacobus van spreekt. God heeft de wereld lief zoals een Vader zijn in- zonde-levende dochter liefheeft en tevens haar zonde haat en veroordeelt Onze wereldliefde is echter gelijk aan die van de minnaar, die zich overgeeft aan de onreine wellust. Gods liefde is rein en heilig, onze wereldliefde is afgodisch, trouweloosheid aan Hem. Die ons kocht. Daarom lijkt hij, die de wereld liefheeft, op iemand die overspel doet.

Van God staat geschreven, dat Hij ons liefhad toen wij nog zondaars waren. Zo heeft Hij nog steeds zondaars lief en trekt hen. met Zijn vriéndelijke uitnodiging, opdat ze * zich zouden bekeren. En iets van deze heilige opzoekende liefde tot de wereld, kan ook leven door den Geest in het hart van hen, die uitgaan om zondaren te redden.

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Sion Illinois.

Het aardse Sion onderscheidt zich niet van andere Ameri­kaanse stadjes. Het is erg regenachtig en de wegen zijn modderig. Veertig jaar geleden kwamen hier mensen om een stad voor God te bouwen’, zoals ’n Hollandse voorganger van de Chr. Catholic Church mij vertelt. De straten dra­gen Bijbelse namen. De Ezechiëlstraat en Henochlaan zag ik. Men maakte een stadswet zoals iedere oprichter van een stad in Amerika kan doen. Er waren vele ‘verboden ‘. In Sion mocht geen dokter en apotheek zich vestigen. Jezus is de enige heelmeester. Geen varkensvlees, sigaretten, tabak, zelfs geen kauwgum waren gepermitteerd. ‘s Zondags mocht geen auto over de straat rijden. Als een huismoeder op zon­dag haar luiers op de drooglijn hing in de tuin, was zij in overtreding. Een wettisch christendom werd de jeugd ge­leerd.

Dertig jaar ging het tamelijk goed, ‘maar de duivel stond op zijn achterste poten’, zoals Broeder Ballegooien mij ver­telde, een rasechte Hollander, voorganger van de Chr, Cath. Church daar. Ik sprak hem na de dienst die ik in de missionchurch had geleid, een kerk, uitgaand van Moody Bible Instituut, ‘Ik heb nog vele ledematen in Holland’, vertelde hij. ‘Hoe komt het’, vroeg ik hem ‘dat het hier misging. Wat is volgens U de reden.’

‘De mammon. Wij hadden veel land en daardoor veel geld. De bedoeling was een kolonie van vijftienduizend mensen te stichten en er kwamen slechts weinigen. De grond werd gepacht voor 1100 jaar. Wij rekenden op 100 jaar vóór Christus kwam en de 1000 jaar het vrederijk. Het is nog wel de meest godsdienstige stad van de wereld, maar wij gaan hard achteruit. Er wonen hier dokters en je kunt mensen zelfs op straat zien roken. Van de week is de eerste bioscoop geopend. Nee, nee, Sion is niet wat we gehoopt hadden’.

Ik had graag meer gehoord, maar ik moest verder. De drie kerkdiensten vandaag waren weer vele mijlen van elkaar ver­wijderd.

Het volgend station was een zendingsclub van kinderen in de Memorial Baptistchurch.

Er waren kinderen bijeen van 6-12 jaar. Een volwassene speelde de piano en één leidde de dienst, maar op de achter­grond. Een jongen van 9 jaar begon met gebed, een meisje van 8 sloeg de maat bij het zingen.

Ik vertelde een half uur van Wladdie die 5 jaar was en een joods vriendje redde, van achter in het concentratiekamp, en van andere ervaringen. Ze luisterden zoals kinderen luisteren als er een verhaal verteld wordt. Na afloop kwam een kleine jongen naar voren en bad.

Ik kon mijn oren niet geloven. Af en toe moest ik hem aankijken. Was dit een volwassene of een kind? Hij dankte de Heer, dat Hij mij gespaard had in de moeilijke gevan­genis en me ten zegen had doen zijn voor medegevangenen, hij vroeg een zegen voor het werk dat er nu in Holland ge­daan werd. Ja, bad dat vele kinderen in Holland gered zouden worden en hun hart aan de Heer geven. Hij ging verder en bad voor de Duitse kinderen en mensen. Er sprak uit zijn gebed een begrijpen van problemen en een geloof van het enige antwoord van alle vragen, het kruis van Jezus Christus.

Hij bad voor Oehlie en de Joodse kindertjes en toen be­gon de korte, algemene bidstond. De leidster zei: ‘Nu bid­den we allen stil voor onszelf voor de zending, zelf moeten jullie maar vragen voor welk werk je moet bidden.’ ’t Was doodstil, alle kleintjes zaten met gebogen hoofd. Toen bad een klein meisje: ‘Heer Jezus, laten we veel kinderen van de week tot U mogen brengen.’ Een jongetje bad voor de zendelingen, die in China werkten.

Toen na het zingen van een lied de kinderen zich om ons verdrongen om handtekeningen, was ik zo blij te zien, dat het heel gewone kinderen waren. De leidster vertelde van verleden week. Ze hadden haar een feestje aangeboden en zelf limonade en koekjes gemaakt. ’t Was helemaal niet lekker geweest, maar ze hadden reuze pret gehad.