1947.10.18

 

Palestina – de Joden

Toen op een bijzondere zitting der Verenigde Naties de Palestijnse kwestie werd behandeld, trok het de aandacht, dat Gromyko de Russische vertegenwoordiger, in een rede sterk pleitte voor het verschaffen van een Nationaal Tehuis voor de Joden. Hij zei, dat Rusland de verdeling van het Heilige Land in een aparte Joodse en Arabi­sche staat zou voorstaan.

Deze toespraak verwekte grote tevredenheid en dankbaarheid bij de Joden over de hele wereld.

Hier tegenover staat, dat Engeland steeds meer in het nauw gedreven wordt en hoe langer hoe meer tot de verfoeilijke en barbaarse metho­des van het door haar zo veroordeeld Nazi­regime de toevlucht neemt. Daarmee wekt het de ergernis van velen en maakt zich onbemind. De geschiedenis van de “Exodus 1947 ‘ is hier wel het duidelijke voorbeeld van. Natuurlijk zal Rusland niet nalaten hierop steeds weer te wijzen.

We kunnen uit menselijk oogpunt redenerend de moeilijke positie van Engeland begrijpen, doch tegelijkertijd treft het ons hoe Engeland, dat het middel mocht zijn in Gods hand om Palestina vrij te maken voor de Joden, haar woord gebroken heeft en zodoende hen niet in het land heeft gebracht. De Balfour-declaratie was een belofte om Palestina tot een Nationaal Tehuis voor het Joodse volk te maken, doch uit verlangen de Arabieren tot vriend te houden heeft het tege­lijkertijd aan dit volk beloften gedaan, die strijdig waren met de belangen der Joden. Uit dit dubbele spel is een hopeloze situatie ontstaan en we zien hoe Engeland ondanks democratische welwillend­heid thans tot de meest hardvochtige middelen de toevlucht moet nemen. Het was met bijtend sarcasme, dat de Russische afgevaardigde eens zei geen respect te hebben voor de Bijbel en ook geen zendelingen te willen toelaten, want een natie die de Bijbel liefheeft brak haar woord aan de Joden in de Balfour-verklaring gegeven, waarom zouden we haar beloften aan andere naties ver­trouwen?”

Hoe moeilijk de positie voor Engeland is, blijkt uit het feit, dat ze haar mandaat over Palestina aan de Verenigde Naties wil overdragen. Ze durft niet de hulp van Amerika in te roepen, daar ze dan Rusland er niet buiten kan houden.

Hiermee raken we aan het allerzwaarste pro­bleem van onze dagen. Het is daarom van het grootste belang om wat er thans in Palestina gaat gebeuren te toetsen aan wat Gods Woord ons hierover leert.

Niet de vroegere As-mogendheden worden in Gods Woord aangeduid als landen, die in dit allergrootste drama een rol zouden spelen. De episode van het nationaalsocialisme is, hoe vreemd het ook moge klinken, slechts dienstbaar geweest om door ontzettende vervolging de Joden los te slaan uit hun eeuwenlange woonplaatsen en ze tot de zwervers te maken, die ze nu zijn. Het verlangen naar het land der vaderen is daar­door tot ondraaglijke spanning gestegen.

Toen Julius Streicher, de felle antisemiet, in Oktober van het vorig jaar op het punt stond op­gehangen te worden, riep hij uit: “Poerimfeest 1946′. Deze laatste kreet van de beruchte Joden­hater riep de dag in herinnering waarop de Joden herdenken hoe Haman, de aartsvijand van Israël aan het Perzische hof, 2500 jaar geleden, werd opgehangen.

En inderdaad is er een treffende overeenkomst: Haman was eerste minister in Perzië, Streicher een van Hitlers eerste ministers in Duitsland. Beiden trachtten de Joden uit te roeien, beiden werden opgehangen. Met Haman werden zijn 10 zonen, dus totaal elf personen, opgehangen. Er werden precies elf hooggeplaatste Nazi’s terecht­gesteld door de strop in Neurenberg, Goering meegerekend, die in zijn cel, juist voor het aangewezen tijdstip, zelfmoord pleegde.

Doch het is eveneens waar, dat er een zeer groot onderscheid is aan te wijzen tussen de be­vrijding van de Joden in het oude Perzië en die in het moderne Duitsland. Want Haman had zijn doel niet bereikt. De Joden bleven ongedeerd en konden rustig in hun huizen blijven wonen. Thans echter is van het Joodse volk slechts een over­blijfsel gered, duizenden zijn gedood door de wreedste methodes en losgeslagen van hun plaats zwerven er nog duizenden rond. Palestina is hun enige hoop geworden.

De terreur van het naziregime heeft nog een ander gevolg gehad: het heeft de volkeren er toe gebracht Rusland te steunen en machtig te ma­ken. Men heeft de Beëlzebub van het nationaal- socialisme willen uitdrijven met behulp van de Beëlzebub van het communisme.

Rusland is uit deze oorlog met een geweldige kracht tevoorschijn gekomen. Geheel Oost- Europa is onder zijn invloed. Deze invloed open­baart zich op alle conferenties en vindt zijn re­actie in de besluiten der democratische volkeren. Het evenwichtspunt van de wereld is bezig zich te verplaatsen en het verplaatst zich in de rich­ting van Palestina. Het dubbele spel, dat Enge­land en Amerika hebben gespeeld, om Jood en Arabier tot vriend of beter tot gewillige dienaar te maken, is uit. Joden zowel als Arabieren zijn ontwaakt en zij zullen steun zoeken bij een macht, die hen wil helpen. En dit is Rusland. Rusland heeft alle belang invloed in Palestina te hebben. Het wil de controle op het Midden-Oosten, het wil een weg naar de Middellandse Zee. Met veel moeite is het gelukt hem tegen te houden in Iran en Turkije en het tracht nu door Griekenland heen zijn doel te bereiken. Wanneer het met be­hulp van Engeland aan Griekenland gelukt zelf­standig te blijven, dan zal Rusland het proberen langs een andere weg.

Het zal met vleierij en beloften trachten de Joden aan zich te verbinden om zijn doel te be­reiken. Rusland is het land waar, volgens Gods Woord, de uiteindelijke antichristelijke wereld­macht zal ontstaan. In Ezechiël 38 en 39 wordt dit voorzegt. Het begin van dit gedeelte luidt volgens de vertaling van Menge en in de Leidse vertaling: “Mensenkind, richt uw blik op Gog in het land van Magog, de vorst van Ros.” Dit woord Ros schijnt beslist op Rusland te wijzen, evenals het feit, dat deze landen vijanden uit het Noorden zijn. De antichrist zal, volgens (Dan. 11:32), trachten zich het Joodse volk tot vriend te maken.

We zijn er van overtuigd, dat het einde aller dingen zeer snel nadert. De laatste wereldwor­steling, die in al haar afschuwelijkheid wordt voorbereid, zal nog meer dan de afgelopen oorlog het Joodse vólk aangaan. De slag bij Harmageddon is het eind van een volkerenstrijd, die in Palestina zich zal afspelen.

Laat ons waken en bidden! Want in deze tijd zal de Heiland Zijn gemeente tot Zich vergaderen. Wee hen, die dronken zijn en in leugen en ontuchtigheid wandelen. Zij zullen het straks met schrik bemerken, dat zij de tijd der genade voorbij lieten gaan.

J. E. v.d. B

 

Bij de plaat

 “Die de bergen vastzet door Zijn kracht; omgord zijnde met macht.”

(Ps. 065:008).

David wordt niet moede te wijzen op Gods grootheid, die zich openbaart in de Schepping. Tegenover al het ver­gankelijke werk van de mens staat het onvergankelijke van Gods Schepping: de zee, die ondanks haar bruisen, haar gezette perken niet overschrijdt; de sterren, die getrouw hun loop volbrengen eeuw in, eeuw uit; de bergen, die de toppen ten hemel heffen en het symbool zijn van Gods trouw. Het ene mensenleven na het andere gaat voorbij, volkeren komen op en sterven weg, oorlogen en vrede, honger en overvloed wisselen elkander af, doch onverander­lijk staan de bergen Gods.

Over hun toppen razen de ijsstormen, doch onbewogen rijzen ze in smetteloze, reine pracht.

Zo onveranderlijk, zegt de Psalmist, is Gods trouw voor allen, dit Hem liefhebben. Onze verhoudingen en stemmin­gen zijn zo afhankelijk van de daden van anderen, van onze gevoelens en van de omstandigheden. We vergeten, wat we tien of twintig, of misschien slechts enkele jaren geleden, beloofden en het is of we het nooit hebben beloofd. Doch voor God is een woord, dat Hij eenmaal sprak, van eeuwige waarde. We zingen: “’t Verbond met Abraham zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind”, doch zo is Hij ook voor ons. Al Zijn beloften, die Hij ons af, behouden onver­anderlijk hun kracht. Wij mogen daar een beroep op doen en we zullen nooit bedrogen uitkomen. Ieder gelovige mag de hand leggen op Gods beloften van vrede en blijdschap door de Heilige Geest, op troost en bijstand in uren van nood, op leiding en wijsheid in moeilijke omstandigheden. Deze woorden zijn nog van dezelfde kracht als twintig eeuwen geleden. Ze zijn onveranderlijk als de bergen.

Ja, de bergen zullen eenmaal wankelen als de aarde zal geschud worden en de elementen brandende zullen vergaan doch van Gods woord en beloften zal ook dan geen tittel ter aarde vallen. Nooit zullen we zijn buiten Zijn Vader­liefde, buiten Zijn zorg en voorzienigheid. Wat is het heerlijk zich een kind van dezen trouwen en onveranderlijke God te weten. En dit alles wordt ons gegeven om het offer op Golgotha gebracht. Prijs de Heer voor Zijn eindeloze liefde!

J. E. v. d. B.

 

Teruggang in de blijdschap. door Mr D. C. H. Verdam

 “Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.” (Openb. 02:04).

Eén dezer dagen was ik op huisbezoek. Ik bezocht een zuster in de gemeente, die tot mij sprak over de hemelse gelukzaligheid, de innige blijdschap en de diepe vrede, die zij gesmaakt had op het ogenblik, toen zij, vele jaren ge­leden, tot bekering was gekomen.

Zij had toentertijd echt genoten! Een stroom van genade was over haar heen en door haar heengegaan. Zij had een visioen gehad, waarin het haar was, alsof de opgestane Verlosser in zichtbare gestalte voor haar stond, in hoor­bare woorden tot haar sprak van Zijn alles vergevende liefde en Zijn doorboorde handen zegenend over haar uitbreidde.

Dag en nacht had zij gezeten met haar Bijbel op haar schoot, onderzoekende het Woord des levens, dat haar een wijsheid mededeelde, die de wereld dwaasheid noemt.

Haar huisgenoten hadden er niets van begrepen. Ze had­den haar gevraagd, wat dit alles toch te betekenen had. En toen zij getuigd had van wat er in haar omging, hadden ze hun schouders opgehaald. Maar voor haar was dit, alles volkomen werkelijkheid geweest, een licht, dat ook door de nacht niet werd verduisterd.

Toen was de teruggang gekomen. Het licht was minder sterk geworden dan voorheen, haar getuigenis minder krachtig, minder vast, haar blijdschap niet meer zo volkomen. En toen waren er weer allerlei ergernissen gekomen, die haar weer opnieuw hadden gehinderd, zoals vóór haar bekéring het geval was geweest.

En tenslotte was alleen nog maar de herinnering aan al dat heerlijks overgebleven als een schone droom, die nu uit gedroomd was en gevolgd was door een pijnlijk ontwaken, dat haar tot de rauwe en nuchtere werkelijkheid van het sombere alledaags-leven had teruggeroepen.

Haar Liefste was heengegaan. Zij had Hem gezocht, maar niet gevonden. Zij had Hem geroepen, maar Hij had niet geantwoord.

Toen mijn zuster zo sprak, werden in mijn hart herinne­ringen wakker. Ik dacht eraan, hoe ik ook eenmaal hetzelfde doorleefde, wat zij doorleefd had. Hoe ook in mijn eigen leven een tijd gekomen was, dat de Bruidegom was heen­gegaan.

Toen was ook ik, evenals zij, aan het zoeken gegaan. Ik had gevraagd aan iedereen, die ik op mijn weg tegen­kwam, of zij Hem ook gezien hadden. Ik had de wachters aangesproken, die de wacht hielden op de muren, maar noch zij, noch de dochters van Jeruzalem konden mij ver­tellen, waar de Bruidegom gebleven was. Welk een diepe tragedie, welk een grote droefheid in het leven van een kind van God!

Weet u, wat die wachters op de muren, die dochters van Jeruzalem, mijn medechristenen, mij vertelden?

Zij zeiden, dat deze ervaring heel gewoon was. Dat het zo altijd ging met een mens, die na zijn eerste kennis­making met de Bruidegom de lentetijd achter zich had. Dat het een ervaring van alle ware gelovigen was, dat de tortelduif niet altijd door bleef zingen. Dat de kinderen Gods, wier kenmerk toch is, dat zij door de Geest geleid worden, langs wegen worden geleid, waar licht en schaduw elkaar afwisselen en dat dat licht na korter of langere tijd wel weer terug zou komen.

Toen ben ik gaan nadenken. Ik verdiepte mij in het Woord van God om te onderzoeken, of deze dingen alzo waren. En ik zocht vele, vele jaren lang.

En toen heb ik een wonderlijke ontdekking gedaan!

Ik ontdekte, dat eens de gemeente van Efeze hetzelfde had doorgemaakt als ik. En toen wilde ik weten of Hij, Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt, aan die gemeente hetzelfde gezegd had, wat de wachters en de dochters van Jeruzalem tot mij gezegd hadden.

Maar toen is mij dan ook gebleken, dat de Bruidegom heel iets anders zegt! Dat het Woord van God lang niet zo hard en lang niet zo streng is als de meesten van zijn uitleggers dit zeggen en dat het helemaal geen onafwendbare, van God opgelegde noodzakelijkheid is, dat een kind van God zijn zegen een tijdlang verliest.

Hoe teder en liefdevol begint de Heiland allereerst Zijn kind een hart onder de riem te steken! Hoe zoet klinken die bemoedigende woorden: “Ik weet uw werken en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, en dat gij beproefd hebt degenen, die voorgeven, dat zij Apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden; en gij hebt verdragen en hebt ge­duld, en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid en zijt niet moede geworden!”

Wat een troostrijk getuigenis geeft de Bruidegom Zelf hier over Zijn bruid! Hoe waardeert Hij, hoe prijst Hij de arbeid, die eenmaal om Zijns Naams wil werd gedaan! Hoe heerlijk bevestigt Hij, dat wat gedaan werd uit liefde tot Jezus, zijn waarde behoudt en zal blijven bestaan!

De eerste les, die Hij ons hier geeft, is het getuigenis van Zijn onveranderde liefde, van Zijn onwankelbare trouw ook dan, wanneer wij ontrouw zijn!

Maar waarom is Hij, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering, dan toch heengegaan?

En nu komt in onze hierboven genoemde tekst, het god­delijk antwoord: “Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten! Gedenk dan waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u en doe de eerste werken.”

Het is dus niet zo, dat Hij van ons weggegaan zou zijn. Hoe zou Hij dat kunnen! Maar wij waren van Hem weg­gegaan. De Bruidegom had niet de bruid verlaten, omdat dat in Zijn leiding met het leven van de bruid nu eenmaal zo paste, maar de bruid was van Hem weggegaan. Zij was onverschillig jegens Hem geworden, had zich daardoor Zijn liefde onwaardig betoond en toen had Hij het enige gedaan, wat Hem in zo’n geval te doen stond: Hij had Zijn hand van de deurknop teruggetrokken en was heengegaan.

En nu was er maar één ding nodig: niet dat Hij terug­kwam, maar dat zij terugkwam: Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt en bekeer u, en doe de eerste werken! Want hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt!

En dan tenslotte wordt als derde les, die de Heiland geeft, aan deze terugkeer een schone belofte verbonden: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.

Eten van de boom des levens!

Drinken met volle teugen uit de fonteinen des heils!

Dan, wanneer we weer opnieuw ons geheel aan Hem geven, zullen weer opnieuw stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Dan zal het weer opnieuw in ons worden tot een fontein van levend water, springende tot in het eeuwige leven. Geprezen zij Zijn Naam!

O, mijn ziel, wat buigt g’u neder!

Waartoe zijt g’in mij ontrust!

Voed het oud vertrouwen weder,

Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust.

Want Gods goedheid zal uw druk

Eens verwiss’len in geluk.

Hoop op God, sla ’t oog naar boven!

Want ik zal Zijn Naam nog loven

Hallelujah! Leiden, 4 Juni 1947.

 

Bidden is niet loven, aanbidden, overpeinzen, verootmoedigen of belijden, maar vragen door Dr. John R. Rice.

Laat mij u nog eens weer op het hart drukken, dat bidden vragen is en niets anders.

Bidden is niet loven, hoewel loven een zegen is.

 “Wie lof offert, eert Mij”, zegt de Heer. (Ps. 050:023).

Alles wat adem heeft, love de Here. zegt (Ps. 150:006).

David zei: ”Loof de Here, mijne ziel, en al wat in mij is, Zijne heilige naam” (Ps. 103:001). Loven is een zegen. Het is de plicht van ieder dankbaar hart. Maar wel moeten we bedenken, dat loven geen bidden is. En bidden geen loven. Bidden is vragen.

En bidden is ook niet aanbidden. Aanbidden is goed. We behoren Hem te aanbidden, dien de engelen aanbidden. Maar aanbidden is geen bid­den en bidden geen aanbidden. Bidden is altijd vragen, niets dan vragen.

Bidden is ook niet overpeinzen of mediteren. Het is natuurlijk goed Gods Woord dag en nacht te overpeinzen (Ps. 001:002). Stille godsvrucht en overdenking van Gods Woord en van de zege­ningen van de Heer zijn heerlijke dingen. Ieder Christen behoort geregeld tijd te besteden aan zulke overpeinzingen. Maar bedenk wel; dat zulks geen bidden is. De Bijbel noemt dat nergens bid­den en we zondigen tegen God, misbruiken de Schrift en verdraaien de waarheid, indien we dergelijke dingen bidden noemen. Bidden is-dus niet overpeinzen. Bidden is vragen.

Ook zich vernederen is geen bidden, hoewel het zeker juist is, dat Christenen zich voor God verootmoedigen. (Jak. 04:10) zegt: “Vernedert u voor de Heer en Hij zal u verhogen” en (Luc. 18:14) zegt ons: “Eenieder, die zichzelf vernedert zal verhoogd worden.” Maar zich vernederen is geen bidden. De Bijbel onder­scheidt die twee dingen uitdrukkelijk. In (2 Kro­n. 07:14 lezen we bijv.: “Zo Mijn volk, over dewelken Mijn naam genoemd wordt, zich verootmoedigen zal en bidden” Zo is dus zich vernederen één en bidden een andere zaak.

Verootmoediging is misschien voorbereiding tot het gebed en is altijd passend voor een Christen. Maar zelfvernedering en verootmoediging zijn geen bidden. Bidden is vragen.

Zelfs belijden is niet precies hetzelfde als bid­den. Het is voor een Christen aangewezen om zijn zonden te belijden en vele malen beveelt de Bijbel zulks aan. Maar belijden is één ding en bidden een ander. In (Dan. 09:14 zegt Daniël ons: “Ik bad dan tot de Here, mijn God en deed belijdenis en zeide” Daniël deed dus beide, bidden en belijden. Indien ge .de moeite neemt die lange passage door te lezen, waarin ons verteld wordt over Daniëls gebed een belijde­nis, zult ge zien, dat veel ervan belijdenis is, maar dat na die belijdenis, de uit een troosteloos hart voortkomende, vragen aan God volgen (Dan. 09:16-19) om Zijn toorn en grimmigheid van Jeruzalem af te keren, de zonden van Zijn volk te vergeven en de natie, de heilige stad Jeruzalem en de tempel te herstellen. Belijden is juist, maar strikt gesproken is belijden geen bid­den. Werkelijk bidden is vragen en niets anders. In de Filippenzenbrief (Filip. 04:06) zegt de Heer: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dank­zegging bekend worden bij God.” Merk op, dat ook hier gebed één zaak is en dankzegging een andere. Lees, met deze sleutelgedachte als toets, de Bijbel door en u zult zien, dat de Schrift dik­wijls spreekt van gebed èn smeking, van gebed èn belijdenis en van gebed èn dankzegging.

Zo is dus de kern van het gebed iets vragen van God. Al het andere is iets bijkomends, dat niet wezenlijk een deel van het gebed is. Vragen is bidden en bidden is vragen.

Indien God ons vraagt te bidden, vraagt Hij ons dus om iets van Hem te verlangen.

 

Van Hart tot Hart

Ik heb aangetoond, dat de ziekte van het lichaam niet kan beschouwd worden als de ziekte der ziel. Wij hebben geen recht van God op dezelfde gronden de genezing van ons lichaam en die van onze ziel te vragen.

Maar er is meer: ziekte is goed, nuttig, van God gewild. Zij is een werktuig in Zijn handen Zij dient tot Zijn eer. De gezondheid van ons lichaam is Zijn zaak Wij zijn in dat opzicht afhankelijk van Zijn wit, wij hebben geen enkel recht, wij hebben alleen maar het voorrecht Hem om gezond­heid te mogen vragen. Laat ons ook hier weer Gods Woord raadplegen.

Waar komt de ziekte vandaan? Ze is geboren op de dag, dat Eva en Adam aten van de Boom der Kennis van goed en van kwaad God gaf als straf voor die ongehoorzaam­heid: de dood. De dood met zijn droevig gevolg van bederf, kwalen, ziekten zonder tal.

De erfelijkheid heeft de zwakte van het lichaam nog ver­meerderd. Ziekte is de consequentie van de val. Hoeveel kinderen werden er niet ziek geboren! Hoeveel lijden is niet de vrucht van de zonde van het voorgeslacht. Hoeveel onschuldigen betalen voor die zondigden! Zolang de dood er zal zijn, zal de ziekte heersen. De één en de ander zullen tegelijk verdwijnen.

Maar is die ziekte, die de vrucht is van de zonde, de erfelijkheid, altijd te vrezen? Wij houden vol, dat ze voor zeer velen een zegen is. De Heere doet uit het kwade het goede voortkomen. Noemen wij daar enige resultaten van:

Allereerst voor de onbekeerden. God had geen ziekte of dood gewild. Hij had de mens sterk en gezond geschapen. Zijn werk is bedorven. Toen heeft God in Zijn liefde ge­maakt, dat de ziekte een rem werd, een voorbehoedmiddel tegen de zonde, die de ziel van de mens in eeuwig gevaar bracht. Een man vreest sommige daden te doen, omdat ze hem blootstellen aan verschrikkelijke ziekten. Een jonge man zeide ons eens, dat als men een afdoend middel vond voor de, ergste van die ziekten, ieder zijn wellust de vrije teugel zou laten. Dat zou binnen afzienbare tijd de verrotting van heel het mensdom betekenen. Als er iets is, dat een Vader nog kan tegenhouden op de helling ten verderve, dan is het de gedachte, dat door de onafwendbare wetten der erfelijk­heid, zijn kinderen tot in het vierde geslacht zijn schuldige genoegens zullen moeten boeten.

Ziekte brengt tot nadenken. Zij is dikwijls de enige manier om een mens alleen te doen zijn met zichzelf en hem’ te doen danken aan het heil van zijn ziel. Zijn ogen gaan open voor het feit dat zijn leven niet altijd duren zal. Hij denkt aan het hiernamaals. Zijn geweten ontwaakt. O, wat is een ziekenhuis een pracht gelegenheid om het evangelie te zaaien ‘ Hoevelen van Gods kinderen danken hun eerste ernstige gedachten aan de tijd, die een ziekte beschikbaar maakte!

Prachtig voor onbekeerden, zegt gij, maar voor Christe­nen? Hebben die ziekte nodig?

Ja. ook voor kinderen van God draagt de ziekte heerlijke vruchten.

Een ervan is ootmoed. Als wij ziek zijn, gevoelen wij, dat wij niets zijn. niets kunnen. Als God Paulus een doorn in het vlees geeft, is het, om hem te behoeden voor hoog­moed.

Een andere is, dat wij leren, anderen te begrijpen. Hoe zouden wij kunnen inkomen in de gevoelens van lijdende mensen, als we nooit ziek geweest waren? Al zouden we nog zo graag willen, het zou niet gelukken. Men moet zelf te zwak geweest zijn, om enig geluid te kunnen verdragen, om te weten, dat men op zijn tenen de kamer moet binnenkomen en zachtjes spreken. Al zijn wc nog zo vol sympathie, de zieken geloven ons niet, als we het nooit aan den lijve hebben meegemaakt. Jezus heeft zelf willen lijden en is in alle dingen verzocht geweest, zoals wij. Niet, om dat Hij, die de vol­maakte liefde is, ons anders niet zou hebben kunnen be­grijpen, maar omdat wij nooit zouden geloofd hebben, dat Hij dat kon, als Hij niet zelf had geleden. Iedere ziekte, ieder lijden verruimt voor ons het veld, om te kunnen vertroosten. Laat ons Hem zegenen voor het lijden, dat ons beter be­kwaam maakt om Hem te dienen.

Maar vooral leert ziek zijn ons God beter kennen. Hij heeft heel bijzondere gunsten voor de zieken Alle moeders weten, hoe ze doen met hun zieke kinderen. Ze weten niet. wat ze al niet doen zullen, om ze te verlichten en. als er beterschap intreedt, worden ze het nooit moede verhaaltjes te vertellen, wat voor ze te zingen! Met wat een genoegen maken zij hun lievelingskostjes klaar! Ik heb kinderen ge­kend, die het “fijn” vonden, om ziek te zijn! En ge denkt toch niet, dat God minder liefheeft dan een moeder? Welk een tedere woorden spreekt Hij tot Zijn ziek kind ‘ Wat is Hij de lijdende dicht nabij! Hoe “verwent” Hij ze in Zijn liefde!

Als men ziek is, leert men ook meer de waarde van het gebed kennen. Er is niets, dat onze aandacht afleidt. Wij leren, “de zegeningen te tellen, één voor één”. Wij begrij­pen, wat een onuitsprekelijk voorrecht het is, de dood zonder schrik te kunnen tegengaan. Wij leren ons te werpen in de armen van onzen Hemelse Vader. Hudson Taylor zei in zijn laatste ziekte: “Ik kan niet meer lezen, ik kan niet meer bidden, ik kan nauwelijks denken, maar ik kan me toever­trouwen aan mijn Hemelse Vader.” Wat een gezegende ervaring is de ziekte voor een kind van God! Vreest haar niet, komt niet in opstand Aanvaardt de wil van Uw Vader.

De stichter van de zending in China, Hudson Taylor, be­weerde, dat hij zijn grootste geestelijke zegeningen ontvangen had in tijden van ziekte. De vooruitgang van zijn zending, de uitbreiding ervan, zijn het resultaat van de één of andere ziekte, die hij kreeg. Een andere dienstknecht des Heren, Henry W. Frost uit de Verenigde Staten, had in tijden van lichamelijk lijden zulke heerlijke zegeningen ontvangen, dat hij schreef: “Gezondheid is het beste ding op één na – ziekte.  Het zou een ramp geweest zijn, als ik niet door de school van het lijden was gegaan.” (Miraculous healing. H. Frost. Blz. 46).

Maar als ziekte dan zo kostelijk is, mogen we dan wel proberen, ze weg te nemen? Welke houding moeten wij daartegenover aannemen? Wat was Jezus’ standpunt?

Jezus wil niet, dat allen ziek blijven. Hij is met ontferming bewogen. Jezus geneest, die tot Hem komen, maar Hij geneest niet alle zieken. Hij ontfermt zich in Bethesda maar over één geraakte. Hij, die machtig was en zelfs op een afstand te genezen, wat Hij tot tweemaal toe doet, denkt er niet aan. om Palestina van al zijn kranken af te helpen.

Hij geneest gelovigen, maar ook mensen die ondankbaar, zoals de 9 melaatsén.

Hij geneest wie Hij wil zoals Hij wil, zoals Hij dat goed oordeelt.

Wij “Zien de apostelen op dezelfde manier te werk gaan. De schaduw van Petrus geneest niet alleen discipelen (Hand. 05:15). Paulus, die zoveel genezingen bewerkt, en zelfs een opstanding uit de doden, laat Trofimus ziek en geneest Timotheüs niet. Wij vinden altijd dezelfde wet. van de macht Gods over de ziekte, maar naar Zijn wit voor wie het Hem behaagt en op het ogenblik, dat Hij het beste oordeelt.

Wat is dan ons deel in deze dingen? Jezus genas in ant­woord op het gebed. Onze eerste plicht is te bidden. Hij zal ons misschien de oorzaak van ons ziek zijn openbaren. Hij zal ons zeggen, wat we doen moeten en in hoeverre we misschien zelf verantwoordelijk zijn door onvoorzichtigheid, of door misbruik.

U rookt, U drinkt alcohol, U gebruikt overmatig veel thee of koffie. U eet dingen, die U niet verdragen kan. Lekker eten is een valstrik voor U. Of misschien is het precies het omgekeerde. U besteedt geen zorg aan Uw voedsel, U eet veel te snel. U verzorgt Uw lichaam niet. U kent geen hygiëne, neemt geen beweging, U gaat veel te laat naar bed, U overwerkt zich. God doet nooit wonde­ren. die wijzelf kunnen doen. We moeten met Gods hulp onze levenswijze veranderen. Christenen hebben niet het recht naar hun lusten om te springen met hun lichaam, dat God toebehoort.

Misschien zal God U een zonde openbaren, die minder in het oog springt. Hij heeft U in de afzondering gebracht, om U te laten zien, dat er iets is tussen Hem en Uw ziel. Als dan die hinderpaal wordt weggenomen, komt de genezing.

Het is ook mogelijk, dat God wenst, dat we onze intelli­gentie ons gezond verstand zullen gebruiken. Geneesmidde­len, uit de natuur gewonnen, komen van God. Sommige Christenen hebben er niets tegen, rijpe vijgen te eten, maar als ze, na uitgeperst te zijn, in de handel worden gebracht onder de naam: “Ficolax, dan is het een geneesmiddel, waaraan zij in geen geval willen raken. Zij oordelen hun broeders, die een aspirientje nemen tegen migraine, terwijl zij zelf gebruik maken van een veel duurder geneesmiddel: een dag rust. Laat ons verstandig zijn. Laat aan de dokter vragen, wat het beste geneesmiddel voor ons is. Laat ons aan God vragen, de keuze van die dokter te leiden en hem de goede diagnose te doen vinden. Vergeten wij niet de lijfspreuk van de groten geneesheer Ambrois Paré, die zeide: “Ik verzorg, maar God geneest.

Mogelijk ook, misschien na een nutteloos gebruik van ge­neesmiddelen of na een aanwijzing van God, volgen wij de raad van de apostel Jacobus (Jak. 05:14) “Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente; en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in de naam des Heren.” Deze zalving met olie wordt vaak door genezing gevolgd, maar is verre van onfeilbaar. Er was jaren geleden in onze gemeente een kind, dat heel ziek was, en waarbij de ouders de ouderlingen riepen. Zij werd met olie gezalfd, er werd voor haar gebeden, maar God verhoor­de niet. Het lieve kind stierf. De bekende Lord Radstock daarentegen, had ook een stervend kind. Daar hij in zijn buitenhuis vertoefde, riep hij de dichtst bij wonende leden van zijn gemeente bijeen, waaronder zijn koetsier en zijn tuinman, om zijn kind met olie te zalven. Plotseling genezen, ging het kind overeind zitten en vroeg om eten.

Er zijn gevallen, waarin het onmogelijk is een dokter te krijgen, of de ouderlingen te laten komen om zich te doen zalven met olie. Het gebed zonder meer is voldoende voor de Heer om ons de genezing te schenken. M. Frost, een medewerker van Hudson Taylor, vertelt, dat hij eens een reeks samenkomsten in de Staten moest houden. God zegen­de hem grotelijks in dat werk gedurende tien dagen. Maar toen was op eens zijn stem totaal weg en hij kon niet voort­gaan. Op de knieën in zijn kamer bad de evangelist vurig, dat God hem zijn stem zou teruggeven, zodat hij de laatste vijf dagen zou kunnen spreken. Niettegenstaande zijn gebed kon hij de slaap niet vatten, want zijn keel deed vreselijk pijn en hij haalde moeilijk adem. Eindelijk dommelde hij in en werd enige uren later wakker met een normale keel en een heldere stem. Hij kon de reeks samenkomsten zonder moeite ten einde brengen.

Een ander keer ging hij in 1901, naar China met Hudson Taylor en werd ernstig ziek. Hij liet zich door de ouderlin­gen met olie zalven zonder enig resultaat. Tayler werd ook ziek, het weer was drukkend en heet. Beiden moesten in een bootje naar een koelere streek van China vervoerd worden. Met Frost ging het beter, maar met Taylor werd het hoe langer hoe erger. Onmogelijk een dokter te krijgen. De vrouw van Taylor vroeg Frost, om met haar te bidden, wat hij deed. De Here gaf hem de innerlijke overtuiging, dat Taylor’s leven behouden zou blijven. Hij ging naar hem toe in zijn hut en hij was zo bleek, dat hij bijna al dood leek. Maar na enige minuten werd de ademhaling sterker, er kwam kleur op de wangen, hij was genezen en kon, na aankomst in de bergen, wandelen, alsof hij nooit ziek geweest was. Het was als een op­standing uit de doden.

De gevallen van genezing in antwoord op het gebed zijn niet te tellen.

Om te bewijzen, dat genezing alleen van God afhangt, dat Hij Here en Meester is over onze gezondheid, dat wij niets te eisen heb­ben, maar alles van Hem moeten verwachten, gebeurt het, dat God aan Zijn kinderen wei­gert, wat hij hun bij een vorige gelegenheid wel geschonken had. Frost vertelt twee andere voorvallen uit zijn leven en dat van Hudson Taylor.

Hetzelfde geloof werd geoefend, voor de­zelfde nood en God verhoorde niet op de­zelfde wijze. Hij was in de stad, waar hij voor vele jaren genezen was. Hij leidde een serie samenkomsten. Weer werd hij onderbroken door een angina, die hem het spreken on­mogelijk maakte. Met nog meer vertrouwen dan de eerste maal bad hij God om genezing. God verhoorde hem niet, hij moest zijn arbeid afbreken en ging naar huis om daar de genees­middelen te nemen, die zijn dokter hem voor­schreef.

Kort nadat God Hudson Taylor zo wonder­baar genezen had, ging deze naar Engeland over Canada. In Toronto werd hij ernstig ziek, elke dag erger. Men riep de oude dokter van het Zendingshuis, een kind van God, die zonder gevolg alles deed wat hij kon. Vurige gebeden klommen op tot de troon der genade, maar niets hielp. Tenslotte herinnerde Hudson Taylor zich een geneesmiddel, dat hem vroeger wel geholpen had. Men kocht ‘het voor hem, hij nam het in en dit werd het begin van een volkomen genezing.

Ik zou andere gevallen kunnen aanhalen, de voorbeelden zijn voor het grijpen, U kent er allen bij ervaring.

God geneest door dokters. Hij geneest door oplegging der handen, door zalving met olie. Hi] geneest in antwoord op persoonlijk en gemeenschappelijk gebed. Hij geneest door rust, verandering van lucht, stilte. Hij geneest soms zelfs zonder dat wij er werkelijk om gevraagd hebben, omdat Hij ons een taak wil geven, die kracht en gezondheid vraagt.

Het gebeurt ook, dat God in het geheel niet geneest. Dok­ters, gebeden, zalving, geneesmiddelen, alles blijft tevergeefs. De ure is daar, Gods kind sterft. God is souverein in Zijn doen.

Wat moeten wij denken van wondergenezingen? Er be­staat een gave der gezondmaking, die de Heilige Geest geeft aan sommige mannen en vrouwen. Hij wordt gegeven ten algemenen nutte, evenals de andere gaven des Geestes (1 Kor. 12:09). Paulus heeft op een bepaald tijdstip die gave gehad. De apostelen hadden die gave in een dergelijke mate, dat hun schaduw zieken genas. Ook in onze dagen hebben verschillende broeders en zusters, die genezingen verkrijgen, die gave van God ontvangen. Maar dit is een terrein, waar­op dat namaak veelvuldig voorkomt, waar de macht van Satan zich vrij uitleeft.

De duivel kan nooit een echte bekering bewerken, maar hij heeft ontegenzeggelijk de macht om lichamen te genezen.

Daarom is het gevaarlijk om uit het feit, dat er genezingen zijn af te leiden, dat deze of gene Godsdienst de waarheid belijdt, die aan die genezingen een grote geestelijke waarde te hechten, want in alle godsdiensten en door alle eeuwen hebben genezers zieken beter gemaakt. In de levensbeschrij­ving van Maarschalk Lyautey van Mautois, vertelt de schrijver, dat de maarschalk in Marocio ziek lag en er geen hoop meer was. Daar hij bemind was onder de inboorlingen, werden er in alle Moske’s gebeden opgezonden. Óp zekeren dag kwamen Marabouts Mevrouw Lyautey bezoeken, met vaandels en waskaarsen, en vroegen verlof om bij het bed van de zieke het plechtige gebed uit te spreken, dat alleen gebruikt werd, wanneer de Islam in gevaar was. Mevrouw Lyautey stemde toe, en de Marabouts trokken zich terug, nadat ze hun ritus voltooid hadden en ze de vrouw van de zieke verzekerd hadden, dat deze genezen zou. En dat ge­beurde inderdaad.

Er gebeuren wonderen in Lourdes, in Brits-Indië, in China. Er gebeuren er door bemiddeling van Christian Science. Dokters en psychiaters hebben er ook soms, niet door een speciale gave der gezondmaking, of door een duivelse in­vloed, -maar door bij hun zieken zekere zenuwcentra te prikkelen. Wij kunnen hier niet nader op ingaan, het raakt niet rechtstreeks ons onderwerp. Wat wij willen aantonen is, dat de gezondheid van een kind van God alleen afhangt van de goeden wil zijns Vaders.

 

Oecumenische flitsen.

De moderne mens tracht een voorzichtig verbond met de dood te sluiten. Hoever dit in Amerika gaat blijkt uit ’t volgend uitknipsel uit “De Linie”:

De dood mag de Amerikanen geen vrees meer in­boezemen, daarom is het mooiste en vriendelijkste huis in iedere stad en in ieder dorp het funeral-home en de elegantste auto’s die door de straten glijden zijn de lijkwagens. Alleen wij, Europeanen, verwon­deren ons erover, dat de doden geschminkt opgebaard en begraven worden. Lippen en wangen der vrou­wen worden met lippenrood en rouge beschilderd en de mannen krijgen, met behulp van Florida-tan een mooie gebruinde teint en een bloem in het knoopsgat.

Om klanten te werven maakt men als volgt re­clame: “When live and have troubles and be un- happy when you can rest peacefully for 150 dollars.’ Waarom zou je blijven leven in zorgen en je on­gelukkig voelen als men voor 150 dollars in vrede kan rusten.

Hoe diep treurig het met de kennis van de Bijbel onder ons volk gesteld is, blijkt wel uit wat de heer N. G. J. v. Schouwenburg in het blad “In de Waag­schaal’ vertelt:

 “Bij voorlezing van 1 Korinthe 13, zonder dit even­wel te noemen en op de vraag, wat dit zou zijn, werd min of meer unaniem vastgesteld: een lied van een moderne dichter. Op de vraag: wat is Golgotha en waar lag het, hoorde ik een land in Afrika, een vrouw uit de mythologie en nog enkele dezer dingen.

Eén der aanwezigen vroeg in alle ernst of er ge­sproken kon worden van de Zoon van God of God dan getrouwd was geweest. Ik dacht toen hier heb je nu gedemonstreerd het feit, dat er een ge­slacht opgegroeid is zonder de christelijke school, zonder de catechisatie en zonder de kerk.

Een geslacht, dat ook zelfs van de Bijbel als cul­tureel verschijnsel niets meer weet.”

Dr. John R. Mott geeft ons belangwekkende ge­tallen in verband met de leeftijd waarop mensen tot Christus bekeerd werden. Zij zijn verkregen uit onder­vraging van een representatieve groep van christenen. Hij zegt:

 “Van 1000 christenen zeiden 548, dat zij een vol­geling van Christus werden voor hun 20ste jaar: 337 werden christenen tussen hun 20ste en 30ste jaar, 76 tussen hun 30ste en 40ste. 15 tussen hun 40ste en 50ste, 3 tussen hun 50st een 60ste en slechts één boven zijn 60ste jaar.”

In weinige landen vindt men zulk een actieve Evan­gelieverkondiging als in Australië. In alle staten en hoofdsteden bestaan bloeiende organisaties met mo­derne werkwijze, om de massa voor de boodschap van Jezus Christus te winnen. Sydney, de grootste stad van Australië, heeft een bijzonder verbreide open- luchtarbeid; 7 grote wagens met luidsprekers staan in dienst van het Evangelie, de fabrieken, het strand, de openbare pleinen worden dag en nacht met het geluid des Evangelies vervuld. Ook het Kinderwerk (C.G.G.M.) bloeit. Melbourne. Brisbane, Adelaide en Perth zijn centra van grote Zendingsarbeid. Het Melbourner Bijbelinstituut onderneemt met zijn studenten vérstrekkende Evangelisatie pogingen. Een groot werk wordt ook gedaan onder de Wildenstammen en de Kleurlingen, om oude, slechte zeden te overwinnen en de invloed van het Evangelie werkzaam te maken.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt.  Schreuder. (20)

Blumhardt als zielzorger.

Zielzorg wordt bepaald door aard en aanleg van de zielzorger. Men mag hier nooit denken aan een methode of een techniek: zielzorg is het priesterlijk omgaan van de ene mens met de anderen. Blumhardts ziel zorgerlijke werk is een illustratie van zijn wezen; op dit terrein is de mens en zijn werk volkomen een.

Wie naar Möttlingen ging en Blumhardt niet kende, stelde hem zich altijd anders voor dan hij was, zoals blijkt uit brieven en herinneringen. Hij viel mee bij eerste kennis­making en deze vrolijke opluchting ging al gauw over in hoogachting en liefde, als bleek, dat de werkelijkheid rijker was dan de faam schoon was geweest. De beroemde Blum­hardt was een vrolijk en vrij man, origineel in alle dingen (dit gedacht als het tegengestelde van conventioneel), en zonder voetstuk. Mensen, die hem gekend hebben zijn één in hun oordeel over hem. Hoe meer wij, die na hem leven, van hem lezen: preken, brieven, antwoorden op vragen, des te meer voelen we de beschrijving van zijn tijdgenoten als echt.

Wat allereerst trof was zijn nuchtere vrolijkheid, die men zo vaak mist bij “vrome” mensen. Zündel verklaart die nuchterheid, door er op te wijzen, dat hij onverbiddelijk ernst maakte met de waarheid, die hij geleerd heeft in de jaren van de opwekking. Verder doordat hij altijd in de houding van bedelaar tegenover God stond: wie als priester leeft voelt zich arm en afhankelijk en denkt niets van zichzelf. Men zou hieraan toe kunnen voegen, dat ook het zich Steeds bewust zijn van Gods tegenwoordigheid aan zijn blijheid een toon gaf van rust en beheerstheid.

Uitbundigheid of rumoer laten zich in zijn vrolijkheid niet denken, dit is immers altijd een zichzelf uitleven, en dat vermeed hij zorgvuldig. Blijdschap om ontvangen zegen ont­moette men het eerst in hem.

Er was nog iets, dat sterk aantrok: zijn geloof in Gods genade. “We zijn allen verlost” zei hij: ieder mens zag hij in dat licht. Hij leert ons weg te zien van eigen prestaties en te geloven in de genade, die niet ophoudt te werken.

Door zoveel van die genade te verwachten, kon hij mild zijn in zijn oordeel over mensen, die alles anders deden en dachten dan hij. Tegenstanders noemden hem dan “vrij­zinnig”: daar bedoelden ze mee, dat hij Gods gebod compro­mitteerde. Ze vonden, dat hij niet genoeg consideratie had met de alledaagse dingen, die (schijnbaar) niets met God te maken hebben. In verband daarmee heeft Blumhardt eens gezegd: “De mens moet zich tweemaal bekeren; eerst van de (zondige-) natuurlijke (d.w.z. vleselijke) mens tot de geestelijke mens en dan weer van de geestelijke tot de na­tuurlijke”. Daarmee bedoelde hij, dat ieder zich na zijn be­kering met alle toewijding moet geven aan zijn natuurlijke plichten; hij moet er zich voor hoeden weg te lopen van de plaats waar God hem gesteld heeft, omdat hij daar niet geestelijk zou kunnen leven.

Toen eens een jonge man, na een verblijf in Möttlingen, zuchtte over de taak, die hem thuis wachtte; zijn vader en moeder waren n.l. niet “echt bekeerd”, baste Blumhardt hem toe: “Zo denkt en spreekt men niet over zijn vader en moe­der. Je gaat naar huis en hebt ze lief, dat is alles wat je te doen hebt”.

Hij was ook te natuurlijk om verontwaardigd te zijn over de streken van zijn gemeenteleden in hun vlegeljaren. Eens had een jongen de eieren uit zijn kippenhok gestolen en er een psalmboek voor in de plaats gelegd. Toen een dienst­meisje hem dit met opgestreken zeilen kwam vertellen, was dit zijn antwoord: “De dwaas, die in het hart van de jongen zit, zit ook in het jouwe; in jouw woede schuilt hetzelfde behagen in zulke streken. We moeten de dwaas­heid van dien jongen in ons hart overwinnen. Doe het psalmboek weer in het kippenhok, we nemen verder geen notitie van deze zaak.” Het slot was, dat de jongen zijn streken afleerde; het kostte Blumhardt een psalmboek en dat vond hij goedkoop.

Er kwam eens als gast in zijn huis een overgeestelijke dame, die zo in hoger sferen leefde, dat ze eten een vulgaire bezigheid vond. Het gevolg was, dat ze verzwakte en ziek werd, zodat ze haar werk niet goed meer kon doen. Met vriendelijke woorden wilde Blumhardt haar aan het verstand brengen, dat heiligheid iets anders was, maar ze wilde niet luisteren, ‘haar besluit stond vast. Toen begon het hem te vervelen; hij kwam aan haar bed staan en beval haar kort en goed (Zündel spreekt van vriendelijk toedonderen!): “Het eerste gebod in de Bijbel is: eet! (Gen. 02:16), doe dat dus!” Dat hielp; korte tijd daarna was ze beter èn een blij Christin. Blumhardt kon, als hij haar later in zijn nabijheid zag, zo terloops tegen deze of gene met vrolijke spot zeggen: “En die daar. Heeft willen sterven!” Zijn reactie werkt in zulke gevallen als een heilzame koude douche. Heilzaam, want hij werd door liefde gedreven en niet door ergernis.

1947.10.04

Bij de plaat

Gelijk de slak besmeurt wat schoon is en bekoort,

zo kruipt de wellust, schendend ziel en lichaam, voort

o, laat de Landman toe, dat Hij het kwaad ontdekk’,

Zijn reinigende hand werd tot Uw heil doorboord.

J. E. v. d. B.

 

De komende opwekking

 “Want gij hebt lijdzaamheid van node: opdat gij, de wil van God gedaan hebbende, de beloften moogt wegdragen.’ (Heb. 10:36).

Er is in de laatste tijd een dieper verlangen ge­komen in vele harten van Gods volk naar een diepe, grote en machtige opwekking. Aan de ene kant zien wij hoe velen lauw worden, maar aan de andere kant is er een groeiend verlangen, ge­wekt door de Heilige Geest, dat God in deze laatste dagen, waarin wij gekomen zijn, ons deze opwekking zal schenken.

Wanneer God zulk een verlangen in Zijn kin­deren wekt, dan zal Hij dit ook vervullen. Ik ge­loof de ontzettende nood zowel in de wereld, maar bovenal onder Gods volk, doet ons roepen en smeken om uitkomst. Het is een verblijdend teken, wanneer wij dit mogen aanschouwen. Toch weten wij ook, dat tussen de belofte en de vervulling soms een tijd kan verlopen en het is ons tekst­woord, dat ons het antwoord wil geven. Hoevelen hebben de vergissing gemaakt, dat zij slechts een korte tijd gebeden hebben voor iets en toen het niet kwam, heeft men opgehouden te bidden. We hebben lijdzaamheid van node, of zoals een an­dere vertaling het zegt: “Blijde lijdzaamheid”, blij geduld. Het kan soms zo lang duren, voordat we antwoord op ons bidden en roepen ontvangen en dan worden we moede en mat en geven het op.

Hier geldt het woord van de profeet Habakuk: “Want het gezicht zal nog tot een bestemde tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal zeer zeker komen; Hij zal niet achter­blijven” (Hab. 02:03).

Het is heerlijk, dat wij altijd om licht naar Gods woord mogen gaan en zien welk antwoord wij daar ontvangen. Aan Abraham was een zoon be­loofd, maar lijdzaamheid en geduld was er nodig voordat de beloofde zoon er was. Zegt de Schrift niet: “En alzo, lankmoedig verwacht hebben­de, heeft hij de belofte verkregen” (Heb. 06:15) Naar menselijk standpunt was er, hoe langer het duurde, steeds minder kans dat het zou plaats­grijpen, maar het werd daarom ook een boven­natuurlijke geboorte; de opwekking kwam, om het zo uit te spreken, op een moment, dat het niet ver­wacht werd. “Daarom zijn ook van énen, en dat enen verstorvene in menigte geboren, als de sterren des hemels en als het zand dat aan de oever der zee is, hetwelk niet te tellen is” (Heb. 11:12).

God gaf aan Jozef wonderbare dromen, alles in verband met wat later zou plaatsvinden, maar hoe­lang duurde het voordat deze dromen vervuld werden. Ook Jozef had lijdzaamheid van node, opdat hij de wil van God gedaan hebbende, de belofte zou wegdragen. Ja, het scheen zelfs of er van al die dromen niets zou terechtkomen. In plaats van heerlijkheid en macht, ging de weg van de éne vernedering naar de andere. De weg naar de troon ging door de gevangenis. En toch was God al die tijd bezig en alles moest medewerken. En toen uiteindelijk Jozef getraind was voor het leiderschap in Egypte, kon God hem gebruiken als een wonderlijke verlosser, niet alleen voor Egypte, maar ook voor Israël.

Waar het op aankomt is, dat wij volharden en vasthouden. Het is niet te zeggen, wanneer de op­wekking zal komen. Moeten wij dan maar afwach­ten en denken: nu, het zal wel komen? Neen, geliefden, onze taak is biddend volhardend in lijd­zaamheid onze weg te gaan, met een vast en blij geduld, dat God het ons zal geven. Een heilig uit­zien naar het ogenblik, dat de hemel ons de be­loofde opwekking zal geven. Maar laat ons ook ons laten toebereiden, zoals een Abraham en een Jozef en zovele anderen in Gods Woord. Deze tijd van wachten is geen verloren tijd, al schijnt dit zo te zijn: de jaren, dat Abraham wachtte, waren jaren waarin God Zich machtig aan hem ópenbaarde. Zo was het ook met Jozef.

Hoe heerlijk, als we mogen bemerken, dat er onder Gods volk een roepen komt. Het kan ons schijnen als een kleine wolk, als een mans hand, maar het teken van de naderende uitstorting is daar. Heerlijk, als we ons onrustig gaan gevoelen met de toestand van Gods volk, en we samen komen om het aangezicht des Heren te zoeken Wanneer het wordt één hart en één ziel. Is het niet altijd zo geweest, door al de eeuwen heen? Elke opwekking is geboren in een tijd van grote afval en dorheid als Gods volk op de knieën is gegaan en ernstig gezocht en gebeden heeft.

Wanneer we de geschiedenis van Elisa gaan lezen, zien we een man, die in een opwekking geloofde, 2 Koningen 2. Hij ontving een dubbel deel van Gods Geest. Maar dat ontving hij niet zo gemakkelijk. Ziet u maar eens, hoe hij het ontving. Hij kreeg noch van Elia noch van de profeten aanmoediging om het te zoeken. Integendeel, alles was er op gezet om hem te ontmoedigen, maar hij ging door. Hij wist, er stond iets groots op het spel en dat wilde hij niet missen. Hij volgde Elia van Bethel naar Jericho en van Jericho naar de Jordaan en toen zij hem allen afraadden om verder te gaan, was het enige antwoord: “zwijg stil”. Maar zie nu ook het resultaat. Eindelijk zei Elia tot hem: “Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen wordt. En Elisa zei: “Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn.” En hij ontving het. O, al zou er niets zijn om ons aan te moedigen, om te bidden voor een opwekking. God zal het schenken aan diegenen, die tot het uiterste volgen. Wij staan volkomen op Gods woord wan­neer wij bidden en met lijdzaamheid een opwek­king verwachten. “Zo zijt dan lankmoedig, broe­ders, tot de toekomst des Heren. Ziet, de land­man verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroege en spade regen zal hebben ontvangen.

Laat ons staan op des Heren woord, op dit vaste fundament, dat niet zal wankelen. “En Hij zal u de regen doen nederdalen, de vroege en de spade regen in de eerste maand’ (Joël 02:23-25).

De gelovigen, die ogenzalf door genade heb­ben gekocht, zien het gezicht, het visioen, dat God gaat doen: zij hebben de lampen gereed gemaakt en hebben de olie in de vaten. Dat is nu de tijd, waarin wij leven. Hoe zal de opwekking komen? Wel, in de eerste plaats moeten we geloven, dat ze zal komen. Het begint in onszelf. Daar moeten de lampen nagezien worden. Daar moet het vuur Gods eerst branden. Het is makkelijk om te verwachten, dat het bij anderen moet beginnen, maar brandt het in uw eigen ziel wel? Vertel aan anderen, wat God wil doen en wat we geloven, maar indien we geen gehoor vinden, wel, verbeuzel uw tijd niet er mede om nu eens haarfijn te vertellen van die komende opwekking.

God had aan Gideon beloofd, dat er een op­wekking zou komen en het scheen eerst of het door een machtige oproep zou komen. Er kwamen twee en dertig honderd mensen, we zouden zeg­gen: zie de opwekking is er, maar toen zij op de proef, Richteren 6, werden gesteld, bleven er maar drie honderd over. Gideon gaf zijn tijd niet om lang over die opwekking te prediken, neen, met deze drie honderd ging hij en overwon; en toen kwam de opwekking in Israël. O, we wachten zo licht en zeggen: als er nu maar velen zijn, dan zal de opwekking wel komen. God geve ons een Gideonsbende, al zijn het maar driehonderd.

De honderdtwintig discipelen gingen na de Hemelvaart niet onder het volk, maar ze gingen naar de opperzaal en bleven bidden, zolang tot het vuur viel en de opwekking kwam. Gebed en gebed alleen zal het doen. Zo laat ons geloof heb­ben en een blij geduld en lijdzaamheid als het nog vertoeft, maar ook een uitzien naar boven, dat God Zijn machtige arm zal ontbloten en de op­wekking zal komen en daarom: “Laat ons afleggen alle last, en de zonde die ons zo lichtelijk om­ringd, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loop­baan, die ons voorgesteld is, ziende… op Jezus” (Heb. 12:01-02).

“Totdat we de vroege en spade regen zullen hebben ontvangen.”

P. K.

 Bidden is vragen. door Dr. J. R. Rice.

“Bid en u zal gegeven worden.’ (Matt. 07:07). “Want eenieder dit bidt, ontvangt.” (Matt. 07:08). “Bid en gij zult ontvangen.” (Joh. 16:24). “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt.” (Jak. 04:02). “Hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die er Hem om bidden.” (Matt. 07:11).

“En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.” (Matt. 21:22). “Hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die er Hem om bid­den?” (Luc. 11:13).

 “Indien gij mij iets vraagt in Mijn Naam. Ik zal het doen. (Joh. 14:14).

Ofschoon ik meestentijds omringd ben door een vrouw, zes dochters en een aantal secretares­sen, ben ik steeds weer verwonderd over de vrou­wen. Toen ik pas getrouwd was, stonden mijn vrouw en een jonge vriendin er op, om geregeld de winkelétalages te gaan bezien. In het begin beviel mij dat helemaal niet, totdat ik bemerkte, dat ze eigenlijk niet van plan waren om iets te kopen. Ze gingen eenvoudig “winkelen”. En lang­zamerhand leerde ik inzien, dat een vrouw een halve dag lang kan gaan winkelen, zonder werkelijk van plan te zijn ook maar iets mee naar huis te brengen!

En op die manier is het ook, dat sommige men­sen “bidden”. Ze bidden en bidden, maar ont­vangen niets. In feite verwachten ze ook niet iets te krijgen en ze bidden dan ook niet met dat doel. Maar ofschoon ze het bidden noemen, is het dat niet, omdat iets, dat niet komt in de vorm van een bepaald verzoek, om iets van God te mogen ont­vangen, in werkelijkheid geen bidden genoemd kan worden.

Mijn vrouw en dochters begrijpen bijv. niet, dat de manier, waarop ik gewoon ben mijn schoenen te kopen, mij kan voldoen. Ik ga een vaste schoe­nenwinkel binnen en vraag om een zeker model schoenen met lage hakken, van zwart kalfsleer, maat nummer tien, evenals ik die tevoren heb ge­dragen, betaal negen gulden, laat mijn oude schoe­nen inpakken en ga weer naar buiten. De hele transactie duurt niet meer dan tien minuten. Ik “winkel” niet op de manier als de vrouwen dat woord verstaan, Ik “koop” veeleer. En dat is wat bidden is. Bidden is iets bepaalds aan God vragen.

Let nog eens op de Schriftgedeelten, hierboven aangehaald. (Matt. 07:07-08) zegt nog: “Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vin­den; klopt en u zal opengedaan worden. Want eenieder, die bidt, ontvangt en wie zoekt, vindt en wie klopt, die zal opengedaan worden.” Bid­den is dus vragen, of m.a.w. het is zoeken en kloppen. Iemand, die bidt, verwacht iets te ont­vangen. Iemand, die klopt, verwacht dat hem opengedaan zal worden. Iemand, die zoekt, ver­wacht iets te vinden. Dat is het wat de Bijbel zegt dat bidden is: vragen, zoeken, kloppen. Werkelijk bidden is om iets vragen.

In (Jak. 04:02-03) zegt de Schrift; “U be­geert, doch u hebt niet; u zijt moorddadig en na-ijverig en u kunt er niets mee verkrijgen; u vecht en u strijdt. U hebt niets, omdat u niet bidt. Of u bidt wel, maar u ontvangt niet, door­dat u verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen.” Christenen hebben dus niet, omdat ze niet vragen, of ze hebben niet, omdat ze verkeerd vragen! Dit Schriftgedeelte zegt, dat het met door middel van vechten, oorlog voeren of wat ook maar, doch door middel van vragen is, dat men van God iets krijgt. Bidden is vragen.

In het Griekse Nieuwe Testament komen twee belangrijke woord en voor, die we beide met “vra­gen kunnen vertalen. Eén is het woord “eperotao’ , hetgeen wil zeggen: vragen, d.w.z. “naar iets vragen”, inlichtingen inwinnen, het doen van vragen. Maar het woord, dat voor “bidden” ge­bruikt wordt is “aiteo”, dat betekent: vragen, af­smeken, verlangen, roepen om, altijd bedoelende “om iets vragen”. Ik heb nagegaan, dat dit woord ongeveer dertigmaal in het Nieuwe Testament gebruikt wordt, waar “bidden” wordt gemeend. En het wordt passend vertaald door het woord “vragen”.

De modernen geloven niet, dat het gebed wer­kelijk oorzaak kan zijn, dat de dingen om ons heen veranderen. Zij nemen het duidelijke Bijbel­voorschrift niet aan, dat zegt, dat bidden vragen en het antwoord er op ontvangen is; dat bidden zoeken, en het antwoord er op vinden is; dat bid­den kloppen en het antwoord er op is, dat God de deur opent; zij nemen niet aan, dat God, zo­als de Bijbel leert, in de eerste plaats is: “Hoorder van het gebed” (Ps. 065:003), of dat Hij is: “een beloner voor wie Hem ernstig zoeken”(Heb. 11:06). En daar zij de Bijbelleer niet geloven, dat bidden vragen is en dat God werkelijk antwoordt, dat het gebed oorzaak kan zijn van het veranderen van de dingen om ons heen. Daarom Ieren de moder­nen en ongelovigen, dat bidden voornamelijk meditatie en gemeenschap is. Meestal gelooft de moderne mens, dat het gebed wel iets goeds in ons kan bewerken, dat het een soort geestelijk genoegen is, maar verwerpt hij het idee, dat men aan “God in het gebed directe verzoeken zou kun­nen doen, met hoop op vervulling daarvan; en noemt dergelijke gebeden zelfzuchtig.

Ds. Harry Emerson Fosdick, een bekend mo­dernist, zegt in zijn boek: “De bedoeling van het gebed”: “Er zijn er die nog denken aan het ge­bed als een kinderlijke smeking tot één of andere heilige kluizenaar” (blz. 22). En dan zegt hij op blz. 23: “Het bidden van vele dwazen wordt door de goed menende maar onverstandige goedge­praat met het excuus, dat zij zo kinderlijk zijn in hun eenvoudig geloof. Tot God te bidden als­of Hij een heilige kluizenaar ware, is kinderachtig. Kinderachtigheid in het gebed wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een laatdunkend verlangen, om van God een en ander te verkrijgen.”

Deze ongelovige, die ontkent, dat Jezus de uit de maagd geborene is, die boete deed voor onze zonden, ontkent dus de waarachtigheid van de Bijbel, praat over het gebed als: “vriendschap met God” enz. Voor de moderne is bidden wel goed, maar het kan ons geen materieel voordeel opbren­gen. Bidden kan geen oorzaak zijn van het ver­anderen van de dingen om ons heen, volgens hen. En vele gelovigen aan de Bijbel vallen in deze strik, deze leer, dat bidden alleen maar geestelijke kameraadschap zou zijn, dat we niet werkelijk dingen van God krijgen, maar dat we ons, nadat we gebeden hebben, alleen maar sterker gevoelen om ze voor ons zelven te bemachtigen of misschien er gemakkelijker toe komen om ervan af te zien! Hoe verschillend is dit alles van de werkelijke leer van de Bijbel omtrent het gebed!

Ik bezocht eens te Chicago een huis, waar ze een elektrisch paard bezaten, om daar oefeningen mee te houden. Men vroeg mij, als ruiter van langjarige ondervinding, om dat paard eens te be­rijden. Ik klom er op, drukte op de knop en daar ging het; ik galoppeerde en galoppeerde, armen zwaaiend, met wapperende jaspanden! Het was een schitterende imitatie van de galop van een paard! Maar tenslotte toch slechts een imitatie, want toen ik weer op de knop gedrukt had, hield het galopperen op en ik stapte precies op dezelfde plaats af als waar ik er was opgeklommen. En zo is het ook met het bidden van een modern mens; zuiver voor oefening en niet om er iets door te verkrijgen van een gebed horende en verhorende God!

Gebed is geen meditatie, geen aanbidding, zelfs geen gemeenschap in de gewone zin van ’t woord.

Bidden is God om iets vragen.

 

Bent u zeker van uw plaats?

Enige vrienden kwamen op hun reis aan een hotel, maar vonden geen plaats. Alle kamers waren verhuurd. Zij wilden terugkeren, toen juist een dame binnenkwam, die ook tot het gezelschap behoorde en zei, dat ze hier toch bleef lo­geren. “Hoe is dat mogelijk”, vroegen de anderen, “u hoort immers dat hier geen plaats meer is?”

 “O”, zei ze, “ik telegrafeerde reeds verscheidene dagen geleden, dat men voor mij een kamer beschikbaar zou hou­den”.

Staat zo uw naam op het register des hemels, zodat de deur niet gesloten zal zijn?

Vraag om een plaats daar. Telegrafeer langs de draad­loze weg van het gebed. Wees verzekerd, die maatregel is nodig.

 

Oecumenische flitsen

Christenen en politiek.

Als illustratie van wat er gebeurt als Christenen aan politiek gaan doen, vertelt “The Christian World’ het feit, dat de minister van Buitenlandse zaken van Engeland, Ernest Bevin, vroeger actief deelnam aan de evangelieverkondiging. Als jonge man werd hij gedoopt in een Baptistenkerk en was daar ook Zon­dagschoolonderwijzer. Menigmaal sprak hij op jeugd- meetings of op evangelisatie-samenkomsten in de open lucht. “Er zijn nog onder ons,” zo zegt een oude vriend van hem, “die zich nog heel goed de vurig­heid herinneren, waarmee Bevin bij zulke gelegen­heden de zaak van Christus verdedigde”.

Politiek en Christendom zijn vaak moeilijk te ver­enigen begrippen. Men zegt wel eens: als de staats­man op het kussen komt, glijdt de christen er af.

Jong Rusland en de kerk.

The Christian World Digest vermeldt:

 “De kerken in de U.S.S.R zijn vrij om God te dienen. Daar is echter geen recht om propaganda voor het geloof te maken door middel van openbare samenkomsten, publicaties of jeugdgroepvormingen. De priester of predikant mag op verzoek van de ouders de kinderen onderwijzen. Op deze wijze blijft het terrein van de kerk beperkt tot dat der traditie. Men is eenvoudig afgesneden van de jongere gene­ratie en kan geen enkele invloed uitoefenen op so­ciaal terrein. De jeugd is bijna geheel atheïst.”

Het wonder

Niet als een buitenkerkelijke tot bekering komt, want dat heb ik duizend keer zien gebeuren, reeds toen nog niemand dat modewoord “buitenkerkelijke” had vernomen; maar dat een geregelde kerkganger, een betaler van de hoofdelijke omslag, een huurder van een vaste plaats in de kerk, in de heren- of in de damesbanken, tot waarachtig berouw komt, op de knieën geworpen wordt, als in de dagen van het Réveil geknield het Evangelie gaat lezen, als Schortinghuis helemaal niets meer van zichzelf zich ver­beeldt, van geen eigen kerkelijkheid, noch vroomheid, noch deugd, maar als een veroordelingswaardige vlucht naar de vrijstad, vlucht naar Jezus’ Kruis, zijn enige hoop!    (Pniël).

Opwekkingen in Italië,

Er zijn momenteel grote opwekkingen in Italië en Sicilië. Volgens Dr. Frank Giglotti zijn er meer dan 700 Protestantse kerken na het einde van de oorlog bijgekomen.

De Joden roepen om Palestina, doch zelfs als zij het hadden en geen ander volk het met hen deelde, zou er geen plaats zijn voor allen. Als de industrie in Palestina tot het uiterste werd opgevoerd en als alle woeste gedeelten weer gebracht werden tot rijke vruchtbaarheid, zou het land niet meer dan 8 miljoen mensen kunnen onderhouden – en er zijn bijna 15 miljoen Joden op aarde op het ogenblik. Niets minder dan de grenzen van het beloofde Land zoals deze aan Abraham in (Gen. 15:18) werd geopenbaard en ‘ zoals ze nog uitgebreider door Jozua in (Joz. 1:14) werden genoemd, kan voldoende zijn. Wanneer zullen zij dat beloofde Land ontvangen? Niet voor zij de beloofde Leider – de Messias hebben aangenomen: Jezus van Nazareth, die eens werd gekruisigd en verworpen doch spoedig zal terugkeren in de heerlijkheid van Zijn Vader.

 

Van hart tot hart

Zuster Ekering mocht vele antwoorden ontvan­gen op haar vraag over genezing op geloof. In het volgend artikel behandelt zij dit onderwerp uitvoerig. Gezien de belangrijkheid van dit onder­werp willen wij voor twee keer haar meer plaats­ruimte afstaan dan gewoonlijk. Wij zijn er van overtuigd, dat onze lezers dit zullen waarderen. Misschien is U het niet in alles met haar eens, doch dan mag U gerust Uw mening uit de Schrift toelichten en naar voren brengen.

Lieve vrienden.

In de eerste plaats wil ik mijn hartelijke dank brengen aan de talrijke broeders en zusters, die mij hebben geschre­ven naar aanleiding van mijn vorig schrijven en die mij hun ervaringen en zienswijze hebben medegedeeld.

Ik constateer, dat die zienswijze zeer uiteenloopt. Het lijkt mij de beste wijze van beantwoording van al deze vra­gen en brieven, dat wij met elkander trachten te verstaan, wat de Bijbel over deze dingen leert. Ik vrees, dat wij er verschillende malen onze rubriek “Van hart tot hart” aan zullen moeten wijden.

Vandaag wil ik beginnen met de behandeling van het standpunt van verschillende correspondenten, n.l. dat de Here Jezus aan het Kruis niet alleen onze zonden gedragen heeft, zodat wij, door het geloof in Hem, van God ver­giffenis mogen vragen, zeker, dat Hij die geven zal, maar dat Hij op Golgotha ook onze lichamelijke ziekten droeg, zodat, door het geloof, wij van God de gezondheid kunnen vragen, evenals de verlossing. Eén van onze broeders drukt zich aldus uit: “De verlossing van alle ziekten is verzekerd door de Verzoening.” Deze broeders en zusters stellen dus zonde en ziekte op hetzelfde vlak. Laat ons zien, welk standpunt God inneemt tegenover de één en de ander.

1e.De zonde. Deze is God altijd een gruwel, die Hij in geen geval kan verdragen. Van het begin tot het eind van Zijn Woord toont God ons Zijn afschuw van de zonde God is heilig, cherubs bedekken het aangezicht voor Hem: “Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen!” Hij kan niet de minste zonde aanvaarden. Het is dus duidelijk, dat Hij er Zich nooit door verheerlijken kan.

God heeft een wondere weg gevonden, om ons nochtans te genezen van de melaatsheid der zonde. Door het bloed des Kruises kunnen wij er van worden genezen. Wie tot God komt in Jezus naam, kan zeker zijn, dat die genezing voor hem is.

2e. Heeft God een gelijke afschuw voor de ziekte van ‘het lichaam als voor die van de ziel? Is mijn ziek lichaam even vreselijk om te zien voor Hem, als mijn zieke ziel? God kan niet verheerlijkt worden door ons bederf; kan Hij het wel door onze ziekten!

 “De Geest, die heiligt, schenkt gezondheid, naarmate er heiligheid aanwezig is.” Anders gezegd: “Hoe heiliger U is, hoe gezonder en sterker.’ Dat zou logisch zijn, als het waar was, wat die broeders denken en dat ziekte altijd te wijten is aan een geheime zonde, of aan ongeloof. Als ge in het midden brengt, dat kindertjes soms ziek zijn van hun ge­boorte aan, verzekeren zij, dat iemand in hun omgeving “niet op zijn plaats is.’ Maar de oorzaak van elke ziekte is een zonde, die moet worden losgelaten. Als ge bekeerd zijt en in Gods almacht gelooft, als er niets “zit” lussen u en Hem, kunt ge niet ziek zijn.

Maar, als heiligheid gezondheid verzekert, dan moet ge­zondheid ook een bewijs van heiligheid zijn. Degenen, die een bezoedelde ziel hebben, die verloren zijn in hun zonden, zouden dus lijdende moeten zijn in hun lichaam. Is dat zo?

Goddelozen hebben dikwijls een pracht-gezondheid. Lees er (Ps. 073:004-005) maar eens op na.

Laat ons eens één van de best beschreven “ziektegevallen uit de Bijbel bekijken: dat van Job. “Job’  zo zegt het Woord, “was oprecht en vroom, en Godvrezende, en wij­kende van het kwaad.” “Niemand is op de aarde gelijk hij”, zegt God. Denk eens in, wat zulk een getuigenis uit de mond’ van de Heilige betekent’.

Jobs vrienden waren er van overtuigd, dat zijn ziekte de zonde tot oorzaak had! Maar God wil tonen, dat, wel verre van een bewijs te zijn van geheime zonde, Jobs ziekte zijn rechtschapenheid doet uitkomen. Hij aanvaardt zijn schrik­kelijke beproeving. Hij vloekt God niet.

Wij begrijpen die redenering van de vrienden van Job. Maar God aanvaardt die niet en de vrienden ontsnappen alleen aan de straf, doordat Job voor ze bidt. Zij konden desnoods nog denken, dat ziekte altijd het gevolg is van zonde, maar wij zijn zonder verontschuldiging.

Het geval van Job is voor ons voldoende, om niet meer in die dwaling te vervallen. Zeg eens eerlijk, wie zou ziek hebben moeten zijn, volgens de leer, die ik bezig ben te bestrijden. Job, of zijn vrienden? Het schijnt mij toe, dat het de drie zo wel­varende praters zouden moeten zijn, die het voorwerp waren van Gods ongenoegen.

God verheerlijkt zich tegenover de duivel door de ziekte van Job. Maar Hij verheerlijkt zich nooit door de zonde van Zijn kinderen. Wilt ge nog een bewijs? Neem het ge­val van een andere zieke, de arme Lazarus, die bedekt was met zweren. Hij ligt daar aan de poort van een zelfzuchtige rijke, die goed gezond is. Wie van de twee had zo gezond als een vis moeten zijn? Maar God let niet op dat ver­gankelijk lichaam, maar op de inwendige mens. Het was, omdat Lazarus een gezonde ziel had, dat hij in de schoot van Abraham wordt gedragen en de rijke, met al zijn uit­wendige voordelen, komt in de eeuwige pijn terecht.

Verwijt Jezus iets aan de anderen Lazarus, omdat hij ziek is? Toen Martha en Maria om Hem zonden, had Hij een boodschap van afkeuring moeten zenden, zeggen, dat Lazarus zijn hart eens voor God moest onderzoeken, dat hij iedere geheime zonde moest loslaten. Maar wat doet Hij? Hij zegt, dat deze ziekte niet is ten dode, maar tot verheer­lijking Gods. Nooit (vergeef mij, dat ik het herhaal!) kan God verheerlijkt worden door de zonde. Maar met ziekte is het een ander geval. God verheerlijkt zich in onze zwak­heden, lichamelijke zwakheden, want Hij kan niet verheer­lijkt worden door enige morele zwakheid.

Jezus veroordeelt tot de eeuwige dood de harteloze, die geen medegevoel hebben met de zieken. De “gezegenden van Zijn Vader” zijn degenen, die de hongerige gespijzigd, de gevangenen bezocht hebben in Zijn naam, die de naakten hebben gekleed, en de zieken hebben bezocht. Ziekte is dus een aanspraak op ons medelijden, evenals honger, dorst, naaktheid, vervolging. En wie zet Jezus aan Zijn linkerhand onder de bokken? Die zonder medelijden geweest zijn voor de zieken, ze niet hebben bezocht. Hij weet, dat alles in orde kan zijn tussen Hem en Zijn kinderen, dat zij een geredde, gereinigde, heilige ziel kunnen hebben, en nochtans aan ziekte ten prooi.

Laat ons nog een geval bezien uit het Nieuwe Testament. Johannes schrijft aan Gaïus en wenst “dat gij welvaart en gezond zijt, gelijk Uwe ziel welvaart.” Het is duidelijk, dat Johannes wil zeggen, dat het met Gaïus’ ziel in orde is, maar dat misschien zijn lichaam niet sterk is. Als het waar was, wat verschillende broeders denken, had Johannes moe­ten schrijven: “Daar Uw ziel zo welvaart, ben ik ervan overtuigd, dat ge een uitstekende gezondheid geniet.” Laat ons niet dwalen. Jezus heeft aan het Kruis geenszins de lichamelijke ziekten gedragen, zoals Hij het gedaan heeft met die van de ziel. Het zijn twee zeer verschillende terreinen, maar die nochtans (en hierin schuilt de kracht van Satan) door sommige dingen verwant zijn.

Er zijn namelijk ziekten, die te wijten zijn aan de zonde en die God ons spaart, wanneer we Hem toebehoren. Een man, dit zich jong aan Christus heeft gegeven, zal nooit die ziekten kennen, die men in slechte plaatsen opdoet, of in de kroeg. Als een man met nicotinevergiftiging het roken nalaat, zal daarmede ook de ziekte verdwijnen.

Als verlossing door het Bloed des Kruises alle fysieke gevolgen van de zonde wegnam, zou geen enkele Christelijke moeder barensweeën moeten kennen. Zegt U, dat dat geen ziekte is? Verscheidene vrouwen zijn bij een bevalling ge­storven, en allen wagen zij haar leven. Iedere vrouw zou liever roodvonk of griep hebben, dan de smarten van een geboorte.

En de erfelijke ziekten, gevolg van de zonde van dé een of andere voorvader? We kennen allen die kinderen, die al ellendig en ziek geboren worden. Als ze zich bekeerden, behoorden ze tegelijk genezen te zijn. Maar dat zijn ze niet. En – als Jezus voor de Zijnen de ziekte had afgeschaft, zou Hij dan niet daardoor ook de dood hebben teniet ge­daan? Christenen zouden dan als Elia ten hemel moeten varen.

 “Er is een verschil”, zeggen onze broeders, “tussen het oud worden van de organen, en ziekte. De dood is het los­laten van een rijpe vrucht, een heengaan zonder smart.” Wij weten, dat ook dit niet strookt met de werkelijkheid.

Laat ons zien in Gods Woord, hoe het stond met de gezondheid van de eerste Christenen. Was die altijd best? Laten we Paulus nemen, wiens ziel, veronderstel ik, zo ge­zond was, als men wensen kan. Hij spreekt over “een doorn in het vlees”. Hij smeekt God die weg te nemen. God weigert, Hij heeft Paulus liever zwak. Zijn ziekte was niet heel prettig om aan te zien, want hij prijst de Galaten, dat ze geen afkeer van hem hebben getoond. (Gal. 04:14). Paulus, die zelf vele zieken genezen heeft, wordt niet verlost van zijn beproeving.

Ieder kent de vermaningen van de Apostel aan Timotheüs, aan wie hij aanraadt een weinig wijn te nemen voor zijn maag en zijn velerlei krankheden. Wijn was in die tijden een bekend geneesmiddel. Het wil me voorkomen, dat als de theorie, die wij bestrijden, van God geleerd was, Paulus heel anders aan zijn jongen vriend had moeten schrijven. Hij zou gezegd hebben: “Zoek dan toch in je hart, wat er tussen jou en de Heere zit, dat je zo telkens ziek bent. Geloof dan toch, dat Jezus je ziekten gedragen heeft”. Denkt u, dat als zijn ziel ziek was geweest, Paulus Timotheüs niet zou hebben gewaarschuwd? Dan is er nog het geval van Trofimus, de trouwe medewerker van Paulus, die ziele ligt te Efeze (2 Tim. 04:20). Geen woord van verwijt van geestelijke vermaning. Is dat geen bewijs, dat Paulus ziekte niet beschouwt als een gebrek aan geloof?

Wat te zeggen van Epafroditus? Het is een zeer ijverig dienstknecht des Heren, strijdmakker van Paulus. Vermoe­delijk is hij herder van de gemeente te Filippi, en is belast met het overbrengen van wat geld, namens de broeders aan de gevangene te Rome. Hij bezoekt Paulus, stelt zich te zijner beschikking. Wie zal zeggen, welke tochten hij onder­nam om de apostel te helpen? Om zijn lot te verlichten, om zijn boodschappen over te brengen? Hij heeft zich over­werkt, hij wordt ziek. Wat zouden onze broeders tot de ongelukkigen Epafroditus hebben gezegd, als ze er bij ge­weest waren? “Epafroditus, onderzoek jezelf. Als je ziek bent, is er iets met je ziel niet in orde. Een Christen mag niet ziek zijn!” Epafroditus verontschuldigt zich: “Maar de apostel had me zo nodig! Ik heb aan heel wat deuren moeten kloppen. Ik had niet zo veel geld, ik heb me veel dingen moeten ontzeggen. Ik heb ook niet genoeg rust ge­had.” Dan komt Paulus tussenbeide en zegt op strengen toon: “Om het werk van Christus was hij tot nabij de dood gekomen, zijn leven niet achtende. Men kan ziek zijn om het werk van Christus! Men kan een ziek lichaam hebben tot verheerlijking Gods! Maar een zieke ziel? Nooit! Laat ons die beide goed uiteen houden.

Deze leer is een vreselijk gevaar. In de eerste plaats voor het geestelijk leven van haar aanhangers. Als de gezondheid van het lichaam vast zit aan de verlossing van de ziel bestaat de éne niet zonder de andere. Een kind van God kan ziek worden. Hij vraagt genezing, verkrijgt die niet, en, ziende, dat God hem de gezondheid niet teruggeeft, twijfelt hij aan zijn zaligheid. Hij komt tot wanhoop, ik heb er gekend, die er het verstand bij verloren. Velen worden lauw, geloven niet meer in de macht van God en stellen zich tevreden met een dof geestelijk leven zonder vreugde.

Het is een gevaar voor het getuigenis. Het gebeurt, dat aan onbekeerden; aangekondigde genezingen niet plaats heb­ben, of niet blijvend blijken te zijn. Gods almacht wordt daardoor miskend en veracht. De onbekeerden willen van niets meer horen!

Een groot moreel gevaar. De christen ziet dat de feiten niet kloppen met de theorie. Hij moet zich aan de duidelijke feiten gewonnen geven. Hij wordt niet altijd genezen, niettegenstaande zijn geloof en de zuiverheid van zijn leven. Dan vraagt men hem “om geen aandacht te schenken aan de symptomen van de ziekte’ (Simpson) men zegt hem “dat zijn fysieke en natuurlijke leven nog wel gehandicapt kan wor­den door allerlei kwalen,  dat hij niet verbaasd moet zijn, als zijn vlees nog inzinkingen heeft. (Simpson).

Kwalen? Inzinkingen? Laat ons maar een paar synoniemen geven voor ziekte, en klaar is Kees! Maar zo iets is in feite leugen. Van tweeën één: Of Jezus heeft onze zwakheden en krankheden gedragen, en dan mogen wij nooit ziek zijn, als wij dat vast geloven, of wel, aange­zien zoveel kinderen van God ziek zijn, heeft Jezus dat niet gedaan. Laat ons niet met woorden spelen. Als Jezus genas, liet Hij geen “symptomen” of inzinkingen” bestaan, de blinde zag, de lamme wandelde, het dode kind at!

Een ander gevaar voor de gezonde Christen is: hoogmoed. Hij is sterk, niet omdat hij zo godvruchtig is, maar omdat hij van nature goed ge­zond is, dat hij zijn lichaam goed heeft kunnen verzorgen, omdat hij zich niet heeft overwerkt. Hij verbeeldt zich echter, dat het komt door zijn uitstekende geestelijke toestand. Hij verhovaardigt zich verliest alle medegevoel voor zijn zieke broe­ders en zusters. Als die ziek zijn, is het immers hun eigen schuld! Hij veroordeelt ze, wekt ze op tot gewetensonderzoek. Hij valt in de zonde van de vrienden van Job. Evenals die vrienden wekt hij het misnoegen van God op. Hij loopt kans zijn ziel te verliezen door hoogmoed. Hij verwart in de strikken van Satan.

Onze uitwendige mens wordt vernietigd, onze inwendige mens vernieuwt zich. Dat is het voor­naamste. Dit lichaam is verachtelijk, verderfelijk, onvermijdelijk ten prooi aan alle middelen van ver­woesting en verrotting, dit lichaam is “in zwak­heid”. Laat ons niet vergeten, dat Paulus spreekt over het lichaam van Christenen. Maar, welk een blijdschap, het zal opstaan in heerlijkheid, onver­derfelijk, vol kracht!

Wij hebben nu nog maar een natuurlijk lichaam, uit de aarde gevormd, onderhevig aan ziekten en zwakheden. Maar, laten wij geduld hebben, laat ons de verlossing van ons lichaam verwachten. Die verlossing komt en dan zullen wij uitroepen: “Dood, waar is Uw overwinning? Dood, waar is Uw prikkel?” (1 Kor. 15:55).

(Wordt vervolgd).

 

Het leven en werk van Johann Christ. Blumhardt door J. Schreuder. (39)

Voor de kerkdiensten was hij blij met deze bundel, maar voor zijn andere samenkomsten wilde hij er naast toch jets anders. Hij miste een zegevierende toon in de kerkgezangen, ze waren hem te vol van “eeuwigheid”, “zalig worden” en een God-ik verhouding. Dat was hem on-Bijbels; zijn uit­zien was niet naar het sterven, maar naar de komst van Jezus en de vernietiging van de boze. Ieder gezongen ge­bed, zei hij, behoorde te eindigen met de woorden, waar ook de Bijbel mee eindigt: Ja, kom Heer Jezus. Deze klank ving hij op in de psalmen en in het woord van de profeten, en daarom zette hij zich tot het zingbaar maken van de Bijbeltekst op eigen melodieën. Mooi werden die versjes niet, want ze moesten rijmen en tekstgetrouw zijn; zijn vriend, de, dichter Knapp, kreeg er kiespijn van. Maar de waarde ervan ondervond men door ze mee te zingen. Ze leven God en verjaren de boze.

Blumhardt was geen dichter, daarvoor was hij te los van zijn stemmingen, te reëel. De taal was hem een instrument, dat hij met’ grote vaardigheid hanteerde, doch om te pleiten, te zwoegen, te vechten. Taal beeldhouwen tot iets literair- schoons kon hij niet. Ik denk ook niet, dat hij dat ooit ge­probeerd heeft. Daarvoor was zijn woordenschat te zeer ingesteld op de omgangstoon. Zijn versjes missen elk esthetisch element, ze zijn nuchter berijmd, min of meer ritmisch proza. Maar we moeten zijn gave, om een stuk proza met behoud van de inhoud zingbaar te maken, niet te laag aanslaan. Er is taalbeheersing en muzikaliteit voor nodig en die bezat Blumhardt beide in hoge mate. Zijn doel met zulke bewerkingen was: bekende Bijbelplaatsen gemakkelijk tot blijvend eigendom van zijn mensen en kinderen te maken. Die waren er blij mee! Een driejarig kleindochtertje bedelde eens: “Grootvader, het Hosanna kunnen we nog niet zin­gen”, en ze kreeg haar zin. Later, in Boll, zijn enkele teksten uitgegroeid tot een groot geheel van twee-, drie- en vier­stemmige liederen, die graag gezongen werden.

Zondagmorgen, de kerk loopt leeg. Dorpsjongens dringen links en rechts van de uitgang, ze maken er een sport van de bezoekers te tellen in en buiten het gebouw.

Zündel spreekt van 2000 vreemdelingen, een andere tijd­genoot van 5000; eens waren ze er uit 176 dorpen en steden bijeen. Hoe het ook zij: Móttlingen is overvol met gasten.

Die moeten gevoed en geherbergd worden, want velen waren Zaterdagavond al gekomen voor de Bijbelbespreking. De mannen sliepen in het hooi, de vrouwen op geïmprovi­seerde bedden in de huizen en wie die huizen kent zal be­grijpen, dat bij zulke gelegenheden veel inschikkelijkheid van beide kanten gevraagd werd. Als het warm weer was, slie­pen de mannen ook wel op de heuvel, vlak in de nabijheid van het dorp, het Köpple.

Met de voeding ging het al even eenvoudig en gastvrij toe, ieders huis stond open voor ieder. Eens had een Möttlinger met moeite in zijn huiskamer plaats weten te maken voor veertien gasten, en met groter moeite een maaltijd voor dit aantal bereed. Plaatsen kan men tellen, dat-was wel in orde – maar of er eten genoeg was, was zeer de vraag.

Toen de veertien gasten verzadigd opstonden, kwamen er veertien andere, en na hen nog een derde, even grote groep; allen hadden ze genoeg gehad en er was over! Waarom ook hier niet en in de Bijbel telkens wel? De gemeente werd door God rijk gezegend om haar gastvrijheid.

Onderwijl zat men ook in de pastorie niet stil. Boeren logeerden bij boeren, Blumhardt ontving stedelingen zoveel hij kon, bij voorkeur jonge mensen. Hen had hij graag in ’t oog op zulke dagen. Als er in zijn huis helemaal niemand meer bij kon deed hij een beroep op de logeerkamer van de burgemeester of andere notabelen. De maaltijden werden in de pastorie gebruikt. Na het ontbijt hield hij een Andacht; ieder had een Bijbel voor zich, waaruit hij op zijn beurt een vers voorlas. Daarna bad men, geknield. Het middagmaal was eenvoudig en duurde kort, met het oog op de middag- dienst. Over de uren van zielszorg, die daarna volgden is al gesproken.

’s Avonds aan de broodmaaltijd was er meer tijd. Dan zaten er vaak zeventig gasten aan, de tafel liep door alle kamers. Na tafel nam Blumhardt zijn “vrije” avond: in die kring van mensen vertelde hij van zijn werk, nieuwe bele­vingen en zegeningen van God. Of als men over de preek wilde doorpraten, deed hij dat graag, zoals Jezus dat ook met zijn leerlingen deed. Door zijn eenvoud en vrolijkheid waren dit heerlijke avonden voor hemzelf en anderen.

’s Winters, als de wind woedde over de hoogvlakte van Möttlingen en sneeuw de armelijke wegen onbegaanbaar maakte, was men in de gemeente onder elkaar. Dan had ze haar dominee voor zich. In groepen van 25 a 30 mensen kwam men dagelijks na de arbeid bijeen, om samen de Bijbel te lezen.

De vrouwen en meisjes namen dan hun spinnewiel mee. Tweemaal per week gaf Blumhardt Bijbelles aan mannen en jongens; zo vormde hij een kern, die lekenwerk in de ge­meente kon doen. Twee andere avonden gaf hij voor vrou­wen en meisjes, en de laatste beschikbare avond bracht hij door in een buurgemeente, Haugstett, een uur lopen van Möttlingen verwijderd. Het is een wonder, dat hij zo veer­tien jaren heeft kunnen werken, bij al het andere dat hij verzette: correspondentie, werk voor de zending en thuis- bezoek.

Het nieuwe leven bloeide, met heel zijn wezen trachtte Blumhardt het te voeden. De verleiding tot uitbouwen en organiseren lag hier voor de hand. Gelukkig is hij niet bezweken en nooit een Blumhardt of een separatistische Möttlinger groep bestaan. Jezus’ naam, en niet de zijne, heeft hij weten hoog te houden. Nooit is hij met zijn ge­meente één stap buiten de kerk getreden. Daarom is hij voor de geschiedenis van de kerk van zo groot belang, meer dan enig ander buitenkerkelijk réveil-man. Des te erger, dat men daar niet naar hem gehoord heeft, ofschoon hij woorden van eeuwig leven bracht. De kerk heeft zijn gaven en krachten niet erkend, tot haar eigen schade,

(Wordt vervolgd)

 

x

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

1947.09.20

Zijn wij dan blind?

Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. (Jer. 05:03).

Ons volk is door vijf jaren van diepe beproe­ving gegaan. Wij hebben veel geleden: honger, verwoesting, moord, het is ons niet bespaard ge­bleven.

Als we nu, enkele jaren na de tweede wereld oorlog vragen: “Heeft deze ellende ons volk dichter bij God gebracht, is er verootmoediging en schuldbewustzijn gekomen?” dan moeten wij wel­bewust “neen zeggen.

Ja, integendeel, er heerst een zelfvoldane, licht­zinnige geest, die in onze bevrijding de beloning ziet voor trouwe nationale plicht en opoffering. Men redeneert dan ongeveer zo: God heeft gehoord hoe wij bleven bidden voor Koningin en vaderland, hoe wij illegaal werkten en ons verzet­ten tegen de infiltratie van de nationaalsocialistische denkbeelden. Daarom beloonde Hij ons en gaf ons weer de vrijheid. Zij die stierven voor het vaderland en de goede zaak noemen we dan “martelaren” en op hun ere graf wordt gesproken over het woord: “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven…” En daarmee bewijzen we hoe wij de zaak van ons volk en de zaak des Heren ver­warren. Of deze mannen misschien geheel buiten Christus hebben geleefd, doet er niet toe, zij stier­ven voor het Vaderland, dus zijn zij gezaligd en hun bloed is heilig.

Doch deze ontzettende verblinding heeft rampzalige gevolgen. In plaats dat we ons verootmoe­digden omdat God ons zo moest slaan, heeft men zich verzadigd met redevoeringen waarin gespro­ken werd over Gods rijke beloning van onze dapperheid en trouw. En opgelucht hebben wij besloten om nu van het leven te genieten. Vele christenen, die in dans en spel de bevrijding vier­den, hebben nadien steeds meer de lijn tussen het terrein van de wereld en de gemeente overschreden. De ver wereldling der kerk neemt hand over hand toe en men verbeeldt zich als goede christe­nen te leven in de vrijheid die God ons gaf, gelijk Israël droomde dat God in hun midden woonde. Terwijl de “vaktheologen” in dogmatische, wijs­gerige problemen zijn gewikkeld, die duizenden kerkmensen niet meer interesseren, lezen gedoopte en belijdende christenen iedere roman, gaan naar iedere film, vieren kermis, drinken, roken als iedere wereldling en worden rijk in de zwarte handel.

En daarom wordt men steeds meer onbekwaam om te zien wat God ons wil leren. Wij leggen zo gaarne “verband’ tussen onze bevrijding en natio­nale trouw. Doch waarom leggen we dan thans geen “verband tussen de rampen die ons heden overkomen en onze nationale zonden? Wij doen gelijk Israël dat altijd verband legde tussen Gods uitredding en de trouwe tempeldienst, doch wei­gerde om verband te leggen tussen de rampen in het jaar 70 en hun schuld aan de dood van Chris­tus, hoewel Hij hun dit duidelijk had voorzegt (Luc. 21:20). Waar in de christelijke pers wordt één woord gesproken over Gods oordeel over ons volk, nu we alweer in een oorlog verkeren waar­door onze jongens ver van huis in dagelijks levens­gevaar verkeren? Hoe komt het dat al onze pogin­gen om vrede te maken mislukken? De ene helft van onze christelijke pers wil vrede ten koste van alles, en ziet slechts één mogelijkheid: toegeven aan iedere eis. De andere helft spreekt slechts over handhaven van recht en gezag en de plicht van bescherming der bevolking. Doch geen enkele stem wordt gehoord, die er op wijst,’ dat God toelaat dat dit over ons volk komt. Men belijdt toch dat geen ding bij geval ons overkomt? Het is God die toelaat, dat onze plantages worden verwoest en onze jongens gedood, zoals Hij toe­liet dat Hitlers horden ons land overweldigden.

Als we geloven wat we in de catechismus be­lijden, dat God alzo regeert, dat regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen ons niet bij geval overkomen, waarom willen we dan niet vragen waarom Hij ons dit doet overkomen? “Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Here niet doet. Heeft God ons met dit alles niets te zeggen? Is Hij het niet die in maan­denlange strenge koude zo’n grote nood over ons bracht en is Hij het niet die nu in wekenlange droogte het gras doet verdorren? Noch in de radio, noch in de pers wordt een enkel woord hier­over gesproken. Men spreekt slechts over de blinde natuurkrachten, die we leerden ontleden en wetenschappelijk controleren. Het christelijk dag­blad Trouw eindigt een artikel over droge weiden en hongerend vee met de woorden: “jullie weerheren van De Bilt, jullie hebben geen aandachtiger luisteraar dan de Nederlandse boer, die ongeduldig wacht op het ruisen van stortbuien. Dat jullie spoedig hoop­volle klanken laat horen.” Geen woord over Gods almacht. Geen woord over de enige weg van ge­bed. Als we niet durven ontkennen dat God alles bestuurt zou het dan niet tijd zijn om onze zonden, zedeloosheid en oppervlakkigheid te belijden en Hem om genade te bidden?

God heeft zelfs Sodom gewaarschuwd voor Hij het oordeel bracht. Ze zijn opgeschrikt uit hun valse rust toen Kedor-Laomer hun stad veroverde, ja, één ogenblik zijn zij in aanraking geweest met de vrome aartsvader Abraham en hebben aan zijn daden bemerkt hoe hij het eeuwige hoger schatte dan al de schatten van het tijdelijke. Doch dit alles heeft hen niet veranderd. Zij leefden verder in hun wellust en begeerlijkheid. Toen kwam het oor­deel en heeft hen allen verdelgd. Zo heeft God ook ons tot bezinning willen brengen. Hij heeft ons geslagen, doch wij hebben geen pijn gevoeld Daarom zal God niet kunnen ophouden. Als een zweepslag zullen Gods oordelen komen over een volk, dat Hem niet meer vreest, over een kerk die de boodschap van verootmoediging en schuldbe­lijdenis niet meer durft te brengen. Wee de leiders die het volk slechts hebben voorgehouden de zoete beloften Gods en ook thans slechts spreken over de plichten der regering en wijze raad wensen te geven aan hen, die als overheid over ons zijn ge­steld, die slechts begeren grote invloed te hebben op het regeringsbeleid en op ons volk, doch niet willen zien dat het juist de wereldzin en liefdeloos­heid van de kerken is, die God vertoornt.

Eenieder, die als gelovige de ontwikkeling der gebeurtenissen gadeslaat, kan niet anders dan smeken dat Gods Geest nog eens zo machtig in onze dagen door zal breken door deze muur van on­willige onwetendheid, dat we weer in gebrokenheid onze afgoden wegdoen en ons bekeren, opdat God zich nog over ons en ons volk zal erbarmen.

Zelfs de ongelovigen erkennen dat de maat­schappij ziek is. Een botsing tussen de twee we­reldmachten Amerika en Rusland is verre van denkbeeldig. Slechts Gods hand kan ons redden en beschermen. Doch waar zullen wij heen vlieden als wij ons niet bekeren tot Hem en Hem om ge­nade smeken vóór het te laat is?

  1. v. d. B.

 

Bij de plaat. (Ps. 015:001)

Wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid?

Niet enkel liefde, doch ook majesteit zijt Gij!

Gelijk de bergtop rijst in reine eenzaamheid,

ver boven hen, die haastig levend gaan voorbij

en draagt geheimen uit de schoot der eeuwigheid,

wel blij en mild’lijk voedt de klare, diepe stroom,

die vrucht- en leven brengend daalt in de vallei,

doch eenzaam blijft omhuld in nevels als een droom

en onbewogen hoort de stormvlaag langs zijn zij:

zo zijt Gij vreeslijk voor een elk, die ongewijd komt tót Uw heiligheid,

o God der eeuwigheid!

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat geschreven staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”, door Dr. John R. Rice.

In (Rom. 10:13) staat: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden”. Een ver­loren zondaar kan op die manier tot God bidden om gered te worden. Zo zien we in Lucas 18 de arme tollenaar zich op zijn borst slaan en uitroe­pen: “O, God, wees mij, zondaar genadig, en “dien zelfden dag gerechtvaardigd naar huis terugkeren. Zo lezen we ook de heerlijke geschiedenis van de stervende dief, die zich tot Jezus aan het kruis naast hem wendde en zei: “Heer, gedenk mijner wanneer Gij in Uw koninkrijk komt”. En we horen de liefelijke belofte van de Heiland naast hem: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. (Luc. 23:39-43). Zo hebben dus verloren zondaren recht om te bidden en iedereen die in oprechtheid aan de Heiland om redding vraagt, zal zalig worden.

Natuurlijk, de Bijbel verklaart vele, vele malen dat een gelovig hart, die beslissende factor is, om gered te worden, “Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus, en gij zult behouden worden”, zei Paulus en Silas tot de gevangenbewaarder in Filippi (Hand. 16:31). Jezus zeide tot Nicodemus: “Al wie gelooft in Hem (Gods enig geliefde Zoon) zal niet omkomen, maar het eeuwige leven hebben”. Ook zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, wie gelooft heeft het eeuwige leven” (Joh. 06:47).

Hij, die zijn vertrouwen geheel in Christus stelt, is gered, doorlopend gered en heeft eeuwig leven. Zo is het dus duidelijk dat niemand, om gered ts worden, daartoe een uitdrukkelijk gebed behoef; te uiten. Daar behoeven geen overluid uitgespro­ken woorden te zijn, daar behoeft niet te zijn, wat mensen in ’t algemeen onder gebed verstaan. Ge­loof is een omkering des harten tot vertrouwen in Christus. En God hoort ook het meest zwakke roepen van het hart, ook zonder enige zucht, zon­der een bewegen der lippen.

Maar vaak worden de onzekere stappen van het geloof gemakkelijker gedaan, indien men bidt en daarbij de roep om genade en vertrouwen bewust in woorden overbrengt.

Hoeveel zondaren hebben, wanneer zij bede van de tollenaar; “O God, wees mij, zondaar genadig” uitspraken daardoor met meer zekerheid hun vertrouwen op de Heer kunnen stellen.

Dus lieve vriend, indien gij, die dit leest, nog niet gered zijt, wees toch volkomen vrijmoedig om tot God te gaan om genade en vergeving te verkrij­gen; en wees er van verzekerd dat God horen zal, dat Hij hoort, ja dat Hij al gehoord heeft, indien gij Hem vraagt om vergeving en redding.

leder die genoeg geloof heeft om God ernstig te vragen om genade en vergeving, heeft ook ge­noeg geloof om er zeker van te zijn dat God hem heeft gehoord, want Jezus zeide: “Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (Joh. 06:37). En iedere zondaar mag vertrouwen op de rijke belofte: “Al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden’.

En laat ons nu tot besluit, deze zeven redenen, waarom we moeten bidden, nog eens nagaan:

1e. Het is duidelijk door God bevolen dat Chris­tenen altijd behoren te vragen om alles en voor iedereen, met gebed en smekingen.

2e. Gebed is de door God aangegeven weg voor Christenen om iets te verkrijgen.

3e. Bidden is de weg voor Christenen om volkomen blijdschap te verkrijgen.

4e. ’t Gebed is Gods geneeswijze tegen ellende, de weg om uit de moeilijkheden en angstige zor­gen te komen.

5e. Beantwoorde gebeden worden door God ge­bruikt om ongelovigen de mond te snoeren, en zijn Gods onweerlegbare argumenten tegen ongeloof.

6e. Bidden is de weg om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van Gods ge­zegend werk.

7e. “Al wie de naam des Heren aanroept zal behouden worden.”

Daarom, geliefde broeders, laat ons bidden! O, hoe vele en gewichtige redenen zijn er, waarom Christenen behoren te bidden!

 

Contact per brief

Br. A. v. d, B. te H. vraagt naar aanleiding van het arti­kel van Dr. Rice over de verhoorde gebeden als argument tegen het ongeloof: “Mogen wij zo maar bidden om een wonder, opdat een ander daardoor tot geloof gebracht worde? Heeft de wereld het recht om te verlangen, dat wij bewijzen dat God bestaat en op wonderlijke wijze kan werken?”

Uw bezwaar tegen deze voorstelling kan ik mij zeer goed indenken. Natuurlijk heeft de wereld geen recht op wonde­ren, evenmin als de opstandige Joden, doch ze heeft er wel recht op dat de gelovigen spreken uit ondervinding en niet slechts theoretisch. Als U goed leest, zal U zien, dat dit ook de bedoeling van de schrijver is. Wanneer we in ons eigen leven de wonderen Gods hebben leren zien en ook hebben geleerd een vrijmoedig en gelovig beroep op Zijn liefde te doen, waardoor Hij ons wonderlijk kan leiden en onze ge­beden verhoren, dan zal ons getuigen tegen de wereld vrij­moediger en krachtiger zijn, dan wanneer we de gebedsverhoring alleen dogmatisch aanvaarden. De discipelen baden (Hand. 04:29-30) dat zij met vrijmoedigheid het woord mochten spreken, doordat God zijn hand uitstrekte tot ge­nezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Geve God, dat in de gemeente Zijn kracht weer heerlijk en overtuigend openbaar worde.

  1. v. d. K. te H. schrijft naar aanleiding van de meditatie over “Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen U toegeworpen worden”: “Ik onderschrijf dit door persoon­lijke ervaring, maar wij hebben gezien wat daarvan in de oorlogstijd is terechtgekomen, toen broeders en zusters aard­appelschillen aten en voorgangers hun werk niet konden doen door hongeroedeem”.

Deze tegenstelling die U aanwijst tussen Christus’ belofte en de werkelijkheid der ervaring is niet eenvoudig. Zoals, U zelf getuigt en duizenden met u kunnen getuigen heeft God zijn Woord gehouden en Zijn belofte aan u vervuld. Dit neemt niet weg, dat de apostel Paulus en vele kinderen Gods met hem moest zeggen dat zij menigmaal honger hebben geleden. We moeten hier mijns inziens in zien een beproe­ving van ons geloof, evenals bij Job. God wil dat wij ook, zonder dat het leven beantwoordt aan onze verwachtingen, Hem trouw zullen blijven. Doch laat ons vooral oppassen dat we niet een verkeerd gebruik van Gods beloften gaan maken en ze gaan leggen naast het leven van onze broeders en zusters en dan gaan twijfelen aan hun goede wandel. Dit deden Jobs vrienden ook. De woorden die zij spraken waren op zichzelf waar, doch hun toepassing deugde niet.

Uw vraag betreffende geloofsgenezing en het al of niet gebruik van medicijnen hoopt zuster Ekering in het volgend nummer uitvoerig te beantwoorden.

 

Uitnodiging

Omdat wij weten dat de hand des Heren zwaar op ons drukt, omdat wij beseffen dat wij als kinderen Gods niet leven naar Zijn heilige wil, ja, dat wij steeds meer dreigen onder te gaan in de vervlakkingen van het leven, zo worden wij ge­drongen met elkander onze zonden te belijden en te zoeken een oude en toch altijd nieuwe weg, die ons zal voeren tot een innige gemeenschap met Jezus Christus.

Wij willen dus met elkander, om onze zielen uit haar traagheid op te wekken en haar te nood­zaken Jezus met liefde en standvastigheid te zoe­ken, opdat wij ook niet in het oordeel vallen. Zijn woord ter harte nemen: “Waakt en bidt, want gij weet niet, wanneer de tijd is (Mark. 13:33).

Wilt U met ons deze weg van eendrachtig en volhardend gebed bewandelen?

Wij nodigen U daarom uit ook voor Gorinchem en omstreken een gebedskring te vormen. Wilt u ons schriftelijk Uw instemming betuigen, opdat wij U te gelegener tijd een uitnodiging kunnen zenden. Tevens kunt U dan de namen opgeven, van hen, die met U hetzelfde verlangen koesteren.

Er zullen geen toespraken gehouden worden, geen organisatie of vereniging wordt beoogd.

Slechts de gemeenschappelijke geestelijke nood zal ons tot elkander drijven.        

Uw antwoord zenden aan:

 “Kracht van Omhoog “, Nieuwe Hoven 19. Gorinchem.

Ditzelfde geldt ook voor Haarlem en omstreken

 

 

1947.09.06

Bij de plaat

Die in de zomer vergadert is een verstandige zoon, maar die in de oogst vast slaapt is een zoon, die beschaamd maakt. (Spr. 10:05).

Het was, als ik me niet vergis, Spurgeon, die eens zei: “God heeft geen luie kinderen”. Het zelfde beginsel, dat in het dagelijks leven geldt, geldt ook in het Koninkrijk Gods: wanneer we de juiste gelegenheid verzuimen, berokkenen we ons zelf en de zaak van onzen Meester grote schade. Alle grote mannen in Gods Koninkrijk hebben de waarde gezien van het aangrijpen van de gelegenheid, die het heden biedt. Van uitstel komt in Gods dienst gedwongen afstel, want de satan, vlees en wereld werken eendrachtig samen om zo’n gelegen ogenblik niet te doen wederkeren. Daarom zegt Paulus, de onvermoeide evangelist: “Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als” onwijze, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad” (Ef. 05:15-16).

De oogsttijd is de tijd, waarin hard moet worden ge­werkt. Geen boerenzoon kan dan thuisblijven en denken: het kan later ook nog wel. Het is een uitermate belangrijke zaak, dat dan al wat handen aan het lijf heeft, meewerkt.

Zo zijn ook wij, de zonen van de Grote Landman, verplicht al onze krachten eendrachtig in te spannen om de ‘oogst binnen te halen. Toen Jezus eens het rijpe koren op de velden zag staan, greep Hij dit beeld aan om de noodzaak van de evangelieprediking ons allen op het hart te binden. Hij zei: “De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinigen: bidt daarom de Heer des oogstes, dat Hij arbeiders uitzende in Zijn oogst.”

Nooit mag het zo zijn, dat gebrek aan arbeidskracht oor­zaak zou zijn, dat de oogst verloren dreigt te gaan. Ais we dit in onze dagen zouden zien, ga dan naar de Meester en dring erop aan, dat Hij meer arbeiders uitzende. Het is ook voor u nu de tijd om mee te werken in dit grote en belangrijke werk: zielen te oogsten voor de eeuwigheid. Wie jaren van zijn leven ijdel voorbij laat gaan is een onverstandige zoon, die beschaamd maakt. Wat een schande zou het zijn als uw leven voorbij is en ge met lege handen voor de troon van Christus zoudt verschijnen. Hij zal u vragen: Wat hebt gij met uw tijd gedaan, met uw kracht en energie, met de gelegenheden die Ik u gaf, gelegenheden die voorbereid waren, opdat gij er gebruik van zoudt maken (Ef. 02:10). Hoe zullen we beschaamd zijn als we met gebogen hoofd zouden moeten erkennen, dat we de oogst­tijd voorbij lieten gaan. Dat we met ijdele vermaken, met romannetjes, met liefhebberijen de tijd verknoeid hebben.

Laat ons uitgaan als de arbeider op onze plaat, die niet om de dreigende wolken het werk in de steek laat, doch juist deis te harder werkt, omdat hij weet, dat de tijd kort is.

Spoed u naar het oogstveld heen,

want de Meester roept u;

werk is er voor iedereen,

haast u, d’avond valt nu.

Spoedig ijlt de tijd voorbij:

d’ oogsttijd komt voor u en mij.

Voorwaarts, voorwaarts, in des ‘ “Heren naam.”

  1. v. d. B.

 

De belofte des Vaders. door J H. Schat

En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwach­ten de belofte des Vader, die jullie, zei Hij van Mij gehoord hebt;

Want Johannes doopte wel met wa­ter, maar jullie zullen met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. (Hand. 01:04-05).

Het is niet zonder schroom, dat ik over het bovenstaande iets ga schrijven.

Het gaat hier immers over zulk een geweldig onderwerp en voor Gods kinderen zulk een be­langrijke zegen, dat alle menselijke inzichten en voorstellingen uitgeschakeld moeten zijn.

Over de Doop met (in) de Heilige Geest be­staan zoveel meningen, leringen, voorstellingen, die elkaar tegenspreken, dat een kind van God, zich aan al deze uitleggingen vastklemmende, geen vaste bodem onder de voeten krijgt en verward geraakt. Indien wij over dit onderwerp Gods Woord ons laten voorlichten, zonder menselijke exegese, dan zal men zien, hoe eenvoudig deze zegen ons wordt aangeboden.

De Heilige Schrift is ook hierin zijn eigen exegeet, waaraan wij niets mogen toevoegen, noch voorwaarden, die uit ongeloof voortkomen, mogen stellen.

Indien wij in eenvoud des harten, deze heer­lijke belofte des Vaders, zoals de Bijbel, die ons aanbiedt, aanvaarden, komen wij in die rust en stilheid voor God, waarin de Heilige Geest ons kan bedauwen en bevruchten met Zijn leven en liefde, zoals de zon een geopende bloemkelk door­trekt met haar gezegende gloed.

In de periode tussen de opstanding van Jezus en het Pinksterfeest, verstonden en kenden de discipelen nog niet de grote taak, die de Heiland op hun schouders zou leggen, om mede te werken aan de komst van Gods Koninkrijk, door de in­woning en kracht van de Heilige Geest.

Zij waren nog in verwachting van een aardse heerlijkheid van hun Meester.

 “Here, zult Gij in deze tijd aan Israël het Ko­ninkrijk weder oprichten?” zo luidt hun vraag.

Het antwoord van de Heiland kennen wij: “Het komt U niet toe, te weten de tijden of ge­legenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft.”

 “Maar gij zult ontvangen de kracht van de Heili­ge Geest, die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zo te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Samaria en tot aan het uiterste der aarde. (Hand. 01:08).

Slechts één zaak wordt door Jezus aan de disci­pelen voor ogen gehouden. Dit is het ene nodige en belangrijke voor hen, voor de toekomst, die hen wacht, n.l. de vervulling van de belette des Vaders, de Doop met de Heilige Geest, aangedaan te worden met Kracht uit de Hoge, en het grote doel van deze zegen: om Zijn getuigen te zijn. (Hand. 01:06-08).

Hoe wonderbaar, ongekend, boven hun ver­wachting is deze belofte op de pinksterdag in vervulling gegaan.

Welk een ommekeer bracht de inwoning van de Heilige Geest in hun gemoeds- en geloofsleven, in hun gezondheid, inzichten en verwachtingen. Zij werden door de Kracht uit de Hoge machtige getuigen van hun Heiland. Jezus Christus en van de kracht Zijner opstanding uit de dood.

Zie eens welk een verandering heeft plaats ge­grepen in de eerste Pinksterprediker.

Nadat de belofte des Vaders bij Petrus in ver­vulling was gegaan, staat de voorheen lichtbewogene, veranderlijke, aan menseneer lijdende disci­pel daar als een onversaagde en strijdbare held en getuige voor een grote, machtige menigte.

Door de Heilige Geest gedreven laat hij het hemelse licht vallen op de gekruisigde en ver­rezen Heiland der wereld.

De Kracht uit de Hoge doorstroomt hem en zijn prediking zodanig, dat ongeveer drieduizend zie­len aan Jezus’ voeten, of liever in Zijn liefdes- armen worden gevoerd. Deze allen, in water ge doopt, ontvingen daarna de gave des Heilige Geestes.

De vervulling van ’s Vaders belofte, de Kracht van Omhoog, het Koninkrijk Gods, openbaarden zich hierin, dat de Here dagelijks toe deed tot de gemeente der verlosten, dat vele tekenen en won­deren geschiedden door de handen der Gods­gezanten.

Deze brachten het woord des Heren in zulk een betoning en kracht van de Heilige Geest, dat de Here medewerkte en dit woord bevestigde door de daarop volgende tekenen (Mark. 16:20).

De kracht en de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods manifesteerden zich door de heerschappij van de Heilige Geest in de aan Hem toegewijde zielen.

In de eeuwen, die ons van dit machtige hemelleven op aarde scheiden, hebben vele kinderen Gods iets mogen ervaren en aanschouwen van deze zelfde heerlijkheid door de inwoning en wer­king van de Heilige Geest.

De nood der Christenheid in deze zeer ernstige tijden is echter zo hoog gestegen, dat elk kind van God moest bidden -.

O, gezegende, levendmakende Adem des Gees­tes, kom nog eenmaal in volle kracht over de door u gestichte Kerk op aarde, eer de wereld verzinkt in de duisterste aller nachten!

In het Johannes-Evangelie lezen wij, dat de Here Jezus meermalen over de belofte des Vaders met de zijnen heeft gesproken.

De Heilige Geest wordt daar door hem ge­noemd de Trooster, de Geest der Waarheid, de Geest, die van de Vader uitgaat (Joh. 15:26; Joh. 16:07; Joh. 16:13-14; Joh. 16:23).

Het is deze Geest, Die wij zo zeer behoeven en aan Wie elk kind van God zich biddend mag toewijden.

Door de Heilige Geest gedreven haalt Petrus in zijn Pinksterprediking aan de profetie van Joel 2, aangaande de belofte des Vaders, alwaar God door Zijn dienstknecht spreekt:

“In het laatste der dagen zal Ik uitstorten van Mijn Geest op alle vlees en ook op Mijne dienst­knechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen pro­feteren” (Hand. 02:17-18).

 “Deze Jezus heeft God opgewekt: waarvan wij allen getuigen zijn.

Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de beloften van de Heilige Geest ont­vangen hebbende van de Vader, heeft dit uit­gestort, dat u nu ziet en hoort” (Hand. 02:32-33).

De belofte des Vaders, voorzegt in Joel 2, ver­meld in Handelingen 2, komt niet alleen toe aan de op de eerste Pinksterdag aanwezige schare en hun kinderen, maar aan allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Here, onze God toe roepen zal (zie Hand. 02:39).

Zo velen als er dorstig zijn naar het spreken met God, zo velen heeft Hij geroepen tot de belofte des Vaders.

“Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke!”

Die in Mij gelooft, gelijker wijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn bin­nenste vloeien. En dit zeide Hij van dc Geest, Dewelke ontvangen zouden, die in Hem geloven’ (Joh. 07:37-39).

Een dorstige naar heil, is een gelovige en eer, gelovige in Jezus’ verzoenend lijden en sterven is een dorstige naar opstandingsleven uit Hem, want beiden komen tot Hem en drinken het levende water.

Lezer, bent u dan zulk een dorstige gelovige en zulk een gelovige dorstige?

Ziet, de belofte des Vaders komt u toe.

U moogt drinken, indrinken (U in het geloof laten vullen met) het water des levens, de Heilige Geest, als U zich geheel aan Uw Heiland hebt overgegeven en gelovig hebt aanvaard de reini­gende kracht van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden. Als U dit leest en dit nog niet Uw toe­stand is, geliefde lezer, ga dan nu tot Hem en laat U door Zijn liefde overwinnen.

De Leidse vertaling geeft de aanhaling in Petrus’ prediking uit Joël 2 zo ooi weer, al­waar deze luidt . “Ook op mijn slaven en slavin­nen zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstor­ten”.

Het woord slaaf wekt in ons gevoelens van onbehagen, maar hier moeten wij zien de heerlijk­heid van Gods slaaf en slavin te zijn, want hierin ligt de gedachte, dat wij Hem geheel, met lichaam, ziel en geest, gaven en krachten toebehoren.

Een slaaf te zijn van de Eeuwige, Goddelijke Liefde, is een gekochte, een vrijgekochte van de macht der zonde, door Gods eigen harte bloed, het bloed van de Zoon Zijner Liefde.

Welk een wonderbare verlossing wordt ons hier aangeboden!

Terwijl U dit leest, geliefde lezer, dank Uw Hemelse Vader voor zulk een zaligheid.

Of weet gij niet, dat uw lichaam een tem­pel is van de Heilige Geest, Die in U is, die gij van God hebt en dat gij Uws zelfs niet zijt?

Want u bent duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in Uw lichaam en in Uw geest, omdat u van God bent (1 Kor. 06:19-20).

Laat U deze koop toe, lezer? Zegt U ‘amen’ op dit Woord? Het is Uw redding en vrijmaking van alle macht des vijands.

Hoe heerlijk is het, gelijk een slaaf geheel en al toebehoort aan de meester, die hem kocht zich zo geheel het eigendom te weten van de Goddelijke Meester.

Maar hier houdt de heerlijkheid niet op. Aan deze Goddelijke slaven wordt de belofte van de Va­der vervuld.

Op zulk een overgave volgt de doop met de Heilige Geest.

Zulke overgegeven zielen ontvangen dan niet de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, door welke zij roepen: Abba Vader!

Hier treedt de ziel op heilige bodem en ontvangt de kus van haar Hemelse Vader   

Daar, waar in de gemeente de Heilige Geest wordt gehoorzaamd en Heer is, dus regeert, daar worden de gaven en vruchten des Geestes open­baar (1 Kor. 12:01-11; Ef. 04:10-12; Gal. 05:22).

Naarmate men de Heilige Geest in het persoon­lijke dagelijkse leven gehoorzaamt, naar die mate zullen de gaven des Geestes in de gemeente tot hun recht komen en de Vader worden verheerlijkt door de vrucht (Joh. 15:08).

Het zou te ver voeren hierop momenteel verder in te gaan, slechts moeten wij op grond van de Schrift erkennen, dat de gemeente van Christus, ook heden ten dage, dringend behoefte heeft aan ’n machtige doop met de Heilige Geest, die zich niet alleen in de vrucht, maar ook in de gaven van de Geest kan openbaren (1 Kor. 14:01 e.v.). , Immers, moeten heden ten dage geen gebondenen worden vrijgemaakt?

Moet heden ten dage de gemeente niet worden gesticht?

Moeten heden ten dage de heiligen niet wor­den volmaakt en het lichaam van Christus wor­den opgebouwd?

Zij, die de toestanden kennen, waarin de Chris­telijke kerk zich op heden bevindt, zien slechts één oplossing de vervulling van de belofte des Vaders.

Geliefde lezer, wilt U vanaf dit ogenblik dan mede-bidden?

Gij, Doper met de Heil’ge Geest,

Geef ons opnieuw een Pinksterfeest,

Zend ons de kracht van boven!

Amen!

 

We moeten bidden omdat het gebed de enige weg is om de kracht van de Heilige Geest te verkrijgen ten behoeve van het werk van God door Dr. John R. Rice

Zoals D. L. Moody terecht opmerkte, is het dwaas en goddeloos om te trachten Gods werk te verrichten zonder Gods kracht daartoe te be­zitten. Maar om die te verkrijgen bestaat er voor Christenen geen andere weg dan het gebed. (Luc. 11:13) bevat een duidelijke belofte:

“Indien dan u, hoewel u slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uwe kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die er Hem om bidden?”

Hier spreekt de Heer niet van inwoning van de Heilige Geest. De Heilige Geest komt bij de be­kering in het menselijk lichaam inwonen. Te allen tijde sedert Jezus Christus van de doden is opge­staan, op Zijn discipelen blies en zei: “Ontvangt de Heilige Geest” (Joh. 20:22), houdt de Heilige Geest inwoning in de lichamen der Chris­tenen. Iedere geredde heeft de Heilige Geest in zijn lichaam wonen als in een tempel (zie Rom. 08:09; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16).

Maar in (Luc. 11:13) wil Jezus zeggen dat God de kracht van de Heilige Geest om zielen te redden aan hen wil geven die Hem er om vragen. In hetzelfde gedeelte geeft Hij een gelijkenis van een man die om middernacht naar een vriend gaat, zeggende: Vriend leen mij drie broden, want een vriend van mij is op zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten”. Én Jezus zegt dat deze man, die er naar verlangt om brood te krijgen voor een vriend, het slechts heeft ver­kregen door zijn onbeschaamdheid.

En zo leert Jezus ons hier dat een Christen, die er naar verlangt om levensbrood te verwerven voor een ongeredde vriend, het kan krijgen, door God er om te vragen. En dan legt Jezus de strek­king van de gelijkenis uit door deze gezegende be­lofte: “Hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan “hen die er Hem voor bidden!” We kunnen brood voor zon­daren krijgen indien wij God er om bidden, maar dan ook op geen andere wijze! “Onbeschaamd­heid”, zei Jezus was het, waardoor een man brood van een vriend verkreeg, voor een andere honge­rige vriend (Luc. 11:18).

Het is altijd zo geweest dat opwekkingen zijn gekomen in antwoord op gebed. In (2 Kron. 07:14) beloofde God een gezegende opwekking: “indien mijn volk, over wie mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt en Mijn aange­zicht zoekt en zich bekeert van zijn boze wegen…”

De profeet Habakuk bad: “Uw werk, O, Heer, behoud dat in het leven in het midden der jaren (Hab. 03:02). Hij wist dat opwekkingen komen in antwoord op gebed. Maar wat verstaan we onder een opwekking? Is het niet eenvoudig dit, dat God Zijn kracht uitstort op Zijn dienaren en Zijn volk en als gevolg daarvan de Heilige Geest Zijn werk doet door de heiligen te zegenen en de zondaren te overtuigen en te redden? Daarom is het geheim van preken, gelegen in het gebed. Het geheim van de kracht bij het persoonlijk winnen van zielen ligt in het gebed, evenals het geheim van opwekking in het gebed is gelegen.

Indien enig Christen verlangend is een persoon­lijke bepaalde gave, de kracht van de Heilige Geest te ontvangen, dan is dit de weg om die te verkrijgen: Laat hem Gods aangezicht zoeken in het gebed en onder de noodzakelijke belijdenis, zelf beoordeling en overgave des harten, wachten op God, totdat Gods Geest hem kan vullen en gebruiken.

Gaarne zou ik zien dat u kennis nam van de volgende voorbeelden uit de Bijbel, waarin gebe­den wordt ter verkrijging van de kracht van de Heilige Geest.

Vóór Pinksteren baden de discipelen: “En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jacobus en Andreas, Philippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jacobus de zoon van Alfeüs, en Simeon de Zeloot en Judas de zoon van Jacobus. Ze bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 01:13- 14). Als gevolg van deze tijd van gebed en smeking, viel met Pinksteren de Heilige Geest op de discipelen en 3000 zielen werden ge­red en gedoopt.

Na Pinksteren hadden de discipelen opnieuw behoefte om met de Heilige Geest vervuld te worden en daarom baden ze. (Hand. 04:31) luidt: “En terwijl ze baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid!”

” Vergelijk eens (Hand. 02:04 en Hand. 04:31) en u ziet dadelijk, dat deze negen woorden in beide verzen precies gelijk zijn: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest.”

Ze baden vóór Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. zij baden na Pinksteren en de kracht van de Heilige Geest kwam over hen. Gebed was noodzakelijk, zowel vóór als na Pinksteren en bracht dezelfde resultaten.

Filippus preekte te Samaria en er waren inderdaad vele bekeerden. Maar de kracht van de Heilige Geest om getuigenis af te leggen en om zielen te winnen kwam niet over de be­keerden, dan nadat ze hadden gebeden.

(Hand. 08:14-16) zegt: “Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. Want deze was nog over niemand van hen gekomen, doch zij waren alleen gedoopt in de naam van de Heere Jezus.”

Let op de onderscheiding die de Schrift maakt tussen de Heilige Geest die in een Christen is en de Heilige Geest die op een Christen is. In slaat op de inwoning van de heilige Geest, welke deze discipelen reeds hadden, zoals ieder Christen ge­had heeft sedert de dag, dat Jezus van de doden is opgestaan. Op slaat op de kracht van de Hei­lige Geest, die op een Christen komt en die nodig is voor de uitoefening van de dienst van God.

Merk op, dat deze mensen de heilige Geest ontvingen, d.w.z. Zijn kracht, benodigd voor de uitoefening van de dienst, na gebed.

Paulus, de apostel, werd vervuld met de Heilige Geest, drie dagen na zijn bekering en wel in antwoord op gebed. (Hand. 09:03-06) vertelt hoe Saul op de weg naar Damascus werd bekeerd. Hij noemde Jezus; “Heer ‘ en zeide: “Wat wilt Gij, dat ik doe?” Paulus begaf zich gedurende drie dagen in doorlopend gebed (vers 11), zonder eten of drinken (vers 9). Waar bad Paulus om? Het antwoord wordt in (Hand. 09:17) gegeven, waar we lezen: “En Ananias ging heen en kwam in het huis en hij legde hem de handen op en zeide: “Saul, broeder, de Here heeft mij gezon­den, Jezus, die U verschenen is op de weg, waar­langs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden.’

Paulus werd vervuld met de Heilige Geest na drie dagen van vasten en bidden. Daarna begon hij onmiddellijk zijn predikambt in de kracht van de Heilige Geest.

4.Paulus en Barnabas werden in het bijzonder vervuld met de Heilige Geest voor hun zen­dingsreis in antwoord op gebed. In (Hand. 13:01-04) lezen we de geschiedenis van een groep mensen, die tezamen waren gekomen in vasten en gebed, totdat de Heilige Geest zei: “Zondert mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe ik hen geroepen heb.”

Dan wordt ons verteld: “Toen vastten en ba­den zij en legden hun de handen op en lieten hen gaan. Deze dan, door de Heilige Geest uitge­zonden, trokken naar Sileucië en voeren, vandaar naar Cyprus. En het is geen wonder, dat er vele zielen gered werden door de werking van de Heilige Geest, door middel van deze mensen, die met dien Geest vervuld waren geworden na vas­ten en bidden.

Het middel om de kracht van God te ontvan­gen voor Zijn dienst, bestaat voor de Christen in bidden.

  1. Paulus bad aanhoudend voor andere Chris­tenen, dat zij vervuld mochten worden met de Heilige Geest. In (Ef. 01:15-19) herinnert Pau­lus aan zijn gebed voor de heiligen van Efeze, “dat God U geve de geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen, … en hoe overweldigend groot Zijn kracht is”.

Dat is een gebed, opdat ze mogen vervuld wor­den met de Geest en met Zijn kracht. In (Ef. 03:14-19) wordt nog eens hetzelfde onderwerp van gebed genoemd: “Om die reden breng ik mijn knieën voor de Vader, opdat Hij u geve,  met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest, opdat gij vervuld wordt tot alle vol­heid Gods.”

Paulus bad voor deze Christenen, opdat zij ver­vuld zouden worden met de Heilige Geest. Zijn kracht komt in antwoord op gebed.

Gebed en smeking zonder ophouden, was het geheim van de kracht, die zich op Pinksteren openbaarde en eindigde met de redding van zo­vele zielen.

Bidden, hartbrekend, zonden belijdend, boetvaar­dig bidden, was het, dat het geheim was van de kracht die zich openbaarde, telkens als de heili­gen van God tijden van opwekking beleefden en telkens als personen vervuld werden met de Geest van God voor Zijn Heilige dienst.

We moeten dus bidden omdat het gebed Gods de aangewezen weg is voor ons, om de kracht van Zijn Heilige Geest te verkrijgen om Zijn werk te doen.

 

Negro Spirituals door G. Klumper

Toen de Spanjaarden in de 16e eeuw in Amerika kwa­men, vestigden zich vele Europese ondernemers daar, die grote plantages van suiker, tabak, koffie en andere tro­pische gewassen stichtten. Voor die uitgestrekte ondernemingen waren veel arbeiders nodig. Toen deze zich niet vrijwillig aanmeldden, dwongen de blanken de Indianen tot de arbeid. Van die tijd aan bevlekten de blanke “Christenen” zich met de schande van slavenjacht en handel. De Indianen bleken echter te zwak te zijn voor het zware plantagewerk. Een Rooms priester kreeg mede­lijden met de Indianen en gaf de raad de sterkere bewoners uit Afrika te nemen. Als gevolg van deze raadgeving werd er een mensonterende jacht gemaakt op de bewoners van midden Afrika. In deze afschuwelijke slavenhandel heeft Neder­land een belangrijk aandeel gehad. Doch deze handel werd niet slavenhandel genoemd, maar handel in ebbenhout (zwart hout) Voor die handel gebruikten de Nederlanders twee eilandjes: Fernando Po (tegenwoordig van Spanje) bij de Goudkust in Afrika en St. Eustatius, één van de West-Indische eilanden.

Mogen we nu even, voor we met de geschiedenis verder gaan, iets zeggen over het karakter van de bewoner van Afrika?

Er is geen ras ter wereld, dat zo muzikaal is als dat van hen. Muziek is zo’n deel van zijn wezen, dat hij zich als het ware uitdrukt in muziek. Urenlang kan hij wer­ken of zwaar roeiwerk verrichten, als er maar een trommel of tamtam geslagen wordt. Trommelmuziek in sterk ritme uitgevoerd maakt de Europeaan prikkelbaar, zenuwachtig en onevenwichtig. De bewoner van Afrika echter kent de natuur van ’t rit­me door en door en weet iedere schakering daarvan. Een ander kenmerk is de eigenaardige melodiek. De melodie van hem is een dalende melodie. Twee speciale toonlad­ders kunt u bij al zijn muziek steeds terug vinden. De eerste ladder is de zogenaamde oer toonladder (de zwarte noten op een piano of orgel) die de hoekstenen vormen in de melodieën van alle volkeren. Een mooi voorbeeld van zon melodie, opgebouwd uit deze vijf tonen, vindt u in het bekende “Wachet auf, rufet uns die Stimme” (oor­spronkelijke zetting). De tweede toonladder vindt u, wan­neer u achtereenvolgens van boven naar beneden de witte toetsen van een piano of orgel aanslaat, te beginnen bij de toon A naar de volgende toon A. Een derde opvallend kenmerk is, dat hij een buitengewone gave heeft voor harmoniek, d.i. het gelijktijdig zingen van tonen, die met elkaar een mooie harmonie vormen.

Als we nog opmerken, dat het volk van Cham kin­derlijk eenvoudig is en dat het spoedig in vervoering ge­raakt; dan hebben we het beeld van de Afrikaanse mens zo nauw­keurig mogelijk getekend. Hierbij zij nog de volgende opmer­king gemaakt. Wij, Europeanen, zijn zo geweldig bang voor extase. Extase is het verliezen van zichzelf en het over­geven van de controle over zichzelf in de handen van een ander. De tot slaaf gemaakte Afrikaan bezit dit verliezen van zichzelf veel meer dan wij, Hollanders. Daarom werken de demonische mach­ten in Afrika op een ontzettende manier. Maar daar staat tegenover, dat hij zich ook veel gemakkelijker “over­geeft aan God door de Here Jezus. Daarom gebeuren er wonderen in Afrika, die hier in Holland niet kunnen plaats vinden, omdat wij onszelf willen controleren en ons niet durven en willen verliezen in God door het Bloed van Jezus Christus.

We willen de draad der geschiedenis weer opnemen.

Omstreeks 1700 bereikte de slavenhandel zijn hoogtepunt. Hele Afrikaanse gezinnen werden uit elkaar gerukt. Zij zelf op afschuwelijke wijze mishandeld. Slavernij betekende voor hen: wanhoop en ellende. Maar God zoekt de zodanigen, die in nood zijn. Hoewel in het algemeen de blanken in Noord-Amerika alleen leefden om fortuin te maken, waren er die zich het lot van hun slaven aantrokken. Zij waren het, die het Evangelie van verlossing en vrijheid in en door de Here Jezus Christus verkondigden. Eerst waren het de Presbyters, Puriteinen en Quakers, later de Methodisten, die het Evangelie predikten. Deze boodschappen vonden in de arme dorstige harten een vruchtbare bodem. De geschie­denissen van Mozes, Elia, Daniël, Petrus in de gevangenis, werden de geliefde verhalen van de tot slaaf gedwongenen. In het bleke slavenleven was het enige middel waardoor de negers zich konden uitdrukken, hun muziek, hun zang.

Gebeurde het eens, dat een slaaf getroffen werd door een tekst of toespraak, dan begon hij te zingen; de anderen vielen dan spoedig bij. Het gebeurde dan ook, dat zij zo in hun zingen opgingen, dat zij alle ellende vergaten en zongen van Jezus. Ze geraakten daardoor in vervoering. Maar wie zal en kan er ook gewoon blijven als hij zich gaat realiseren, waarvan hij door God in Jezus de Christus is gered geworden?

Schrijft de Apostel Paulus niet zelf over de dingen Gods, die geen oog heeft gezien en in geen hart zijn opgeklommen. Mochten wij eens allen los komen van ons “fatsoen” en in eenvoudigheid des harten door het Bloed van de Here Jezus Christus alleen God prijzen voor de volle openbaring van God de Heilige Geest. Hoe onberoerd blijven wij bij de grootste heilsgeheimen, geopenbaard in Gods Heilig Woord. Willen wij onszelf gans en al verliezen’ in God?

Zo ontstonden de Negro Spirituals. Vele van die Spirituals werden mondeling in woord en melodie overgebracht, doch de harmonisatie en wijze van uitvoering veranderden voortdurend, want die muziek is improvisatiekunst en niet bedoeld opgeschreven te worden.

Mogen we tot slot een opmerking maken over de ver­houding tussen de moderne Jazzmuziek en de eenvoudige, geestelijke liederen der negers.

Zoals in onze dagen, zien wij, dat, toen men bevrijd was en de nood en ellende verdwenen, er velen waren, die in de nood God hadden gezocht, doch daarna door de vele aan­lokkelijkheden dezer wereld van God werden afgetrokken en vergaten waarvan zij verlost waren. Zij, die na de slavernij in vrijheid leefden, gingen instrumenten be­spelen; eerst het fanfareorkest, later verfijnder met piano en strijkinstrumenten. Oorspronkelijk waren de eerste uitin­gen van wat men nu met de naam Jazz betiteld, zuiver volksmuziek, beoefend door Christenen en niet Christenen. Maar door de invloed der blanken, die de zuivere volksmuziek in gedegenereerde vorm als een handelsartikel aan Europa verkochten, kwam er ook in vele onbekeerde voormalige slaven de duivelse hartstocht van winstbejag. Hierdoor werd de wereld overstroomd met uiterst minderwaardige muziek, die de naam had van Jazz. Toch bleven in de zuidelijke ­staten de zuivere Negro Spirituals leven en werden later door Christenen opgetekend, van een harmonisatie voor­zien en uitgegeven. Er waren ook Christenen, die om’ dat de eigenlijke Jazz-muziek uit de Negro Spirituals is ontstaan, naast de Negro Spirituals de zuivere Jazz muziek, volksmuziek, bespeelden. Om u een idee te geven van dit verschijnsel, mogen we vertellen, dat de grote Jazz- Duke Ellington, iedere dag zijn Bijbel leest en tot God bidt. We staan hier voor een raadsel, waarover wij ons onthouden een oordeel te vellen. God. Die de harten kent, zij de enige Rechter.

Mogen wij tot slot nog citeren de tekst van een beidende Negro Spiritual:

Were you there when they crucified my Lord?

Oh! Sometimes it causes me to tremble.

Were you there when they crucified my Lord?

Were you there when they nailed Him to the tree 7

Oh! Sometimes it causes rae tc tremble.

Were you there when they nailed Him to the tree?

Were you there when they pierced Htm in His side?

Oh! Sometimes it causes me to tremble,

Were you there when they pierced Him m His side?

Were you there when they laid Him in the tomb?

Oh! Sometimes it causes ine to tremble.

Were you there when they laid Him in the tomb?

 

Vertaling:

Waart gij daar toen zij kruisigden mijn Heer?

O ‘ Soms is ’t een oorzaak om te beven.

Waart gij daar toen zij Hem sloegen aan de boom?

Waart gij daar toen zij staken in Zijn zij?

Waart gij daar toen zij Hem legden in het graf?

 

In aansluiting met de lijst der gebeds- onderwerpen, die we in het vorig nummer gaven, plaatsen we de volgende toelichting op het punt: evangelisatiewerk in de bewaringskampen, speciaal in het kamp bij Nijmegen.

 

Oproep tot gebed

 “Ik vermaan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbidding en dankzeggingen, voor alle mensen. Want dat is goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker.” (1 Tim. 02:01-03).

Wij willen de voorbede van onze lezers vragen voor de bewoners van het Vreemdelingenkamp “Mariënbosch”, bij Nijmegen. Daar wachten ruim duizend mannen, vrouwen en kinderen op doorzending naar Duitsland, Oostenrijk enz. Onder en is een groep Hernhutters uit Suriname, die reeds in Mei 1940 in een kamp geïnterneerd werden en achter prikkeldraad opgeborgen, daar zij Duitsers waren.

Eindelijk, na zeven jaar kampleven, mochten zij naar het vaderland terugkeren, doch in Nederland aangekomen, wer­den zij opnieuw in een kamp ondergebracht, daar de Engelse bezetting hen niet toeliet in hun land.

Welk een teleurstelling! In het kamp “Mariënbosch” leven deze mensen, w.o. vier Zendelingen met hun gezinnen, onder de meest primitieve en moeilijke omstandigheden. De kinderen hebben over het algemeen nooit anders dan kamp­leven gekend, wat zeer schadelijk is voor hun morele en geestelijke ontwikkeling. Voor onderwijs is in het kamp geen gelegenheid meer, daar zij, die het konden geven, reeds eerder zijn vertrokken. Van de andere kampbewoners gaan er steeds transporten heen en komen weer nieuwe aan, doch de Hernhutters blijven achter. Deze langdurige gevangenschap, zonder bepaalde reden, terwijl hun papieren in orde zijn, werkt fnuikend op hun gezondheid; verschei­dene hunner gaan zienderogen achteruit. Wat moet dit worden? Wanneer zij niet spoedig doorgezonden kunnen worden, zullen zij hun familie nooit weerzien.

Hoeveel diepgaand leed verbergt dit kamp, dat maar wei­nigen weten.

Zij, die hier kunnen helpen en het niet doen, laden een grote schuld op zich. Ware het niet, dat Zr. Kruisinga, als geestelijke en sociale verzorgster, bijgestaan door Mej. Lange, Mevr. Looy. Dr. van Teutem en anderen, in samenwerking met de Ned. Herv. Kerk. alles deden wat zij konden om hun leed te verzachten, hun toestand zou onhoudbaar ge­weest zijn. Maar nu wordt het ook voor hen de hoogste tijd, dat er uitkomst kome!

Daarom roepen wij u op, de gevangenen te gedenken, alsof gij medegevangene waart. Wenden wij ons tot God, Die alleen helpen kan en voor Wien geen gesloten deuren of grenzen bestaan, opdat Hij de harten neige tot spoedige en afdoende hulp. Eens verlieten deze mensen het vader­land om hun Meester in de vreemde te dienen en de bood­schap van het Evangelie uit te dragen. Vragen wij de Heer, dat Hij het mogelijk make, dat zij spoedig naar hun vader­land terug mogen keren. Laat ons getrouw achter hen staan met ons gebed, tot eer van Zijnen Naam!

  1. H. Luitingh, Secretaresse Europa-Zending.

 

1947.08.23

 

 

 Heiligmaking en evangelieprediking

Alles doe ik terwille van het evangelie, om er zelf deel aan te verkrijgen. (1 Kor. 09:23)

Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen geroepen te hebben, wellicht zelf niet aangenomen te worden. (1 Kor. 09:27).

Leven in voortdurende gemeenschap met Chris­tus is de grote voorwaarde voor ieder die het Woord predikt om anderen tot den Heiland te mogen leiden.

Menigmaal gevoelen we dat het woord krachte­loos is, dat het niet geladen is met het dynamiet van Gods Geest en dat de hoorders heengingen gelijk zij kwamen omdat de volle persoon van den prediker niet achter het woord stond.

Niet altijd ligt de schuld bij hen die het woord brengt. Ook naar Ezechiël en de andere profeten heeft men geluisterd in onverschilligheid en hard­heid des harten.

Doch het kan zijn dat de schuld bij de bood­schapper ligt, dat het Woord geen ingang vindt omdat het leven niet in overeenstemming is met de prediking.

Natuurlijk kan God, volgens het bij wereldgezinde leraren geliefde woord, met een kromme stok een rechte slag toebrengen. Ook dragen we het evangelie steeds in aarde vaten en is het Woord Gods op zichzelf een kracht, doch dit alles mag nimmer een excuus zijn voor een heilig leven.

Wat moet de wereld van ons denken als we liefde en verdraagzaamheid prediken en zelf in onmin met onze broeders leven. Hoe zullen we de wereld toeroepen zich te bekeren als we staan dat de zonde op eigen terrein doordringt, als we de vermakelijkheden en vleselijke begeer­ten van de wereld tolereren in onze eigen gezin­nen ? Hoe zullen we de jonge mensen afbrengen van de dansvloer als we zelf onze dansavonden hebben ? Is er zo weinig liefde tot verloren gaande zielen bij ons, dat we niet om hun te redden vrij­willig afstand doen ook van veel, wat op zichzelf misschien niet verkeerd zou zijn?

O, de moderne mens wil menigmaal luisteren naar de evangelieboodschap, er is een leegte in veler hart, doch klinkt niet menigmaal na een schone redevoering de vraag:Leeft uzelf zo? Is de blijdschap en vrede van Christus, zijn heilige aanwezigheid waarover u spreekt in uw eigen hart? In uw gesprekken? In uw woning? Is het niet helaas menigmaal zo, dat dit het beste is om de prediker maar niet al te nabij te leren kennen?

Zie dat maakt onze prediking vruchteloos. De wereld heeft genoeg woorden gehoord, ze wil nu eindelijk wel eens daden zien. Ze wil de nederig­heid, de verdraagzaamheid en de liefde van Chris­tus weerspiegelt zien in ons.

Daarom broeders en zusters: jaagt naar de hei­ligmaking. Paulus bedwong zijn lichaam en onder­wierp het om waar hij anderen predikte, zelf niet verloren te gaan. Want zij die leraars zijn, zullen des te strenger geoordeeld worden.

Paulus kon zeggen: alles doe ik terwille van het evangelie. Wordt zó ons leven beheerst door het ene grote verlangen alles te zijn voor allen, om enigen te behouden? Dan zullen wij er voor waken dat onze daden zijn tot eer van Hem. Wiens gezanten wij zijn. Hoe menigmaal heeft niet het werk van God onnoemelijk schade gele­den, doordat het uitlekte, eerst onder broeders, daarna onder de man van de straat, dat het leven van de prediker niet heilig was, dat ontucht, echt­breuk, leugen, oneerlijkheid, zijn leven had ge­schonden.

Laat ons bidden met geheel ons hart om heilig­making, opdat wij een zuivere klank kunnen geven, opdat wij grote vrijmoedigheid mogen hebben in het spreken, en door onreinheid van ons kanaal de stroom des Geestes niet vertroebeld worde.

Geve God aan de gemeente vele mannen, die alles willen geven, eigen lust leren haten en dicht bij den Heiland leven om in deze laatste der dagen een roepstem te zijn van Gods wege tot een onder­gaande wereld.    

  1. v. d. B.

 

 

 

Bij de plaat

“Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer u een wolk ziet opkomen in het Westen zegt u dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt. En wanneer u de Zuidenwind ziet waaien, zegt u: Er zal hitte komen, en het gebeurt. Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet ge te onderkennen, waarom onderkent ge deze tijd niet?” (Luc. 12:54-56).

Reeds van oude tijden af heeft de mens getracht uit wol­ken, wind en andere gegevens het komende weer te voor spellen.

Gelijk bij zovele kennis heeft ook deze weersvoorspelling in onze dagen een hoge wetenschappelijke vlucht genomen. De vaak juiste, meer ook vaak onjuiste voorspellingen, die hun bron vonden in de eenvoudige waarneming van feiten, gecombineerd met jarenlange ervaring en overlevering, heb­ben plaats gemaakt voor observaties en metingen van hoog- wetenschappelijke juistheid. Een net van meteorologische ob­servatoria verwerken deze gegevens en het resultaat wordt iedere dag in de krant en per radio aan het publiek bekend gemaakt.

Is het niet opmerkenswaardig, dat de mens ten alle tijde meer belangstelling aan de dag heeft gelegd voor het weer van morgen, dan voor de vraag hoe het met de gang der geschiedenis staat: dat de schare ten dage van Jezus niet begreep, dat ze leefde in een geweldig keerpunt der tijden en dat ook nu nog tienduizenden absoluut niet geïnteres­seerd zijn bij de vraag of het einde der geschiedenis al dan niet nabij is.

Natuurlijk zijn er duizenden die zelfs niet geloven aan een doel dezer wereldgeschiedenis, omdat zij niet geloven aan een God die alles in Zijn hand heeft. Vaag en onbestemd geloven of liever hopen ze dat er een steeds doorgaande evolutie in alles werkt en dat het “over duizend jaar wel beter zal zijn dan nu”.

Doch onbegrijpelijk is deze onverschilligheid bij hen, die zeggen in Gods Woord te geloven en belijden dat deze God deze wereld naar een vast plan heeft geschapen. Zij weten dat alles zich naar het einde spoedt, en dat er een ogenblik komt, waarop deze bedeling overgaat in een andere, als Christus als Koning zal heersen.

Is het niet wonderlijk dat zij dit alles aanvaarden en toch zo vast zitten aan de kleine gebeurtenissen van iedere dag, dat ze meer belangstelling hebben voor het weer, dan voor de tekenen van de tijd waarin ze leven.

Hoe komt dit ? Zijn de gebeurtenissen om ons heen zo onbestemd, zo zonder enig verband, dat het ónmogelijk is er een vaste lijn in te zien ? Was het in de dagen van Jezus onmogelijk om te weten dat God op zeer bijzondere wijze werkte? Immers neen. Zo zal ook niemand kunnen beweren, dat de tekenen in onze dagen niet te herkennen zijn. De ge­weldige spanning van de wereldmachten, de alles opeisende moderne bewapening, de jacht der volkeren om zich voor te bereiden op een nieuwe oorlog, het afgrijselijk wapen der atoombom, de spanning in Palestina, zijn als één grote drei­gende wolk, die de storm van Gods gerichten voorafgaat.

Doch waarom ontwijken dan zovelen angstvallig ieder gesprek over het naderde einde en beschouwt men hen, die erop wijzen als een zeker soort goedaardige dwepers ?

Jezus geeft het éne antwoord voor Zijn, en voor onze dagen, als hij tegen deze wuft-voortlevende schare zegt: “jullie huichelaars”.

In deze onwetendheid omtrent de tekenen der tijden ligt verborgen de onwil en onmacht om naar waarheid te oor­delen over wat om ons heen gebeurt. Zoals de tijdgenoten van Jezus niet wilden erkennen dat het koninkrijk Gods tot hen was gekomen, omdat zij zich dan hadden moeten bekeren, zo willen ook thans velen niet erkennen in welke een oordeelzwangere tijd wij leven, omdat ze dan afstand zouden moeten doen van veel wat zij niet los willen laten.

Bij de beoordeling van het weer spreekt enkel ons ver­stand, doch bij de beoordeling van de tekenen der tijden spreekt ons hart, ons eigen ik, met al zijn vrees, zondelust en aards begeren.

Juist in de dingen waar het hart in mee spreekt, bij­voorbeeld in het beoordelen van de daden van een vijand, zijn we geneigd tot onwaarheid.

Zo is het geveinsdheid dat de mens van onze dag de donkere onweerswolk niet wil zien, die zich boven de wereld samentrekt.

O, dat velen het nog erkenden in deze dag, wat tot hun vrede zou dienen, doch helaas, het schijnt wel of het hoe langer hoe meer verborgen is voor hun ogen. Geve God aan Zijn kinderen die slapen, een ontwaken uit deze zondige en huichelachtige onwetendheid, opdat zij de lampen mogen vullen vóór het te laat is. 

  1. v. d. B.

 

Spreek tot de Heer over zondaren, spreek dan tot zondaren over de Heer.

 

Kerkgeschiedenis

Wat is er ook in de Grieks Orthodoxe kerk, de Russische Staatskerk, veel onschuldig bloed vergoten. Deze kerk die nog veel meer dan de Roomse Kerk in een nacht van bij­geloof en valse godsdienst is verzonken, waarmee de Rus­sische machthebbers, de tsaren, vele eeuwen gehoereerd hebben en waardoor het grote Rusland dronken geworden is van de wijn van haar hoererij (Openb. 17:02) heeft gods­dienstige zonde op godsdienstige zonde gestapeld. Zij is naar Openbaring 17 toch niet anders geweest dan “de grote Hoer”, die daar zat op vele wateren, “de vrouw zittende op het scharlaken rode beest (Satans macht), dat vol was van namen der godslastering”. Ook deze vrouw, deze Rus­sische Staatskerk, is dronken geweest van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. Ook in deze valse kerk heeft de mens der zonde, de zoon des verderfs. de antichrist, zich doen gelden in het vervolgen van de slachtschapen van Christus.

We denken hier met name aan de vreselijke, bloedige vervolgingen, waaraan de z.g. Stundisten in de tweede helft van de vorige eeuw van de zijde van de Russische Staatskerk hebben blootgestaan. De Stundisten staan ons getekend als eenvoudige, waarlijk vrome mensen, wars van alle revolu­tionaire neigingen, die den Keizer gaven wat des Keizers was, maar ook aan God wat van God is.

In eenvoudigheid dienden zij den Here naar het voorbeeld der Apostolische gemeente te Jeruzalem, elkander en hun dorpsgenoten, ook hun vijanden, helpende waar zij slechts konden,

Hun godsdienstoefeningen hadden enige overeenkomst met die der Darbisten, maar de kerkelijke ambten verwierpen ze niet, zoals dezen doen. Allen behoorden zij tot de boeren­stand. Gestudeerde predikers hadden zij niet; één der ouder­lingen, die daartoe de gave bezat, ging bij de godsdienst­oefeningen voor. Hun eenvoudig geloof versierden ze door een godzalige levenswandel. Plicht was het bij de Stundisten (zo genoemd naar de “Bibelstunden”, die ze gewoon waren te houden), dat ieder lezen leerde, opdat zij zelf dagelijks het Woord Gods konden onderzoeken.

Deze Christgelovigen, die de Orthodoxe Kerk beschouw­den als in strijd met de Heilige Schrift en aan haar zonden geen gemeenschap wilden hebben, werden door de leden der Staatskerk, opgezweept door hun priesters, bitter ge­haat. Een ontzettende vervolging werd vooral in de negen­tiger jaren der vorige eeuw tegen hen ontketend, die Europa met afschuw vervulde. Honderden Stundisten werden ge­vangen genomen, gefolterd of ve bannen naar Siberië, maar zelfs in hun ballingschap zwegen ze van hun geloof niet en predikten het Evangelie aan allerlei medeballingen.

Dit martelaarsbloed is dierbaar geweest in de ogen des Heren. Daarom is God de ongerechtigheden dezer Russische Staatskerk gedachtig geweest (Openb. 18:05). De politieke machten in Rusland (“de hoornen” van Openbaring 17), die eerst haar kracht en macht aan het “beest” hadden overgegeven, om tegen het Lam en die met Hem zijn, n.l. de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen te strijden (met de valse kerk mee) hebben zich in de Bolsjewistische revo­lutie van de Staatskerk afgekeerd en zijn toen de valse kerk, waarmee ze vroeger gehoereerd hadden, gaan haten. Ze hebben de . hoer” woest en naakt gemaakt. Dat heeft God de Bolsjewieken in hun harten gegeven, opdat zij daarin Zijn mening zouden doen (lees Openb. 17:15-17). Zij moesten instrumenten zijn in de hand des Heren, om Zijn rechtvaardig oordeel over de Russische Staatskerk:de “hoer”, het grote Babylon van Openbaring 18, te voltrekken.

De gelovigen worden in Openbaring 17 opgewekt dit oordeel Gods, over de valse kerk, niet alleen in Rusland, maar ook in andere landen van Europa op te merken. Want overal zien we de politieke machten (de hoornen) zich in de we­reld keren tegen de valse kerk in haar afgodische machts­organisatie (de grote hoer). En dan moeten wij in “het haten van de hoer” niet zien “geloofsvervolging”. De ge­loofsvervolging moeten wij zien in de valse kerk zelf, die het bloed der heiligen drinkt tot dronken worden toe. Maar in de valse kerkbestrijding komt het rechtvaardig oordeel Gods openbaar. De “hoornen”, hoe Goddeloos in zichzelf ook, voeren, evenals de wereldmachten onder het Oude Tes­tament, Gods heilige gerichten uit. Daarover mogen de ware gelovigen zich zelfs verheugen met beving. “Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft Uw oordeel aan haar (de valse kerk, het grote Babylon geoordeeld” (Openb. 18:20).

B.T.

 

Als altaarvlam brandt mijn verlangen

om in geheiligde gezangen

te spreken van Uw teed’re min,

Gij hebt mij aardse lust ontnomen

verscheurde ’t weefsel mijner dromen

en brak in mij alle eigen zin.

Doch overvloedig deed Gij groeien

als rozen die in herfsttijd bloeien

de vreugden die deez aard’ niet vindt.

Gij hebt in mijn ontledigd leven

Uw leven en dit woord gegeven:

dat Gij mij lief hebt als Uw kind.

  1. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat een verhoord gebed het enige onweerlegbare argument is tegen scepticisme, ongeloof, modernisme en trouweloosheid door Dr. John R. Rice.

“Zonder geloof is het on mogelijk Hem welge­vallig te zijn,” zegt (Heb. 11:06). En wat is geloof ? “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.” Zo vertelt ons dus (Heb. 11:06) dat niemand tot God kan komen, ten­zij hij gelooft dat God het gebed verhoort. En wat hebben we dan te zeggen tot de ongelovigen, de aanhangers van atheïsme en modernisme! Hoe kunnen we hem, die niet in onze God geloven, overtuigen? Wel doordat we antwoord krijgen op ons gebed, ja, door zulke onmiskenbare antwoor­den op ons gebed te krijgen, dat het klaar is dat er een God bestaat die de gebeden hoort en ver­hoort. Om het ongeloof te lijf te gaan moeten we God zelf door het verhoren der gebeden de be­wijzen laten leveren van Zijn bestaan.

Bewijsgrond is soms noodzakelijk. De Bijbel openbaart zich als Gods woord. De gehele natuur toont aan dat er een God is. “De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt het werk Zijner handen” zegt (Ps. 019:001). Er bestaan vele bewijzen dat er een God is die de gebeden be­antwoordt. Maar het enige absoluut onweerleg­bare bewijs is het beantwoorde gebed zelf. Ik kan weten dat er een God bestaat die het gebed ver­hoort, indien ik de antwoorden op de gebeden zó onmiskenbaar waarneem dat ik niet kan twijfelen.

Zo vergaderde Elia, op de berg Karmel, het volk van Israël om het te bewijzen dat de Heer was de ware God en dat de afgod Baal geen God was, die kon waarnemen, horen of helpen. Nadat de 450 priesters van Baal tevergeefs hun god had­den aangeroepen en hij niet bij machte was ge­weest, door vuur van de hemel, te antwoorden, bouwde Elia een altaar, legde daar het hout en het offer op legde er geen vuur onder en goot er 12 vaten water overheen. Toen bad hij tot God om vuur van de hemel te zenden om, in bijzijn van het ganse volk, het offer te verteren en te bewijzen dat Hij God was. Het gebed van Elia luidde: “Heer, God van Abraham. Izaäk en Israël, dat het heden bekend worde dat Gij God in Israël zijt en ik Uw knecht, en dat ik al deze dingen haar Uw woord gedaan heb. Antwoord mij. Heere. antwoord mij: opdat dit volk zal erkennen dat U, o Heer die God zijt en dat U hun hart ach­terwaarts omgewend hebt.” (1 Kon. 18:36-37).

Ontleedt dit gebed zorgvuldig en u zult be­vinden dat het een verzoek is om God te laten bewijzen dat Hij God is, door te antwoorden op het gebed. En indien het antwoord zou komen, zou het niet alleen bewijzen dat God de ware God was, maar tevens dat Elia Zijn knecht was en Elia’s boodschap van God afkomstig was. En zo kwam het antwoord: “Toen viel het vuur des Heren en verteerde dat brandoffer en dat hout en die stenen en dat stof, ja likte dat water op, wat in de greppel was.” (1 Kon. 18:38). En wat was het resultaat ? Wat had dit antwoord voor invloed op het ongeloof van het volk? Vers 39 (1 Kon. 18:39) zegt het ons: “Als nu het ganse volk dat zag. zo vielen zij op hun aangezichten en zeiden: “De Here is God, de Here is God ! Een zicht­baar duidelijk antwoord op het gebed deed in een ogenblik het gehele ongeloof van het volk verdwijnen en het volk “viel op hun aangezich­ten”, zeggende: “De Here is God”.

We behoren dus te bidden, omdat Gods antwoord op het gebed een dusdanig bewijs is, dat het alle modernisme en ongeloof op de vlucht kan jagen. Zolang Gods volk op zijn gebeden geen besliste, kenmerkende en bewijs gevende antwoor­den kan ontvangen, kunnen we verwachten dat onze jonge mensen zullen opgroeien twijfelend aan het bestaan van een wonderwerkend, gebed horend en verhorend God. Om ongeloof te overwinnen is het nodig, dat Gods volk bidt en dat deze gebeden verhoord worden.

Al uw argumenten tegen modernisme, tegen evolutie, tegen atheïsme zullen niet aanvaard wor­den, indien die argumenten niet versterkt worden door enig bepaald bewijs als gevolg van een ver­hoord gebed.

Indien het Christendom de ware godsdienst is en als God een wonderdoend, gebed horend en verhorend God is, dan heeft de ongeredde wereld ook het recht te verlangen dat wij dat bewijzen zullen aan de hand van verhoorde gebeden.

Hoeveel twijfel zou verdwijnen als we stout­moedig en beslist zouden beginnen te bidden en stellig zouden verwachten dat God iedere dag duidelijke en bijzondere antwoorden op onze ge­beden zou geven!

Let eens op de kracht van het argument van Gideon in (Richt. 06:12-13) :

“Toen verscheen hem de Engel des Heeren en zei tot hem: De Heer is met u, gij strijdbare held’ . Maar Gideon zeide tot Hem: Och, mijn Heer, zo de Heer met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? En waar zijn al Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben, zeggende: Heeft ons de Heer niet uit Egypte opgevoerd? Doch nu heeft ons de Heer verlaten en heeft ons in de hand van de Midianieten gegeven”.

Niet zonder goede redenen beantwoordde Gi­deon de Engel des Heren en zei: “Zo de Heer met ons is, waarom is ons dan dit alles overkomen? en waar zijn al Zijn wonderen die onze vaders ons verteld hebben, toen ze vertelden: “Heeft ons de Heer niet uit Egypte opgevoerd?”         

Gideon voelde immers wel dat, indien God met hem was, hij het bewijs moest hebben daarvan en, God dan Zichzelf zou vertonen en bewijzen dat

Hij er was, door in antwoord op gebed, bepaalde en concrete openbaringen van Zijn macht te geven. En God verwierp het pleidooi van Gideon niet God zei niet, zoals heden zovele geliefde maar krachteloze godsdienstleraren zeggen: dat won­deren bij het verleden behoren en niet bij het heden. Neen, God was eerder verheugd, dat Gi­deon een bewijs vroeg van Zijn macht en ver­richtte een wonder door Gideon s offer, dat hij had gebracht, door vuur te verteren. Hij maakte ook de schapenvacht eerst droog en daarna nat in antwoord op Gideon s gebed. God is altijd vol­komen bereid om te bewijzen, dat Hij een gebeds- horende en verhorende God is. En dat is het eni­ge. afdoende middel tegen ongeloof en atheïsme.

Nadat God in Egypte voor Mozes gedaan had wat de tovenaars met al hun toverkunsten niet hadden kunnen verrichten, zeiden deze tot Farao: “Dit is Gods vinger.'” (Ex. 08:19).

Een direct antwoord op gebed overtuigde deze goddeloze heidense tovenaars.

God beantwoordde Daniels gebed en onthulde hem de droom van Nebukadnezar, die daardoor overtuigd werd, “op zijn aangezicht viel” en zei: “Het is de waarheid dat uw God een God der góden is en een Heer der Koningen en die de verborgenheden openbaart, omdat gij deze verborgenheid hebt kunnen openbaren.’ (Dan. 02:47).

Later onthulde God aan Daniël de andere droom van Nebukadnezar (hoofdst. 4). voorzeggend hoe de koning, gedurende zeven jaren, als een dier zou leven. En toen de koning van zijn krankzinnig­heid hersteld was en terugkeerde naar zijn troon en zijn roem, vertelt de Schrift dat hij waarlijk rot God bekeerd was. (Dan. 04:34-37). Een verhoord gebed is een middel tegen ongeloof.

(Hand. 13:06-12) vertelt hoe Sergius Paulus, een stadhouder van ’t eiland Cyprus op wonderbare wijze bekeerd werd, toen hij de verhoring meemaakte van het gebed van de Apostel Paulus, om Elymas, de tovenaar, met blindheid te slaan, (Hand. 13:12) luidt: “Als de stadhouder zag hetgeen geschied was. toen geloofde hij, verslagen zijnde over de leer des Heeren.”

We zouden deze kwestie eveneens op juiste wijze onder de ogen moeten zien. Indien in de kerken van ons land wederom de verbazingwek­kende bekeringen van dronkaards en deernen plaats zouden hebben, dan zouden de zondaars tot de kerk komen en vol eerbied naar Gods woord luisteren.

En indien Gods volk bidt en genezing verkrijgt voor zieken, regen ontvangt indien zulks nodig is, betrekkingen, dagelijks brood of opwekkingen krijgt in antwoord op gebed, dan zal het modernisme en het atheïsme hun invloed verliezen op de massa van het volk en zal zelfs de onbekeerde, geloven moeten dat er een wonderwerkend God is, die gebeden verhoort.

We zouden moeten bidden en zouden onze ge­beden verhoord moeten krijgen als een beslist en machtig tegengif voor ongeloof, het enig onweer­legbaar argument tegen atheïsme en ongeloof.

Het is niet altijd Gods wil zieken te genezen. Ook in de Bijbelse tijden was dat niet altijd Zijn wil. Maar Hij genas de zieken vaak genoeg, om te laten zien dat Hij de gebed verhorende God was. God redde niet iedere zondaar onder de ambtsbediening van een ander. Maar het behaag­de God, om de ergste zondaars te redden en in de tijden van de bijbel redde Hij ze. door dat wonderbare uitstrekken van Zijn hand, op een zodanige wijze, dat de ongelovigen overtuigd werden. En God wil heden ten dage nog hetzelfde doen en nog dezelfde macht tonen, indien we slechts vertrouwen in Hem stellen. Zelfs in Bijbelse tijden waren wonderen nooit iets gewoons en nóch een speelgoed voor de onverschilligen, nóch een beloning voor de nieuwsgierigen. Neen, neen! Wonderen op lichamelijk gebied waren altijd zeld­zaam en kwamen slechts voor om daardoor den Heer te verheerlijken. Maar God schonk ook in die tijden vaak genoeg geloof, om te bewijzen dat Hij de wonderwerkende, gebed horende- en ver­horende God is. En Hij wil hetzelfde heden nog doen voor hen. die Hem ernstig zoeken en Hem de mogelijkheid geven zich te openbaren.

te voorzien in dagelijkse behoeften, vrede te schenken, wijsheid bij het uitvoeren van dagelijks voorkomende problemen of door vreugde en kracht van den Heiligen Geest te geven.

We moeten dus bidden, omdat een verhoord gebed het bewijs levert dat er een God bestaat die de gebeden hoort en verhoort. Het is a.h.w. het zeker werkende tegengif bij twijfel en scepticisme, ongeloof of zelfs bij Atheïsme.

 

Ik zie iets

Wij leven al tientallen jaren in een wereld, waarin het christendom enerzijds weg kwijnt en anderzijds worstelt om weer tot overwinning te komen. Dat heeft een diepe oorzaak. Er is een diepe kloof tussen christelijk geloof en christelijk leven. Mensen, die in het leven staan twijfelen aan de waarde van het christelijk geloof voor de wereld. Mensen die het christelijk geloof verdedi­gen, omdat zij weten, dat het de waarheid Gods is, klagen steen en been over de beleving er van in de praktijk. Vandaar dan ook de pogingen in de laatste tijd om op een andere wijze dan via het oude christelijke geloof, de wereld weer te berei­ken en te winnen. Hier ligt een ontzaglijk pro­bleem. We weten wel dat een zeer orthodox geloof kan samengaan met een zeer onzuiver, on­heilig leven en dit ook zo vaak gedaan heeft, dat de wereld bijna onvatbaar is geworden voor de prediking van het oude Bijbelse geloof. Talloze kinderen uit orthodoxe gezinnen, opgegroeid in de sfeer van zuiver geloof, hebben dit geloof afge­schud als “onwaarachtig”, “vroom gepraat, waar­aan de levenspraktijk niet beantwoordt”. De harde werkelijkheid was, dat over verlossing van de zonde de schoonste theorieën werden verkondigd en intussen het leven vol zonden bleef. En het is zo ver gekomen, dat ook de niet-christelijke volken van deze wijde kloof alles afweten en voor het christendom bedanken. Het christendom heeft Christus tot een groot vraagteken gemaakt.

Ook voor zichzelf!

Met uitzondering van enkelingen, verwacht ook de christenheid zelve voor het leven weinig meer van het oude Bijbelse geloof. Christus, ja Christus 1 Aan Hem zal men niet komen, want we zijn nog overtuigd dat Hij is de grote kracht Gods. Maar de Bijbelse leer, die rondom Hem is opgebouwd… ? O zeker, en deel der christenheid houdt fanatiek aan die leer vast, ook vandaag nog. Maar dan is het om godsdienstige redenen ofterwille van het voortbestaan der kerk. Maar niet omdat men in een wereldvernieuwende kracht van het bijbel- geloof gelooft.

 

En zo dreigt het Koninkrijk Gods een eenzaam droomeiland te worden of is het al. waarheen nog enigen van tijd tot tijd roeien, om er te dromen op de oude wijze van dingen, die een sterke be­koring op onze religieuze gevoelens uitoefenen, maar die mijlenver van de werkelijkheid des levens af liggen. En praktische mensen, die nog hopen, dat er toch nog iets kan gebeuren in de wereld, waardoor Christus tot gelding komt, zoeken nieu­we wegen, omdat zij met de oude wegen geen raad meer weten.

Maar tezamen vormen deze dromers en deze praktische mensen toch een hele kleine minder­heid. De grote massa der christenheid is tot de conclusie gekomen, dat men het Bijbelse geloof nodig heeft om zalig te kunnen sterven, maar dat men de levensproblemen moet oplossen in het licht van intellectuele en culturele gegevens. Het leven staat buiten het geloof. Het ligt ermee in dagelijks conflict.

Het gevolg van dit alles is, dat de “evangelist”, of hij nu dominee, zendeling of professor of straat­prediker is, staat tegenover een publiek, dat hem aan kijkt met een schamper gezicht, als het niet voorbijloopt. Het schreeuwt hem, zonder woonden toe: “Jij bent zeker in de middeleeuwen in slaap gevallen en pas wakker geworden?”

Heel het leven en de opvoeding tot het leven zijn in de christelijke wereld honderden mijlen ver van het bijbels geloof verwijderd geraakt en wij moeten ons afvragen of er nog reden is van een christelijke wereld te spreken. Het oor van de doorsneemens in Europa en Amerika beluistert een werkelijke evangelieboodschap als een anachronis­me. De moderne mens gelooft niet meer in eni­gerlei vorm van zaligheid, zoals de oude wereld die kende” schreef dezer dagen een groot dagblad.

Met dit probleem worstelt de kerkganger en de geestelijke op de meest intense wijze. En zij staan tegenover elkaar of in doffe berusting of in ang­stige spanning.

Mijn lezer zegt ; “dit alles zie ik ook en omdat het zo verschrikkelijk is, doe ik mijn best om het niet te zien en maar door te gaan, want ik weet er geen weg mee. Maar U zegt, dat U iets ziet. Wat ziet U dan?

Ja, ik zie iets. Niet alleen, dat de christelijke wereld op sterven na dood is en ook de eertijds “levende kringen” worstelen met de verstikkings­dood en proberen op de een of andere wijze nog verluchting te krijgen in de benauwdheid van het stervensproces, maar ik zie ook, dat deze zware ziekte van het christendom God niet verrast noch verlegen doet staan, al is het een uiterst zwaar geval. “God, de tijden overzien hebbende God leeft, Christus leeft, het Koninkrijk Gods is er, het raadsplan Gods zet zich voort, de Heilige Geest is niet naar de hemel teruggekeerd, maar is nog op de aarde en straks zal toch de van God gezalfde Koning regeren van zee tot zee en van de rivier tot aan de einden der aarde!

Is dit wat u ziet ?

Het is de aanloop ertoe.

Ik zie, dat de tijd rijp is voor een geweldige heroriëntering. Het christendom is ten dode toe ziek, omdat het een surrogaat geworden is van het koninkrijk. Dit eeuwig koninkrijk bestaat niet in woorden, belijdenissen, leerstellingen, cere­moniën, hoe zeer ook een bestanddeel van het leven in het Koninkrijk en het bestaat ook niet in steeds nieuwe organisaties en bewegingen, maar doodeenvoudig in “kracht”. Deze kracht is geen menselijke kracht, maar goddelijke. Het is de kracht van den Heiligen Geest.

Alles wat in de plaats gesteld wordt van de kracht des Heiligen Geestes bevordert de ziekte van het christendom in plaats van ze te helen. Elke poging tot herwinning van invloed van het christendom op de wereld, niet ondernomen onder de leiding en in de kracht des Heiligen Geestes, verergert de toestand en brengt achteruit. Elke kracht, die niet de kracht van Christus is, kan ook niet in het voordeel van Christus zijn. Alleen de Heilige Geest is gekomen om Christus te ver­heerlijken en om het uit het Zijne te nemen om het ons te geven, zoals Hij ook gekomen is om van zonde te overtuigen en tot Christus heen te drijven.

Maar het christendom heeft die kracht ver­loochend en vervangen door menselijke krachten. Het heeft zich op allerlei wijze georganiseerd tot iets indrukwekkends, iets machtigs, iets dat tot de verbeelding en tot de geest van de natuurlijke mens spreekt, maar daarbij het pad verlaten, dat Christus ook zelve bewandeld heeft en waarop Hij Zijne Gemeente heeft geleid, het pad, waarbij de kracht des Heiligen Geestes alles was. “De Geest des Heren is op Mij……

En wat dan nu ?

Nu een geestelijke revolutie ! Niet een com­promis en niet een oplappende restauratie. Maar een algeheel loslaten van wat uit het vlees is voort- gekomen en een nieuw begin “in den Geest”. Weer kinderen des koninkrijks worden. De Koning aanhangen. Zijn dood, opstanding en heerschappij prediken en beleven, door den Geest. De eenheid van Zijn Rijk op aarde demon­streren door in enigheid des Geestes te leven, achtende de een den ander uitnemender dan zichzelf. In Hem blijven en Hij in ons. En eindelijk waarachtig worden en de revolutie doorvoeren in alle levensverhoudingen, vanuit de binnenkamer tot middenin de maatschappij. In de Geest wandelen, midden in het leven van alle dag. In de winkels, in de kantoren, in de fabrieken, overal moet de wereld de Kinderen van dit Koninkrijk aantreffen, die Christus aanhangen, de wil van de Vader doen en in de Geest wandelen. En deze kinderen van het Koninkrijk moeten als van ouds, een blok der liefde en des geloofs vormen, onoverwinnelijk tegenover de geest der wereld, maar de wereld veroverende voor Christus hunnen Heer.

Wij staan in de sterfkamer der cultuur van de “christelijke” wereld. Er hangt een angstige span­ning rondom ons. “Wij zijn verloren” fluistert het in ons aller hart. “Geen wonder ‘, spreekt God, “u hebt mijn wegen sedert lang verlaten ‘. We­gen des levens hebben wij geruild voor paden des doods. Slechts een operatie kan ons redden. Slechts een revolutie kan het ergste afwenden. Terug naar Gods plan.

Wat is de weg ?

Een golf van gebed en verootmoediging, afzon­derlijk in de binnenkamer en tezamen wanneer en waar kinderen der revolutie elkander maar ont­moeten. En dan: het licht volgen, dat God ont­steekt. Doortastendheid ‘ De revolutie moet van binnen naar buiten komen. Het moet anders wor­den met de wandel der kinderen des lichts. Waar­heid en gerechtigheid! Schijnen als lichten in de wereld, temidden van een krom en verdraaid geslacht! Het Koninkrijk gemobiliseerd, dat is het parool voor allen, die de naderende ondergang willen afwenden.

  1. W. F. Waardenburg.

 

Youth for Christ International

De Youth for Christ International hield van 13 tot 20 Juli haar derde jaarlijkse samenkomst in Winona Lake. Met blij enthousiasme werd hier het program voor het vol­gend jaar aanvaard, waarin besloten werd in Augustus 1948 een wereldconferentie te houden in Nederland en verder niet minder dan twintig nieuwe teams gedurende de volgende twaalf maanden uit te zenden, het organiseren van een Youth for Christ rally in ieder district van de Verenigde Staten en alle krachten in te spannen om de wereld in deze generatie met het evangelie van Jezus Christus bekend le maken.

God goot rijkelijk Zijn zegen uit over de 600 afgevaar­digden, bestuursleden en jonge mensen, die deze vergadering bezochten. Niet enkel werd Zijn kracht gevoeld in de zakelijke beslissingen, doch ook hebben niet minder dan 450 jonge mensen gedurende deze zeven dagen Christus als hun  Redder aanvaard of hebben hun leven Hem toegewijd.

In de woorden van Dr. Torrey M. Johnson, die voor de derde maal tot president werd gekozen, klonk Gods oproep om in Zijn kracht uit te gaan naar de evangelisatie fronten over deze aarde en zoveel zielen te winnen voor Hem, als wij kunnen zolang de tijd ons wordt gegeven.

Het budget bedroeg voor de komende twaalf maanden $ 538.000, d.w.z. meer dan twee maal zoveel als het vorige jaar werd uitgegeven. Doch zó gevoelden alle aanwezigen zich voor dit bedrag verantwoordelijk, dat bij de slotmeeting op Zondagavond $ 428.000 was toegezegd of in contanten betaald.

Dr. Johnson vertelde, dat op heden 1400 Youth for Christ- rally’s over de wereld worden gehouden, waarvan 1000 in Noord-Amerika. De 600 afgevaardigden en bestuursleden, die aanwezig waren, kwamen uit 36 staten, uit alle provin­cies van Canada en uit vijf vreemde landen: Engeland, China, Holland, de Filippijnen en Spanje.

De oproep om de wereld het evangelie te brengen bewoog de harten telkens en telkens weer, in het bijzonder na de openingsrede van Dr. Oswald Smith van Toronto, die o.a. zei: “Ik ken geen beweging op deze aarde, die beter ge­schikt is om de jeugd van de wereld tot Christus te brengen dan de Youth for Christ en indien de Youth for Christ deze gelegenheid voorbij laat gaan zal ze de gelegenheid van onze generatie gemist hebben.

In overleg met de delegaties uit vreemde landen werd eenstemmig besloten $ 340.000 uit te geven voor het werk in vreemde landen gedurende het komende jaar. Men ver­bond zich een totaal van $ 100.000 uit te geven tot hulp in de voedsel- en kledingnood en het zenden van Bijbels cn andere christelijke literatuur.

Van de vreemde landen, die verslagen uitbrachten, noe­men we enkel China. Hier waren menigten van 30.000 aan­wezig op de rally’s waar het team van David Morgan en Bob Pierce sprak.

Zes teams trokken om de wereld sinds de vergadering van 1946. waarvan twee nog steeds op vreemde bodem zijn. De voorlaatste dag van de samenkomst werd het Holland- Duitse team van Spencer de Jong, Douglas Fisher, Gene Jordan en Stratton Shufelt hartelijk welkom geheten. Zij waren gedwongen naar huis terug te keren na hun reis door Holland, daar de toestemming voor Duitsland niet was gegeven.

De Britse Youth for Christ vroeg om zes teams voor het werk in Engeland, de Philippiinen verzochten vier werkers, die al hun tijd konden geven, China drong aan op hulp daar de beweging als een vuur zich verspreidt door het land.

De nood in de Verenigde Staten werd niet vergeten. Een gehele dag werd hieraan besteed. Hoe groot deze nood is blijkt wel uit het feit, dat 18.000 landelijke kerken hun deu­ren moesten sluiten en 30.000 gemeenten in de Verenigde Staten geen herder hebben. Men besloot tot een alles om­vattende poging om een Youth for Christ-rally te beleggen in iedere sleutelstad in ieder district van het land. Een som van $ 108.000 werd voor dit doel bestemd.

“God heeft ons een werk te doen gegeven”, zo besloot President Johnson de samenkomst, “en zolang als er nog jonge mensen zonder Christus in de wereld zijn, zal Youth for Christ bestaan, groeien en zich verspreiden in iedere hoek van de wereld, totdat de wereld in onze dagen het evangelie zal hebben gehoord. We hebben een diepe over­tuiging, dat de tijd ten einde spoedt. Wat wij doen willen, moeten wij nu doen. Gods vijanden wagen hun leven, wij ook moeten gewillig zijn en alles op het spel zetten voor het evangelie. We zullen in gevaar komen, in moeilijkheden, doch met vertrouwen, dat in Christus een glorierijke over­winning zeker is.”

 

Gebeds onderwerpen

Maandag 4 Augustus hadden we te Utrecht onze tweede samenkomst voor gemeenschappelijk gebed. Deze gebedkring wil geen nieuwe organisatie zijn, er is geen voorzitter of bestuur, ze gaat niet uit van een of andere kerk of kring, er worden geen toespraken gehouden Het is een samen­komen van broeders en zusters uit allerlei plaatsen van ons land, die gemeenschappelijk de velerlei nood van de ge­meente en de wereld bij God brengen en smeken of Hij een nieuwe opwekking wil geven en daartoe smeken om ook persoonlijk geheiligd te worden en met nieuwe toewijding te mogen dienen.

Voor het van elkander gaan heeft ieder der aanwezigen die onderwerpen genoemd, waarvoor hij speciale voorbede vraagt gedurende deze maand.

Omdat er velen zijn, die met ons mee zouden willen doen in deze gebedsactie, doch wegens de grote afstand of door tijd- of geldgebrek niet konden komen, geven we de belang­rijkste van deze onderwerpen door en vragen: strijd met ons mee in de gebeden. Iedere maand hopen we de onder­werpen te noemen waarvoor voorbede is gevraagd.

Hier volgen dan enkele dezer onderwerpen :

Heiliging van de gemeente allerwege, zowel in ons land als daarbuiten en een nieuwe opwekking door Gods Geest, waardoor de gelovigen voor de wereld weer een licht en zoutend zout kunnen zijn.

Het evangelisatiewerk in de bewaringskampen, speciaal in het kamp voor de Duitsers, bij Nijmegen, waar de zusters Lange, Luitingh en Kruisinga werken.

Het werk van Kracht van Omhoog, het Zoeklicht en andere bladen, opdat zij krachtig mogen dienen tot uitbrei­ding van Gods Koninkrijk en verdieping van de gemeente.

Het herstel van broeder Joh. de Heer.

Het werk van de Europa-Zending.

Het evangelisatiewerk van broeder Looy in Noord-Brabant.

Kracht voor broeder Kits en zegen op het belangrijke werk, dat geschiedt in het Brandpunt.

Het werk van Miss Paxon, die in de komende maanden in acht landen haar boodschap hoopt te brengen en in het bijzonder voor haar werk in Hongarije.

De verspreiding van het evangelie onder de zakenmen­sen. waarmee broeder Van der Woude is begonnen.

Het evangelisatiewerk onder de kinderen met behulp van de flannel-graph, door zuster Waardenburg.

De nieuwe campagne van de Youth for Christ, die in September zal beginnen.

Tenslotte als één der belangrijkste onderwerpen ;

Eenheid tussen hen, die geloven in de verlossing door het bloed van Jezus Christus, opdat de verscheurdheid en verbittering moge plaats maken voor de band der liefde.

Laat ons bij dit alles niet vergeten God te danken, dat er nog zoveel geschiedt tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk.

Zij, die aan deze gebedssamenkomsten willen deelnemen, welke op de eerste Maandag van iedere maand te Utrecht worden gehouden, kunnen een uitnodiging vragen aan de administratie van ons blad.           

 

Het leven en werk van Johann Chr. Blumhardt door J. Schreuder (18)

Zijn preek deelde hij in, in twee of drie gedachten ; aan het slot herhaalde hij dan: ..En houdt nu dus vast ten eerste, ten tweede… en ten derde.” Alles zo doodgewoon en van hart tot hart En toch wordt men bij het lezen van zijn preken getroffen door de goede stijl en bouw ; van de hak op de tak springen deed hij niet, overal voelt men de rechte lijn van het heldere denken. Zijn thema is altijd weer het: “Bekeert U” en “Ziet uit naar de komst van Gods rijk.”

Eens zag hij onder zijn hoorders een paar journalisten, die waren gekomen “opdat zij hem waarnamen” en nu ijverig copy zaten te verzamelen voor een anti-Blumhardt artikel. Midden onder de preek sprak hij hen toe zonder een spoor van goedkoop effect of leedvermaak, maar als een herder, die op zoek is naar een koppig schaap: Ik weet best, dat jullie hier zijn en waarom, maar geloof maar niet, dat jullie lang ongestraft met ons het woord van genade kunt horen! Het krijgt jullie ook nog wel te pakken. Ge­loof zelf wat je hoort en merk, dat God ook jullie liefheeft en zoekt.”

Vurig en meeslepend als Barth sprak hij niet, maar hier ging niets verloren en aan slapen dacht niemand meer.

Een belangrijk onderdeel van de dienst was het zingen. Wie zo nu en dan in Duitsland kerkdiensten heeft bijge­woond. weet hoe fris en muzikaal er de gezangen klinken, ook in de kleine boerengemeenten. Maar wat moet het heer­lijk geweest zijn het zingen aan te horen in die stampvolle Möttlinger kerk, waar het lied was als het dankoffer op Gods altaar van een gemeente, die wist dat ze Hem niet kon, en toch zo vurig graag wilde, haar dank betalen. Blumhardt zelf zong ook graag. “Als een Christen niet van ganser harte lofliederen mee kan zingen, mankeert hem in­nerlijk iets.”

Als kind ging hij altijd dicht bij den voorzanger zitten in de kerk, om maar niets te missen en hem de kunst af te kijken. In zijn eerste Möttlinger jaren heeft hij meegewerkt aan het tot stand komen van een nieuw kerkelijk gezang­boek, waar toen grote behoefte aan was en waarvoor een commissie was ingesteld. Met schrik zag hij het dreigende gevaar van een al te voorzichtige commissie, die de kerk van Würtemberg een bundel verwaterde verzen zou aan­bieden. terwijl enige musici, die groot behagen hadden in eigen composities, voor het muzikale gedeelte zouden zor­gen, Blumhardt heeft toen een aantal oude, vertrouwde melodieën en koralen opnieuw geharmoniseerd, liet ze zijn schoolkinderen proef zingen en als ze bleken te voldoen be­val hij ze bij de redactie van het gezangboek aan.

Wordt vervolgd.