1947.06.28

Mijn ziel dorst naar God

(Ps. 042:003a)

Er is een stil-zijn en wachten dat niet anders is dan geestelijke dorheid en onvruchtbaarheid. Een traag en lauw zijn van geest, een onverschilligheid vreemd aan de brand der liefde. Het is die uitzichtloze gelijkvormigheid aan de wereld die helaas dui­zenden christenen in onze dagen verlamt en tot deserteurs maakt uit het leger van Koning Jezus.

Doch er is ook een stil-zijn en wachten dat de hoogste graad is van activiteit. Het is het gespan­nen uitzien en verlangen naar de ontmoeting met de Geliefde. De dorst naar God.

Wij zijn soms jarenlang gelijk aan een snel- voort – schietende rivier, die de landen doorstroomt en wier waterversnellingen van verre te horen zijn. Fel brandt in ons de vlam van de ijver voor God, we zijn bouwers aan Zijn huis, we lopen hier, we lopen daar, we organiseren en vergaderen. En God zegent ons werk, er komen zondaars tot be­kering, er is groei en belangstelling.

Doch dan plotseling brengt God ons in de stilte. Misschien op een ziekbed of in moeilijke omstan­digheden, die ons verhinderen om te werken. Het is of Hij in Zijn goddelijke wijsheid en liefde tot ons zegt: Rust een weinig.

Meestal willen we hier niet aan. Het werk steunt op ons, het stormt op ons aan, we denken, dat we niet gemist kunnen worden. Onze gedachten zijn onrustig, we keren ons her en derwaarts om het werk te vinden, dat we denken, dat God ons op de schouders heeft gelegd. We zijn de stilte ontwend en vonden in voortdurende activiteit onze rust. Wij bidden God om te mogen werken.

Doch neen, God is wijzer dan wij. Het is of Hij ons terzijde zet. En misschien gaan we dan begrijpen, dat God aan ons bezig is. Onze eenzaamheid, ons ziekbed wordt een plaats van ont­moeting met Hem. De rivier vloeit kalmer en vrediger, ja, misschien gelijkt ze op een stilstaand meer, waar geen bewegen meer is te bespeuren.

Doch… helderder weerspiegelt zich in de opper­vlakte de hemel in haar schoonheid en rust.

We beluisteren weer in ons het diepe verlan­gen – de ondertoon van ons geestelijk leven: het heimwee naar God, het verlangen naar Christus.

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.

De ziel gaat weer luisteren.

En zoet wordt haar, dat, wat ze te dikwijls ont­beerde: het stille spreken met haar Heiland, het luisteren naar wat Hij te zeggen heeft.

Er is weer een hunkeren naar de uren van ge­meenschap en de woorden wellen naar lippen:

 “Kom haastiglijk, mijn Liefste, wees Gij gelijk een ree, gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen”  

Dit is de ware reiniging van de ziel. Het is in dit verlangen, dat de Heilige Geest ons teder gaat wijzen op de smetten, die ons kleed ontsieren, op het stof, dat op onze voeten kleefde tijdens de snelle wandeling.

Dan bidden we: “Vang ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaard verderven. Want onze wijngaard heeft jonge druifjes.”

Heiliging als gevolg van het ware verlangen naar gemeenschap met Christus. Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zelven, gelijk Hij rein is.

Dan wordt de tijd, die we als onvruchtbaar be­schouwden, een nieuwe lentetijd. Dan is de nood der wereld om ons niet vergeten, doch ze wordt inniger en intiemer verteld aan Hem, die alleen redden kan en die uitstoot als werkers, die Hij wil.

Misschien worden we straks opnieuw uitgezon­den, aangedaan met Kracht van Omhoog.

Want dit is toch de ware vervulling met de Geest, dit aandoen van Christus. We hebben een ontmoeting met Hem gehad en Zijn kracht is als een diepe, weldadige stroom van nieuw leven.

Misschien hebben vrienden ons beklaagd om onze machteloosheid en eenzaamheid. Doch Zijn nabijheid maakte de woestijn tot een dal van rozen. De eenzame berg werd een Thabor.

Straks gaan we weer uit, de wereld wacht, een wereld waar de Vorst der duisternis zijn duizen­den gebonden heeft.

Doch sterker werd in ons het heimwee naar de dag der aflossing, als de Stem van de Meester ons roept en we eeuwig bij Hem zullen zijn.

Eeuwig met Jezus zijn, o, onbeschrijfelijke heer­lijkheid.

Daar is alle heimwee gestild. Daar is de schaal van het hart met vreugde gevuld.

Wie deze liefde vond, is verloren voor de vreug­den der wereld. Want deze liefde is sterk als de dood, vele wateren zouden haar niet kunnen uit­blussen, ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken, al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.

  1. van de Brink

 

Waarom moeten wij bidden?

  1. Omdat God het telkens weer in de bijbel beveelt.
  2. Omdat voor een Christen het gebed de door God aangewezen weg is om iets te ver­krijgen.
  3. Omdat het gebed voor de Christen Gods weg is om hem volkomene levensvreugde te schenken.
  4. Omdat het gebed de weg is naar het einde van alle ellende, de verdwijning van alle onrust en zorg.
  5. Omdat een verhoord gebed het enige on­weerlegbare argument is tegen scepticisme, wantrouwen, modernisme en ongeloof.
  6. Omdat het gebed de enige weg is om van de Heiligen Geest kracht te ontvangen voor Gods werk.
  7. Omdat: “al wie de naam des Heren aan­roept zal worden behouden.”

 

1.Omdat God in de bijbel het bidden telkens weer beveelt.

God heeft ons bevolen te bidden. Op vele plaat­sen in de bijbel wordt de gebiedende eis gesteld om te bidden:

1e. “Hij sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen” (Luc. 18:01).

Hier is een opgave niet voor enige mensen om te bidden, maar voor allen, voor de mensheid, overal en te allen tijde. Het is een dringende plicht, die Jezus hier voorschrijft.

2e. “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 05:17). Hier hebben we een bevel, dat niet misverstaan kan “worden. Zolang als de mensen in enig land en in enige taal de bijbel lezen, zullen ze dit dui­delijke’ bevel om zonder ophouden te bidden, tegen­komen. We behoren dus niet alleen te bidden, maar we behoren te allen tijde te bidden!

Het gebed moet zijn het doorlopend wenden van ons hart tot God in zake alles wat we nodig hebben en alles wat we wensen, totdat onze geest onbewust, in doorlopend contact met God blijft. Evenals een moeder in haar slaap naar de kreten van haar kind luistert, zo kan het hart van een Christen op God afgestemd zijn, ook al is hij in beslag genomen door zijn dagelijkse plichten, ja, zelfs gedurende de tijd, dat hij slaapt!

3e. “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filip. 04:06)

Een Christen moet dus letterlijk om alles bidden.

4e. “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen” (1 Tim. 02:01).

We ontvangen hier het bevel te bidden niet alleen te allen tijde, maar ook voor alle mensen.

5e. “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daar­toe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij” (Ef. 06:18-19).

Deze passage sluit de bekende beschrijving van de wapenrusting van de Christen af en het slot’ woord omtrent de wijze hoe men sterk moet staan in de Heer is dit bevel om bij alle gelegenheden, met alle volharding voor alle heiligen te bidden. Merk op, hoe hier de nadruk wordt gelegd op “alle”. En waar aan de Christenen te Efeze wordt bevolen ook voor Paulus te bidden, zo sluit dit in zich, dat ook wij behoren te bidden voor alle voor­gangers in het bijzonder, zowel als voor “alle- hei­ligen”.

6e. “Waakt en bidt, opdat gij niet in ‘Verzoe­king komt” (Matt. 26:41).

Dit bevel van onze Heiland aan de Apostelen wordt herhaald in (Mark. 14:38; Luc. 21:40; Luc. 22:46). Maar aangezien wij, zoals Jezus Zijn Apostelen beval, “alle dingen moeten beproeven”, moeten we ook waken en bidden, op­dat wij niet in verzoeking komen. Behalve boven­genoemde algemene opdrachten voor de Christen om te bidden te allen tijde voor iedereen en voor alles, zijn er nog vele andere bevelen om voor bij­zondere dingen te bidden.

Vele malen heeft Paulus in zijn brieven zijn lezers door heilige inspiratie bevolen om voor hem te bidden (Kol. 04:03; 1 Thess. 05:25; 2 Thess. 03:01; Heb. 13:18; Ef. 06:19).

Bidden te allen tijde, voor iedereen en om alles is dus een plicht, speciaal opgelegd aan ieder Christen.

Niet bidden is zonde, want ongehoorzaamheid aan het duidelijke en dikwijls herhaalde gebod van God! Te weinig bidden is zonde. Zonder twijfel zijn al onze zonden, fouten en gebreken, bidzonden, bidfouten en bidgebreken. Samuël zei tot het volk van Israël: “Het zij verre van mij, dat ik tegen de Heer zou zondigen, dat ik zou aflaten voor jullie te bidden” (1 Sam. 12:23).

Christenen behoren te bidden, omdat het in de bijbel zo uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

Dr. ]ohn. R. Rice

 

Eureka!

Een persbericht meldt, dat met goedkeuring van de rechterlijke macht zal geprobeerd worden door een hersenoperatie van de 38-jarigen Millard Wright uit Pittsburgh, een bruikbaar mens te maken. Een chirurg zal trachten Wright’s voorste hersenkwab af te scheiden van de rest van ’s mans brein.

Wright heeft namelijk verzocht deze operatie op hem toe te passen, om van zijn misdadige na­tuur af te komen.

De man, die al 24 jaar lang op het slechte pad is, tracht een normaal leven te leiden, maar zo nu en dan hoort hij een stem in zijn binnenste, die zegt: “steel, steel, steel”, en of hij wil of niet, hij moet aan dat bevel gehoor geven.

In afwachting van zijn vonnis heeft Wright verklaard, dat hij een “niet te bedwingen zin heeft in het plegen van inbraken en andere misdaden.’

Ds. van Koningsveld schrijft over dit experiment:

“Eindelijk gevonden! De oplossing van het pro­bleem van zonde en misdaad. Hoe kon men daar­aan toch niet eerder denken! Nu heeft men zich toch, zo oud als de wereldgeschiedenis is, al de tijd laten nemen door het verhaal van de absolute verwoesting van heel de menselijke natuur, licha­melijk en geestelijk, door de zonde! En nu blijkt het niets anders te zijn dan de functiestoornis van een bepaalde hersenkwab! Je kunt toch zien, dat de wereld langzaam maar zeker vooruit gaat.

Als nu het experiment maar slaagt.

Dan is de dwaasheid van heel het Christelijk geloof openlijk aan de kaak gesteld. Dan is met mathematische zekerheid uitgemaakt, dat geeste­lijke processen en ook degeneraties uitsluitend ver­oorzaakt worden door lichamelijke. En de onaan­tastbare waarheid van het materialisme is bewezen! Toch blijft er nog een kleine vraag over, n.l. deze: Hoeveel hersenkwabben zullen verwijderd moeten worden om de mens tot volkomene volmaaktheid te brengen? Zullen dan misschien alle hersenen geamputeerd moeten woorden?

In elk geval het spraakcentrum wel.

Want de tong is een klein lid dat groot kwaad doet! En het gezichtscentrum ook. Want wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft al overspel met haar gedaan.

En het denkcentrum dan? Ik geloof, dat we zo kunnen voortgaan.

Leve het materialisme! Nu is het gevonden! Door eenvoudige wegneming van zijn hersenen, wordt de mens volkomen gelukkig en feilloos vol­maakt”

 

Onveranderlijke liefde.

Spurgeon praatte eens met een boer, die op zijn schuur een Windvaan, had met een pijI waarop geschreven stond: “God is “Liefdé”.

Hij zei tegen de boer: “Wat bedoel je daarmee? Denk je dat Gods liefde veranderlijk is, dat ze draait zoals die pijl meedraait met de wind.

De boer antwoordde: “O neen! Ik bedoel dat, van welke zijde de wind ook blaast, God altijd liefde is.”

 

Een woord aan – Jonge gelovigen – door Dr. Gertrud  Wasserzug-Treader. (Slot)

Moet ik mijn beroep opgeven en in de Zen­ding gaan?

Dat kun je niet zelf uitkiezen, en evenmin kun je zelf je doel bepalen. In elk beroep kan men de Heer dienen, de Heer heeft overal getuigen nodig. Iedere gelovige heeft de taak, mensen tot Jezus te brengen en elke gelovige kan het doen.

Er is werk genoeg: Traktaten verspreiden, zie­ken bezoeken, gebedskringen beginnen, de Bijbel lezen met anderen, enz. Het zendingsbevel geldt in deze zin elke gelovige.

Wanneer de Heer iemand geheel in Zijn dienst wel hebben, dan vindt Hij die, roept hem, opent deuren en baant wegen.

(Matt. 28:19-20; 2 Tim. 02:01-02; Hand. 13:01-04.

7.De Bijbel.

Wat zal ik lezen?

Het nieuwe leven heeft voedsel nodig om te kunnen groeien. Het Woord van God is het Brood des Levens. De nieuwe band met Jezus Christus moet onderhouden worden. Hij spreekt zelf in Zijn Woord tot ons. Ook wat de leer betreft moet de gelovige gezond blijven, en alleen het Woord is de waarborg voor een zuivere leer. De wandel van de gelovige moet duidelijke richtlijnen hebben, en de Bijbel is het richtsnoer. Daarom is de Nood­zakelijke voorwaarde voor de geestelijke groei van een gelovige: dagelijkse Bijbelstudie. Lees eens mor­gens in de Bijbel voordat je aan je werk begint! Geef zoveel tijd aan de Bijbel als je maar mogelijk is. Lees de Bijbel en niet alleen maar verklarin­gen over de Bijbel. Begin met het Johannes-evangelie. Lees dan de Handelingen, de 1e brief aan de Thessalonicenzen, de 1e brief van Johannes, de Romeinen brief, enz. Het beste is om elk boek vijfmaal door te lezen, voordat je verder gaat. Begin dan van voren af aan en lees de Bijbel vanaf Genesis tot het eind door. Bid, vóór je leest, dat de Heer je de ogen ervoor opent. (Ps. 119:018). De Heilige Geest zal je leren in de Bijbel Jezus Chris­tus te zien en te horen, wat Hij je zeggen wil.

(2 Petr. 01:21; Hand. 20:32; 2 Tim. 03:15-16; Joh. 05:39; 1 Kor. 02:10-16).

Wie de smaak voor Gods Woord behouden wil moet zijn verdere lectuur zeer voorzichtig uitkie­zen. Lees niet alles, wat je in handen krijgt – je eet ook niet alles, wat je op straat vindt. Lees levensbeschrijvingen van mannen en vrouwen Gods (Hudson Taylor, George Mütler, Otto Stock- mayer, Moeder Eva enz.).

Lees boeken, die je met de Bijbel vertrouwd ma­ken en bestudeer goede Zendingsboeken.

8.Het gebed.

Hoe kan ik een echt gebedsleven leiden?

De liefde tot onze Heiland zet ons aan tot ge­bed, en Zijn verlangen naar ons dringt ons tot Gemeenschap met Hem.

Hij heeft ons vrienden genoemd, en wil met ons spreken – wij hebben Hem lief en willen alles, wat ons beweegt, voor Hem brengen.

Het gebed van een kind van God is meer dan een noodkreet – het is gedachtewisseling met Jezus Christus en meearbeiden aan Zijn plannen en bedoelingen.

Bid regelmatig ’s morgens, ’s middags en ’s avonds – benut vrije uren voor gebed en leer om gedurende je werk of op straat korte ogenblikken aan God te denken. Bid ook op je knieën. Begin met je persoonlijke behoeften, bid voor je familie­leden, voor je werk en je collega’s, voor je Ge­meente, je predikant, de regering, voor andere landen. Leg een gebedenboekje aan waarin je je gebedsonderwerpen – bijvoorbeeld geordend naar de dagen van de week – schrijft. Maak de dage­lijkse krantenberichten tot gebedsonderwerpen.

‘Door gebed kun je tijd uitsparen en het geeft aan je leven richting en kracht. Beperk je in de bezigheden, die je in vrije tijd uitoefent – (Sport, Radio, handenarbeid, verzamelen, liefhebberijen) – veel ervan zul je spoedig opgeven – om tijd voor gebed te vinden. Het kost iets om de vriend­schap met Jezus Christus te onderhouden!

(Matt. 06:05-18; Jak. 05:16-18; Ef. 06:18-19; 1 Thess. 05:17; 1 Tim. 02:01-08; Matt. 09:38; Hand. 08:15; Judas 01:20).

Bidden kan men alleen maar leren door te bid­den. Begin een gebedskring. Kom met één of twee gelovigen regelmatig – minstens iedere week één keer – bij elkaar om te bidden. Begin dadelijk met elkaar te spreken. Bid op de knieën. Bespreek van tevoren gemeenschappelijke gebedsonderwer­pen, b.v. voor vrienden, die je voor Christus win­nen wilt, voor verenigingen, voor de gemeente enz.

Nodig andere vrienden uit op je gebedskring. Wordt het aantal deelnemers meer dan tien, splits dan de gebedskring, totdat ook de andere weer tot tien is aangegroeid. Kom met de leiders van de gebedskringen, die zo ontstonden, regelmatig bij elkaar om te bidden (Matth. 18:19-20).

Neem actief deel aan de bidstonden van de ge­meente.

 

Het Zionisme

 “Gelijk al de volkeren” (1 Sam. 08:05) (Vervolg)

Gelijk al de volkeren! Dit Bijbelse woord vindt zijn terugslag in de ganse organisatie van de Zionistische wereldbond. Reeds twee en twintig maal vergaderde het Zionistische congres, dat de vertegenwoordigers van alle Joden op de wereld omvat. De laatste bijeenkomst is gehouden in Basel in de maand December van het vorige jaar. Daar kwamen de verschillende afgevaardigden bij elkander om de houding van het Jodendom te be­palen t.o.v. de politieke gebeurtenissen. Dit par­lement heeft haar Kamerfracties, die de verschil­lende partijen vertegenwoordigen. De voornaamste hiervan zijn: De Algemene Zionisten met 115 zetels. Deze partij zouden we in de verte willen vergelijken met die der liberalen in ons land. Zij telt haar aanhan­gers voornamelijk onder de vijf miljoen Joden in Amerika. Onder haar vindt men b.v. de zaken­lieden in de grote steden. Het is een burgerlijk blok, zonder vast omlijnd programma, dat b.v. in een stad als Tel Aviv haar kracht vindt in de middenstand. Doordat in Amerika het grootst aantal Joden woont, zijn de Alg. Zionisten op het congres de sterkste partij. Ze heeft geen gemeen­schappelijk program, maar is voorstandster van een Zionisme, dat door wereldbeschouwingen niet af­gebracht wordt van zijn doel.

De Poale Zion, met 100 zetels. Het is een socia­listische partij, die vooral in Palestina de boven­toon voert. Zionisme en Socialisme zijn daar tot één begrip geworden. De Joodse arbeidersbewe­ging – in overgrote meerderheid georganiseerd in de Histadroeth – bouwt haar eigen systeem op en heeft natuurlijk dit voordeel, dat zij niet eerst bepaalde stelsels op economisch, cultureel en maat­schappelijk gebied behoeft af te breken, zoals in de meeste beschaafde landen.

Ook in Nederland behaalde de Poale Zion het grootst aantal stemmen onder de Zionistische Joden. Hoewel zij als Marxistisch internationaal georiënteerd moest zijn, is zij door de nood der tijden gedreven tot de idee van een Joodse staat. Deze “vaderlandsloze” socialisten zijn, zoals na de oorlog trouwens onder alle volkeren, meer en meer “nationaal” gekleurd.

Dan zijn er nog twee andere socialistische par­tijen, die samen 48 zetels hebben. De meest prin­cipiële Marxistische onder haar is voorstandster van een samengaan met de Arabische arbeiders en dus een tegenstandster van een Joodse staat. Zij wil deling van de macht (binationale staat) en niet deling van het land. De andere is voortgekomen uit een vereniging van Kibboetsiem. Zij zouden in Nederland onder de communisten gerekend wor­den. In Palestina hebben de Kibboets gemeen­schappelijk bezit in de kolonies en brengen daar hun Marxistische ideeën tot verwerkelijking.

De Mizrachi met 56 zetels. Deze partij wenst de opbouw van het land te doen geschieden in de geest van Thora (wet van Mozes) en traditie. Zij is dus de partij van de georganiseerde orthodoxie. In tegenstelling echter met de orthodox christelijke partijen in Nederland overheerst in haar de arbei­derspartij. In ons land is zij de tweede na de Poale Zion. Wij hebben echter reeds gezien, dat prin­cipiële orthodoxie onverenigbaar is met het huidige Zionisme. Door de tijdsomstandigheden genood­zaakt zijn echter ook deze groepen in Zionistische vaarwateren verzeild.

De Revisionisten met 40 zetels. Dit is wel een heel actieve Zionistische groep. Zij streeft naar de oprichting van een Joodse staat aan weerszijden van de Jordaan. In 1946 was zij voor het eerst na 1932 weer in het congres vertegenwoordigd. Daar zij de radicalen omvat, die niet terugschrik­ken vsn geweldplegingen om hun doel te berei­ken. Heeft zij al die tussenliggende jaren de Zionis­tische beweging geboycot. Op het ogenblik is zij na de Mapai (Poale Zion) in Palestina de grootste partij. In haar gelederen zoeken wij de meeste leden der terroristische organisaties. Deze Verzets­groepen zijn de militaristische en fascistische “Stemgroep’ en de militaristische “Irgun Zwei Leoemie”.

Het woord Irgun is Hebreeuws voor or­ganisatie. De Hebreeuwse taal, die met zeer veel verscheidenheid in uitspraak thans de heersende is in Palestina, werd van een dode taal tot een levende. De grondlegger van deze nieuwe taal, die alle moderne woorden in zich op kan nemen, is Achad Haam (een uit het volk), die in 1927 te Tel Aviv overleed.

De Stemgroep ontziet niets en niemand. Zij pleegt overvallen en schiet uit hinderlagen op de Engelsen. De Irgun stelt daarentegen prijs op een zekere militaire standaard. Zij waarschuwt dikwijls vooruit bij een aanslag om mensenlevens te sparen. Ongeveer de helft van haar leden stamt af van Oosterse Joden, terwijl ook velen uit ortho­doxe kringen zo hun Messiaanse gedachten trach­ten te verwezenlijken. Zulke Zeloten heeft de Joodse geschiedenis meer gehad. Onder de Ro­meinse stadhouders Felix en Florus lezen we reeds van zulke extremen, de Sicariën. Het waren de dolkvrienden, die niet slechts door heimelijke moord op de Romeinen voortdurend wraak ne­men, maar die ook door hetzelfde middel de nog lakse Joden tot een strijd met Rome wilden aan­zetten. In (Hand. 23:12) komen wij ze tegen wan­neer ze onder vervloekingen zweren de apostel Paulus van het leven te beroven.

De ontzaglijke grote onkosten van deze’ terro­ristische organisaties worden bestreden door roofovervallen op banken, de afpersingen van eigen landgenoten en de grote steun van het buitenland.

De top van het Zionistisch congres vormt de Jewish Agency of het Joods Agentschap. Deze wordt gekozen door de stemhebbende afgevaar­digden op het wereldcongres. Deze Executieve (uitvoerend bewind) van het Joods Agentschap werd indertijd door de Volkerenbond erkend als de wettige vertegenwoordiging van het Joodse volk. Het door Bevin aan Joden en Arabieren voorgestelde plan tot een nieuwe Palestijnse rege­ling bevatte o.a. als tweede punt Afschaffing van de Jewish Agency en het mandaat van de Vol­kerenbond, waarbij de Jewish Agency is ingesteld. Niet ten onrechte beschouwen de Joden dit voor­stel als een belediging, daar Engeland niet het recht bezit de Jewish Agency af te schaffen.

De president van de Zionistische organisatie was jarenlang Prof. Dr. Chaim Weiszman. In 1946 werd echter deze president, die drie en zeventig jaar is, niet herkozen. De oorzaak was wel de gematigde houding van hem tegenover Engeland. Op het ogenblik heeft men, als gevolg van onderlinge verschillen en twisten geen president. Het ziet er zelfs naar uit, dat men dr. Weisman weer opnieuw zal benoemen, daar hij de enige is, die onder alle Joden de vereiste bekwaamheid be­zit en de nodige populariteit geniet. Zijn naam werd de vorige maand ook verbonden aan de uit­vinding van een nieuw plastic, waarvan men zegt, dat het beter is dan nylon en dat verkregen wordt uit de vezel van een Palestijnse heester.

Hoewel er in het congres en ook in de Execu­tieve grote tegenstellingen bestaan over de wijze, waarop het verzet tegen Engeland gevoerd moet worden, staat het toch vast, dat negentig procent van de beweging zich uitgesproken heeft voor de z.g. illegale immigratie in Palestina en voor elk verzet, dat daarmee samenhangt. De verzetsorga­nisaties Irgun Zwei Leoemie en de Stemgroep worden door het congres als onwettig beschouwd. Haar politioneel apparaat is de Haganah (de ver­dediging). Deze Haganah beschermt de Joden bij nieuwe kolonisaties tegen de vijandige Arabieren. In haar zijn veel Joodse militairen uit de Joden- Brigade, die tijdens de oorlog aan de geallieerden grote diensten heeft bewezen. Op dit ogenblik staat zij in dienst van de illegale immigratie. In Parijs woont het hoofd van dit niet-erkende Joodse leger en daarom is deze stad het centrum van de illegale alijah. In de laatste week van Maart wer­den niet minder dan tien schepen met immigranten door de Engelsen te Haifa opgebracht, vanwaar men deze vluchtelingen verder naar Cyprus de­porteert.

De Executieve, de ministerraad, heeft als voor­zitter Ben Hurion, partijleider van de Poale Zion. Deze Executieve is verdeeld in vier blokken: een politiek, een economisch, een organisatorisch en een immigratieblok. Hiervan zitten tien leden in Jerusalem, zes in Washington en vier in Londen.

Of het Zionisme, niettegenstaande haar gewel­dige organisatie, enige invloed zal uitoefenen op de Palestina-conferentie van de U.N.O. betwijfe­len we. In Palestina liggen voor de mogendheden grotere belangen dan alleen het verjaagde en ver­strooide volk Israël.        

  1. E. v. d. B.

 

Oecumenische Flitsen

De generale synode deelde met het oog op de volks­telling mee, dat tot de Ned. Herv. kerk niet alleen gerekend worden degenen, die door doop en of be­lijdenis tot haar behoren, doch ook allen, die uit Ned. Herv. ouders geboren zijn, ook al is men niet gedoopt of heeft men geen belijdenis in de Ned. Herv. kerk gedaan. Verkeert men in deze omstandigheden en heeft men zelf geen principiële bezwaren, tot de Ned. Herv. kerk gerekend te worden, dan kon men derhalve in dat geval aangeven tot deze kerk te behoren.

Van de eerste gemeente lezen we dat zij, die zich bekeerden en zich lieten dopen tot de gemeente werden gerekend, doch dat de anderen vreesden zich bij hen te voegen.

 

Opwekkingen in Italië.

Er zijn momenteel grote opwekkingen in Italië en Sicilië. Volgens Dr. Frank Giglotti zijn er meer dan 700 Protestantse kerken na het einde van de oorlog bijgekomen.

 

Het lot van de Prot. Chr. School onder Franco’s dictatuur.

De protestantse scholen zijn alle gesloten, hoewel het analfabetisme in Spanje groter is dan overal elders, in Europa. De protestantse scholen behoorden tot de beste onderwijsinstellingen in het land, maar dit kan hen niet redden. Het grote protestantse gym­nasium El Porvenir, dat op het hoogste punt van Madrid gelegen was, bleef tijdens de burgeroorlog zijn duizend leerlingen onderwijs geven, hoewel het front er slechts 800 meter vandaan liep. Maar het werd gesloten nadat Franco was binnengerukt. De kalenders in de schoollokalen staan nog op 19 April 1939 – vlak na de val van Madrid. Dat was de laatste dag dat er onderwijs werd gegeven.

(Reijnolds News)

 

 “Weet u,” zei Rabinowitz. “welke vragen en meningsverschillen de Joden wel hebben over (Zach. 12:10): “en zij zullen Mij aanschouwen. Dien zij doorstoken hebben”? Zij weigeren natuurlijk er in toe te stemmen, dat het Jehovah zelf is, Dien zij doorstoken hebben.

Vandaar de disputen over het woordje “Dien”. “Maar heeft u er ook wel eens op gelet, dat het woord “Dien” eenvoudig bestaat uit de eerste en laatste letter van het alphabeth – Aleph Tav? Ver­wondert het u dan nog, dat ik met vrees en verbazing vervuld werd toen ik in (Openb. 01:07-08) deze woorden van Zacharia aangehaald vond door Johannes: “Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben”? Ik hoorde de verheerlijkte Meester tot mij zeggen: “Ik ben de Alpha en de Omega,” – de eerste en de laatste letters van het Griekse alfabet. Jezus scheen tot mij te zeggen: “Twijfel je er nog aan, Wie het is. Dien jullie doorstoken hebben? Ik ben de Aleph Tav, de Alpha en de Omega, Jehovah de Almachtige.

 

Stromen van levend water

‘Jezus heeft deze merkwaardige woorden gesproken: “Die in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit hem vloeien. En dit zeide Hij van de Geest”. De woorden “uit hem” werden gewoonlijk vertaald met “uit zijn binnen­ste” of “uit zijn buik”. We hebben die woorden laten vallen en ook de betekenis ervan vergeten: tot onze schade. Want de “buik” werd beschouwd als de zetel van het leven, de diepste plek van onze natuur. Tegenwoordig zouden we zeggen: “Vanuit de diepten van ons onderbewustzijn zullen stromen voortkomen van levend water.” De Geest in het diepst van ons onderbewustzijn, reinigend, beheersend, ver­sterkend. Dat brengt in het gehele leven een eenheid, en door die vloed van nieuw leven worden alle dammen, alle scheidsmuren, alles wat de stroom van ons leven tegen­hield weggespoeld. Stromen van levend water vloeien. Dat is geen leerstelling, het is een feit. De discipelen wisten dat en het heeft hen van schuchtere gelovigen gemaakt tot on­weerstaanbare apostelen.

Stralend van vreugde zei een ontwikkelde vrouw eens tegen me: “Nu ben ik klaar gekomen met de betekenis van de Heilige Geest. Mijn leven lang heb ik geprobeerd er achter te komen, wat dat toch betekenen kon. Maar nu weet ik het.” En de “stromen” bewezen, dat het waar was, wat

ze zei.

Er zijn negen “stromen” die voortkomen uit een leven, dat onder leiding staat van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goed­heid, geloof, zachtmoedigheid, beheersing (Gal. 05:22. nieuwe vertaling). Tegen deze dingen bestaat geen wet, voegt de Wesleyaanse vertaling er aan toe. Wanneer deze dingen de grondslag zijn van uw leven, kunt u verder doen wat u wilt. Want u wordt niet door een wet gedwongen, ze te doen, maar u wordt ertoe gedrongen door een inner­lijk Leven. U kunt natuurlijk handelen, omdat ge boven­natuurlijk handelt. Maar Iet wel: het eerste is liefde, het laatste “zelfbeheersing”: ge begint met liefde en eindigt met beheersing. U beheerst uw lagere ik omdat u het hogere Ik liefhebt. Let er ook goed op, dat elk van deze negen vruchten des Geestes een zedelijke eigenschap is: er is geen enkel uiterlijk teken onder en al die negen dingen kunnen we vandaag aan de dag nog krijgen en we hebben ze ook dagelijks nodig.

O Geest van de levende God, doorbreek de dammen van ons leven en maak ons vrij. Als U de diepten beheerst, wat zullen wij ons bezorgd maken over het oppervlak? Amen.”      

Stanley Jones

 

Christendom en Humanisme?

Wanneer men spreekt over de vraag of Chris­tendom en humanisme kunnen samenwerken, dan wordt gewoonlijk beweerd, dat er vele humanistische Christenen en Christelijke humanisten zijn.

Dit uitgangspunt, hoe mooi het ook klinkt en welke mogelijkheid en bereidheid tot samenwer­king hier ook schijnbaar naar voren komt omdat beiden het goede willen, is volkomen tegen Gods Woord. Dit zegt n.l. nadrukkelijk, dat er geen humanistische Christenen en Christelijke humanis­ten bestaan. Er zijn alleen Christenen en huma­nisten en deze staan zo ver van elkaar als het licht van de duisternis, als de gerechtigheid van de ongerechtigheid; zo ver als Christus van Belial of een gelovige van een ongelovige, als de tempel Gods van de afgoden (2 Kor. 06:14-18). de Christen wordt geboden zich van een hu­manist af te scheiden omdat het fundament van hun handel en wandel hemelsbreed verschilt. De christen zet Christus op de troon en verwacht alles van Hem, “want niemand kan een ander fundament leggen, dan dat eenmaal gelegd is, het­welk is Jezus Christus” (1 Kor. 03:11).

De humanist echter zet de mens op de troon en verwacht alles van hem aanbidt dus de mens of zichzelf en is dus in wezen zijn eigen God. Dit was de zonde van Adam. Adam was afhankelijk van God en wilde onafhankelijk zijn; hij moest God gehoorzamen en wilde zichzelf gehoorzamen; hij moest God, de Schepper steeds de eer geven en eiste deze eer voor zichzelf op; hij moest ver­trouwen op de kracht Gods en wilde alleen ver­trouwen in eigen kracht en wilde alleen vertrouwen in eigen kracht.

Hierdoor komt alle ellende in de wereld en zo groot is in wezen het verschil tussen een (christen en een humanist. Een christen bouwt zijn huis op een rots, een humanist op zandgrond (Luc. 06:48-49). De christen tracht het goede te doen, omdat “de liefde van Christus hem dringt” (2 Kor. 05:14), de humanist omdat de eigenliefde hem dringt, of sentimentaliteit en dat is een waardeloos liefde-surrogaat voor God, al is de humanist zich dat niet bewust.

Een christen baseert zijn daden op: God zal en God wil, een humanist op: ik zal en ik wil. Al spreekt hij wel eens over Gods hulp, zijn hart en wil staan daar volkomen buiten, omdat hij anders geen humanist, maar een christen zou zijn.

Een christen is wedergeboren uit Gods Woord en Geest en daardoor een nieuw schepsel; een humanist niet en kan daarom geen gemeen­schap met God hebben (Joh. 03:05). De eerste heeft geloofd hetgeen staat in Joh. 3:16, maar de humanist niet en deze gaat daarom voor eeuwig verloren.

Gods Woord leert, dat “indien iemand Gods wil doen wil, hij van deze leer zal weten dat zij uit God komt” (Joh. 07:17), m.a.w., dat God Zich dan aan hem zal openbaren: “Wie mijne geboden kent en ze doet, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mi zelve aan hem openbaren” (Joh. 14:21).

Daar ligt de kern. Omdat de mens van nature Gods wil niet doen wil, maar zijn eigen wil, om­dat hij door geboorte een vijand van God is (Jak. 04:04), moet hij opnieuw geboren worden om een kind van God te zijn.

Hij is dan uit recht van geboorte (van de weder­geboorte) lid van de ene, algemene Christelijke Kerk, van het Lichaam, waarvan de Here Jezus Christus het gezegend Hoofd is.

Het is zo jammer en een bron van verdriet voor de Heiland, dat de leden van Zijn lichaam zo verdeeld en zo weinig één zijn. “Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij Eén zijn. Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in Eén en opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij lief­gehad hebt” (Joh. 17:21-23).

Het is onze schuld, dat door onze verdeeldheid de wereld zo weinig ziet en gelooft aan de won­derbare Liefde van God de Vader en aan het volbrachte Liefdewerk van Jezus Christus, Gods ééngeboren Zoon.

Toen de Gemeente gesticht werd waren zij een­drachtig bijeen en bij het volk in grote achting (Hand. 05:12-13) en wat zegt de wereld nu?

Als gevolg van onze verdeeldheid, ongehoor­zaamheid en gebrek aan verantwoordelijkheids- gevoel worden zowel God de Vader als de Zoon en de Heilige Geest door de wereld dikwijls ge­smaad. Geve de Heiland ons een groter geloof en meer liefde voor elkander door de dagelijkse om­gang met Hem en door het doen van Zijn wil. Here Jezus, maakt U onze wil overeenkomstig met de Uwe.          

  1. v.d. W.

 

Korte Gebeden en afdoende antwoorden

Here, wees mij een Helper (Ps. 030:011).

Antw.:Vrees niet, Ik sterk u, ook help ik U (Jes. 41:10).

Wees mij genadig, Here, want mij is bange (Ps. 031:010).

Antw.: Roep Mij aan in de dag der benauwd­heid; Ik zal er U uithelpen en gij zult Mij eren (Ps. 050:015).

Was mij wel van mijne ongerechtigheid (Ps. 051:004).

Antw.: Ik wil, word gereinigd! (Matt. 08:03).

Here, zet ene wacht voor Mijne mond (Ps. 141:003).

Antw.: Ik zal met Uwe mond zijn en zal U leren, wat gij spreken zult (Ex. 04:12).

  1. God, wees mij zondaar genadig (Luc. 18:13).

Antw.: Christus Jezus is in de wereld geko­men om de zondaren zalig te maken (1 Tim. 01:15).

Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? (Hand. 16:30).

Antw.: Geloof in de Here Jezus Christus, en gij zult zalig worden (Hand. 16:31).

Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou (Job 23:03).

Antw.: Gij zult mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met Uw ganse hart (Jer. 29:13).

Schep mij een rein hart, o. God! (Ps. 051:012).

Anwt.: Ik zal U een nieuw hart geven (Ez. 36:26).

Ik ben moede van mijn zuchten (Ps. 006:007).

Antw.: Werp Uwe zorg op de Here. (Ps. 055:023).

Begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! (Ps. 027:009).

Antw.: Ik zal U niet begeven, en Ik zal U niet verlaten (Heb. 13:05).

Wie is tot deze dingen bekwaam? (2 Kor. 02:16).

Antw.: Mijne genade is U genoeg. (2 Kor. 12:09).

Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God (Ps. 042:003).

Antw.: Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid (Jer. 33:17).

Mijn ziel wacht op de Here (Ps. 130:006).

Antw.: Die de Here verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jer. 40:31).

Verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen (Ps. 055:005).

Antw.: Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11:25).

Ja kom, Here Jezus (Openb. 22:20).

Antw.:Ja, Ik kom haastiglijk. Rotterdam    

  1. Dubbeldam

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (15)

Zijn opvattingen over het wezen der ziekte ontleende hij aan de Bijbel. Twee dingen staan voor hem vast:

Alles komt van God.

Alle ziekte vindt zijn oorsprong in de zonde of in de zondige natuur van de mens.

Dit lijkt een tegenstelling. Hij ziet de ziekte dus als een daad van God, gesteld tegenover onze daad. Onze – dat is: die der hele wereld. Want ziekte hoort tevens tot het wezen van de vervreemding, die er is tussen God en mensen. Ziekte komende uit Gods hand. Mogelijk als straf. God straft wie Hij liefheeft, wie geholpen wordt met straf. “Laat Uw lijden tot uw geweten doordringen” zegt Blumhardt. Hij spoort de zieke aan tot boete doen en inkeer. Misschien ook heeft God iets te zeggen, en krijgt Hij daar de kans niet toe in de jacht van uw leven, waar voor alles plaats en tijd is, maar niet voor gehoorzaam luisteren naar Hem.

Maar ook de duivel speelt een rol. Als zo vaak met de dingen van Gods wereld, moeten we ook hier accepteren, dat de waarheid twee, schijnbaar tegengestelde en elkaar uitsluitende kanten heeft. Aan Gottliebins ziekbed zegt hij: “We hebben nu lang genoeg gezien wat de duivel doet.”

Een zieke is een gebondene. Gods straf, uitgevoerd door de duivel, dienend tot heil van de mens. Heerlijke uiting van Gods almacht: de boze macht in dienst te stellen tot ondergang van die boze macht en tot verlossing van de mens. Uit te maken in hoeverre God of de duivel werkt in een bepaalde situatie is speculatief en onvruchtbaar denk­werk. De gelovige gaat een andere weg: hij bestrijdt het lijden niet zonder meer, noch aanvaardt het zonder meer. Blumhardt zei eens, na een overwinning in ziektestrijd: “Daar heb ik me weer eens uit geloofd”; geloof is dus zijn wapen in deze nood. Geloven is plicht, niet-geloven is lui­heid. “Liever loopt men 10 uur ver dan dat men zijn knieën buigt.” Door het geloof alleen kan het niet van God zijnde element in het ziek zijn opgeheven worden. Maar heeft de boze nog in enig ding recht op ons? In welke zaak geven we hem vrijheid van handelen in plaats van Jezus? We mogen en kunnen geen beroep doen op Gods beloften, als we een deel van ons hart voor hem sluiten.

Onder vromen is geduldig zijn in ziekte een graag aange­nomen levenshouding. Blumhardt heeft grote eerbied voor geduld in lijden, maar niet voor het geduld dat niet om be­vrijding durft te bidden. Want hoe staat het met dat ge­duld?

Men heeft het lijden aanvaard – maar intussen doet men wat men kan om van het lijden af te komen. Dat “geduld” loopt van de ene dokter naar de anderen, werpt zich op elk nieuw genezingsmiddel en is bereid elke weg in te slaan, ook de meest zondige. Dit vrome geduld wil echter niets van God aanvaarden, niet in geloof tot Hem roepen – want dan zou men ongeduldig zijn! “Men mag God niet dwingen door gebed” wordt dan gezegd. Maar Blumhardt antwoordt: “wordt God niet veel meer gedwongen doordat we niet bidden? Want misschien zou Hij geneigd zijn om te helpen, als we Hem daar met ernst om vroegen” – geleid door de Heilige Geest, want anders ontaardt bidden in afdwingen, alsof we daardoor iets zouden kunnen verkrijgen. Het gebed op zichzelf is niets. God is alles.

Hier moeten we Blumhardt niet misverstaan. Het is nooit zijn doel een ziekte weg te bidden om van die ziekte af te zijn, maar hij wil alles wat de komst van het Koninkrijk Gods in de weg staat door God wegnemen. Hier zien we het grote verschil tussen hem en alle anderen, wie het er om te doen is om, b.v. door gebed, genezing tot stand te bren­gen terwille van de genezing. Blumhardt verwierp ver het zoeken van de genezing buiten de vraag van schuld en zonde om; want dat maakt van God een super-dokter, die tenslotte wordt geraadpleegd als elke tot dusver ingeroepen hulp heeft gefaald. “We moeten de Heiland vóór alles als de Vergever der zonden aannemen; al het andere dat we van Hem begeren is van ondergeschikte betekenis; ja, al het andere dat Hij ons geeft heeft in het geheel geen waarde, wanneer de vergeving der zonde er niet in begrepen is. Daarom waarschuwt hij met nadruk tegen elke, ook de vroomste vorm van z.g. gebedsgenezing, die zich alleen maar richt op herstel van het zieke lichaam.

Ook wijst hij er op dat volstrekt niet altijd de genezing volgt als men daar in geloof om vraagt. De mens heeft n.l. niet het geringste recht op de schatten, die door de eeuwen van ontrouw, ongehoorzaamheid, ongeloof en traagheid voor hem zijn verloren gegaan. Het is niet voldoende dat men gelooft, om dat alles terug te ontvangen. Eerst zal een bekering der Christenheid moeten plaats hebben. Daarom is dit ook zonder ophouden het thema zijner prediking en de vurige hoop, waaruit hij leeft. “Het lijkt wel of de hemel gesloten is! Men bidt wel, maar hoe weinig bereikt men er mee. Hoe vaak komen de mensen en zeggen, bijna in ver­twijfeling, dat ze zoveel bidden en toch wil het niet anders worden.

Eén ding ontbreekt! Volgens de orde van het Nieuwe Testament wil God Zijn gaven door middel van broederlijke handreiking aanbieden of dit door werktuigen doen. Zoals ook het evangelie niet door dromen of visioenen of bijzon­dere openbaringen hun, die er nog niets van weten, verkon­digd moet worden, maar door knechten Gods, die plaatsver­vangende boodschappers van Christus zijn, zo behoorden naar het oorspronkelijke plan van Christus deze zelfde boden ook dragers van de hemelse gaven en krachten voor de ge­meente te zijn, waarom dan ook de apostelen met de gaven, beide om te prediken en om te genezen, toegerust werden.

Maar hiervan weet onze christenheid van heden niets meer. Vandaar de wanhoop bij zoveel lijden; vandaar de zijpa­den, die zovelen inslaan, vandaar ook de nood waarin de geneeskunde zich bevindt, die met haar kunst vervangen moet, wat de dragers van het evangelie voor de gemeente moesten hebben, maar al lang verbeurd hebben, zonder dat ze pogingen doen het weer voor zich te verkrijgen. En de geneeskunde verdient hier haar lof, dat ze, ondanks haar klinkklare ongeloof over het geheel – ik spreek hier niet van de artsen op zich zelf – voor haar deel oneindig trou­wer gewerkt heeft dan de dragers van het evangelie, die vooral bij geesteszieken naast de trouwe bemoeiingen en zorgen van de doctoren, zelden een uitzondering maken, in zoverre ze, ook al is het met de mooiste teksten vol troost, niets weten dan het “gaat heen in vrede” van (Jak. 02:16). Terwijl toch oorspronkelijk aan de dienaren van het evange­lie een werkelijke kracht Gods was toegedacht. O, arme christenheid, die Christus met Zijn kracht, die Hij ons door Zijn bloed verwierf, van zich heeft gewezen.” Ter zijde: Blumhardt richt zijn verwijt tot de christenheid, niet tot de theologen. Meer dan enig ander misschien heeft hij zich vastgegrepen aan Jezus’ woord, dat wie bidt ontvangt en dat hem, die klopt, wordt open gedaan.

(Wordt vervolgd)

 

 “Wat zal ik doen voor Christus?” vroeg een jonge man aan de zendeling Selwijn.

 “Ga waar Hij niet is en neem Hem met je mee”, was het antwoord van de zendeling.

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.06.14

Geplant zijn in het huis des Heren (Ps. 092:014)

Vele vergelijkingen en uitdrukkingen zijn nodig in Gods Woord om uit te beelden het leven van de kinderen Gods. Het zou onmogelijk zijn met één enkel voorbeeld de geweldige rijkdom der heerlijk­heid te vertolken, die het leven van Gods kinderen bevat. Wanneer men in geestelijke armoede leeft, dan is dit niet de schuld van God, maar dan komt dit omdat men niet ten volle aanvaardde wat ons werd geschonken.

De Psalmist weet er van mee te praten en in deze Psalm geeft hij ons enkele voorbeelden. “De rechtvaardige zal groeien als een palmboom ‘. Deze boom komt veel in het land Palestina voor.

Statig en recht groeit hij naar boven. Zo moet ook ons leven zijn, het moet een groeien naar boven zijn en niet een blijven wroeten in de aardse dingen,’ een groeien naar het licht, naar Christus als de Zon der gerechtigheid. Alles aan een palm­boom kan gebruikt worden, er is haast niets aan deze boom of het komt ten dienste van de mens.

Wij moeten niet enkel naar boven groeien, maar al wat aan ons is, moet ten dienste komen in de eerste plaats aan Christus, maar dan ook aan an­dere mensen. Paulus heeft het begrepen toen hij schreef: “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offer­ande, welke is uw redelijke Godsdienst.” Of de Naardense vertaling: Ik roep u dan op, broeders-en-zusters, vanwege de barmhartigheden van God, om uw lichamen in te zetten als een levende, heilige, welbehaaglijke offerande aan God,

uw eredienst in de zin van het woord. (Rom. 12:1).

Niet enkel wordt onze wandel beschreven in deze Psalm, maar ook de innerlijke standplaats, die ons deel kan en moet zijn, willen wij een geestelijk vruchtbaar leven leiden voor Christus.

Hier wordt gesproken van “geplant zijn in het huis des Heren”. Dat is heel wat meer dan een oppervlakkig leven in Christus. Voor ware geeste­lijke groei is het nodig, dat wij eerst geplant zijn.

Velen willen wel groeien en verlangen naar een leven van onafscheidbare gemeenschap met Chris­tus, maar verstaan niet, dat enkel als wij diep in Christus geplant zijn, dit mogelijk is. Na onze wedergeboorte hebben wij de kracht van de Hei­lige Geest nodig om een Geesteskind te worden, d.w.z. niet meer naar het vlees, maar naar de Geest te wandelen. Zij, die naar de Geest wan­delen, die zijn kinderen Gods (Rom. 08:14).

Het is onmogelijk naar boven te groeien, als er niet eerst diepgang komt in ons leven. Iemand heeft eens gezegd: “we groeien zoveel naar boven als we eerst naar beneden, dat is in de diepte Gods gegroeid zijn.” Nodig hebben wij om eerst in het huis des Heren geplant te zijn. Dan rijst de vraag op: Hoe komen wij daartoe? Laat mij u eerst mo­gen zeggen, dat er maar één is, die ons in kan planten en dat is Jezus, onze Heiland. Heilige Geest doet zijn werk aan onze harten, als we het maar toelaten. Zijn onze harten toebereid? Wan­neer de Heilige Geest ons zo heeft toebereid, dan is het ook waar, wat we lezen: “Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken” (Jak. 01:21).

We groeien slechts in de gemeenschap van Christus. Een leven, dat deze gemeenschap, deze intieme wandel met Christus niet kent, kan on­mogelijk groeien. Iemand, die geen tijd heeft voor gebed, bijbelonderzoek, verlangen naar gemeen­schap met Gods kinderen, kan onmogelijk groeien. Neen, David heeft het goed begrepen, in hem was een Goddelijk heimwee ontstaan, daarom riep hij het uit: “Eén ding heb ik van de Here begeerd; dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen van mijn leven mocht wonen in het huis des Heren, om de liefe­lijkheid des Heren te aanschouwen en te onder­zoeken in Zijn tempel” (Ps. 027:004). Hier vindt u niets van oppervlakkigheid of het haastig zich afmaken met wat vroomheid, hier worden alle an­dere dingen, hoe goed ze ook mogen wezen, op de tweede plaats gezet bij deze uitnemende parel van schone waarde, n.l. te wonen in het huis des Heren, een onderzoeker te mogen zijn naar de schatten, die met geen prijs zijn te kopen.

Zo alleen kan er sprake zijn van, geplant zijn in het huis des Heren”. Het is zo heerlijk te weten, dat dit voor ieder mogelijk is.

Hen, die werkelijk door God zijn ingeplant, zal het gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God. Het éne is een gevolg van het andere. De Duitse vertaling van (Kol. 02:07) leest aldus: “Wortelt uzelf in Hem en schept uit Hem uw opbouw en grond u vast in het geloof.”

U ziet wel, we kunnen niet het één hebben als we het andere eerst niet bezitten. Aan wie wordt die groei toegezegd? Ons vers zegt het ons duidelijk: “Die in het huis des Heren geplant zijn, aan hen zal gegeven worden te groeien in de voor­hoven van onze God.”

Toen wij nog in China waren, had onze be­diende de gewoonte als het Kerstfeest achter de rug was, om de gebruikte kerstbomen, die natuur­lijk zonder wortels waren, in onze tuin te planten. Gedurende enige maanden, zolang het koud was, hadden wij mooie sparrenbomen in onze tuin, maar later bleek het wel, dat ze niet geplant waren met wortel, dan verdorden ze. Wij kunnen wel doen alsof wij in des Heren huis geplant zijn, maar het zal bewezen worden of dat werkelijkheid is. Het vrucht dragen is alleen het bewijs of het een leer of een ervaring des harten is geworden. Daarom zegt ook vers 15: (Ps. 092:14-15) in de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn.” Ja, zoiets kan men niet nadoen. Waar geestelijk leven is geen nabootsing, maar een na­volgen en dat navolgen wordt alleen in het heilig­dom geleerd, daar wordt het een aanschouwen van Zijn lieflijkheden en een onderzoeken. Daar alleen worden wij verzadigd met het goed van Zijn huis, met het Heilige van Zijn paleis.

Zijn er dan geen dingen die deze groei in de weg kunnen staan? Zeer zeker, ik wil er maar enkele noemen en ik geloof dat ge in Uw eigen leven er nog wel meerdere kunt opnoemen, ik noem slechts: het murmureren, de opstand tegen God over de weg die Hij met ons heeft, de bitter­heid die zo vaak ons geestelijk leven dor en koud doet zijn, ondankbaarheid: wel bidden om zegen en hulp, maar als de uitkomst komt, niet danken. Men heeft nog niet geleerd God te danken in al­les. Onwilligheid om de kruisweg te gaan, die Hij ons voorlegt, ongehoorzaamheid om Gods geopen­baarde wil te volgen. Ziehier, kind van God, enige dingen die verhinderen tot volle wasdom te komen.

Laat ons vele malen vertoeven in het heiligdom des Heren en daar luisteren, wat de Heilige Geest in ons innerlijk wezen te zeggen heeft. Christus wil U niet alleen inplanten, maar u ook doen groeien, zodat gij moogt worden een tak, die over de muur loopt, zodat gij niet alleen zegen ont­vangt, maar ook anderen door u gezegend worden.

  1. K.

 

Een klein meisje stond op een avond met haar hand in de hand van haar vader en keek verwonderd naar de van sterren tintelende hemel.

Plotseling draaide ze zich naar haar vader en zei: “Vader, als-de verkeerde kant van de hemel er zó uitziet, hoe mooi moet dan de goeie kant zijn!”

 

Een God die het gebed hoort

De natuur zelf toont aan dat er een weldoend God is, Die de gebeden hoort en verhoort.

De gehele natuur wijst op een weldoend God, een God die de mens schiep, hem liefheeft en in al zijn noden wil voorzien. Dezelfde psalm 65 die aan God de naam geeft: O, Gij, die de gebeden hoort” gaat toch van het onderwerp van een ge­bed dat verhoord wordt, over op het thema van Gods goedheid in de natuur en houdt zich verder ook met dit onderwerp bezig. Vers 10 tot 14 luiden: (Ps. 065:10-14)

 “Gij bezoekt het land en verleent het over­vloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods is vol water. Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles. Gij drenkt zijn voren, Gij bevochtigt zijn kluiten tot verzadiging, door regenstromen maakt Gij het week; Gij zegent zijn gewas. Gij kroont het jaar Uwer goedheid, en Uwe sporen druipen van vet, de dreven der steppe druipen en de heuvelen omgorden zich met gejuich; de landouwen zijn bekleed met kud­den en de dalen tooien zich met koren: zij jubelen elkander toe, ook zingen zij.”

De psalmist, sprekende door de Heilige Geest schijnt wel te zeggen dat God, Die graag op ’s mensen gebed antwoordt, bij voorbaat reeds in vele van zijn noden heeft voorzien zo wordt door Hem de grond gedrenkt die droog was en water behoefde, de weilanden gaf hij om aan de honge­rige kudden voedsel te geven en dalen heeft hij bedekt met koren voor mens en dier. Deze wei­landen en dalen jubelen en zingen’ van de goed­heid en barmhartigheid van God. Het onderwerp dat Ps. 104 behandelt is de zorg die God draagt voor het vee en voor het mensdom door middel van de natuur:

 “Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, en het groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende en wijn, die het hart des mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.”

(Ps. 104:14,15). “de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen” (Ps. 104:018).

 “de jonge leeuwen brullen om roof en be­geren hunne spijze van God” (Ps. 104:021).

En dan lezen we zelfs over de dieren in zee, dat: “Zij alle wachten op U dat Gij hunne spijze geeft te rechter tijd: geeft Gij hun die, zij zamelen op, opent Gij Uw hand, zij worden met goed verzadigd”;

(Ps. 104:027-028).

De God die de dieren schiep, voorziet die ook van voedsel. De God die de planten heeft geschapen veroorzaakt de regen die ze doet groeien en de zon die ze beschijnt. De God die de bijen schiep maakte de bloemen voor ze. Voor ieder levend wezen is er een plaats, voedsel, bescher­ming en zorg die komen van de hand van een on­eindig God. En laten deze dingen niet zien dat overal waar er een vraag, een nood of een wens bestaat, God daarin voorzien wil? Waar honger is, wil God daaraan tegemoet komen.

Deze weldoende, liefdevolle, in alles voorziende zorg begint zodra er een kind geboren wordt, ja reeds lang tevoren. Vóórdat een baby is geboren heeft God de moederborsten reeds voorbereid en dan beginnen die, enige uren na de geboorte, melk te geven. Aan het instinctieve zoeken van de kleine plooiende lipjes naar voedsel wordt voldaan in moeders armen en aan moeders hart! En God heeft in de natuur elk soort voedsel gegeven om in de behoeften te voorzien van de mens.

Mannen van de wetenschap waren verbaasd toen ze ontdekten dat er een vitamine bestaat om beri-beri te voorkomen en te genezen, een ander voor scheurbuik en nog een ander voor rachitis. God heeft insuline bereidt ten behoeve van suiker­patiënten. Er is geen behoefte van het menselijk lichaam of God heeft er in voorzien en het wach­ten is slechts op de uitvinding en toepassing door het mensdom zelf!

Voelt de man het instinct der seksen dat in hem golft, de behoefte aan en de roep om een makker? Daarom heeft God de vrouw gegeven als aanvulling voor de man en het huwelijk als de vervul­ling van het verlangen en de behoefte van de man.

Zodra er enig tekort aan hout op aarde ont­stond, ontdekte de mens dat het inwendige van de aarde vol steenkool is, die God daar heeft neer­gelegd voor gebruik van de mens! Toen de mens een machine met inwendige verbranding (de ge­wone gas- of benzine motor) had uitgevonden, werd ontdekt dat oneindig grote hoeveelheden pe­troleum voor ‘s mensen gebruik voorhanden waren. Toen de mens ijzer nodig had voor werktuigen, ontdekte hij dat er al in voorzien was en leerde hij dat God ook voorzien had in verbindingen om het meest harde staal te fabriceren. En nu, de mens naar een lichter, roestvrij metaal verlangt, werd ontdekt dat er reuze voorraden bauxiet bestaan, het erts waaruit aluminium wordt vervaardigd.

De aarde zelf doet ons daardoor zien dat God de mens liefheeft, hem verlangt te zegenen en in iedere behoefte van het mensdom wil voorzien.

De gehele aarde toont duidelijk aan dat zij met bedachtzaamheid door oneindige wijsheid ontworpen is. Leven zou op deze aarde onmogelijk zijn als er niet nauwkeurig voor was gezorgd dat er voldaan wordt aan de behoeften van dat leven. – God maakte de aarde precies op de juiste grootte. Indien b.v. drie kwart van het aardoppervlak met land in plaats van met water bedekt was, zou de aarde eenvoudig een reusachtige woestijn zijn met randen van plantengroei rond de zeeën, terwijl de

temperatuur schommelingen zo groot zouden zijn, dat het voor de mens onmogelijk was te leven!

Indien God de dampkring uit andere elementen had geformeerd dan zuurstof en waterstof zou noch mens noch dier leven kunnen.

Doen deze dingen niet veronderstellen dat God van nature verlangt om in de behoeften van het mensdom te voorzien?

De natuur spreekt niet van Golgotha en ver­lossing, maar zij doet ons een oneindige, genade­volle, weldoende en liefhebbenden God kennen, Wiens hart openstaat voor het mensdom. Hij die de leliën van het veld bekleedt en de val van een mus opmerkt, is de God die gebeden hoort en verhoort van hen die Hem ernstig zoeken en vertrouwen in Hem stellen. (Jak. 01:17) zegt: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten bij wie geen verandering is of zweem van omme­keer. God verandert nooit noch in enige tijd noch voor enig volk, in zijn voortdurende zorg om te geven wat de mens nodig heeft, waar hun harten om roepen, wat hun gelukkig en goed maakt. En betekent dat niet dat God juist doof Zijn aard geneigd is om het roepen der mensen te horen en liefdevol bekommerd is voor elke behoefte, wens of nood die gevoeld wordt door een berouwvol hart dat Gods aangezicht zoekt?

Indien dan God een God is die gebeden hoort en verhoort, laat ons bidden! Bidden wordt dan de meest noodzakelijke Christelijke plicht. God heeft ons nooit bevolen om te zingen zonder op­houden, te preken zonder ophouden, te geven of te werken zonder ophouden, maar Hij heeft wel bevolen: “Bid zonder ophouden!” (1 Thess. 05:17) Na Pinksteren vroegen de Apostelen om ver­kiezing van diakenen opdat zij zelf zich meer aan het gebed zouden kunnen geven en aan de be­diening van het Woord. (Hand. 06:14). Niet eerst de bediening van het Woord, maar eerst dat zij zich aan het gebed zouden houden!

Toen Salomo de tempel te Jeruzalem bouwde en aan God wijdde, zei God’ niet dat Hij naar de koren van het wisselgezang zou luisteren, of dat Hij naar de rook verlangen zou van de altaren waarop de vele offers zouden worden bereid, maar God zei: “Nu zullen Mijne ogen open zijn en Mijne oren opmerkende op het gebed dezer plaats (2 Kron. 07:15).

Dan zei God in (Jes. 56:07): “Want Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volken”. En Jezus haalde deze woorden aan zoals geschreven staat in Mattheus, Markus en Lukas. De tempel was oorspronkelijk een bedehuis voor het gehele volk.

Bij al het preken, bidden, profeteren en zingen, bij alle godsdienstige kerkgebruiken was de be­doeling van God dat er een levend geloof zou zijn in een God die de gebeden hoort en verhoort en dat dus de mensheid de naam van de Heer zou aanroepen! Er is geen welbehagen bij God zonder gebed! God hoort de gebeden. “Zonder geloof is het niet mogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. (Heb. 11:06).

O, God die het gebed hoort, leg het in onze harten om U te geloven en te bidden!

Dr. John R. Rice

 

’t Goed dat nimmermeer vergaat…

In het mooie boek van Henry Bordeaux “La peur de vivre” wordt verteld van een oude dame, madame Guibert, die een zwaar leven achter de rug had. Haar man had zijn kapitaal moeten stor­ten om een faillissement van een broer te voor­komen kort daarna was hij zelf bezweken. Haar kinderen woonden ver weg in de Franse koloniën en juist had ze haar jongste kind naar de trein gebracht, die haar nu ook voorgoed ging verlaten. Het was het enige, wat haar nog op aarde in haar onmiddellijke nabijheid was gelaten.

Op de weg naar huis ontmoet ze een oude vriendin van haar dochter, die eens het jawoord gaf aan haar zoon. Maar de ouders hadden tegen deze niet gefortuneerde kandidaat bezwaar gehad, en daarom was ze tenslotte bezweken en met een ander getrouwd. Als de jonge vrouw haar hart uitstort voor de oude dame, dan antwoordt deze vrome vrouw met deze woorden: “Leven, dat is in de dagen die voorbijgaan het goed zoeken, dat niet voorbijgaat”.

Leven is het goed zoeken, dat niet voorbijgaat. In onze Psalmberijming staat: ’t Goed, dat nimmermeer vergaat”. Helaas wordt dat vers vaak zo klakkeloos gezongen, maar zo bitter weinig be­tracht. Of zijn de ouders van Alice niet een ge­trouwe weergave van heel veel Nederlandse ouders, die voor de dochter een goede partij be­geren, dat wil zeggen, een goede positie, fortuin, titels, aanzien, en wat dies meer zij, maar toch alle goederen die vergaan. Is ook in onze kring Ma­dame Guibert niet een excentriciteit, die praat over goederen, die nooit vergaan. Geef mij maar de aarde met haar volheid, ik vind de hemel alleen mooi als er over gepreekt wordt. Of is de zwarte handelaar, de O.W.’er (hamsteraar in de oorlog), de ‘smokkelaar, de oneerlijke ambtenaar, de winkelier, die zich verrijkt, of de arbeider, die niet werken wil, niet een mens van deze aarde in de volle zin van het woord. Hoe is het mogelijk, dat iemand zich wil verrijken ten koste van een ander, als hij nog iets verstaat van het evangelie! Wanneer men werkelijk geraakt is door dat éne, door dat goed, dat nimmermeer vergaat, Jezus Christus, dan zou men er voor bedanken om zich te verrijken aan een stervend of strijdend volk.

Zijn er op deze wereld, helaas ook onder de Christenmensen, niet honderdeneen conflicten om de goederen van deze wereld? Hoe vaak be­driegen de Christenen elkaar en anderen niet. “Pas op voor de fijnen” is het spreekwoord, dat de schande over ons brengt. En dat alleen om dat aardse slijk, dat volgens onze vrome praatjes geen waarde heeft, maar waaraan we schijnbaar nacht en dag denken, en waarvoor we zo nodig Jezus Christus verraden. Wat zou de kerk in de wereld een andere figuur maken als de Christenen eens een klein deel van hun mooie theorieën betrach­ten.

Voor de wijzen en verstandigen is het verbor­gen, maar aan hen die als kinderen leven geopenbaard. Handige jongens, gladde zakenlui, ouders, die voor haar dochters willen zorgen, strevers in deze wereld, zij weten zo nodig het Koninkrijk Gods nog wel uit te buiten om er beter van te worden. Zij krijgen misschien wel al de goederen van deze wereld. Maar de kinderkens, dat zijn zij, die in hun een­voud openstaan voor Jezus Christus, beërven een goed, dat nimmermeer vergaat. Toen Willem Bilderdijk begraven werd, zo vertelt de historicus, was het machtigste moment, toen hij binnengedragen werd in de kerk en het orgel speelde ’t Hij­gend hert der jacht ontkomen, schreeuwt niet ster­ker naar ’t genot, van de frisse waterstromen, dan mijn ziel verlangt naar God.” Al de goederen van deze wereld maken niet gelukkig en niet sterk om te dragen. Dat doet alleen het goed, dat nimmer­meer vergaat. Ergens ligt een eenvoudige vrome ziel begraven. Zijn leven was lijden, een zware strijd en worsteling, met vaak de kreet “God ik kan niet langer”. De laatste jaren werd ’t lichaam gesloopt door de vreselijke ziekte van de kanker. Goederen van de wereld had deze niet, maar op de eenvoudige grafsteen staat gebeiteld: “’t Goed, dat nimmermeer vergaat, zal Hij ongestoord ver­werven”. Dat goed kende David Livingstone, die zijn gehele kapitaal van zeventigduizend gulden beschikbaar stelde om de slavenhandel uit te roeien en als een arm berooid man door de Afrikaanse landen trok. Dat goed kent Kagawa die in de armste buurten van Japan ging wonen, en al zijn goederen wegschonk, omdat hij wist, dat deze goe­deren hem een hinder waren in zijn werken voor het Godsrijk.

Dat goed is de kracht van duizenden christenen geweest, die dagelijks leefden uit de kracht er van en vredig stierven, omdat ze erfgenamen zouden worden van een goed, dat nooit vergaat.

Als Madame Guibert aan het eind van haar leven staat, dan weet ze dit: God heeft mijn deel goed gemaakt. En ze weet een jonge vrouw levens­moed te geven, door haar te wijzen op de taak, die ze nog in het leven heeft.

Eens stond er bij een van onze rivierbruggen een Duits soldaat op post. Hij vertelde, dat zijn vrouw en kind waren omgekomen. Hijzelf zwierf als een vreemdeling door de wereld. “Hitler heeft mij alles ontnomen”, zo sprak hij, “maar één ding kan hij mij nooit ontnemen: Jezus Christus!” ’t Goed dat nimmermeer vergaat! Wilma vertelt in haar boek “Mensenhanden”, van drie mensen, die naar de zon staan te kijken als zij ondergaat. De contouren van de heuvels worden al scherper, de muziek van al die bewe­gende lijnen wordt krachtiger, hartstochtelijker, en als straks de lijnen uitgewist worden en de muziek wordt als het ruisen van de zee in de verte, dan wordt de hemel dieper en klaarder. Zo moet het ons ook zijn met het lied, dat wij vinden voor ons leven: ’t Goed, dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven.

  1. van Wier Dzn.

 

Het Zionisme

Gelijk al de volkeren (1 Sam. 08:05).

Wijst de schudding van Israël onder de volke­ren op de vervulling der profetie?

Wij geloven dat de eindtijd nabij is. Wij leven op de breukrand der tijden en elk ogenblik kun­nen wij door de snelle afwikkeling der gebeurte­nissen in een laatste stadium gekomen zijn. Wij moeten evenals de moeder des Heren, de woorden der profetie bewaren, scherp letten op de signalen, die een naderende catastrofe aankondigen, maar nimmer mogen wij het profetisch woord onder ons concretiseren door de geschiedenis onzer dagen er pasklaar voor te maken.

Meenden sommigen niet, dat het Italiaans fas­cisme en het Duits nationaalsocialisme de vervul­ling waren van het herstelde Romeinse imperium? Hun Schriftverklaringen bleken echter geforceerd en Mussolini is thans in meer dan een opzicht dood: niet alleen voor het Italiaanse volk, maar ook voor deze Bijbelonderzoekers!

Het is er nog verre van, dat het woord vervuld is: “dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op de schouders gedragen worden!” (Jes. 49:22).

Is God dan niet bezig Israël te vergaderen? Wij menen van wel en de gebeurtenissen uit deze laatste jaren wijzen er op. In het huidige Zionisme zien we het zich losmaken van de Jood uit de volkerenwereld. Het is een zich samentrek­ken van een natie tot een eenheid. Het is een strijd tegen de assimilatie van de Jood, d.i. het vérsmelten en zich oplossen in andere rassen. Het is het onstuimige verlangen om als volk gelijkbe­rechtigde en gelijkwaardig te zijn met alle andere beschaafde naties. Het Zionisme wenst Palestina vanwege de historische gebondenheid met en de

drang van het Joodse bloed naar die heilige bo­dem. Het wenst een eigen bodem, omdat het Zionisme een natie vertegenwoordigt. Het wenst vervolgens zijn onderdanen in de vreemde te bescher­men en zal daarom ook bij zijn slagen consuls en ambassadeurs verlangen. De rijke Jood wenst zijn zaken langzaam te liquideren en over te hevelen naar Palestina, zoals b.v. de industriële Zionist v. Leer dit heden tracht te verwezenlijken in Haifa.

Het Zionisme streeft niet naar een Messiaanse Godsstaat, maar zoekt een oplossing in Palestina om uit de impasse te geraken. Het is de laatste strohalm waaraan een gemarteld en vervolgd volk zich vastklemt, Israël heeft reeds een parlement en een regeringsvorm gelijk al de andere volken en het eist erkenning er van. Het is hetzelfde volk als in de dagen van Samuël de profeet: het verwerpt de Theocratie, omdat het zich assimileert aan de democratie.

Daarom is een kleine minderheid van de orthodoxe Joden geen lid van deze organisatie. Want zij ver­wacht de beloofde terugkeer slechts uit hoofde van een machtig ingrijpen van de Eeuwige. Wat Israël nu najaagt is een vrederijk naar het vlees en niet naar de Geest. Velen bezwijken echter en sluiten zich aan, omdat zij tot dezelfde conclusie komen als de Jood, die mij eens zei: “Wij hebben al zo lang gewacht op wat God doen zou, nu gaan wij zelf tot handelen over!”

Het Zionisme van vandaag kan geen Theocratie of Godsrijk nastreven omdat het profetisme er in wordt gemist. De Goddelijke belofte is, dat er richters zullen zijn als weleer en raadslieden als in den beginne. (Jes. 01:26). Maar er zijn geen profeten of door de Geest geïnspireerde lichters. En zonder dit is er geen Godsregering mogelijk. Een republikeinse regeringsvorm staat diametraal tegenover de verwezenlijking van de Messiaanse gedachte. Het profetisme in zijn ruimste betekenis kan slechts het instrument zijn van het Messiaanse koningschap. Maar er is geen “woord des Heren en geen openbaar gezicht”. (1 Sam. 03:01). De plasregens van de profetie van Joël zijn nog niet ge­vallen. Nog is aan dit volk niet bewaarheid: “uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zul­len gezichten zien.” (Joël 02:28).

Indien wij een Schriftwoord zouden willen ge­bruiken, dat een aanvankelijke toepassing kan zijn op de 500.000 displaced persons (verplaatste per­sonen) in Midden-Europa, indien wij de illegale emigratie naar Palestina en de nieuwe concentra­tiekampen op Cyprus zouden willen typeren, dan slaan wij Ezechiël op en lezen: “Ik zal u weg­voeren uit de volken en u vergaderen uit de lan­den, waarin gij verstrooid zijt. Door een sterke hand en door een uitgestrekte arm en door een uitgegoten grimmigheid! Daartoe zal ik u bren­gen in de woestijn der volkeren”, d.i. dus het oord der verschrikking, daar waar honger en dood sa­mengaan, waar de displaced persons zwerven, “en … Ik zal aldaar met u rechten, van man tot man. Ik zal ze uit het land van hun vreemdelingschappen uitvoeren, en zij zullen in het landschap Israëls niet komen, en u zult weten dat ik de Here ben”. (Ez. 20:33-39).

De Zionist trekt in eigen kracht naar Palestina. Maar het is niet beloofde Alijah der profeten. Geen natie op de aarde strekt haar handen uit om hem te helpen, en er is geen God die hem onder­steunt. Hij bevindt zich, zoals het zo kernachtig in het Meinummer van de Zionistenbond stond: “Zo alleen!”

Palestina zal voor de Zionist ook niet de rust schenken waarnaar hij hunkert. Het zal het deel der woestijn blijken, dat hij bezig is te ontvluchten. Want wij horen niet het gejuich van de vrijgekochten des Heren, die wederkeren. (Jes. 35:10). Wij lezen dat de kinderen Israëls in het laatste der dagen zullen wederkeren, en dat zij vrezende zullen komen tot de Here en Zijn goedheid (Hos. 03:05).

Staan wij aan het einde van de historie van Is­raël? Zal Israël nu ondergaan in de woestijn? Neen, maar het zal staan bij de graven van alle wereldrijken. Het zal zijn vijanden zien onder­gaan, maar zelf zal het niet ondergaan.

Want de Eeuwige heeft tot dit volk gezegd: “Leef!” (Ez. 16:06). Want zo zegt de Here: “Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, Israël, als Ik heenging om het tot rust te brengen”. (Jes. 31:02).

  1. E. v. d. B.

 

Van Hart tot Hart

Lieve vrienden,

In verschillende tijdschriften las ik artikelen over het kerkelijk leven in onderscheiden landen, en wat een droeve feiten vernam ik daarover! De liefde van velen is aan het verflauwen, en wie naar Gods Woord plachten te gaan luisteren, gaan nu niet meer. Andere dingen hebben geheel hun aan­dacht in beslag genomen! In ons Bijbelboek wordt ons dat beschreven als een teken van de laatste dagen, Gods kinderen verwachten dan ook de komst van hun Heiland en Here.

Dat brengt mij al dadelijk tot de vraag van zus­ter M. te G. “Men spreekt en schrijft nogal eens over: “Met blijdschap de dag des Heren ver­wachten”. Toen de oorlog woedde, wist ik, dat het een oordeel Gods was, dat mij echter met droefheid vervulde. En wanneer nu het laatste oordeel komt, zal het veel, veel erger zijn. Ik vraag, mij af, hoe iemand durft zeggen, dat hij dat met blijdschap verwacht… Het zal vreselijk zijn voor allen; En als we zelf tot de geredden behoorden, – en bij niet onze moeder, of man, zou dan onze blijdschap niet met droefheid gemengd worden?… nu reeds met blijdschap naar al dat erge uit te zien, ‘dat lijkt me zo vreemd…”

Lieve zuster, de redenen om zich te verheugen op de dag des Heren zijn vele.

1e. In Christus komst zal de heerlijkheid des Heren openbaar worden, en alle vlees zal die zien. (Jes. 40:05).

2e. De in Christus ontslapenen zullen opstaan. (1 Thess. 04:16).

3e. De lichamen der gelovigen zullen gelijk zijn aan Zijn verheerlijkt lichaam. (Filip. 03:20-21).

4e. Al de gelovigen zullen worden opgenomen, de Here tegemoet in de lucht, om altijd met Hem te zijn. (Rom. 08:23; 1 Thess. 04:17).

5e. De gelovigen zullen Hem gelijk zijn, want zij zullen Hem zien, gelijk Hij is. (1 Joh. 03:02).

6e. Die Zijn verschijning hebben liefgehad, zul­len een kroon der heerlijkheid ontvangen. (1 Petr. 05:04).

7e. Zijn volk zal leven en heersen met Hem, (Openb. 20:04).          

8e. Er zal een grote vreugde heersen onder de Zijnen. (Jes. 25:09).

9e. Alle oorlogen zullen ophouden, het zal vrede en overvloed zijn,

(Jes. 02:04, Micha 04:03-04; Ps. 072:007-016).

10e. De aarde zal vervuld zijn van ‘de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. (Jes. 11:09)

11e. Satan zal met ketenen gebonden en on­schadelijk gemaakt worden. Openb. 20:01-03; Openb. 20:10).

12e. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn. (2 Petr. 03:12-13; Openb. 21:01).

Ik twijfel er niet aan, als gij een kind van God zijt, zullen deze redenen tot blijdschap weerklank vinden in Uw hart.

Blijft de “keerzijde”. En als onze familieleden of vrienden, die wij zo hartelijk liefhebben, eens door het eeuwig oordeel getroffen werden? Ik zou hier twee dingen over willen zeggen:

In de eerste plaats, dat banden, zelfs familie­banden met ongelovigen, alleen maar tijdelijke banden zijn, lichamelijke banden.

Bij onzen dood of bij de wederkomst des Heren, zullen die banden ophouden te bestaan. Dan blij­ven alleen de geestelijke banden, die alle kinderen Gods tezamen binden. In de dag des Heren zal er dus geen enkele band meer bestaan met een ongelovige man, of onbekeerde moeder. Als wij in onze heerlijkheid zullen zijn ingegaan, zullen we ze zelfs niet missen.

In de tweede plaats is, wat ons hart nu boven alles begeert, en dan nog veel intenser zal begeren, de heerlijkheid des Heren. Wij zullen dan zo één met Hem zijn, dat wij begrijpen, dat er geen plaats kan zijn bij Hem voor degenen, die hun gehele leven geweigerd hebben Hem te gehoorzamen en te dienen, en die Hem door hun onverschillig, of zelfs Gode vijandig leven hebben gehoond en be­spot. Dan zullen wij ons verheugen in de volkomen overwinning van onzen Koning. Hier op aarde kan de geestelijke toestand van onze lieven voor ons een onderwerp van zorg en droefheid zijn, daar boven niet meer. Geloven wij de Here op Zijn Woord, als Hij zegt, dat Hij “alle tranen van onze ogen zal afwissen.” (Openb. 21:04)

Laat de gedachte aan het komende oordeel ons aanzetten, om zovelen als maar mogelijk is, te be­reiken met het evangelie der genade, door het ge­tuigenis van ons leven en onze woorden. Maar laat ons ons verheugen met een grote en heerlijke vreugde, bij de gedachte aan de dag des Heren, die komende is.

Met hartelijke groeten,

De Uwe in Christus blijde dienst.

Joh. H. Ekering.

 

De formule om geloof te vinden

Ik bad om geloof en dacht dat op zekere dag het geloof omlaag zou komen en mij als de bliksem zou treffen. Doch het geloof scheen niet te komen.

Op een dag las ik het tiende hoofdstuk van de Romeinen­brief: “Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods”. (Rom. 10:17) Ik sloot mijn Bijbel en bad om geloof. Toen opende ik mijn Bijbel en begon te studeren en het geloof is sinds dien steeds gegroeid. D. L. Moody.

op de dag des Heren zijn vele! Als ge Uw Bijbel wilt nemen, zal ik U de plaatsen noemen waar die redenen te vinden zijn.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (3).

Ziekte en genezing.

En God nam Blumhardt verder met Zich mee op deze weg. Na enige tijd merkte hij, dat mensen, met wie hij ge­beden had, bevrijd waren van lichamelijke kwalen, zonder dat hij hier een gebedszaak van had gemaakt. Toen de één na de ander hem hiervan kwam vertellen, was hij al zo ingesteld op de directe omgang met de Heer, dat hij er zich wel diep over verheugen kon, maar nauwelijks zich verbazen. Wat God hierin werkte was een bevestiging en een versterking van wat hij ervaren had in de dagen van de doorbraak. Men kan ook niet zeggen, dat na de tijd van geestelijke herleving een periode kwam van lichamelijke ge­nezingen, want het een hield nauw verband met het ander en trad gelijktijdig op als begeleidend verschijnsel. Hij ver­telt ons zelf hoe hij er toe kwam om God te betrekken in ziekte en genezing:

 “Zes jaar geleden kwam mijn gemeente tot me, in het geweten gedrongen me de toestand van hun ziel bloot te leggen en hun zonden te belijden. Dat gebeurde zonder enige aansporing mijnerzijds. Ik moest hen aanhoren en met hen spreken, durfde tenslotte ook met nadruk vergeving van zonden – wat men absolutie noemt – te verlenen. Dit deed ik onder handoplegging op de meest onschuldige wijze; en toen ging er – ik kan het niet anders uitdrukken – een kracht van me uit, die een bijna wonderbaarlijke rust schonk aan het gemoed en ongemerkt ook invloed op de gezondheid uitoefende.

Er verliepen enkele weken voor ik dit laatste waarnam; maar toch duurde het niet lang, of ik merkte, dat zondenvergeving en genezing in diepste wezen met elkaar verwant zijn en, dat hoe meer de vergeving een werkelijkheid is, des te meer men van de genezing kan merken. Daarbij werd ik onwillekeurig aan de diepere betekenis van Jezus woorden herinnerd: “Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn U vergeven, of sta op en wandel?” Wat is lichter vroeg ik mezelf vaak af en mijn antwoord was: het éne is even “zwaar” als het andere, zonden vergeven en ziekte weg­nemen; tenslotte komt het beide op hetzelfde neer.

Nog altijd legde ik niet de hand op ter genezing. Toen gebeurde het, dat op een morgen een moeder aan kwam snellen en me toeriep, dat ze zo net bij ongeluk kokend hete soep over haar driejarig kind had uitgegooid en niet wist hoe het te helpen. Ik haastte me niet haar mee; het kind, dat nog niet aangekleed was geweest, was over het hele lichaam verbrand en gilde in één schreeuw. De kamer liep vol; verschillende mensen zeggen: die of die kent een be­zweringsformule, ga hem gauw halen.

Hier verzette ik me tegen, sprak de mensen moed in en droeg ze op in stilte te bidden. Ik sloot het kind in mijn armen, zuchtte – en het werd stil. Hoewel over het hele lichaam brandblaren waren opgekomen, die pas later weg­trokken, had het kind niet de minste pijn meer.

Zo kwam het een na het ander en ik leerde de waarde der handoplegging kennen, verdere bijzonderheden hoef ik hier niet te vertellen.

Groot opzien baarde de opwekking in mijn gemeente. Tal­loos velen kwamen van buitenaf, die ook graag van hun zondenlast bevrijd zouden zijn. Al gauw kwamen ook zie­ken, vooral zwaarmoedigen, dan ook mensen met andere kwalen. Aan velen gebeurde iets.”

Tegenover mensen uit andere gemeenten is hij ook in deze dingen terughoudend, om zich toch maar niet op het terrein van een ander te begeven. Hun legt hij niet de hand op. De kerkdeur zet hij wijd voor hen open. Zijn preken stelde hij nooit in op het onderwerp genezing; hij bracht het evangelie, zoals hij dat altijd had gedaan en verwachtte verder alles van de werking van Gods Geest.

Als ze hem spreken willen, verzamelt hij hen ’s Zondags na de kerkdienst in groepen van twintig tot veertig. Voor gesprekken onder vier ogen is geen tijd; bovendien kan zo tot zegen zijn aan allen, wat hij aan een enkeling zegt.

Het ging er voor hem niet om, wat er wel of niet ge­beurde op het gebied van genezing, maar alleen hierom, dat in de kerk de boodschappers van het evangelie ook de dragers zouden zijn van de door Jezus beloofde krachten tot bevrijding uit ellende. Hierop te bouwen was een waagstuk. Het staat er zo simpel in een van zijn geschriften: “Ich habe es gewagt” – een woord, dat als motto boven zijn levens­geschiedenis moet worden geschreven. In alles heeft hij het er met God op gewaagd, iedere belofte nam hij als gespro­ken door een Vader, die woord houdt. “De woorden uit de bijbel moeten toch te gebruiken zijn?” Hij vergeleek zich­zelf met de weduwe uit (Luc. 18:01-05), die maar niet op­houdt bij de rechter haar zaak te bepleiten. Of hij zag zichzelf in de onbeschaamde vriend uit (Luc. 11:05-08), die midden in de nacht drie broden komt lenen terwille van een gast. “Ik voelde, dat ik het niet waard was om in de nacht, in een tijd, dat alles in duisternis gehuld is, van God als mijn vriend iets te krijgen voor een lid van mijn ge­meente: maar zo’n mens onverzorgd te laten kan ik niet verdragen. Dus bleef ik kloppen en was onderscheiden of, zoals andere menen, brutaal, ik verzocht God, was geestelijk aanmatigend, dweepziek en zo voort. Nu goed, ik, was dat alles, maar mijn gast kon ik niet onverzorgd laten. “Ik vroeg niet meer dan drie broden, zoveel had ik op dat ogenblik voor mijn gast nodig.

Mijn geschiedenis bewijst, dat de Heer zich toch eindelijk tot de onbeschaamde bedelaar heeft gewend. Hij heeft geholpen en niet gezegd: “ga jij maar weg, Ik zal ze zelf aan je gast geven”, maar Hij heeft een vriend drie broden gegeven om ze naar zijn inzicht aan zijn gast te geven. Daar­mee wil ik zeggen en belijden, dat de Heer me inderdaad zelf een kracht verleende. Ik heb de drie broden gebruikt en er van overgehouden.” De voorraad was voortdurend klein, maar al uitdelende was er steeds genoeg en er bleef over. Zo leerde hij ook de dingen uit het rijk der natuur als ziekte en medicijnen te heiligen, te zien van God uit, naar Bijbelse maatstaf.

(Wordt vervolgd).

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.05.31

Farao, een type van de duivel. Exodus. 8

De manier waarop Farao trachtte om het volk van Israël onder zijn macht te houden is zeer leerzaam. Farao deed daarin precies wat Satan nu doet, om de zielen gevangen te houden onder zijn wil. (Ef. 02:02).

Letten wij op de volgende vier dingen dienaangaande:

1.Gaat hénen en offert uwen God in dit land. (Ex. 08:25).

Dit wil m.a.w. zeggen: “Als u dan toch godsdienstig zijn wilt, toe dan maar, laat u maar dopen, doe maar belijdenis. Ga dan maar naar de kerk, geef dan maar voor de zending, maar pas toch op dat u uw verbinding met de wereld en de zonde niet verbreekt.

De duivel ziet het wel zeer gaarne dat de mensen godsdienstig worden, als hij maar heerschappij over hen kan blijven voeren.

Gods gedachte is echter geheel anders: “Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal de ene haten en de andere liefhebben, of hij zal de ene aanhangen en de anderen verachten. U kunt niet God dienen en de mammon, (Matt. 06:24).

Zij die godsdienstig willen zijn en met de wereld heu­len, vinden een ontzettende waarschuwing in het volgen­de: “Overspelers en overspeelsters, weet u niet dat de vriendschap met de wereld een vijandschap Gods is? Zo wie dan een vriend van de wereld wil zijn, die wordt een vijand God gesteld. (Jak. 04:04).

Men lette ook op het vermanende woord van Johannes: “Hebt de wereld niet lief, noch dat wat in de wereld is; als iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem.” (1 Joh. 02:15).

  1. Gaat heen, maar …. niet te ver. (Ex. 08:28). D.w.z. als er dan een afzondering moet plaats hebben, blijft dan toch zo dicht mogelijk bij de grens van mijn koninkrijk. Ik zal u laten gaan, maar ik wil jullie niet uit het oog verliezen, ik wil toch mijn invloed op jullie blijven laten gelden.

Helaas, dat zovelen deze voorwaarde hebben aangeno­men in het Christendom van heden, men tracht het Christenleven te leven onder de schaduw, en met het oog op het Egypte van deze wereld. “Gedenk aan de vrouw van Lot. (Luc. 17:32) zij was lichamelijk buiten Sodom, maar haar hart was er nog in.

Wij krijgen nooit een blik op Kanaän, zolang ons oog nog niet helemaal is onttrokken van Egypte.

Grensbewoners zijn dikwijls smokkelaars. Geestelijke grensbewoners altijd.

  1. Gaat henen, jullie, mannen. (Ex. 10:11).

Ook dit was een geweldige list van Farao. Immers hij wist “het wel, dat indien de mannen alleen zouden gaan, zonder hun vrouwen en kinderen, dat hoever zij ook zouden trekken, dat zij dan toch spoedig zouden terug­keren. Zij zouden dan wel weg gaan, maar niet weg­blijven.

Gods gedachte is dat het gehele gezin van gelovigen zal komen onder de gezegende invloed van het evangelie.

Wanneer het hoofd van het gezin tot bekering komt, is hij geroepen om voor zijn gezin in de eerste plaats tot zegen te zijn. Ik las eens van een man die Zondags 20 kilometer liep om een naar zijn gedachte zuivere pre­dikant te horen. Zijn kinderen echter groeiden wild op. Wanneer men hem vroeg: “Waarom verwaarloost u uw kinderen zo schromelijk?” dan was het antwoord: “Als de Here mijn kinderen uitverkoren heeft, dan zal Hij ook wel zorgen dat zij er komen.” Dat is een godsdienst waar de duivel om lacht.

Rachab dacht er anders over. (Zie Joz. 02:13) Men leze dit hoofdstuk met alle aandacht.

Na een prachtvolle preek beluisterd te hebben, zei een van de hoorders aan de dochter van die predikant, vol verrukking: “Wat moet het toch heerlijk voor u zijn, zulk een vader te hebben!” En het antwoord van de dochter was: Mijnheer, u moest Vader thuis maar eens zien. Dan zoudt gij heel iets anders zeggen.”

Wat wij thuis zijn, dat zijn wij voor God.

  1. Gaat henen, zonder uw bezittingen. (Ex. 10:24).

Allen mogen nu gaan, maar de schapen en runderen zullen achter blijven! Dit was nog de geweldigste list van Farao. Hij wilde hen daardoor verhinderen hun slacht­offers en brandoffers de Here te brengen. Farao ont­popt zich hier als een modernist die niets van het bloed der verzoening weten wil.

Weest godsdienstig, doe belijdenis van uw zonden, verkrijg allerlei godsdienstige gevoelens, probeer de we­reld beter te maken, maar dat bloed van de verzoening daar weten wij geen weg mee.

Dit laatste, een godsdienstig leven zonder als grond­slag het bloed van Christus, is in onze dagen het ideaal van duizenden en tienduizenden. De z.g. bloedtheologie is een grote ergernis voor het moderne denken. Men weet het beter dan God.

Wat zegt God daarvan? “Wee hem, want zij zijn de weg van Kaïn ingegaan.” (Judas 01:11).

Ook hij wilde niets van het bloed der verzoening we­ten. (Genesis 4). En wat was het gevolg? Het offer het­welk Abel vervulde met vrede, vervulde hem met wrevel, (Gen. 04:05). En …. hij die naar zijn godsdienstig gevoel en overtuiging geen bloedoffer brengen kan, vergaat het bloed van zijnen broeder (Gen. 04:03).

 “Het bloed van Jezus Christus Zijnen Zoon (en niets anders), reinigt ons van alle zonde.” (1 Joh. 01:07).

Nog iets over het achterlaten der bezittingen. Evenals het Farao’s list was, om de bezittingen van de Israëlieten achter te houden in Egypte, zo is het ook Satans list om er Christenen toe te brengen, hun bezittingen onder te bren­gen in allerlei ondernemingen der wereld ter wille van hoge dividenden, en die er nooit over denken hun bezit­tingen te wijden aan de dienst des Heren. Wat zou er toch veel meer gedaan kunnen worden in het werk des Heren wanneer de Christenen gewilliger waren om van hun bezittingen werkelijk offers te brengen.

Velen die door tijdsomstandigheden hun bezittingen hebben verloren, zullen wel eens moeten denken, hoeveel beter zij hun geld hadden kunnen besteden.

Ook in dat opzicht heeft deze tijd ons veel te leren. Zijn er ook onder de lezers van dit artikel die alsnog veel bezitten aan aardse goederen? Hoe heerlijk zou het zijn, als gij deze bezittingen zoudt toewijden aan Hem die recht heeft op heel ons leven. Wanneer het de taal van uw hart zou worden, want het uwe lippen hebt gij het wellicht vaak gezongen:

 “Neem mijn zilver en mijn goud,

Dat ik daarvan niets weerhoud:

Dat mijn kennis t’ allen tijd

word’ aan Uwen dienst gewijd.”

(Bundel Joh. de Heer No. 463).

Laat het woord van Mozes uw motto zijn:

 “Daar zal geen klauw achterblijven.” (Ex. 10:26). Rotterdam. W. Dubbeldam

 

Een God die het gebed hoort

Uit het feit dat God de gebeden hoort en verhoort zijn alle andere eigenschappen van Hem verklaarbaar.

Indien iemand begrijpt dat God de gebeden hoort en beantwoordt kan hij min of meer al de eigenschappen van Hem, ja Zijn gehele natuur, onderscheiden.

1e. Een God die het gebed verhoort is een levend God. Hij is geen afgod van hout, steen of papier. De Baal-priesters op de berg Karmel riepen tot hun God: “O, Baal, antwoord ons!” “Maar er was geen stem en geen antwoorder.” (1 Kon. 18:26). Een afgod heeft ogen, maar ziet niet, oren maar hoort niet, heeft een mond, maar spreekt niet. Een God die gebeden hoort is een levend God!

2e. Een gebeden horende en verhorende God is een alwetend God. Hoort God het roepen van de miljoenen van Zijn volk in alle landen, in alle talen, terzelfder tijd? Kent Hij zelfs het hart van de smekende? Ziet Hij het geloof, kent Hij de oprechtheid, of de geveinsdheid in de harten van de biddenden? Dan is Hij een onbe­perkt God die alle dingen kent!

3e. Indien God in staat is het gebed te beantwoor­den, heeft Hij ook alle macht in hemel en op aarde. In­dien God een gebed om regen verhoort, moet Hij het weer kunnen regelen. Indien Hij een gebed om een goede oogst verhoort, moet Hij de zon, de insecten, de vochtig­heid en zelfs de levenskiem in het zaad beheersen. Ant­woordt God op een gebed om gezondheid? Dan moet Hij het ook in Zijn hand hebben te beschikken over ieder bloedlichaampje, iedere zenuw, ieder stofwisselingspro­ces in het menselijk lichaam! Antwoordt God op een ge­bed om opwekking of om de bekering van een zondaar? Dan moet God ook zelfs invloed hebben op de zielen, de gewetens en verlangens der mensen! Indien God antwoorde op het gebed van Jozua dat de zon zou stilstaan t.o.v. de aarde, gedurende een dag (Joz. 10:12) dan heeft God controle over het gehele oneindige universum. Hij beantwoordt de gebeden. Hij heeft on­eindige en grenzeloze macht.

4e. Indien God gebeden verhoort en zulk een onein­dige wijsheid, zulk een almacht bezit, dan moet Hij Zelf de Schepper zijn. Er zou niemand anders even machtig kunnen zijn, niemand zou Zijn rechten kunnen betwisten, niemand ook Zijn wil weerstaan of Zijn werk begrenzen. Dan is de God die de gebeden verhoort, juist krachtens deze omstandigheid, de Schepper, van hemel en aarde.

5e. Dan is dus de God die gebeden verhoort een wonderdoend God. Te geloven dat God een beloner is van hen die Hem ernstig zoeken, betekent dat iemand vertrouwen heeft in alles wat God ooit is toegeschreven. Indien er eer God is die de gebeden hoort en verhoort, in de zin zoals de Bijbel dat aangeeft, dan is Zijn werk noodzakelijkerwijze wonderbaar, bovennatuurlijk, niet gewoon maar buitengewoon, niet menselijk maar goddelijk, niet begrensd maar oneindig. Indien iemand vraagt: “Doet God heden ten dage nog wonderen?” dan is het antwoord: “indien Hij een God is Die hen beloont, die Hem ernstig zoeken en indien Hij nog immer de God is die gebeden hoort en verhoort, dan moet Zijn gewone en natuurlijke wijze van werken niet anders zijn dan het verhoren der gebeden door wonderen.” Iedere geredde ziel is ’t gevolg van een bovennatuurlijke daad, niet van een natuurlijke. Elke keer als God ingrijpt en de natuur regelt of een plan verandert door het te laten regenen als het anders niet zou hebben geregend, en dat doet omdat iemand er om heeft gebeden, is dat een wonder. Telkens als het iemand goed gaat in antwoord op zijn gebed, als ‘het hem anders niet goed zou zijn gegaan, is dat een wonder, een goddelijke tussenkomst in natuur­lijke dingen. Wijlen Dr. Blanchard, president van het “Wheaton College” zei in een van zijn boeken: “Indien er een God is, moet Hij handelen als een God.” Een God doet wonderen. Een God die zou ophouden wonderen te doen, zou ophouden God te zijn, in de zin van de Bijbel d.w.z. een persoonlijk God, die persoonlijk het geloofsgebed hoort en verhoort.

6e. Indien God gebeden verhoort dan is Hij een God van oneindige liefde en genade! God weet dat niemand van ons verdient dat zijn gebeden worden verhoord. Wij arme zondaren verdienen slechts veroordeling, verzaking en doodstraf; Maar God heeft de zondaars lief Zijn ge­nade is onbegrensd! “Waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden” (Rom. 05:20). Indien er een God is die ‘hen beloont die Hem ernstig zoeken, d.i. Die het roepen, het geloof en de nood van menselijke wezens hoort en er op antwoordt, dan is het ook mogelijk en begrijpelijk dat Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven als zoenoffer voor de zonde en het zo gemaakt heeft dat Hij rechtvaardig de zonden ver­geeft, zondaren redt en hen buiten de hel houdt, ja, naar Zijn eigen evenbeeld omvormt en voor altijd bij zich in de hemel houdt! O, indien iemand werkelijk gelooft dat Hij een gebeden horende en verhorende God is, bezit hij het geheim om tot het hart van God door te dringen en hij kan, ofschoon in slechts geringe mate al de genade, macht en majesteit van de oneindige God zien en schetsen. Een God die gebeden hoort en verhoort is een waar God. Iedere God die dat niet doet heeft niet de macht en de genade om te scheppen of de wereld te helpen of verloren zondaren lief te hebben, te zoeken en te redden.

Gedachtig aan deze dingen kunnen we begrijpen hoe graag God gekend wordt bij de naam: “O, Gij die het gebed verhoort!” en hoe niemand Hem kan behagen, niemand tot Hem kan komen, zonder te geloven dat Hij een God is die de gebeden van hen die Hem ernstig zoeken, hoort en verhoort.

Dr. John R. Rice

 

“Ik zou graag”, zei de dame, “een mooi boek voor een zieke willen hebben”.

“Graag mevrouw”, antwoordde de bediende. “Misschien een godsdienstig boek?”

 “Och neen”, antwoordde de koopster, de dokter vertelde hem juist vanmorgen, dat het beter met hem ging”.

(Wall Street Journal)

 

Een bezetene in een kooi. – Een waar verhaal – door Lester Sumrall

 “God doet nog- steeds wonderen!” zei een bekende dokter uit Portorico, toen Segundino Velasques volkomen genezen het stadsziekenhuis te Santurce verliet.

Sr. Segundino Velasques is een mager persoon met vroegtijdig grijs haar. Zijn gelaat verraadt zijn Spaanse afkomst. Hij gesticuleert onder het spreken en vertelt zeer aanschouwelijk van zijn “hel op aarde”, voordat Jezus Christus hem wonderbaarlijk uit de macht der de­monen verloste. Soms aarzelt hij alsof hij onwillig is deze geschiedenis mede te delen. Het vertaal van Se­gundino behoort tot een der aangrijpendste, die ik ooit vernam. Duidelijk komt hier de afgrijselijke duivel verering van het spiritisme, de voornaamste godsdienst op de eilanden in de Caribische zee, uit.

Segundino was drie jaar toen zijn moeder stierf. Het is interessant te horen hoe hij deze leeftijd berekende. Veertig jaren terug werd een groot gedeelte van Porto­rico door een verschrikkelijke tornado geteisterd. Deze orkaan dróeg; de naam “San Siriaco Tormenta” omdat zij juist op de verjaardag van deze bekende heilige plaats greep. “Met de San Siriaco was ik ongeveer zes jaren oud” zei hij, “want mijn moeder stierf drie jaar tevoren; daarom moet ik nu zesenveertig jaren oud zijn!” Vele bejaarde inwoners van Portorico berekenen nog op deze wijze de tijd.

Jeugd en Spiritisme.

Na de dood van zijn moeder leefden Segundino en zijn vader samen met een oom en tante. Zijn vader en deze oom brachten hem in aanraking met het spiritisme. Daar zij op het platteland woonden en geen andere af­leidingen bezaten, waren zij dag en nacht er mee bezig. Zij kochten werken over de beoefening van het spiritisme, die daar zo overvloedig te verkrijgen zijn, dat ik er mee op de hoeken van de straten zag colporteren) en bestu­deerden ze, zoals men dat in andere gezinnen de Bijbel doet. In naam waren zij Rooms Katholiek, maar nooit zag men hen in de kerk. Het spiritisme bood meer op­winding en geheimzinnigheid en daarom ging het gehele gezin er in op. Zo omwikkelde Segundino zich in een spiritistische omgeving en had geen besef van het red­dend bloed van Jezus Christus. Hij zal zo ongeveer acht­tien jaren oud geweest zijn, toen het spiritisme zijn ganse ziel, geest en lichaam in beslag nam. Lange tijd was hij slechts toeschouwer geweest, maar toen ging hij de inwerking van de demonen in zich ervaren. Op zijn drie en twintigste jaar verhuisde het gezin naar Santurce, de voornaamste woonwijk van de hoofdplaats San Juan. Segundino woonde daar machtige séances bij. Hij ver­nam stemmen, zag en hoorde geesten kloppen. Hij werd geheel door deze etherische wereld in beslag genomen. Segundino diende ze en tenslotte gingen deze duistere machten hem overheersen. Werken kon hij niet meer, daar het hem onmogelijk werd zich op materiële zaken te concentreren. Telkens, op regelmatig terugkerende tijden, deed hij dingen die hij fysisch niet onder con­trole had: hij sprong dan op, wierp met stoelen of ander huisraad. In een vertrouwelijk ogenblik vertelde hij aan enkele gezinsleden, dat hij altijd in een neerslachtige stemming was, wanneer hij de geesten niet bij zich voelde. Dit was even bedwelmend als het gebruik van alcoholische dranken. Maar tenslotte werd Segundino boosaardig wanneer deze geesten op gezette tijden zich in hem manifesteerden. Hij vernielde het huisraad, wierp met voorwerpen naar de gezinsleden en kwetste er verschillende. De familieleden en buren werden bang voor hem, omdat hij tijdens deze aanvallen bovennatuur­lijke grachten ontwikkelde. Als de geesten in hem kwa­men smeet hij met alles wat onder zijn bereik was, hij scheurde zich de kleren van het lijf en liep luid gillend de straat op. Bij zulke gelegenheden had men verschil­lende mannen nodig om Segundino te vangen en vast te houden.

Een bezetene in een kooi.

De spiritisten waren onmachtig deze bezetene te hel­pen en ook de doctoren waren niet in staat deze demoni­sche uitingen te verhinderen. Segundino werd een moder­ne demomac van Gadara. Op het laatst stemde het stedelijk ziekenhuis er in toe hem op te nemen in de afdeling’ voor ziel zieken. Maar hier werd het steeds erger met Segundino. Hij stond niet toe dat de oppas­sers hem naderden. Hij beet en krabde de verpleegsters zowel als de doctoren. Zij waren verplicht hem eenzaam op te sluiten. Zijn gevangenis was een kooi met ijzeren staven boven de deur en in het kleine venster. De be­zetene vernielde ogenblikkelijk alles in de cel, kleedde zich naakt uit, scheurde zijn kleren in flarden en brulde als een leeuw, hij liet zich op de vloer vallen of stootte zich met hevigheid tegen de muur. Zijn voedsel werd door het raampje binnengezet. De bezetene haalde het naar zich toe en wierp het dan tegen de muur of kroop er doorheen op de vloer.

Als de oppassers de cel binnenkwamen om haar te reinigen, vloog hij wild op hen af. De kooi stonk van onreinheid. Wanneer zijn familieleden ‘hem bezochten, vloekte hij ze zo hard als hij kon uit en stond hen niet toe in zijn cel te komen. De doctoren voorspelden een vroegtijdige dood.

Een straal van licht.

Toen Segundino in het ziekenhuis vertoefde werd zijn broer Juan Christen en keerde het spiritisme de rug toe. Deze verzocht de voorbede voor Segundino in de gemeen­te van Santurce. Mevrouw Jacinta Quiros, die geregeld met een groepje personen traktaten in het ziekenhuis verspreidde, bezocht ook de afdeling voor ziel zieken en sprak met enkele dokters. Zij deelde hen mede dat de broeders en zusters voor de krankzinnige zouden bidden in hun samenkomsten, daar God alleen nog kon redden.

Dezelfde week, dat men in de kerk voor de bezetene begon te bidden, begon deze ook te beteren, Velasques wordt rustiger. Hij hield op met vechten. Hij vroeg om voedsel en at het ook op. Hij verzocht zijn cel te reinigen. Hij vroeg ook om kleren en hield ze aan. Nadat hij zich zo een paar dagen goed gedragen had, mocht hij uit de cel en werd bij enkele andere patiënten op de afdeling gebracht. Hij werd normaal en vriendelijk tegen de doctoren en tegen de verpleegsters. De Christenen uit de gemeente kwamen hem regelmatig opzoeken om hem on­derricht uit de Bijbel te geven en om met hem te bidden. Segundino vertelde hen, dat hij meende door middel van het spiritisme God te dienen, maar dat hij bemerkt had, dat hij demonen aangebeden had. Hij beloofde een chris­telijk leven te zuilen gaan leiden, wanneer hij ontslagen zou worden.

Drie maanden, nadat de gemeente voor Segundino was gaan bidden, kocht diens broer een stel kleren voor hem om ze thuis te dragen! Toen hij het ziekenhuis verliet, waren al de doctoren van de afdeling aanwezig om Segundino hun beste wensen aan te bieden in diens nieuwe leven. Toen hij rustig wegwandelde, zei een van de doctoren: “God doet nog steeds wonderen’.”

Het eerst werd door hem de kerk bezocht waar hij veel onbekende vrienden had, Hier getuigde hij, dat Gods kracht hem verlost had van de demonische machten, door de gebeden der gelovigen. Spoedig daarna werd hij gedoopt en ontving hij de Heiligen Geest. Het leven werd nieuw. Hij was geheel normaal en buitengewoon gelukkig.

Herstelde de Here alleen zijn verstand? Neen, God verbeterde het zelfs.

De heer Velasques leert nu gehele hoofdstukken van de Bijbel uit het hoofd en houdt er van ze aan te halen. Terwijl ik deze aantekeningen op zit te schreven, citeert hij het vijfde hoofdstuk van Mattheus, Het beste kent hij Mattheus en het boek Daniël, vele der Psalmen, maar ook andere delen van de Bijbel.

Segundino heeft altijd een grote Studie-Bijbel bij zich als hij naar de samenkomst gaat. Vol liefde houdt hij deze al lezende vast want het is het Boek der Ver­lossing. Iedere week gaat Segundino naar het ziekenhuis, waar hij eens als krankzinnige vertoefde, om nu van Christus’ macht te getuigen. Hij heeft reeds enige zielen voor de Here gewonnen,

Liefde en Huwelijk.

De waarheid is vaak spannender dan de verbeelding. Een der bezoeksters, die Segundino in het ziekenhuis had opgezocht en hem tijdens zijn ziekte meermalen had ver­pleegd, werd het voorwerp van zijn liefde. Hij maakte haar het hof, vroeg haar en spoedig waren zij getrouwd. Vandaag aan de dag vormen zij een gelukkig gezin. Se­gundino verdient goed in zijn kleine eigen zaak. Toen ik mijn aantekeningen opborg, vroeg ik hem nog, hoe lang hij nu reeds van de ketenen van Satan bevrijd was. Zijn antwoord was: “Zeven glorierijke jaren!” Een be­zetene werd door het gedurig gebed van een aantal ge­lovigen uit de macht van de duivel bevrijd! Welk een genade en kracht heeft toch het oude evangeliewoord!

Port of Spain, Trinidad

 

Het Zionisme gelijk al de volkeren (1 Sam. 08:05).

Wanneer we verder gaan om over het Zionisme te schrijven, moet ons eerst het volgende van het hart:

Onder vele kinderen Gods en in het bijzondér onder hen, die zich tot de bestudering der eschatologie voelen getrokken, neemt de wederkeer van Israël naar het land der vaderen een belangrijke plaats in. En terecht! Wan­neer in de Godsgeschiedenis de tijd der volkeren afgebroken wordt, zal de onveranderlijke, onberouwelijke God van het verbond Zijn beloften jegens dit volk vervullen en zal het de hem toegedachte centrale plaats in het we­reldbestuur ontvangen. Het overblijfsel uit Israël zal wederkeren en zich wenden tot de Gekruisigde, voor Wien het nu reeds tweeduizend jaar met afkeer ver­vuld is.

Als men echter het tegenwoordige Zionisme als de ver­vulling der zegenrijke Godsspraken zou willen zien, loopt men gevaar de Jood van 1947 te idealiseren. In de ge­dachten wordt er een figuur geschapen naar Dacostiaans model, een Jood, die hijgt en hunkert naar de op­bouw van stad en tempel, vol verlangen om een eeuwige traditie voort te zetten op een gewijde bodem. Palestina wordt in de verbeelding een land met verborgen bodem­schatten; aan de Dode Zee ziet men reeds de boortorens verrijzen voor de aardolie, die voldoende opleveren om de ganse mensheid jarenlang van dit vloeibare goud te voorzien. Deze voorstelling van zaken mist echter tot nu tos alle grond en is met de werkelijkheid in flagrante strijd. De religieuze Joden vormen een minderheid en het Messianisme verliest juist door deze beweging haar Bijbelse grondslag. Haar orthodoxie spitst zich toe op de wet als doel-in-zichzelf, zij waakt angstvallig over letter en vorm van Thora en Talmoed, maar de wondere, rijke inhoud van de boeken van Mozes betekent voor haar vaak niets meer dan een schone en diepe legende. Wel wordt men bekoord door de kracht van de gewijde Hebreeuwse taal, die het hart diep beroert, maar het “Woord Gods is niet meer het vaste fundament voor de levensbeschouwing. Het is nog als in de dagen van Ezechiël: de profetenwoorden zijn als een lied der minne, als een die een mooie stem heeft en die goed kan spelen; – men luistert er wel naar, maar men onderwerpt zich niet aan haar autoriteit. (Ez. 33:31).

Men zoekt troostrijke woorden en heilsvoorzeggingen, maar men staat vreemd tegenover de oproep tot bekering. Men ziet terecht de zware schuld der Christelijke volken, maar de erkentenis van schuld, omdat men de enigen en waarachtige God verlaten heeft en derhalve onder Zijn Verbondswraak leeft, wordt in de leidende Joodse bladen gemist. De geschiedenis van het Godsrijk op deze aarde wordt gedenatureerd tot een vaderlandse historie; haar absolute en gezaghebbende betekenis wordt aange­rand door de maatstaven van verstand en rede. Daarom hebben orthodox Jodendom en orthodox Christendom bijna geen raakvlakken om elkaar te ontmoeten. De aanbidding van de Eeuwige is evenals bij het afvallige Christendom overgegaan in een verering van rabbijnse wetenschap.

De grote meerderheid der Zionisten is echter libera­listisch of socialistisch georiënteerd en in het geheel niet geïnteresseerd bij een profetisch herstel van land en volk. De geweldige groei der beweging vindt haar oor­zaak dan ook in de intense stoffelijke nood van het Jo­dendom der laatste jaren. Zij telde bij de aanvang slecht 114.000 leden, wier aantal in de jaren voor de oorlog opliep, mede onder de druk van het nationaalsocialistische regiem tot 1.410.000. In 1946 stemden 2.000.000 shekel- betalers, zodat men het aantal Zionisten gevoeglijk op een vijf of zes miljoen kan schatten. De shekel is het symbolisch bedrag dat een Zionist boven zijn contributie moet storten om stemgerechtigd te zijn. (vgl. Ex. 30:13). Deze toename is te opmerkelijker, omdat in de oor­logsjaren het aantal Joden op de wereld met 1/3 ver­minderde.

De Zionistische bond vertegenwoordigt dan ook de geestelijke inslag van het ganse Jodendom. Zij omvat alle schakeringen en in haar beweging ziet men de kapi­talist en de sociaal revolutionair, de gelovige Jood en de geestelijke nihilist samengaan, om het grote doel te ver­wezenlijken: Een publiek-rechterlijk gewaarborgde woon­plaats voor het Joodse volk in Palestina. (Baseler Pro­gram)

  1. E. v. d. B.

 

Een woord aan jonge gelovigen door Dr. Gertrud Wasserzug-Triader

Denk er aan…

dat het Woord van God belangrijker is dan het woord van mensen. Zoek daarom alle aangegeven teksten op, streep ze aan en leer er vele van uit je hoofd.

  1. De Verlossing.

Waarin bestaat de Verlossing?

De Verlossing is het werk van Jezus Christus, de Zoon Gods. Hij heeft de zonde van de wereld op Zich geno­men, en aan het Kruis de straf ervoor gedragen.

In “Zijn vergoten bloed ligt Zijn leven, dat Hij voor ons heeft overgegeven, opdat het zou dienen tot dekking van de zonde.

Wie in het geloof deze daad van Jezus Christus aan het Kruis aanneemt als iets wat voor hem persoonlijk gebeurd is, heeft in datzelfde ogenblik de vergeving der zonde, vrede met God en het nieuwe, eeuwige leven.

(Jes. 53:04-05; Lev. 17:11; 1 Petr. 01:18-19; 1 Joh. 01:07).

Hoe kan ik gered worden?

Geloof aan het oordeel van de Bijbel, dat je een zon­dig mens bent, die nooit in gemeenschap met de heili­gen God zou kunnen leven, maar eeuwig van God ge­scheiden – verloren – is! Belijd je zonden aan de Here Jezus Christus – als je tegenover mensen verkeerd ge­daan hebt, neem het dan op je om ook aan hen je zonden te belijden. Neem dan hel aanbod aan van Jezus Chris­tus, je Heiland, die voor jou als Borg is opgetreden en met Zijn bloed je zonden betaald heeft en dank Hem ervoor, dat Hij je zonden weggenomen hééft en je alles vergeven heeft!    

(Joh. 03:16; Ef. 01:07; Ps. 103:012; Jes. 44:22; Jes. 01:18.

Jezus Christus heeft niet alleen je zonde op Zich ge­nomen en Zich tot Borg voor jou gesteld – Hij wil daarbij jou alles geven, wat Hem behoort: Zijn eeuwig leven, Zijn gerechtigheid voor God – ja, Hij komt zelfs om door Zijn Heilige Geest in je te wonen.

(Rom. 06:23; Ef. 02:04-10; Joh. 01:12; Openb. 03:20).

Dat is het nieuwe Verbond in Zijn bloed – een ver­bond tussen Jezus Christus en jou:

Jij hebt aan Jezus alles gegeven, wat jou behoorde: je zonde en schuld – dat is de bekering.

Jezus Christus heeft aan jou alles gegeven, wat Hem behoort: Zijn gerechtigheid en Zijn leven – dat is we­dergeboorte; daarom behoren Jezus Christus en jij nu voortaan bij elkaar voor tijd en eeuwigheid: Jezus Christus en ik – dat is het levensgeheim van de gelovi­ge – de vreugde, de kracht, de overwinning van Zijn leven.

  1. Het Geloof.

Hoe weet je, dat je verlost bent?

Wij hebben een zeker fundament voor ons geloof: het Woord Gods, dat niet liegt en niet wankelt.

Ik weet, dat mij de zonden vergeven zijn, omdat het geschreven staat, b.v. (Jes. 01:18). Ik weet, dat ik een kind van God ben, omdat het geschreven staat, b.v. (Joh. 01:12). Ik leg de hand op het Woord van God en weet, God zegt het op dit ogenblik tegen mij!

(Mark. 16:16; Ef. 02:08; Rom. 01:16).

God verlangt niets – werkelijk absoluut niets van jou – dan dat je het ernstig neemt met Zijn Woord en het gelooft, zoals Hij het je aanbiedt. Wie gelooft, heeft!

  1. De Heilszekerheid.

Kan men van zijn heil zeker zijn?

Ja, dat kan men – want ons heil wordt ons in het Woord van God verzekerd; ‘het is zelfs een noodzake­lijkheid – want wie niet gelooft, maakt God tot een leugenaar. (1 Joh. 05:10).

De Bijbel is ons gegeven, opdat we weten, wat ons door God geschonken is!

(1 Joh. 05:13; 1 Joh. 03:14; 1 Tim. 01:15).

De liefde van God en de verlossing door Jezus Chris­tus is geheel onafhankelijk van onze zondige toestand (heeft in ’t geheel niets te maken met onze zondige toestand), van onze zwakheid, van de verzoekingen en aanvechtingen des duivels. Wie in Jezus gelooft, heeft het eeuwige leven – niet voor enige uren of dagen of jaren, maar onvergankelijk voor tijd en eeuwigheid.

(Joh. 03:36; 1 Joh. 05:12).

De Overwinning.

Zal ik kunnen volhouden?

Nee, dat zul je niet kunnen maar Jezus Christus kan het! Het nieuwe verbond met Jezus Christus geeft je de mogelijkheid tot een nieuwe wandel (een nieuw leven). Je bent niet meer alleen – Jezus Christus is in je – en Hij vermag alles!

Laat Jezus Heer zijn over je en geef Hem de heer­schappij in je hart en leven en gehoorzaam Hem met blijdschap blijmoedig. Jezus Christus kan – wat jij niet kunt! Zie daarom alleen op Hem. Wend je blik met beslistheid af van jezelf en wat je zelf kunt. Weg van de andere mensen en van de duivel. Richt je oog op Hem.

(Heb. 12:01-03; Rom. 08:01; 2 Tim. 02:13).

Waarom zie ik nog zoveel zonden bij mezelf en bij andere gelovigen?

Jezus Christus heeft je volkomen van de schuld der zonde bevrijd; Hij heeft ook de macht van de zonde volkomen gebroken – maar Hij heeft je nog niet van de tegenwoordigheid aanwezigheid der zonde in je bevrijd. De zonde is er nog, en je kunt elk ogenblik weer zondigen. Maar je behoeft niet meer te zondigen, je moet de zonde niet meer gehoorzamer.       

  1. De Nieuwe Wandel.

Mag een gelovige zich nog bezighouden met wereldse genoegens?

Het nieuwe verbond met Jezus Christus brengt ver­plichtingen mede! Wanneer Jezus Christus in ons woont, is ons lichaam een Tempel van de Heiligen Geest. Be­hoort een Tempel in de bioscoop of in een theater thuis?

Wanneer Jezus Christus in ons leven de eerste gewor­den is, kunnen we geen vrienden meer hebben die Hem niet liefhebben en Hem afwijzen.

Wanneer Jezus Christus ons zoekt om gemeenschap met Hem te hebben en om ons als Zijn dienstknechten te gebruiken kunnen we onze tijd niet meer verkwisten. Wie in Jezus Christus volle bevrediging vindt – kan de wereld niet meer waarderen.

 

 “Wat zal ik doen voor Christus?” vroeg een jonge man aan de zendeling Gelwyn.

“Ga waar hij niet is, en neem Hem met je mee”, was het antwoord van de zendeling.

(1 Kor. 06:17-20; Joh. 17:14-16; 1 Joh. 02:15-17; Joh. 10:11; Jak. 04:04).

Een woord aan jonge gelovigen door Dr. Gertrad Wasserzug-Treader.

Tot onze spijt is door misverstand een ge­deelte uit het eind van het eerste artikel weg­gevallen. We geven daarom dit gedeelte op­nieuw met het vervolg.

Waarom zie ik nog zoveel zonden hij mezelf en bij andere gelovigen?

Jezus Christus heeft je volkomen van de schuld der zonde bevrijd; Hij heeft ook de macht van de zonde volkomen gebroken – maar Hij heeft je nog niet van de tegenwoordigheid (aanwezigheid) van de zonde in je bevrijd. De zonde is er nog, en je kunt elk ogenblik weer zondigen. Maar je behoeft niet meer te zondigen, je moet de zonde niet meer ge­hoorzamen, want niet enkel de zonde, maar Jezus Christus woont in je en Hij heeft de macht, de zonde in je te overwinnen.

(Rom. 07:18; Rom. 08:02; Rom. 06:06. Rom. 14:22).

Wordt het in het leven van een gelovige nooit beter?

Dat zou heel erg wezen! Wie Jezus Christus als Heiland heeft aangenomen, heeft de Heilige Geest. Wie Jezus Christus als volkomen heerser in fijn leven aanvaardt, in die heerst de Heilige Geest, die is vol van de Heilige Geest!

Zodra echter de Heilige de mogelijkheid heeft, in een mens te werken, vormt Hij diens karakter, zijn denken, voelen en willen om naar de aard van Jezus.

Dat gaat gestadig – al naar gelang we de Heilige Geest toelaten te reinigen, weg té doen en te schenken. Wanneer we iets niet willen op­geven, moet de Heilige Geest op houden te wer­ken – dan ontstaat er een stilstand, een achteruitgang in ons leven. Maar willen we van harte met de Hei­lige Geest meewerken, dan is er vooruitgang in ons leven.

(2 Kor. 03:02-03; 2 Kor. 03:17-18; Filip. 02:05; Kol. 01:22, Kol.01:28-29; Joh. 15:02-04; Gal. 05:22-25).

Wat moet ik doen, wanneer ik als gelovige gezondigd heb?

Door de zonde is de gemeenschap met de Heer verstoord – maar daardoor is je verlossing nog niet twijfelachtig geworden! Je moet de zonde meteen (dadelijk) aan de Heer – en wan­neer dat nodig is ook aan de mensen – belijden. Dan wast de Heer je direct in Zijn Bloed en je hebt weer de volle gemeenschap met Hem. Wan­neer je gevallen bent, sta dan dadelijk weer op! Denk eraan: alle ontmoediging is van de duivel, God ontmoedigt nooit!

(1 Joh. 01:09; 1 Tim. 01:12; Judas 01:24-25).

De nieuwe wandel.

Mag een gelovige zich nog bezighouden met wereldse genoegens? Het nieuwe verbond met Jezus Christus brengt verplichtingen mede! Wanneer Jezus Christus in ons woont, is ons lichaam een Tempel van de Heilige Geest. Behoort een Tempel in de bios­coop of in een theater thuis?

Wanneer Jezus Christus in ons leven de eerste geworden is, kunnen we geen vrienden meer heb­ben die Hem niet liefhebben en Hem afwijzen.

Wanneer Jezus Christus ons zoekt om gemeen­schap met Hem te hebben en om ons als Zijn dienstknechten te gebruiken kunnen we onze tijd niet meer verkwisten. Wie in Jezus Christus volle bevrediging vindt – kan de wereld niet meer waarderen.

(1 Kor. 06:17-20; Joh. 17:14-16; 1 Joh. 02:15-17; Joh. 10:11; Jak. 04:04).

 

Het getuigen.

Hoe kan ik de Heer dienen?

Als je Jezus Christus als je Heiland hebt aan­genomen, belijd Hem dan dadelijk. Een weifelen en uitstellen maakt het getuigenis steeds zwaarder en ontneemt je de vreugde in de verlossing. Belijd Hem in je eigen familie, je medearbeiders en je ondergeschikten. Belijd Jezus Christus in je open­baar leven. Verontschuldig je niet met je verlegen­heid of ‘met moeilijke omstandigheden. Iedereen kan en moet Jezus Christus belijden.

(Rom. 01:16; Matt. 10:32-33; Luc. 08:39.

(Wordt vervolgd).

 

Opwekking

Willen wij de prijs betalen?

Voordracht van Dr. Evans, America.

Waar ik ook kom in de wereld, overal vind ik in de harten van Gods kinderen hetzelfde verlangen naar Op­wekking. Nu ik naar Europa gekomen ben, en de noor­delijke landen doorreisd heb, heb ik gezien, welk een grote nood er overal is. Ja, wij allen zijn het erover eens, dat een opwekking nodig is, maar juist’ in deze dagen zien we, dat de dorheid en doodsheid steeds meer de overhand neemt,

Enige weken geleden sprak ik met de Griekse consul in Boston, en hij zei tegen me: De wereld is in grote nood, maar het allerergste is, dat de wereld God vergeten heeft.

Ja, vele grote staatsmannen zijn het erover eens, dat gebrek aan opwekking de grote nood van vandaag is.

“Het is tijd voor de Here, om te handelen, ze hebben Uw wet verbroken. (Ps. 119:126).

Als God niet een opwekking geeft, weet ik niet wat er van de wereld moet worden. Maar als wij mensen aan het eind zijn, kan God iets doen.

Ik werd bekeerd tijdens de grote en bekende opwek­king in Wales. Ik wil U van deze opwekkingen iets ver­tellen.

De inwoners van Wales hebben een sterk godsdiensti­ge aanleg. Elke Zondag moesten wij 3 of 4 maal naar de kerk, maar we wisten niets van een werkelijk geestelijk leven. Er waren toen geen bioscopen of dancings in Wales, en we gingen naar de kerk, alleen maar om dat onze ouders het zo wilden. We zongen liederen, zonder te weten waarover we eigenlijk zongen. Het gehele land was geestelijk dood.

Maar hier en daar in het land waren enkele mensen, die wisten wat voorbede is. Ergens in een school waren enkele leerlingen, die een werkelijke honger hadden naar een werk van God. Een van hen was Evan Roberts. Hij begon zijn medeleerlingen bij elkaar te halen om te bid­den voor een opwekking. Op een dag kwam de Heilige Geest over hen allen. Ze gingen naar hun kérk, en de opwekking kwam ook daar. En toen begon de Opwek­king. Het vuur des Geestes verspreidde zich vlugger dan mensen konden gaan. Het was als regen op een dor land.

In die dagen was het in het geheel niets bijzonders wanneer op straat een groepje mensen met elkaar een bidstond stonden te houden. En wanneer men dan op het station kwam, gebeurde het vaak, dat daar een groepje mensen met elkaar verenigd waren in gebed. En in de trein kon men ook een bidstond vinden. Overal werd gebeden, overal klonken blijde lofliederen. Tot zelfs diep onder de grond, waar de mijnwerkers werkten klonken de liederen, en werden de gebeden gehoord.

Ik was altijd het zwarte schaap van de familie. Ik wil­de vluchten voor zoveel “vroomheid” en ging in de mijnen werken. Maar in de mijnen was de opwekking ook!

’s Morgens voor de arbeid gingen de gelovige mijn­werkers met elkander in gebed. Maar de anderen, die de kleine wagentjes met paarden besturen moesten, zorg­den, dat ze om deze tijd zoveel lawaai maakten met hun paarden en wagens, dat ze daarmee de bidstonden on­mogelijk maakten. Toch gingen ze door met hun bid­stond, en baden voor de rustverstoorders. Toen kwamen ze binnen één voor één, huilend en hun zonden belij­dend. God redde velen van de rustverstoorders voor de eeuwigheid. Maar nu wilde het geval, dat toen deze paardenmenners weer bij hun paarden kwamen, de paar­den niet meer naar hen wilden luisteren. De paarden waren gewend geschreeuw en gevloek te horen. Maar de nieuwbekeerde arbeiders konden niet meer schreeuwen en vloeken, en zo wilden de paarden hun werk niet meer doen.

Toen werd er gebeden voor de paarden, dat toch ook die iets van de opwekking mochten vernemen, en God hoorde ook dat gebed, zodat de paarden begonnen te gehoorzamen, zonder vloeken.

Overal verrezen kleine kapellen en kerkjes, en dag en nacht werd daar samenkomst gehouden voor de mijn­werkers.

De enige plaats, die altijd leeg was, was de preekstoel. Dan hoorde men hier iemand uit de Bijbel, dan begon daar iemand te bidden. Overtuiging van zonde kwam in vele harten, er werd schuld beleden, maar ook gedankt en geprezen, er werd geweend, maar ook ge­zongen. Zangboekjes of orgels hadden we niet. Iedereen kende de liederen uit het hoofd.

Ik herinner me nog goed, dat er drie jongens in een café aan het drinken waren. Opeens kon één van hen niet meer verder drinken. Hij zette zijn glas neer en zei: Ik houd op. Maar de anderen bleven aanhouden, en vulden zijn glas opnieuw bij. Doch als hij het op wilde nemen kon hij ‘het niet bij zijn mond brengen. Het was alsof een onzichtbare hand hem tegenhield. Hij stond op en ging naar de dichtstbijzijnde kerk. Daar vond hij zijn Vader, die bezig was, voor hem te bidden, dat God hem wilde bekeren. Hij kon niet anders, dan zijn leven aan Christus geven, Zijn Vaders gebeden, waren tussen zijn mond en het glas in geweest.

Ergens in een klein dorpje in Wales werd een groep schoolkinderen bekeerd. Elke dag in hun vrije tijd trof­fen ze elkander achter een hooiberg, die bij een café stond, om daar te bidden. Toen de caféhouder dat bemerkte werd hij woedend, en vatte het plan op, om ze met een stok te lijf te gaan. Hij sloop naar’ de hooiberg met zijn stok in de hand, maar voor hij de hoek om was overtuigde de Heilige Geest hem van zijn zonden, en hij schreeuwde om redding.

Het gehele land Wales was bewogen door de kracht van God. De mensen maakten hun zaken in orde, overal werden bekentenissen gedaan totdat er vrede was.

In die tijd zei Penn Lewis: Als een opwekking niet tot resultaat heeft: jonge mensen, die in de zending gaan, zal’ die opwekking een fiasco worden.

20 jaar later bezocht ik de zendingsvelden. In Japan, China, Indie, Indo-China, Arabië, Palestina, Zuid-Amerika, waar ik” ook kwam, overal vond ik vruchten van de opwekking in Wales.

Dat hebben wij vandaag nodig. Europa, Amerika, Zwitserland, Holland. Wij allen! God wacht erop dat Hij het ons geven kan. Maar wij moeten de prijs willen be­talen. En dat is, dat wij in de rechte verhouding met God komen.

Als we de radio aanzetten om een bepaald station te horen, moeten we niet naar andere dingen luisteren, maar ons concentreren op dat ene station. God wacht erop ons Zijn zegen te geven. Laten we Hem voortdu­rend en volhardend zoeken. Laten wc ons hart openen voor Hem. Dan geeft Hij alles, wat Hij voor ons heeft.

 

De afbraak van het Protestantisme

De invloed van de Roomse kerk neemt in ons land hand over hand toe.

Helaas zijn er vele Protestanten die ter wille van een gedroomd “onderling goed begrip” het karakter der Roomse kerk verbloemen en in de richting van samen­gaan sturen. Zo sprak Prof. Dr. W. Banning op het con­gres te Utrecht belegd door de Nederlandse Volksbeweging over het antipapisme dat volgens hem berustte op de mening dat ons volkskarakter Protestants is en behoort te blijven met daaraan verbonden de teleurstelling over het verlies van eigen machten en afgunst ten opzichte van de toenemende invloed van de R.K. kerk.

Spreker zag dit antipapisme als een kwaad nationaal, Europees en christelijk standpunt.

Prof. dr. A. G. van Melsen, hoogleraar aan de R.K. Universiteit te Nijmegen poneerde dat de oorzaak van het antipapisme samenhangt met het wezen der Katho­lieke kerk. De niet-Katholiek krijgt immers altijd het beeld van een massa-instituut, waarvoor men zich moet beveiligen. Daar komt bij dat de niet-Katholiek als regel zeer slecht op de hoogte is van het Katholicisme.

Wij geloven dat dit niet de ware reden is van onze anti-roomse houding. Onze vaderen hebben fel gestreden voor gewetensvrijheid juist omdat zij de leer en de praktijk der Roomse kerk al te goed kenden.

Het is treurig op te merken hoe de beginselloosheid van velen, die zich Protestant noemen hen verleidt het ware karakter der R. kerk niet te willen zien.

Men behoeft daarvoor heus niet terug te gaan in de geschiedenis. Als men een blik doet op die landen waar de R. kerk de macht in handen heeft, ziet men dat ze niets maar dan ook niets veranderd is.

Zo lezen we in “de Hervormde Kerk”;

 “Wie protestant wil zijn in Spanje moet er op re­kenen, dat hij slechts met moeite in zijn onderhoud zal kunnen voorzien, dat hij uitgestoten wordt door familie en vrienden, dat hij op school en in het leger in conflict komt, zo hij weigert de katholieke diensten bij te wonen, dat de universitaire weg voor hem af­gesneden is en dat hij misschien lange tijd zal moe­ten procederen voor men hem verlof geeft een bur­gerlijk huwelijk te sluiten, als hij de toestemming daarvoor al krijgt, kortom, dat hij de positie heeft van een rechteloze, een vijand van zijn volk, op één lijn gesteld met communisten en atheïsten …

Zodra Franco aan het bewind kwam in 1939 werd de protestantse eredienst verboden. De bijbels van het Bijbelgenootschap werden in beslag genomen en verbrand, de niet-katholieke scholen gesloten, het burgerlijk huwelijk verboden. Eerst in 1945 kwam hierin verandering onder pressie van het buitenland. In “De rechten van de Spaanse burger” werd toen de volgende bepaling opgenomen: “De rooms-katholieke eredienst en belijdenis is die van de Spaanse staat en geniet officiële bescherming. Niemand zal worden lastig gevallen om zijn geloof, noch om de privé uitoefening van zijn eredienst. Er worden in het openbaar echter geen andere ceremoniën en ma­nifestaties toegestaan dan die van de rooms-katho­lieke kerk”.

Het bleef echter verboden bijbels te drukken of te verspreiden, de diensten openlijk aan te kondigen,

Godsdienst onderwijs te geven, predikanten op te lei­den en neutrale of protestants-christelijke scholen op te richten. Op de katholieke scholen moeten ook de protestantse kinderen de godsdienstlessen bijwonen en er wordt een sterke pressie op de kinderen zelf en de ouders uitgeoefend om ze tot de eerste communie te bewegen. Is het bekend dat een kind protestant is, dan wordt hij daarom gewoonlijk door klasgenoten en onderwijzers lastig gevallen. In de militaire dienst zijn allen verplicht niet alleen de katholieke diensten bij te wonen, doch ook op de voorgeschreven momen­ten te knielen. Weigering wordt met opsluiting ge­straft. Geen enkele overheidsbetrekking staat voor een protestant open en ook particuliere ondernemin­gen schrikken er voor terug niet-katholieken in dienst te nemen. Als een processie voorbijgaat moet er wor­den geknield. In dit verband geef ik verslag van een processie, waarin het heilig Sacrament werd meege­dragen.

Toen enkele personen, die van de processie deel uit­maakten, zagen dat onze broeder bleef staan, schreeuwden zij hem toe, dat hij knielen moest. Toen hij dat weigerde, werden hem beledigende opmerkin­gen toegeroepen en enkelen liepen op hem toe en sloegen hem neer. Nadat hij gearresteerd en onder­vraagd was, werd hij weer op vrije voeten gesteld, maar niet alleen verloor hij daarna zijn betrekking bij de schouwburg, doch hij ontving ook enige dagen later een proces-verbaal, waarin hem werd medege­deeld, dat hij wegens verstoring van de openbare orde werd veroordeeld tot een boete van vijfduizend peseta’s – ongeveer ƒ 1250.-, die binnen veertien dagen moesten worden betaald.”

Niet alleen in Spanje komt dit karakter van de Room­se kerk tot uiting. Ook in Peru werden in de grondwet maatregelen genomen om de Roomse godsdienst “te be­schermen”. Het uitoefenen van een andere godsdienst moet beperkt blijven tot de respectievelijke kerkgebou­wen, alle samenkomsten of propaganda daarbuiten is verboden en wordt als een misdrijf gestraft.

We zouden hieronder kunnen schrijven de woorden waarmee onlangs Radio Vaticaan een verslag over de vervolging der Roomse kerk in Albanië eindigde, … en dat geschiedt in een eeuw waarin zich twee oorlogen hebben afgespeeld om menselijke vrijheid.”

Br.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (13)

De eersteling houdt niet op onder zijn vrienden van zijn bevrijding te getuigen; in zijn huis zijn nu samen­komsten van jong bekeerden. Vaak, als Blumhardt vraagt hoe ze er toe kwamen bij hem te komen, krijgt hij ten antwoord: “We zien een vreugde bij anderen, die we zelf ook willen bezitten”.

Zo gaat het voort, natuurlijk blijven de uitwassen in deze dagen van hoogspanning niet uit. Hij ziet die scherp, en stuurt menigmaal iemand weg zonder over vergeving te spreken. Als hij hoort van schoolkinderen, die in hun vrije tijd bidstonden houden, zegt hij, dat ze een draai om hun oren verdienen, of nog meer de vol­wassenen, die dit mooi vinden, in plaats van zulke exces­sen tegen te gaan. Waakzaam en nuchter wil hij zijn, en daartoe stelt hij zich onder de strenge tucht van de Heiligen Geest.

 “Ondertussen moet je er vast van overtuigd zijn, dat er geen spoor van exaltatie bij me is. Maar dat is waar, dat de heerlijkheid van het evangelie me nog nooit zo geopenbaard is als tegenwoordig … Ik verwacht nog een uitstorting van de Heiligen Geest. Die moet komen, als het met de christenheid anders zal worden. Ik merk dat het zo armzalig niet mag voortgaan. De eerste, gaven en krachten, ach, die moeten terugkomen; En ik geloof, dat de Heiland er alleen maar op wacht, dat wij er om bidden.” (Uit een brief aan Barth).

Na langen tijd kwamen de buitenstaanders. In Möttlingen was, net als in Iptïngen, een groep, die van de kerk was losgeraakt en nu ook afkerig was van al Blumhardts werk. Een van hun voorgangers raakte in de tuin van de pastorie eens aan de praat met iemand van het personeel; hij had een berg van bezwaren tegen “dat Roomse gedoe” van de dominee. Hij kreeg ten ant­woord: “Zijn jouw zonden je vergeven?” “Ja.” “Nu, gun dat een ander dan ook.”

Enkele dagen later zat ook hij in Blumhardts kamer ­en keerde naar huis terug, niet meer vroom, maar ver­zoend met God.

Een ander vooraanstaand lid van deze groep, terecht door iedereen geacht, sprak Blumhardt aan: “Dominee, ik dacht zo, nu iedereen naar U toegaat…” “Heb je ook iets op je hart?” “Nee, dat niet.” “Och ja, ik dacht ook al, die goede brave A” en hiermede drukte hij hem har­telijk de hand. De volgende morgen vroeg was A. er weer om de dominee te spreken. Hij had een ellendige nacht gehad door dat “goede, brave A.”; opeens had hij een blik gekregen in zijn hart, nu kwam hij als de boos­wicht A.

 “Ik dacht wel, dat die terug zou komen,” schreef Blumhardt aan Barth, “want ik heb voortdurend voor hem moeten bidden.”

Na de Möttlingers kwamen ook mensen uit de omlig­gende plaatsen. Hier herhaalde zich de moeilijkheid uit Iptingen: hoe moet zijn houding zijn tegenover de ge­meenteleden van zijn collega’s? Kwamen ze tot hem in zijn pastorie, dan stuurde hij hen terug naar hun eigen dominee, maar met medelijden in het hart, want hij wist wel, dat ze in hun eigen gemeente lang niet altijd opge­vangen werden. Hij wees er in het kerkblad en in ge­sprekken met collega’s altijd met klem óp, hoe zij hun gemeenteleden konden helpen door hun te spreken van zondenschuld die beleden kan worden, als de mensen daar toe kwamen, hun belijdenis te willen aanhoren.

Uit een brief aan Barth: “Waarom zijn ze zo hard? Ze zouden toch in de preek kunnen aanroeren, dat ieder komen kan, die in nood zit? Het moet anders worden, want ik zie duidelijk, dat wat tot nu gebeurd is niets is in vergelijk tot wat het zijn moet. De mensen merken, dat ik alleen sta, dat mijn vrienden me in deze gewichtige dingen niet volgen. Ik wil niemand iets ver­wijten, maar ’t is me een behoefte mijn hart voor jou uit te storten.”

De velden waren wit om te oogsten, maar waar bleven de arbeiders?

Vanwaar die afwijzende houding van zijn ambtgeno­ten? Kritisch bezien en afwachten is bij zulke gebeurte­nissen wijs en noodzakelijk, dat begreep Blumhardt ook wel. Wellicht was die dominee in Möttlingen iemand die op buitenkerkelijke paden terecht was gekomen en nu, gedekt door het ambt, experimenteerde of “de enige ware” godsdienst wilde stichten. Er was in Würtemberg al zo veel gebeunhaasd op geestelijk gebied, dat scherp toezien geboden was. Maar juist dit deden ze niet. Want dan zouden ze ontdekt hebben, welk een kos­telijke schat er in Möttlingen aan het licht was gebracht door Gods Geest. De verschijnselen, die men bij z.g. “opwekking” waarneemt, ontbraken hier geheel. Geen romantiek van een geënthousiasmeerde menigte, geen luid boete doen in ’t openbaar of een schijnbaar vroom zich verlustigen in eigen slechtheid, geen dominee-verering of andere dweepzieke uiting. Wat in Möttlingen voorviel was ernstig, nuchter en vaak bijna zakelijk. Achter alles stond God, niet Blumhardt. Dit kwam over de gemeente, die het niet gezocht had. Nooit heeft hij aangedrongen om bekennen van schuld, daar heeft de ene zondaar tegenover de andere het recht niet toe.

Schuldbekentenis werd gewekt door evangelieprediking vanuit eigen schuldbesef; omdat hij zelf zich steeds weer verdeemoedigde voor God, kon hij naast de schul­dige mens gaan staan, en met hem tot Jezus gaan. Nooit heeft hij vanaf het voetstuk “verder op de weg zijn” de hand gereikt aan een gevallene, maar als mede­schuldige is hij naast hem gaan staan. Eenvoud en rust was er in dit alles. Nergens leest men van een hevig bidden om doorbraak of heiligmaking, dat vaak een bedenkelijke atmosfeer schept in godsdiensti­ge milieus. Vechten met zijn hele wezen kon hij, als Jacob aan de beek, en deed hij ook telkens als de nood hem uitdaagde.

Maar een situatie forceren door preek of gebed was hem geheel vreemd. “Wat ik deed was niet iets, dat ik gezocht of gedwongen of bewerkt heb, maar iets dat helemaal vanzelf kwam, ja, zonder dat ik er om ge­vraagd ‘had uit onverdiende barmhartigheid me ten deel was gevallen.” En omdat hij ervoer, dat dit alles geheel los van hem, buiten hem om gebeurde, had hij de zekerheid, dat dit nieuwe leven niet beperkt zou blijven binnen de kleine gemeente van Möttlingen, maar bestemd was voor de hele christenheid, neer wijder: voor iedereen, want luidde niet iedere noodkreet hetzelfde, en was niet de bevrijdende kracht van het evangeliewoord, dat hij als werktuig in Gods hand mocht spreken, voor allen dezelfde?

Dit hebben zijn collega’s niet willen horen; wat in Möttlingen gebeurde was het gevolg van een bepaalde aanpak van ds. Blumhardt, die bedenkelijk de Roomse kant opging hier en daar. Biechten? Het is voldoende als ik in mijn binnenkamer voor God mijn schuld uit­spreek, daar heeft een ander niets mee te maken.

 “Men zegt dan iets wat men al lang weet aan Hem, die het ook al lang weet. Er zit veel zegen in zo voor God zijn schuld te noemen en er boete voor te doen. Maar de geheime misdaden? Wijst de algemene mense­lijke ervaring, zoals dat aan een sterfbed, of bij kinde­ren vaak duidelijk wordt, niet uit, dat zulke dingen er uit moeten, aan het licht moeten worden gebracht? Als ik God iets bekend in tegenwoordigheid van een mens, die het nog niet weet, is dat niet de manier waarop het geheime uit de duisternis naar het licht komt? Dat heeft niets te maken met de gedwongen biecht in de Roomse biechtstoel, en ook niet met die z.g. vrome kringen, waar men zijn zonden aan een dozijn andere zondaars vertel­len moet.

Maar dat betekent voor een mens, die zichzelf niet meer kan helpen, de deur te openen van het hart van zijn broeder, die weet te zwijgen. Voor geestelijke hoog­moed is hier geen plaats: wie zichzelf zo prijs geeft en daardoor vrede ontvangt, weet wel dat hij geen vrome is. Hoe goed zou het zijn, als voor het bewustzijn van onze mensen de studeerkamer van de dominee, op edeler, vrijer manier dan de biechtstoel, bekend was als de plek, waar men alles mag zeggen en voor alles een vriendelijk en zwijgend gehoor vindt. Maar laten we het maar be­kennen: van puur intellectualisme en “vrijheid” zijn er velen, miljonairs en proletariërs, omgekomen en verstrooid als schapen die geen herder ‘hebben.”

Zo is de biecht niet alleen een daad van hem, die zijn schuld uitspreekt, maar ook een gevolg van de geeste­lijke houding van de zielzorger. Hij moet het schuld- belijden mogelijk maken. Dan is een zich uitspreken een genadegeschenk waardoor de benarde mens in de vrij­heid komt te staan. Blumhardt heeft dit niet als systeem uitgedacht, maar het werd hem dagelijks als een God­delijke waarheid voor zijn ogen geopenbaard. Door zich uit te spreken, verbreekt de mens een band, waarmee hij geboeid is, geeft hij zijn ik prijs, dat hem dwingt te gaan op wegen van zelfhandhaving, die wegleiden van God. Boete doen is breken met het zich neerleggen bij het onveranderlijke; het Is, wanneer het gebeurt in tegen­woordigheid van een ander, het tevoorschijn komen van achter het masker, waarachter we allen leven. Die ander kan niet de eerste de boste zijn, hij moet ons zijn voor­gegaan op de weg naar genade en schuldvergeving, en ons die weg kunnen wijzen.

 “Ken Uw opdracht toch” roept Blumhardt zijn colle­ga’s toe, maar hij bleef eenzaam. “Te niet nuchter, te piëtistisch, te persoonlijk, te …” vond men hem, en me­nige geestelijke zwerver moest verder trekken – vraag niet tot welk punt vaak.

En is de kwijtschelding van schuld niet erg niet protestants? Hiervan zegt Blumhardt: “de absolutie geeft ieder zich­zelf met meer of minder vertrouwen op succes”. In de bijbel las hij, dat Jezus de zonden vergeeft aan ieder, die Hem oprecht zijn schuld beleed, en dat Hij dit als opdracht gaf te doen aan zijn apostelen.

Zouden nu de later levende geslachten deze genade moeten missen? Dat kan uit de bijbel niet afgeleid wor­den. Blumhardt geloofde, dat de Heer meer onmiddel­lijk aanwezig wil zijn in de kracht der genade, dan de christenheid van heden meent, en dat de kerk de taak heeft te bidden om groter volheid dan ze nu bezit. Bij alle zegen, die hij ondervond in zijn gemeente had bij niet het gevoel van rijkdom, maar van armoede; daar­door heeft de opwekking hem niet hoogmoedig gemaakt en is hij in eigen oog nooit een bijzonder predikant ge­worden. Want altijd bleef het verlangen in hem naar meer, naar een wijder kring van door God begenadigden.

Het geloof zonder de werken is dood. “Het moet uit zijn met die bekeringen, die voor het hart in het leven geen vruchten dragen”. Dat de Heilige Geest brandde, en niet een strovuur van menselijk enthousiasme was, kwam aan de dag in het dagelijks leven in de gemeente.

Hier werd een familietwist bijgelegd, daar gaf een dief het gestolene terug of werd een leugen prijsgegeven. Niet in een ogenblik van goeden wille, maar moeizaam kwam’ dit tot stand onder spot van de onwillige.

Een heel dorp ontwaakte. De verhoudingen werden ge­heiligd, dat is: men ging Jezus Christus betrekken in alle uitingen van het dagelijkse leven. Men gaf Hem de volmacht om de breuken te herstellen, die de zonde te weeg had gebracht tussen mens en God, tussen mens en mens.

Grote dingen waren er niet van Blumhardt en zijn gemeente gevraagd. De grote dingen deed God, zodra Hij er de kans toe kreeg. Alle dingen werden nieuw; het was als in de dagen, dat Jezus op aarde verkeerde: het Bijbelse leven werd op dat plekje Würtemberg het nor­male.

Dat was Möttlingen.

(Wordt vervolgd)

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.05.17

Pinksteren nu

… en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord Gods met vrijmoedig­heid. (Hand. 04:31).

Wat wij nodig hebben, wij allen, is een machtige ver­vulling met Gods Geest. Dit alleen kan opnieuw de gemeente van Jezus Christus tot een levend en krachtig getuigenis brengen in de ontstellende nood van onze tijd.

De discipelen werden door de nood en hun gevoel van kleinheid opnieuw gebracht tot een vurig gemeenschappelijk gebed, enige tijd na hun vervulling op Pinksterdag.

We hebben genoeg geredeneerd en geconfereerd: het wordt tijd dat we weer eens gaan bidden.

Dit gebed kan geboren worden uit het sterke bewustzijn dat wij in de geweldige strijd tussen licht en duisternis niets betekenen zonder de alles overwinnende kracht van de Heilige Geest.

Wij moeten het zien dat het niet onze zaak is, doch de zaak van Jezus Christus, en dan zullen we met vrijmoedig­heid durven vragen om gaven en krachten die nodig zijn ter verheerlijking van Zijn Naam.

We vinden dit kostelijke gebed opgetekend in (Hand. 04:24-31) en het is goed dat we het samen doorlezen.

In de eerste plaats was er het sterke bewustzijn bij deze mannen en vrouwen dat ze, hoewel zelf onbetekenend, in directe dienst stonden van God, de Almachtige Heerser. Wij moeten ons bewust zijn, dat we niet voor één of andere richting of partij strijden, doch dat wij dienstknechten zijn van de levende God, de Schepper van hemel en aarde, tegen Wiens wil niets kan roeren of bewegen. Als een stroom van ongeloof de landen verdrinkt, als het wereldgebeuren onrust en verwarring brengt, als de kerken koud en lauw en de gelovigen hopeloos verdeeld zijn, wel dan is dit geen tegenvaller in de gang van Gods koninkrijk, neen dan is dit alles in de Schrift ons voorzegt en het mag ons niet klein of wankelmoedig maken, want al zijn tegen het heilig kind Jezus zowel Herodes als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël vergaderd, dan kunnen zij niets anders doen dan wat Gods hand en raad tevoren bepaald heeft dat geschieden zal.

Wie ongelovig op de afval der volkeren ziet, op de on­verschillige koudheid van vele gedoopte christenen zal moe­deloos het hoofd laten hangen en geeft het koninkrijk van Jezus Christus geen kans meer.

Doch als we zien op Hem die met ons is, dan kunnen we onverschrokken doorgaan, verzekerd dat Hij die met ons is, meerder is dan zij die tegen ons zijn.

Dit zal ons brengen tot gevoel van eigen onbeduidendheid en het sterke weten dat wij veel, veel goddelijke kracht nodig hebben. Dan zullen we bidden wat ook deze een­voudige mannen baden: dat wij met volle vrijmoedigheid het Woord mogen spreken en dat Zijn kracht weer open­baar worde.

Dit is het gebed om vervulling met de geest van vuur en kracht.

Niet om ons groot te maken, doch als de enige kracht die in deze bange strijd ons tot getrouwe dienstknechten kan maken.

Hoe zullen we zielen overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel anders dan door deze machtige werking van de Heilige Geest?

De discipelen smeken God: let op de dreiging der on­goddelijke machten en geef ons vrijmoedigheid en kracht.

Zij durven veel te vragen: of God Zijn hand wil uit­strekken tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus.

Zij kennen niet van die valse bescheidenheid die slechts aarzelend een zegen durft vragen.

Omdat zij weten dat zij niet voor eigen eer of voordeel doch voor Gods zaak strijden.

Zou het niet zijn, omdat we zo veelal in eigen wijngaard aan ’t werk zijn dat ons gebed zo krachteloos is?

’t Gaat niet om ons, niet om onze kerk of groep, we staan midden in de wereldomvattende strijd tussen God en de satan, tussen licht en duisternis, tussen evangelie en zondedienst.

’t Gaat om de verheerlijking van Gods Naam! Daarom zullen ook wij mogen vragen om kracht, om gaven, om alles wat dienstbaar is in deze strijd.

Genezingen, tekenen en wonderen zullen daar weer ge­schieden waar gelovigen zich bewust zijn van hun ernstige roeping.

De vijand zal steeds beschaamd moeten staan als het zo openbaar wordt, dat God in ons midden is.

Het gebed geboren uit verlangen om Zijn Naam te ver­heerlijken in deze van God afvallige wereld is Hem steeds aangenaam.

Zie, toen de discipelen dit gebed hadden gebeden werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen.

Het was niet een kalme, onbewogen Zondagsdienst: er was goddelijke beweging en kracht.

Er was opnieuw vervulling.

Niet als een doel op zichzelf doch uitvloeiend uit de over­stromende blijdschap en het ondervinden van Gods nabij­heid.

Er was beantwoording van hun gebed.

Zij vroegen om vrijmoedigheid, in (Hand. 04:31) lezen we: zij spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.

Zij vroegen om genezingen, tekenen en wonderen en in ’t volgend hoofdstuk in (Hand. 05:12) lezen we: en door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk.

Niet allen kregen dit: de apostelen, zij die door God ge­roepen werden, doch zo groeide de gemeente en werd Gods Naam verheerlijkt.

Geve God dat ook in onze dagen weer iets van deze Pinksterkracht in alle kerken en kringen openbaar worde, opdat Christus’ Naam ook thans in 1947 door de wereld worde genoemd, opdat zielen worden getrokken en de ge­meente toebereid voor de ontmoeting met haar Heer.

  1. v. d Brink.

 

Een God die het gebed hoort

Het is onmogelijk tot God te komen of Hem te be­hagen zonder te geloven dat Hij een God is die het gebed hoort en beantwoordt.

Hoe na-ijverig God op de reputatie welke Hij heeft dat Hij het gebed hoort en beantwoordt! In (Heb. 11:06) wordt ons gezegd: “Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode welgevallig te zijn. Want die tot God komt moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.”

Hier wordt ons gezegd dat iedereen alvorens tot God te komen twee dingen moet geloven. Ten eerste moet hij ge­loven dat er een God is en dan moet hij geloven dat God een beloner is voor hen die Hem ernstig zoeken, d.w.z. dat God de gebeden hoort en verhoort. Niemand kan tot God komen, niemand kan gered worden, niemand kan God wel­gevallig zijn, zonder dat hij gelooft, dat God de gebeden beantwoordt. Hier zien we wat geloof is. “Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn”. En dit geloof bestaat eenvoudig daarin, dat men gelooft, dat er een God is en dat Hij de gebeden hoort en verhoort. Geloof in elk bijzonder geval betekent vertrouwen hebben, dat er een God is die het gebed over dit bijzonder geval wil aanhoren. Er bestaat geen geloof, dat niet steunt op een vast vertrouwen in de gebed horende en verhorende natuur van God. Nie­mand kan God leren kennen, zonder dat hij deze gezegende eigenschap van Hem kent. Hij is een God, die de gebeden hoort!

Is het vreemd, dat de eigenschap van God, die ieder moet kennen alvorens tot Hem te komen, juist deze eigenschap is van het horen en verhoren van de gebeden? Indien iemand tot God komt behoeft hij niet noodzakelijkerwijze te denken aan God als de Schepper. Hij behoeft evenmin noodzakelijkerwijze te denken aan Gods verdere eigenschap­pen of hoedanigheden. Die zijn alle voldoende inbegrepen in deze éne eigenschap van het horen en verhoren van het gebed en indien iemand gelooft, dat God is “een beloner voor hen, die Hem ernstig zoeken”, dan weet hij genoeg omtrent God om tot Hem te komen, Hem te behagen en Zijn zegen te ontvangen. Met andere woorden is deze eigen­schap van horen en verhoren der gebeden de eigenschap die er het meeste toe bijdraagt God te leren kennen. Deze is de werkelijke kern van Gods natuur en openbaart dan ook Zijn macht, Zijn wijsheid, Zijn genade en Zijn heilig­heid. Daar is een God en Hij verhoort het gebed! Dit om­vat het hele geloof dat absoluut noodzakelijk is om God welgevallig te zijn en tot Hem te komen. Indien men slechts dat weet van onze oneindige, gezegende, genadevolle gebed horende en verhorende God, is al het andere daar­in gegeven en vanzelfsprekend. Zo wordt het duidelijk dat, indien wij Gods bereidwilligheid om gebeden te verhoren gaan begrenzen, we ons schuldig maken aan een vreselijke zonde van ongeloof. Zij, die zoveel nadruk leggen op de natuurwetten en te kennen geven dat God Zelf een dienaar der natuur is, gebonden aan de wetten die Hij Zelf vast­stelde, verkleinen het geloof en mishagen op die wijze God en kunnen Hem onmogelijk zó naderbij komen, als ze wel zouden moeten. Om te leren, zoals sommigen doen, dat God in vroegere tijden meer geneigd was tot antwoorden, meer bereid om als antwoord op het gebed wonderen en tekenen te doen ter verhoging van Zijn eer, betekent Gods waardig­heid verkleinen en niet geloven aan de ware natuur van Hem als gebed verhorende God.

Sommigen geloven, dat God vroeger meer bereid was om aan de Joden regen of andere materiële, lichamelijke dus aardse zegeningen, in antwoord op hun gebed te schenken, dan nu en ze spreken alsof God vroeger Zich Zelf grenzen zou hebben gesteld t.a.v. de zegeningen aan de Joden onder de wet en nu wederom zich grenzen stelt door alleen gees­telijke zegeningen te schenken aan de Christenen onder de genade. Maar dat zou betekenen, dat de Joden slechts een halve God en wij de andere helft zouden bezitten. Om God te gaan begrenzen in Zijn bereidheid om gebeden van hen, die Hem ernstig zoeken, te horen en te beantwoorden wil zeggen, niet geloven in de ware natuur van God. Te ge­loven, dat God in de tijden van de Apostelen meer bereid was wonderen te doen dan heden ten dage, beduidt eveneens grenzen stellen aan Gods wil. We doen beter die begrenzing bij de mens te zoeken en openlijk te bekennen: “dat we niet hebben omdat we niet bidden en dat we verkeerd bidden om het in onze hartstochten door te brengen” (Jak. 04:02-03). We doen beter eerlijk te bekennen, dat ons ongeloof ons onbekwaam maakt om de zegeningen te ontvangen, die de Apostelen en de N.T. Christenen zo vaak ontvingen. Maar nooit moeten we geloven of beweren, dat God Zijn plannen heeft veranderd of Zijn bereidheid gewijzigd om de gebeden te verhoren van hen, die Hem ernstig zoeken en vertrouwen in Hem stellen.

Er zijn in sommige kleine bijzondere dingen door God t.o.v. de mens wijzigingen ingetreden. Zo bestonden er bijv. eens dierenoffers als zinnebeeld en symbool van het geloof in de komende Heiland. Nu echter: “blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden” (Heb. 10:26). Eens was het de Joden verboden zekere soorten vlees te eten, daar die onrein voor hen waren. Nu heet het: “want alle schepsel Gods is goed en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde. Want het wordt geheiligd door het woord van God en door het gebed” (1 Tim. 04:04-05). Eens moesten de joodse jongens besneden worden, maar nu: “want in Christus Jezus vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn” (Gal. 05:06). Eens bestond de joodse Sabbat, de Zaterdag en andere godsdienstige voor­schriften, waaraan de Joden zich moesten houden als een voorafschaduwing van de komende Christus. Maar Chris­tus is reeds gekomen en deze geschreven wetten zijn afge­schaft en aan het kruis van Christus genageld, zodat tegen­woordig “geen Christen langer wordt geoordeeld in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat” (Kol. 02:16).

Ik zei, dat God sommige kleine en bijzondere dingen voor de mensen gewijzigd heeft. De Heilige Geest was eens bij, maar nu woont die in de Christus (Joh. 14:17). De verandering voltrok zich toen Jezus bij Zijn wederopstan­ding werd verheerlijkt (Joh. 07:37-39 en Joh. 20:22). Ik zei, dat er zulke veranderingen in de beschikkingen t.a.v. sommige dingen bestaan. Maar de grote fundamentele be­schikkingen, die een deel zijn van de werkelijke natuur van God zijn niet veranderd. God Zelf kan niet veranderen. Hij deed dat nooit en zal dat nooit doen. God redde altijd de mensen door het geloof in Christus en op geen andere wijze, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament (Hand. 10:43). God is altijd heilig geweest, altijd almachtig, altijd genadevol en zo is God ook altijd geweest de God die het gebed hoort en beantwoordt. Dit werd begrepen door de Psalmist toen hij uitriep onder de inspiratie van de Heili­ge Geest: “O, Gij Hoorder der gebeden tot U komt alle vlees” (Ps. 065:003).

Daarom is het dat “wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”, zoals geschreven staat in (Heb. 11:06).

De onveranderlijke, eeuwige God is een God die altijd verlangend is geweest te horen en bereid en machtig te ver­horen de gebeden van hen die Hem ernstig zoeken en die vertrouwen in Hem stellen.

Dr. John R. Rice

 

Morgen kan het ook nog…

Er wordt een geschiedenis verteld van een man, die op een nacht droomde, dat hij gedragen werd naar een ver­gadering van boze geesten. Zij bespraken wat de beste wijze was om mensen te verderven. Eén stond op en zei: ‘Ik zal naar de aarde gaan en ze vertellen, dat de Bijbel een fabel is en niet Gods Woord.” Een ander zei: “Over­tuig hen, dat Christus slechts een gewoon mens was.” Weer een ander zei: “Laat mij gaan, ik zal ze vertellen, dat er geen God, geen Zaligmaker, geen hemel en geen hel is.” “Neen, dat zal niet gaan” zeiden ze, “we zullen nooit de mensen dit kunnen laten geloven.”

Eindelijk rees een oude duivel op, wijs als een slang, doch niet onschuldig als een duif en zei: “Laat mij gaan. Ik zal naar de wereld reizen en de mensen vertellen, dat er een God is en een Zaligmaker, en een hemel en ook een hel. Doch ik zal ze vertellen, dat het geen haast heeft, morgen kan het ook nog, morgen zal gelijk zijn aan van­daag.” En hij was de duivel, die zij zonden.

Deze geschiedenis is fantasie, doch zijn boodschap is werkelijkheid. Die duivel is ook heden tussen ons, doch de wijzen worden niet door zijn leugens bedrogen. “Wat zult gij met Jezus doen, die Christus genoemd wordt?”

Geplaatst tegenover die vraag is de man, die denkt, dat morgen zijn kans even groot is als vandaag, de meest be­drogen mens der wereld.

  1. H. Marion Jr.

 

Wij Moeders

…. Wanneer u voor Mijn aangezicht komt te verschijnen       

Heer, als wij voor Uw aangezicht verschijnen, zo dragen wij tot U, op open handen, al het blijde levensgeluk, dat U ons gaf: al de schone schatten aan onze zorgen toever­trouwd, al de rijkdommen waarover U ons als rentmeesters hebt aangesteld. Met lof en dank brengen wij ze voor Uw heilig aangezicht, de liefde, de blijdschap, de zorg waar­mee we zijn omringd. We zeggen het: “Heer, ’t was het Uwe, U hebt het ons gegeven en wij brengen het weer tot U!” Maar staande voor U, de Heilige, zien wij met be­schaamdheid dat dit alles veel van zijn glans verloren heeft sedert U het ons toevertrouwd hebt.

Door onze onvoorzichtige wandel is veel schittering ver­duisterd en menige lieve lach verstard. Heer, geef alles, waarover U ons gezet hebt, weer nieuwe glans. Heel de breuken, die wij maakten, verbind de wonden, die wij sloe­gen. Geef ons de blijdschap weer als in het begin.

Wij brengen voor U, met gebogen hoofden, onze zorgen, onze smarten, onze ziekten, onze teleurstellingen, die ieder­een kent en weet. Wij bidden: “Neemt U ze over, opdat wij als onbezorgde kinderen voor Uw vaderoog mogen leven, dat wij U mogen roemen en prijzen voor wat U hebt ge­daan.”

We maken nu de zorgvuldig gelegde windsels los, die oude, haast vergeten wonden verbergen. Wonden, lang ge­leden geslagen door een vriend of een vijand, wonden, ver­oorzaakt door de doorn, die Uzelf in ons lichaam gedreven hebt, maar altijd wonden, die we nimmer door U hebben laten helen en die in stille uren ons hart benauwen met een wrange pijn. Heer, reinigt U ons hart van dit oude zeer, giet olie in onze wonden opdat er genezing zij.

Knielend, met het aangezicht ter aarde, openen wij de zwarte schrijn van onze duistere zonden. Het is het kwaad, dat ons eigen is, en dat, al onze goede voornemens ten spijt, ons weer slag voor slag heeft overwonnen. Want wij zagen niet op U en zonken daarom in de golven. Er was zoveel dat wij meenden wel te mogen doen en zeggen, maar dat niet uit U was. De overleggingen uit de wereld maakten wij tot de onze, wij werden vermoeid en ons zenuwachtig jagen in het gezin bracht onrust en prikkelbaarheid. Toch wisten wij wel Uw woord: “Komt tot Mij, allen die ver­moeid en belast zijt en Ik zal U rust geven.” U alleen geeft rust om met vaste tred de weg te gaan, die U ons voor­gesteld hebt. Wij mogen niet zien op wat de wereld van ons eist, maar alleen luisteren naar wat U van ons vraagt: vruchten des Geestes voort te brengen in verdraagzaamheid, goedertierenheid en zachtmoedigheid.

Wanneer de lichamelijke toestand ons handicapt en hin­dert bij ons werk, wanneer de kousen die we gisteravond zo zorgvuldig stopten en de broek, die we zo moeizaam ver­stelden alweer stuk zijn, als het met de boodschappen die we bestelden alweer niet helemaal in orde was, en we wat minder hadden dan een ander; toen waren de prikkelende woorden en de verdachtmakingen, die opzet zochten waar dit niet was, niet uit U, Heer, wij belijden het met schaamte, en niet naar de liefde, o kostelijkste der gaven die U Uw mensenkinderen schenkt. Want de liefde, die uit U is, denkt geen kwaad, is niet verbitterd noch afgunstig.

Wilt U ons reinigen en de boosheid onzer handelingen van voor Uw ogen wegdoen. Leer ons af te laten van het kwade en het goede te zoeken. En richt dan, Heer, over ons met het oordeel van Uw barmhartigheid. Maak die schar­laken zonden van ons wit als de zuivere wol, waarin wij zo graag onze baby’s hullen, het felle karmozijnrode kwaad wit als de reine sneeuw, die zacht en donzig neer­dwarrelt uit Uw hemel. Leg dan opnieuw Uw gaven op onze handen, vertrouw dan opnieuw ons Uw schatten toe. Zo zullen wij, de schapen Uwer weide, in eeuwigheid Uw lof en eer verbreiden, en zingen van geslachte tot geslachten. Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinbare krachten.

  1. v. d. D.

 

Oecumenische flitsen

Uit “Weltwoche” knippen we het volgende citaat over het Duitse gezinsleven:

De vrouwen verwijten de mannen egoïsme en pedanterie, de mannen typeren de vrouwen als mate­rialistisch, onbetrouwbaar en erg gevoelig voor uni­formen en sigaretten. De hartstochtelijke zucht naar roken veroorzaakt de meeste echtscheidingen.

Volgens de Amerikaanse Sunday School Times is vastgesteld, dat 60% der kinderen van sigaretten- rokende moeders sterft beneden de twee jaar. Nicotinevergiftiging is de oorzaak van hun dood.

De vele rokende meisjes en vrouwen, ook in ons land, mogen wel eens ernstig bedenken welke ver­antwoordelijkheid zij hebben.

 

Volgens “Time” heeft het Amerikaanse volk nog nimmer tevoren zoveel geofferd voor godsdienstige en kerkelijke doeleinden. De North Western Natio­naal Life Insurance Co. heeft het totaal bedrag na­gegaan van de opbrengst aan contributies en legaten met religieuze bestemming over het jaar 1945 en maakte bekend, dat dit voor het eerst in de geschie­denis een biljoen dollars had overschreden. De totale som bedroeg $ 1.035.000.000

Mammon ligt evenwel nog mijlen voor: gedurende datzelfde jaar 1945 verteerde de V.S.

$ 7.800.000000 aan alcoholische dranken en verrookte voor $ 3.000.000.000 aan tabak         

Zou de verhouding bij ons anders zijn?

 

Velen weten niet hoe ontkerstend ons volk is. De Christen-Onderwijzer noemt de volgende cijfers.

Dertig leerlingen van de hoogste klasse van een open­bare school te Amsterdam werden getoetst op hun Bijbelkennis; achtentwintig van hun hadden nimmer iets gehoord van geboorte, lijden en sterven van Jezus Christus! Bij het M.U.L.O.-examen werd een 16-jarige knaap ondervraagd: van Hercules had hij gehoord, van Simson niet. Op de vraag: “Wie werd er in Bethlehem geboren?” bleef hij het antwoord schuldig.

In de Haag werden 400 leerlingen van het Ly­ceum aan een onderzoek onderworpen. Slechts 47 hadden iets gehoord van het Boek der Boeken; ruim 88% wist van de Bijbel niets. Van 28 meisjes tussen 18 en 21 jaar, wisten een tiental niets van het Oude en Nieuwe Testament; de goden van Egypte, Perzië, Griekenland en Rome kenden ze echter wel. Dat laatste hoorde immers bij de algemene ontwikkeling.

 

Gemeente-opbouw op Bali (2)

Ik wil nu nog met enkele voorbeelden illustreren, hoe langzamerhand de vormen van kerkelijk leven op Bali groeien en inhoud krijgen.

Daar zijn de Kerken. Ze worden door de gemeenten zelf gebouwd met zo weinig mogelijk steun van buiten, op eigen initiatief alleen met voorzichtige adviezen van de Hollandse en Javaanse zendelingen. In de grote gemeente Abianbasé is voor het eerst een kerk in Balische stijl gebouwd. Zelf moesten ze daarvoor de bomen in het bos gaan kappen en naar de grote weg slepen. Zelf het hout zagen, het gebouw optrekken, de versiering van houtsnijwerk aanbrengen, het verguldsel opleggen. Er waren ook plannen voor het aan­brengen langs de buitenmuur van beeldhouwwerk; daarvoor kozen ze: het voeden van Elia door de raven. Het is alles eigen werk en eigen plan, daarom gaat het heel langzaam en wordt het wel eens anders dan wij graag hadden gezien, maar dat doet er niet toe: het is hun eigen kerk en de hele gemeente leeft er in en helpt mee naar vermogen.

Daar zijn de collectes. Het is voor deze vrij arme gemeen­ten niet makkelijk om geld op te brengen en daarom wordt sterk de nadruk gelegd op het offeren in natura. Nu niet meer om de goden in een gunstige stemming te brengen of onheil te voorkomen, maar als een uiting van dankbaar­heid voor wat God hen goeds bewees en uit een groeiend besef van elkaar te moeten helpen. Vroeger onderhielden ze ook gezamenlijk hun tempels en brachten hun offers, maar het motief is anders geworden. Zo is het in sommige ge­meenten de gewoonte, dat ’s Zondagsmorgens in de dienst opgelezen wordt, wie in de afgelopen week een gave ge­bracht heeft als teken van dankbaarheid. Die gave bestaat soms uit een klein bedrag, een dubbeltje of een kwartje, soms uit wat rijst of vruchten. En het deed ons wel eens lichtelijk komisch aan, te horen, dat een weggelopen varken of een paar verdwenen kippen weer teruggevonden waren! Ook als een man een reis heeft gemaakt en gezond thuis­kwam, of een kind van ziekte genezen is, brengt men zo’n dankoffer. Niet van tevoren; het is dus wel heel duidelijk, dat Gods gunst niet “gekocht” wordt, maar dat alleen de dank aan God wordt omgezet in een gave aan de gemeente. Nog niet algemeen doorgevoerd, maar wel geprobeerd wer­den vormen als deze: de vrouw des huizes bestemt een be­paalde kip voor de kerk, de opbrengst van alle eieren daar­van zal aan de kerk gegeven worden. Of, zoals in Bongan gebeurde, men wijst een klapperboom op z’n erf aan, waar­van men de vruchten verkoopt voor de kerk. Op deze manier kan een weinig kapitaalkrachtige gemeenschap als deze is, toch veel doen om in eigen onderhoud te voorzien.

Daar is bijv. de bediening van het Avondmaal.

Is de voor een Balische Kerk geschikte vorm het gebrui­ken van brood van tarwe en wijn van druiven, beide onbe­kend op Bali, waarbij men staat of zit om een tafel? Of zal het niet veel meer tot hen spreken wanneer de herden­king van de laatste maaltijd, die Jezus met Zijn jongeren hield, een echt-Balische maaltijd wordt, waarbij men is ge­zeten in een kring op de grond en de berem, rijstwijn, ge­geven wordt in een Balische kruik en het brood gemaakt is van apem, rijstemeel?

Hoe moet de kastevraag opgelost worden? Ik noem die kwestie, die natuurlijk veel meer omvat, nu alleen maar in verband met het Avondmaal. Een lid van een hogere kaste mag namelijk niet drinken uit de beker, waar één van de lagere kaste al uit gedronken heeft. Het gebeurde bij een Avond­maal in de Noord, dat een Goesti wel het brood nam, maar toen hem de beker gereikt werd, die eerbiedig aannam, in de hoogte hief en zonder er uit te drinken, doorgaf aan zijn buren. Hij zou anders immers zijn kaste verliezen! Mochten er, om deze moeilijkheden te omzeilen- om het ook voor deze kastemensen niet moeilijker te maken dan voor de ande­ren – kleine bekertjes ingevoerd worden, of moet men trachten hen duidelijk te maken, dat bij het Avondmaal als men samen staat voor God en in de gemeenschap met Christus, alle kasteonderscheid wegvalt en men alleen nog maar de broeder is van de ander?

Hoe moeten de Christenen zingen? De liederen uit de schat van de kerk der eeuwen, maar die totaal andersoortig zijn dan hun eigen muziek? Of moeten we er op aandringen, dat ze op hun eigen wijze gaan zingen? Zelf waren ze in het begin geneigd de vreemde melodieën te verkiezen. Dit kwam, omdat ze dit kenden van de van de Maleise diensten, waar de Ambonnezen hun uit het Hollands vertaalde lie­deren gebruiken, omdat de Amerikanen begonnen zijn met een vrij groot aantal Sankey- en andere opwekkingsliede­ren in het Balisch te vertalen en de Javaanse goeroes hun Javaanse bundel gebruikten. Ook, omdat ze meenden, dat het eigene nu eenmaal in verband stond met de oude gods­dienst en te veel gedachten aan dat oude zou opwekken. Toch hebben we deze gedachte niet losgelaten en terwijl we trachtten klassieke, werkelijk goede liederen te vertalen en hen te leren, hebben we hen aangemoedigd, dat ze zelf liederen zouden maken en ze zijn er mee begonnen op de oude lagoe’s, Bijbelse verhalen, o a. het kerstverhaal te gaan zingen, al vinden ze nog altijd dat dit wel geschikt is voor thuis, of voor evangelisatiebijeenkomsten, maar niet voor de kerk.

Ik zou zo nog verder kunnen gaan: over de pogingen om het kerkelijk jaar voor hen te doen leven: om de feesten voor dit zo gaarne feestvierende volk tot echte feesten, hoogtepunten in hun leven te maken. Over de lijdensweek, njepi Kristen, het stil zijn om elke dag samen het lijden van Christus te overdenken, in tegenstelling tot het Hindoe njepi, het stil zijn, om de demonen in de waan te brengen, dat het eiland niet meer bewoond wordt.

Natuurlijk stonden we met al deze dingen vóór de oorlog nog aan het begin. We waren er nog maar zo weinig jaren en onze kennis van de Balische aard, cultuur en taal was uiteraard nog gebrekkig. Maar het was een’ prachtig en fascinerend werk, om samen met de leiders van de gemeen­ten te zoeken naar datgene, wat de Baliër aanspreekt en pakt, naar Balische vormen en uitdrukkingswijze, die de rijkdom van het Evangelie tot zijn recht doen’ komen; die duidelijk maken aan deze mensen wat het Christen-zijn betekent in het dagelijks leven; maar ook hoe zij het best naar eigen aard en aanleg God kunnen aanbidden en prijzen.

Een werkelijk inplanten van het Christendom in zijn vol­heid en absoluutheid en in zijn totaal-anders-zijn in het zo rijke en gecompliceerde Balische leven, is een taak waar wij, Westerlingen, alleen bij kunnen stimuleren en advi­seren, een taak waar veel liefde, veel geduld en begrijpen, veel voorzichtigheid ook voor nodig is, maar een taak waar­aan je je met de hele inzet van je persoon kunt geven.

Nu heb ik maar van allerlei verteld, alsof alles nog rustig doorgegaan is, alsof er geen oorlog en Japanse bezetting en Javaanse extremisten over dit land gekomen zijn en onrust en onveiligheid, plundering en brandschatting gebracht heb­ben. Ik- weet het toch wel en óók, dat misschien veel weer verloren gegaan is van wat we met zoveel liefde en vreugde met een zo dien besef ook van onze kleine kracht en on­toereikend inzicht mee hielpen opbouwen.

En toch heb ik er U van willen vertellen, want ik ben er van overtuigd, dat dit stukje kerk op Bali ook door de oorlogsjaren heen, is blijven bestaan, dat God daar zijn werk is blijven doen, ook toen Hij ons daar niet meer voor gebruikte. Enkele berichten bereikten ons in de loop van deze maanden, die spreken van veel moeilijkheden, grote armoede, het verbreken van contact tussen Noord en Zuid, maar ook hiervan, dat de gemeenten intact gebleven zijn en dat de voorgangers verder gearbeid hebben.

En ik bid God, dat Hij ons de genade wil geven, nog weer een tijd te mogen werken op dit wonderschone eiland, dat zo de liefde van ons hart heeft gewonnen en onze krachten te mogen wijden aan het helpen bouwen van Zijn Koninkrijk onder het Balische volk.

Lezers, lezeressen, bidt voor de jonge Kerk op Bali. Het gebed der gelovigen vermag veel!

Albert Zaaier

 

 

Schrijf deze brief over en zend hem aan iemand, die ziek is

Beste           

Je bent nu ziek. Hoe vreemd het misschien ook klinkt, deze tijd kan toch de meest vruchtbare tijd van je leven zijn. Vergeet niet, dat het ’t gemakkelijkst is om omhoog te kijken als je ligt. Het kan zijn, dat God. Die Liefde is, je zo geplaatst heeft om je te dwingen omhoog te zien naar Hem.

Als je Hem nog niet kent als je persoonlijke Zaligmaker, wel er is geen betere tijd om Christus’ lijden voor je zonden naar waarde te schatten als wan­neer je zelf pijn gevoelt, geen geschikter tijd om te leren verstaan dat Zijn lijden voor je vrijwillig was en enkel door Zijn heilige liefde Hem was op­gelegd. Dit lijden was oneindig veel smartelijker dan enige pijn, die jij in staat bent te dragen.

Als je je zelf reeds hebt leren kennen als een zondaar en weet dat Christus gekruist is voor jouw redding, dan ben je inderdaad in een toestand om een der kostelijkste lessen van het christelijk leven te leren: geheiligd te worden door lijden. Als je nu omhoog ziet naar God; prijs Hem, zij het ook met een bevende stem. Wees er nu zeker van, dat Hij aan je denkt in deze tijd van ellende.

Zeker geen kind van God zal zonder gebed door het uur van lichamelijk lijden gaan, – en toch is het mogelijk, dat je de zegen van dit uur zou missen als je hart niet geopend is voor de werking van Zijn Heilige Geest. Bid daarom niet in de eerste plaats om verlichting, doch om te mogen zien, wat Gods bedoeling is. Vraag geen verklaring van Hem, doch vertrouw op Zijn liefde.

Sommigen willen het “waarom” weten, enkel om het vragende hart tot rust te brengen, doch anderen opdat zij nederig “amen” zouden mogen zeggen op Zijn gezegende wil, door meer ten volle in te gaan in deze ervaring van lijden.

Schrijf God geen kleinmenselijke besturing toe, doch vertrouw, dat Hij voor wat je noodzakelijk moest verrichten een plaatsvervanger weet te vinden.

Vermoei je niet door te tobben over niets beduidende dingen, die nu buiten je bereik zijn. Het is veel meer nodig de reden te leren kennen, waarom God je in deze toestand bracht en met je hele hart geneigd te zijn om te doen wat Zijn wil is voor jou.

Indien je nog verloren bent en Christus niet kent, weet dat het geloof in het offer dat Hij bracht voor jouw zonden, de enige ware bron is van hoop.

Hij, die je deze boodschap zond, zal je gaarne verder in dit opzicht helpen.

Met vriendelijke groeten.

 

Europa, heidenland

Brieven uit Beatenberg

Het is de hoogste tijd, dat onze ogen open gaan voor de werkelijkheid. Paulus zou zeggen: “dat wij uit de slaap opwaken.”

Wij schrikken in ons lieve vaderland even als de stembus- uitslag bekend wordt en wij ontstellende feiten onder de ogen krijgen in cijfers uitgedrukt. We krabben ons even achter de oren en mompelen: “wat gaan we achteruit wat het godsdienstig leven betreft!” Maar na een paar uren zijn we het ook weer vergeten, omdat we er een “ver­klaring” voor gevonden hebben. De oorlog krijgt de schuld van alles, zoals hier in Beatenberg de “phoen” (bepaalde wind) “de schuld heeft van alle hoofdpijnen, slaperigheden, luiheid, zure stemmingen enz. En de Bijbel krijgt ook de schuld, want die heeft ons de achteruitgang voorspeld. En ons denken is weer bevredigd, zodat we de zaak kunnen vergeten. Dat er ook een andere reactie op even genoemde schrik zou kunnen zijn en behoorde te zijn, komt helaas niet in onze gedachten op, want we zijn er aan gewend ge­raakt om van “sensaties” te leven in plaats van “daden”. Radio, courant en film werken al vele jaren samen om ons tot sensatie-wezens te maken, die niet meer leven kunnen zonder een paar maal in een uur te schrikken, ons te ver­bazen of elkaar een sensatie te bezorgen. Is de sensatie-voorraad op, dan gaan we naar bed; morgen verder. In dit kader heb ik het opschrift boven dit schrijven gekozen. Ik vrees, dat ik anders uw aandacht helemaal niet eens trekken kan, laat staan, dat ik bij U iets zou kunnen op­wekken. En dit laatste hoop en bid ik toch wel?

Het is nu niet de stembusuitslag van Nederland of van Amsterdam, maar die van Europa, die ik U voor zou willen leggen. Weet U hoeveel christenen, d.w.z. gelovigen er in het huidige Europa overgebleven zijn? Het is nog geen 2 (zegge twee!) procent van de bevolking. Weet U, dat we onmiddellijk grenzen aan een gebied van mohammedanen, dat driehonderd miljoen (300.000.000) minstens telt. Weet U, dat verschillende landen van Europa vandaag de naam “heidenland” verdienen en dat ook inderdaad mohamme­daanse zendelingen in Europa verschenen zijn? Dit is een kleine sensatie voor u? U weet er weer iets pikants bij? Ach neen, ik geloof dat ik U beledig door dit te zeggen. U bent toch een kind van God, die diepe smart in Uw hart draagt, omdat, niettegenstaande het eeuwenlange gebed “Uw koninkrijk kome” dat koninkrijk de ondergang nabij schijnt? Ja, dat neem ik aan. Maar diepe smart was er ook op de Paasmorgen en die diepe smart was wel een teken van liefde, maar niet de juiste reactie op de heilsdaad van Christus. Zij was een symptoom van christelijke verblind­heid. Er viel heel wat anders te doen dan tranen te ver­gieten en balsem aan te dragen. Dat was goedig christelijk liefdesgedoe dat buiten Gods raad om ging. Het is vandaag ook niet Gods bedoeling, dat we jammeren en zuchten, maar wel dat we onze lendenen omgorden en onze kaarsen aan­steken. De Heiland wil ons straks als Hij terugkomt van het verre land om een koninkrijk te ontvangen, overvallen terwijl we in het zweet van ons aangezicht aan het sjouwen zijn voor Hem. Ik bedoel maar, om kort te gaan, dat we wat dichter bij huis zendelingen moeten uitzenden nu de verre streken voor ons gesloten geraakt zijn door de oorlog. We moeten nu: Europa-zending gaan drijven. En vooral kinder-evangelisatie! Maar daarover later een woord. Ik vraag eerst Uw aandacht voor het dichtst bijgelegen heidenland, dat U in een goeie halve dag bereiken kunt per trein en in twee, drie uur door de lucht. Het is Frankrijk. Of voelen we alleen voor gekleurde heide­nen en niet voor blanken? Moet er beslist een oceaan tussen liggen, eer wij ons geroepen voelen er met het Evangelie heen te gaan? Waarom verdringen de predikanten en evan­gelisten elkaar in ons vaderland, terwijl een paar uur ten Zuiden van onze grenzen een land ligt van 40 miljoen inwoners, waar niet meer dan 100.000 protestanten onder het Evangelie komen en dat katholiek heet, maar in werkelijk­heid slechts voor weinig uit overtuigde katholieken bestaat?

De geestelijke toestand waarin Frankrijk zich bevindt is in werkelijkheid deze: 1/3 van het land is communist, 1/3 socialist. 1/3 deel heet katholiek te zijn, men zou zeggen, ware het maar zo, maar volgens de katholieke statistieken wonen niet meer dan 3.000.000 Fransen de katholieke hoofdplechtigheden bij. Het land telt vele bisdommen, maar ver­scheidene van die Bisdommen bezitten niet meer dan één priester.

Wat het protestantisme in Frankrijk betreft, enerzijds is het wel verblijdend, dat niettegenstaande alle vervolgingen, er nog van Protestantisme in Frankrijk gesproken kan worden, maar het is dan toch een zeer zwak Protestantisme. Nominaal telt Frankrijk 800.000 Protestanten, maar slechts 1/8 deel van deze Protestanten is Godsdienstig te noemen. Er zijn 800 geestelijken, die tot verschillende groepen be­horen. De voornaamste groep is de Eglise Réformée, met 500 gemeenten. De belijdenis van deze kerk is niet bindend voor de geestelijkheid en ook niet uitgesproken orthodox. Verder zijn er Lutherse gemeenten, enkele vrije gemeenten en Evan­gelisch Gereformeerde Kerken. Helaas kan over de eenheid en samenwerking van deze verschillende groepen niet wor­den geroemd. Het Leger des Heils is in Frankrijk niet zon­der betekenis, maar doet daar meer sociale arbeid. Dit alles lijkt niet zo verontrustend, maar wij willen de toestand in één zin samenvatten: Ongeveer 34 à 35 miljoen Fransen hebben nooit van Christus gehoord. Kunnen wij dit lezen zonder ons diep te schamen, dat we zo dicht bij een heidenland wonen en er niets aan doen. Wat moeten wij dan doen? Wij moeten gebedskringen vormen, die voor dit land en andere heidenlanden in Europa met ernst gaan bidden en tegelijkertijd mannen en vrouwen uitzenden uit ons oververzadigde Nederland naar dit uitgehongerde gebied in ons werelddeel. Wij kunnen het niet verantwoorden, dat in het grootste deel van Frankrijk niemand het evangelie van Christus predikt, en in die kleine gebieden, waar het wel geschiedt, de predikers te ver van elkander afwonen om van enige samenwerking te kunnen spreken.

De katholieken gaan zeer achteruit. Waar bijv. 40 jaren geleden 14 priesters werkten, zijn er nu slechts 3. Maar ook de protestantse gebieden lijden onder dezelfde nood. Men kan niet zeggen, dat er geen honger is in Frankrijk naar het evangelie, maar er is een schreeuwend gebrek aan evangelieverkondigers, d.w.z. predikanten, evangelisten of col­porteurs (of jeugdleiders). De enige voorwaarde om in Frankrijk te kunnen werken is dat men de taal goed spreekt.

Wanneer U weet, dat alleen in Zuid-Frankrijk zich 30.000 wezen bevinden, dan behoef ik U niet te vertellen hoe drin­gend noodzakelijk het is, deze kinderen het evangelie te ver­kondigen en ze te bewaren voor de invloeden: van het com­munisme.

Het geestelijk leven in ons eigen land zal eindelijk gaan opleven wanneer we de zending in Europa op ons hart gaan dragen en er voor doen wat binnen ons bereik ligt. Dit is in de allereerste plaats met volle toewijding en ernst bidden. Onze priestertaak vervullen. God vergeve ons, dat we geestelijk zo achteruit zijn gegaan, dat we de belangstelling voor het Koninkrijk van Jezus Christus uit het oog ver­loren hebben en zelfingenomen alleen oog hebben voor ker­kelijke geschillen.

Ook al zijn we overtuigd, dat de beschaving naar de ondergang nijgt, de wereld de tijd van afval beleeft en Chris­tus’ komst aanstaande is, dan is dit geen reden tot werke­loosheid, en lijdelijk afwachten, integendeel: Waakt en bidt, want gij weet niet in welke ure Uw Heer komen zal.

Dit is nu eens niet als stichtelijk woord bedoeld, maar als prikkel tot aanvatten. Laat ons niet ontroerd zijn, maar iets doen.

(Matt. 28:19) “Gaat dan henen, onderwijs alle volken, dezelve dopende in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest”.

En welke belofte ontvangen wij dan?

En ziet, Ik ben met Ulieden al de dagen. Is daarom Nederland zo zonder leven? Is daarom Christus niet meer bij ons? En God wrocht mede? Zou dit misschien de weg Gods zijn om ons tot nieuw leven te voeren? God make U een Priester.

  1. W. F. Waardenburg en echtgen.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (12)

Menig keer heeft Blumhardt op het punt gestaan zich aan de strijd te onttrekken. Wat hij zag en hoorde was meer dan hij kon dragen. Bitter moeilijk was, dat hij vol­slagen eenzaam deze weg moest gaan. De houding van zijn vrienden was: bemoei je er maar niet mee, hier is nu een­maal niets aan te doen. Ze gaven Gottliebin op. Maar Blumhardt was herder en vocht; niet in de eerste plaats voor de arme, geplaagde Gottliebin, maar voor Jezus en de overwinning van Zijn rijk. Ook Barth liet hem in de steek, hij liet zich door buitenstaanders inlichten en heeft een ge­sprek met Blumhardt steeds vermeden. “Nu weet ik pas goed, wat we aan Hem hebben”, schrijft hij aan Barth. Hij gaat Ieren wat geloven is, spreekt van een zich in arbeiden in het geloof. Hoe lichtvaardig zijn we met dit grote woord omgegaan!

Gottliebins ziekte duurt voort de maanden door. Wel kende ze korte perioden van rust, maar dan greep de boze haar weer aan met ruw geweld of verfijnde angsten. Bij het lezen van Blumhardts uitvoerige beschrijving van Gott­liebins geschiedenis verbaast men er zich over tot welk een lijden een mens in staat is. Hij en zijn getuigen, want alleen ging hij nooit naar haar toe, vormden een gesloten ring van gebed om haar heen. “Ik ben er vast van overtuigd”, zegt hij later, “dat als ik me eenmaal had overgegeven aan het ongeloof, als zou het niet mogelijk zijn door het gebed alleen ook het onmogelijk schijnende te volbrengen, Gottliebin ver­loren zou zijn geweest”.

Eens riep ze luid, vele keren achtereen, de woorden: “O mens, denk aan de eeuwigheid, laat de tijd van genade niet voorbijgaan, want het gericht is niet ver meer af”. Wie van­daag door Möttlingen wandelt, ziet de woorden geschreven op een houten paneel, dat aangebracht is op het huis waar ze gewoond heeft.

Eindelijk, in de nacht van 27 op 28 December 1843, kwam de overwinning. Van tevoren wees daar niets op, integen­deel, het werd veel erger. Haar zuster Katharina en een van haar broers werden nu ook slachtoffer van de aanvallen van de boze. Blumhardt vertelt van Gods hulp in die dagen, waarin hij tot alle werk in staat was en zich niet vermoeid voelde ondanks een tijd van 40 uren waken, vech­ten en vasten – én 15 keer preken in die week. In die nacht, vlak na Kerstmis, is onder langdurig en onmenselijk luid schreeuwen de boze geest uitgevaren, terwijl Katharina on­der hevig schokken van haar lichaam uitriep: “Jezus is over­winnaar”. ’s Morgens om 8 uur werd ze rustig. Haar broer en Gottliebin waren van dit ogenblik af ook bevrijd.

Twee jaren heeft dit ontzettende lijden geduurd, een don­kere poort voor het gezin Dietus en voor Blumhardt. Hij heeft hier gekeken in diepten, die sinds Jezus’ leven op aarde misschien nooit aan iemand getoond zijn. Gottliebin kwam, als een nieuw mens in het leven terug; ze was krachtig en verjeugdigd, van haar mankheid genezen. Blumhardt nam haar als zijn dochter volkomen in zijn gezin op. Daar heeft ze hem en zijn vrouw grote diensten bewezen.

Er zijn mensen, die geroepen worden tot groot lijden voor anderen; Blumhardt is er een van. God heeft hem uitver­koren tot die dienst. Zo heeft hij het zelf herhaaldelijk ge­voeld en uitgesproken. Deze twee jaren bepalen zijn verdere prediking, zijn boodschap aan de wereld, aan ons. In zijn strijd is ons geopenbaard de gruwelijke realiteit van de duivel. “Dat het op straffe van hoogste smaad verboden is ook maar over het bestaan van Satan te spreken, is niet zijn geringste list” (Zündel). Een oud en wijs man zei eens tot een van mijn vrienden, een jong bekeerde dominee: “Nu ken je de Heiland, maar moet je ook de duivel nog leren kennen”.

Deze waarheid negeren zeer vele Christenen. Doch het feit van de grote invloed van de machten der duisternis is er; bezetenheid zoals we die beschreven vinden in de Bijbel is er, al vindt de wetenschap er andere namen en ver­klaringen voor. Maar in al die verlorenheid klinkt de roep, dat Jezus overwinnaar is. Dit heilsfeit is er óók!

Blumhardt is het, die dit woord als strijdkreet aanvaard en gepredikt heeft. De rijke vrucht van zijn diepdonkere jaren van de strijd was, dat het hem behalve overwinnings­leus werkelijkheid werd in alle dingen.

Nu kon God verder werken, de poort stond open in Mött­lingen.

 

Het Réveil.

“Dat is niet Möttlingen” had Blumhardt gezegd naar aanleiding van de genezing van Gottliebin, met dezelfde terughoudendheid, waarmede Jezus genezen zieken van zich liet gaan. Laat ook de Bijbel ons niet telkens zonder ant­woord staan op de weg van onze nieuwsgierigheid, die van boete doen, niets weet?

Wat, Möttlingen” dan wel is, is wat volgt op die Decem­ber 1843. Een zwaar dekkleed waaronder veel kwaad ver­borgen lag, werd met één ruk weggetrokken; een letterlijk en figuurlijk slapende gemeente werd wakker geschud. Niet door Blumhardt; tot zijn groeiende verbazing, vreugde en dankbaarheid, zag hij zich plotseling geplaatst voor een akker, wit om te oogsten. Het zaaien hadden Machtolf en Barth gedaan, trouwe werkers in Gods dienst. Van hen is gevraagd het geloof in hun arbeid, dat eens rijpen zou en vrucht dragen, wat zij uitgestrooid hadden.

Dat valt zwaar, we worden licht ongeduldig en zijn dan geneigd onrijp graan te gaan oogsten. “Predik de genade, maar predik die niet te vroeg”, zei me eens een Zwitserse boer, en een ander: “We komen nooit te laat, en bijna altijd te vroeg”. Blumhardts voorgangers hebben moeten geloven en geduldig zijn, en zich moeten richten naar Gods tempo, opdat hij de rijke oogst zou kunnen binnenhalen, met armen vol.

Op Goede Vrijdag van het vorige jaar waren de eerste druppels gevallen van de bui, die nu losbrak. Voor hij de kerkdienst begon, overviel hem opnieuw het grote verdriet, van voor een slapende gemeente te moeten preken op deze dag, dat Jezus voor allen leed en stierf. Hij smeekte om Gods hulp en preekte onvoorbereid over de tekst: “Vrouw, zie Uw zoon; zoon, zie Uw moeder”; en zo innerlijk be­wogen sprak hij over de liefde van Jezus tot alle mensen.

Dat die liefde leven wekte in de dode harten. Niemand diep en heeft meer geslapen sinds die morgen. Hier was meer gebeurd dan dat ds. Blumhardt boeiend had gepreekt.

De deur ging verder open en op de avond van Nieuwjaar 1844, dus kort nadat de roep “Jezus is Overwinnaar” luid door de nacht geklonken had. Er meldde zich aan de pasto­rie een man, die daar zelden gezien was. Populair bij de opgeschoten jongens in de gemeente om zijn grote mond en zijn grappen. Maar Blumhardt kwam er niet toe om met hem te spreken, omdat de kans groot was, dat hij belogen werd. Nu stond hij daar, schuchter en geslagen, en vroeg om de dominee. Verbaasd hem hier in deze toestand te zien, vroeg Blumhardt wat hij wilde. Bevend en bleek, totaal anders dan hij gewoonlijk was. vroeg hij nu: “Dominee, is het dan ook mogelijk, dat ik vergeving krijg en zalig kan worden?” Hij vertelt, dat hij al een week in grote nood zit en geholpen wil worden.

Dit had Blumhardt allerminst verwacht. Hij blijft, gezien de ervaringen met dezen man, gereserveerd en, op zijn hoede, maar bidt toch met hem en legt hem de hand op. Opgelucht gaat hij heen; de volgende dag staat hij weer voor de deur en bij een derde bezoek komt het er uit: “Dominee, nu wil ik schuld bekennen”. Zijn hele levens-ballast heeft hij toen in die studeerkamer neergelegd en achtergelaten, niet meer tegen te houden door schaamte of trots.

Vanuit het evangelie wilde Blumhardt toen troosten, maar dit bracht hem geen verlichting. Hij wilde van Blumhardt zelf de verkondiging van de vergeving van zijn zonden horen. Vol beschroomde vreugde, maar met het oog op Jezus’ eigen woorden, legde hij hem de hand op en sprak hem in naam van de Heiland vrij van schuld.

Toen was hij vrij, zijn gezicht was geheel veranderd, hij straalde van vreugde en dankbaarheid.

 “Ik heb een geopende deur gegeven, en niemand kan die sluiten”, spreekt God op dat ogenblik. Ook Blumhardt voelt nieuw leven in zich open gaan, kan – en wil – dat niet verklaren, maar werkt er mee voort in de dagen die volgen, omzichtig en eenvoudig van hart.

 “Zo, nu ga ik dat mijn kameraden ook vertellen; ze heb­ben naar mijn grappen geluisterd, nu moeten ze ook luiste­ren als ik hun vertel wat hen zalig maakt”. Hiermede aan­vaardde de nieuwe mens zijn evangelische opdracht en de volgende avond stond hij arm in arm met een van zijn vrien­den op de stoep, even geknauwd als hij kort tevoren. Na dezen een derde, en zo voort. Hetzelfde gesprek, dezelfde bevrijding.

Een week of drie later volgde de grote doorbraak, na een preek over (Ps. 077:011) “Maar de rechterhand des Heren kan alles veranderen”. Van 7 uur ’s morgens tot 11 uur ’s avonds moest Blumhardt mensen op zijn kamer ontvangen; zij, van wie hij het ’t minst verwacht had, zitten urenlang beneden hun beurt af te wachten, om hun schuld te mogen belijden en de vergeving aan te nemen. De eerste dag zijn het er 16, dat getal groeit snel.

(Wordt vervolgd)

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.05.03

We zijn dankbaar, dat we onze lezers een reeks artikelen kunnen aanbieden over het “Gebed”, geschreven door Dr. John R. Rice. Eén der grootste evangelis­ten van onze tijd.

Hieronder volgt het eerste, getiteld:

Een God die het gebed hoort

 “O, Gij hoorder van het gebed, tot U komt alle vlees.” (Ps. 065:003).

 “Maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.” (Heb. 11:06).

Het ligt in Gods natuur het gebed te horen en te beant­woorden.

Onze God is een God, die het gebed hoort en er op ant­woordt! Gebeden aanhoren is één van Zijn eigenschappen, een deel van Zijn wezen. Hij inspireerde de Psalmist om Hem te noemen: “Gij, hoorder des gebeds” (Ps. 065:003). Hij koos Zichzelf die naam en verheugt er Zich in te wor­den genoemd: “de God, Die de gebeden hoort” en “de God, Die ze beantwoordt.”

Gods eigenschappen en Zijn aard worden aangeduid door de namen, die Hem in de Bijbel worden gegeven. Door F. C. Horton werd een treffend en nuttig boekje over het dagelijks gebed geschreven, getiteld: “De wonderbare namen van onze wonderbare Heer”. De namen en titels en be­schrijvingen waardoor God Zich Zelf in de Schrift open­baart, geven een inzicht in de aard van God. En één van deze namen is, zoals Hij Zich die Zelf door Zijn heilige wil heeft verkozen: “Gij, Hoorder van het gebed”.

Gods barmhartigheid verandert nooit. Ze is een deel van Zijn wezen, onbewogen door veranderde omstandigheden. Gods heiligheid en gerechtigheid zijn onveranderlijk. Hij is altijd heilig, altijd rechtvaardig. De bijzondere trekken en eigenschappen van God zijn onveranderlijk en eeuwigdurend. Hij zegt: “Want Ik, de Heer, word niet veranderd” (Mal. 03:06). Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” (Heb. 13:08). En zo is God voor alle geslachten dezelfde God, Die gaarne de gebeden aanhoort en Die ze dan ook verhoort.

 “Gij hoorder van het gebed, tot U komt alle vlees”, zegt de Psalmist. God hoort de gebeden van alle vlees. Hij hoort de gebeden van een heiden even gaarne als die van een Jood. God, Die de Schepper van alles is, is verlangend het gebed te horen van iedere levende ziel. En Hij hoort even graag het gebed van de éne generatie als dat van een andere. Hij was verheugd over de gebeden van Henoch, die met Hem wandelde en sprak en die Hij met het lichaam opnam in de hemel, opdat hij niet zou sterven. Hij hoorde het gebed van Abraham, de ‘vriend van God”, bevrijdde Lot uit Sodom en schonk Abraham op zijn oude dag het zo verlangde kind. Later was het Hem een vreugde de gebeden van Elia te verhoren door droogte te verwekken en dan regen en hem daarna op te doen varen naar de hemel.

Hij verhoorde even gaarne het gebed van Daniël als gevangene in het verre Babylon en onthulde voor hem de droom van Nebukadnezar en bevrijdde hem uit de leeuwen­kuil, net zoals Hij de andere drie Hebreeuwse jongelingen redde van de vurige oven. Wat kwam het er voor God op aan of het gebed gedaan werd vóór of na de zondvloed, door Henoch of door Abraham? De omstandigheid, dat Elia in Kanaän vertoefde en Daniël een gevangene in Babylon was, was niet van invloed op het verhoren van het gebed.

Zo ook in het Nieuwe Testament verhoorde God het gebed van de Kanaänietische vrouw en dat van de Italiaanse hoofdman Cornelius even gaarne als dat van Petrus, de voornaamste Apostel. Hij verhoorde het gebed van de stervenden dief of van de tollenaar in de Tempel of van de gevallene vrouw even bereidwillig als het gebed van rechtschapen, godvruchtige mensen.

Zo er ooit omstandigheden zijn, die het bidden verhinde­ren, dan zijn die te vinden bij hem die bidt en niet bij God. God is de onveranderlijke, Die gebeden hoort, de God, Die er naar verlangt het gebed te verhoren, de God, Die voor alle geslachten en onder alle soorten volk met verlangen naar de gebeden luistert. Het is een deel van Zijn wezen, zoals Zijn genade, Zijn rechtvaardigheid, Zijn gerechtigheid. Zijn almacht dat zijn. “O, Gij hoorder van het gebed, tot U komt alle vlees.”

God verhoort zelfs in vele gevallen de gebeden van de ongelovigen. Dr. H. A. Ironside zegt in zijn nuttig klein boekje, “Bidden in de Heilige Geest”:

 “Het gebed is voor het mensdom bijna universeel.”

 “Gij Hoorder van het gebed, tot U komt alle vlees.” Onge­lovigen bidden, alle volkeren bidden. Het is het gevoel van nood, van zwakheid, dat de mens er toe brengt hulp te vragen aan een hogere macht en het is verkeerd te zeggen, zoals sommigen gedaan hebben, dat de gebeden der onbe- keerden nooit worden verhoord. De man, die onze Heiland van zijn blindheid genas, zei: “Wij weten, dat God de zon­daars niet verhoort “. Dat is waar in de zin, zoals hij dat meende, maar de geschiedenis van Hagar in de wildernis en van de heidense zeelieden genoemd in Jona en andere dergelijke voorbeelden moeten niet over het hoofd worden gezien. Het is verkeerd en dwaas om te trachten grenzen te stellen aan Gods genade. Hij, Die het gebed van de jonge raven verhoort, als ze om voedsel schreeuwen, hoort zeker de hartenkreten van in doodsangst verkerende mensen, die in Zijn ogen “vele musjes in waarde te boven gaan.” Zowel de Heilige Schrift als de geschiedenis getuigen van gebeden, verhoord door wonderbare genade, zelfs in geval­len waarin zij, die gebeden hebben, onwetend waren van Hem tot Wien hun smekingen gericht waren. Het ligt juist in het wezen van God om gebeden, zelfs van onwaardige schepselen, te verhoren.

Dr. John Pr. Rice

 

Contact per brief

Van Toos H. te D. ontving ik een brief, waarin ze ver­telt hoe neerslachtig ze is. Ze is jaloers op ieder, die zijn geloof niet onder stoelen of banken steekt. Ze durft niet blij zijn en is steeds bang, dat ze verloren zal gaan, omdat ze niets voor haar Heiland heeft gedaan. Haar ouders zijn totaal ongelovig en noemen haar overdreven en dweepziek. Ze mag geen christelijk blad lezen of een Bijbellezing door de radio beluisteren. Ze wil graag een zoutend zout zijn, doch voelt zich altijd erg zenuwachtig als ze met anderen over het geloof spreekt. Het gebed helpt haar niet. Haar bijbeltje moet ze stiekem lezen, ze wil eerlijk zijn, doch het is of ze alles stiekem moet doen. Het is alles donker in haar en ze vraagt of, als ze werkelijk een kind van God was. Hij haar dan niet de kracht en vrijmoedigheid zou geven om eerlijk voor Hem uit te komen. Ze vraagt of ik haar toch vooral niet per brief, doch in “Kracht van Om­hoog” wil beantwoorden.

Beste Toos. Na ernstige lezing van je brief geloof ik, dat je grote moeilijkheid ontstaat doordat je je niet openlijk met je ouders uitspreekt. Je bent 22 jaar en Jezus’ woord is ook voor jou toepasselijk: wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. Als je openlijk Christus belijdt en rustig aan je ouders vertelt hoe je Hem als je Leidsman en Verlosser hebt aanvaard, dan zal je lucht krijgen. Het sterke verlangen, dat je gevoelt om Hem in alles te volgen en te belijden, is de drang des Geestes en is een bewijs, dat Christus je brengen wil tot Zijn vrede en blijdschap. Doch de satan verhindert je op allerlei wijze aan deze roeping gehoor te geven. Je moet door alles heen- breken en niet langer aarzelen, maar de beslissende stap doen. Jezus is Overwinnaar, dit zal jij ook ondervinden als je openlijk alles aan je ouders vertelt. Nu heb je geen kracht en geen blijdschap, omdat je dit telkens hebt uitge­steld en Jezus wacht op je. Als je Hem gehoorzaamt zal je zien hoe er leiding komt in je leven. Dan zal de Heiland je Zelf leren hoe je handelen moet onder alle om­standigheden en dan zal je ondervinden, dat een smaad, die we om Zijnentwil dragen, vreugde wordt!

Gehoorzaam de stem des Geestes en vraag Hem ver­trouwend om wijsheid en sterkte, dan zal Hij je die geven.

God zegene je. Met hartelijke groeten en heilbede,

  1. van den Brink

 

Geloven wij aan wonderen? De onbegrepen machten

Voor velen zijn de wonderverhalen in de Bijbel dingen, waarmee zij geen raad weten. Zij kunnen die zo zonder meer maar niet accepteren en komen met hun bezwaren, die zij uit de bronnen der wetenschap opdiepen. De weten­schap is de grote tegenstander van het wonder.

Toch zijn de grootste geleerden tot de slotsom gekomen, dat met al hun navorsen en uitgebreide kennis, zij eigenlijk toch nog niets weten. Dat zijn de wijzen.

Steeds openen zich weer nieuwe perspectieven achter een nieuwe horizon, eindeloos. De natuur geeft niet al haar geheimen prijs.

Vraag de wetenschap wat zij weet, om maar iets te noe­men, van kristallen, van elektronen. Al passen wij de elektriciteit op allerlei terrein toe, weten wij wat elektriciteit eigenlijk is?

Wat weet de wetenschap van de geheimzinnige krachten, die nog schuil liggen in de geweldige atoomenergie?

Veel heeft de wetenschap doorvorst en ontdekt, maar zij staat nog voor evenzoveel geheimen.

Hoe komt het b.v., dat de beelden, die zich vormen in de menselijke hersenen, bewaard blijven en hiervan geen spoor is te ontdekken, als deze hersenen, uit de schedel gelicht, op de onderzoektafel worden nagevorst? Dit blijft een geheim.

In zoveel dingen, waarin wij het niet vermoeden, schuilt het wonder, neem maar de doodgewone waterdruppel, waarvan de microscoop ons openbaart, dat ai) een wereld op zichzelf is.

Zijn er geen wonderen bij zieken, die, opgegeven door professoren en doctoren, tot ieders verbazing herstellen? De wetenschap kan deze wonderlijke genezingen niet verklaren.

Met het ontkennen van wonderen moeten wij heel voor­zichtig zijn, want we treffen ze immers in de natuur zelf aan, als we er maar oog voor hebben.

Neem een duizendste gram uranium, die wonderlijke ont­dekking, het lichtende stofdeeltje, dat onafgebroken miljoenen splinters van zich afstoot en als bouwstenen het heelal in slingert en ondanks dit voortdurende uitdelen van zich­zelf niet aan gewicht of omvang verliest. Dit proces gaat steeds door. Het druist in tegen de wetten, die wij kennen, waar afgaat en niet bijkomt, dat vermindert en verliest in gewicht. Is dat kleine uraniumdeeltje, waaraan men zich de nieuwsgierige vingers zou branden, als men het wilde aan­raken, geen onverklaarbaar wonder?

Herinnert u zich in de bijbel het verhaal van de weduwe van Sarphat met haar kruikje, waarin de olie niet ophield te vloeien en het meel, waar afging om te bakken en dat toch niet minderde?

De profeet greep door bovennatuurlijke kracht in, om het eenvoudig te zeggen, hij paste de wet van het uranium toe op de stoffelijke zaken, die de weduwe voor haar onder­houd ter beschikking stonden.

Bij de wonderbare spijziging der menigte met de weinige broden eenzelfde verschijnsel.

In het boek van Corrie ten Boom, “Een gevangene en toch”, wordt door de schrijfster ook iets wonderlijks verteld over het flesje met vitaminen, dat zij haar mede­gevangenen in het kamp te Ravensbrück reikte en dat onuitputtelijk bleek voor de velen, die daarvan steeds weer gebruikten.

Geloof en gebed zijn grote machten, het ingeschakeld wor­den van ons kleine levensstation op de Grote Zender, zet machtige stromen in werking, die we anders nooit zouden zijn gewaar geworden.

Sommige Bijbelverhalen, vooral ook die in de Evangeliën, zijn openbaringen van hoger Leven, dat plotseling met een raadselachtige glans in deze wereld binnenvalt en ons ver­steld doet staan.

Van ons standpunt bezien is alles paradoxaal, een tegen­stelling met het leven, zoals wij dat kennen. Het Goddelijke laat zich nu eenmaal niet verklaren door ons begrensde ver­stand.

Wij kunnen accepteren of verwerpen, maar niet er in doordringen.

Inderdaad, wij hebben veel kennis, maar hebben wij ook wijsheid?

Een oud Bijbelwoord zegt: “Wijsheid is beter dan ro­bijnen.”

Helena van Bogor

 

Een Christen-gevangene

Pliny vertelt in de beroemde brief aan Trajan van de dappere Christen-gevangene, die voor de woedende Romeinse magistraat stond:

 “Ik zal u verbannen.”

 “U kunt dat niet, de gehele wereld is mijns Vaders huis.”

 “Ik zal u doden.”

 “U kunt dat niet, want mijn leven is met Christus ver­borgen in God.”

 “Ik zal al uw schatten wegnemen.”

 “U kunt dat niet, want mijn schat is in de hemel.”

 “Ik zal u van de mensen verbannen en er zal u geen vriend overblijven.”

 “U kunt dat niet, want ik heb een vriend van Wie u me nooit kunt scheiden.”

 (“Victorious Life”).

 

Zr. Ekering zit met een uiterst netelig probleem. Ze ontving n.l. van één der lezeressen bloemen met een brief, waarin haar raad werd gevraagd betreffende moeilijkheden. Helaas is deze brief ver­brand. Ze vraagt me nu het volgende briefje aan deze onbekende lezeres door te geven:

167, rue Belliard, Paris, 18e 10 April 1947

Lieve zuster in Christus

Hartelijk dank voor uw lieve brief en voor de bloemen, die broeder van de Brink mij zond uit uw naam, toen ik een paar dagen geleden in Holland was. Ik nam mij voor, u terstond na mijn terugkomst in Parijs te schrijven, want daar had ik uw brief, met uw adres. En daar ontdek ik, dat één van mijn huisgenoten die brief bij ongeluk heeft gelegd bij papieren, die verbrand moesten worden, zodat ik hem onmogelijk meer terugkrijgen kan!

Het ergste is wel, dat ik nu ook de vraag niet meer kan lezen, die u me gesteld hebt en er niet op kan antwoorden in “Van hart tot hart”. Zou u zo heel vriendelijk willen zijn, mij nog eens te schrijven en de vraag te herhalen?

De bloemen waren een grote vreugde voor mij. Het is altijd zo heerlijk, te bemerken, dat anderen in liefde aan u denken. Dat is als een glimlach des Heren.

Zegene de Here u overvloedig, lieve zuster, in alle dingen. Met hartelijke groeten,

De uwe in Christus blijde dienst,

Joh. H. Ekering

 

Wat het gebed van een moeder vermag. door S. D. Gordon

Lang geleden leefde er in het mistige Londen een vrouw, die haar leven geheel aan de Heer had toegewijd. Haar haar was al grijs geworden en daar ze vele uren van de dag als wasvrouw over haar tobbe gebogen stond, was haar rug verkromd.

Zij had een zoon. Toen hij een jaar of zestien was, liep hij van huis weg om naar zee te gaan en jarenlang wist ze niet waar haar jongen was. Maar natuurlijk bad ze voor hem. En het gebed vermag alles! Vaak mengden zich haar tranen met het sop in de wastobbe, wanneer ze bad voor John, die ergens ver op de wijde zeeën rondzwierf. En het gebed werd beantwoord!

Een werkelijk, eenvoudig, gelovig gebed vindt zijn weg naar de hemel. John kwam tot Jezus.

Toen John een kind van God geworden was, begon hij tot anderen te spreken over Jezus en hij werd bekend als “de zeeman-prediker” van Londen.

En John Newton, Londens zeeman-prediker, was het middel om vele mensen, ja, ik kan wel zeggen duizenden mensen, tot Jezus te brengen.

Onder de velen, die door John Newtons prediking waren aangeraakt, was een man, Thomas Scott – een ontwikkeld, beschaafd en goed man, die “geen Heiland nodig had”. Hij zou er, volgens zijn zeggen, “wel komen” zoals hij was, maar Newton sprak met Scott en Scott kwam tot Jezus. En toen begon Scott, zoals velen weten, door woord en geschrift velen, ja, duizenden, voor Jezus te winnen.

Onder de velen, die Scott aanraakte, was er één man, het tegenovergestelde type van Scott, een melancholicus, die dacht, dat hij “te slecht” was om door God aangenomen te worden. Maar Scott sprak met Cowper en Cowper werd gereinigd in de stroom van het bloed van Golgotha. Hij schreef het lied: “Er is een fontein, gevuld met bloed”. Sommige mensen houden tegenwoordig niet van dit lied. Uitgevers van nieuwe liedboeken laten het weg. Maar dat oude lied werd gezongen en was het middel tot de redding van duizenden mensen.

Eén van de mensen, die door het lied van Cowper ge­troffen werd, was Wilberforce, een Christelijk staatsman, die een lekenprediker van de oude school werd. En Wilber­force was een zegen voor duizenden van de middenstanders in Engeland en was de drijfveer tot de afschaffing van de slavernij.

Wilberforce was de man, die het middel mocht zijn tot de bekering van Richmond, een hulpprediker ergens op de Kanaaleilanden. Richmond hoorde de geschiedenis van de dochter van een melkboer, die door God op een bijzondere wijze werd aangeraakt. Hij schreef haar geschiedenis op en noemde het boek: “The Dairy man’s daughter’.

 “The Dairy man’s daughter” werd vertaald in veertig talen. Het boek ging zijn weg tot in boerenwoningen en koningspaleizen, overal brandend als een kleine, maar krach­tige vlam.

En niemand kan tellen de duizenden levens, die erdoor werden aangeraakt en behouden.

Het middelpunt van deze gehele geschiedenis was een oude vrouw, grijs en gebogen, met stijve vingers, die dage­lijks over haar wastobbe gebogen stond, terwijl ze bad voor haar jongen, John. Biddend, totdat John kwam. Ik ben er zeker van, dat Hij, Die de weg ging van Zijn troon tot het kruis en terug, zou zeggen van deze vrouw: “Zij is mijn vriendin. Door haar gebed kon Ik de kracht ontplooien, die ontelbare duizenden kon aanraken en bekeren.”

 (Uit: “The Herald of His Coming”).

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (11)

De boze begint met de aandacht af te leiden voor hij ten val brengt.

Zij, die losgeraakt zijn van de Bijbelse denkwereld, heb­ben aan nuchterheid Juist de omgekeerde betekenis gehecht. Het op God aan laten komen, op Zijn risico leven. Zijn beloften als grondslag en maatstaf voor het dagelijks leven aanvaarden, dat heet nuchter (met een hoofdletter). We spreken van ons “ge­zond” verstand, dat we toch mogen gebruiken, en weten niet (of willen niet erkennen), dat het door en door on­gezond, ongeheiligd is.

De nu volgende gebeurtenissen in het leven van Johann Christoph Blumhardt zijn van onnoemelijk grote betekenis, maar alleen bijbels denkende mensen zullen er iets van kunnen vatten. Iets, want we staan op een afstand. Niet alleen die van honderd jaren; tijd telt nauwelijks mee in Gods geschiedenisverhaal. Maar ons scheidt van “de strijd” een onnuchter hart, een onkinderlijke geest, een gemoed dat voor emotie te vatbaar is en naar de prikkel van sensatie haakt. Daarom zal hier slechts een kort bericht over de jaren 1842-’43 gegeven worden, Blumhardt heeft dat zo gewild. Voor zijn kerkelijke overheid heeft hij een uitvoerig verslag van zijn strijd geschreven, dat buiten hem om tegen zijn wens gepubliceerd is. Toen een oude vriend hem om het manuscript vroeg, gaf hij het aarzelend, met de woor­den die mij leidden bij het schrijven van wat volgt: “Maar je weet: dat is niet Möttlingen”.

1.De strijd.

Toen Blumhardt twee jaar in Möttlingen gewerkt had, kwam in een armelijk huis, midden in het dorp, een gezin wonen van twee broers en drie zusters, allen ongetrouwd. Eén van de meisjes heette Gottliebin, 24 jaar oud. Ze was niet sterk, had net een lange, ernstige ziekte achter de rug, tengevolge waarvan ze mank was gebleven. Haar ouders waren vrome mensen geweest, leerlingen van Ds. Machtolf; zij zelf een van de spinnende catechisanten van Ds. Barth. In verschillende huizen had ze als dienstmeisje gewerkt. Men mocht haar graag, ze was vriendelijk en trouw. Allerlei ziekten met vreemde symptomen dwongen haar telkens van dienst te veranderen, totdat ze in 1840 met haar broers en zusters ging samenwonen. Van die dag af gebeurden er angstwekkende dingen met haar. Ze viel flauw onder het uitspreken van een gebed; er werden in huis allerlei ge­luiden gehoord; ze zag een vrouw, die twee jaar geleden gestorven was in haar kamer.

Pas toen dit alles al lang aan de gang was, hoorde Blum­hardt er van. Hij bezocht haar tijdens een ziekte, en bij die gelegenheid toonde ze een sterke afkeer van hem. Ze wilde hem niet aanzien en negeerde zijn vragen. Hij hield haar toen voor hoogmoedig en koppig.

Enkele weken later werd hij weer bij haar geroepen. Om zeker te zijn en sterk te staan tegen de geruchten, die in het dorp de ronde deden, ging hij op die avond met enkele trou­we en betrouwbare gemeenteleden naar haar toe. In die nacht ervoeren ze de onmiddellijke aanwezigheid van on­zienlijke wezens.

Blumhardt zorgde er voor, dat Gottliebin in een ander huis werd ondergebracht. Al gauw was het toen in het oude verblijf rustig, maar zijzelf werd steeds weer gekweld. Heftige krampen rukten haar lichaam heen en weer.

Haar dokter, Spath, zei eens bedroefd bij zo’n aanval:

 “Men zou denken, dat er hier geen zielzorger was, dat men de zieke zo laat liggen, dit is niet iets natuurlijks.”

Dat woord gaf Blumhardt te denken, te meer toen kort daarop een Hernhutter prediker, op de doorreis in Möttlin­gen, na een bezoek aan Gottliebin hem hetzelfde zei: “Ver­geet je plicht als zielzorger niet.”

Bezorgd, en misschien geprikkeld, vroeg Blumhardt zich af, wat hij dan meer moest doen dan hij deed. Enige dagen later zat hij weer aan het bed van Gottliebin, terwijl ze hevig leed. Hij wist toen met zekerheid, dat hier duivelse machten aan het werk waren.

Dan komt het beslissende ogenblik. Hij vertelt: “Het smartte me, dat in zo’n gruwelijke zaak geen enkel middel en geen enkele raad te vinden zou zijn. Onder deze gedachten beving me een soort woede. Ik sprong overeind, greep haar stijve handen, trok haar vingers met geweld als om te bidden, samen, riep haar in haar bewusteloze toestand luid haar naam in het oor en zei: Vouw je handen en bid: Heer Jezus, help me! We hebben lang genoeg gezien wat de duivel doet, nu willen we ook zien wat Jezus kan. Enkele ogenblikken later ontwaakte ze, sprak de bid­dende woorden na en alle krampen hielden op, tot grote verwondering van wie er bij waren.

Dit was het beslissende ogenblik, dat me met onweer­staanbare macht tot activiteit in deze zaak joeg.

Van tevoren had ik daar geen ogenblik aan gedacht; en ook nu leidde me een directe drang, waarvan ik de indruk heb, dat juist die later vaak mijn enige geruststelling was, omdat hij me de overtuiging gaf, dat ik niet naar eigen keus en door eigen vermetelheid een zaak ondernomen had, waarvan ik de huiveringwekkende gevolgen me toen onmo­gelijk had kunnen voorstellen.”

God heeft hem in de strijd gedreven en hem er in behou­den. Van toen af aan werd het een persoonlijk gevecht met de machten, die in Efeze 6 worden genoemd.

Door Gottliebins mond spraken de geesten, die in haar woonden. Telkens veranderde haar stem en de uitdrukking van haar gezicht; door haar mond gaven ze antwoord op de vragen die Blumhardt stelde. Dit alles ging volkomen buiten haar om. Als ze naderhand tot rust kwam, wist ze van niets, wat gebeurd was, af.

Zijn wapens waren gebed en vasten. Over dit laatste vertelt hij, dat het hem tot grote zegen was in deze maan­den. Het verinnigde zijn gebed en het was alsof het hem groter kracht verleende. Sinds hij vastte, konden zijn be­zoeken aan Gottliebin korter zijn en kwam ze spoediger tot rust. Zo nam hij ook dit vergeten woord van Jezus weer ernstig en ondervond daar de zegen van.

Zijn wezen onderging een verandering in deze tijd, hij kreeg iets van overwinningszekerheid over zich, dat gang en stevigte gaf aan zijn beminnelijkheid en vriendelijke te­gemoetkomendheid. Nu wordt hem ook reëel, waar hij als kind al instinctief naar verlangd had: de onmiddellijke nabij­heid Gods, Zijn directe ingrijpen, het in gesprek verkeren met Jezus.

 “De Heiland heeft toen voor de deur gestaan en aange­klopt, en ik heb Hem open gedaan.” Simpeler relaas is niet denkbaar. Hier zijn we bij de kern van alles. Paulus, Luther, Blumhardt en met hen alle groten in Gods rijk, is het hun kracht niet, dat ze de deur dadelijk en geheel openden, toen ze het kloppen van hun Heer hoorden? Paulus zegt het even kort: “en toen ben ik niet ongehoorzaam geweest.” Als de Heiland gelegenheid krijgt tot werken, doet Hij grote dingen.

(Wordt vervolgd)

 

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).