1983.03 nr. 235

Levend geloof 1983. 03 nr. 235

De overwinning van Jezus en de gemeente door Gert Jan Doornink

“Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon gesteld en zo over hen gezege­vierd ” Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15).

Jezus was volkomen overwinnaar

Bij de viering van Goede Vrijdag en Pasen kunnen we als gemeente van Christus onze aandacht bepa­len bij verschillende aspecten, zoals het offer wat Hij bracht, de losprijs die Hij betaalde, het lijden dat Hij door moest maken, de kruis­dood, de opstanding, de verschijningen na Zijn opstanding, enz. Bij dat alles mag echter het grote, centrale doel niet uit het oog worden ver­loren. Dit alles omvattende einddoel was de overwinning die Hij behaalde! Satan werd door Jezus ontmaskerd en onttroond. Daarom was Zijn overwin­ning een volkomen overwinning!

Wie dit uit het oog verliest kan gemakkelijk be­trokken raken in allerlei geharrewar over wat nu bijvoorbeeld het belangrijkste onderdeel van Zijn verlossingswerk was, terwijl men aan het werke­lijke doel voorbijgaat. En dat niet alleen, men verliest dan ook uit het oog dat, zoals Jezus tot volle overwinning kwam, ook wij — die geroepen zijn in zijn voetstappen te wandelen – tot volle overwinning behoren te komen.

Jezus openbaarde de wil van God

Het leven van Jezus op aarde behoort in ieder op­zicht een voorbeeld te zijn voor allen die Hem volgen in de weg van geloof en gehoorzaamheid. Wij zullen er inde eerste plaats acht op moeten geven dat de bediening van Jezus op aarde werd gekenmerkt doordat Hij ten allen tijde de wil van God openbaar maakte. De woorden die Hij sprak wa­ren geest en leven’. Ze hadden een positieve uitwerking in allen die zich voor Zijn woorden open stelden. . Ze brachten vernieuwing, bevrijding en genezing bij allen die met hun nood en problemen tot Hem kwamen. Petrus kon later in het huis van Cornelius van Hem getuigen dat Hij het land rondgegaan is, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren, want God was met Hem (Hand. 10:38). En wat dit laatste betreft, God was met Hem doordat Hij met de Heilige Geest’ en met kracht gezalfd was.

De bediening van Jezus op aarde werd ook geken­merkt door felle tegenstand uit het rijk der duis­ternis. Op vrome wijze manifesteerde satan zich in de Farizeeën en Schriftgeleerden. Soms werd Jezus ook rechtstreeks door de duivel aangevallen, zoals bij de verzoeking in de woestijn. Maar altijd weer moest satan het onderspit delven. Jezus leefde im­mers in volkomen gemeenschap met zijn Vader.

Vanuit deze volkomen gemeenschap kon Jezus ook het plan van God met de mensheid ten uitvoer brengen: de mens verlossen uit de macht van satan. Daarvoor gaf Hij Zijn leven, Zijn bloed. Satan, die een ne­gatieve claim op de mensheid had gelegd, moest ontmaskerd en overwonnen worden, zodat hij de mensheid los moest laten. Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16) ver­telt ons waarom God dat deed: God had de wereld lief’. De wereld was immers Zijn schepping en de mens werd geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingsorde, de mens werd de kroon van Gods schepping. Daarom zond Hij het allerliefste wat Hij bezat naar deze wereld: Zijn eniggeboren Zoon die de losprijs werd om ons vrij te kopen uit de macht van satan.

Satan leed de nederlaag

Als wij het leven en de bediening van Jezus op aarde volgen, zien wij hoe alles hoe langer hoe meer tot een climax gaat komen. Uiteindelijk wordt Jezus overgeleverd in handen van de vijand. De strijd tussen satan en Jezus gaat zich hoe langer hoe meer toespitsen, totdat uiteindelijk Jezus aan het kruis van Golgotha wordt gespijkerd. En als Hij het dan tenslotte aan het kruis van Gol­gotha uitroept: Het is volbracht, lijkt satan ogenschijnlijk de overwinning te hebben behaald. Maar in werkelijkheid heeft satan het verloren! Jezus had zijn geest bevolen in handen van de Va­der, Jezus overwon de dood en stond op uit de dood, Hij was de grote Triomfator!

De mens die nog niet wedergeboren is, en dus nog leeft in het rijk der duisternis, zal dit niet willen aanvaarden, voor hem blijft de over­winning van Jezus een verborgen zaak. Hoewel heel zijn bestaan in deze wereld hem. tot nadenken zou moeten brengen. Immers alles in deze wereld wordt bepaald door leven en dood, waarbij altijd weer het leven het laatste woord heeft, zie maar in de natuur. Wel is er in het leven van ieder mens een ‘Godsbesef’ aanwezig, of hij het erkennen wil of niet. Daarom is het ook zo belangrijk dat de ge­meente van Christus trouw is aan haar roeping door te getuigen van Jezus door woord en daad on­der de leiding van Gods Geest. Het is de Heilige Geest die het ‘Godsbesef’ in ieder mens tot leven wil verwekken. En voor ieder mens is er de moge­lijkheid om het nieuwe leven in Christus te leren kennen.

Zijn overwinning en onze overwinning

Om ons weer te bepalen bij de overwinning die Je­zus heeft behaald: wij zullen ons ook moeten rea­liseren dat Zijn overwinning nooit losgezien mag worden van de overwinning die de gemeente zal be­halen! Het grote perspectief voor de eindtijdgemeente is de volkomen overwinning! Satan is het gelukt dit vele eeuwen verborgen te houden. Slechts enkelen hadden in de loop der eeuwen oog voor deze geweldige heerlijkheid. Maar in onze dagen breekt het volle Goddelijke licht in de le­vens van velen door. Nog zijn er vele kinderen Gods die de taal van het ongeloof spreken door te zeggen: dat is onmogelijk, dat gebeurt toch nooit. Doordat men gebonden is aan natuurlijke, aardsgerichte leringen heeft satan hun geestelijk denken geblokkeerd en is het geloof in de openba­ring van Gods overwinning en heerlijkheid ver­schoven naar het ‘hiernamaals’.

Maar de ware gelovige gaat zich hoe langer hoe meer bewust worden van het feit dat het Gods be­doeling is dat óók de gemeente, evenals Jezus, tot volle overwinning behoort te komen. Evenals bij Jezus zal het echter gaan door lijden en strijd heen. Dat behoeft ons echter niet te ver­ontrusten, want het lijden van de tegenwoordige tijd weegt niet op tegenover de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Al zullen ook wij deel hebben aan vervolging en verdrukking, dwars door alles heen mogen we Gods heerlijkheid in onze geest ervaren. Hoe meer onze geest een eenheid gaat vormen met de Heilige Geest, hoe meer ook Gods overwinning in onze geest gestalte gaat aannemen en wij immuun worden voor de aan­vallen van de boze.

Het geheim van de overwinning van Jezus

Waardoor kon Jezus overwinnaar zijn? Omdat Hij met de Heilige Geest en met kracht gezalfd was. Daardoor was God met Hem Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Waardoor kunnen wij overwinaars zijn? Door ook met de Hei­lige Geest en met kracht gezalfd te zijn. Jezus sprak: Gij zult kracht ontvangen wanneer de Hei­lige Geest over u komt. . . Bent u gedoopt met de Heilige Geest en spreekt u in nieuwe tongen?

Weet u zich dagelijks vervuld met Gods Geest? Dankt u Hem iedere dag weer dat Hij u vol ge­maakt heeft van Zijn $eest en dat u aangedaan bent met kracht van omhoog? Kunt u met Paulus zeggen: “God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid,. . . maar van kracht, van ‘liefde en van bezonnenheid” 2 Timoteüs 1 vers 7 (2 Tim. 01:07). Dat is het geheim van onze overwinning!

Als eindtijdgemeente zullen wij moeten functioneren vanuit de zekerheid dat Gods Geest een dage­lijkse realiteit in ons leven is. De Heilige Geest wil ons leiden in alle waarheid en geeft ons kracht om de verleidingen en verzoekingen uit het rijk der duisternis te kunnen weerstaan. De Heilige Geest houdt ons staande temidden van be­spotting, vervolging en verdrukking. De Heilige Geest doet ons overwinnen!

Op weg naar de volle overwinning

Het is Gods wil dat de eindtijdgemeente tot volle overwinning komt. De brieven gericht aan de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 eindigen allemaal met de woorden: “Wie overwint. . . ” Vaak is er van die volle overwinnaar nog weinig zichtbaar en blijft het beperkt tot incidentele en individuele gevallen. Maar – prijst God! – stap voor stap mogen wij voorwaarts gaan in de Naam van Jezus. Wij bewandelen de overwinningsweg en naarmate we geestelijk groeien leren we Jezus niet alleen kennen als de volkomen Verlosser, maar ook als de Voleinder van ons geloof. “Hij die nederge­daald is (om aan het kruis van Golgotha de over­winning te behalen), Hij is het ook, die is opge­varen ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen” (zodat ook wij tot volle over­winning komen) Efeze 4 vers 10 (Ef. 04:10).

Door de weg van geloof te gaan kunnen wij deelge­noten zijn van de overwinning van Jezus en het met Paulus zeggen en beleven dat we met Jezus meer dan overwinnaars zijn! Dan is Goede Vrijdag en Pasen veel meer dan een historische herdenking maar een dagelijkse werkelijkheid in ons leven.

 

Goede vrijdag (gedicht) door Judith Jacobs

Als je ooit in j’ eigen leven

Door de donkerst ’ nacht heen moet,

Denk dan aan de Heer, wiens drupp’len –

Zweet veranderden in bloed.

 

Als de eenzaamheid zó groot wordt

Dat je ziel in ’t strijd uur beeft.

Denk dan aan de Zoon des mensen

Die dat óók doorworsteld heeft.

 

Denk aan Hem, de Man van smarten

Die – doorboord en wreed bespot –

Zich geheel voelde verlaten

Door de mensen en door God.

 

Maar denk ook: Hij ’s Overwinnaar,

Hij heeft ’t ook voor mij volbracht;

Zodat j’ elke dag mag putten –

Uit genade: Nieuwe kracht.

 

Reacties van lezers

 

Een rijk geestelijk leven

Zuster J. F. te Baarn, schrijft: “Ik wil u heel hartelijk bedanken – en bo­venal de eer aan God geven – voor “Levend Geloof”. Wat is het geweldig als je je zo laat leiden door de Heilige Geest en zoveel mensen mag bereiken. Door het lezen van “Levend Geloof” mag ik een rijk geestelijk leven hebben en kracht en sterkte ervaren en leven in Gods Ko­ninkrijk. Vandaar dat ik dit graag door wil geven door een geschenkabonnement op te geven”.

Opbouw en onderscheiding

Zuster A. H. te Nieuwerbrug aan de Rijn, schrijft: “Wij zijn dankbaar voor uw blad “Levend Geloof”, wat enorm opbouwend is. Vooral de ge­dachten over het boek Job, door Nico Goverts, spreken mij bijzonder aan. Wij leren mede hierdoor wie onze Vader is en onderscheiden tevens de streken van de tegenstan­der. Wat een geweldige God hebben wij, die zich steeds meer aan ons openbaart.

Daarom willen wij ook dit aan anderen uitdelen en ge­ven u daarom hierbij een geschenkabonnement en een gewoon abonnement op. God zegene u in het verder ver­spreiden van Zijn heerlijk­heid” .

Waardering en dankbaarheid

Broeder H. N. D. te Prin­senbeek, schrijft: ”Nu ik mij sinds enige tijd tot de regelmatige lezers van “Le­vend Geloof” mag rekenen (ik koop uw blad maande­lijks aan de boekentafel in onze gemeente), wil ik mijn grote waardering en dank­baarheid uitspreken voor de rijke inhoud van uw artike­len. In ons met religieuze en geestelijke lectuur toch ruim bedeelde land, had ik nog niet eerder een blad gevonden, waar, in plaats van theologen en andere ge­leerden, God zelf het Woord werd gegeven. En dat in klare taal voor mensen van deze tijd. U stelt zichzelf hierin ‘slechts’ op als rijk gezegende spreekbuizen, maar u mag u hierbij geleid weten door Zijn Geest. Ik bid en wens u toe dat een groeiend aantal lezers ze­kerheid, kracht en vreugde zullen gaan putten uit uw blad, zodat de titel er van hun bezit mag gaan worden”.

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool -2-

 

Willen wij het goede of het kwade?

De Heer wil als een Vader het goede geven aan zijn kinderen. God is enkel lief­de. De duivel werpt altijd het goede weg en laat de mensen in Jeruzalem ten aan­zien van Jezus roepen: “Weg met Hem”. God werpt het kwade weg en denkt er nooit meer aan terug. Hij draagt er zelfs zorg voor dat de satan uiteindelijk geworpen wordt in de poel des vuurs.

Met wie werkt u mee? Hebben we liefde tot de waarheid, tot het goede of tot de leu­gen, tot het slechte? Liefde tot God staat in direct ver­band met afwijzen van de bo­ze met al zijn invloed.

Iemand zei eens: Wie van bloemen houdt, moet een he­kel hebben aan onkruid, of­tewel een ieder die de Naam des Heren aanroept, breke met de ongerechtigheid. 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19)

De satan heeft vele pijlen op zijn boog om ons te beïn­vloeden en om onze gemeen­schap met de Heer te blokke­ren. Eén van zijn aanvals- methoden is de mensen te brengen onder gevoelens van verwerping, van minderwaar­digheid, van er niet bij ho­ren, van tekort schieten, van niet gewenst zijn, van ontevredenheid, van afgunst, van anderen kunnen alles be­ter, van geremdheid in ge­zelschap, enz.

Gevoelens van je verworpen voelen, komen nooit van God. Dan ben je niet in de waar­heid Gods. In het allereers­te stadium van zijn ontwik­keling had de mens dit niet. Het is bij hem binnengeko­men, maar hoe? Wat is de oorsprong van verwerping?

Waar komt de verwerping weg?       

In Ezechiël 28 wordt de val van satan beschreven. Hij was een lichtende morgen­ster, een belangrijke engel die God ten dienste stond. Maar toen God de aarde en de mensen schiep en de engelen de taak ontvingen de mensen ten dienste te staan, ging de satan, door hoogmoed ge­ïnspireerd, met deze opdracht niet akkoord. Hij accepteerde niet dat God de mensen schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. Satan voelde zich als het ware ge­kleineerd, verworpen en hij kwam in opstand tegen Gods plan en aanvaardde de mensen niet als schepselen Gods, waar God een plan mee had.

Satan voelt zich verworpen en wil dat de mens dezelfde gevoelens krijgt door hem in te fluisteren: God verwerpt, God is ver weg, God laat je in de steek, waarom geneest God me niet, waarom helpt God me niet?

Laat daarom diep in uw hart de gedachte griffen dat ver­werpen nooit van God komt. De boze drukt altijd neer, maar de Heer richt de gelo­vigen op en herstelt verbro­kenen van hart en verbindt hun wonden. De Heer geeft altijd het goede, hoofdsie­raad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. Door geloof zeg je: het komt goed en wordt je hart ver­vuld met vreugde.

De mens die zich verworpen voelt, denkt: het komt niet goed en maakt God tot een leugenaar, want hij hecht meer waarde aan wat de boze hem influistert dan aan wat God belooft heeft. Door dit te doen kwamen Adam en Eva ten val en moesten ze het paradijs verlaten. Satan is er op tegen dat wij geloven wat God zegt. Want door geloof groeit het Koninkrijk Gods en gaat het rijk der duisternis ten onder met alle negatieve gevoelens, zoals angst en verdriet.

Waarom voelen vele mensen zich verworpen?

Dat vele mensen zich verwor­pen voelen is niet zomaar ontstaan, daar is een aan­leiding voor. Er werden wel­licht vele fouten gemaakt in opvoeding thuis of op school, waardoor de ziel verwondingen opliep. Gevoe­lens van verworpen zijn en angsten voor verwerping, kunnen alleen gestalte aan­nemen als liefde en acceptatie geheel of gedeeltelijk ontbreken bij hen die gezag over ons uitoefenden.

Pilatus vroeg: Wat is waar­heid? God is liefde, dat is waarheid. Hij heeft het her­stel van de totale mens op het oog. De liefde rekent het kwade niet toe, maar wel het goede. Prijs de Heer! En. . . de liefde van Jezus Christus is onvoorwaardelijk en constant. Hij had ons reeds lief toen wij nog zondaren waren. Zoals een moeder haar kind liefheeft, zonder voorwaarden te stellen, zo heeft God ons lief. De Heer denkt positief over ons en wil het goede voor ons. Wij zijn de oogap­pel van de Heer! Zacharia 2 vers 8 (Zach. 02:08).

De duivel denkt negatief, wil het negatieve, geen groei, geen herstel, geen zoonschap. Daarom wil hij ons de leugen doen geloven en zegt bijvoor­beeld: Je bent minder dan een ander, niemand acht je hoog, niemand houdt echt van je, God is een boeman. Of bij­voorbeeld: Je doet veel te weinig voor de Heer, het is allemaal jouw schuld, je bent een nul, je hoort eigenlijk niet bij de gemeente, je hebt vast niet de Heilige Geest ontvangen. . .

Misschien komt u dit bekend voor en herkent u enkele van deze gedachten en gevoelens. Het kan zover komen dat je er bij voorbaat van uitgaat dat de ander negatief over je denkt en je voelt je ongeluk­kig. Er groeit angst, faal­angst om kontakten te leggen met anderen. Je voelt je niet prettig en op je gemak in ge­zelschap van andere mensen.

Alle zelfvertrouwen ont­breekt want er is een grote onzekerheid in je innerlijk, in je ziel en geest.

Dit is niet ontstaan door het werk van de Heilige Geest, maar de boze heeft kans gezien ons leven te be­ïnvloeden, ja zelfs te be­zetten, maar gelukkig wil en zal de Geest Gods het goede in ons werken. Praat eens met uw voorganger of oudste en laat u bevrijden in de machtige Naam van Jezus Christus, onze Verlosser, van deze macht van verwer­ping Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28).

Kunnen wij verwerpelijk over God denken?

Wanneer ik denk: dat komt nooit goed in mijn leven of in het leven van een broeder of zuster, dan is die ge­dachte niet uit God. Wanneer Lazarus ernstig ziek is, zegt Jezus dat het wel goed komt en dat zijn ziekte niet ten dode is, maar tot heer­lijkheid Gods. Geldt dit dan voor iedere ziekte? Bij Je­zus wel! En bij ons? Voor de gelovigen – dat wil zeggen zij die geloven -geldt: op zieken zullen ze de handen leggen en ze zullen genezen worden. Maar zolang wij te klein, minderwaardig of ver­werpelijk over onszelf en God denken, zal er weinig gebeuren.

Kunnen wij verwerpelijk over God denken? In 1 Samuël 8 vers 7 (1 Sam. 08:07) zegt de Heer tot Sa­muël: “Niet u hebben zij verworpen, maar Mij. . . ” Wie het woord van de Heer verwerpt, verwerpt Hemzelf! Het is onmogelijk scheiding aan te brengen tussen de Heer en Zijn leer. Zoals iemand spreekt, zo is hij. Jezus zegt: “Ik ben het le­ven”, maar ook: “Mijn woor­den zijn geest en zijn le­ven”. Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezon­den heeft, heeft eeuwig le­ven en komt niet in het oor­deel, want hij is uit de dood (is oordeel, is verwer­ping) overgegaan in het le­ven” .

Verwerp het Woord niet. Adam deed het en satan ging heer­sen en Adam voelde zich ver­worpen. Hij verborg zich, want hij was bevreesd. Waar kwam die vrees vandaan? Van de boze. Zoals satan zich voelt, gaat Adam zich voe­len. Adam had God toch niet leren kennen als iemand om bang voor te zijn?

Zo is ook Saul iemand die zich sterk verworpen voelt oftewel gebonden is door die boze geest. Saul acht zich te gering 1 Samuel 9 vers 21 (1 Sam. 09:21); hij verbergt zich 1 Samuel 10 vers 22 (1 Sam. 10:22); hij is angstig 1 Samuel 13 vers 12-14 (1 Sam. 13:12-14) .

In de geschiedenis met Goli­ath is het de angst die re­geert in Israël. Terwijl David de moed niet verliest maar optreedt in de Naam des Heren. Saul is onzeker en heeft geen zelfvertrouwen 1 Samuel 20 vers 2 (1 Sam. 20:02). Saul is onte­vreden en depressief. En tenslotte beheersen angst, haat afgunst en achterdocht zijn leven. Wanneer het in het leven van Saul erg moei­lijk wordt gaat hij tegen Gods wil in naar een waar­zegster en pleegt tenslotte zelfmoord.

Wat doet David in zeer moei­lijke omstandigheden wanneer Ziklag is verbrand en vrouw en kinderen zijn weggevoerd en zijn vrienden hem willen stenigen? Hij versterkt zich in de Here zijn God. Niet in de omstandigheden, maar in de Heer vindt hij zijn kracht en overwinning. Wan­neer David de vijanden heeft verslagen, verdeelt hij de buit onder zijn manschappen en de oudsten van Juda, in tegenstelling tot Saul, die de buit, waar de ban op lag, voor zichzelf behoudt en schijnheilig aan Samuël ver­telt dat de buit is meege­bracht om aan de God van Sa­muël te offeren. Let op dat Saul niet meer spreekt over zijn God maar over de God van Samuël. Er is geen contact, geen relatie meer met zijn Heer, die hem gezalfd had tot koning. Het geheim in het leven van David is dat hij zijn God van nabij kent. De Heer is zijn Her­der. Hij stelt zich die Her­der voortdurend voor ogen. Er is bij David een liefdesrelatie en naarmate deze ook in ons groeit, krijgt de bo­ze met zijn gevoelens van verwerping, faalangst, onze­kerheid, minderwaardigheid, gebrek aan zelfvertrouwen, minder mogelijkheden en zal ons door de kracht Gods al het goede mogelijke zijn.

Wanneer Job in zeer moeilij­ke omstandigheden verkeert, komen zijn vrienden om het hem nog moeilijker te maken. Zijn vrouw adviseert hem: “Zeg God vaarwel en sterf”. Ze zegt eigenlijk: vervloek God maar, neem afstand van God, verbreek de relatie met God! Maar Job houdt vast aan zijn God en aan zijn recht­vaardiging. Hij verwerpt God niet en laat zichzelf ook niet verwerpen. Zo geldt ook voor ons dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Job be­greep niet waarom die ellen­de hem allemaal overkwam, maar hij hield vast aan zijn onschuld en hij beleed: “toetste de Heer mij, ik kwam als goud te voorschijn” Job 23 vers 10 (Job 23:10). Dat is een machtige belijdenis. Job, de knecht des Heren, wist heel zeker: God, mijn Heer, is een goede God! Daar zeg ik ‘amen’ op, want wie zou daar tegen zijn?

Jezus voelde zich nooit verworpen

Ook de Here Jezus voelde zich nooit verworpen. Hij wist: “Die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten” Johannes 8 vers 29 (Joh. 08:29). Ook al roepen de mensen: “Weg met Hem”. Hoe kwam dat? De Here Jezus was op de hoogte van Gods plan met Zijn leven en voor Hem stond vast: Ik heb een relatie met de Vader. Die Vader had bij de doop in de Jordaan en bij de verheer­lijking op de berg duidelijk gesproken: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb”. Jezus was geliefd door de Vader. Maar ook u en ik zijn evenals de gemeenteleden in Rome, geroepen heiligen en geliefden Gods Romeinen 1 vers 7 (Rom. 01:07). We zijn door God uitverkoren heiligen en geliefden Kolossenzen 3 vers 12 tot en met 17 (Kol. 03:12-17). “Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overge­geven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen?” Romeinen 8 vers 31 tot en met 33 (Rom. 08:31-33). Wie zal verwijten, verwer­pen, afstand scheppen tussen ; ons en God? Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?

De Heer wil gemeenten en ge­meenschappen doen groeien doordat wij elkaar en ook onszelf hoog achten. Laat geen ter neerdrukkende, min­achtende gedachten toe over jezelf of over een ander. Geef de duivel geen voet. Denk positief over jezelf en over de ander, want zo denkt de Heer ook.

Gods liefde in plaats van veroordeling

Zalig hij die zichzelf niet veroordeelt of onder het oordeel brengt in wat hij meent te mogen doen. Wie echter twijfelt veroordeelt zichzelf, omdat hij denkt: is het wel goed, wat ik doe? Wat zal een ander er van denken?

Laat je nooit door de satan veroordelen, want hij beoor­deelt je altijd negatief, hij verwijt en beschuldigt altijd. Laat je zelfs niet veroordelen, wanneer daar alle reden voor zou zijn, maar ga dan naar de Heer, belijdt je fouten aan Hem. En Hij is getrouw en recht­vaardig om de zonden te ver­geven en te reinigen van al­le ongerechtigheid 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). Immers als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden. Dat is evangelie. Prijst de Heer!

Reken dan ook nooit het kwade toe, dat doet de liefde niet. Scheldt elkaar de zonden kwijt, dan zijn ze kwijtgescholden. Niet toerekenen, niet beschuldi­gen, ook niet jezelf. Laat de liefde Gods functioneren. Heb de liefde Gods in jezelf en deel het uit. In het huwelijk naar elkaar en naar de kinderen en daar­buiten naar allen.

De liefde Gods sluit nie­mand uit, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij is niet afgunstig en rekent het kwade niet toe.

Wanneer een kind een vol­doende of een zware onvol­doende haalt voor een proefwerk, mag dat niet van invloed zijn op onze lief­desrelatie tot dat kind.

Volwassenen zeggen wel eens: “Ja maar ik ben ook niet volmaakt. . . “, terwijl ze wel het volmaakte van hun kinderen eisen! Maak elkaar geen verwijten over iets wat nog niet volmaakt is, maar accepteer elkaar en bouw elkaar op in de liefde. (slot volgt).

 

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Pinksteren in beweging

Enige tijd geleden verscheen bij de uitgeversmaatschappij J. H. Kok te Kampen het boek “Pinksteren in beweging” door C. en P. N. van der Laan over vijfenzeventig jaar pinkstergeschiedenis in Nederland en Vlaanderen. Verschillende pinkster- en volle evangeliebladen hebben hieraan reeds aandacht geschonken en bij de lovende kritieken die ik las kan ik mij volle­dig aansluiten. Het boek is duidelijk en over­zichtelijk en bevat een schat van gegevens over de ontwikkeling van de pinksterbeweging. Toch was ik enigszins teleurgesteld dat met geen woord werd geschreven over het werk van “Levend Geloof”, temeer daar hierover wel informatie was ingewon­nen. Ik schreef hierover een brief naar broeder P. van der Laan. Uit het antwoord dat wij ontvin­gen, nemen wij het volgende over:

“Uw blad “Levend Geloof” is mij zeker bekend. Met belangstelling heb ik een aantal nummers doorgeno­men. Het eigen geluid van de inhoud vervult inder­daad een aanvullende functie binnen de Pinksterbe­weging, wat dat betreft wil ik u bemoedigen in dit spoor verder te gaan. De enige reden dat er in ons boek geen melding van is gemaakt is het feit dat in ons aanvankelijk manuscript dit was onderge­bracht in het hoofdstuk “Liturgie, muziek en lite­ratuur” . De uitgeverij vond het oorspronkelijke manuscript echter te dik en daardoor onverkoop­baar. Wij hebben toen besloten dit hoofdstuk onder te brengen in het analytisch deel dat (D. V. ) begin 1984 zal verschijnen. Daar uw blad niet het kader- blad is van één bepaalde organisatie binnen de Pinksterbeweging, was het moeilijk om het achter­af nog in het eerste deel te verwerken. Mogen wij uw geduld nog even op de proef stellen?”

Wij zijn blij met dit antwoord, waardoor tevens mogelijke vragen hierover uit onze lezerskring zijn beantwoord.    

 

Het volgen van Jezus door Jan W. Companjen

 

“Jezus sprak tot hen en zeide: Ik ben het licht der we­reld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wan­delen, maar hij zal het licht des levens hebben” Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12).

In ons vorige artikel (fe­bruari) hebben wij het gehad over twee wegen die de mens van ‘goede wil’ kan gaan na een genomen innerlijk be­sluit om anders te gaan le­ven. Daarbij bespraken wij een nieuwe levensweg en het kunnen gaan van een nieuwe levende weg.

Een nieuwe levensweg, schre­ven wij, was een weg die voortkwam c.q. voortkomt uit een menselijke beslissing iets te doen of iets te la­ten. Zijn of haar levenspa­troon krijgt daarop een dus­danige wijziging dat we van een nieuw leven kunnen spre­ken. Zo’n mens is, wat men 18 zegt, braaf en goed oppas­send geworden.

Heel anders is het gesteld met hen die een nieuwe ‘le­vende ‘ weg willen gaan vol­gen. Ook dat is een mense­lijk wilsbesluit maar het heeft, naast de voorgaande levens omkeer, ook nog tot gevolg dat men een Leidsman heeft aanvaard die alles anders, ja die alles levend en verrassend maakt.

De groei naar volkomen gemeenschap

Die radicale beslissing, om die weg te gaan, brengt ons in contact met de Christus der Schriften, met een le­vende Heer en Meester die ons in alle waarheid leidt naar herstel en vervulling van alle dingen die voor ons mensen zijn weggelegd. Die beslissing om Hem te volgen zet voor ons de deur open naar een persoonlijke groei naar de geestelijke ontwikkeling waarvan ons de tekst boven dit artikel spreekt. Wie Jezus volgt wordt één Geest met Hem. Daarbij ontstaat een dusda­nige geestelijke band dat Leider en geleide elkaar geheel leren verstaan.

Wat is het toch geweldig ge­weest dat Hij alles, ja al­les voor ons volbracht heeft. Hij nam onze schul­denlast en ons oude zondige leven op zich en schonk ons een nieuw leven. Een leven door zijn dood bereid en du­rend tot in eeuwigheid.

Als je tot dat nieuwe leven bent ingegaan dan ontstaat daaruit die gemeenschap met Hem die ons tot één van Geest maakt. Hebreeën 2 vers 11 (Heb. 02:11) zegt daarvan dat Hij die heiligt en zij die geheiligd worden uit één geest geboren zijn. Daar is ons het gebed voor gegeven. Dat is gemeen­schap met Hem hebben in de Geest. Jezus zei bij zijn afscheid van zijn discipe­len: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans nog niet dragen (nog niet verwerken); doch wan­neer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid: want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spre­ken en de toekomst zal Hij u verkondigen (dat wil zeg­gen openbaren). Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) .

Met Jezus bereiken wij het einddoel

Men kan bidden en toch in feite zichzelf zoeken. Dat wil zeggen dat Jezus met ons meegaat, dat Hij onze beschermengel is. Hij wil, onthoudt dat goed, dat wij met Hem meegaan op Zijn weg en niet dat Hij op onze weg zal komen. Gods weg staat vast en op die weg zullen wij met onze Leids­man Jezus Christus tot ons doel komen. Heden, vandaag, als u Zijn sten hoort, verhardt u niet maar laat u leiden. Dat is hetgeen waar­op de wereld wacht en dat het lichaam des Heren, de gemeente, tot leven zal brengen en op zijn voeten zal laten staan. Wie dit Koninkrijk van God, deze weg zoekt zal in het licht wandelen.

Al zeer velen hebben deze weg gezocht en. . . gevonden! Zij hebben ook ontdekt dat ze het niet vonden op die plaatsen waar zij het vroe­ger gezocht hadden, namelijk op de akker van het vlees. Toen zij op de akker kwamen waar de gaven en de vruchten van de Heilige Geest tot ontplooiing en tot rijpheid waren gekomen, aten zij mee , van de vrucht van die akker en werden verzadigd.

Zoek Jezus, aan Hem heeft God de Vader alles toever­trouwd; Zijn weg is de beste en Hij geeft licht op uw pad. Hij is de bron en wil bij u binnenkomen en u tot een bron maken van levend water. Geliefde lezeressen en lezers, u zult ontdekken dat u zoekende en zuchtende blijft totdat u dat ontvan­gen hebt. Het menselijk hart, het innerlijk wezen, is geschapen om door de Geest Gods bewoond te wor­den. Indien dan deze dingen in uw leven tot openbaring komen of zullen gaan ge­schieden, zult u verstaan wat het zeggen wil lichaam van Christus (gemeente) te zijn. Dan bent u op een ge­heel nieuwe levende weg ge­komen waarop u in het licht van Jezus zult wandelen.

God is goed en God is lief­de. Hij gedenkt onze zonden niet meer en wij mogen weten dat wij, als wij onze zonden belijden, vergeving van Hem ontvangen. Hij doet onze zonden weg in de zee van eeuwige vergetelheid, en er staat een bord bij met het opschrift: “verboden te vis­sen” .

Wat is dat geweldig: je ge­dragen weten door Hem die trouw blijft tot in eeuwig­heid en nooit laat varen het werk Zijner handen.

Bij dit alles speelt de wa­re broederliefde een grote rol. In 1 Johannes 1 vers 8 tot 11 (1 Joh. 01:08-11) staat dat de duis­ternis waarin wij zo lang gewandeld hebben voorbij gaat en dat het waarachtige licht reeds schijnt. Maar, . . . wie zegt in dat licht te wandelen en zijn broeder haat, die is nog in de duisternis. Wie zijn broer der (en zuster) liefheeft, is in het licht en in hem/haar is niets aanstotelijks dat wil zeggen niets waar u aanstoot aan neemt, wat u ergert, want u hebt hem lief en aanvaard hem of haar als mede-deelgenoot van het lichaam van Chris­tus, waarin wij allen een taak hebben.

Hoe ontstaat de werkelijke opwekking?

Wanneer dit evangelie ge­bracht en aanvaard wordt dan komt het ware herstel en de opstanding van de ge­meente. In dat Koninkrijk van God kan een ieder leven en werken naar zijn aard. Dat geeft geen éénvormig­heid maar de ware waarach­tigheid en waarheid en vol­heid van Jezus Christus en dat wil zeggen de veelvuldige wijsheid Gods. De ge­meente Gods zal opstaan en Pasen vieren. Dat is op­wekking. De eens dorre doodsbeenderen (zie Ezechiël 37) zullen opstaan en vol worden van Gods Geest. Van knekelveld tot legermacht door de Heilige Geest. Die Geest verheerlijkt Christus en met Hem de gemeente opdat de wereld zal zien dat Hij in ons midden is.

Nogmaals, die Geest zal Hem verheerlijken en Hem tot middelpunt van alles maken, opdat wij één zullen zijn in Hem. Mensen uit één stuk, één van geest en zinnen, één in de liefde omdat Hij ons heeft liefgehad.

Jezus is opgestaan, Hij heeft het koningschap aan­vaard. Bid samen, of alleen om de leiding van de Heilige Geest, opdat wij op die weg Christus mogen winnen en de kracht van Zijn opstanding. Dan zullen de mensen om ons heen niet zeggen wat zijn dat een vrome en brave goed willende mensen, maar wat hebben die mensen een goede en grote God.

Om tot dat doel te komen willen wij samen verder gaan. Wij willen luisteren naar het onderwijs dat de Heer ons ook nu als dage­lijks manna geeft. Dan ont­staat er een gemeenschap die ook aan één tafel zal komen omdat men elkaar aanvaard. Dan is men blij met elkaar omdat de één deze en de an­dere een andere gave Gods heeft. Dit alles is en blijft nodig tot de opbouw der gemeente voltooid zal zijn.

Het zal worden: een kudde met een herder

De deformatie, de vervor­ming van het plan Gods, dat reeds bij de grondlegging der wereld vaststond zal een einde nemen, omdat wij Christus en in Hem, God de Vader, werkelijk leren ken­nen zoals Hij is. Dat is het verbond waarmee Hij zich aan ons verbindt. “Zo zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leg­gen, en die ook in hun ver­stand schrijven, en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken” Hebreeën 10 vers 16 en 17 (Heb. 10:16-17). En dan nog als extra bevestiging vers 18: “Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer (bui­ten Christus) meer nodig”.

Zo zal het worden één kudde met één Herder. Eén geloof en één doop. Grijp niet vooruit maar stel u op, zo­dat als de tijd daar is, u gereed bent om samen met allerlei broeders en zus­ters uit plaatselijke of streekgemeenten te kunnen ingaan in de bruiloftszaal. Samen om de tafel des Heren en volhardende totdat Hij komt en met Hem het loon.

Wij kunnen de Geest Gods op­sluiten in instituut, kerk of gemeente, maar ook in het individu, in de mens per­soonlijk. In alle gevallen wordt de Geest Gods on­vruchtbaar gemaakt. Wij zijn, daar kunnen we nooit genoeg aandacht aan beste­den, samen erfgenaam. De ga­ven en de vruchten van de Geest moeten wij samen de­len. Wij moeten daar samen van eten en tot volwassen­heid komen en daarom hebben wij elkaar nodig.

Indien wij deze wet Gods (elkaar liefhebben en aan­vaarden) niet willen aanvaarden, zullen wij ook nooit de groei naar de vol­wassenheid kunnen opvangen en verwerken. Dan blijven de gemeenteleden, kinderen of leken in het geloof en is de voorganger de gene­raal.

Gods doel is samen opwassen tot alle volheid Gods en daartoe gaf Hij ons aposte­len, herders en leraars, bestuurders en bewaarders, lofzangers en muzikanten, opdat we Zijn doel, dat vaststaat, zullen bereiken.

God, die ons tot Zijn doel­einden schiep, ons van eeuwigheid Zijn beeld te dragen riep, schenkt ons alle mogelijk­heden in onze Heer, Zijn Zoon, om ’t erfdeel te verkrij­gen, stijgend tot de troon.

 

Te rechter tijd Door Judith Jacobs

Reeds vele jaren publiceren wij in “Levend Geloof” ge­dichten van zuster Judith Jacobs. Telkens weer blijkt dat ze voor velen tot grote zegen zijn. Deze keer is haar gedicht afgestemd op het gebeuren op Golgotha, maar in bijgaand verhaal vertelt zij wat zij met één van haar gedichten beleef­de. . . .         -redactie.

Oktober 1975 of daaromtrent. In Nederland was ds. Richard Wurmbrand gearriveerd, de grote voorvechter van de Vervolgde Kerk achter het ijzeren gordijn. Samen met zijn vrouw Sabina zou hij een aantal lezingen houden, waarin hij over zijn erva­ringen zou vertellen.

Op een dag werd ik opgebeld door iemand van zijn stichting (“Ondergrondse Kerk”, die mij vroeg of ik ter ge­legenheid van die bijeen­komsten het door mij gemaak­te gedicht ‘Aan de vervolg­den’ wilde uit dragen, een en ander ter omlijsting van het geheel. Van ganser harte stemde ik toe: ik vond het een eer en draag de Vervolg­de Kerk een warm hart toe.

Men was blij met mij toe­stemming en natuurlijk pre­pareerde ik mij op mijn taak door middel van gebed en praktische oefening.

Kriebelhoest

In de week dat ik zou optre­den kreeg ik, op de maandag, voorafgaande aan de vrijdag­avond, een goede griep te pakken: koorts, rauwe keel, hees en een irritante ‘kriebelhoest’, die me vooral ’s nachts uit mijn slaap hield. Wat ik er ook tegen deed om er van af te komen, het hielp allemaal niets. Alleen de koorts was. gezakt maar voor de rest was ik, voorna­melijk door het nachtbraken, ‘geen mens ‘ meer.

Op de ochtend van die bewus­te vrijdag zag ik het niet meer zitten. Ik dacht erover de stichting “Ondergrondse Kerk” op te bellen om te zeggen dat ik van alles af moest zien, maar anderzijds wilde ik – zeker niet op het allerlaatste moment – een teleurstellend bericht door­geven. Er was zó op mij ge­rekend en alles was reeds gepland.

Ik bracht mijn twijfel (want hoe kun je met hoes­ten en proesten een decla­matie verzorgen) bij de Heer in gebed en belde daarna broeder Jan Noë op. (Broeder Noë is één der mederedacteuren van “Le­vend Geloof”).

Voorbede

Broeder Noë – een vriend des huizes – zegde mij voorbede toe. Hij zou bovendien zelf aanwezig zijn om mij op die wijze enige support te geven.

Toen ik bij de bushalte stond, geëscorteerd door mijn man, werd mijn wanhoop steeds groter. Het leek wel of de griepcrisis hoogtij voerde en alle mij ter beschikking staande hoestbonbons, waarin veel honing was verwerkt, kauwde ik op. “Als dat niet meer helpt, weet ik het niet meer!” was de nood­kreet in mijn hart.

Op de bres

In het gebouw aangekomen ontmoette ik broeder Noë, die belangstellend vroeg hoe het ermee ging. “Slecht!” antwoordde ik naar waarheid.

De dienst begon. . . Ik bleef ‘hoesterig’, maar ik bleef ook bidden en met mij – dat weet ik zeker – bleven ook de beide broeders in de geestelijke strijd voor mij op de bres staan.

Toen werd ik opgeroepen om naar het podium te komen en vanaf dat moment – terwijl ik op het zijpad naar voren liep – viel alles ineens van mij af: er kwam een vol­maakte rust en kalmte over mij en zonder enige hapering of hoestbui kon ik de voor­dracht doen.

Verwondering

Ik kan mij nu nog daarover verwonderen; zó groot als de Here zich betoonde in Zijn machtige hulp. Hij heeft op het juiste moment (te rechter tijd) verhoord en bovendien Zijn milde ze­gen uitgestort, want de opbrengst van de wandtegel waarop het gedicht aan de vervolgden was afgedrukt, was hartverwarmend.

Deze geloofservaring zou ik niet graag willen missen want ik heb er onder andere deze lering uit getrokken: je mag met alle nood (groot of klein) tot Hem naderen, want Hij geeft antwoord. Hij is het antwoord!

 

Brochures

Op de laatste bladzijde treft u een nieuwe lijst aan van de thans verkrijgbare bro­chures. In verband met de sterk gestegen kosten, maar ook ter vereenvoudiging van de administratie is de prijs van alle brochures vastgesteld op f 3. Bij afname van 10 exemplaren en meer (ook gesorteerd) is de prijs ƒ 2,25. Alles per exemplaar en exclusief portokosten. Bij bestellingen van meer dan 100 exemplaren vervallen de portokosten.

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7b –

In de geest van Job begint het te dagen

Steeds schrijnender wordt het isolement, waarin Job komt te verkeren: “Mijn broeders heeft Hij van mij verwijderd, en mijn kennissen zijn mij geheel vreemd geworden” Job 19 vers 13 (Job 19:13), Van alle kanten wordt de verwerping op hem gelegd, huisgeno­ten beschouwen hem als een vreemde, hij bestaat voor hen niet meer.

Maar dan, in zijn eenzaamheid, in zijn verworpenheid, begint er iets te dagen in zijn geest. “Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven”, roept Job dan uit, “och of zij kwamen in een boek, met een ijzeren stift in lood werden gegrift, voor eeuwig gehouwen in een rots” Job 19 vers 23 en 24 (Job 19:23-24). En dan vervolgt de vertaling van het NBG: “Maar ik weet: mijn Losser leeft”; het is echter logischer, een redengevend verband te leggen met het voorgaande: Immers, ik weet; of: Daar ik toch weet. . . Waarom verlangt Job dat zijn woorden in een rots ge­houwen zullen worden? En dan ook nog voor eeuwig? Omdat (en. nu geeft hij de reden) hij iets weet wat eeuwige waarde heeft. En dat moet onvergankelijk geproclameerd worden.

Over de woorden van de vrienden zegt hij niet dat ze opge­schreven moeten worden. Doch hij meldt met nadruk: ik immers weet. Het woord ‘ik’ staat er hier in het Hebreeuws apart bij en heeft dus een geaccentueerde positie. Ik weet iets wat de vrienden blijkbaar niet weten.  Hier breekt bij Job iets door van inzicht in een andere wereld. Er kan geschreven worden in de . rots, daar ik toch weet: “mijn Losser (mijn Terug koper) leeft en ten laatste zal Hij op het sof optreden”; of: “als laatste zal Hij op­staan boven het stof”(vs. 25).

De samenhang van verwachting en wezen

Hier spreekt Job zijn diepste verwachting uit. En daarmee openbaart hij tegelijkertijd iets van zijn verborgen identi­teit. Want verwachting en wezen van een mens hangen met elkaar samen. Zoals een mens is, zo verwacht hij. Maar vaak, heel vaak is zijn identiteit versluierd en dan is ook zijn verwachting versluierd. Een mens met een zwak identiteitsbesef heeft veelal ook een zwakke verwachting. Zo iemand zegt niet: schrijf het maar in de rots. Hij zal eerder zeg­gen: het is niet om over naar huis te schrijven.

De rots waarin geschreven wordt, is in diepste zin de mens zelf. Hij is het boek waarin het eeuwige wordt opgetekend. In hem grift God zijn duurzaam beeld. Zo was Jezus de rots, in wie te lezen stond de afdruk van Gods wezen. In Hem waren de gedachten van de Vader te vinden, voor eeuwig gehouwen in een rots. Zo schrijft de Eeuwige zijn identiteit in mensen, en Hij maakt ze tot rotsgrond, gehouwen uit Hemzelf. Zo komen mensen tot hun identiteit, ze ontdekken wie ze zijn, en vandaaruit gaan ze verwachten.

Jobs verwachting: God zal opstaan

Wat verwacht Job hier nu eigenlijk? God zal opstaan: dat is de kern van hetgeen hij uitspreekt. Dit opstaan wordt meer­malen genoemd in een strijdbare context; zo in de aanhef van Psalm 68: “God staat op, zijn haters worden verstrooid”. Heel mooi is in dit verband het zesde vers van Psalm 12, waar God aankondigt: “Om de verwoesting der ellendige, om het kermen der nooddruftige, zal Ik nu opstaan, zegt de Here; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast”(Sta­tenvertaling ; of: “Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht”, NBG). Hier zien we dat het opstaan van God heel speciaal te maken heeft met zijn verlangen, recht te ver­schaffen aan de mens. Als God opstaat, dan is dat tot behou­denis, tot bevrijding, zoals de wezenlijke betekenis van het woord wil zeggen.

Maar liefst veertien maal is er in de psalmen sprake van het opstaan van de Here. Het zou de moeite waard zijn daar een studie van te maken en de achtergrond en situering van deze uitdrukking na te gaan; globaal kunnen we stellen dat het beeld voornamelijk staat in het kader van rechtszitting en van heilige oorlog. God staat op om recht te doen, en om de strijd aan te binden voor zijn neergebogen mens.

Wat een verademing voor de aangeklaagde, als daar opeens in een rechtszaal, na eindeloze, kwellende verhoren, na een martelgang van vragen, smaad en laster, iemand opstaat, niet om die mens zwart te maken, maar om te verklaren met gezag­hebbende stem: Ik koop deze mens los.

De betekenis van de “Go’el”

Job wacht op het opstaan van die Ene, de God die leeft. Er zit trouwens nog een geheimenis verborgen in de naam die Job hier toekent aan God: hij duidt Hem aan als ‘mijn Loskoper’, mijn Go’el. Het gevaar is dat deze term voor ons wat vaag blijft, maar we moeten daarom ons even realiseren: wat was de go’el volgens de onderwijzing van Mozes?

Niet zomaar een willekeurig persoon, maar een familielid: één van de broeders, in elk geval iemand uit de naasten van zijn geslacht. Wanneer Job derhalve God aanduidt als zijn go’el, dan heeft hij daarmee een diep geheim gegrepen: namelijk de verwantschap tussen God en mens.

Job heeft er iets van bevroed: de Here is mijn Verwant, ik ben tenslotte van zijn geslacht. Dan wordt het contrast ook duidelijk: in het voorafgaande heeft Job immers moeten kla­gen dat hij een vreemde geworden is voor zijn familie, voor zijn broeders; zijn nabestaanden zijn weggebleven. Maar daartegenover heeft hij nu ontdekt: mijn Verwant is in de hemel; als er dan op aarde niemand meer is die nog verwant­schap met mij voelt, als elke broederband verbroken is, een buitenlander ben ik in hun ogen, dan ga ik verstaan de God die zegt: je bent van mijn geslacht.

Job komt te midden van zijn ellende toch wel tot heel andere gedachten dan Elifaz: de mens is niet als een mot die men dood drukt, de mens is als een verwant die God aan zijn hart drukt.

God voelt nog altijd die verwantschap en hoe is zijn hart verheugd als in een mensenhart dit diep besef ook gaat ont­waken.

Jobs verwantschap ligt boven het stof

Hij zal opstaan boven het stof. Boven het stof, dat is de onstoffelijke wereld; dat is de dimensie van de geest. Weer zien we dat Job zich los maakt van het denken der vrienden; Elifaz had immers over de mensen de stelling geponeerd: “welker grondslag is in het stof?” Job 4 vers 19 (Job 04:19). Maar Job komt daartegen op: mijn fundament ligt niet in het stof, mijn verwantschap ligt boven het stof.

Stof is aanduiding van de natuurlijke mens: stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren. Maar als God opstaat, dan doet Hij dat niet in de natuurlijke wereld. Stof kan ook het beeld zijn van vijanden die vertreden worden, zoals David beschrijft: “Toen vermaalde ik hen als stof voor de wind” Psalm 18 vers 43 (Ps. 018:043). Zo zullen de tegenstanders stof zijn onder Gods voeten, wanneer Hij opstaat ten strijde.

God zal opstaan als laatste. Inderdaad is de Here straks de laatste, die het woord zal nemen wanneer alle vrienden uit­gepraat zullen zijn. Wat een genade dat dit licht al bezig is over Job op te gaan: wat mijn vrienden zeggen, is niet het laatste. Stel u voor dat ik met die gedachte zou moeten leven: ik zal nooit iets anders horen dan Elifaz – Zofar – Bildad – en dan weer van voren af aan; bij die stemmen zal ik inslapen en tenslotte inslapen ten dode.

Neen, het is wel donker, aardedonker om me heen, maar er is toch één lichtpuntje: na de stemmen van mijn vrienden komt er nog een stem. En daar wacht ik op: op die stem die anders zal zijn, anders dan alles wat ik heb aangehoord. Mijn vrienden hebben veel gezegd, maar één ding is mijn troost: het einde zijn zij niet.

Wat een voorrecht dit te zien: dat bepaalde gestalten in ons leven het laatste niet zijn; soms zijn het gestalten zoals de vrienden van Job, als zij voor het raam staan, benemen ze je alle licht. Maar één ding is zeker: het zijn gestalten die voorbij gaan.

Jobs hunkering om God te zien

“Nadat mijn huid aldus geschonden is”, zo vervolgt Job, “zal ik uit mijn vlees God aanschouwen, die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde” Job 19 vers 26 en 27 (Job 19:26-27). Hier zien we hoe Job blijft vertrouwen dat zijn identiteit niet verloren zal gaan. Ik zelf zal het meemaken, met mijn eigen ogen zal ik het zien, en dan zal ik niet een vreemde zijn.

Het zal nog eens anders worden dan het nu is. Want nu ben ik voor velen een vreemde, voor mijn vrienden een vreemde, voor mijn vrouw een vreemde, voor wie eigenlijk geen vreemde?

Zo is mijn leven nu al dagen zonder tal: nergens thuis, el­ders rust. Repos ailleurs: (vertaling rust elders) sommige mensen zetten dat op hun huis. Ik hoef dat niet te doen want ze kunnen het allemaal zo wel aan mij zien.

Maar één ding is zeker: straks ben ik thuis. Daarmee bedoel ik niet: als ik sterf, als ik naar de hemel ga. Neen, ik verwacht het tijdens mijn leven: de hemel zal opengaan.

Het lijkt haast te hoog gegrepen en er zal wel weer kommen- taar op komen, zo meteen. Job, je gaat te ver. Maar ach, val me niet zwaar, ik heb dit alles ook niet gezocht, al die strijd, titanenstrijd, maar in de geest proef ik waar dit naar toe gaat. Ik ga God zien.

Dat betekent: tot nu toe heb ik nog niets gezien. Al mijn kennis, al mijn ervaring, opgetast van jaren her, zal in het absolute niet vallen, vergeleken bij wat straks komt.

God zien, wat moet dat zijn? Wordt dat: spreekuur voor bran­dende kwesties? Te dien dage zult ge Me niets vragen. Niets? Onvoorstelbaar niets. Verstomd is dan de laatste klachte en alle kommer weggevloon.

God zien. Dan is de mens tot stilte gebracht. Dan is Hij ge­nezend nabij. Misschien is dat: er zullen vragen zijn die Hij beantwoordt, er zullen vragen zijn die Hij geneest – dat gaat nog dieper.

Daar hunkert Job naar. Dan zal het beeld genezen dat hij heeft van God. Jarenlang heeft hij met dat beeld moeten le­ven en wat kan het beeld zwaar zijn voor iemand die slecht ziet: altijd dat waas voor je ogen, en hoe je ook tuurde vandaag, het beeld bleef als altijd weer vaag.

En dan als je ’s avonds moe bent van het vragen om licht, en de zon gaat weer onder, voor de zoveelste maal onder, zonder dat je de dag hebt gezien, dan buig je maar weer je knieën en kun je alleen nog maar bidden met de woorden van Vondel:

Want ieder draagt zijn eigen naam behalve Gij. Wie kan U noemen?

Onze uitspraak, zwak en onbekwaam, kan zonder schennis U niet roemen.

Maar Job, er trilt hoop in zijn hart, een onvervreemdbaar besef: Eens zal mijn beeld van Hem genezen. Eenmaal aan­schouwen zonder waas. Eens zal de Onnoembare aan mij zich noemen.

Job ontdekt de wortel van het geloof

Nu Job deze heerlijkheden zo overweegt en hij het geloof, dit geloof in zich voelt oprijzen, nu komt het hem allemaal zo onwaarschijnlijk voor dat daar vrienden voor hem zitten die hem willen veroordelen, die een punt van aanklacht tegen hem zoeken. Ik begrijp dat niet, hoe kunnen jullie zo iets doen? Als jullie verwachtten wat ik verwacht, als jullie be­seften het geloof dat in mij is: Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt (vs. 28, Statenvertaling).

Wat is die wortel der zaak? Dat is Jobs geloof, dat hij de Here zal zien. Het geloof is de wortel. Job zegt: wanneer nu die wortel bij mij gevonden wordt, waarom vallen jullie me dan nog aan? Wat valt er dan nog aan te klagen?

Job heeft de wortel ontdekt. Een gedachte Gods heeft zich in zijn wezen vastgezet. Nu weet hij: mijn identiteit zal niet ondergaan, niet spoorloos verdwijnen. Ik zal als mens, als de mens die ik ben, als mens Gods, Hem aanschouwen.

En de mens die God aanschouwt, de Here, zijn God, die mens is geen vreemde meer. (wordt vervolgd).

 

Gods akker (gedicht) door Piet Snaphaan

Als gij de hand slaat aan de ploeg,

Zo sprak de Heer alom,

Zie dan niet achterom,

Wat achter ligt, dat is voorbij,

Zo spreekt Hij nog tot u en mij,

Tot ieder die ’t wil horen,

Want ’t gaat om rechte voren,

En straks om ’t volle koren.

 

1984.03 nr. 246

Levend geloof 1984.03

De opdracht van Jezus door Gert Jan Doornink

Jezus Christus, de Zoon van de levende God, vervulde de opdracht die Hij van zijn Vader ontvangen had, op een volmaakte wijze. Wie de evangeliën onbevooroordeeld leest, zal dit ten volle moeten beamen. Hij kwam om de werken van satan te ontmaskeren en te verbreken en uiteindelijk overwon Hij de satan aan het kruis van Golgotha toen Hij het uitriep: “Het is volbracht!”

De opdracht die Jezus vervulde stelde ook op een volmaakte wijze de wil van God in het licht: de mens te verlossen uit de macht van satan en hem terugbrengen in de gemeenschap met God. Ieder mens die deze gemeenschap heeft leren kennen door te geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus, kan het met Paulus belijden dat Hij ons verlost heeft uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving van zonden Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) .

Jezus opdracht is ook onze opdracht!

De opdracht van Jezus is ook onze opdracht! Toen Jezus op aarde was, en iedere dag opnieuw bezig was zich met volkomen overgave te wijden aan zijn taak, was één van de dingen die Hij deed zijn discipelen trainen en voor te bereiden om dezelfde dingen te gaan doen die Hij deed. Hij sprak: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” Johannes 20 vers 21 (Joh. 20:21). En: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze…” Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12). Zijn afscheidswoorden waren: “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn getuigen zijn…” Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08).

In de Handelingen kunnen wij lezen hoe de eerste christengemeente gehoorzaam was aan deze opdracht. De boodschap van Gods Koninkrijk brak zich op glorieuze wijze baan, zoals dat ook gebeurde toen Jezus zelf op aarde was. In deze eindtijd gaan de oprechte kinderen Gods zich opnieuw bewust worden dat het gaat om het gehoorzaam zijn aan de opdracht van Jezus. Daarbij gaat elke oppervlakkigheid hoe langer hoe meer verdwijnen. Te gemakkelijk werden in het verleden vaak, op zichzelf juiste, leuzen gebruikt zoals bijvoorbeeld ‘Jezus redt en geneest en doopt met zijn Geest’, zonder dat men zelf ten volle de volkomen verlossing en overwinning beleefde. Daardoor ontstond veel scheefgroei en kramp, want wie zich niet richt op het volkomene zal het einddoel nooit bereiken. Dan krijgt satan de gelegenheid te infiltreren, vooral ook met natuurlijke, aardsgerichte leringen. Daarom is het ook zo belangrijk dat wij onze plaats hebben ingenomen in een gemeente waar de volle boodschap centraal staat.

In de voetstappen van Jezus

Jezus kende geen enkele oppervlakkigheid in zijn bediening. Alles wat Hij sprak en deed, kwam vanuit een diepe verbondenheid met zijn hemelse Vader en vanuit een diepe bewogenheid met allen die door satan geknecht werden. Er wordt wel eens gedacht dat dit vanzelfsprekend was, Hij was immers de Zoon van God? Maar juist omdat Hij mens werd (Hij is het vleesgeworden woord van God), was Hij ook in alles van de Vader afhankelijk en moest Hij in gehoorzaamheid aan God, zijn wil volbrengen. Het was echter een ‘gehoorzaamheid in liefde’. Het wezen, het karakter van God had zich op een volmaakte wijze in Jezus gemanifesteerd. Gods wil: ‘het goede, welgevallige en volkomene’ voor alle mensen, kwam vanuit zijn hart en raakte andere harten aan.

Als volgelingen van Jezus zal, naarmate wij geestelijk groeien, hetzelfde door ons leven heen gebeuren. Jezus en zijn boodschap die wij hebben leren kennen, blijft niet verborgen, het is geen theorie die wij opslaan in onze denkwereld zonder er verder iets mee te doen. Maar juist vanuit ons vernieuwde denken – een vernieuwing die nog dagelijks doorgaat – vindt er een verdere omvorming van ons leven plaats naar het beeld van Jezus. En dientengevolge wordt ons getuigenis in deze wereld ook effectiever en gaan wij tenslotte aan het verlangen van de zuchtende schepping geheel beantwoorden.

Nog is dat alles ‘in ontwikkeling’, maar laten we zorgen dat we deze ontwikkeling – de groei van het nieuwe leven van Christus in ons – op geen enkele wijze tegenhouden. We moeten daarbij meer en meer op een juiste, dat wil zeggen geestelijke, wijze ingroeien in het Woord van God. Kennis, inzicht, wijsheid en onderscheiding daarbij krijgen we alleen door de Heilige Geest. Anders komen we in dwalingen terecht en worden geen stabiele, overwinnende christenen en kunnen we ook de opdracht van Jezus niet vervullen. Dan bestaat ook het gevaar dat we het gaan zoeken in allerlei, vaak op het gevoelsleven gerichte, spectaculaire ervaringen, zoals we vandaag aan de dag bij sommigen aantreffen. Men heeft dan telkens nieuwe impulsen nodig maar komt geestelijk niet verder.

Toen Jezus op aarde was zocht Hij het nooit in het spectaculaire of sensationele. Hij ging de weg die de Vader aan Hem had getoond. Hij leerde als gezaghebbende en satan had aan Hem niets. Daardoor kon Hij de opdracht van de Vader tot het einde toe vervullen en is Hij voor alle thans levende christenen een inspirerend voorbeeld om na te volgen. Een navolging die mogelijk is en vrucht draagt als Gods Woord en de Heilige Geest (die twee behoren altijd samen te gaan) de koers van ons leven bepalen. Jezus was de eerste Vertegenwoordiger van Gods Koninkrijk. Wij mogen het in onze dagen zijn. Zo vervullen wij in deze tijd de opdracht van God met de blijdschap en zekerheid in onze harten dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden Gods te verkondigen 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09). Zoals Jezus het deed willen wij het ook doen, want Zijn opdracht is ook onze opdracht!

 

Nieuw leven (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Elk jaar opnieuw is daar het grote wonder

van de vernieuwing in heel de natuur.

Waar schijnbaar dorre bomen naakt en donker stonden

komt léven, ’t groen der hope, pril en puur…

 

De knoppen zwellen, d’ aard breekt aarz’ lend open,

De blaadjes, bolgewassen komen in het zicht…

De mens die ’t ziet, gaat op het nieuwe hopen,

verlangt naar warmte, leven, liefde en licht.

 

O God, zoals Uw schepping in het voorjaar

laat zien het leven, het ontluikend groen,

zo wacht U tot de Kroon van wat U maakte,

het nieuw gewaad, vol luister aan zal doen.

 

U schiep de mens naar Uw verheven voorbeeld,

Uw Geest was in hem in de eerste hof.

De mens, hij had gemeenschap met zijn Schepper

en aard’ en hemel zong U blijde lof!

 

Door hoogmoed kwam de val: ’n verheven engel:

Hij strooide leugen, list, verleidt de mens:

Geknakt werd hij, zoals van riet een stengel,

Het goede doen werd tot een vrome wens…

 

Maar – Jezus kwam! Het licht na donk’re tijden,

Hij bracht de boodschap van het Rijk van God:

de mens hoeft niet te zondigen, te lijden:

Leg in Zijn handen héél uw levenslot!

 

Dan heelt Hij en maakt nieuw; een mensenleven

herleeft zoals in ’t voorjaar de natuur.

O, dank U Heer, voor ’t goed, dat U wilt geven:

Een leven, rijk en eeuwig toch van duur’

 

Waarom het Woord vlees is geworden -2- door Jan W. Companjen

“Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem ge­worden, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangeno­men. Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun die in zijn naam gelo­ven, die niet uit bloed, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” Johannes 1 vers 10 tot en met 13 (Joh. 01:10-13).

Waarom schiep God de mens?

God is Geest en Hij wilde niet alleen zijn en daarom sprak Hij de scheppende woorden: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over al het geschapene”. Aldus schiep God de mens als zijn woning, waar­in Hij met zijn Geest zou kunnen wonen en werken opdat het geschapene zou kunnen uitgroeien tot alle volheid Gods, kennende goed en kwaad door de lei­ding van Gods Geest.

De mens is meer dan een natuurlijk schepsel met een lichaam en een ziel, hij is een drie-éénheid in geest, ziel en lichaam. De geest, die met Gods Geest verbonden dient te zijn, beheerst en beheert dan ziel en lichaam. Hierin vindt je ook de Goddelijke drie-eenheid ¿? terug, zoals deze zich in het nieuwe verbond op bijzondere wijze heeft geopenbaard door de Geest werkende in de Zoon (de ziel van het Goddelijk we­zen) en de gemeente, het uitvoeringslichaam waartoe God de mens schiep. Zo hebben wij, net als het joodse volk in het oude ver­bond, een koning en een hogepriester gekregen die voor ons uitgaat en ons de weg wijst naar de volle waarheid, het beloofde land. Het grote verschil tussen het oude en nieuwe verbond ligt in het feit dat er tus­sen God en de mens een middelaar is gekomen, een nieuwe Adam, een nieuwe mens Gods. Het gesproken woord van God kwam in Hem tot een nieuwe op­dracht en een nieuw volk van God.

Van eerste naar tweede Adam

Het woord door God de Va­der bij de schepping ge­sproken kwam in levende lijve tot ons. De eerste Adam werd door de Schep­per uit de aarde gefor­meerd, de tweede Adam, Jezus Christus, werd door bevruchting van de Geest Gods, uit Maria geboren. Zo werd het bevruchtende Woord van God een mens van vlees en bloed en kwam onder ons, dat wil zeggen in ons midden wonen. De eerste Adam had een zelfde grote roeping, maar hij koos voor een aards, na­tuurlijk leven, en luisterde naar de verleidende stem van satan die Adam aanzet­te, nadat Eva eerst verleid was, tot het eten van de boom van kennis. Die eigen kennis, waardoor hij inder­daad goed en kwaad leerde kennen, bracht de mens niet verder dan een strijd om het eigen bestaan. Hij bakent als het gedierte in het veld en in de lucht, zijn domein, zijn territorium af en ziet elke vreemdeling in zijn poort als een tegenstander.

Maar God hield vast aan zijn plan, Hij is niet veran­derd. Hij heeft de mens verkoren om Geestelijk te worden, dat wil zeggen bo­vennatuurlijk. In dit licht is ook ons tekstwoord alleen maar te verstaan en wordt het ons duidelijk dat Jezus Christus als eerste mens tot dit nieuwe geslacht door­drong. Hij is de eerstgebo­rene van een nieuw ge­slacht. Een nieuwe Adam, Mens Gods, waarin God verder kon gaan. En dat niet alleen in Hem, maar ook in allen die in Hem ge­loven als poort naar dat nieuwe rijk Gods. Ik ben de deur, zei Jezus en Hij doelde daarbij op de nieuwe en verse weg die naar hét leven Gods leidt. God heeft de mens nooit af ge schreven en Hij heeft door de eeuwen heen steeds een mens ge­vonden waardoor Hij de fakkel kon doorgeven en Hij zich kon openbaren.

Doel is en blijft daarbij de Geestelijke mens. Dat Gees­telijk zijn is geen titel of een uiterlijke vorm, maar een innerlijk leven met Hem die de mens tot zonen ge­schapen heeft. Wij verstaan dan ook pas goed wat God bedoelt met de mens als wij naar de Here Jezus kijken. Hij is de eerste Zoon van God en de mens zoals God hem heeft bedoeld. Er wordt vaak gevraagd: “Wat is Gods bedoeling met ons leven en waarvoor ben ik bestemd?” Als we op die vraag een antwoord willen hebben moeten wij naar Je­zus kijken, naar wat Hij is en met welk doel Hij alles volbracht heeft. Hebreeën 2 vers 10 en 11 (Heb. 02:10-11) laat ons dit zo duidelijk zien, namelijk om vele zonen tot heerlijk­heid te brengen.

Waar wacht de schepping op?

God wil dat datgene wat met de Here Jezus is gebeurd ook met ons zal gebeuren. Hij wil vele zonen hebben en velen tot heerlijkheid brengen en Hij die de men­sen aan God wijdt en al de­genen die door Hem aan God gewijd zijn, hebben één en dezelfde Vader. Daarom noemt Hij ons broers en daarvoor schaamt Hij zich niet. Hij heiligt ons door zijn Geest als in vuur, zodat wij één worden met Hem. Daarbij gaat het niet alleen om ons als Gemeente van Christus, maar om de gehele wereld. Met reikhalzend ver­langen ziet de schepping er naar uit dat Romeinen 8 vers 17 tot en met 21 (Rom. 08:17-21) in vervulling gaat. Daar staat: “Zijn wij kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus, immers indien wij delen in zijn lijden is dit om ook te delen in zijn verheerlijking. Want ik ben er zeker van dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heer­lijkheid die over ons geo­penbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zo­nen Gods. De schepping is aan de vruchteloosheid on­derworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van hem die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, om­dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal be­vrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kin­deren Gods”.

De wereld zit er op te wachten, ja God heeft ook de wereld op het oog. In verband met deze geweldige bestemming wil ik ook nog graag met u enkele Bijbelgedeelten doornemen die hierop betrekking hebben.

Om te beginnen Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18), het absolute bewijs dat het Gods weg is, de weg die ons Jezus leerde kennen, namelijk dat Hij ons God liet kennen zoals Hij werkelijk is. God is één ge­heel, Hij is vol en gaaf. Hij is enkel licht en geen duis­ternis wordt in Hem gevon­den. Hij is alleen rechtvaar­dig, alleen barmhartig, al­leen heiig en alleen goed. Hij is nooit verdeeld en zijn plannen falen niet.

Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 18 (Kol. 01:15-18. Ook hier, Hij (Jezus) is het beeld van God, zie ook Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03), de afstra­ling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, dat wil zeggen de aard van God. Jezus is niet alleen een afdruk van God maar Hij is ook de eerstgeborene van de ganse schepping. Het gaat er hierom dat Hij de tweede Adam is waar nog een hele reeks op volgt: de zonen, Zijn broeders. Hij is de eerstgeborene uit de do­den en ook daarop volgt weer een hele reeks. Door Zijn kruisdood heeft God de vrede hersteld met alle we­zens in de hemel en op de aarde.

Romeinen 8 vers 29 en 30 (Rom. 08:29-30). De gulden keten des heils. Ook hier wordt omschreven wat Gods bedoeling is met ons. Wij zijn bestemd tot ge­lijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, dus beelddrager van God.

1 Korinthe 15 vers 44 tot en met 49 (1 Kor. 15:44-49). Hier gaat het om de eerste en tweede Adam. Lees bij vers 48 voor de ‘stoffe­lijke’ Adam en voor de ‘stoffelijken’ de mensen die van hem afstammen . En lees voor de ‘hemelse’ de Here Jezus en voor de ‘hemelsen’ zij die van Hem afstammen. Dit is geen toekomstmuziek maar heerlijke werkelijkheid voor een ieder die uit God geboren is.

2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18). Wij mogen en kunnen Christus weerspiegelen en dan kan de wereld Christus kennen door ons. Hij moet in ons gestalte aannemen. Wij kunnen echter alleen Zijn beeld weerspiege­len als wij naar Hem en al­leen naar Hem kijken. Dit leven moet in ons zichtbaar worden als een nieuwe levenswandel.

Filippenzen 3 vers 17 tot en met 21 (Filip. 03:17-21). Paulus schroomt niet zichzelf (!) en anderen tot voorbeeld te stellen. Hij en die anderen verwachten im­mers alles van Christus en door de Heilige Geest wor­den en zijn zij vernieuwd tot het evenbeeld van Christus. Deze belofte geldt ook voor Zijn lichaam, de Gemeente. Hij is de Heer, die onze zonde vergeeft, onze ziekte geneest en ons doopt, onderdompelt en vol maakt met Zijn Geest.

De voltooiing van dit alles zal plaats vinden wanneer Hij ons vernederd lichaam veranderen zal en gelijkvormig zal maken aan Zijn ver­heerlijkt lichaam. Dit verheerlijkte lichaam, waarvan Christus ook de eerste is, werd herkend na zijn op­standing. Hij ontving dat lichaam na Zijn opstanding en werd als opgestane Heer herkend. Het was dus ver­want aan het lichaam voor Zijn dood. Wel was het an­ders. Hij kwam door geslo­ten deuren en was toch geen geestverschijning.

In dat lichaam komt Hij tot ons terug en Hij zal met ons de grote eindstrijd strijden. Hij zal met ons samenzijn zoals Hij met Zijn discipelen samen was tussen Zijn opstanding en hemel­vaart .

1 Johannes 1 vers 1 en 2 (1 Joh. 01:01-02). De wereld kent ons niet, dat wil zeggen zij zien deze toekomst niet en hebben geen toekomstverwachting, daarom hebben wij tegen­stand en hoon te verwach­ten. Maar de tijd komt en is nabij dat wij Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen zijn zoals Hij is. Een ieder die Hem aangenomen heeft, dat wil zeggen die Hem in­nerlijk heeft ontvangen en gedoopt is met Zijn Geest, krijgt van Hem de mogelijk­heid een zoon van God te worden. Dat worden wij niet volgens de wet van de natuur, door afkomst van een menselijke vader. God zelf is onze Vader en Hij komt tot Zijn doel door Zijn Geest die het alles in ons volbrengt tot verheerlijking van Zijn Naam.

 

 

 

De profeet Zacharia -2- door Nico Goverts

Wat is een profeet?

Een profeet is iemand die de tijden kent. Hij is niet tijdloos, net zomin als God tijdloos is. Eeuwigheid is tenslotte niet hetzelfde als afwezigheid van tijd, een klok die eindeloos stilstaat. Dat zou het toppunt van verveling zijn. Een betere omschrijving zou wellicht zijn: eeuwigheid is de intensivering van de tijd: wat we doormaken, beleven we intenser, dieper, betrokken op de eeuwige God. Eeuwigheid is: de tijd in glans gezet, in gloed geplaatst, tot waarde gebracht; eeuwigheid betekent: de tijd komt eindelijk thuis.

Een profeet is iemand die verleden en toekomst verbindt. Verbinden – dit woord dient men dan wel in de heilzame zin op te vatten van: hij verbindt hun wonden. Hij snijdt het verleden niet af, want het verleden bloedt reeds uit duizend wonden, en daarom zou afsnijden de zaak alleen nog maar erger maken.

Zou God de tijd kunnen genezen, zou er heling zijn voor de dagen en de nachten die geslagen zijn en zuchten, voor de vragen en de klachten, voor de weggedrongen pijn? Voor hen die men dwong te zwijgen, voor de namen die vergeten zijn? Heelmeester van de tijd, dat is het wezen van de profeet, zoals God de rots der eeuwen wordt genoemd, dat is de rots der wereldtijden: op Hem, op deze rots komen de vermoeide tijden tot rust.

De gedachte ligt voor de hand: hoe verder we in de geschiedenis komen, hoe zwaarder de tijd wordt, hoe meer belast, hoe dieper gegroefd en gebogen. Men spreekt dan wel over de tand des tijds, maar wat heeft de tijd zelf moeten ondergaan? Is het waar wat Da Costa eens dichtte: Aan de eindpaal van de tijden ziet ons oog de geest van ’t kwaad, moe geworsteld en ontwapend, tot geen afval meer in staat? Of moeten we zingen: Aan de eindpaal van de tijden zijn de eeuwen uitgeput, moe geworsteld en ontluisterd, een vervallen, oude hut? Is de eindtijd als een mens, door het leven getekend, het lachen verleerd, alleen de klaagzang nog kennend?

De naam Zacharia

Dan komt daar de naam van de profeet, de naam Zacharia, en zijn naam alleen al is een baken in de nacht, een teken in de tijd, een naam die geneest, een naam die verwijst naar de helende God. Zacharia: de Here heeft gedacht. Daarmee zet deze man een stempel op de geschiedenis, met een naam van barmhartigheid. Deze naam verbindt profetie en evangelie: als Lukas zijn verhaal begint, is dit vrijwel de eerste naam die opklinkt, de naam die oud en nieuw met elkaar verbindt: een priester met name Zacharia(s). Hij en zijn vrouw waren, niet zoals het NBG vertaalt, op hoge leeftijd gekomen, maar ver in hun dagen gekomen, vele dagen zijn over hen heengegaan, en als deze priester tenslotte gaat zingen, dan horen we: “en zijn heilig verbond te gedenken” Lucas 1 vers 72 (Luc. 01:72); daar zingt deze mens zijn eigen naam uit: de Here heeft gedacht.

Hij heeft gedacht aan zijn genade,

zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.

Dat is balsem voor een gewonde ziel, voor een gewonde tijd. God heeft gedacht aan zijn schepping, gedacht aan zijn volk, gedacht aan zijn volkeren, gedacht aan zijn mensenkind. Hij vergeet het zijne niet. Gedenken, dat is één van de diepe grondwoorden van de Schrift; ook weer zo’n begrip dat over de grens van Tenakh en Evangelie heen reikt: een woord van verademing, een woord dat werkt als een koele dronk voor een uitgedroogde ziel. Hoe gemakkelijk wordt iemand niet vergeten: uit het oog, uit het hart. Vergeten ben ik, uit het hart, als een dode, zo klaagt de psalmist. Vergeet niet één van zijn weldaden, maar als er een weldaad geschiedt aan tien uitgestotenen, aan tien vergetenen, hoe gauw zijn zij vergeten wat aan hen werd verricht. Gelukkig dat er Samaritanen zijn, gelukkig voor God, anders was er helemaal geen stem geweest, geen stem van eer en aanhankelijkheid voor de Meester van het leven. Zo is het trouwens zo vaak: als God het alleen van de uitverkorenen moest hebben, dan zag het voor Hem maar droevig uit.

Hoe gauw wordt er vergeten, ook als het om de geschiedenis gaat. De ene mens krenkte de ander, Kain was niet de bewaarder van zijn broeder, want Abel, zijn naam betekent tenslotte slechts damp, en hoe kun je nu ter wereld damp ooit bewaren, en zo verdwijnen broeders als damp tussen avond en morgen, en wie daarop let, is een kniesoor, want het leven gaat door, nietwaar? en het productieproces ook.

Het ene volk brak het andere volk het hart, maar daar kunnen we toch niet bij blijven staan en twee minuten stilte vinden wij al een hele tijd, en het leven gaat snel en een mens is al zo spoedig oud en dan heeft hij al zoveel eigen smart te dragen, val hem dus niet zwaar met de lasten van een ander. Soms kan een mens van twintig al oud zijn, of misschien wel een mens van tien, hij heeft al zoveel te dragen, er kan niets, neen niets meer bij. Mensen in een grote stad: slachtoffers van onze welvaart; ze sterven samen en ieder sterft alleen, zo zingt J. Booij. Zou dat de reden zijn dat de duisternis zo graag steden bouwt: steden van vergetelheid, waar de mens wordt vergeten en de geschiedenis begraven. Men zegt zo vlot: de tijd heelt alle wonden, maar als de tijd nu zelf zo verwond is? We kunnen natuurlijk ons opsluiten, ons afsluiten: vóór ons is er geen tijd geweest en na ons zal er niets wezen, een mens leeft tenslotte maar één generatie. Maar is er dan geen geslacht geweest dat al zijn hoop en verwachting op ons heeft gelegd, een geslacht ook dat al zijn falen en pijn, al zijn droefheid en gemis, op ons heeft overgedragen? En zijn over ons niet de einden der eeuwen gekomen, zoals Paulus dat formuleert?

Geslacht na geslacht bracht zijn lasten mee; men zal aan hem het hele gewicht van zijn familie hangen. En wie kan dat verdragen behalve die ene, die volmaakte Mens, die alle eeuwen op zich nam en in de tijd kwam om de tijd te genezen. Als wij over deze dingen spreken, bedoelen wij geen erfzonde, maar ouders verwonden soms hun kinderen, volkeren kwetsen elkaar, en door de generaties heen voegt zich wond bij wond. De mensheid is oud, want wachten duurt lang en de mensen zijn ver in hun dagen gekomen. Maar God heeft gedacht. Zacharia: dat is de toonzetting van de vreugdetijding, de inzet van het evangelie. Neem deze naam als een anker voor uw ziel; neem dit woord als een houvast persoonlijk voor u: God heeft aan u gedacht. Toen ze jou vertrapten, om je lachten, je niet begrepen, toen je eenzaam dreef op de levenszee, toen niemand om je gaf, en ze zeiden: je had er net zo goed niet kunnen zijn, toen heeft Hij aan jou gedacht.

De man op het rode paard tussen de mirten

Zo heeft God aan zijn profeet leren denken; God heeft hem geleerd te denken, te gedenken, zoals Hij dat zelf gewend is. Vandaar uit komt het eerste gezicht. De man op het rode paard tussen de mirten. Typerend voor de profeet is de scherpe fixering van de tijd: van nu aan komt er een keerpunt. Maar nu ben Ik voor het overblijfsel van dit volk niet meer als in de vorige dagen, luidt het woord van de Here der heerscharen” Zacharia 8 vers 11 (Zach. 08:11). De vorige dagen worden genezen in het nu, in het heden. Hij is het die je dagen heel maakt, al die dagen die gebroken zijn, en je zit bij de scherven van de tijd, mensen en volkeren zitten bij de scherven, maar God zal de dagen helen.

Daar staat de man tussen de mirten. Gezeten op een rood paard; rood is de kleur van de oorlog, zoals we dat ook zien in Openbaring 6. Mirten spelen in het denken van de Schrift een niet onbelangrijke rol. We komen ze met name tegen aan het slot van de exodus-cyclus in Jesaja. De hoofdstukken Jesaja 40 tot en met 55 schilderen ons de uittocht uit de Babylonische ballingschap; deze uittocht en terugkeer vormen de periode die aan de profetische werkzaamheid van Zacharia voorafgaat. Deze cyclus van Jesaja nu noemt de mirt aan het begin, in Jesaja 41 vers 19 (Jes. 41:19), waar God aankondigt dat Hij in de woestijn samen met nog diverse andere bomen de mirt zal zetten; en aan het eind van dezelfde cyclus is er opnieuw sprake van de mirt, die de distel of de netel zal vervangen. Dit laatste vers van Jesaja 55 heeft een unieke strategische positie, want het vormt het slotakkoord van het nieuwe lied dat de vreugdebode mag aanheffen over de geestelijk zwaar gehavende ballingen. En het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden, zo besluit Jesaja.

De mirt is beeld van de nieuwe mens

De mirt is een prachtig beeld van de nieuwe mens. Het Hebreeuwse woord voor mirt, hadas, vinden we terug in de naam Hadassah, de oorspronkelijke naam van Esther. In plaats van dorens en distels staan daar mirten; in plaats van machten staan daar mensen. Dit is het teken dat door God wordt opgericht. Met dit teken eindigt Jesaja zijn zang die hij aanhief ter vertroosting van het volk in de ballingschap. Mirten vormen het teken Gods. En we weten uit Openbaring 12 dat het teken in de hemel is de gemeente. Als er mirten staan in de woestijn, dan is de woestijn genezen; in elk geval is dan het genezingsproces op gang gekomen. De mirt is een altijd groene heester met donker glimmende bladeren en sneeuwwitte, geurende bloemen. Naar het beeld dat Zacharia ziet, bevinden de mirten zich in de diepte; dit woord ‘diepte’ komt twaalf maal in de Tenakh voor, meestal als aanduiding van de diepte der zee of de diepte van een moeras of een rivier; soms als beeld van de onderwereld, het doodsgebied. Men leidt het af van een werkwoord dat betekent: zich neerleggen, neerzinken; of ook wel van een woordstam die schaduw, beschaduwen betekent; anderen denken aan een werkwoord ‘gorgelen’, waarmee men dan verbindt de gedachte aan een kolk, een draaikolk, een maalstroom. Bepalend voor de uitleg moet naar mijn mening zijn dat hetzelfde woord nog eenmaal bij de profeet Zacharia voorkomt: “de diepten der Nijl zullen uitdrogen” Zacharia 10 vers 11 (Zach. 10:11). Hier gaat het over een doortocht voor naar huis kerende ballingen. Verwant daarmee is de gedachte in Psalm 68: Ik breng weder of Ik doe terugkeren uit de diepten der zee. Ook in die psalm wordt het woord geplaatst in het tekstverband van een exodus; zo ook in de uittocht-hoofdstukken van Jesaja: God spreekt tot de diepte: Verdroog! Jesaja 44 vers 27 (Jes. 44:27); daar staat een ietwat andere vorm van dezelfde woordstam.

De diepte is het doodsgebied; maar juist daar zullen de mirten staan, als tekenen van Gods trouw, die reikt tot in het domein van de groeve. Onder lasten zwaar waart gij haast bezweken; groot was het gevaar – Ik vergat u niet, in het doodsgebied gaf Ik taal en teken (Ps. 81 nieuwe psalmberijming). Gods trouw omvat de tijden, ook de diepte van de wereldhistorie is niet aan zijn goedertierenheid onttrokken. Lange tijd heeft de geschiedenis verkeerd in een doodsstaat, maar God brengt weder uit de diepte; Hij plant zijn heil en trouw in de donkere dalen der historie waar nimmer het licht is doorgedrongen.                   De man tussen de mirten                                                                                       

De man tussen de mirten is volgens de joodse traditie Michaël. Hij is de engelvorst die speciaal de zonen van Gods volk terzijde staat, de strijder, de aanvoerder van de hemelse heirscharen. Zijn naam betekent: Wie is als God? En zo vormt de naam die hij draagt in de hemelen, een getuigenis tegenover allen die zich als góden aandienen. Michaël is de engelvorst die opkomt voor de onvergankelijkheid van de Here Here. Michaël staat tussen de mirten, tussen de dragers van de schoonheid Gods, tussen hen van wie de psalmist zingt: fris en groen zullen zij zijn, om te verkondigen dat de Here waarachtig is. Altijd groen zijn zij, onverwelkbaar groen, zo is hun wezen een getuigenis van eeuwig leven in het doodgebied.

Michaël is gezeten op een rood paard; hij is immers de aanvoerder van het leger Gods, zoals we dat terug vinden in Openbaring 12: Michaël en zijn engelen voerden oorlog. Hij wordt gevolgd door een stoet van ruiters en de verklaring die daarvan gegeven wordt, luidt: “Dezen zijn het die de Here gezonden heeft om de aarde te doorkruisen” Zacharia 1 vers 10 (Zach. 01:10). God is geïnteresseerd in de aarde; daarom zendt Hij engelvorsten, om een inspectietocht te houden, om de toestand op de aarde in ogenschouw te nemen.

De aarde gaat God ter harte; dit is een basisgedachte van de Schrift. God is één met zijn schepping. Zo gemakkelijk heeft men vaak gezegd: straks vergaat de aarde en dan maakt God wel een nieuwe. Alsof het een stuk speelgoed betreft. De kunstenaar is één met zijn beeld, met het werk dat hij gemaakt heeft. Kan men het beeldhouwwerk in elkaar trappen en tot de beeldhouwer zeggen: Trek je er niets van aan? Dikwijls heeft men gemeend: straks vergaat de schepping en God leeft vrolijk voort. Maar dat is ondenkbaar. Als een kind van huis wegloopt en zegt: ik kom nooit meer thuis, welke rechtgeaarde vader zal dan antwoorden: Geen nood, ik verwek wel weer een ander kind? Heeft de vader van de verloren zoon zo geredeneerd? Geen enkele vader die hart heeft voor zijn kinderen, zal zo reageren; dat is uitgesloten. Maar zo zou God volgens velen wel kunnen denken: mijn schepping is verdwaald, geen probleem, Ik schep wel weer een andere. Dan zou God onmenselijk zijn. Daarom moeten we de gedachte aan een vernietiging van de aarde te enen male als godslasterlijk verwerpen. God is een menselijke God. Hij is de oorsprong van alle bewogenheid. Alle ontferming komt van Hem. Hij draagt zijn schepping op zijn hart. Toen Hij hemel en aarde formeerde, heeft Hij daar zijn hart en ziel in gelegd. Dat was voor Hem niet een karweitje dat Hij even tussendoor deed, zoals iemand soms een bepaalde bezigheid kan afhandelen terwijl hij met zijn gedachten heel ergens anders zit. Wij hebben soms een totaal vertekend idee van scheppen. Zo in de trant van: God doet dat wel even; Hij schudt dat als het ware uit zijn mouw; het raakt Hem in feite niet of nauwelijks. Dit is niet de Bijbelse voorstelling; Schriftuurlijk bezien moeten we zeggen: scheppen kost iets. Het is als een geboorte. Psalm 90 zegt: Eer Gij aarde en wereld hadt voortgebracht. Het is een voortbrengen, een verwekken.

God herstelt Zijn schepping

God voert een strijd ten behoeve van zijn schepping; Hij legt de chaos aan banden; Hij bindt de tegenkrachten. God lijdt onder het zuchten van zijn schepping; Hij ziet daar niet vanuit een ivoren toren op neer. Als een kind af dwaalt, lijdt de vader vaak meer onder de afdwaling dan het kind zelf; de vader voelt scherper en pijnlijker de onvolkomenheden die zich in dat kind openbaren. God heeft zijn werken geschapen zoals een moeder een kind voortbrengt; zij heeft gevoeld hoe het in haar gestalte heeft gekregen; het ging niet buiten haar om; het is in haar geworden. Het is een deel van haarzelf.

Nu zendt God boden uit: hoe is het toch met mijn aarde? En zie, de gehele aarde verkeert in volkomen rust. Gelaten rust heel de aarde. Maar dit is niet de rust van God; dit is de rust van de dood. De geschiedenis is tot stilstand gekomen. De wonden zijn niet geheeld, maar toegedekt. De tijden die geweest zijn, zijn niet genezen, niet alleen tot zwijgen gebracht. Het is als de rust van een narcose, een verdoving. Men kan de geschiedenis toedekken met de mantel der vergetelheid, maar daarmee is er niets opgelost.

In het tweede jaar van Darius was er een groot oproer, ten gevolge waarvan het hele rijk der Perzen schudde op zijn grondvesten. Daardoor werd de hoop gewekt dat er iets nieuws stond te gebeuren. Maar nu waren alle opstanden ten einde en het leek erop dat er verder niets veranderde; alles bleef bij het oude.

De stem van het zuchtende Jeruzalem

Nu gaat de bode des Heren spreken: “Here der heerscharen, tot hoelang nog zult Gij u niet erbarmen over Jeruzalem en de steden van Juda, op wie Gij nu al zeventig jaren toornt?” Zacharia 1 vers 12 (Zach. 01:12). Het woord ‘erbarmen’ hangt in het Hebreeuws samen met het woord ‘moederschoot’. Plaats van veiligheid, geborgenheid, tederheid. Hoe kan een mensenkind bestaan in een dreigende wereld, als daar geen moederschoot is, geen begrijpende tederheid, geen beschuttende trouw?

De bode (of engel, maar het Hebreeuws heeft geen apart woord voor engel; hetzelfde woord wordt gebruikt voor menselijke boden en voor engelenboden) treedt hier op als stem van het zuchtende Jeruzalem. Tot hoelang nog? roept Jeruzalem in Psalm 79; en hier neemt de bode des Heren deze jammerklacht over, deze roep om voleinding, want dat is het in wezen; het is meer dan een klacht, het is de schreeuw om het wezen Gods, de hunkering naar de voleinding.

Tot hoelang nog? roepen in Openbaring 6 de zielen die uitgegoten zijn aan de voet van het altaar; zij schreeuwen niet om wraak, zoals wij spreken over een wraakzuchtige houding; zij treden in voor de wederoprichting aller dingen, zij smachten naar de genezing van de geschiedenis.

De ballingschap is al achttien jaar terug tot een einde gekomen, maar nog steeds is Sion een gewonde stad. Nog immer wordt de pijn van het verleden gevoeld. Zal er genezing zijn voor de geschiedenis?

(wordt vervolgd).

De Landman (gedicht) door Tea Keuper Dijk

De landman heeft mij met veel zorg geënt

op d’ afgezaagde wijnstok, die Hij spleet;

Hij maakte alles voor Zijn doel gereed:                                                                        Ik werd door Hem verzorgd, ik werd erkend!

Hij wist: de sappen in de wijnstok zijn                                                                      voor mij tot heil, tot eeuwig Goddelijk leven!                                                         Dat wil de Landman aan Zijn kind’ren geven:                                                         Dan word je een reine rank, vol vreugdewijn!

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Geestelijk licht op de eindtijd – Lectuur over de eindtijd is ‘in’. Talrijk zijn de bladen, boeken, brochures en artikelen die de gebeurtenissen in de eindtijd beschrij­ven. Heel vaak zonder inzicht door de Heilige Geest, wat onder andere blijkt uit de elkaar tegensprekende opvattin­gen. Doordat men allerlei Bijbelteksten verbindt aan actuele gebeurtenissen in deze wereld, die zich telkens weer wijzigen, moet men ook de eigen mening telkens weer her­zien. Heel vaak zijn de verschillende eindtijdvisies ook in strijd met de boodschap van het Koninkrijk Gods, dat wil zeggen de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen. Deze boodschap is de enige die ‘geestelijke waarde’ heeft en de mens ‘los’ maakt van aardse leringen en hem op deze aarde doet functioneren als hemelburger. Wij schrijven er bewust bij ‘op deze aarde’, want één van de beschuldigingen die wij nog al eens te horen krijgen is dat als men de dingen ‘geestelijk’ ziet, men onrealistisch wordt en niet meer met beide benen op de grond staat. De werkelijkheid is echter precies het tegenovergestelde, want juist de aanvaarding en beleving van de volle boodschap maakt het mogelijk dat wij in deze wereld op een Code wel­gevallige wijze kunnen functioneren.

Wat “Levend Geloof” betreft willen wij graag in deze eind­tijd een klaar en duidelijk geestelijk geluid laten horen. Toen wij ons een aantal jaren geleden volledig losmaakten uit allerlei ongeestelijke visies, werd ons dit niet door iedereen in dank afgenomen. Al spoedig kregen wij een bepaald etiket opgeplakt en werden in een bepaalde hoek geplaatst. Het deert ons echter niet, want voor ons is het alleen belangrijk dat wij in de wil van de Heer staan. Wij willen getrouw blijven aan onze opdracht: de verkondiging van het volle evangelie in al zijn facetten zonder, in welk opzicht dan ook, een compromis te sluiten.

Gelukkig zijn er velen die met ons ook de geestelijke weg meer en meer gaan ontdekken. En het stemt tot grote dankbaarheid en blijdschap als wij horen, zoals dikwijls gebeurt, dat dit mede komt door de artikelen in “Levend Ge­loof”. Wij zijn ons ervan bewust dat het schrijven van ar­tikelen een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt, vooral omdat de inhoud ingaat tegen vaak traditionele op­vattingen die men niet wil prijsgeven. Natuurlijk kennen ook wij onze beperktheden, maar wees ervan overtuigd dat wij in alle oprechtheid slechts één doel voor ogen hebben: de Gemeente van Christus te dienen, zodat zij zich werke­lijk weer als gemeente gaat openbaren. Het gaat er om dat de volle heerlijkheid en overwinning van Jezus gestalte gaat aan nemen in de waarachtige gelovigen.

Gaarne willen wij onze lezers in dit opzicht ten dienste zijn. Naast de vorige maand gestarte serie artikelen van br. Nico Coverts over “De profeet Zacharia”, begint in dit nummer br. Wim te Dorsthorst met een artikelenserie onder de titel “Geestelijk licht op de eindtijd”. Het is de bede van ons hart dat beide series voor velen tot grote zegen zullen zijn. Ga zelf datgene wat u leest onderzoeken in het licht van Gods Woord en de Heilige Geest. Maak u eventu­eel los uit verkeerde leringen en ga de volle weg met Je­zus. Dan zult u ontdekken dat de eindtijd niet alleen een tijd is van verdrukking, maar bovenal van vernieuwing, herstel, geboorte en grote vreugde!      

 

Gods koninkrijk (gedicht) door Piet Snaphaan

Mijn Koninkrijk, sprak eens de Heer,

Is niet van deze aarde.

Het is een hemels Koninkrijk,

Bestemd voor wie het is bereid.

Onwankelbaar voor d’ eeuwigheid,

Van niet te schatten waarde.

 

Het is een Rijk van enkel Licht,

Geen duister wordt gevonden.

Dat rijk dat breekt zich hier reeds baan,

Wie dat aanvaardt, zal het verstaan,

’t Is zaak om hier reeds in te gaan,

Te zijn met God verbonden.

 

Geestelijk licht op de eindtijd door Wim te Dorsthorst

Inleiding

Vele christenen zijn vaak wat angstig om na te denken en te spreken over de eindtijd. Vaak is de reden een verkeerde voorstelling van zaken, wat mede bewerkt wordt door de veelheid van lectuur over dit onderwerp. De meest bizarre taferelen worden daarin af geschilderd. Dikwijls is de tendens: een dreigende God, die zich in de eindtijd eens flink zal uitleven in zijn toorn. De goddeloze mens zal bezwijken voor de gramschap Gods en de aarde zal vergaan in een verschrikkelijk vuur. Het boek Openbaring wordt ingevuld met oorlogstaferelen en al het moderne ‘wapentuig wat bestaat.

Dit is natuurlijk nooit de bedoeling van God. Het is Hem welbehaaglijk als wij onze blik durven verruimen. Jesaja 45 vers 11 (Jes. 45:11) zegt: “Zo zegt de Here, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: vraagt Mij naar de toekomstige dingen”. Als wij dit in alle vrijmoedigheid doen, dan zullen wij ook in deze de waarheid verstaan en dan is het goed om deze waarheid te blijven verkondigen.

Verkondig de waarheid zolang het dag is

“Levend Geloof” is geen blad om de mensen angst aan te jagen en sluit zich daarom ook niet aan bij alle aards-gerichte eindtijdvisies, maar wil onder de leiding van de Heilige Geest de waarheid in het licht stellen.

Jezus zegt in Johannes 8 vers 4 (Joh. 09:04): “Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld” . Wij zijn nog steeds in de gelegenheid om in alle vrijheid in woord en geschrift te verkondigen. Dat geldt voor iedereen. Een ieder mag vrijelijk zijn mening verkondigen. Er is een zeer grote tolerantie wat betreft de vrije meningsuiting. Daarom willen wij de werken doen van Degene die ons gezonden heeft, zolang het nog dag is, dat wil zeggen zolang het nog mogelijk is. Onze Heer zegt: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”. Wij zijn allen gezondenen. Dat wil niet zeggen, dat we allemaal naar andere werelddelen moeten trekken, neen, een ieder is een gezondene op de plaats waar hij of zij staat met de talenten die hem of haar toevertrouwd zijn. In de Bergrede zei Jezus reeds: “Gij zijt het zout der aarde. Gij zijt het licht der wereld. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is, verheerlijken”.

Het woord der waarheid in de eindtijd

Het woord der waarheid staat centraal in de eindtijd. En het belangrijkste goede werk wat Jezus deed en ook wij moeten doen, is de waarheid in het licht stellen. “Hij is de Waarheid” . Jezus zelf wordt ‘het vleesgeworden Woord’ genoemd. Het woord der waarheid. Heel duidelijk zien wij in het boek Openbaring dat ‘het woord’ centraal staat in het hele eindtijdgebeuren. Het is steeds weer het Woord dat geproclameerd wordt. Het is belangrijk dit te onderscheiden. Dit is het kenmerk van de ware eindtijdgedachte. Het woord dat uitgaat: Overwinnende en om te overwinnen (Openb. 6:2). Hierdoor zal alles geschieden en zal alles hersteld worden.

En dat woord gaat nu uit van de Gemeente. Jezus heeft zich gezet aan de rechterhand Gods in de hemelen. Hij is het hoofd van de Gemeente. Hoofd en lichaam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het woord der waarheid zal nu gesproken worden door de Gemeente van Jezus Christus. Mannen en vrouwen, vervuld met de Heilige Geest, die leven op aarde! Heeft men de Heilige Geest niet, dan behoort men niet tot het Lichaam van Christus Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b), zegt Paulus. Men verstaat dan ook de waarheid niet. De Heilige Geest is de Geest der waarheid: Hij zal u de weg wijzen tot de volle waarheid, zegt Jezus Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13), De Geest die in een ieder persoonlijk en in de Gemeente werkzaam is, zal de Heilige Geest moeten zijn, waarvan men zich heel duidelijk bewust moet zijn of men die wel of niet ontvangen heeft. Men ontvangt de Heilige Geest namelijk niet automatisch bij de bekering of wedergeboorte.

Het is ‘de gave Gods’ die men ontvangt als men daar in het geloof om bidt Lucas 11 vers 9 tot en met 12 (Luc. 11:09-12). Jezus zelf zegt de volgende belangrijke woorden over de Heilige Geest in Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15): “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” .

Zonder gemeente geen eindtijd

Alleen de Gemeente van Jezus Christus – naar Bijbelse maatstaven – beschikt dus over de waarheid. Zij zijn de lichtdragers in deze tijd. (“Gij zijt het licht der wereld”). Als wij de waarheid in het licht stellen, dan stuiten wij onherroepelijk op wat geen waarheid is. Zo is er een leer die zegt – en waar velen zich mee bezighouden – dat de gemeente weggenomen zal worden voor de grote verdrukking. Dit baseert men dan in hoofdzaak op de tekst in Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10), waar staat: “Omdat gij het bevel bewaard, hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal” (NBG-vertaling) . Een meer letterlijke vertaling is: “Omdat gij het woord van mijn volharding bewaard hebt, zal ook Ik u bewaren uit de ure der verzoeking” . De lezing is: Kijk, voor de grote verdrukking begint, neemt de Heer zijn Gemeente weg. Zomaar! Ineens worden mensen weggenomen. Een vader van een gezin, een chauffeur in een auto, een chirurg van de operatietafel, enz., met alle gevolgen van dien. Enorme chaos en verdriet. En hierin moet onze Heer en Heiland dan ook de wil van de Vader doen, waarvan toch staat dat Hij alle mensen lief heeft. En God is een God van orde en niet van wanorde.

Maar wat     nog veel erger is – hoe rampzalig de natuurlijke gevolgen ook zijn – als de Gemeente weggenomen zou worden, dan is al het licht weg. Wij hebben in het voorgaande gezien dat de enige lichtdragers in deze wereld de Geest vervulde kinderen Gods zijn, de Gemeente van Jezus Christus. Neemt men die weg, dan is alle waarachtige kennis van God, Jezus Christus, het heil, enz. weg. Er zou nog nooit zo’n uitzichtloze diepe duisternis over de aarde gekomen zijn als juist dan. (God zou bij wijze van spreken weer met een nieuwe Abraham moeten beginnen) . Niemand zou nog het evangelie kunnen verkondigen aan de ganse schepping, zoals Jezus dat zelf zegt in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14): “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden, tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn”. De Heer zou zijn opdracht zelf verijdelen, door de Gemeente weg te nemen en zo handelen tegen de wil van God.

Het raadsbesluit van God

Tevergeefs zou de schepping met reikhalzend verlangen uitzien naar het openbaar worden van de zonen Gods uit de Gemeente Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Tevergeefs in al haar delen zuchten en in barensnood zijn. Het is te vergelijken met het wegnemen van het volk Israël voor de geboorte van Jezus Christus. Dan zou Hij er nooit gekomen zijn. Maar het volk was in verwachting van de Messias. En zo is de schepping óók in verwachting. De hele schepping is in barensnood, in al haar delen, zegt Paulus. Mens en dier en plant. En zij zucht onder het juk van de duivel. De Heer neemt zijn Gemeente niet weg, maar laat haar juist uit die schepping geboren worden tot heil van die schepping zelf. De schepping die aan de vruchteloosheid onderworpen is, gaat toch baren, gaat vrucht voortbrengen. Jubelt, gij onvruchtbare, zegt Jesaja 54. De volheid van de aarde zal de Gemeente zijn. Wij worden uit die ganse schepping geboren. “Naar het raadsbesluit van God voortgebracht door het woord der waarheid om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen” Jakobus 1 vers 18 (Jak. 01:18).

Voortgebracht naar het raadsbesluit van God. God werkt volgens Zijn raadsbesluit. De heerlijkheid van de eindtijd is dat Gods raadsplan steeds meer geopenbaard gaat worden aan de Gemeente van Jezus Christus. En dat raadsplan van God is net zo eeuwig en on veranderlijk als God zelf.

Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06) spreekt van een ‘eeuwig evangelie’. Eén en onveranderlijk. Jesaja spreekt profetisch als hij zegt: “O Here, Gij zijt mijn God, U zal ik verheffen, Uw Naam loven, want gij hebt wonderen gedaan, raadsbesluiten uit een ver verleden in waarheid en trouw volvoerd” Jesaja 25 vers 1 (Jes. 25:01). God handelt niet impulsief, maar alles is naar zijn eeuwig voornemen. De “Ik ben die Ik ben” uit Exodus 4 vers 14 (Ex. 04:14) is dezelfde als die in het begin sprak en die in Openbaring 1 vers 8 (Openb. 01:08) zegt: “Ik ben de Alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige”.

En om het ons maar duidelijk te maken hoe groot zijn trouw is aangaande zijn raadsbesluiten, heeft Hij de schrijver aan de Hebreeën op laten schrijven, dat Hij gezworen heeft bij zichzelf, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13) . ‘Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het on veranderlijke van zijn raad wilde doen blijken. Zich onder ede verbonden” Hebreeën 6 vers 17 (Heb. 06:17) .

Zijn raadsbesluiten zijn, evenals God zelf, ‘enkel goed’ en er is geen duisternis in. 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) zegt: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” . Nooit zal door Gods toedoen iets geschaad worden in de schepping. Al Gods handelen is er op gericht de mens wel te doen en een eeuwige scheiding te bewerken tussen licht en duisternis. Hij is als een liefdevolle chirurg die met grote kundigheid alles verwijdert wat niet in de mens thuis hoort Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12).

In Openbaring 5 zien wij God op de troon met een boekrol welke Hij geeft aan het Lam Jezus Christus. Het is niet een blanco rol, die nog door het Lam beschreven moet worden, neen, het is beschreven van binnen en van buiten. Dat wil zeggen het plan is volkomen gereed. Het bestek is klaar. “De bouwmeester van alles is God”, zegt de Hebreeën schrijver. Gods eeuwige raadsbesluiten staan opgetekend in de boekrol en die worden in waarheid en trouw volvoerd door het Lam, dat waardig bevonden is.

Niet alleen ach en wee in de eindtijd

Als Jezus profetisch spreekt over de eindtijd en dan opmerkt: “Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal” Matteüs 24 vers 21 (Matt. 24:21), dan wil dat niet zeggen dat wij ons steeds maar bezig moeten houden met alleen maar ellende, al onderkennen wij dat heus wel. Jezus zegt ook: Leer een les van wat je ziet in de natuur. In vers 32 zegt Hij: “Leer dan van de vijgenboom deze les…” Onze Heer zegt dat die vijgenboom niet iets bijzonders is! Voor ons had de Heer net zo goed een appel- , peren- of kersenboom kunnen noemen, want Hij zegt: Leer een les uit wat je in het voorjaar aan de bomen ziet. “Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan dat de zomer nabij is, voor de deur”.

Wij verheugen ons dat de winter voorbij is en dat we duidelijk de tekenen gaan onderscheiden van de naderende zomer. Het luidt het einde in van de heerschappij van satan en zijn demonenleger en het is het begin van een glorieuze nieuwe tijd, waarin Jezus Christus met zijn Gemeente, de zonen Gods, zullen heersen en als koningen en priesters de schepping zullen bevrijden en dienen Openbaring 20 vers 6b (Openb. 20:06b) . Wij mogen de eindtijd zien als de oogsttijd. Dat is altijd nog een reden om feest te vieren geweest Exodus 23 vers 16 (Ex. 23:16) . De tijden van arbeiden en wachten zijn voorbij en de eerste en late regen zijn er op gevallen, het volle koren is in de aar rijp geworden. Het is niet, zoals zo vaak gezegd wordt, dat God in grote grimmigheid neerdaalt en een ieder, die niet doet zoals Hij wil, treft met de verschrikkelijkste plagen. Dit kan niet, dit doet God niet. Jezus Christus heeft ons getoond wie de Vader is: enkel goed. In Zijn grote liefde wil God, en dat is aangenaam voor Hem zegt Paulus in 1 Timoteüs 2 vers 4 en 5 (1 Tim. 02:04-05): “dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Jezus Christus, die zich gegeven heeft als een losprijs voor allen” .

God roept de mensen niet met geweld, met dreiging, met vreselijke plagen, maar, zegt 1 Petrus 1 vers 3b (1 Petr. 01:03b): “door Zijn heerlijkheid en macht”. Als wij weten willen wie in grote grimmigheid is neergedaald en waar de benauwdheid en de verdrukking vandaan komen, moeten wij letten op wat Johannes ziet in visioenen over de eindtijd. Hij zegt in Openbaring 12 vers 12b (Openb. 12:12b): “Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft” . Dit is de sleuteltekst om in het boek Openbaring steeds vast te houden en te zien wie de bewerker is van alle verdrukking en benauwdheid. Werkt God hier dan niet aan mee? Neen! Hij kan en wil dat niet. Jezus zegt in Jesaja 59 vers 19b (Jes. 59:19b) (Statenvertaling) “als de vijand zal komen gelijk een stroom zal de Geest des Heren de banier tegen hen oprichten”. Zo is God!

Het is deze laatste wanhoopsdaad waardoor de duivel en al zijn engelen uiteindelijk in de poel des vuurs zullen belanden. Wij staan aan het begin van een geweldige openbaring van Gods heerlijkheid in zijn volk, de Gemeente van Jezus Christus. De eerste tekenen beginnen zich duidelijk te manifesteren. Het leger van kinderen Gods dat zijn plaats in de hemelse gewesten inneemt wordt steeds groter en sterker. De eerste zonen staan op het punt geboren te worden. De oplossing voor de zuchtende schepping nadert. De overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten, de overste van de macht der lucht, Efeze 2 vers2; Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:02; Ef. 06:12), heel het demonische leger, komt in grote benauwdheid, verdrukking en tijdnood (“wetende dat hij weinig tijd heeft”). En deze benauwdheid en paniek ervaren de mensen op de aarde. Dit is nooit geweest (de gemeente is nog nooit zover geweest) en het zal ook nooit meer kunnen zijn, omdat dit het definitieve einde wordt van het rijk der duisternis. Maar Gods trouw, zegt de Psalmist, is schild en pantser (Psalm 91). God zal niet gedogen dat iemand boven zijn vermogen verzocht wordt 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13). Ook niet in de eindtijd! Niemand zal verloren kunnen gaan buiten zijn wil om. Als iemand verloren gaat dan zal het die mens zijn, die de duisternis liever heeft dan het licht. Er moet dus zelfs een keuzemogelijkheid zijn tussen duisternis en licht. Zo is onze God, dat is Zijn wezen.

Rechtvaardig en genadig, barmhartig en heilig, getrouw en goedertieren, eeuwig in goedheid en liefde. En daarom is de eindtijd ook een tijd van vreugde, van geboorte! Er wordt weer iets geboren, net als in de dagen van Abraham, Isaak en Jakob. Het volk Israël uit Egypte, Jezus Christus in de volheid des tijds en nu de zonen Gods in de volheid van deze tijd. Het is ook de tijd van de voltooiing. Er moet nog veel geschieden, maar de tijd komt nader dat van de troon geroepen zal worden: “Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw” Openbaring 21 vers 3 tot en met 5 (Openb. 21:03-05) .

Wij zien, met onze verlichte ogen des harten, dat dit komende is en daarin verblijden we ons. Maar wij zien ook dat er eerst nog het een en ander moet gebeuren. Tot Johannes klinkt dan ook de opdracht: “Klim hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet” Openbaring 4 vers 1b (Openb. 04:01b) . Wij zullen in de komende nummers van “Levend Geloof” trachten te verstaan wat Johannes zag.

(wordt vervolgd).

 

 

1983.02 nr. 234

Levend geloof 1983.02 nr. 234

De bescherming van Gods koninkrijk

“Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is ge­zeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen” Psalm 91 vers 1 (Ps. 091:001) .

Waarom hebben wij bescherming nodig?

Het Koninkrijk Gods heeft vele eigenschappen en functies. Eén van de belangrijkste is ongetwij­feld de ‘bescherming’ die er van uitgaat. Dat zouden we ons eigenlijk veel meer moeten realise­ren, want we hebben er dagelijks mee te maken.

We hebben in de eerste plaats Gods bescherming nodig omdat we te maken hebben met de vijand­schap van satan. Als gemeente van Jezus Christus is onze geestelijke plaats in de hemelse gewes­ten, om van daaruit te strijden en te overwinnen. Maar met onze vergankelijke lichamen bevinden we ons nog in deze wereld, waarvan satan de overste is. Wij mogen echter leven met de zekerheid dat Jezus satan heeft overwonnen, en wij mogen delen in Zijn overwinning. Dit is echter alleen mogelijk door het geloof, want satans ‘ eindveroordeling’, zoals die beschreven wordt in Openbaring, moet nog plaats vinden. Zoals Jezus de volle overwinning op satan behaalde, zullen ook wij tot volle overwinning moeten karnen. Paulus zegt daarom van Jezus dat Hij de Eersteling is onder vele broeders.

Satan haat de aanwezigheid van de gemeente van Jezus Christus in deze wereld. Onze aanwezigheid is hem een doorn in het oog. Zoals ook Jezus ge­haat werd toen Hij op aarde was. Van Hem staat dat Hij zonder reden gehaat werd. Er was immers geen enkele reden Jezus te haten, want Hij had enkel het goede met de mensen voor. Allen die in het geloof tot Hem kwam ontvingen vergeving van zonden, werden bevrijd van gebondenheden en genezen van ziekten. Zo zal ook iedere waarach­tige christen, wandelend in de voetstappen van Jezus, het goede met de mensen voor hebben en door woord en daad het evangelie van Jezus tot openbaring brengen. En ook al worden we dan ge­haat door satan, het zal ons niet deren, want in Christus zijn we ‘onaantastbaar’, in Hem zijn we beschermd.

We hebben dus Zijn bescherming nodig om te kun­nen functioneren als instrumenten in Gods hand, wat satan tracht te beletten. Zoals Hij ook pro­beert te verhinderen dat wij omgevormd worden naar het beeld van Jezus. Want als eindtijdgemeente gaat Gods heerlijkheid in ons ten volle tot openbaring komen. Gods Woord zegt dat Chris­tus zich een gemeente voor Zich wil plaatsen, die stralend zal zijn, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is onbesmet Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

We hebben Zijn bescherming ontvangen

We moeten ons dus realiseren dat we Gods be­scherming nodig hebben, maar dat niet alleen. Want weet u wat nu zo heerlijk is? Dat we Zijn bescherming hebben ontvangen! Waarom? Omdat God ons lief heeft! Omdat God goed voor ons is! On­danks het feit dat satan Gods volmaakte schep­pingswerk aantastte, bleef God Zijn schepping liefhebben. Daarom zond Hij het allerliefste wat Hij bezat. Zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld. Paulus zegt: “Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons al­len overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32). In Christus is ons alles geschonken, ook Zijn bescherming. Kolossenzen 2 vers 9 (Kol. 02:09) zegt dat in Christus al de vol­heid der godheid lichamelijk woont, en dat wij de volheid hebben verkregen in Hem. Zoals Psalm 91 vers 1 (Ps. 091:001) zegt: “Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen”. Zoals Jezus sprak vlak voordat Hij wegging van deze wereld: “Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20) .

Gods Woord staat vol van deze beloften en daar­aan moeten wij ons vasthouden, daarop moeten we gaan staan. We mogen het zeker weten dat van Gods beloften een beschermende functie uitgaat. Nu doet zich natuurlijk de vraag voor hoe het komt dat de praktijk in dit opzicht toch nog vaak problemen met zich meebrengt, waardoor we de bescherming van Gods Koninkrijk vaak niet of niet ten volle ervaren. Belangrijk in dit ver­band is het feit dat we er rekening mee moeten houden dat Gods beloften alleen functioneren als we ook voldoen aan de voorwaarden die Hij gesteld heeft in Zijn Woord. Alleen dan kan Hij ze vervullen, want beloften en voorwaarden gaan altijd samen. Psalm 91 vers 1 (Ps. 091:001) zegt niet dat iedereen zal vernachten in de schaduw des Al­machtigen, maar de voorwaarde is: wie in de schuilplaats des Allerhoogste is gezeten.

Voorwaarden opdat we Gods bescherming ervaren

We willen nu een aantal voorwaarden noemen, op­dat Gods beloften in ons leven in vervulling gaan en we dus Zijn bescherming zullen ervaren. Als eerste willen we geloof noemen, want Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) zegt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. Paulus bijvoor­beeld kende een leven van geloof. Hij schreef aan de Galaten in hoofdstuk 2 vers 20: “Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef (zolang ik nog in een verganke­lijk lichaam in deze wereld ben), leef ik door het geloof in de Zoon van God”(Gal. 02:20).

De tweede voorwaarde is gehoorzaamheid. Die be­gint met het leggen van het fundament. Als wij een nieuwe schepping zijn geworden, als we van­uit het rijk van satan zijn overgezet in het Ko­ninkrijk van Jezus Christus, zullen wij ons oude leven gaan afleggen en het verlangen kenbaar ma­ken met Christus ‘in nieuwheid des levens te wan­delen’ (de doop door onderdompeling). Ook zullen we aangedaan moeten worden met kracht van om- van omhoog (de doop met de Heilige Geest). Zonder vervuld te zijn met Gods Geest zijn we een gemak­kelijke prooi voor de vijand en kunnen we ook niet succesvol geestelijk strijden en overwinnen. Zonder geestelijke wapenrusting geven we satan gelegenheid te infiltreren. Paulus zegt: “Neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen doven” Efeze 6 vers 16 (Ef. 06:16).

Ook geestelijke groei is een belangrijke voor­waarde voor het in vervulling gaan van Gods be­loften in ons leven. Wie niet geestelijk groeit stelt zich tevreden met ‘melkvoeding’ terwijl juist de ‘vaste spijs’ zo noodzakelijk is voor de verdere ontplooiing van ons geestelijk leven, zodat we het volwassen stadium in Christus zullen bereiken. Geestelijke groei heeft als een van de positieve gevolgen dat we leren onderscheiden wat van God afkomstig is en wat van satan afkomstig is, lees Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14). En onderscheiding gaat altijd vooraf aan overwinning. Wie niet geestelijk groeit zal ook niet ten volle de bescherming van Gods koninkrijk ervaren.

De duivel haat geestelijke groei. Maar daar moe­ten wij niet bevreesd voor zijn. Jezus sprak: Vrees niet, geloof alleen. Wees ook niet bang in een bepaalde hoek geplaatst te worden of een bepaald etiket opgeplakt te krijgen. Laten we be­reid zijn ten volle de weg met Jezus te bewande­len, opdat we ook ten volle ‘geborgen’ zullen zijn in Hem.

Alles gaat tot een climax komen

Gods bescherming hebben we in de komende tijd meer nodig dan ooit tevoren, want alles gaat tot een climax komen. Dat geldt zowel voor het nega­tieve, wat door satan bewerkt wordt, maar ook voor het positieve, wat God bewerkt door Zijn Woord en Geest. Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) zegt: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler;… wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. En met dat laatste heeft de waarachtige gemeente van Chris­tus te maken!

Niemand hoeft angst te hebben voor de toekomst, want al Gods beloften zijn in Jezus Christus, ja en amen! Als we werkelijk voor de volle honderd procent de Heer volgen, zullen wé onbevreesd verder gaan met de zekerheid van Psalm 91 in onze harten: “Want Gij, o Here, zijt onze toevlucht. De Allerhoogste hebben wij tot onze schutse ge­steld; geen onheil zal ons treffen, en geen plaag zal onze tent naderen; want Hij zal aangaande ons zijn engelen gebieden, dat zij ons behoeden op al onze wegen; op de handen zullen zij ons dragen, opdat wij onze voeten niet aan een steen stoten. (Onze opdracht): Op leeuw en adder zullen wij treden, jonge leeuw en slang zullen wij vertrap­pen” Psalm 91 vers 9 tot en met 13 (Ps. 091:009-013). Nieuwtestamentisch gezegd: Met Jezus zijn we meer dan overwinnaars!

Wie in de schuilplaats Godes is gezeten –

ontvangt een kracht vanuit Gods eigen troon.

Hij mag op leeuwen en op slangen treden –

die macht is hem verworven door Gods Zoon.

Die Mij bemint, spreekt God, zal Ik beschermen –

hij kent Mijn Naam, de kracht die daarin is –

lengte van dagen zal Ik aan hem schenken –

Mijn volle heil, Ik openbaar het hem gewis.

 

Reacties van lezers

Gods Geest werkt in T.B.R. inrichting

Broeder G. H. K. te Buren (Gld.) schrijft: “Gaarne geef ik mijn collega en broeder in de Heer op als abonnee op “Levend Geloof”. Wij werken samen in een T.B.R. inrichting (ter be­schikking van de regering gestelden) en het is fijn om te weten, dat als onze diensten parallel lopen, een medestander naast je te heb­ben. In onze aparte werksi­tuatie, welke onder justitie en psychopatenzorg valt, is het een zegen van God om een kind van de Heer naast je te hebben staan. Door samen te praten over artikelen in “Levend Geloof” en de samen­komsten, ervaren wij beiden onze eenheid in onze Heer Jezus Christus. Ook ervaren wij de enorme geestelijke strijd die vooral in onze werksoort zo opvalt bij de patiënten, maar ook bij de meerderheid van onze colle­ga’s. Maar onze Heer, die is, die was en die komt, heeft de overwinning reeds behaald! In de afgelopen maanden hebben tien patiën­ten welbewust gekozen voor Jezus Christus. Halleluja! En hoewel het ons verboden is te evangeliseren, leidt de Heilige Geest het zó, dat degenen die ‘rijp’ zijn, zelf vragen gaan stellen!”

Het koninkrijk der hemelen gaat open!

Zuster J. S. B.-D. te Sas van Gent, schrijft: “Door het blad “Levend Geloof” door te geven aan een ander, kan ik u een nieuwe abonnee opgeven. Wat een geweldig blad, dat ons meevoert in de onzichtbare wereld, waardoor het aards-gericht zijn ver­dwijnt en het Koninkrijk der hemelen opengaat. Ik wens u Gods rijke zegen toe, zolang het nog dag is, om de veel­kleurige wijsheid Gods be­kend te maken”.

Reacties in het kort uit het buitenland

“Graag een abonnement op “Levend Geloof”. Ik wil mij verdiepen en rijker worden in het Woord van God. “Le­vend Geloof” zal een goede hulp voor mij zijn, denk ik”

(L. D. te Kortrijk; België).

“Bij deze wil ik voor mijn schoonouders een geschenk- abonnement van uw blad “Le­vend Geloof” aanvragen. Ik ben erg blij met uw blad en wordt er iedere keer weer heerlijk door opgebouwd”

(T. K, -v. d. H. te Wald, Zwitserland).

“Mijn hartelijk dank voor uw blad “Levend Geloof”. Dit woord ‘levend geloof’ heeft een diepe betekenis voor de­genen die Jezus kennen. Ik sluit een kleine bijdrage in”

(M. E. M. -K. te Tustin Meadows, Calif., U. S. A.).

Nog enkele reacties uit ei­gen land: “Ik ben blij met blad. Ik werd door een broe­der en zuster uit de gemeen­te hier attent op gemaakt om het te lezen. Ik word echt gezegend door uw artikelen”

(R. v. T.-N. te Woudrichem).

“Wij vinden het een fijn maandblad, wat ons dichter tot de Heer brengt. Hierbij nog twee nieuwe abonnees”.

(W. J. G. te Voorburg).

 

Liefde door Judith Jacobs

1 Korinthiërs 13 vers 13 (1 Kor. 13:13)

“…maar de meeste van deze is de liefde”)

Wat zou het mij baten begiftigd te zijn

Met allerlei kennis en kracht.

Als ik al ’t geen ik aan rijkdom bezat

Aan and’ren ten offer bracht…

 

Welk nut zou het hebben gezegend te zijn

Met gaven, geloof of talent,

Als je Gods wetten plichtmatig vervult

Doch niet ‘in de Liefde’ bent…

 

Want eenmaal zal al ’t onvolkoom’ne vergaan,

En elk’ profetie zijn verstomd-,

Dan wordt ons de spiegel van raads ‘len onthuld,

Wanneer het volmaakte komt.

 

Waarin zou. ik roemen, zelfs als ik in tongen

Van mensen en engelen sprak,

Indien mij daarbij het mooist’ en het hoogst’:

De taal van de liefde ontbrak…

 

Van de redactie door Gert Jan Doornink

Wijziging redactie

In de redactie heeft zich een wijziging voorgedaan, doordat broeder H. J. Scholten zich op mijn verzoek heeft teruggetrok­ken. Broeder Scholten meent een opdracht te moe­ten uitvoeren, die naar mijn mening valt buiten het kader van de opdracht van “Levend Geloof”. Wij willen ook vanaf deze plaats onze grote dank uitspreken voor de geloofsopbouwende artikelen die broeder Scholten in de afgelopen twee en een half jaar voor “Levend Geloof” heeft geschreven en wensen hem ook verder Gods rijke zegen toe!

De taak van “Levend geloof” (3)

Voor de der­de en voorlopig laatste maal willen wij nog iets schrijven over de taak van ons blad. Deze taak blijft ongewijzigd: de verkondiging van het vol­le evangelie in al zijn facetten in een voor iedereen begrijpelijke taal. “Levend Geloof” is in de eerste plaats een onafhankelijk verkondigingsorgaan en geen discussie- of oppositie-orgaan. Wij schrijven dit nog eens omdat we nog al eens vragen krijgen voorgelegd over wat anderen schrijven. Wij adviseren dan altijd contact op te nemen met de redactie van de betreffende bla­den. Wij hoeven geen verantwoording af te leggen over de publicaties van anderen. Dit betekent ook dat we wat anderen schrijven niet gaan ver­dedigen, maar ook niet aan gaan vallen. Wij zijn alleen verantwoordelijk voor wat we zelf schrijven.

Geen doel maar middel

Meermalen hebben we ook geschreven – en we herhalen het nog eens – dat “Levend Geloof” geen doel is, maar middel – één van de vele, die de Heer gebruikt opdat Zijn boodschap ingang zal vinden in de harten van ve­len. Wij willen daarom ook in dagelijkse afhan­kelijkheid van Hem onze taak vervullen, daarbij geleid door Zijn Woord en Geest, want die twee zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Dat bewaart ons ook voor dwalingen, want we willen niet fanatiek of extreem zijn, maar we zijn ook op onze hoede niet te verslappen. Want ook dat laatste is een levensgroot probleem, wat helaas door sommigen onvoldoende onderkend wordt.

Brochurenieuws

Verschillende brochures zijn momenteel uitverkocht. Het betreft: “De tegenstelling van het aardse- en het hemelse Jeruza­lem” en “Het Koninkrijk van de kleine kudde”. Van het boekje “Wat is uw naam?” zijn nog enkele exemplaren verkrijgbaar. Deze drie brochures worden niet herdrukt. Om misverstanden te voor­komen: de inhoud van deze brochures kunnen wij volledig onderschrijven.

Van de serie “Verkenningen rond het boek Openba­ring” zijn deel 1 (“Wat onthult het laatste Bijbelboek?” en deel 3 (“Wegen naar de volein­ding ) momenteel ook uitverkocht. Ze worden ech­ter herdrukt. Zij die reeds besteld hebben, krijgen de boekjes binnenkort toegezonden.

Verder verschijnt binnen enkele weken de brochu­re: Het boek Ruth als profetie’, welke eerder in de vorm van een serie artikelen in “Levend Ge­loof” werd gepubliceerd en voor velen tot grote zegen was.

Geen verwarring maar duidelijkheid

In deze eindtijd gaan twee dingen hoe langer hoe meer op de voorgrond treden. Het zijn ‘verwarring’ en ‘duidelijkheid’. Verwarring is bij uitstek het wapen dat satan hanteert, terwijl duidelijkheid datgene is wat Jezus in ieder leven brengt, die zich voor Hem openstelt. Wat voor duidelijkheid brengt Jezus aan? Hij stelt in de eerste plaats ‘orde op zaken’ door de mens te maken tot een nieuwe schepping. Door hem zijn zonden te verge­ven en hem te bevrijden uit satans macht. Het oude door satan beheerste leven moet plaats ma­ken voor het nieuwe leven van Jezus Christus. En om dit nieuwe leven gaat het! Dat weet ook satan en daarom is hem er alles aan gelegen dat de ontwikkeling van dit nieuwe leven wordt tegengehouden. Verwarring is ,daarbij Sén van de wapenen die hij, helaas soms met succes, in de strijd brengt. Dan blijft een gezonde groei van het nieuwe leven van Christus achterwege. En het is absoluut noodzakelijk dat we geestelijk groeien, opdat het volmaakte beeld van Jezus in ons ge­stalte gaat aannemen. “Levend Geloof” ziet het daarom als één van de onderdelen van haar op­dracht veel over ‘geestelijke groei’ te schrij­ven, wat zijn weerslag zal vinden in verschillen­de artikelen die de komende tijd in “Levend Ge­loof” zullen verschijnen.

 

De tempel Gods door Piet Snaphaan

God had Zijn bouwplan lang reeds klaar,

De bouwgrond zelfs geslecht voorwaar,

Doch wachtte rustig op Zijn tijd,

In Hem was alles voorbereid.

 

De Tempel Gods, die zou er komen.

Daar zou Hij immers zelf in wonen,

Want God is Geest, en anders geen,

Die woont niet in een gebouw van steen.

 

Hij zond Zijn Zoon, zoals bekend,

En legde zo het fundament,

De eerste steen werd ook gelegd,

Kwam op de hoek, zoals gezegd.

 

O Heer, wat zag u ’t ver vooruit,

Uw plan was groots, een wijs besluit,

Wij worden Heer, door U aanschouwt,

U wilt dat verder wordt gebouwd.

 

Wij zien het door Uw Geest volkomen,

U bouwde ons om in te wonen,

Levende stenen, uit U de Rots,

Een Geestelijk Huis, de Tempel Gods.

 

Langs een nieuwe en levende weg door Jan W. Companjen

“Daar wij dan, broeders (en zusters), volle vrijmoedig­heid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees en wij een grote priester over het huis Gods hebben” Hebreeën 10 vers 19 tot en met 21 (Heb.10:19-21) .

Het grote verschil

Er is een enorm verschil tussen: ‘een nieuwe levens­weg’ en hetgeen wij hierbo­ven als aanhef voor dit ar­tikel gebruiken, namelijk: ‘een nieuwe en levende weg’. Een nieuwe levensweg komt voort uit een menselijke be­slissing om voortaan braaf te leven. Niet meer te gaan ‘boemelen’, geen overspel meer te plegen, kortom een normaal huiselijk bestaan te gaan voeren met man, vrouw en kinderen. Bedriegerijen opzij te zetten en eerlijk te worden in de handel en omgang met de medemens. Maar ook de keuze voor een brave en fatsoenlijke kerkelijke weg, waarbij men zorgt dat iedereen het zijne krijgt, valt onder het begrip ‘le­vensweg’ . Zo’n weg, en men kan nog veel meer voorbeel­den noemen, begint zodra men daartoe een wilsbesluit neemt. Helaas vallen zeer veel mensen, denk bijvoor­beeld maar eens aan hen die verslaafd zijn aan roken, drinken, verdovende midde­len, medicijnen en pepmiddelen, weer terug in hun oude leven, omdat zij gebonden zijn door bepaalde machten en/of door gebrek aan inner­lijke kracht.

Zoals reeds gezegd, komt het besluit om een nieuwe le­vensweg te gaan bewandelen voort uit de wil van de mens. Hij is op de goede weg en weet dat het anders moet. Het kan niet anders of in­nerlijk is hij tot deze daad aangezet.

Het verlangen naar een ‘geestelijk’ leven heeft ve­len, vooral jongeren, op een nieuwe levensweg gebracht onder de occulte leiding van één of andere oosterse gods­dienst. Het is daarom zo be­droevend dat de enige echte nieuwe en levende weg, die er is in Jezus Christus, door deze zoekende zielen niet werd of wordt gevonden.

Jezus is het antwoord

De wereld is in barensnood, omdat zij zucht naar de bevrijding van de dienstbaar­heid aan de vergankelijkheid Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21). De mens zoekt naar herstel van de-schep­ping en eeuwig leven. De ko­mende jaren zal duidelijk worden, wereldwijd, dat de nieuwe en levende weg van Jezus Christus dé oplossing is voor de mens in persoon, maar ook voor alle problemen in de gehele wereld. Wij als gelovigen, die de hoge weg gevonden hebben, zullen daarbij een bijzondere taak te vervullen hebben. De tijd dringt, de opleidingstijd werpt zijn vruchten af en wij zullen de handen ineen moeten slaan opdat datgene zal kunnen gaan geschieden waartoe de eindtijdgemeente geroepen is.

Na te hebben stilgestaan bij een nieuwe levensweg op het menselijke vlak, willen wij nu aandacht gaan besteden aan de nieuwe en levende weg die ons in Christus geschon­ken is. Een weg die er is om op voort te gaan. Op een weg is beweging en voortgang. Een ieder die zich daarop bevindt heeft een doel. Hij of zij is een levend gemaak­te, die weet dat zijn gaan, zijn doel, in overeenstem­ming is met Gods wil. Daarom is die weg een levende weg. Een weg vol verrassingen, vol leven en overvloed. Het is goed daarop te gaan. De mens wil leven en als het kan wil hij eeuwig leven, dat is een verlangen dat vanaf de schepping in de mens is blijven bestaan.

Willen wij weer tot dat doel komen, dat wil zeggen on­sterfelijk worden naar geest, ziel en lichaam, dan zullen wij op die weg moeten gaan. Wij zullen ontdekken dat wij met Jezus Christus op weg zijn. Dat wij een wo­ning bij Hem gevonden hebben en dat die geestelijke inwo­ning bij Hem eeuwig en on­aantastbaar is. Maar er is meer. Op die weg kunnen wij eten van de ‘boom des le­vens’ en mogen wij onderwe­zen worden in het volkomen verstaan van het Goddelijk wezen dat ons in Christus is en wordt geopenbaard. Het joodse volk heeft bij haar uittocht naar het beloofde land daar reeds een voor­proefje van gehad. Het is ook daarin voor ons een voorbeeld. Het bloed van het lam, geslacht voordat men uittrok uit het land der slavernij, zorgde er voor dat de verderfengel aan hen voorbij ging. Men werd gered door het bloed van het lam.

Maar er is meer. Het eten van het lam, dat onberispe­lijke lam, dat voor hen ge­slacht was, bracht herstel en kracht, zodat het gehele volk van God zonder proble­men van ouderdom of ziekte kon uittrekken langs die door God zelf aangewezen weg naar het beloofde land. In Psalm 105 vers 37 (Ps. 105:037) lezen wij dat bij die uittocht niemand onder hen meer struikelde. Zij aten in de woestijn van het manna dat dagelijks uit de hemel neerdaalde, zij moesten daarbij leren te wandelen in overeenstemming met de wil van God. Hij zorgde voor zijn volk, dag en nacht. Veertig jaren lang bleven zij sterk en krachtig. Maar er gebeurde meer, ook hun kleding en hun schoeisel verouderde niet en hun voeten zwollen niet, zie Deuteronomium 8 vers 4 en Deuteronomium 29 vers 5 (Deut. 08:4; Deut. 29:05).

Jezus is het ware Lam Gods. Wij weten of wij moeten we­ten dat Hij aan ons voor dat doel gegeven is. Johannes de Doper wees meteen op dit feit dat Jezus het Lam Gods was dat de zonde der wereld weef neemt. Hij haakte daarmee direct in op het joodse paasfeest met het paaslam. En uitgerekend op dat joodse paasfeest werd Jezus Chris­tus gekruisigd, voor het volk geofferd.

God wil vele zonen hebben

Jezus is ook het ware manna, dat eeuwig leven geeft, zie Johannes 6 vers 31 tot 49 en vers 58 (Joh. 06:31-58; Joh. 06:58). Door Hem te her­kennen en te erkennen als Lam Gods en het brood des levens, zullen wij een weg gaan die Goddelijk is en die het beloofde land tot eind­bestemming heeft. God de Va­der wil dat wat met Jezus Christus, als eerstgeboren Zoon is gebeurd, ook met ons zal plaats vinden. Hij wil vele zonen hebben en met ons heeft Hij de hele wereld op het oog. Hij zal ons dage­lijks heiligen, afzonderen en bewaren, zodat wij één worden in Hem,  zie Romeinen 8 vers 17 tot 21 (Rom. 08:17-21). Laten wij ons afwenden van datgene wat ons steeds door menselijke ideeën van wat goed en niet goed is, in het slob heeft gebracht. Luister persoon­lijk naar Hem die u persoon­lijk heeft verzegeld met Zijn Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij zich ver­worven heeft tot lof zijner heerlijkheid, Efeziërs 1 vers 13 en 14 )Ef. 01:13-14) .

Nog zijn vele christenen en groepen van christenen op zichzelf gericht en op eigen opvattingen. Door daarin te volharden dreigt het gevaar dat we terecht komen in de houding van Israël tegenover zijn medemens, de zogenaamde heiden. Israël ging prat op zijn uitverkiezing en wees de rest af. En dat terwijl juist dat volk uitverkoren was om anderen tot zegen te zijn. Ook intern, dat wil zeggen in engere zin als volk onder elkaar, gaat het dan verkeerd en gaat men el­kaar afwijzen. Zie bijvoor­beeld naar de Farizeeën en Schriftgeleerden die zich afkeerden van het ‘gewone volk’ die naar zij zeiden de schrift niet kenden. Zo’n houding, zo’n instelling leidt naar scheuring en ver­snippering.

Wij moeten op de hoge weg onze éénheid vinden in Hem die ons allen gekocht en be­taald heeft en niet in het feit dat we het toevallig (?) met elkaar eens zijn.

Er moet nu en in de toe­komst, altijd ruimte zijn voor verschillende accenten en voor, omdat de kennis steeds meer vermeerderd zal worden, nieuwe inzichten en openbaringen.

Jezus wil, nu in onze tijd nu we er een stuk woestijn- reis op hebben zitten, zijn gemeente bijeen brengen en gebruiken als levende stenen tot opbouw van Zijn huis. En Zijn huis zijn wij, zie He­breeën 3 vers 8 (heb. 03:08).

Het is opstandingsdag

Er zijn vele beschavingen voor ons geweest. Zij hebben ons veel nagelaten. Maar ze zijn stuk voor stuk door ge­brek aan Geesteskracht – dat is scheppings- en herscheppingskracht – ten onder ge­gaan. Nu echter, na 2000 jaar Christendom, is het de tijd dat de gemeente van Je­zus Christus op haar voeten zal gaan staan. Het is opstandingsdag en dat is een dag tot eer en glorie van Hem die ons op de weg, Zijn weg, zal voorgaan.

U opent een vergezicht dat ons bekoort –

en zelf bent u daartoe de weg en de poort.

Dank, Here, voor de waarheid dat U als de Zoon –

ons leven vernieuwt u tot sieraad en kroon.

U straalt als de morgenster, helder en klaar –

Wij worden de lichtende dag reeds gewaar.

Vol dank is ons hart, Heer, want zo bent U zelf –

Belofte en waarborg voor alle herstel.

Wij willen in dit spoor ver­der gaan en steeds duidelij­ker verstaan en onderschei­den wat als Lichaam van Christus, als gemeente van Christus ons doel, Zijn doel; onze taak, Zijn taak is. Als persoon, als groep, als blad, enz. Eén ding staat daarbij voorop name­lijk dat we elkaar opbouwen in geloof en liefde. Amen.

 

Volharding (gedicht) door Piet Snaphaan

Geloof Gods Woord, volhard daar in,

Laat nooit uw geloof verzanden,

Volhard dan telkens in die zin,

God zelf gaf ’t ons in handen,

Leg twijfel steeds aan banden.

 

Houd vast dat Woord, het bouwt ons op,

’t Leert ons de Hoge Weg te gaan,

Volharding voert ons naar de top.

Zie dan omhoog, en klim spontaan,

Al die volhardt, komt veilig aan!

 

Vernieuwing en herstel door Folkert Pool

Beleven wij het koninkrijk Gods?

In het gesprek met Nicodémus wijst de Heer Jezus er op dat na wedergeboorte de mens het Koninkrijk Gods kan gaan zien. We kunnen het Konink­rijk Gods zelfs beërven, we krijgen er deel aan en gaan het ervaren. Het Koninkrijk Gods is de geestelijke we­reld waarin Jezus Christus koning is. Het bestaat uit vrede, blijdschap en ge­rechtigheid.

Toch komt het nog vaak voor dat kinderen Gods dit Ko­ninkrijk maar heel miniem beleven, terwijl hun koning wil dat ze leven hebben en overvloed, dat heil en goedertierenheid hen zullen volgen al hun levensjaren. De Heer verlangt het goede voor hen die Hem volgen en zal hen alles doen gelukken 18 mits ze op Hem vertrouwen. Er is een toename, een groei, mogelijk in het deel hebben aan de schatten van Gods Koninkrijk. Barmhartig­heid, vrede en liefde kunnen worden vermenigvuldigd, Ju­das vers 2 (Judas 01:02) .

We doen negatieve praktijken die bij onze oude mens horen weg en doen positieve eigen­schappen aan. Dat schreef Paulus aan de gemeente te Colosse. Deze gemeenteleden moesten hieraan werken, dit was bij hun bekering niet als bij toverslag allemaal opgelost en vernieuwd. Het herstel, de omschakeling, de toewijding, de genezing, juist ook ten behoeve van de ziel gaat door tot de volle kennis naar het beeld van onze Schepper (Kolossenzen 3).

Voor vele kinderen Gods is dit een raadsel, een gehei­menis. Ze beleven er zo weinig van. Romeinen 12 vers 2 (Rom 12;02)zegt: “Wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken” .

Denken we aan ondankbare, ontevreden, leugenachtige, hatelijke, hebzuchtige of afgunstige dingen dan zijn we zo… dan heet dat ‘ons karakter’. We komen bij de ander ondankbaar, hebzuch­tig of ontevreden over.

Iemand die altijd ontevreden woorden spreekt is een onte­vreden mens. Immers een goe­de boom brengt vanzelf goede vruchten voort en een slech­te boom slechte. Men plukt toch geen druiven van een doornstruik of omgekeerd?

Hoe krijg je daar verande­ring in? Wanneer je ontevre­den bent met de situatie waarin je verkeert, met je uiterlijke verschijning bij­voorbeeld, kaal of rood haar, met je baan of met je vrouw? Je vindt misschien dat je terecht ontevreden bent, evenals Jona die onte­vreden was over de situatie waarin God hem bracht, ter­wijl God enkel het goede met hem en de bewoners van Ninevé voor had.

Waarom is de ene mens tevre­den met een ‘lelijk eendje’ en een ander ontevreden met een Mercedes? Deze karakter­eigenschappen zijn zo ge­vormd, hebben zo gestalte aangenomen in die mensen.

Zoals de ene boom recht groeit en de ander scheef. Een boom in ideale omstan­digheden groeit mooi recht, maar door allerlei oorzaken van buitenaf, zoals stor­men, vernielingen, ziekten, wordt hij misvormd.

Goede voornemens brengen geen herstel

Veel mensen hebben last van hun onhebbelijkheden, ze willen zo niet zijn. Zij we­ten ook wel dat het leven van een blij, onbezorgd mens veel mooier is dan van een zwartgallig iemand vol zorgen en negativiteit.

Maar hoe is dit te verande­ren? Door tegen een zieke te zeggen: ‘wees toch wat gezonder, heb toch wat meer gezondheid’, help je hem niet. Door tegen een ondank­baar kind te zeggen: ‘wees toch eens wat dankbaarder’, daar wordt dat kind niet dankbaarder van. Daardoor verandert zijn gezindheid niet. Een ontevreden mens die de dag begint met het goede voornemen vandaag te­vreden te zijn, wordt een teleurgesteld mens, een on­gelukkig mens. Goede voorne­mens herstellen en vernieuwen ons niet. We willen met een voorbeeld uit de Bijbel dit nog iets verder uitwer­ken.

David was een man Gods, een vriend van God, een man naar Gods hart en toch ging het fout. David was niet vrij, hij was door onreinheid gei’ bonden. David was zo door hartstochten overweldigd, dat hij niet meer weet wat hij doet en zelfs Uria ver­moordt. (Hieruit blijkt dui­delijk dat een kind van God wel degelijk gebonden kan zijn).

Iemand met veel geest, pleegt geen overspel, zegt de Bijbel. David had veel geest, maar zijn geest heerste niet altijd)

Het grote verschil met het oude verbond

Dit is het grote verschil tussen kinderen Gods die leven in het Koninkrijk Gods, na de overwinning van Jezus Christus, en hen die in het oude verbond leef­den. In Matteüs 11 vers 11 (Matt. 11:11) zegt Jezus tegen de scha­ren: “onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, Maar de kleinste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij”. Johannes was de grootste van het oude ver­bond, maar de kleinste (misschien u of ik) is gro­ter dan hij. De kleinste (u of ik) is dus, levend in het Koninkrijk der hemelen, groter dan David) David pleegde overspel met Bathseba, maar in 1 Korinthiërs 6 vers 10 (1 Kor. 06:10) lezen we dat geen overspeler het Ko­ninkrijk Gods zal beërven.

Dan komt er iemand, een broeder of zuster, in het geval van David, de profeet Nathan en die zegt er iets van, die vermaant. Wat doet David? Hij reageert posi­tief (Psalm 51). Hopelijk reageren wij ook positief op een vermaning of op één of andere terechtwijzing van de Heer. David erkent zijn schuld, heeft berouw, vraagt vergeving en bidt om een rein hart en een vaste geest Psalm 51 vers 12 (Ps.051:012), de heilige Geest Psalm 51 vers 13 (Ps. 051:013), een gewil­lige geest Psalm 51 vers 14 (Ps. 051:014). David had goed begrepen dat het brengen van slachtoffers en brandoffers, of het doen van allerlei grote, wel­licht goed gemeende belof­ten, de situatie en de re­latie tot God niet verbe­tert Psalm 51 vers 18 (Ps. 051:018).

Jesaja schrijft dat het on­ze zonden zijn die schei­ding maken tussen ons en onze God. Het contact met God als onze Vader wordt er door verbroken. Wanneer we de Heilige Geest laten wer­ken, waar David zo duide­lijk om vraagt in Psalm 51, zal Deze ons overtuigen van zonde, namelijk de zonde dat de wereld niet in Je­zus Christus gelooft.

In Jezus Christus geloven is niet alleen: behouden zijn. Het is veel meer. We gaan door de deur naar bin­nen, maar blijven niet bij de deur staan, maar volgen Hem op de weg omhoog. Wan­neer een leraar een moeilij­ke som uitlegt, kan een leerling zeggen: ‘Ik kan u niet volgen’, dat wil zeg­gen: ‘Ik begrijp u niet, ik kan uw gedachtegang niet volgen’. Dat is nu precies wat we graag willen, we wil­len de gedachten van Jezus Christus volgen, overnemen, uitwerken.

Het gaat om het evangelie van Jezus

Het is niet zo belangrijk op welke leeftijd Jezus voor het eerst in de tempel kwam of hoe zijn moeder heette, maar wat Hij ons duidelijk wil maken. Dat willen we ontdekken, we willen Hem ten diepste leren kennen, want dat is eeuwig leven Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03) Niet het evangelie over Jezus, maar het evangelie van Jezus heeft ons verlost. We zijn het Koninkrijk Gods binnengegaan, we verkennen het, we nemen het weer in bezit. Alles wat de boze, de vijand heeft geroofd aan ge­zondheid, vreugde, vriende­lijkheid, goedheid en trouw, gaan we terug winnen. We ro­ven zijn wapenrusting en verdelen de buit. Prijs de Heer I

In Lucas 11 vers 20 tot 22 (Luc. 11:20-22) zegt Jezus: “Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. Wanneer een sterke, goed bewapende man zijn ei­gen hof bewaakt, is zijn be­zit in veiligheid. Maar wan­neer iemand, die sterker is dan hij, hem aanvalt en hem overwint, rooft deze zijn wapenrusting, waarop hij vertrouwde en verdeelt zijn buit”. Jezus zegt in vers 20 dus dat dit de werkwijze is waardoor het Koninkrijk Gods (vrede, blijdschap en gerechtigheid) over ons komt. We moesten het para­dijs uit, maar herwinnen het voet voor voet. Hande­len is ons parool, immers ‘niet wie zegt Here, Here, maar wie doet de wil van God’, komt verder in het Koninkrijk Gods.

De Heer verandert en her­stelt ons van binnen uit door Zijn Geest zodat we weer gaan deugen. Vaak zijn we ondeugdelijk opgevoed, maar de Heilige Geest voedt ons op tot alles wat deugt: het goede, welgevallige en volkomene. Zo komt Gods nieuwe schepping tot open­baring tot verheerlijking van Zijn Naam. Zo is wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bij, het nieuwe is gekomen. Wie in Christus is zal nim­mer struikelen, zal nimmer in de duisternis wandelen.

Wie op de Heer vertrouwt is onaantastbaar.

Deze teksten zijn honderd procent waar, maar ben ik altijd in Christus? Dat is de vraag waar het om gaat. Velen verlangen naar een diepe gemeenschap met de Heer en toch…

Er kunnen belemmeringen zijn, frustraties, negatie­ve gevoelens, gebondenheden, waardoor we niet verder ko­men waardoor we niet ten volle deel krijgen aan de heerlijkheden Gods.

(wordt vervolgd).

 

Vernieuwing en herstel door redactie

Dit was het eerste van een serie artikelen die broeder Folkert Pool schreef over karaktervernieuwing oftewel herstel van de ziel, waar­bij ook tegenwerkende mach­ten die de weg naar volko­men herstel in de weg staan, besproken zullen worden. Van Folkert Pool, die voorganger is van de volle evangelie gemeente “Perspectief” te Leeuwar­den, publiceerden wij reeds eerder met veel zegen een serie artikelen onder de ti­tel: “Hoe voeden wij onze kinderen op?” .

 

Godsdienst door Gert Jan Doornink

‘Godsdienst is opium voor het volk’. Deze bekende uit­spraak van Karl Marx, de grondlegger van het socia­lisme en communisme, geeft weer hoe hij over godsdienst dacht. Zo zijn er velen die wel een bepaalde opvatting over godsdienst hebben, zonder te beseffen wat het werkelijk betekent. Als ons de vraag gesteld wordt: ‘welke godsdienst heb je?’ geven we meestal antwoord in de trant van ‘katholiek’, ‘hervormd’, ‘gereformeerd’ en dergelijke. Maar dan geven we alleen te kennen tot welke kerk of gemeente we behoren en het Christendom kent vele denominaties.

De werkelijke betekenis van het woord ‘godsdienst’ is echter: staan in dienst van God. Daarom kan alleen een kind van God, ‘godsdiens­tig’ zijn in de juiste zin van het woord. Er is veel godsdienstigheid die met godsdienst niets te maken heeft. Iemand die niet be­keerd en wedergeboren is kan ook niet godsdienstig zijn. Als hij het wel meent te zijn is zijn godsdienst een karikatuur van wat God bedoelt.

Eerst zullen we de levende God moeten leren kennen door geloof in Jezus Chris­tus. Tenzij iemand wederom- geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien, heeft Jezus gezegd. Maar het is ook belangrijk hoe wij Jezus kennen’. Dat wil zeggen: willen we Jezus le­ren kennen, zoals Hij zich in de Schrift heeft geopenbaard? Of denken we dat het voldoende is als we Hem ken­nen als onze Zaligmaker, waardoor wij eens ‘in de hemel’ komen? Jezus werke­lijk leren kennen betekent: verlost en bevrijd zijn èn blijven uit satans macht, met Jezus overwinnaar zijn en Zijn beeld tot openbaring brengen. Dus meer en meer de volkomenheid van Jezus in ons leven gestalte geven.

Het leven van Jezus moet ‘uitstraling’ hebben vanuit ons leven naar anderen. Wij staan immers in dienst van God? Petrus zegt dat wij geroepen zijn om de grote daden Gods te verkondigen’. 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Onze opdracht wordt op vele plaatsen in Gods Woord dui­delijk weergegeven. Maar die opdracht uitvoeren is dus alleen mogelijk als we werkelijk godsdienstig zijn.

De apostel Jacobus geeft in zijn brief een duidelijke definitie over godsdienst. Hij zegt: “Zuivere en onbe­vlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren” Jakobus 1 vers 27 (Jak. 01:27). Jacobus spreekt hier over ‘zuivere en onbevlekte godsdienst’. Er is – helaas ook bij sommige kinderen Gods veel ‘onzuivere en bevlekte ‘ godsdienst. Dan heeft satan nog een vinger in de pap. Een gebonden en vleselijk leven is God niet welgevallig. We zullen ons onbesmet van de wereld moe­ten bewaren. De duivel geen voet geven, om het met Paulus te zeggen. Vol zijn van Gods Geest, zodat Zijn kracht en liefde door ons leven zich gaat openbaren.

Jacobus spreekt over het ‘omzien naar weduwen en we­zen in hun druk ‘. Ruimer gesteld zouden we kunnen zeggen: bewogenheid hebben voor het verlorene, het mis­deelde en het verdrukte.

Geen bewogenheid alleen die voortkomt uit het gevoelsle­ven, want dat brengen vele niet-christenen ook nog wel op. Maar bewogenheid die bij waarachtige christenen zijn oorsprong vindt in het geloof in de Zoon van God.

Hij stond in dienst van God op een volkomen wijze. Hij ging geen moment opzij voor de aanvallen en intriges uit het rijk der duisternis. Maar hij ontmaskerde en overwon de vijand. Hij is daarom het grote Voorbeeld voor ons wat godsdienst betekent! Zullen we Zijn voorbeeld volgen?

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -7-

Jobs geestelijke worsteling nadert hoogtepunt

In hoofdstuk 19 komt Job tot een hoogtepunt in zijn geeste­lijke worsteling. Bildad heeft zojuist nog weer eens uit­voerig uiteengezet hoe slecht het met de goddeloze afloopt. Maar Job ervaart in zijn geest dat hij bij dit vrome betoog niet leven kan. Zijn bestaan staat op het spel; zijn diepste identiteit is ermee gemoeid.

Zal de identiteit van de mens Gods voor altijd verloren gaan? Zal Job in de vergetelheid verdwijnen, neergeveld door de aanklacht van zijn vrienden, zonder dat iemand ooit gewe­ten heeft wie hij werkelijk was?

Daar zien we de opzet van de boze: de identiteit van de rechtvaardige zo te verduisteren, zo uit te wissen, dat nie­mand meer weet wie hij is; het wezen van de mens zo te ont­wortelen, zo uit te blussen, dat het onmogelijk wordt, hem nog te identificeren. Het is veelbetekenend dat deze en der­gelijke uitdrukkingen dan ook telkens gebezigd worden in de gesprekken van Job en zijn vrienden: Bildad spreekt van uit­geblust worden: “Het licht in zijn tent verduistert, en zijn lamp boven hem wordt uitgeblust” Job 18 vers 6 (Job 18:06), ook in het vijfde vers vermeldt hij al dat het licht uitgeblust wordt), en dan heeft hij het over de goddeloze maar hij bedoelt Job.

Zelf beleeft Job dit trouwens ook zo, want hij heeft in hoofdstuk 17 verklaard: “Mijn leven (letterlijk staat er: mijn geest) is verwoest (een andere vertaling zegt: murw geworden), mijn dagen zijn uitgeblust”(vers 1).

Hij is zich bewust: het is een aanval op zijn geest. En de geest van de mens is inderdaad zijn leven; de geest van de mens is een lamp des Heren. Nu is het in het boek Spreuken een bekende, meermalen voorkomende uitspraak, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt. Hier echter gaat het om een bij uitstek rechtvaardige.

De duisternis wil het wezen van de mens slopen

Als de lamp van de mens Gods wordt gedoofd, wat betekent dat? Dan weet hij niet meer wie hij is. Dan is het laatste licht op aarde verdwenen. Wanneer de vuurtoren geen schijn­sel meer geeft, wat zullen dan de naderende schepen doen; hoe zal het aflopen met degenen die op zee hun weg zoeken?

“Mijn dagen zijn uitgeblust”, zegt Job. En iemands dagen, dat is een specifieke geladen uitdrukking in het Hebreeuwse denken: dat is zijn levenstijd, dat is zijn heilstijd, dat is de ruimte van zijn bestaan.

Zo spreekt Jezus over de dagen van de Zoon des mensen, dat zijn de dagen waarin de Mensenzoon tot gestalte komt, zijn identiteit vindt. En dan kondigt Jezus aan: “Er zullen dagen komen, dat gij zult begeren één der dagen van de Zoon des mensen te zien en gij die niet zult zien” Lucas 17 vers 22 (Luc. 17:22). Een tijd waarin de identiteit van de Zoon des mensen, dat is de ware Mens, zoals die allereerst ten volle in Jezus gestalte kreeg, verduisterd zal worden; een tijd als in de dagen van Job.

Zo is heel de rede van Bildad in hoofdstuk 18 in feite een beschrijving, om aan te geven hoe de duisternis de wezensstructuur van de mens Gods wil slopen. “Hij wordt weggerukt uit zijn tent, waar hij zich veilig voelde;… In zijn tent huist wat niet bij hem behoort, zwavel wordt over zijn wo­ning gestrooid” Job 18 vers 14 en 15 (Job 18:14-15). De opzet is glashelder: de mens moet worden uitgezwaveld. Als men een mens uit zijn tent rukt, dan wordt hij een ontheemde, een vervreemde, die niet meer thuis is bij zichzelf. De tent van de mens is de gestalte van zijn bestaan.

Zoals van Abraham gezegd wordt dat hij zat in de ingang van zijn tent. En als er dan bezoekers komen, gaat hij uit zijn tent hen tegemoet. Dat is in diepste zin existentie; want existentie betekent eigenlijk: naar buiten treden, tevoor­schijn komen, vanuit je bestaansgrond ontstaan. Maar dat is nu precies wat de duisternis de mens niet gunt; de mens moet van zijn bestaansgrond losgeslagen worden.

Wanneer God de identiteit van het nieuwe Jeruzalem wil be­schrijven, dan gebruikt Hij daarvoor het beeld van een tent waarvan de koorden nimmermeer verscheurd zullen worden, een tent die niet terneer geworpen zal worden, zijn pinnen zullen in der eeuwigheid niet uitgetrokken worden Jesaja 33 vers 20 (Jes. 33:20).

God wil de mens tot zijn identiteit brengen

God geeft het bestaan bestendigheid. Dat is identiteit; een begrip dat immers te maken heeft met ‘idem’, dezelfde. Zoals van de Zoon getuigd wordt dat Hij gisteren en heden dezelfde is, en tot in eeuwigheid. Dat wil zeggen: de Christus heeft identiteit, Hij is de tent die nooit meer opgebroken wordt, maar die bestendig staat, voor eeuwig in de hemelen gegrond.

God is het immers die in de hemelen een tent gesteld heeft voor de zon; in dit beeld uit Psalm 19 herkennen we hoe de Here der heerscharen in hemelse gewesten een tent heeft op­gericht voor de Zonne der gerechtigheid, voor de Christus, het eeuwig licht.

We zien in dit alles een basisprincipe: de duisternis zoekt altijd naar de onschuldige. Daarom kent het Oude Testament die typerende uitdrukking: onschuldig bloed, een begrip dat zich voortzet tot in het evangelie, waar tenslotte Judas moet verklaren ten aanzien van Jezus: “Ik heb onschuldig bloed (onbestraffelijk bloed) verraden” Matteüs 27 vers 4 (Matt. 27:04). God verlangt ernaar en verheugt zich erin, wanneer er ergens een onschuldige is, dat die tevoorschijn gebracht en bevestigd wordt. God geniet ervan, als Hij op aarde een onbestraffe­lijk mens vindt. De duisternis daarentegen spant zich tot het uiterste in, opdat er op aarde toch maar geen enkele on­schuldige gevonden zal worden.

God houdt van het onschuldige. Zoals het slotakkoord van de profeet Joel de gedachte des Heren zo schitterend verwoordt: “En Ik zal hun bloed onschuldig verklaren, dat Ik niet on­schuldig verklaard had” Joël 03 vers 21 (Joël 03:21). God zoekt niet: kan Ik een reden vinden om die mens te verwerpen? Wat Hem bezig­houdt, is: hoe kan Ik die mens tot zijn identiteit brengen? Hoe kan Ik zijn tent vast zetten?

Dat is de grote worsteling van de geschiedenis: dat de schuldeloze tevoorschijn zal komen. Daarvoor werd onbe­straffelijk bloed vergoten, om de claim der duisternis op te heffen, om de eeuwenlange aanklacht tot zwijgen te bren­gen, opdat de mens eindelijk, na eindeloze zwerftocht ein­delijk, zou mogen komen tot, zou kunnen gaan naar zijn eeuwig huis, dat is zijn oer-huis, vanouds zijn thuis; dat is tegelijk (die twee vallen samen) zijn eind-huis, na dit geen ander meer, nooit meer woningnood, de huur opgezegd en op straat gezet, verdreven van de haard en de kou inge­jaagd; dit is het laatste huis, zoals Jezus de laatste Mens is, de mens van het eindstadium; dit is het eind-huis, ver­huizen is nu voorbij, eindelijk voorgoed voorbij.

Zo is Job op weg naar zijn eind-huis. Maar onderweg is daar nog steeds vriend Bildad, onvermoeibaar in het sloperswerk. Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden, zo vervolgt hij zijn vonnis over de goddeloze, dat wil zeggen: over Job. De mens wordt tot in de wortel aangetast, de bestaanskern wordt tot levenloosheid gedoemd; immers, de wortels vormen de bron waardoor de boom bestaat; dank zij de wortels kan de boom inderdaad existeren, naar buiten treden, gestalte aannemen.

Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten” Job 18 vers 17 Statenvertaling (Job 18:17). Zo wordt over het lot van Job beschikt. De opzet van de duis­ternis treedt hier duidelijk aan de dag: de mens, de mens Gods moet gevoerd worden in de vergetelheid, in de naam­loosheid. In de Schrift staat of valt alles met gedachte­nis. Het is een grondstructuur van het zijn. De mens is er, omdat God aan hem denkt. Daar leeft hij van, van het geden­ken Gods. Waar het gedenken Gods ophoudt, daar is de dood. Dan is men vergeten, uit het hart, als een dode. Want in de dood is geen gedenken.

Gods laatste wapen is ontferming

Maar God heeft een weg gebaand om te blijven gedenken. Tot over het graf, voorgoed zijt Gij ons met uw tederheid nabij. Die tederheid is Bildad vreemd. Vrome geesten zijn hard. Maar Gods laatste wapen is ontferming. In God is een diepe bodem van tederheid.

Gedachtenis is datgene in een mens wat onuitwisbaar aanwezig is. Het is het beeld Gods in de mens. Wanneer iemands gedachtenis vergaat, dan betekent dit: nimmer kreeg in die mens het beeld Gods een kans. Een onpeilbaar stuk tragiek. Hier raken we aan de grenzen van ons denken. Kan het onuit­wisbare in een mens worden uitgewist? Kan een mens zo ver­vreemd raken, zo ontluisterd, dat het beeld Gods in hem on­vindbaar is geworden?

Job roert dit punt aan, meteen in de aanhef van hoofdstuk 19, wanneer hij de vraag stelt: “Hoelang nog zult gij mijn ziel grieven en mij met woorden verbrijzelen?” Dit laatste woord betekent in feite: tot molm maken. Dat is hetgeen Job heel diep ervaart als de tactiek van de verderver: het doel is dat straks de hele wezensstructuur van deze knecht des Heren als een vermolmde boom in elkaar zal storten.

De identiteit van de mens moet tot molm worden, zodat nie­mand meer kan zeggen: dit is de mens. Zodat die mens niet meer zal kunnen verklaren: ik ben. Bij Jezus zien we die confrontatie zich toespitsen: juist op het moment dat Hij de uitspraak poneert: “Eer Abraham was, ben Ik” Johannes 8 vers 58 (Joh. 08:58, letterlijk: Ik ben), gaat de agressie op Hem losbreken, want dan staat er meteen: “Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen” Johannes 8 vers 59 (Joh. 08:59) .

Daar wordt het verzet vanuit de onzienlijke wereld openbaar, het verzet dat zich speciaal richt tegen de mens Gods die weet wie hij is, de mens Gods die de moed heeft om rustig, vanuit een in de Vader verankerde geest, te kennen te geven: ik ben.

De duisternis verwekt gedachten van verwerping

Zo bemerken we dat speciaal de mens Gods het mikpunt is, en in het bijzonder is het zijn identiteit die door de mangel gaat. Hoe vaak lijden juist kinderen Gods onder gevoelens van minderwaardigheid, onder gedachten van verwerping. Dan is het goed te onderkennen wat daarachter zit. Het doel van de boze is: molm.

Zijn oogmerk is: geen identiteit. Zoals het was voordat het scheppingswoord van God structuur aanbracht: de aarde nu was woest en ledig, letterlijk: ordeloos en vormeloos, een amorfe massa, daar verlangt de duisternis naar terug. Molm kan men gemakkelijk onder de duim houden; molm heeft weinig weerstandsvermogen, het heeft geen structuur en geen be­stand. Het valt uiteen door gebrek aan innerlijke samenhang.  De mens Gods moet opgelost worden, verdund tot schim, verijld tot damp. Opdat niemand meer zal kunnen zeggen: daar is iemand.

“Heb ik dan werkelijk gedwaald, woont de dwaling bij mij?” Job 19 vers 4 (Job 19:04), zo vraagt Job vertwijfeld. Mijn dwaling zal bij mij vernachten, zegt de Statenvertaling en een andere weergave leest: Als ik nu werkelijk eens ontspoord zou zijn, zou mijn ontsporing dan bij mij verblijven? Job vraagt zich af: blijf ik dan dwalen tot mijn dood, zal ik dan in mijn verdooldheid sterven? Kom ik dan nooit meer uit dit labyrint, uit dit donkere bos, tot de nacht valt, de paden onvindbaar, geen weg terug, en dan maar vernachten in dat sombere bos, de donkere nacht, de laatste nacht, waar geen dag meer op volgt, waar geen roepen meer helpt, want allen zijn allang naar huis gegaan, alleen de dwaling is nog bij mij.

Is een ontsporing levenslang? Want als verdooldheid bij de mens vernacht, hoe zal hij ooit nog op het spoor komen van wie hij is? Zal dan voor immer gaan teloor het oerbeeld dat van God uit in zijn wezen lag?

“Erkent toch, dat God mij onrecht gedaan heeft (eigenlijk staat er: dat de Godheid het voor mij krom heeft gemaakt) en zijn net over mij heeft heengeworpen. Zie, ik schreeuw: Geweld! Maar ik krijg geen antwoord” Job 19 vers 6 en 7 (Job 19:06-07). Precies zo verging het de profeet Habakuk.

“Mijn weg (eigenlijk: mijn pad) heeft Hij toe gemuurd, zodat ik niet verder kan”, een typerende uitdrukking voor de zan­ger van de Klaagliederen, die tot tweemaal toe ditzelfde woord gebruikt: Hij heeft mij toe gemuurd, Hij heeft mijn we­gen toe gemuurd met steenblokken, mijn voetpaden krom gemaakt Klaagliederen 3 vers 7 en 9 (Klaagl. 03:07 en Klaagl. 03:09). Job denkt in dezelfde beelden: krom ma­ken en toemuren, om aan te geven wat hem in de geest over­komt; hij kan niet verder, zegt hij, hij kan niet doortrek­ken, niet overtrekken, staat er in feite. Wat zal een mens doen als zijn geest zit klemgezet?

En als hij dan ook nog denkt dat de Godheid daar de oorzaak van is? Want wie heeft er belang bij, te kunnen vaststellen: ziezo, daar zit nu een toe gemuurd mens? Mijn eer heeft Hij mij ontroofd; mijn heerlijkheid, staat er, heeft Hij van mijn afgestroopt; hetzelfde woord geeft aan hoe de broers van Jozef afstroopten, en hoe de Filistijnen Saul zijn wa­penrusting afstroopten: telkens een totale ontluistering.

Wat blijft er van een mens over als zijn heerlijkheid wordt afgerukt? De kroon heeft Hij van mijn hoofd weggenomen, zo moet Job verzuchten.

Het oerbeeld van de mens onder vuur

Wat is heerlijkheid? Vanuit de grondbetekenis verstaan we daaronder: gewicht; Wat is een mens zonder heerlijkheid? Het gewicht van een mens, dat is het beeld dat God in die mens, heel individueel, heel uniek, gelegd heeft. Zo heeft elk mens van huis uit, dat is: van God uit, zijn persoon­lijk gewicht, zijn verborgen wezensbeeld, zijn door de Mees­ter bedachte en bedoelde oer gestalte. Wie dat afstroopt, wat houdt hij over? Kan men zeggen: we nemen de heerlijk­heid weg en houden de mens over? Als iemand een vogel kort­wiekt, houdt hij dan een vogel over? Als de kroon wordt weg­genomen, houdt men dan de koning over?

Het wordt ons duidelijk, hoe diep deze bedreiging gaat. Het beeld Gods, het oerbeeld van de mens, staat onder vuur. Hij heeft mij rondom afgebroken, zo moet Job het uitroepen.

In vers 11 gaat de zwaar geteisterde knecht over op militai­re beelden: de legerscharen rukken aan, een belegeringsdam wordt tegen hem opgeworpen, om op deze wijze met behulp van stormrammen en katapulten de stad onder de voet te kunnen lopen. En wat is het doel van al die soldaten en dat complete geschut? Het is allemaal gericht tegen ‘mijn tent’ zegt Job. Een hele legermacht trekt op om de tent van de recht­vaardige te bestormen. Als men dit voor zich ziet, wordt men herinnerd aan de manier waarop Jezus gearresteerd werd, namelijk door een grote schare soldaten met zwaarden en stokken. Maar dan gaan onze gedachten nog verder en we be­ginnen te beseffen, welk een grootscheepse troepenmacht in de onzienlijke wereld gemobiliseerd werd tegen deze ene mens Gods, Job, en later tegen die ene volmaakte mens, Jezus. (wordt vervolgd).

1984.02 nr. 245

Levend geloof 1984.02 nr. 245

Alleen het beste is goed genoeg door Gert Jan Doornink

In ons dagelijks leven vinden wij het vanzelfsprekend dat wij streven naar het beste. Wij willen het beste voor onszelf en onze kinderen. Als we niet afgeremd worden door beperkte mogelijkheden, bijvoorbeeld op het financiële vlak, is ons devies: alleen het beste is goed genoeg! Wij willen waar voor ons geld en nemen met inferieure kwaliteit geen genoegen. Als wij iets gekocht hebben en het blijkt niet goed te zijn, brengen wij het terug en laten het, eventueel door middel van het garantiebewijs, vervangen of vragen ons geld terug. In deze wereld zijn we op onze qui vive dat we er niet onderdoor gaan. We willen ten koste van alles ons handhaven en zo mogelijk onze maatschappelijke positie verbeteren, zodat we meer ‘leefmogelijkheden’ krijgen en het leven aangenamer wordt. In elk opzicht streven wij naar het optimaal bereikbare.

Wat zou het eigenlijk even vanzelfsprekend moeten zijn dat we dat in geestelijk opzicht ook deden. Toch zijn er velen die wat dat betreft met een ‘inferieure kwaliteit’ genoegen nemen. Ja maar, dat mag je toch zo maar niet gaan vergelijken, zal iemand opmerken. Het geestelijke is toch heel iets anders dan het natuurlijke. Inderdaad, maar wie ook maar even na wil denken, zal moeten erkennen dat het primair juist gaat om het geestelijke! Het natuurlijke, zichtbare leven is tijdelijk; het geestelijke, onzichtbare leven is eeuwig En het laatste is daarom het allerbelangrijkste. En als het geestelijke leven goed is, heeft dat bovendien een positieve uitwerking in het natuurlijke leven.

Hoe hebben wij nu een goed geestelijk leven? Door te geloven in Jezus, de Zoon van de levende God! Maar dan wel op de juiste wijze! Dat wil zeggen: Hem aanvaarden en volgen op de wijze zoals in de schrift over Hem geschreven staat. Dat houdt in geloven in Hem maar óók in de boodschap die Hij bracht. Die twee horen onlosmakelijk bij elkaar. Daarbij moeten we bedenken dat Zijn boodschap een radicale boodschap is en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Hij sloot geen kompromis met de satan, maar ontmaskerde en overwon hem. “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon gesteld en zo over hen gezegevierd” Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15).

Jezus bracht de boodschap van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie) door woord en daad tot openbaring. Hij kwam als een volmaakt geschenk uit de hemel, omdat God de wereld – Zijn schepping – zo lief had dat Hij het allerliefste wat Hij bezat – Zijn eniggeboren Zoon – naar deze wereld zond, om de werken van satan te verbreken 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Voor God was alleen het beste goed genoeg!

De boodschap met garantie

Als wij dit weten, en iedereen die Jezus werkelijk heeft aanvaard weet dit, zullen wij dan ook niet van het principe uitgaan dat alleen het beste goed genoeg is? Dat betekent dat wij ons geheel zullen inzetten om de beste boodschap die er is uit te dragen. Dat is de boodschap van het volle evangelie. De boodschap die laat zien waarom het gaat en daarom scheiding en duidelijkheid aanbrengt in de wirwar van boodschappen die er gebracht worden. Het is de boodschap aan wie God een ‘garantiecertificaat’ verbindt, omdat zij in overeenstemming is met Zijn wil. Want Hij wil niet dat er een andere boodschap gebracht wordt dan zoals die door Zijn Zoon werd gebracht. Hij wil niet dat de uitleg van Zijn Woord gebracht wordt, zonder dat men gedoopt en vervuld is met de Heilige Geest. Want alleen door de Heilige Geest krijgen we kennis en inzicht in Zijn Woord op de juiste wijze. Dan gaan we Gods Woord geestelijk verstaan. Zonder de Htilige Geest kunnen we Gods Woord niet geestelijk interpreteren en het gevolg is dat we dan verkeerde geesten de gelegenheid geven te infiltreren. Dan wordt Gods Woord tot een karikatuur en krachteloos gemaakt.

In deze eindtijd zullen we onze geestelijke ogen wagenwijd open moeten hebben om niet op een dwaalspoor gebracht te worden. Het is zo verleidelijk om toch wat water in de wijn te doen, om toch kompromissen aan te gaan met hen die de volle boodschap afwijzen. De waarachtige gelovige staat echter pal voor de boodschap zoals God die heeft bedoeld. Niet vanuit een star standpunt van: “Ik heb gelijk en de ander ongelijk”, maar wel omdat hij, door Gods Geest geïnspireerd, weet dat dit dé boodschap is die de mens die er op ingaat, werkelijk vrijmaakt uit de macht van satan, die hem losmaakt van natuurlijke, aardsgerichte leringen Deze leringen brengen de mens geestelijk niet verder maar op een dwaalspoor. Zij veroorzaken ook dat nooit de volkomenheid in Jezus bereikt kan worden, terwijl dat juist Gods doel is met al Zijn kinderen. Jezus sprak immers: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48) .

Voor elke waarachtige volgeling van Jezus is het daarom glashelder dat we ten aanzien van de geestelijke dingen net zo behoren te handelen dat ten aanzien van de natuurlijke dingen. En dat houdt in dat ons geloofsleven dagelijks funktioneert onder het motto: alleen het beste is goed genoeg! Dat is de spil waar alles om draait, want we zijn geroepen het volle licht in de duisternis van deze wereld te laten schijnen. Alleen het allerbeste is goed genoeg!         

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

Broeder en zuster J. en R.R. te Waterloo, Canada, schrijven: “Hartelijk be­dankt voor uw brief en de toezending van de lektuur. Mijn vrouw en ik zijn ‘se­niors’ ( a little over seventy). Al sinds 1952 in Canada. We hebben 10 kinde­ren die nu allen getrouwd zijn. De meesten behoren bij de (gereformeerde) Chr. Ref. Church, waar wij ook in grootgebracht zijn. Sinds onze emigratie zijn we vier keer teruggeweest in Nederland. (We woonden in Friesland). Buiten familiebezoeken hebben we des­tijds twee keer een meeting meegemaakt op ‘Beukenstein’. en volle evangelie samen­komsten in Leeuwarden, ‘Urk en Sneek bezocht. Broeder Hendrikse uit Emmeloord kent ons wel wat persoon­lijk.

In 1968 zijn wij gedoopt, terwijl we beiden ook de doop in de Heilige Geest ervaren, waarvoor we erg dankbaar zijn. We zijn ook dankbaar dat enkele van on­ze kinderen anders beginnen te denken en ook deze weg gaan. Onze waterdoop in 1968 (met anderen) heeft heel wat beroering gebracht toen en veel strijd. En die is er nog, zeer zeker. We behoren tot de volle evangelie gemeente in Listowel, waarvan broeder H. Hazelaar de voor­ganger is. Het is een kleine groep en we moeten hier in Canada nog al wat reizen met de auto en dat brengt vooral in de wineter nog wel eens moeilijkheden met zich mee. Ongeveer de helft van onze kinderen (de jongsten) ken­nen geen Nederlands. We moe­ten hier verder in het En­gels. Wij zijn heel dankbaar voor de lektuur uit Neder­land en “Levend Geloof” vin­den we een fijn blad. De eenvoudige opzet, maar voor­al de duidelijke onvervalste volle evangelie boodschap, zonder veel geargumenteer en gedebateer, trekt ons aan. God zegene uw werk rijke­lijk”.

“Levend Geloof” ook in Suriname tot zegen

Zuster L. W. R. te Breda, gaf enkele geschenkabonne­menten op en schreef onder andere: “Fijn dat “Levend Geloof” zoveel zegen mag verspreiden. Iets om gewel­dig dankbaar voor te zijn! Zo is “Levend Geloof” ook in Suriname tot grote zegen. Mijn vriendin schreef me dat dat ze het altijd doorgeeft aan andere vrienden van mij daar. Zo is één abonnement een zegen voor meerderen”.

Verblijd u ten allen tijde…

Zuster L. D. te Kortijk (B.) zond haar abonnementsgeld en extra bijdrage per brief en schreef: “Gods rijke ze­gen voor allen die zich in­zetten om “Levend Geloof” samen te stellen. Ik lees toch zo graag dit boekje en het helpt mij Gods Woord beter te verstaan en er een goed inzicht in te krijgen. Tot mijn vreugde mocht ik op een bijbelcursus in Meppel, Nico Goverts ontmoeten. Ik geloof dat hij ‘Gods hu­morist’ is. Van mij mag er best een tikkeltje humor bij, de Bijbel hoeft ook niet saai te zijn. Verblijd u te allen tijde, zegt Paulus”.

Visie op Gods beeld

Zuster D.B. O.M. te Sas van Gent gaf een geschenk­abonnement op en schreef: “Iedere keer weer zijn er weer opmerkingen en artike­ len in “Levend Geloof” die mij weer een nieuwe visie op Gods beeld en karakter geven. En dat is een rijk bezit, vooral daar ik jong in mijn christenzijn ben”.

“De volledige mens”

Zuster H. W. B. te Dieren verzocht ons toezending van vijf exemplaren van de bro­chure “De volledige mens” (over geest, ziel en li­chaam) en schreef onder an­dere: “Het is een geweldige duidelijke beschrijving. Ik heb er veel aan gehad. Is deze brochure ook in het Engels verkrijgbaar? Dan graag een exemplaar in de Engelse taal. Ik heb name­lijk een Engelse schoon­zoon” .

(“De volledige mens” is nog niet in het Engels ver­krijgbaar. De Duitse uitga­ve is in bewerking. -red.)

Van geschenkabonnement naar gewoon abonnement

Zuster T. d. W. te Rijswijk Z.H.), schrijft: “Het af­gelopen jaar heb ik enorm genoten van (het geschenk­abonnement op uw blad “Le­vend Geloof”. De inhoud was erg fijn. Zelf ben ik ge­handicapt en als de strijd wel eens even wat moeilijk was, dan waren daar fijne stukjes uit “Levend Geloof” die mij, door middel van het Woord van God, bemoedigden en opbouwden. Juist omdat het blad zo eenvoudig en op­bouwend is, wil ik dit jaar zelf een abonnement nemen op het blad “Levénd Geloof”. Ik hoop dat het blad zal groei­en in aantal abonnees en bo­vendien dat velen door mid­del van dit blad de Heer mo­gen vinden. Want de Heer heeft al veel in mijn leven gedaan. Hem zij alleen lof en eer daarvoor!”

Nieuw licht op de Drieeenheid (bij) door redactie

In een apart artikel gaan wij in op de verschillende reakties die wij ontvingen naar aanleiding van het ar­tikel “Nieuw licht op de drieëenheid” van Wim te Dorsthorst in het december­nummer. Het is tevens be­doeld als ‘algemeen ant­woord’ op de verschillende vragen en opmerkingen over dit onderwerp.      -red.

 

Nieuw licht op de Drieeenheid door Gert Jan Doornink

Het artikel “Nieuw licht op de drieëenheid van Wim te Dorsthorst in “Levend Ge­loof” nr. 243, heeft grote aandacht getrokken. De ongecompliseerde wijze waarop broeder Te Dorsthorst dit onderwerp behandelde, heeft velen aan het denken gezet. En dat was ook de bedoeling, evenals dat trouwens met al­le artikelen het geval be­hoort te zijn. Niemand be­hoeft klakkeloos alles te accepteren wat wij schrijven.

Wie echter de boodschap van het Koninkrijk Gods, zoals Jezus die bracht en later de apostelen, heeft aan­vaard, zal steeds weer op­nieuw bereid zijn zichzelf te korrigeren. We behoren immers geestelijk te groei­en, totdat de volkomenheid van Christus in ons ten volle gestalte heeft gekre­gen. En geestelijke groei gaat gepaard met het afleg­gen van verkeerde (dode) leerstellingen en gebonden­heden en het aanvaarden van alles wat God ons door Zijn Woord en Geest wil openba­ren.

Dat geldt ook ten aanzien van de ‘drieëenheid’, een woord dat, zoals broeder Te Dorsthorst terecht op­merkte, niet in de Bijbel voorkomt. Toen Jezus op

aarde was heeft Hij nooit over deze ‘drieëenheid’ ge­sproken. Wel over de eenheid die Hij had met de Va­der. Maar Jezus zei nooit: wij zijn drie persoonlijkheden in de onzichtbare we­reld. Ook in de eerste eeu­wen van het Christendom was dit niet het geval. Pas toen keizer Constantijn op de troon kwam en het chris­tendom van een ‘vervolgde godsdienst’, een ‘aanvaarde godsdienst’ werd, dat wil zeggen de officiële staats­godsdienst, werd ook de belijdenis van de Goddelijke drieëenheid vastgelegd.

Door alle eeuwen heen, tot in onze dagen toe, is hier­over veel strijd en ver­schil van inzicht geweest. Het was of is dan ook in geen geval de bedoeling dit tot een discussiestuk in ons blad te maken, maar wel willen wij opmerken dat een leerstelling, die op zich­zelf misschien nog zo juist kan zijn, die niet gefun­deerd is in een persoonlijk geloof in Jezus Christus, voor God en voor onszelf geen enkele waarde heeft. Het gaat om het aanvaarden en volgen van Jezus.

En dat laatste is alleen mogelijk als we bereid zijn Jezus als voorbeeld te nemen 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). En hoe kun­nen we Jezus werkelijk volgen als we niet geloven dat Jezus mens was toen Hij op aarde was. Hij werd in alles de mensen gelijk met uitzon­dering van de zonde. Jezus was daarom ook de eerste volkomen mens. Hij was de afstraling van Gods heer­lijkheid en de afdruk van Gods wezen, zegt Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Paulus zegt dat Hij de eersteling was onder ve­le broederen.

Toen Jezus op aarde was kwam Hij ook aan de verzoe­kingen uit het rijk der duisternis bloot te staan (denk aan de verzoeking in de woestijn). Ook Hij moest gehoorzaamheid leren Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08). Juist omdat Hij de opdracht van Zijn hemelse Vader, namelijk het volkomen menszijn, tot het einde toe nakwam, kon Hij de ver­lossing van de mensheid be­werkstelligen. Als Jezus God zelf was geweest, zou dat betekent hebben dat God zelf aan het kruis had gehangen en de hemel leeg was geweest.

Dan zou de Zoon van God cok niet gezegd kunnen hebben: J Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest” Lucas 23 vers 46 (Luc. 23:46).’

Omdat Jezus de eerste vol­komen Mens was en wij, die in Hem geloven, geroepen zijn in Zijn voetstappen te treden, zal ook die volko­menheid in ons meer en meer gestalte gaan krijgen. En dat is Gods wil voor ieder kind van God. We zijn immers evenals de Zoon van God be­stemd om als zonen Gods geopenbaard te worden. Het on­derschrijven van de leer­stelling over de drieëenheid, zoals de ‘officiële kerk, die leert is daarom niet voldoende als daaraan geen persoonlijk geloof in Jezus (“Niemand komt tot de Vader dan door Mij…”) ten grondslag ligt, anders komt er geen Goddelijk léven te voorschijn.

Hoe overigens een leerstel­ling  als die over de drieëenheid zelfs misbruikt kan worden door de satan bleek in 1553 toen Michaël Servet in Genève op de brandstapel terechtkwam, om­dat hij anders dacht over de drieëenheid.

Tenslotte: er zijn natuur­lijk in het Nieuwe Testa­ment vele teksten aan te wijzen die van een duidelij­ke samenhang tussen Vader, Zoon en Heilige Geest spre­ken. Maar dat kwam ook in het artikel van Wim te Dorsthorst duidelijk naar voren en zijn slotconclusie was dan ook “dat wij deel hebben aan de éénheid: Va­der – Zoon (Hij het hoofd – wij het lichaam) en de Heili­ge Geest, wij staan er niet buiten, maar ‘in Hem zijnde’ staan wij er middenin!” En ieder rechtgeaard christen zal deze conclusie kunnen onderschrijven, want daar gaat het uiteindelijk om!

 

Samenkomst in Brugge door redactie

Onze lezers en lezeressen in West- Vlaanderen attenderen wij op de samenkomsten van de volle evangelie gemeente te Brugge. Deze nog jonge gemeente is in november 1982 gestart met bijbelstudie- en bidstondavonden en houdt sinds een jaar ook samenkomsten op zondagmorgen (voorlopig eenmaal per 14 dagen). Voor inlichtingen kunt u zich in verbinding stellen met br. D. C. Beuzekom

De profeet Zacharia

In dit nummer treft u het eers te artikel aan van een nieuwe vervolgserie geschreven door onze mederedakteur Nico Goverts. Het onderwerp is “De profeet Zacharia”. Het zal ongetwijfeld, evenals de vorige onderwerpen van zijn hand, weer veel geestelijk voedsel verschaffen.

 

 

Waarom het Woord vlees is geworden door Jan W. Companjen

 

“Het woord is vlees gewor­den en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid” Johannes 1 vers 14 (Joh. 01:14).

Gods scheppingsplan was zeer goed

Door het Woord Gods werd de wereld en het ganse heel­al geschapen. Toen was het: “En God zeide: ‘Er zij licht’; en er was licht. En God zag dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis” Genesis 1 vers 3 en 4 (Gen. 01:03-04). Zo schiep God door Zijn Woord, door Zijn spreken, de gehele schep­ping. Het uitspansel, het gevogelte , de zeedieren , bo­men en planten en al het ge­dierte van de aarde. En God zag dat zijn schepping goed was. Toen zei God: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld en onze gelijkenis en dat zij heerschappij heb­ben over de vissen, het ge­vogelte, over het vee en over de gehele aarde”. En God schiep deze mens naar Zijn beeld om de aarde te vervullen, (vruchtbaar te zijn en alles te volmaken) en heerschappij te hebben over al het geschapene. En God zag dat wat Hij gescha­pen had zeer goed was.

Het zal u niet ontgaan zijn dat het plan Gods betref­fende de schepping en het doel van de mens daarin zeer goed was. De mens kon het plan Gods met de wereld en het heelal uitvoeren en volmaken. Dat plan Gods is ook nu nog, steeds van kracht. Gods spreken en handelen was voor toen en is voor nu. Door het Woord Gods zijn alle dingen geschapen, het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Om det geweldige goed te kun­nen begrijpen is het woord vlees geworden. In Kolossenzen 1 vers 15 tot en met 20 (Kol. 01:15-20) lezen wij dat Christus het beeld is van de onzicht­bare God (God is Geest). Christus is verheven boven de ganse schepping, in Hem zijn alle dingen gescha­pen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heer­schappijen, hetzij overhe­den, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem; en Hij is het Hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is haar oorsprong, de eerste die van de dood is opge­staan, zodat Hij in alle op­zichten de eerste in rangor­de is. God wilde bij Hem volledig intrek nemen en door Hem verzoening bren­gen tussen al het geschape­ne en zichzelf. God heeft door Hem, door zijn bloedi­ge kruisdood, vrede geslo­ten met alle wezens, ja alle dingen, in de hemel en op de aarde.

Bij de opstanding heeft Christus de gehele schep­ping naar haar oorsprong terug gebracht en weer met God verzoend. Dat was een nieuw begin met een nieuw volk van God, dat door één Geest, Gods Geest, tot zijn lichaam wordt gemaakt. Die Geest zal dat volk leiden tot de volle waarheid. Daar­toe is het Woord vlees ge­worden en heeft het onder ons gewoond. God gaf als het ware Zijn Woord, Zijn wezen, gestalte in Christus Jezus. Dat is nog al wat, nietwaar? En dan te weten dat wij door Zijn Geest weer in Hem opgenomen zijn en zo tot Zijn Lichaam zijn ge­formeerd, dan spring je op van vreugde, omdat je dan gaat zien dat je niet uit de aarde, zie Genesis 2 vers 8 (Gen. 02:08) en voor gedierte en vogels, Genesis 2 vers 19 (Gen. 02:19), niet uit de wil van het vlees of van een man, maar dat je uit de hemel, uit God geboren bent.

Waarom is alles in beweging

Wat moet je dan zeggen van de wereld om ons heen met haar 2000 jaar Christendom, met al haar wreedheid en ellende? Voorwaar, broeders en zusters, ik zeg u dat reeds alles in gereedheid is en wordt gebracht om terug te keren naar een voort­gang in het scheppingsgebeuren onder de leiding van Gods Geest, die ons gege­ven is in het Hoofd van de gemeente, onze Heer en Hei­land Jezus Christus. De ge­meente zal als een wolkko­lom zijn en God zal met Zijn Geest daaruit spreken. Wij zullen opgroeien naar het zoonschap en leren zien en verstaan dat Jezus ook nu, ons alles wil openbaren. De toekomst zal Hij ons ver­kondigen. Maar ook zullen onze gebondenheden, onze engheid, en onze geneigd­heid om niet alleen over het geschapene (zoals de bedoeling van de Schepper is), maar ook over onze me­demens te heersen, aan de kaak moeten worden gesteld. Het is daarom dan ook voor ons als eindgemeente van het allergrootste belang dat wij in Christus zijn. Met Hem zijn wij op de goede en hoge weg. Dan beoordelen wij niemand meer naar het vlees, maar zijn wij er op ingesteld, en leven wij in de verwachting, dat wij als zonen Gods geopenbaard gaan worden.

Wij zijn daarvoor op Zijn leerschool en Hij zal ons Zijn weg openbaren. Op die weg zullen wij door Zijn Geest aan Hem gelijkvormig worden. Niet door kracht of menselijke heerschappij, door geweld, lichamelijk of geestelijk, maar door Zijn Geest zal dat geschieden. Wij leven om die reden dan ook momenteel in een wereld waar alles in beweging is. De mens wordt wakker ge­schud. Want God heeft niet alleen de Here opgewekt, Hij zal ook ons opwekken door Zijn kracht 1 Korinthe 6 vers 14 (1 Kor. 06:14).

We leven daartoe in een tijd dat de mens leert zelfstandig te denken. Dat gaat gepaard met zorg en ontevredenheid bij de jongeren. Iedereen voelt aan, het moet anders want het gaat verkeerd. Door gebrek aan Goddelijk inzicht en Goddelijke wijs­heid, maar ook door gebrek­kige verkondiging van dat­gene wat ons reeds is ge­openbaard, blijft de wereld in het duister. Een ieder reageert anders, er is ner­gens meer eensgezindheid. Men wil anders, maar men weet niet hoe. De geest van verwerping viert hoogtij. Niet alleen ten opzichte van de mens persoonlijk, maar ook (let daar eens op!) ten opzichte van de medemens. Onder andere worden pu­blieke personen steeds meer onder de loupe genomen. Niet om te zien wat voor goede dingen ze bezitten, maar wat voor kwade. Onze­delijk gedrag en financiële misdragingen hebben daarbij de hoogste puntenwaarde­ring. Alles wordt grijs ge­maakt. Maar het zal blijken dat het een goede grondkleur is om op verder te werken. Wij zullen de uitda­ging aan moeten pakken en er vanuit durven te gaan dat wij met Christus meer dan overwinnaar kunnen zijn, nu en in toenemende mate in de toekomst.

De Geest des Heren zal steeds krachtiger gaan wer­ken in Zijn lichaam, de ge­meente. Dan zullen wij zien dat het gaat om vredestich­ters. Dat het gaat om hen die een geest van zachtmoe­digheid bezitten en een eind willen maken aan ge­weld en heerschappij. Het zal zijn een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar- gediend wordt en waar ge­rechtigheid is.

Waarom zelfkennis noodzakelijk is

Hiervoor haalde ik reeds aan dat de geest van ver­werping hoogtij viert. In de wereld, waar de mens niets meer heeft of verstaat van goddelijke roeping, heeft de mens zichzelf’ al gedegra­deerd tot een normaal zoog­dier, die zichzelf niet moet en mag verhogen tot iets wat boven het normale na tuurliike leven uitgaat. In de Gemeente van Jezus Christus wordt gelukkig steeds meer gezien dat juist die geest je er helemaal on­der kan houden, zodat je niet tot groeien en bloeien in staat bent. De aldus ge­bonden mens komt dan in zijn Geestelijk leven niet verder dan de belijdenis: ik ben en blijf een zondaar, het is vallen en opstaan, ik ben niets en wordt niets, herstel is voor mij niet mo­gelijk en ik blijf maar met die lastige kinderen zitten, die krijg ik toch niet in het gareel… Zij zijn het ook die niet alleen van zichzelf zeggen: het is niets en het wordt, niets, maar zij zeg­gen ook vaak ten opzichte van hun medegelovigen: waar is hun God, bij die of die gebeurt er ook niets. Zij zijn zich niet bewust dat zij door een geest van ver­werping gebonden zijn, dat zij zich slechts voelen als een stofje aan de weeg schaal en dat zij voortdu­rend onder de dwingelandij van de vijand staan.

Het is echter, broeders en zusters, een even keiharde waarheid dat de mens, ook vele gelovigen, zijn mede­mens verwerpt. Dan hoor je: hij of zij is niets en wordt ook nooit wat. Hij kan niets en is helemaal anders gericht dan ik, nee het is helemaal geen figuur om daarmee op te trekken naar een nieuwe toekomst. En dat alles ten opzichte van medegelovigen vaak al­leen om het feit dat die an­der met iets bezig is (onder andere zending, arbeid on­der vreemdelingen en/of het dienen van de mede­mens, kortom het laten funktioneren van de Geestelijke gaven in de gemeen­te) waar je, als verwerper van de medemens niet aan toekomt.

Het is daarom juist nu in deze tijd zo belangrijk dat wij verlangen naar meer kennis omtrent onszelf. Dat andere, van de medemens, zit daar onlosmakelijk aan vast omdat wij die even lief moeten hebben als ons­zelf. Zelfkennis, in hoeverre we door Gods Geest geleid worden, is daarom noodza­kelijk om te komen tot her­stel van de mens en de schepping. Hij wil ons daarbij helpen en Hij zal ons daartoe leiden door Zijn Geest, opdat wij zullen le­ren verstaan wie wij zijn als kroon der schepping. En dat alles tot verheerlijking van Zijn Naam en tot vol­tooiing van Zijn schepping.

Heer, Gij zijt het Woord van leven,

Uw getuigenis is groot.

Ja U hebt aan ons gegeven:

Eeuwig leven uit de dood.

Door geloof zijn wij recht­vaardig;

werken gaf Gij om te doen.

Als Gods priesters zijn wij waardig,

Om Uw wil, o God, te doen.

 

Zendingsfonds door redactie

In het decembernummer publiceerden wij een eerste aankondiging over ons ‘zendingsfonds’. Het betreft “Levend Geloof” publikaties in andere talen. Uit het fonds worden de aanloopkosten betaald. Naast de openingsgift van / 500,- die wij reeds vermeldden, ontvingen wij nog verschillende giften voor dit doel, waarvoor uiteraard heel veel dank. In één van onze volgende nummers volgen nadere bijzonderheden over onze plannen.

 

Verwerping (gedicht) door Piet Snaphaan

Gevoelens van verwerping,

Tekort geschoten zijn,

Er toch niet bij te horen.

Dat houdt de mens steeds klein.

 

Zo kan hij zijn gebonden,

Gebonden door een macht,

Onzichtbaar in zijn wezen,

Toch is ’t een duistere kracht.

 

Gevoel van angst en twijfel,

Van minderwaardigheid,

Men zwijgt in alle talen.

Steeds door onzekerheid.

 

’t Zijn geesten uit de afgrond.

Zij hebben maar één doel,

De mens steeds te kleineren.

Te leven door gevoel.

 

Steeds negatief te denken.

De geest krijgt geen gezag.

De ziel heeft het voor ’t zeggen,

Gevangen door ’t beklag.

 

Toch is het niet de boze.

Die hier heeft ’t laatste woord,

Op Golgotha werd Jezus,

Voor ieder mens doorboord.

 

Daar heeft Hij alle machten.

Aan ’t kruis ten toon gesteld,

Niet één heeft er nog rechten,

Hij heeft ze neergeveld.

 

Alleen door dat t’ aanvaarden,

’t Eist wel geloof en strijd.

Doch ’t leidt tot overwinning,

Er is hoop ten allen tijd.

 

De profeet Zacharia door Nico Goverts

Het gezicht in de nacht

“Deze nacht heb ik een gezicht gehad” Zacharia 1 vers 8 (Zach. 01:08). Hoe is het mogelijk, in de nacht een gezicht te hebben? Is dat denkbaar? Men kan natuurlijk oppervlakkig redeneren: des nachts heeft een mens meer tijd dan overdag, dus een logische zaak: de beste tijd om gezichten te ontvangen, is des nachts. Maar daarmee raken we niet de kern van de kwestie.

De nacht is de afwezigheid van licht. In het eerste scheppingsverhaal, waar de Here God namen gaat geven, horen we: En God riep de duisternis: nacht. Daar wordt een naam geroepen, een terrein afgebakend. Zo zijn er in de geschiedenis van de mensheid meer dan eens nachten. Soms valt de nacht over een land, over een volk; soms gaat de zon onder over een mensenleven. En hij bereikte een plaats waar hij bleef overnachten, omdat de zon ondergegaan was. Zo wordt ons verteld van de aartsvader Jakob. Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel een diepe slaap op Abram. En zie, hem overviel een angstwekkende, dikke duisternis.

De nacht hoort tot de ervaringswereld van de mens. Is er ooit een mens Gods geweest die er geen kennis van had? Arm is degene die geen ervaring heeft. Niet dat ervaring een mens spraakzaam maakt; de waarachtige rechtvaardige is niet praatziek als het gaat om wat hij doorleefd heeft; doch wanneer hij een woord spreekt, ligt er een onderwijzing in; wanneer hij zijn m ond opent, opent hij zijn hart.

Nacht: afwezigheid van licht, afwezigheid van werk. Er is een nacht waarin niemand werken kan. Het is gevaarlijk de ervaring uit te bannen uit het bestaan. Dan wordt de mens steriel, gestroomlijnd, op maat gesneden, zoals men boven bijbelscholen soms zou kunnen schrijven: Hier worden christenen afgericht.

Nacht: wat is nacht? Er is de nacht van de eenzaamheid, de nacht van het gemis. Het was er maar het is er niet meer. Of iemand was er maar is er nu niet meer. De deur viel dicht en je bevond je alleen. Of wat nog donkerder nacht kan zijn: iemand is er nog wel, in je huis, in je bestaan, maar trekt niet samen met je op; je leeft elk in een andere wereld. Je zou die ander willen meenemen naar je God, naar je thuis, maar het hart zit op slot en je stem komt niet over en er zijn geen woorden voor; je hand reikt niet ver genoeg in het duister van de nacht en al ben je samen onder één dak, als een schim glijdt de schaduw van de ander voorbij. Daar gaat je huisgenoot, een vreemde, en je hart gaat uit maar komt alleen terug.

Nacht: de moeder dacht haar kind te kennen, maar zijn ogen ontwijken de ogen van haar die hem gedragen heeft en geen woord kan er gewisseld worden zonder pijn. Nacht: is er een nacht voor God? Kinderen te hebben die des avonds niet thuiskomen; waar zouden ze zitten, hun hoofd op hol, hun gedachten op jacht, hun hart gehavend? Hoor ik nog geen sleutel in het slot, nog geen voetstap op de trap, waar zouden ze dolen in het donker?

De nacht van de ballingschap

Er is de nacht waarin alle mogelijkheden gesloten worden, een voor een. De nacht van de ballingschap, want we moeten niet vergeten: Zacharia is de gestalte die zich aftekent tegen de achtergrond van de Klaagliederen. De dodenklacht over de stad, eenzaam zit zij terneer, als een weduwe is zij geworden, bitter weent zij des nachts, niemand is er die haar troost.

Balling zijn vergeet je niet zo gauw; dat zet een stempel op je wezen, dat tekent je bestaan. Ik geloof dat wij er ons soms geen voorstelling van kunnen maken wat ballingschap is, althans velen van ons niet. Het is: de last van een verleden meedragen, gemiste kansen die nooit terugkeren, je roeping verspeeld, de dood over de stad die de vreugde zou zijn voor de ganse aarde.

En zo zijn ze teruggekomen, als mensen die de dodenklacht hebben gekend. Met hun stem nog gewend aan de klaagzang, zongen zij: we voelen ons als degenen die dromen. Maar ach, niet lang duurde de vreugde, toen hun gewonde ziel oog in oog stond met de puinhopen van wat eenmaal Sion was. Toen was hun hart als beken in het zuiderland, voor een ogenblik met water gevuld, maar o zo snel weer uitgedroogd. Ze waren wel teruggekeerd, maar er was een diepere terugkeer nodig. Daarom begint Zacharia zijn boek met de toonzetting: Keert om tot Mij, en Ik keer om tot u.

Wat is ballingschap?

Ballingschap is meer dan een periode, meer dan een fase in de historie, het is een ervaring. Een ervaring die een stempel zet op een mens en op een volk. Tekenen zien wij voor ons niet, geen profeet is er meer, niemand is er onder ons die weet tot hoelang. Zo wordt deze beleving verwoord in Psalm 74. Ervaring van godsverduistering.

Maar anderzijds ook: ervaring van verdieping: in de ballingschap wordt de mens teruggeworpen op het wezenlijke. Alleen de grondslagen blijven over. Wetsonderricht (torah, onderwijzing) is er niet meer; ook vinden haar profeten geen gezicht bij de Here, zo horen we in de Klaagliederen. Het is als in dagen van Eli: het woord des Heren is schaars geworden. Nu is het interessant dat er eigenlijk staat: het is kostbaar geworden. Wat zeldzaam is, wordt kostbaar en zo was het ook in het vreemde verre land gegaan: ze leerden een woord naar waarde te schatten, zoals iemand die nooit iets met de post krijgt en elke dag gaat de postbode zwijgend voorbij en als er dan na dagen en dagen eindelijk eens een brief komt, dan leest en herleest hij dat bericht want het is een teken van leven in een stille zandzee zonder eind, en hij bewaart en koestert die brief als een bijna uitgestorven vogelsoort.

Alle uiterlijke zaken vielen weg in de ballingschap: tempel, offerdienst, priesterschap. Men hield slechts twee punten over: het woord Gods en de sabbat. Het kan bijzonder heilzaam zijn wanneer in het bestaan van een mens de franje verdwijnt. Bij de ballingen, althans bij sommigen van hen, voltrok zich een toespitsing op de kernvragen: wie zijn we eigenlijk? Is er nog toekomst voor ons en kunnen wij ons enige voorstelling van die toekomst maken of is deze geheel en al verborgen? Men ging zich bezighouden met de oude verhalen van schepping, uittocht en intocht, en men vroeg zich af: kunnen we hieruit wellicht iets ontdekken van wat God misschien in gedachten zou kunnen hebben met betrekking tot de dagen die voor ons liggen?

We formuleren het met opzet zo, want ballingen spreken niet zo zelfverzekerd, ze zijn bang voor grote woorden en dat is op zich een gezonde zaak. Jezus sprak ook altijd uiterst bescheiden, ja verhuld over zichzelf. Hij zei nooit: Ik ben een koning, ik ben een overwinnaar, maar het liefst typeerde Hij zichzelf als de Zoon des mensen.

Hoe kunnen wij Zacharia verstaan?

Zacharia staat in deze traditie die voortkomt uit de ballingschap. De aloude geschiedenissen, de aloude wegen van God met zijn volk komen voor hem weer tot leven: zou het zo opnieuw kunnen gaan? Alleen tegen deze achtergrond kunnen we Zacharia verstaan. Motiefwoorden uit oude dagen worden door de profeet weer tot nieuw leven gebracht.

Ik geloof dat dit het gevaar is van veel bijbeluitleg in deze tijd: dat men bepaalde boeken probeert te verklaren, los van hun achtergrond. Veel publikaties over de eindtijd zijn losgelsagen van de wortels. Men neemt beelden uit Zacharia of uit Openbaring en men fantaseert er maar op los. Want wanneer er gezegd wordt: een berg brandend van vuur, dat is een atoombom, of sprinkhanen, dat zijn helikopters, dan is dat pure fantasie. En Petrus waarschuwt uitdrukkelijk: profetie laat geen eigenmachtige uitleg toe. Welnu, wat zijn deze voorbeelden anders dan eigenmachtige uitleg? Het is mijn overtuiging: wij mogen over het profetische woord niet fantaseren; daar is de Schrift te groots en te verheven voor. Alleen wie doordrenkt is met het denken van de Schriften, kan het wagen iets over het boek Openbaring te zeggen. Dan zal men eerst grondig vertrouwd moeten zijn met de hebreeuwse begrippen die de basis vormen van dat boek.

Evenzo is het gesteld met Zacharia: wij mogen hem nooit losmaken uit het kader van het geheel der Schrift waarin hij zijn plaats heeft. Sommigen hebben in Zacharia al de neutronenbom menen te vinden. Maar de toekomst van God of van de schepping hangt niet af van bepaalde technische uitvindingen die de mens al of niet doet. Dan zou Zacharia van ons moeten vernemen wat er met zijn woorden bedoeld zou zijn, want hij had immers nog geen woord voor ‘neutronenbom’. Maar de profeet moet niet bij ons in de leer; wij moeten bij hem in de leer.

In het Nieuwe Testament komen maar liefst 42 zinspelingen op de woorden van Zacharia voor; wel een bewijs hoe dit boek leefde in het denken van Jezus en van de eerste christenen. Van deze 42 heenwijzingen vinden we er achttien in het laatste bijbelboek.

Hier blijkt zonneklaar de diepe waarde die het Oude Testament voor ons heeft. Hier liggen de wortels: Jezus en de apostelen waren heel diep geworteld in de profeten. Daarom kunnen we zeggen: de meeste auteurs van het Nieuwe Testament schreven grieks maar dachten hebreeuws. Het boek Openbaring bijvoorbeeld is in wezen een hebreeuws boek. Daarom, wie het Oude

Testament verwaarloost of terijzde stelt, berooft zich van de gedachtenwereld waar het evangelie van Jezus uit opbloeit.

Trouwens, de naam ‘Oude Testament’ is pas vrij laat in zwang gekomen. Men sprak aanvankelijk over de Schriften. Of nog eerder over de Miqrah, dat is wat gelezen of eigenlijk geroepen wordt (want lezen geschiedde altijd hardop, het was ten diepste proklameren) .

De grondstructuur der schriften

Als Jezus de Schriften ter hand nam, dan vinden we bij Hem de oorspronkelijke driedeling: de wet van Mozes, de profeten en de psalmen Lucas 24 vers 45 (Luc. 24:45). Wat met wet vertaald wordt, torah, betekent eigenlijk onderwijzing; dus de Schrift begint met vijf boeken van onderwijzing. Direkt daarop aansluitend volgen in de henreeuwse canon de profeten, die men vanouds onderverdeelt in vroegere profeten (Jozua, Richteren, Samuël en Koningen) en latere profeten (Jesaja, Jeremia, Ezechiël en de twaalf kleine). Profetie is toegepaste onderwijzing. Daarna komt tenslotte het derde deel, dat aanvangt met de Psalmen en dat daarom in de genoemde tekst van Lukas samenvattend met ‘Psalmen’ aangeduid wordt; dit deel omvat voorts onder andere Spreuken, Job, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Daniël, met als laatste Kronieken. Dit derde deel wordt gewoonlijk genoemd: de Geschriften. Hier vernemen we de reaktie van de mens op de onderwijzing Gods; men zou kunnen zeggen: de bevinding, de ervaring. Bevinding is trouwens een bijbels begrip want de zanger in Psalm 46 getuigt: God is ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.

Deze drie delen geven de grondstruktuur der Schriften aan: onderwijzing, profetie, ervaring. Omstreeks het jaar 200 na Christus wordt de naam Oude Testament nog niet gebruikt. Uit die jaren dateert de Canon Nuratori, die een lijst van bijbelboeken bevat die in de kerk van Rome gelezen werden; één ding ontbreekt echter nog: de exacte naam voor de verzameling boeken, de naam die nodig is om de Schrift als eenheid aan te duiden. Dit proces van naamgeven bereikt zijn afsluiting pas in het midden van de derde eeuw.

Boektechnisch lag een samenvattende benaming nog niet voor de hand; er was immers geen Oude of Nieuwe Testament als aanschouwelijke grootheid. Het hele canon viel voor het oog nog altijd uiteen in een aantal rollen of banden. Men sprak over de Schrift of de Schriften, of over Torah (onderwijzing) en Evangelie. Of ook wel over Profeten en Apostelen. In Klein-Azië ontwikkelde zich het spraakgebruik omstreeks 180 als volgt: men bezigde de uitdrukking: Wet (Torah) en Profeten, vervolgens: de Boeken, de Oude Boeken, tenslotte de boeken van het Oude Verbond. Omstreeks 190 treffen we de benaming aan: het woord van het nieuwe verbond. Nog steeds niet: Oude en Nieuwe Testament. Zelfs Origenes, die leefde van 185 tot 254, heeft deze aanduiding nog niet als vanzelfsprekend ervaren; hij heeft het namelijk over de goddelijke geschriften van het zogenaamde oude en zogenaamde nieuwe Testament (let op het woord: zogenaamd) .

Pas bij de overgang van het grieks naar het latijn treedt de verstarring op, omdat men dan het woord dat eigenlijk verbond betekent, goddelijke wilsbeschikking, het vastleggen van een verbintenis, gaat weergeven met testamentum, een begrip met een harde juridische klank, dat alleen maar laatste wilsbeschikking kan aanduiden, maar niet de totale wijdte en elasticiteit van het griekse (en het hebreeuwse) woord kan omvatten.

De Tenach is niet verouderd

Testament is in feite een vertaling waarbij de oorspronkelijke rijkdom en diepte van het begrip wordt verengd en doordat men nu ook deze term op de delen van de Schrift overdraagt, verliest dit woord alle beweeglijkheid en is het in zijn betekenis geheel duistergeworden. Tertullianus, wiens geschriften dateren uit de jaren 195 tot 220, kende de termen Oude en Nieuwe Testament, maar sprak zelf liever van het oude en het nieuwe instrument.

Op grond van deze gegevens geef ik er de voorkeur aan te spreken van Tenakh in plaats van Oude Testament; Tenakh is immers het letterwoord dat de drie delen aanduidt: Torah (onderwijzing), Nebi’im (profeten) en Ketubim (geschriften).

Soms hebben mensen een vooroordeel tegen ‘het Oude Testament’. Om het even ongenuanceerd te zeggen: men heeft soms het idee: het evangelie is het boek van de liefde, Tenakh is het boek van de wraak. Men denkt bijvoorbeeld: naastenliefde is een typisch nieuw-testamentische zaak. Maar dit blijkt bij nader onderzoek helemaal geen stand te houden. Het begrip ‘naaste’ komt in het Nieuwe Testament zestien keer voor, waarvan veertien maal in een citaat uit het Oude Testament. Als we daar dan nog het gegeven aan toe voegen dat het woord ‘naaste’ in het Oude Testament meer dan tweehonderd maal te vinden is, dan is er maar één konklusie mogelijk: ‘naaste’ is een typisch oudtestamentische term.

Laten we ons derhalve wachten voor ongegronde beweringen. Van het oude verbond zegt de Hebreeënschrijver dat het veroudert en verjaart en niet ver is van verdwijning, maar dat geldt niet van het Oude Testament. De Tenakh is beslist niet verouderd en verjaard want vrijwel alle kerngedachten en grondbegrippen van het evangelie zijn daaruit afkomstig.

Zo willen we het boek Zacharia gaan bestuderen, als profetie tegen de achtergrond van de Torah, de onderwijzing. Het thema van Zacharia is: de wederoprichting na de ballingschap. We kunnen ook zeggen: de diepere terugkeer; niet slechts terugkeer uit Babel, maar terugkeer naar het hart van God.

(wordt vervolgd)

 

Gedachten over het boek Job

Het drukken en afwerken van de brochures over Job neemt wat meer tijd in beslag dan was gepland. Zij die reeds besteld hebben: Iedere bestelling is goed genoteerd en de brochures worden verzonden zodra ze gereed zijn.

 

De hof des gebeds (gedicht) door Judith Jacobs

“Ten dage dat ik riep, hebt Gij mij geantwoord, Gij hebt mij bemoedigd met kracht in mijn ziel” Psalm 83 vers 3 (Ps. 138:003).

Als ik U aanroep in ’t gebed

Dan weet ik, Heer, Gij zijt nabij;

Gij wandelt in de heil’ge hof

En luistert naar elk woord van mij.

 

‘k Mag alles tot U brengen. Heer,

Elk’ nood en ied’re hartepijn;

In ’t donkerst’ uur wilt Gij voor mij

Een Helper en een Trooster zijn.

 

Want ik geloof dat Gij, o Heer,

De Hoorder zijt van het gebed;

Voel ik mij zwak en strijdensmoe,

Gij zijt d’ Almachtige, die redt.

 

Gij antwoordt, Heer, Gij neemt van mij

De last, die zwaar te dragen viel;

Uw hand, vol zegen uitgestrekt.

Vervult met moed en kracht mijn ziel.

 

Notities door de redactie

Naar een vernieuwde kerk?

“Wil de échte Gemeente van Christus nu opstaan…!” Wat kunnen we gemakkelijk deze en andere uitspraken doen, om dan tegelijkertijd te beseffen dat het soms wel lijkt of we daar nog ver van verwijderd zijn. Toch leeft bij alle oprechte kinderen Gods het verlangen naar de volle openbaring van Christus in zijn gemeente. Daaraan moesten we denken toen we in “Trouw” een verslag lazen van de onlangs gehouden ontmoetingsdag van de “Evangelische Alliantie”. “Alle plaatselijke gemeenten (ook de r.k. parochies) ontvangen binnenkort een open brief van de Evangelische Alliantie, waarin zij worden opgeroepen tot gebed voor geestelijke vernieuwing. De bespreking van het concept van die brief in een werkgroep was één van de onderdelen van het programma op deze dag. ‘Geestelijke vernieuwing’ is het thema van de aktiviteiten van de EA dit jaar. Daarover gingen ook alle toespraken op de ontmoètingsdag, die zowel door ‘evangelikalen’ als meer ’traditioneel reformatorischen’ werd bezocht. ‘Het bij elkaar komen is een teken van bereidheid van elkaar te leren’, zei EA- voorzitter dr. J. P. Versteeg. Op de noodzaak van geestelijke vernieuwing voor de gemeente legde prof. dr. K. Runia de nadruk. Geestelijke vernieuwing hangt naar zijn mening altijd samen met vernieuwing van de gemeente. Daarvoor zijn gebed, bekering en het bijwonen van de kerkelijke bijeenkomst onontbeerlijk, zei hij. En vernieuwing van de kerk zal naar zijn mening leiden tot levende verkondiging, een hechte levende gemeenschap, aandacht voor de gaven van de Heilige Geest en het steunen van de ambtsdragers en predikanten. Over één ding was men het wel eens: geestelijke vernieuwing is onmogelijk zonder het werk van de Heilige Geest. ‘Die werkt bij hen die gehoorzaam zijn’, aldus prof. Runia. ‘Het typerende van de Geest is dat Hij ons inschakelt'” . Tot zover dit verslag in “Trouw” .

Hoewel wij ons positief willen opstellen tegenover elke poging tot kerkvernieuwing die er wordt ondernomen, geloven wij niet dat deze en andere initiatieven een werkelijke doorbraak van de Geest zal kunnen bewerkstelligen. Dan zullen ook de kerkelijke strukturen moeten veranderen. En zolang dat niet gebeurt, zal er in de praktijk niet veel veranderen. Dan kan men wel spreken over gehoorzaamheid, maar als men het niet is blijft ook iedere geestelijke vernieuwing achterwege. Gods Woord laat daar weinig twijfel over bestaan. Psalm 11 vers 3 (Ps. 011:003) zegt: “Wanneer de grondslagen zijn vernield (losgelaten) , wat kan dan de rechtvaardige doen?” De grondslag van ons geloof is Jezus Christus, maar op deze grondslag zal gebouwd moeten worden. Dat is alleen in overeenstemming met Gods wil als dat gebeurt op de wijze zoals Gods Woord aangeeft. Wanneer in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) gesproken wordt om ons te richten op het volkomene, is dat alleen mogelijk als eerst het fundament gelegd is. Bij de verschillende onderdelen van dat fundament wordt ook gesproken over een ‘leer van dopen’. Gods Woord spreekt over verschillende dopen. Daartoe behoren de doop met de Heilige Geest en de doop in water door onderdompeling. Jammer dat juist verschillende ‘evangelisch denkende’ kerkelijke autoriteiten dit geheel buiten beschouwing laten of facultatief stellen, om van andere belangrijke onderdelen van de volle boodschap nog maar te zwijgen. Men kan dan wel het verlangen hebben naar kerkelijke vernieuwing, maar als deze basis-gehoorzaamheid niet als uitgangspunt wordt genomen, komt er van een verdere gehoorzaamheid ook niets terecht en blijft een geestelijke doorbraak en vernieuwing achterwege.

Jezus heeft gezegd: “Nieuwe wijn doet men niet in oude zakken; anders barsten de zakken, de wijn loop weg, en de zakken gaan verloren. Maar nieuwe wijn doet men nieuwe zakken; dan blijven beide behouden” Matteüs 9 vers 17 (Matt. 09:17) . Wij geloven dat het zichtbaar worden van de ware Gemeente van Jezus Christus daar zal gebeuren waar gelovigen ten volle gaan inzien dat het gaat om ‘geloof en gehoorzaamheid’. En dan zal blijken dat er voor hen veelal geen plaats is in de ‘officiële kerken’. Zoals velen in de afgelopen jaren reeds hebben ervaren. Maar ook de gemeenten die zich buiten de kerken om gevormd hebben, zullen zich telkens weer moeten vernieuwen en zich door Gods Woord en Geest moeten laten korrigeren. Blijft dit achterwege dan is de benaming ‘pinksteren’ of ‘volle evangelie’ geen vlag meer die de lading dekt en komt men weer terecht in allerlei strukturen. Dan krijgen door satan geïnspireerde leringen de kans binnen te dringen of is de boodschap theoretisch misschien wel juist, maar blijft te ver van de praktijk verwijderd. Laten we als oprechte kinderen Gods die het verlangen hebben de volheid van Jezus tot openbaring te brengen, dit telkens weer onder ogen zien, opdat we de juiste koers blijven volgen. Daarbij willen wij met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01) en geloof hebben dat wij het einddoel zullen bereiken. En met Paulus mogen wij er ten volle van overtuigd zijn dat Hij die een goed werk in ons begonnen is, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus! Filippenzen 1 vers 6 (Filip. 01:06).

 

Handschrift en karakter door redactie

We leven in een tijd waarin satan op alle mogelijke wijzen probeert de mensen onder zijn beslag te brengen. Dat is door alle eeuwen heen zijn doelstelling geweest, maar in deze eindtijd komt ongetwijfeld zijn negatieve werk tof een climax. Wij denken daarbij aan de talrijke vormen van okkultisme waardoor hij miljoenen mensen aan zich bindt. Nu worden theosofie, antroposofie, spiritisme en astrologie, om slechts enkele okkulte leringen te noemen, door ieder waarachtig christen radikaal van de hand gewezen. Het gevaar schuilt echter vaak in allerlei vormen van, wat wij zouden willen noemen, semi-okkultisme. Is iets okkult of niet? Soms bestaat daar onzekerheid over. We kunnen dan toch maar beter het zekere voor het onzekere nemen en ook allerlei vormen van semi-okkultisme resoluut van de hand wijzen. Wij denken aan de zogenaamde natuurgenezers met hun natuurgeneeswijzen en middelen. Wie kennisneemt van de inhoud van de lektuur die uit die hoek komt, staat versteld over de enorme okkulte propaganda die er als een rode draad doorheen loopt. (Wij hebben er in “Levend Geloof” enkele jaren geleden een artikel over geschreven) . Een andere semi-okkulte bezigheid is de zogenaamde grafologie of handschriftkunde. (Wat niet verward mag worden met wetenschappelijk onderzoek naar de echtheid en identiteit van een schrijver) . De grafologie probeert studie te maken van de samenhang tussen handschrift en persoonlijkheid. Grafologen doen op grond van een zogenaamde handschriftanalyse uitspraken over karakter en aanleg van de schrijver. Het karakter zou namelijk af te leiden zijn uit iemands handschrift. Een slordig gedrag zou tot uiting komen in een slordig handschrift. Grafologen stellen dat op overeenkomstige wijze vrijwel alle eigenschappen in het schrift hun neerslag kunnen vinden en daaruit af te leiden zijn.

In de praktijk blijkt echter dat er geen enkele waarde aan deze analyses behoeft te worden gesteld, omdat

  1. a) ‘leken’ weinig onderdoen voor ‘ervaren grafologen’.
  2. b) Grafologen het onderling vaak niet eens zijn bij de beoordeling van eenzelfde manuscript.
  3. c) Naast frappante treffers er ondubbelzinnige fouten worden gemaakt,
  4. d) De betrouwbaarheid van het grafologisch oordeel vrij laag is.
  5. e) Het onverantwoord is om beslissingen te nemen op grond van deze uitkomsten.

Het onderwerp ‘grafologie’ kwam enkele weken geleden ook ter sprake in het kader van een in Nijmegen gehouden symposium over het onderwerp: “Toegepaste aspecten van de schrijfmotoriek”, waarin gesproken werd over schrijfbevindingen bij de mens. Eén van de inleiders was prof. dr. A. J. W. M. Thomassen, hoogleraar in de psychologische funktieleer aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Hij gaf als zijn mening over grafologie te kennen er absoluut geen waarde aan te hechten en noemde het koffiedikkijkerij.

“Je maakt mij niet wijs dat je uit geschreven tekst iemands karakter kunt blootleggen. Het is wetenschappelijk nooit bewezen en ik vind het daarom geheel ten onrechte dat mensen op een sollicitatiebrief beoordeeld worden aan de hand van hun schrift. Je ziet dan naar mijn mening allerlei goede eigenschappen van de desbetreffende persoon over het hoofd”, aldus prof. Thomassen

Deze mening kunnen wij volledige onderschrijven, maar dan niet alleen uit wetenschappelijk oogpunt, maar ook vanuit ons geloof. Niet alleen de grafologische analyses zelf zijn onbetrouwbaar, maar als er een toekomstvoorspelling aan vastgekoppeld wordt, wat ook vaak gebeurd, is er bovendien een zeer duidelijke vorm van okkultisme in het spel, zoals ook bij de zogenaamde chiromantie of handlijnkunde het geval is. Deze reeds eeuwenoude vorm van waarzeggerij beweert uit de lijnen en vormen van de hand iemands toekomst te kunnen voorspellen.

Als christenen zullen we ons niet inlaten met welke vorm van okkultisme ook. Is dit toch gebeurd, dan is bevrijding in de naam van Jezus noodzakelijk. En laten we ook iedere vorm van semi-okkultisme radikaal van de hand wijzen. Wij hebben geen grafologische analyses of toekomstvoorspellingen nodig, omdat de Heilige Geest ons wil leiden in alle waarheid. Hij alleen zal ons de toekomst voorspellen, heeft Jezus gezegd Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13). En dat is een toekomst met ongekend heerlijke perspektieven. Maar ook in het leven van elke dag wil de Heilige Geest ons helpen de juiste weg te bewandelen en de juiste beslissingen te nemen. Daarvoor is het wel nodig ons dagelijks ‘open te stellen’ voor de Heilige Geest. Dat wil zeggen: na de doop met de Heilige Geest zullen we iedere dag het verlangen moeten hebben ‘vol’ te zijn van de Geest. Een verlangen dat gerealiseerd wordt als we de weg van geloof en gehoorzaamheid blijven bewandelen. Dan gaan onze geest en Gods Geest meer en meer een eenheid vormen. Het is goed onszelf in dit opzicht zo nu en dan maar eens te analyseren. Paulus gaf destijds aan de Korinthiërs reeds het advies zichzelf op de proef te stellen of zij wel in het geloof waren 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05). Zo’n ‘geloofsanalyse’ is in ieder geval heel wat beter dan een ‘handschriftanalyse’.

Levend Geloof – 233

Levend geloof 1983.01 nr. 233

Het werkelijke beeld van God door Gert Jan Doornink

Onze God is een goede God en heeft dit geopen­baard door Zijn Zoon, Jezus Christus. Het vol­maakte beeld van God kan men daarom ook alleen maar leren kennen door het aanvaarden en volgen van Jezus. Hij openbaarde in ieder opzicht het wezen en de wil van God. In de brief aan de He­breeën wordt over Hem geschreven dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid was en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03).

Van Jezus’ bediening op aarde staat geschreven dat Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren. God was met Hem, want Hij was met de Heilige Geest en met kracht gezalfd Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). De boodschap die Hij bracht was daarom ook niet zo maar een boodschap, maar de openbaring van Gods wil: de bevrijding van de mens uit de macht van satan en hem terugbrengen in de volkomen gemeenschap met God.

De boodschap die Jezus bracht was een radicale boodschap. Hij predikte geen compromis, maar stelde de mens voor de keus: of het één of het ander. Wie in het geloof tot Hem kwam, ontving vergeving, verlossing, bevrijding en genezing. Hij stelde het werk van satan aan de kaak en sprak. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen;… Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Leven en overvloed is ook voor vandaag weggelegd voor ieder die Hem in het geloof aanvaardt en gaat volgen.

Jezus openbaarde dat God een goede God is

Het is een duidelijke zaak dat satan een ontzet­tende hekel heeft aan deze radicale en compromis loze evangelieverkondiging. Hij zal niet na­laten de essentie van dit werkelijke evangelie aan te tasten of in een verkeerd daglicht te stellen. Met name de waarheid, door Jezus ge­openbaard, dat ‘het goede’ van God afkomstig is en het kwade’ van de duivel, is hem een doorn in het oog. Bij voorkeur maakt hij daarbij gebruik van bepaalde teksten uit Gods Woord, met name uit het oude testament, waaruit het tegen­deel zou moeten blijken. Deze teksten, die zowel het goede als het kwade aan God toeschrijven, mogen echter nooit maatstaf gevend zijn voor de Gemeente van Jezus Christus van deze tijd.

Want dan laten we buiten beschouwing dat er een voortgaande lijn is in de ontwikkeling van Gods heilsplan met Zijn schepping. Daarom was er ten tijde van het oude verbond nog veel niet geopen­baard, wat wij door Gods genade wel mogen weten, want zoals de wet door Mozes is gegeven is de waarheid door Jezus gekomen.

Het nieuwe verbond bracht, door de komst van Je­zus, de geweldige Godsopenbaring wie Hij was en wat Hij wilde. Eeuwenlang was dat versluierd ge­bleven. En – wat velen over het hoofd zien – bleef ook satan versluierd werken. Maar Jezus openbaarde niet alleen wie God was, Hij ontmas­kerde ook satan en zijn destructieve werken.

Na Jezus was het de gemeente die de opdracht had het werkelijke Godsbeeld tot openbaring te brengen. Behalve in de eerste tijd kwam er ook toen weer een bedekking’ te liggen op de levens van vele gelovigen. Ongehoorzaamheid en ongeloof waren de wapens die satan infiltreerde. En het gevolg was dat vele gelovigen gebonden werden en op een dwaalspoor terechtkwamen.

Maar – prijst God! – de tijd staat niet stil!

Gods heilsplan met Zijn schepping gaat onherroepelijk verder. Niet alleen leren velen in onze dagen Christus weer kennen als de volkomen Ver­losser en Bevrijder (uit satans macht), maar ook als Degene die de voleinder des geloofs is. Het volmaakte Godsbeeld gaat terugkeren in de ware gelovigen.

Daar kan satan niets aan veranderen. Al gaat hij nog zo te keer en al brengt hij nog zulke geraf­fineerde wapens in de strijd. En als hij dan bepaalde teksten uit het Woord van God gebruikt om een vertekend Godsbeeld tevoorschijn te roe­pen, dan weet de ware gelovige dit te onder­scheiden. Hij leert immers door de Heilige Geest Gods Woord meer en meer verstaan in overeenstem­ming met Gods bedoelingen.

Gods Geest leidt ons in de volle waarheid

Voor kennis en inzicht in Gods Woord is absoluut de Heilige Geest nodig! Anders wordt een gezond geestelijk denken geblokkeerd en komt men in dwalingen terecht. Het is daarom ook niet waar dat, zoals vroeger wel geleerd werd – en ook thans nog wel door hen die het werkelijke evan­gelie afwijzen – dat ‘wie de Bijbel leest en ge­looft zoals het er staat, ontvangen zal wat er staat’. Want dan zouden we bepaalde teksten uit het oude testament, die nog niet het ware Godsbeeld tot openbaring brachten, klakkeloos ‘ kunnen betrekken op de Gemeente van Christus, met alle negatieve gevolgen van dien.

In onze brochure “God is een goede God” wezen wij er reeds op dat dit niets te maken met Schriftkritiek. De aanvallen die de moderne theologen op het Woord van God doen komen uit het rijk van satan. Satan haat Gods Woord en het vleesgeworden Woord van God: Jézus Christus. Een waarachtig kind van God gelooft in de gehele Bijbel als het Woord van God, maar is zich wel bewust dat het gaat om het geestelijk verstaan van dat Woord!

De doop met de Heilige Geest en een verdere groei in de Geest zijn dus beslist noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van ons geloofsle­ven en de openbaring van het ware Godsbeeld – Jezus Christus – in ons. Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid”.

De Gemeente van Christus is niet een soort ge­restaureerde voortzetting van het oudtestamentische volk van God. Maar Gods volk van het nieuwe verbond mag de volheid van Gods Geest be­zitten en beleven. Voor hen die tot dit volk be­horen geldt dat zij in Gods Woord geloven en het verstaan door die Heilige Geest. Wat een geweldi­ge zekerheid is het dat deze Geest niets heel laat van de leugens en de intriges van de vij­and, hoe vroom deze zich soms ook manifesteert . Daarom zal een waarachtige gelovige, ook niet de grote fout maken, omdat men zelf nog niet ten volle de volkomenheid in Christus heeft bereikt, ook aan God een soort onvolkomenheid toe te schrijven. Als dat wel gebeurt, heeft satan nog een vinger in de pap.

“God is enkel licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05). Dat kan niet, zo zwart-wit is het niet, is een opmerking die nog al eens gemaakt wordt. Gelukkig is het wel zo! Het werd immers door Jezus zelf tot openbaring gebracht. Hij was het Licht der wereld en zegt tot ons: Gij zijt het licht der wereld. Hij zou dit nooit gezegd kunnen hebben als Hij niet wer­kelijk de door God Gezondene was en wij niet in Zijn Naam ook gezondenen zouden zijn.

Er is nog een aspect wat in dit verband door sommigen nog wel eens over het hoofd wordt gezien als we spreken over het licht en de duis­ternis, over het goede en het kwade. Als God op één of andere wijze ‘het kwade’ zou bewerken of als het een onderdeel van Zijn wezen zou zijn, zouden wij ook nooit tegen het kwade kunnen strijden, want dan zouden we immers tegen God zelf strijden:

Wij kunnen het kwade overwinnen door het goede

Gods Woord zegt echter dat wij het kwade over­winnen moeten door het goede. Wij zijn betrokken bij geestelijke strijd. Paulus zegt in 2 Korinthiërs 10 vers 4 (2 Kor. 10:04) dat de wapenen van onze veldtocht niet vleselijk zijn, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken. Denk ook aan wat er staat in Efeziërs 6 vers 10 tot 20 (Ef. 06:10-20), het bekende gedeelte over de geestelijke wa­penrusting .

Het is dus duidelijk dat wie op één of andere wijze het kwade nog toe wil schrijven aan God er een vertekend Godsbeeld op na houdt. De wer­ken die door de vorst der duisternis geopenbaard worden, op welke wijze ook, kunnen nooit en op geen enkele wijze aan God worden toegeschreven. We zijn wel bijzonder begenadigd dat we in deze tijd mogen leven. Want als gemeente van de eind­tijd gaan we meer en meer toegroeien naar de volkomenheid in Christus. De enige en waarachti­ge God, geopenbaard in Jezus Christus, gaat weer ten volle tot Zijn recht komen en zichtbaar wor­den in Gods ware volk. Geen vertekend Godsbeeld meer, maar het werkelijke beeld van God!

“Dank Heer, dat ik nu niet stil hoef te wachten,

op alle dingen die komen gaan;

maar strijden mag tegen duivelse machten;

z’ overwinnen in uw Naam.

Dank Heer, dat ik zo het doel mag bereiken,

dat is: dat ik sprekend op U zal lijken,

dat ied’ re vijand die nu nog woedt

’n voetbank zal zijn onder uwe voet!”

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

Gods zegen voor 1983

Zuster M. A. te Enkhuizen schrijft: “Voor het jaar 1983 wens ik u en alle mede­werkers van “Levend Geloof” Gods rijke zegen toe. En dat uw blad zegen brengt is reeds bewezen in mijn eigen leven. Ik zou het niet graag willen missen”

Naschrift redactie

Tot on­ze spijt kunnen wij niet al­le nieuwjaarswensen die wij uit de lezerskring ont­vingen plaatsen. Wees er echter van overtuigd dat we er erg blij mee zijn en er door bemoedigd worden. Het is ons een vreugde ook in 1983 dienstbaar te zijn in Gods Koninkrijk. De leven­de Heer wil u en ons leiden door Zijn Woord en Geest. Wilt u niet vergeten ook voor onze arbeid te bidden?

Betaling abonnementsgeld 1983

Het is weer tijd voor de betaling van uw abonnementsgeld over 1983. U heeft daarvoor tot 1 maart a.s. de gelegen­heid, want daarna verzenden wij weer acceptgirokaarten aan allen die dan nog niet betaald hebben. Maar u bespaart ons tijd en extra kosten als u zelf voor genoemde datum minimum ƒ 15,— overmaakt ten name van: Adm. “Levend Geloof”, Wapenveld.

Overigens betaalden in de afgelopen weken reeds meer dan 100 lezers en lezeressen hun abonnementsgeld. In veel ge­vallen had men het bedrag verhoogd met een extra bijdrage, waar we erg blij mee zijn, want de huidige prijs dekt slechts – zoals we reeds eerder schreven – een klein deel van de werkelijke kosten.

Wat onze buitenlandse lezers betreft: Voor België is de abonnementsprijs ook ƒ 15,—, over te maken per internati­onaal postwissel of eventueel 300 frs. per brief. Voor alle overige landen geldt een abonnementsprijs van ƒ 25,— Tenslotte: Houdt u er rekening mee dat geschenkabonnementen na een jaar verlopen zijn, tenzij men ze opnieuw op­geeft of opgegeven heeft.

Administratie “Levend Geloof”.

Voorbede gevraagd voor België

Broeder G. V. te Estaimpuis (België) van wie wij reeds eerder een brief publiceer­den, schrijft: Wij zijn dankbaar voor de boodschap die uw blad brengt. Mijn vrouw, die alleen de Franse taal machtig is, geniet er van, daar ik deze vertaal als wij samen de Bijbel be­studeren. Het is ook voor mij persoonlijk een hulp om anderen te onderwijzen. De volle boodschap kent hier veel tegenstand. Pinksteren is hier: doop in de Heilige Geest en Goddelijke gene­zing en als het goed gaat, profetie. Van een nieuwe schepping die zich ontwik­kelt tot de wasdom en het beeld van Christus, zoals de brief aan de Efeziërs dit onderwijst, is hier bijna niets bekend. Velen, die in de traditionele ker­ken geleefd hebben, hebben het moeilijk zich aan te passen. Daarom graag voor­bede gevraagd, opdat wij de boodschap en het werk mogen uitbreiden. Ik voel mij niettegenstaande mijn 63 jaar nog bekwaam om het en­kele jaren te doen. En ho­pen dat wij hier ten grond­slag mogen zijn van een machtig werk. Wij vergeten de kleine dingen, die de Heer doet, niet, het zijn voorlopers van de grote da­den Gods die zich in deze eindtijd zullen ontwikke­len” .

Bijbelse belichting

Zuster H, R. te Breda, schrijft: “Levend Geloof” is een fijn geloofsopbouwend en bemoedigend blad! Wat heer­lijk dat het nog mogelijk is om een tijdschrift uit te geven waarin het evangelie belicht wordt zoals het in de Bijbel staat. Daarom wil ik graag mijn vriendin hierop abonneren. Wilt u haar ook gelijk een exemplaar van “De volledige mens” toesturen?”

Naschrift redactie

Van de­ze zuster die inmiddels nog 12 geschenkabonnementen opgaf, plaatsten wij in ons vorig nummer een getuigenis. Eén onzer medewerkers bracht haar een bezoek en bevestigde hoe Jezus Chris­tus in haar leven alle din­gen nieuw heeft gemaakt. “Een aangrijpend getuigenis” schreef één van de vele le­zers die er door aangespro­ken werden terecht. De Heer zegene deze zuster met haar dochtertje ook verder naar geest, ziel en lichaam.

Vastheid voor de Geest

De familie H. t. B. te Am­sterdam schrijft: “Met veel plezier lezen wij het blad “Levend Geloof”. Het is een positief geloofsopbouwend blad en verruimt onze in­zichten niet weinig. Mede door uw blad vindt onze geest vastheid in Gods gena­de. We wilden dit blad als een geschenkabonnement aan­bieden aan vrienden van ons”.

Tot grote zegen

Broeder N, J. M. v. 0. te Gorinchem gaf zeven ge- schenkabonnementen op en schreef o.a.: “Ik hoop en bid dat de toe te zenden nummers van “Levend Geloof” de begiftigden tot grote zegen zullen strekken. Zelf ontvang ik het abonnement met graagte en zie elk ver­schijnend nummer met be­langstelling tegemoet”.

Geestelijke groei

Broeder J. d. B. te Sint Pancras schrijft: “Door het lezen van “Levend Geloof”, die ik door een geschenk­abonnement heb gekregen, ben ik tot het besluit gekomen om zelf een abonnement hier­op te nemen. Hoewel ik veel in het kerkenwerk zit en in de evangelisatie, ben ik toch steeds meer tot de overtuiging gekomen dat ik nog veel meer moet verande­ren, wil ik een levend ge­tuige zijn temidden van de gemeente van Jezus Christus. Gaarne wil ik tevens van u ontvangen de nummers 4, 5 en 6 van uw brochures”.

Inzicht in eigen leven

Zuster M. in ’t V. te Rozen­burg schrijft: “Graag zou ik van u willen ontvangen de brochure “God is een goede God”. Als er te zijner tijd ook een brochure uitkomt van de “Gedachten over het boek Job”, zou u er dan ook één willen sturen? De delen die ik er nu van gelezen heb, geven mij een veel duidelij­ker inzicht in het boek Job, maar ook meer inzicht in mijn eigen leven. Verschil­lende dingen begrijp ik nu veel beter. Hierbij nog een gift voor uw werk”.

Het Volle Evangelie breekt zich baan

Broeder J, J. W. te Voorburg schrijft: “Hierbij drie adressen voor een geschenkabonnement op het blad “Le­vend Geloof”, ‘k Hoop dat het voor hen een even grote zegen zal zijn als voor ons. ’t Is heerlijk te merken dat het volle evangelie baan breekt, dwars door alle te­genstand heen. Ik bid u dan ook veel zegen toe voor de verdere doorgang van uw werk”.

Geestelijke groei

Het nieuwe jaar is bij heel veel mensen weer met aller­lei goede voornemens begon­nen. Om dan na een paar da­gen al tot de ontdekking te komen dat er van het uitvoe­ren van die voornemens wei­nig of niets is terecht ge­komen. .. Dat is ook geen wonder, want als er inner­lijk geen verandering heeft plaats gevonden, komt er ook geen verandering in ons leefpatroon tot openbaring. Onze gedachtewereld bepaalt immers ons spreken en hande­len, onze wijze van leven.

Als kinderen Gods weten wij dat de feitelijke ‘nieuw­jaarsdag’ in ons leven de dag van onze wedergeboorte was. Toen wij vanuit het rijk van satan werden over­geplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Dat was bij ons de overgang van oud naar nieuw! Paulus zegt: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”.

Om dit nieuwe leven gaat het! Het is de wil van God dat dit nieuwe leven in ons ten volle tot openbaring gaat komen! Hoe? Door aller­eerst te bedenken dat de

‘overgang van oud naar nieuw’ in ons leven welis­waar een eenmalige aangele­genheid was, maar gevolgd moet worden door een doorgaande vernieuwing. Het nieuwe leven van Christus is in ons, maar moet ook verder tot groei komen!

Geestelijke groei is een absolute ‘must’ voor ieder kind van God. Wie zich daarvoor afsluit zal nooit het doel bereiken wat God met Zijn kinderen voor heeft: de volmaakte afstra­ling van Zijn heerlijkheid! Stilstand is achteruitgang. En dat geldt zeer zeker ook in geestelijk opzicht. Je­zus zei: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62).

Laten we daarom in dit nieuwe jaar onze harten ten volle openstellen voor een verdere doorwerking van Gods Woord en Geest in ons leven. Opdat wij, meer en meer de heerlijkheid des Heren zullen weerspiegelen en veranderen zullen naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid! 2 Korinthe 3 vers 18

(2 Kor. 03:18).

 

De taak van “Levend Geloof” (2) door Gert Jan Doornink

Hoewel ons vorige nummer in de recordomvang van 48 bladzijden verscheen, konden wij door plaats­gebrek toch niet alles kwijt wat wij op ons hart hadden. Onder andere betrof dat onze brochures. Een tak van arbeid die van steeds grotere beteke­nis wordt. Vorig jaar vonden honderden brochures hun weg onder onze abonnees. Maar ook via colportage, boekentafels en boekwinkels werd op deze wijze de volle evangelie boodschap onder de aan­dacht van velen gebracht. Momenteel zijn enkele brochures uitverkocht, maar in herdruk. Terwijl nieuwe titels in voorbereiding zijn.

Ook willen wij al onze lezers en lezeressen nog eens opwekken hun best te doen nieuwe abonnees te winnen of geschenkabonnementen op te geven. Wij houden er niet van speciale acties te houden, omdat wij geloven en ervaren dat de positieve inhoud van ons blad de beste reclame is. Maar ‘on­bekend maakt onbemind’. Daarom vragen wij u: doe uw best door persoonlijke benadering anderen in contact te brengen met “Levend Geloof”.

Wij geloven dat de groei van het aantal lezers ook in 1983 zal doorgaan. Al is dit geen doel op zichzelf, want wij willen geen water bij de wijn (van de boodschap) doen om daardoor de lezers- kring groter te maken. Om met de woorden van Paulus te spreken: wij willen geen mensen behagen, want anders zouden we niet in dienst van Jezus staan Galaten 1 vers 10 (Gal. 01:10). Het gaat om de compromisloze verkondiging van het evangelie. Daarom, bij wijze van spreken, liever een klein blad met een duidelijk geluid, dan een groot blad met een onduidelijk geluid. Waarbij wij uiteraard niets ten nadele van grotere bladen willen zeggen. Maar u begrijpt onze bedoeling: het gaat om de duidelijke uiteenzetting van de boodschap van het Ko­ninkrijk. Gods . De enige boodschap die in deze eindtijd werkelijk waardevol is, omdat het de mensen die er op ingaan, volkomen vrijmaakt van satans heerschappij en leidt naar de volmaaktheid in Christus. En daarom willen wij ook in 1983 ongewijzigd getrouw blijven aan onze opdracht: de verkondiging van het Volle Evangelie van Jezus Christus!

 

Bede voor het nieuwe jaar door Judith Jacobs

Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg” Psalm 139 vers 23 en 24 (Ps. 139:023-024).

Nu ‘ t nieuwe jaar een aanvang neemt,

Heer, toon mij Uw wil en weg;

Geef, dat ik bij elk besluit

Met U, mijn Raadsman, overleg.

 

Zie in mijn hart, dat – als een boek –

Geheel voor u geopend ligt;

Laat ieder diep-verborgen plek

Beschenen worden door Uw licht.

 

Slechts als ik weet dat ‘k aan Uw hand

Van stap tot stap wordt voort geleid,

Ben ik verzekerd: ’t eind der’ reis

Zal zijn waar Gij ten Leven leidt.

 

Behoed m’ o God voor ’t heilloos pad

Dat schaadt en voert aan U voorbij;

Breng mij, dat bid ‘k U uit gena,

Gestadig dichter aan Uw zij.

 

Jezus en zijn twaalf discipelen door H. J. Scholten

“En zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren” Handelingen 4 vers 13 (Hand. 04:13).

Een voorbeeld van zuiver geestelijk leven

Twaalf eenvoudige mannen lo­pen met hun Meester, Jezus Christus, door het Galileesche land. Ongeletterde en een­voudige mensen uit het volk. Ze droegen ook geen speciale kleding. Zelfs de grote Die­naar van het Goddelijke Woord, Jezus van Nazareth, droeg geen ambstkleding als Hij een synagoge binnenging om te prediken. Je wordt er ook niet heiliger door. Al­leen tijdens het oude ver­bond was er sprake van priesterkleding en dan beeldde deze kleding eigen­lijk geestelijke werkelijk­heden uit, die vervuld waren in Jezus Christus.

Zij, die Jezus Christus door waar geloof toebehoren en met Zijn Geest vervuld zijn, dragen ‘priesterkleding’.

Het is het kleed der recht­vaardigen, het pronkgewaad van de kinderen Gods. Daar­aan kun je zien dat ze hei­lig zijn, apart zijn. Of ze nu in een overall lopen of in het zondagse pak, maar ze zijn altijd heilig. Je wordt niet heiliger door op zondag een toga of zwart pak aan te trekken. Het gaat er om of je met Jezus geweest bent.

In Jezus en de twaalf apos­telen hebben we een voor­beeld van zuiver, eenvoudig geestelijk leven. Maar he­laas… daar zijn vele men­sen niet zo gauw tevreden mee. Mensen houden van sta­tus. Van geleerdheid. Van uniformen. Van onderschei­dingen en eretekens. Mensen hebben eer van elkaar nodig en geven elkaar functies. Men hangt elkaar kransen om of rectoraart ketenen. Zulke dingen moet je niet verwach­ten van Jezus van Nazareth en ook niet van Zijn twaalf geroepen apostelen. Eigen­lijk is er niets aan: onge­letterd en eenvoudig. Dat kan toch nooit de ware kerk zijn?

Het herkenningsteken van de ware kerk

Als Jezus opgevaren is naar Zijn Vader in de hemel en Hij Zijn discipelen op aarde achterlaat, zitten ze bij elkaar in een of andere bo­venzaal in Jeruzalem. Ze zitten te wachten. Op de belofte van de Vader. Op de doop en vervulling met de Heilige Geest. En dat ge­beurt. Ze worden allemaal aangedaan met kracht van omhoog.

In Handelingen 4 is sprake van deze discipelen en van de grote vrijmoedigheid die ze bezaten. Andere mensen waren verwonderd omdat ze ongeletterd en eenvoudig wa­ren. Wat was het geheim? Niet hun kleding, daaraan is niets bijzonders te zien. Het is hun uitstraling! Deze dienaren van het Goddelijke Woord dragen geen priester­kleding of toga’s, maar ze hebben een ander herken­ningsteken. Van hen staat geschreven: Zij herkenden hen, dat zij met jezus geweest waren!

Jezus en Zijn volgelingen, slechts 120 mensen. Maar wel de ware kerk, het lichaam van Christus. Twaalf eenvou­dige apostelen, maar het wa­re fundament. Ze hadden de Geest van Christus.

Ze waren wars van elke dik­doenerij. Geen diploma’s, niet een of andere bul, geen rectoraat keten, geen kardi­naalshoeden, geen toga’s. Ze hadden geen aanstelling van­wege een bijzondere studie of door natuurlijke talenten en gaven. Ze hadden geen kennis van allerlei talen of toch wel? Eén taal was voldoende: de taal des Geestes, en die is zeer veelzijdig.

Het waren geen mannen die eer van anderen nodig had­den; ze waren net als hun Meester. Je kon echt merken dat ze met Jezus geweest wa­ren .

Gewichtige en geleerde men­sen houden er niet van als je het zo simpel voorstelt, dan gaan ze zich ergeren. Net als de Farizeeën en wet­geleerden. Die hielden van de ereplaatsen in de synago­gen en maakten hun gebeds­riemen breed en hun kwasten groot Matteüs 23 vers 5 (Matt. 23:05). Er moest goed gezien worden wie ze waren. En ze konden zo min­zaam lachen en zo gewild nederig doen. Maar diep in hun harten vonden ze de men­sen maar dom. Ze kenden de wet niet, al die domme men­sen, Johannes 7 vers 49 (Joh. 07:49).

Neen, al die Schriftgeleerden ergerden zich groen en geel aan deze ongeletterde mannen en die verbeeldden zich ook nog de ware kerk te zijn. Aan zo iets simpels is toch geen eer te behalen? Het is toch strelend voor je vlees om onder bestudeerde mensen te zijn en een van hen te zijn?

Groot tempelbesef, maar weinig geestelijk besef

De Schriftgeleerden en Fari­zeeën dachten dat zij de wa­re kerk vormden en de syna­goge en de tempel was het een en al. Maar de volle raad Gods werd niet verkon­digd. Het Koninkrijk der he­melen was voor hen een ver­borgen zaak omdat de sleutel der kennis zoek was. Al die Schriftgeleerden waren synagogaal gebonden en riepen dikwijls uit: “Des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is dit!” Jeremia 7 vers 4 (Jer. 07:04).

Ze hadden een groot tempelbesef, maar weinig geeste­lijk besef, Ze dachten de ware kerk te zijn en ze von­den die Jezus met Zijn dis­cipelen naar uit de toon vallen. Ze konden misschien goed vissen op het meer van Galilea-, maar dan had je het wel gehad. En die Meester van hun? Die zat soms zomaar op een vissersboot te predi­ken, of soms buiten op het gras of in een of ander huis. Je begrijpt niet waar al die mensen vandaan komen. Ze schijnen nog onder de indruk te zijn ook. Ach, die Jezus is maar een beetje aan het kerkje spelen. Dat kan toch het ware niet zijn?

Echter, deze Jezus had een boodschap met gezag. Hij verkondigde een nieuwe leer. De scharen stonden verstomd. Dat was andere taal, sinds lang niet meer vernomen. An­ders dan van al die geleerde Farizeeën en Sadduceeën. Waar deze Jezus kwam en sprak, daar gebeurde iets. Mensen werden genezen, lam­men gingen lopen, blinden gingen zien, melaatsen wer­den gereinigd en aan armen werd het evangelie verkon­digd. Het Koninkrijk Gods werd gepredikt in al zijn volheid. Wat zegt deze Je­zus? “En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” Lucas 7 vers 23 (Luc. 07:23). Ja, boze en onreine geesten werden uit­gedreven. Dat was soms een hele toestand, maar de men­sen werden wel blij. In het openbaar stonden ze God groot te maken.

Later, na de uitstorting van de Heilige Geest, zie je op­nieuw deze dingen gebeuren. Door die ongeletterde en eenvoudige mannen, maar dat kwam omdat ze met Jezus ge­weest waren. Eenvoud is het kenmerk van het ware. Hoe kunnen deze mannen nu de wa­re kerk vormen? Het waren allemaal gewoon broeders on­der elkaar. Hun aanstelling geschiedde door de Heilige Geest. Geroepen apostelen. Niemand van hen had zichzelf een waardigheid aangematigd, doch ze waren door God ertoe geroepen, net als hun Mees­ter. Die had Zichzelf ook niet, de eer toegekend hoge­priester te worden Hebreeën 5 vers 4 en 5 (Heb. 05:04-05) .

Weer later, in allerlei ge­vestigde gemeenten, noemen ze zichzelf ‘oudsten’, en sommigen werden belast met de prediking. Niemand liet zich rabbi noemen of pastoor of dominee. Dat vinden rab­bi’s en dominees niet leuk om te horen en dat is ook wel te begrijpen. Door stu­die en aanstelling nemen ze een uitzonderingspositie in en die moet verdedigd en ge­handhaafd worden. Een andere ‘oudste’ mag zomaar niet de preekstoel op!

Zoals de Schriftgeleerden uit de dagen van Jezus op aarde zich vaak ergerden aan de domme schare, die de wet niet kende, zo ergeren velen van deze mensen zich ook aan die leke predikers, die zon­der een bepaalde studie het woord Gods prediken. Dat kan toch nooit helemaal het ware zijn? “De kerk des Heren, de kerk des Heren is dit!”

Kerkbesef of geestelijk besef; waar gaat het om?

Zo wordt er veel kerkbesef gekweekt, maar weinig gees­telijk besef. En die groep­jes mensen die in allerlei zaaltjes en gebouwen zitten, och, ze menen het ware te bezitten. Ze willen kerkje spelen. Ze zijn onofficieel, zo ongecompliceerd. Soms staan ze allemaal gelijk te bidden, echt oneerbiedig. Dan lijkt het wel een Joden­kerk (!) . Soms staan ze ook allemaal met de handen om­hoog God te loven en te prijzen. Neen hoor, het gaat vaak maar oneerbiedig toe in die samenkomsten. Ze doen maar wat. Soms komen er ook mensen naar voren na een prediking. Sommigen geven hun leven aan Jezus en er wordt met hun gebeden. Weer anderen worden soms gezalfd met olie. Maar blij zijn ze wel, dat is te zien. Soms komen er ook mensen naar voren na een prediking. Sommigen geven hun leven aan Jezus en er wordt met hun gebeden. Weer anderen worden soms gezalfd met olie. Maar blij zijn ze wel, dat is te zien. Soms hoor je ineens in een andere taal. Tongentaal noemen ze dat. Neen, dat doen wij gelukkig niet meer in onze kerk. We hebben geen Paulusfiguren meer nodig. Sommigen staan ook te profe­teren en zeggen dan: “Zo spreekt de Heer”. Waar halen ze de moed vandaan? Hoe we­ten ze dat het de Heer is die spreekt? Neen hoor, we zijn blij dat dit achter de rug is. Stel je eens voor dat we geleefd hadden in de dagen van de apostelen en de eerste gemeente? Neen hoor, niets voor ons. We zouden bij de ‘bestaande kerk’ ge­bleven zijn. Bij de Schriftgeleerden met hun ambtskleden. Die hebben tenminste gestudeerd. We waren niet zomaar in een of ander zaal­tje gekropen, maar we zouden op de sabbat opgegaan zijn naar de synagoge, naar het huis des Heren.

Jezus en de elven’. Eenvoudi­ge mannen. De ware kerk. Het toekomstige lichaam van Christus. Vol van de Heilige Geest na Pinksteren. Daar lopen ze in de straten van Jeruzalem. Ze lijken wel dronken. Dronken van de liefde Gods en de kracht Gods. Daar staan ze te pre­diken en in nieuwe tongen God groot te maken. Neen hoor, laten we maar op een afstand blijven kijken, er niet te dichtbij komen, Anderen mochten eens denken dat je‘ erbij hoorde. Zouden ze dronken zijn? Ze praten zo vreemd. Ja hoor, ze zijn dronken, ze hebben te diep in het glaasje gekeken…

“Het zal zijn in het laatste dagen… !”

Daar staat er een op. Het is Petrus. Hij was met Jezus geweest. Hij schaamt zich nergens voor. Wat een vrij­moedigheid. Dat komt, hij is vervuld met de heilige Geest. De kracht van God is op hem. Wat zegt hij?

“Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore. Want deze mensen zijn niet dron­ken, zoals gij onderstelt, want het is het derde uur van de dag (te vroeg om dronken te zijn); maar dit is waarvan gesproken is door de profeet Joel:

En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelin­gen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen; ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren” Handelingen 2 vers 14 tot en met 18 (Hand. 02:14-18).

Is dit alles voorbij? Voor vroeger? Sommigen zijn heime­lijk maar wat blij te horen dat dit alles voor ‘vroeger’ was. Zoals het nu in de kerk is kun je ook beter je gees­telijk tekort verborgen hou­den.

We leven in de laatste dagen. Jezus wil komen voor een ge­meente die vol is van de hei­lige Geest. Een gemeente met het geloof’. Een getuigend en overwinnend geloof. Door de kracht van omhoog! Over ons is het einde der eeuwen geko­men. Blijven we slapen? Jezus is dezelfde! De doper met de Heilige Geest!

Arme kerk, waarin deze din­gen niet meer gevonden wor­den. Arme priesters, arme dominees. Met priesterkle­ding en toga’s. Arme gemeen­teleden.

“Bedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt… en bekeer u en doe (weer) uw eerste werken” Openbaring 2 vers 5 (Openb. 02:05).

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt’. Amen’.

 

De Geest maakt levend (gedicht) door Piet Snaphaan

Gods Geest maakt levend, zegt Zijn Woord,

Hij biedt ons ’t ware Brood,

Doch letters, woorden, groot of klein,

Die niet met ‘Geest’ geladen zijn,

Zij zijn voor ieder dood.

 

Het is Gods Geest, die levend maakt,

Door kennis van Zijn Woord,

Zijn Geest in ons, dan zien wij pas,

Wat eeuwen lang verborgen was,

Door satan steeds verstoord.

 

Ontdek de volheid van Gods Geest,

Beleef Zijn kracht vooral,

Want Hij maakt levend, krachtig, sterk,

Ja ons bekwaam voor gans Zijn werk,

Dat Hij in ons voltooien zal.

 

De gezindheid van Christus door Gert Jan Doornink

Een columnschrijver van een bekend dagblad schreef on­langs: “Eén van de meest ontmoedigende eigenschappen van de mens is zijn onwrik­baar geloof in zijn eigen absolute gelijk”. Hij voegde daar nog aan toe: “Het gaat er maar om door welke bril je kijkt en welke oorkleppen je op hebt”.

Daaraan moest ik dezer dagen denken toen ik nogal wat ge­schriften onder ogen kreeg die in min of meer bedekte termen poogden de volle evangelie boodschap (of on­derdelen daarvan) in een verkeerd c.q. dubieus dag­licht te stellen. Men ziet dan de eigen vaak subjectie­ve opvatting als de enig juiste; anderen worden be­schuldigd van hoogmoed, zon­der zelf in de gaten te heb­ben hoe men zich laat mis­bruiken door de vorst der duisternis. Want wie de boodschap, die Jezus en de apostelen brach­ten, aan gaat vallen zit al­tijd in verkeerd vaarwater. Paulus schrijft het aan de Galaten – een gemeente waar­van sommigen het volle evangelie de rug toekeerden – met deze woorden: “Het ver­baast mij, dat gij u zo vlug van degene, die u door de genade van Christus ge­roepen heeft, laat afbren­gen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie.

Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus ­ willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evange­lie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” Galaten 1 vers 6 tot en met 8 (Gal. 01:06-08). Natuurlijk kunnen we over onderdelen van de boodschap verschillend denken. Het zou abnormaal zijn als dat niet het geval was, want ieder waarachtig kind van God is bezig geestelijk te groeien. Daardoor is er altijd een bepaald geestelijk niveau in ons leven aanwezig, dat wil zeggen andere kinderen Gods zijn in hun geestelijk leven of verder of minder ver dan wijzelf. Als wij daar reke­ning mee houden, kunnen wij in een ontspannen sfeer met elkaar omgaan en over de geestelijke dingen praten, zonder dat ‘ons eigen ge­lijk ‘ altijd op de troon zit.

Paulus noemt dit de ‘gezind­heid van Christus’. Ook hij kende soms grote problemen met medebroeders en zusters. Maar hij was geen man die met de botte bijl rond ging hakken, maar veeleer iemand die met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestrafte.

Wat kunnen er soms diepe wonden geslagen worden als medebroeders en zusters uit een gemeente weggaan of moe­ten weggaan. Uiteraard kan men niet alle gevallen over één kam scheren, want de Bijbel spreekt ook over scheuringen die er moeten zijn. Maar er zijn heel veel gevallen die ongetwijfeld voorkomen hadden kunnen wor­den, als men wat meer in de gezindheid van Christus had gehandeld. Een voorganger van een gemeente, met wie ik onlangs over een bepaald ge­val sprak, drukte zich zo uit: “Waarom niet liefdevol de arm om de schouder gesla­gen van een broeder waarmee men van mening verschilt”.

Wie de boodschap van het volle evangelie werkelijk heeft leren kennen, zal ook dit aspect niet over het hoofd zien, maar meer en meer gaan ’praktiseren ‘.

In 1 Korinthiërs 13 somt Paulus de verschillende ken­merken van de Goddelijke liefde op. Laten we bij ons­zelf eens nagaan in hoeverre we in dit opzicht nog falen’. “Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde, 1 Korinthe 13 vers 13″(1 Kor.13:13).

 

Het boek Ruth als profetie aankondiging redactie

In de afgelopen vier maanden publiceerden wij in ons blad onder bovenstaande titel een serie ar­tikelen van onze mederedacteur br. Jan W. Companjen. Het onderwerp trok grote aandacht en ve­len werden aangesproken door de duidelijke eind- tijdvisie die broeder Companjen, onder de inspi­ratie van Gods Geest, uit het boek Ruth in het licht bracht. De serie artikelen is momenteel in nabewerking en wordt dan als brochure uitgegeven. In “Levend Geloof” van februari volgt hierover een nadere mededeling.

 

Gedachten- over het boek Job door Nico Goverts -6-

De onstuimigheid van Rahab

Af en toe breekt even een glimp van de geestelijke wereld in het denken van Job door. Een voorbeeld daarvan vinden we in de uitspraak: “onder Hem kromden zich de helpers van Rahab” Job 9 vers 13 (Job 09:13). De woordstam Rahab betekent: onstuimig zijn, bestormen, verwarren, en zo is de daarvan afgeleide naam aanduiding van het monster in de oertijd, dat door God bestreden werd om de schepping tot stand te brengen. Zeven maal wordt deze Rahab in de Schrift genoemd, waarvan een­maal in het meervoud, te weten in Psalm 40 vers 5 (Ps. 040:005), waar ge­zegd wordt dat de man zalig is die zich niet wendt tot de hovaardigen, of anders vertaald: tot de onstuimigen, dat zijn de zich opdringende machten.

Wanneer er in de diverse teksten sprake is van Rahab, dan komt daarin naar voren Gods strijdend, bevrijdend optreden. Strijdend schept God telkens nieuw. Dat motief treffen we ook aan wanneer Job later nog een tweede keer de naam Rahab noemt: “Hij stilde de zee door zijn kracht en verpletterde Rahab door zijn beleid” Job 26 vers 12 (Job 26:12); men kan ook weergeven: Hij kliefde of spleet Rahab. Hier zien we: Job is er zich van bewust dat bij God scheppen altijd inhoudt: de strijd aan­binden, de tegenkrachten doorklieven, de chaos-macht splij­ten. En Hij doet dat door zijn beleid, door zijn opmerk­zaamheid; hier gebruikt Job een uitdrukking die samenhangt met het woord ‘inzicht’; waar het hem nog aan inzicht ont­breekt, daar blijkt God dit wel te bezitten en God wendt dit inzicht aan om scheppend, vrijmakend werkzaam te kun­nen zijn. Tegen Gods beleid kan Rahab met al zijn on­stuimigheid niet op. Het is trouwens opvallend dat meer­malen Rahab en de zee in nauwe relatie met elkaar worden vermeld. In Genesis horen we immers ook over de wateren, de vloed, die het scheppingswerk van God willen blokkeren, en in het laatste Bijbelboek is sprake van het beest uit de zee.

Job formuleert de kern van zijn nood

Maar daarmee is Job nog niet uit de problemen. In hoofd­stuk 9 wordt het woord ‘vroom’ uit de proloog, dat eigen­lijk ‘eenvoudig’ betekent, motiefwoord; driemaal komen we het tegen vanaf vers 20; we citeren in letterlijke verta­ling: “Ben ik rechtvaardig (waarachtig), mijn mond zou mij verdoemen, ben ik eenvoudig, Hij zou mij verdraaien; ben ik eenvoudig, ik zou mijn ziel niet mogen kennen, ik zou mijn leven moeten verwerpen. Het is enerlei, daarom spreek ik het uit: eenvoudige en doemende – Hij verdelgt”.

Hier formuleert Job de kern van zijn nood: hij heeft het gevoel dat God hem kan maken en breken. God is voor hem de ongrijpbare. Job betreurt het dat er tussen God en hem geen scheidsrechter is, die zijn hand op hen beiden zou kunnen leggen (vers 33). Tegen God kan hij niet op en hij heeft de indruk dat het een kwestie is van het recht van de sterkste.

Job ervaart dat doem en verwerping op hem gelegd worden, zonder dat hij er iets tegen kan doen: “Ik moet nu eenmaal schuldig staan (gedoemd worden)”(vers 29).

Jobs worsteling met de bitterheid

Eén van felste wapens van de duisternis is het zaaien van bitterheid. Job heeft daar ook mee te kampen; elf maal ko­men we dit thema bij hem tegen. In hoofdstuk 10 begint hij ermee: hij verklaart dat hij wil spreken in de bitterheid van zijn ziel, en eerder heeft hij al geconstateerd dat God hem niet vergunt adem te scheppen, doch hem met bitterheden verzadigt Job 9 vers 18 (Job 09:18); eigenlijk staat er dat God het hem niet geeft, zijn geest te doen terugkeren. Zijn geest is als het ware de pas afgesneden, de weg terug is gesloten, zijn denken is gekerkerd. Dit zal zijn diepste worsteling worden, om van deze verbittering los te komen, die zijn ziel als een knellende band insnoert.

Laat mij weten waarom Ge mij bestrijdt, zo roept Job uit. Waarom verwerpt Ge de arbeid uwer handen? Het woord dat Job hier gebruikt voor ‘arbeid’, is niet meer het meest gang­bare, maar het duidt speciaal aan datgene wat inspanning kost, waar moeite mee gepaard gaat. Hier valt ons op hoe Job een diep begrip heeft van wat de mens voor God bete­kent. Daarover denkt hij na, te midden van smart en leed: over de wording van de mens, de mens Gods. En hij beseft: dat is een moeitevol proces.

Hij is zich bewust: wat ben ik eigenlijk? Ik ben een werk Gods. Een werk waarvan je toch zou verwachten dat God er zuinig op zou zijn. Immers: “leven en goedertierenheid (of verbondstrouw, bondgenootschap) hebt Ge mij toegedaan, en uw opzicht (of verordening) heeft mijn geest bewaakt” Job 10 vers 12 (Job 10:12). Job weet: God heeft heel wat geïnvesteerd in de mens. Niet alleen maakt God de mens deelgenoot van zijn leven, maar het plan gaat nog veel verder: de mens wordt betrokken in een verbond, hij is bestemd om bondgenoot te zijn van de Machtige. We zien dat Job door alle verleugening die hem wil verstikken, heen, een veel dieper zicht heeft op het wezen van de mens dan de vrienden. Job heeft het dwars door alle donkerheid geweten: de mens is niet in de ogen van God een of ander gedegenereerd insect; God wil de mens als bondgenoot, als partner. Daarom waakt God over de geest van de mens.

Immers, juist de geest van de mens is zo waardevol voor God, omdat die geest entree kan krijgen in het rijk van zijn Maker. Daar kan God zich mee verbinden; die geest kan drager van heerlijkheid worden.

En daarom kan Job het niet meer volgen: hoe is het dan mo­gelijk dat God, die zoveel in de mens geïnvesteerd heeft, nu diezelfde mens wil verslinden, tot stof wil doen weder­keren Job 10 vers 8 en 9 (Job 10:08-09)? Heeft God dan twee plannen? Heeft Hij dan een andere gedachte in zijn hart verborgen Job 10 vers 13 (Job 10:13)? In­dien ik zondigde (op een of andere wijze mijn doel miste), dan zoudt Ge mij bewaken Job 10 vers 14 (Job 10:14): hier hebben we hetzelfde woord als in Job 10 vers 12 (Job 10:12) waar Job zei dat God zijn geest be­waakte, maar hier krijgt het een heel andere klank: hier is het niet een beschermend bewaken, maar een observeren om hem ergens op te kunnen vangen. Is God dan zo: een God die jacht maakt op de mens Job 10 vers 16( Job 10:16)?

Dan kan Job alleen nog maar uitroepen: “Verzadig U aan mijn smaad, zie mijn ellende aan (of bezie mijn ellende) wanneer deze omhoog schiet” Job 10 vers 15 (Job 10:15). Dan kan Job alleen nog maar eindigen met dezelfde gedachten die hij ook in het derde hoofdstuk naar voren bracht: waarom laat U me niet met rust? Laat van mij af, opdat ik nog een klein beetje kan opblinken (of opdat ik nog heel even wat vreugde mag bele­ven) , voordat ik ga, om niet terug te keren, naar het land van duisternis en schaduw des doods, zonder richtings- tekens, en klaart het op, dan blijft het aan het oerdonker gelijk Job 10 vers 20 tot en met 22). Dan ben ik op de plaats waar elk ge­voel van richting wegvalt, waar zelfs een opklaring geen verandering brengt in de somberheid van het ondoordringbaar wolkendek.

De grievende opmerkingen van Zofar

Meteen daarop neemt Zofar, de derde vriend, het woord. De bitterheid van de klacht, de smartelijke diepte van het zielenleed is geheel aan deze man voorbijgegaan: voor hem is alles wat Job als een noodkreet uitgeschreeuwd heeft, niets anders dan ‘een woordenvloed’ Job 11 vers 1 (Job 11:01). En zonder omwegen gaat hij direct maar over tot de meest grievende opmerking waarmee hij Job zou kunnen treffen: Zou een man van lippen bewaarheid worden? Het NBG vertaalt hier: zou een woorden­kramer gelijk hebben? Maar hier hebben we weer te maken met het sleutelwoord dat Job nu juist zo na aan het hart ligt: waarachtig zijn, bewaarheid worden. Uitgerekend op dit ge­voelige punt brengt deze vriend hem een dolksteek toe.

Zofar heeft ten aanzien van Job maar één wens: “Maar och, of God zelf eens sprak, en zijn lippen tegen u opende (met de lippen van Job is het niets gedaan; hij is een man van lippen), en u de geheimenissen (verborgenheden) der wijs­heid mededeelde, omdat zij het inzicht verdubbelt” (vers 5 en 6).

Zofar heeft nog enkele vernietigende vragen: “Kunt gij de oergrond Gods vinden, kunt gij vinden, tot de voleinding van Sjaddai (de Machtige) toe” (vers 7). Dat was nu precies waar Job zo naar hunkerde, de oergrond van God te vinden, niet wat de vaderen doorvorst hebben (8:8, hetzelfde woord wordt hier gebezigd), maar de navorsing van God, de diepte van het wezen des Heren. De voleinding van Sjaddai: inder­daad, dat is hetgeen Job nu juist zo intens ter harte gaat. We zien: juist rondom de voleinding gaat zich een felle strijd afspelen: wanneer daar een mens is die naar het ge­heimenis van de voleinding wil speuren, dan heeft de vijand altijd wel een legermacht van vrienden ter beschikking om die zoekende mens in zijn speurtocht te frustreren.

Jobs worsteling om de voleinding

Driemaal komt het woord ‘voleinding’ in het boek Job voor; allereerst hier in de rede van Zofar, die slechts kan vast­stellen dat het een onkenbare, onbereikbare zaak is; de tweede en de derde maal is het Job zelf die over de volein­ding spreekt, en dan in heel wat positievere zin. In Job 26 vers 10 (Job 26:10) zegt hij: “Hij (God) heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis” (Statenverta­ling) . God trekt een grens en binnen deze cirkel wordt het licht tot volledigheid gebracht, terwijl de duisternis buitengesloten wordt. Een beeld uit de schepping, maar te­gelijk een prachtige uitbeelding van wat God in de onzien­lijke wereld gaat volvoeren. De lichtcirkel wordt compleet gemaakt.

De derde vindplaats sluit hier schitterend op aan: “Men maakt een einde aan de duisternis, en tot de uiterste diep­te doorvorst men het gesteente” Job 28 vers 3 (Job 28:03); de woorden die hier vertaald zijn met ‘uiterste diepte’, betekenen letterlijk: algehele voleinding. Een treffende illustratie: zoals de mijnwerker, zo is de mens Gods; hij stelt de duisternis een grens, gesteente spoort hij op, edelstenen voor het huis van God, en hij blijft graven, speuren, vorsen, tot de to­tale voleinding toe. Totdat hij het geheimenis van het ein­de, van het einddoel heeft gevonden.

Zo is Job de mens die worstelt om de voleinding, en juist daarom, juist daarop wordt hij aangevallen; hij is immers de mens die geroepen is om de duisternis een grens te zet­ten; doch nu gaat de duisternis, bij monde van de vrienden, trachten hem een grens te stellen.

Daarom heeft Zofar er zoveel belang bij, Job te ontmoedi­gen: “de geheimen Gods, zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten?” Job 11 vers 8 (Job 11:08). Met andere woorden: spaar je de moeite, zoek toch niet langer, het kennen van Gods gedachten is voor jou toch niet weggelegd.

Och of God zelf eens sprak, verzucht Zofar. Daar moet het inderdaad naar toe. Maar als God dan tenslotte werkelijk gaat spreken, dan is dat wel even anders dan Zofar en zijn confraters verwacht hadden. Dan wordt dat spreken Gods met­terdaad het spreken der voleinding.

Toch heeft Zofar nog hoop voor Job, maar dan moet deze zich wel bekeren: ook een leeghoofd kan namelijk nog verstandig worden, immers, elk mens wordt als een veulen van een wilde ezel geboren Job 11 vers 12 (Job 11:12). De visie op het wezen van de mens die uit deze woorden spreekt, is nu niet bepaald erg verhe­ven, maar als Job zich hierin kan vinden, dan kan er van hem toch nog iets terecht komen.

Dan zal Jobs toekomst niet duisternis zijn, zoals hij aan het slot van het vorige hoofdstuk geklaagd heeft, maar: klaarder dan de middag zal het leven (eigenlijk: de levens­duur, de duurzaamheid) rijzen; zij het nog zo donker, het zal worden als de morgenstond Job 11 vers 17 (Job 11:17).

Deze profetische belofte zal inderdaad in het leven van Job gerealiseerd worden, maar dan wel langs een andere weg dan Zofar zich heeft voorgesteld.

Jobs vraag naar het godsbestuur

In de hoofdstukken twaalf tot en met veertien gaat Job ant­woorden; hiermee wordt de eerste cyclus van gesprekken af­gesloten. Opmerkelijk is dat Job wel begint met zich tot zijn vrienden te richten, maar dan al spoedig ertoe overgaat, zich tot God te wenden: “Maar ik wil nu tot de Mach­tige spreken” Job 13 vers 3 (Job 13:03). We zien hoe Job in de geest steeds meer geïsoleerd komt te staan: “Tot een spot ben ik mijn naaste, ik, die God verhoorde, als ik tot Hem riep; tot een spot is de rechtvaardige (de waarachtige), de vrome (de eenvoudige) ” Job 12 vers 4 (Job 12:04) .

Job komt nu, tegenover het gladde, geroutineerde gepraat van de vrienden, tot een kernpunt: de vraag naar het gods­bestuur. Hoe is de verhouding tussen God en geschiedenis? Kan ik in de loop der historie iets van Hem ontwaren? Of is God daar spoorloos, zoals de psalmist moet erkennen: “Uw voetsporen werden niet gekend?” Psalm 77 vers 20 (Ps. 077:020). Aan de ene kant moet Job constateren: er is vrede en zekerheid voor hen die God naar hun hand willen zettén Job 12 vers 6 (Job 12:06) , die de goedheid in hun hand houden’, staat er Eigenlijk.

Maar aan de andere kant ziet Job hoe machtigen zonder vorm van proces vallen, ontluisterd worden. In tien categorieën somt hij de leidslieden op die zomaar de duisternis in ge­dreven worden: Raadsheren zendt Hij barrevoets heen en rechters zet Hij in razernij; koningen worden aan de ket­ting gelegd, priesters uit hun ambt gezet, Hij verdraait degenen die van oudsher vast hebben gestaan, dat zijn de oude geslachten, de patriciërs; aan getrouwen onttrekt Hij de spraak en ouden ontneemt Hij het verstand. Hij doet vol­keren gedijen en laat ze verdwijnen, breidt natiën uit en voert ze weg. De volkshoofden van een land onttrekt Hij het hart, Hij ontneemt hun moed en verstand, Hij doet hen ver­dwalen in woeste wildernis (hier wordt het woord gebruikt uit het scheppingsverhaal: woest en ledig) zonder weg Job 12 vers 17 tot en met 25 (Job 12:17-25). Dit is de visie van Job op de geschiedenis.

Hierin speelt onmiskenbaar zijn eigen levenservaring mee. “Zie, dit alles heb ik met mijn eigen ogen gezien”, zo kan hij vaststellen Job 13 vers 1 (Job 13:01). Nu heeft men soms wel uit enkele teksten de gevolgtrekking gemaakt dat Job zelf een koning geweest moet zijn, volgens sommigen een koning van Egypte. Er zijn er die Job gelijk stellen met Cheops, de bouwer van de piramide van Gizeh. Het is echter zeer de vraag of men dit alles bewijzen kan. We krijgen eerder de indruk dat Job niet een nationale koning is, maar veeleer een herdersvorst, een sjeik op de wijze van Abraham, Laban en derge­lijke. (Sjeik betekent eigenlijk oudste; dan behoort Job tot degenen die van oudsher vast hebben gestaan).

Job herkent het in zijn eigen bestaan en hij ziet het in het wereldgebeuren om zich heen: het is alles opgaan, blin­ken en verzinken. De mens die vandaag staat, stort morgen in. En Job concludeert: dit is de hand van God. Wanneer het gaat om de vraag: wie beheerst de geschiedenis? dan is het antwoord dat Job daarop geeft: God. Een andere verklaring kan hij niet vinden. In feite zien we dat Job poneert: de geschiedenis is voor mij een raadsel maar ik houd vast aan God.

Toch is Job niet tevreden met te constateren: het is een raadsel. Hij wil doordringen in de gedachten die het godsbestuur bepalen. Bij de willekeur die hij waarneemt, kan hij zich niet neerleggen. Richten met God is mijn begeren, roept hij uit Job 13 vers 3 (Job 13:3) en hier gebruikt hij hetzelfde woord dat God bezigt in Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18): “Komt en laat ons teza­men richten”.

Jobs volhardend verlangen naar het recht Gods

Job denkt: het kan niet; God kan toch geen God van wille­keur zijn. Daarom beschuldigt hij zijn vrienden: “Zult gij ten gunste van God onrecht spreken en ten behoeve van Hem bedrog? Wilt gij zijn partij kiezen, optreden als pleitbe­zorgers voor God?” Job 13 vers 7 en 8 (Job 13:07-08). Job wordt gedreven door een passie voor het recht. En dan niet in een beperkte, bekrom­pen zin: zijn eigen recht alleen, maar veel meer omvattend, veel dieper: het goddelijk recht. God is toch recht in al zijn weg en werk? De Here is toch een God van recht? Daarom kan en mag hij niet accepteren wat zijn vrienden te berde brengen; hij heeft het gevoel dat zij ter wille van God de waarheid geweld aandoen, en hij denkt: dat nooit! Zij hou­den als het ware God de hand boven het hoofd; ze praten al­les goed wat Hij volgens hen doet.

Job heeft zijn besluit genomen: hij zet alles op het spel: ik vat mijn vlees met mijn tanden, mijn ziel leg ik in mijn hand” Job 13 vers 14 (Job 13:14). Alles heeft hij ervoor over om in de geeste­lijke wereld door te dringen, zijn vlees en zijn ziel. “Wel­nu, wil Hij mij doden, ik zal op Hem wachten (of: ik zal daarop wachten), echter, mijn wegen wil ik voor zijn aange­zicht rechtvaardigen (weer het woord: richten, als in Jesaja 1); ook dat zal voor mij al bevrijding zijn, want een ontaarde zal voor zijn aangezicht niet treden” Job 13 vers 15-16 (Job 13:15-16). Job ziet zó met heel zijn wezen uit naar het recht Gods, dat hij kan verklaren: dat is voor mij al bevrijding, als God mij ruimte geeft om de zaak van het recht te bepleiten.

In vers 18 (Job 13:18) gaat Job beginnen, zijn rechtsgeding op te stel­len; dit woord wordt ook gebruikt voor het opstellen van troepen. Dan vraagt hij dat God hem de kans zal geven om vrijuit te kunnen spreken, zonder dat er druk of intimida­tie op hem wordt uitgeoefend.

Kernthema van Jobs verdedigingsrede is: de vergankelijkheid van de mens. In vier beelden werkt hij dit uit: een bloem die verwelkt, een schaduw die voorbijgaat, vermolmd hout dat uiteen valt, een kleed dat door de mot verteerd wordt. Vanuit dit mensbeeld vraagt Job aan God: waarom maakt U zich eigenlijk zo druk om een mens?

Jobs gedachten over de vergankelijkheid

Probleem op de voorgrond is dan: heeft het bestaan in wezen wel zin? Probleem op de achtergrond, dieper doorgedacht, wordt dan: heeft datgene waar God mee bezig is, in feite wel zin? “De mens is geheel in Gods hand; vastgelegd zijn zijn dagen, het getal van zijn maanden is bij U, Ge hebt hem een grens gesteld die hij niet zal overschrijden – wend uw blik dan van hem af, dat hij zich kan ontspannen, zodat hij als een dagloner nog genieten kan van zijn dag” Job 14 vers 5 en 6 (Job 14:05-06). Als nu toch zijn einde vastligt, waarom moet hij dan nog tot het laatste toe gekweld worden? Ook een daglo­ner heeft ’s avonds nog een rustig uur.

Een mens is nog slechter af dan een boom: een afgehouwen boom komt nog weer tot leven, maar een mens niet, zo ver­volgt Job zijn klaaglied. De enige wens die hij nog kan be­denken, is: “ik zou wel willen dat ü mij in het dodenrijk in bewaring stelde, dat U mij verborg totdat uw toorn zich afkeert; dat U mij een grens stelde, dat u mij dan echter zoudt gedenken”(vers 13).

Is er dan nog hoop? Neen, luidt het antwoord van Job, met een viervoudig beeld: “zoals een berg die ineen zinkt en verbrokkelt, zoals een rots die van zijn plaats wordt ge­rukt, zoals water stenen verpulvert, zoals een regenstroom de akkerbodem wegspoelt: zo doet Ge de verwachting van de sterveling vergaan (vers 18-19).

Job worstelt om de identiteit van de mens

De gedachten van Job gaan uit boven zijn individuele lot; hij staat hier als priester, als vertegenwoordiger van de ganse zuchtende schepping, als stem van alle lijdende mensen. Daarom begint hoofdstuk 14 dan ook met: de mens. De mens in absolute, algemene zin; zevenentwintig maal komt dit woord in het boek Job voor, en steeds gaat het dan om de ontmoe­ting met God, met de geestelijke wereld, om lot en bestem­ming, om de identiteit van de mens als zodanig.

Job is de mens die op een vooruitgeschoven post worstelt om die identiteit. Hij worstelt om verwachting. Dertien keer klinkt dit woord in het boek Job; en het is opmerkelijk dat hetzelfde begrip in het Hebreeuws niet alleen verwachting kan betekenen, maar ook koord of snoer: het gaat in wezen om de elasticiteit, de spankracht van de geest. Daarenboven treffen we het werkwoord ‘verwachten’ ook nog vijfmaal aan. Uit deze gegevens blijkt wel dat de strijd om de verwach­ting voor Job een essentieel element is; het hoort tot het wezen van de mens, dat hij verwacht.

Heel sterk komt dit motief weer naar voren in hoofdstuk 17, waar Job moet klagen: “Verwachtte ik iets, dan was het de groeve (het dodenrijk) als mijn huis, dat ik mijn leger zou spreiden in de duisternis, dat ik tot de groeve roep: mijn vader zijt gij; tot de made: mijn moeder en mijn zuster. Waar zou dan mijn verwachting zijn? Mijn verwachting, wie kan haar ontwaren? Als een stuk (deel) van mij zinkt het in het dodenrijk, om tezamen (of verenigd) te rusten in het stof” Job 17 vers 13 tot en met 16 (Job 17:13-16).

Job heeft hier heel scherp aangevoeld: mijn verwachting is een stuk van mijzelf, het is een deel van mijn identiteit, het hoort bij mijn innerlijke eenheid.

Het lijkt erop alsof Job hoe langer hoe meer verbonden wordt met de groeve, met de sfeer van het dodenrijk. In elk geval is dat een van de voornaamste fronten waar Job zijn kamp heeft te voeren. Via de woorden van de vrienden trach­ten de doodsmachten vaste voet te krijgen in de denkwereld van Job. Ze proberen zijn verwachting totaal af te snijden en zijn geest volledig te isoleren.

Zo bevindt Job zich in een proces waarin alle gronden onder zijn bestaan worden weggeslagen. In hoofdstuk 15 beginnen de vrienden hun tweede gespreksronde, die gekenmerkt wordt door nog fellere aanvallen; de kritiek op Job wordt scher­per, de beschuldiging agressiever. Zo moet Job eenzaam zich een weg zoeken door een labyrint van laster en van onbe­grip; zo ontvallen alle gronden hem, totdat hij tenslotte zijn grond vindt in God zelf.

Job gaat een weg waarop hij steeds verder, steeds dieper ‘ontgrond’ wordt. Maar uiteindelijk zal God zelf hem stel­len op een nieuwe bodem.     (wordt vervolgd) .

1982.12 nr. 232

Levend geloof 1982.12 nr. 232

Het feest van barmhartigheid door Rob Polderman

Kerstfeest – de komst van Jezus Christus in het vlees – en barmhartigheid hebben alles met el­kaar te maken. In Lucas 1, dat voorafgaat aan het hoofdstuk over de geboorte van Jezus, komt maar liefst vijfmaal dat woord ‘barmhartigheid’ voor, Lucas 1 vers 50, 54, 58, 72 en 78.(Luc. 01:50; Luc. 01:54; Luc. 01:58; Luc. 01:72 en Luc. 01:78) We mogen dus wel spreken van een sleutelwoord. Het hele ‘heilsplan’ van God is voortgekomen uit Zijn barmhartigheid. Een tweede sleutelwoord in Lu­cas 1 is het werkwoord ‘omzien’ , Lucas 1 vers 48, 68 en 78 (Luc. 01:48; Luc. 01:68; Luc. 01:78) .

God is barmhartig

Gods barmhartigheid doet Hem omzien. Het gaat hier niet om een omzien dat voorbij is, naar het verleden. Het omzien van God heeft alles te maken met, Zich ontfermen, barmhartigheid be­wijzen. Hij buigt Zich over het verlorene, het zieke en gewonde om het te verzorgen en te her­stellen. In Psalm 18 vers 36 zegt David het zo prachtig: ” uw neerbuigende goedheid maakte mij groot”. God heeft duidelijk en krachtig omge­zien naar de gevallen mens, naar de lage staat zijner dienstmaagd en dienstknecht, omdat Hij barmhartig is. En dat doet Hij heden nog.

Maria getuigt: “Zijn barmhartigheid is van ge­slacht tot geslacht voor wie Hem vrezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm!” In die geweldige lofzang van David in Psalm 103 wordt de Heer bezongen: “Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en rijk aan goedertieren­heid. Hij doet ons niet naar onze zonden en ver­geldt ons niet naar onze ongerechtigheden”. En daarom kunnen en willen wij van harte met David instemmen: “Loof de Here, mijn ziel en al wat in mij is, zijn heilige naam. Loof de Here mijn ziel en vergeet niet een van zijn weldaden, die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krank­heden geneest, die uw leven verlost van de groeve, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid, die uw ziel verzadigt met het goede, zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend”.

Zelfs het boek Klaagliederen wordt een loflied en een jubelzang wanneer de profeet temidden van de grootste ellende, in de geest de Heer ge­denkt. Hij komt geestelijk weer helemaal over­eind en ademt nieuwe levenskrachten in, terwijl zijn geest zich verheft en getuigt: “Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgeko­men zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op, élke morgen zijn zij nieuw, groot is uw trouw! Mijn ziel zegt: Mijn deel is de Here, daarom zal ik op Hem hopen. Goed is de Heer voor wie Hem verwachten, voor de ziel die Hem zoekt. Goed is het, in stilheid te verwachten het heil des Heren” Klaagliederen 3 vers 22 tot en met 26 (Klaagl. 03:22-26).

Zijn barmhartigheden houden niet op. Hij doet niet mee aan bezuinigingsmaatregelen. Wij hoe­ven bij onze hemelse Vader niet in te leveren. Elke morgen zijn ze daar en gedurende de hele dag duren ze voort en in de nacht houdt Hij niet op om barmhartig te zijn en Zijn barmhar­tigheden te bewijzen. Het komt er op aan dat wij het ons niet laten ontroven of weerhouden door de eeuwige dief, satan.

Eén van die mooie, misschien wel de kostelijk­ste eigenschappen van onze hemelse Vader is, Zijn barmhartigheid. Het is die zuivere drijf­veer, Zijn volmaakte liefde, waardoor Hij zijn hand uitstrekt naar de mens en de gehele schep­ping. Satan heeft de mens ten dode toe verne­derd. De mens is zwaar gehavend door de machten der duisternis. Dikwijls verleugend en daardoor totaal verblind voor Gods heerlijkheid, geheel verdoofd voor Zijn stem en gevoelloos geworden voor Zijn liefde.

Wij willen en zullen ons echter daar niet bij neerleggen, noch voor ons zelf, noch voor ande­ren, want…. “God heeft omgezien naar zijn volk om bramhartigheid te betonen”! Zacharias werd vervuld met de Heilige Geest en profeteer­de zeer duidelijk over deze dingen. Het is ze­ker de moeite waard om dat eens aandachtig door te nemen, u vindt het in Lucas 1 vers 67 tot en met 79 (Luc 01:67-79).

Gods barmhartigheid is niet alleen maar een po­sitieve eigenschap van Hem, het brengt zijn kracht in beweging tot ons heil. “Dat Hij ons zou geven, zonder vrees, uit de hand van de vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen!”

Jezus is barmhartig’

Het woordenboek geeft bij ‘barmhartigheid’ de verklaring: een intens meevoelen met een ander­mans leed. De uitleg die gegeven wordt gaat niet verder dan ‘meevoelen’. Er is echter meer nodig, er moet iets gedaan worden. Met meevoe­len haal je iemand niet uit zijn ellende.

De goddelijke inhoud van ‘barmhartigheid’ is ge­lukkig veel meer dan de menselijke betekenis” die er aan gegeven is. In de Hebreeuwse taal be­tekent dit woord ’trouwe bijstand met de daad’! In dit licht is barmhartigheid een ‘weldadig’ iets. In Het Nieuwe Testament vinden we voor barmhartigheid de uitdrukking ‘innerlijke ont­ferming’. God heeft ‘innerlijke ontferming’ en dat heeft Hij in zijn Zoon Jezus Christus, met vele en zeer grote daden bewezen.

Jezus openbaart het karakter van God. De inner­lijke ontferming blijkt de enorme stuwkracht in het leven van Jezus, die herstel in de mens be­werkt. In Markus 1 vers 41 (Mark 01:41) lezen wij: “Met barm­hartigheid bewogen strekte Jezus zijn hand uit, raakte de melaatse aan en hij was rein”. En tel­kens weer zien wij dat die innerlijke bewogen­heid uitloopt op herstel: “En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote schare en Hij werd met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken”, “Jezus werd met ontferming bewogen en raakte de ogen van twee blinden aan en ter­stond werden zij ziende en zij volgden Hem” Matteüs 14 vers 14; Matteüs 20 vers 34 (Matt. 14:14; Matt. 20:34).

Zelfs een dode werd opgewekt toen Jezus met ont­ferming bewogen werd door het leed dat over een weduwe gekomen was, vanwege het overlijden van haar enige zoon (Lucas 7). Dat is bijstand met de daad. Daar is een mens mee geholpen! Zó is God en zó is zijn Zoon Jezus Christus. En het is duidelijk de wil van de Vader dat ook wij barmhartig zijn en barmhartigheid zullen beto­nen. De Heer Jezus zegt in Matteüs 9 vers 12 en 13 (Matt. 09:12-13): “Zij die gezond zijn, hebben geen genees­heer nodig, maar zij die ziek zijn. Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande”.

Bewijst ook gij barmhartigheid

God is barmhartig voor ons, opdat ook wij barm­hartig zullen zijn. Wij zijn geroepen om elkaar ’trouwe bijstand met de daad’ te verlenen. Er is een geestelijke wet die luidt: “Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid ge­schieden! De helende kracht in het nieuwe ver­bond komt voort uit barmhartigheid. Kracht Gods komt in beweging door innerlijke ontferming, daar waar bewogenheid is.

Ons waarachtig kennen van God, zal er in ons le­ven toe leiden dat ook wij het karakter van Hem zullen openbaren, evenals Jezus dat deed. Ken­nis óver God zal niet voldoende zijn. Als nieu­we schepping zullen ook wij het wezen van de Va­der openbaren, zowel in wat wij zijn, als in wat we doen. Jezus sprak zijn ‘wee u’ uit over Schriftgeleerden en Farizeeën met de woorden: “Gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw” Matteüs 23 vers 23 (Matt. 23:23). Het gewichtigste, dus wat het zwaarst weegt en dat is onder ande­re, de barmhartigheid.

Het is soms nodig en nuttig onszelf te onderzoe­ken en er op toe te zien, dat wij niet dezelfde fout maken en een van de gewichtigste dingen de barmhartigheid – verwaarlozen. Het ont­breekt ons misschien niet zozeer aan gezonde kennis van God, maar hoe is het met die ‘warm­hartigheid, de innerlijke ontferming en bewogen­heid’? u kent het ongetwijfeld uit 1 Korinthe 13: “Al ware het, al ware het, al ware het…, maar had de liefde niet, het baatte mij niets, ik ware niets!” Hete hoofden en koude harten, dat is duivelswerk. Wij leven in een tijd dat er zoveel nood en leed is, dat het gevaar niet denkbeeldig is dat het ons niet veel meer doet. Een mens kan ­er immuun voor worden en onbewogen onder blijven. De Heer Jezus geeft ons prachtige gedachten, welke ons zeker kunnen helpen. Van Hem staat geschreven: Toen hij de scharen zag? Werd hij met ontferming bewogen over hen, daar zijn voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Toen zei hij tot zijn discipelen: de oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.

Bidt daarom de Heer van de oogst, dat hij arbeiders uitzenden in zijn oogst. Matteüs 9 vers 36 tot en met 38 (Matt. 09:36-38).

Het is zo belangrijk waar ons oog en onze aandacht door getrokken wordt. We kunnen zo blij zijn met deze woorden van Jezus. Hij zegt niet, de nood is groot, kom maar. Maar hij zegt, de oogst is groot. Dat is een groot verschil. Hij zit groot oogst veld met veel oogst. Daar lagen zijn mogelijkheden. Voor die oogst kwam hij geestelijk in beweging. Het begon in zijn hart innerlijke ontferming en het kwam naar buiten, met als resultaat: Bevrijdingen, genezingen. Van herstel. Jezus is ook hierin ons voorbeeld. Laat dan ook wij door de geest in beweging komen, zodat vanuit dit bewogen zijn velen herstel zullen ervaren. Gods barmhartigheid zal een kracht openbaar worden tot herstel van velen. En wel door ons heen. Bidt daarom de heer van de oogst dat hij arbeiders uitzendende om voor hem te oogsten. Toegeruste arbeiders Gods. Indien wij ontdekken dat we die diepe bewogenheid missen en tekortschieten in innerlijke ontferming, dan nodigt hij ons bij de droom van zijn genade om over goedig in ontvangst te nemen barmhartigheid en genade. Laten wij met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden, om te helpen in tijden van nood Hebreeën 4 vers 16 (Heb. 04:16) Doen! Hij geeft van harte en met vreugde, overvloedig en zonder enig verwijt.

Zo vieren wij ook dit jaar volop kerstfeest, niet als een historische gebeurtenis, maar het grote feest van Jezus Christus komende in (het) vlees. Hij maakt woning in onze harten en zodoende wordt openbaar: “de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, die ons troost in al onze druk, zodat wij hen die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost waarmee wijzelf door God vertroost worden”2 Korinthe 1 vers 3 en 4  (2 Kor. 01:02-03) Weest ook gij barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is” Lucas 6 vers 36 (Luc. 06:36) Gezegend kerstfeest!

 

Reacties van lezers door redactie

De leer en het leven

Zuster M. de V. H. te Dinteloord, schrijft: “Hoewel ik “Levend Geloof” een mooi blad vind, moet ik toch el­ke keer als ik het krijg gaan corrigeren, want het is toch alles nog hoger, dieper, breder en heerlijker als dat ik het soms in “Levend Geloof” bespeur. Ergens ben ik het niet eens met wat u schrijft op pagi­na 4 (van “Levend Geloof” nr. 229, in het artikel “De leer en het leven”) van: wij zijn nog mensen van vlees en bloed’. Als u dat altijd blijft getuigen be­reikt u nooit het volle zoonschap. 1 Korinthiërs 15 vers 50 (1 Kor. 15:50) zegt dat juist, vlees en bloed het Konink rijk niet kunnen binnen­gaan. Dus alles wat nog met ons eigen ik en het ziele leven te maken heeft, moet totaal in de dood en over­wonnen worden door de Heilige Geest. De Bijbel zeg dat wij veranderd zullen worden, want het verderfe­lijke in ons moet onverderfelijkheid aangedaan hebben en het sterfelijke in ons moet onsterfelijkheid aan­doen, dat is wel een proces  maar wij moeten wel zo wor­den dat het alles werkelijk­heid wordt in ons. Daarom zegt de Bijbel ook herhaal­delijk: ‘leg dan af…” en ‘doe dan aan…’ en als dat alles opgelost is in de Heilige Geest (of overwon­nen) dan wordt vervuld: de dood is verslonden in de overwinning. Dan kunnen ook wij zeggen: de overste der wereld komt en heeft aan mij niets”.

Naschrift redactie

Ik ben het volledig met u eens dat alles nog veel mooier en heerlijker is dan wij schrijven in “Levend Ge­loof”. Toch denk ik dat er van een misverstand sprake is als u mijn opmerking aanhaalt, dat wij nog men­sen zijn van vlees en bloed. Dit is namelijk niet be­doeld als een soort negatie­ve belijdenis, want dan zou het inderdaad fout zijn, maar juist om aan te geven dat wij daarom geroepen zijn om ‘door het geloof’ te leven. Wat dat betreft bevinden we ons in het gezelschap van Paulus, die meerdere malen daarop atten­deert. Bijvoorbeeld in Gala­ten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “Met Chris­tus ben ik gekruisigd, en toch leef ik (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef… leef ik door het geloof in de Zoon van God”. Op een andere plaats zegt hij: “Want al leven wij in het vlees…, wij trekken niet ten strijde naar het vlees, want de wapenen van onze veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken” 2 Korinthe 10 vers 3 en 4 (2 Kor. 10:03-04). Paulus wil dus zeggen, dat hij nog in een vergan­kelijk lichaam op aarde is. Uiteraard bedoelt hij niet een ‘vleselijk leven’, dat wil zeggen een door satan geïnfiltreerd leven, waarin niet de Heilige Geest het voor het zeggen heeft, want dat zou fout zijn. Onze nieuwe leven is geestelijk, en terecht maakt u daarom ook de opmerking dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven. Onze vergankelijke lichamen zullen veranderd worden in onvergankelijke, verheer­lijkte lichamen. We hebben als gelovigen een geweldig perspectief en als het goed is groeien we dagelijks geestelijk verder tot we het volle zoonschap hebben bereikt.

Aangesproken door Bijbelstudie over Job

Broeder R. M. te Den Helder ontving het blad tot dusver als geschenkabonnement maar wil zich thans zelf abonneren. Hij schrijft o.a.: “Om­dat ik niet vaak thuis ben kwam het helaas nog wel eens voor dat uw blad op de zoge­naamde stapel verdween, keu­rig op een rijtje alle num­mers. Je moet je er wel toe zetten om de boekjes te gaan lezen. Wel, op een zeker mo­ment gebeurt dat, en plotse­ling wordt je aangesproken door een Bijbelstudie, die nou net op jouw leven van toepassing is. Dat is op dit moment de Bijbelstudie over het boek Job. Ik liep al langer met de gedachte om boekjes te bestellen, maar het kwam er maar niet van. Nu heb ik echter besloten de schade in te halen. Ik ben erg dankbaar voor uw blad”.

Geen schijn maar werkelijkheid

Broeder H. R. te Brussel, (België), schrijft: “Ik vind uw boekjes zeer goed en opbouwend. Het is tijd en noodzakelijk meer klaarheid te brengen in gemeenten en bijzonderlijk in de harten van christenen. Voor mijn persoon ondervind ik alle dagen dat ik nader tot God moet komen en meer kontakt moet hebben met de Vader.

Het christendom is veel die­per, denk ik, anders hebben wij niets meer als de onge­lovigen. Wij moeten het Woord Gods beleven en dan komen wij tot de werkelijke Gemeente van Jezus, geen schijn maar werkelijkheid. Naar ik moet mij verheugen, want veel kinderen Gods verlangen daarnaar. Het is noodzakelijk en ik geloof dat het weldra zal gebeuren, ja alles komt op de tijd ge­steld door onze Heester. Ik wens u veel moed maar bij­zonderlijk het Heilige Gees­telijke Licht om verder uw boekjes “Levend Geloof” te schrijven”.

Te zoetige illustraties?

Zuster T. de W. te Terneuzen schrijft: “Ook ik lees al een tijdje uw blad. Heer­lijk om de echte diepe waar­heden Gods te onderzoeken. Want Hij is de Waarheid en de Weg ten leven voor ons, ook in dit leven. Haar de reden dat ik u schrijf, is dat mij opviel, dat de plaatjes erbij afgedrukt (bijvoorbeeld in het okto­bernummer) wat zoetig, on­werkelijk aandoen soms. Vooral de jeugd is zeer nuchter tegenwoordig. Beter een schets of iets van een sportieve prediker. Alleen opbouwend bedoeld en dank­baar dat het blad velen tot zegen is”.

Gods Geest is aan het werk

Zuster G. S. te Velp, schrijft: “Hartelijk dank voor de toezending van de brochures “De volledige mens”, ’k Heb de boekjes fijn mogen weggeven aan kinderen Gods, die hongerig waren naar meer herstel en bevrijding. Fijn is het om tijdens je vakantie zo in­geschakeld te worden in het Koninkrijk van God. Gods Geest is echt aan het werk over de gehele wereld. Daar het goed is om gezonde lek- tuur te lezen en verder op­gebouwd te worden en in­zicht te krijgen in de din­gen aangaande Gods Konink­rijk, stuur ik u een lijst­je met adressen voor een ge- schenkabonnement. Allen zijn geëmigreerd naar Australië en verlangen naar goed voedsel. Wel “Levend Geloof” is meer dan dat, evenals Gods Woord. Wat een rijke Vader hebben we toch. Broeder Doornink, héél veel zegen en liefde toegewenst in uw werk!”

Zegen naar geest, ziel en lichaam

Ook zuster K. E. van L. S. te Ede, gaf enkele buiten­landse adressen op voor een geschenkabonnement. Zij schrijft: “Wonderbaar is de leiding van de Heer dat ik deze mensen kan laten delen in het voorrecht van goede lectuur. Waar en zoveel ‘verwarring’ ook op lite­rair gebied bestaat, is het geweldig deze gelovigen ver weg te kunnen verkwikken met dit kostelijk blad, waarvan ikzelf zoveel zegen ontvang voor geest, ziel en lichaam. U Gods rijke zegen toewensend voor dit gewel­dige werk”.

Verlangen om geestelijk te groeien

Broeder S. L. te Den Oever, schrijft: “Ik wil me graag abonneren op uw blad. Ik ben er mee in contact geko­men door een volle evangeliezuster uit Mortsel en heb een stapel van uw bla­den meegekregen. Ik heb er twee van gelezen en ben tot de ontdekking gekomen dat het makkelijk te lezen is en dat het direct tot mijn ziel doordringt, iets waar ik in andere geschriften wel eens moeite mee heb, en ik wil toch graag verder groeien in het Koninkrijk Gods. Ik ben anderhalf jaar geleden tot de Heer gekomen en ben van de duisternis in het licht overgegaan en wil daar dolgraag mee doorgaan. Prijs de Heer voor al Zijn goedheid”.

 

Kerstfeest… dichter bij huis (gedicht) door Judith Jacobs

“…En zij vielen neder en bewezen Hem hulde. En zij ontsloten hun kostbaarheden en boden Hem ge­schenken aan: goud en wierook en mirre”

Matteüs 2 vers 11 en 12 (Matt. 02:11-12).

De wijzen uit ’t oosten, gekomen van ver,

Volgden het schijnsel van Bethlehems ster;

Zij vonden het Kind in een schamele stal

Waar Hij was geboren, de Koning van ’t heelal.

 

Zij knielden en legden geschenken neer,

Aanbaden Hem als hun Heiland en Heer;

Toen zijn zij vol blijdschap weer verder gegaan:

In hun hart was het grote licht opgegaan.

 

Wij hoeven niet als die wijzen van verr

Te speuren naar ’t licht van een stralende ster;

Het kerstfeest, dat ligt nu veel dichter bij huis,

De weg (in de geest) voert naar Christus bij ’t kruis.

Daar heeft Gods Zoon aan de wereld gebracht:

Vrede en heil in de donkerste nacht –

Van elk mensenhart, dat op zoek is naar vree.

O, kom om ’t aanbidden, vier ’t Lichtfeest toch mee!

 

De olie van Aser door H. J. Scholten

“Gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie” Deuteronomium 33 vers 24 (Deut. 33:24).

De betekenis van olie in de Bijbel

Olie wordt in de Bijbel dik­wijls in verband gebracht met zalving. Koningen en priesters werden met olie gezalfd. Ook weten wij dat olie heen wijst naar de hei­lige Geest en we spreken over de zalving van de hei­lige Geest. Dit duidt dan op de doop en vervulling met deze Geest en Johannes schrijft hierover in zijn eerste brief 1 Johannes 2 vers 20 (1 Joh. 02:20): “Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen”.

Hoeveel christenen zullen er zijn die dit werkelijk weten? Die het weten, kunnen zich intens verblijden met de volgende woorden van Jo­hannes: “En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van no­de, dat iemand u lere; maar gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waar­achtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft” 1 Johannes 2 vers 27 (1 Joh. 02:27).

Deze zalving brengt grote vreugde in het leven van elk kind van God want het heeft hem zekerheid gegeven. Hij mag ‘weten’. Hij bezit een onderpand.

De stervende aartsvader Jacob laat één voor één zijn zonen aantreden bij zijn sterfbed met deze woorden: “Verzamelt u en luistert, gij zonen van Jacob, luis­tert naar Israël, uw vader” Genesis 49 vers 2 (Gen. 49:02). Ook Aser, als achtste zoon, treedt naderbij en dan spreekt Jacob de vol­gende zegen over hem uit: “Aser, zijn spijze zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren” Genesis 49 vers 20 (Gen. 49:20). Door de Geest geleid spreekt de oude Jacob al deze zege­ningen uit en ze hebben dan ook een diepe, geestelijke betekenis.

Kunnen wij de Bijbel geestelijk verstaan?

Het is uitermate belangrijk voor ons geestelijk leven om de gehele Bijbel geestelijk te leren verstaan en vele christenen hebben daar vaak grote moeite mee. Zoals bij­voorbeeld die Amerikaan in Israël waarover ik onlangs las. Hij maakt de indruk erg bijbelgetrouw te zijn, want hij heeft in het gebied van Aser een boortoren opgericht omdat hij zonder meer ver­wacht olie uit de bodem te kunnen oppompen naar aanlei­ding van de zegen van Aser: hij dope zijn voet in olie.

Deze Amerikaan heeft zich verloren in uiterlijkheden en wil zintuigelijk waarne­men wat in de Bijbel ge­schreven staat en er schijn­baar ook in materiële zin wijzer van worden. Typisch Amerikaans! Dat deze uit­spraak over Aser geestelijk verstaan moet worden ontgaat hem ten enenmale en zo geeft hij onbewust blijkt niéts te bezitten van de ‘olie van Aser’ en heeft hij geen begrip van de ‘ko­ninklijke lekkernijen’.

Zo lazen we een tijdje ge­leden in een tijdschrift dat zich nogal doorlopend bezig houdt met het aardse Israël, over geleerden in Israël, die een spectacu­laire uitvinding gedaan zouden hebben. Volgens een geheim procedé was men nu in staat om uit de geweldi­ge rotsblokken die ver­spreid liggen in de woes­tijn, olie te halen. De schrijver van dit artikel verblijdde zich schijnbaar mateloos in de vervulling van Bijbelse profetieën, want hij zag in deze olie- productie een vervulling van het woord uit Deuteronomium 32 vers 13 (Deut. 32:13): “Hij deed hem honing zuigen uit de rots, en olie uit het keihard gesteente”.

Op deze wijze zijn vele christenen met de Bijbel bezig en men maakt de vorm los van het wezen der din­gen .

De bijzondere betekenis van het getal ‘acht’

De naam Aser betekent: Ik gelukkige. Of: wel mij.

Aser is de achtste zoon van Jacob en het getal ‘acht’ is in de Bijbel altijd van een bijzondere betekenis.

Met de achtste dag begint al­tijd het feest. Denk maar aan de woorden uit Leviticus 23 vers 36 (Lev. 23:36): “Op de achtste dag zult gij een heilige samenkomst hebben en de Here een vuuroffer brengen; Het is feest, generlei slaafse arbeid zult gij verrichten”. Het getal 8 wijst heen naar de opstanding ten leven en dat is toch altijd: Feest!

We denken ook even aan de acht zielen die behouden wer­den in de ark, en ook aan de acht planken voor de bouw van de tabernakel Exodus 26 vers 23 tot en met 25 (Ex. 26:23-25). Het zijn geen wille­keurige getallen die Mozes hier van God op krijgt, maar alles heeft zijn geestelijke betekenis.

De zegen van Aser laat ons iets bijzonders zien en dit komt ook sterk naar voren in de woorden: zijn spijze zal vet zijn, en hij zal konink­lijke lekkernijen leveren. Dit ‘vette’ springt er ook helemaal uit in de zegen uit Deuteronomium 33 vers 24 (Deut. 33:24): en hij dope zijn voet in olie.

Aser met zijn zegen is de bron van Goddelijke zalving. Aser, als achtste zoon, beeldt het ‘grote feest’ uit. Met hem komt de ‘vette tijd’, de tijd van overvloed en dat stemt tot grote vreugde.

David als ‘achtste zoon’ van Isaï, wordt met olie gezalfd tot koning van Is­raël. Ook denken we aan de besnijdenis op de ‘achtste dag’. Als wat in Israël ‘mannelijk’ was, moest be­sneden worden op de achtste dag.

Rijp gemaakt door de ‘olie van Aser’

Wie de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus bezit, kan voluit ‘feest vieren’. Zij zijn in liefde, in elk opzicht, naar de gezalfde Koning, Jezus Christus, toegegroeid en begrijpen de geheimen van Zijn Koninkrijk. De zalving met de ‘olie van Aser’ heeft hen zo rijp gemaakt en ze weten naar waarde te genieten van de ‘koninklijke lekkernij­en ‘ .

Met het ‘gelijk worden’ aan het beeld van de Zoon be­ginnen de ‘vette tijden’. De woestijntijd is voorbij, het beloofde land is be­reikt, de vijanden zijn uitgeroeid en het feest kan beginnen onder leiding van de Koning der koningen. Je­zus Christus is de Koning van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en de ‘olie van Aser’ heeft bewerkt dat de ganse schepping kan overgaan van de zevende naar de achtste dag. De hoofdstad van de vernieuwde schepping is het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Geheel en al tempel! Van daaruit worden de ‘konink­lijke lekkernijen’ uitge­deeld en het is alles tot verder herstel en genezing van de volkeren der aarde.

De zonen Gods kunnen uit delen als ze verzadigd zijn

Voordat het zover is moet er eerst een volk gereed zijn waarmee God de rest van Zijn schepping kan verlossen en bevrijden. God heeft vele zonen nodig. Zij moeten af­weten van de ‘olie van Aser’ en van de ‘koninklijke lek­kernijen’ . Zij dienen er eerst zélf verzadigd van te zijn aleer ze kunnen gaan uitdelen. Maar dan zijn het ook voor de volle honderd procent ‘uitdelers van de menigerlei genade Gods’.

Als kinderen Gods moeten we ons uitstrekken naar de ‘olie van Aser’ en dan moe­ten we wel verstaan dat deze olie niets heeft uit te staan met materiële welvaart of met iets nuttigs ten be­hoeve van onze lichamelijke voeding, maar veeleer met onze geestelijke wasdom. We moeten van ‘bovenaf’ gezalfd worden. Daarom bestaat er in wezen een bijzonder verband tussen ‘olie’ als verschijningsvorm en het begrip ‘hemel’. Koningen worden door de ‘hemel’ gezalfd en deze zalving verlost juist van een kijk op de dingen, die uiterlijk en aards is, zoals voor de genoemde Amerikaan olie alleen maar iets aards is.

De Bijbel spreekt over het joodse Chanoekafeest of het Vernieuwingsfeest. In Johannes 10 vers 22 (Joh. 10:22) is hier ook sprake van: “Toen kwam het Vernieuwingsfeest te Jeruzalem; het was winter”. Dit feest werd gevierd met olie welke gedurende acht dagen werd gebrand. Dus een echt ‘Olie-feest’. Het is waarlijk een feest van het Licht! Het is dus geen toe­valligheid dat met Aser, als achtste zoon van Jacob, ook de olie genoemd wordt die de spijzen ‘vet’ maakt zodat het koninklijke lek­kernijen worden.

De olie van het joodse Chanoekafeest diende om de huizen van de bewoners op bijzondere wijze te ver­lichten. Nu moet de ‘olie van Aser’, de zalving van de heilige Geest, ook onze levenshuizen op bijzondere wijze verlichten. In de ’tempel’ moet licht bran­den, voortkomend uit de olie. Jezus, als Zoon van God, was metterdaad zo’n tempel. Hij sprak van de tempel van Zijn lichaam Johannes 2 vers 21 (Joh. 02:21). In deze ’tempel’ brandde voortdurend de ‘olie van Aser’ en daarom kon Hij zeggen: Ik ben het Licht der wereld.

Doch Jezus wilde niet dat het alleen bij Hem zou blij­ven en Hij wordt de Doper met de heilige Geest opdat er vele zonen Gods zullen komen die, evenals Jezus, licht der wereld zullen zijn. Jezus zegt dan ook te­gen Zijn discipelen: “Gij zijt het licht der wereld” Matteüs 5 vers 14 (Matt. 05:14) .

Zijn wij gidsen in het koninklijke land?

Het is bijzonder verblijdend als deze dingen werkelijk­heid worden in ons leven en wij bezitters worden van ko­ninklijke lekkernijen. En we behouden al dit heerlijke niet voor onszelf, maar mo­gen er van uitdelen. Maar het begint met de zalving uit de hemel, die maakt rijk en blij.

Deze zalving maakt ons be­kwaam om ‘gidsen’ te zijn in het Koninklijke land en an­deren te wijzen op de over­weldigende rijkdommen van dat land. Het is zo jammer dat er zo weinig van zulke ‘gidsen’ zijn die ook ande­ren kunnen wijzen op de ver­borgen schatten van het Ko­ninkrijk. De meesten zijn vaak alleen maar geïnteres­seerd, in zichzelf of in al­lerlei andere zaken. Er zijn velen die zeggen in God te geloven en beschouwen de Bijbel dan ook wel als het Boek van God wat waar­heid is. Maar toch hebben dikwijls andere dingen meer hun belangstelling dan de ‘koninklijke lekkernijen’. Iemand heeft eens gezegd: Zij studeren bijvoorbeeld tot in alle details theolo­gie, economie, psychologie of sociologie, allerlei technische wetenschappen, enz. enz. Ze hebben soms grote belangstelling in het politieke of in het gezel­schapsleven en vinden daar geen opoffering teveel.

Echter men mist niet de ‘olie van Aser’. Daar wordt niet naar gezocht en als men hen er mee bekend maakt wordt ze niet begeerd. Men is altijd wat afwerend ten opzichte van de volheid des Geestes. Dan kan men wel dierbare woorden spreken over de ‘olie van Aser’ en de ‘koninklijke lekkernij­en’ , maar het is aange­leerd. Wat ‘echt’ is wordt door het 1 echte’ herkend en gewaardeerd. Men kan zich er dan intens over verheu­gen, en mensen die gezalfd zijn met de ‘olie van Aser’ voeren meestal ook ‘oliegesprekken’. In deze gesprek­ken wordt de heerlijkheid van God openbaar en men kan zich er kinderlijk over ver­blijden. Daartegenover staat de godsdienstige mens die het altijd maar heeft over leerstellige zaken, maar geestelijk gezien is de dood in de pot. Men gelóóft het wel!

Prijst God voor een ieder die zich heeft mee laten ne­men door de grote Gids en Leidsman van het geloof, Je­zus Christus. Hij is de Christus, de Gezalfde, en Hij weet waar de koninklijke lekkernijen zich bevinden. Jezus is de betrouwbare Gids, die ons werkelijk mee­voert naar een land van koren en most, een land van brood en wijngaarden, een land van olijfbomen, olie en honing, zodat we leven en niet zullen sterven.

Jezus is als de oudtestamentische koning Hizkia, waarvan geschreven staat: “…en hij liet hun zijn he­le schathuis zien: het zil­ver en het goud, de spece­rijen en de kostbare olie, zijn hele tuighuis en alles wat zich onder zijn schatten bevond” 2 Koningen 20 vers 13 (2 Kon.20:13).

En als wij dan ook nog ge­zalfd zijn met de ‘olie van Aser’ zullen wij naar waarde weten te genieten, hallelu­ja! Deze olie is de zalf waarmee wij aan God gewijd zijn. Zalf die door haar reuk het hart verblijdt.

“Die liefde geur moet elk tot liefde nopen, – als d’ olie, die van Arons hoofd gedro­pen, – zijn baard en kleder- zoom doortrekt”.

Wat een geur in de woonstede van onze God. Amen!

 

De taak van Levend Geloof- onze doelstellingen

Mede ter informatie aan de vele nieuwe lezers van ons blad, willen wij in dit artikel iets schrijven over onze doelstellingen. Wat de ‘vele nieuwe lezers’ betreft: in het afgelopen jaar konden wij tot dusver meer dan 500 nieuwe abon­nees inschrijven! Wij zijn daar bijzonder dank­baar voor en constateren daaruit dat velen wor­den aangesproken door de compromisloze, maar duidelijke wijze waarop de volle evangelie bood­schap in “Levend Geloof” wordt gebracht.

We zijn hiermee tevens bij de eerste en belang­rijkste doelstelling van ons blad beland, name­lijk de verkondiging van de boodschap van het koninkrijk Gods (het volle evangelie), in een voor iedereen begrijpelijke taal. Dat laatste schrijven we er nadrukkelijk bij, omdat de le­zerskring zeer gevarieerd is. Het blad wordt niet alleen door volle evangelie-, pinkster- en kerkmensen gelezen, maar ook door hen die ‘zoe­kende’ zijn. Daarbij proberen wij ook variatie aan te brengen in onze artikelen, dat wil zeg­gen» sommige artikelen zijn meer gericht op on- bekeerden en pas-bekeerden, terwijl uiteraard vele artikelen gericht zijn op de verdere opbouw van het geloof.

“Levend Geloof” is onafhankelijk

Ons blad is onafhankelijk, dat wil zeggen, gaat niet uit van een bepaalde gemeente, groep van gemeenten of organisatie, maar staat wel ten dienste van de gemeenten. Wij zijn namelijk een sterk voorstander dat de individuele gelovigen hun plaats hebben in gezonde gemeenten, waarin de volle evangelie boodschap centraal staat in theorie èn praktijk. Dit wordt ook zoveel moge­lijk in “Levend Geloof” gestimuleerd. Daarnaast helpen de meeste redactieleden ook mee aan de geestelijke opbouw van de gemeenten door middel van spreekbeurten, Bijbelstudies, etc. “Levend Geloof” houdt geen eigen samenkomsten of conferenties. Dat ligt niet binnen het raam van onze opdracht; wij willen niet polariserend werken binnen de Gemeente van Christus. Wij geloven dat Gods Geest zich niet laat binden en overal werkt waar kinderen Gods in oprechtheid de volle weg met Jezus willen bewandelen.

Wij geloven dat we in een tijd zijn gekomen dat alle ware kinderen Gods, meer en meer gezamen­lijk zullen optrekken. De werkelijke eenheid die Christus bedoelt, hoeft echter niet gemaakt te worden. Zij is er, want naarmate de ‘verticale eenheid’ groeit, komt deze ook op het ‘horizon­tale vlak’ tot openbaring. De werkelijke eenheid is daar waar Jezus aanvaard is en gevolgd wordt zoals deze zich in Gods woord heeft geopenbaard als de volkomen Verlosser, maar ook als de voleindiger van ons geloof. Daarom geven wij in “Levend Geloof” niet alleen ‘melkvoeding’ die no­dig is voor het fundament, maar ook ‘vaste spijs’ om het volwassen geloofsstadium te berei­ken .

“Levend geloof” is een geloofswerk

“Levend Geloof” is een geloofsarbeid omdat de opbrengst van de abonnementsgelden en brochures slechts een klein deel van de werkelijke kosten dekken. De uitgave van een blad is financieel geen sinecure, en om de kosten te dekken doen wij alles zelf: redigeren, opmaken, drukken, verzendklaar maken, etc. Een full time baan, waarbij wij met Paulus zeggen; “Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn iets als óns werk in rekening te brengen, Maar onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond” 2 Korinthe 3 vers 5 en 6 (2 Kor. 03:05-06). Bijzonder dankbaar zijn we daarom voor de giften die binnenkomen voor onze arbeid en die dus het werk in stand houden en uitbreiden.

Voor 1983 hebben wij besloten de lage abonne­mentsprijs van ƒ 15,- te handhaven, zodat de financiën voor niemand een bezwaar behoeven te zijn om “Levend Geloof” niet te lezen. Deze abonnementsprijs geldt voor Nederland en België, want voor de overige landen, moesten we in ver­band met de hoge portokosten de prijs verhogen tot ƒ 25, per jaar (zeepost).

Bidt voor onze arbeid!

Tenslotte: Wat zou een arbeid in Gods Koninkrijk zijn als het niet gedragen wordt door gebed? Wij vragen u: BID EN DANK VOOR ONZE ARBEID! God be­werkt in onze dagen door Zijn Woord en Geest dat het beeld van Jezus in ons weer ten volle zicht­baar wordt, maar van ons wordt geloof en gehoorzaamheid gevraagd. Als maandblad “Levend Geloof” willen wij graag meehelpen daarvoor een vaste koers aan te geven om dit doel van God te berei­ken. Want dat is onze taak en opdracht!

 

Het boek Ruth als profetie door Jan W. Companjen – 4 –

Ruth 3 vers 10 tot en met Ruth 4

Het actief betrokken zijn van het lichaam van Chris­tus, de gemeente, bij het gebeuren in de eindtijd, wordt ons in het boek Ruth, klaar en duidelijk geopenbaard. De gemeente van Christus heeft zich toebe­reid en zich bekleed met de mantel der gerechtigheid. Zowel Naomi als Ruth nemen zelf initiatieven. Men heeft de geesten die onvruchtbaar­heid en dood predikten, van zich afgeschud en daarmee het doemdenken van ‘het is niets en het wordt niets’ achter zich gelaten. Het evangelie van Jezus Christus heeft handen en voeten ge­kregen doordat Zijn lichaam op haar voeten is gaan staan.

Misschien zijn er onder u die zeggen: dat kan ik maar moeilijk verwerken. Dat is begrijpelijk omdat wij het altijd zo geheel anders voorgeschoteld hebben ge­kregen. Wij zaten net als Adam en Eva altijd en eeu­wig weggestopt en als God een mens nodig had moest Hij die er met de haren bij slepen. De spontaniteit die de eerste gemeente kenmerk­te is in de loop der jaren weggeëbd en men is in een afwachtende houding gaan leven.

In de eindgemeente zal al­les weer open bloeien en de wereld zal zien wie er in ons is, ja, wie er in ons leeft: de Geest van Chris­tus. De wereld wacht op het openbaar worden van dit volk. Dat volk zal door de Heilige Geest, die haar overschaduwt (spreid uw vleugel over mij uit, zei Ruth tegen Boaz) bevrucht worden en vrucht vóórtbren­gen. Maria, de moeder van Jezus, is daarin een gewel­dig voorbeeld voor de ge­meente. In Lucas 1 vers 35 lezen wij: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal dan ook het heilige dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden”. En Maria zei: “Mij geschiede naar uw woord”.

De gemeente wordt weer een met Christus

Boaz was, toen hij ontdekte dat Ruth naast hem lag, blij verrast. Hij jubelt het als het ware uit: “Ge­zegend moogt gij zijn door de Here, mijn dochter, gij hebt met uw laatste liefde­daad de eerste nog over­troffen, doordat gij geen jonge mannen nagelopen zijt, hetzij arm of rijk” Ruth 3 vers 10 (Ruth 03:10). Weer zo’n doordenkertje. Ruth houdt vast aan de leer van Jezus en de apostelen, zij loopt geen nieuwe stromingen na, die nadien geboren zijn, het is voor haar nog steeds: Uw God is mijn God.

Dat zij zo standvastig is, is zeker bij iedereen be­kend geweest. Zij was geen onbekende gebleven, zij was kennelijk een zoutend zout en een licht op de kande­laar. Boaz zegt dan ook: “Mijn dochter, wees niet bevreesd; alles wat gij zegt, zal ik voor u doen; want ieder in de poort van mijn volk weet, dat gij een deugdzame vrouw zijt” Ruth 3 vers 11 (Ruth 03:11). Het is allemaal een geweldig gebeuren en men zou zeggen er kan tussen die twee niets meer fout gaan.

En toch, toch komt er een kink in de kabel. Er is na­melijk nog een losser, ja zelfs een nader dan ik, zegt Boaz in Ruth 3 vers 12 (Ruth 03:12). Tussen die twee, tussen Boaz en die ’tegenstander’ zal nog een strijd uitgevochten moeten worden. Wie van die twee zal Ruth gaan bezit­ten?

Om te beginnen blijft Ruth die nacht bij Boaz op de dorsvloer. Zij bleef aan zijn voeteneinde liggen tot de morgen. Voor het licht werd, voordat de een de ander herkennen kon, stond zij op om heen te gaan want Boaz zei: “Het worde niet bekend, dat een vrouw op de dorsvloer gekomen is” Ruth 3 vers 14 (Ruth 03:14). Wat een symboliek, ook hier weer vol toekomstverkondiging. Zonder dat de buiten­wereld er iets van weet komt er een eind aan deze geheime bijeenkomst. Dat Ruth daarbij ook nog op de dorsvloer aanwezig is ge­weest, is iets dat extra geheimhouding verdient.

Uiteraard moet deze intieme hereniging tussen Boaz (de Heer) en Ruth (de gemeente) ook geestelijk worden ge­zien. Hoofd en lichaam wor­den tot één (één van Geest). Het is als het ware een te­rugkeer naar de tijd zoals die er was tussen Pasen (de opstanding) en hemelvaart toen Jezus ook de Zijnen onderwees betreffende de din­gen van het koninkrijk der hemelen. De hemel was toen geopend en zal ook nu weer geopend zijn. Dan zal Hij voor ons uittrekken en de aanklager zal neergeworpen en overwonnen worden. Het overkomt ons niet als een dief in de nacht, omdat wij kinderen des lichts zijn

zie 1 Thessalonicenzen 5 vers 1 tot en met 11 (1 Thess. 05:01-11).

Het kan niet anders of deze bijeenkomst moet ook een direct resultaat opleveren. Nu dat is niet mis, Ruth gaat vol geladen naar huis. De gehele menselijke volheid – zes maten gerst – torst zij mee in haar omslagdoek. Zo gaat zij terug naar haar schoonmoeder Naomi. Zij brengt verslag uit en zegt: “Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven (en ik heb de omslagdoek opgehouden); want, zeide hij, gij moet niet met lege handen bij uw schoonmoeder komen” Ruth 3 vers 17 (Ruth 03:17). Het is ‘een geweldig groot gebeuren en al kan nog niet alles onder worden gebracht, er wordt ons steeds meer van de rijkdom Gods aange­zegd. Naomi is vol goede moed. Zij ziet die tegen­stander van Boaz al als overwonnen. Zij zegt dan ook dat Boaz niet zal rus­ten, voordat hij vandaag, dus die dag, alles tot een einde heeft gebracht Ruth 3 vers 18 (Ruth 03:18).

Nu dat is ook inderdaad zo, want intussen Ruth 4 vers 1 (Ruth 04:01) was Boaz naar de poort van de stad gegaan en had zich daar neergezet. Boaz komt in het openbaar er voor uit dat hij Ruth wil huwen. In het bijzijn van tien oud­sten treedt hij in hét strijdperk met zijn tegen­stander als die ter plaatse komt. Allereerst komt het natuurlijke bezit van Naomi (en Ruth) ter sprake. Naomi biedt het stuk land te koop aan dat door haar man Elimelech (‘God is Koning’) bewerkt is. De tegenstander van Boaz is de eerste los­ser en hij heeft het eerste recht tot koop. Hij maakt geen problemen en zegt: “ik zal het lossen”, dat wil zeggen: ik zal het mij toe eigenen, ik wordt er de eigenaar van. Maar, en nu komt het: “Op de dag dat gij het land koopt uit de hand van Naomi, verwerft gij ook Ruth, de Moabietische, de vrouw van de ge­storvene , om de naam van de gestorvene op zijn erfdeel in stand te houden. Toen zeide de losser: Dan kan ik het voor mij niet lossen, want (en nu komt de aap uit de mouw) ik zou mijn eigen erfdeel te gronde richten. Los gij voor u wat ik zou moeten lossen; want ik kan het niet lossen” Ruth 4 vers 5 en 6 (Ruth 04:05-06).

Het grote verschil tussen de lossers

Klaar en duidelijk komt tot uiting dat er een groot en duidelijk verschil tussen beide lossers bestaat. Boaz is een ‘gever’ . Hij leeft van zich af en is uitbundig blij met Ruth en haar in­breng. Zijn tegenstander, de andere losser – wie dat is zal in de toekomst steeds duidelijker voor ons worden – is op zichzelf be­dacht. Hij ziet zijn eigen koninkrijk instorten als hij Ruth binnenhaalt. Sym­bolisch trekt hij zijn schoen (het attribuut waar­op hij loopt, zich voortbe­weegt) uit en geeft deze aan Boaz. “Hierop zeide Bo­az tot de oudsten en tot al het volk: Gij zijt heden getuigen, dat ik al wat Elimelech heeft toebehoord en al wat Chiljon en Machlon heeft toebehoord, koop uit de hand van Naomi” Ruth 4 vers 9 (Ruth 04:09). Nadrukkelijk volgt daar dan nog op dat Ruth, de Moabietische, daarbij door Boaz tot vrouw verwor­ven was, opdat de naam van de gestorvene niet uitge­roeid zou worden. “En al het volk dat in de poort was en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen. De Heer make de vrouw die in uw huis komt, als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben” Ruth 4 vers 11 (Ruth 04:11) .

Rachel en Lea zijn dus de twee vrouwen van Jacob waaruit het volk Israël geboren is. Het volk en de oudsten brengen deze twee vrouwen als één in Ruth over en bidden haar dezelf­de zegen toe. Voorts zei het volk tot Boaz: “Handel dan kloek in Efratha en maak u een naam in Bethlehem; uw huis worde als het huis van Perez, die Tamar aan Juda baarde”, (ook zo’n vrouw uit het voorgeslacht van David en de Here Jezus waar een hele geschiedenis aan vast zit). Tamar was de vrouw van een zoon van Juda. Na de dood van haar man werd zij tot vrouw aan Onan gegeven. Onan weiger­de echter kinderen bij haar te verwekken. Zij werd door middel van een list, door zich als hoer te vermommen, moeder van een kind dat verwekt werd door haar schoonvader Juda. (Zie Genesis 38).

Aan het einde van Ruth 4 lé­zen wij dat uit het samen­gaan van Boaz en Ruth een zoon wordt geboren! In Efeziërs 5 vers 23 tot 33 (Ef. 05:23-33) wordt ons zo’n prachtig beeld gegeven van de over­eenstemming tussen het huwe­lijk en Christus en de gemeente. Boaz kocht Ruth en als bloedbruidegom stelde hij zichzelf en Ruth in dienst van God. Om zo, Ruth stralend naast zich te plaatsen, zonder vlek of rimpel, heilig en onberispe­lijk.

Uit die gemeenschap werd Obed (de dienaar), de vader van Isai, de vader van David geboren. Met het noemen van deze namen eindigt het boek Ruth. De kring is rond en de mens is gekomen tot het doel van Gods plan. Wie van zijn vrouw, van zijn naaste houdt, houdt van zichzelf. Niemand heeft ooit zijn eigen lichaam ge­haat. Integendeel, hij voedt en verzorgt het.

Zo doet ook Christus met de gemeente, omdat het Zijn lichaam is en waarvan wij de leden zijn. “En Naomi nam het kind en legde het op haar schoot en zij werd zijn verzorgster. En de bu­rinnen (ja de buren) gaven het een naam, zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden hem Obed” Ruth 4 vers 16 en 17 (Ruth 04:16-17).

Hoe onpeilbaar is toch Gods rijkdom, wijsheid en kennis. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

Ik ben mij als schrijver van deze artikelenreeks be­wust dat lang nog niet al­les van de rijkdom uit het boek Ruth aan het licht is gekomen. Ik hoop echter dat u met mij, met dit profe­tisch woord rijk gezegend bent en dat u nog vele rijk­dommen uit het boek Ruth. zult delven tot verheerlij­king van onze ‘Heer’ Jezus Christus. Hij is onze Bloed­bruidegom, Hij heeft ons ge­kocht en betaald met Zijn bloed en daarom willen wij ook zonder vlek en rimpel voor Hem staan.

Halleluja!

 

Zie, Ik maak alle dingen nieuw! Getuigenis Heleen Romein

Een getuigenis begint al­tijd met: ‘Ik was…’ en eindigt met: ‘Nu ben ik…’ Het is nooit prettig over jezelf te schrijven, be­halve als het tot eer en glorie van God is. Als je mag doorgeven, dat Gods sterke hand altijd over je leven geweest is.

Maar daarvoor moet ik 305 jaar terug. Geboren in 1943, lichamelijk een mislukkeling: blind aan mijn linkeroog en doof aan mijn linkeroor (ik miste trom­melvlies en gehoorbeentje). Daar ik als pasgeboren baby al fikse maagbloedingen had, reisden mijn ouders stad en land met mij af, op zoek naar een knappe dok­ter.

Mijn moeder, die in ernsti­ge mate aan epilepsie leed, moest niets van mij hebben, zodat ik al heel jong ‘gehard’ werd door ‘het le­ven ’ .

Door mijn handicaps werden ook mijn rechteroog en rechteroor ernstig aangetast. Tengevolge van een ernstige val op mijn rug als klein meisje, moest ik ook nog van top tot teen in de beugels. Het werd een strijd op ‘leven en dood’ om me te kunnen handhaven!

Opgegroeid met het beeld van God, die nog erger was dan het ergste spook, zag het er voor mij maar somber uit. Je verleert het lachen wel, als ik dat ooit al ge­leerd had.

Ik was gelukkig erg leer­gierig, ook op godsdienstig terrein. Ik stelde de ene vraag na de andere, want ik zag zoveel tegenstrijdighe­den bij de ‘kerkmensen’. Maar een antwoord…. ho maar. Ik weet nog goed hoe boos mijn vader kon worden over al die gewetensvragen. Het gevolg was, dat ik al heel jong weigerde te bid­den, laat staan te danken. Er viel trouwens niets te danken.

Godsbesef

Ondanks het weinige gehoor – dat op tienerleeftijd vrijwel helemaal wegviel – hield ik veel van muziek, vooral van religieuze mu­ziek. Ik had blijkbaar on­bewust een diep besef, dat God (wie Hij dan ook wezen mocht en hoe ‘duister’ Hij mij ook werd voorgesteld) het lied in mijn hart wel hoorde: “Leer mij bij Uw kribbe buigen, leer mij knielen bij Uw kruis, doe mij in Uw Naam geloven…”

Als je zo gehandicapt bent, heb je een eenzame jeugd en een eenzaam leven. Eén ding wist ik echter héél zeker, namelijk dat géén haar van mijn hoofd viel zonder de wil van mijn hemelse Vader!

Ik leerde de vader van mijn kind kennen in Moskou. Hij was een Wit-Rus uit Armenië, een provincie in Rusland, geboren in Amsterdam uit Russische ouders en zeer paranormaal begaafd. Dit heeft mijn leven vreselijk beïnvloed. We trouwden of­ficieel, maar wettig juist was dit huwelijk toch niet.

We gingen naar Groningen, waar we vijf jaar hebben gewoond. Deze jaren waren voor mij een hel. Ontelbare malen opgenomen in het zie­kenhuis? ooroperaties en als klap op de vuurpijl baarmoederkanker, met als gevolg dat ik geen kinderen meer kon krijgen.

Suriname

Toen ‘verhuisd’ naar Suri­name. Opnieuw vijf jaren hel. Als je deze jaren achteraf beschouwt, dan blijkt Gods grootheid en almacht – en bovenal Zijn genade – dat Hij mij hieruit getrok­ken heeft. Je dankbaarheid wordt hierdoor alleen nog maar groter.

Toen Dynha 2  ½ jaar geleden in Paramaribo geboren werd, noemde ik haar heel bewust en uit het diepst van mijn hart – voor zover dat toen kon – ‘mijn kleine Godsge­schenk’. Mijn hart stroomde over van dankbaarheid, ter­wijl de omstandigheden nog slechter dan slecht waren. Ik had niet één pakje baby­voeding voor haar. Ik ben met mijn hoofd keihard te­gen de muur in mijn huis gelopen en schreeuwde: “God help..:” In de benauwdheid zullen zij mij aanroepen, zegt God. En ik riep, ik schreeuwde om hulp tegen de muur, want ik wist niet waar God was. En de baby­voeding kwam…

De vader van mijn kind werd opgepakt, bijna doodgeran­seld en in de gevangenis gesmeten, tijdens de eerste revolutie in Suriname, 2 ½  jaar geleden. Ook ik werd opgepakt. Gedwongen – met de loop van een geweer tegen mijn hoofd – moest ik mijn enkele maanden oude baby in haar wiegje met een leeg maagje achter laten, op zo’n moment denk je nog maar één ding: ‘dit is het einde’. Na een week werd ik weer keurig voor de deur afgezet. Mijn overburen hadden Dynha snel uit haar wiegje gehaald en mee naar huis genomen.

Nederland

In 1981 werden Dynha en ik op het vliegtuig gezet naar Nederland. Lichamelijk een wrak – ik woog nog maar 38 kilo – geestelijk volko­men leeg en uitgeput, met een baby, die volgens de doctoren in Breda, ernstig overspannen was.

Ik had familie die absoluut niets van mij en mijn kind wilde weten. Ik had geen onderdak, geen rooie cent, geen eten, geen kleding (behalve wat tropenkleding), geen stukje zeep, niet eens een tandenborstel of baby- poeder, geen luiers (door mijn vlucht met een ziek kindje op mijn arm had ik de verkeerde koffer meege­nomen). Leeg was ik en to­taal berooid.

Bethesda

Maar toen::! Zoals de ver­lamde in Bethesda 38 jaar lang lag te wachten op zijn matras (38 jaar is een half mensenleven, menselijker­wijze gesproken), bijna zolang moest ik wachten.

“Niet gij hebt Mij gezocht, maar Ik heb u gezocht”, zegt God. God stuurde iemand naar mij toe met de blijde boodschap: Jezus zoekt het verlorene! Maar ik wilde niet, alles in mij verzette zich hier­tegen. Ik was zo hard als een bikkel, zo koud als ijs, slecht en verdorven ’tot mijn tenen toe’, hier kon Jezus niets meer aan verbeteren. Kortom, ik voelde me een hopeloos ge­val .

Maar Jezus laat niet los, want voor Hem is niets ho­peloos. Het werd een korte, maar hevige strijd. En toen de capitulatie Wat een bevrijding! Ineens was ik niet zo koud als ijs meer, die muur om mij heen van 38 jaar ellende was weg. Jezus overwint elke satansmacht!

Wonderen

Mijn gehoorapparaatje ver­dween, mijn bril ging na 36 jaar af, want “Jezus Christus is gisteren en he­den Dezelfde” en Hij genas altijd een ieder, die tot Hem kwam. En ik werd al een beetje vrijpostig en zei: “Och Heer, begin als het U belieft met mijn schild­klieren, want daar heb ik toch zo’n last van! 38 jaar ziek is toch wel lang…”

God is goed!

Op 29 oktober 1981 gebeurde het tweede wonder. De geboorte van Dynha was het eerste machti­ge wonder. Het tweede de ge­nezing van mijn schildklie­ren. Het derde, vierde, vijfde, zesde en zevende wonder volgden elkaar zo snel op, dat het begrijpen mij te wonderbaar was. Mijn hart lijkt wel te klein om Hem te kunnen danken en te aanbidden, te loven en te prijzen!

Begin november 1981 had ik mij opgegeven voor de doop door onderdompeling. Ik zei heel bewust: “Here God, ik weet dat ik niet kopje onder mag, maar in gehoorzaamheid aan U, wil ik mij op deze manier laten dopen, dus U zult ook wel voor de oplos­sing zorgen” (Ter verduide­lijking: zonder trommel­vlies mag er absoluut geen water in een oor komen. In mijn geval was er een open verbinding met de hersenen. Water in m’n oor, zou ver­lamming tot gevolg kunnen hebben).

Op 22 november 1981 – een week voor de doopdienst – reed zuster De Bakker in de avonduren naar Overflakkee om een broeder naar huis te brengen. Ik ging nooit mee, want ik was nachtblind en ik paste altijd zelf op Dynha. Maar die avond pas­ten twee buurmeisjes op en was ik meegegaan.

Tijdens de rit zal ik ach­terin, in het midden. De broeder links van mij, dus aan de kant van mijn dove oor. Die broeder vertelde, dat hij toch zo graag ‘hal­leluja’ riep en uit volle borst meezong, waarop ik antwoordde: “Moet je luis­teren, ik hoor er niets van en ik zie er niets van, dus je gaat je gang maar, van mij mag je”.

Ik had daar een grote mond, maar als je vanaf je jeugd getreiterd bent met je ge­breken, dan kun je wel te­gen een stootje.

Ik was echter nog niet eens goed uitgesproken of een heldere lichtflits straalde door de auto, recht in mijn linkeroog en het was alsof mijn linkeroog op datzelfde moment heel wijd werd open­getrokken . ..

Ik begreep onmiddellijk wat er gebeurde, maar besefte op dat moment nog niet, dat ook het gehoor in mijn lin­keroor door de Here Jezus zelf erin gelegd was en dat ik van mijn nachtblindheid genezen was. Op de terugweg echter heb ik heerlijk ge­oefend en raapte voor de flat in het pikkedonker nog even triomfantelijk een stuiver op. Mijn linkeroor ’trilde’. Ik kon gedoopt worden’

“Het wonder Heer, is geschied, toen ik ‘ja’ zei tot U

Ik had radicaal gekozen.

Hij liet mij Zijn Woord le­zen en verstaan. Maar radicaal kiezen betekent ook: radicaal volgen. Jezus vol­gen houdt in, dat je Hem altijd voor laat gaan, om­dat Gods weg volmaakt is èn omdat er geen andere Weg is! De Heer had een blind oog, een nachtblindheid, een doof oor, schildklieren, voorhoofdsholteontsteking, dysenterie en vergroeiingen in mijn rug radicaal gene­zen .

Wat ben ik dankbaar voor mijn gezonde lichaam, iets wat ik in 38 jaar nog nooit beleefd had!

En ook mijn geest werd ge­zond. Ik werd werkelijk een geheel nieuwe schepping. Toen, enkele dagen na mijn doop, mocht ik als nieuwe schepping leren strijden. Niet tegen vlees en bloed, maar tegen de machten, door welke ik die laatste tien jaren zulke verschrikkelij­ke ervaringen had opgedaan. Wel te verstaan: uitslui­tend negatieve ervaringen. Wat ben ik dankbaar, dat ik mocht – en mag – leren, dat Hij, die zegt: “Mij is ge­geven alle macht in hemel en op aarde, enkel positief is! En dat ik met Hem al­tijd in staat van paraat­heid ben, om elke macht van de tegenstander te overwin­nen. Al ‘denkt’ hij over mij te kunnen heersen.

Onderscheiding

En die tegenstander kwam! Hoe? Als een engel des lichts! Wat een gave van God om met Zijn Goddelijke wijsheid de tegenstander te kunnen onderscheiden en met Zijn liefde te mogen lief­hebben juist de mensen die mij haten. Te mogen leren bidden voor diegene, die mij zoveel geweld heeft aangedaan!

Zijn Woord is genoeg om de mond van satan en zijn aan­hangers te snoeren! Zijn Woord is mijn zwaard en mijn wapenrusting.    (

Het is de genade van God – en daar ben ik mij heel goed van bewust – om in zo’n korte tijd te mogen leren, dat ik als rechtvaar­dige uitsluitend en alleen uit het geloof heb te leven. En dat Zijn vertrouwen in mij groot genoeg was – en is – om mij uit die poel van ellende, dood en verderf voor eeuwig te redden. En zo stroomt mijn hart over van ontfermende bewogenheid voor de vader van mijn kind. Ik prijs God dat ik geen bitterheid jegens Hem ken.

Mijn innig gebed is: Heer, maak van mij een evenwich­tige, sterke vrouw. De mu­ren – uit zelfbescherming opgetrokken – zijn afgebro­ken. Ik kan eindelijk hui­len. Mijn ziel geneest, de wonden sluiten zich. En dan zing ik, met het kinderlijke geloof van mijn dochtertje: “Jezus hè, hal­leluja’.”

Want Hij heeft alle dingen nieuw gemaakt’.

Heleen Romein, Breda.

 

Levend water (gedicht) door Piet Snaphaan

O Heer, wat bent U goed, een ware Bron van leven,

Ja, U o God, die eeuwig leeft,

U die voor ons Uw Zoon gegeven heeft,

Ja, Hij de Bron die levend water geeft,

Wie dorst heeft Heer, aan die zult U dat geven.

 

Uw Woord is vol van leven en van kracht,

Steeds bruisend als een waterval,

’t Is levend, helder als kristal,

Dat naar kanalen stromen zal,

Ja naar een ieder, die ’t van U verwacht.

 

Een nieuwe schepping dorst naar levend water,

Dat steeds opnieuw weer springt als een fontein,

Het houdt hem fris, het maakt hem rein,

Ja, hij verlangt als Jezus eens te zijn,

Als Zoon van God, die ’t beeld is van de Vader.

 

Gewogen en te licht bevonden? door Jan Noë

Als wij zo de evangeliën doorlezen zien wij dat Jezus (en later ook Zijn discipelen) ernstig waarschuwt dat als men Zijn geboden niet bewaart, Hem niet in alles volgt en dus niet de volle raad Gods dient, de ernsti­ge gevolgen daarvan zal on­dervinden. Men geeft dan immers satan de gelegenheid te infiltreren en stelt zich buiten de bescherming van het Koninkrijk Gods.

Dit blijkt duidelijk als Jezus het heeft over de din­gen die gebeuren in de eind­tijd (Matteüs 24 en 25). Hij geeft echter ook duidelijk aan hoe wij ons als kinderen Gods (de Gemeente) dienen te gedragen. Denk ook aan de waarschuwing in 1 Petrus 4 vers 17 en 18 (1 Petr. 04:17-18): “Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?”

De wijze en de dwaze maagden

Naar ik gelezen heb, schijnt het de gewoonte in Israël te zijn geweest, dat vanwege de hitte, het bruiloftsfeest eerst na zonsondergang begon en aan te nemen is, dat Je­zus de gelijkenis van de tien wijze en dwaze maagden Matteüs 25 vers 1 tot en met 13 (Matt. 25:1-13), hetgeen wij willen behandelen, daaraan heeft ontleend.

Jezus begint deze gelijkenis met de woorden: “Dan zal het Koninkrijk der hemelen ver­geleken worden…” Hier be­doelt Jezus met het Konink­rijk der hemelen de onzien­lijke geestelijke wereld, waar niet alleen God, Jezus en de heilige engelen zijn, maar eveneens de duivel met zijn trawanten, alsmede de , mens naar geest en ziel. Het rijk van het licht den de duisternis. Als wij Efeziërs 6 (de geestelijke wapenrus­ting) lezen, blijkt dat dui­delijk; “Voorts wees krach­tig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de wereld- beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”(vs!10-12).

Jezus zegt dat vijf van de maagden dwaas waren en vijf wijs. De tien maagden zijn uitgetrokken de bruidegom tegemoet (wederkomst van Christus) en hebben de lam­pen meegenomen. De lamp is een beeld van het Woord Gods Psalm 119 vers 105 (Ps. 119:105): “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad”) en de olie is het beeld van de Heilige Geest.

Jezus maakt onderscheid

In deze gelijkenis maakt Je­zus duidelijk onderscheid tussen twee categorieën van gelovigen namelijk de wijze en de dwaze en we zul­len beginnen met de wijze. De wijze maagden, wetende dat hun in de eindtijd een zware strijd tegen de mach­ten der duisternis (de gro­te verdrukking) te wachten staat, hebben echter krui­ken met olie meegenomen. En, zoals het er staat, het duurde lang voor de bruide­gom kwam en zij werden sla­perig en sliepen. Maar mid­den in de nacht toen de bruidegom kwam opdagen, stonden ze op en brachten de lampen met de reserve- olie in orde en gingen de bruidegom tegemoet. Deze maagden zijn het beeld van de zonen Gods, die de volle raad Gods dienen. Hun ken­merken zijn:

a – Ze zijn gedoopt met de Heilige Geest en de gaven (onder andere genezing en uitdrijving van boze gees­ten) en de vrucht (onder andere de Goddelijke liefde, blijdschap, vrede) ko­men in hun leven tot open­baring.

b – Ze hebben een vast ge­loof en Godsvertrouwen en ze hebben alles prijsgege­ven wat de wereld biedt, wat de omgang met God zou kunnen belemmeren en waar­uit gebrek aan vertrouwen in het Woord Gods zou kun­nen blijken.

c – Ze gaan door allerlei zware beproevingen (van welke aard ook ) heen, wor­den gelouterd en getuchtigd en weerstaan alle aan­vallen van de duivel en zijn trawanten of het nu in het lichaam of door aller­lei omstandigheden is. Ze zijn standvastig en houden in volharding vast aan het Woord des levens.

Ze behoren, zoals in de ge­lijkenis van de zaaier in Matteüs 13 en Lucas 8 staat, tot het zaad, dat in goede aarde gezaaid is en veelvul­dig vrucht draagt en, wat Jezus zegt in Matteüs 7 en Lucas 6 (tweeërlei fun­dament) tot diegenen, die Zijn woorden horen en ze doen en die dan gelijken op de verstandige man, die zijn huis bouwt op de rots en dat in de zwaarste weers­omstandigheden blijft staan.

In 1 Petrus 5 vers 8 tot en met 9 (1 Petr. 05:08-09) staat: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weersta hem, vast in geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toe­gemeten” .

Wat ontbreekt de dwaze maagden?

Dat is nu waartoe de dwaze maagden niet in staat zijn. Ze zijn niet ongelovig, ge­loven vermoedelijk ook in wedergeboorte en verwachten ook de wederkomst van Chris­tus, getuige de lamp, maar verder zijn ze niet gekomen. Doordat ze weinig begrip hebben over de strijd in de hemelse gewesten tegen de machten der duisternis, die in de eindtijd tot volle ontplooiing komen (en daar­bij gelovende zoals velen, dat ze voor de grote ver­drukking worden opgenomen) hebben ze geen reservekruiken met olie meegenomen met alle gevolgen van dien.

De kenmerken van deze categorie gelovigen zijn:

a – Ze zijn niet gedoopt met de Heilige Geest. (Als dat wel zou zijn geweest, zijn ze weer afgevallen en hebben de Heilige Geest be­droefd) .

b – Ze hebben daardoor geen juist inzicht over Gods Woord.

c – Gezien hun geestelijk niveau, kunnen velen van hen niet alles prijsgeven om Gods wil te doen, kunnen de wereld niet loslaten, zijn gebonden in het vlees (de oude mens) en dus onge­hoorzaam.

d – Ze hebben dus niet de volle raad Gods gediend. Ze behoren zeer zeker niet tot het zaad dat in goede aarde gezaaid is en veelvoudig vrucht draagt (zoals hierbo­ven vermeld), maar ze behoren tot de categorie die vermeld staat in het tweede gedeelte van tweeër­lei fundament’, namelijk die hun huis op het zand bouwen zonder fundament en toen de stroom er tegen aan­sloeg, stortte het terstond in en het huis werd een gro­te bouwval.

Gewogen en te licht bevonden

En wat is het resultaat? De wijze maagden kregen toe­gang tot de bruiloftszaal en de dwaze maagden, werd de toegang geweigerd met de woorden: “Voorwaar, Ik zeg u: Ik ken u niet!”. Ze waren gewogen en te licht bevonden”. Daniel 5 vers 27 (Dan. 05:27) .

Dit is een zeer bedroevende zaak. Dit wil echter niet zeggen dat ze verloren zijn, zeker niet, maar zoals reeds gezegd, door gebrek aan kennis en door ongehoor­zaamheid zijn ze niet in staat het niveau te berei­ken van de wijze maagden.

Uit de brieven aan de zeven gemeenten van Johannes in de Openbaring valt veel te leren. Vooral de brief aan de gemeente te Laodicéa.

Broeders en zusters, laten we ons allen als leden van de Gemeente van Christus, van welke benaming ook en wat voor positie we ook bij de plaatselijke gemeente in­nemen, aan een zelfonder­zoek onderwerpen, geest en ziel, of er iets tussen God en ons is, waardoor Hij Zijn heerlijkheid niet ten volle in ons kan openbaren en wat opgeruimd dient te worden.

Laten de volgende teksten een realiteit voor ons wor­den.- Jezus zegt in Johannes 14 vers 12 tot en met 14 (Joh. 14:12-14): “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt, worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen”. Halleluja!

Dit eist dus de volkomen gemeenschap met God de Vader, door Zijn Zoon Jezus Chris­tus en de kracht van de Hei­lige Geest.

Broeders en zusters, dit is het niveau hetgeen vermeld staat bij de wijze maagden, de zonen Gods, die de volle raad Gods dienen. Laten we alles in het werk stellen om ons dit eigen te maken.

God zegene u allen!

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts -5-

Is de mens bestemd om te verdwijnen?

“Die men als motten dood drukt”(Job 4:19). Zo denkt God over de mens. Dat is hetgeen Elifaz heeft mogen zien toen een geest hem bezocht. De roemruchte versregel van Willen Kloos: ik ben een god in ‘ t diepst van mijn gedachten, zou men derhalve enigszins moeten wijzigen, om dan bij het resultaat uit te komen: ik ben een mot in ’t diepst van mijn gedachten.

Tussen morgen en avond worden zij verpletterd, onopgemerkt gaan zij voor altijd te gronde. Wat is de bestemming van de mens? Verdwijnen; en dan ook nog zonder dat iemand het merkt, niemand slaat er acht op. Niemand roept ze terug, zegt een andere vertaling. Dat is het toppunt van eenzaam­heid, je pakt je koffers, je vertrekt, je trekt de deur achter je dicht, je kunt gaan, niemand schenkt er aandacht aan, niemand zwaait je uit, niemand roept je terug.

Binnen het bestek van één dag verpulverd en niet eens ver­mist. Zo wordt in deze beschrijving de mens ontluisterd op een wijze die een hedendaagse schrijver als lonesco niet zou kunnen verbeteren.

Het is trouwens wel frappant dat we meteen al uit deze eerste rede van Elifaz een glashelder beeld krijgen van wat er in wezen aan de hand is: Job wordt bestookt vanuit de geestelijke wereld. De man die hier spreekt, is niet zomaar een goed bedoelende, doch ietwat kortzichtige vriend; het betreft iemand die rechtstreeks geïnspireerd wordt vanuit de hemelse gewesten. Deze Temaniet fundeert zijn autoriteit op (al dan niet toevallig) passerende geesten. Kennelijk heeft hij er behoefte aan, de wijsheid waar de landstreek die hij bewoont, zo om bekend staat, wat aan te vullen en te onder­bouwen met ingevingen van bovennatuurlijke orde.

We zeiden: al dan niet toevallig. Wel beschouwd is de open­baring die Elifaz ten deel valt, niet zo erg toevallig: de man maakt niet voor niets melding van overpeinzingen en nachtgezichten. De eerste van deze beide aanduidingen omvat een scala van activiteiten, van onrustig zijn tot piekeren, peinzen en tobben: voorwaar een voortreffelijke voedings­bodem voor geesten van diverse pluimage.

Satan wil Godsbeeld en mensbeeld aantasten

Het oogmerk van deze inspirator is duidelijk: Job alle besef van waardigheid te ontnemen, en hem bovendien een huiveringwekkend godsbeeld te bezorgen: een God die als het ware met een vliegenmepper door zijn schepping rondloopt. Voor Hem is de mens niet meer dan een mot.

De geest die Elifaz op een Hitchcock-achtige manier bezoekt, heeft twee pijlen op zijn boog: het godsbeeld en het mens­beeld aantasten.

In hoofdstuk 5 trekt deze vriend zijn conclusies: alle el­lende komt voort uit de mens: “Want uit het stof komt het onheil niet voort, en uit de aarde spruit de moeite niet op. Maar de mens wordt tot moeite geboren”(vs.5-6). Of in een andere vertaling: “maar de mens is het die de moeite (of het kwaad) verwekt”. Het standpunt is simpel: de mens is de verwekker van alle kwaad.

De mens trouwens niet alleen; God krijgt er ook nog een aandeel in: “Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en zijn handen helen”(vs.18).

Elifaz is de man die het kwaad ziet als straf. Het is de vergelding Gods. En zelf is hij ook van ganser harte bereid daaraan alle medewerking te verlenen, want hij ver­telt: “Ikzelf heb gezien, hoe een dwaas wortel schoot, maar aanstonds vervloekte ik zijn woning”(5:3). Als het aan hem ligt, laat hij er geen gras over groeien. Korte metten maken, is zijn motto. God laat zijn zon opgaan over bozen en goeden, maar Elifaz denkt daar anders over: hij maakt er op staande voet een eind aan; over een mogelijk­heid dat de dwaas zich nog zou kunnen of mogen bekeren, wordt door hem niet gerept.

Deze Temaniet weet wel wat hij zou doen als hij in de schoenen van Job stond: “Integendeel, ik zou naar God vragen, en aan God zou ik mijn zaak voorleggen”(vs.8). Goede raad is in dit geval niet duur: als ik jou was, zou ik gaan bidden, man!

Aan dit alles herkent men de oppervlakkige mens: de gods­dienst gaat hem vlot af; met bidden heeft hij geen moeite en met vervloeken ook niet.

Job beseft dat hij verwikkelt is in een oorlog

Nu gaat Job antwoorden. En in hoofdstuk 7 vers 1 vinden we in feite het kernwoord van deze reactie: “Heeft niet de mens een zware dienst op aarde, en zijn de dagen van hem niet als die van een dagloner?” Dit woord, dat hier weergegeven wordt met ‘zware dienst’ (de Statenvertaling zegt: strijd), betekent eigenlijk: militaire dienst of diensttijd; het kan ook slagorde of heirschaar aanduiden, ‘bijvoorbeeld in de titel ‘Here der heirscharen’.

Job zegt hier meer dan hij wellicht zelf heeft kunnen be­vroeden; hij beseft in elk geval dat hij verwikkeld is in een oorlog; alleen, dat die krijg zich niet op aarde, doch in de hemelse gewesten afspeelt, is voor hem nog verborgen. Driemaal komt dit woord in het boek Job voor, en het is typerend: alle drie keren betreft het een uitspraak van Job zelf. De vrienden hebben kennelijk geen kaas gegeten van de strijd.

De tweede keer dat we dit begrip tegenkomen in het onder­havige bijbelboek, is in hoofdstuk 10 vers 17 (Job 10:17) waar letter­lijk staat: ‘aflossingen en diensttijd’, dat geldt voor mij. Steeds nieuwe legermachten lossen elkaar af om Job te belagen, zodat er voor hem een diensttijd is zonder einde. Er is geen verlof tijdens de strijd, zou Prediker zeggen.

En de derde tekst vinden we in hoofdstuk 14 vers 14 (Job 14:14): “Als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen”. Opnieuw neemt Job daar deze uitdrukking in de mond om zijn levensgang te schilderen en even breekt daar de gedachte aan hoop bij hem door: zou er ook voor mij nog een aflossing zijn?

Wat verwachtte Job van zijn vrienden?

Wat verwacht een mens van zijn vrienden in een dergelijke diensttijd? Die vraag kan Job in één woord beantwoorden: hij verwachtte van zijn vrienden goedertierenheid. Dat lezen we immers in hoofdstuk 6 vers 14 (Job 06:14). Het NBG geeft deze tekst als volgt weer: “Wie zijn vriend medelijden onthoudt, verzaakt de vreze des Almachtigen”. Nu staat er eigenlijk: wie zijn vriend goedertierenheid onthoudt. De vertaling ‘medelijden’ is derhalve in wezen ontoelaatbaar, of het moest zijn dat men het begrip zou opvatten in zijn oor­spronkelijke kracht, namelijk: medelijden, met een vriend mee lijden en strijden.

Goedertierenheid, dat is verbondstrouw, dat is solidari­teit, samen door dik en dun gaan in de strijd, samen de diensttijd doormaken tot het eind. Job is teleurgesteld dat hij dit in zijn vrienden niet vindt: “Mijn broeders zijn onbetrouwbaar als een beek (vs.15), de paden van hun loop kronkelen zich, zij gaan heen in de wildernis en raken verloren”(vs.18). Job vraagt niet om medelijden, hij vraagt om iemand die naast hem staat in de kamp, om een mens die solidair met hem is in de strijd. De vrienden echter zijn als paden die hem alleen nog maar verder in de wildernis brengen; voor wildernis gebruikt Job hier het woord dat in het tweede vers van Genesis met ‘woest’ ver­taald is: “de aarde was woest (en ledig)”. De vrienden maken de chaos, de woestheid in zijn denken alleen maar groter.

Eén ding wil Job in elk geval met nadruk verklaren: “mijn recht staat vast”(vs.29). Menigeen heeft wat moeite met deze manier van spreken; vaak vindt men Job toch wel arro­gant, hij blaast zo hoog van de toren, het doet niet pret­tig aan dat de man zo op zijn recht staat.

Als we zo denken, doen we de persoonlijkheid van Job ech­ter wel tekort. We dienen ons namelijk wel af te vragen: waarom doet Job deze en soortgelijke uitspraken? En dan merken we allereerst op: door middel van deze verklaringen die hij aflegt, voert Job een strijd tegen de aanklager.

Wat Job naar voren brengt, zijn in wezen proclamaties. Wanneer de vrienden spreken, is in feite de aanklager aan het woord. In Openbaring lezen we dat de zonen Gods de aanklager overwinnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis Openbaring 12 vers 11 (Openb. 12:11). Dit laatste nu is precies het wapen dat ook Job bezig is te hanteren: door het woord van zijn getuigenis wil hij de lasteraar de mond snoeren, zonder dat hij zich reeds bewust is dat de strijd die hij voert, in wezen niet tegen de vrienden ge­richt is, maar tegen de vijanden in de onzienlijke wereld.

De rechtvaardige tegenover de goddeloze

Bovendien is er nog iets: als we de genoemde uitspraak nauwkeurig willen weergeven, moeten we niet zeggen: mijn recht staat vast, maar: mijn gerechtigheid, of mijn waar­achtigheid. Het kan ook betekenen: de zekerheid dat ik be­waarheid zal worden. Deze woordstam is een kernbegrip in het onderhavige Bijbelboek: hij komt er maar liefst vijf­endertig maal voor. Daartegenover staat het motiefwoord: goddeloos; veertig keer treffen we die woordstam aan.

In het boek Job zien we de goddeloze en de rechtvaardige, de waarachtige, tegenover elkaar staan. Alleen, we moeten er wel op letten dat de aanduiding ‘goddeloze’ goed be­schouwd te passief is. Het is degene die actief kwaad legt op een ander; een heel goede omschrijving zou zijn: de doemende, degene die een doem legt op de ander. Het is de figuur die boze plannen smeedt tegen de rechtvaardige. Als we dit in aanmerking nemen, dan hebben we hier een zeer juiste typering van de satan: hij is degene die er altijd op uit is, de rechtvaardige te verdoemen, kwaad op hem te leggen, hem te veroordelen, een smet op hem te werpen, hem onder druk te zetten. Wat is het kenmerk bij uitstek van een goddeloze? Hij legt een doem op de mens, hij probeert zelfs een doem te leggen op God.

Welnu, daar zijn de vrienden druk mee bezig: ze beschuldi­gen Job en ze wijzen hem erop: dit alles wordt je niet door een mens aangedaan. Zo leggen ze een doem op Job en zo leggen ze in diepste zin ook een doem op de God die zich met Job verbonden heeft. Job zondigt en God straft; dat zijn hun uitgangspunten.

Daartegen worstelt Job in de geest. Hij proclameert zijn getuigenis, tegen de verleugening in. Hij laat zich zijn waardigheid niet ontnemen. De vrienden dwingen hem bijna, zichzelf aan te klagen, maar hij kan het niet, want als hij zichzelf aanklaagt, klaagt hij daarmee God aan die hem ge­schapen heeft. Hij kan niet anders dan weigeren. Ter wille van zijn God moet hij wel tegen de druk van zijn vrienden ingaan. Hij kan zijn vrienden geen gelijk geven, want dan zou hij daarmee God ongelijk geven. Hij kan het niet over zijn hart verkrijgen, God, zijn God, neer te halen tot het godsbeeld van zijn vrienden. Job heeft zijn hart verpand aan de God die waarachtig is en met minder kan en wil hij niet toe en daarom spreekt hij, daarom roept hij tegen de geest van de vertroebeling in.

Heel treffend typeert hij zijn vrienden als beken die troebel zijn van het ijs Job 6 vers 16 (Job 06:16). Troebel: ze geven geen helder beeld, geen helder godsbeeld, en daarom al evenmin een zuiver mensbeeld. Job levert zijn gevecht tegen de troebelheid. Vrome geesten zijn altijd troebel; nooit hel­der. Ze geloven ook niet in helderheid. Dat is voor de sterveling niet weggelegd. Maar Job denkt anders. Veel is voor hem nog duister, maar hij worstelt om helderheid, om een waarachtig beeld.

“Ik wil spreken in de benauwdheid van mijn geest, klagen in de bitterheid van mijn ziel”, zo roept hij uit Job 7 vers 11 (Job 07:11). De zwaarste aanvallen kreeg Job te verduren in zijn inner­lijke mens. Hier komt de opzet van de boze openbaar: name­lijk om de geest van Job te kraken, om zijn ziel, dat wil zeggen zijn persoonlijkheid, zijn waardigheid, in de dood te brengen. Want bitterheid leidt tot de dood.

Gaat Job God aanklagen?

Als we nu echter het vervolg van hoofdstuk 7 lezen, lijkt het erop alsof Job toch God gaat aanklagen: “Ben ik de zee of een zeemonster, dat Gij een wacht tegen mij zet” (vs.12)? Het is opmerkelijk dat Job er weet van blijkt te hebben dat er een strijd is tussen God en de zee, tussen de Here en de draak, want zo wordt het woord ‘zeemonster’ ook wel vertaald. Alleen, op welke wijze, en waar, en met welke troepenformaties die oorlog gevoerd wordt, dat is voor hem nog verborgen. Hij heeft het gevoel alsof hijzelf de draak is, het mikpunt waarop God het gemunt heeft (vs.20). “Gij verschrikt mij door dromen en beangstigt mij door gezichten”(vs.14).

Als het ware met een zinspeling op Psalm 8 stelt Job zijn vragen aan God: “Wat is de mens dat Gij hem zo groot acht en uw aandacht op hem vestigt, (letterlijk: en uw hart op hem richt; vrijwel dezelfde formulering als in de proloog waar God sprak: Hebt ge ook uw hart gezet op Job?), dat Gij elke morgen hem bezoekt (hier staat hetzelfde woord dat in Psalm 8 vertaald is met: naar hem omziet), elk ogenblik hem beproeft?” (vs. 17-18).

Wie dit leest, kan zich op het eerste gezicht niet aan de indruk onttrekken: alle ellende wordt aan God toegeschre­ven. En toch, er is meer aan de hand. Wanneer we de gedach­tegang van Job, zoals die in de volgende hoofdstukken ver­der ontvouwd wordt, mede in ogenschouw nemen, dan moeten we tot de conclusie komen: Job worstelt met een dubbel godsbeeld.

Aan de ene kant ziet en ervaart hij rampen en slagen en ge­weld, en hij weet niet aan wie hij dit alles anders zou moeten toeschrijven dan aan God: “Het is alles enerlei, daarom zeg ik: De onschuldige en de schuldige verdelgt Hij. Wanneer zijn gesel plotseling doodt, dan spot Hij met de vertwijfeling van onschuldigen. De aarde is in de macht van de goddeloze (de doemende) gegeven, en het aangezicht van haar rechters omhult Hij; doet Hij het niet, wie dan?” Job 9 vers 22 tot en met 24 (Job 09:22-24). Hier stelt Job een uiterst fundamentele vraag. Maar vanuit het inzicht dat hij bezit, heeft hij geen keus: doet Hij het niet, wie dan? Is er dan een alternatief?

Aan de andere kant leeft er diep in zijn hart het onuitblusbare besef: zo kan God niet zijn. God is anders. Hij ziet echter nog geen kans om tot dit anders-zijn van God door te dringen. Voorwaar, Gij zijt een God die zich ver­borgen houdt. Rondom Hem zijn wolken en donkerheid. En wie komt door die donkerheid heen? Is daar een weg? Moet Job instemmen met de woorden van Isaac Watts: Maar ach de ster­velingen staan hier huiverend terzijde, en durven niet op weg te gaan, het duister niet voorbij. Geldt ook voor hem: Hing niet het wolkendek zo zwart van twijfel om ons heen, wij zouden ’t land zien van ons hart, dat ’t hemels licht bescheen.

De gewone godsdienstigheid gaat of redeneren of, als dat mislukt, berusten. En zoals Miskotte opmerkt, dit berusten is in wezen gedempte ergernis, smeulende vijandschap tegen God. De vrienden hebben niet in de gaten dat hun vroomheid in feite de meest geslepen vorm van goddeloosheid is. Immers, ze prediken Job dat hij zich moet schikken in zijn lot, dat hij moet buigen voor de Beschikker van dat lot, en daarmee gedragen zij zich letterlijk als ‘goddelozen’, dat wil zeg­gen als doemenden: ze verdoemen hun vriend.

Jobs worsteling om de waarheid

Berusten komt in feite neer op een sit-down staking ten op­zichte van de geestelijke strijd. Job kan niet berusten. En hij wil het niet, want het is Gode onwaardig. En het is de mens onwaardig.

Job worstelt om de waarheid. De God van zijn vrienden kan hij niet aanvaarden, maar de verborgen God heeft hij diep in zijn hart lief.

Voor de vrienden is berusten niet moeilijk. Zij zijn ten­slotte gezond van lijf en leden. En als we erover nadenken, waar die berusting haar oorsprong vindt, dan kunnen we niet anders dan terecht komen bij de geest die Elifaz inspireerde. Het is toch een logisch gevolg: een mensbeeld waarbij men zichzelf leert zien als een mot die vandaag of morgen zonder vorm van proces doodgedrukt wordt, kweekt toch ge­garandeerd berusting.

Zo wordt de geest van Job steeds meer in de benauwdheid ge­bracht, doordat de vrienden het klimaat van berusting als een verstikkende deken om hem heen leggen.

Want nu neemt Bildad het woord. Niet dat hij in staat is om nieuwe gedachten naar voren te brengen, maar hij voelt zich geroepen om voort te hameren op het oude aambeeld: de leer der vergelding moet gepredikt worden, zal hij gedacht heb­ben, gelegen of ongelegen.

Wat doet Bildad? Hij helpt Job ook nog aan een paar snij­dende twijfels met betrekking tot zijn verongelukte kinde­ren: “Indien uw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, dan heeft Hij hen aan hun overtreding prijsgegeven”(8:4). Waar kan men immers een vader of moeder gevoeliger treffen dan in de kinderen?

Maar Bildad weet voor zijn vriend nog een uitweg: “Gij ech­ter, indien gij God zoekt, en de Almachtige om genade smeekt, indien gij rein en oprecht zijt, dan zal Hij gewis over u opwaken en uw rechtmatige woning herstellen”(vs.5-6). Aan het begin van de zin staat ‘gij’ met nadruk, in contrast met het voorafgaande: je kinderen, daar is niets meer aan te doen, maar jij, voor jou is er nog een kans, jij kunt je nog bekeren. Dan zal Hij nu (er staat met klem: nu) over u opwaken; of: Hij zal nu om uwentwil doen lichten; hier gebruikt Bildad hetzelfde woord als in de priester­lijke zegen uit Numeri; Hij doe zijn aangezicht over u lich­ten. En Hij zal de woning uwer gerechtigheid, of uwer waar­achtigheid volmaken. Daar hebben we dat sleutelwoord weer: de waarachtigheid waar Job zo intens aan vasthield. Maar hier, in de mond van Bildad, wordt het als een dolksteek: we zullen zien wat God nu, op dit moment, voor jou doet, als jij inderdaad zo waarachtig bent als je voorgeeft.

Bildad kan niet, zoals Elifaz, bogen op ervaringen met geesten, maar hij beschikt wel, en dat is toch ook niet niets, over informatie vanuit het voorgeslacht: “Want doe slechts navraag bij het voorgeslacht, en geef acht op het­geen hun vaderen doorvorsten”(vs.8). En wat leren we dan van het voorgeslacht? Dan horen we een verhaal in geuren en kleuren van een man die God vergat: zijn leven groeide en bloeide, maar zomaar op een dag, plotseling, was het afge­lopen: verdord, uitgerukt, einde. Men heeft er niet veel fantasie voor nodig om vast te stellen wie in dit beeld vol­gens de interpretatie van Bildad geacht wordt zijn naam in te vullen. Wie anders dan toehoorder Job? “Zijn betrouwen is een herfstdraad, zijn toeverlaat een spinnenweb (letterlijk: een spinnenhuis, en daarop haakt in het volgende vers). Hij steunt op zijn huis, maar dit blijft niet staan; hij grijpt zich eraan vast, maar het houdt geen stand”(vs.14-15).

Satan wil de menselijke geest ontmantelen

De prediking van de vrienden voldoet aan alle eisen van de homiletiek: helder, eenvoudig, duidelijk, met vele spreken­de beelden en voorbeelden; Job hoeft het alleen maar op zichzelf toe te passen. Eerst was hij een mot, nu is hij een spin. Het lijkt wel of de vrienden een soort sensitivity training op hem toepassen; ze proberen alle zelfrespect in hem te doden. Op deze wijze wordt ons wel een helder beeld vergund van de methode die vanuit de geestelijke wereld gehanteerd wordt om de mens van zijn menszijn te beroven. Een systematische ontmanteling van de geest. Wel, zo concludeert Bildad, nooit verwerpt God de oprechte (zinspelend op de proloog: Job werd immers genoemd vroom en oprecht; het woord betekent eigenlijk eenvoudig), maar de hand der boos gezinden houdt Hij niet vast (vs. 20, letterlijke vertaling) Nu, daar kan Job het mee doen. Mocht hij nog vragen hebben, dan zijn ze hiermee beantwoord. Weliswaar zijn de vrienden van gisteren en weten zij niets (vs.9), maar gelukkig, het voorgeslacht is er ook nog en weet meer.

Heel de legermacht van het voorgeslacht rukt hier aan om de geest van de knecht Gods te kraken. Let erop dat dit soort machten altijd één ding willen ondermijnen: het geloof. Op een subtiele wijze wordt geponeerd dat het vertrouwen van Job niet meer is dan een herfstdraad, een spinnenweb. Tegelijk wordt hem dan, als om hem te tergen, voorgespie­geld: “Eens zal Hij uw mond vervullen met gelach en uw lip­pen met gejuich”(vs.21). Natuurlijk moet hij dan wel eerst voldoen aan de voorwaarden die de vrienden stellen.

Het verschil in denken

Jobs antwoord getuigt van ootmoed. Hoe zou een mens God kun­nen antwoorden, zo vraagt hij zich af. Zesmaal wordt in hoofdstuk 9 de term ‘antwoorden’ gebezigd. Hoe zou een mens bewaarheid worden voor God? zo vangt Job zijn reactie aan. Toch is er een verschil tussen de gedachtegang van Job en die van Bildad. Voor de laatste is God de God van de vergel­ding en hij is voortdurend bezig om die vergelding te bere­kenen; voor Job is God de verborgene, die men niet narekenen kan. “Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen, ja, wonderen zonder tal” Job 9 vers 10 (Job 09:10): een God die grote dingen doet, tot waar geen navorsen bestaat. In het vorige hoofdstuk had Bildad hetzelfde woord gebruikt, toen hij sprak over wat de vaderen doorvorsten; daartegenover wil Job zich richten op de God die gaat tot waar geen doorvorsen doordringt.

Weliswaar heeft ook Elifaz verklaard dat God ondoorgron­delijk handelt (5:9), maar bij hem klinkt het anders. Bij Elifaz is het een stichtelijke gemeenplaats, waarmee hij goed en kwaad, heil en onheil onder één noemer kan samenvat­ten: de onpeilbaarheid van God. Het stadium van de God der vergelding ligt achter hem, maar wat hij nu heeft, weet hij nog niet: hij bevindt zich nu in het tweede stadium, waar hij alleen maar kan erkennen: “Wanneer Hij langs mij heen­gaat, zie Ik Hem niet, en glijdt Hij voorbij, dan bespeur ik Hem niet” Job 9 vers 11 (Job 09:11). Job zinspeelt als het ware op de ervaring die Elifaz beschreef: wanneer er een geest aan Elifaz voor­bij glijdt, dan merkt deze het direct, maar als God aan Job voorbij glijdt, dan bespeurt hij niets. Het is trouwens op­merkelijk dat Job hier hetzelfde woord gebruikt dat hij later, in zijn slotrede, opnieuw zal uitspreken: “ik ver­kondigde zonder inzicht” Job 43 vers 3 (Job 42:03); dezelfde uitdrukking die daar vertaald is met: zonder inzicht, is hier weergegeven met: ik bespeur (Hem) niet. We zouden hier dus ook kunnen overzetten: ik heb geen inzicht in Hem.

We zien: Job is op weg, hij is op reis in de geest, hij bevindt zich op een tussenstation en hij is zich dat be­wust. Hij is op reis naar de verborgen God. En daar bemer­ken we weer het onderscheid: Elifaz is helemaal niet op reis; hij berust in de ondoorgrondelijkheid van God.

Maar het verlangen van Job is: “O, dat ik Hem wist te vin­den, dat ik tot zijn woning mocht komen. Dan zou ik Hem mijn rechtszaak uiteenzetten en mijn mond met bewijzen vul­len. Ik zou de woorden vernemen (kennen), die Hij mij zou antwoorden, en ik zou verstaan (hier keert hetzelfde woord terug uit hoofdstuk 9 en uit de slotrede: ik zou inzicht hebben in) wat Hij mij zou zeggen” Job 23 vers 3 tot en met 5 (Job 23:03-05).

Zo is Job een pionier, die niet tevreden is met de platge­treden paden, die zich niet het zwijgen laat opleggen, maar die gaat zoeken, gaat speuren, gaat worstelen, totdat hij inzicht vindt. Job is de mens die een vijand heeft, maar verhuld, en die een God heeft, maar verborgen; hij zal echter zoeken totdat hij vindt.   (wordt vervolgd).