1946.09.07

Want alzo lief…

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (Joh. 03:16).

Er is een stem Gods in deze wereld voor de mens van onze tijd. Een roep van God komt tot een afgedoolde schare, die geen rekening meer houdt met Gods geboden, de fluiste­ring van het geweten niet meer verstaat, vervreemd is van alles wat heilig en goed is.

God, Wiens heilige naam ontwijd wordt in de leegheid van de gesprekken, vertelt ons, dat Hij Zijn wereld lief heeft. Hij wijst ons op het heuglijke feit, dat Hij eenmaal Zijn Zoon gaf voor u en mij, om ons allen vrij te maken van de macht der zonde. Er is een boodschap voor de treuren­den om hen te vertroosten, er is een weg van behoud voor ieder, die geen uitkomst meer ziet in de moeilijkheden van het leven. Voor hen, die vastgelopen zijn op hun eigen wijs­heid, voor wie de problemen onoplosbaar zijn, die de strijd hebben moeten opgeven tegen de driften van het eigen boze hart, die geen weg der ontkoming meer zien en die hunkeren naar vrede en gerechtigheid.

In een proclamatie van liefde richt de Koning der koningen Zich tot hen allen, om mede te delen, dat er een weg der redding is. Er is een plank uitgeschoven om ieder zondaar uit het moeras, waarin hij zich bevindt, te halen. Op het zwarte kleed van leed en rouw, dat de wereld omhult, is een zilveren sieraad bevestigd, dat schittert van Gods eeuwige trouw. Het zoeklicht der genade heeft de voortijlende wol­kengevaarten doorboord, die ons allen naar de voorspelde wereldcatastrofe jagen.

Er is een weg tot geluk, slechts een enkele, maar dan ook een volmaakte weg. De Here God wil u en mij redden uit alle nood, Hij wil ons een leven schenken, dat zijn oor­sprong aan de hemel ontleent, een leven, dat in den beginne was en voortduurt tot in het nimmer eindigende Godsrijk, dat te komen staat.

God heeft de wereld lief gehad. Hij heeft Zich gewend tot die naar Hem niet omzagen. Hij wil ons niet ver­stoten en niet in de rampzaligheid laten, maar Hij wil ons een toekomst schenken, een doel geven in het leven. Hij wil ons voeren naar de grazige weiden van het hemelrijk, naar de lieflijke wateren van reine genietingen. Vanaf de bergen Gods straalt het licht in de duisternis der aardse dalen. Hij wil ons trekken uit de stad des verderfs en ons nationaliseren in de hemelse gewesten. Zoals een die zich in de rivier dompelt en geheel door water omgeven is, zo wil de God der liefde ons met Zijn liefde omringen. Hij wil Zijn schepselen weer brengen in Zijn gemeenschap.

Maar de eindige mens, hoe kan hij ooit het oneindige Opperwezen aanschouwen? Hoe zou iemand, die in de duis­ternis leeft, het felle licht van deze Zon kunnen verdragen? Hoe zouden wij, die vlees zijn, tot Hem, die een geest is, kunnen naderen?

Hijzelf heeft ons de oplossing geschonken. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” Uit de hemel heeft Hij Zijn Zoon gezonden. Deze is mens geworden om mensen behoefte en Hij heeft onder ons willen wonen. God heeft Zich geopen­baard in het vlees. In de Zoon drukt God Zich uit. Deze is de afstraling van Zijn Glorie en de afdruk van Zijn Wezen. Wie de Zoon eert, eert de Vader; wie de Zoon aanbidt, aanbidt God. En de oneindige God kan slechts gezien worden door de eindige mens in de gestalte van de eniggeboren Zoon, de Christus. In Hem maakt de Eeuwige alleen contact met deze aarde en verzoent Hij de wereld met Zichzelf. Hij rekent haar de zonden niet toe, omdat de Zoon een volkomen genoegdoening is geweest voor al onze zonden,

“Alzo lief heeft God de wereld gehad.” Gods mateloze ontferming komt u tegemoet. De landmeter, die uw akker opneemt; de sterrenkundige, die de afstanden becijfert tussen de verst verwijderde hemellichamen, zij kunnen dit woordje “alzo” niet meten. Dit onmeetbare “alzo” rukt u uit uw grenzeloze onverschilligheid. Het plaatst u bij het brandpunt van Gods gerechtigheid. Het voert u naar Golgotha. Het zet u neer aan de voet van het kruishout. Want daar droeg de Zoon van God de zonden van de wereld. Op die plaats heeft de Schepper Zich aan uw lot verbonden. Hier heeft Jezus de prijs betaald van uw verlorenheid. Hier heeft Hij aarde en Hemel verenigd, toen Hij het uitriep: ”Het is vol­bracht.

Mijn lezer, grijp niet immer naar de schaduw van het geluk, die altijd weer aan uw vingers ontsnapt De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid. Zij kan geen blijvende lafenis schenken aan het dorstende hart. Zij geeft in waar­heid slechts schijngenot en schijnvrede.

Er is een stroom van genade, die haar uitmonding vindt in de oceaan der eeuwigheid. Er is een vreugde, die ge­wisser is dan de voorbijgaande roes. Werp u in de armen van dezen Jezus, die Zich de goeden Herder noemt. Want wie in Hem gelooft, gaat niet ten verderve. maar ontvangt het eeuwige leven.

Gij huivert misschien vanwege uw zonden. Gij ziet mis­schien uw eigen onmacht. De Here geve het. Want waar gij eerst recht klein wordt, waar gij niets meer bezit om wat van uw leven te maken, daar kan Hij uw lege hart vervullen met die grote liefde. Want alzo lief heeft God u gehad, dat Hij u alles wil schenken om niet.

Zie, Hij staat aan de poort van uw hart. Hij klopt om binnen gelaten te worden. Hij waarschuwt u, dat u uw ijdel spel moet staken, dat u Zijn liefde niet kunt afwijzen, zonder uzelf eeuwige schade toe te brengen. Het is een ernstige aangelegenheid. Want de tijd dringt. Indien u nu Zijn liefde weerstaat, blijft u in uw zonde. Dan is er geen redding meer mogelijk. Dan verspert u moedwillig de weg. Dan is het, buiten Jezus, vreselijk te vallen in de handen van de levende God.

“Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” (Joh. 03:36)

  1. E. v. d. B.

 

Durf jij je wel een Christen noemen?

We zaten tegenover mekaar, zij, levend in deze verwarde wereld zonder stuur en richting, zich vastklemmende, dan aan dit, dan aan dat; de Bijbel zou al deze dingen riet halmen noemen. Ik met, ja, alleen met mijn geloof in Jezus Christus, eigenlijk ook met niets anders meer, want al de andere vastigheden zijn in deze geweldige tijd onder ons vandaan geslagen. Zo raakten we aan het praten. Natuurlijk geloofde ze, want ongelovigen zijn er niet meer, foei, niks geloven, dat staat zo akelig, neen, tegenwoordig geloven alle mensen. Ze geloven in een Opperwezen, lief of minder lief, of in “God”, zoals ze zeggen, en dan fantaseren ze zichzelf een Godje, net als de joden in de woestijn.

Mevrouw geloofde ook wel. Ze was zelf op de Zondags­school geweest, als leidster. We hadden dus een beetje con­tact. Toen, in het gesprek, noemde ik mezelf een Christen en met een paar verbaasde ogen zei ze: “Maar meneer, dat zou ik nooit van mezelf durven zeggen, dat ik een Christen ben.”

Ik wilde haar wat tegemoetkomen. We moesten elkaar begrijpen. Ik zei dus: ”Zie eens, mevrouw, als ik me een Christen noem, bedoel ik helemaal niet, dat ik een brave Piet ben, want dat ben ik niet, ik bedoel alleen, dat ik een volgeling ben van Jezus Christus, en Hem als mijn Heer erken.”

Nog verbaasder ogen. “Dan moet je ’t toch al heel ver gebracht hebben”, zo antwoordde mevrouw, “als je je een volgeling van Christus durft noemen.” Alweer datzelfde misverstand.

“Kijk eens, mevrouw, ver heb ik het helemaal nog niet gebracht en gelukkig hoef ik het ook niet ver te brengen. Want in mijn gezelschap staat een landverrader als Levi, een leugenaar als Petrus en een moordenaar, die de dood­straf verdiend had. Geen achtenswaardig gezelschap, vindt U wel? Ik hoop, dat U mij nu heel goed begrijpt. Christen- zijn is niet om trots op te wezen, dat we zelf al zo ver zijn. Christen zijn is je leven leggen in handen van Christus, het is: hier vastgelopen zijn, je ziet geen gat meer, je hebt het zelf hopeloos verknoeid; maar gelukkig. Eén is er, die je niet met ’n stijve nek voorbijloopt, die je vandaag ook nog kent, als al de vrienden je in de steek laten; Jezus Christus. Het betekent, dat je uitziet naar een Redder, een Redder met een hoofdletter, want een gewoon mens kan je niet helpen, dat voel je drommels goed. Jezus komt nu tot ons als de Redder, die zegt: “Komt allen tot Mij, die ver­moeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.’ Dat is heel wat anders dan je al een heel vrome kerel gevoelen. Ver­moeid en belast. Slapeloze nachten, omdat er zóveel is, dat niet deugt. Christus zegt: Kom nu tot Mij en dan gaat het in Mijn kracht verder. Hij helpt en leidt ons en maakt ons rustig als rondom ons de angst en de onrust allen uit de ogen kijkt.”

“Maar”, zei mevrouw, “je kunt toch ook wel Christen zijn, zonder naar de kerk te gaan?”

“Misschien wel, het zit hem in elk geval niet in het kerk- gaan. Als je een kinderwagen in een autogarage zet wordt het nooit een auto en een heiden wordt in de kerk geen Christen. Maar in de kerk oefent God gemeenschap met Zijn Gemeente, in de kerk oefent de Christen gemeenschap met andere gelovigen en daarom verlangt een Christen ook naar deze gemeenschap. Het is mogelijk ook zonder deze gemeenschap een Christen te zijn, evenals het wel een kind is, dat zes jaar oud is, maar als dat kind niet speelt, is het niet natuurlijk. Zoals een Christendom, dat niet leeft in kerkelijk verband, niet natuurlijk is.

“Maar je kunt toch ook wel een Christen zijn, zonder te bidden?”

“Ik weet het niet. Ik zou de eerste mens moeten ont­moeten, die Christen is en niet bidt. Ik geloof, dat als je niet bidt, je leven wegrot, langzaam maar zeker. Welk kind, dat zijn Vader lief heeft en geleid wil worden door zijn Vader, zegt tot zijn Vader: “Ik houd veel van je. maar ik zal je nooit iets vragen, ik zal mijn eigen peultjes wel doppen.” Zolang men een Vader heeft, zoekt men bij Vader juist bescherming, leiding, het geeft een veilig gevoel een Vader te hebben, totdat Vader zo oud wordt, dat we hem moeten helpen. God beschermt ons altijd en draagt ons op Zijn eeuwige armen.”

Maar mevrouw vond, dat ieder zich een Christen mocht noemen, die leefde naar de plicht van zijn geweten.

Wat ik daarop te antwoorden had?

Och, er mag veel, en je kunt jezelf natuurlijk wel allerlei namen geven. Ik heb iemand gekend, die zichzelf “baron” noemde en sedert die tijd hield hij de bijnaam “de baron”. Het gaat er niet om hoe ik mij noem. Het gaat er om, hoe God mij noemt. Christen, deze naam komt van Christus. Hier is verband tussen. Iemand, die Christus niet aanvaardt, hoe kan die nog gesteld zijn op de naam van Christen. Iemand, die geen Mohammedaan is, noemt zich toch ook niet zo? De Heidelbergse Catechismus, het oude leerboek der Christelijke kerk, noemt hem een Christen, die door het geloof Christus deelachtig is, die zijn naam belijdt, die tegen de duivel strijdt, die zichzelf offert en Zijn heerlijkheid verwacht. Het gaat er niet om, hoe ik me noem, hoe een ander zich noemt, het gaat er om, hoe God ons noemt. Zijn Woord zegt ons, dat Hij ons Zijn kinderen wil noe­men, als we Hem aanvaarden in geloof en Hij wijst ons Zijn weg: Christus. Een andere weg is er niet,

  1. v. W. Dzn.

 

Een pas bekeerde vroeg eens aan D. L. Moody of hij de wereld moest verlaten. Moody antwoordde: ”Geef eens een duidelijk getuigenis en de wereld zal spoedig u verlaten.’

Het is de uitdrijvende kracht van een nieuwe liefde.

 

Ethiopië strekt zijn handen uit.

Op 14 Juni j.l. werden aan Haile Selassie, keizer van Ethiopië, duizend exemplaren van het Nieuwe Testament in de inheemse taal aangeboden. Vierentwintig duizend exemplaren zullen tegen minder dan de kostende prijs aan de bevolking uitgereikt worden.

Deze editie is de eerste in de geschiedenis, die gedrukt wordt op chemisch geprepareerd papier voor tropisch ge­bruik, dat uitgevonden werd door de Amerikaanse industrie tijdens de oorlog. Dit papier is bestand tegen termieten en andere insecten. Het bindwerk wordt niet beïnvloed door tropische schimmels. Het is waarschijnlijk, dat in de toe­komst alle Bijbels voor de tropen op deze wijze vervaardigd zullen worden.

Op de titelpagina staan de woorden: “Vertaald in op­dracht van en gedrukt door de genadige toestemming van Zijn Koninklijke Hoogheid Haile Selassie 1, Keizer van Ethiopië.”

De Bijbel was reeds eerder vertaald in de taal van Ethiopië door Zweedse zendelingen, doch geleerden noem­den het een slechte vertaling. Haile Selassie beval, dat het Nieuwe Testament opnieuw vertaald zou worden, recht­streeks uit het oorspronkelijke Grieks en liet het door zijn bekwaamste secretaris met de hand overschrijven, een ge­weldige taak, die bijna zeshonderd pagina’s omvatte.

Een kleine editie werd gedrukt, doch was spoedig uit­geput.

De Italiaanse vervolging tijdens de overweldiging van Ethiopië is oorzaak geweest, dat vele duizenden hun toe­vlucht zochten tot Christus.

Op zekere plaats werden eens aan vijftig opzieners hon­derd zweepslagen gegeven, waarna zij in de gevangenis werden geworpen. Toen vrienden hun voedsel brachten en voor hen baden buiten de gevangenis, werden zij door Italiaanse officieren bespot, die hen vroegen: “Antwoordt jullie God op gebeden:’ Eén van hen wierp kleine geld­stukjes naar de biddende groep en zei: “Wij zijn de enige God, die jullie hebben. Wij zorgen voor jullie noden.”

Na negen maanden gevangenisstraf, gedurende welke tijd drie van de ouderlingen stierven, werden de gevangenen door Britse troepen bevrijd.

Toen de Italianen weg waren herkre­gen de Ethiopiërs hun vrijheid weer en konden weer erediensten worden gehou­den. doch de vele bekeringen hadden een ware honger naar Bijbels veroor­zaakt.

Om deze nood te kunnen lenigen ver­telde Dr. Barnhouse, redacteur van het maandblad “Revelation” dit alles van de kansel en in zijn blad. Reeds na twee diensten had hij 1200. dollar ontvangen, welk bedrag spoedig steeg tot 20.000 dollar. In de zomer van 1944 werd Haile Selassies enige exemplaar van deze ver­beterde vertaling per vliegtuig naar Amerika gebracht en pagina na pagina door foto-offset gereproduceerd.

Ter gelegenheid van de aanbieding vroeg Dr. Donald Grey Barnhouse de keizer om een getuigenis aangaande diens persoonlijk geloof.

Haile Selassie antwoordde: ”Ik weet, dat ik gered ben, niet door iets, dat voortspruit uit de werken van het menselijk verstand en hart, maar door het bloed van Jezus Christus alleen.”

Toen Dr. Barnhouse hem vroeg, of hij deze directe belijdenis van Christus als zaligmaker mocht citeren, antwoordde de keizer hem in het Engels: ”Met genoegen!’ Tevens deelde de keizer hem nog mede, dat hij de Bijbel elke ochtend las. Zijn meest ge­liefde tekst was: “Komt herwaarts tot Mij. allen die ver­moeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matt. 11:28). Een ander geliefde passage was uit de Handelingen der Apostelen, waar een lid van de raad zei, dat indien het Christendom het werk van mensen was, het ten onder zou gaan, maar indien het uit God was, de tegenstanders tegen God zelf zouden strijden (Hand. 05:38-39).

Hoe beschamend zijn deze eenvoudige woorden voor zo­genaamde christelijke volkeren, in het Handvest van San Francisco, het statuut voor de nieuwe Volkenbond der Ver­enigde Natiën, wordt de Naam Gods zelfs in het geheel niet genoemd. Men spreekt slechts over het vertrouwen in de grondrechten van de mens, in de waardigheid en waar­heid van de menselijke persoon.

En deed zich de vorige eeuw in onze eigen geschiedenis niet het feit voor, dat een predikant der Hervormde Kerk in Indië verplaatst werd, omdat hij weigerde een gods­dienstig Mohammedaans feest bij te wonen.

Als Morenland (Ethiopië) zich haast zijn handen tot God uit te strekken (Ps. 068:032) dan kon het wel eens aan ons bewaarheid worden: ”Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt; mijn hand uitgestrekt heb en daar was niemand die opmerkte, en hebt al Mijn raad verworpen en mijn bestraffing niet gewild: zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten wanneer uw vreze komt, wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw ver­derf aankomt als een wervelwind, wanneer uw benauwdheid en angst overkomt’ (Spr. 01:24-27).

 

Brieven uit Amerika

De Grand Canyon (National Park) gelegen in de staat Arizona, tussen Nieuw Mexico en Californië, is een enorme vallei met rotswanden en trapsgewijze rotsformaties. De vallei is 1800 meter diep en doorkruist de hoogvlakte van Noord-Arizona. De gemiddelde breedte van de kloof is 19 km, doch sommige gedeelten zijn breder. Door het dal stroomt de Coloradorivier, een der grootste rivieren van Noord-Amerika, welke ontspringt in de Rocky Mountains van Colorado en Wyoming en uitmondt in de Golf van California.

De wouden langs de omtrek vormen een opeenvolging van rots hellingen en grillig-steile rotswanden, met vervaar­lijke. loodrechte diepten van 100 tot 200 meter.

De Grand Canyon is een van de natuurwonderen der wereld, maar de geschiedenis van haar ontstaan is even simpel als alles wat de natuur biedt het resultaat van een proces, dat evengoed kan worden waargenomen in de allergewoonste sloot langs een landweg.

Water is de voornaamste factor geweest bij de vorming van deze geweldige kloof, het water, dat als een regen in en rondom de Canyon neerdaalde en haar wanden afsleet; het water, dat zich als Coloradorivier voortspoedt, moei­zaam haar rotsachtige oevers uitschurend. Vorst, hitte en koude hielpen bij het formeren der rotsformaties, terwijl zandstormen de omtrekken vervaagden.

De Grand Canyon is de meest instructieve demonstratie van geologie ter wereld, in het bijzonder doordat ook leken veel van haar taal kunnen verstaan. Ik lees dit alles in een klein boekje van Mr. Darton, geologist, “Story of the Grand Canyon”, zittend op een boomstam aan de rand van de geweldige afgrond.

Het is doodstil om ons heen, een stilte, die ervaren wordt als je heel hoog in de bergen bent en er geen wind is. Niets beweegt en ook onbewegelijk is het machtige rotswerk voor ons, die mijlengrote kloof met zijn angstwekkende rots­gevaarten in grillige vormen als van tempels, burchten en sphinxen. De kleuren lijken onwezenlijk. De zon tovert weer zachte pasteltinten, lichtrood en groen en paars en grijs, soms wit. Als ik het beschrijf, weet ik, dat ik maar iets weergeef van de overheerlijkheid. Dit is zo prachtig, zo geweldig. Het is een reusachtig brok aarde waar de mens niet heeft kunnen aanraken. Wel zijn er achter ons museums, hotels en restaurants, met Amerikaans opgezette reclame en service, maar ze konden niet verder komen dan de rand van de afgrond.

Hier vóór ons is ongerepte, machtige natuur in geweldige afmetingen. Ach, ik weet het wel, het is nog maar een klein stukje van een kleine planeet, die men aarde noemt, maar ik raak hier iets aan, dat haast een stukje eeuwigheid is. al is het tijdelijk! De rotsgevaarten vormen een boek, moeilijk te lezen, maar door geologen gespeld, het toont de werking van een eeuwenlange natuurwereldgeschiedenis. De afgronden zijn zo onmetelijk groot in tijd en in afmeting, dat ik er duizelig van word. De naaldbomen om mij heen verspreiden een heerlijke geur in de warme zonneschijn, die hierboven niet drukkend is.

Ik hoor geritsel in de takken voor mij. een hert klimt naar boven. Een hoorn stoot een langgerekte toon uit en de echo wordt vele malen herhaald in de geweldige ruimte voor mij. Ais ik spreek hoor ik, dat mijn stem ontroerd is. Ik haal mijn bijbeltje uit mijn zak, het is mijn trouwe kame­raad uit het concentratiekamp. Ik lees (Ps. 104:008) “De bergen rezen op, de dalen daalden ter plaatse, die Gij voor hen gegrond had.

(Ps. 104:010). Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen wandelen.”

Ik begrijp hier beter dan in New-York, dat de aarde des Heren is.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. J. Weiss.

Ieder huisje in Bethesda had twee kamers, en toen een jongetje. Christiaan Armaud, bij ons kwam, werd de kamer naast onze onderwijzeres voor hem gereed gemaakt. Toen de Diaconessen hem in de stad gingen halen, vonden zij hem in het huis van zijn peet, die hem opvoedde. Ouders had hij niet meer. Deze peet was door de zendeling er opmerk­zaam op gemaakt, dat er een tehuis voor melaatsen bestond waar het jongetje weer zijn volle vrijheid kon genieten.

Vroeg in de morgen kwam de tentboot uit Paramaribo in Bethesda aan. En omdat het pas vier uur was werd Chris­tiaan in zijn kamertje naar bed gebracht. Celina de Mes­quitte, die de kamer naast hem bewoonde, vertelde hoe hij twee uur lang geklaagd had: ”O, peet haal mij toch weer, ze sluiten me hier op, ik wil hier niet blijven”.

Maar toen het om zes uur dag werd en de zuster zijn deur opende, hem baadde en zijn wonden verbond en een lekkere kop chocola bracht, klaarde zijn gezicht op en toen hij door de mooi aangelegde parken en wegen van Bethesda wandel­de en zo vriéndelijk begroet en aangesproken werd door zijn medepatiënten, riep hij uit: “Ik geloof dat ik hier reeds in de Hemel ben”.

Hij was gauw geheel en al thuis. Zijn peet had de Diaco­nes gewaarschuwd dat hij twee ondeugden had, n.l. dat hij gauw tot een leugen werd verleid en dat hij zeep lustte en het weg nam om ervan te genieten. Inderdaad, na­dat hij enkele maanden in Bethesda was, kwam de zuster op een ochtend bij vader Weiss en vertelde hem, dat haar zeep telkens verdween en ze steeds weer een nieuw stuk moest nemen. Toen herinnerde mijn echtgenoot zich wat van Christiaan was gezegd. Zr. Philipine onderzocht Christiaan’s kamer en werkelijk: in een hoek van zijn kastje lagen de stukjes zeep netjes opgestapeld. Natuurlijk werd hij ernstig onder handen genomen. Hij werd erop gewezen, dat liegen en stelen van God afleidt en dat wij toch wensten, dat hij een echt kind van God mocht worden, Gelukkig zijn deze dingen niet meer voorgekomen.

In 1902 kwam de echtgenote van de Britse consul, een persoonlijke vriendin van ons, ons enige dagen opzoeken.

Zij gaf aan Christiaan een zilveren kwartje. Hij liep daar­mee naar de zuster met de woorden: ”Zuster Philipine, wilt U dit alstublieft voor mij bewaren, als ik groot ben bouw ik mij er een huis van”. Ik vertel dit om u te laten zien hoe het kind in het geheel niet besefte aan welk een ontzettende ziekte hij leed en dat hij ook geen idee had van de waarde van geld. Gelukkig. Maar zo bleef het niet. Toen Christiaan naar Bethesda kwam was de ziekte nog in het begin. Hij was een echte ondeugende jongen van elf jaar. Met vreugde zong hij op straat geleerde liedjes en toen enige patiënten hem beduidden dat Bethesda niet de plaats was voor zo’n straatconcert. was hij geheel verbaasd dat het niet in de smaak viel.

Toen wij een jaar later na een voordrachtreis door de Verenigde Staten terugkeerden, merkten wij op, dat Chris­tiaan geheel veranderd was. Hij was bedrukt en gevoelde zich niet gezond. De vreselijke ziekte had ook zichtbaar haar vernielend werk met bijzondere kracht voortgezet. Daarbij had ook het zo langzaam sterven van twee lotgenoten, met alles wat daarbij komt aan lichamelijke pijn, wat beter niet verteld wordt, een diepe indruk op de jongen gemaakt. Hij was uit de kinderdroom der zorgeloosheid ontwaakt tot de werkelijkheid en tot de kennis, dat het ook met hem vlug grafwaarts ging. Hij gevoelde zich ook eenzaam want Louisa Reuz, zijn speelgenote, had in nieuw aangekomen meisjes speelmakkers gevonden en zij lieten de jongen zon­der erg terzijde staan. En wat was hij teleurgesteld, toen Zr. Philipine hem van de komst van een nieuwe jongen had verteld en die jongen een lang opgeschoten kerel van zestien jaar bleek te zijn, die zich veel te groot achtte om met de zoveel kleinere Christiaan te spelen. Hij had toch zo om een speelkameraadje gebeden. Christiaan liep naar de zuster met de woorden: ”Zuster, U hebt mij bedrogen!”

Alle verzekeringen van de zuster, dat ze heus zelf had geloofd dat het een jongen van Christiaan’s leeftijd was, hielpen niets. Christiaan bleef erbij: ”Zuster, ben kori mi!” (Zuster heeft mij bedrogen).

Aan het eind van datzelfde jaar werd onze Christiaan ernstig ziek, hevige koortsen tastten het jonge leven aan. Lichamelijk nam hij zichtbaar af en wij waren verzekerd, dat hij niet lang meer een van onze lieve Bethesda-kinderen zou zijn.

(Wordt Vervolgd),

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.31

31 Augustus

Mijn zoon, vrees de Heer en de koning, vermeng u niet met hen, die naar verande­ring staan. (Spr. 24:21).

Er zal wel geen christen in ons land zijn, die vandaag niet met grote ontroe­ring God dankt voor de zegen die ons, na de vijf bange bezettingsjaren weer geschonken is in de regering van onze geliefde Koningin. Want al is het ongetwijfeld waar, dat God, die de machten en overheden aanstelt, zie Romeinen 13, Zich ook bedienen wil van een republikeinse of andere regeringsvorm, de loop der geschiedenis heeft ons duidelijk bewezen, welk een zegen er is in de rustige, vaste regering van een koningshuis. Reeds vele eeuwen heeft God ons volk willen regeren door het Oranjehuis en het waren de donkere tijden van de Napoleontische en Duitse overheersing, die ons deze zegen opnieuw sterk bewust deden worden.

Hoe hebben wij allen in de oorlogsjaren verlangd naar de rechtvaardige regering van onze Koningin. De loop der geschiedenis heeft ons doordrongen van de waarheid, dat het wensen van verandering in wat God voor ons land heeft ingesteld, slechts onheil en ramp meebracht. Het woord van de Spreukendichter is nog steeds Gods Woord: mijn zoon, vrees de Heer en de koning en vermeng u niet met hen, die naar verandering staan. Wij hopen dan ook van harte dat God onze Koningin zal sparen en haar krachten geve voor haar zware taak. Wij wekken onze lezers op, om gedachtig aan het woord in (1 Tim. 02:02), deze dag een vurig gebed op te zenden voor onze Koningin en het Oranjehuis, opdat wij een stil en rustig leven leiden mogen in alle godsvrucht en eerzaamheid. God zegene onze Koningin!

 

Geen spade regen!

“Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. ” (Matt. 25:05)

Hoe wonderbaar schoon en duidelijk zijn de gelijkenissen die Jezus ons gegeven heeft. Zij werpen een duidelijk licht op ons leven; zij zijn inderdaad “een lamp voor onze voet en een licht op ons pad”. De gelijkenis der maagden leert ons het tijdperk kennen, waarin wij leven. Ze begint met het woordje “Alsdan”. Dit duidt een bestemde tijd aan. Wij moeten ons afvragen “wanneer is deze tijd?” Matteüs 24 voert ons naar de wederkomst van Christus, zoals wij lezen in de verzen 37 en 44 (Matt. 24:37; Matt. 24:44). Er wordt gesproken over de komst van de Heiland, en dat Hij kan vertoeven (Matt. 24:48). Ditzelfde vinden wij in (Matt. 25:05). De 10 maagden stellen een geheel voor, namelijk de gemeente. Het zijn maagden, dit wijst op hun inner­lijke toestand, zoals ook Paulus de gemeente ziet, als hij zegt: “ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus. ” (2 Kor. 11:02).

De eerste Christelijke gemeente is hiervan het bewijs. Met stralende lampen gingen zij de Heer tegemoet. In bijna alle brieven, die Paulus geschreven heeft, wordt ons gesproken over deze wederkomst. Steeds waren hun gedachten gericht op Christus’ komst. Dit was de tijd van de eerste liefde. De met bloed gekochte bruidsgemeente begeerde de Hemelse bruidegom te ontmoeten, daarop was haar gehele leven inge­steld. Maar wat gebeurde? De Bruidegom vertoefde en de hoop werd minder en minder. Reeds in, wat wij noemen de geloofsbelijdenis van het jaar 300, wordt niets meer gevonden over de wederkomst van de Bruidegom voor Zijn gemeente.

We lezen hier, dat allen in slaap vielen. Dat de dwaze in slaap vielen, kunnen wij nog begrijpen, maar dat ook de wijze insliepen, is minder begrijpelijk en toch is het een feit, dat dagelijks te constateren valt. Wat is nu de oorzaak dat de dwaze geen olie in de vaten hadden, toen ter middernacht het geroep kwam: “Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet”? Gods Woord is hier de ware uitlegging. Er wordt in de Bijbel gesproken van een vroege en spade regen, dat waren de twee regentijden in Palestina om het koren tot volle wasdom te brengen. De eerste of vroege regen viel in het begin als het koren gezaaid was, de late of spade regen viel even voordat het koren rijp was. Deze dwaze maagden hadden wel de vroege regen van Gods zegen ont­vangen, maar het ontbrak hun aan de spade regen. Dit is het verschil met de wijze. Deze hadden beide en daarom waren zij ook bereid om in de bruiloftszaal te gaan. De dwaze waren ook wel uitgegaan om de bruidegom te ontmoeten en de olie in de lampen duurde wel even, maar er was toch niet voldoende olie aanwezig toen de bruidegom vertoefde. Ik denk dat we allen er wel van overtuigd zijn dat de olie in Gods Woord, de Heilige Geest voorstelt.

Wanneer nu de wedergeboorte al zo wonderbaar is, dat wij het niet begrijpen kunnen, hoeveel te meer is dit de lichamelijke verandering van de gelovige, als hij opgenomen wordt in de hemel. En is de vroege regen nodig om een mens te bereiden voor de uitgang uit deze zondige wereld, dan is de spade regen nodig om door zijn werking de opname in de hemel te bewerken. De dwaze maagden hebben daarmede geen rekening gehouden, want zij hadden geen olie in hunne vaten. Wat kan toch wel de reden daarvan zijn?

Welk een ernstig woord vinden wij in Jeremia 33. “Daarom zijn de regendruppels ingehouden, en er is geen spade regen geweest”. Wanneer wij nu (Jer. 02:32) lezen dan krijgen wij het antwoord waarom dit zo is. “Vergeet ook een jonk­vrouw haar versiersel, of een bruid hare bindselen (sluier)? vergeet een maagd haar sieraad, een bruid haar linten? –  maar mijn gemeente: die hebben mij vergeten, dagen ontelbaar; Noch­tans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal. ” (Nieuwe vertaling)

De gemeente moet bruidsgemeente zijn, zij moet leven in de spoedige verwachting van de komst van haar Bruidegom. Vraagt men in deze tijd wel naar deze geestelijke tooi?

Is daar een ijveren naar geestelijk leven in het ware gebruik tot opbouw van de gemeente? Helaas neen! Over het alge­meen verwacht men geen spade regen meer. Men zegt: deze is eenmaal uitgestort en erom te bidden is niet nuchter. Toch is men in zijn hart diep overtuigd van de geestelijke armoede en dat er iets moet geschieden, want men ziet de dorheid en oppervlakkigheid van het Christendom onzer dagen. Ja daar moet ook iets gebeuren wil de bruid van Christus klaar ko­men! “De regendruppels worden ingehouden, er is geen spade regen, omdat Gods volk de Heer vergeten heeft, dagen zonder tal!”

De Heilige Geest laat ons duidelijk zien, dat wij beslist deze spade regen nodig hebben voor onze hemelvaart, de opname der gemeente. Zonder dit zal het onmogelijk zijn. Hoe zullen wij uit deze verstarring komen? Wij moeten bidden om de komst van de spade regen. “Ziet de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroege en spade regen zal hebben ontvangen. Weest ook gij lankmoedig; want de toekomst des Heren genaakt. ” (Jak. 05:07). Het doel Gods in het leven is niet alleen wedergeboorte, maar ook rijp worden voor Zijn komst. “Totdat wij allen zullen komen tot enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. (Ef. 04:13).

Op de Pinksterdag werd dit lichaam geboren, toen was het een kinderlichaam, dat opgebouwd moet worden totdat het zijn volle wasdom zal bereikt hebben. Dit geschiedt door de Heilige Geest, die de leden toevoegt in het lichaam.

Is nu de vroege regen het eerste tijdperk waarin men de olie des geestes voor de geestelijke geboorte ontvangen kan, zo is de spade regen het tweede tijdperk dat ons genoeg olie des geestes moet geven voor de lichamelijke wedergeboorte: de opname. De opdracht heden ten dage is nog altijd: “gaat naar de verkopers. ” Nu is er nog gelegenheid, straks zal het te laat zijn. “Begeert van de Heer regen, ten tijde van de spade regen; de Heer maakt de weerlichten. ” Zijn deze weerlich­ten er werkelijk niet? Horen wij niet ’t gerommel van de don­der Gods, Gods oordelen zijn immers over de ganse wereld? In zulk een tijdperk moeten wij de spade regen hebben, willen wij niet gelijk zijn aan de dwaze maagden, die geen olie genoeg hadden en we zouden horen “Ik ken u niet”. Te middernacht geschiedde er een geroep “Ziet de bruidegom komt. ” Is dat niet nu?

De macht der duisternis openbaart zich, daarom is ook nodig de spade regen. Deze innerlijke toebereiding moet er komen, willen wij straks gelijkvormig gemaakt kunnen worden aan Zijn heerlijk lichaam. We moe­ten nu onze lichamen stellen tot een levende, heilige en wel­behaaglijke offerande. (Rom. 12:01). Hoevelen van Gods kinderen verstaan dit? Onze lichamen zijn de vaten, de lam­pen; de wijze maagden hadden haar lichamen zo gesteld, zij konden de bruidegom ontmoeten, in hun vaten was de olie des Heilige Geestes. Deze lamp, ons lichaam, ver­heerlijkt bij Christus’ komst, zullen wij binnen moeten dragen in de bruiloftszaal.

Hoe zullen wij dan klaar komen om in de bruiloftszaal te gaan? Daalde in de Apostolische tijd de vroege regen, zo is de spade regen een tijdperk waarin de Heilige Geest op een bijzondere wijze opnieuw tot Gods volk zal komen. We be­hoeven slechts de Handelingen der Apostelen te lezen om een duidelijk beeld te krijgen van wat de vroege regen was. Zo zal ook de spade regen moeten zijn, die komen moet voordat de oogst wordt binnen gehaald. Deze tijd is nu, “De Heer maakt de weerlichten”. Dat horen wij, wat moeten wij nu doen? “Begeert van de Heer regen, ten tijde des spade regens”. Wij leven in ernstige dagen. Gods gemeente gaat door een crisis heen. Er is een zoeken en tasten naar nieuwe openbaring. En nu zijn wij geneigd in ons menselijk denken een voorstelling te maken hoe dit zal zijn. Ongetwijfeld zul­len er dingen zijn, die een herhaling zullen zijn van wat bij de vroege regen plaats vond, maar toch komt het mij voor, dat het anders zal zijn, want Gods openbaringen gaan altijd verder en dieper. Hij herhaalt nimmer het oude maar leidt Zijn volk naar een steeds betere en krachtiger openbaring. Enkele druppelen hebben we reeds mogen ervaren, maar deze machtige vervulling des geestes in al Zijn volheid be­zitten we nog niet, en dat zullen we toch als wijze maagden nodig hebben. De belangrijkste vraag is: wordt in ons de ware jonkvrouwelijke bruidsgestalte gevonden? Richt daar­om de ogen naar boven, naar Hem die ons dit wil schenken op ons ernstig verlangen. Onze vaten moeten gevuld worden, willen we straks, als de bruidegom nog langer toeft, niet in slaap vallen. Dan zouden we tenslotte als de roep klinkt: “Ziet de bruidegom komt”, geen olie in de vaten hebben. Alleen zij, die gereed waren, gingen in de bruiloftszaal en de deur werd gesloten.    

  1. K.

 

Aan onze lezers

Wij zijn blij, dat we in dit nummer mogen beginnen met een nieuwe rubriek, verzorgd door Zuster Joh. a Ekering. Naast de rubriek: “Contact per brief” waarin verschillende vragen worden beantwoord, zal in deze nieuwe rubriek “Van hart tot hart gesproken worden, met hen die raad en troost zoeken.

Jonge mensen kunnen bovendien steeds hun opmerkingen en vragen inzenden, die eenmaal per maand in het dubbele nummer beantwoord worden in de rubriek: “Jonge mensen spreken over”

 

Van hart tot hart

Gedurende één van mijn tournees door Nederland, zit ik op een morgen in de huiskamer van mijn lieve gastvrouw te Leiden, als er een bezoeker voor mij wordt aangekondigd. Zodra hij bij mij binnen is gelaten, barst hij uit: “Zuster, ik zoek een mens!!

Begrijp u wat ik bedoel?” Ja, dat be­grijp ik. Ik sta tegenover één van de ontelbaar velen, die een schreiende behoefte hebben, zich eens uit te spreken, en die nergens een luisterend oor hebben gevonden. Hij zit al maan­den smartelijk te piekeren over zijn geestelijke toestand. Hij gelooft, dat de Heer Jezus, voor hem persoonlijk, aan het Kruis is gestorven. Maar hoe verder hij komt, des te meer zonde ontdekt hij in zichzelf. En hij kwelt zich met de vraag, of het wel mogelijk kan zijn, dat God iemand als hij genade wil schenken. Hij heeft zich eens geuit tegen een mens vol dode orthodoxie. Hij heeft toen vernomen, dat er een stuk of drie, vier, verschillende geloven waren, en dat je eerst moest weten, of je het ware wel bezat. Zijn zielsangst was er door vermeerderd. Hij dacht soms, dat die hem tot ver­standsverbijstering zou leiden. Hoe heerlijk was het, hem te brengen tot de vertroostende, heerlijke eenvoud van het Evan­gelie. “Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen!”

Is u tot de Heiland gekomen?

O ja, van ganser harte.

Dus dan heeft Hij u aangenomen? Of gelooft u liever, dat Hij Zijn woord niet houdt?

Ja, nu u het zo zegt”. Ik heb daar nooit zo over ge­dacht”. Ja, natuurlijk, dus heeft Hij mij aangenomen! O, en dan ben ik dus toch”.

Ja, durft u het maar te zeggen!

“dan ben ik dus toch een kind van God!

Hij snikte van blijdschap.

Met hoeveel vragen en moeiten, met hoeveel smart en strijd lopen de mensen rond! Dat ondervond ik weer in de correspondentie, die het gevolg was van de levensmiddelen­pakketten, die de broeders en zusters uit Holland ons zonden. Daarin hoorde ik van lijden en van zonde, van vragen en van stil verdriet. Een zieke schreef: “Och, als je al zo lang ligt, komt er bijna niemand meer om je op te zoeken. In het begin komen er veel, maar ach! je bent in minder dan geen tijd vergeten en dan lig je maar”

Een rouw dragende schreef: “Had God maar duidelijker gezegd, waar onze doden zijn. Leven ze nu? Of liggen ze duizenden jaren in het graf te slapen, om pas weer bewust te leven bij de opstanding? Dat is zo’n vreselijke gedachte, dat ze dan volkomen weg zijn voor je…. ” En een andere tobber: “Als u wist, wie ik was, zou u niets met mij te maken willen hebben. Ik schrijf u, om­dat ik moet uitspreken, en omdat dat zoveel gemakkelijker gaat in een brief, dan als je tegenover iemand zit.”

Daar waren brieven bij, die ik gaarne eens beantwoord zou hebben in een blad. Want het waren vragen, die in veler hart leven. En zie, daar wordt mijn wens vervuld door de vraag van de redactie van Kracht van Omhoog, of ik niet een correspondentie-rubriek wil verzorgen? Of ik dat wil!

Maar – wilt u het ook? Als u er behoefte aan hebt, U eens uit te spreken, doe het dan in vol vertrouwen, “van hart tot hart, zoals boven deze rubriek staat. Wij willen trachten, iets voor U te zijn en U in naam van de Heer te helpen en te steunen. Vragen, die van algemeen belang zijn, zullen besproken worden in ons blad. Op de andere brieven hoop ik persoonlijk te antwoorden. Geef mij dus in ieder geval Uw naam en adres. Wilt u voor het blad een schuilnaam kiezen, goed, maar wilt U die dan vermelden met Uw naam?

Brieven kunnen gezonden worden aan het adres van de redactie van Kracht van Omhoog: Bloemendaal, of direct aan het mijne: Paris, France. Als U aan het eerste adres schrijft, wilt U-dan op de enveloppe vermelden: Rubriek “Van hart tot hart”?

Schenke de Heer Zijn zegen over Uw schrijven en over mijn antwoorden.

De Uwe in Christus, Zuster Johanna H. Ekering

 

Brieven uit Amerika

Prairie View, Kansas

’t Is donker op het kleine stationnetje in Kansas.

Ik heb zittend in de trein geslapen en ’t is 3 uur in de morgen. We hebben 4 uren te wachten op het boemeltreintje. Daar komt iemand naar mij toe en ik herken Zr. Janna uit ’t Diaconessenhuis in Haarlem, die 18 jaar geleden hierheen kwam met haar man en nu op een farm woont. Zij is mijn gastvrouw en kwam ons nota bene midden in de nacht afhalen om ons eerder thuis te brengen dan het boemeltreintje kon doen.

In “Old Henri”, een gezellig oud Fordje, gaat ’t nu door de donkere nacht over de mooie weg dwars door de velden. Wat een verschil met het drukke stadsleven is de stilte van deze uitgestrekte prairie. Hier en daar zijn boerderijen, kleine nederzettingen op de grote glooiende vlakten. We rijden na een lange rit een dwarsweg in en komen op de farm, die nu enige tijd mijn huis zal zijn en waar ik vakantie mag nemen in zover, dat er in 16 dagen 8 lezingen zijn in Prairie View en omstreken. Als we aankomen begint het te lichten aan de verre hori­zon; een heerlijke maaltijd wacht ons in de vroege morgen en dan maken we het ontwakend leven op een boerderij mee. 300 kippen en 27 varkens moeten verzorgd. 10 koeien gemolken, 12 kalveren tevreden gesteld met alle verkregen melk, nadat deze met een vernuftige machine volkomen afgeroomd is. De tractor en de “cultivator” moeten in orde gebracht en het duurt niet lang of we maken een rit door de prachtige velden op deze voor ons zo ongewone vervoer­middelen.

Op een avond moeten we een ouderling spreken over de lezing van de volgende dag. Hij is op het veld en in “old Henry”, de dierbare oude Ford, gaan we hem opzoeken.

De zon gaat rood onder aan de horizon ver weg achter de prairie. Gele korenvelden en groen mais op glooiende hellingen. Wat is de wereld wijd en mooi. Venus, de Avondster is een klein lichtpuntje aan de kleurige hemel, ’t Is zo stil nu, de krekels sjirpen nog niet. Rondom ons is een grote wijde wereld. De heuvels zijn laag en benemen het uitzicht niet. ’t Gaat door diepe kuilen en soms dwars door het veld. We hotsen en botsen, gaan schuin langs de hellingen, maar vrolijk en onbewogen zitten de anderen te praten en ik durf niet te laten zien dat ik soms wel even bang ben als we over erg ongelijke grond gaan. Midden in het veld komen wij bij de ouderling. Hij zit op een hoge “combine”. Sterke kop­lampen schijnen over het gele koren, ’t Is een wonder van techniek, zo’n combine, hij snijdt de tarwe af, dorst het, werpt het stro terug op het veld en de tarwe wordt in bak­ken naar boven gedreven waar het in een groot reservoir verzameld wordt.

Het gevaarte gaat door het veld, de koplichten werpen een schijnsel rondom. ‘t Gaat verder weg en nu zie ik even om mij heen. Er vliegen een paar fazanten op, ’t zijn don­kere vogels in het duister van de avond. Een zachte koele wind strijkt over het veld. Er komen sterren en de maan geeft een bleek schijnsel op de aarde, ’t Is onwezenlijk als een droom. Ik adem diep de zuivere lucht in. Wat een vrede is ’t om mij heen. Ik kijk naar ’t doorgroefde gezicht van de farmer. Er is een tevreden uitdrukking in zijn ogen.

Het leven van een farmer is niet makkelijk, t is hard wer­ken en: een strijd naast en tegen de natuur, maar wat is het leven op een farm toch veel meer elementair dan het leven in een stad.

’t Is hier een wonderlijke combinatie van cultuur en na­tuur. Ieder heeft hier een auto. Al moet het dwars over het veld door kuilen en over heuvels, niemand denkt er aan te voet te gaan.

In sommige streken hebben de farmers hun vliegmachine.

Alles is zo kurkdroog, dat de grond hier en daar vol bar­sten is. De hitte is haast ondragelijk. Op een avond begint het te onweren, overal zien we de bliksemstralen, ’t is een machtig mooi gezicht. Een storm komt op en men spreekt er over in de “schuilkelder” te gaan. Die kennen we nog maar al te goed en we voelen er weinig voor. Men is hier aan de machten der natuur overgeleverd. Er is geen beschutting. Huizen waaien dikwijls om en iedere farm heeft zijn schuil­kelder buitenshuis onder de grond, ’t Onweert nu rondom maar de zozeer gewenste regen wil niet komen. Maar ge­lukkig, als we ’s nachts in bed liggen, horen we het plassen van een zware regen. Ik denk aan ’t gebed in de kerk de vorige Zondag. Hoe innig is er gebeden om regen. Ik ben nog nooit zo dankbaar geweest voor regen als nu. ’s Mor­gens staat ieder later op dan anders. Op ’t land kan niet gewerkt worden, omdat het nog steeds giet. Er is een blijde, dankbare stemming in huis. Achterstallig werk in de schuren en binnenshuis wordt afgedaan en ieder neemt rustig de tijd naar ’t frisse landschap te kijken, dat schoonregent. Ik denk aan het Gezangvers:

Zo maar de Heer Zijn stemme gaf:

“Gij wolken, drupt van boven af

Gij heemlen vloeit van zegen

Gij aard, ontsluit uw vrucht’bren schoot,

Schiet uit in overvloed van brood ‘,

Wie houdt de wasdom tegen?

En ik denk ook aan de mensen aan wie ik mijn boodschap moet brengen. Er is zoveel doodsheid en onvruchtbaarheid overal, maar ik merk, dat er velen zijn, die hun hart open­stellen voor het Evangelie en ik bid om stromen van zegen. En als Gods geest uitgestort wordt, dan zal er een opwek­king komen en eens, eens zal Christus overwinnen op zo’n rijke, hemelse wijze, dat aan alle dorheid een einde komt en op de nieuwe aarde gerechtigheid zal heersen. Als Gods Geest de hof doorwaait Zal ’t bloeien in de dalen.

 

De vreze des Heren

Wat de vreze des Heren is zeggen onze Statenvertalers in hun kanttekening, 62, op (1 Joh. 04:18)

“Het is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit, en zorgvuldigheid om deze niet te vertoornen”.

Deze vreze wordt nog nader omschreven in hun kant­tekening, 48, op (Filip. 02:12).

“Een nederig gevoelen van u zelf en grote en kinder­lijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zoudt kunnen doen of nalaten, waarmee gij God zoudt kunnen vertoor­nen, of wat ter zaligheid hinderlijk zoude kunnen zijn”.

 

Lezen wij de hele Bijbel?

Het is opvallend, hoe in vele gezinsbijbels bepaalde ge­deelten veel minder beduimeld zijn dan andere. Sommige delen zijn zelfs stukgelezen en andere daarentegen zien er vrij ongebruikt uit. Dit wijst er op, dat vele christenen niet de hele Bijbel lezen. Het Nieuwe Testament heeft dan meest­al de grootste voorkeur, de psalmen mogen zich ook in een tamelijke belangstelling verheugen, maar de “profeten” en vooral ook de vijf boeken van Mozes worden vaak over­geslagen.

Goed beschouwd is dit een vorm van Schriftkritiek. Dit bevalt me en dat bevalt me minder. Al de Schrift, heel de Bijbel, is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. (2 Tim. 03:16).

Alleen wie zich de ganse Schrift eigen maakt, wordt waar­lijk vervuld met de geest der wijsheid en der kennis en der vreze des Heren.

Er schuilt iets achter die voorkeur voor sommige en die achteruitzetting van andere gedeelten. Men meent n. l. dat het Nieuwe Testament en de psalmen en ook sommige ge­deelten der profeten “geestelijker” zijn dan b. v. “die wetten” van Mozes en die soms “lugubere” verhalen van het Oude Testament. De moderne geest van subjectieve vroomheid is gemakkelijker in te dragen in de boeken van het Nieuwe Testament, dan in de wetten over reinheid en offers en tabernakeldienst. Vooral ook de psalmen kan men – buiten het verband van hun ontstaan gelezen – gemakkelijk maken tot getuigenis­sen van een algemeen godsdienstig verlangen.

Wij moeten juist leren de Bijbel zakelijk te lezen, niet als een boek van algemene vroomheid, maar als het Boek, waar­in de Heer Zich openbaart door over de meest uiteen­lopende zaken met Zijn kinderen te spreken.

Zo zakelijk de hele Bijbel lezende, zullen wij de Heer onzen God Ieren kennen als een Heer, Die Zich niet alleen met onze “geestelijke” zaken bemoeit, zoals wij dat foutief uitdrukken. Als de Almachtige, Die niet alleen over ons godsdienstig leven spreekt, maar Die ook kennis neemt van onze boeken en van onze portemonnee en van onze kleren en van onze akkers en van onze vrije tijd en van onze visites en van onze kranten en van onze “dienst “meisjes en van onze belastingpapieren en van onze vrienden en van onze verkiezingsactie en ook ja – van onze gebeden en onze kerkgang en avondmaalsviering.

Maar willen wij zo de Heer leren kennen als Hij wer­kelijk is, niet als een “god” van de godsdienst, maar als de God van heel het leven, dan moeten wij ook Zijn hele Woord lezen.

Dan slaan we ook de wetten van Mozes niet over, die – zoals men dat wel uitdrukt – afgeschaft zijn.

Dan verwonderen we ons, dat onze Almachtige Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, om daarin te spelen, Spreuken 8, Zich wil bemoeien met zulke dingen als vogelnestjes en dorsende ossen en gevonden voorwerpen en slaven en hekjes om het dak en schopjes om het onreine weg te doen en jonge bokjes, die niet in de moedermelk mogen worden gekookt, en met de laatste druiven aan de wingerd en met de ingewanden van offerdieren.

Wat heeft onze goede God Zich toch diep tot ons – gevallen mensen – neergebogen, dat Hij met ons babbe­len wil, ’t woord is van Calvijn, als een voedster met haar kindje.

Als we ’t zo zien, dat al wat in de Bijbel geschreven is van onze grote en goede hemelse Vader is, dan gaat die Schrift leven op iedere bladzijde, zelfs al zijn het namen uit geslachtsregisters of al gaat het over de “striklisjes” van de tabernakelbekleding.

  1. J. E. B.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.24

Tussen de levenden en de doden

En hij stond tussen de levenden en de doden: alzo werd de plaag opgehouden.

(Num. 16:28).

Er was een geweldig oordeel Gods over Israël losge­barsten. Korach, Dathan en Abiram waren tegen Mozes en Aaron in opstand gekomen. Zij hadden ontkend, dat zij door God waren aangesteld tot leidslieden van het volk en hadden nu zelf maar dat ambt gegrepen. Zij hadden ge­zegd-.”Het is te veel voor u, want deze ganse vergadering, zij allen zijn heilig en de Here is in het midden van hen; waarom dan verheft gij u over de gemeente des Heren! (vers 3).

Deze Korach, Dathan en Abiram hadden met hun op­standig gemurmureer reeds 250 man, van de aanzienlijkste van het volk met zich meegetrokken in hun opstand tegen het wettige gezag.

Wie zich tegen Gods dienstknechten verzetten, die raken Gods oogappel aan en moeten dan ook op Gods straffende hand rekenen.

Daarom gebiedt Mozes, dat zij de volgende dag zullen samenkomen voor de tent der samenkomst en dat God zelf dan uitspraak zou doen.

Maar, aan die oproep wilden die opstandelingen niet vol­doen. Zij zeiden in bitterheid: ”Is het te weinig, dat gij ons uit een land van melk en honing hebt doen optrekken om ons te doden in de woestijn, dat gij uzelf ten enenmale over ons tot een hoofd maakt? Wij zullen niet komen” (Num. 16:14).

De volgende dag vergaderde wel het volk, doch de opstandelingen waren niet verschenen. Daarom gebood Mozes om zich te verwijderen van hun tenten opdat men niet mee getrokken zou worden in het oordeel, dat over hen zou gaan. En toen het volk dat had gedaan, opende zich de aarde en verslond Korach, Dathan, Abiram en al wat zij hadden, alsook de 250 man, die hun in het murmureren waren nagevolgd.

Maar zelfs dit ontzettend gericht kon het murmurerende volk nog niet tot rede bréngen. De volgende dag begon het weer opnieuw- te murmureren. Nu heette het, dat Mozes het volk doodde. Het volk beschuldigde Mozes van het godsgericht van de vorige dag en nu wilde het volk zich op Mozes wreken.

Dan neemt God het nog eens voor Zijn knechten op en nu krijgt het gericht Gods een nog veel grotere omvang.

Er brak een geweldige ramp onder het volk uit, die aan 14700 man het leven kostte.

Eigenlijk wilde God het gehele volk treffen en verdelgen en dan Mozes maken tot de stamvader van een nieuw volk, dus tot een tweede Abraham, waaruit dit volk was opgebouwd.

Maar, Mozes had zijn volk waarachtig lief en wilde niet zelf groot worden ten koste van zijn volk. Daarom gebood hij aan Aaron om het wierookvat te nemen, met vuur te vullen, daarop reukwerk te leggen en daarmee dan te gaan tussen de levenden en de doden.

Dat deed Aaron dan ook en, overal, waar hij met het wierookvat kwam, daar hield het godsgericht op.

Dat wierookvat is een symbool van het gebed. Aaron met zijn wierookvat is een beeld van de priester, die bid­dend intreedt bij God.

Daarom is hij ook een aanwijzing van de plaats, waar de priester behoort te staan en van het werk, dat hij daar heeft te doen.

Zeker, de priester moet ook uitgaan om te verkondigen de deugden van Hem, Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 02:09). Hij heeft ook nog wel allerlei ander werk, doch de eigenlijke plaats van de priester is met het wierookvat van het gebed tussen de levenden en de doden, daar, waar de strijd woedt, waar de dood heerst, waar Gods gerichten woeden.

De priester met zijn wierookvat behoort bij de vastge­lopen levens, niet om daar met stenen te gooien en ver­wijten te doen, zelfs niet eens om aan te tonen, dat Gods gerichten volkomen rechtvaardig zijn, doch alleen maar om verzoening te doen, het oordeel op te heffen en om nog te redden wat er te redden is.

Wanneer er ergens een vastgelopen leven is, dan moge de wereld beschuldigen en verwijten, doch dan moesten de priesters Gods te hoop lopen om bij God verzoening over zulk een leven te doen en te redden, wat er nog te redden was.

De priester met zijn wierookvat behoort in de ontredderde huisgezinnen, waar alles uit elkander dreigt te gaan en waar gevochten moet worden om die breuk te helen en nieuwe breuken te voorkomen.

De priester met zijn wierookvat behoort in de kibbelende gemeente en bij de slapende broeders en zusters, die hun eerste liefde hebben verlaten en nu dreigen onder het oor­deel van Efeze te vallen, dat het licht van de kandelaar zal worden weggenomen zodat die gemeente weer in het duister, waaruit zij getrokken was, terugzinkt.

De priester Gods met het wierookvat behoort in de we­reld met haar nameloze ellende en nood, in de wereld, die ligt dood te bloeden uit duizend wonden en die aan die wonden dreigt onder te gaan.

Overal, waar de nood dreigt en de godsgerichten woeden, daar behoort de priester met zijn wierookvat.

Wij mogen dan ook wei ernstig bidden, dat de priesters hun plaats zullen kennen en hun taak zullen verstaan en dat zij getrouw bevonden mogen worden.

En weet ge wat er dan gebeurt wanneer de priesters hun plaats kennen en hun taak volbrengen; wanneer zij met het wierookvat van het gebed door de wereld gaan en daar blijven staan, waar de gerichten Gods woeden. Weet u, wat er dan gebeurt?

Dan houdt het oordeel Gods op, want voor niets deinst dat oordeel zo terug als voor gevouwen handen en gebogen knieën. Het oordeel Gods smelt in het gebed van de priesters van God.

Dan houdt zelfs de dood op met oogsten, want zelfs de dood kan de wierookgeuren der priesters niet uithouden. Dan trekt die priester een grenslijn tussen de levenden en de doden.

Dan breekt zelfs de geweldige macht van de boze, want ook de boze kan het niet uithouden als de priesters gaan bidden.

Dan komt God op die heerlijke wierookgeur af en gaat Zich weer in Zijn genade betoon openbaren.

Wonderen Gods zullen bij die priesters met hun wierook­vaten plaats hebben.

Wanneer wij nu over de priesters Gods spreken, dan moet er wel een beslist onderscheid gemaakt worden tussen het oude en het nieuwe Testament.

Onder het oude Testament behoorde alleen maar de stam van Levi tot de priesters en mocht niemand, die niet tot dien stam behoorde, het heilige met het gouden reukaltaar binnen treden.

Dat is onder het nieuwe Testament anders. Daar heerst het algemeen priesterschap der gelovigen. Ieder, die kind van God is, is ook priester Gods. Daarom zeide ook Petrus: ”Gij zijt een uitverkoren geslacht, een Koninklijk priester­dom, een heilig volk, een volk Gode ten eigendom opdat gij zoudt verkondigen de deugden van Hem, Die u uit de duister­nis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Geen enkel kind van God mag zich aan die priesterdienst onttrekken.

En nu ligt daar rondom u een wereld in nood, een wereld, waarover de gezichten Gods gaan, waar de doden vallen.

Nu moet gij met uw wierookvat door die gewonde, lijden­de, bloedende, strijdende wereld heen. Niet langs de kantjes, doch er midden door heen, tussen de levenden en de doden heen. Nu moet gij met uw gevouwen handen, gebogen knieën en troostende mond tot de vastgelopen levens, tot de verscheurde gezinnen, tot de slapende of kibbelende gemeenten, door de wereld met de oorlogsfakkel en de hongersnoden en de haat en het kwijnende geloof en de verkoelde liefde, door de wereld met haar wonden en tranen en rouw, dwars door de struiken en heggen heen naar de schipbreukelingen der maatschappij.

De mannen en vrouwen van het Rode Kruis behoren daar, waar gewonden zijn en liggen te roepen om hulp, ook al bedreigen hen daar gevaren.

De reddingsbrigade behoort daar, waar de stormen loeien en de noodseinen gegeven worden, ook al grijnst de dood ook hen daar aan.

De doctoren en verpleegsters behoren daar, waar geleden wordt en om hulp wordt geroepen,

‘Maar zo ook behoren de priesters Gods daar, waar de gerichten Gods woeden en de doden vallen. Zij moeten tussen de levenden en de doden door. Zij moeten met ge­bogen knieën en gevouwen handen een grens trekken en de dood tegen houden.

Zij moeten niet alleen bidden wanneer zij zelven in nood zijn, doch zij moeten met innerlijke ontferming bewogen zijn over ^et lot der lijdende en stervende wereld en zo toegaan tót de Troon der Genade en daar de wereld leggen aan het hart van God.

Zo deed Job verzoening voor zijn kinderen, wanneer zij hun feesten hadden gevierd.

Zo bad Abraham voor Sodom en Gomorra.

Zo bad Daniël voor het volk in ballingschap.

Zo bad de Heiland voor Petrus toen de Satan hem wilde ziften als de tarwe.

Zo bidt nu de grote Hogepriester bij de Vader voor de wereld in nood.

Neen, dat doet Hij niet. Hij bidt niet voor de wereld, doch alleen voor degenen, die de Vader Hem uit de wereld gegeven had.

Maar het bidden voor de wereld draagt Hij aan Zijn discipelen op. Hij bidt voor Zijn discipelen en dezen moeten nu bidden voor de wereld.

Gelukkig Israël, dat zulk een getrouwe Aaron had, die met zijn wierookvat ging staan tussen de levenden en de doden.

Gelukkig volk van God, dat zulk een biddende Hoge­priester bij de Vader heeft.

Maar, zo ook gelukkige wereld, dat zulk een getrouw priestervolk heeft, dat met het wierookvat van het gebed gaat staan, daar waar Gods gerichten woeden.

Er vielen in Israël 14700 man, behalve die door de plaag van Korach, Dathan en Abiram, waren gevallen, doch toen Aaron met het wierookvat verscheen, hield het oordeel op en vielen er niet meer.

Laat dat ons aansporen om als priestervolk te staan, waar Gods gerichten woeden en daar te blijven staan totdat het gericht Gods heeft opgehouden te woeden.

De eeuwigheid zal ons dan openbaren welke heerlijke vruchten deze priesterdienst droeg.

“En hij stond tussen de doden en de levenden; alzo werd de plaag opgehouden”.

Ds. J. C. Hoekendijk

 

Contact per brief

Naar aanleiding van het artikel: “Nachtelijk tumult bij een gesloten feestzaal’’ schrijft M. v. D. te A.: “Het was een buitengewoon mooi stuk, maar één ding kan ik niet volgen nl. dat enkel zij, die waken en vol zijn van Jezus’ komst opgenomen zullen worden. Paulus zegt in (1 Thess. 05:10): “Hetzij wij waken of slapen, wij zullen met Hem zijn”. Allen die geloven zijn verzegeld met de Heilige Geest en niemand kan ze uit Gods hand rukken. Die ge­lijkenis van de maagden is het beeld van: de ware gelovigen en Van de naamchristenen. De olie is het symbool van de Heilige Geest.”

Ik ben het volkomen met deze broeder eens. (Alleen is m.i. (1 Thess. 05:10) hier niet toepasselijk. Het slapen betekent hier: gestorven zijn en het waken: leven als Jezus weder­komt). De gelijkenis van de dwaze en wijze maagden wordt wel eens zo uitgelegd, dat de wijze maagden de vurige, wa­kende christenen zouden zijn, of zij die de vervulling des Geestes ontvangen hebben en de dwaze maagden, zij die nog niet zo ver zijn. De eerste zouden dan opgenomen wor­den en de anderen achterblijven. En omdat men toch niet durft beweren, dat deze verloren gaan, maakt men er van dat deze door de grote verdrukking zullen gaan en ook dan nog behouden worden. Doch dit is je reinste inlegkunde. Ik lees ook nergens in de Schrift iets wat grond voor deze be­schouwing geeft. Er staat nergens, dat deze dwaze maagden toch ook nog behouden worden. Integendeel er staat duide­lijk, dat de Heer tot hen zegt: “Voorwaar, Ik zeg u, ik ken U niet!” En nergens lezen we, dat dit woord later her­roepen is. Ook in het bedoelde artikel is dit duidelijk te lezen: ”men heeft de gelegenheid verzuimd en daardoor zijn kans gemist… het verderf is over hen gekomen.”

Ik geloof, dat alle ware christenen, d.w.z. dus zij, die waarachtig wedergeboren zijn aan de opname zullen deel hebben. Zij, die de olie des Geestes misten d.w.z. dus niet wedergeboren waren zullen achter blijven. Op grond van de Schrift geloof ik echter tevens, dat die grote schare van lauwe christenen, die nog zo vleselijk zijn, tegen de tijd van Christus’ wederkomst zal wegvallen. Of zij zullen ontwaken en zich voorbereiden op het geroep van de komst van de Bruidegom, zij zullen de vervulling des Geestes zoeken en de wereld afsterven, óf zij zullen zich verharden en afvallen. De Openbaring wijst hier op, als zij zo duidelijk zegt in het laatste hoofdstuk: “Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid, Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om eenieder te vergelden, naar dat zijn werk is.”

Dat er stond in het artikel: “onder deze schare kunnen gij en ik ons bevinden” betekent niet, dat er eén afval der heiligen zou zijn, doch wel dat wij voorzichtig moeten wandelen. Het is inderdaad waar, dat niemand ons uit Gods hand kan rukken en dat onze ontrouw Gods trouw niet te niet doet. Doch deze trouw Gods zal hierin blijken, dat wij weer, voor het te laat is, met berouw tot Hem zullen terug­keren. Zo is het met Israël, zo is het met ons. Het betekent niet, dat een kind van God dronken in de goot kan sterven en dan regelrecht de hemel binnengaat. Deze leer is dooi­en door on-Bijbels en goddeloos. Een kind van God sterft niet in de goot, net zomin als Petrus stierf tijdens zijn verloochening van Jezus, Jezus had tegen hem gezegd: Ik heb voor u gebeden dat Uw geloof niet zou ophouden.” En dit blijkt hieruit, dat Petrus met berouw weer terugkeer tot de Hei­land. Wie niet terugkeert is als Judas, hij wordt verhard en is nabij de verdwijning, Hij is ook nimmer een waar weder­geboren kind van God geweest, want immers dit leven kan niet sterven daar het uit God geboren is.         

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Prairie View, Kansas, 8 Juli 1946.

Beste vrienden,

Voor wij een nieuw hoofdstuk beginnen van onze Ame­rikaanse reis, wil ik een klein verslag schrijven over het eerste deel. Ik hoop, dat je “Kracht van Omhoog” leest en zo op de hoogte bent gebleven van de voornaamste gebeurtenissen. Het leven is heel druk en vol met werk, voor brieven schrijven is weinig tijd.

De eerste 6 weken waren moeilijk. Wij waren verlegen en bescheiden. Mijn Engels was slecht en Amerika zei ons duidelijk: Voor concentratiekampen-ervaringen hebben wij geen belangstelling meer. Ik had een les te leren en toen ik die kende, opende God harten en deuren. Mijn les was, dat het alleen aan Gods zegen te danken is, als ’t lukt. Het was goed dat ik dat leerde, want ik hoor nu heel wat vrien­delijke opmerkingen, die mij hoogmoedig dreigen te maken. Ik denk dan maar aan de New-York-tijd en ik begrijp, dat ’t alleen maar genade is, dat ’t lukt. (Op een ogenblik had­den we nog net 35 cent samen, maar we hebben elke dag eten gehad en elke nacht een goed onderdak). De opmer­kingen. die wel bemoedigend, maar gevaarlijk zijn voor mijn ijdelheid, zijn nu b.v.: ”Amerika heeft U nodig” of “Uw lezing is de beste, die we van Europese zijde hoorden”. Ik ben er nu alleen maar dankbaar voor. God geeft me buiten­gewone kansen, aan duizenden mag ik het Evangelie bren­gen. Als we een stad binnen komen, kennen we niemand. Na een onderdak zoeken we gelegenheden voor lezingen en dan sta ik avond aan avond voor meestal volle zalen en kerken, Ik kom in zeer uiteenlopende kringen en kerken. Eerst vóelde ik mij erg Hollands en begreep de Amerikanen niet. Nu zie ik, dat overal dezelfde problemen zijn. Ik zet mijn hart open voor de invloeden en leer heel veel.

Evangeliseren op z’n Amerikaans betekent: Grijp je kan­sen, Potloodjes en puzzels. zakkam- en nagelvijltjes-etuis met een tekst, ’n kookboek met links recepten en rechts evangelisatielectuur, bewegende lichtreclames: “Jesus saves” enz. De “Youth for Christ” beweging gebruikt vele middelen om jong (en oud) te trekken: de zingende zaag, sneltekenen en andere attracties. Het resultaat is: stampvolle zalen. De “altarcal!” of “invitation” is een probleem voor me. Ik durf ’t niet te verwerpen, velen worden werkelijk bekeerd.

Moody’s Biblé Institute was een openbaring voor ons. Een prachtig gebouw met 23 neven-gebouwen in Chicago, duizend studenten, allen in training voor zendingsveld of kerk in Amerika. Eerste klas leerkrachten. Geen eenzijdige sektarische school tegenover theologische faculteiten, maar zeer waardevolle, praktische opleiding voor jonge mensen uit alle kerken en sekten. De sfeer is er ideaal. Opgewekt en geestelijk; mooie, vrolijke jonge mensen staan met een reclameplakkaat in de gang om op te wekken voor een bidstond voor een bepaald stukje zendingsveld. O, laten we allemaal bidden om zo’n school in Nederland, van waar uit een grondige zending in Duitsland kan gestart worden. M. B. I. bracht ons nog een andere zegen. We kregen er een “clergy-ticket”, hetgeen betekent, dat we nu voor half geld in de Pullman treinen reizen, ’n Genot! In een Pullman kwamen we hier in Kansas en wonen hier op een farm midden tussen de glooiende prairies. We maken het inte­ressante farmersleven mee, in een gezin, zo vrolijk en energiek, en zo gelukkig met elkaar, dat we van elke minuut genieten, ’t Is bij de broer van Ds. Creutzberg. En als we hier krachten hebben opgedaan, hopen we via Arizona naar Californië te gaan. “Maak geen nieuwe afspraken in enige andere stad, er is hier een hoop werk voor tl te doen ‘, schreef een radioman die me o.a. aanbood: LI kunt van mijn huis aan het strand bij de zee gebruik maken, zolang U wilt. Misschien zullen we er nu Aug. en September wer­ken. Wanneer ik weer thuis kom? Ik weet ’t niet. Ik zal doen wat God me zegt. God zegene U. Grijp de kansen. De tijd is kort. Vraag om Gods geest om duidelijk te zien wat ’t belangrijkst is.

Met hartelijke groeten,

Corrie ten Boom

 

Oecumenische Flitsen

De figuur van Maria is in de Kerk van Rome zo naar voren gehaald, dat ze voor het oog van vele van haar leden Christus praktisch onzichtbaar maakt. Het subtiele onderscheid, dat hare theologen maken tussen Maria als de Middelares van genade en Chris­tus, de Middelaar van verdienste, verstaat de ge­wone man niet. Voor de praktijk van zijn geloofs­leven is Maria de middelares.

Rev. J. A. Wylie schrijft in zijn werk. “Het Ont­waken van Italië – zo deelt The Christian van Vrijdag 17 Mei mede – dat hij op zekere dag een straat insloeg, leidende tot de Porta Angelica, in de nabijheid van het Vaticaan. Daar zag hij, dicht bij de ingang, een kerk met een vensterdeur, waarop de woorden stonden; “Laat ons gaan tot de troon van de Maagd Maria, dat wij genade mogen vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd “, en daaronder de woorden (Heb. 04:16).

Boven de deuringang van een Rooms-Katholieke kerk in Cuzco. in Peru, staat (Matth. 11:28), als volgt gewijzigd: Komt tot Maria, allen die zwaar beladen zijt met werken en vermoeid onder de last van uw zonden, en zij zal u rust geven.

Uit: “De Christen”

De United Press Correspondent Ronald Clark, die onlangs Duitsland bezocht vertelt in de “Baseler Nachrichten”:

“Tienduizenden Duitsers, van Keulen tot aan Kiel, vullen de door bommen beschadigde kerken van het Rijk, zoals mensen in andere delen der wereld op Zaterdagavond de cinema’s vullen. Dit is zonder enige twijfel de grootste geestelijke wedergeboorte, die Europa sinds de tijd van Luther heeft beleefd, en men kan met alle recht vaststellen, dat de godsdienst naast de honger de machtigste kracht in het Duits­land van heden is”. Gedurende de afgelopen weken bezocht de correspondent duizenden kerken, zowel in steden als ook in talrijke dorpen, en overal vond hij zonder uitzondering de kerken vol mensen, als hij 20 minuten voor de aanvang van de godsdienstoefening binnentrad; het is geen zeldzaamheid, een aantal ge­lovigen van 600 aan te treffen in een voor 200 per­sonen berekende kerk.

Een door een Engelse officier samengestelde sta­tistiek wijst uit, dat er in de Britse Bezettingszóne op elke drie personen één kerkganger is. In het dicht bevolkte Westfalen bezoeken wekelijks zes-en-een- half-miljoen mensen de kerk, terwijl de stad Ham­burg alleen al bijna één miljoen kerkgangers telt.

Ook de Y.M.C A” de Christelijke Vereniging voor Jongemannen is in Duitsland weer toegelaten. Dr. John Mott was reeds op tournee in Duitsland en sprak de jongemannen o.a. in Stuttgart toe. Geen zaal of kerk is groot genoeg om samen te komen. Er is verlangen naar geestelijk leven, honger naar Gods Woord. Uit het concentratiekamp Dachau, waar eenmaal tienduizenden mensen zijn vermoord, en dat nu weer voor andere gevangenen is ingericht, bereikte het Bibelheim te Beatenberg (Zwitserland) dezer da­gen een ernstige bede om bijbels te zenden. Er wordt weer gevraagd naar het Woord van God. Het is de zegen van de nood. Langs die weg zal Duitsland terug moeten.

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (7)

Uit een brief van een andere zuster neem ik het volgende gedeelte over; dat ook handelt over de melaatse teringlijdster, die zuster Christiane per boot van Saron heeft ge­haald:

“Helena Kom had in Saron niemand, die zich om haar bekommerde. Zij werd door zuster Christiane in een ellen­dige toestand gevonden. Zeven nachten hebben wij om beurten bij haar gewaakt. Ik zal één van deze nachten beschrijven, De zieke melaatse was in de hoogste graad teringlijdster, ook plaagde haar hart haar erg. Tijdens haar grote moeilijkheid met het ademhalen verlangde zij Gods Woord te horen. Zuster Hulda waakte de eerste helft van de nacht. Ik was in ons zusterhuisje om half negen ter ruste gegaan. Om tien uur kwam zuster Hulda aangelopen met de woorden: ”De mieren zijn bij de zieke!” Wat een schrik was dit voor ons! Verhuizen konden wij haar niet, want de mieren waren ook reeds in het naaste huis. Zuster Hulda had reeds een emmer water gehaald en een hoek van de kamer nat opgenomen. Toen hebben wij de patiënte van de mieren vrij gemaakt, al haar goed uitgeklopt en haar in die hoek fris op een bed neergelegd; Maar terwijl wij dit deden kregen wij zelf een menigte van mieren aan onze klederen en op ons hoofd. Die deden ons veel pijn. Deze diertjes komen met een ongelooflijke snelheid op je af. Men moet dit zelf gezien en ondervonden hebben om het zich te kunnen indenken. Wij dankten na afloop de Here, dat de zieke nu tenminste iets rusten kon,

De kamer was schoon gedweild en ik ging terug in ons huisje om er even iets te rusten. Toen zag ik opeens op mijn bed een grote bos-spin zitten. Aangenaam zijn deze dieren niet, wat ik ook gauw moest ondervinden. Wij pro­beerden de spin met de bezem te doden, maar zij was sneller dan wij en spoedig was zij verdwenen. Nauwelijks lag ik een klein half uurtje in bed te rusten, toen ik een vreselijke jeuk aan mijn handen gevoelde. Reeds ontstónden er kleine open wondjes. Spoedig daarna begonnen ze hoog op te zwellen en deden mij erge pijn. Ik stond op en stak mijn hand in een sublimaatoplossing, doch ondervond bijna geen verlichting! Wat was de oorzaak? Ik was met mijn handen over de bezem heengegaan waarmee wij de spin geraakt hadden. Deze spinnen werpen, wanneer zij achtervolgd worden een vergiftige stof van zich, die zwellingen veroorzaakt.” Tot zover de brief van zuster Marianne.

Ik herinner mij nog een keer, dat we bezig waren met het schoonmaken van de huisjes. Aan het dak van één dezer huisjes hadden maraboenzen, een grote bruine soort wespen, hun nest gebouwd. Zuster Christiane werd plotseling door zo’n zwerm maraboenzen overvallen en lelijk bewerkt. Zij heeft enige dagen in ons Zendingshuis het bed moeten hou­den!

Zuster Philippine, die eens de nachtwaak had en in het wachthuisje in het gesticht sliep moest ’s nachts even naar een zieke gaan kijken, toen zij een grote boa (slang) in de verte zag naderen. Slechts net op tijd kon zij uitwijken. Doch dit zijn kleine onaangenaamheden, die gauw vergeten zijn. Wij mogen het steeds ondervinden, dat wij onder Gods bescherming staan en vele gebeden ons begeleiden.

 

Aan onze abonnees!

Mogen wij u er op attenderen, dat de nieuwe jaargang met 1 Juli j.l. ingegaan is. Laat ieder, die nog niet betaalde, dit zo snel mogelijk doen. De prijs is ƒ 2,- per half jaar of ƒ 4,- per jaar, te storten op onze postrekening t.n.v. “Kracht van Omhoog”, Gorinchem. Het verzenden van postkwitanties bezorgt ons altijd extra moeite en last.

Begin volgende maand verzenden wij de kwitanties over het eerste halfjaar, dus tot 1 Januari 1947, ten bedrage van ƒ 2,-, verhoogd met 20 cent incassokosten.

Voorkom dit laatste. We zijn u dan dankbaar voor deze tegemoetkoming in onze arbeid.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.17

De weg Gods

“En aldaar zal een verheven baan, en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de on­reine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor dezen zijn; die dezen weg wandelt; zelfs de dwazen zul­len niet dwalen.” (Jes. 35:08).

Daar is voor hen die zich kinderen Gods noemen, een weg die verschillend is van die van de kinderen van deze wereld. De mens bewandelt de weg ten leven die voert naar de heerlijkheid Gods, of hij bewandelt de weg, die tot het

eeuwig verderf leidt.

In ons tekstwoord wordt gesproken van een verheven baan, welke de heilige weg zal genaamd worden. Dit moet toch wel een bijzondere weg zijn, een weg die niet door alle christenen wordt betreden, want u bent er toch wel van overtuigd dat er een groot verschil is tussen gelovigen. Er is een vormelijk Christendom, dat leeft naar het goeddunken van het eigen hart. Hen beweegt niet de vraag: bewandel ik wel deze verheven baan, de weg der heiligheid? Neen zij leven geheel naar eigen lust en begeerten. Hier is sprake van de reine van hart, de verlosten, de dwazen en de vrijgekochten des Heren, die niet enkel deze weg bewandelen, maar ook met gejuich tot Sion zullen komen. Wie zijn het die deze weg bewandelen? Misschien is het goed om enkele voorbeelden uit het Woord Gods te nemen, om dit aan te tonen.

In de dagen van Nebukadnezar, de koning van Babel, werden de kinderen Israëls in ballingschap gevoerd. Overal in Babel was grote afgodendienst en men deed en leefde naar het vlees. Er waren 4 jongelingen, die zich voorgenomen hadden zich niet te verontreinigen, zij hadden de verheven baan van zelfverloochening gekozen. Indien zij gewild hadden konden zij van alles genieten wat er maar te genieten viel, maar zij waren dwazen om Gods wil geworden.

De drie vrienden en Daniël hadden het niet makkelijk. Het kost iets, ja het kost alles om deze heilige weg te bewandelen. Er moet een beslist nee tegen de lusten en begeerten van het vlees worden gesproken. Het scheen wel eerst of Nebukadnezar tot ware Godsverering was gekomen, “nadat Daniël zijn wonderbare droom had uitgelegd. Toen had de koning uitgeroepen: “Het is de waarheid, dat uw God een God der Goden is, en een Here der koningen” (Dan. 02:47) Maar spoedig was dat vergeten en in het dal van Dura werd een geweldig beeld opgericht 36 m hoog en 3 m breed en dat ieder moest aanbidden. Het is niet te zeggen, of dit een afbeelding was van de koning zelf of een voorstelling van de militaire macht of staatsmacht. We trekken even de geschiedenis door en vinden ook later sprake van een beeld: het beeld van de Antichrist, dat opgericht zal worden te Jeruzalem.

In Jeruzalem klinkt de lofzang in stilheid tot God. maar in Babel gaat het heel anders toe, daar is heel wat ceremonie en propaganda. Al wat groot is en heerschappij heeft in Babylon zal de processie openen en wanneer dan op de verschillende muziekinstrumenten zal gespeeld worden, dan zal het feest der aanbidding beginnen (Dan. 03:01-05). Wie niet aanbidt zal in de vurige oven worden geworpen. Bij de wereld is alles dwang, daar is men een willoos slaaf der zonde. Christus vraagt onze redelijke Godsdienst, geen dwang, maar vrijwillige gehoorzaamheid is het grote verschil.

Ook heden ten dage komt deze vraag tot ons “wie zult gij dienen” Het is een vraag van het allergrootste belang. In het rijk van Nebukadnezar is geen plaats voor ieder die deze verheven baan, die de heilige weg wordt genaamd, bewandelt, maar in het rijk van Christus is geen plaats voor wie niet buigen wil voor de Koning der eeuwen. In Chris­tus is geen rassenverschil of rassenhaat, Hij vraagt alleen vrijwillige overgave.

De wereld houdt haar wijdingsfeest in het dal van Dura, maar God arrangeert in het jammerdal dezer wereld Zijn offerfeest aan het kruis, dat ons veroordeeld en laat zien wie en wat wij zijn. En terwijl de wereld in aanbidding neer­knielt voor de macht van de mensen, knielt de bruidsgemeente van Jezus Christus neer aan de voet van het kruis, en bidt en zingt:

“Ik buig mij voor die macht der liefde

Die zich in Jezus openbaart.”

Deze drie jongelingen kenden deze verheven baan, er was bij hen vastberadenheid en Goddelijke moed. Alles lieten zij aan God over. Ze waren er niet zeker van of God hen wel zou verlossen uit de vurige oven, maar wanneer dit tot Gods eer zou Zijn, dan zou het stellig gebeuren en zo niet, “wij zullen uwe góden niet eren “. ((Dan. 03:17-18). In welke vorm het ook zou uitvallen, de dood was verslonden tot overwinning. Ja, Gods gemeente is nog altijd een gemeente aan het kruis. Het kan best wezen, dat zulk een lot als van deze jongelin­gen ons niet beschoren is, het doet er ook weinig toe. Het is aan de Here om te beslissen. Maar wel moet elke dag op­nieuw weer staan in het teken van vrijwillige overgave. Dat is de verheven baan, daarop wandelen de verlosten, en zij zullen tot Sion komen met gejuich. Van hen geldt het woord van Paulus, “Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin”. (Filip. 01:21).

En toch is het leven, dat door het kruis beheerst wordt, een leven van vreugde. Het schijnt ons eerst niet zo toe, maar dat komt omdat we dan nog niet in de diepte van het kruis zijn ingedaald. Paulus leerde het geheim en daarom kon hij zeggen: ”Wij vertragen niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de in­wendige vernieuwd van dag tot dag. Want onze lichte ver­drukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.” (2 Kor. 04:16-17)

Paulus de Apostel des Heren, was ook één, die deze weg bewandelde. Hij verstond het zich te verloochenen en daar­door trad hij in de voetstappen van zijn hemelse Meester. Hij wenste de verheven baan te bewandelen die Christus hem had voorgesteld, daarom roept hij ons toe: “Ik be­dwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf ver­werpelijk worde.’ (1 Kor. 09:27).

Hij had des Meesters woord gehoord en verstaan “die verloochene zichzelf en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij.” Daarom zegt hij: “Ik sterf allen dag. ik draag de littekens van de Here Jezus in mijn lichaam.’

Dat is nu wandelen op de verheven baan, die de weg der heiligen wordt genoemd. En die weg is toegankelijk voor eenieder. De dwaze zal er zelfs niet dwalen. Hier wandelen de “armen van Geest”, die “geestelijk bankroet” gegaan zijn, die niets meer weten, maar nu in Christus het ware leven hebben gevonden. Hier worden de echte “armen” ge­vonden. Zij die rijk en verrijkt zijn in zichzelf kennen deze weg niet, want deze weg is te nauw en te steil voor hen. Hier wordt uiterlijke heerlijkheid afgelegd en staat men naakt voor Gods oog. En toch voert deze weg ons tot het ware Sion, Gods vrijstad, waar eeuwige blijdschap op onze hoofden wezen zal, en droefheid en zuchting zullen wegvlieden.

Het is geen gemakkelijke school, die wij doormaken op dezen weg. Hier wordt geen “snelcursus” gegeven, hier wordt men apart genomen en ontvangen wij privé les. Hier moet men zijn eigen leven verliezen, om het ware leven te gewinnen en moet Paulus’ ervaring ook onze ervaring wor­den, “Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Here, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. ‘ (Filip. 03:08).

Deze weg moge op het eerste gezicht niet aanlokkelijk zijn voor het vlees, en dat is ook inderdaad zo, maar het einde zal heerlijk zijn. Christus volgde deze weg en er is ook voor een ware volgeling van Hein, geen andere. Een gekruiste Christus heeft als volgelingen gekruisigde christe­nen.  

  1. K.

 

Wie doet het?

Wij hebben zo van die prachtig-sluitende termen in onze “gereformeerde” theologie. Een daarvan heet: de “toe­lating” Gods. Maar die mooi-kloppende term heeft onze ogen gesloten voor de waarheid, dat de Here alle dingen doet.

Ja, wij lezen nog wel eens een keertje in onze Catechis­mus van die alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vrucht­bare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen,

Maar – laten we nu eerlijk zijn, toen we in de vrese­lijke oorlogsjaren gebukt gingen onder het onrecht van de vijand, toen onze voorraden werden weggehaald, toen onze mannen in gevaar waren, toen onze koeien uit de weiden werden geroofd, toen hebben we maar op die vijand gekeken en we hebben soms zelfs gescholden en we hebben onze tanden geknarst.

Maar hebben we ook gezegd – niet eens in een galmende preek – maar zo bij elkander op visite en tot onze kinderen Dit alles komt van Gods Vaderlijke hand ons toe?

Toen onze havenkaden en kranen werden opgeblazen: dit komt van de Here ons toe!

Als we over de gruwelen der concentratiekampen spra­ken!

We sprongen bij dit laatste gauw over op dat mooie theo­logische vluchtheuveltje: dat is onder Gods toelating. En zo was het allerverschrikkelijkste van deze rampen weggerede­neerd. We hadden het o, zo druk – over onze rechtjes, die werden aangetast, maar we hadden heel weinig oog voor Gods recht over ons, afvallig christenvolk.

“Wie heeft Jacob (ook Jacob ja, ook het christenvolk) tot een plundering overgegeven en Israël de rovers?” Zie (Jes. 42:24-25).

Antwoord: ”Is het niet de Here, Hij tegen Wien wij gezondigd hebben. Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden niet naar Zijn Wet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort (niet maar “toegelaten”) de grimmig­heid van Zijn toorn en de macht van de oorlog en Hij heeft hen rondom in vlam gezet.”

En nu komt het erge: ”Doch zij merkten het niet (n.l. dat de Here het deed). Hij heeft hen in brand gestoken, doch zij namen het niet ter harte, d.w.z. zij hebben er geen acht opgegeven, waarom de Here het deed.

Die verharding en verblinding gaat helaas onder ons christenvolk nog door.

Over de rampen in Indië wordt gesproken op een manier alsof alleen maar “fouten” worden gemaakt. Er wordt al­leen op mensen gezien. De regering krijgt van alles de schuld. Als “wij” het maar mochten doen, met “onze” be­ginselen, dan zou alles goed gaan,

Wie heeft daarginds alles rondom in vlam gezet? Is het niet de Here? Zijn oordelen gaan ook nu nog over ons koninkrijk der Nederlanden. Wij zijn een beroofd en ge­plunderd volk (Jes. 42:22). Zij zijn allen verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenkampen, zij zijn tot een roof geworden en daar is niemand, die hen redt, tot een plunde­ring en niemand zegt; Geeft ze weder.

Wie onder ons neemt zulks ter ore? Wie merkt op en hoort wat hierna zijn zal? (Jes. 42:23) d.w.z. wie trekt hieruit een les voor de toekomst, n.l. om dan niet zo doof en blind te zijn, maar om in het vervolg de tekenen der tijden te ver­staan?

(Overgenomen uit Kerkblad der G.K. art. 31 te Gorinchem.

 

Contact per brief

Ds. J. B. te V. vraagt ons iets te schrijven over het geven van tienden. Zoals men weet gaven de Israëlieten het tiende deel van alle veld- en boomvruchten en van ’t vee aan de Here als erkenning, dat het eigenlijk alles van de Here was, wat zij ontvingen.

Nu is het zo, we behoeven dit eigenlijk niet te zeggen, dat deze wetten voor ons haar dwingend element verloren hebben. We leven niet meer onder de wet, maar onder de genade. Niemand, geen voorganger of raad van ouderlingen kan deze eis ooit opleggen aan de gemeente.

Iets anders is echter of de geest van deze wet óns iets te zeggen heeft. Wij willen hierbij letten op twee gedachten De Israëliet moest deze tienden geven uit dankbaarheid aan God, omdat Deze Die de Grote Landeigenaar was, hem gegeven had alles wat hij tot levensonderhoud nodig had. En ten tweede gaf hij dit uit liefde en in dankbaarheid aan hen, die zijn geestelijke leiders waren. De levieten en pries­ters moesten leven van deze tienden (Lev. 27:20-33; Num. 18:21-32),

Deze twee gedachten zijn ook voor ons van grote be­tekenis, Dankbaarheid aan God en liefde tot de naaste zullen ons nog steeds moeten bewegen tot het geven van een deel van wat God ons schenkt. In het bijzonder mogen we hierbij niet vergeten met onze stoffelijke gaven te ondersteunen hen, die ons met geestelijk voedsel sterken.

De liefde eist in iedere daad vrijwilligheid van bandelen. Daarom wordt nergens in het Nieuwe Testament een wet genoemd, waaraan we ons hebben te houden. Is het nu dwaas als iemand toch zich houdt aan het geven van tienden van zijn inkomsten. Zeker niet! Liefde zal steeds het uiter­ste willen doen. Jezus leert ons dit zo schoon als Hij bij de schatkist de weduwe prijst, die van haar nooddruft alles gaf wat zij bezat. Het egoïstische in ons beweegt ons zo menigmaal minder te doen en slordig te worden als het geen wettelijke verplichting is. Daarom geeft Paulus de raad om als men het loon of salaris ontvangt dadelijk daarvan iets weg te leggen. Als dit uit liefde gebeurt zal het opgewekt en niet al zuchtend gedaan worden. Ook in dit opzicht moet ieder in zijn eigen geweten overtuigd zijn, dat hij naar ver­mogen geeft en het woord voor ogen houden dat God de blijmoedige gever lief heeft.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dat wij in zovele verschillende kringen en kerken komen behoed ons voor eenzijdigheid. Men kan ergens een zegen ontvangen of gegrepen worden en dan is t natuurlijk dat men in die omgeving zich thuis voelt en blijft. Maar wij moeten verder en komen in een andere stad en weer in andere kringen. Het is heerlijk te ervaren dat er vele knieën zijn, die zich niet voor Baäl gebogen hebbers. Een paar grondwaarheden ontmoeten wij telkens weer. Er is een onderscheiding in drieën: onbekeerd zijn, bekeerd zijn en volkomen overgegeven zijn. Wij vonden dat in de Prayer- groups, in de rechts georiënteerde Reformed Church, in the interdenominational kringen, the Gideons, in Baptist Churches en in de Chr. Reformed Church.

Dan vonden wij in vele kringen de verwachting en het verlangen naar de spoedige wederkomst van Christus. Ook hier in America is dit een steen des aanstoots waarover, door sommige zuiver kerkdijken, ernstig de wenkbrauwen gefronst wordt, vooral als men het duizendjarig rijk durft te noemen.

Soms ben ik bang dat Johannes als hij in onze tijd zou leven in de ban zou gedaan worden omdat hij Openbaringen 20 heeft geschreven.

Zonet werd ik voor de tweede maal op straat geïnter­viewd voor de radio. Ik had ’t nu vooruit voorbereid en zelfs vragen geschreven, die zij stellen zouden. Het ging zo enig. Toen ik zei: “Er is geen moeilijkheid te groot of te klein om bij de Heer Jezus te brengen. “Jezus never fails! riep een man; “Amen”. De laatste vraag die zij stelden was: “Wat is Uw antwoord op de vele problemen van deze tijd?” Ik antwoordde toen: ”Het enig antwoord is: ”Jezus Christus. Aan het kruis droeg Hij de zonden der wereld. Ook voor U en voor ieder die luistert door de radio: en het einde der wereld is niet vernietiging door atoommachten. maar de overwinning van Jezus Christus

Deze radio-uitzending is een zeer populaire en wordt door duizenden beluisterd. Ik vroeg of ik in de studio mocht spreken maar de reporter zei: “Hier hebt U veel meer hoorders dan voor welke uitzending ook.” Ik Zei o.a.: ”Als U meer van mij wilt weten, kom dan vanavond in de 8ste Reformed Church, daar vertel ik een heel uur.’ Was het even een reclame? Ja. Amerika is toch een leuk land met onverwachte mogelijkheden.

Na afloop van de lezingen komen dikwijls vele mensen met mij napraten. Er is een gevaar dat door oppervlakkige gesprekken de indrukken vervagen:

“Ik heb ook nog familie in Holland…”

“Hoe is de voedseltoestand in Holland nu!’ “Wanneer kwam U in Amerika?”

“Welke kerk of vereniging heeft U uitgezonden!” “Wat is Uw Engels goed, waar leerde U onze taal?

Er is niet veel tijd en meestal antwoord ik met een enkele zin en vraag dan; “En weet U wat God vanavond u had te zeggen met mijn boodschap? “Is Christus Korting op ieder gebied van Uw leven!”

Soms heb ik de gelegenheid direct met de mensen over hun verhouding tot God te spreken.

Haast vermakelijk zijn soms de uitvluchten. Er zijn er die theologiseren gaan, anderen beschuldigen, sommigen ont­wijken door het gesprek over een andere boeg te gooien of door een wedervraag te doen, b.v.: “Vind U het met erg. dat in Engeland zoveel graan gebruikt wordt voor jenever?” “Ja zeker,” antwoord ik. “Maar het is ook erg dat U uw hart niet aan de Heer gegeven hebt.”

“Ja, maar daar heb ik het niet over. Vind U niet dat de wereld steeds slechter wordt! “Ja zeker, en om de wereld te veranderen, moeten we met onszelf beginnen. Weet U waarmee U beginnen moet?

Een ander zei: “Vindt U het niet jammer dat Esperanto geen wereldtaal is geworden?” “Ja zeker, misschien wel, maar daar had ik het niet over, ik vroeg U of U uw leven hebt willen verliezen om Christus’ wil, want dan pas zult U het behouden.”

Eens antwoordde een dame toen ik er op aandrong dat zij haar leven aan Christus zou geven: ”Ik zal U een groot pak kleren sturen. Ik weet dat U in Holland kleren nodig heeft,” Ik antwoordde haar: “Nee, U stuurt geen kleren, wat God van U vraagt is iets anders. Hij wil Uw hart hebben.”

Soms voel ik dat ik geen collecte mag vragen, omdat het geld zich dringt tussen mijn boodschap. Zo licht denkt iemand: “Als ik geld gegeven heb, is het doel van deze bespreking bereikt,” en ontloopt zo de eis van bekering.

Gisteren vroeg ik een koster: “Is Christus Koning op ieder gebied van Uw leven?”          “

Zijn antwoord was: ”Dat is zuiver Calvinistisch.”

“Zo, daar ben ik blij om, maar U gaf mij geen antwoord op mijn vraag,” zei ik, maar het lukte me niet hem uit zijn theologische fortificatie te krijgen.

Er zijn toch nog altijd Samaritaanse vrouwen die als er over hun zonden gesproken wordt, vragen: ”Moeten we in Jeruzalem aanbidden of op deze berg Gerizin? Theologise­ren is dan ook heel wat makkelijker, dan ronduit over je verhouding tot Jezus Christus te spreken.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis

Want indien ons hart ons veroordeelt. God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen. (1 Joh. 03:20)

Wanneer we door het ontdekkend licht van de Heilige Geest een blik krijgen op de onreine diepten van ons hart, kan het zijn, dat de zonde en haar macht zo ontstellend ons voor ogen komt te staan, dat we gaan wanhopen aan onze zaligheid.

Zeker, er is in ons een verlangen om God te dienen, er is verlangen om geheel met de zonde te breken en alleen voor onzen Heiland te leven, doch tevens hebben we leren zien, hoe sterk de lust tot de zonde is in datzelfde hart. We gaan het met ontsteltenis toestemmen dat ons hart arg­listig is, meer dan enig ding, ja dodelijk. Hetzelfde hart, dat nu verlangt zich ten volle te buigen en bidt om verbroken te worden, zal over enige uren misschien verlangen naar nieuw zingenot, naar de wellustige streling van het vlees of toegeven aan drift, hoogmoed en leugen.

Wie dit door bittere ervaring heeft ontdekt, is bang ge­worden om opnieuw het verlangen naar God uit te spreken of te smeken om verbreking. Hij gaat zelfs twijfelen aan de waarachtigheid van zijn ontroering, van zijn goede voornemens. ja zelfs van zijn gebed.

Het is dan in de eerste plaats nodig, dat we ons verlangen naar verbreking en levensvernieuwing niet alleen uitspreken in een vertrouwelijk ogenblik of onder heftige bewogenheid tegen mensen, doch tegen Christus. Mensen kunnen ons immers niet helpen, zij kunnen ons hoogstens herinneren aan onze belofte, doch Christus helpt. Aan Hem mogen we niet alleen ons verlangen naar levensvernieuwing bekend maken, doch we mogen deze radicale verandering van Hem ook verwachten,

We beginnen zo menigmaal in eigen kracht om te trachten een nieuw leven op te bouwen. Dit loopt altijd uit op diepe teleurstelling. Tenslotte zullen we óf ons tevreden stellen met een oppervlakkige verandering, óf we worden wan­hopig. Doch wie zich aan Christus geheel overgeeft, onder­vindt de heerlijke waarheid van onze tekst: God is meerder dan ons hart. Het verlangen was niet geheel zuiver, onze overgave niet ten volle – we moeten dit telkens weer met schaamte erkennen. En hieruit groeit het wanhopig gevoel in ons hart: Ik kan niet anders, ik kan mijn hart niet breken, ik kan het niet brengen tot een volledige restloze overgave. Doch hoe heerlijk is het dan te weten, dat we ons mogen toe vertrouwen aan Eén, Die meerder is dan ons hart. Niet alleen kent Hij ons tot in de diepst verborgen kelders van het onderbewuste (tot in de nieren, zegt de Bijbel) maar Hij heeft ons ook geschapen en kan ons door Zijn goddelijke almacht herscheppen als we Hem daarom vragen.

Vertrouw U daarom geheel aan Hem toe, mijn broeder en zuster.

Laat Hem toe te werken aan Uw hart, Hij kan zelfs een stenen hart, dat altijd weerspannig bleef, veranderen in een vlezen hart, Hij zal door Zijn Heiligen Geest van Uw hart, dat dood was in de zonde, een tempel maken tot Zijn eer. Hij reinigt ons ook van de lust tot de zonde.

Als we dit ten volle geloven, dan kan het niet anders of we zullen ons verheugen in Zijn werk. Hoe groot en on­doorgrondelijk is Zijn liefde. Niet ons. maar Hem komt alle eer toe. Sterven met Christus is een steeds diepere afschuw krijgen van het eigen leven. Doch ieder die dit ondervindt weet ook wat het is, met Hem op te staan tot een nieuw leven. Dan is het niet meer ons leven, doch het is Christus, die in ons leeft. Glorie zij Zijn naam!

Br.

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (6)

Het was treffend te zien met welk een grote liefde en blijdschap de Diaconessen hun werk deden, hoewel daar zo grote gevaren aan verbonden waren. Ik ontving eens een brief uit Paramaribo van mijn echtgenoot met het verzoek, onmiddellijk de tentboot klaar te maken en met een van de Diaconessen naar Paramaribo te zenden om twee zieken te halen.

Ik neem een gedeelte over van een brief door deze zuster, Zuster Christiane, aan een kennis geschreven.

’s Avonds om acht uur kwamen wij behouden in de stad aan. Toen vertelde mij vader Weiss. dat een jonge man uit Wanica en een meisje uit de gemeente Saron om opname hadden gevraagd. De volgende ochtend ging ik met vader Weiss de jonge man bezoeken, en verder alles voor de reis in orde maken.

De zieke kon haast niet meer lopen en we moesten een ezelskar bestellen en de politie in kennis stellen, opdat de zieke op straat niet lastig gevallen zou worden, ’s Middags ging vader Weiss met de zendeling van Saron naar het meisje om haar de tijd van haar vertrek mee te delen.

Ik reed ’s middags met het ezelswagentje naar Wanica op de jongeman af te halen. Wel twintig mensen stonden verzameld voor het huis en begonnen als op commando te schreeuwen en te huilen toen ze me zagen. Het was alsof ik gekomen was de zieke levend te begraven. Hijzelf was dankbaar toen we eindelijk veilig in de boot waren. Het was een onaangename zaak en ik dacht bij mezelf: “Hoe zal het nu worden als ik het meisje af ga halen.”

We roeiden met de boot naar de Saramaca-sluizen, waar het zendingsstation Saron lag. De zendeling van Saron ver­telde mij dat het meisje zeer zwak en half verhongerd was en niemand had die voor haar zorgde. Drie vrouwen stonden op straat maar hielden zich stil en rustig.

Ik trachtte zo goed het ging, de zieke in de boot te leggen. Dit was moeilijk omdat de boot bij het onrustige water zeer schommelde, en ik in gebukte houding het werk moest doen door de laagte van de tentboot.

Behalve dit was de zieke groot en zwaar en werd mij even bang om het hart. Het meisje had behalve melaatsheid ook nog de tering in het laatste stadium en was voortdurend aan het hoesten. De pols was zo dat ik niet verwachtte haar levend in Bethesda te kunnen brengen. Zij klaagde van tijd tot tijd over honger, maar was niet in staat om te eten. Door de koele’ nachtwind nam de hoest toe. De jonge man had grote pijn aan zijn voeten en het speet mij, dat ik hem niet direct kon helpen en verbinden. Zijn treurig gelaat ver­anderde iets, toen ik hem een belegen boterham en enige vruchten gaf. Ik was blij toen de lichten van Chatillon zicht­baar werden. Enige weken later werd dé teringlijdster uit haar zwaar lijden verlost!”

Oecumenische Flitsen

Erger dan bommenwerpers.

Het geijkte voorbeeld voor een land, waarvan de geboortebeperking de bevolking niet op peil houdt, is voor velen Frankrijk.

Dat dit echter niet het enige land is, waar het kinderloze huwelijk ingeburgerd is blijkt uit een arti­kel in het te Quebec in Canada verschijnende maand­blad “Recueil”.

In de Verenigde Staten hebben 42% van de gehuwde vrouwen geen of slechts één kind. Ongeveer een derde deel van de vrouwen heeft een aantal kinderen i dat voldoende is om het tegenwoordige peil te handhaven.

Het geboortecijfer in de steden is zo sterk gedaald, tijdperk van honderd jaar, d.w.z. in drie alle steden boven 100.000 inwoners haar met een derde verminderd zullen zien, zich geen inwoners van buiten zouden steden geeft Chicago weer het somberste beeld. Meer dan de helft van de gezinnen is daar kinderloos, in nauwkeurige cijfers: 534.125 van de 842.578 gezinnen.

De vrijwillige geboorteperking is een uiting van morele anarchie en een verschijnsel van decadentie van een volk. In een ambtelijk rapport noemde men haar en de Japanse middelen daartoe vernietigender voor het Amerikaanse volk dan de Japanse bommenwerpers. Uit: “Trouw”.

 

Zeep en Zonde

Een zeepfabrikant die geen christen was, sprak eens met een prediker. De zeepfabrikant zei: “Het evangelie, dat U brengt, heeft niet veel goeds gedaan want er zijn nog steeds heel wat zonden en zondige mensen”.

De prediker gaf niet dadelijk antwoord, doch even later kwamen ze voorbij een kind dat koekjes maakte van mod­der. Het kind was buitengewoon vuil. Toen was het de beurt van de prediker en hij zei: ”Zeep heeft niet veel goed gedaan in de wereld, geloof ik, want daar is nog steeds veel vuil en er zijn veel vuile mensen”.

“O jawel.” antwoordde de zeepfabrikant, “maar zeep is enkel nuttig als het gebruikt wordt”.

“Juist”, was het antwoord van de prediker. “Zo is het ook met het evangelie dat wij brengen. Het moet ook ge­bruikt worden”.

 

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.10

Woord en daad

Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe opnieuw uw eerste werken. (Openb. 02:04-05a).

Wat is de diepste oorzaak dat in de gemeente de prediking zo menigmaal krachteloos werd, het gebed verstarde tot een vorm, het lied niet meer de tolk van het hart is en de profetie verwerd tot een ijdel spel?

Het is, dat de eerste liefde verzaakt werd.

Zolang de liefde tot zijn Hemelse Zender, tot de broeders en tot de verlorenen het hart van de prediker doet branden, zolang zullen zijn woorden de gloed hebben van de Heilige Geest. Zijn oproep tot bekering is de bede van zijn hartstochtelijk verlangen anderen tot Christus te leiden en hen zo voor eeuwig gelukkig te maken. Zijn boeteprediking is als het woord van een vader, die zelf diep de pijn gevoelt om de zonden van zijn kinderen, zijn Maranatha boodschap zal geboren worden uit het liefdevol verlangen naar zijn Heiland…

Zie dan gebeuren er wonderen!

Dan lezen we van de opwekkingsprediker Edwarts in Engeland, die zijn preken woord voor woord uitschreef en met een vergrootglas moeizaam voorlas, doch wiens hart brandde van liefde tot zijn gemeenteleden en die uren door­bracht in gebed om de zielen van zondaars van God af te smeken. Een machtige opwekking ontstond onder zijn predi­king!

Doch als de liefde sterft, wordt ons woord ijdel, het is niet meer de drager van het fluïdum des Geestes, Die immers Liefde is. Louter liefde tot God en de mensen.

Zo is het ook met het gebed: slechts liefde tot Christus, liefde tot hen die lijden, liefde tot de gemeente maakt onze bede tot een worsteling met Hem, die overwonnen wil wor­den door de Geest, Die Hij zelf in onze harten heeft ge­legd.

Zo is het met de profetie. Ja vooral hier! Alleen de liefdevolle eerbied tot God de Vader, en tot Christus de bron der profetie en de broederlijke liefde tot de gemeente in wier midden hij geroepen is. kan de profeet zuiver doen staan. Zo spoedig deze liefde kwijnt, springt het onderbe­wuste als een oncontroleerbare stroom omhoog en door­stroomt de beddingen, die vervuld moesten zijn met het water van de Geest. Paulus weet het bij ondervinding – toen reeds in zijn dagen – en hij zegt het zo ernstig: “al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een schetterende cymbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had. zodat ik bergen ver­zette. maar had de liefde niet, ik ware niets!”

En laat ons nu niet licht hierover heen lopen: dit, en dit alleen is de diepste oorzaak dat èn het woord ijdel én het gebed zonder verhoring én de profetie tot een aanfluiting zijn geworden, ja verachtelijk als ijdele woordenkramerij. Dacht u dat Paulus dit hier wel zegt, doch dat het in onze gemeenten niet voorkomt? Neen, laten, we het eerlijk zeggen: zoals een vrouw het voelt als de liefde van haar man verkoelt, zo voelt de gemeente het als het verlangen naar persoonlijke eer, macht over mensen of aards voordeel het hart heeft afgetrokken en daarom legt ze het gesproken woord naast zich neer.

Natuurlijk vinden we deze zelfde fout ook bij de gemeen­teleden, doch hier wordt vanaf de kansel menigmaal tegen gewaarschuwd. Het is nodig, dat ook de andere kant, het manco bij hen die spreken, belicht worde door Gods zoeklicht.

Het woord van Jezus dat oproept terug te keren tot de daad (Matt. 07:21-27) is een oproep terug te keren tot de liefde.

Want ook de daad is waardeloos als ze niet uit liefde geboren wordt’

Dit blijkt zo duidelijk uit onze tekst. Als Jezus zegt: ”doet opnieuw uw eerste werken,” dan is dit niet een aan­sporing om in eigen kracht weer te trachten de oude hoogte te bereiken. Neen, het geheim van onze dorheid wordt ge­noemd in het vorige vers: ”Dit heb ik tegen U, dat gij Uw eerste liefde verlaten hebt!”

Zonder de liefde zijn ook de werken ijdel! De liefde slechts is de vervulling der wet.

Daarom laat Paulus in 1 Korinthe 13 volgen: “Al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand (dit zijn toch wel schone daden zouden we zeggen), maar had de liefde niet, het baatte mij niets.”

Liefde tot Christus, liefde tot de naaste hebben wij nodig – wij allen.

Noch het woord, noch de daad zijn iets in Gods ogen als het hart niet brandend is van liefde!

De liefde… hebben wij de liefde?

Laten we ons eens toetsen aan wat Paulus schrijft.

De liefde is lankmoedig… ze verdraagt om terzijde ge­schoven te worden, als ze de minste moet wezen en anderen mogen voorgaan en het woord hebben.

De liefde is goedertieren, ze vergeeft gaarne en menig­maal.

Ze is niet afgunstig. Ze ergert zich niet als een ander meer mensen trekt door de prediking, maar geëerd wordt, meer gaven heeft, als het woord van een ander meer indruk maakt.

Ze praalt niet, ze is niet opgeblazen, maar zwijgt liever dan dat ze spreekt zonder geroepen te zijn. Ze hoort niet graag: ”Wat een mooi woord was dat wat u bracht”. Ze telt niet het aantal bekeerlingen, dat ze maakte en spreekt niet over de volle samenkomsten waar ze diende.

Ze kwetst niemands gevoel. Ze spreekt geen oordeel uit in de samenkomst (noch minder achter iemands rug), maar bidt vurig, dat God de waarschuwing onder vier ogen ge­noeg moge doen zijn.

Zij zoekt zichzelf niet. Als ze moet vermanen of tot boete opwekt heeft ze enkel het heil van anderen op het oog. Het is niet een afreageren van bitterheid omdat ande­ren het met ons niet eens zijn, welke bitterheid men nu in de prediking (of wat nog erger is in de profetie, misschien on­bewust) tot uiting brengt

Ze wordt niet verbitterd, ook niet als de broeders onze goede bedoelingen niet zien en ons inzicht in Gods Woord niet willen erkennen. En als de wegen uiteenlopen legt ze niet een bepaald accent op ieder woord en iédere daad van anderen om aan te tonen hoe haatdragend deze zijn.

Ze is niet blijde over de ongerechtigheid, maar zij is blijde over de waarheid. Ze geniet niet bedektelijk ais ze hoort dat scheuringen, twisten, ketterijen ook andere gemeenten aantasten en van hun kracht beroven.

Alles bedekt zij, alles vergeeft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. Zij geeft het oordeel over aan God, die im­mers de harten kent. Zij voelt zich slechts geroepen de goede kant te zien van de daden der broeders en slechts daarover te spreken.

Liefde tot God, liefde tot de naaste, dat is het wat wij weer boven alles nodig hebben. De gemeente van Jezus Christus kwijnt, niet omdat ze geen schone woorden heeft, of omdat ze niet goed georganiseerd is, of geen inzicht in de waarheid heeft of geen weldadigheid beoefent of evan­gelisatie of zending drijft, doch omdat de eerste liefde niet meer woont in onze harten. Profetieën zullen hun waarde verliezen, tongen zullen verstommen, kennis zal verbleken, doch de liefde vergaat nimmermeer. En waar we telkens kunnen zien dat de verdeeldheid niet uit de gemeente zelf opkomen, doch over de kansels in de gemeenten doordringen en daar onder de eenvoudigen verwarring stichten, daar moeten we op grond van Gods Woord deze vermaning tot liefde niet alleen tot de gemeenteleden richten, zoals zo menigmaal gebeurt, doch in de eerste plaats tot de voor­gangers en geestelijke leiders en zij die zeggen profeten te zijn. Het is helaas in onze dagen zo menigmaal waar wat Jesaja schrijft: “De leiders van dit volk zijn verleiders en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.” (Jes. 09:15).

De liefde alleen kan onze verscheurde kerken en gemeen­ten weer helen. De liefde alleen kan de bron worden van een nieuwe krachtige opwekking, de ware voorbereiding voor de komst van de Geliefde.

Br.

 

De Atoombom op Nagasaki

(Overgenomen uit het Engelse Zendingstijd- schrift “The Witness” van April 1946).

Uit een brief van Mevr. A. E. F. Oliver nemen we het volgende over:

“We werden naar Moekden vervoerd en enige dagen later bracht men ons naar Japan. We bleven ruim 2 jaar in Kobe. We zaten daar in een armoedig gebouw, maar de voeding was vrij goed, de bewakers waren vriendelijk, maar we mochten geen brieven ontvangen.

Daarna werden we overgebracht naar Nagasaki. waar we dertien maanden bleven. Hier veranderde alles. Wij hadden geen vrijheid, veel te weinig en slecht voedsel en kwamen bijna om van honger. De vier bewakers waren onverschillige kerels, die al de rijst opaten, die bestemd was voor de 41 geïnterneerden. Ook het vlees, dat eens per maand voor ons werd gebracht, aten zij op en namen ons zelfs de groente af, die we zelf kweekten. Toch konden we temidden van dit alles Hem loven, die ons Zijn tegenwoordigheid heeft be­loofd en die gezegd heeft: “De mens zal bij brood alleen niet leven.”

Op de 9e Augustus omstreeks 11.20 uur viel de atoombom. Ik lag in bed, toen plotseling een helder licht, feller dan het zonlicht, in de kamer viel, gevolgd door een geweldige ruk­wind. De deur werd ingedrukt, aan de ene kant werden alle ruiten verbrijzeld, soms de raamkozijnen ook. Het grote ge­bouw schudde, zodat het pleisterwerk naar beneden viel en de meubels van hun plaats schoven. Sommige geïnterneerden werden van de grond opgetild, bij anderen werd het bril montuur verbogen, bij weer anderen vielen de brillenglazen uit het montuur.

Mijn bed lag vol glasscherven en dingen, die van de muur gevallen waren, maar zelf was ik niet gekwetst. Mijn lieve man, die aan de tafel zat, kreeg een hevige bloedende vleeswond aan het voorhoofd en velen in het kamp hadden snijwonden en kneuzingen.

Mensen, die witte klederen droegen werden lang niet zo erg verwond als zij die gekleurde kleding hadden. Bij papie­ren advertenties op de stations zagen we, dat de zwarte letters verdwenen waren en het witte papier er omheen onaangetast!

De stad was na de ontploffing overdekt met een dikke zwarte wolk. De planten en bomen, die de heuvelhellingen bedekten waren tot op grote hoogte verschroeid. Wij bevon­den ons op twee en een halve mijl (Ongeveer 5 kilometer) afstand van de plaats waar de bom ontplofte”.

Een Amerikaans Christen, die dit las in een Amerikaans zendingsblad voegt er het volgende aan toe:

“Het wonderlijke verschijnsel, dat de in het wit geklede personen nagenoeg geen letsel bekwamen, herinnerde er ons aan, dat allen, die bekleed zijn met het zuiver witte kleed “der gerechtigheid Gods” niet door het oordeel Gods getroffen worden,

We behoeven u niet te zeggen, dat zo’n kleed niet door ons kan worden samengesteld. Het wordt kosteloos ter be­schikking gesteld door God, Die Jezus Christus tot een zond­offer voor ons maakte, opdat wij zouden worden gerechtig­heid Gods in Hein (2 Kor. 05:21).

Deze gerechtigheid Gods, die door het geloof in Jezus Christus is, komt tot allen en over allen, die geloven (Rom. 03:22).

Het oordeel Gods komt stellig en als het komt, zullen zij. die bekleed zijn met het witte kleed van zijn gerechtigheid vrij uitgaan, maar zij, die bekleed zijn met de zwarte klede­ren van zonde en ongeloof, zullen niet ontvlieden.’

 

Avondgebed

Heer, onze God, nu weer een levensdag ontzinkt aan onze handen en wij terugzien op het vele. dat wij deze dag hebben verzuimd en waarin wij te kort ge­schoten zijn, ondanks onze béste voornemens; nu wij het andermaal moeten erkennen, dat noch onze wer­ken noch wij zelf bestaan kunnen voor Uw Heilig Aangezicht; nu ons niets blijft dan een beroep te doen op Uw eeuwige Barmhartigheid en Ontferming, geef, Heer, dat wij ons niet schamen voor onze ar­moede en dat wij niet geërgerd worden aan onze on­macht.

Maak ons nederige en zachtmoedige dienstknechten van Uw Zoon,

En schenk ons Uw Heilige Geest, opdat wij bij Zijn Licht leren leven van Uw Koninklijke Genade alleen.

Neem alle gedachten van haat en onkuisheid uit ons weg.

En hetgeen wij misdeden in woorden, daden en ge­dachten, wil dat ten goede doen keren door Uwe Liefde, want Gij zijt machtig het kromme recht te maken en duisternis te doen verkeren in het licht.

Bed ons in Uw Vrede en schenk ons een geruste slaap,

Amen.

 

Dateren

We hebben één en andermaal geschreven over het “dateren” van onze positie als kerk des Heren in de wereld. Leerzaam is in dit opzicht de geschiedenis van de vromen koning Josia. Zij laat zien hoe ook “leidslieden” zich kunnen vergissen in dit overzien van de situatie.

Er staat van Josia geschreven, dat vóór hem en na hem geen koning geweest is. die zich zo met zijn ganse hart bekeerd had. (2 Kon. 23:25).

Deze Josia nu vond een droevig levenseinde, omdat hij niet onderkende de situatie van het volk Gods in zijn dagen. ’t Was geen wonder. Hij had een heerlijke reformatie doorgevoerd: zelfs hoogten had hij weggenomen. Lees geheel Koningen 23. Maar op het volk bleef des Heren toorn rusten en branden. Om alle tergingen waarmee Manasse hem getergd had. Dat had de Here ook duidelijk gezegd, bij het vinden van het wetboek (2 Kon. 22:15-20).

Maar toen Farao Necho van Egypte optrok tegen Assyrie meende Josia ook een rol te kunnen spelen op het wereldtoneel

Heeft hij wellicht het “gereformeerde kerkvolk van zijn dagen te hoog aangeslagen?

Formeel was in zijn dagen alles in orde. Ongetwijfeld werden de offers in de Tempel trouw gebracht. Farao Necho waarschuwde Josia nog. En deze waarschuwing uit heidense mond was een Woord Gods: (2 Kron. 35:22). Maar zou de “kerk” naar de “wereld” luisteren?

Josia’s leger werd geslagen en hijzelf gedood. Een volk’ waarop Gods toorn rust, moet op geen overwinningen reke­nen. Josia had moeten weten, dat de rol van Juda was uitgespeeld.

Laten wij, als de Here een kwaad gaat brengen over alle vlees, geen grote dingen zoeken.

Alleen voor wie zich vernedert onder de krachtige hand des Heren is er ontkoming uit de storm der gerichten. En misschien ook nog: verhoging… te Zijner tijd.

N.B.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Een Hollandse dienst in Grand Rapids

Na 75 Engelse diensten eindelijk weer eens in mijn eigen lieve Hollandse taal. Wat een gemak om alles gewoon te kunnen zeggen, wat in je gedachten komt. Nu voel ik hoe moeilijk het anders is

Er zitten veel Hollanders vóór mij. Wij geven eerst een psalm op. “Want God de Heer zo goed zo mild ‘, t Is een stukje vaderland wat we beleven en het heimwee doet zich gelden bij sommigen. Een oude dame zit stil te huilen. Een man zingt met stralend gezicht, zijn hoofd een weinig opgeheven. Er is bezieling in zijn blik. En nu ga ik vertellen.

Er is spanning en ontroering. Ik voel dat dit nu makkelijker kan dan in het Engels en ik blijf spreken, lees soms voor uit mijn boek en ’t is al kwart voor tien als ik “amen zeg. Dr. Zegerius die mij ingeleid heeft, zegt later: ”Je hield ons te lang in spanning, het was te zwaar voor ons. We zijn dit niet gewend in Amerika, probeer een volgend keer er tussen door iets minder spannends te vertellen.

Ik voelde het zelf ook en was erg moe na afloop. Maar’ heerlijk waren de gesprekken daarna. Wat een handen drukten de mijne! Wat een oud-Haarlemmers zijn er in Grand Rapids.

Velen spraken na over de boodschap, die God hen wilde brengen door mijn lezing. Wat is het heerlijk als God je woorden zegent, als er werking van Gods Geest is. We zongen tussen de dienst in: ”Daar ruist langs de wolken een lieflijke Naam”. Wat is dat toch een heerlijk lied en wat ontroerend om het zo ver van huis te zingen.

In Amerika kun je van alles verwachten. Maar wat mij daarnet overkomen is, was werkelijk een “thrilling”! Ik had mijn portret laten maken in een warenhuis, ’t Bijzondere was dat je bij het poseren jezelf zag in alle houdingen zoals je op het portret kwam. Ik wandelde daarna terug en zag voor ’t warenhuis een oploop. Ik ging kijken en daar ston­den twee radiomensen die elke voorbijganger interviewden. Een schooljongentje antwoordde niets dan ja en nee, een paar meisjes deden niets dan giechelen. Daar ineens werd vlak voor mijn gezicht een rond dingetje gehouden, ‘t was een microfoon en ik moest spreken. Nou, dat moet je mij nu juist vragen. Ik hield een betoog over de dankbaarheid van Nederland voor de pakketjes die Amerika stuurde. Ze vroegen of ik een paar woorden in ‘t Nederlands wilde zeggen. En toen vertelde ik over de concentratiekampen en ik zei: “Ik zou er niet doorheen gekomen zijn zonder Christus. Hij heeft mij erdoor geholpen. AI de dingen die in de Bijbel staan heb ik altijd geloofd. Nu weet ik uit ondervinding dat ze waar zijn’.

Ik praatte over mijn indrukken van Amerika, b.v. dat ik het zo spijtig vond dat de mensen hier de Niagara ‘s avonds kleurden en tot slot zei ik: “Dit kan ik ieder zeggen. Jezus Christus is het antwoord op alle problemen”.

Als beloning kreeg ik twee vrijkaartjes voor een lunch in het warenhuis.

’n Oud vrouwtje drukte me de hand en bedankte me, en toen ik door het gedrang wegliep riepen velen: ”We enjoyed your interview’. Thank you.

Amerika is toch een grappig land.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Een jonge Israëliet. Harry de Castillo, deed ook zijn in­trede in Bethesda. Zijn ziekte was reeds in een vergevorderd stadium. Zijn vingers geleken wél bananen. Hij vertelde ons, dat zijn moeder hem steeds verboden had bananen te eten, omdat hij dan gevaar liep melaats te worden. Toen zijn moeder overleden was had hij echter toch bananen gekocht en gegeten. De inboorlingen van Suriname geloven aan het bestaan van een “treffoe” dat wil zeggen: iets dat ze niet mogen eten omdat ze anders deze vreselijke ziekte krijgen. Mijn zwart negermeisje, dat mij in het huishouden hielp mocht bijvoorbeeld niets van de koe gebruiken, zelfs mocht ze geen koek gebruiken waar melk in verwerkt was. Natuur­lijk ook geen vlees of bouillon, kaas of boter. Wij namen echter bij onze melaatsen geen notitie van dit bijgeloof en lieten hen alles met dankzegging gebruiken, wat de Heer in Zijn genade ons gaf.

Onze lieve Harry ging spoedig hard achteruit, maar toch gevoelde hij zich zeer gelukkig onder de trouwe verpleging van onze diaconessen, hij genoot van alles, maar begreep niet hoe het mogelijk was, dat gezonde mensen zich aan dit werk konden geven. Op zekeren morgen, toen zuster Filip­pine zijn wonden reinigde en verbond, vroeg hij haar: “Zuster hoe is het toch mogelijk, dat u uw vaderland, uw familie en alles wat U lief had, hebt verlaten om ons te gaan verplegen, afgezonderd met ons in het Surinaamse oerwoud 7″ De zuster antwoordde hem: “Ja Harry, dat deed ik uit liefde tót Hem, Die nog een veel heerlijker Vaderhuis verliet, om mij voor tijd en eeuwigheid zalig te maken ‘. Toen vroeg Harry: ”Is Hij Degene, die aan het kruis stierf en Die wij als Joden verafschuwen!” “Ja Harry” was het antwoord van de zuster “Hij is het en Hij alleen, Wiens liefde in mij werkt en Die mij dagelijks de kracht geeft om opgewekt jullie te verplegen en te helpen!”

Toen vroeg Harry om een Bijbel, “want”, zo zeide hij. “indien dit zo is, dan moet ik meer van hem weten, zuster!”

Harry begon zijn Bijbel te lezen en nam deel aan de gees­telijke samenkomsten die gehouden werden. Hij verzocht mijn echtgenoot om onderwijs, ook om gedoopt en in de gemeente opgenomen te worden. Helaas heeft mijn man maar heel kort de vreugde gehad hem te mogen onderwijzen, want toen de ziekte zijn eindstadium inging, kwam er ook nog “koud vuur” aan de vingers bij. Wij hoorden hem zelfs in ons huis, dat ver af lag, kreunen van de pijnen. Maar God­dank, zijn ziel was behouden, hij had Christus als zijn Ver­losser aangenomen en ging in volle vrede naar het Vader­huis boven.

Mijn man mocht hem niet begraven, want zijn vader en familie brachten een rabbijn mee voor zijn begrafenis. Mijn man zeide tot mij: “Dat hindert alles niets, kon onze Harry ook al niet gedoopt worden, hij is bij zijn Heiland en Verlosser”.

Gaarne denk ik ook dikwijls terug aan onze lieve broeder Allen, Hij was jaren tevoren opgepakt door de politie en naar het Gouvernementsgesticht gebracht. Hier was hij, evenals alle protestantse melaatsen, aan onze zielszorg toe­vertrouwd. Op een goede dag vroeg hij aan mijn man, of hij niet in Bethesda kon worden opgenomen.

Zijn stille, rustige aard en vooral zijn kinderlijk geloof in zijn Verlosser, hadden ons al lang aangetrokken. Mijn man deed dan ook het verzoek aan het bestuur om hem in Beth­esda te mogen opnemen. Evenals onze Brara Monsanto was hij, gedurende de korte tijd dat hij bij ons was, voor de andere zieken tot grote zegen. Hij wees hun de weg naar het kruis en trachtte het geestelijk leven van hen, die hun Heiland gevonden hadden, te versterken en te verdiepen.

Te gauw’, naar onze mening, werd bij opgeroepen door Hem, Dien hij boven alles liefhad. Hij lag zwaar ziek te bed, en de zusters verwachtten spoedig het einde. Op een avond vroeg hij aan de zuster, die hem verpleegde of ik bij hem wilde komen. Hij wilde afscheid van mij nemen. Ik zie hem nog liggen, zo rustig, in volle overgave aan zijn Heer en Heiland. Toen ik hem mocht zeggen: “Brara Allen, de Here Jezus komt spoedig. Uw witte kleed is klaar en de palmtak der overwinning zal Hij u weldra in handen geven antwoordde hij blijmoedig, terwijl zijn oog glansde: ”O ja! De zusters vertelden mij, dat hij die melaatsen, die hun hart en leven nog niet aan de Heiland hadden gegeven, liet vragen bij zijn sterfbed te komen één voor één. Hij bad hun met nadruk toch niet langer met de goede keuze te wachten.

Diezelfde nacht nog is hij het zalig huis hierboven binnen­getreden.

 

Oecumenische Flitsen

“De stem van het Andes-gebergte”.

De Christelijke Radiozender in Quito, Ecuador, heeft grote betekenis, allereerst voor de Evangelisa­tie van Zuid-Amerika en dan vér daar bovenuit voor de verkondiging van het Evangelie in vele andere talen. Thans wordt de boodschap van Quinto uit in 14 talen door de lucht aan alle schepselen verkondigd: de zender is dagelijks tien uren in werking. Er is regelmatig een Godsdienstoefening voor de Indianen, en er worden aan de zendelingen toestellen ter beschikking gesteld, zodat de Indianen op de Zendings­posten het Evangelie door de radio kunnen horen. De “Stem van het Andes-gebergte” wil zeggen “Heraut ‘ van de zegeningen van Jezus Christus” (“Heralding Christ Jesus’ blessings” – H.C.J.B,). Er bestaat in Shanghai juist zo’n Christelijk radiostation. De ver­eniging, die dit werk draagt, heet “Wereld Radio Zendingsgenootschap’. Zij heeft de grote taak op zich genomen, in 38 sleutelposities der wereld een Christelijke Radiozender op te richten. Voor Europa heeft men Athene. Brussel of Kanton Bern en Helsing- fors op het oog. Hoe heerlijk zou het zijn, als door middel van de radio binnenkort “alle creaturen” het Evangelie konden horen. Wij willen de Here bidden, dit moderne Zendingsmiddel rijk te zegenen.

Uit: “Bijbel en gebed.

Het kind en de bioscoop.

In het Engelse weekblad “Kinematograph Weekly” werd een rapport gepubliceerd van de “Scottish Educational Film Association”. welke een onderzoek in stelde naar het bioscoopbezoek van kinderen in Enge­land.

Het blijkt, dat 80% van de Engelse kinderen één­maal per week en velen zelfs meerdere malen per week naar de bioscoop gaan.

Het bezoek van kinderen in de leeftijd van 5 tot 7 jaar is bijna even groot als dat van oudere kinderen. De schuld van dit euvele feit ligt bij de ouders, die deze kleintjes met de oudere kinderen meesturen om zelf de handen vrij te kunnen hebben.

Met nadruk wordt er nog op gewezen, dat er geen verband bestaat tussen het veelvuldige bioscoop­bezoek en de jeugdcriminaliteit. (Maar wij denken er het onze van.       Uit: “Filmwereld”

Het atheïstische humanisme en de spin.

In een oude schuur, vertelde Henry Fosdick ergens, had een spin haar net geweven. Welgedaan zat ze in haar schuilplaats te loeren op nieuwe buit, toen haar de gedachte opkwam, haar rijk eens te inspec­teren. Ze wandelde langs de omtrek van haar net, toen ze aan een dikke draad kwam, die naar boven liep en zich verloor in het diepe duister, dat onder de nok van het dak hing. “Wat doet deze draad hier?” vroeg ze en beet hem door. Plotseling zakte het hele net in elkaar. Het was de draad, waarlangs ze eens van de nok naar beneden gekomen was en haar net aan had opgehangen. Dat was ze vergeten, met het geschetste gevolg.

Zo doet een mens, die zijn oorsprong van al wat goed is, vergeet, Zijn wereld zakt in elkaar.      

Uit: “De Christen”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)