1946.10.12

De eerste Youth-for-Crist” rally in Nederland

Het waren twee heerlijke avonden.

Maandagavond 30 September ontmoetten we in besloten kring, in het Americane hotel te Amsterdam, de Amerikaanse broeders. die ons vertelden hoe de Youth-For-Christ be­weging ontstond, hoe ze zich uitbreidde. hoe ze naar Neder­land is gekomen en wat haar doel en middelen zijn. Geboren uit gebed, thans gesteund door het gebed van tienduizenden jonge mensen, is ze louter een werk Gods. Natuurlijk heeft de tegenstand niet ontbroken. Doch dit is het bewijs, dat de Satan het de moeite waard vindt zich er mee te bemoeien. Als God voor ons is. wie zal dan tegen zijn?

Dat deze Amerikanen naar Holland komen mag niet op­gevat worden als zou het jeugdwerk hier niet goed zijn of dat hier geen geschikte mensen zouden zijn, die niet kunnen spreken, het enige antwoord is: ”God werkt”. Een andere verklaring is er niet.

Op een enkele vraag werd zeer duidelijk naar voren ge­bracht, dat deze beweging interkerkelijk is en dat ook wil blijven. Aan jonge mensen, die tot overgave komen, wordt aangeraden naar die kerk of kring te gaan, waar hun ouders toe behoorden.

Het was een plechtig ogenblik toen op de vooravond van de campagne de aanwezige predikanten en leidende broeders zich verenigden in gebed om Gods zegen over dit werk af te smeken. Treffend was op te merken, hoe in veler gebed de blijde verwachting tot uiting kwam, dat God in ons land wonderlijk wil gaan werken en het verlangen, dat het tot een doorbraak moge komen door de muren, die ons gescheiden houden,

Dinsdagavond was de eerste avond, die op het programma stond. Reeds een half uur van tevoren was de kerk in de Jacobstraat tot het uiterste gevuld. Het was zelfs zo, dat, helaas, aan de ouderen moest gevraagd worden heen te gaan en hun plaats vrijwillig aan jongeren af te staan. Wat was het een heerlijke aanblik, al die honderden jonge men­sen hier verenigd te zien.

Met wat een ongekend enthousiasme werd er gezamenlijk gezongen onder leiding van Mr. Don Devos, de koorleider, met begeleiding van Mr. Douglas Fisher. Het was onge­twijfeld alles Amerikaans, fel, raak en pittig. Doch de predi­king van Rev. Spencer De Jong, hoewel recht op het hart van de jonge mensen gericht, was door en door Bijbels, het was het goede oude evangelie van de verlossing van alle schuld, enkel door het bloed van Jezus Christus.

Er was een sterke werking des Geestes en het geloof, dat God wonderen zou doen, werd niet beschaamd. Meer dan zeventig jonge mensen gaven aan de uitnodiging gehoor om Jezus aan te nemen als hun Heiland.

Er was een dertig­tal bij, die voor het eerst tot Hem kwamen. Heerlijk was het na afloop te mogen spreken en bidden met deze jonge mensen, die vaak zo vreemd staan tegenover het geloof en zoveel moeilijkheden kennen.

Vanaf deze avond zullen, indien God het wil. zes weken lang iedere avond op onderscheiden plaatsen deze rally’s worden gehouden. Wij vragen onze lezers dit werk te steu­nen met hun gebed. De Geest van God werkt in de jeugd. Moge het leiden tot een grote opwekking ook onder de ouderen en moge God het verhoeden, dat we dit werk zouden smoren in onze beruchte schotjesgeest, die alleen weet te waarderen wat uit eigen kring voortkomt. Wan­neer ons volk verstaat wat God ons te zeggen heeft, dan kan dit een hergeboorte betekenen. God zegene onze broe­ders.      

Br.

 

De inwoning van Christus in ons hart

Herhaaldelijk komt naar voren, dat velen, die zich aan Christus hebben overgegeven, in hun dagelijks leven er zo weinig steun door ondervinden. Dikwijls blijkt Christus, ondanks hun goede wil, te ver weg en te veel slechts een begrip. Daarom gevoel ik behoefte aan anderen mede te delen mijn ervaring, hoe een mens zelf kan medewerken, opdat Christus steeds meer zijn dagelijkse, trouwe, liefde­volle en almachtige Vriend wordt.

Het spreekt van zelf, dat alleen Christus ons tot andere mensen kan maken, maar wij werken Hem dikwijls tegen, terwijl Hij ons toch zo graag met Zijn Geest vervullen wil. Het tegenwerken geschiedt meestal zonder dat wij het ons zelf bewust zijn. Christus zegt, dat wanneer wij Hem lief­hebben, Hij door zijn Geest in ons zal komen wonen. Dit beeld trof mij bijzonder en ik zag mijn binnenste als een woning met een voorportaal en een hall, waarop een aantal vertrekken uitkwamen. Toen Christus bij mij kwam wonen, was eindelijk Zijn kloppen op de deur van mijn innerlijke woning verhoord. De Heiland stond toen eindelijk in het portaal op de mat en zou Zich nooit weer de deur uit laten zetten. In (Joh. 10:27) zegt Hij: “Niemand zal hen uit mijn hand rukken”.

Dit openen van de deur was voor mij van geweldige be­tekenis. omdat daardoor de verzoening tussen God en mij tot stand gebracht was. Ik kon de deur echter slechts openen met Gods hulp en toen ik berouw had over mijn zonden en als een kind geloofde dat Christus. Gods Zoon, door zijn kruisdood deze verzoening mogelijk had gemaakt.

Door dit binnenlaten was ik Gods kind geworden voor de eeuwigheid. Dit was de rechtvaardiging. Ik was weer voor God gerechtvaardigd en buiten het oordeel gesteld, m.a.w.: terwille van Christus had God mij alle vroegere zonden, hoe zwaar ook, vergeven, evenals de toekomstige, als ik deze aan Hem zou belijden.

Toen Christus eenmaal was binnengelaten, verwachtte Hij echter ook, dat ik Hem niet op de mat in het portaal zou laten staan. Hij verlangde bezit te nemen van alle vertrekken, om mijn huis geheel van Zijn Geest te vervullen. Toen zag ik plotseling, dat alle vertrekken van mijn huis bezet waren: de hal door mijn ik, omgeven door mijn karakter. Ik was als een tekening van een cirkel. In de binnenste cirkel staat met grote letters IK. In de buitenste cirkel onvriendelijk, ongeduldig, onoprecht, baatzuchtig enz.

Zo zag God mij (Rom. 03:10-18) en zo ziet Hij ieder mens.

Ik begreep dat Christus al deze slechte bewoners, deze karaktereigenschappen, zo graag wilde uitdrijven en de Zijne er voor in de plaats brengen.

Dan ontstaat een andere cirkel. Binnenin staat Christus. Daaromheen nederig, wellevend, onbaatzuchtig, zachtmoedig, niet kwaad sprekend, oprecht, geduldig, plichtsgetrouw, edelmoedig en vriendelijk.

Dit is het volmaakte karakter van Christus en de vol­maakte liefde, 1 Korinthe 13. Hiernaar moeten wij jagen (1 Kor. 14:01); daarin moeten wij ons oefenen (1 Tim. 04:07); dat moeten wij leren (Matt. 11:29) evengoed als een vak, of wetenschap of talen. Dat is de heiligmaking.

Christus moest ook door lijden gehoorzaamheid leren (Heb. 05:08).

Deze heiligmaking geschiedt door de kracht van de Heilige Geest, maar de mens moet volkomen meewerken, zoals bovenstaande teksten leren. De mens alleen kan het niet zonder de Heilige Geest, maar de Heilige Geest doet het niet zonder onze volledige medewerking. Hoe kunnen wij daarin medewerken?

Waarmede iemand omgaat wordt hij besmet. Dit geldt ook in het goede. Als laagstaande mensen met hoogstaande mensen omgaan worden zij naar boven getrokken. Zo moet een gelovige de gehele dag met Christus omgaan, Hem in alle grote en kleine dingen raad vragen, alles met Hem be­spreken, alsof Hij lichamelijk bij hem is en dan ook Zijn raad opvolgen, dus gehoorzamen, door dik en dun en niet eigenwijs zijn. Dan voltrekt zich in hem de karakterverandering zoals boven aangegeven: ”En wij allen, met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heren als in een spiegel aanschouwende, worden naar Zijn beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heren Geest.” (2 Kor. 03:18).

Toen Mozes van de berg kwam, na zijn samenzijn met God, glinsterde zijn aangezicht. Dan worden wij nieuwe schepsels: ”zo dan indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden’. (2 Kor. 05:17).

Dan zijn wij in Christus, verkrijgen de volheid van de Heilige Geest en de zekerheid des geloofs (Heb. 11:01).

Hoe kunnen wij nog meer medewerken?

Door ijverig de Bijbel te onderzoeken. Dan spreekt Chris­tus door Zijn Woord tot ons. Dan hebben wij door dit Woord gemeenschap met Hem. Dan geeft Hij ons vele geboden, maar wij hebben er niets aan, als wij ze niet op­volgen. Ook en vooral zijn het gebed en het stil-zijn voor God, heerlijke gemeenschapsoefeningen, waarvan een zeer bijzondere kracht en zegen, ook voor anderen uitgaat, terwijl ook het zingen van evangelische liederen de gemeenschap met Christus versterkt. Om nog weer terug te komen op het beeld van onze innerlijke woning, waarin Christus de gehele heerschappij behoort te hebben; dat kan alleen als wij Hem in al onze kamertjes toegang geven en Hem niet op de mat laten staan.

Wanneer laten wij Christus op de mat staan?

Als ouders de moeilijkheden met hun kinderen zelf willen oplossen.

Als wij de strijd om het bestaan alleen willen strijden.

Als een leraar de moeilijkheden met zijn leerlingen alleen in orde wil brengen.

Als een huisvrouw haar zorgen zonder Hem wil dragen.

Als een zakenman zijn zaken problemen zonder Hem wil behandelen.

Als een ingenieur zijn technische vraagstukken alleen wil bestuderen.

Als een regeerder zijn vragen rond het besturen zelf wil beant­woorden.

Als een dokter zijn diagnose zonder hulp van Christus wil stellen.

Als een bedrijfsleider de werkzaamheden alleen wil regelen.

Als een patroon de moeilijkheden met zijn personeel zelf wil oplossen.

Als een Christen zijn geestelijke moeilijkheden alleen wil bestrijden.

Zo laten wij Christus ook op de mat staan, als wij pro­beren:

ons zelf van angst te verlossen, ons zelf rein te maken, ons zelf liefdevol te maken, ons zelf eerlijk te maken, ons zelf te verlossen van drift,

ons zelf onzelfzuchtig te maken.

In al deze gevallen maken wij geen gebruik van de al­macht, die Christus van de Vader heeft gekregen en ons ten dienste wil stellen.

Lezer, staat de Here Jezus nog op de mat van uw inner­lijke woning of hebt U de deuren van alle vertrekken open­gezet voor Hem? Hoevelen houden meerdere vertrekken hardnekkig voor Hem gesloten, zodat er twee regeerders zijn in hetzelfde huis, en er niet steeds kan zijn de vrede, die alle verstand te boven gaat.

Laat ieder van ons zich voor Gods heilig aangezicht onderzoeken: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij: en leid mij op de eeuwige weg”. (Ps. 139:023-024). D. v.d. W.

 

Contact per brief

  1. V. te V. vraagt: In het blad van 31 Aug. schrijft P. K. onder meer: “de vijf dwaze maagden moesten gaan naar de verkopers om olie’. Hoe kunnen de dwaze maagden olie gaan kopen bij de verkopers, terwijl de wijze reeds ingegaan waren? Deze verkopers gingen dus zelf ook niet in, want als de dwaze maagden te laat waren, waren de verkopers dus véél te laat. Wie zijn deze dan?

Antw. Het antwoord is m.i. zeer eenvoudig. De wijze maagden zeggen tegen de dwaze, gedreven door het ver­langen hen ook nu nog te helpen, dat zij naar de verkopers zullen gaan. We lezen echter niet in de gelijkenis, dat dit hun inderdaad gelukte. Het is hiervoor te laat. Verder moe­ten we, zoals in alle gelijkenissen, niet trachten ieder onder­deel te vergeestelijken. Deze gelijkenis gaat niet over de verkopers, doch over de wijze en dwaze maagden.

Zuster L. L. te W. vraagt: “Kan ik in alle dingen en op iedere tijd weten, dat de Heilige Geest mij stuurt bijv. als ik zieke broeders of zusters bezoek! Zij vraagt dit omdat zij kennis heeft gemaakt met twee zusters, die overal het evangelie brengen en haar vertelden, dat zij nooit ergens kwamen of de Heilige Geest stuurde hen daarheen en ais ze niet mochten gaan, hield de Geest hen tegen.

Antw. Ik wil niet betwijfelen, dat deze beide zusters zo niet de stem des Geestes mogen beluisteren, dat zij steeds weten waarheen zij wel en waarheen zij niet moeten gaan. Toch geloof ik, dat we dit nimmer tot een regel mogen stellen. We lezen nergens in de Schrift, dat ons zoiets wordt be­loofd. Wel wordt er gesproken van een leiding des Geestes voor alle kinderen Gods, d.w.z. dat ze, zonder dat ze het zelf soms weten, in hun overleggingen en gedachten zo bestuurd worden, dat ze de goede weg bewandelen. Wan­neer we niet weten wat we doen moeten, is m.i. de juiste weg, dat we in ernstig gebed de Here om wijsheid en leiding vragen en dan doen wat ons geweten en verstand in overeenstemming met Gods Woord ons zeggen, dat we doen moeten. We mogen dan vertrouwen, dat God onze weg zo zal leiden, dat het is tot eer van Zijn Naam en tot heil van onze naaste. Wie zo op God vertrouwt zal niet beschaamd uitkomen. Er zijn kinderen Gods, die in sommige gevallen hun Bijbel openslaan en de tekst, waar hun oog opvalt, als een antwoord van God beschouwen. In dit opzicht zij ieder in zijn eigen geweten overtuigd. Het past mij niet deze weg te veroordelen. Toch geloof ik, dat deze wijze van handelen alleen daar kan worden verdedigd, waar noch Gods Woord, noch ons geweten of verstand enig licht geven in de moeilijkheid waarin wij verkeren.

Zuster B. te H, heeft grote moeite met de opvoeding van haar kinderen. Zij staan vijandig tegenover Gods Woord en als ze de Bijbel voor de dag haalt, kijken ze al lelijk. Ook heeft ze gemerkt dat haar dochtertje rookt. Ze maakt zich in zo’n geval wel eens driftig, hoewel ze weet, dat ze met zachtheid meer gedaan krijgt. Haar oudste dochter zei eens. Moeder, je moet er niet zoveel over praten, want dan krijg ik er een hekel aan. Zelf zit ze altijd in de put en ziet geen uitweg met haar kinderen.

Antw. Natuurlijk mogen we nooit terwille van de kin­deren het Bijbellezen aan tafel nalaten. In dit opzicht moeten we priester in ons huis zijn en niet, zoals Eli onze kinderen meer eren dan God. Toch kan er inderdaad in de opvoeding een tijd komen, waarin het goed is niet veel meer te praten. De kinderen weten het ze hebben het reeds zo vaak van ons gehoord en het heeft op hen geen invloed meer, ja het verbittert hen. Des te sterker moeten wij dan echter voor hen bidden. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel. We weten hoe het gebed van Monica voor Augustinus ver­hoord is en zo zijn duizenden gered door de gebeden hunner ouders. Ik geloof, dat er ouders zijn, die door hun ernstig en volhardend gebed hebben goedgemaakt, wat ze door hun hard of onverstandig woord bedierven.

Daarnaast moet echter ook ons leven een getuigenis zijn.

Wanneer u zelf zegt, dat u altijd in de put zit dan is dit geen aanlokkelijk voorbeeld voor de kinderen. Laat het vertrouwen op Christus’ liefde zo sterk in u zijn, dat Zijn blijdschap en vrede in uw woorden en daden tot uiting komt. Hoe menig jongmens is afgeschrikt door de zure, onverdraagzame, korzelige houding van hen. die zich chris­tenen noemen. Het oude spreekwoord is in dit opzicht zo waar: Leringen wekken, doch voorbeelden trekken.

En wat het roken van uw dochter betreft: U kan haar als ouder natuurlijk dit verbieden, doch u loopt de grote kans, dat zij het buitenshuis of in het verborgen toch doet. Al deze dingen liggen aan de buitenkant. Het hart moet veranderd worden. En als God Uw gebed verhoort, wel, dan zal het roken, evenals de omgang met vrienden en vriendinnen en de keuze van haar boeken en de vermake­lijkheden, die zij zoekt, vanzelf veranderen. God geve u de vervulling van Uw bede.        

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Kerken in Amerika.

Zijn zij anders dan in Nederland? Ja zeker zijn ze anders.

Zijn de mensen anders dan in Nederland? Ja zeker zijn ze anders. Daarom kunnen wij niet zeggen: de kerken in Nederland moeten worden als de kerken in Amerika. En toch, we kunnen leren van ze.

Ik ga iets vertellen van wat ik zag en ondervond als vreemdeling in de kerken van Amerika.

Amerika is groot en je kunt je eenzaam voelen, eenzaam in het gedrang op Fifth Avenue in New-York en eenzaam in de lichtkleurige woestijnen van Arizona,

Maar dan zijn er gelukkig de kerken. Ik heb grote liefde voor de kerken in Nederland, maar ik vraag mij wel eens af: zal een eenzame daar vriendschap vinden?

Ik treed een grote kerk binnen in New-York. In het portaal staan dames en heren en ontvangen hen die binnenko­men als welkome gasten. Een stelt zich aan mij voor en brengt mij naar een goede plaats vooraan. Aan het einde van de dienst zingt het prachtige koor het “Amen”. Het is nog een ogenblik stil, maar na een minuut is de kerk vol pratende mensen. Een dame vóór mij keert zich om en zegt: “Mag ik mij voorstellen, ik ben Mrs. Macminor, did you enjoy the sermoon? Hebt u genoten.) Ik zie U hier voor ’t eerst, ik hoop, dat U weer terug komt. Ga even naar de dominee om kennis te maken”. (Iedere predikant in Amerika begeeft zich na het uitspreken van de zegen naar de uitgang om meestal met iedereen een handdruk te wisselen). Ook achter mij stellen enkelen zich aan mij voor en zeggen hun vriendelijk “I hope to see you again” Ik hoop u weer te zien) De dominee onderhoudt zich met velen, bekenden en onbekenden. Ik spreek even met hem en hij nodigt mij uit te spreken voor een ladiesmeeting in de komende week.

Deze ervaring is geen uitzondering. Ik ontmoette veel zulke hartelijkheid in de kerken. In Washington D.C. kwam ik een grote kerk binnen. Bij de ingang stonden gemeente­leden en verwelkomden ieder. “U bent een vreemdeling hier, ik zag U nog niet eerder, welkom in onze kerk, wilt U Uw naam en adres opschrijven in dit boek?”

De kerk was overvol. Duizenden mensen vulden de ban­ken. Vóórdat de preek begon, zei de predikant: Er zijn hier vandaag enkele nieuwe bezoekers in de kerk. Hij noem­de ze op en ik hoorde o.a. onze namen. “Miss ten Boom and Mr. ten Have from the Netherlands. Hartelijk welkom.

Hollanders, wij hopen dat U een gezegende morgen zult hebben en als U langer blijft in Washington dat U geregel­de bezoekers wordt van onze kerk.”

Op de achterkant van de banken zijn overal rekken aan­gebracht; daarin staan zangboeken, genoeg voor alle kerk­gangers. In de wanne streken van Kansas. Arizona, Californië enz. waren er ook waaiers. Wat was ’t moeilijk om niet afgeleid te worden, toen ik voor ’t eerst voor zo’n waaierende gemeente moest spreken, maar alles went. Die waaiers zijn de moeite waard om te bestuderen. Ze dienen tot afkoeling, maar ook voor reclame. Ik zag er met aan de voorkant een Bijbelse prent en aan de achterkant een reclame van een begrafenisondernemer.

Programma’s voor de kerkdienst worden zelfs in de klein­ste kerken bij de ingang uitgedeeld. Zij bevatten behalve de vele programmapunten van de dienst ook de uren der Zon­dagsscholen. catechisaties, namen, adressen en telefoonnum­mers der predikanten, berichten en inlichtingen over allerlei kerkenwerk.

In de meeste kerken nemen de ouders de baby’s en grotere kinderen mee. In de kleinere plaatsen maakte ik het dikwijls mee. dat de moeders als de kleintjes gingen huilen, rustig het kindje voeden.

Lang niet altijd zorgen alleen de moeders voor de baby’s. Niet alleen, dat op straat bijna altijd de vader, niet de moe­der, achter de kinderwagen loopt, maar ook in de kerk zorgt de vader dikwijls voor de kleintjes. In een Chinese kerk zat een kleuter rustig een liedje te zingen tijdens de preek en niemand stoorde zich daaraan.

Lange preken worden nooit gehouden. Toen ik pas in Amerika was ergerde ik mij aan de oppervlakkige, vluchtige preekjes, die ik in New-York hoorde maar wat heb ik later zegenrijke preken gehoord. Werkelijk krachtig gaven velen in de korte tijd, die zij tot hun beschikking hadden, hun getuigenis. Ik denk aan de predikanten Bonnell, Zegerius, Ironside e.a.

Al waren soms de kerken stampvol, toch hoefde ik nooit te staan om op een plaats te wachten. Er was geen belletje, vijf minuten voordat de dominee opkwam om de wachters gelegenheid te geven de “eigen plaatsen” te bezetten. Ik weet niet, of er ergens wel “eigen plaatsen” zijn in Amerika, ik ben ze nooit tegengekomen. Plaatsen geld wordt niet ge­vraagd.

Collecte wordt éénmaal in iedere dienst gehouden, als waarlijk onderdeel van de Eredienst. Meestal komen de diakenen eerst naar voren, ontvangen aan het altaar of aan het podium dc schalen, waarna de predikant de collecte aan­beveelt en een kort gebed uitspreekt. Daarna wordt gecol­lecteerd. terwijl het koor zingt of mooie muziek gegeven wordt, het offertorium. Als zij klaar zijn, komen alle diake­nen naar voren en spreekt de predikant een kort dankgebed uit, terwijl het orgel zacht blijft doorspelen.

Overal vindt men envelopjes. Men kan daar zijn geld in doen en naam en adres erop schrijven, maar ook het doel waarvoor men geeft. Dit zijn dan gevallen waarin de linkerhand wel weet, wat de rechter doet.

Aardiger zijn de kaartjes, die men op de collecteschaal kan leggen of bij de uitgang kan inleveren. Het zijn formu­liertjes, waarop men kan invullen: naam. adres, plaats van herkomst, kerkgenootschap, maar ook of men huisbezoek wenst, met moeilijkheden zit enz. Kaartjes van allerlei varia­tie zag ik in de vele kerken die ik bezocht.

In sommige kerken maakte ik mee, dat gemeenteleden, overgekomen vanuit andere plaatsen, voor ’t eerst in hun nieuwe woonplaats in de kerk kwamen. Zij zaten op de voorste banken. De predikant deed hun enige belijdenis­vragen, die ieder persoonlijk moest beantwoorden. Naam en adres werd zeer duidelijk uitgesproken. Daarna sprak de dominee een kort welkomstwoord. Niet alleen aan ouderen, ook aan kinderen werd gelegenheid gegeven hun geloof te belijden, voor hen in zeer eenvoudige formulering.

Ook in de grote steden is elke kerk het middelpunt van een afzonderlijke parochie met eigen predikant, assistent- pastors en kerkeraad.

De kerk in Amerika is meer dan de kerk in Nederland een welkom in een hechte gemeenschap.

 

Tien jaar onder de melaatsen. (13)

Gaarne wil ik U thans nog in kennis brengen met een jong meisje, Jenny, het dochtertje van Dr. med. Keuswil. Zij was slank en fijn gebouwd, de lieveling van haar vader, die in Sommelsdijk districtsarts was.

Jenny was 13 jaar oud toen haar vader stierf. Na de dood van haar echtgenoot huurde mevrouw Keuswil een klein huis in Paramaribo dat zij met haar zonen en vier dochters ging bewonen. Een jaar na de dood van haar vader werd Jenny ziek. De huisdokter, die geroepen werd, had de moei­lijke taak aan de moeder te zeggen dat haar lief dochtertje melaats was geworden.  Jenny moest van af dat vrese­lijke ogenblik geïsoleerd worden van haar zusjes en broers. Een kamertje onder het dak van het huis werd haar ver­blijf. Een oude “menne” stond de moeder met grote trouw en goedhartigheid ter zijde in het verplegen van het kind. De hete tropenzon brandde op het dak, zodat het verblijf in dit kamertje voor het arme meisje menigmaal ondragelijk was. Iedere avond bracht de moeder een tijd bij haar doch­tertje door. Menigmaal als zij binnenkwam vond zij haar onder tranen. Op een avond vroeg de moeder: “Jenny, waarom schrei je toch altijd zo? vertel het toch aan je moeder?” “Och moeder, ik kan het hier niet langer uit­houden in dit hete bedompte kamertje, laat mij toch weer van de frisse lucht genieten! Ik verlang zo mijn vriendinnen weer te zien”. “Maar mijn lief kind, je mag niet naar buiten, je bent ziek; bedenk toch eens hoe vreselijk het zou zijn als de politie je op straat zou aanhouden en je werd met geweld van mij weggenomen en in het gouvernementsgesticht Groot Chatillon gebracht!”

“Maar lieve moeder, wat heb ik dan voor kwaad gedaan, dat ik mijn gehele leven in deze hete kamer moet opgesloten zitten? Breng mij dan op een plantage!”

“Mijn kind ik wil alles voor je doen, want je weet hoe lief ik je heb. maar een plantage heb ik niet”.

“En toch moeder, heeft gisteren mij de oude menne verteld, dat niet zo ver hier vandaan een plantage is, waar zieke mensen, zoals ik, mogen leven, daar kan ik de hele dag buiten in de frisse lucht zijn en ik ben daar met anderen samen en er is ook een kerkje voor de zieken gebouwd, heeft menne mij verteld. Ze noemde die plaats: Bethesda. Moeder laat mij naar Bethesda gaan!”

“Jenny mijn kind wil je je moeder verlaten

“Moeder zo ver is het toch niet? U mag mij daar be­zoeken!”

Een ogenblik streed de moeder met zich zelve, maar de ware moederliefde overwon. Het lepra bestuur was dadelijk bereid Jenny in Bethesda op te nemen en weinige dagen later voer een van onze diaconessen met de tentboot naar Paramaribo om Jenny te halen. Tegen middernacht verlie­ten zij Paramaribo en in de vroege morgen omstreeks vier uur hoorden wij de roeislagen. Mijn echtgenoot ging dadelijk naar de rivier om het meisje te ontvangen. Toen hij terug­kwam vertelde hij mij, dat Jenny zo ontzettend zwak was, dat twee zusters haar naar haar kamertje moesten leiden, ze kon haast niet meer lopen. “Lang zullen wij haar niet meer hij ons hebben was de gedachte van mijn man.

Toen ik later op de dag haar een bezoek bracht, schrok ik. Een hoog opgeschoten meisje van zestien jaar, bleek, mager en met wonden bedekt, stond voor mij. Niets had de vreselijk ziekte haar gelaten dan haar mooi goudkleurig haar en twee grote sprekende ogen, ‘s Middags ging ik nog eens naar haar kijken. Toen zat ze in een gemakkelijke leun­stoel op de galerij van haar huisje in de frisse lucht: haar wens was vervuld. Op de veranda stonden haar bloemen en planten, die ze uit de stad had meegebracht.

(Wordt vervolgd).

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.10.05

Deze zaak is van Mij geschied

(1 Kon. 12:24)

Als we de geschiedenis van 1 Koningen 12 nalezen stuiten we onverwacht op bovenstaande woorden.

Het is een uitdrukking, die we eigenlijk hier niet verwachten. Na veel strijd tegen de nakomelingen van Saul en veel moeite met de verschillende stammen van Israël, was het eindelijk koning David gelukt de éénheid van het rijk tot stand te brengen. Iedere vrome Israëliet heeft zich hierin verheugd. Hoe heerlijk was het, toen onder Salomo het rijk reikte van de Eufraat tot aan Egypte, zoals God beloofd had. Welk een schoon resultaat had deze eenheid in de prachtige tempel te Jeruzalem. Dit miljoenenwerk. waar iedere Israëliet trots op was, zou immers nooit mogelijk zijn geweest zonder deze heerlijke eenheid. Hoe dierbaar deze volkseenheid Gods kinderen was blijkt wel als Elia eeuwen later op de Karmel het altaar voor God herstelt en daarbij symbolisch 12 stenen tezamen voegt.

Doch helaas… door de dwaze houding van Rehabeam, de zoon van Salomo, wordt in één uur deze kostbare eenheid voorgoed verscheurd. In plaats van te luisteren naar de wijze raad der ouden volgt hij het onverstandige woord der

jonge raadslieden. En wij zouden zeggen: Nu is het de Satan gelukt Gods werk te verscheuren. Laat ons alles doen om de eenheid te herstellen’ Ook Rehabeam tracht dit te bereiken door het zenden van Adoram. Helaas opnieuw bleek hier zijn onverstand, immers Adoram was juist de leider van de zo zeer gehate arbeidsdienst, die onder Salomo was ingevoerd.

Hij wordt dan ook prompt door het volk gestenigd! Daarna probeert de Rehabeam door geweld Israël tot eenheid te dwingen, doch juist als de burgeroorlog op het punt staat los te breken, komt Gods woord tot de koning: Trek niet op ten strijde, want deze zaak is van mij geschied.

Het valt ons moeilijk dit woord te nemen zoals het hier staat: wij geven de schuld aan de mensen: en de dwaze Raad van de jongelieden, en het onverstand van Rehabeam: aan de oproerigheid van Israël, misschien als we het dieper willen zoeken aan de Satan, de grote tegenstander van Gods werk.

Doch dat God dit doet, nee, daar willen we niet aan. Ook in onze eigen levens niet. Want immers zien we Gods zo graag als de goede Alzegenaar, de Vader die onze gebeden hoort en verhoort. En, als het dan slecht gaat, wel, dan ligt de schuld bij de mensen, bij de omstandigheden of misschien wel bij de satan die ons tegenwerkt. Hij is immers de overste van deze wereld. Doch dat God ons slaat en met zijn oordeel bezoekt, wat erkennen we niet licht. Immers dan moeten we ons buigen en onszelf onderzoeken en belijdenis doen van onze zonden. Zo was het immers tijdens de Duitse overheersing: Het was dat lafhartige verraad van de NSB ‘ers, de trouweloosheid van de Duitse regering. Kom maar. En de machtswellust van Hitler…

Hoe weinig is het gepredikt en beleden dat ook dit alles Gods hand is. Dat Hij het is geweest, die ons overgaf in de hand van onze vijanden.

Zou het daardoor niet zijn dat we onze les zo slecht hebben geleerd, dat we met een zelfgenoegzame vrome levenshouding tevoorschijn zijn gekomen. Dat we ons be­schouwen als een trouw volk, een gelovig volk, omdat er regelmatig voor de Koningin werd gebeden en vele predi­kanten illegaal werk verrichten’

Niet dat dit verkeerd zou zijn daar willen we hier niet overspreken doch dit alles heeft ons belet Gods bedoeling te zien, de les te leren waarom dit alles ons overkomen moest.

Dat niets ons buiten Zijn regering en wil overkomt daar willen we niet aan.

Eens zei een ernstig gelovige vrouw tegen een christin, in verband met de ellende van de oorlog en de hevige Jodenvervolging. “Ik, ben blij dat me dit niet uit de hand van mensen overkomt, doch uit Gods hand.

Heftig verontwaardigd antwoorden deze broeder zo’n God moet ik niet, want schijnbaar is dit een verdediging van God. Men redeneert dan: Satan is de overste van deze wereld, Hij brengt oorlog en ziekte. Maar God is de goede, liefhebbende vader. Doch men vergeet dan dat de Bijbel uitdrukkelijk leert dat de satan niets vermag te doen buiten de toelating en de regering van God. Dat toen satan het grootste kwaad deed en Christus aan het Kruis nagelde, hij niet anders deed dan wat God tevoren bepaald had. Wat geschieden zou. Dat de ellende en gruwelen van de eindtijd opgetekend staan in Gods boek van de Openbaring en dat er uitdrukkelijk van staat geschreven, dat dit dingen zijn die geschieden moeten.

Het is veel aangenamer te luisteren naar de prediking over een Heiland, Die in eindeloos erbarmen ons tot Zich nodigt en ons koestert in Zijn liefde, dan het woord te beluisteren: Keert U naar hem, die u slaat!

Toch is deze tuchtiging niet minder voortspruitend uit Zijn grote vaderliefde, dan de duizenden zegeningen waarmee Hij ons leven veraangenaamd.

Goede en kwade dingen komen uit Zijn hand, en niets overkomt ons bij toeval.

Hoe menigmaal vergeten we dit. Bijvoorbeeld als we door ziekte getroffen worden.

Velen liggen dan op hun bed met slechts één gedachte: zo spoedig mogelijk beter worden. Onrust over hun zaak, die in de war loopt, ergernis dat ze zich niet vrij kunnen bewegen verbittert hen en belet hun zich eens rustig af te vragen wat God hun te zeggen heeft. Of er misschien niet een bedoeling is waarom God hen in de rust en eenzaam­heid moest brengen, dat dit iéts is wat geschieden moest.

Ook bij oprechte gelovigen is zo menigmaal deze ver­keerde levenshouding. Er zijn er die niet naar de dokter gaan, doch zich laten zalven door de ouderlingen en voor zich laten bidden. Ze beschouwen het gebed om genezing als de weg, die hen in de Schrift geleerd wordt. En dit is volkomen juist. Onze God is onze Heelmeester, doch Hij is ook degene die ons slaat en het is mogelijk, dat Hij wil dat we ons eerst eens afvragen wat Hij ons te zeggen heeft. Of er misschien een afdwaling in ons leven is. waarvan we gereinigd moeten worden.

Hoe verkeerd is dan ook de houding van hen, die tegen zo’n zieke het steeds weer zeggen: ”Je moet geloof hebben. Als je geloof genoeg had, dan zou je niet ziek zijn. Een christen behoeft niet ziek te zijn in plaats dat ze de zieke eens wijzen op de mogelijkheid dat God iets te zeggen heeft, en dat er lessen zijn die slechts in de weg van het lijden ge­leerd kunnen worden. Hoe zouden we geduld en gehoor­zaamheid anders leren dan door het kruisdragen?

En zijn het niet juist de liefste kinderen Gods, die langs de weg van een geduldig gedragen ziekte geheiligd zijn?

Deze vrome broeders en zusters maken, zonder dat ze het zo bedoelen, het kruis van de zieke slechts zwaarder.

Neen, we willen blijven geloven dat ziekte en jammer niet bij toeval, doch uit Gods Vaderhand ons toe komt. Dar Hij onze God is, die in eeuwige wijsheid weet wat we dragen kunnen én wat we dragen moeten. Dat Hij menig­maal geneest op gebed, omdat we leren moesten op Hem te vertrouwen, dat Hij echter ook menigmaal ons ziek moet laten, omdat we een geheel andere les moesten leren, een les die veel langer tijd vergt, een les van geduld en gehoorzaamheid en tevredenheid.

Het is God die de plaats van onze woning heeft be­schikt en ons de kinderen gaf. die misschien zo moeilijk op te voeden zijn.

Het is God, die U zonder menselijke hulp deed zijn, toen ge zo echt menselijke hulp verlangde, opdat ge U eindelijk toch eens ten volle aan Hem zou toevertrouwen en Die het tot U zegt: Deze zaak is van Mij geschiedt

Het is God, die U zonder troost deed zijn en zonder vrien­den, opdat ge U zoudt wenden tot Christus, die ons gegeven is tot een eeuwige vertroosting (2 Thess. 02:16).

Het is God, die Uw man van U wegnam, en Die U tot een echtgenoot en uw kinderen tot een vader wil zijn. De eeuwige God die het tot U zegt; Deze zaak is van Mij geschied.

God die ons zo menigmaal in de smart moet brengen en in de vertwijfeling, opdat we buigzaam zouden worden door het leed gelijk ijzer buigzaam wordt in het vuur.

Wie zo het leven heeft leren bezien, kan leren roemen in verdrukking en tegenslag.

Nimmer, ook niet in ziekte, smart en droefheid, zijn we buiten zijn Vaderlijke leiding. Nu zien we niet altijd het doel, doch eenmaal zullen we het zien en verwonderd zijn.

Br.

 

Contact per brief

De artikelen over de opstanding des vlezes hebben enige vragen binnengebracht. De heer J. V. te V. vraagt: “Waar kan ik dit in de Bijbel lezen? Ik lees wel over “de opstanding der doden”. Voor mij een groot verschil

Ook Mr. D. C. H. V. te L. schrijft: “Dit geloofsartikel heeft mij steeds een moeilijkheid gegeven, die ik niet kan oplossen en die mij ook door deze vervolgartikelen niet is opgehelderd. Het is dit: waarom zegt het geloofsartikel wel: “wederopstanding des vlezes en niet: “wederopstanding van het lichaam”? In dit laatste geval zou mij alles volkomen duidelijk zijn. Immers de wederopstanding van het lichaam zal moeten geschieden in een opstandingslichaam, dat andere eigenschappen heeft dan het aardse lichaam, maar dat uit het aardse lichaam, dat gestorven en in het graf gelegd is. voortkomt zoals de korenhalm voortkomt uit de graankorrel, die in de aarde gelegd en gestorven is. (1 Kor. 15:35-44). Wanneer ik nu spreek van een wederopstanding des vlezes in plaats van het lichaam, dan wek ik de indruk, alsof dat hoopje stof, dat in het graf gelegd wordt weer bij elkaar gevoegd zou worden en zou opstaan. Wat voor nut zou dat hebben!”

Antwoord. Het gaat bij deze inzenders dus over de uit­drukking “opstanding des vlezes’. Dat het lichaam opstaat is voor hen geen vraag. Trouwens dat leert de Schrift dui­delijk in (1 Kor. 14:42-44). De graven zullen geopend worden en de lichamen zullen opgewekt worden, gelijk we dit ook lezen van de heiligen bij Jezus sterven (Matt. 27:52-53). Allen, die in de graven zijn zullen Jezus’ stem horen en uitgaan uit hun graf (Joh. 05:28-29). Zij zullen verrijzen uit de graven, uit de zee, uit het doden­rijk (Openb. 20:13). Dit opstandingslichaam is identiek met het lichaam, dat in de dood ging, gelijk het opstandings­lichaam van Christus identiek was met het lichaam dat aan het kruis gehangen had. De littekenen in Zijn handen waren hiervan het duidelijke bewijs. Het bepaalde lichaam, dat een mens sedert zijn geboorte bezit, hoort evenzeer tot zijn wezen als zijn ziel. Zij vormen samen één persoonlijkheid. De ziel hoort van nature bij het ontvangen lichaam en het lichaam bij de ziel. De opstanding is dan ook geen nieuwe schepping, doch een herschepping.

Deze Bijbelse opvatting heeft in zekere tijden aanleiding gegeven tot een spitsvondige leer. Niet alleen leerde men de opstanding des vlezes, maar tevens dat ieder stofje, iedere molecuul, die tot het lichaam had behoord weer als door een wonder Gods tot het lichaam werd teruggebracht en weer op zijn plaats werd gesteld. Natuurlijk geeft dit aan­leiding tot dwaze beschouwingen. Met gebrekkige mensen en kinderen, die jong gestorven waren wist men geen raad. Men moest dan aannemen dat zulke lichamen aangevuld werden. Ook het feit dat onze lichamen in zeven jaar tijds. zoals men zegt, een algehele vernieuwing ondergaan, maakt deze voorstelling onaannemelijk. Wanneer iemand 70 jaar oud wordt heeft hij verscheidene geheel van elkander on­afhankelijke lichamen gehad, niet alleen in vorm, doch ook in opbouw der moleculen geheel verschillend. Welk van deze lichamen zou in de opstanding dag weder tezamen gevoegd worden? Hetzelfde deeltje dat behoorde tot een menselijk lichaam behoorde later tot een roofdier, dat hem verscheurde en dat misschien weer door een mens werd gegeten. We voelen, dit is absurd. Trouwens het is geheel on-Bijbels. De Schrift leert ons duidelijk dat dit opstandings­lichaam anders zal zijn, geen natuurlijk, doch een geestelijk lichaam. Dus hoewel in wezen gelijk (zoals het lichaam van een 7-jarige jongen in wezen gelijk is met dat van de 70- jarige grijsaard zoveel jaren later) is het toch in uitwendige gedaante en eigenschappen geheel verschillend. Het is boven het geslachtsleven verheven (Matt. 22:30), niet onder­worpen aan de stofwisseling en zonder behoefte aan spijs en drank (1 Kor. 06:13). Het is onsterfelijk, onverderfelijk en verheerlijkt (1 Kor. 15:42-44), gelijk aan dat van Christus in de hemelen (Filip. 03:21),

Wanneer we dus het woord “vlees nemen in de be­tekenis van het zwakke, zondige in ons, het uit aardse moleculen opgebouwde en door het aardse doortrokken stof dan is het ongetwijfeld beter om te spreken van een op­standing van het lichaam en niet van de opstanding des vlezes. De vragers hebben gelijk: in strikte zin genomen leert de Schrift nergens de opstanding van het vlees, maar van het lichaam. Het vlees, zoals wij dat kennen keert weder tot stof en houdt daarmee op vlees te zijn. Het woord van Jezus, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, gelijk Hij had (Luc. 24:39) kan niet zomaar op ons op­standingslichaam worden overgebracht, daar het vlees van Jezus geen verderving had gezien zoals dat van ons (Hand. 02:31) en Hij tot aan de hemelvaart in een overgangs­toestand verkeerde, wat duidelijk hieruit blijkt, dat Hij aardse spijze kon nuttigen wat van ons opstandingslichaam juist uitdrukkelijk ontkend wordt (1 Kor. 06:13). Paulus zegt dan ook zeer beslist dat vlees en bloed, omdat het aan de verderfelijkheid onderworpen is. de onverderfelijkheid niet beërven kan (1 Kor. 15:30). Dit woord is duidelijk genoeg. M.a.w. het lichaam staat op, doch niet als vlees en bloed, zwak verderfelijk, doch als een hemels-stoffelijk lichaam, verheerlijkt en onverderfelijk. Er is iets in ons lichaam dat bij de voortgaande gedaanteverwisselingen in de loop der jaren zijn identiteit behoudt, zodat wij het blijven erkennen als hetzelfde lichaam. Dezelfde “grondvorm” of hoe wij het ook noemen willen, blijft ook in de opstanding waardoor wij het zullen erkennen ah het onze. Het is dus niet een lichaam meegebracht uit de hemel, vreemd aan het oude, doch opgestaan uit het oude, dat in het graf werd gelegd en er in wezen mee verbonden. 

Br.

 

Amerikaanse “Youth for Christ” Actie voor Nederland

Dat de wereld in veel opzichten in nood verkeert, zal wel niemand willen ontkennen. In het bijzonder is dit het geval met de jeugd. De stoffelijke nood zal na enkele jaren wellicht verminderen, maar geheel anders is dit met de grote morele en geestelijke nood. Het is thans meer dan ooit dringend noodzakelijk, dat ook de Nederlandse jeugd zich een geestelijk fundament gaat verwerven, waaruit zij nieuwe morele normen kan trekken. Maar er is méér: het is nodig, dat de buitenkerkelijke jeugd wordt gebracht tot aanvaarding van Jezus Christus als haar persoonlijke Zaligmaker.

Dit doel kan door omstandigheden niet uitsluitend wor­den bereikt door jeugddiensten in kerken, want de buiten­kerkelijke jeugd schuwt voor een goed deel de kerkgebou­wen. De kerk zal daarom de jeugd moeten opzoeken in de wereld, zij zal de taal van de jeugd moeten gaan spreken.

Tijdens de oorlog is dit streven in de Verenigde Staten van Amerika uitgegroeid tot de Youth-for-Christ Movement, de “Jeugd-voor-Christus beweging”. Bijeenkomsten van 20.000 jongens en meisjes waren daar geen zeldzaamheid. Alles werkte mee: kerken, radio, pers, jeugdverenigingen, enz. Ook in Engeland is de Jeugd-voor-Christus Beweging haar taak begonnen, Nederland mag dus niet achterblijven.

De Jeugd-voor-Christus beweging is interkerkelijk, wil geen nieuwe kerk- of sektevorming. Het is de bedoeling, dat predikanten en voorgangers uit alle Protestantse kerken en kringen op toerbeurt evangelisatiebijeenkomsten voor de jeugd zullen leiden. Deze bijeenkomsten zullen dan zo moge­lijk speciaal op de Zaterdagavonden gehouden worden, midden in de vermaakscentra, in daartoe gehuurde vereni­gingslokalen, scholen enz. De ervaring in Amerika en Enge­land heeft we! bewezen hoe groot de behoefte is om tot Christus te komen, wanneer het Evangelie op een voor de jeugd pakkende wijze kan worden gebracht. Zo is in Japan bijv. reeds een Shintotempel overgegaan in handen van de Jeugd-voor-Christus beweging en worden wekelijks vele jonge Japanners tot Christus gebracht.

De pioniersgroep van de Youth-for-Christ Movement is in Holland aangekomen en hoopt hier een zesweeks campagne te houden. Overal zullen de grootste zalen worden gehuurd die te krijgen zijn. Bij voorkeur op neutraal terrein, waar de buitenkerkelijke jeugd gemakkelijker heen zal gaan.

De Jeugd-voor-Christus beweging maakt gebruik van mo­derne en bijzondere methoden om de buitenkerkelijke jeugd te bereiken.

In het weekblad “Kompas” van 20 Juli werd enigszins spottend over deze beweging geschreven en dit artikel wekte de indruk alsof het een soort nieuwe sekte zou zijn. Dit is echter in ’t geheel niet waar: men wil de jeugd juist leiden tot de bestaande kerken of kringen.

Op een vraag over het gebruik van een “zingende zaag” en “sneltekenaars” om de jonge mensen te trekken, ant­woordde men ons:

“Ik wens er op te wijzen dat wij de “zingende zaag” niet dikwijls gebruiken. Feitelijk worden door het hoofdkwartier geen aanbevelingen in die richting gegeven. Ieder “Youth-for-Christ “rally” zet zijn eigen meetings in elkaar. Zij mogen toevallig eens zoiets gehad hebben, doch in ’t alge­meen trachten wij zeer goede muziek te geven, de goede oude evangelie-liederen en de dingen die de ziel raken.’ Wij hebben instrumentale nummers zoals trombone-duetten en trompet-trio’s, allen goed gespeeld en deze trekken de jonge mensen. Wij zijn niet gekomen met een grote massa “show” doch veeleer om de zielen te bereiken voor de verbreking door de Heilige Geest”.

God werkt in Amerika machtig door deze beweging.

Laat ons bidden dat Hij ook hier vele jonge mensen aanraken door Zijn Geest,

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Seatle Youth-for-Christ.

Cafetaria zijn ongezellige oorden. Ze zijn praktisch en om tussen boodschappen in een maaltijd te gebruiken heel prettig. Maar ik zwerf nu al zolang door Amerika en be­zocht er zo vele. Tussen de woestijn van cafetaria ligt soms een oase van gezelligheid als een familie mij uitnodigt. Van­daag beleef ik de meest weelderige oase, die ik mij denken kan. Aan de oever van een blauwe baai staat een landhuis. Ik moet van een trap lopen, gemaakt van cederblokken. Tussen de bomen door zie ik het huis. De auto heeft me langs kronkelende wegen de bergen overgebracht. Het ruisen van de branding hoor ik al van verre. Een terras loopt tot aan het strand. In de rots is een oven gebouwd met een open haard. Mijn gastvrouw bakt rode zalm, zo pas ge­vangen uit de zee. Een ronde tafel geeft plaats voor 15 gasten. Een grote draaibare schijf in het midden bevat de heerlijkste schoteltjes, brood, koffie, alles in overvloed. Halve meloenen, in het midden gevuld met roomijs, is het dessert. Het uitzicht over de baai is wijd en ver, aan de horizon zijn lage bergen, daarachter gletsjers. De planten­groei is hier prachtig. Kleuren, zonneschijn, vrolijkheid en geluk is er om mij. Iets lager is een tafel waar de kinderen zitten, aardige vrolijke kleintjes, Amerikaanse knappe snoet­jes met vrije maniertjes. De Zondagschoolversjes. die ze zingen, overstemmen het lied van de vogeltjes rondom. Ben ik in een Paradijs? Voor we de maaltijd beginnen, zingen we een lied, ’t Is vierstemmig en ‘t klinkt mooi en zuiver over het water. De mensen aan tafel zijn gelukkig en blij, ’t Zijn allen kinderen Gods, bewogen door het leed van de wereld. Zij leven hier niet zelfzuchtig voor eigen genot. De gesprekken gaan over de nood van de wereld en zij spreken over Nederland. Torry Johnson, hoofdleider van “Youth-for-Christ”, is een van hen. “Wij willen doen wat wij kun­nen om de jeugd van Nederland te redden. De conservatieve methode bereikt een klein deel. Wij willen er velen berei­ken. We willen ons bij Hollandse methoden aansluiten, maar waar hier velen gered zijn door de Youth-for-Christ- movement willen wij het nu in Nederland proberen.

“Hoe bent U ertoe gekomen juist aan ons land te den­ken?” vraag ik.

Nu vertelt hij: “Een man kon niet slapen op een nacht, bewogen door het lot van Nederland. Eindelijk stond hij op, knielde neer en zei: ”O, God als U mij nog één dag laat leven, dan wil ik iets voor Nederland doen om daar de jeugd voor Christus te winnen”. De volgende dag ging hij naar zijn dominee en vertelde van zijn belofte. De domi­nee zei; “Ook ik kon de slaap niet vatten en heb de hele nacht geworsteld in ’t gebed voor de jeugd van Nederland’.

Zo ontstond het team dat nu op weg is naar Nederland.

Ik staar peinzend naar de baai, De zon tovert een zilve­ren streep op het water. Ik adem diep de zuivere lucht in en dan kijk ik naar de jonge enthousiaste gezichten om mij heen.

Ik zie ineens de jongens en meisjes met wie ik het onder­grondse werk heb gedaan. Ik zie de jonge Hollanders In de cellen van Scheveningen, de werkcommando’s in de concentratiekampen. Wat staat onze vermoeide, ernstig ge­worden jeugd veraf van deze vrolijke mensen. Zal Amerika hen kunnen helpen? Ik stamel een bezwaar. Torry Johnson zegt: “Juist het vrolijke Amerika dat zo tegenovergesteld is, kan geslagen Nederland helpen. Kunnen uitersten hier niet juist heel nuttig zijn?”

Waarom ben ik zo enthousiast nu? Ik zie ineens dat hier een mogelijkheid voor een geestelijke opwekking is. Waar­om heb ik vertrouwen dat de “Youth-for-Christ, slagen zal in Nederland? Omdat het uit gebed geboren is.

Kleine eenvoudige kringen van gelovigen; degelijke, stoere, dogmatische dominees: jonge, ernstige Hollandse jeugd en vrolijke ondernemende Amerikaanse jonge mensen, zij allen bidden, bidden om de komst van Gods koninkrijk, om een opwekking, om redding van de ondergang van de jeugd. Gods geest heeft hen tot bidden aangespoord. Gods geest zal hen de genade geven samen te werken. Gods Geest zal werken in de harten en velen zullen zich bekeren.

Zullen zij een klein exclusief kringetje christenen in Nederland bereiken?

Neen, de meest uiteenlopende elementen zullen ingescha­keld worden.

Ik verwacht grote gebeurtenissen in Nederland.

Christus is overwinnaar! Als Gods Geest werkt, wie zal ’t keren?

 

Ik ken Hem niet vraag het aan de Politie

De “Ansgar Lutheran” verhaalt hoe de schrijver Hans Fosmark zijn reis door Duitsland in Hamburg onder­brak en rondwandelde tussen de puinhopen van de stad. Hij vroeg aan een jonge man naar Jezus. “Ik ken hem niet, want ik leef niet in dit gedeelte van de stad. Het zal moei­lijk zijn hem te vinden, want vele mensen zijn de laatste tijd van adres veranderd. Ik raad u aan dat u het adres bij de politie tracht te weten te komen”, was het antwoord dat de jonge man gaf.

In gesprekken met andere jonge mensen bemerkte Mr. Fosmark, dat velen van hen niet de minste Bijbelkennis hadden. Zij kenden de namen van Adam en Eva zelfs niet. Het nationaalsocialisme stond geen religieus onderricht toe.

Nu, dit was in Hamburg, doch ge kunt dezelfde religieuze onwetendheid in vele andere landen vinden. Ge kunt ze vinden in de Verenigde Staten en in Nederland. Een predi­kant probeerde eens een jongen van negen jaar te interesseren voor de Zondagsschool. Hij vertelde hem, dat hij hem iets over Jezus zou vertellen, waarop de jongen zei: “Jezus? Wat voor man is dat?”

Ge kunt vele mensen in ons eigen land vinden, die geen verstandig antwoord kunnen geven op de vraag wie Jezus was. Zij kennen Hem niet. Ze hebben een grote dosis kennis omtrent mechanica, zij kennen de filmsterren, de sporthelden en de geschiedenissen uit de krant, doch weten niets omtrent het christendom. Zij kennen God niet, zij hebben geen be­grip van zonde, bidden heeft geen betekenis voor hen. Jezus is hen onbekend. Indien zij al Zijn naam kennen, zij hebben geen begrip wat de redding van hun ziel betekent.

God geve dat de poging die thans gedaan wordt om deze jonge mensen op te vangen velen van hen tot Christus moge leiden.

 

Jonge mensen spreken over: “Ik kan niet bidden!

We zullen het vandaag met elkander eens hebben over het gebed, en wel in het bijzonder over de gebedsmoeilijkheden. Want wij weten wel dat er in de wereld geweldig veel gesproken en geschreven wordt over het gebed, over de noodzakelijkheid ervan, de grote kracht en de zegen er­van… maar hoe vaak klinkt de klacht in het hart van menige jongen en menig meisje; “Ik kan niet bidden”.

Dat is de klacht van hen, die het werkelijk ernstig nemen met de geestelijke dingen, en zo graag zouden willen. Ze lopen met die vraag rond, en ze vinden er geen antwoord op. “Als ik bid. heb ik het gevoel, dat ik tegen mijn stoel praat, alles is even koud, en mijn woorden klinken mij zo zinloos in de oren”, schreef een jongen mij.

Ik kan me dit zo goed begrijpen. Er zal wel geen Christen op deze wereld rondlopen, die deze worsteling niet kent. En als de muren van mijn kamertje konden spreken, dan zou­den ze je heel wat daarvan kunnen vertellen.

En ook in de Bijbel vinden we mensen, die dit kenden. Ja. de Bijbel beschrijft ons geen mensen, die geen moeilijk­heden meer hebben. Juist die grote figuren, die we als ge­loofshelden betitelen, zij hebben de strijd gekend van het niet-kunnen-geloven, en het niet-kunnen-bidden.

Zo lees ik over een Jeremia, die temidden van de Baby­lonische “Blitz-krieg” moedig midden tussen het afvallige volk de hamerslagen van Gods oordeel deed horen, een dapper strijder voor de Heer. Kent deze profeet, die zó één is geworden met zijn God, dat alles in hem mee schreit en méé klaagt met Gods woord dat hij brengt, ook de moei­lijkheid van niet-te-kunnen-bidden? “Gij hebt u met een wolk bedekt, zodat er geen gebed door kwam”, schrijft hij. (Klaagl. 03:44).

Zo horen we een Guido Gezelle in het gedicht “Gij badt op een berg alleen’ klagen over de onrust, die hij door de aanwezigheid van mensen heeft en waardoor hij niet kan bidden: “Ach leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!”

Het is dus niets abnormaals, als je niet kunt bidden, en voelt dat je gebedsleven dor en onvruchtbaar is. Zo kan het bidden een kwelling zijn, en het komt je voor dat je je tijd beter kunt gebruiken.

Maar nu komt het erop aan, te weten wat het eigenlijk is, dat ons het bidden zo moeilijk maakt.

We zullen vier oorzaken noemen, er zijn er vele, maar ik zal proberen de voornaamste te noemen.

Onbeleden zonden. Het kan zijn, dat er in ons leven zonden zijn, die we niet beleden hebben, waar we overheen zijn gegaan, en die een vloek kunnen betekenen voor ons gebedsleven. Onbeleden zonden zijn gaten waardoor de Sa­tan ons hart in komt. De Bijbel zegt, dat het gebed van een “rechtvaardige” veel vermag. Rechtvaardig is hij, die zijn zonden, de kleine en de grote, beleden heeft bij de Heer, en ze door het bloed van Jezus Christus heeft laten af­wassen.

Ongeloof. Hoe vaak gebeurt het niet, dat wanneer een gebed verhoord wordt, we er zeer verbaasd over zijn- Na­tuurlijk, we hadden er wel om gebeden, maar dat de Heer het werkelijk horen zou, nee. dat hadden we toch niet ge­dacht- Daar blijkt het weer, hoe oppervlakkig we bidden kunnen. Voorgoed bidden is nodig: geloven. Geloven, dat is niet voelen. Niets is er bedrieglijker dan ons gevoel. Ge­loven, dat wil zeggen: ingaan op wat God ons beloofd heeft in Zijn Woord. En hiermee komen we meteen op het derde punt.

Een verwaarlozen van het Bijbellezen. In de Bijbel heeft God je iets te zeggen, ja in de Bijbel wil God je vertellen, waar je allemaal om vragen mag, en in de Bijbel kun je ook vinden, hóe je bidden moet, heter dan honderd artikelen in Kracht van Omhoog het je kunnen vertellen. Wij weten, meestal niet wat we bidden moeten, omdat we Gods be­loften niet kennen, en de Bijbel een gelegenheidsboek voor ons is. Dan wordt ook ons bidden een vorm, dood en leeg.

Armoede aan de Heilige Geest. God heeft ons Zijn Geest gegeven, óók opdat Hij ons zou te hulp komen in ons gebed. Wanneer je met je niet-kunnen-bidden bij de Heer komt, vraag Hem dan om de hulp van de Heilige Geest. Dat is een gebed naar Gods wil. en je zult merken, dat Gods Geest, hóe wonderlijk en onbegrijpelijk het is, je te hulp komt- (Rom. 08:27).

En dan ten laatste nog een heel praktische opmerking*. Leidt een geregeld gebedsleven, bidt niet wanneer, je er een bui voor hebt, of wanneer je zin hebt, maar neem een aparte tijd ervoor, ’s morgens en zo mogelijk ’s middags en ’s avonds, zoals Daniël het deed. Ga dan maar met al je gebedsarmoede tot de Heer. Hij wacht erop, al voel je het zelf ook niet. “Zou Hij, Die het oor plant, niet horen…?’

  1. v. W.

 

Jonge mensen die mee willen doen aan het gesprek, richten hun brieven aan de redactie van Kracht van Omhoog, Noordlaan 11 óf rechtstreeks aan Peter van Woerden, Bibelschule Beatenberg. Zwitserland.

 

Een getuigenis van Dr. W. B. RILEY

President en stichter van de Noordwest scholen.

Ik had het voorrecht mijn medewerking te mogen verlenen aan de opwekkingen van de laatste 75 jaar. Ik was met Mr. Moody in Louisville, in Kentucky en in de Tabernakel campagne als een theologisch student, als persoonlijk mede­werker in 1887 en als predikant van de Calvary Baptisten Kerk in Chicago van 1893-1897.

Ik sprak dikwijls voor Billy Sunday op zijn ochtend mee­tings in een Y.M.C.A. in Chicago waar hij directeur was. Ik was de gekozen secretaris om het komen van Wilbur Chapman in Minneapolis voor te bereiden.

Mijn prettig samenwerken met Dr. Reuben Torry en ook met Gypsy Smith is bekend.

Toch durf ik zonder aarzelen zeggen dat de “Youth-for-Christ” movement meer spontaan, meer klaarblijkelijk uit de Geest geboren en door de Geest bestuurd is dan een van de opwekkingen, die ik meemaakte gedurende tientallen jaren.

 

Hieronder geven wij nog een vertaling van de voor­naamste artikelen uit de

Constitutie “Chicagoland Youth-for-Christ”

Artikel 1.

Overtuigd dat wij getuigen zijn van een bijzondere wer­king van de Geest van God in van schuld overtuigende en herscheppende kracht onder de jeugd door het geloof in Christus, zoals die niet gezien is in de laatste tijden, en verlangend het doeltreffendste middel te verschaffen waardoor dit werk uitgebreid en bevestigd kan worden, stellen wij ons voor ons te verenigingen in een gemeenschap te noemen: “Chicago-Youth-For-Christ” (Later genoemd: “Youth-For-Christ International ”).

Artikel 2.

De voornaamste doelstellingen van “Chicago Youth-For-Christ zijn vijf in getal:

1e De Evangelisatie onder de jeugd aan te moedigen.

2e De nadruk te leggen op een blijmoedig, overwinnend. Bijbels. Christelijk leven.

3e De vruchten van “Youth-For-Christ’ definitief te doen inschrijven bij en te leiden in de bedding van de plaat­selijke gemeenten (“Church”).

4e Het aankweken van de dienst voor Christus, zodat de wereld nog in onze generatie met het Evangelie be­reikt zal worden.

5e De arbeid van “De jeugd voor Christus” OVERAL te steunen.

Alle medewerkers, al de leden van de Raad van Advies, en al de leden van de samenwerkende groepen in de “Chicago Youth-For-Christ’ moeten zonder enige reserve instem­men met de volgende leestellingen, en jaarlijks een geteken­de kopie daarvan op het Secretariaat overleggen:

1e Wij geloven dat de Bijbel het geïnspireerde, enig on­feilbare, gezaghebbend Woord van God is.

2e Wij geloven dat er één God is. van eeuwigheid be­staande in drie Personen Vader, Zoon en Heilige Geest.

3e Wij geloven in de Godheid van onze Here Jezus Christus, in Zijn geboorte uit de maagd Maria, in Zijn zondeloos leven, in Zijn wonderen, in Zijn plaatsvervangend en verzoenend sterven door Zijn vergoten bloed, in Zijn lichamelijke opstanding, in Zijn hemel­vaart naar de rechterhand van Zijn Vader, en in Zijn persoonlijke terugkeer in macht en heerlijkheid.

4e Wij geloven dat voor de redding van verloren en zon­dige mensen wedergeboorte door de Heilige Geest absoluut noodzakelijk is.

5e Wij geloven in de tegenwoordige bediening van de Heilige Geest door Wiens inwoning de Christen in staat wordt gesteld om naar Gods wil te leven, (to live a godly life).

6e Wij geloven in de opstanding zowel van degenen, die be­houden zijn als degenen die verloren zijn, de behouden mens tot de opstanding des levens en de verlorenen tot de opstanding der verdoemenis.

7e Wij geloven in de geestelijke eenheid van allen die in Christus geloven.

Verwachting

Wij hebben goede reden om van de komende “Youth-For-Christ samenkomsten in Nederland, grote zegen te verwachten.

Niet omdat het uit Amerika komt, want dikwijls kwam van die kant wat wij beslist moesten afwijzen.

Niet omdat met sensationele Amerikaanse metho­den zal worden gewerkt, want al wie het daarvan verwacht zal zeker worden teleurgesteld.

Niet omdat wij zo’n buitengewoon goed opgezette reclamecampagne hebben gevoerd, of omdat de zaak zo grondig en langdurig is voorbereid, want dit alles laat veel te wensen over.

Ook niet omdat overal zo’n royale en spontane medewerking werd verkregen, want soms was er meer sabotage dan hulp.

Wij hebben goede reden om groten zegen te ver­wachten, omdat onze verwachting is van de Here onze God. Hij heeft de “Youth-For-Christ” in Ame­rika en in vele andere landen van de wereld reeds tot een groten zegen willen stellen. Miljoenen jonge mensen werden bereikt, en vele honderden gaven hun hart en leven aan de Here Jezus, God kiest ook nu weer Zijn middelen en Zijn dienaren anders dan wij het zouden hebben gedaan. Maar Hij bereikt Zijn doel. In deze tijd nu de miljoenen alle hoop hebben laten varen, dat nog ooit in deze wereld het geluk zal worden gevonden, en nu wij, ouderen, de greep op de massa hebben verloren, nu heeft God deze jongerenbeweging geroepen om de blijde boodschap der Verlossing in Christus Jezus opnieuw aan de naar geluk smachtende mensheid aan te bieden. En omdat het Gods werk is wordt ook het wonder gezien, dat de honderdduizenden die met geen stok naar de kerk zijn te krijgen, geheel spontaan en vrijwillig deze “Youth-For-Christ” samenkomsten bezoeken… en worden gegrepen. Dat is Gods werk. Hij gebruikt dit­maal het vurig enthousiasme der jeugd. Hij kiest Zijn werktuigen. Hij bereikt Zijn doel. Ook in Nederland zal straks het wonder worden gezien, dat mensen midden uit de wereld gegrepen, vurige strijders wor­den voor God en Zijn dienst. Onze verwachting is van de Here alleen.

  1. Zijp.

 

Is de Bijbel een verouderd boek?

Kant, Duitslands scherpzinnigste denker belijdt: “De Bij­bel is mijn edelste schat, zonder welke ik rampzalig zou zijn”

Goethe, Duitslands grootste dichter, zegt: “De maatstaf voor het leven en de kracht van een volk zal steeds de houding zijn, die het ten opzichte van de Bijbel inneemt”.

Sven Hedin, de beroemde ontdekkingsreizigers van het Hoogland van Tibet, zegt: “Zonder het levende en zekere vertrouwen in de Here en in Zijn almachtige be­schutting, was het voor mij onmogelijk geweest, het twaalf jaar lang in de ontoegankelijke gebieden van Azië uit te houden. Op al mijn reizen heeft de Bijbel mij steeds verge­zeld, hij is mijn beste lectuur geweest”.

Strindberg, de meest betekenende dichter van Zweden, schrijft aan het einde van zijn leven: “Om er eerlijk voor uit te komen: ik schrijf al mijn rampspoed aan deze oor­zaak toe, dat ik Goddeloos geweest ben. Een mens, die de verbinding met God afgebroken heeft, kén geen zegen ont­vangen. Al het gepraat er over, is als “kaf”. Als de Here niet het huis bouwt, werken de bouwlieden tevergeefs, dat is de hele waarheid.”

“Het is met mij gegaan zoals met een zeevaarder, die er op uitvaart, om geestelijk nieuw land te ontdekken en iedere keer, dat ik geloofde een onbekend eiland te vinden, was het bij nadere beschouwing onze oude Bijbel en het Nieuwe Testament. Boven de oude waarheden gaat er niets’.

In een mededeling over de laatste levenstijd van de dichter Strindberg: ”Zaterdag om negen uur was hij voor de laatste maal bij vol bewustzijn, toen nam hij de Bijbel op, die de gehele tijd naast hem lag en zei: “Ik heb met het leven afgerekend. De balans is opgemaakt”, en terwijl hij op de Bijbel wees: “Dit is het énig ware”.

Peter Rosegger, de bekende schrijver over het volkleven. “Niettegenstaande de rijke literatuur, is er geen boek, dat een zo geweldig verzadigende kracht heeft als het Evangelie.

Op 6 November zal de laatste samenkomst worden ge­houden, op 7 November D.V. vertrekt het Amerikaanse team weer.

 

Levensvernieuwing

Voor een werkelijke levensvernieuwing is voor ieder mens een operatie nodig, met het gevolg dat een ander moet kunnen zien, dat er met hem iets zeer bijzonders en belang­rijks gebeurd is; dat hij geestelijk herbewapend is; dat hij in waarheid een nieuw schepsel geworden is, door de we­dergeboorte. “Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” (2 Kor. 05:17).

“Voorwaar, voorwaar zeg ik u; Tenzij dat iemand weder­om geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” (Joh. 03:03).

Schrijver dezes heeft, door Gods genade, deze operatie mogen meemaken en hij wil u vertellen, wat deze operatie innerlijk uitrichtte, hoe hij geleidelijk zijn innerlijke ellende leerde zien en hoe deze meer en meer plaats moest maken voor vrede en waarachtig geluk, niet afhankelijk van eer, bezit of gezondheid. Hij leerde zien, dat ondanks zijn aardse voorspoed op vrijwel alle gebied, hij nooit waarachtig ge­lukkig was geweest, ja, zonder het zichzelf te bekennen, dikwijls zelfs diep ellendig en eenzaam. Aan het genot, dat hij voor geluk versleet, was vrijwel steeds een bij- of na- smaakje verbonden. Jarenlang was hij van mening geweest, dat aan zijn ellende niets te doen was. Hij wist niet dat hij uit geboorte, door de val van zijn stamvader Adam, was geboren onder de macht van Satan, de overste van deze wereld. Hij wist niet, dat deze oorzaak was van zijn ellende niet alleen, maar van alle ellende in de wereld. Hij wist ook niet, dat hij tegenover dezen machtigen vijand volko­men hulpeloos was, en dat deze ook de oorzaak was, dat hij eens zou moeten sterven en van God vervreemd was. Maar het ergste was. dat het hem ook niet bekend was, dat er een weg bestond, voor ieder mens, arm of rijk. ziek of gezond, oud of jong, goed of slecht levend, om radicaal onder die macht weg te komen, en herboren te worden. Evenmin wist hij, dat hij door die wedergeboorte, het eeuwig leven zou verkrijgen en in de hemel komen zou. Hij was reeds ruim vijftig jaren oud, toen hij achter deze waarheden kwam en omdat hij overtuigd is, dat er duizenden zijn, die van deze waarheden niets afweten, gevoelt hij zich gedron­gen te getuigen, hoe hij ze leerde kennen, hoe en door Wien hij toen geopereerd werd en wat de gevolgen van die opera­tie waren. Hij gevoelt zich hiertoe verplicht, omdat hij nu weet, dat het doel van het leven van elk mens is, om weder­geboren te worden tot het eeuwige leven met God, zijn Schepper en de Schepper van hemel en aarde. Toen hij de moed kreeg om eens over het leven dat achter hem lag, eerlijk na te denken, moest hij erkennen dat hij evengoed van deze wereld had kunnen wegblijven, want dat hij meer ellende dan geluk had gekend. Ook kreeg hij de moed om eens ernstig aan zijn eigen dood te denken en wat er dan zou gebeuren. Hij wist dat hij ook aan de beurt zou komen, en was er lang niet zeker van. wat er dan gebeuren zou. Die gedachte gaf hem altijd een gevoel van angst. Als hij eerlijk was voor zichzelf, moest hij trouwens bekennen, dat hij veel meer angsten had: voor ziekte, voor zijn bestaan, voor de opinie van de mensen, voor ouderdom, enz. enz. In dat stadium leerde hij iemand kennen die hem wegwijs maak­te en dat kon doen, omdat hij ook in zo’n toestand geweest was en de volledige oplossing in zijn leven had gekregen. Deze vertelde hem zijn levensgeschiedenis en hoe hij eerst tot het besef werd gebracht, dat hij zich gedurende zijn leven nooit om God of Zijn gebot! had bekommerd. Hij had voortdurend gezondigd, eiken dag van zijn leven, tegen de twee geboden: Hebt God lief bovenal en uw naaste als uzelf. Daarvan was niets in zijn leven terecht gekomen totdat hij door de Bijbel geleerd had; dat hij daarvan eens aan God verantwoording zou moeten afleggen en de straf daarvoor zou moeten dragen. Gods Woord had hem echter ook geleerd, dat er een weg was van verzoening met God, kwijtschelding der straf en levensvernieuwing. Want “dat God alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggebo­ren Zoon, Jezus Christus, gegeven heeft, opdat eenieder, die in Hem gelooft, niet verderven, maar het eeuwige leven hebben zou.” (Joh. 03:16). Hij had zich toen voor God verootmoedigd. Hem op zijn knieën zijn zonden beleden en vergeving gevraagd en beloofd Zijn Zoon Jezus Christus als zijn Verzoener met God aan te nemen en te zullen trachten Hem na te volgen. Dat was de operatie, een geeste­lijke operatie, want het kostte hem een ontzaglijke moeite om zich voor zijn Schepper te verootmoedigen. Het was door Gods genade en liefde waardoor schrijver dezes de moed en de kracht verkreeg om ook deze geestelijke operatie te ondergaan en de gevolgen waren verbluffend, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor hen, waarmede hij dagelijks in aanraking kwam. Het was of hij een volkomen nieuwe wereld was binnen gekomen. Hij leerde zien, hoe gesloten hij was. dat hij veel dingen, vooral gedachten voor anderen verborg, allereerst voor zijn huisgenoten. Hij leerde dit zien als oneerlijk en kreeg tegelijk de moed en de kracht eigen fouten te erkennen. Hij kwam er achter dat hij zijn eigen zelfzuchtige plannetjes voor zichzelf en anderen steeds wist goed te praten, dat hij een grote egoïst was en dat deze zelfzucht en oneerlijkheid dezelfde waren, als die gewoon­lijk worden aangetroffen in zaken en in de politiek. Hij begon eerlijk te worden in zijn huis, in zijn zaak, tegenover zijn personeel en clientèle. En de resultaten waren, dat er in hemzelf vrede kwam, evenals in zijn huis; vrede en waar­achtig geluk. Zijn zaak is geworden een kleine gemeenschap, waar heerst een sfeer van vertrouwen en medeleven, waar elk op zijn plaats zijn verantwoordelijkheid gaat voelen en waar achterbaksheid langzaam maar zeker wordt uitgedre­ven, Hijzelf wordt steeds meer een waarlijk vrij mens, ver­lost van de vroegere angsten, zelfs voor de dood, en hij zit niet meer onder de plak van zijn drift, zijn zaak, de tabak en zijn eigen liefhebberijen en pleziertjes. En wie was nu die chirurg welke de operatie uitvoerde? Het was Jezus Christus, die tijdens de operatie een deel van Zijn natuur, van het eeuwige leven, in hem legde en Deze is het, die al deze veranderingen tot stand heeft gebracht en Die daar­mede voortdurend doorgaat, als hij Hem maar gehoorzaamt. Hiervoor is echter strijd nodig tegen zijn oude natuur, tegen zijn wil om aan zijn oude natuur te gehoorzamen. Maar de kracht van de Heilige Geest in hem is de sterkste en door dat geloof leert hij steeds meer Christus gehoorzamen. Want dit moet geleerd worden. Jezus zegt: leert van Mij zacht­moedigheid en nederigheid. Dit moet door daden geleerd werden: rechtvaardige daden maken rechtvaardige mensen; vriendelijke daden, vriendelijke mensen; Goddelijke daden, Goddelijke mensen; om nederig te worden, moet men ver­nederd willen worden, een andere weg is er niet; om zacht­moedig te worden moet men zich oefenen in zachtmoedig­heid en dat kan alleen in de kracht van Christus. Dan neemt Christus in ons gestalte aan; dan verkrijgen zij Zijn karak­ter, dan wordt het: Christus in ons, een nieuwe Schepping. Dit alles moet echter geoefend worden: ”Oefen uzelf tot Godzaligheid” (1 Tim. 04:07), Christus legt het nieuwe leven in ons, maar wij moeten het tot ontplooiing brengen door oefening. Christus moest ook “geloofsgehoorzaamheid leren uit hetgeen Hij geleden heeft” (Heb. 05:08), Zo ondervindt schrijver dezes steeds meer in zijn leven de waarheid van onderstaande beloften Gods: “Wie in de Zoon (Christus) gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoor­zaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 03:36). “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u. wie Mijn Woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan van de dood in het leven” (Joh. 05:24). “Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken? of waarmee zullen wij ons kle­den? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” (Matt. 06:31-34).  

  1. v. d. Woude.

 

Van hart tot hart

Lieve vrienden.

Vandaag wil ik hier behandelen de brief van broeder R. te H” die ernstig verontrust is over wat ik in mijn vorig schrijven vertelde, n.l. de geschiedenis van mijn bezoeker, die de zekerheid des heils nog niet gegrepen had. Hij schrijft: “…Kan en mag het ooit de bedoeling van Uw rubriek zijn, vragers te sussen en te zeggen, dat het heus zo erg niet is of moet de wonde blootgelegd worden om haar te onder­werpen aan dat wat de Medicijnmeester gebiedt” Hij is bang, dat iemand zeggen zal: “Ik ben een kind van God, want Zuster Ekering heeft het gesproken en dat is een be­trouwbare expert”.

Onze broeder zet verder in zijn brief uiteen, dat men bij zijn wedergeboorte nog niet een kind van God is, maar het kan worden en beroept zich op (Joh. 01:12); “Want zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kin­deren Gods te worden”. Hij is van mening, dat men pas een kind van God is, als men een zekere graad van heiligma­king bereikt heeft.

Toen ik hier op aarde geboren werd, was ik op hetzelfde ogenblik een kind van mijn ouders. Ik kon nog niet lopen of praten, laat staan tiendelige breuken oplossen of een sma­kelijke burgerpot koken. Mijn ouders moesten beginnen mij op te voeden en te leren, opdat ik, volwassen geworden, naar behoren mijn plaats in de maatschappij zou kunnen in­nemen. Zou iemand menen, dat ik dit eerst heb moeten bereiken, voor ik recht had, mij een kind van mijn vader te noemen?

Als iemand zijn zonden brengt bij Christus, pleitend op Zijn kruisoffer, wanneer hij “Hem aanneemt’ als Heiland en Meester, wordt hij geestelijk wedergeboren. God heeft hen beloofd aan te nemen als Zijn kinderen. Maar het zijn kleine kinderen, die nog niets kennen, noch weten. God onderneemt dan hun opvoeding. Er is groei in kennis en in heiligmaking. Maar het zijn kinderen van God.

Ik ben als kind wel vaak ongehoorzaam geweest, maar niets kon wegnemen het feit, dat ik mijn vaders kind was.

Gods kinderen zijn helaas! ook vaak ongehoorzaam en liefdeloos maar de band met de Vader is onverbreke­lijk.

Mogen wij dan maar straffeloos ongehoorzaam zijn? Zeker neen. Wij moeten, als wij ons van zonde bewust worden, met droefheid daarover terug komen tot onzen Vader, die ons vergeven wil om Christus wil.

Er zijn kinderen van God, die altijd bezig zijn hun geeste­lijke temperatuur te nemen; dragen ze wel vruchten? Komen ze wel vooruit? Lieve vrienden, onze opvoeding, onze hei­ligmaking is Gods zaak. Ons aandeel als kinderen is alleen maar: gehoorzamen, God laten begaan in ons leven. Heeft ooit een zuigeling zich ongerust liggen maken in zijn wieg, omdat hij nog niet lopen of praten kon? Heeft ooit een kind van 5 jaar zich zorgen gemaakt, omdat het nog geen radio­toestel kon bouwen? Waarom maken wij ons ongerust, om­dat we nog niet de ervaringen hebben opgedaan van één van onze vrienden of verwanten? God zal ze ons geven op Zijn tijd, zoals Hij het voor ons nodig oordeelt. God is het die heiligt wij gehoorzamen alleen maar.

En zegt iemand, als er nu eens helemaal geen groei is? Als iemand precies de oude blijft, even driftig, even humeurig, even leugenachtig, even ontuchtig als voorheen?

Als er geen groei is dan is dat een bewijs, dat er geen leven is. Als er geen heiligmaking is, dan was er geen we­dergeboorte, Daarom spreekt de Schrift van “de heiligma­king. zonder welke niemand de Here zien zal.”

Als iemand dus waarlijk is wedergeboren, dan is hij een kind van God, niet “omdat Zuster Ekering het heeft ge­sproken”, maar omdat God dat heeft gesproken. Houden wij ons daaraan vast, gehoorzaam en rustig onder Gods vor­mende en opvoedende hand. Hij zal maken, dat wij ten volle worden, wat wij zijn.

Met hartelijke groeten en heilbede voor U allen.

De Uwe in Christus blijde dienst

Joh. H. Ekering.

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van Kracht van Omhoog, Bloemendaal of rechtstreeks aan Mevr. J. H. Ekering, Paris 18e, Frankrijk.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zuster G. E. Weiss. (12)

Voordat ik U in kennis breng met onze lieve Jenny Keuswil, willen wij eerst in onze gedachten het Heilig Avond­maal met onze melaatsen-gemeente meevieren.

In de kerk van Groot Chatillon zijn de lijders uit beide gestichten tezamen gekomen om de dood des Heren te ge­denken. Niet allen kunnen aanzitten wegens hun vergevor­derd lijden of om andere oorzaken. Hier komen nu, in de ware zin des woords de armen, de kreupelen, de melaatsen samen aan de tafel des Heren. Het witte bruiloftskleed, dat zij dragen, bedekt wel veel wonden en zweren van hun ver­scheurd lichaam, doch die door lijden jarenlang doorgraven, misvormde en verminkte gezichten verraden ons, dat we heden met melaatsen het Avondmaal vieren.

Voor het begin fluister ik mijn echtgenoot nog even in het oor: “Denk er om, de kelk met het rode lintje is voor de gezonden” en “wees voorzichtig bij het uitdelen van het brood!” De diaconessen, de bedienden en ambtenaren nemen, in zoverre zij protestant zijn, afzonderlijk, als ge­zonden, deel aan de godsdienstoefening en aan het avond­maal.

Met het zingen van een lied begint de dienst, daarop knielt de gemeente neer voor het gebed, waarna de zegening van het brood volgt. Staande ontvangen zij het brood, eerst de gezonden en daarna de zieken. Dan houden zij hun kreupel geworden handen of vormeloze stompen omhoog en on­danks alle voorzichtigheid is aanraking met hun handen niet geheel te vermijden. “Het is een aanblik, die je ziel doorsnijdt”, zo schrijft mijn echtgenoot in een van zijn boek­jes. “maar het is ook een heerlijke gedachte dat op dit ogen­blik het volk van de uitgestotenen, verenigd met de gemeente des Heren, de Tempel Gods is binnengegaan om het grote Verzoeningsoffer deelachtig te worden, dat het Lam Gods voor de zonde der wereld heeft gebracht’.

Nadat het brood is uitgedeeld knielen allen, die nog knielen kunnen, opnieuw neer tot gebed. De zendeling zegent nu de wijn en de twee kelken gaan van mond tot mond. Hier mogen nu ook onze diaconessen hun dienst uit­oefenen. Zij, die zo dikwijls aan de ziekbedden van de ongelukkigen staan om hun een dronk water te geven, reiken hun nu de beker des Heren toe.

Als eind van de Avondmaalsviering zingen we gezamen­lijk het broederlied:

Wij tezamen hier in Uw dienst verbonden, slaan de handen in elkaar en beloven bij Uw bloed en wonden trouw aan U, o Middelaar!    

Onder het zingen van dit lied reikt eenieder de hand aan degene, die naast hem staat, zo doen de gezonden onder elkander en wie van de melaatsen nog handen heeft, doen het ook.

De voorganger besluit daarna de samenkomst met de woorden: ”De genade van onze Here Jezus en de liefde Gods en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen”, waarop de gemeente antwoordt met de woorden “met ons allen, Amen!”

In grote stilte verlaat de gemeente nu het huis des Heren. Door de donkere boomrijen trekken de witte gestalten naar hun woningen, gesterkt door het hemels brood, het brood des levens: Jezus Christus zelf, Die gezegd heeft: “Doet dit tot Mijne gedachtenis”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.28

Vernieuwing

“Daarom vertragen wij niet; maar hoewel”, wel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.”

(2 Kor. 04:16).

In dit gedeelte worden ons twee dingen vermeld, het eerste is dat de uitwendige mens verdorven wordt, en het tweede dat de inwendige mens vernieuwd wordt van dag tot dag.

Het eerste ervaren wij dagelijks, niets van de uitwendige mens blijft bestaan. Alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan. Doch wij willen thans niet spreken over deze uitwendige mens, die wij zien en voelen kunnen, maar we willen een ogenblik stilstaan bij de verborgen en inwendige mens. Aan de ene kant is er verderf, maar, dank God aan de andere zijde kan daar een dagelijkse vernieuwing zijn. Dit is volkomen naar de Schrift. Het is niet voldoende dat wij eens een wonderbare ervaring gehad hebben dat we misschien met Paulus zouden kunnen zeggen dat we in hemelse gewesten geweest zijn; het is noodzakelijk voor een gezond geestelijk leven, dat wij vernieuwd worden van dag tot dag, ja met verse olie overgoten zijn. Gods Woord spreekt vele malen over deze vernieuwing. De Psalmist zegt “Die uw jeugd vernieuwt als een arend”. Wanneer de arend oud wordt, zegt men, groeit een dik stevig vlies, waardoor hij het voedsel niet meer tot zich nemen kan. Daardoor worden de krachten minder, ja het dier zou moeten sterven van honger, maar het instinct in de vogel stoot de bek tegen de rotswand en het vlies breekt. Dan kan hij weer voedsel tot zich nemen en worden weer de krachten vernieuwd. Zo is het ook met ons leven. We moeten vernieuwd en verjongd worden. Het behoeft niet zo te zijn, dat wanneer de jaren klimmen, onze geestelijke krachten afnemen! Dit is gebrek aan vernieuwing. God zegt ons; “Die Hem verwachten zullen de kracht vernieuwen.” Dus niet een vermindering in geestelijke kracht, maar vernieuwing. Hoe? Door het gelovig ver­achten van de Here en Zijn werking in onze harten. Het is niet voldoende dat we éénmaal de nieuwe mens aangedaan hebben, de Schrift zegt, dat die nieuwe mens, die in ons geboren is, vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Hem, die Hem geschapen heeft.

Het geheim van een dagelijkse vernieuwing. ligt dan ook niet in oorzaken die van buitenaf invloed hebben, maar op de innerlijke verhouding van ons hart. Alleen Christus in ons kan dit tot stand brengen. Er wordt zo weinig met Christus in ons gerekend, en daarom is er ook geen dagelijkse vernieuwing. Het moet zo zijn, dat de verborgen mens dus de innerlijke mens, die door anderen niet wordt gezien, gevoed wordt door de verborgen Christus in ons. Op geen andere wijze is het mogelijk deze innerlijke vernieuwing te ervaren. Waarom zoveel dorheid, droogte, waarom kan de ziel zich niet in vettigheid verheugen? Het komt doordat deze innerlijke voeding, die de verborgen Christus in ons wil geven, ontbreekt. We zoeken immer de voeding van buitenaf door goede invloeden en sfeer, door mensen en samenkomsten, terwijl men nog niet verstaan heeft dat ook in deze betekenis, het Koninkrijk Gods binnen in u is. Ja dat het Koninkrijk Gods niet komt met uiterlijk gewaad. We moeten leren, dat hoe goed al deze dingen kunnen zijn ze toch niet de kracht tot vernieuwing ons schenken. Zoek het niet buitenaf, maar zorg ervoor dat Christus in u, de Voe­der en Onderhouder van uw geestelijk leven zij.

Paulus rekende niet meer met een werking, die van buitenaf in hem inwerkte, dat had eenmaal plaatsgegrepen bij zijn bekering, maar nu kon hij zeggen, “niet ik, maar Christus leeft in mij”. En Deze sterkte en voedde hem van dag tot dag. En in deze sterkte kon hij alles verdragen en dragen.

Natuurlijk wordt hier verondersteld, dat ons hart en lichaam een tempel van de Heiligen Geestes is geworden en dat wij leven in gehoorzaamheid aan Zijn wil.

Laat ons een voorbeeld nemen. Het meel in de kruik en de olie in de fles in de dagen van Elia. het klein beetje dat er was, was voldoende om Elia en de weduwe met haar zoon in het leven te behouden. Elke keer herhaalde het wonder zich, ongezien en verborgen: ”het meel in de kruik werd niet verteerd en de olie in de fles ontbrak niet, naar het woord des Heeren.” (1 Kon. 17:16)

Laat mij u zeggen, dat wonder wil God nog dagelijks doen, wanneer Christus in ons de verborgen Voeder van ons geestelijk leven is. Dat kan een gezegende ervaring zijn of worden. Ge zult dan zien dat er dagelijks genoeg kracht tot u komt, want dan wordt ge met een verborgen manna gespijzigd en gij drinkt uit de verborgen en geslagen steen­rots Jezus Christus. Dan zijt ge niet meer een speelbal van uiterlijke omstandigheden, die ons geestelijk leven bepalen maar er is een inkering tot de verborgen inwonende Christus in u.

De openbaring van God in het vlees was wonderbaar en een groot mysterie, maar door de kruisiging van ons vlees, is het mogelijk geworden, dat er een nieuwe incarnatie in elke ziel kan plaatsvinden. De nieuwe mens neemt het vol­komen verlossingswerk van Christus aan Golgotha ‘s kruis aan, als zijn of haar kruisiging. Evenals we door genade mogen zeggen dat we kinderen Gods geworden zijn, zo mo­gen wij zeggen door genade “Christus in mij”, de Voeder en Onderhouder en Vernieuwer van mijn geestelijk leven. Dat is dan niet alleen theorie, maar een dagelijkse en prak­tische ervaring in dit moeilijk leven. Dat is een geestelijk leven, dat zich moet openbaren in het leven, niet alleen in wat wij noemen in “hogere sfeer”, maar midden in deze harde en ruwe wereld. God wenst het wonder van Bethlehem te herhalen. Een nieuwe incarnatie. Christus in ons. Paulus wenst dat als hij schrijft. “Mijne kinderkens’ die ik wederom arbeidde te baren, totdat Christus een gestalte in u gaat krijgen.” (Gal. 04:19).

God wenst niet alleen dat Christus in ons worde geboren, maar dat Christus tot een voile gestalte in eenieder van Zijne kinderen zal komen. Dat is het streven van de Heili­gen Geest in deze tijd en hoe weinig wordt dat verstaan. Daarom zoveel oppervlakkigheid, zoveel bewogenheid in het zieleleven. De invloeden van buiten zijn zo vaak de thermo­meter van ons geestelijk leven. Wij zoeken het zo ver, en het is heel dicht bij ons, ja het is in ons. Christus zoekt zich te manifesteren in ons en wenst de controle over ons leven uit te oefenen. O dat verborgen leven met Christus is de bron wel, waaruit de ziel telkens weer het levend water mag putten. Ze behoeft het niet van buitenaf meer te ver­wachten, hoewel ze dankbaar is voor alles wat God ons van buitenaf wil toevoegen. Er is een innerlijk zien op Jezus de Overste Leidsman en Voleinder van ons geloof. Dan ervaren wij dat Hij meerder is. Die in ons is, dan die in de wereld zijn. De wereld heeft geen licht, dus kan zij geen licht geven, ze is duisternis, maar zij die leven door de inwoning van Christus, die zijn “licht in de Here”.

De ware levensvernieuwing komt alleen doordat Christus in ons woont, maar ook zo alleen. We kunnen misschien zeggen, gelijk als in Korinthe, dat het ons aan geen geeste­lijke gaven ontbreekt. Toch verstonden ze daar niet wat dit verborgen leven was. Luister maar. “En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijke maar als tot vleselijke mensen, als tot jonge kinderen in Christus”. Neen het gaat om de openbaring van Christus in ons, Die van binnenuit naar buiten het Godsleven alleen kan openbaren. Het meel in de kruik en de olie in de fles zullen dan zeker niet ontbreken (Ef. 04:13) zegt: “dat we moeten opgroeien tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. Dit kan alleen komen wanneer die dagelijkse vernieuwing door de inwonende Christus in ons er is.

God moge dat schenken aan eenieder van ons.

  1. K.

 

Contact PER BRIEF

“De heer B. schrijft ons: “Ik ben overtuigd, dat de on­sterfelijkheidsgedachte, die U verdedigt, geheel on-Bijbels is. Ik beschouw het aldus, dat het “geschapen naar Gods beeld en gelijkenis” dit inhoudt, dat de mens, gelijktijdig met het leven, redelijk verstand en persoonlijke vrijheid van hande­len van God heeft ontvangen, welke gaven met het leven tot Hem zullen wederkeren en in Hem worden opgenomen, totdat Hij over het stof zal opstaan. De wetenschap van Paulus dat na het sterven de gemeenschap met Christus pas volle werkelijkheid wordt, is geen deugdelijk bewijs, dat hij die als gelijktijdige overgang na zijn sterven verwachtte. Ten slotte de uitspraak van Jezus tot de moordenaar aan het kruis: daarin moet óf een fout zijn geslopen óf Jezus moet hier iets geheel anders bedoeld hebben dan de al­gemene opvatting is”.

De leer, die de heer B. verdedigt, de zgn. leer der zieleslaap, is reeds zeer oud. Zij leert, dat gelijk het lichaam tot de aarde, zo de zielen tot God wederkeren en bij Hem tot de opstanding toe een bestaan leiden zonder waarneming of gedachte, zonder lust of onlust.

Nu is er -we wezen er reeds eerder op -een groot onderscheid tussen de wijze waarop het O.T. over de dood spreekt en die van het N.T. In het Oudtestamentische be­grip van de Sjeool staat de negatie van het aardse leven op de voorgrond: de doden weten niet met al, zij zijn al tezamen in rust en niemand prijst er ’s Heren lof. In het N.T., nadat Christus de overwinning over het dodenrijk heeft be­haald, is dit echter geheel anders, dan wordt het oog der gelovigen veel meer gericht op de heerlijkheid, die hen wacht.

Toch leert ook het O.T. geen zieleslaap. De onderaardse bewoners van het dodenrijk begroeten spottend de koning van Babel, Jesaja 14, en de machtige helden spreken uit het midden van het dodenrijk Egyptes vorst en volk toe, Ezechiël 32.

Als de Bijbel in het Oude (en ook in het Nieuwe Testa­ment) van de dood spreekt als van een slaap, een rusten, een stilzwijgen, dan wijst ze hiermee duidelijk op de totale breuk, die de dood brengt tussen het aardse leven en het leven na de dood. Ten opzichte van het wereldgebeuren is de dood een slapen, alle verkeer met de ons bekende wereld heeft dan opgehouden. De doden hebben geen deel meer in alles wat onder de zon geschiedt (Pred. 09:05-06; Pred. 09:10). Hun kinderen komen tot eer of tot armoede, doch zij weten het niet (Job 14:21).

Dat ook Christus over de doden in het Oude Testament spreekt als levend, en niet slapend, voor Gods aangezicht, blijkt uit (Luc. 20:37-38) waar Hij zegt: God is de God van Abraham, Izaäk en Jacob, God nu is geen God van doden maar van levenden.

Welk een onware, dwaze fantasie zou ook Jezus beschrijving van het dodenrijk zijn in de geschiedenis van de g rijke man en de arme Lazarus, als er noch van een bewuste pijn noch van bewust denken sprake was.

Ook Paulus verlangen naar de ontmoeting met Christus wijst niet op een slapen. Immers dan had het er weinig toe gedaan of hij nu reeds stierf of later. Daarmee zou bij het ontmoetingsogenblik met Christus toch niet vervroegd hebben. Ook de vraag van de zielen onder het altaar in (Open­b. 06:09-11) spruit voort uit een bewust leven.

Als de schrijver tenslotte het krachtige argument uit (Luc. 23:43) tracht te ontzenuwen door te veronderstellen dat hier een fout is ingeslopen, bewijst hij toch wel zeer duidelijk de zwakheid van zijn redenering. Zelfs de lezing die het wil doen voorkomen of Jezus gezegd zou hebben: Ik zeg U heden: ”Gij zult met Mij in het Paradijs zijn” wordt door niemand meer verdedigd, aangezien het woord ‘heden’ hier dan totaal overbodig zou zijn geweest. Jezus behoefde er: heus niet bij te zeggen, dat hij dit woord “heden” sprak.

Wanneer we dit alles in de Schrift lezen moeten we de ‘ leer der zieleslaap -die ook door de zgn. Jehovagetuigen wordt verdedigd -beschouwen als een der vele dwalingen, die voortgekomen zijn uit het verlangen om het bestaan van de zielen na de dood enigszins begrijpelijk te maken.

 

Brieven uit Amerika

Wij wonen hier in een prachtig ingericht landhuis, waar wel plaats is voor 30 mensen, met ons vieren. Het dorpje bestaat uit houten, huizen, verspreid door het bos. ’t Is lastig de weg te vinden en we zoeken naar het huis van de dominee. Hij woont hier pas kort en niemand kan ons op weg helpen. Eindelijk kloppen we aan de deur van een groot landhuis. Alles blijft stil binnen, maar van de veranda komt een aardige jonge Amerikaan in zwemuitrusting. ’t Blijkt de dominee te zijn. We vragen hem of het mogelijk is een meeting te organiseren, waar ik een lezing kan houden. Hij is dadelijk enthousiast en we spreken af dat ’s avonds bij hem aan huis de bidstond, die hij daar Woensdags houdt aan mij afgestaan wordt. Nu gaan we overal reclame «aken. We stappen de huizen binnen en vertellen van de lezing van een Hollandse, vers uit Nederland aangekomen.

Natuurlijk verdwalen we weer, maar iedereen, die we nu de weg vragen, inviteren we meteen.

Als we ’s avonds in ’t donker naar de pastorie gaan, lijkt het ons of het bos die verslonden heeft, ‘t is nergens te vinden. Na een uur zoeken komen we aan een kruispunt waar twee dames lopen. Zij blijken ook naar de vergadering te gaan en zo komen we waar wezen moeten. Het is geen groot gezelschap maar er zijn nogal veel kinderen, ook is er de directeur van de Bijbelschool van Los Angelos, Dr. Sutherland. Dat is heerlijk, want als ik mijn lezing gehouden heb is hij enthousiast om mij voort te helpen en in Los Ange­los kansen te geven. De dominee is een opgewekte christen, van het Bijbelschooltype, meer Evangelisatieman dan theo­loog.

In een gesprek over de wederkomst vroegen wij hem: “Verwacht U de Heer spoedig?”

“Definitely’ (beslist), is zijn antwoord, “is ’t niet binnen 5 jaar, dan binnen 15 jaar”.

Wij komen deze verwachting veel tegen onder de Ameri­kanen.

Het is aardig nu een kleine kennismaking hier te hebben, in dit bergdorpje in het heuvelachtige bos temidden van hoge bergen.

Ik heb echt contact met m’n hoorders gehad, veel meer dan bij mijn lezing in het huis van een miljonair, enkele dagen geleden.

Er is hier in dit stille bergdorp zo’n grote rust en stilte. Een jonge vrouw zegt: ”Ik ben nog nooit zo getroffen ge­weest als door uw verhaal”.

“Heeft u het ook begrepen wat God u te zeggen had hier­mee! ‘vraag ik.

“Ja,” zegt zij. “en heel duidelijk ‘.

Straks ga ik weer naar de grote steden met hun grote zalen en kerken en hun skycrapers, maar wat is het heerlijk om ook eens in zo’n omgeving te mogen getuigen, waar mensen leven temidden van echte natuur, die je doet ver­dwalen als je elkaars huizen zoekt, maar die je met zijn stilte en paradijsachtige pracht geneest van de gejaagdheid van het drukke grotestadsleven.

 

 

 

Oecumenische flitsen

In de Daily Mail werd de volgende commentaar op de “Victory-Day” (de grootse overwinningsherdenking) te Londen opgenomen van Ds. Seebold van Royston:

“Schudt de oorlogsbegoocheling af bij de herden­king der overwinning.

In plaats van geweren en kanonnen moesten er krukken zijn en ziekenwagens. In de plaats van tanks moesten er wagenladingen wrakken zijn; wagens op- gestapeld met doodkisten.

Hierna zouden er duizenden bejaarde ouders moe­ten volgen, gekromd van verdriet, wier zonen het leven hebben verloren. Vervolgens de weduwen en vaderloze kinderen.

Dan sommige der ongehuwde moeders aan wie het recht op een echtgenoot en een eigen huis is ont­zegd. Daarna de ongewenste kinderen.

Vervolgens enkele van het uitgebreide legioen van lijders aan venerische ziekten, met hun idiote kinderen – slachtoffers van de oorlogsgeest.

In een zeer sprekende optocht zouden tienduizen­den kinderen moeten volgen, met hun ribben zichtbaar door hun huid en met de kenteken van Engelse ziekte. In plaats van vlaggen -een eindeloze rij banieren met de namen der gevallenen.

Luidsprekers zouden moeten vertellen van het ver­driet van die hopeloze en beroofde mens, wier snikken de plaats zou innemen van gejuich”.

Genaderd tot Habakuk.

Ds. A. P. Mijnarends. Ned. Herv. predikant te Amstelveen, vertelt in zijn kerkbode, dat hij op be­zoek bij een uit Indië gerepatrieerde hoorde, hoe deze

in het kamp het tekort aan sigarettenpapier had op­gelost. Een van de mensen had n.l. een bijbeltje en de dunne bladzijden daarvan werden gebruikt om er de tabak in te rollen. Toen eindelijk het ontslag uit het kamp kwam, was hij al tot Habakuk gekomen…

Ds. Mijnarends merkt op: “Ik zal niet oordelen en noem alleen de grote tragiek. Jaren in een kamp met alle vreselijkheden, die nu wel tot ons doorgedrongen zijn. Maar ook: in een kamp met een Bijbel. En elke dag een hand die scheurt, Niet: die omslaat om te lezen, maar die scheurt en dat spul, dat tabak moest heten, er in rolt. Genesis opgerookt; de Psalmen in rook vervlogen; Jesaja, Jeremia, de brand er in. Ellende, verlossing en dankbaarheid tot as gereduceerd. Jaren in een kamp met een Bijbel en het re­sultaat: louter verlies.

Laten wij vooral niet denken, dat ik deze historie vertel opdat wij ons op de borst zouden kloppen. Hoeveel huizen met Bijbels zijn er waar dit Boek praktisch nooit open komt? Ik weet niet wat erger is: dit of er dan maar sigaretjes van rollen.”

Uit “Kerknieuws”.

De stedehouwer van Christus zegent wielrenners!

In de dagbladen lazen we dezer dagen het volgende bericht:

De Paus heeft een openbare audiëntie verleend aan 74 wielrenners, die te Rome arriveerden voor de be­langrijke wielerwedstrijd van Italië, de Ronde van Italië. De renners reden het binnenplein van St. Damascus op en de Paus verscheen op het balkon om zijn apostolische zegen te geven.

Als Paulus de worstelaars en kampvechters zegent dan bedoelt hij hen, die de geestelijke strijd tegen vlees en wereld strijden achter hun Meester.

Van de anderen zegt hij slechts: “de lichamelijke oefening is tot weinig nut”.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. E. Weiss. (11)

Ik kan mij nog goed herinneren, dat ik op zekere dag Christiaan vond, zittend op de achtergalerij van zijn ka­mer, bedekt met een groot laken tegen de muskieten. Hij beefde ontzettend, want hij geloofde, dat hij ging sterven en vreesde er zo voor. De zuster, die hem verpleegde, ver­telde mij ook, dat het beven en sidderen niets anders was dan de angst voor het sterven.

In deze tijd gaf de Here hem een droom, die hij aan zijn onderwijzeres Celina de Mesquita vertelde, die hem niet alleen lezen en schrijven had geleerd, maar hem ook van de Heiland had verteld. “Ik droomde”, vertelde hij. “dat ik voor een hoge muur stond. Op die muur stond een zeer vriéndelijk man, die mij de hand reikte om mij naar boven te helpen, maar ik was bang om zijn hand te grijpen. Deze droom”, zo vervolgde hij even later, “laat mij duide­lijk zien, dat ik nog niet gereed ben de hemel in te gaan!”

Van dat ogenblik af was het hem heilige ernst om zich voor te laten bereiden op het ingaan in zijn eeuwige woning. Gedurende dit laatste jaar was broeder Monsanto zijn buurman en met innerlijk verlangen om veel uit Gods woord te ontvangen, ging Christiaan hem dagelijks op­zoeken. Wat was het heerlijk toen deze jongen persoonlijk zijn Heiland vond. Het bleek weer opnieuw, dat niemand in dit leven te arm. te zwak is, dat God hem niet kan ge­bruiken om een zegen te zijn voor zijn omgeving. Mon­santo, uiterlijk een beeld van ellende, was een priester onder dit volk van melaatsen en heeft menigeen van zijn lotgenoten getroost en de weg tot de eeuwige zaligheid gewezen.

Christiaan was deze laatste tijd in gedachten veel bij zijn sterven. Op een goede dag gaf ik hem een rozenstek. Een der zusters heeft hem gadegeslagen, toen hij deze stek plantte en zij vertelde mij het volgende: ”Christiaan hield een hele toespraak toen hij het rozenstekje plantte, hij zei “Rozenstek, ik plant je. Wanneer je groot zult wezen zal je prachtige bloemen voortbrengen, maar wanneer je bloeit ben ik niet meer op Bethesda, want spoedig zal ik een grote reis maken. Vader Weiss zal de kapitein zijn, de dokter de stuurman en de verpleegsters de matrozen. Roze­stekje, ik zal niet meer beneden zijn wanneer je groot bent, maar ik plant je opdat anderen van je bloemen zullen ge­nieten!”

Al was er thans vrede in zijn hart, toch kwam de vrees voor de dood hem nog soms benauwen. Toen op een nacht de wachtzuster Bethesda rondging en zij ook de deur van Christiaans’ kamer heel zacht opende, ontwaakte Christiaan uit zijn onrustige slaap en zei: “O zuster, ik weet wel waar­om U gekomen is: U wilde zien of ik reeds gestorven was om mij in het lijkenhuis van Groot Chatillon te brengen, maar ik wil hier op Bethesda blijven liggen’”

De 9e Mei hoorde broeder Monsanto Christiaan hard schommelen in zijn schommelstoel. Hij riep: “Wat is er met je Christiaan!’ Toen op Monsanto’s roep een zuster Christiaans’ kamer binnenging was hij schommelend dit leven ontvlucht. Hij heeft de dood niet gezien, maar zijn Heiland heeft het kind, dat Hem liefhad, in Zijn armen genomen. Dromend ging hij door de poort des doods binnen in het Rijk van het eeuwige licht, waar alle vrees heeft opgehouden.

De dag daarop maakte Christiaan, zoals hij bij het plan­ten van de rozenstek gezegd had, zijn laatste reis. De zende­ling ging als kapitein aan het hoofd van de lijkstoet, de dokter ging aan zijn zijde als stuurman en wees de ver­pleegsters de weg aan, de matrozen, die de kist naar het open graf droegen.

In Bethesda bloeien Christiaans’ rozen tot vreugde van degenen, die nog op weg zijn naar het land waar de dood niet meer zijn zal, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite.

 

Een herinnering

Toen A. S. Thelwall. predikant bij de Engels Episcopale kerk te Amsterdam, destijds in zijn “Christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825” land en volk aan zijn zonden ontdekte en het tot verootmoediging en bekering opriep, vond zijn boetprediking maar bij weinigen weerklank.

Fel waren de reacties. Het merendeel onzer natie miskende Gods slaande hand en verzette er zich tegen. De meeste dominees namen het Thelwall hoogst kwalijk, dat hij hun eerwaardige stand verantwoordelijk stelde voor de het ingezonken zijn van de kerk.

Het godsdienstig leven in Nederland liet immers niet te wensen over. De mensen gingen ’s zondags naar de kerk, gebruikten doop en avondmaal en gaven hun aalmoezen; Het was vermetel van Thelwall, om uit de droevige overstromingen een oordeel Gods over ons volk af te leiden. Zijn handelwijze leek op die van Jobs vrienden, door God afgekeurd. Neen, God had met de watervloed hogere doel.

Wat deed deze vreemdeling hier de profetenmantel aan te trekken? Was hij geroepen om ons de bestellingen der voorzienigheid voor ogen te houden?

Allerlei grofheden en schimpwoorden en hatelijkheden werden over het hoofd van deze trouwe dienstknecht des Heren uitgestort.

Men leze nog eens het boekje, 100 jaar daarna door Ds. J. C. Rullman uitgegeven: “Keert U tot Hem, Die slaat Thelwall’s christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825, na honderd jaren opnieuw uitgegeven en van een historische toelichting voorzien, door J. C. Rullman, Amsterdam, W, Kirchner, 1925”.

Uit dit boekje is veel te leren ook voor deze tijd. In de vreselijke oorlogsjaren die achter ons liggen, werd de prediking die tot verootmoediging onder de slaande hand des Heren opriep op allerlei wijzen weersproken. Men had meer met het onrecht van de Duitsers te doen, dan met het recht des Heren, die ons met deze vreselijke roede kwam bezoe­ken vanwege onze nationale en kerkelijke zonden.

De zelfgenoegzame, ongebroken kerkelijke levenshouding openbaarde zich op soortgelijke wijze als in Thelwall’s da­gen. Men begeerde niet zulke profeten, die de mensen de bestellingen der Voorzienigheid voor ogen hielden. Maar de Here heeft Thelwall’s trouw getuigenis voor de kerken in ons vaderland tot een rijke zegen willen stellen.

  1. Telder.

 

Aan onze lezers

Wij verkregen het auteursrecht van de veel gevraagde! liederenbundel

“Glorieklokken”

Waar deze bundel reeds langs uitverkocht is besloten we hem opnieuw uit te geven.

Een keur uit deze schone liederen is reeds ter perse. De prijs en omvang hopen we spoedig bekend te maken.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.21

Christus onder de mensen

Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal hij niet doven.

(Matt. 12:20)

Christus daalde uit de stralende heerlijkheid van de hemel neer in de nevel van deze aarde. Hij vond er mensen, die ver van hun goddelijke oorsprong alle heerlijkheid van de Schepper hadden verloren.

Hij vond er mensen, zoals wij die nog om ons heen zien. Mensen, hoogmoedig in hun waanwijze zelfverzekerdheid, die niet weten hoe ellendig en arm ze zijn. Mensen, die zich verheffen op het armzalige beetje kennis dat ze bezitten omtrent natuurlijke dingen, of misschien wel op hun schijn­bare kennis van God. Mensen, die hoogmoedig anderen oor­delen en neerzien op hun naaste. Voor dezen kon Christus niets zijn, omdat ze Hem niet nodig hadden. Ze waren blind, doch dachten dat ze zagen. Ze gaan nog steeds Hem met een minachtende blik voorbij. Ze voelen zich niet arm, weten niet wat zonde is en vinden het bespottelijk, dat een gekruisigde Jezus hen zou moeten redden.

Doch er zijn ook thans, evenals in Jezus’ dagen, anderen, die zich bewust zijn, dat ze verre van volmaakt zijn, dat het niet in orde is, tussen God en hun ziel. Mensen, die zich ellendig en arm gevoelen. De Bijbel vergelijkt hen bij een geknakt riet of een walmende vlaspit.

Wat is een geknakt riet? Wel ik zou zeggen het is wel het onaanzienlijkste wat men zich kan indenken. Een riet is al niet veel, een geknakt riet is helemaal niets. Het wordt weggeworpen, omdat het voor niets kan dienen.

Het is niet prettig zich een geknakt riet te weten. In onze moderne wijze van uitdrukken zou men zeggen: daar moet je toch wel een sterk minderwaardigheidscomplex van krijgen.

Toch is het niet overdreven als de Bijbel en als ze zich­zelf zo noemen. Ze zijn inderdaad in de maatschappij of in hun huisgezin niets meer waard. Daar heb je de verlopen dronkaard. Honderdmaal heeft hij zich voorgenomen een ander leven te beginnen. Doch altijd weer is het mis gegaan. Zijn waterige ogen, zijn gerafelde klederen, de armoede thuis herinneren hem iedere dag eraan, dat hij een mislukkeling is. En het is heus geen ziekelijk overdrijven als hij zichzelf veracht.

Daar is de man, die het willoos slachtoffer is geworden van zijn hartstochten en onreine begeerten. Onrein voelt hij zich, onrein is zijn denken, dat altijd weer vervuld is van verachtelijke bedden. Hij weet, dat hij onrein is tegenover God. Die hij vreest en dat hij verwerpelijk is als een geknakt riet.

En zijn er zo niet velen: de prostituee, die walgt van haar eigen leven, de moordenaar, die jaar na jaar gevangen zit tussen de vier muren van zijn cel, de man of vrouw, die reeds zoveel maanden doorbrengt in een concentratiekamp… Hoevelen zijn er onder die allen, die alle zelfrespect hebben verloren, die misschien liever zouden willen sterven, als ze maar niet vreesden voor wat er na de dood hen wacht.

Hoe menigmaal worden zij door mensen veracht en ver­stoten, want de mens is dikwijls ’n wezen, dat diep buigt en be­leefd doet jegens de man met de auto en de bontkraag, doch zich verheft boven ieder die door de publieke opinie veroordeeld wordt. Mensen kunnen zo onredelijk en hard zijn. Dezelfde man, die in de oorlogstijd nooit een hand heeft uitgestoken om een vluchteling te helpen, die altijd trachtte te profiteren van zijn Duitse kennissen en juist zover ging in zijn vriendschap met hen als mogelijk was om geen ver­keerde naam te krijgen, scheldt nu op die vervloekte NSB- ers, die ze allemaal tegen de muur moesten zetten.

Hoe anders was onze Heiland. Hij, de absoluut reine en rechtvaardige ging naar de meest verachten. Hij ging om met de tollenaars en zondaars, Hij lag met hen aan tafel en at met hen. Hij had slechts één doel: hen te redden, hen te helpen en hen voor eeuwig gelukkig te maken.

Wat is het een heerlijk iets om te weten, dat Jezus nog steeds dezelfde is. O, gij allen, die U zelve kent als een mislukkeling, die u zelf veracht: Jezus wacht op U. Hij zegt ook tegen u: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven. Hij zal het geknakte riet niet breken.

Dit is het wonder van het evangelie, dat het eeuwige, het allergrootste geluk bestemd is voor de slechtste en meest verachte zondaars.

… en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven’. Een vlaspit was de pit in de olielamp, die licht moest geven. Doch een walmende vlaspit verspreidt geen licht meer, wel rook. Ze doet meer kwaad, dan goed en is nutteloos geworden. Hoevelen gelijken niet op zo’n walmende vlaspit. God heeft hen geroepen om lichtdragers te zijn in hun om­geving. Doch ze zijn dit niet. Hun twijfel, hun kleingelovig­heid, hun vleselijk begeren en dwaalzucht maken dat ze voor hun omgeving in het geheel geen lichtende voorbeelden zijn. Niemand wordt door hen tot de waarheid geleid, nie­mand vindt door hen het ware levensgeluk. Ze zijn zelf altijd zoekers, altijd onzeker van hun toekomstig heil, twijfe­laars. Vandaag opgewekt, morgen mismoedig, vandaag ge­lovig, morgen voor alles onverschillig. Of ze behoren tot die tobbende christenen, die altijd hopen dat ze nog eens tot zekerheid mogen komen en daarom nooit opgewekte blij­moedige Christus-getuigen kunnen zijn.

We zijn wel eens geneigd over deze mensen de schouders op te trekken en minachtend over hen te spreken als on­waardige, vleselijke christenen of als “spelonkjesmensen”.

Doch Christus zoekt ook hen. Hij zal hen niet door een onvriendelijk, hard woord van de laatste hoop beroven. Neen Hij wil, dat ze Hem vertrouwen en tot Hem komen. Hij wil hen zo gaarne helpen en ook gelukkig maken. Hij zal de walmende vlaspit niet uitdoven. Hoe liefdevol was Hij voor de twijfelende Thomas, voor de hardleerse Nicodemus, voor de onkundige Samaritaanse vrouw.

Wij denken altijd nog te gering van Christus’ liefde.

Hij heeft zondaars lief.

Doch dit wil niet zeggen, dat Hij hen laat zoals ze zijn. Verre van dat. Hij de grote Pedagoog roept hen tot Zich om ze op te voeden tot burgers van Zijn eeuwig rijk. Dat geknakte riet wil Hij maken tot een eikenboom der gerechtigheid en die rokende vlaspit tot een lichtdrager in deze duis­tere wereld.

Hij wil dat we ons aan Hem toevertrouwen opdat Hij ons mag veranderen en vormen tot het doel, dat Hij ons gesteld heeft.

Wee ons indien we in de zonde blijven volharden en een walmende vlaspit zouden blijven ondanks Zijn bemoeienis met ons. Dan zegt Hij met een ander beeld, dat de rank, die geen vrucht voortbrengt uitgesneden en in het vuur wordt geworpen. Dan bedroeven wij de Geest, omdat we ons niet veranderen laten door Zijn dagelijkse werking tot beelddragers van Christus.

Vertrouw U toe aan Christus, opdat Hij u tot een ander mens make. Doch doe het dan ook ten volle. Laat geen eigenliefde, geen bijbedoeling U uit Zijn gemeenschap af­trekken, Zie niet om naar de wereld, waaruit Hij u heeft getrokken. Denk aan de vrouw van Lot’

Laat U door Christus veranderen opdat gij het doel moogt bereiken, dat God u stelde. De Bijbel noemt dit: zijn roe­ping en verkiezing vast maken.

De eerlijke en absolute overgave aan Christus is nodig, opdat wij in onze omgeving anderen tot steun kunnen zijn, en leven kunnen tot eer van Hem. Die voor ons stierf.

Br.

 

Allen één

Er zit tegenwoordig een éénheidsstreven “in de lucht” Wij schrijven deze laatste woorden tussen aanhalingstekens, want ’t is een uitdrukking uit de Bijbel, ’t Zijn de geestelijke machten in de lucht, die zulke algemeen onder de mensen voorkomende stromingen bewerken. De wereld mag tegenwoordig van fysische besmettingen – geloofd zij Gods lankmoedigheid van pestilentiën niet zoveel hin­der hebben, de psychische besmetting is zoveel te sterker. Nu zouden we over dat eenheidsstreven in allerlei gemeen­schappen, Jeugdorganisaties, politieke partijen enz., niet in ons blad veel drukte maken.

Maar het eigenaardige is, dat ook in de “kerken onder de “christengelovigen” zulk een zoeken van “eenheid” is op te merken. Is dat verkeerd?

Bij dit zoeken naar “eenheid” wijst men nogal eens op de bede van onze Heiland uit het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17, en citeert dan foutief: dat zij allen één zijn.

Ziet ge wel, zo zegt men dan, de Here Jezus zelf heeft gewild, dat alle “christenen” één zullen zijn. Dus we moeten allen in één, groot, verband leven.

Nu weet de opmerkzame bijbellezer, dat de Here tot driemaal toe zegt, niet: dat zij één zijn, maar opdat zij één zijn. M.a.w. de Heiland bidt niet om eenheid! Hij vraagt heel iets anders en laat daar dan op volgen: opdat zij één zijn. Hij vraagt om iets aan Zijn Vader en zegt, dat de vrucht van de verhoring van Zijn gebed zal zijn: de eenheid van Zijn apostelen in de eerste plaats (Joh. 17:11)

en straks de eenheid van hen, die door hun woord in Hem geloven zullen (Joh. 17:20).

Wat vraagt de Heiland nu -als laatste verzoek voor Zijn eenzaam achterblijvende jongeren -aan Zijn Vader?

“Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt.”

Bewaar hen in Uw Naam, dat is het verzoek aan de Vader, nu Hijzelf moet heengaan in de zwarte nacht van de dood. Heilige Vader, dat herinnert aan het Oudtestamentische: Heilige Israëls, dit is die God, die heilig is en daarom ook van Zijn volk heiligheid vraagt.

Bewaar hen in Uw Naam.

Gods Naam. Wat is dat! Als iemand bij U komt en zegt: in naam der Wet, dan ligt achter hem, die dat zegt, al de autoriteit, al de macht, heel de invloedssfeer van de gezags­drager, die in de Wet op U afkomt.

Gods Naam, dat is de autoriteit, waarmee Hij ons tegemoet treedt in Zijn Woord, de kracht, waarmee Hij op de wereld afkomt, het krachtveld, dat hij bestrijkt door de wer­king van Zijn Geest en Woord. Om het met een beeld duidelijk te maken: Als u een sterke magneet legt midden in een hoop ijzervijlsel, dan oefent die magneet zulk een kracht uit, dat al het ijzervijlsel binnen een bepaalde kring in een vaste richting komt te liggen ten opzichte van die magneet.

De “spits” van deze werkingssfeer – het zij in alle eer­bied gezegd – ligt in de Heer Jezus Christus. In Hem is immers het koninkrijk der hemelen nabij -dat is vlakbij -gekomen. Daarom zegt Hij: de Naam, die Gij Mij gegeven hebt. De Vader heeft de Christus bekleed met Zijn autori­teit (“alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven”) en zó is Hij met Zijn krachten op de wereld afgekomen. En Jezus heeft dan ook -zolang Hij in de wereld was -Zijn apostelen door Zijn Woord en Geest uit deze boze wereld getrokken, hen vergaderd, hen gebracht en gehouden in de band aan Zijn Woord, hen zo bewaard in de gemeenschap, in het krachtveld, in de Naam van Zijn Vader.

Maar nu moet Hij heen, Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt. Bewaar ze in het kracht­veld van Uw Woord. Geest. Ze staan hulpeloos. Ze zijn nu schapen zonder herder. De boze staat gereed. Hij heeft óók zijn krachtveld, waarmee hij tegen U inwerkt (Joh. 17:15),

Vader, bewaar ze in Uw Naam, door Uw kracht, houdt ze in de band van Uw Woord (Joh. 17:17).

En als dat gebeurt: als zij blijven in de Naam, in het krachtveld, in de gemeenschap met de Vader door het Woord, dat de waarheid is, dan zullen ze ook één zijn. Dat zal de vrucht zijn,

De eenheid der gelovigen komt niet tot rust in enige or­ganisatie. Als ze dat doet, is het reeds een schijneenheid. De eenheid der kerk is de eenheid van het geloof in het actuele Woord van God, dat vandaag oproept tot vernede­ring onder Gods krachtige hand van oordelen en gerichten.

De eenheid, die de christenheid zoekt, zal ze niet vinden, als ze niet wederkeert in berouw tot Christus, Die gedaan heeft in onze dagen, wat Hij gedacht had (Klaagl. 02:17. Zach. 01:06), Die afgebroken heeft, wat Hij gebouwd had en uitgerukt, wat Hij geplant had (Jer. 45:04), die de vijand over ons heeft verblijd en de horen onzer tegen- partijders verhoogd (Klaagl. 02:17). Dan gaat het ganse huis Israëls de Here achterna klagen (1 Sam. 07:02).

Waar dat geloof is, daar is eenheid.

Dan kan het weer worden: gans Israël van Dan tot Berseba?    

  1. B.

 

Ik ben de Here, uw Heelmeester

Dit woord heeft de Here eenmaal Zijn kerk willen in­scherpen (Ex. 15:26). Het was in de woestijn bij Mara, enkele dagen nadat Hij Zijn gemeente droogvoets had ge­leid door de Rode Zee en in onmiddellijk verband met de uitredding, die Hij gaf door de bittere wateren te Mara weer gezond en drinkbaar te maken. Immers de Here heeft geen lust om Zijn volk te doden, maar daarin heeft Hij lust, dat het gelovig in Zijn wegen wandelt en dat Hij het leven en welstand geeft.

Daarom stelde de Here toen bij Mara een inzetting en een recht, te weten om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen. Hij zei: ”Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Heer uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen en uw oren tot Zijn geboden, en houdt alle zijn inzettingen; zo zal Ik geen der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw heelmeester ‘.

De Here gaat over ons leven en over onze welstand. Hij is het, die ons voor ziekten beschermt en ons met ziek­ten slaat Hij werpt ons te bed en Hij kan ons de gezondheid weer doen rijzen. Hij en niemand meer.

Dreigt de kerk dit woord niet te vergeten? Het staat in onze belijdenis, dat gezondheid en krankheid niet bij geval maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomt, maar is deze belijdenis voor velen niet versteend, is zij nog wei een echte geloofsbelijdenis?

De Schrift doet ons ook verstaan, dat er verband is tussen zonde en ziekte, niet maar zo in het algemeen, dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is en dat ons allerlei kruis en ellendigheid vanwege de zonde overkomt, maar ook zo. dat de Here bepaalde zonden ook met bepaalde ziekten komt bezoeken; de Here hen, die van Zijn Woord en wegen afwijken, in Zijn gramschap ook met allerhande ziekte tegenkomt en slaat. Niet bij geval krijgen we longontsteking of een ingewandsziekte of geesteskrankheid. Het is geen noodlot, dat ons willekeurig bedreigt. Zoiets als: “dat kan ieder zo maar overkómen.’ Een soort verzekeringsrisico. Neen, het is van de Here. En Hij doet het niet zomaar. Zeker, wie uit bepaalde ernstige ziekte zonder meer tot een bepaalde persoonlijke ernstige zonde zou willen besluiten, oordeelt een lichtvaardig oordeel. Hij zou zich schuldig stellen aan het grote onrecht, dat de vrienden Job hebben aangedaan, toen zij hem, die toch rechtvaardig en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad was, op grond van al het vreselijke, dat hem wedervaren was, wilden brengen tot de erkentenis, dat hij de Here grotelijks met zijn zonden vertoornd moest hebben. Als de discipelen de Here Jezus vragen inzake de blindge­borene: ”Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?” dan geeft de Here zijn wat haastig oordelende jongeren te verstaan, dat er bij God nog andere redenen kunnen zijn, waarom Hij mensen met ziekte bezoekt, bijv. om in het leven van de zieke Zijn grote daden te verheerlijken (Joh. 09:01-03). Maar dit alles mag ons niet blind maken voor het feit, dat de Here menigmaal de zonden in ons leven met ziekte komt bezoe­ken. Want dat heeft de Here toch tot een recht en in­zetting in Zijn gemeente gesteld. Hij zegt tot Israël; “Indien u naar Mij luistert en Mijn geboden houdt, dan zal ik geen der krankheden van Egypte op u leggen” (Ex. 15:26). “Daarentegen, indien gij de stem van de Heer uw God niet zult gehoorzamen… Ik zal u slaan met zweren van Egypte, en met gezwellen, en met droge schurft, en met uitslag, waarvan ge niet kunt genezen en met waan­zin. blindheid, verdwazing”.

En heel de geschiedenis van de kerk des Heren in het Oud­e en het Nieuwe Testament geeft ons de illustratie, dat het met de beloften en bedreigingen des Heren in deze ernst is ge­weest. Hij slaat Mirjam, die Mozes aantast in zijn ambtseer, met verachtelijke melaatsheid (Num. 12:10). Elia moet Joram, de goddelozer; koning van Juda, een schriftelijke kennisgeving doen, dat de Here hem vanwege zijn zonden wil, ondermeer zal treffen met een vreselijke ingewandsziekte (2 Kron. 21:12-20). Gehazi wordt om zijn geldgierig­heid en bedrog met een erfelijke melaatsheid zelfs tot in zijn nageslacht bezocht (2 Kon. 06:27). Tot de verlamden lijder in het badwater Bethesda wordt door de grote Heelmeester na diens genezing gezegd: ”Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede” (Joh. 05:14). Paulus wijst de kerk van Korinthe er op, dat de ernstige mis­standen in de gemeente de achtergrond vormen van de op­vallende ziekten en sterfgevallen, die er in de gemeente voorkwamen (1 Kor. 11:30). De Here Jezus zelf dreigt de valse profetes Jezabel in de kerk van Thyatira en allen, die deel hebben aan haar verleidingen, dat Hij ze op het ziekbed en in grote verdrukking zal werpen. En dat zijn nog maar enkele voorbeelden uit de vele.

Zouden wij ook in deze als leden van Christus’ kerk niet weer meer ernst gaan maken, met wat de Here doet? Om zo beter te verstaan, wat het zeggen wil, dat onze Here Jezus Christus, als hoofd Zijner kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert, ook “macht gekregen heeft over alle vlees” (Joh. 17:02) om te slaan en te helen, ons op het ziekbed neer te werpen en ons weer te genezen?

Dat we ook in dagen van ziekte allereerst met onzen Here te doen hebben. Ootmoedig, nederig vragend: “Here. wat hebt Gij daarin tot mij te zeggen T’ En, zo er afwijking en zonden in ons leven zijn, verachting van Zijn Woord in welk opzicht dan ook, dat we daarover dan schuldverslagen ernstig om vergeving vragen: wie weet, de Here mocht ons in Zijn ontferming nog genezing willen geven.

Dan zoeken we in dagen van krankheid, zoals Asa (2 Kron. 16:12) niet de medicijnmeesters met voorbijgang van de Here. Maar vóór en in de medicijnmeesters zoe­ken wij Hem, die tot Zijn kerk gesproken heeft: “Ik ben de Here Uw Heelmeester!”

Ds. B. Telder

 

Het Palestijnse Probleem

Vervolg van 7 Sept.

Het is in de oorlog mogelijk geweest honderdduizenden Joden te redden uit de Zuidelijke landen Hongarije, Roe­menië, Bulgarije, Griekenland. De regeringen van deze landen hebben officieel en officieus dit herhaaldelijk de geallieerden te kennen gegeven. Het is toen gebleken, dat niemand de vluchtelingen wilde opnemen. Het land, dat hier­toe wel bereid was en er ook de capaciteit voor had, werd niet vernoemd. En dit land was Palestina. Bij de Bermuda – conferentie, waar over het lot der vluchtelingen werd be­slist, bleek, dat er geen scheepsruimte was om hen te ver­voeren en het overbrengen naar Palestina was door Engeland geweigerd. In het laatste oorlogsjaar zond President Roosevelt een persoonlijk afgezant naar Turkije, om de reddingsmogelijkheden van het Joodse restant te bespreken. Deze rapporteerde, dat er nog vele tienduizenden gered konden worden, door een brug van schepen te leggen tussen de Zwarte Zeehavens, de Zuidelijke Balkanhavens en Turkije. Het voorstel stuitte af op de onverzettelijke houding van de Britse autoriteiten.

Ook nu weigert Engeland, gedreven door vrees, de Palestijnse havens voor de vluchtelingen open te stellen. Is het wonder, dat de Joden hun lot in eigen handen nemen? Niemand, zelfs de UNNRA ,is in staat hen schepen te leveren. Daarom charteren zij zelf hun vaartuigen. Zij wor­den gedwongen door de grote nood. En zo komen per maand 7000 illegalen het land binnen.

Het Joodse probleem is van internationale betekenis. Niet lang geleden zei Generaal Smuts: “Een nationaal tehuis voor Israël in het beloofde land zou getuigen van een inter­nationaal rechtsgevoel en ontwakend geweten van een gehele mensheid.”

Het land behoort ook inderdaad aan Israël volgens een Goddelijk decreet. Hij gaf het aan vader Abraham en zijn zaad. “Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemde­lingschappen geven, het gehele land Kanaän tot eeuwige bezitting” (Gen. 17:08).

Rond de binnenste rand van de hedendaagse muntstuk­ken staat het woord “Palestina” in het Engels, Arabisch en het Hebreeuws. Achter het Hebreeuwse woord “Palestina” staan twee Hebreeuwse tekens tussen haakjes. Deze zijn “Aleph” en “Yod”. Het zijn de eerste letters van het woord “Eretz Israël”, wat betekent “land van Israël”. Zie hier, “Land van Israël” als stempel op het in omloop zijnde geld, op postzegels en alle officiële stukken, geplaatst door de Britse regering.

Honderd jaar geleden waren er 8000 Joden in Palestina, De toelating van de 100.000 zal dit aantal op 700.000 brengen. Voorzeker, de vijgenboom begint uit te spruiten (Matt. 24:32).

Wij weten niet, in hoeverre deze grote exodus van Joden naar Palestina, de grootste na Egypte, verband houdt met de voorspelde voorzeggingen uit de Schrift. Maar elke dag kan de situatie zo veranderen, dat we Gods vinger klaar en duidelijk zien. Een kleine verschuiving in de machts­verhoudingen, een wijziging van inzichten bij de staatslieden kan ieder ogenblik een Joodse staat doen verrijzen. Als de drie ruiters uit (Zach. 01:11) andermaal uitgaan om de aarde te doorkruisen, dan zal het antwoord bij hun terugkeer moeten zijn: ”Wij hebben de aarde doorkruist, en zie de gehele aarde is niet stil en niet rustig.” Als de volkeren zee kookt en groot geluid geeft, gaat de Here andermaal Zijn volk verzamelen. Want Zijn gramschap is ontstoken tegen de vermetele naties, want terwijl Hij maar een weinig toornig was op Zijn volk, hebben zij de rampen vergroot. Daarom spreekt Jahweh? Ik heb Mij vol ontferming tot Jeruzalem gekeerd: mijn huis zal daar worden gebouwd en het meet­snoer zal over Jeruzalem worden gespannen. Verkondig nog verder; Zo spreekt Jahweh der heirscharen! Mijn steden zuilen weer overvloeien van zegen; Jahweh zal Zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitverkiezen. (Zach. 01:13-17).

 

Brieven uit Amerika

Wij zijn op weg naar het Westen, via Mexico en Arizona, Uren zien wij niets dan woestijnen. Af en toe zien wij Mexicanen met breedgerande hoeden op, bij omheinde kralen waar paarden in zijn. Schapen zie ik heel weinig. Kleine platte huisjes, geheel van leem, met kleine venstertjes, blij­ken de woningen van Indianen te zijn. Op een drooglijn zie ik kleurige hoofddoeken, ’t Is gloeiend heet en dus zijn er maar weinig mensen en kinderen buiten. Die ik zie hebben rode banden om hun hoofd. Er zijn ook hutten van zakken en leem en soms zie ik een wigwam met kleine huisjes er om heen. Ik ben in het Wilde Westen, maar een Indiaans meisje met kleurige kleding, fietst langs het pad tussen de hutten door en dwars door de woestijn loopt de highway, waarop ik auto’s ontdek, ‘t is niet zo eenvoudig om per auto te reizen hier. Als men een ongeluk krijgt op de zon­nige weg, is men ver, soms dagen ver van de bewoonde wereld.

De kleuren van de woestijn zijn, als de zon schijnt, pastel­tinten als van schelpen. Ik zie geel zand, soms lichtbruin rood en lichtgroen woestijngras. Soms zijn er lila bergen, op de achtergrond en boven ons is de lichtblauwe lucht met de witte wolken. Wat is alles droog en heet. Er zijn rivierbeddingen, die volkomen droog zijn.

Soms staan er midden in de woestijn ronde heuvels, door de Indianen gemaakt als uitkijkposten.

Als er een wolk voor de zon komt, worden alle kleuren ineens donker. Aan de horizon hangt een dun gordijn, waar een bui neerkomt. Door het gordijn zie ik de achtergrond van witte velden. Een bliksemschicht schiet er door heen. De regenbuien schijnen hier plaatselijk te zijn en men ziet ze van veraf. Maar het frisse water komt niet dichterbij om deze woestijn te lessen. De lucht wordt weer helder en zon­nig, de wolken verdwijnen. Dicht bij een Indianennederzetting zie ik een maïsveld, maar het is volkomen verdroogd en geel.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (9)

De broeders en zusters van de Vrije Evangelisatie bogen hun knieën voor het aangezicht des Heren en smeekten Hem vurig het hart van Celina de Mesquitta zo te leiden, dat zij na twee jaar van onafgebroken vervolging de vrijmoedigheid mocht krijgen om het huis, waar zij de Heiland niet mocht dienen, te ontvluchten en dat Hij zo een eind aan haar gevangenschap wilde maken.

Juist op diezelfde dag werd Celina zo voortdurend be­ledigd en bespot, dat haar arme hart het niet meer dragen kon. Zij smeekte de Here in het gebed haar de moed te geven voor een volkomen beslissing in haar leven en om een open deur om het huis te kunnen ontvluchten. En onder haar bidden gevoelde zij zich gedragen door eeuwige armen en had de zekerheid, dat haar gebed verhoord was.

’s Avonds, toen het begon te schemeren, wist zij duidelijk, dat het uur was gekomen, dat zij breken moest met alles wat haar op aarde dierbaar was geweest en na in haar kamer een ernstig gebed voor haar ouders en huisgenoten te hebben opgezonden, verliet zij de plaats van lijden, ging rustig de trap af zonder dat iemand het merkte, ging de straatpoort uit en met wankelende schreden bereikte zij het evangelisatiegebouw, waar een van de zusters aanwezig was. Deze gaf haar een arm en leidde haar naar het huis van de voorganger, die haar met grote liefde bij zich opnam. Weinig hadden haar ouders kunnen vermoeden, dat zij in haar ziekelijke toestand in het huis van de evangelist zou worden opgenomen en met grote liefde en toewijding door hem en zijn beide dochters zou worden verpleegd. Celina gevoelde zich als een vogeltje, dat uit de strik van de vogelvanger was bevrijd.

Op 22 April 1896 werd zij, na belijdenis van haar geloof in de Heiland, in tegenwoordigheid der kleine gemeente gedoopt ten huize van de voorganger. Zo getuigde zij van haar weten met Christus te zijn gestorven en met Hem te zijn opgestaan tot een nieuw leven. Zij schreef nu een brief aan haar ouders en vertelde hen. dat zij hen bleef liefhebben en hun al het leed, dat zij haar door hun verkeerde ijver hadden aangedaan, had vergeven.

In het huis van de voorganger heeft zij rust gevonden naar lichaam en ziel tot zij in 1901 werd opgenomen in het gesticht Bethesda. op het schiereiland “Groot Chatillon”.

Hier mocht onze geliefde Celina tot grote zegen zijn voor haar medepatiënten. De kinderen waren zeer aan haar ge­hecht en reeds spoedig begon zij ’s voor de middag een schooltje te houden om de kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren en hen vooral de heerlijke Bijbelse geschiedenissen te vertellen om in hun harten te wekken een liefde tot de grote Kindervriend.

Toen mijn man en ik in Oktober 1906 Bethesda verlieten om een voordrachtreis in Holland te maken, waren haar ogen door de ziekte reeds aangetast. Wonder boven wonder schijnt echter bij haar de ziekte tot een stilstand te zijn gekomen. Zij kon aan het eind van 1928 haar onderwijs nog steeds aan de kinderen geven en heeft velen de weg tot haar dierbare Heiland gewezen. Enige jaren geleden, in 1942, leefde zij nog en was toen 71 jaar’

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.14

Christus onder de mensen

Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal hij niet doven.

(Matt. 12:20)

Christus daalde uit de stralende heerlijkheid van de hemel neer in de nevel van deze aarde. Hij vond er mensen, die ver van hun goddelijke oorsprong alle heerlijkheid van de Schepper hadden verloren.

Hij vond er mensen, zoals wij die nog om ons heen zien. Mensen, hoogmoedig in hun waanwijze zelfverzekerdheid, die niet weten hoe ellendig en arm ze zijn. Mensen, die zich verheffen op het armzalige beetje kennis dat ze bezitten omtrent natuurlijke dingen, of misschien wel op hun schijn­bare kennis van God. Mensen, die hoogmoedig anderen oor­delen en neerzien op hun naaste. Voor dezen kon Christus niets zijn, omdat ze Hem niet nodig hadden. Ze waren blind, doch dachten dat ze zagen. Ze gaan nog steeds Hem met een minachtende blik voorbij. Ze voelen zich niet arm, weten niet wat zonde is en vinden het bespottelijk, dat een gekruisigde Jezus hen zou moeten redden.

Doch er zijn ook thans, evenals in Jezus’ dagen, anderen, die zich bewust zijn, dat ze verre van volmaakt zijn, dat het niet in orde is, tussen God en hun ziel. Mensen, die zich ellendig en arm gevoelen. De Bijbel vergelijkt hen bij een geknakt riet of een walmende vlaspit.

Wat is een geknakt riet? Wel ik zou zeggen het is wel het onaanzienlijkste wat men zich kan indenken. Een riet is al niet veel, een geknakt riet is helemaal niets. Het wordt weggeworpen, omdat het voor niets kan dienen.

Het is niet prettig zich een geknakt riet te weten. In onze moderne wijze van uitdrukken zou men zeggen: daar moet je toch wel een sterk minderwaardigheidscomplex van krijgen.

Toch is het niet overdreven als de Bijbel en als ze zich­zelf zo noemen. Ze zijn inderdaad in de maatschappij of in hun huisgezin niets meer waard. Daar heb je de verlopen dronkaard. Honderdmaal heeft hij zich voorgenomen een ander leven te beginnen. Doch altijd weer is het mis gegaan. Zijn waterige ogen, zijn gerafelde klederen, de armoede thuis herinneren hem iedere dag eraan, dat hij een mislukkeling is. En het is heus geen ziekelijk overdrijven als hij zichzelf veracht.

Daar is de man, die het willoos slachtoffer is geworden van zijn hartstochten en onreine begeerten. Onrein voelt hij zich, onrein is zijn denken, dat altijd weer vervuld is van verachtelijke bedden. Hij weet, dat hij onrein is tegenover God. Die hij vreest en dat hij verwerpelijk is als een geknakt riet.

En zijn er zo niet velen: de prostituee, die walgt van haar eigen leven, de moordenaar, die jaar na jaar gevangen zit tussen de vier muren van zijn cel, de man of vrouw, die reeds zoveel maanden doorbrengt in een concentratiekamp… Hoevelen zijn er onder die allen, die alle zelfrespect hebben verloren, die misschien liever zouden willen sterven, als ze maar niet vreesden voor wat er na de dood hen wacht.

Hoe menigmaal worden zij door mensen veracht en ver­stoten, want de mens is dikwijls ’n wezen, dat diep buigt en be­leefd doet jegens de man met de auto en de bontkraag, doch zich verheft boven ieder die door de publieke opinie veroordeeld wordt. Mensen kunnen zo onredelijk en hard zijn. Dezelfde man, die in de oorlogstijd nooit een hand heeft uitgestoken om een vluchteling te helpen, die altijd trachtte te profiteren van zijn Duitse kennissen en juist zover ging in zijn vriendschap met hen als mogelijk was om geen ver­keerde naam te krijgen, scheldt nu op die vervloekte NSB- ers, die ze allemaal tegen de muur moesten zetten.

Hoe anders was onze Heiland. Hij, de absoluut reine en rechtvaardige ging naar de meest verachten. Hij ging om met de tollenaars en zondaars, Hij lag met hen aan tafel en at met hen. Hij had slechts één doel: hen te redden, hen te helpen en hen voor eeuwig gelukkig te maken.

Wat is het een heerlijk iets om te weten, dat Jezus nog steeds dezelfde is. O, gij allen, die U zelve kent als een mislukkeling, die u zelf veracht: Jezus wacht op U. Hij zegt ook tegen u: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven. Hij zal het geknakte riet niet breken.

Dit is het wonder van het evangelie, dat het eeuwige, het allergrootste geluk bestemd is voor de slechtste en meest verachte zondaars.

… en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven’. Een vlaspit was de pit in de olielamp, die licht moest geven. Doch een walmende vlaspit verspreidt geen licht meer, wel rook. Ze doet meer kwaad, dan goed en is nutteloos geworden. Hoevelen gelijken niet op zo’n walmende vlaspit. God heeft hen geroepen om lichtdragers te zijn in hun om­geving. Doch ze zijn dit niet. Hun twijfel, hun kleingelovig­heid, hun vleselijk begeren en dwaalzucht maken dat ze voor hun omgeving in het geheel geen lichtende voorbeelden zijn. Niemand wordt door hen tot de waarheid geleid, nie­mand vindt door hen het ware levensgeluk. Ze zijn zelf altijd zoekers, altijd onzeker van hun toekomstig heil, twijfe­laars. Vandaag opgewekt, morgen mismoedig, vandaag ge­lovig, morgen voor alles onverschillig. Of ze behoren tot die tobbende christenen, die altijd hopen dat ze nog eens tot zekerheid mogen komen en daarom nooit opgewekte blij­moedige Christus-getuigen kunnen zijn.

We zijn wel eens geneigd over deze mensen de schouders op te trekken en minachtend over hen te spreken als on­waardige, vleselijke christenen of als “spelonkjesmensen”.

Doch Christus zoekt ook hen. Hij zal hen niet door een onvriendelijk, hard woord van de laatste hoop beroven. Neen Hij wil, dat ze Hem vertrouwen en tot Hem komen. Hij wil hen zo gaarne helpen en ook gelukkig maken. Hij zal de walmende vlaspit niet uitdoven. Hoe liefdevol was Hij voor de twijfelende Thomas, voor de hardleerse Nicodemus, voor de onkundige Samaritaanse vrouw.

Wij denken altijd nog te gering van Christus’ liefde.

Hij heeft zondaars lief.

Doch dit wil niet zeggen, dat Hij hen laat zoals ze zijn. Verre van dat. Hij de grote Pedagoog roept hen tot Zich om ze op te voeden tot burgers van Zijn eeuwig rijk. Dat geknakte riet wil Hij maken tot een eikenboom der gerechtigheid en die rokende vlaspit tot een lichtdrager in deze duis­tere wereld.

Hij wil dat we ons aan Hem toevertrouwen opdat Hij ons mag veranderen en vormen tot het doel, dat Hij ons gesteld heeft.

Wee ons indien we in de zonde blijven volharden en een walmende vlaspit zouden blijven ondanks Zijn bemoeienis met ons. Dan zegt Hij met een ander beeld, dat de rank, die geen vrucht voortbrengt uitgesneden en in het vuur wordt geworpen. Dan bedroeven wij de Geest, omdat we ons niet veranderen laten door Zijn dagelijkse werking tot beelddragers van Christus.

Vertrouw U toe aan Christus, opdat Hij u tot een ander mens make. Doch doe het dan ook ten volle. Laat geen eigenliefde, geen bijbedoeling U uit Zijn gemeenschap af­trekken, Zie niet om naar de wereld, waaruit Hij u heeft getrokken. Denk aan de vrouw van Lot’

Laat U door Christus veranderen opdat gij het doel moogt bereiken, dat God u stelde. De Bijbel noemt dit: zijn roe­ping en verkiezing vast maken.

De eerlijke en absolute overgave aan Christus is nodig, opdat wij in onze omgeving anderen tot steun kunnen zijn, en leven kunnen tot eer van Hem. Die voor ons stierf.

Br.

 

Allen één

Er zit tegenwoordig een éénheidsstreven “in de lucht” Wij schrijven deze laatste woorden tussen aanhalingstekens, want ’t is een uitdrukking uit de Bijbel, ’t Zijn de geestelijke machten in de lucht, die zulke algemeen onder de mensen voorkomende stromingen bewerken. De wereld mag tegenwoordig van fysische besmettingen – geloofd zij Gods lankmoedigheid van pestilentiën niet zoveel hin­der hebben, de psychische besmetting is zoveel te sterker. Nu zouden we over dat eenheidsstreven in allerlei gemeen­schappen, Jeugdorganisaties, politieke partijen enz., niet in ons blad veel drukte maken.

Maar het eigenaardige is, dat ook in de “kerken onder de “christengelovigen” zulk een zoeken van “eenheid” is op te merken. Is dat verkeerd?

Bij dit zoeken naar “eenheid” wijst men nogal eens op de bede van onze Heiland uit het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17, en citeert dan foutief: dat zij allen één zijn.

Ziet ge wel, zo zegt men dan, de Here Jezus zelf heeft gewild, dat alle “christenen” één zullen zijn. Dus we moeten allen in één, groot, verband leven.

Nu weet de opmerkzame bijbellezer, dat de Here tot driemaal toe zegt, niet: dat zij één zijn, maar opdat zij één zijn. M.a.w. de Heiland bidt niet om eenheid! Hij vraagt heel iets anders en laat daar dan op volgen: opdat zij één zijn. Hij vraagt om iets aan Zijn Vader en zegt, dat de vrucht van de verhoring van Zijn gebed zal zijn: de eenheid van Zijn apostelen in de eerste plaats (Joh. 17:11)

en straks de eenheid van hen, die door hun woord in Hem geloven zullen (Joh. 17:20).

Wat vraagt de Heiland nu -als laatste verzoek voor Zijn eenzaam achterblijvende jongeren -aan Zijn Vader?

“Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt.”

Bewaar hen in Uw Naam, dat is het verzoek aan de Vader, nu Hijzelf moet heengaan in de zwarte nacht van de dood. Heilige Vader, dat herinnert aan het Oudtestamentische: Heilige Israëls, dit is die God, die heilig is en daarom ook van Zijn volk heiligheid vraagt.

Bewaar hen in Uw Naam.

Gods Naam. Wat is dat! Als iemand bij U komt en zegt: in naam der Wet, dan ligt achter hem, die dat zegt, al de autoriteit, al de macht, heel de invloedssfeer van de gezags­drager, die in de Wet op U afkomt.

Gods Naam, dat is de autoriteit, waarmee Hij ons tegemoet treedt in Zijn Woord, de kracht, waarmee Hij op de wereld afkomt, het krachtveld, dat hij bestrijkt door de wer­king van Zijn Geest en Woord. Om het met een beeld duidelijk te maken: Als u een sterke magneet legt midden in een hoop ijzervijlsel, dan oefent die magneet zulk een kracht uit, dat al het ijzervijlsel binnen een bepaalde kring in een vaste richting komt te liggen ten opzichte van die magneet.

De “spits” van deze werkingssfeer – het zij in alle eer­bied gezegd – ligt in de Heer Jezus Christus. In Hem is immers het koninkrijk der hemelen nabij -dat is vlakbij -gekomen. Daarom zegt Hij: de Naam, die Gij Mij gegeven hebt. De Vader heeft de Christus bekleed met Zijn autori­teit (“alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven”) en zó is Hij met Zijn krachten op de wereld afgekomen. En Jezus heeft dan ook -zolang Hij in de wereld was -Zijn apostelen door Zijn Woord en Geest uit deze boze wereld getrokken, hen vergaderd, hen gebracht en gehouden in de band aan Zijn Woord, hen zo bewaard in de gemeenschap, in het krachtveld, in de Naam van Zijn Vader.

Maar nu moet Hij heen, Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt. Bewaar ze in het kracht­veld van Uw Woord. Geest. Ze staan hulpeloos. Ze zijn nu schapen zonder herder. De boze staat gereed. Hij heeft óók zijn krachtveld, waarmee hij tegen U inwerkt (Joh. 17:15),

Vader, bewaar ze in Uw Naam, door Uw kracht, houdt ze in de band van Uw Woord (Joh. 17:17).

En als dat gebeurt: als zij blijven in de Naam, in het krachtveld, in de gemeenschap met de Vader door het Woord, dat de waarheid is, dan zullen ze ook één zijn. Dat zal de vrucht zijn,

De eenheid der gelovigen komt niet tot rust in enige or­ganisatie. Als ze dat doet, is het reeds een schijneenheid. De eenheid der kerk is de eenheid van het geloof in het actuele Woord van God, dat vandaag oproept tot vernede­ring onder Gods krachtige hand van oordelen en gerichten.

De eenheid, die de christenheid zoekt, zal ze niet vinden, als ze niet wederkeert in berouw tot Christus, Die gedaan heeft in onze dagen, wat Hij gedacht had (Klaagl. 02:17. Zach. 01:06), Die afgebroken heeft, wat Hij gebouwd had en uitgerukt, wat Hij geplant had (Jer. 45:04), die de vijand over ons heeft verblijd en de horen onzer tegen- partijders verhoogd (Klaagl. 02:17). Dan gaat het ganse huis Israëls de Here achterna klagen (1 Sam. 07:02).

Waar dat geloof is, daar is eenheid.

Dan kan het weer worden: gans Israël van Dan tot Berseba?    

  1. B.

 

Ik ben de Here, uw Heelmeester

Dit woord heeft de Here eenmaal Zijn kerk willen in­scherpen (Ex. 15:26). Het was in de woestijn bij Mara, enkele dagen nadat Hij Zijn gemeente droogvoets had ge­leid door de Rode Zee en in onmiddellijk verband met de uitredding, die Hij gaf door de bittere wateren te Mara weer gezond en drinkbaar te maken. Immers de Here heeft geen lust om Zijn volk te doden, maar daarin heeft Hij lust, dat het gelovig in Zijn wegen wandelt en dat Hij het leven en welstand geeft.

Daarom stelde de Here toen bij Mara een inzetting en een recht, te weten om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen. Hij zei: ”Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Heer uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen en uw oren tot Zijn geboden, en houdt alle zijn inzettingen; zo zal Ik geen der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw heelmeester ‘.

De Here gaat over ons leven en over onze welstand. Hij is het, die ons voor ziekten beschermt en ons met ziek­ten slaat Hij werpt ons te bed en Hij kan ons de gezondheid weer doen rijzen. Hij en niemand meer.

Dreigt de kerk dit woord niet te vergeten? Het staat in onze belijdenis, dat gezondheid en krankheid niet bij geval maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomt, maar is deze belijdenis voor velen niet versteend, is zij nog wei een echte geloofsbelijdenis?

De Schrift doet ons ook verstaan, dat er verband is tussen zonde en ziekte, niet maar zo in het algemeen, dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is en dat ons allerlei kruis en ellendigheid vanwege de zonde overkomt, maar ook zo. dat de Here bepaalde zonden ook met bepaalde ziekten komt bezoeken; de Here hen, die van Zijn Woord en wegen afwijken, in Zijn gramschap ook met allerhande ziekte tegenkomt en slaat. Niet bij geval krijgen we longontsteking of een ingewandsziekte of geesteskrankheid. Het is geen noodlot, dat ons willekeurig bedreigt. Zoiets als: “dat kan ieder zo maar overkómen.’ Een soort verzekeringsrisico. Neen, het is van de Here. En Hij doet het niet zomaar. Zeker, wie uit bepaalde ernstige ziekte zonder meer tot een bepaalde persoonlijke ernstige zonde zou willen besluiten, oordeelt een lichtvaardig oordeel. Hij zou zich schuldig stellen aan het grote onrecht, dat de vrienden Job hebben aangedaan, toen zij hem, die toch rechtvaardig en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad was, op grond van al het vreselijke, dat hem wedervaren was, wilden brengen tot de erkentenis, dat hij de Here grotelijks met zijn zonden vertoornd moest hebben. Als de discipelen de Here Jezus vragen inzake de blindge­borene: ”Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?” dan geeft de Here zijn wat haastig oordelende jongeren te verstaan, dat er bij God nog andere redenen kunnen zijn, waarom Hij mensen met ziekte bezoekt, bijv. om in het leven van de zieke Zijn grote daden te verheerlijken (Joh. 09:01-03). Maar dit alles mag ons niet blind maken voor het feit, dat de Here menigmaal de zonden in ons leven met ziekte komt bezoe­ken. Want dat heeft de Here toch tot een recht en in­zetting in Zijn gemeente gesteld. Hij zegt tot Israël; “Indien u naar Mij luistert en Mijn geboden houdt, dan zal ik geen der krankheden van Egypte op u leggen” (Ex. 15:26). “Daarentegen, indien gij de stem van de Heer uw God niet zult gehoorzamen… Ik zal u slaan met zweren van Egypte, en met gezwellen, en met droge schurft, en met uitslag, waarvan ge niet kunt genezen en met waan­zin. blindheid, verdwazing”.

En heel de geschiedenis van de kerk des Heren in het Oud­e en het Nieuwe Testament geeft ons de illustratie, dat het met de beloften en bedreigingen des Heren in deze ernst is ge­weest. Hij slaat Mirjam, die Mozes aantast in zijn ambtseer, met verachtelijke melaatsheid (Num. 12:10). Elia moet Joram, de goddelozer; koning van Juda, een schriftelijke kennisgeving doen, dat de Here hem vanwege zijn zonden wil, ondermeer zal treffen met een vreselijke ingewandsziekte (2 Kron. 21:12-20). Gehazi wordt om zijn geldgierig­heid en bedrog met een erfelijke melaatsheid zelfs tot in zijn nageslacht bezocht (2 Kon. 06:27). Tot de verlamden lijder in het badwater Bethesda wordt door de grote Heelmeester na diens genezing gezegd: ”Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede” (Joh. 05:14). Paulus wijst de kerk van Korinthe er op, dat de ernstige mis­standen in de gemeente de achtergrond vormen van de op­vallende ziekten en sterfgevallen, die er in de gemeente voorkwamen (1 Kor. 11:30). De Here Jezus zelf dreigt de valse profetes Jezabel in de kerk van Thyatira en allen, die deel hebben aan haar verleidingen, dat Hij ze op het ziekbed en in grote verdrukking zal werpen. En dat zijn nog maar enkele voorbeelden uit de vele.

Zouden wij ook in deze als leden van Christus’ kerk niet weer meer ernst gaan maken, met wat de Here doet? Om zo beter te verstaan, wat het zeggen wil, dat onze Here Jezus Christus, als hoofd Zijner kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert, ook “macht gekregen heeft over alle vlees” (Joh. 17:02) om te slaan en te helen, ons op het ziekbed neer te werpen en ons weer te genezen?

Dat we ook in dagen van ziekte allereerst met onzen Here te doen hebben. Ootmoedig, nederig vragend: “Here. wat hebt Gij daarin tot mij te zeggen T’ En, zo er afwijking en zonden in ons leven zijn, verachting van Zijn Woord in welk opzicht dan ook, dat we daarover dan schuldverslagen ernstig om vergeving vragen: wie weet, de Here mocht ons in Zijn ontferming nog genezing willen geven.

Dan zoeken we in dagen van krankheid, zoals Asa (2 Kron. 16:12) niet de medicijnmeesters met voorbijgang van de Here. Maar vóór en in de medicijnmeesters zoe­ken wij Hem, die tot Zijn kerk gesproken heeft: “Ik ben de Here Uw Heelmeester!”

Ds. B. Telder

 

Het Palestijnse Probleem

Vervolg van 7 Sept.

Het is in de oorlog mogelijk geweest honderdduizenden Joden te redden uit de Zuidelijke landen Hongarije, Roe­menië, Bulgarije, Griekenland. De regeringen van deze landen hebben officieel en officieus dit herhaaldelijk de geallieerden te kennen gegeven. Het is toen gebleken, dat niemand de vluchtelingen wilde opnemen. Het land, dat hier­toe wel bereid was en er ook de capaciteit voor had, werd niet vernoemd. En dit land was Palestina. Bij de Bermuda – conferentie, waar over het lot der vluchtelingen werd be­slist, bleek, dat er geen scheepsruimte was om hen te ver­voeren en het overbrengen naar Palestina was door Engeland geweigerd. In het laatste oorlogsjaar zond President Roosevelt een persoonlijk afgezant naar Turkije, om de reddingsmogelijkheden van het Joodse restant te bespreken. Deze rapporteerde, dat er nog vele tienduizenden gered konden worden, door een brug van schepen te leggen tussen de Zwarte Zeehavens, de Zuidelijke Balkanhavens en Turkije. Het voorstel stuitte af op de onverzettelijke houding van de Britse autoriteiten.

Ook nu weigert Engeland, gedreven door vrees, de Palestijnse havens voor de vluchtelingen open te stellen. Is het wonder, dat de Joden hun lot in eigen handen nemen? Niemand, zelfs de UNNRA ,is in staat hen schepen te leveren. Daarom charteren zij zelf hun vaartuigen. Zij wor­den gedwongen door de grote nood. En zo komen per maand 7000 illegalen het land binnen.

Het Joodse probleem is van internationale betekenis. Niet lang geleden zei Generaal Smuts: “Een nationaal tehuis voor Israël in het beloofde land zou getuigen van een inter­nationaal rechtsgevoel en ontwakend geweten van een gehele mensheid.”

Het land behoort ook inderdaad aan Israël volgens een Goddelijk decreet. Hij gaf het aan vader Abraham en zijn zaad. “Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemde­lingschappen geven, het gehele land Kanaän tot eeuwige bezitting” (Gen. 17:08).

Rond de binnenste rand van de hedendaagse muntstuk­ken staat het woord “Palestina” in het Engels, Arabisch en het Hebreeuws. Achter het Hebreeuwse woord “Palestina” staan twee Hebreeuwse tekens tussen haakjes. Deze zijn “Aleph” en “Yod”. Het zijn de eerste letters van het woord “Eretz Israël”, wat betekent “land van Israël”. Zie hier, “Land van Israël” als stempel op het in omloop zijnde geld, op postzegels en alle officiële stukken, geplaatst door de Britse regering.

Honderd jaar geleden waren er 8000 Joden in Palestina, De toelating van de 100.000 zal dit aantal op 700.000 brengen. Voorzeker, de vijgenboom begint uit te spruiten (Matt. 24:32).

Wij weten niet, in hoeverre deze grote exodus van Joden naar Palestina, de grootste na Egypte, verband houdt met de voorspelde voorzeggingen uit de Schrift. Maar elke dag kan de situatie zo veranderen, dat we Gods vinger klaar en duidelijk zien. Een kleine verschuiving in de machts­verhoudingen, een wijziging van inzichten bij de staatslieden kan ieder ogenblik een Joodse staat doen verrijzen. Als de drie ruiters uit (Zach. 01:11) andermaal uitgaan om de aarde te doorkruisen, dan zal het antwoord bij hun terugkeer moeten zijn: ”Wij hebben de aarde doorkruist, en zie de gehele aarde is niet stil en niet rustig.” Als de volkeren zee kookt en groot geluid geeft, gaat de Here andermaal Zijn volk verzamelen. Want Zijn gramschap is ontstoken tegen de vermetele naties, want terwijl Hij maar een weinig toornig was op Zijn volk, hebben zij de rampen vergroot. Daarom spreekt Jahweh? Ik heb Mij vol ontferming tot Jeruzalem gekeerd: mijn huis zal daar worden gebouwd en het meet­snoer zal over Jeruzalem worden gespannen. Verkondig nog verder; Zo spreekt Jahweh der heirscharen! Mijn steden zuilen weer overvloeien van zegen; Jahweh zal Zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitverkiezen. (Zach. 01:13-17).

 

Brieven uit Amerika

Wij zijn op weg naar het Westen, via Mexico en Arizona, Uren zien wij niets dan woestijnen. Af en toe zien wij Mexicanen met breedgerande hoeden op, bij omheinde kralen waar paarden in zijn. Schapen zie ik heel weinig. Kleine platte huisjes, geheel van leem, met kleine venstertjes, blij­ken de woningen van Indianen te zijn. Op een drooglijn zie ik kleurige hoofddoeken, ’t Is gloeiend heet en dus zijn er maar weinig mensen en kinderen buiten. Die ik zie hebben rode banden om hun hoofd. Er zijn ook hutten van zakken en leem en soms zie ik een wigwam met kleine huisjes er om heen. Ik ben in het Wilde Westen, maar een Indiaans meisje met kleurige kleding, fietst langs het pad tussen de hutten door en dwars door de woestijn loopt de highway, waarop ik auto’s ontdek, ‘t is niet zo eenvoudig om per auto te reizen hier. Als men een ongeluk krijgt op de zon­nige weg, is men ver, soms dagen ver van de bewoonde wereld.

De kleuren van de woestijn zijn, als de zon schijnt, pastel­tinten als van schelpen. Ik zie geel zand, soms lichtbruin rood en lichtgroen woestijngras. Soms zijn er lila bergen, op de achtergrond en boven ons is de lichtblauwe lucht met de witte wolken. Wat is alles droog en heet. Er zijn rivierbeddingen, die volkomen droog zijn.

Soms staan er midden in de woestijn ronde heuvels, door de Indianen gemaakt als uitkijkposten.

Als er een wolk voor de zon komt, worden alle kleuren ineens donker. Aan de horizon hangt een dun gordijn, waar een bui neerkomt. Door het gordijn zie ik de achtergrond van witte velden. Een bliksemschicht schiet er door heen. De regenbuien schijnen hier plaatselijk te zijn en men ziet ze van veraf. Maar het frisse water komt niet dichterbij om deze woestijn te lessen. De lucht wordt weer helder en zon­nig, de wolken verdwijnen. Dicht bij een Indianennederzetting zie ik een maïsveld, maar het is volkomen verdroogd en geel.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (9)

De broeders en zusters van de Vrije Evangelisatie bogen hun knieën voor het aangezicht des Heren en smeekten Hem vurig het hart van Celina de Mesquitta zo te leiden, dat zij na twee jaar van onafgebroken vervolging de vrijmoedigheid mocht krijgen om het huis, waar zij de Heiland niet mocht dienen, te ontvluchten en dat Hij zo een eind aan haar gevangenschap wilde maken.

Juist op diezelfde dag werd Celina zo voortdurend be­ledigd en bespot, dat haar arme hart het niet meer dragen kon. Zij smeekte de Here in het gebed haar de moed te geven voor een volkomen beslissing in haar leven en om een open deur om het huis te kunnen ontvluchten. En onder haar bidden gevoelde zij zich gedragen door eeuwige armen en had de zekerheid, dat haar gebed verhoord was.

’s Avonds, toen het begon te schemeren, wist zij duidelijk, dat het uur was gekomen, dat zij breken moest met alles wat haar op aarde dierbaar was geweest en na in haar kamer een ernstig gebed voor haar ouders en huisgenoten te hebben opgezonden, verliet zij de plaats van lijden, ging rustig de trap af zonder dat iemand het merkte, ging de straatpoort uit en met wankelende schreden bereikte zij het evangelisatiegebouw, waar een van de zusters aanwezig was. Deze gaf haar een arm en leidde haar naar het huis van de voorganger, die haar met grote liefde bij zich opnam. Weinig hadden haar ouders kunnen vermoeden, dat zij in haar ziekelijke toestand in het huis van de evangelist zou worden opgenomen en met grote liefde en toewijding door hem en zijn beide dochters zou worden verpleegd. Celina gevoelde zich als een vogeltje, dat uit de strik van de vogelvanger was bevrijd.

Op 22 April 1896 werd zij, na belijdenis van haar geloof in de Heiland, in tegenwoordigheid der kleine gemeente gedoopt ten huize van de voorganger. Zo getuigde zij van haar weten met Christus te zijn gestorven en met Hem te zijn opgestaan tot een nieuw leven. Zij schreef nu een brief aan haar ouders en vertelde hen. dat zij hen bleef liefhebben en hun al het leed, dat zij haar door hun verkeerde ijver hadden aangedaan, had vergeven.

In het huis van de voorganger heeft zij rust gevonden naar lichaam en ziel tot zij in 1901 werd opgenomen in het gesticht Bethesda. op het schiereiland “Groot Chatillon”.

Hier mocht onze geliefde Celina tot grote zegen zijn voor haar medepatiënten. De kinderen waren zeer aan haar ge­hecht en reeds spoedig begon zij ’s voor de middag een schooltje te houden om de kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren en hen vooral de heerlijke Bijbelse geschiedenissen te vertellen om in hun harten te wekken een liefde tot de grote Kindervriend.

Toen mijn man en ik in Oktober 1906 Bethesda verlieten om een voordrachtreis in Holland te maken, waren haar ogen door de ziekte reeds aangetast. Wonder boven wonder schijnt echter bij haar de ziekte tot een stilstand te zijn gekomen. Zij kon aan het eind van 1928 haar onderwijs nog steeds aan de kinderen geven en heeft velen de weg tot haar dierbare Heiland gewezen. Enige jaren geleden, in 1942, leefde zij nog en was toen 71 jaar’

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)