1947.03.01

De grote voorwaarde door J.E. van den Brink. (bewerkt door Ruurd Visser. Onder dit artikel staat het oorspronkelijke artikel)

Laat wie dorst heeft komen bij Mij. (Joh. 07:37 N.B.V. ’21)

Er ligt een weemoedige klacht in de uitnodigende uitroep van de Meester, als Hij op die laatste feestdag van het kerkelijk jaar, Zich tot de feestgangers richt, die na deze Loofhuttensabbath terug zullen gaan; ieder naar zijn land stad of dorp.

In deze pijnlijke ure, als de priesters en Farizeën en sommigen van het volk Hem willen grijpen, spant de Hei­land nog de uiterste kracht in, om de boodschap van vrede en van redding te doen klinken. De rabbi uit Nazareth breekt met de traditie van de Schriftgeleerden om hun onderricht in kalme zelfbeheersing zittend te geven. Kijk Jezus gaat staan, Zich niet bekommerend om vorm en ge­woonte, maar gedreven door een alles beheersende harts­tocht juist om zielen te redden.

Op deze laatste dag van het feest roept Jezus het goede nieuws hen toe. Hij roept het uit: “Als je dorst hebt kom dan bij Mij!” Later zullen Zijn woorden meegedragen worden door de duizenden luisteraars naar de verste werelduiteinden. En steeds weer zal die echo klinken door de eeuwen heen. Voor iedereen die het maar wil horen zal Zijn stem opnieuw klinken en iedereen zal kunnen beluisteren, Zijn liefdevolle uitnodigende stem.

Deze boodschap zal gaan van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Zij zal zich richten tot alle mensen, zij zal zijn in de straten en op de stranden, in de kerk en in de scholen, in de mond van vaders en moeders, van herders en leraren; van allen, die de nood van de wereld kennen en bewogen zijn met iedereen die in die wereld wonen. Ze spreekt van het ver­lossend bloed van Jezus Christus.

Een weemoedige klacht, als wij zien naar de tallozen, die deze uitnodiging naast zich neer zullen leggen, die aan de roepstem zullen voorbijgaan. Maar tevens ook de situatie afbakenend, waarin de Vader de Zoon plaatst en al Zijn dienstknechten, die deze woorden zullen verkondigen.

Onder de duizenden daar op het tempelplein zijn er niet zo veel, die dorst hebben. De kerk, waar dan ook ziet Gods hand niet en hoort Zijn stem niet. Hoort niet dat Jezus roept: “Kom bij Mij en vind rust”. Als ze al weet dat een mens zich naar Jezus kan wenden dan spreekt ze daar bij voorkeur niet over. Er is wel een kijk mij eens, er is wel een zich beroemen op alles wat er te weten valt over de woorden uit de Bijbel maar dat verandert hun harten niet. Heel veel mensen in de kerk en daar buiten zijn hoogmoedig, eerzuchtig en geldgierig.

En nu legt Jezus de vinger op de zere plek. Door alles wat jij bedacht hebt kom je niet in het koninkrijk van God.

Jezus zoekt die mensen die willen schuilen bij God, bij Hem die Zich hun Vader wil noemen.

Het is de taak van de Heiland om deze zoekers naar waarheid de weg te wijzen, het is de taak van Jezus om de blinden de ogen te openen, en om de gevangenen vrijheid aan te zeggen. Iedereen die zich er van bewust is dat hij in het donker de weg niet kan vinden, wordt uitgenodigd om bij Jezus te komen, en om bij Hem te schuilen.

Jezus laat Gods licht weer stralen. Hij heeft ontdekt wat de Vader aan Hem gegeven heeft. En Hij heeft ontdekt dat de Vader alle mensen rond Zich wil verzamelen. Zo lief had God de mensen dat Hij Jezus zond om mensen te laten ontdekken wie Hij werkelijk is en altijd zal zijn. Zodat zij zich omkeren en ontdekken dat ze alleen via Hem thuis kunnen komen bij God.

Daarvoor kwam Jezus naar deze wereld om deze herschepping op zijn schouders te dragen.

Jezus opende die weg. Deze is de weg naar Vader­ God terug, door Jezus worden zij gered, door Jezus ontmoeten zij Zijn Vader, God.

Jezus leerde ons Zijn Vader, God, kennen en leerde ons hoe verdrietig Deze was omdat de mensen luisterden naar andere stemmen.

Jezus wilde iedereen die daardoor betoverd was geworden terug brengen naar Zijn Vader.

En zoals dat gaat met iemand die dorst heeft en daarom gaat drinken geldt dit ook met iemand die dorst heeft naar de woorden van heil die hem van Vader willen omringen. Hij zal willen luisteren en die woorden in zijn hart opbergen en overdenken.

En zoals Vader God Zijn Zoon stuurde om al die mensen te ontmoeten op diezelfde manier stuurt Vader God ons zodat ook wij aan hen die dorst hebben naar de waarheid vertellen van en over Jezus. Dan zijn wij net als Jezus bezig.

Heel veel mensen zijn altijd bezig met allerlei meningen over de politiek en over de kerk en zeker over hoe mensen zouden moeten leven. Maar ze zijn zo weinig bezig met het feit dat ze voor hun bestwil bij Vader God thuis kunnen komen.

Maar de Bijbel laat ons zien dat dit soort van niet willen luisteren lijkt op de geschiedenis van Farao. Hij wilde ook niet luisteren toen Mozes vroeg: Laat mijn volk gaan. Maar aan hen die bevrijd wilden worden van de slavernij heb Ik zegt God, mijn kracht laten zien. (Rom. 09:17).

De apostel van de liefde zegt: “Daar­om konden zij niet geloven!'” (Joh. 12:39).

Deze woorden worden niet gezegd over mensen die het niet kunnen weten maar tegen mensen die wisten van het heil wat Vader God aan heeft willen reiken. Hier wordt gesproken over hen die Jezus hebben horen spreken in Nazareth, zij die de reiniging van de tempel hebben meegemaakt. Zij die uiteindelijk hartgrondig nee zeggen tegen wat God door Zijn Zoon wilde aanreiken en daarmee kozen ze voor een weg die naar beneden voert.

Wie nee blijft zeggen lijkt op een mens die zelf wel zal zorgen. Die zoals Jeremia zegt: zelf zorgt voor zijn natje en droogje (Jer. 02:13). Hij zorgt zelf wel dat hij genoeg drinken krijgt. Wie niet tot het licht van Jezus wil komen, heeft een hekel aan het licht en leeft liever in het donker. Wie God niet liefheeft boven alles, zoekt zich­zelf en wil niet bezig zijn met het leven wat Vader God geeft. Hij wil geen hemel, omdat, zoals de dichter Greshof zegt, deze hem veel te wit is. Jezus zegt tegen hen: “Jullie houden van hem die alles altijd uit elkaar gooit. Jullie willen doen wat hij doet.” (Joh. 08:44). Daarom gaan zij die richting op die weg voert uit de nabijheid van Vader God.

Het is duidelijk dat jouw keuze bepaalt of je behouden bent of dat je verloren raakt zoals hierboven staat over de tijdgenoten van Jezus.

In Klaagliederen (Klaagl. 03:38-41) staat: Ontstaat niet het goed en het kwaad op het bevel van de Allerhoogste?

Wat klaagt de mens, als hij leeft ondanks zijn zonden?

Laten wij naar ons eigen gedrag kijken en teruggaan naar de Heer,

niet met de hand, maar met het hart, gericht op God in de hemel.

Uit de Jakobusbrief weten we dat Vader niet in goed en kwaad doet. Hij roept wel op om terug te gaan naar Hem, Vader God. Die terug roepende stem van Vader kan geen mens of geest negatief beinvloeden.

Roep Vader niet ter verantwoording want dat past beter bij de uiteenwerper dan bij jou. (Rom. 09:19).

Dus als je dorst hebt naar het levende water dan krijg je het zoals in het verhaal waar Jezus een vrouw uit Samaria dat water aanbiedt. En het zou zomaar kunnen zijn dat Hij die dorst bij jou wakker heeft gemaakt.

Jezus zegt ook: Als je dorst hebt kom dan bij Mij.

Natuurlijk word je uitgenodigt om die woorden van Jezus door te geven. Zij die dorst hebben zullen luisteren en zij die geen dorst hebben gaan een andere weg.

En wanneer iemand ervaart dat hij is vastgelopen en geen weg in zijn leven meer ziet, wanneer iemand dorst heeft dan mag je weten dat Jezus aan het kruis de weg gebaand heeft naar het leven. Jouw dorst wordt gelest door Hem die uitgeroepen heeft dat alles volbracht is. Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Er is geen andere weg naar de Vader dan door Hem.

 

De grote voorwaarde. (door J. E. van den Brink)

Indien iemand dorst, die kome tot Mij. (Joh. 07:37.)

Er ligt een weemoedige klacht in de nodigende uitroep van de Meester, als Hij op die laatste feestdag van het kerkelijk jaar, Zich tot de feestgangers richt, die na deze Loofhuttensabbath terug zullen gaan; ieder naar zijn land stad of dorp.

In deze pijnlijke ure, als overpriesters en Farizeën en sommigen van de schare Hem grijpen willen, spant de Hei­land nog de uiterste kracht in, om de boodschap van vrede en van redding te doen klinken. De rabbi uit Nazareth breekt met de traditie van de Schriftgeleerden om hun onderricht in kalme zelfbeheersing zittend te geven. Ziet de Meester Zich oprichten, Zich niet bekommerend om vorm en ge­woonte, maar gedreven door een alles beheersende harts­tocht om zielen te redden.

Op deze laatste dag smeedt Jezus het ijzer, nu het nog heet is. Hij roept het uit: “Indien iemand dorst, die kome tot Mij!” Dan zullen Zijn woorden meegedragen worden door de duizenden naar de verste wereldeinden. Haar echo zal weerklinken door de eeuwen. Geslacht na geslacht, volk na volk zal Zijn stem opnieuw kunnen beluisteren, lieflijk trekkend uitnodigend smekend.

Deze boodschap zal gaan van Oost naar West en van Noord naar Zuid. Zij zal zich richten tot heidenen en verbondskinderen, zij zal zijn in de straten en op de stranden, op de kansels en in de scholen, in de mond van vaders en moeders, van herders en leraars; van allen, die de nood in de wereld kennen en haar redding alleen zien in het ver­lossend bloed van Christus.

Een weemoedige klacht, als wij merken op de tallozen, die deze uitnodiging naast zich neer zullen leggen, aan de roepstem zullen voorbijgaan. Maar tevens ook de situatie afbakenend, waarin de Vader den Zoon plaatst en al Zijn dienstknechten, die deze woorden zullen verkondigen.

Onder de duizenden daar op het tempelplein zijn er slechts weinigen, die dorsten. De volkskerk Israël kent als geheel geen nood en verbreking des harten. Haar zonden­kennis is slechts vormelijke wetsovertreding. Er is een zich verheffen op afkomst, een zich beroemen op instellingen en inzettingen, die gepaard gaat met geestelijke blindheid en onverschilligheid. De leidslieden zijn hoogmoedig, eerzuchtig en geldgierig.

En nu maakt Jezus dit afvallig volk de grote voorwaarde bekend om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Alle vlese­lijke afkomst, alle mensenbemiddeling, alle priesterheer­schappij schuift Jezus ter zijde en Hij zoekt onder dit trotse volk den gebrokene van harte, den bekommerde, den mens die vermoeid en belast is van de leringen en de geboden der schriftgeleerden.

Het is de taak van den Heiland deze zoekers naar de waarheid de weg te wijzen, de blinden de ogen te openen, de gevangenen vrijheid te prediken. Allen, die in Israël, in de afvallige kerk, er zich van bewust zijn in duisternis te leven, worden genood om tot Jezus te komen.

Het is de taak van Jezus het licht uit te stralen. Hij moet tot Zich trekken wat de Vader Hem gegeven heeft. En de uitverkorenen des Vaders zullen zich laten verzamelen. De verkiezende liefde des Vaders verwekt deze kinderen Gods, die in de wedergeboorte aller dingen hun plaats zullen vinden in het Paradijs Gods, bij de boom des levens.

Het is de taak van de tweede Adam de verantwoorde­lijkheid van deze herschepping op zijn schouders te dragen.

Zij, die naar Gods voornemen daartoe geroepen zijn, moeten tot Jezus komen. Deze is de weg naar het Vader­huis, in Hem worden zij gered in Hem ontmoeten zij de onzienlijke God. Alle dingen zijn in Zijn handen gegeven, opdat Hij de Naam van Zijn Vader zou bekend maken, opdat Hij alle verstrooide kinderen Gods tot een hechte eenheid zou samenbundelen.

En die dorstig is, wil ook komen. Want de wil van de dorstige loopt parallel met die van zijn Maker. “Al wat Mij de Vader gegeven heeft, zal tot Mij komen!’ zegt de getrouwe Dienstknecht, die nu deze van God Hem gegeven schare zal leiden en onderwijzen. Hij schenkt hun ‘Het leven en de opstanding ten uitersten dage. Deze tweede Adam is de grote magneet, die al de voorbeschikten, wier wil gepaard gaat met die van de hemelse Vader, tot Zich trekt en hen plaatst in het Koninkrijk van Zijn Vaders.

En zoals de Vader de Zoon gezonden heeft, zo zijn ook wij gezonden, opdat wij de dorstenden zouden brengen tot Jezus, opdat ook wij zouden verzamelen, zouden leren, onderwijzen en dopen.

Indien iemand dorst! Israël had het druk met theologische geschillen over reinigingen en wassingen der handen, over politieke vraagstukken, over verzetsbewegingen en tollenaars, maar het had geen dorst naar de gemeenschap met de levende God. De dienst van God was vastgelopen op zelfhandhaving en bevrediging van het vlees.

En nu openbaart de Bijbel ons, dat in zulke concrete situaties van voortgaande ongehoorzaamheid, deze verbondsbrekers zijn verwekt, opdat God in hen zijn kracht zou bewijzen. (Rom. 09:17). De apostel der liefde zegt: “Daar­om konden zij niet geloven!'” (Joh. 12:39). Het wordt niet gesproken van een onwetend heidendom, maar van een volk, dat vanaf de prediking in Nazareth en de reiniqing van de tempel in Jeruzalem, de Messias verwerpt en Gods tempel, dat in Zijn Christus, afbreekt.

Wie weigert uit de bron des levens te drinken, houwt zichzelf bakken uit. (Jer. 02:13). Wie niet tot het licht wil komen, haat het licht en heeft de duisternis lief. Wie in de godsdienst God niet liefheeft boven alles, zoekt zich­zelf en wil daarom ook, in diepste zin, geen Godsrijk Hij wil geen hemel, omdat, zoals de dichter Greshof ergens zegt, deze hem veel te wit is. Jezus spreekt van hen: “Jullie zijn uit de vader de duivel, en wilt de begeerte van uw vader doen.” (Joh. 08:44). Daarom gaan zij de weg die de raad Gods tevoren had bepaald, dat zij gaan zouden, de weg des verderfs.

Nooit wordt iemand tegen zijn wil behouden en nooit gaat ook iemand tegen zijn wil verloren. Maar dit zal ook nimmer in hoogste instantie, buiten de wil van den Schepper van hemel en aarde gaan. Ook in dit opzicht geldt het woord van den profeet: “Gaat niet uit de mond van de Allerhoogste het kwade en het goede. (Klaagl. 03:38). Nooit zal mens of duivel tegen de raad Gods in kunnen gaan.

Want wie heeft zijn wil weerstaan. (Rom. 09:19).

Maar dan ligt hierin ook juist de grote troost voor het dorstende hart. Dit is daarom het Gods onmogelijke: Dat er één persoon op aarde zou kunnen zijn, één bekommerde ziel, die dorsten zou naar het water des levens en dat dit tegen de wil van God in zou kunnen gaan.

Indien gij dorst, dan is dit, omdat Hij uw dorst heeft op­gewekt.

Indien iemand dorst, die kome tot Mij!”

Rustig mogen wij deze boodschap van onze Meester door­geven. Zij geldt voor eenieder. De niet-dorstige zal u en uw boodschap haten en belachen. Maar de dorstige zal komen.

Indien iemand de last van de zonde voelt, indien iemand de duisternis om en in zich ziet, indien iemand dorst… Jezus roept hem naar het kruis van Golgotha, naar het licht, naar de wateren des levens.

Jezus is de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Hem.   

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt, door J. A. Schreuder (6)

Maar luister, naar wat hij in die eenzaamheid aan Doris schrijft: “De Heer wil me geheel en al toebereiden tot mijn ambt der verzoening; ik heb al wel gevoeld hoe licht ik er een ambt der verzorging van zou kunnen maken; en als alles zo vlak en vlot gegaan zou zijn, dan zou er, vrees ik, veel onzuivere en huurling-achtigs ingeslopen zijn. Daar­voor wil de Heer me uit genade bewaren.”

Eindelijk toch, heel langzaamaan, vindt hij de weg tot huizen en harten, als hij geleerd heeft dat de mensen hém moesten gaan zoeken, getrokken door de verkondiging van het evangelie. “Als ik op hen los gestormd was, zou ik ze verdoofd hebben.”

Ook de dominé verandert van houding tegenover zijn hulpprediker. Bij mooi weer wil hij met Blumhardt wande­lingetjes maken. “Daar verlies ik veel tijd mee,” maar hij doet het toch en dan laat God hem zien hoe goed het is, dat er in de gemeente gelegenheid is om tot geestelijke honger te komen. De mensen moesten soms op hem wachten, en hij moet leren te laten wachten. Zo wordt alles hem een les.

Nog iets moet hij leren. Wachten op Doris. Als hulp­prediker in deze kleine plattelandsgemeente is er van een huwelijk geen sprake, hij wil dus verder, naar een eigen pastorie. En niet de eerste de beste!

In Württemberg was de benoeming van dominees in han­den van de Koning, die een keus deed uit een drietal, dat het kerkbestuur opmaakte. Men moest zich als gegadigde voor een vacature aanmelden. Verschillende mogelijkheden wijst Blumhardt af, omdat hij een betere gemeente op het oog heeft. Waar hij wel solliciteert wordt hij niet beroepen. Het wordt hem klaar, dat dit niet de goede weg is. Zijn vriend Barth, dominee in Möttlingen, zegt hem, dat hij af moet zien van eigen willen, en zich door God moet laten sturen. Dat wil dus zeggen: zich aanmelden waar een plaats open komt. Een heel ding: “ik had een dag nodig om geheel gebroken te worden en me onder Gods leiding te stellen.” Hij schrijft aan Doris, dat hij zich voor iedere open plaats zal opgeven: “omdat ik God niet meer in de weg wil staan als Hij me op een bepaalde plaats wil hebben. Ik hoef, God zij lof en dank, helemaal niets meer te doen, maar Hij, Hij moet alles alleen in orde maken. Zo ben ik in veilige handen en kan vrolijk alles wat komt afwachten. Laten we tot het einde toe wachten. Stil zijn, dat is mijn taak, stil zijn in gedachten en plannen.”

Ook deze nood is er nog: het kerkbezoek te Iptingen van leden uit andere gemeenten. Het succes is hem een nood, want een dominee uit een naburige gemeente ziet zijn kerk leeglopen, doordat zijn gemeenteleden naar Blumhardt gaan luisteren. Hier was weinig aan te doen: zorgvuldig vermeed hij iedere vormen van aanhang, en verder vertrouwt hij er op, dat de Heer en Zijn werk mee zal doen. De Iptingers zijn zeer gastvrij voor die vreemdelingen, ze nodigen hen in hun huizen, om hen in de gelegenheid te stellen ’s mid­dags de jeugddienst nog bij te wonen. Blumhardt is waakzaam. Dat weet ik heel goed, dat niet wij, dominees, het zijn, die de mensen tot bekering brengen; de Heer moet alles doen.” In een andere brief: “Waar moeten we voor oppassen? Antwoord: dat we daar niet op pochen, niet te veel op hebben met onze vroomheid.” Een man, die zo alleen maar instrument wil zijn in Gods hand, wordt een zegen. Harten gaan voor hem open. Verknoeide levens wor­den in Jezus’ handen gelegd, het werkt nu aan alle kanten. Viermaal per week houdt hij samenkomst, bedoeld voor de jeugd, bezocht door allen, ’s Winters is daar, onder de boerenbevolking, een goede gelegenheid voor. God werkt en leert hem blijmoedig wachten op zijn huwelijk. Telkens spreekt hij van “die gezegende tijd van wachten”, al valt het hem moeilijk Doris zo zelden te zien. Zij schrijft hem trouw; soms is er bezorgdheid bij haar over zijn verhouding tot de mensen. Bewaart hij de afstand wel? Inderdaad een belangrijk en moeilijk punt voor een jonge dominé. Hij ant­woordt: “Laten we maar in alle eenvoud onze jaren gaan, zonder veel gepieker, met de tact die de Heilige Geest ons

steeds dieper inprent. Jij bent die meer dan ik”: hij stelt zich eenvoudig en dankbaar onder haar wenken.

 

Ziet, hij komt

Bespreking van de Openbaring van Johannes (41).

De verzegelden uit Israël (Openb. 07:01-08).

In het zesde hoofdstuk lazen we de beschrijving van de rampen, die de inleiding vormen tot de dag van- Gods toorn. Zo zwaar waren gedurende het zesde zegel, de verschrik­kingen, dat de mensen het openlijk uitspraken, de grote dag van de toorn Gods is gekomen en wie kan bestaan?

Toch zal God, vóór op de aarde in het zevende zegel (dat de zeven bazuinen en zeven schalen omvat) zijn volle toorn wordt geopenbaard, een korte verademing geven. In deze korte tijd wordt Israël verzegeld, opdat het niet wordt vernietigd en wordt de gemeente verzameld rond de troon.

Zo is hoofdstuk 7 de beschrijving van het troostgezicht, het blijde intermezzo dat Johannes, mocht aanschouwen tus­sen het zesde en zevende zegel. In het midden van de toorn gedenkt God der ontferming.

Johannes ziet op de vier hoeken der aarde beneden zich (hij is immers nog steeds in de hemel) een engel staan. Deze vier engelen houden de vier winden der aarde tegen. Ook wij spreken van de vier windstreken. Tussen deze vier hoeken ligt de gehele oppervlakte der aarde met daarop de gehele mensheid.

Op verschillende plaatsen in de Bijbel wordt ons geleerd hoe God engelen gebruikt om Zijn wil ten uitvoer te bren­gen in de gebeurtenissen op aarde. Zo lezen van het werk van een beschermengel van Israël (Dan. 10:13 en 12:01) van verderfengelen die uitgingen om Sodom te verwoesten (Gen. 19:13) en van een verderfengel die Israël moest straffen (1 Kron. 21:12).

Hier hebben we te doen met engelen, die ons voorlopig niet als engelen des gerichts, doch juist als gerichtsweerhóuders worden getekend. Immers deze winden stellen voor de plagen Gods. De wind is een vaak voorkomend symbool van ge­richt. Gelijk een orkaan loeiend en gierend over de aarde gaat. zo zijn de rampen Gods die onder het zevende zegel los zullen breken. Dat hier met de winden niet een speciale plaag wordt bedoeld, blijkt wel uit het feit dat ze verder in de Openbaring niet meer genoemd worden. Van loslating wordt ook nergens gesproken.

Dat de wind in de Heilige Schrift meermalen als symbool van verwoesting voorkomt blijkt bijv. in (Ps. 083:014; Jes. 40:24; Jes. 41:16). Zo lezen we in (Jer. 49:36): “En Ik zal de vier winden uit de vier hoeken des hemels over Elam aanbrengen en zal hen in al die winden verstrooien.” Zie ook (Zach. 06:05) waar én de vier paarden én de vier winden in één adem genoemd worden als symbool van Gods toorn.

Het gaat dus in dit visioen om ge­weldige oordelen, die de aarde zullen treffen, doch waartegen de gemeente en de getrouwen uit Iraël beschermd worden. De gemeente zien we in het “tweede gedeelte van dit visioen veilig geborgen voor Gods troon; Israël wordt om der vaderen wil (Rom. 11:25-28) verzegeld. Eerst als dit geschied is, niet eerder, zullen de rampen losbreken.

Dat deze verzegeling inderdaad deze bedoeling heeft blijkt uit hoofdstuk 4 waar we lezen, dat de sprinkhanen alle mensen mogen plagen, die het zegel Gods niet op hun voorhoofden hebben.

Deze verzegeling geschiedt door een engel, die van het Oosten komt. Wie deze engel is, weten we niet. Hij is in ieder geval een machtige en voorname ngel, die de andere engelen verbiedt de aarde of de zee of de bomen te beschadigen. Sommigen denken hier aan Christus, doch beter is het wellicht hier aan Michaël te denken, die in het bij­zonder met het welzijn van Israël is belast. Volgens (Dan. 12:01) zal Michaël in deze tijd van het einde opstaan om zijn volk te verlossen. Let er ook op dat deze engel spreekt van onze God, wat o.i. niet door Christus gezegd wordt.

De verzegeling duidt op het aanbrengen van een duidelijk teken als eigendomsmerk of onderscheidingsteken. Zo drukten slavenhouders hun naam op het voorhoofd van hun slaven en werden krijgsknechten getekend met de naam van hun vorst. Zelfs van Christus wordt dit beeld gebruikt (Joh. 06:27) van de gemeente lezen we dat ze verzegelt door de Heilige Geest (Ef. 01:13; Ef. 04:30: 2 Kor. 01:22). In Openbaringen wordt menigmaal op deze gewoonte gezinspeeld (Openb. 03:12; Openb. 14:01; Openb. 22:04). Ook de Antichrist in zijn navolging van Christus geeft aan zijn volgelingen een zegel op hun rechterhand of op hun voorhoofd. De vraag waarin deze verzegeling bestaat is niet met zekerheid te beantwoorden. Het is merkwaardig dat deze schiedenis een treffende overeenkomst heeft met die uit Ezechiël 9. Daar wordt ook door een man met een schrijvers inktkoker aan zijn lendenen, een teken gezet op de voorhoofden van de dienstknechten van God. Dit teken was de Hebreeuwse letter Taw, die de vorm heeft van een liggend kruis. Vandaar dat b.v. Prof. Noordtzij vertaalt: teken met een kruis het voorhoofd der mannen, die zuchten en klagen over al de gruweldaden” (Ez. 09:04). Sommige uitleggers hebben gedacht dat hier aan hetzelfde teken gedacht moet worden. Uit hoofdstuk 14 (Openb. 14:01) zouden we misschien kunnen opmaken dat dit teken zal zijn de naam van God en van het Lam.

Br.

 

De giftbeker

Ik wil het niet hebben over de gifbeker, die Socrates kreeg te drinken, maar over een andere giftbeker, die een gelovig man kreeg te drinken, waardoor zijn geloof een krachtproef kreeg te doorstaan.

Ik geef u het volgende verhaal door uit Poerbolinggo waarin de colporteur Esser het volgende op de markt te Bandjarnegara meemaakte.

Een man trad op hem toe met een vol glas en zei: “Zeg, ik lees in die Indjil (Evangelie), die jullie verkoopt, dat jullie Christenen vergif kunnen drinken en het jullie niet schaden zal. Hier heb ik een glas met vergif. Alsjeblieft, drink dat nu eens op en wij zullen in je Kalib (heilig boek) “geloven”.

Esser dacht een ogenblik biddend na. De man, die tot hem sprak doelde op (Mark. 16:18) “Al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden”.

Velen hadden zich intussen om hem verzameld

Toen sprak hij met nadruk: “Ik wil de helft drinken, als gij de andere helft tot u wilt nemen”.

De ander antwoordde grif: “Top, dat zal ik doen”.

Esser zette daarop de beker met dodelijk gif aan de lip­pen en dronk die voor de helft uit.

Toen het de beurt was van de ander, droop hij onder hoongelach der menigte beschaamd af.

Die nacht had Esser het te kwaad. Thuis wachtten vrouw en kinderen. Hoe zou het hun gaan als de kostwinner was weggevallen?

De Heer heeft echter zijn trouwen dienstknecht bewaard. Hij heeft er geen ander letsel van gehad dan dat zijn lippen wat opgezwollen waren. Hier werd het geloof van iemand op zware proef gesteld die schitterend werd doorstaan, zodat zijn daad tot een getuigenis werd dat de bijbel een heilig boek is en geen theolopsch geschrift en het geloof een kracht, die wonderen verrichten kan.

Helena van Bogor

 

Dagelijks brood.

Zondag 2 Maart:

Dengene echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid. (Rom. 04:05).

Niet de ijveraar in goede werken, niet hij, die onberis­pelijk tracht te leven, doch de man, die weet, dat hij in alles tekort schiet en die in zijn wanhoop de toevlucht neemt tot het offer van Christus, wordt door God rechtvaardig ver­klaard. Dit is de inhoud van het evangelie.

Deze leer is ten alle tijd een ergernis geweest voor de deugdzamen en zelfvoldanen. Reeds de Farizeërs voelden het als een belediging, dat Jezus tot de tollenaars en hoeren ging en met hen at. De oudste zoon kan het nooit ver­kroppen, dat de verloren zoon met blijdschap wordt ont­vangen en dat deze niet verder van God afstaat, doch juist dichterbij, omdat hij weet, dat hij verloren was. Niets staat ons meer in de weg dan onze netheid en deugd.

Lezen: (Luc. 15:01-10.

 

Maandag 3 Maart:

Gelijk David de mens zaligspreekt, wien God gerechtig­heid toerekent zonder werken. (Rom. 04:06).

Ook in het oude verbond hebben de gelovigen het uit­gesproken, dat slechts de vergevende genade Gods hen kon redden. Daarvan spreken de psalmen en profeten (vers 7 en 8). Zij hebben het niet kunnen verklaren hóé God recht­vaardig kon blijven, terwijl Hij zonden vergaf, doch zij hebben het gelovig aanvaard. David noemt de man zalig, wiens zonden vergeven en bedekt zijn.

Daarom zijn de psalmen niet verouderd. In hen beluistert ge dezelfde toon van dankbaarheid, die ook in onze harten leeft. Laat ook deze dag dankbaarheid in uw hart zijn, omdat ge weet, dat al uw zonden bedekt zijn door het bloed van Christus. Lezen: (Ps. 065:001-005.

 

Dinsdag 4 Maart:

Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? (Rom. 04:09).

Natuurlijk kon geen enkele Jood ontkennen, dat het Oude Testament telkens spreekt over de vergeving der zonden. Doch met hoogmoedige nationale trots zou hij beweren, dat deze vergiffenis alleen gold voor hen, die in het nationale verbond met God waren opgenomen en met al hun kracht trachten dit verbond te houden. Wanneer zij dan, al wer­kende te kort schoten in ijver en struikelden, dan wilde God hen de zonden wel vergeven.

Paulus gaat nu duidelijk bewijzen, dat Abraham door God een rechtvaardige werd genoemd vóór dat dit voorwaarde­lijke verbond der besnijdenis werd gesloten. Hij vond ge­nade in onbesneden toestand. Niet door enige daad, doch door het geloof alleen werd hij een rechtvaardige. Deze zelfde goddelijke regel geldt nog steeds ook voor ons.

Lezen: (Ef. 02:11-22).

 

Woensdag 5 Maart:

Het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. (Rom. 04:11).

God beloofde Abraham een talrijke nakomelingschap. Abraham heeft niet op de omstandigheden gezien doch God onvoorwaardelijk geloofd. God heeft daarom zijn beloften ver­vuld en hem een volk gegeven, dat afgezonderd zou zijn tot Zijn dienst. Als teken daarvan kreeg bet de besnijdenis. Zo beloonde God het geloof van Abraham. Natuurlijk betekent deze tekst niet, dat de besnijdenis in Israël het teken van het geloof was. De besnijdenis werd immers aan allen ge­geven, die tot dit volk behoorden, ja zelfs aan de vreemde­lingen, die tot het huis behoorden (Gen. 17:12). Israël is telkens door de profeten een onbesneden volk genoemd, omdat het teken slechts uiterlijk was. Het verbond, waarin zij geplaatst waren, hebben zij verbroken.

Dit is geheel anders met de gemeente van de levende God. Deze kent geen vermenging met de wereld (2 Kor. 06:14-18). De doop is de belijdenis van onze opstanding met Christus tot een nieuw leven. Dit verbond kent geen voor­waarde en is oneindig verheven boven het oude verbond. De besnijdenis was het stellen onder de eis: doodt de zonde in u; de doop is het teken van de genadegave: u bent gestorven voor de zonde. (Rom. 06:11; Rom. 06:14.) Lezen (Heb. 08:07-13).

 

Donderdag 6 Maart.

Zo kon hij een vader zijn van alle onbesnedene gelovi­gen, èn een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Abraham in zijn onbesneden toestand bezat. (Rom. 04:11b-12).

Hier blijkt duidelijk van hoe weinig waarde de besnijdenis was ten opzichte van het geloof. Tot het volk Israël be­hoorde men krachtens geboorte, doch tot het volk, dat in de doop belijdt in Christus te zijn ingeplant, behoort men nooit door geboorte, doch slechts door het wonder van de wedergeboorte.

Abraham is in dubbel opzicht een vader van vele volke­ren geworden: hij is de vader van het volk der Joden, doch hij is ook een vader van allen, die door het geloof gerechtvaardigd worden.

Van de Joden behoorden slechts weinigen tot de ware ge­lovigen. De meesten zijn niet tot de belijdenis gekomen, dat zij, niet door de wet of de besnijdenis, doch slechts door vergiffenis der zonden gerechtvaardigd konden worden. Paulus maakt een duidelijk onderscheid in onze tekst. Als we weten door het geloof gerechtvaardigd te zijn, mogen wij ons kinderen van Abraham noemen.

Lezen: (Gal. 04:21-31).

 

Vrijdag 7 Maart:

Want niet door de wet had Abraham of zijn zaad de belofte, dat hii een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs. (Rom. 04:13).

Reeds in (Gen. 12:03) is aan Abraham, de vader der gelovigen, beloofd, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn. Deze belofte is dezelfde als Jezus in de bergrede uit­spreekt: Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven (Matt. 05:05; Ps. 037:011).

Deze belofte werd aan Abraham – en dus ook aan ons; als wij Abrahams zaad zijn – niet gegeven op grond van iets in hem. Ze is geheel onafhankelijk van de wet of be­snijdenis. Ze wordt slechts gegeven op grond van de gerechtigheid, die wij door het geloof deelachtig zijn. Door deze gerechtigheid zullen wij waardig zijn samen met de Rechtvaardige, te heersen op aarde.

Lezen: (Gal. 03:15-18).

 

Zaterdag 8 Maart:

Want indien zij, die het van de wet verwachten erf­genamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg. De wet immers bewerkt toorn waar echter geen wet is, is ook geen overtreding. (Rom. 04:14-15).

Eén van beiden: of wij worden door eigen werk gerecht­vaardigd of het is genade. Als de wet ons kon rechtvaar­digen, dan was het geloof dwaasheid. Dan is Christus te­vergeefs gestorven.

De wet kan ons echter niet helpen, immers zij geeft niet wat zij eist, zij brengt geen heil, doch slechts toorn.

Waar geen wet zou zijn, zou geen overtreding bestaan. We weten echter, dat zelfs geen heiden buiten de wet staat. Deze is immers in zijn hart geschreven (Rom. 02:15).

Daarom is er slechts één weg ter redding: de weg van het eenvoudig aanvaarden van Gods aanbod der, genade in Jezus Christus. Het geloof opent ons alle schatkameren van Gods heil. Wie gelooft, dat Jezus Christus gestorven is voor onze rechtvaardigmaking is voor God een recht­vaardige. Lezen: (Gal. 02:16-21).

 

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.02.22

Achteruitgang in de genade

Hoe komt het dat een gemeente, die eens in volle over­tuiging en over gegevenheid in de volle stroom van Gods zegen stond, kan afzakken tot een onbetekenend groepje mensen, die soms zelfs gaan twijfelen aan de juistheid van hun eigen belijdenis en aan wie zodoende alle kracht ontbreekt?

Het kan zijn dat men een waarheid die men meende te vinden in Gods Woord, uit reactie tegen de onbewogenheid van andere gelovigen éénzijdig in het middelpunt heeft ge­plaatst. Misschien is deze waarheid de gemeenschap der gelovigen, de toekomstverwachting, het Duizendjarig Rijk, de vervulling met de Geest of een juist inzicht in de doop.

Het begon dat men in de tijd van het ontstaan van de ge­meente in felle strijd deze belijdenis als kenmerk ging stellen van het ware Discipelschap. Wie deze leer niet beleed, of dit teken niet bezat beschouwde men als een minder toe­gewijd christen, ja misschien wel als een christen die bij de Wederkomst des Heren niet zou blijken te behoren tot de wijze maagden.

Uit deze geesteshouding vloeien nu als met ijzeren con­sequentie de zonden voort, die leiden tot de uiteindelijke ondergang en verstarring.

Vele van deze fouten vinden we reeds vermeld in de brief aan de Korinthiërs. Het is treffend dat deze gemeente, waar­voor Paulus God dankt, omdat ze in alle opzichten rijk was geworden in Christus Jezus: in alle woord en kennis en wie het aan geen enkele gave ontbrak, als een kankerplek in zich had de zonden die nog steeds een gemeente ten val kunnen brengen.

Daar is in de eerste plaats de zonde der hoogmoed. Hoog­moed op ontvangen inzicht of gaven. Dan plaatst men zich boven andere gemeenten en ziet in uiterlijke tekenen het bewijs van eigen superioriteit. Dat is het begin van de ondergang. Andere kerken zijn slechts ‘een kerkhof’. Paulus zegt tegen de Korinthiërs die zo dachten; “Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien het ontvangen is. wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt”? (1 Kor. 04:06-08).

Het eerste gevolg van deze houding is: innerlijke ver­deeldheid en verscheuring. Men beschouwt eigen woord, eigen profetie als het Woord Gods dat absolute gehoor­zaamheid eist. Doch de ander, even sterk overtuigd van de bijzondere leiding des Geestes, aanvaardt deze boodschap­pen en beslissingen niet. Men verdeelt zich in kleine kringen, ieder met een eigen leider, die zich beroepen op de leiding des Geestes en de anderen als scheurmakers uitwerpen. Hoe­wel één in belijdenis kan men geen omgang meer met elkan­der hebben daar men elkander als ongehoorzaam aan de bijzondere openbaring des Geestes verkettert. Zo was het ook onder de Korinthiërs. Paulus schrijft hen: Want als er nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk en leeft ge niet als onveranderde mensen? Want wanneer de één zegt: Ik ben van Paulus en de ander: Ik ben van Apollos; zijt gij dan niet onveranderde mensen? (1 Kor. 03:03-05).

Uit zo’n houding vloeit, als God het niet verhoedt, voort: onrecht, laster, achterklap. Men is niet meer in staat elkan­ders woord recht te verstaan. Men legt er een verkeerd accent in, verdraai het en blaast kleinigheden op tot onoverkomelijke beledigingen. Dan moet Paulus tegen deze gelo­vigen van Korinthe die zelfs de broeders voor de rechter daag­den zeggen. Waarom lijdt ge niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen? Maar zelven doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders (1 Kor. 06:01-9).

Reeds lang is men uit de tere gemeenschap met Christus getreden. Reeds lang is men de leiding des Geestes kwijt. Toch tracht men dit alles betekenend verlies te camoufleren door ruim gebruik te maken van de geschonken gaven. Door valse opwinding tracht men te imiteren wat eenmaal spon­taan uit de Geest was. Het wordt: geestdrijverij. Profetieën, tongentaal, felle predicaties, ernstige boodschappen, ze zijn er in overvloed, doch de kracht ontbreekt. Paulus zegt van deze mensen: Ik zal mij vergewissen, niet van het woord van die opgeblazen mensen, doch van hun kracht. Want het Konink­rijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht (1 Kor. 04:19-20).

Doch reeds is de Satan op een geheel nieuw front bezig een krachtige aanval op het voortbestaan van de gemeente voor te bereiden en wel op het terrein van het vleselijk begeren. Zodra men leeft in de schijn van hoog-geestelijk leven, steken alle zonden van wellust en onreinheid de kop op. Overspel en ontucht komen dan steeds meer in de ge­meente voor. Vlees en geest zijn elkanders vijanden. Waar men de Geest bedroeft, valt men in zonden, die vaak erger zijn dan bij de werelddag.

Zo moet Paulus tegen de Korinthiërs schrijven: Algemeen wordt er bij u van ge­sproken. dat er hoererij voorkomt en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet voorkomt (1 Kor. 05:01).

Toch roemt men dan nog, roept Halleluja, zingt Maranatha-liederen, doch deze roem deugt niet. Want een weinig zuurdeeg, zegt Paulus, maakt het hele deeg zuur. (1 Kor. 05:06-07).

Het is niet te verwonderen, dat waar men zo’n lichtzinnig vertrouwelijke houding met de allerheiligste dingen gewend is. en het zo gewoon vindt, dat God spreekt, men ook op andere punten de grenzen van het heilige niet ontziet. Zo kwam men in Korinthe dronken aan het Avondmaal (1 Kor. 11:21). Dan kent men geen wijding meer, komt altijd te laat, komt luidruchtig binnen onder het gebed en beschouwt het allerheiligste als zaken van het dagelijks leven.

Het zijn de jonge, eerlijke mensen, die deze onwaarachtig­heid bij de ouderen bemerken. Zij zien het pijnlijke verschil tussen belijdenis en leven, het contrast tussen wat men zegt te bezitten en het gebrek aan kracht, dat steeds openbaar wordt. Het is hun een raadsel, hoe broeders zo over elkaar kunnen spreken en oordelen. Zij zien, dat het bij velen alles hol en voos is!

Zo leidt dit onvermijdelijk tot de laatste fase. Dit kan zijn een onverschillig zich afwenden van dat, wat eigen belijdenis zegt. Dan moet reeds Paulus in de Thessalonicenzenbrief schrijven: “Veracht de profetische gaven niet (1 Thess. 05:19). Deze teleurgestelde mensen treden dan uit en spreken met minachting over wat zij zagen en meemaakten.

Het kan ook leiden tot een eerlijk erkennen; wij bezitten de volheid van de Geest niet. Wij zijn arm, doodarm. Het zijn de zonden van ons en van onze vaderen, die ons be­roofden van wat door Christus aan de gemeente is toege­zegd (Mark. 16:16-18). Niet wat men in de gemeente ziet, doch wat Gods Woord belooft, wordt ons anker.

Dan is men niet meer hoogmoedig op vermeend bezit. Dan zoekt men de broeders in andere kringen en verblijdt zich als men daar ook vindt een erkennen van eigen on­volmaaktheid.

Dan is er die juiste gesteldheid van de ziel, waarin men met gebed en vasten naar de Heer gaat om een doop met vuur en kracht.

Zo kan een nieuwe opwekking worden geboren. Niet zoals de oude, want God repeteert Zichzelf nooit. Doch een nieuwe openbaring van kracht en volheid. Hier strekken weer velen in onze dagen met groot verlangen zich naar uit. Geve Christus aan Zijn gemeente allerwege een nieuwe, heerlijke vervulling met Zijn Geest, opdat we onberispelijk mogen zijn in de dag van Zijn wederkomst.

Br.

 

Contact per brief

Van een zuster ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel afdrukken.

Bidden

Het verbaasde mij, toen ik las hoe br. G. de H. te K. dacht over het bidden. Dat men zich aan het “Onze Vader” niet dood zal bidden, daar ben ik ook van overtuigd. Want het is een gebed waar we dagelijks genoeg aan kunnen hebben, als het niet misbruikt wordt.

Maar als we in grote nood zijn, als we moeten worstelen om het leven, niet om dit aardse leven, maar om het eeuwige leven, als een ziel gered moet worden, dan wordt het een strijden tussen God en satan, waar wij, door ons bidden, ook in betrokken worden. Dan wordt bidden zwaar werk en we kunnen er zwak van worden.

De drie jaren, die achter mij liggen, heb ik bidden ge­leerd. Mijn zoon was twee en een half jaar in concentratie­kampen van Duitsland. Drie jaar lang heb ik voor hem ge­beden. maar de tijd kwam, dat ik moest worstelen, ja, ik heb voor mijn God gekropen als een worm. Eerst moest ik mij zelf opnieuw aan Hem overgeven, met al mijn schuld. Toen heb ik geroepen om behoud van mijn kind, niet om zijn aardse leven alleen maar om het eeuwige leven bij Christus in het licht. En God gaf antwoord op mijn geschrei. Zelfs na zijn sterven gaf de Here mij te kennen, tot twee­maal toe. dat mijn zoon leefde.

Wat zijn Gods wegen wonderlijk. Toen ik de reis aan­vaardde om hem te bezoeken, twijfelde ik geen ogenblik of ik zou hem terugzien. Maar toen ik na zes dagen aankwam, was hij juist begraven. Toen was er geen kracht meer in mij, maar de Here kwam mij te hulp. Hij nam mijn kind tot Zich, toen begreep ik, dat mijn zoon leefde.

Op mijn terugreis deed de Here mij een vriend ontmoeten, die met mijn zoon samen was geweest toen hij in Krakau ziek lag. Hij kon mij vertellen, wat ik zo gaarne wilde weten.

In een brief, die ik nog na zijn sterven ontving, schreef hij mij: “Moeder, wat de Here nu doet, weten wij niet, maar we zullen het na deze verstaan.”

Hoe heerlijk wel heeft de Here het gemaakt. Laten we bidden om de Heiligen Geest. Hij maakt ons indachtig hoe en wanneer we moeten bidden en laten we vooral voor onze kinderen bidden. Hoe vreselijk moet het zijn als er één van ons achter moet blijven als Christus komt. Een gebed om een mensenziel is een gebed naar Gods wil en Hij zal het zekerlijk verhoren, als we in Christus zelf gereinigd zijn van onze zonden.

Zr. H. W.-v.d.M.

 

Evangelisatie pakket teneinde onze traktaten sneller te verspreiden hebben wij een pakket samengesteld, waarbij U voor f. 10.- toegezon­den krijgt:

100 traktaten “Het nachtelijk rumoer bij een gesloten feestzaal”,

100 traktaten “Er is geen andere weg”.

100 traktaten “De inwoning van Christus in ons hart’’.

Gratis krijgt u hierbij:

20 Evangeliën.

15 boekjes “Woorden van Troost” en 15 boekjes “God heeft gesproken”.

Wij verzending in volgorde van bestelling.

Verzoeke per postwissel te betalen na ontvangst van het pakket. Te bestellen aan:

Redactie “Kracht van Omhoog Bloemendaal

 

Dit is een brug! Youth for Crist.

Van de gelegenheid, dat dit blad in zee gaat, maken wij graag gebruik om even uit­een te zetten hoe de vork in de steel zit.

Binnen niet al te lange tijd zal Youth for Christ-Nederland uitkomen met een eigen maandblad. De voorbereidingen zijn al in een vergevorderd stadium en wij geloven, dat ook de tijd niet ver is, dat U maan­delijks uw eigen orgaan in huis krijgt.

Het wordt een prettig en pittig blad met veel fotomateriaal.

Als overbrugging zullen we dit logboek een paar keer uitgeven.

We hopen, dat U onze mededelingen met plezier zult lezen. Wij lopen dan samen over deze brug de toekomst tegemoet en wij weten zeker, dat het een toekomst is vol geweldige mogelijkheden voor ons werk. God gaat ons voor; wij willen volgen.

Het dagelijks bestuur

Youth for Christ-Nederland

 

Youth for Christ Bulletin

Velen van U zullen zich afvragen: Wat gebeurt er met Youth for Christ? Die vraag willen we nu beantwoorden.

Van 1 Oktober tot 10 November hield het Amerikaanse team met Spencer de Jong, Don Devos en Doug Fisher een tournee door het land. We zullen die tijd niet spoedig ver­geten! Steeds weer ontmoeten we nog jonge mensen, die toen de Heiland hebben gevonden.

Bij hun vertrek hebben onze Amerikaanse vrienden een (nog niet geheel voltallig) Landelijk Bestuur achtergelaten om de arbeid voort te zetten.

Wat heeft dat Bestuur nu gedaan?

Natuurlijk wilden we direct aan het werk: niet te veel praten, maar doen, volgens de spreuk, die boven een kippen­hok te Barneveld hing: “Niet kakelen, maar eieren leggen!”

Best – maar hoe moesten we beginnen? Maar ergens naar een stad gaan en een grote bijeenkomst beleggen voor de jeugd? Akkoord – maar wie huurt de zaal en wie zorgt voor de publiciteit, voor ordecommissarissen en collectanten! Wie zal er spreken en wie musiceren? Over dat alles (en nog vee! meer) moest eerst geconfereerd worden – daar ontkwamen we niet aan. Dat is ook heel druk gebeurd, vooral in de eerste dagen.

Het was duidelijk: er moesten plaatselijke comités komen. Trouwens, die instructies hadden we ook van de Amerika­nen gekregen.

Maar hoe moesten we aan zulke comités komen? Naar alle mogelijke plaatsen schrijven en mensen uitnodigen comités te vormen? Het zou soms goed kunnen gaan, maar je zou ook de gekste dingen kunnen beleven: je kon op die manier er ook absoluut ongeschikte krachten in halen, die. om maar wat te noemen, de hele beweging plaatselijk in de hand van één kerk of sekte zouden overleveren. Van het karakteristieke van Youth for Christ zou dan niet veel meer overblijven.

Neen, er zouden mensen van het Hoofdbestuur uit op stap moeten naar de verschillende plaatsen, mensen, die de bedoeling van Youth for Christ goed begrepen en bovenal de geest ervan aanvoelden. Zij zouden naar geschikte mede­werkers moeten zoeken.

Maar waar en hoe moesten ze die medewerkers vinden? De instructies waren, dat er werkcomités moesten worden gevormd, liefst van jonge mensen (het is immers een werk door de jeugd en voor de jeugd) en daarachter advies­comités waarin predikanten en jeugdleiders zitting zouden hebben. Prachtig, maar hoe krijg je die mensen?

Dat was nog maar het begin. Er waren nóg meer vragen.

Hoe houden we dit werk op een werkelijk interkerkelijke basis? *

Hoe kunnen we voorkomen, dat dit een nieuwe vereni­ging naast de bestaande en buiten de kerk wordt?

Wat doen we met de Jongbekeerden? Als ze reeds ker­kelijk aangesloten zijn, dan blijven ze hun eigen kerk be­zoeken – best – maar wat met de geheel buitenkerkelijken

In hoeverre mogen we ons met de nazorg belasten?

Moet er niet een centraal punt zijn voor de organisatie, een kantoor? Waar dan? Hoe krijgen we dat!

Wat van een geestelijk centrum, een conferentieoord, retraite, een plaats, waar jonge medewerkers opgeleid kun­nen worden om zielszorg te verrichten?

Hoe financieren we dit alles?

Moet Youth for Christ een vereniging of een stichting worden?

Hoe dikwijls moeten de rally’s worden gehouden? Even­als in Amerika elke week? En altijd op Zaterdagavond ook 7

Welke liederen moeten worden gezongen?

Moet er een eigen blad komen en hoe moet dat eruit zien?

Dat zijn enkele van de vele vragen. We zullen u er niet verder mee vermoeien. U voelt wel, dat het niet een kwestie was van: “Laten we het maar even gaan doen.”

Is er dan nog steeds niets praktisch gebeurd?

Zeer zeker wel! En we mogen zeggen, dat het werk boven verwachting goed gaat.

Terwijl onze Voorzitter contacten legde met vooraan­staande personen uit kerkelijke kringen en plannen uit­broedde (in overleg met Corrie ten Boom) om te komen tot een geestelijk centrum; terwijl Ds. Barkey Wolf zich toelegde op het schrijven van een brochure over de Youth for Christ (die hopelijk binnenkort verschijnen zal) en het samenstellen van een eigen liederbundel, gingen de heren Lugthart en Wilson op pad het land door om comités te vormen.

Onderwijl startten in December reeds in enkele plaatsen de Nederlandse rally’s, dankzij de activiteit van de plaat­selijke medewerkers. Eerst in Schiedam, toen in Haarlem en de Haag. Het ging! De Nederlandse Youth for Christ draaide. Eerst wat zwak en er moest hier en daar wat bij­geschaafd worden, maar het ging toch en werd elke keer beter.

Op 1 Januari kwam de uitzending vanuit de Domkerk in Utrecht. Het verbaast ons steeds opnieuw hoeveel men­sen daarnaar hebben geluisterd en welk een bekendheid de Youth for Christ daardoor heeft gekregen.

Toen kregen we in Januari een tournee. Een predikant uit Amerika. Ralph I. Cranston, die de Youth for Christ ginds had leren kennen, hoewel hij er niet officieel aan verbonden is, was op bezoek in Engeland en was direct bereid ook een gedeelte van zijn tijd voor Holland te geven. Besloten werd vooral de Noordelijke provincies, die de vorige keer wat verwaarloosd waren geworden, nu te bezoeken. Met een team, bestaande uit genoemde Cranston, Dick Lugthart (zangleider), Jan Hugo Smit (pianist). Henk Kroes (zanger) en Sidney Wilson (tolk) werden achtereenvolgens bezocht: Emmen, Veendam, Heerenveen, Sneek, Leeuwarden, Gro­ningen. Deventer, Apeldoorn en Hilversum. Het is een triomftocht geworden – vele jonge mensen kwamen tot de Heiland!

Mr. Cranston zei nog nimmer zulk een gezegend tournee te hebben meegemaakt. Veel hebben we ook in die tijd geleerd. Elke rally werd na afloop kritisch bekeken om te zien waar verbe­teringen aangebracht konden worden. Opbouwende kritiek van anderen werd ook zeer gewaardeerd. De laatste avon­den verliepen dientengevolge ook be­langrijk vlotter dan de eerste.

Rev. Cranston is nu weer vertrok­ken en we gaan verder. Ons voorlopig programma voor de eerstvolgende we­ken is als volgt:

20 Febr. Den Haag, Dierentuin

22 Febr. Almelo. Chr. Ver. Gebouw

27 Febr. Schiedam

1 Maart: Haarlem, Kloppersingelkerk

7 Maart Ede

14 Maart Santpoort, Ned. Herv. Kapel

In de volgende plaatsen hopen we op een nog nader te bepalen datum in Maart rally’s te houden: Amsterdam.

Hengelo, Enschede, Leiden, Nijmegen. Hilversum, Bussum, Dordrecht.

In April en vervolgens iedere maand, willen we in al deze plaatsen weer rally’s houden. Steeds komen er ook meer plaatsen bij.

Het organiseren van de comités is ook nog steeds in volle gang.

Nu iets over de nazorg. Dit zal voor het grootste deel aan de plaatselijke comités worden overgelaten. Wat wij momenteel wel doen is, na elke rally één nazorgramenkomst te houden, enkele dagen, hoogstens een week na de rally. (Tijdens de tournee in het Noorden konden wij dit niet altijd doen en heb­ben de nazorg meest aan de plaatselijke predikanten overgelaten).

Tevens ligt het in de bedoeling ook te komen tot het houden van voorbereidingssamenkomsten vóór de rally’s, om geschikte jonge mensen voor de ver­schillende taken te scholen.

Verder zullen ook zangkoren worden gevormd.

De moeilijkheid ligt hierin, dat dit alles niet ertoe leiden mag, dat een nieuwe vereniging wordt gevormd en de bestaande verenigingen verwaarloosd. Daarom wordt er met nadruk op gewe­zen, dat de jonge mensen deze bijeen­komsten niet mogen gaan beschouwen als bijeenkomsten van een vereniging, een gezellige avond of iets dergelijks, doch dat zij slechts bijeenkomen als Wer­kers om zich voor te bereiden op de rally’s of om in eigen vereniging beter werk te kunnen doen. Het samenkomen moet niet het doel doch slechts een middel zijn. Het doel ligt verder. We moeten middelpuntvliedend en niet middel­puntzoekend gaan denken.

Nog iets over de toekomst. Half Mei wordt het Ameri­kaanse team weer in het land verwacht. De bedoeling is een maand of zes weken hier, te werken en dan door te gaan naar Duitsland. Momenteel is men in Amerika druk bezig een grote inzameling te houden om in Duitsland reliëf­werk te kunnen doen naast de prediking van het Evangelie Laten wij in onze gebeden hier ook vooral achterstaan.

Hopelijk zullen wij U binnen enkele weken een tweede Logboek kunnen sturen met verdere mededelingen, zoals bijv. waar ons kantoor komt. e.d.

Sympathiseert U met dit werk? Ja, mogen wij dan op Uw medewerking in het gebed rekenen?

Sympathiseert U niet met dit werk en deze methoden? Verblijdt U er dan toch in, dat heel veel jonge mensen er­door gegrepen zijn en gered van een leven in de zonde en dat nog veel meer zullen gegrepen worden. En bidt U ook mee, dat God ons in alles wijsheid zal schenken om naar Zijn wil te handelen. Ons doel is niet de beweging, die wij “Youth for Christ” noemen: ons doel is slechts, dat onze Here Jezus Christus verheerlijkt wordt daardoor, dat jonge­ mensen Hem als Heer en Heiland leren kennen. Misschien dat deze beweging als zodanig weer verdwijnt best mogelijk, maar Zijn Koninkrijk blijft in alle eeuwigheid.

En dat Koninkrijk is het, dat wij zoeken.    

  1. S. W.

 

Stormloop tegen het rijk van satan

Het wonder gebeurde. Hadden we ooit kunnen denken, dat de Amerikanen, die naar ons land kwamen, uitgelachen, tegengewerkt en geminacht door velen, het middel mochten zijn tot bekering van honderden jongens en meisjes in Neder­land?

God deed een wonder. Een groot wonder! En we zijn Hem er zo dankbaar voor.

Was het een nieuw Evangelie dat Youth for Christ bracht? Nee! Was het de reclame die het deed? Nee! Het was het feit, dat mensen kwamen, die getuigden van een ervaring met Jezus Christus. We wisten genoeg, we waren theologisch genoeg, maar ’t is nieuw voor de doorsnee jon­gen of het doorsnee meisje in Holland, dat het Evangelie iets is. waar je wat aan merkt, iets, dat je leven verlost, en vult met onuitsprekelijke blijdschap. Dat de ontmoeting met Jezus Christus iets is. waar je niet van kunt zwijgen, een wondervolle ervaring, die in ’t geheel niet lijkt op de. stillevens” van lange gezichten en langdradig psalmgezang, die de meeste mensen met het Evan­gelie associëren.

Verleden week was ik in Haarlem op een bijeenkomst van Youth for Christ.

De oude muren van de Bakenesserkerk zullen geweldig geschrokken zijn van het geluid dat uit Ralph Cranstons saxofoon kwam. Ik had hem gezegd toch niet al te veel chromatische tierlantijntjes erbij te maken, maar hij kon het toch niet laten. Hij is nu eenmaal een Amerikaan’ Het liefst had hij ons ook nog onder het zingen in onze handen laten klap­pen!

Vóór hij begon te spreken hoorden we een interview. Joukje Hijlkema vertelde dat ze de Heiland gevonden had, dat ze nu wist dat Jezus werkelijk ook voor hóór gestorven was.

Toen br. Wilson vroeg, waar ze op school was. zei ze: “op ‘t Kennemer Lyceum Bloemendaal’. Achter me fluis­terde toen iemand: “Nou, dié durft!” Joukje heeft het niet makkelijk op het Kennemer Lyceum, maar ze steekt het niet onder stoelen of banken, wat God aan haar leven gedaan heeft.

En God is machtig ook op het Ken­nemer Lyceum een opwekking te geven! Cranston sprak ons van de liefde van Jezus Christus, van de gave, die Hij ons te geven heeft, maar ook van de persoonlijke beslissing, vóór of tegen, ja of nee, behouden of verloren!

Velen gingen die avond naar huis als nieuwe mensen, die wisten, dat er een keerpunt in hun leven gekomen was!

Een jongen zei me: Die Youth for Christ, dat is nog eens wat? Daar zie je tenminste dat er iets gebéurt, als Christus in je leven komt. Nu ga ik niet weer naar m’n kerk; voortaan ben ik in de Youth for Christ!

Die jongen had het glad fout’ Ten eerste is de Youth for Christ geen kerk

en ten tweede: God geeft je het nieuwe leven om er iets mee te dóén. En niet meteen in Afrika, maar daar waar je plaats is, thuis, in je werk en niet minder in je kerk.

Neem je vrienden van de jeugdvereniging of van weet-ik- welke kerkelijke jeugdgroep van je eigen kerk méé naar de meetings, en tracht dan in je eigen kring op dezelfde wijze dóór te gaan.

Moeten we de anderen in onze kerk maar laten gaarkoken in hun vet, en zélf er tussen uitgaan? Nee, Youth for Christ wil wel de Nederlandse jeugd, óók de kerkelijke jeugd een kans geven!

We hebben kunnen zien dat heel veel van onze kerkelijke wijze van werken op een dood spoor uitkomt.

Enige tijd geleden hoorde ik van een jeugdgroep, die gratis bioscoopvoorstellingen gaf en toen een revue-avond, om op die manier nieuwe leden te trekken.

In de wereld van kerkelijke verenigingen kun je griezelige ervaringen opdoen van jongens en meisjes, die. met een sigaret in hun mond, achterover in een luie stoel de avond doorbrengen met over de Drie-eenheid te debatteren. Ja, er waren ook andere gevallen, er waren ook vurige, levende kringen,

Maar, laten we eens nagaan, hebben wij het in Neder­land niet al te vaak verwacht van onze methodes, waren we niet heel gauw tevreden met ons clubje, in plaats van door voortdurend gebed en Bijbelstudie de wegen te openen’ om een machtige opwekking door de Heilige Geest!

God heeft grote dingen onder ons gedaan.

We willen er van getuigen en ik heb besloten om de redactie van ons blad om ruimte te vragen voor die getuigenissen.

We gaan dus een soort enquête houden.

Jullie vertelt, wat je hebt meegemaakt in en door de Youth for Christ. Je mag gerust je gedachten zeggen, ook als je dingen niet begrijpt, of het er niet helemaal mee eens bent.

Wees niet bang en vooral, wees niet lui!

Velen zijn te lui om hun pen op te nemen en te schrijven, maar we willen het doen voor elkaar, om ook elkaar er mee te helpen.

Tot de volgende keer!    

  1. v. W

(Brieven te richten aan de redactie: Noordlaan 11 te Bloemendaal).

 

Lied

Mijn Heiland, een lied voor U, voor U!

Mijn Jezus, niets gaat U te boven?

Mijn hart is zo vol van blijdschap nu,

Het wil en het moet U loven!

Geen schoonheid der aarde is schoner dan Gij,

Geen lente voller van leven.

Geen vriend ter wereld mij meer nabij.

Geen mens kan meer liefde mij geven.

Geen vreugd heeft ooit sterker mijn hart verblijd.

Geen glans kwam mij dieper doordringen:

Mijn Meester, mijn Vriend en mijn Koning zijt Gij’

En daarom moet ik U zingen!

 

Zijn leven geofferd

Het Zwitserse weekblad “Die Weltwoche” vertelt het volgende verhaal van een jong natuurkundige, die zich opofferde om zijn vrienden te redden.

In het atoomlaboratorium te Los Alamos dreigde door de nonchalance van een der medewerkers een kettingreactie te ontstaan. Slechts een bliksemsnel ingrijpen zou deze reactie kunnen verhinderen. Hij, die zich hiervoor beschikbaar zou pellen, was ten dode opgeschreven, daar hij met het gevaarlijke materiaal in aanraking moest komen.

Dc man, die zich opofferde, was een zekere Dr. Slotin, een Russische jood, die in zijn jeugd uit zijn vaderland ge­vlucht was voor de pogroms, in de Spaanse burgerkrijg tegen de fascisten vocht en in de oorlog door de Amerikanen in dienst werd genomen voor het verrichten van atoomonderzoekingen. Hij behoorde tot diegenen, die, ontzet over de uitwerking van de bom op Hiroshima, de geleerden opriepen zich te organiseren teneinde weerstand te kunnen bieden tegen het misbruik, dat van hun arbeid gemaakt werd.

Nadat Slotin de kettingreactie verhinderd had en binnen het bereid der dodelijke stralen was geweest, begaf hij zich lachend en schijnbaar ongekwetst naar het ziekenhuis. Ge­durende zijn langzame doodsstrijd heeft hij actief geholpen bij het medische onderzoek van zijn atoomziekte.

Dr. Slotin is de enige mens op wie men tot nu toe de uitwerking der radiumvergiftiging van het begin tot het eind heeft kunnen bestuderen.

Dit verhaal getuigt van een grote heldenmoed. Vele mede­werkers van Dr. Slotin hebben ongetwijfeld die avond met dankbaarheid gedacht aan hem, die, Zich opofferde om hun Leven te redden.

Velen verkeren, zonder dat ze dit bewust zijn, in nog groter gevaar. Het gevaar van deze kettingreactie was slechts tijdelijk, doch er is een eeuwig gevaar: het is, dat wij aangetast zijn door de vreselijke ziekte, die de Bijbel de Zonde noemt. De zonde verwoest menigmaal reeds in jonge levens al wat schoon en edel is. Sommigen vechten er tegen, omdat ze goed en rein willen zijn, doch anderen hebben de strijd reeds opgegeven. Deze ziekte is een steeds voortgaand proces van verwording. En ondanks al onze pogingen merken we dat we niet opschieten. Onder een vrolijke glimlach, onder onze zang en gelach verbergen we deze onrust.

Doch dezelfde Bijbel, die zo scherp ons de zonde aan­wijst: leugen, onreinheid, hoogmoed, oneerlijkheid, wijst ons ook op die Held, die in grote liefde Zich opofferde om ons te behouden.     .          .

Hij heeft aan het kruis van Golgotha in een vreselijk lijden de gevolgen van de zonden der wereld gedragen.

Opdat wij allen, jij en ik, behouden zouden worden. Er is één onderscheid tussen de daad van Dr. Slotin en het offer van Christus.

In dat laboratorium werd geen voorwaarde gesteld; ieder werd gered, of hij wilde of niet.

Doch Jezus Christus vraagt je of je gered wilt worden.

Ieder, die wil, ieder die ‘ja’ zegt tegen Jezus, is voor eeuwig gered. Eenieder, die in Hem gelooft, zal niet ver­derven, doch het eeuwige leven hebben.

Maar wie de uitnodiging van Jezus minachtend van zich wijst, wie spreekt over valse opwinding en dwaasheid – op hém blijft de toorn Gods.

Hij gaat onherroepelijk aan deze vreselijke ziekte ten onder.

Wil je gered worden? Buig je knieën en vraag aan Jezus of Hij je wil genezen.

Geloof in Jezus Christus en je zult zalig worden.

Br.

 

Korte getuigenissen

In een van de Noordelijke steden kwamen op een rally drie jonge politieke delinquenten tot de Heiland. Zij waren vroeger bij de “Wehrwolf” aangesloten.

 

Op een rally, tijdens de tournee van Rev. Cranston in ons land, kwam een journalist tot overgave. Geen wonder, dat de volgende dag een enthousiast artikel in het plaat­selijk blad stond!

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Op de „Queen Elisabeth” is een groot dek voor de touristclass. Een ligstoel staat voor mij klaar en ik laat mij warm toestoppen, want het is koud, maar heerlijk, in die frisse zeebries over m’n gezicht. Voor mij zie ik de oneindige oceaan. Ik lig te mijmeren. Wat zijn de laatste weken vol geweest. Steeds meer spreekbeurten. Geen tijd voor trein­reizen en dus, per vliegmachine van de ene stad naar de andere. Ik kwam terug op plaatsen, waar ik in het begin van de reis al geweest was. Het was al iets van thuis om vrienden terug te zien. Canada, Toronto, Ottawa en toen Holland Michigan. Hartelijk kwam een vriendin mij daar tegemoet en in genoeglijk plat-Amsterdams, nodigt ze; ‘Kom nou es gesjillig een bakkie koffie lebberen.’

In Grand Rapids sprak ik voor een grote High-school in ‘ een geweldige gehoorzaal. Toen het afgelopen was zongen de jonge meisjes en jongens: “God be with you till we meet again”. Onderwijl liepen zij de banken uit en naar hun klassen terug. Zij bleven zingen, als maar herhalend; “till we meet again – God be with you.” Het klonk boven en beneden, het klonk door het hele gebouw. Starend over de golven hoor ik het America zingen: “God be with you, till we meet again.”

Wat is er een band tussen Amerika en mij. Wat heb ik het er goed gehad. Wat een liefde, wat een vriendschap heb ik daar ondervonden? Wat heeft de Heer mij een heerlijk werk laten doen, aan duizenden het Evangelie brengend, ben ik van stad tot stad, van staat tot staat getrokken. Als ik terug zie. weet ik: het was moeilijk, ónmogelijk vaak, maar in Christus was ik overwinnaar. En het was ook on­vergelijkelijk mooi. Het was een training, zoals weinigen ooit zullen ontvangen.

“Corrie, we are praying for you and Holland”. Dat is het terugkerend thema, wat ook in latere brieven herhaald wordt. We zullen samen werken en samen zullen we sterker staan dan alleen.

Ik heb Amerika lief gekregen, al begrijp ik het wonderlijke land niet. Ik zag er veel onbegrijpelijks, ook oppervlakkigs, maar ook een minderheid van biddende kinderen Gods, die een wereldblik hebben en een grote zendingsliefde. Zij be­grijpen de roeping van Amerika en verwachten de oplossing van de wereldproblemen door de overwinning van Jezus Christus en Zijn spoedige wederkomst. Daarom heb ik ver­trouwen in Amerika.

God zij met u, tot we elkaar weer ontmoeten.

 

Aan de lezers.

Laatste waarschuwing

Er zijn nog vele lezers, die het abonnementsgeld over Januari-Juli niet betaalden. Wij wachten nog veertien dagen en dan verzenden wij een postkwitantie, verhoogd met 25 cent incassokosten. Zend ons daarom zo spoedig mogelijk het abonnementsgeld van ƒ 2,- of ƒ 4,- voor het jaar 1947. U doet er ons een dienst mede.

N.B U stort op girorekening administratie “Kracht van Omhoog”.

 

Het leven en werk van Joh. Chr. Blumhardt door J. A. Schreuder (5)

Maar het loopt anders. Dadelijk – voorjaar 1837, hij is dan 31 jaar – krijgt hij een aanstelling als hulpprediker in Iptingen, een kleine gemeente van 790 zielen. Over de bijna 1 ½ jaar die nu volgen hebben we veel gegevens uit zijn Correspondentie met Doris.

Gemakkelijk heeft hij het er niet gehad. Er stond een dominee die niet tegen zijn taak opgewassen was, en die volkomen vereenzaamd in zijn gemeente leefde: Zündel tekent “zijn collega’s bijna tot een sage geworden, die kleine, tengere man met zilvergrijs haar, korte broek, zijden kousen, grote zilveren gespen op zijn schoenen, in kort gesneden jas zonder kraag, van voren hoog dicht geknoopt alles van grove stof”. Zijn gezin bestond uit acht leden, allen volwassen, die niets van de indringer wilden weten. Symbool van de geest, waarmee men hem ontving was de hond van de pastorie, die de nieuwe hulpprediker woe­dend tegemoet blafte, zodat hij het huis niet durfde naderen. Ja, Blumhardt was bang voor honden. Gelukkig heeft de do­minee vrouw zich toen over hem ontfermd en hem veilig binnengeloodst.

Een diepe kloof was er tussen de pastorie en de ge­meente, waar het kerkelijk lang niet in orde was. Een groep had zich afgescheiden, de z.g. “separatisten”, flinke, vrome mannen, maar star en zelfbewust. Diep keken ze neer op de kerk, wegens de fouten die daar heersten; kerkgaan was voor hen zondigen. De mensen verdeeld, de jeugd verwil­derd, de zielszorg verwaarloosd: ziedaar de ruïne van een gemeente, waar Blumhardt moest gaan werken, na de heer­lijke jaren in Bazel. Wonen zou hij in de pastorie, waar hij als een dwarskijker ontvangen werd. Veel deemoed en tact was voor dit alles nodig.

Zijn werk is hier veel zelfstandiger dan in Dürmenz; daar was hij bovendien beginneling. terwijl hij nu rijke leer­jaren achter zich heeft. Trouw laat hij Doris in lange brie­ven zijn vreugde, moeiten en hoop mee beleven. Na een dag, dat zijn drift hem in allerlei onrust heeft gebracht, waar psalm 131 hem uit bevrijdde, schrijft hij haar; “als je de dingen, die je in onrust brengen, samen bespreekt word je rustiger, meer overgegeven en nuchter, en kun je elkaar ook de zachtmoedigheid van Christus voorhouden. Die wil ik leren bezitten, en daarbij moet jij me ook voor jouw deel helpen. Daarmee lokte de Heiland de mensen tot Zich, daarop beriep Hij zich. En die zachtmoedigheid moet ook het voornaamste werktuig van de zielzorger zijn bij de omgang met zondaren: natuurlijk niet alleen maar in uiterlijke zachtzinnigheid, maar die verborgene innerlijke, die ook zachtmoedig voelt en denkt, ver van dat laaiende op­vliegen.”

Door deze liefde wint hij de Iptingers, ook de separa­tisten, van wie er verschillende in geen dertig jaar in de kerk waren geweest. Hij deed bij hen huisbezoek, alsof er geen splitsing in de gemeente was. Al gauw kwamen er één of twee in de kerk; de Zondag daarop stond er een groepje op eerbiedigen afstand van de preekstoel, namelijk bij de openstaande kerkdeuren, buiten, de preek af te luiste­ren. Wat zal Blumhardt gedacht en zich heilig geamuseerd hebben. Iedere Zondag kwamen ze, letterlijk en figuurlijk, een eindje dichterbij, totdat ze tenslotte allemaal op een rijtje onder de kansel zaten.

Zo groeit het, maar het verblindt hem niet. Het is hem om een doorbraak te doen, en niet om een volle kerk. “Hoe velen zijn er alleen maar aangeboord, zal ik maar zeggen; maar tranen van boete en van vreugde om het volgen van Jezus vloeien er nog niet. Ik heb gemeend, dat er al heel wat gebeurd was, maar ik merk nu wel, dat er nauwelijks iets begonnen is. en er slechts in enkele dorstende zielen het eigenlijke vuur van de Heiligen Geest brandt.’

We moeten niet denken, dat de ploeg, waar deze man de hand aan had geslagen, altijd maar dadelijk rechte voren trok. Met de catechisatie voorbeeld ging het scheef: hij kon geen orde houden. De kinderen waren lastig en rumoe­rig. Hier kon de vrucht pas na lang wachten geplukt wor­den. In de gemeente ook ondervond hij veel teleurstelling. De deuren bleven dicht, die van de pastorie in de eerste plaats.

(Wordt vervolgd)

 

Dagelijks brood

Zondag 23 Februari.

Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het ge­loof in Zijn bloed, (Rom. 03:25).

Zoals het verzoendeksel in het Heilige der Heiligen voor God was geplaatst om door de besprenging met het bloed de verzoening der zonden mogelijk te maken, zo is Christus voor God gesteld. Doch terwijl de ark in het verborgen stond, ver van het volk, heeft Christus openlijk voor de gehele wereld zijn bloed gegeven. Wat bij Israël beeld was is nu werkelijkheid. Door Zijn bloed is Christus het zoen-middel geworden.

Velen spreken in onze dagen met minachting over de ver­zoening door het bloed. Doch Gods Woord leert: Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Heb. 09:22).

We behoeven geen vergeving te verwerven, geen betaling is mogelijk, we behoeven slechts te geloven dat alles door Christus voor ons is volbracht. Wie gelooft in Jezus Chris­tus is behouden.

Lezen: (Heb. 09:01-10.

 

Maandag 24 Februari.

Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het ge­loof, in Zijn bloed, om Zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden. (Rom. 03:25).

Indien God de zonden, die voor Christus’ offer waren geschied, door de vingers had gezien, zou Hij dan nog een rechtvaardig God mogen heten? Doch nu heeft Hij Zijn Zoon gegeven om voor de zonden aller eeuwen te sterven.

Aan het kruis van Golgotha wordt Gods rechtvaardigheid voor ieder openbaar. Zijn haat tegen alle zonden blijkt in de straf, die Zijn zoon moest dragen. Er is slechts vrijspraak voor ons verkregen tegen de kostelijkste betaling, n.l. het bloed van Zijn Zoon, Jezus Christus.

Doch tevens is hier Gods liefde en geduld voor de mens openbaar geworden, die in het Oude Testament slechts bleek uit een tijdelijk voorbijzien van de zonden, een verschuiven van de straf. Aan het kruis ontmoeten de gerechtigheid en de vrede Gods elkander. Hebben wij reeds ernst gemaakt deze gerechtigheid en deze liefde Gods?

Lezen: Psalm 85.

 

Dinsdag 25 Februari.

Zodat Hij zelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaar­digt, die uit het geloof in Jezus is. (Rom. 03:26)

Een rechter, die een misdadiger als een rechtvaardige vrijspreekt, kan hij nog rechtvaardig heten? Toch staat hier duidelijk, dat niet in de eerste plaats Gods liefde, doch dat Zijn rechtvaardigheid getoond is, toen Hij zondaren recht­vaardig verklaarde. Hoe kan dat? Dit is alleen mogelijk, doordat de volle straf gedragen is door Christus. Wij, die één zijn met Hem als met ons Hoofd, delen nu in Zijn recht­vaardigheid, zoals we deelden in de vloek van Adam. God is ten volle voldaan en Hij kan nooit, omdat Hij rechtvaardig is, een zondaar verdoemen, die door het geloof met Christus verenigd is. Zo is Gods rechtvaardigheid, die eerst de oor­zaak was van onze ellende en helleangst, nu de grond ge­worden van onze eeuwige vrede en vreugde. Laat ons ten volle vertrouwen op deze vaste grond van onze verlossing

Lezen: (Ps. 071:015-024).

 

Woensdag 26 Februari.

Waar blijft het roemen dan? (Rom. 03:27).

Daar onze rechtvaardigheid geheel van God uitgaat en geen enkele steun vindt in onze daden, daar is het duidelijk, dat het roemen geheel is uitgesloten. Zo min als de bede­laar trots kan zijn op de hand, waarmee hij de vorstelijke gift in ontvangst nam, zomin kunnen wij ooit roemen op ons geloof. Zo heeft God onze onmacht en zwakheid doen mede­werken om Zijn eer groter te maken. Want tot in alle eeuwigheid zullen we Hem prijzen, omdat het alles uit Hem eeuwigheid zuilen wc Hem prijzen, omdat het alles uit en tot Hem is en wij uit genade zalig werden. Laten we nu reeds in blijdschap en vertrouwen leven tot Zijn eer en ons slechts beroemen in de Here.

Lezen: (2 Kor. 12:06-10).

 

Donderdag 27 Februari.

Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet, veeleer bevestigen wij de wet. (Rom. 03:31).

Een wettische Jood zou zich kunnen verbeelden, dat hij de wet eerde en dat Paulus hem minachtend terzijde schoof. Doch juist het tegendeel is waar. Immers wie zonder geloof tot de wet komt, wordt, ondanks zijn beste voornemens en ernstige poging, een overtreder en verbreker der wet. De wet eist gerechtigheid, doch geeft ze niet. Doch wie door geloof deel kreeg aan gerechtigheid van Christus, wordt een dader der wet. Immers, de wet wordt slechts door de liefde, die door de Geest in onze harten is uitgestort, volbracht. Alleen het geloof geeft de mogelijkheid de wet te vervullen

Lezen: (Kol. 02:06-14.

 

Vrijdag 28 Februari.

Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. (Rom. 04:02).

Voor de Joden was Abraham het lichtende voorbeeld. Hoe is hij een rechtvaardige geworden? Is hij door zijn gehoorzaamheid, trouw en standvastigheid, dus door zijn werken, een vriend Gods geworden? Om deze werken kan hij door mensen geprezen worden. Doch in Gods oog is dit alles onvolkomen. Menselijke roem berust op vergelijking met menselijke daden. Doch God meet met een absolute maatstaf. In Zijn oog zijn zelfs de hemelen niet zuiver (Job 15:15). Neen, een vriend Gods kon Abraham slechts heten omdat hij door het geloof van verre Christus’ ge­rechtigheid heeft gezien en omhelst. Ook Paulus had deze grote les geleerd. Alles, waai op hij zich had kunnen beroe­men, had hij leren zien als vuilnis, vergeleken met de uit­nemende gave van de gerechtigheid door het geloof in Jezus Christus.

Lezen: (Filip. 03:03-14.

 

Zaterdag 1 Maart.

Want wat zegt de Schrift 7 Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. (Rom. 04:03).

Abraham geloofde, dat God zijn beloften zou waar maken en niet kon breken. Groter eer kunnen we God niet geven, dan dat we volkomen vertrouwen in Zijn belofte stellen en dwars tenen alle moeilijkheden op Zijn woord vertrouwen.

Als Jacobus spreekt over de werken waardoor Abraham is gerechtvaardigd (Jak. 02:21) dan wil hij daarmee enkel zeggen, dat het geloof uit zijn werken bleek een waar geloof te zijn. Geloof, dat geen werken voortbrengt, is dood.

Doch niet de vruchten van het geloof, doch het geloof zelf heeft God hem toegerekend tot gerechtigheid, immers, door dit geloof kreeg hij deel aan Christus’ gerechtigheid.

Niet uw gebeden, niet uw Bijbellezen of uw kerkgaan, doch enkel het simpele geloof, dat God Zijn woord ook aan u zal bevestigen, doet u een vriend van God zijn. Hebben we een vast en blij vertrouwen, dat God zijn beloften aan ons zal waar maken?

Lezen: (Gal. 03:05-14).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.02.15

Hoe verkrijgen wij de zekerheid des geloofs?

Ten einde het volle Christelijke leven te verwerven, moe­ten wij de volgende prijs willen betalen, n.l. ons radicaal van onze zonden afkeren en deze afgoden de dienst opzeg­gen. Telkens wanneer wij weer, door het geloof in Christus, een zonde nalaten, of liever, onze wil om die zonde te bedrijven hebben overwonnen, dan wordt ons geloof ver­sterkt en meer een zekerheid. Zo kunnen wij gaan van over­winning tot overwinning. Wanneer God ons weer een zonde laat zien, moeten wij echter telkens. weer de volle prijs willen betalen. Het is telkens weer een kiezen tussen de wil van Christus en onze eigen wil en dan komt het er op aan te zeggen: Ik wil niet zondigen, uit liefde voor Hem, die de heerlijkheid bij de Vader heeft verlaten om voor mijn zonden gekruisigd te worden.

Zo wordt een Christen vervuld met de Heilige Geest. Dit is een gebod, wordt vervuld met de Heilige Geest (Ef. 05:18) en als het ons ernst is en wij er om bidden en gehoorzamen, dan zal het ook geschieden. Als een Chris­ten niet vervuld wordt met de Heilige Geest, komt dit door een schijnheilig leven: door lichtzinnigheid of te wei­nig ernst; door ijdelheid of hoogmoed: door het niet be­lijden van alle zonden of door er niet mee te willen breken, doordat hij te veel haakt naar eer of goedkeuring van men­sen. Zo kunnen ook belemmeringen zijn vormvroomheid, onoprechtheid in het gebed en in het verkeer met andere mensen. Hoevelen doen er mede aan omgangsleugentjes. aan mode en opschik en oppervlakkige gesprekken en laten huiselijke plichten, zoals bidden en bijbelonderzoek, na. Al deze dingen bedroeven en blussen de Heilige Geest. Deze is eenvoudig en niet wereldsgezind. Velen verharden hun hart en staan de Heilige Geest tegen en willen in hun hart niet vervuld worden met de Heilige Geest, omdat zij dan een geheel ander leven moeten gaan leiden, zacht­moedig en nederig en zich zelven moeten verloochenen. Het is een schuld voor God en de gemeente, als een Christen niet vervuld is met de Heilige Geest, omdat hij, in plaats van zielen te winnen, deze van Christus terug houdt. Zijn schuld wordt hem dan ook toegerekend naar de zielen, die hij voor Christus had kunnen winnen, als hij wel met de Heilige Geest vervuld was geweest.

Velen houden zich voor goede Christenen, omdat zij het Heilig Avondmaal en de bijeenkomsten bezoeken, maar ze leven jaar in jaar uit heen, zonder vervuld te zijn met de Heilige Geest, ondanks Gods gebod. Het ligt aan hen, als ze de zegen, die God hun belooft, niet hebben en ze zijn het ook verplicht tegenover hun naaste.

Wat zijn de gevolgen van de vervulling met de Heili­ge Geest? Een Christen wordt dan éénzijdig of overspan­nen genoemd, omdat hij het steeds weer, in het geloof, met Christus waagt. Paulus werd door Festus (Hand. 26:24) ook voor waanzinnig uitgemaakt: in wezen was hij van de waarheid doordrongen, dat hij er met zijn ganse ziel voor in stond. Een Christen zal angst hebben voor de zielen van heidenen, zowel als van zijn medegelovigen en vooral voor leraren, wier leven in strijd is met hetgeen ze ver­kondigen, Hij moet zich voorbereiden op veel kritiek, niet alleen van de wereld, maar ook van belijdende Christenen, vooral van vooraanstaanden, die gaarne met de wereld op goede voet leven. Zo verging het Christus ook. Streeft iemand de godzaligheid grondig na, dan komt er vervol­ging. Jezus werd niet door de heidenen, maar door zijn ge­loofsgenoten gekruisigd. Ook zal de boze hem geducht aanvallen en daarvoor gebruikt hij de wereld en onze oude mens. Maar hij zal vrede van en met God hebben en Hij zal altijd voor hem zijn. Zijn vrede zal zijn als een waterstroom als hij rustig doorgaat te gehoorzamen in ge­bed en gemeenschap met zijn Heer en zijn God. Zijn ge­weten zal zijn als een klare waterspiegel en er zullen vruch­ten komen.

Hij zal kunnen bidden voor zijn vijanden en voor hen die hem kritiseren en hij zal er zich, evenals zijn Heiland, niets van aantrekken als hij zelf verkeerd wordt behandeld of beoordeeld. Ergert iemand zich nog over klei­nigheden. die zijn persoon betreffen, dan is hij nog niet vervuld met de Heilige Geest. De Geest Gods zal hem wijsheid geven voor zielzorg en bekering van zondaars. Hij zal rustig blijven onder de grootste verzoekingen en verdrukkingen. Het vogeltje in hem zal blijven zingen, ook al heeft zijn lichaam verdriet en hij zal de dood blijmoedig tegemoet gaan, omdat hij aan deze wereld reeds gestorven is.

Zo iemand zal kunnen zeggen: ik weet, door Gods ge­nade, een kind van God te zijn en gered te zijn voor de eeuwigheid en dat mijn Goddelijke erfenis voor mij gereed ligt.

Wat zijn de gevolgen, als iemand niet vervuld is met de Heilige Geest? Hij zal er dikwijls aan twijfelen of hij een kind van God is, omdat Rom. 08:14 zegt: “Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.” Hij ervaart niet in zijn dagelijks leven … dat het evangelie is een kracht Gods tot zaligheid, eenieder die gelooft, eerst de Jood, maar ook de Griek” (Rom. 01:16). Als dat niet zo is, waarop grondt hij dan zijn kindschap Gods? Hij kan geen vast geloof hebben in zijn gebeden en zal daarbij voortdurend heen en weer geslingerd worden, omdat het gebed iets zuiver geestelijks is. Hij zal aanstoot nemen aan hen, die wel met de Heilige Geest vervuld zijn; hij zal met de vleselijke- en naamchristenen op goede voet staan en angst hebben voor de radicale toe­passingen van Gods Woord.

Wil een Christen vervuld worden met de Heilige Geest, dan moet hij er om bidden en gehoorzamen, zonder tegen­streven in het geloof. Dringt de Heilige Geest hem tot ge­bed, dan heeft hij alles te laten staan en deze drang te vol­gen, het telkens weer in het geloof wagen. Vele Christenen zijn in geestelijke dingen even onwetend als Nicodemus. wat de wedergeboorte betrof. Hoe anders waren de Apos­telen vervuld met de Heilige Geest en dat is ook onze roeping.

De wijze waarop Christenen dikwijls over hun zonden spreken, klinkt wel nederig, maar is dikwijls hoogmoedig en een smaad voor de Heer. Omgekeerd kan hetgeen voor mensen hoogmoedig klinkt, de diepste deemoed het innigste geloof betekenen: Gode zij dank, ik weet, dat ik verlost en geheiligd ben. “Indiër dan wij die boos zijn weten onze kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan en die Hem bidden’ (Luc. 11:13). Maar gelijk Hij die u geroepen heeft heilig is, zo wordt ook u zelf heilig in al uw wandel, daarom dat er geschreven is: Wees heilig, want Ik ben heilig (1 Petr. 01:15-16). “Jaagt de vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand de Heer zien zal (Heb. 12:14). “Want dit is de wil van God, uw heiligmaking’ (1 Thess. 04:03).

Het is dus onze plicht om vervuld te zijn met de Heili­ge Geest, omdat wij die belofte hebben, omdat God het gebiedt, omdat het nodig is voor onze wasdom in de genade, omdat het nodig is voor onze naaste en omdat wij anders de Christennaam oneer aandoen. Dan kunnen wij ook onderschrijven, wat staat in (2 Kor. 05:17): “Daarom, indien iemand in Christus is, die is een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het is alles nieuw geworden.” (Gal. 05:16): “Wandel door de Geest en volbreng de begeerlijkheden des vlezes niet.” (Hand. 05:32): “En wij zijn de getuigen van Hem die deze woorden en ook de Heilige Geest, welke God gegeven heeft, aan degenen die Hem gehoorzaam zijn.

Is dit voor u reeds werkelijkheid geworden en zo niet, wilt u dan opnieuw en radicaal beginnen? De Here Jezus vraagt het van u.   

  1. v. d. W.

 

Wie doet me wat?

Mensen als Zacheüs in 1947; ons volk is er vol van. Ze zijn Verborgen, niet tussen de takken van vijgenbomen, maar achter eigengerechtigheid, schijnvroomheid en vormen­dienst.

En Jezus van Nazareth gaat voorbij

Zacheüs had een goed plaatsje ongezocht. In Lucas 19 lezen wij, dat hij Jezus wilde “zien”. Maar hij was klein van gestalte, en daarom klom hij in een wilde vijgenboom. En van tussen de overhangende takken kon hij veilig kijken naar Jezus. Alleen kijken.  

De meeste mensen kijken nooit omhoog, als ze op straat lopen. Ze zien alleen maar wat beneden is. Het was Zacheüs niet te doen, om met Jezus te spreken, hij wilde alleen maar, zien. Misschien verlangde zijn hart wel inner­lijk. oen naar Jezus te gaan, en met Hem te praten over zijn eigen leven. Maar daarvoor schrok hij terug. Wat zouden de mensen zeggen? En wat voor consequenties zou het mee­brengen? Nu was hij veilig. Hij kon “vrijblijvend kijken, en Zacheüs dacht: “Wie doet me wat”?

Ik geloof dat de grote zonde van de hedendaagse Evan­gelieprediking is. dat zij vrijblijvend is. “Vrijblijvend is een geliefd woord in Holland. We willen wel horen, we willen wel zien, maar we willen er zelf niet aan. Van een afstand en verborgen ziet men naar Jezus, naar het Evangelie, en men blijft er dezelfde bij. “Wie doet me wat?”

Ja, verborgen; niet tussen de takken van een wilde vijgenboog, maar wel in eigengerechtigheid, schijnvroomheid en vormendienst. Maar al te gemakkelijk kijken we vanuit ons intellectuele gedachten wereldje naar het Evangelie, naar Jezus Christus, Die voorbijgaat.           

Dan gebeurt er iets. Jezus staat stil en kijkt naar boven. Daar zit Zacheüs, open en bloot voor het oog van Jezus. We lezen in het Evangelie meerdere malen, dat Jezus iemand „aanzag’’. Toen de rijke jongeling bij Hem kwam, “zag” de Here hem “aan”, en beminde hem. Als Jezus iemand aanzag. wist Hij wie Hij voor zich had. Maar ook… als Hij iemand aanzag, gebeurde er iets. We zien Petrus in stukken breken, en huilen als een kind op het ogenblik, dat Jezus hem “aanzag”…

Jezus ziet Zacheüs aan. Het Evangelie is voor Zacheüs nu opeens niet meer “vrijblijvend”, zijn “wie-doet-me-wat- houding” wordt op eenmaal weggedaan. Hij moet eieren voor zijn geld kiezen. Ja of nee, voor of tegen. Zacheüs, haast u en kom naar beneden, want Ik moet heden in uw huis zijn.

Zacheüs heeft niet veel tijd. “Haast u”, zegt Jezus. Jezus van Nazareth gaat voorbij. “Vandaag” wil Ik bij je thuis zijn, “vandaag”.

Het was een eenvoudige man, ergens in Kempenland. In het dorpje, waar hij woonde had men nog nooit gehoord van de Bijbel. Wel van vagevuur, van Maria, en van dure missen.

Toen kwamen de “Evangelisten”, In een keukentje van een eenvoudige arbeiderswoning werd de Bijbel geopend. Elke week vertelde daar de Evangelist bij het roodbrandende kacheltje van Gods Liefde, dat Hij Zijn Zoon zond, om een verloren zondaar te redden.       

Deze man kwam ook altijd. Hij had altijd “vrijblijvend” geluisterd. Hij vond het wel “plezant” om te horen, maar zat veilig verborgen in de schuilplaats van zijn eigen zelf­genoegzaamheid.

De dag kwam, dat er iets “gebeurde” in zijn leven.

Het was vijf uur in de morgen. Hij zat op zijn fiets en reed naar zijn werk. Plotseling zag hij een licht voor zich op de weg. Het was donker geweest, overal, en hij wist niet waar dat licht vandaan kwam. Toen zei een stem tegen hem: “Wie wil je dienen. Mij, óf de wereld?”

Toen hij het me later vertelde, voegde hij erbij, “En ik liet mijn kans niet voorbij gaan, ik zei: Heer. U wil ik dienen en niets en niemand anders.’

Van die dag af was hij een strijder voor Jezus, een on­verschrokken getuige van de liefde van zijn Heiland.

“Zacheüs, haast u!”

Elk mens krijgt zijn kansen, en Jezus spreekt tot iedereen die op Zacheüs lijkt: Haast u en kom af.

Waar gij u ook verbergt, welke schuilplaats u ook hebt. Jezus ziet u zoals u bent en zegt: “Haast u en kom af”.

Zacheüs had geen tijd om eerst een goed mens te worden. Jezus zei niet: “Zacheüs ga naar huis, tracht je fouten in orde te maken, en dan zal ik de volgende week eens bij je komen kijken”. Nee: vandaag.

Mijn lezer, weet u of u de volgende dag nog meemaakt? Aan elk leven komt een eind, vroeg of laat. Het is voor u dat Jezus zegt: Haast u.

Zacheüs deed de goede beslissing. En er gebeurde iets in zijn leven. Gelukkig die mensen, die in hun leven zulk een gebeurtenis hebben. Het is niet genoeg, een Christelijke op­voeding te hebben, van het Evangelie af te weten, ja, mis­schien Jezus zelf ‘gezien’ te hebben. U moet de beslissing nemen, Jezus binnenlaten. U moet Hem aanvaarden als de verlosser en vergever van zonden, als de Heer over Uw leven. Dan is het leven een feest. Dan kan van u gezegd worden: Heden is deze huize zaligheid geschied.

  1. v. W.

 

Uitnodiging (gedicht) door P. Huet

“Deze ontvangt de zondaars” (Luc. 15:02)

Komt allen, bedrukten, gebrook’nen van hart

Komt zielen, gepijnigd, gefolterd door smart.

Komt ziet op uw Heiland. Daar staat Hij gereed.

Met liefde in Zijn hart en met bloed aan Zijn kleed.

 

Komt, snode overtreders, met misdaan bedekt.

Met harten en handen door gruuw’len bevlekt:

Bedriegers, bedroog nen, komt allen tesaam:

Uw Heiland roept zondaars en dat is uw naam.

 

Komt mannen, met lippen van last’ring vervuld:

Komt vrouwen, in tooisel van ontucht gehuld;

Komt slaven van wellust, van drank en van spel…

Tot Jezus, die zondaars behoudt van de hel.

 

Komt zondaars, van ’t juk van de satan vermoeid.

Gij prooi van de boze, in zijn keet’nen geboeid:

Hoe vrees’lijk de macht van dien sterke ook zij,

De Heer, die u nodigt, is sterker dan hij.

 

Ja komt, schoon der duiv’len een legio-tal

U rust loos pijnigt en spot met uw val;

O, toeft niet, maar nadert en vreest slechts voor dit:

Dien Heiland te missen, die thans nog u bidt.

 

Ja, komt met uw schulden, zo talrijk en groot.

Al ware daar niemand op aarde zo snood:

In ’t hart van uw Heer is genade genoeg:

Geen zonde zo zwaar, die Zijn kruishout niet droeg

 

Al hebben uw handen geplunderd, geroofd;

Al droegt gij het teken van Kaïn op ‘t hoofd

Het bloed van die Abel, hoe schuldig g’ ook zijt.

Het roept niet om wraak, maar verzoent en bevrijdt:

 

Brief Paul Klaver

Van onze jonge vriend Paul Klaver die naar een Bijbelschool in Engeland vertrok, ontvingen we de volgende brief, die we gaarne plaatsen.

Ik heb hier nu reeds 3 maanden mogen doorbrengen. Het was natuurlijk in het begin lang niet gemakkelijk om de Bijbelstudie in het Engels te volgen, maar het was wonderlijk, hoe de Heilige Geest ons hierin te hulp kwam. De eerste indruk van Engeland was, zoals geloof ik het wel hij ieder­een zal wezen, die van Holland komt, het gemis van helder­heid. De gebouwen zijn somber, verveloos en als ze geverfd zijn, dan zijn het donkere kleuren. In het begin was het erg vreemd, om al het verkeer links te zien rijden. Toen ik in Harwich op de trein stapte, en een poosje gereden had. schrok ik geweldig. Wat was het geval? Een trein passeerde ons rechts, in plaats van links.

De sfeer op de Bijbelschool (Training Institute) noemen ze het hier) is zeer prettig. We zijn hier met 10 studenten te­zamen. waaronder 4 Hollanders. Ongeveer 6 uur per dag hebben we onze studies, die afgewisseld worden met huis aan huisbezoek, of muziekoefening, of openluchtwerk. ’s Avonds hebben we de gemeentesamenkomsten. Alleen Woensdag­middag hebben we onze vrije middag. Zaterdagmorgen is het “grote schoonmaak”. Alles wordt dan ondersteboven gekeerd en schoongemaakt. Het is dan een geschrob, ge­klop, gepoets en gezang, alles door elkaar. Maar om 12 uur glimt de hele school als een spiegel’. Zaterdagmiddag gaan we uit met Evangeliebladen en ‘s avonds met dezelfde bla­den in de kroegen, café ‘s enz. We hebben soms goede ge­sprekken, andere keren minder goed. De ene maal wordt de deur voor je neus dichtgegooid, terwijl je de andere keer binnengehaald wordt, en je kans hebt om te getuigen van de reddende liefde van God.

U zult u zich misschien wel af vragen, of we nog ‘praktijk’ hebben. Natuurlijk hebben we al reeds enige praktijk met openluchtwerk. Maar er is nog meer. Zo af en toe krijgt één student een weekend in een andere gemeente. Hij moet dan daar in alle diensten spreken enz. Dat zijn natuurlijk de gelegenheden, waar we naar uitzien. Dan kunnen we uitdragen, wat we in deze maanden ontvangen hebben. Twee weken voor Kerstmis waren we allemaal een week in een andere gemeente, om daar de voorganger te vervangen, die aan een “vernieuwings-cursus” in de school deelnam. Dat was natuurlijk een gezegende week voor ons. In al de diensten moesten we met het Woord dienen, en we moch­ten Gods tegenwoordigheid gevoelen in de samenkomsten.

Na deze week hadden we onze Kerstexamens Dat was natuurlijk een week van hard werken, maar God heeft ons allen wonderbare kracht en wijsheid geschonken. Al de studenten kwamen met schitterende cijfers voor de dag Toen brak onze vakantie aan. De school werd gesloten voor 2 weken en al de studenten gingen verschillende rich­tingen uit.

Voor mij werd een weg geopend om in Schotland te komen, om daar een week met het Woord te dienen in de gemeente te Gaisley. Het was werkelijk Gods wil, dat ik daar moest zijn, want ik mocht door Gods genade een jongeman Zijn die gaat langs gezegende wegen. Mijn gebed is, dat ik zo velen tot God mag brengen en een zegen voor hen mag worden. En, om werkelijk een zegen te zijn, wil ik al de lezers vragen, gelijk Paulus het deed in de eerste Thessalonicenzenbrief (1 Thess. 05:25); “Broeders, bidt voor ons!” In het gebed ligt het geheim voor de zegen van God. Moge God u allen rijkelijk zegenen.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na zeven maanden zwerven door Canada en Amerika, sta ik op het punt weer naar Holland te vertrekken met de Queen Elizabeth op 14 Dec. D.V. Het is precies het tegenover­gestelde: in een concentratiekamp 10 maanden tussen prikkel­draad te zijn en nu 10 maanden zo over dit heerlijke land te reizen. Iedereen is even vriendelijk voor mij en ik zag veel van de schoonheid van dit land en dit volk. Ik bezocht 22 staten en sprak 210 maal. Ik kwam in vele verschillende kerken en ook andere kringen. Ik heb veel van dit land gezien. Dit kan ik wel zeggen: Het is heel anders dan ik mij voorgesteld heb. Inderdaad zijn er velen hier die als middelpunt van hun leven de dollar, het geld, zien, waar alles om draait, maar velen, zeer velen hebben hun knieën niet voor Baal gebogen en ik kwam in aanraking met velen die oprecht biddende christenen zijn. Daarom heb ik hoop voor dit land, dat een zware roeping heeft in de heden­daagse zieke wereld. Ik vertelde eens dat wij in Nederland bewust of onbewust dikwijls het idee hebben dat wij het middelpunt van de wereld zijn, men antwoordde mij: Neder­land denkt het, wij weten dat wij het zijn.

Zal dit land zijn roeping kunnen vervullen?’ Ik heb ver­trouwen in biddend Canada en Amerika, dat misschien, ja zeker, een minderheid vormt, maar krachtig is doordat zij hun vertrouwen stellen op de overwinning van Jezus Chris­tus, die zeker is.

Het werk van Youth for Christ dat hier duizenden zo niet miljoenen mensen het Evangelie brengt, heeft nu ook Nederland bereikt en er wordt hier overal gebeden dat God door deze beweging de geestelijke opwekking zal brengen waar vermoeid en gewond Nederland zo’n behoefte aan heeft.

Wat ik hier van de mildheid van Canada en Amerika zag was dikwijls ontroerend. Heus, ’t is niet zo makkelijk om pakjes te sturen naar Europa, Huisvrouwen hier hebben bijna nooit hulp. Ik heb ze dikwijls meegemaakt als ze na het pakken en verzenden van de pakjes, vermoeid en zuchtend op een stoel neervielen en zeiden; Hè gelukkig, ‘t was niet 2 cm te lang of te breed, dat is weg, en dan altijd volgde: “Ik ben zo blij dat ik een heel klein beetje heb mogen doen om de grote nood te lenigen.

’t Was voor mij zo’n prettige sensatie de Canadese uni­formen weer te zien hier en ’t bracht me in herinnering de blijde ontroering toen ze ons land kwamen bevrijden. Ik hoop spoedig in Nederland lezingen te kunnen houden over mijn ervaringen hier. Het zal anders zijn dan mijn verhalen over het concentratiekamp, maar het voornaamste zal weer zijn, dat ik kan vertellen over de vriendelijke leiding en hulp van de Heer Jezus, die een Vriend is in donkere en lichte tijden en het antwoord is voor alle problemen groot en klein in de harten van de mensen en de naties der wereld. Jezus is Overwinnaar.

Dagelijks brood.

Zondag

Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten we het kwade doen, opdat het goede er uit voort kan komen. Het vonnis over dezen is wel­verdiend. (Rom. 03:08).

Welk een boze wil blijkt uit deze redenering. Ze heeft slechts één doel: het kwade vrij te kunnen doen. Steeds weer tracht de mens een camouflage te vinden om ongestoord te kunnen zondigen.

Een der ergste dingen was, dat men Paulus van deze redenering beschuldigde. Het is niet voor het eerst, dat Gods kinderen beschuldigd worden van leerstellingen die zij zelf ten diepste verfoeien. Laster is een der sterkste wapenen van de Satan. Ook thans nog tracht hij meermalen Gods werk op deze wijze in diskrediet te brengen.

Naast ons geloof in de rijke schuld vergevende genade Gods moet ook deze dag in ons een kinderlijke vrees zijn om Hem door onze daden te bedroeven. Naarmate wij meer genade ontvangen, moeten wij onze Heiland meer liefhebben en de zonde haten en vlieden. Lezen: (Ef. 04:17-32).

 

Maandag 17 Februari,

Niemand is rechtvaardig, ook niet één. (Rom. 03:10).

Tegenover alle humanistische redenering, dat de mens slechts onvolmaakt zou zijn, staat de scherpe beoordeling uit de verzen 10-18. Niemand is rechtvaardig. Niemand kan rustig sterven vertrouwende op zijn goede gezindheid. Zij, die het eigen hart hebben leren kennen, zijn evenals de psalmisten en profeten geschrokken van deze duistere af­grond. Als een open graf bedreigt de ene mens de andere, op arglistige wijze bedriegt hij zijn naaste, ja hij is zelfs bereid om in eigen belang het bloed van de ander te ver­gieten.

Dat we dit in het dagelijks leven niet altijd bemerken, vindt zijn oorzaak in het belang dat we zelf hebben in een vredige omgang met anderen. Doch zo spoedig een ander ons in de handel, in ons geluk of in onze expansiezucht in de weg staat, zien we de bestialiteit en wreedheid van de mens door het dunne laagje van humanisme heen breken.

Alleen de diepe omzetting van het hart door de wederge­boorte geeft ons de liefde Gods. Willen wij deze dag leven in de gemeenschap met Hem, die ons vervult met de liefde Gods? Lezen: (Jes. 64:06-12).

 

Dinsdag 18 Februari.

Want wet doet zonde kennen. (Rom. 03:20).

De bedoeling van de wet wordt ons hier duidelijk. De wet is heilig en rein en gaat als een rechte lijn door ons leven. Ze wijst op de zonden in ons leven. Ze opent de vreselijke wonde van onze melaatsheid onbarmhartig. Nooit kan ze geneesmiddel zijn. Slechts wanneer we haar konden houden in alle delen, zou ze ons een toegang tot het eeuwige leven zijn. Doch nu zijn we van jongs of veroordeeld en doemwaardig.

God gaf aan de Joden de wet, niet om zich rijk te voelen en verheven boven anderen, doch juist opdat ze nederig en schuldbewust God zouden zoeken en anderen zouden dienen met het hun toevertrouwde woord.

Kennis der zonde brengt geen rechtvaardiging. Die vinden we alleen in de geloofsgemeenschap met Christus. Lezen: (Heb. 07:18-25).

 

Woensdag 19 Februari

Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods ge­openbaard geworden.  (Rom. 03:21).

Als een blijde bazuinstoot luidt dit vers een nieuw gedeelte in de Romeinenbrief in. In de wet kon Gods gerechtigheid slecht negatief, tot veroordeling van de mens openbaar wor­den. Doch in het sterven van Jezus Christus wordt ze op een geheel andere wijze openbaar, nu tot heil van de mens.

De wet eiste, de genade in Jezus Christus geeft.

De gerechtigheid door Mozes geopenbaard brengt de dood, de gerechtigheid, die Christus deed sterven op Golgotha, doet leven.

De gerechtigheid Gods, die door de wet ons moest ver­doemen. is dezelfde gerechtigheid die het God mogelijk maakt ons in Christus het eeuwige leven en de onverderfelijkheid te schenken. Deze gerechtigheid is geopenbaard, net zoals de koperen slang openbaar was, opdat allen die haar zouden zien, door haar zouden leven. Lezen: Psalm 130.

 

Donderdag 20 Februari:

Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods geopenbaard geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, (Rom. 03:21).

Hoewel deze gerechtigheid buiten de wet om geopenbaard is, is ze niet strijdig met de wet. Immers reeds de wet met zijn offers en reiniging door het bloed wees heen naar deze nieuwe openbaring. Het sprak in symbolische taal van het offer van Christus, als een zoenmiddel der zonde door het geloof in Zijn bloed (vers 25).

De wet zelf kan echter niet anders dan beschuldigen. Toch is ze ook de uiting van de liefde Gods. Zoals de chirurg eerst de zweer aan de patiënt aanwijst opdat deze, opge­schrikt uit zijn valse rust, zich zal laten genezen zo moet de wet ons aan onszelf ontdekken, opdat we de toevlucht zouden nemen tot Christus. De wet is dan ook een tucht­meester tot Christus genoemd. Laat ons. overtuigd van eigen onmacht, de blik richten op Hem die voor ons aan Gods gerechtigheid heeft voldaan. Lezen: Gal. 03:19-29.

 

Vrijdag 21 Februari:

Gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus, voor allen. die geloven. (Rom. 03:22).

‘t Geloof is geen werk, geen verdienste. Toch kan zij ons schenken wat al onze voornemens en inspanning niet be­reikten: ze schenkt ons de absolute gerechtigheid, die in het oordeel Gods kan bestaan Menselijke deugd en braafheid is onvoldoende en verdwijnt ah sneeuw in de zon van Gods heiligheid.

Hoe is het mogelijk dat geloof deze gerechtigheid ons schenkt? Wel het geloof maakt ons één met Christus We zijn Zijn vlees en bloed deelachtig. Deze diepe mystieke eenheid, doet ons ook deel hebben aan Zijn rechtvaardigheid.

Welk een vrijmoedigheid en blijdschap kan er heden in uw leven zijn, als u door het geloof weet dat al Uw zonden bedekt zijn. U bent dan een zoon van God en in Zijn oog of u nooit zonde gekend of gedaan had

Lezen: (Gal. 04:01-07)

 

Zaterdag 22 Februari:

Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. (Rom. 03:23-24).

Zoals God onze zonden heeft gezien, zo ziet Hij ook ons geloof. Door dit geloof dat Hij in ons werkte, geeft Hij ons deel aan Christus gerechtigheid.

Wij konden tot de heerlijkheid Gods niet naderen. Wij moesten evenals Israël van verre blijven staan. Doch het bloed van Christus maakt ons zo onberispelijk, dat wij met vrijmoedigheid tot deze heerlijkheid Gods mogen naderen. Wie dit gelovig doet zal de heerlijkheid van God weerspie­gelen in zijn leven gelijk Mozes in zijn gelaat en wordt van dag tot dag meer naar het beeld van Christus veranderd.

Dit alles geschiedt aan u en mij uit pure genade. Wij heb­ben niets te doen dan gelovig te aanvaarden, dat Christus de losprijs voor ons heeft betaald. Lezen: (2 Kor. 03:12-18).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.02.08

 

De vervulling met de Heilige Geest

Wordt vervuld met de Geest. (Ef. 05:18).

Enige tientallen jaren geleden stond de vervulling met de Heiligen Geest in het brandpunt van de belangstelling. Door mannen als Murray, Pad, Stockmayer e.a. werd op conferenties en samenkomsten over dit rijke onderwerp ge­sproken. Velen waren begerig naar deze vervulling, velen werden gedoopt met de Geest en er ontstonden gemeenten en kringen die deze vervulling beleden en zochten.

Deze opwekking is voorbij, de belangstelling is getaand. Men kan zelfs in de gemeenten, die zeggen deze vervulling te zoeken een zekere matheid ja onverschilligheid consta­teren.

Wat kan de oorzaak hiervan zijn?

Is het de onverschilligheid van de meeste kerken tegen­over dit onderwerp?

Neen, integendeel, juist hier komt, zij het aarzelend, een erkennen van een tweede crisis in het geloofsleven, de er­kenning van armoede in vergelijking met de eerste Apostoli­sche gemeente.

Als er kracht uitging van de gemeenten, die de vervul­ling met de Heilige Geest zeggen te zoeken, dan zouden ze zeker velen tot zich trekken. Doch ze zijn zelf zo in­gezonken en krachteloos. Er is zoveel sleur en gedachteloos­heid als men zingt: Heer, geef ons een doop met vuur.

Men gelooft niet een doop te ontvangen, de dagen dat er in iedere samenkomst zielen vervuld werden met de Geest zijn lang voorbij. Ja, velen vragen zich af: Wat onderscheidt ons van anderen?

Wordt het Woord dieper verstaan?

Is de prediking voller en krachtiger?

Zijn de gelovigen blijde en liefdevoller?

Zijn er krachten tot verheerlijking van de Naam van Jezus?

Is er meer heiligmaking?

Meer overstroming met de liefde Gods?

Meer eenheid en broederlijke liefde?

Beschaamd moet men erkennen hoever men bij het ideaal is achtergebleven. Er is scheuring, verdeeldheid als in an­dere kerken en kringen.

Is het niet een vaag teken dat men zich altijd beroept op het verleden toen er zieken werden genezen en demonen uitgedreven?

Het is dwaasheid de ogen ervoor te sluiten dat dit alles voorbij is.

Ligt het misschien aan de jonge leden, of aan hen, die eerst kort van de noodzakelijkheid der vervulling met de Geest overtuigd werden en deze oude tijd niet beleefden?

Neen, ook dit is niet waar.

Juist onder de jongeren is menigmaal een ernstig zoeken, een nederig erkennen dat ze deze vervulling des Geestes missen.

Het is bij de ouderen, bij hen die steeds spreken over de gloriedagen van het verleden dat we de meeste verdeeldheid, hoogmoed, afgunst en geestelijke dorheid vinden.

De gevolgen zijn diep treurig. Immers zij, die ernstig zoe­ken. keren zich menigmaal teleurgesteld af. In plaats van jaloers te zijn op hen die beweren deze doop te hebben ontvangen, vragen zij met recht: Wat hebben jullie meer dan anderen?

Laat ons zien, wat de vervulling met de Geest betekent.

De Schrift leert ons duidelijk dat er een groot verschil is tussen het geboren zijn uit de Geest en het vervuld zijn met de Geest. Bij de wedergeboorte ontvangen we een nieuw hart.

Ieder waar gelovige is geboren uit de Geest. Indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe (Rom. 08:09). Niemand kan zeggen Jezus is Heer dan door de Heilige Geest (1 Kor. 12:03).

Vervulling is echter het doel van deze geboorte. Zoals er verschil is tussen een land waar een rivier doorheen vloeit en een land dat door die rivier overstroomd wordt zo is er verschil tussen het wedergeboren hart en het hart dat vervuld is met de Geest.

De apostelen hadden de Geest ontvangen (Joh. 20:22) doch ze werden vervuld op Pinksterdag,

De Samaritanen waren gelovig geworden op de prediking van Filippus, doch zij werden vervuld toen de apostelen hen de handen oplegden (Hand. 08:05-13 en Hand. 08:15-17),

Paulus werd bekeerd op de weg naar Damascus, doch hij werd eerst drie dagen later vervuld met de Geest (Hand. 09:17). Lees ook (Ef. 01:13).

We moeten dus duidelijk vaststellen dat het mogelijk is gelovig te zijn en niet vervuld te zijn met de Geest. We kunnen sterven en naar de hemel gaan zonder de vervulling met de Geest genoten te hebben.

Doch zo’n gelovige heeft veel gemist

Juist de vervulling met de Geest is de grote rijkdom van de gemeente boven de gelovigen van het Oude Testament

Wat is het doel van deze doop des Geestes, waar reeds Johannes over sprak (Mark. 01:08). Ten eerste dient ze ter verheerlijking van Christus (Joh. 16:14). Wat zo menigmaal onder gelovigen wordt gemist is de glorificatie, de jubel ter ere van Hem. Die ons kocht met Zijn bloed. De Geest leidt ons hiertoe, doch het hart dat nog zo vol is met aardse dingen en niet geheel is overgegeven, kent deze blijdschap nauwelijks en komt niet verder dan een min of meer gelovig aanvaarden van de waarheid der verzoe­ning.

Door deze vervulling ontvangen we de durende inwo­ning des Heren. Vele Christenen beleven niet de werkelijk­heid van het woord: En de heerlijkheid, die Gij Mij ge­geven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn. Ik in hen en Gij in Mij (Joh. 17:22). Het weten dat Christus in ons woont wordt ervaren door het gereinigd hart, dat vervuld is met de Geest,

De Geest is ook de kracht der heiligmaking en geeft ons het heerlijke overwinningsleven. Het blijde weten dat de zonde geen macht over ons heeft (Rom. 06:11; Rom. 06:14) wordt ons geschonken door de volle werking van de Heilige Geest.

Door deze vervulling wordt onze zwakheid in kracht veranderd. Petrus, die enige weken voor Pinksteren zich schaamde voor een dienstmeisje, spreekt onbeschroomd op Pinksterdag. Zijn eenvoudig woord heeft dan harten brekende kracht doordat dit het Woord des Geestes is.

De vervulling des Geestes maakt ons tot christenen die anderen kunnen geven, en vrede en blijdschap steeds weer opnieuw ontvangen. Jezus vergelijkt dit bij levend water, dat als een fontein uit het binnenste vloeit (Joh. 04:14).

Daarom is het woord van Paulus: wordt vervuld met de Geest, een gebod dat tot alle gelovigen wordt gezegd.

Deze vervulling kan op Gods vrije wijze over ons komen. Ze kan komen lange tijd na de bekering (zoals bij de apostelen) of korte tijd daarna (als bij Paulus en de Sa­maritanen). Een enkele maal, zoals in het huis van Cornelius. komt ze op het ogenblik dat een mens zich gelovig aan Christus overgeeft (Hand. 10:44).

Er zijn mensen die plotseling bekeerd worden, zoals Pau­lus, en dag en uur kunnen noemen, er zijn er ook die reeds jong God hebben gezocht en wier weg langzaam naar Hem is omgebogen, zoals Timotheüs en een Blumhardt.

Zo is het ook mogelijk dat de vervulling met de Geest als een machtige vloedgolf over het hart komt, het kan ook dat het hart als ’t ware druppel voor druppel gevuld wordt.

Het eerste gebeurt vaak in opwekkingstijden als soms in één avond de Geest als een stroom over velen wordt uitgegoten. Zo was het ook in de dagen der Handelingen.

Het laatste geschiedt in rustiger tijden en vaak bij kritisch aangelegde personen. Er is veel tegenstand, veel traagheid te overwinnen. Dan kan men het juiste ogenblik niet noe­men, doch het resultaat is toch dezelfde over gegevenheid en blijdschap des harten en ze is vaak van rustiger en blijven­der aard.

Terwijl de plotselinge vervulling meestal samengaat met krachtige manifestaties, met schokken en bewegingen van het lichaam en een uiting van het bewogen gemoed in ton­gentaal, komt de rustige en langzame vervulling vaak zonder deze opzienbarende uitingen,

Het getuigt van beperktheid van blik als men God hierin de weg wil voorschrijven. Zoals het dwaasheid zou zijn voor de plotseling bekeerde aan de waarachtigheid van de hartsverandering te twijfelen van iemand die niet het juiste uur weet te noemen, zo is het dwaze hoogmoed van degene die op een machtige wijze gedoopt is, te twijfelen aan de ver­vulling van hem die van dit alles niet kan meespreken.

Want het waarmerk van de vervulling is niet de plotse­linge uiting in tongentaal of schokkende emotie, doch het is, volgens Gods Woord, het wandelen in ’t geloof, dat God Zijn belofte der vervulling aan ons heeft waargemaakt (Mark. 11:24). De tongentaal kan vals zijn, onder boze invloed staan of uit heftige bewogenheid voortkomen. Dat men dit niet juist heeft ingezien is de grondfout, die geleid heeft tot diepe armoede en verachting.

Zo min als iemand een gelovige mag heten omdat hij eens diep geschokt is geweest, zo min mag iemand zich verbeelden de vervulling des Geestes te bezitten omdat hij eens in tongentaal sprak.

God geeft nooit iets, dat als een blijvend bezit, los van de voortdurende wandel in het geloof, waarde heeft.

Een gelovige is slechts hij, die nu, op dit ogenblik door het geloof de belofte van de verzoening der zonden zich kan toe-eigenen. Hij die, niet om wat hem in het verleden overkwam doch om wat God hem thans door het geloof schenkt, zich kind van God mag noemen.

Zo is slechts hij vervuld van de Geest die op dit ogenblik door het geloof mag weten dat de Geest in volle mate in hem woont. Dat God al zijn beloften aan ons wil vervullen is onze enige zekerheid. De Schrift zegt dan ook dat ons leven tot het einde toe is een wandelen in geloof, en niet in aanschouwen.

Daarnaast komt de blijde zekerheid van het getuigenis des Geestes in ons. Zoals de wedergeborene steeds duide­lijker de stem van de Geest beluistert die in Hem zegt: “Abba, Vader”, en getuigt van ons kindschap, zo is het de Geest zelve in ons die getuigt van de vervulling des Geestes. Geen ware zekerheid is er zonder deze bevestiging des Geestes.

Ten slotte mogen we letten op de tekenen, die volgen op de vervulling, doch vooral ook op de vruchten.

Deze vruchten zijn volgens Gods Woord: Liefde, blijd­schap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Gal. 05:22).

Laten we ons zelve onderzoeken. Laten we ons niet hoog­moedig verheffen boven anderen om wat we vroeger eens hebben ontvangen. Hoe staat het thans met ons? Wie teert op het verleden is arm, doch die leeft in het geloof mag juichen. Dit leven in het geloof gaat nooit samen met leu­gen, achterklap, hoogmoed of onreinheid.

Dan zwijgt de Geest omdat Hij bedroefd is.

Is er in ons de vrucht van de vervulling des Geestes: vrede en blijdschap? Laat ons voorzichtig wandelen opdat we niet verachteren in de genade.

Over de oorzaken van de verachtering hopen we volgende maal te spreken. Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Wat is het een verschil Zondag aan Zondag naar je eigen dierbare kerk te gaan met de vertrouwde omgeving van eigen mensen, eigen kerkramen, eigen orgel en eigen dominee die je zo door en door kent dat je zelfs weet wan­neer hij zijn stopwoorden gaat zeggen, En nu, van plaats tot plaats, door heel Amerika en Canada, niet in één kerk­verband maar in vele verschillende kerken en sekten.

Wat heb ik dikwijls vlug mijn oordeel klaar:

Een etiketje wat de leer betreft, een psychologisch oor­deel over de gemeenteleden, een vluchtige studie over ont­staan en ontwikkeling, in orde, ’t is voor elkaar.

En nu moet ik spreken en tracht te beluisteren wat echt is en wat leer ik veel.

Gisteren was ik in een “All people’s church”. Een bid­stond ging vooraf aan mijn preek. Een grote zware vrouw stand op en bad. Zij huilde, als ze blijde dingen zei, ze snikte als zij God dankte voor al zijn weldaden. Ik moest haar af en toe eens aankijken en dacht; “Zij distribueert haar tranen volkomen verkeerd.”

Toen bad een andere vrouw. Maar met belangstelling keek ik naar de eerste. Zij wist twee dingen tegelijk te doen. Zij zuchtte bij iedere opmerking die haar trof in ’t gebed van de ander, en riep uit: “Och ja, Here!” In haar hand had ze haar bril, die ze bevochtigde bij iedere diepe zucht en dan opwreef.

Toen ik naar huis ging zei ik tegen mijn gastvrouw: “Waarom huilt die vrouw, als ze blij moet zijn en toen vertelde zij mij als antwoord, hoe ’n grote zegen deze vrouw was voor haar omgeving, hoe velen door haar bidden ge­troost werden, en ik schaamde me en zweeg.

Even later stond ik voor een altaar in een prachtige kerk. Oude kerkramen, witte bloemen op het altaar, In de kerk voor mij gedempte lampen, die schaars de gewelven ver­lichtten, Naast mij stond de priester. Over een lang zwart kleed had hij een witte toga. Zijn oude gezicht was streng. Eeuwenoude traditie hing als een zwaarte om mij heen.

De priester las formuliergebeden.

En toen moest ik spreken. Wat voelde ik mij klein en nietig.

Was ik bang voor de statige priester naast mij? Ik weet het niet. Ook al keek ik niet naar hem, toch wist ik zijn eerbiedwaardige gestalte naast mij.

Na het uitspreken van de zegen, wenkte hij mij hem te volgen. Door de halfduistere kerk ging hij mij voor naar de sacristie. Moest ik mij nu verontschuldigen? Moest ik ver­geving vragen dat ik, ik daar heb gesproken in die gewijde donkere kathedraal?

Ik stond voor hem en ineens omvatten zijn oude handen de mijne, zijn strenge hoofd was gebogen en hij zei:

„O Heer, ik dank U voor die boodschap, die U ons ge­geven hebt door haar.”

En ik schaamde mij en zweeg.

 

De Vrouw van Petrus

Maar Petrus zeide: “Zilver en goud bezit ik niet.” (Hand. 03:06).

We spreken wel eens over de vrijwillige armoede van de apostelen, die zonder buidel of male op reis gingen; die, zoals uit de woorden van Petrus blijkt, niet eens een aalmoes aan een bedelaar konden geven en leefden van wat hun door vrienden werd geschonken.

Doch denken we wel eens aan de offers van hen, die niet zo op de voorgrond traden? Bijvoorbeeld aan de ar­moede van de vrouw van Petrus! Het leven moet haar toch niet al te veel hebben geschonken. Haar man altijd op reis. Zelfs met de grote feestdagen, als ieder huisgezin optrok naar de Tempel, lezen we niet, dat ze met haar man meeging. Altijd was hij in de zaken van zijn Meester, predi­kend en wonderdoende. En zij zat als een eenzame vrouw thuis. Veel geld zal haar man niet thuis gebracht hebben. Waar zij van geleefd heeft is ons niet bekend, doch royaal is het niet geweest. Een burgerlijk goed gemeubileerd huis zal ze wel niet bewoond hebben en een dienstbode schoot er ook niet op over. Al zal ze waarschijnlijk geen gebrek geleden hebben, ze had het beter kunnen hebben als haar man eenvoudig bij zijn beroep was gebleven.

Toen Petrus tegen de Meester zei: “Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd”, heeft hij toen ook aan zijn vrouw gedacht? Ik geloof het niet. Het zal wel gedoeld hebben op hemzelf en op zijn mede-discipelen.

Maar dat is nu juist het moeilijke van deze armoede, dat er zo weinig over gesproken wordt. Dat het offers zijn, die schijnbaar onopgemerkt voorbij gaan.

Zijn er zo ook thans niet vele vrouwen van zendelingen, die altijd alleen in de binnenlanden wonen, verstoken van alle comfort, die een leven vol ontbering leiden, die mis­schien op reis kinderen krijgen en moeten verzorgen. Hun naam wordt zo zelden genoemd, ze treden niet op in vergaderingen. Men komt tot hen niet om geestelijke hulp.

Vrouwen van evangelisten. De man is altijd op reis, avond aan avond. Hun woord is tot zegen voor velen. Velen mis­schien zijn hen dankbaar en getuigen daarvan en het is een schone vergoeding te weten, dat zij gebruikt zijn om zielen tot Christus tot leiden.

Doch hun vrouw moet de kinderen opvoeden, hun vrouw zit voor de moeilijkheid als de oudste jongen niet leren wil of de meisjes humeurig zijn. Zij gaat ’s avonds nooit eens met haar man uit, zoals andere vrouwen. Op visites komt ze altijd alleen, want: mijn man moet vanavond daar en daar spreken.

En velen kennen haar nauwelijks. Weet iemand iets van de vrouw van Moody? Was Sankey getrouwd? Deze vrou­wen hebben enkel door hun stille voortdurende zorg, het mogelijk gemaakt, dat hun man ongestoord kon werken. Zij behoren tot dat leger van stille geloofshelden, naamlozen, lijders, zieken, gevangenen, die trouw’ waren en offerden zonder kans op roem. Zij stierven in concentratiekampen zonder dat zij er later lezingen over konden houden. Maar misschien is daardoor hun liefde tot de Meester ook zui­verder gebleven en zijn ze bewaard voor de val in hoog­moed.

God kent hun hart en hun verlangen om Hem getrouw te dienen. Eenmaal zullen er namen opgelezen worden door Christus voor de Vader en de heilige engelen, namen waar­van wij op zullen kijken en zullen zeggen: o ja, dat is waar, die man, of die vrouw was er ook nog. Wat hebben we weinig over hen gesproken en toch waren ze helden des geloofs.          

Br.

 

Het leven en werk van J. Christ. Blumhardt door J. A. Schreuder (4)

In de vakanties trok hij rond door Zuid-Duitsland en Zwitserland; dan logeerde hij bij christenen, hield in hun huis samenkomsten en wekte er belang stelling voor de zen­ding op. Soms waren dat zware tochten, eens door sneeuw en ijs van Lauterbrunnen naar Wengen, om er een klein groepje gelovigen te bezoeken. Zo maakte Paulus zijn verre reis door Klein-Azië voor hij in Philippi de enkele vrouwen vond, die de eerste christengemeente in Europa zouden vormen.

Daar in Wengen stichtte Blumhardt een gemeente.

Langzaam in het klein breidt Gods rijk zich uit. Hij noem­de de tijd in Bazel een tijd van steeds voortgaande zegen “hier, op deze verzamelplaats van zo vele gelovigen uit alle delen van de wereld, waar men gewoon is de hele wereld, zover die Christus niet heeft, vol ontferming te overzien, leerde ik de waarde van het evangelische ambt pas ten volle waarderen.”

Hier ging hij zien de nood van de wereld: verstoken te zijn van het Koninkrijk Gods. Zijn priesterlijke opdracht verbreedde zich van individu tot gemeente in de wijdste zin; tot allen die buiten Christus leven. Hij leerde er zoveel nood kennen, dat hij niet anders meer kon voortaan dan zielsverzorger zijn, dat is priester en geestelijk rodekruis- soldaat.

„Wat heeft waarde voor de verlorenen? Waar zijn de zielen mee gebaat? Wat versterkt de gemeenschap der heiligen? Wat maakt ons tot een waarachtig volk van God?” Deze vragen stelt hij zich voortaan in zijn omgang met de mensen, in de beslotenheid van het zielszorgerlijke gesprek en in de prediking voor de velen.

In Bazel leert Blumhardt zijn vrouw kennen, Doris Köllner. Ze was een leerlinge op een van zijn catechisaties, maar pas aan het eind van zijn verblijf op de Zendingsschool „ontdekte” hij haar in haar ouderlijk huis, waar hij op een vakantietocht als gast uitrustte. Thuis gekomen schrijft hij haar vader een brief om haar ten huwelijk te vragen. Vijf weken moet hij op antwoord wachten, en dan krijgt hij een bijna Oudtestamentisch ja-woord: “De Heer heeft onze dochter de overtuiging en de blijdschap geschonken Uw aan­zoek als een roepstem van God aan te nemen, en in kinder­lijk geloof en gehoorzaamheid te volgen.”

Doris is een stil, zacht meisje, dat zich verheugde op een leven in Gods wijngaard in een landelijke pastorie. Wat haar wachtte aan drukte, gemis en ontzegging van veel, heeft ze toen gelukkig niet geweten.

Nu hij verloofd is, vraagt Blumhardt ontslag. Hij wil naar een pastorie, om daar met Doris verder te kunnen leven en werken.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 9 Februari.

U, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt u? Die overspel verbiedt, doet u overspel? (Rom. 02:21-22a).

Er is een schijnvroomheid, die de mond vol heeft met het beoordelen en veroordelen van anderen, terwijl men zelf op allerlei wijze Gods geboden overtreedt. Wij breken dan met onze daden af, wat we denken op te bouwen met onze woorden. De ergste vijanden van het evangelie zijn zij, van wie het leven in strijd is met de eigen vrome woorden. Die op de kansel zo mooi spreken, dat het jammer is, dat zij er ooit afkomen en buiten de kansel zo slecht leven, dat het jammer is, dat zij deze ooit beklimmen.

Laat ons waar zijn. Laat ons waar zijn deze dag in onze woorden en gebeden. God ziet onze daden en veracht het onware, schijnvrome woord.

Lezen: (Matt. 07:15-23).

 

Maandag 10 Februari.

Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt. (Rom. 02:25).

Besnijdenis en de wet horen bij elkaar. De besnijdenis is het teken van het voorwaardelijk verbond van God met Israël. Het zegt: Indien gij de wet van de Here uw God houdt, zult gij zegeningen ontvangen, zo niet, dan zult gij daar buiten vallen (oorspronkelijke tekst onleesbaar). Doch niemand heeft ooit dit verbond kunnen houden. Daarom heeft God een ander verbond, buiten de wet om, met de mens gesloten (Rom. 03:21). Dit is het onvoorwaardelijk verbond des geloofs. Dit verbond was ook de gelovige Israëliet bekend. Het was Abraham reeds ge­openbaard vóór het verbond van de besnijdenis werd gesloten (Rom. 03:10; Gal. 03:08; Gal. 03:17, vergelijk Gen. 12:03 en Genesis 17). Dit verbond des geloofs zegt: de rechtvaardige zal uit geloof leven. Hiervan is de doop het zegel. Dit ver­bond kent geen voorwaarde, doch vraagt geloof in de diepe, mystieke waarheid: gij zijt gestorven en met Christus op­gestaan tot een nieuw leven.

Lezen: (Gal. 03:10-14).

 

Dinsdag 11 Februari.

Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is de besnijdenis, wat uiterlijk aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is. (Rom. 02:28-29).

Israël beriep zich steeds weer op de besnijdenis, het zegel van Gods verbond met Zijn volk. Doch dit zegel had niet de minste waarde toen Israël door ongehoorzaamheid dit verbond verbrak. Nooit was de besnijdenis een waarborg dat God de zonden zou voorbijzien en nooit was het Zijn bedoeling, dat dit volk zich uitwendig in vrome schijn zou hullen en inwendig verdorven zou zijn. Het is voor ons niet voldoende, dat we ons op doop en avondmaal als zegelen van Gods verbond beroepen. Het hart moet veranderd wor­den. Dit kan alleen door de werking van de heilige Geest. Dan wordt de tweespalt tussen leven en leer, tussen willen en handelen weggenomen. Laat deze morgen onze bede zijn Verenig, Heer, ons hart tot de vreze Uws Naams (Ps. 086:011)

Lezen: (Jes. 01:10-18).

 

Woensdag 12 Februari.

Wat is dan het voorrecht van de Jood? In de eerste plaats dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd (Rom. 03:02).

Welk een voorrecht is het, dat God aan mensen Zijn woorden heeft toevertrouwd. Niet door engelen, maar door mensen laat Hij de eeuwige boodschap des heils verkondi­gen. Doch wee hem, die deze woorden Gods als een veilig bezit beschouwd, een rijkdom, die hem boven anderen verheft, in plaats van als een toevertrouwd goed, waarvan hem rekenschap zal worden gevraagd. Laat ons waken, dat we Gods woord in gehoorzaamheid uitdragen en niet vervalsen of als een wapen hanteren tegen onze broeders, met wie we meningsverschil hebben. Het is Gods Woord. Het is een oordeel voor hem, die het verwerpt, doch wij hebben niet het recht er anderen mee te oordelen. Laat ons waken, dat we niet het brood aan anderen uitdelen en zelf honger zou­den lijden.

Lezen: (2 Kor. 04:01-07).

 

Donderdag 13 Februari.

Als sommigen ontrouw geworden zijn zal dan hun on­trouw de trouw Gods te niet doen? (Rom. 03:03).

Gods beloften aan Abraham gedaan zullen bevestigd wor­den. Israël is op de weg van het voorwaardelijk verbond gevallen, ze zijn ongehoorzaam geworden. Toch zal God Zijn beloften waarheid maken. Telkens wijst de Romeinen­brief op Gods trouw. Zijn genadegaven en roeping zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). De joden, hoewel vijanden ten opzichte van het evangelie, zijn beminden om der vaderen wil. Wij willen met dankbaarheid er aan denken, hoe ook in ons leven God trouw was, terwijl wij zo menig­maal ontrouw waren (2 Tim. 02:13). Was Hij het niet, die ons telkens weer terugriep als wij afdwaalden? Zijn liefde is oneindig groot en Zijn goedertierenheid geweldig over ons. Prijs de Here, mijne ziel’

Lezen: (Ps. 103:001-014).

 

Vrijdag 14 Februari.

Het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenaar. (Rom. 03:04).

Hebben wij niet allen tegen God gelogen? D.w.z., waren wij niet ontrouw in dat, wat wij Hem beloofden? Laat ons eens terugdenken aan wat we op een ziekbed, of in een ernstig gebed, of bij ons huwelijk Hem beloofden. Hebben wij deze beloften gehouden? Zo niet, dan zijn we tegenover God leugenaars geworden. Is iedere schuldbelijdenis niet weer opnieuw een erkenning, dat wij ongelijk hebben en God gelijk. En als Hij dan toch zijn belaften vervult, ter­wijl wij de onze verbraken, wel, dan is het toch voor de gehele wereld duidelijk, dat God waarachtig en wij leugenachtig zijn. Doch is dit niet juist onze blijde zekerheid ge­worden. dat we zeker zijn van Hem, Die ons nimmer in de steek laat? Wat is het heerlijk te weten, dat we een onveranderlijk en trouw Vader hebben. Die ons niet doet naar onze zonden.

Lezen: Psalm 32.

 

Zaterdag 15 Februari.

Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardig­heid staaft, wat zullen wij dan zeggen? Is God, Die Zijn toorn doet voelen – ik spreek op menselijke wijze – soms onrechtvaardig? Volstrekt niet (Rom. 03:05).

De mens is zeer spitsvondig in het bedenken van een verdediging in zijn hopeloze zaak. Als nu door mijn trouweloosheid en onheiligheid Gods trouw en heiligheid juist duidelijk blijkt, heeft dan de zonde niet een kostelijk doel bereikt? Moest God mij eigenlijk niet dankbaar zijn? Maar is het dan geen onrecht dat God over die zonde, die Hem heerlijk maakt, zo’n streng oordeelt velt?

Neen zegt Paulus, Nooit kan zonde en onheiligheid voor God enige verontschuldiging vinden. Hij haat alle onrecht en nooit zal Hij om enige overweging de zonden tolereren. Laten we ons nooit achter zulke dwaze gedachten verschui­len. Hij, Die de zonde, zo haat, dat Hij liever Zijn eigen Zoon aan het kruis liet sterven, dan dat Hij de zonde onge­straft liet, duldt geen zonde, ook niet in Zijn kinderen.

Er is slechts één uitweg: de reiniging van de zonde door het kostbaar bloed van Christus. Weten we dat onze zonden daardoor bedekt zijn?

Lezen: (Jes. 06:01-07).

 

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).

1947.02.01

Valse Profeten

Velen zullen in die dagen tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uwe Naam geprofeteerd?… En dan zal Ik hun openlijk zeggen; Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij, jullie werkers der ongerech­tigheid. (Matt. 07:22-23).

Onze Here Jezus Christus heeft Zijn discipelen, aan ‘t eind van de Bergrede, voorgehouden, dat niet ieder die “Here, Here” zei, het koninkrijk der hemelen zou binnengaan, maar alleen, die de wil van de Vader deed.

Dat doen van de wil van de Vader geldt ook het profeteren.

Als de Here Jezus aan ’t eind der dagen alle mensen voor Zijn rechterstoel roept, zullen er velen zijn die zeggen, dat ze in Zijn Naam geprofeteerd hebben.

De Here zal hun dat niet betwisten.

Want het is waar, ze hebben gezegd: zo spreekt de Here, ze hebben gestaan als “profeten” en hebben het volk inge­leid in de “waarheden” en de naam van Jezus daarbij ge­noemd.

En toch zal de Christus hen wegzenden naar de hel.

Ze hebben wel geprofeteerd, maar ze hebben vals geprofe­teerd, met hun eigen hart.

Onder die velen die tot de Here Christus zeggen zullen: Wij hebben toch in Uw Naam geprofeteerd, zullen ook staan Hananja en de valse profeten, die vlak voor het einde van Judas volksbestaan hebben gesproken.

Jeremia had in de dagen van Jojokim moeten zeggen, dat de Here Zijn volk verlaten zou en het overgeven aan het zwaard en de honger, maar de valse profeten hadden het volk gerustgesteld. Het was immers het volk des Heren! Nee, er zou geen zwaard en geen honger in het land wezen, “maar Ik zal u een gewisse vrede geven in deze plaats.” (Jer. 14:13-15) Dat was “Schriftuurlijke taal!”

Hananja heeft enkele jaren later, toen het oordeel toch gekomen en Jojachin naar Babel gevoerd was en Nebukadnezar veel vaatwerk uit de tempel te Jeruzalem geroofd had, zelfs in de naam des Heren, de Verbonds-God dus. ge­preekt “Zo spreekt de Here der heirscharen, de God Israëls: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken; ‘t zal maar twee jaar meer duren en dan zal Ik al het vaat­werk in Jeruzalem terugbrengen.”

Dat was in zijn ogen, én voor de oren van het op hun “principiële-schoonheid-vertrouwend volk” (Ez. 16:14-15) “Schriftuurlijke taal”. Zij lieten als profeten een “prin­cipieel” geluid horen.

Het stond immers in de wet van Mozes, in Leviticus: Gij zult brood eten tot verzadiging toe, en zult veilig wonen in uw land en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. (Lev. 26:05-06.) Wat zij zeiden van: Er zal geen zwaard, noch honger in het land zijn, dat kwam daarmee precies overeen.

En Hananja had ook gelijk, toen hij zeide, dat de Here gerei zou terugbrengen uit Babel en alle gevangenen zou doen weerkeren. Het kon immers niet bestaan, dat de Ver­bonds-God zou toelaten, dat Zijn tempeldienst blijvend in het ongerede zou liggen en Zijn volk uit elkaar geslagen zou zijn. Hij kon wijzen op Psalm 46: God is in het midden van de stad, zij zal niet wankelen (Ps. 046:006) en de Here der heirscharen is met ons (Ps. 046:012).

Allemaal zuiver principiële woorden!

En toch zijn ze geen van allen uitgekomen.

En dat kon ook niet anders. Want het waren wel “prin­cipiële’ woorden, maar geen woorden naar de Schrift.

Die valse profeten hadden uit hun hart geprofeteerd. Ze maakten die Schriftwoorden over de stad Gods, over het Verbondsvolk: God is in het midden van haar – zij zal niet wankelen, tot algemeen geldige principes.

Geabstraheerde Schriftwoorden, die als “altijd-geldende” verklaard werden. En ze vergaten daarbij, dat Gods Woord nooit zo sprak vanuit starre principes, maar dat het spreekt in levende woorden temidden van de telkens wisselende ver­houdingen van het mensenleven, levende woorden van den levenden God. En de Here spreekt heus niet over een Verbondsvolk in tijden van afval hetzelfde als wanneer Zijn volk trouw is. In het eerste geval kan men met het “principe”: God is in het midden van haar, niets beginnen. Want dan is de Here haar allerminst nabij. Integendeel, dan verlaat Hij de meest principiële werker, die met Zijn Woord scharrelt, die het fundamentele “indien”, indien gij in mijn inzettingen wandelen zult, uit (Lev. 26:03), uit het oog verloren heeft.

Want dat is de voorwaarde.

Ja, God is met Zijn volk, geen zwaard zal door het had doorgaan en geen honger zal er wezen, indien gij in mijn inzettingen wandelen en mijn geboden houden en die doen zult.

De valse profeten hebben daar geen acht op geslagen en ze hebben ook niet de houding van het Verbondsvolk als een zondige tegenover den Here gekend in hun dagen (Jer. 16:10). Zij zagen niet, dat er naar de Schriften een vloek over het volk lag, vanwege de ongerechtigheid (die niet zo gering was, vgl. Jer. 07:05-10).

En zij kenden den Here, de levende God niet. Ze meenden met Hem in gemeenschap te leven, maar in wer­kelijkheid leefden ze uit principes, door hen zelf zo geformu­leerd. Ze profeteerden, maar uit hun hart!

Waar wij in deze dagen telkens een oproep horen, dat ons volk principieel moet zijn en vanuit principes zal moeten gaan leven, daar mogen wij wel ten scherpste toezien. Ook, en juist ‘wanneer men ons voorhoudt, dat wij moeten leven uit de principes van het Christendom. Want leven uit principes van het Christendom en niet in de levende gemeen­schap met de Here, waarin men Zijn Woord hoort in de steeds wisselende verhoudingen van het leven, is even gevaarlijk, zo niet nóg gevaarlijker dan leven uit de Geest van humanisme en heidendom, omdat men in de Naam des Heren gaat spreken, doch in feite uit eigen hart profeteert.

Wij zullen moeten profeteren uit het levende Woord Gods; uit dat Woord leren spreken en daar onze wijsheid uit putten en niet leven bij door mensen geformuleerde be­ginselen, die over alle situaties – afval of geen afval – hetzelfde spreken. Want dan profeteert men uit het hart en waar dat op uitloopt? Op ondergang van het Verbonds­volk van de Heer!

En voor die profeten? Men leze hun einde in (Jer. 29:20-23) en in de tekst die boven dit stukje staat.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dodenzorg en geld verdienen.

Ik zit in een auto in Zuid-Californië. Een prachtig park is rondom mi). Een park? Nee, ’t is een begraafplaats. Maar niets doet daaraan denken. Er zijn grafstenen maar zij liggen plat en verscholen tussen gras en bloemen. Een wijd uitzicht rondom toont ons bergen en bomen. Ik zie palmen en sinaasappeltuinen. Ik zie ook een groot reclame­bord. “Wacht niet tot het te laat is. Zoek nu vast een mooie rustplaats uit. Nu hebt u de tijd.’

In de auto schakelt de chauffeur de radio op de uitzending van deze begraafplaats, ’t Is het einde van een zojuist ge­houden kerkdienst. Ik hoor nog het laatste zingen en het uitspreken van de zegen. Nu hoor ik reclameslagwoorden. “Een schone omgeving, wacht niet te lang met het plaats- bespreken op onze prachtige begraafplaats”. Nu volgt er een concert, frivole, lichte dansmuziek.

“Is dit ook een begrafenisonderneming”?

Ja, zij zijn geweldig rijk, ’t is de rijkste onderneming van de wereld. Zij hebben een eigen radio en studio. Het is ook de duurste begraafplaats van de wereld. Je moet heel rijk zijn om hier begraven te worden. De radio geeft van alles wat in Amerika bij een echte uitzending behoort.

“Kun je er ook “Queen for a day” worden? vraag ik. “Jazeker, zoiets hebben ze ook en je krijgt er prachtige cadeaus.”

Ik zie een kleurige mooie tent en kijk naar binnen. Onder het gespannen tentdoek zie ik een geopend graf.

“Wij zorgen in Amerika goed voor de doden. You have only to die, we do the rest.) En die rest is heel wat.

Ik wil nu meer weten en tref het dat in een dorp een man zojuist is gestorven. Ik bel aan bij den begrafenisonder­nemer.

Onmiddellijk na het sterven haalde deze het lichaam naar zijn huis en balsemde het. Ik word in een kamer gelaten en op een prachtig bed ligt de dode. Zijn gezicht is opgeschil­derd en heeft een rode blos. De ondernemer strijkt liefkozend langs de hals. “Hier heb ik moeite mee gehad, ik heb het helemaal moeten opvullen, zegt hij. Hij vertelt van het hele balsemproces. ik wil het niet herhalen, ’t is weerzin­wekkend.

Buiten rolt de donder. Het onweer is vlak boven de stad. Ik kan mijn ogen niet van het lijk afhouden. Er is iets zo griezeligs in deze aanblik dat ik onpasselijk word. De blanke reinheid, die de dood vaak brengt, is hier verborgen onder de dure make-up. die de verschrikkelijkheid van de laatste “verschrikking” niet verbergt, maar veel meer doet uit­komen.

Ik denk aan de dode vrouw in ’t concentratiekamp, die in de sneeuw lag met gevouwen handen. In ’t grauwe kamp stierf de witte bloem.

U moet nog de doodkisten bewonderen. Ik moet het zachte satijn over de verende matras voelen en kijken naar over­vloedig geplooide zijde en kant en strikken en kussens in de meest uiteenlopende kleuren. Er hangen overal keurige geperste pakken die men kan kopen als de dode niet netjes genoeg gekleed is. De kisten zijn van glinsterend metaal of gepolitoerd, prachtig hout. Wat is dit hier voor verschrik­kelijks? De donder rolt, een ratelende slag volgt het helle licht.

“Deze kost 600 dollar, balsemen inbegrepen. 800 dollar, maar dit is            koper.”

Ik wil weg.

In een concentratiekamp is geen eerbied voor de dood maar dit is ook vreselijk. Dit is niet alleen gebrek aan eer­bied, maar geld, vuil geld dat de blanke eenvoud van de dood besmeurt.

Als ik buiten kom zie ik om mij heen de pracht van bliksemstralen die wijde verten verlichten. Ik was bang daarbinnen. Hier niet. Hier is natuur en ik sla mijn ogen naar de hemel en dank Hem, die de dood heeft overwonnen.

U behoeft enkel te sterven, wij doen de rest.

 

Oecumenische Flitsen

Het doden van mensen uit barmhartigheid.

De Bijbel zegt: “Gij zult niet doodslaan”. Het is een privilege van God en niet van de mens om te bepalen, wanneer iemand sterven zal. Maar vierenvijftig geestelijke leiders in de staat New-York hebben het gewaagd een stuk te ondertekenen, waarin zij ver­klaarden, dat een pijnloze dood voor ongeneeslijke zieken, die zulks verlangen, niet als in strijd met de leer van Christus of de grondslagen van het Christen­dom moet worden beschouwd.

Zij tekenden deze uitspraak ten behoeve van de “Euthanasia Society of America”, die een wettelijke grondslag tracht te verkrijgen in de staat New-York voor de vrijwillige euthanasie (doodslag uit overwegingen van barmhartigheid). Onder de ondertekenaars behoren enkelen van de meest vooraanstaande figu­ren uit het kerkelijke leven,

“Het doden uit barmhartigheid” is een zeer vrome uitdrukking, maar is het werkelijk “barmhartig”. Wat is eigenlijk het verschil tussen een doktersverklaring die het recht geeft een eind aan je leven te maken en doodgewone zelfmoord? Euthanasie kan weliswaar een mens in dit leven van pijn verlossen, maar wat te denken van een eeuwige wroeging, die alle moordenaars wacht, hetzij moordenaars van an­deren of van zichzelf?

Maar daar deze moderne predikers alle geloof in eeuwige straf overboord geworpen hebben, daarom kunnen zij hun zegen schenken aan dit Satanisch plan.

Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat zij het leven mogen hebben” – niet de dood. Hij zond Zijn apostelen uit om een evangelie des levens te predi­ken en zieken te genezen. Juist die zogenaamde zieken werden genezen. Zelfs de doden werden op­gewekt. Aan de armen, de zwakken van geest, de mensen die lijden, werd het evangelie gepredikt, maar deze moderne predikers zijn zover van dit geloof verwij­derd, dat zij het uitspreken, dat sommige mensen ongeneeslijk ziek zijn, dat er geen hoop op herstel meer is en dan geven zij hun de raad om zelfmoord te plegen!!

“Apostelen des doods” zegt ergens een bekend blad van hen. Er zullen ongetwijfeld nog genoeg Bijbelgelovigen zijn, die beletten zullen, dat dit voorstel voorlopig wet wordt.        (Pentecostal Evangel.)

Een bekeerde acteur.

Ku Jan-en, een bekeerde filmspeler, trekt grote me­nigten naar de “Youth for Christ” meetings in Korea en Noord-China,

Zonder gebed geopend.

Er was geen openbaar gebed toen de Algemene vergadering van de Verenigde Naties in New-York vergaderde in Oktober van het vorige jaar. De enige heenwijzing naar God werd gedaan door de presi­dent der Ver. Staten, die aan het einde van zijn reden zei: “Moge de Almachtige God in Zijn oneindige wijsheid en barmhartigheid ons geleiden en onder­steunen in ons zoeken naar een eeuwigdurende vrede op deze wereld. Met Zijn hulp zullen we slagen.” Maar er werd geen verenigd smeekgebed tot Hem gericht om Zijn hulp. De officiële reden was: Te veel verscheidenheid in geloof. Maar de ware reden zal wel geweest zijn: Te veel gebrek aan geloof.

 

Volledige zelfovergave

Natuurlijk zullen we nog menige geestelijke crisis moeten doormaken, voor we onze weg hebben voleindigd, want de ziel groeit door een reeks van crisis. Maar ik bedoel: een tweede, beslissende crisis, zoals de bekering? Ja, ik geloof, dat dit gewoonlijk noodzakelijk is. Want we kunnen niet blijven voortleven als we vernieuwd zijn, in ons bewuste leven en onveranderd of slechts ten dele veranderd in ons onderbewustzijn. Het gebied van de instincten moet worden geannexeerd. Als er in ons binnenste geen eensgezindheid heerst, zullen we uiterlijk een nederlaag lijden. We kunnen niet tegelijk een burgeroorlog en een buitenlandse oorlog voeren.

Het is leerzaam eens na te gaan, hoeveel verschillende soorten bewegingen er zijn: de Apostolische, de Pinkster­beweging, de Weshyanen de Keswick-, de Oxfordgroepen. en nog zo vele andere, die alle draaien om dit ene feit: namelijk dat het noodzakelijk is het gehele leven in har­monie te brengen met de wil Gods Onvoorwaardelijk moe­ten wij achter deze zaak staan. En alle stemmen ze hierin overeen, dat terwijl de bekering het begin is van het proces, er een volgende crisis nodig is in de een of andere vorm om alles in harmonie te brengen. Zouden ze daarin allemaal ongelijk hebben! Dat ze in velerlei opzicht ongelijk hebben, geef ik onmiddellijk toe, want er is om die bewegingen heen allerlei bijgeloof ontstaan. Maar in de kern van de zaak geloof ik, dat ze ook dit punt een diepe waarheid naar voren brengen. Tenminste ik heb dat ook zo ervaren en ik heb het gezien in het leven van duizenden anderen, met wie ik zeer intiem verbonden was.

Honderden zendelingen heb ik uit zien komen in India: de toewijding voor hun werk helpt hen heen door hun eerste jaar, misschien nog iets langer. Maar de veranderde om­geving berooft hen tenslotte van hun laatste restje geest­kracht. India krijgt ze te pakken. Dan worden ze gedreven tot een dieper en vollediger zelfovergave en komen zo tot de overwinning, of ze zakken af en worden zeer middel­matige Christenen – ze dienen Hem, maar gelijken Hem niet. Ze worden humeurig en krijgen superioriteitscomplexen en zijn neerbuigend en bereiken zo een compromis tussen Christus en de oude instincten. Zo zijn ze geen klare weer­spiegeling van het Christendom, maar een geestelijke vlek.”

Stanley Jones.

 

Aan de lezers

Door de vele bestellingen hebben enkelen even moeten wachten op de toezending der traktaten. Alles is thans ver­zonden.

Dc tweede druk van “Het Naderend Verderf” is geheel uitverkocht. Thans zijn nog verkrijgbaar:

“Er is geen andere Weg”.

Het nachtelijk rumoer bij een gesloten Feestzaal”.

De prijs ervan is: ƒ 0.05 per ex.; f 1- per 100 en ƒ 15. ~ per 500 ex.

“De inwoning van Christus in ons hart”.

Hiervan is de prijs ƒ 0.03 per ex.; ƒ 2.50 per 100 en ƒ 10.- per 500 ex. Proefnummers gratis op aanvrage. Wij sluiten vanaf heden bij iedere bestelling enkele evangeliën in om gratis te verspreiden.

Met hartelijke dank vermelden wij de volgende giften:

 

Het leven en werk van Joh. C. Blumhardt door J. A. Schreuder (3)

Na vier jaar in Schönthal wordt hij student aan de universiteit in Tübingen; dat wordt een heerlijke tijd. Hij leeft er dicht bij de Heer: “God hielp me er doorheen; ver­schillende keren ondervond ik gebedsverhoringen die me telkens meer versterkten in het levend geloof in God”. Meestal ziet een studentenleven er anders uit en men zou verwachten, dat hij in Fubingen eenzaam onder de velen zou zijn. Toch had hij hier veel goede, gelijkgezinde vrien­den.

Over zijn studie verneemt men niet veel, geen der professoren heeft een grote, vormende invloed op hem gehad. Hij is hun dankbaar voor de rust, en de degelijkheid van hun onderwijs, waarmee ze hem inleidden in de theologie, die hij bestudeerde met verlichte ogen, zodat de bevrediging van zijn verstand die van zijn hart niet in de weg stond. Zijn basis was het geloof in de goddelijke openbaring in de Bijbel, nooit een speculatief denken.

Hij wilde niets weten van studie, die alleen aan het ver­stand of de fantasie voedsel verschaft. In en na zijn studentenjaren heeft hij getoond, dat deze houding tegen­over de wetenschap hem niet verhinderde een goed theoloog te zijn, alleen, “dat Blumhardtje is origineel, echt origineel” zei iemand van hem; en dat was een lof. Een geschoold denken en een kinderlijk eenvoudige manier van zeggen maakten hem tot de grote prediker, die zo veel kon zijn voor de hoogst ontwikkelden en voor de eenvoudigen van geest.

Hij is heel arm in deze jaren. Om zijn moeder geldelijk te kunnen helpen, verdient hij wat met vertalen uit het Engels. Later, in zijn werk voor de zending, heeft hij de vruchten geplukt van zijn grondige kennis van het Engels.

  1. Scholing van het ambt. In 1829, Blumhardt is dan 24 jaar – eindigt zijn studie­tijd. AI gauw krijgt hij een beroep als hulpprediker naar Dürrmenz. een grote gemeente, waar een van zijn vroegere leraren uit Schönthal dominee is. Voor wie de theoretische opleiding van de universiteit achter de rug heeft, is het altijd weer een vraag, of hij in de praktijk voor zijn werk geschikt zal zijn, Een jaar heeft Blumhardt in Dürrmenz gewerkt, en hier ondervindt hij hoe zijn ambt de vervulling is van al zijn gaven en verlangens. Een jonge gymnasiast, die vaak in de pastorie logeerde, vertelt hoe hij met de splinternieuwe hulpprediker’ mee mag de wijk in.

Onderweg vraagt hij hem uit over Tübingen, en Blum­hardt vertelt. Dan onderbreekt hij zijn verhaal opeens, omdat hij even het huis van een zieke in moet, om een paar woorden spreken. Het duurt lang, Gundert verveelt zich al. Als Blumhardt terug komt, verontschuldigt hij zich: “weet je, ze hebben zo veel ditjes en datjes, dan moet je dat aan­horen en niet ongeduldig worden”. Zielzorger bij de Gratie Gods, toen al, dat was hij. Wist dat ploegen zijn taak was. en dat God voor het groeien zorgt.

Een wonderlijke loop der dingen maakt plotseling een eind aan zijn werk in Dürrmenz. Uit Bazel krijgt hij een brief van zijn broer Karl, die daar tot bekering is gekomen en nu zijn oudere broer tracht over te halen zich ook aan de Heiland over te geven.

Vol vreugde reist Blumhardt naar hem toe, om hem te vertellen, dat ze één zijn. In Bazel ontmoet hij zijn oom, die verbonden is aan het Bazelse Zendings Genootschap en die hem weet te winnen voor de zendingsschool.

Nu is hij leraar, met als hoofdvak Hebreeuws. Dagelijks komt hij in contact met de grondtaal van het Oude Testa­ment; inniger nog raakt hij vertrouwd met de Bijbel, zijn kennis wordt groter en dieper. Daarnaast moet hij les geven in wat men noemde “Nuttige kennis, een allegaartje van natuur-, schei- en wiskunde, waarvan men dacht, dat de zendeling later op zijn arbeidsveld praktisch nut zou hebben. Bovendien preekte hij vaak en gaf hij Bijbel les aan kinderen, zodat zijn dagen over vol waren.

(Wordt vervolgd).

 

Dagelijks brood

Zondag 2 Februari:

Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan en allen, die onder de wet ge­zondigd hebben, zullen naar de wet geoordeeld worden (Rom. 02:12).

Er zijn mensen, die het overbodig vinden, dat het evange­lie aan heidenen gepredikt wordt. “Laat hen toch zoals ze zijn,” zeggen ze, “ze zijn gelukkig in hun eigen geloof.’ Doch Gods Woord leert anders. Ook de heidenen zijn zon­daren en gaan daarom verloren. Ook zij kunnen zich niet verontschuldigen, want zij volgden hun boze driften hoewel hun geweten hen aanklaagde en het werk der wet in hun hart geschreven was.

Hoeveel temeer zijn zij schuldig, die de rijkdom der bij­zondere Godsopenbaring bezitten en er niet naar leven. Allen hebben wij genade nodig. Slechts door het geloof kunnen wij het waarlijk goede doen. Dan werkt God door Zijn Hei­lige Geest in ons het willen en het kunnen. De mens vindt slechts rust in Christus. Laten wij daarom vurig bidden dat het evangelie van Jezus Christus overal met kracht gepredikt worde. Lezen: (Matt. 11:20-28.

 

Maandag 3 Februari:

Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zich zelven tot wet. (Rom. 02:14).

Velen willen liefdevoller zijn dan God. Zij vragen steeds: Zal God de heidenen ook straffen! Zij vergeten dat God volmaakt rechtvaardig en volmaakte liefde is en dus nooit iemand te zwaar kan straffen. Zijn oordeel is altijd recht.

Ook de heidenen kennen het onderscheid tussen goed en kwaad. En dit oordeel valt meestal samen met Gods wet. Ook getuigt hun geweten en beschuldigt hen als zij deze innerlijke wet overtreden.

Maakt nu deze innerlijke wet en de stem van het geweten de prediking overbodig? Neen. Immers de wet in ons is niet volmaakt (Rom. 07:07). Ook het geweten is onzuiver en staat onder invloed van omgeving en opvoeding. Het spreekt niet Gods sprake, doch een eigen taai. Beiden spre­ken slechts van eis en oordeel. De genade en Liefde Gods komen enkel tot ons in Jezus Christus, die ons met den Vader verzoent. Lezen: (Ef. 02:01-10).

 

Dinsdag 4 Februari.

De dag, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Jezus Christus. (Rom. 02:16).

Of de mens naar zijn geweten heeft gehandeld of deze stem heeft gesmoord, zal openbaar worden in de dag des oordeels. Hoevelen, die doorgaan voor rechtvaardig zullen dan beschaamd staan. Vele zogenaamde edele daden zullen dan blijken te zijn gesproten uit puur egoïsme. Dit oordeel zal beantwoorden aan de eis van het evangelie dat ons dagelijks is gepredikt; dat alleen de liefde de vervulling is der wet. t »Hier wordt door Paulus gesproken over het oordeel dat de mens door zijn eigen daden zich bereidt en niet over de genade Gods geopenbaard in Jezus Christus. Er wordt niet gezegd hoever deze genade zich ook over de heidenen uitstrekt.

Gelukkig hij, die thans reeds weet dat hij veilig is in deze dag der verschrikking. Indien gij het eigendom zijt van Christus, en in Hem gelooft hebt gij deel aan Zijn rechtvaardigheid. Want die in Hem gelooft, wordt niet veroor­deeld, wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van den Eniggeboren Zoon van God (Joh. 03:18). Lezen: (Joh. 03:14-21).

 

Woensdag 5 Februari:

Indien gij u nu Jood laat noemen, steunt op de wet. (Rom. 02:17a).

De Joden noemden zich, in religieuze trots gaarne Jood d.w.z. god loven Toch waren zij geen lovers van god (Openb. 02:09; Openb. 03:09). Hun roem was vals.

Zij hadden van God de wet gekregen. Deze had hen tot nederig schuldbesef moeten brengen. Immers hoe vele malen hadden zij in eigen leven en in de geschiedenis van hun volk deze wet overtreden. Doch in plaats hiervan waren zij hoogmoedig geworden omdat Gods openbaringen bij hen behoorden. Zij roemden als bezitters en verhieven zich trots boven de heidenen.

Komt dit ook niet bij duizenden zogenaamde christen voor? Zij zouden zich beledigd gevoelen als men hen tot de ongelovigen rekende. Zij zijn er trots op dat zij de Bijbel kennen, zij zijn gedoopt, gaan trouw ter kerke, hun huwelijk is ingezegend en zij gebruiken regelmatig het Avondmaal. Doch het heeft hen niet klein gemaakt dat zij met zoveel rijkdom nog zo onwaar, liefdeloos en onrein zijn. Hun hart is niet veranderd. Dit steunen op geestelijk bezit is zeer gevaarlijk. Lezen: (Jak. 03:13-18).

 

Donderdag 6 Februari

…en u beroemt op God. (Rom. 02:17b).

Er is een roemen in God, dat heerlijk is. Paulus spreekt ervan op menige plaats (1 Kor. 01:31), Het is de blijde uiting van de mens, die zichzelf kent als een onwaardige zondaar doch met dankbaarheid getuigt van de rijkdom, die God hem schonk.

Doch er is ook een roemen in God, dat voortkomt uit een trots ongebroken hart, dat zelfs God tot zijn dienaar denkt te maken. Zo beriep Israël tijdens zijn meest goddeloze pe­riode zich erop, dat des Heren tempel in hun midden was en zeiden de Farizeeën dat God hun Vader was.

Volkeren, die zich om Gods wet niet meer bekommeren, vragen dat God hun wapenen zal zegenen. Een kerk, die in wereldgelijkvormigheid haar kracht heeft verloren, wil toch de openbaring van het lichaam van Christus op aarde heten.

Laat ons toch waken, dat we niet al roemende onwijs wor­den en ons verbeelden dat God aan onze zijde staat, terwijl Hij reeds lang onze tegenstander is geworden. Dan zijn We gelijk aan Simson wiens lokken waren afgesneden en dacht in de kracht des Geestes de vijand te kunnen verslaan. Dan denken we rijk te zijn en we weten niet dat we arm en blind en naakt zijn. Lezen: (Openb. 03:14-22),

 

Vrijdag 7 Februari.

Indien gij Gods wet kent en weet te onderscheiden waarop het aankomt. (Rom. 02:18).

Is er iets dat meer waarde heeft voor deze dag dan Gods wil te kennen en te weten waarop het aankomt? Paulus schrijft dat hij niet ophoudt te bidden dat de Kolossenzen met rechte kennis van Gods wil vervuld mogen worden In alle wijsheid en geestelijk inzicht, zodat zij wandelen waardig de Here. (Kol. 01:09, zie ook Filip. 01:09.)

Hoe voorzichtig moeten wij leven. Want het blijkt uit onze tekst, dat er ook een vermeende kennis van Gods wil is. Een kennis, die louter verstandelijk is. Deze kennis maakt opgeblazen.

Het rechte kennen is het kennen met het hart, door de verlichting van den Heiligen Geest (Ef. 01:09). Dit ken­nen wordt gevonden in de ziel, die de verborgen omgang des Heren zoekt en geoefend is in het dagelijks toetsen van alle dingen, omdat het ernstig verlangt naar Gods wil te leven. Lezen: (Kol. 01:09-14).

 

Zaterdag 8 Februari.

Gij, die u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blin­den zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn. (Rom. 02:19).

Verstandige kennis gaat vaak samen met een vurige zen­dingsijver. Men wil gebrek aan ware liefde verbergen door een sterke wil anderen tot eigen mening te bekeren.

Zo deed Israël, dat stad en land omreisde om één joden genoot te maken.

Toch is het merkwaardig hoe weinig resultaat zulk een ijver heeft. Dikwijls klagen mensen dat zij steeds hun huis­genoten en kennissen het goede voorhouden en dat deze er niet naar willen luisteren. Zou de oorzaak misschien zijn dat ons liefdeloos en hoogmoedig leven tegenstrijdig is met onze vrome en nederige woorden? Dit zien onze huisgenoten zoals de heidenen dit zagen bij de joden.

Het is goed anderen te willen bekeren. Doch dit verlangen moet voortkomen uit ware liefde en gepaard gaan met het diepe besef, dat we in geen enkel opzicht beter zijn dan anderen en slechts door genade gered zijn. Lezen: (Jak. 03:13-18).