1947.08.09

De kracht der Gemeente

 “Want het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht.’ (1 Kor. 04:30.)

We mogen ons de vraag wel eens stellen: wat is de kracht van de gemeente? Wat het niet is, lezen we duidelijk in ons tekstwoord. Maar als het dan niet gelegen is in woorden, waarin bestaat het dan wel? Dit is een vraag, die een duidelijk antwoord vraagt en waar zullen we beter dat antwoord vinden dan in het Woord Gods? De kracht van de gemeente is niet in uiterlijke din­gen. Dingen die in de wereld vaak zo’n grote rol spelen, zijn van geen waarde in het koninkrijk Gods. Het is ook niet in die dingen waarvoor een groot aantal mensen leven, zowel goddelozen als zij, die zich kinderen Gods noemen. Wat spelen eten en drinken niet een grote rol in het leven, ja, we zouden soms denken als we het leven der men­sen aanschouwen, dat er niets belangrijkers is dan dit. Toch zegt Paulus: “Want het koninkrijk Gods is niet in spijs en drank, maar rechtvaar­digheid en vrede en blijdschap, door de Heiligen Geest” (Rom. 14:17).

Het is ook niet gelegen in enkel woorden, waar­in dé kracht Gods ontbreekt. Als Paulus spreekt over zijn arbeid te midden van de gemeente te Korinthe, dan zegt hij: “En mijne rede en predi­king was niet in bewegelijke woorden der mense­lijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht” (1 Kor. 02:04).

De Boze wil ons graag een surrogaat geven, als wij ons maar verre houden van de ware kracht der gemeente. En toch, niets kan deze vervangen. Het is al een goed ding, als wij ons bewust zijn geworden van onze onmacht en wanneer God in ons dat diepe verlangen geschonken heeft om de krachtbron te vinden, dan zal dat zoeken en vra­gen zeker beloond worden. Ik wil u dus vier din­gen aantonen, waarin de kracht der gemeente ligt. Ik wil daarmede niet zeggen, dat er niet meer zijn, maar toch, deze vier dingen zijn van groot belang. We zouden kunnen vragen: wat greep plaats op het Pinksterfeest? En dan krijgen wij het ant­woord,

  1. Een voortdurend visioen van Jezus.

Toen Jezus sprak over Zijn aanstaand vertrek, en droefenis de harten der discipelen beving, sprak de Heiland een woord van heerlijke en ge­weldige betekenis. “De wereld zal Mij niet meer zien; maar jullie zullen Mij zien” (Joh. 14:19), Dus dat wilde zeggen, dat als Jezus van hen wegge­nomen zou worden, zij Hem toch zouden zien. Hoe? Niet meer in vleselijke gedaante, want het zou zo worden, dat zij niemand meer naar het vlees zouden kennen, ook Christus niet, maar door de inwoning van Christus in hun harten. Daarom zegt Paulus ook: “Maar wij zien Jezus, met heer­lijkheid en eer gekroond” (Heb. 02:09). Dit is nu de grote rijkdom van hen, die deze kracht hebben gevonden en dat moet ook de kracht der gemeente zijn. Waar deze kracht ontbreekt en we niet voort­durend Jezus zien, daar worden wij een speelbal van gemoed, gevoelen en omgeving. Dit is de kracht onder zorg en droefheid en strijd: altijd te kunnen zeggen: “Wij zien Jezus”.

De discipelen hadden van zulk een leven nog niets begrepen vóór Pinksteren, maar na Pinkste­ren verstonden zij het en ervoeren het, “En gij hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien en uw hart zal zich verblijden en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.”

Hebben wij Jezus gezien? Ik bedoel niet zo zeer in visioenen of gezichten, waarin soms de geze­gende Heiland zich openbaart, maar ik bedoel in het gewone dagelijkse leven en putten wij de kracht eruit, dat wij “de heerlijkheid Gods zien in het aangezicht van Jezus Christus.” Dit zal de kracht zijn onder verdrukking en geeft ons de moed om door te gaan. Was het ook niet zo met Stefanus, de eerste martelaar? Onder het regenen van stenen kon hij zeggen: “ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen staande ter rech­terhand Gods.”

2.De kracht van de inwonende Christus.

Er zijn zoveel kinderen Gods, die enkel maar rekening houden met de Christus, Die voor hun zonden gestorven is aan het kruis, maar niet leven in de werkelijkheid van het woord van Christus: “Ik in hen” (Joh. 17:23).

Dat was alleen mogelijk na Pinksteren. Tot en met Pinksteren was het de lichamelijke Christus, Die de vreugde en blijdschap van de discipelen uitmaakte. Zij konden u vertellen, wie zijn vader en moeder waren en waar Hij woonde en wat Hij deed, maar na Pinksteren was het niet dit, maar de dagelijkse ervaring van de altijd inwonende Christus. Het was daarom ook enkel maar moge­lijk na Pinksteren, dat in deze realiteit Christus zich kon openbaren. Op Pinksteren werd de in­woning van Christus in de harten van de Zijnen een heerlijke werkelijkheid. Paulus roemt in zulk een ervaring en deelt ze mede aan de gelovigen: “Aan wie God heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgen­heid onder de Heidenen, welke is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid (Kol. 1:27).

O, waarom leven wij niet meer in deze ervaring! Is dit niet de reden van zoveel mislukkingen in het geestelijk leven? We rekenen niet meer met deze kracht, het is geen dagelijkse ervaring in ons leven. “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij” (Gal. 2:20). Christus begon te leven in zijn discipelen op de dag van Pinksteren. Mag ik u de vraag stellen: “Leeft Christus in u?” Dan hebt gij ook de krachtbron gevonden van de gemeente van Christus.

3.De kracht van de naam van Christus.

Wie zal kunnen peilen de diepte van kracht, die in de naam van Jezus verborgen is. O, de schatkamer van de naam van Jezus. “Tot nu toe hebt gij niet gebeden in Mijn naam: Bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervult zij” (Joh. 16:24).

Dit was iets geheel nieuw, dat kwam enkel pas na Pinksteren. Nooit tevoren had de Geest de heerlijkheid en de kracht van Jezus’ naam geopen­baard, tot op de dag, dat de Heilige Geest werd uitgegoten. En wanneer het de Boze gelukken kan om Gods kinderen te weerhouden om de schatkamer van deze naam te doorzoeken, dan heeft hij hen ook afgehouden van de krachtbron, die deze naam in zich heeft. De naam van Jezus beduid Zijn wezen, Zijn kracht. Wie zal kunnen zeggen, dat hij dit geheel in bezit genomen heeft? Is het niet juist zo, dat we moeten uitroepen: “Heer, ik weet er nog niets van, neem Gij ons bij de hand en leidt ons in, in dit beloofde Kanaän.”

O, als er ooit een tijd is geweest, waarin wij nodig hebben het geheim te verstaan om te bid­den in de naam van Jezus, dan is het nu. De vijand komt gelijk een vloed en het is alleen als wij de kracht en de waarde van de naam van Jezus kennen, dat wij de banier van deze Goddelijke naam kunnen opheffen en overwinnen. Misschien zegt gij: “Ik weet niet hoe ik moet bidden.” Wilt gij dan biddend lezen en overdenken, hetgeen Paulus schrijft in Rom. 8:26 en 27? Daar wordt u gegeven wat ge nodig hebt om te bidden in Zijn naam. Ik zou nog veel meer kunnen zeggen omtrent dit belangrijk gedeelte, doch de tijd ont­breekt. We hebben deze bron haast nog niet aan­geboord. Geve de H. Geest ons Zijn verlichting, zodat we zullen leren bidden in Jezus’ naam.

  1. De kracht van het roemen in het kruis van Christus.

Waarom is de kerk van Jezus Christus zo onder een nevel, een wolk? Is het niet, dat zij de kracht van het kruis van Christus verloren heeft? Het is geworden een roemen in wat de Kerk gedaan en volbracht heeft, het roemen in haar voortgang, haar werk, maar niet een roemen in de kracht van het kruis!

Neen, zo verstond Paulus het niet, bij hem was het: “niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde” (1 Kor. 01:17). Er was niets wat Paulus zo vreesde als het prediken van het Kruis van Christus zonder de kracht ervan. De leer omtrent het kruis is zwakheid, maar de ervaring ervan is kracht. De gemeente moet teruggebracht worden tot het roe­men in het gesmade kruis van Christus. Ze mag niet bevreesd zijn, om te verkondigen door woord en daad, “dat enkele onze roem is in dat kruis. “Want hoewel Hij gekruisigd is door zwakheid, zo leeft Hij nochtans door de kracht Gods. Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u” (2 Kor. 13:04).

Zijn wij gewillig het kruis te dragen, wat ons opgelegd wordt door de wereld en een vormelijk Christendom? Het is ook een groot verschil hoe wij het kruis dragen. Is het lijdelijk, omdat we toch niet anders kunnen? Zo deed Paulus het niet. Hij kon roemen in het kruis.

Tot slot een voorbeeld uit het Oude Testament en wel van de groten man Gods, Mozes. We lezen in (Heb. 11:26) “Achtende de versmaadheid van Christus, meerder rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte, want hij zag op de vergel­ding, de beloning.” Dat is, geliefden, wat nodig hebben. Niet het zeggen: nu ja, het kan niet an­ders en het zal dan wel zo moeten, maar het ge­willig opnemen wanneer de weg ons over Golgotha leidt en we daarbij een kruis moeten dra­gen. Laat ons niet bevreesd zijn voor het kruis, maar om genade bidden om het te dragen en zo­doende ook de kracht te leren van het kruis. Wil­len we thans meer dan ooit vragen deze kracht van het koninkrijk Gods?

Mogen wij genade vinden om deze viervoudige kracht te vinden en te gebruiken, zodat wij niet meer krachteloos zullen zijn, maar, “Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de’ sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedig­heid en blijdschap; dankende de Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht” (Kol. 01:11-12).

  1. K.

 

Niet ik maar Gij

Mijn hand rust in Gods Vaderhand omhoog,

toch reikt mijn arm niet tot de hemelboog,

Hij is het, Die mij grijpt en sterk doet staan,

en toch… ik houd Hem vast, laat Hem niet gaan.

 

Ik doe gehoorzaam wat Zijn stem mij zei,

en toch, niet ik volbreng de wet in mij:

in ’t willen en het doen werkt slechts Zijn macht,

toch werk ik mee, ik, zonder wil of kracht!

 

Ik houd in liefde Zijn gena-verbond,

doch Hij is ’t Die me aan Zijn liefde bond.

Hij roept tot trouw, toch is ’t slechts Zijn gena,

dat ik gewillig op Zijn kruisweg ga.

(Naar het Engels) H. v. d. Brink

Zo was het vroeger, wat doen wij nu?

Graaf Zinzendorf werd in Mei 1700 geboren uit god­vruchtige ouders. Zijn vader stierf toen zijn zoon pas zes weken oud was, maar nog vóór zijn dood hield hij de baby in de armen en droeg hem voor de dienst van de Heer op. Zinzendoff betuigt: “In mijn kindertijd al, had ik mijn Heiland lief. Met mijn vierde jaar begon ik al God ernstig te zoeken en besloot een waar dienaar van Jezus Christus te worden.”

Met zijn twaalfde jaar ging Zinzendorf naar de school van de vrome Franke te Halle en op deze school hoorde hij herhaaldelijk zendelingen uit verschillende delen der aarde hun belevenissen vertellen, waardoor het hart van de jongen bewogen werd door de vreselijke nood, die er in de heiden­wereld heerst.

Van Halle ging hij naar Wittenberg, waar hij bidstonden hield voor de andere studenten en vaak hele nachten door­bracht in gebed en Bijbelstudie. In deze tijd bezocht hij de schilderijenverzameling te Düsseldorf en werd daar bijzon­der getroffen door een schilderij van Christus aan het kruis. Onder dit schilderij stonden de woorden: “Dit alles deed Ik voor U, Wat deed u voor Mij?”

Het gezicht van de gekruisigde heeft hem nooit meer verlaten. De liefde van Christus werd de dwingende kracht in zijn leven. “Ik heb,” riep hij uit, “slechts één hartstocht en dat is Hij en Hij alleen.”

In de eerste tijden van de 18e eeuw hadden de protestant­se gelovigen in Moravië veel van de vervolgingen door de katholieken te lijden en graaf Zinzendorf bood hen daarom een schuilplaats aan op zijn groot landgoed in Berthelsdorf in Saxen. Deze Christelijke vluchtelingen noemden dit landgoed: “Herrnhut – de wacht van de Heer”. Ze gebruikten het woord in zijn dubbele betekenis: de wacht van de Heer over henzelf, en de wacht van de Heer, door henzelf te houden, door gebed en wachten op Zijn leiding.

Toen het bekend werd dat Herrnhut een asiel was ge­worden voor de vervolgden, stroomden er allerlei gods­dienstige vluchtelingen heen. Al gauw heerste er een geest van onenigheid en het gevaar bestond dat het een plaats zou worden van sektegeest en fanatisme. Vele Moravische broeders voelden zeer sterk de zonde en de smart van deze verdeeldheid en baden dat door Gods genade de gelovigen doch weer van één zin en van één gedachte zouden mogen lijn, Onder vele tranen en gebeden kwam de graaf samen met hen, die dwaalden.

De 12e Mei 1727 las Zinzendorf aan de verzamelde vluchtelingen, die hij bijeen had geroepen, voor, wat bekend werd als de “Statuten”, een eenvoudige verordening, voornamelijk gegrond op de woorden van Christus in de Bergrede. Al de vluchtelingen gaven daarna elkander de hand en verbonden zich de “Statuten” te gehoorzamen. Op deze dag maakte de graaf een verbond met de Heer en de broeders beloofden één voor één dat ze trouwe volgers van de Heiland zouden zijn en trachten “arm van geest” te zijn.

De vervulling door de Geest.

Nadat de statuten aangenomen waren en allen zich hadden verbonden tot een leven van gehoorzaamheid en liefde, werden misverstanden, vooroordelen en geheime afscheidingen beleden en kwamen ook niet meer voor. De kracht van het gebed openbaarde zich zo machtig, dat zij die slechts uiterlijke bijval hadden geschonken, overtuigd werden en óf innerlijk veranderden óf wel genoodzaakt waren te ver­trekken. Gedurende de maand Juli werd veel gezamenlijk gebeden. de 5e Augustus bracht Zinzendorf en ongeveer een dozijn anderen de gehele nacht in gebed door. Een geschiedschrijver verhaalt: “Op Zondag de 10e Augustus, ongeveer ’s middags, voelde Ds. Rothe, die de meeting in Herrnhut leidde, zichzelf overweldigd door en wonderbare en onweerstaanbare kracht van de Heer en zonk voor God in het stof neer en met hem boog de gehele vergaderde menigte in een gevoel van verrukking op de knieën. In deze geestesgesteldheid bleven ze tot middernacht bijeen onder gebed, gezang, wenen en smekingen.”

De 13e Augustus, terwijl de gelovigen verzameld waren tijdens een bijzondere, avondmaal dienst, was een dag van machtige werking van de Heilige Geest. Iemand schreef daarover als volgt: “We zagen Gods hand en Zijn wonde­ren en we bevonden ons allen onder de wolk van onze vaderen gedoopt met hun geest. De Heilige Geest kwam op ons neer en gedurende die dagen hadden grote tekenen en wonderen in ons midden plaats. Sedert die tijd is er haast geen dag voorbij gegaan, dat we niet Zijn almachtig werken onder ons konden waarnemen. Een grote honger naar Gods woord nam ons in bezit, zodat we iedere dag drie diensten houden moesten en wel te 5.00 uur, 7.30 uur en 9.00 u. nam. Iedereen wenste, boven alle andere dingen, dat de Heilige Geest zich ten volle zou openbaren. Eigenliefde, eigen wil, zowel als ongehoorzaamheid verdwenen en een overstelpende stroom van genade joeg ons allen voort naar de oceaan van heilige liefde.” Er ontstond ook een liefelijke beweging onder de kinderen. Iemand schrijft daarover: “De grote opwekking onder de kinderen kan ik nergens anders aan toeschrijven dan aan die wonderbare uitstorting van de Heilige Geest, gedurende de avondmaalsviering. De Geest kwam met kracht over oud en jong en overal hoorde men ze, soms ’s nachts in het veld, de Heiland smekende Hun zonden te vergeven en hen tot Zijn kinderen te maken.”

Na deze uitstorting dachten sommigen dat het goed zou zijn om vastgestelde uren aan het gebed te wijden. Vieren­twintig broeders en een gelijk aantal zusters kwamen over­een om van middernacht tot middernacht voortdurend in gebed te blijven, waartoe ze de 24 uren door het lot onder elkander verdeelden. Spoedig voegden zich meer bij dit aan­tal, totdat het aanwies tot 77, en zelfs wakker geworden kinderen vatten onder elkander een dergelijk plan op. Ieder nam nauwgezet het voor hem bepaalde uur in acht.

Bisschop Hasse schreef: “Is er in de gehele kerkgeschie­denis ooit zulk een verbazingwekkende bidstond geweest als deze, die in 1727 begonnen en gedurende honderd jaren voortging? Het is iets absoluut unieks. Het stond bekend als de “Uur na uur voorspraak” en had de bedoeling, door afwisseling van broeders en zusters een aanhoudend gebed tot God te richten ter voorspraak van al het werk en de behoeften van Zijn kerk. En dergelijk gebed leidt steeds tot een of andere daad. In dit geval wekte het een brandend verlangen op om de zaligmaking door Christus bekend te maken onder de heidenen. Het was het begin van de moderne buitenlandse zending. Van uit deze kleine dorpsgemeen­schap zwermden gedurende vijfentwintig jaren meer dan honderd zendelingen uit.

Hun innigst verlangen wordt uitgedrukt in de slagzin: “Om de beloning te Veroveren voor het lijden van het geslachte Lam”,

Verreikende resultaten.

Gedrongen door de liefde Gods, begaven zendelingen zich van uit Herrnhut naar de einden van de wereld. Sommigen van hen gingen naar West-Indië en offerden zichzelf zover op, dat ze zich als slaven verkochten teneinde in staat te zijn met meer succes tot de slaven te kunnen prediken.

In de herfst van 1737 waren John en Charles Wesley, als anglicaanse zendelingen, op weg naar de staat Noord- Carolina en werden toen bijzonder getroffen door het leven van enige Moravische zendelingen, aan boord van het schip, waar zij reisden. De harten van de beide Wesley’s werden diep geroerd, toen een van die zendingen tot hen sprak over de wedergeboorte en het reddend geloof. John Wesley kwam tot het besef van het feit dat hijzelf nooit was wedergebo­ren. Een aantekening in zijn dagboek zegt: “Ik ging naar Amerika om de Indianen te bekeren, maar, oh, wie zal mij bekeren!” Door middel van de ambtsbediening van Peter Boehler van de Moravische kerk, werden aan beide Wes­ley’s de ogen geopend, om te zien wat werkelijk reddend geloof in Jezus Christus is.

In zijn dagboek beschrijft John Wesley het liefde feest dat hij en zijn broeder Charles, tezamen met George Whitefield en vier andere episcopaalse geestelijken, vierden met een zestigtal Moravische heiligen te Londen: “Ongeveer om 3 uur in de morgen, nadat we doorlopend in gebed waren geweest, kwam de kracht Gods machtig over ons, tengevolge waarvan velen het uitriepen van ongemene blijdschap en vele anderen ter aarde vielen.”

Het begin der 18e eeuw was zowel in Frankrijk als in Engeland een tijd van groot onheil. Als gevolg daarvan beleefde Frankrijk de revolutie, maar Engeland maakte een tijd van heerlijke opwekking mee onder de prediking van de Wesley’s en Whitefield; en deze opwekking breidde zich uit van Engeland naar Amerika en rond de gehele aarde. Gedurende deze opwekkingstijd was er een geheime bron van kracht aanwezig – de tranen en de aanroepingen die dag en nacht, gedurende meer dan een eeuw, in dat uur van gebed in Herrnhut werden opgezonden.

Door het bidden van deze getrouwe voorsprekende heili­gen zijn honderden arbeiders voor het grote oogstveld op­geroepen geworden. William Carey en vele andere grote zendelingen werden door de invloed van deze gebeden gedrongen om het evangelie tot in de uiterste einden van de wereld te prediken.

Laat ons ook zo bidden.

Hetgeen in dat kleine dorp van Herrnhut met zijn 300 inwoners in de 18e eeuw gebeurd is, kan over de gehele wereld, in vele gemeenten in deze 20ste eeuw gebeuren. Deze vrome Moravische heiligen dienden hun generatie. Schieten we niet schromelijk te kort in het dienen van ons tegenwoordige geslacht indien het ons ontbreekt aan hun gebedsgeest, hun kijk op de wereld-evangelisatie en hun vurige liefde voor onze Heiland?

Laat ons de Heer vragen om ons weer opnieuw te vullen met Zijn gezegende Geest, zodat wij, evenals deze vroegere Moraviërs, zullen kunnen bidden en werken met dezelfde opofferende geest die zij bezaten, voor de evangelisatie van de wereld in ónze generatie.

 

We moeten bidden omdat het gebed een einde maakt aan onze benauwdheden en de genezing is voor al onze onrust en angstige zorgen. Door dr. John Rice.

Indien, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, het gebed de weg is tot het verkrijgen van al wat we wensen, tot de volkomen blijdschap, dan is het gebed ook de weg om los te komen van datgene wat we niet wensen, om uit de benauwdheid te komen en vrij te worden van onrust en zorgen.

In (Filip. 04:06-07) lezen we: “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede Gods, die alle ver­stand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.”

Christenen behoren niet altijd vol zorgen te zijn of angst te hebben voor alles en nog wat. En “het geneesmiddel is: “Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekénd worden bij God.” Een christen moet doorlopend om alles bidden en dan worden dag aan dag zijn zorgen en lasten weggenomen en zijn hart zal steeds in een toestand van volkomen vrede zijn! Want God belooft aan hen die alles tot Hem met smeking en dankzegging in het gebed bren­gen, dat “de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, hun harten en gedachten zal behoe­den in Christus Jezus.”

Onrust is zonde. Het is juist het tegendeel van vertrouwen. En toch hoeveel Christenen maken zich schuldig aan deze zonde! Ze verliezen hun vreugde, ze leven in onzekerheid, hun levens wor­den gekweld door lasten, die ze nooit zouden behoeven te dragen en door angsten, die ze nooit zouden behoeven te ondervinden. En het geheim om een einde te maken aan deze onrust en zorgen, bestaat in het iedere dag aan God opdragen van deze dingen en het doorgaan met gebed, smekin­gen en dankzegging.

(1 Petr. 05:07) drukt ditzelfde bevel op een andere wijze uit: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u” en (Ps. 055:023) zegt: “Werp uw bekommernis op de Here en Hij zal voor u zorgen.”

Ieder Christen zou moeten opvallen door zijn kalme en rustige gemoedsgesteldheid en zijn hart vol vrede, die de wereldling nooit kan verkrijgen en die de wereld zelf nooit kan geven. Dit is een van de tekenen van een werkelijk echte en geluk­kige Christen, wiens zorgen alle op de Heer werden gelegd. Ieder Christen moest in staat zijn in Jezus te roemen, zoals David deed in (Ps. 034:007): “Deze ellendige hier riep en de Heer hoorde en verloste hem uit al zijn benauwdheden!”

Bent u verlost van al uw benauwdheden? Wordt u doorlopend, dag aan dag, verlost, tel­kens als u verlossing van benauwdheid, onrust en zorg behoeft?

U kunt ze verkrijgen, deze verlossing, deze vrede, deze rust, dit vrij zijn van zorgen. En de weg hiertoe is te bidden, te bidden voor alles, doorlopend te bidden, totdat u de vrede ontvangt, die God heeft beloofd, en eindig dan, vrij van angstige zorgen, iedere dag met dankzegging!

Dr. Walter Lewis Wilson, de geliefde dokter­ prediker, zei dat hij jaren geleden een spreuk boven zijn lessenaar had hangen waarop te lezen was:

 “Waarom bidt u niet als u nog zorgen hebt?” Dat drukt de geestesgesteldheid uit van de gemid­delde Christen. Hij maakt zich zorgen in plaats van te bidden. Het gebed is de weg om een eind aan de zorgen te maken. Bidden is de weg tot voortdurende vrede, onder alle omstandigheden en overal. Begrijp mij niet verkeerd. Ik meen niet dat een Christen nooit zorgen zal hebben. Maar te midden van de benauwdheid kan hij altijd de heerlijkste vrede hebben. Ik meen niet dat een Christen nooit ziek zal zijn. Maar in zijn ziekte kan hij zich be­wust zijn van het altijd tegenwoordig zijn van de Heilige Geest. Ik meen niet dat een Christen nooit voor problemen zal komen te staan. Maar ik bedoel dat hij deze problemen dagelijks voor God kan brengen en ze laten oplossen en dat hij zonder enige ergernis of onrust zal kunnen zijn. Een Christen kan zijn lasten tot de Heer brengen en ze daar iedere dag achterlaten en volmaakte vrede hebben. En de enige weg, waarop hij dit kan doen, is door het gebed, geregeld gebed met smeking en dankzegging voor ieder probleem. Zijt gij belast? Bidt u er dan uit!

Welk een vriend is onze Jezus,

Die in onze plaats wil staan!

Welk een voorrecht, dat ik door Hem,

Altijd vrij tot God mag gaan.

Dikwijls derven wij veel vrede,

Dikwijls drukt ons zonde neer,

Juist omdat wij ’t al niet brengen

In ’t gebed tot onzen Heer.

Een Christen kan zó’n gewoonte maken van bidden omtrent iedere nood, iedere last, iedere ergernis, iedere zorg, ieder probleem, dat hij het ‘bevel’ van de Heiland gehoorzamen kan: “Weest niet bezorgd over uw leven, wat u zult eten of drinken, noch over uw lichaam waarmede u het zult kleden” (Matt. 06:25) en verder; “Maakt u dan niet bezorgd zeggende: “Wat zullen wij eten of wat- zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden (Matt. 06:31). De heidenen zoeken deze dingen, maken zich zorgen, maar de Christen heeft een geliefde hemelse Vader tof Wien hij met al zijn lasten kan gaan. Hij zoekt het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, wetende dat hem al deze andere dingen zullen geschonken worden, zoals beloofd wordt in (Matt. 06:33).

En zo kan men door dagelijks te bidden omtrent de problemen welke zich voordoen, leren zich niet bezorgd te maken tegen de dag van morgen (Matt. 06:34) maar integendeel volkomen vrede te heb­ben.

Bidden is de weg naar het einde van de be­nauwdheden, de weg om onrust en zorgen van zich af te zetten. Laat ons daarom bidden!

John R. Rice, D.D.

 

Oecumenische flitsen

Een nieuwe Chinese Bijbel.

Naar de Missionary Digest vermeldt, werken Chi­nese geleerden aan een nieuwe vertaling van de Bijbel. Generalissimo Chiang Kai-shek voelde reeds geruime tijd dat de Chinese vertaling onvoldoende was, om­dat zij door zendelingen was geschreven, die de taal niet door en door kenden en die laag ontwikkelde Chinezen hadden geraadpleegd.

De Generalissimo en diens vrouw leiden het werk persoonlijk: de geleerden brengen hun iedere week de manuscripten, die zij dan met elkander bespreken en tevens wordt dan het program opgemaakt voor de vertaling van de daarop volgende week.

Het kerkgebouw van een der doopsgezinde gemeen­ten wordt driemaal in de week verhuurd aan… spi­ritisten, die er hun seances houden. In het “Doops­gezind Weekblad” schrijft Ds. S. H. N. Gorter:

 “Verschillende leden der gemeente zijn het met deze gang van zaken niet eens. Zij hebben zich tot de kerkeraad gewend. Op diens raad zijn toen seances bijgewoond, waarbij bleek, dat de preek­stoel gebruikt werd en zich aanstotelijke tonelen afspeelden. Er zijn nu leden, die niet meer rustig des Zondags in de kerk hun overdenking kunnen houden en dus niet meer komen. Ook komt dit alles niet ten goede aan de naam, die de doops­gezinde gemeente in deze plaats heeft.”

Nadat Ds. Gorter heeft gezegd dat dit allereerst een zaak van de kerkeraad is en gewezen heeft op de doopsgezinde verdraagzaamheid die de grenzen ruim trekt, vervolgt hij:

 “De vraag is nu maar, waar hier de, grenzen liggen, wie men moet toelaten en wie weigeren. Met welke maatstaf moet men meten… Óver het spiritisme is het laatste woord nog niet gesproken. Er zijn overtuigde christenen, die het aanhangen. Ook zijn er veel zoekende zielen, die hierin een waarachtige bevrediging vinden en voor wie het opgaan naar zulk een samenkomst een kerkgang is. Maar hier schuilt niet zelden geestdrijverij en humbug onder…”

Christus verweet de Joden, dat zij de Tempel maak­ten tot een huis van koophandel. Zou Hij tegen deze christenen niet moeten zeggen: “Gij maakt Uw ver­gaderplaats tot een woonplaats van demonen”?

 

 

Contact per brief

Van br. Th. G. de G. ontving ik een brief waarin hij schrijft:

Door Gods genade geloof ik een kind van God te zijn, omdat ik de ene hand leg op Gods Woord en de andere op het Gods Lam. Maar nu hoor ik zo vaak stemmen in mij spreken, ook stemmen waar de onzin dik bovenop ligt. Ik ben een slaaf van het tabaksgebruik en ik weet uit Gods Woord dat alle slavernij zonde is. Ik wil het laten, maar kan het niet, omdat ik er aan gebonden ben. Ik bid dagelijks om vrijmaking daarvan. Er staat; bidt en ge zult ontvangen. Maar ik bid en ontvang niet.

Antwoord: Geliefde broeder, U moet beginnen met U opnieuw aan de Heiland te geven, onvoorwaardelijk. Al wat beleden moet worden, belijd dat God en indien nodig, aan de mensen. Ook als U zich bezig hebt gehouden met waarzeggerij, spiritisme of enig andere zonde op dit gebied. Smeek Christus volkomen bezit van U te nemen. U moogt, indien U dit in oprechtheid vraagt, geloven dat Hij dit zeker doet. Wees niet zo, dat U het zelf tracht te doen, doch laat Christus toe dat Hij U heiligt van Uw zonden. Indien U zich niet verzet, zal Hij alle boze macht en slavernij zeker breken en U vrijmaken. U bidt dagelijks zegt gij. Doch dan ligt de schuld bij U, dat u niet ontvangt. De Heilige Geest wil u duidelijk maken welke band u nog steeds niet hebt doorge­sneden. Zoek gelovige vrienden, ga daar waar Gods kinde­ren samenkomen en waar lofzangen en geestelijke liederen het hart verblijden, zoek al wat rein is en goed en lieflijk. Lees geen onreine romans, doch lees opbouwende lectuur, levensbeschrijvingen van gelovigen en vooral: Gods Woord.

Indien U geen werk hebt, zoek werk en doe het met al uw kracht. God zegene u gaarne wil ik over enige tijd nog eens een brief van u ontvangen.

Hier volgt een eenvoudige getuigenis van een broeder, dat ik met blijdschap doorgeef:

 “Ik ben weer 14 dagen ziek geweest, door pijn in mijn hoofd. Zondagmiddag ging ik niet naar bed – door Gods goedheid. Want zodoende heb ik in “Kracht van Omhoog” mogen lezen: bid God in nood, Hij zal het u geven. Toen ik dit las, greep mij dat zo aan, dat ik, terwijl ik het las, mijn ogen op mocht slaan en de Heer vroeg of Hij mij ook weer een goed hoofd wilde schenken. Dat was Zondagmid­dag en ’s avonds was ik beter. Ziet toch eens hoe God alles hoort en gadeslaat. Ik zend u hierbij ƒ 5.- voor het blad. Dit is van God uitgegaan: Hij moet de eer hebben, doch het is ook de hand Gods ten zegen op “Kracht van Omhoog. Het is nu 4 uur in de morgen en ik denk; wat komen wij toch een hoop te kort in onze dankbaarheid.

Ook in de volgende brief trof mij het persoonlijk beleven zo, dat ik het gaarne in zijn geheel plaats:

 “Ik las met grote belangstelling het Leven en werken van J. Ch. Blumhardt. Het geheim van de kracht tot overwin­ning, zonden belijden, haten en laten, wordt daarin in zo duidelijk beschreven. We moeten ernst maken met de verlossing! Het is de vijand geluk juist deze weg tot heiligmaking van de haan te vegen door allerlei vroomheden. Hij vindt het heel niet erg, dat ik veel bid, veel bijbel lees, veel naar de kerk ga en veel over mijn zonden treur, als maar niet het gebod van Christus opvolg, die mij terugstuurt en zegt; maak in orde wat je je naaste tekort hebt gedaan. Neem terug de leugen, vraag om vergeving voor je snauw, voor je driftbui, voor je ongeduld. Bedenk dat geen enkele on­vriendelijkheid, geen leugentje om bestwil, welke dan ook, door de enge poort kan. En de Heilige Geest staat klaar om je te helpen, als jij bereid bent te gehoorzamen. Weersta de vijand, dan neemt hij de vlucht. Hij moet niet langer van je “smullen”. Gij voedt hem “dik en vet” en zelf ben je “mager”.

Armoedig, heel erg armoedig, ben ik mij zelf gaan zien. En wie wil arm blijven als er zo’n grote rijkdom voor het grijpen ligt?

Eindelijk na veel nederlagen ben ik voorzichtig gaan wan­delen: dicht nabij Christus. Contact met Hem en door Hem met de Vader. Christus eindelijk overwinnaar ook in mijn leven. Ik mocht komen zoals ik was: Zijn bloed heeft mij gereinigd.

Ik moest leren luisteren. Tot hiertoe was het: God luister Gij. Dit en dat bid ik, behoed die mij lief en dierbaar zijn en, en, o ja, dit wil ik ook nog graag. Amen, en weg was ik. Mijn leven bleef leeg. Tot dat ik het eens omdraaide en vroeg: wat wilt Gij Heer? Toen kwam het antwoord – en ja het smaakte mij heel niet -bid voor je vijanden, maak recht wat krom is, vraag vergeving aan je vader dat je altijd zo n eigenwijs kind bent geweest.

Bereid? ik neen! Dat was te moeilijk en vader? Dat was de beste vader van heel de wereld, die had mij al lang ver­geven, dus dat was niet nodig vond ik. Maar God liet mij zien, dat als ik niet bereid was aan Zijn wil te gehoorzamen – nu eindelijk – ik zelf de hemel dicht sloot en alleen ver­der moest sloven.

De weg tot heiligmaking op of ……

Na lange tegenstand viel de vesting waarin de vijand mij gevangen hield. Christus had overwonnen.

Door mijn werk kom ik met veel mensen in contact. Fijn is het, dan te kunnen en mogen getuigen.

Volgende maal hoop ik enkele gedeelten uit brieven door te geven van en over hen, die in bewaringskampen hun Heiland hebben gevonden.

Met hartelijke groeten en heilbede,

Uw broeder in Christus

  1. van den Brink.

 

Het leven en werk van Johann C. Blumhardt door J. Schreuder. (17)

Een Zondag in Möttlingen.

Zündel en ook andere tijdgenoten nemen ons mee naar Möttlingen op Zondag. We willen proberen een indruk te krijgen van zo’n feestelijke dag.

De avond van tevoren is de viering van de rustdag al ingezet met een bijbelbespreking, waarin Blumhardt in ge­sprekvorm, geheel onofficieel, zijn Möttlingers inleidde in de Bijbel. Ze werden druk bezocht, vooral door mannen en jongens.

De volgende morgen was er kerkdienst. De vrij kleine kerk kon lang niet alle kerkgangers bevatten. Van alle kan­ten waren ze naar Möttlingen getrokken, velen waren de vorige avond al op pad gegaan, om op tijd te zijn voor de dienst op zondagmorgen. De kerk vult zich, tot in alle hoeken staan de mensen opeen gedrongen; de deuren staan wijd open en op het kerkhof probeert een grote menigte iets van de preek op te vangen. Nog moeten er “velen om plaatsgebrek, buitengesloten worden.          

Toen verzon Blumhardt er dit op: zijn gemeenteleden deden afstand van hun plaats in de kerk op Zondagmorgen en ’s middags zou hij dan opnieuw preken, waarbij zij eerst toegang zouden hebben.

Na de preek was kinderkerk en daarna dus de derde dienst voor de gastvrije Möttlingers allereerst. Op zulke dagen, als hij overluid moest spreken om zijn hoorders bui­ten in de dienst te betrekken, heeft hij zijn stem geforceerd; hij heeft er een scherp, hard geluid van overgehouden, dat men, als hij in kleinere ruimten sprak, als onaangenaam ondervond.

Meestal was er een schoon verband tussen die diensten van Zaterdagavond tot Zondagmiddag. Vaak werd begon­nen met het stellen van een vraag, volgde een bespreking en was het slot een antwoord. Zijn spreektrant was inge­steld op de armen van geest; ieder woord drong door, om­dat hij dacht en voelde als zijn hoorders, d.w.z., eenvoudig en direct. Door zijn praktijk als leraar en schrijver was hij geoefend in het bondig formuleren en ontwikkelen van zijn gedachten. Er stond geen dominee voor hen, van hen ge­scheiden door opvoeding en wetenschappelijke ontwikke­ling, maar één van de hunnen, zonder dat echter de ver­houding gemeenzaam werd of aan natuurlijke eerbied ver­loor. Van hem uit was er de bereidheid tot overgave, van de gemeente uit de erkenning van het ambt en van de drager ervan.

(Wordt vervolgd)

1947.07.26

Eendracht Tweedracht

Waarom komt er geen Opwekking?

Dit is een vraag, die ernstige kinderen Gods pijn doet.

Wie als kind van God over de wereldsituatie nadenkt, beseft, dat alleen een opwekking een groot deel van de wereldellende zou kunnen op­heffen.

Een opwekking, dat is een zo machtige invloed van de Heilige Geest op de mensheid, dat daar­door de ontembare machten, die achter de scher­men de teugels vasthouden, bij alle congressen, conferenties enz. en bij alle manipulaties der re­geringen, het onderspit gingen delven. Wij heb­ben onze “goede gronden” om met open ogen telkens opnieuw het verderf tegemoet te lopen, maar er zijn “betere gronden” om dit niet te doen. Alleen, deze betere gronden liggen op een te hoog niveau. Binnen de hoge kerkwanden en in het Heilige Boek worden ze aangewezen, maar in het gewone leven kunnen wij mensen er niet bij. Het is te hoog. De druiven van liefde, vrede en gerech­tigheid zijn zuur.

Als, ja “als!” Maar dit zal bewaard moe­ten blijven voor het Duizendjarig Vrederijk. Zo denkt men in de regel en zeult moeizaam verder de zware weg van ongerechtigheid en ellende.

Wat bij de mensen onmogelijk is, dat is moge­lijk bij God.

Jawel. Dat is het bijbels idealisme. Maar de Bijbel en het leven staan zo ver van elkaar af, zegt men dan.

En die woorden doen ons de dood aan!

Als dat eens anders werd!

De Bijbel is het spreken van God tot Zijn schepselen. God, die alleen weet hoe Zijn schep­ping in harmonie kan leven en sirene rust kan hebben. Sociologen en Economen schenken de mensheid hun wetenschappelijke boeken over welvaart, maar zij zien de wortel voorbij en heb­ben het over de takken en de vruchten. God doet dat niet en daarom is de Bijbel het betere boek met betrekking tot onze welvaart.

Dit vermag de wereld niet te geloven. Maar de “Gemeente van Christus” moest het geloven.

Christus, uit Welke al het geslacht in de heme­len en op de aarde genoemd wordt, wonend door het geloof in onze harten, dat is gerechtigheid en vrede. Dat geschiedt in een opwekking. Denkt maar aan Wales. De kasteleins waren de eersten, die het te voelen kregen, dat er een opwekking gaande was en de politie volgde.

Maar als we de woorden uit Efeze 3 nalezen, die ik daareven aanhaalde, dan treft het ons, dat hij zijn knieën buigt tot de God en Vader van onze Here Jezus Christus, opdat Hij het geve, dat wij met kracht versterkt worden door Zijn Geest in de inwendige mens, opdat de heerschap­pij van Christus in de harten er zijn moge.

Er is nooit een andere weg naar opwekking geweest. Ook dat weten we. Waarom gaan wij die weg dan niet? Omdat we niet eendrachtig zijn, maar tweedrachtig. En daar hebben wij ook weer onze “goede gronden” voor. Werkelijk! We kunnen u die gronden aanwijzen en ze bewijzen. Alle anderen dan wij hebben niet de goede leer en niet de zuivere bedoelingen. Daar is helaas niets aan te doen. Ook geen bevel van God om ons te benaarstigen te behouden de enig­heid des Geestes door de band des vredes omdat het een lichaam is en een Geest en een hoop onzer roeping. Ja, wij kunnen ons niet indenken, dat God een opwekking zou geven bij anderen. Wel bij ons. En daar bidden wij ook om. Maar tot nog toe is dat gebed niet verhoord. En als dat mis­schien werkelijk daaraan zou liggen, dat de Geest Gods niet een onderdeel van het ene lichaam wil zegenen, nu dan zullen we er ons bij neerleggen en met minder tevreden zijn. Want eendrachtig is te erg en te ingrijpend. Dat zouden de anderen ook niet willen, al wilden wij het. Het is zeer ze­ker jammer, dat de wereld nu zonder een opwek­king verder moet, maar de verdeeldheid laten va­ren, en eendrachtig om een algemene opwekking bidden, dat verhinderen de histo­risch geworden toe­standen.

Is dit zeer scherp en pijnlijk gezegd?

Het is veel scherper en pijnlijker dat het zo is en blijft. Dat wij de Heilige Geest willen dwingen om in een verdeelde en on­verzoenlijke Gemeente van Christus het leven te onderhouden en te openbaren. Dat wij verdragen, dat het mohammedanisme, het communisme, het ka­tholicisme de wereld veroveren en de Ge­meente van Christus voortdurend terrein verliest.

Het zal heerlijk zijn, als straks enigen uit de gesplitste gemeente van Christus zich tezamen naast Paulus op de knieën werpen, om het gebed van Paulus te her­halen, dat God Zijn Gemeente zal geven met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de in­wendige mens, opdat Christus door het geloof in onze harten zal wonen en de Gemeente een opwekking zal beleven ten bate van de wereld.

Op de eerste Maandagavond van de maand kunnen wij dit doen in Utrecht. Wie een uitnodi­ging voor deze bidstond begeert, wende zich tot mij of ook tot de redactie van dit blad.

Hem nu, die machtig is meer dan overvloedig te doen boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem zij de heer­lijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid.

W. F. Waardenburg

 

Bij de plaat

Die van de wolken Zijn wagen maakt. Die op de vleugelen van de wind wandelt. (Ps. 104:003).

Velen, die de schoonheid beminnen, trachten deze te vin­den, los van Hem, die alle dingen zo heerlijk heeft ge­schapen.

Zij vereren de schoonheid als het hoogste en zoeken daarin bevrediging: de ontroering die de muziek, de schil­derkunst of het schone woord geeft, is het hoogste doel van hun streven geworden.

Doch hoe dwaas, hoe arm is dit. Want hoger dan de schoonste ontroering om het geschapene is de ontmoeting met Hem, die al deze dingen heeft gemaakt.

Doordat zo velen op deze weg zijn verdwaald en tot een afgodische aanbidding van de schoonheid zijn gekomen, zijn er sommige gelovigen, die zich niet meer durven ver­lustigen in de schoonheid, die God aan de mensenkinderen in de kunst en in de natuur heeft gegeven. Zij zoeken God in Zijn Woord, doch durven Zijn hand niet te herkennen in de klank en kleur en lijn der natuurlijke dingen.

En toch zegt Paulus: “al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wel luidt, bedenk dat” en de Heiland, de psalmist en de profeten hebben de schoonheid der dingen gezien en er van genoten. Zij hebben de liefde, de majesteit en de voorzienigheid Gods, Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid uit de schepselen verstaan en doorzien.

‘Sprak Jezus niet van de schoonheid van de lelie, die lieflijker was dan die van Salomo en heeft David niet ge­zongen van de heerlijkheid Gods, die in de natuur geopen­baard wordt? Spreekt hij niet in Psalm 104 over het licht, dat als een kleed God bedekt, over de fonteinen, die opspringen en waar de dieren hun dorst lessen, over de zon, die als een bruidegom uittrekt, over de sterren, die een geheel enige sprake Gods zijn?

En dezelfde schoonheid, die de fotograaf deed stil staan toen hij zag hoe de ondergaande zon haar stralen door de wolken schoot en die Seerp Anema eens deed schrijven: “Nu zingt de avondzon een psalm van licht”, heeft ook David ontroerd. In zijn stoute verbeelding droomde hij boven deze goudgekleurde wolken God Zelf, Die daar henen voer, gedragen door deze ijle, steeds wisselende’ vormen. God Zelf, de Heilige Israëls, Die van de wolken Zijn wagen maakt en op de vleugelen van de wind wandelt.

Doch de schoonheid van deze wolkenhemel doet onze ge­dachten nog verder afdrijven naar die dag, waarop de Hei­land tot ons zal wederkeren op de wolken des hemels. Want onder deze stralende hemel ligt nu nog de duisternis van de aarde, die distels en doornen voortbrengt en zucht in sterk verlangen naar de dag der openbaring van de kin­deren Gods.

De schoonheid der schepping kan de christen menig­maal ontroeren, doch tevens is hij zich bewust, dat het een geschonden schoonheid is, die nameloos leed bedekt. Hoe menigmaal is de zon jubelend ondergegaan over een slagveld, waar duizenden lagen te sterven.

Eenmaal zal de vloek, die alles heeft bedorven, worden opgeheven. Eenmaal zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zich stralend openbaren. Dan zullen er geen tranen, geen dood en geen rouw meer zijn. Dan zullen we ons, zonder dat we gestoord worden kunnen verlustigen in al wat God heeft geschapen en zullen we de stem van het geschapene ten volle verstaan.

J. E. v. d. B.

 

We moeten bidden omdat het gebed Gods weg is voor een christen om volkomen blijdschap te verkrijgen. Dr. John R. Rice.

Christenen behoren gelukkig te zijn. Christe­nen behoren niet een geslagen, ongelukkig leven te lijden gekweld door noden die ze niet te boven kunnen komen. Daarom heeft God bepaald dat Christenen altijd volkomen blijdschap kunnen ge­nieten door de verhoring hunner gebeden. In (Joh. 16:24) zegt Jezus: “Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in Mijn naam; bidt en gij zult ont­vangen, opdat uw blijdschap vervult zij”.

Stel u eens een kind voor dat zo door zijn vader geliefd wordt, dat het iedere dag mag komen om hem alles te vragen wat het nodig heeft. Indien dat kind in zijn onwetendheid om iets vraagt dat het last en verdriet zou veroorzaken, zal de vader het zulks voorzichtig uit­leggen en verklaren en zeggen wat voor het kind het beste zal zijn, en het leren om iets te vragen, dat on­eindig beter is dan dat waarom het ge­vraagd had. Zodoen­de krijgt het kind iedere wens, vervuld en leeft in een geze­gende staat van geluk en vreugde omdat zijn vader er behagen in schept de wensen van zijn hart te vervullen. Of stel u eens een jonge vrouw voor, getrouwd met een rijk man die haar zo innig liefheeft dat hij haar alles geeft wat zij wenst. Haar leven is vol geluk, omdat haar man haar zo bemint en haar alles geeft wat haar hart begeert.

En dit laatste is het wat God voor Zijn kinde­ren wil doen; Hij kan echter oneindig veel meer doen.

De vader kan de neiging van het hart van zijn kind niet wijzigen en zo ziet een rijke vader dik­wijls zijn zoon lui en beginselloos worden en blijkt de rijkdom van de vader een vloek te zijn ge­worden voor de zoon. Maar God kan daaren­tegen zijn kinderen onderwijzen en hen door de Heilige Geest leiden, om juist om die dingen te bidden die volkomene vreugde geven en geen vloek. ,”De zegen des Heren die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij” (Spr. 10:22).

Hoe vaak heeft niet een jong echtgenoot duizenden guldens uitgegeven om te trachten zijn vrouw gelukkig te maken en toch was hij niet bij machte haar gezondheid te geven, of hij kon haar het door haar zo zeer gewenste kind niet geven, of wel de tevredenheid van geest te midden van deze onbestendige chaotische wereld. Zo kan geen vader of echtgenoot volmaakte vreugde schenken. Maar, dankzij God, is het juist dat, wat onze hemelse Vader zegt, dat Hij voor ons wil doen. Hij wenst ons alles te geven waarom we vragen en ons zelfs te helpen om het juiste te vragen. We hebben slechts te vragen en te ontvangen en zo zal onze Vreugde volkomen zijn.

Bidden is dus het geheim van doorlopende vreugde, het geheim van werkelijk volkomen blijd­schap. Een rijk en vol leven hangt voor een chris­ten af van hoeveel en hoe hij bidt.

Indien u op het gebied van bidden zo ver ge­komen zijt, dat u dingen van God kunt ontvan­gen, dat al de wensen van uw hart door Hem vervuld worden en u alles ontvangt wat u nodig hebt, dan kunt u dag aan dag een overwinnend en gelukkig leven leiden. De weg om gelukkig en vol blijdschap te zijn is te bidden. Bidden is het geheim van volkomen blijdschap en daarom juist is het nodig dat christenen bidden.

 

Gods vreemde antwoorden.

Hij was een christen en bad. Hij vroeg kracht om grote dingen te doen, doch hem werd zwakheid gegeven opdat hij betere dingen zou doen.

Hij vroeg rijkdom opdat hij gelukkig zou zijn, hem werd armoede gegeven opdat hij wijs zou zijn.

Hij vroeg macht dat hij de lof der mensen zou ontvangen, hem werd machteloosheid gegeven opdat hij de behoefte aan God zou gevoelen.

Hij had niets ontvangen van dat waarom hij gevraagd had en waarop hij gehoopt had. Zijn gebeden schenen on­beantwoord, doch hij was zeer gezegend. The Standard.

 

Verkeerde orders.

Enkele jaren geleden snelde een passagierstrein New York binnen toen juist een andere trein tevoorschijn kwam.

Het was een verschrikkelijke botsing. Vijftig levens gingen verloren. Een machinist lag geklemd onder zijn machine verschrikkelijk gewond. Tranen stroomden langs zijn wan­gen. In zijn doodsstrijd hield hij een geel papier verkneukeld in zijn hand en zei: “Lees dit. Dit zal jullie laten zien dat iemand mij verkeerde orders gaf.”

Onwedergeboren mannen en vrouwen zullen eens staan voor de grote Witte Troon en wijzen naar hun moderne predikanten zeggende: “Iemand gaf mij verkeerde orders.”

 “Alzo zegt de Here tegen de profeten, die mijn volk ver­leiden… het zal nacht voor ulieden worden.” (Micha 03:05-06).      

Ch. E. Fuller.

 

Misschien vandaag

Misschien vandaag zullen de heem’len scheuren,

zullen Uw boden als een stormwind gaan,

dan zullen moeden en die eenzaam treuren

juichend ’t glanzend oog ten hemel slaan.

 

Misschien vandaag zullen versleten zerken

verschuiven, vromen rijzen uit hun dood;

dan liggen onze kleine aardse werken       

vergeten, omdat Gij ons tot U boodt.

 

Misschien vandaag zal de bazuin weerklinken,

dan komen wij U heilig tegemoet,

dan zien wij blij Uw lieflijke ogen blinken

en horen wij Uw stem, zo eindloos goed. 

 

Misschien vandaag, de schepping wacht Uw komen,

Uw komst slechts biedt genezing voor haar plaag;

Wij hebben reeds Uw nadering vernomen,

wij gaan met U naar ’t licht… misschien vandaag.

H. v. d. Brink

 

 

1947.07.12

Bij de plaat

Let op de leliën des velds, hoe zij groeien, zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze.

Lezen (Matt. 06:25-34).

Jezus leert ons in deze woorden een les, die in ons ganse leven haar toepassing vindt. Het is een van die uitspraken, die we altijd trachten af te zwakken door onze redenering, teneinde aan haar klem te ontkomen.

De Meester zegt ons, dat het kenmerkend verschil tussen de niet wedergeboren mens en de gelovige is, dat de eerste het natuurlijke leven primair stelt en dan gaarne de troost, de blijdschap en verzekerdheid van het geestelijke er bij ontvangt. De gelovige echter leeft voor het Koninkrijk Gods en ontvangt de natuurlijke dingen als toegift.

Deze les wordt echter slechts geleerd in het dagelijks ge­hoorzaam en gelovig luisteren naar de woorden van de Heer.

Jezus vermaant ons om niet als de wereld en ons verstand zegt eerst te zorgen voor voedsel, levensonderhoud, en kle­ding, doch dit alles volkomen over te geven aan Hem, die zich Onze Vader noemt.

Hij neemt als voorbeeld hoe God zorgt voor de vogels en de leliën op het veld en zegt dan: gaat u hen niet verre te boven? Wees niet bezorgd voor uw leven, wees niet bezorgd voor eten en drinken, wees niet bezorgd voor uw kleding.

De absoluutheid van dit woord wekt weerspraak en we mompelen: “Ja, maar zo gemakkelijk gaat het tegenwoordig niet meer” of: “’t Valt je heus niet meer in je schoot.”

En dan gaan we onze gang en leven precies als de wereld: onze daden, gedachten en woorden hebben slechts één doel: het goed te hebben en overvloed te hebben van de dingen van deze aarde.

In een poëtisch ogenblik zeggen we misschien wel eens: Wat is het toch heerlijk een vogeltje te zijn, zo vrij en zo onbezorgd te leven; doch als iemand ons zou zeggen: ja precies zó móet en kunt u leven, zo vrij, zo onbezorgd, dan zouden we hem hartelijk uitlachen en onze schouders optrekken.

Doch dit is nu weer een van de dwaasheden van het evange­lie, dat Jezus in volle ernst zegt: leef zoals de vogel en de lelie. De vogel vraagt niet naar de toekomstmogelijkhe­den. Hij zingt en is blij en … God zorgt voor hem. En de lelie vraagt niet wanneer de winter begint, of er regen komt of zonneschijn, zij groeit en bloeit en Christus zegt: is Sa­lomo zo bekleed geweest? Is het geen vreugde de blanke reine schoonheid te zien van de bloeiende lelie op onze plaat?

En nu is dit bij de vogel en de lelie onbewust, doch wij moeten leren bewust lot en leven in de hand van de Vader te leggen.

Is dit voorrecht voor ieder? Is het een goedkope zorge­loosheid waarvoor je eigenlijk het best maar een dwaas zoudt kunnen zijn?

Neen, Christus noemt ook de voorwaarde om zo te kunnen leven. Hij zegt: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods.

Doen we dit?

Wie het Koninkrijk Gods niet eerst zoekt, zoekt het in het geheel niet. Hij blijft altijd zoeken naar aards bezit.

Bedoelt Christus dan dat we, nadat we het Koninkrijk der hemelen hebben gezocht, nog eens de aardse dingen moeten gaan verzorgen?

Neen, maar Hij wil dat we zullen beginnen met de hemel­se dingen te zoeken, met al onze kracht. En wie hiermee begint zal steeds rijker voedsel en voller leven en onver­woestbare schatten vinden, zodat Hij vergeet naar aardse te zoeken.

En deze worden hem dan toegeworpen.

Zoek eerst het Koninkrijk der hemelen – waag het, dit voor alle andere dingen te stellen.

“U zult ondervinden: God zal u niet beschaamd doen uitkomen.

Hij vergeet de vogelen des hemels niet.

Hij zal u nog veel minder vergeten, gij kleingelovige.

J. E. v. d. B.

 

Aan onze lezers

Bij het begin van de elfde jaargang willen wij in de eerste plaats onze grote dankbaarheid jegens God uitspreken, om­dat Hij het is, die het ons mogelijk heeft gemaakt tot op vandaag ons blad te laten verschijnen. Tien jaar is op zich­zelf niet zo’n grote periode, doch de tien jaar, die achter ons liggen, hebben toch wel zeer bijzondere moeilijkheden meegebracht. God heeft ons op wonderlijke wijze steeds uit­geholpen. Hem zij daarvoor onze innige dank.

We willen bij het begin van de elfde jaargang opnieuw onze krachten, onze tijd en ons geld geheel in ’s Heren dienst stellen en bidden, dat ons blad een middel moge zijn om hen, die Christus liefhebben, te versterken in hun geloofsleven en tevens hen, die Hem nog niet als hun Heiland kennen, tot Hem te leiden.

Het is ons steeds duidelijker geworden, dat we ons blad niet in dienst van een bepaalde kring of groep moeten stel­len, doch onafhankelijk de waarheid moeten brengen zoals zij ons in de Schrift in volle heerlijkheid is geopenbaard. Dit wil dus zeggen, dat wij naast de rechtvaardigmaking door het geloof ook de geweldige rijkdom van de vervulling des Geestes en de heiligmaking door het geloof belijden.

Er zijn in ons land tientallen bladen, die het orgaan zijn van eer, bepaalde kerk of kring. Dit is goed en nodig. Jam­mer is het, dat zij zo vaak meer polemisch (stellig, ruzieachtig) dan opbouwend zijn. Er wordt in onze christelijke pers zo ontzettend veel gestreden, helaas ook menigmaal in felle en grievende be­woordingen. Wij verlangen allen, die Christus van harte liefhebben, hun diepe eenheid bewust te doen worden door te wijzen op dat, wat ons bindt. We zien verlangend uit naar ’s Heren komst en bidden, dat de Heilige Geest de ge­meente in deze laatste tijden vervulle met vuur en kracht, opdat ze haar profetische roeping in de wereld weer kan vervullen. Dan zal onze over gegevenheid en ‘ónze liefde tot de broeders toenemen. Wij willen oproepen tot deze heilig­making en liefde, zonder welke niemand de Here zien zal (1 Joh. 04:16-17).

Gelovigen uit onderscheiden kerken en kragen willen met ons werken aan dit heerlijk doel. Ons werd medewerking toegezegd van de volgende broeders en zusters. P. Bardelmeier, Mej. Corrie ten Boom, W. Dubbeldam, Mej. Joh. H. Ekering, Dr H. J. Flipse, L. de Graaf, J. ten Have. Ds. C. J. Hoekendijk, Mr. R. Houwink, D. Lugthart, Dr J. W. Mar- melstein, Zendeling A. de Neef, J. Schreuder, Ph. Trostia- Netsky, Mr. D. C. H. Verdam, Ds A. W. F. Waardenburg, J. van Wier Dzn., Sydney Wilson, D. v. d. Woude, Peter van Woerden e.a.

Zij allen verlangen, ieder naar de gave en wijsheid die hem gegeven is, door hun artikelen de gemeente op te bou­wen en zondaren te brengen tot Jezus.

Wij vragen U: help ons, opdat wij dit werk met blijd­schap mogen doen. Bid regelmatig voor ons blad, werf abonnees en steun ons met uw geld. Ook uw geld behoort aan Hem, Die u kocht met Zijn bloed.

Zoals u ziet, komt ons blad in een betere uitvoering. Ons devies is in dit opzicht: het beste is slechts goed genoeg voor het Beste. De omslagtekening is vervaardigd door de heer J. Pander en heeft als hoofdmotief het kruis, dat nog steeds als enige plaats der verzoening is opgericht in de verwarde wereld onzer dagen. Deze betere uitvoering zal ongetwijfeld de losse verkoop vergemakkelijken.

De broeders D. Koppelle en C. J. Lovink zullen ons in Indië en België vertegenwoordigen. We zijn zeer dankbaar, dat God ons deze mannen op onze weg bracht. God zegene hun werk.

Vanaf heden zal de administratie weer in Gorkum zijn. Mevr. H. van Os-Zijl zal deze voor ons waarnemen. We danken de heer Alewijn voor de accurate wijze waarop hij dit omvangrijk werk heeft waargenomen. Door drukke werk­zaamheden en studie is het hem onmogelijk dit verder te blijven doen.

Dit zijn dus de veranderingen, die we konden mededelen. We deden naar onze overtuiging wat we konden. Het woord en de daad is nu aan u. U moet tonen, dit u mee wil wer­ken om met alle kracht het evangelie van Jezus Christus te verbreiden, totdat Hij komt.

Ieder, die mee wil werken in de verspreiding van ons blad, wende zich tot de administratie. Ook uw giften kunt u hier­aan zenden.

Met hartelijke groeten en heilbede, Uw medearbeiders in de dienst des Heren: H. van de Brink, P. Klaver en J. E. van de Brink

Bij de intrede van de elfde jaargang is het mij een groot voorrecht, om hier enkele woorden te schrijven. Ik wil dan allereerst God danken voor Zijn goedheid, dat Hij de moge­lijkheid wil openstellen om ons mooie blad voor het eerst in België te laten verschijnen. Ik noem dit een voorrecht, daar wij het als een gebedsverhoring moeten aanvaarden van hen, die zo lang naar deze gelegenheid gevraagd heb­ben. Hij heeft ons de uitkomst gegeven en Hem zij de dank en de lof, dat Hij mij de opdracht heeft gegeven het blad hier in België te vertegenwoordigen. Laten wij dan samen met goede moed ons werk hier aanvangen en ik hoop, dat ik hier van onze abonnees de volle medewerking mag blijven genieten, opdat door ons blad de naam van Christus ge­bracht moge worden aan hen, die Hem nog niet kennen.

Moge verder door dit blad het geloof verstevigd worden bij hen, die Hem aanvaard hebben als hun Herder en Zalig­maker in hun leven. Laat ons dan samen dit nieuwe jaar ingaan met een biddend hart en Hem vragen of Hij ons blad ook hier in België wil steunen en zegenen.

Uw broeder: C. J. Lovink

Antwerpen, Juni 1947.

 

De nood der gemeente

“Het zal geschieden, als Moab ver­schijnt en zich aftobt op de hoogte, en zijn heiligdom binnentreedt om te bidden, dan vermag het niets.” (Jes. 16:12)

Er spreekt uit deze woorden een diepe tragiek, een nood, die zelfs het hart van de profeet met medelijden vervult. De nood van Moab is niet al­leen een stoffelijke ellende, neen, het is bovenal dit, dat er een wanhopig zoeken is naar geeste­lijke verlossing, naar een antwoord van Godswege en dat ze dit niet ontvangt. “Daarom ween ik…”, zegt Jesaja in vers 9 en in vers 11: “Daarom rom­melt mijn ingewand over Moab”. (Jes. 16:09; Jes. 16:09)

Is het niet bitter, als het hart zoekt naar een bevrijdend woord, als men zich aftobt in het hei­ligdom en alles te vergeefs is?

Is er niet iets van deze nood in de kerk, die zich naar Jezus Christus noemt. Een schier wanhopig zoeken naar een oplossing zonder deze te vinden. Men is zich bewust van een groot geestelijk te­kort. Men ziet het ontstellend gebrek aan zonde- bewustzijn, de grote lauwheid en onverschilligheid bij duizenden en duizenden kerkgangers, de on­verschillige houding tegenover de wereldnood en de nood van hen, die vlak in onze nabijheid voor eeuwig verloren gaan.

Zij, die leiding geven, zijn zich bewust van dit tekort. De dagen van zoete zelfvoldaanheid zijn voorbij. Er wordt gesproken en geschreven over vernieuwing, réveille, vernieuwde overgave, doch het lijkt of het een ploegen op rotsen is. De lauw­heid en doodsheid blijft. De grote massa der kerk­gangers is tevreden als ze Zondags een goede preek hoort en zelfs de ernstigste oproep tot bekering beluistert men met welgevallen, terwille van de schone stijl en pakkende woordkeus. Ter­wijl men spreekt over vernieuwing, gaat het ge­wone kerkleven verder, zwarthandelaren zitten in de ouderlingenbank, men lastert en roddelt over de voorgangers, men werkt van ’s morgens tot ’s avonds om een luxe leven te kunnen leiden, men borrelt op verjaardagen en rookt zijn sigaren, de éne kerkgroep daagt de ander voor de wereld­lijke rechter en men zou stom verwonderd zijn als een hoorder door zondebewustzijn zou verbro­ken worden en God om genade zou aanroepen onder het gepredikte woord.

Eén ding hebben we nodig, slechts één ding kan de gemeente redden: verbreking en schuldbelijde­nis. Niet alleen om de schuld der kerk in het algemeen, doch om persoonlijke schuld: de wereld­gelijkvormigheid in kleding en vermaak, de alles beheersende liefde tot het geld, het verlangen om steeds meer te verdienen, de zucht om een gemak­kelijk leven te leiden. Schuldbelijdenis, omdat we geen vreemdelingen meer op aarde zijn, opdat we de Christusverwachting verloren en zo heerlijk genieten van wat de wereld biedt.

En nu is er een tragisch zoeken van vernieu­wing buiten de weg der verbreking om. Misschien in het steeds scherper omlijnen der dogma’s, in het uitgieten over elkander van de felste beschuldi­gingen. Misschien in een groots pogen de brede massa te overkoepelen en sterke invloed te krijgen op cultureel of politiek terrein.

Doch een werkelijke vernieuwing van de ge­meente wordt niet gevonden door theologische spitsvondigheid of door invoering van een nieuwe liturgie of nieuwe gezangen. Ook niet door een gesprek met hen, die de waarheden der Schrift disputabel stellen, neen, er is slechts één weg: Gods Geest moet onder ons zondebewustzijn en verbreking werken. Verbreking van het eigen zon­dig ik, dat is het éne nodige. We moeten weer leren het woord van Jezus: “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf”.

Daarom moet dagelijks ons gebed zijn om een machtige vervulling met Gods Geest. Gebed, ge­bed, gebed, in de binnenkamer, in onze gezinnen, in onze samenkomsten. Alleen dit kan de ge­meente leiden tot een werkelijke opwekking. Als we werkelijk de grote nood van de kerk van Jezus Christus gevoelen, waarom kunnen we dan niet komen tot gezamenlijke bidstonden, waarin we ons verootmoedigen om onze zonden en de zonden van ons volk? Het is oneindig veel beter als gemeente onze nood in het gebed te brengen voor Gods aan­gezicht, dan er over te spreken en te schrijven.

Deze machtige werking des Geestes, die de zon­daar ontdekt aan zijn diepe verdorvenheid, is het, wat we ook missen in onze z.g. opwekkingssamenkomsten. Wij verlangen om hen, die Chris­tus niet meer kennen, te brengen onder het evan­gelie. En dit verlangen drijft ons naar groots- opgezette meetings met kostbare reclame. Een aan­trekkelijk programma moet de nieuwsgierigen trek­ken, wonderlijke titels van onderwerpen treffen ons in de advertentiekolommen onzer dagbladen. Achter dit alles staat een heilig verlangen, zonda­ren tot Christus te brengen en het is waar: God gebruikt in moderne tijden moderne middelen. En er worden ook zielen, God zij dank, gered

En toch we voelen het: nog ontbreekt die mach­tige, harten-verbrekende werking des Geestes, waardoor in de tijden van de grote opwekkingen de mensen zich voor Gods aangezicht neerwierpen en deed roepen om genade. Het is menigmaal als of we God een vriendelijkheid bewijzen door onze hand op te steken. Wat we allen missen is het heilig Pinkstervuur, waardoor het woord Gods werkt als een hamer, dat de hardste harten verbrij­zelt. Zie naar de Pinksterdag, zie naar de opwek­king van Edwards, toen de mensen zich aan de pilaren der kerk vastklemden in hun angst voor Gods oordeel. Altijd waar Gods Geest werkt is de kreet van het hart: Wat moeten wij doen om zalig te worden!

Ons ontbreekt het grote teken, dat God zijn apostelen gaf, dat Hij ook ons beloofde; dat Blumhard en Vader Stanger hadden teruggevonden, en waardoor wij geen reclame nodig zouden hebben: het genezen van zieken, het uitwerpen van demo­nen.

O laten we niet nalaten God te vragen dat Hij een machtig werk doe in onze dagen. Zijn hand is toch niet verkort? Het gaat niet om een of an­dere kerk, of min of meer juist gevonden waarheid, het gaat niet om belijdenis van een doop des Gees­tes, die men reeds lang niet meer bezit, het gaat om een nieuwe vervulling met de Geest Gods door alle kerken en allen, zonder uitzondering moeten aangedaan worden met Kracht van Omhoog. La­ten we toch niet denken, dat we iets bezitten, om­dat we het belijden. Alleen die kracht des Geestes kan de wereld weer overtuigen van zonde en oor­deel en de lauwen en onverschilligen in onze kerk­banken opschrikken uit hun wereldgelijkvormigheid.

Wij hebben profeten nodig, niet die een zoet woord weten te spreken tot vroom-toeluisterende medebroeders en zusters, doch die de zondaren het oordeel Gods durven en mogen verkondigen, pro­feten onder wiens woord de ongelovige overtuigd wordt, zodat hij neervallende zijn zonde belijdt. (Zie 1 Kor. 13:24-25).

Dit kan alleen God weer aan de gemeente ge­ven. Wij zijn traag en praatziek geworden. God kan een vuur in ons midden zenden dat het offer aansteekt.

Laat ons als Elia, God hier om smeken. Laat ons met vasten en bidden Hem vragen om ons de bruidssieraden weer te geven, voor Hij tot ons wederkomt.

J. E. van den Brink

 

Het gebed van een Chinees meisje verhoord

Zelfs een kind is in staat de Hand, die alles beweegt, in beweging te brengen.

Door Mevrouw Howard Tayler wordt een geschiedenis verhaald van een klein Chinees meisje, wier grootvader ge­woon was haar te slaan, indien ze in de naam van Jezus bad.

Het was in een tijd van rampspoed en gevaar, als gevolg van het optreden van bandieten en benden wanordelijke sol­daten en de grootvader had niet weinig te lijden gehad van een troep, die eens hun huis en erf had bezet. Groot was daarom zijn angst toen hij op een keer, wandelend op de stadsmuur, dezelfde rovers in uniform ontdekte, die blijkbaar teruggekeerd waren.

Tevergeefs naar hulp uitziende, dacht hij opeens aan het kleine meisje. Ja, natuurlijk, was zij niet gewoon te bidden? Nadat hij snel naar huis was gegaan, vond hij haar, schudde hij haar ruw, om haar van de ernst van de toestand te doordringen en riep: “Als je ooit in je leven hebt gebeden, bidt dan nu. De soldaten zijn terug gekomen, ik heb ze vanaf de stadsmuur gezien, ze zullen wel spoedig hier zijn! Je beweert, dat God gebeden kan verhoren. Ga daar in die kamer en bidt! Bidt, dat ze niet hier in ons huis zullen komen.”

De daad bij het woord voegend, duwde hij het kind in de lege kamer en sloot de deur. Toen ze alleen was, knielde het kleine meisje, dat acht jaar oud was, neer. Haar moeder, in de aangrenzende kamer, hoorde haar haar hart voor de Heer uitstorten. “Hemelse Vader”, bad ze, “ik ben zo ge­lukkig en zo dankbaar, dat mijn grootvader mij heeft gezegd te bidden! Vroeger sloeg of trapte hij mij en was altijd zo kwaad als ik bad! Maar nu heeft hij mij zelfs bevolen te bidden. Hemelse Vader, hier is Uw kans. Hoor mijn groot­vader als ’t U belieft, dat Gij in staat zijt gebeden te ver­horen. Laat ze als ’t U belieft niet in ons huis binnen komen.” En haar gebed was in naam van de Heer Jezus.

De soldaten kwamen de stad binnen en marcheerden juist in de richting van hun straat. De deur van grootvaders huis stond open, want hij wist wel, dat het toch geen nut had om die te sluiten. De officier vóór aan de troep richtte zich in het zadel op en wendde het hoofd van zijn paard om binnen te rijden. Het kleine meisje was daarbinnen bezig te bidden: “Laat ze het huis niet binnen komen, Hemelse Vader, nu is het Uw kans! Toon mijn grootvader als ’t U belieft, dat U gebeden kunt verhoren.”

Werd dit kleine gebed gehoord en verhoord?

Oh, ja! Iets gebeurde er, misschien wel iets, wat men het minste zou vermoeden. Geheel onverklaarbaar wilde het paard niet naar binnen, het deinsde terug en trapte; het week dan aan deze, dan weer aan de andere kant uit en niets kon het dier bewegen naar binnen te gaan.

De officier sloeg het en drukte zijn sporen in de flanken van zijn paard, maar alles tevergeefs, totdat hij ten laatste bevangen werd door een bijgelovige angst, die in China nooit ver te vinden is. Hij keerde zich tot zijn mannen en zei: “Wel, deze binnenplaats is vol demonen! Wij kunnen die niet zien, maar het paard wel. Niemand van jullie gaat daarbinnen!” Hij wendde zijn paard weder en bracht zijn soldaten naar een ander gedeelte van de stad.

Wat het paard zag of vreesde, weten we niet, maar wel weten we, wat de ezel van Bileam lange tijd geleden zag, toen hij van de weg uitweek. En ook weten we, dat het voor de Heer, als toen, heden nog even eenvoudig is om Zijn engel met een getrokken zwaard te zenden.

Wij weten eveneens, dat de grootvader de volgende dag naar het Zendingshuis is gegaan en dat, toen hij de Zende­ling ontmoette, er tranen in de ogen van deze trotse oude Mohammedaan stonden.

 “Te denken”, zei hij, “dat al die tijd die kleine klein­dochter van mij het bij het rechte eind heeft gehad en ik ongelijk had! Onderricht mij toch over dien God, Die op deze wijze de gebeden verhoort. Leer mij bidden.”

(Uit: “A Call to Prayer”).

 

Voor de christen is het gebed de door God aangegeven weg om iets te verkrijgen door Dr. John R. Rice

De gewone ongelovige wereld verwacht dat men in het bezit van iets kan komen door te werken, door beramen en ontwerpen van plannen of ook door toeval. Maar een kind van God heeft geleerd dat men iets kan verkrijgen door er om te vragen en dat de reden dat men iets niet heeft, eenvoudig zijn oorzaak vindt in het feit dat men er niet om gevraagd heeft.

(Jak. 04:02) zegt: “Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en na-ijverig en gij kunt er niets mee verkrijgen, gij vecht en gij strijdt; toch hebt gij niets, omdat gij niet bidt”.

 “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt”. Vechten, strijden, worstelen en plannen beramen dat zijn niet Gods wegen voor een Christen om iets te verkrijgen. Wij verkrijgen iets door er om te bidden. En de reden dat we niet heb­ben, is niet omdat we niet werken, noch om­dat we geen plannen beramen en uitvoeren. Neen, het is alleen omdat we niet bidden.

Bidden is de door God aangegeven weg voor een Christen om iets te verkrijgen.

Ge zult misschien zeggen dat voor een boer de manier om te oogsten bestaat in de grond te bewerken, zaad te zaaien en on­kruid te wieden; m.a. w. dat om te kunnen oogsten vlijtig en met overleg gewerkt dient te worden. Maar ik heb boeren gezien die hard en verstandig ge­werkt hadden en dan kwam er geen regen en geen oogst! Of de storm sloeg de tarwe neer, voordat het kon worden geoogst of wel wormen en insecten vernielden alles. Zo kan men zich dus niet verlaten op mense­lijke wijsheid en arbeid. Neen, een Christen kan niet vertrouwen op zijn eigen inspanning, noch op zijn plannen maken, maar wel op zijn vragen aan God. Gods woord aan de landbouwer zegt: “Gij hebt niet omdat gij niet vraagt.” Vragen of m.a.w. bidden, is voor een landbouwer Gods weg om te slagen.

Een werkloze denkt wellicht dat de beste manier om een betrekking te krijgen is, rond te gaan bij alle agenten voor werkverschaffing, zich bijzonder voor zijn betrekking te oefenen of zich Aanbevelin­gen te verschaffen bij invloedrijke personen uit de handel. Maar ik heb mensen ontmoet die dag in dag uit die vermoeiende rondgangen deden om te solliciteren en steeds weer dezelfde woorden moes­ten horen: “We hebben alle mensen die we nodig hebben”, of: “te oud” of: “We nemen alleen mensen met bijzondere bekwaamheid, die u niet hebt”, dan wel: “We zullen u op de lijst zetten”.

Ik beweer dat menselijke inspanning om een be­trekking te krijgen dikwijls op niets uitloopt. Maar, God zij dank, een Christen heeft nog andere hulp­middelen: hij kan bidden en van God een betrek­king krijgen!

Laat ons aan het Schriftgedeelte een woord toe­voegen zonder zijn betekenis ook maar enigszins te wijzigen en dan zou God zeggen: “Gij hebt geen betrekking omdat gij er niet om bidt”. Bidden is de manier om een betrek­king te krijgen.

In 1940 toen ik op verzoek te Jackson in Michigan preekte, voelde ik mij plotse­ling gedrongen om een jonge man, die op de tweede rij zat, toe te spreken. Terwijl ik hem met mijn vinger openlijk aanwees, zei ik: Hebt u een be­trekking?” Hij ant­woordde ontkennend. “Als God u er een gaf zoudt u Hem dan wer­kelijk met geheel uw hart dienen?” vroeg ik. Hij zei: “Ja, dat zou ik doen! En ik heb werkelijk een be­trekking nodig”, waar­op ik antwoordde: “Ga dan vanavond tot God en vraag Hem om een betrekking en ik wil hiervoor met u bidden.” Zeg tot God: “Heer, indien er iets in mijn leven is dat U mishaagt en Gij mij dat wilt tonen, zal ik het be­kennen en het nalaten. Indien er iets verkeerds is met mijn vragen om een betrekking, toon mij dat dan en ik zal mijn verzoek veranderen en mij voegen naar de leiding van de Heilige Geest. En indien U mij niet duidelijk aantoont wat verkeerd is of mij er niet toe brengt mijn verzoek anders in te kleden, verwacht ik direct, in antwoord op dit gebed, een betrekking”.

De volgende avond was hij weer in “de kerk en midden in de dienst voelde ik mij ook weer gedrongen tot hem te spreken. “Hebt u die betrekking nog gekregen?” vroeg ik. “Nog niet” zei hij, maar zijn vrouw nam het woord en zei: “Jawel, je hebt toch de gehele dag gewerkt vandaag!” “Maar” zei hij daarop, “dit is niet waarom ik heb gevraagd en het is geen vaste betrekking”. Toen drong ik bij hem aan: “Ga van­avond alleen naar een afgezonderde plaats en blijf daar totdat God je in deze zaak zekerheid geeft en ik zal met je bidden”.

Aan ’t einde van de dienst keerde ik terug naar huis in Wheaton.

De volgende week kreeg ik een wonder­bare brief van deze jonge man, die mij schreef, dat hij precies de betrekking had gekregen waarom hij had gevraagd en juist in de zaak en in de afdeling en zelfs onder de chef die hij in zijn gebed aan God genoemd had. Uit een overvol ge­moed schreef hij: “Ik zou iedereen wel willen vertellen dat de juiste manier om te krijgen wat men wenst, is God er om te vragen!”

De Heiland leerde ons te bidden: “Geef ons heden ons dagelijks brood” (Matt. 06:11). De manier om ons dagelijks brood te ontvangen is God er om te vragen. Dit beduidt echter niet dat God wenst dat een Christen een landloper wordt. In wezen, zal een juiste manier van bidden een chris­ten gewillig maken om te werken of iets te doen, waartoe God hem leidt. Maar het beduidt wel zeker, dat wij niet op ons eigen werk vertrouwen mogen, maar dat we in de eerste plaats er vertrouwen in moeten hebben dat God ons een goede uitkomst geeft in antwoord op ons gebed.

We moeten er aan denken dat God middelen kan gebruiken. God kan medicijnen en doctoren gebruiken om zieken te genezen. Lucas was “de geliefde geneesheer (Kol. 04:14), Timotheüs werd aangeraden: “gebruik een weinig wijn voor uw maag” (1 Tim. 05:23). Koning Hizkia werd ge­nezen toen Jesaja beval een klomp vijgen op het gezwel, waaraan hij stervende was, te leggen (Jes. 38:21). God kan middelen gebruiken en Hij kan onze gebeden verhoren, door het te baat nemen van menselijke hulpmiddelen. Hij kan een kantoor voor werkverschaffing gebruiken om ons een be­trekking te verschaffen als gevolg van ons ijverig solliciteren en zoeken. Hij kan onze moeizame arbeid op de boerderij gebruiken voor een goede oogst. Het is zeker dat als God zorg draagt, dat Hij dan goede uitkomsten kan geven aan onze armzalige pogingen. Maar denk ook hieraan dat niet altijd menselijke middelen gebruikt. Soms “verkiest” God, door uiterst onverwachte middelen en zonder menselijke tussenkomst, Zijn wil te vol­brengen, in antwoord op ons gebed. God kan zie­ken genezen zonder geneesmiddelen en soms schept Hij er behagen in zulks te doen in antwoord op een gebed. God kan ons betrekkingen verschaf­fen, waarnaar we niet hebben gesolliciteerd. God kan geld zenden, dat we niet door werken hebben verdiend.

Hoe ben ik, Gode zij dank, door gezegende on­dervindingen, daar vast van verzekerd! Maar of God nu al welbekende middelen gebruikt of geheel onverwachte en voor mensen absoluut onbegrijpe­lijke, het voornaamste is dat het steeds God is, die ons geeft wat we nodig hebben. En de weg voor ons, om te krijgen, hetgeen we nodig hebben, is steeds om er om te vragen. Bidden is Gods be­paalde weg voor een Christen om te krijgen wat hij nodig heeft en wenst. Iedere andere weg zou kunnen falen.

 “U begeert doch hebt niet; u zijt moorddadig en na-ijverig en u kunt er niets mee verkrijgen; u vecht en strijdt; toch hebt u niets omdat u niet bidt.”

Stel eens dat twee mensen een gesprek voeren, de ene een verloren mens en de ander een gered mens, een kind van God. De onbekeerde zegt: “We beleven zeer harde tijden. Ik kan geen be­trekking krijgen. Ik heb mijn voeten stuk gelopen en heb op alle mogelijke advertenties geschreven. Ik kan er mij niet meer doorheen slaan”. En stel eens dat de christen zou antwoorden: ja, dit zijn zeker harde tijden. Ook ik heb rondgelopen tot mijn voeten pijn deden. Ik heb op al de adverten­ties in de couranten geschreven en kan toch geen betrekking vinden. Je hebt gelijk. Een arm mens geeft men tegenwoordig geen kans meer”. God verhoede dit! Heeft een christen niet méér bron­nen dan een verloren man? Wat heb je er aan christen te zijn, als er niemand is om je gebeden te verhoren, niemand om in je noden te voorzien, niemand om je te geven wat je wenst? Er is in zulk een christendom geen vreugde, geen getuige­nis, geen overwinning. Gode zij dank, kan een christen in vertrouwen bidden en zeggen: “Vader, U weet dat ik een betrekking nodig heb. Alle din­gen op aarde zijn in Uw hand. Daarom vraag ik U om mij, Uw kind, een betrekking te geven, op­dat ik voor mijn familie kan zorgen, opdat ik aan anderen kan geven en opdat anderen zo weten zullen, dat God voor Zijn kinderen zorg draagt”. En voor miljoenen heeft God zulke gebeden ver­hoord. De christen kan zingen:

 “Mijn Vader is rijk aan huizen en landen “Hij houdt de rijkdom der wereld in Zijn handen “Met robijnen en diamanten, met goud en met geld,

 “Zijn Zijn koffers gevuld – Rijkdommen ongeteld”.

God die het vallen van iedere mus bemerkt, die de leliën des velds met meer pracht bekleedt dan Salomon gekleed was, die de haren op de hoofden van Zijn geliefde kinderen, voor wie Christus stierf, telt, deze hemelse Vader heeft bepaald dat Zijn kinderen door het gebed ontvangen de din­gen waarom zij vragen.

 “Gij hebt niet omdat gij niet bidt.” Bidden is de door God aangegeven weg voor de Christen om te ontvangen.     D.

 

Bede

Vuur Gods, stormwind des Heren

val in een wereld, die U niet vreest,

schroei met Uw gloed het onreine begeren

van de verdwaasden, die ’t leven ontberen

en dansend ter helle gaan als naar een feest.

 

Godd’lijk Verlosser, Eeuwige Koning

kom met Uw gesel van onrust en smart

kom in de weeld’rige, stijlvolle woning

daar waar de leugen als druipende honing

vloeit uit ’t beschaafde, zelfzuchtige hart.

 

Brand Heilige Geest, vuurgloed des Heren

Ook onder hen, die reeds staan in Uw licht,

wil door Uw kracht, de verblinden bekeren

die met hun woorden en lied’ren U eren

doch wier verlangen naar de aarde zich richt.

 

Troost o mijn God hen, die biddend verlangen

het leven vervuld met Uw louterend vuur,

leg in hun monden Uw blijde gezangen

laat hen Uw kracht en Uw liefde ontvangen

en zend hen dan uit in dit nachtelijk uur.

J. E. v. d. B.

 

Van hart tot hart

Lieve vrienden,

Mevrouw L. de Vr. te A. verblijdde mij met een uitvoerig schrijven, werkelijk “van hart tot hart”. Ik heb gelegenheid gehad over de inhoud daarvan te corresponderen, maar aan het einde van haar brief stelt zij een vraag, die, daarvan ben ik over­tuigd, leeft in de harten van velen en die ik daar­om hier in ons blad wil beantwoorden.

 “IJvert naar de beste gaven! Hoe krijg ik die gaven en waar vindt men ze nog! Zijn er nog mensen, die de gave van de gezondmaking hebben door de Heilige Geest? Ik zag er nooit een. Ik peins hierover, omdat ik wel bij chronische zieken en tuberculosepatiënten kom en hen zo graag zou helpen in Jezus naam. Kan ik er iets aan doen zelf, om die gave te krijgen? Wat bedoelt Paulus an­ders met ijveren? IJveren naar de liefde doe ik al. Maar de andere gaven?”

Er zijn heel wat mensen, die denken, dat de gaven, opgesomd in 1 Korinthe 12, een extraatje ge­weest zijn voor de eerste Christengemeente, maar dat ze er nu niet meer zijn. Zo is hun mening aan­gaande genezingen op gebed, of door handoplegging, dat God vroeger zeker wel wonderen zal hebben gedaan, maar dat Hij ze nu niet meer doet. Ze verzuimen te vermelden, wanneer God daar dan wel mee kan zijn opgehouden!

Alle gaven, die de Heilige Geest eertijds uit­deelde, gaat Hij voort ook nu nog te schenken. Laat ons evenwel uit dat twaalfde hoofdstuk zien, dat Hij ze geeft zoals Hij wil. Ons wordt duidelijk gezegd, dat niet ieder alle gaven des Geestes krijgt. De Here maakt uit in Zijn liefde en wijsheid, welke de gave is, die de beste voor ons is en het nuttigst voor de komst van Zijn Koninkrijk. Er zijn er onder die gaven, die, vol­gens de mensen, veel gewichtiger zijn dan andere. Wie de gave der gezondmaking heeft, doet van zich spreken, de gave van het geloof valt veel min­der op. Doch dit is geen maatstaf bij God. Het is zonder meer duidelijk, dat voor mij de “beste ga­ven” die zijn, die God voor mij heeft gekozen. Niet die, welke ik zo heel graag bezitten wou en om wier bezit ik misschien anderen benijd. Naar de gaven, die de Geest mij gegeven heeft (en niet naar andere!) moet ik ijveren of “streven”, zoals de vertaling van het Bijbelgenootschap luidt. Dat wil zeggen, dat ik een ernstig begeren moet hebben, dat die gave in mij tot volkomen ontplooi­ing kome. Dat niets in mijn leven die gave belet­ten moge, het maximum nut te hebben. “Want aan ieder wordt de openbaring van de Geest ge­geven tot welzijn van allen” (1 Kor. 12:07).

Er zijn ongetwijfeld heden ten dage mensen, die die begeerde gave der gezondmaking hebben. Misschien, leeft onze zuster in een geestelijk milieu, waarin daaraan niet wordt geloofd en waarin deze gave dus ook niet openbaar wordt. Maar persoon­lijk ken ik vele gevallen van genezing door de zal­ving met olie (Jak. 05:14), of door een andere wijze van handoplegging. Ikzelf ben enige malen op die wijze door de Here genezen. Als er onder onze lezers zijn, die daarvan ook ondervinding hebben, willen die het mij dan eens schrijven?

Zulke wonderen gebeuren alleen, als de dienst­knecht of dienstmaagd, die de Here gebruikt, volkomen overgeleverd is en er niets staat tussen hem en zijn Zender. En ook, als hij, zowel als de zieke, volkomen eens willend is met God, ook voor het geval, dat de Here beter zou oordelen, de ziekte niet weg te nemen.

Als de Here U dus niet de gave der gezond­making heeft gegeven, lieve zuster de Vr., dan moge U dat niet ontmoedigen. Laat God maar in u werken met de gave, die Hij u wel schonk. Als het die der liefde is, waarnaar u zozeer haakt, dan is u gezegend onder velen. Brenge de Here die gave in u tot volkomen ontplooiing, ook wanneer dat voor u veel lijden meebrengt. Want de gave der liefde is ook altijd de gave der smart. Hoe meer liefde, hoe meer leed, maar ook: hoe meer innerlijke blijdschap, hoe meer gelijkenis met Hem, die ons zo uitnemend heeft liefgehad. Ik wacht met belangstelling de mening van onze lezers af. Als u in dit opzicht ervaring hebt, of wat te zeggen hebt, wacht dan niet en schrijf terstond. Zulke brieven kunnen een grote hulp zijn voor andere broers en zusters.

Zegene de Here u allen. Met hartelijke groeten.

De uwe in Christus blijde dienst: Joh. H. Ekering.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (16)

Tenslotte nog enkele opmerkingen over Blumhardt’s hou­ding tegenover doctoren en medicijnen.

Omdat hij aan beiden niet meer dan een bemiddelende rol toeschrijft, hebben vele mensen gemeend, dat hij beide verwierp. Dat is niet het geval, immers de bijbel erkent de dokter en het geneesmiddel. Natuurlijk is de arts aan het ziekbed nodig, hij die het menselijk lichaam kent en weet wat het nodig heeft. Het raadplegen van de dokter is dan ook volstrekt geen bewijs van ongeloof. Hij is de goede doctoren hoe langer hoe meer gaan waarderen, en zij be­antwoordden die achting met hun vertrouwen.

Zijn verzet richt zich alleen tegen die vorm van ongeloof, die van de dokter in de letterlijke zin van het woord een geneesmeester maakt. de arts verwijt hij het weren van zielszorg uit de medische praktijk. Hij vraagt van hem, dat hij zich met de patiënt zal buigen onder de almachtige hand van God en niet te, ver zal grijpen en doen alsof hij een genezing zou willen en kunnen forceren. Van de patiënt: dat hij zijn verwachting niet zal stellen op menselijk kunnen of op de natuur. Jezus” weldaden worden tot nul gereduceerd als we zeggen, dat een “normale” weg naar genezing via dokter en medische wetenschap tenslotte even goed, even­tueel alleen wat langer, is. Hij wil geloof in Hem, als dat er niet is kan Hij doen. (Matt. 13:58).

Ook in het gebruik van medicijnen ziet Blumhardt op zichzelf geen bewijs van ongeloof. Vaak heeft de onmiddellijke hulp van God plaats door een uiterlijk middel; de bijbel geeft daar veel voorbeelden van. Er gebeurden wonderen door de staf van Mozes; om een bittere bron zoet water te doen voortbrengen gebruikte Hij een stuk hout; een pot met vergiftige kruiden verloor zijn kwade werking door een handvol meel, dat Elisa er in strooide; water uit de Jordaan reinigde Naäman, en modder gaf een blinde het gezicht.

Ja, ook de aanraking van Jezus aan blinden en lammen was niet meer dan een uiterlijk middel. Het is goed te be­grijpen, dat God voor ons, aardse mensen, ook aardse din­gen gebruikt als dragers van Goddelijke kracht.

Maar heel iets anders is het, als de mens geheel vanzelf­sprekend of in vertwijfeling alle mogelijke middelen aanwendt, zonder er een ogenblik een gebedszaak van te maken. Ongeloof heeft een groot deel van de medische praktijk in het leven geroepen. “Maar het helpt dan toch maar”. Hel­pen? We worden door iets heel anders geholpen; “Ik kan niet ophouden te smeken om krachten uit de hemel voor Gods gemeente en dat te beschouwen als hetgeen ónze tijd het meest nodig heeft. Niet uit behoefte aan wonderen of om een evangelie, dat in diskrediet is geraakt weer, ‘ingang te doen vinden. Nergens meer zie ik uitkomst voor ons af­gedwaald en ontaard geslacht dan alleen hierin: dat men bij God zoekt wat beloofd is.

We hebben een Heer Jezus Christus, die alleen maar van ons vraagt: “Bidt, en u zal gegeven worden.”

Daarom brengt Blumhardt ook in geval van ziekte dit woord tot hen, die tot hem kwamen: verwacht het van uw Heiland alleen!

In het leven van Blumhardt is de genezing van Gottliebin Dittus niet een climax geweest, doch een inleiding tot grotere dingen. De “strijd” (hij zelf spreekt nooit van de “gene­zing”) werd het voorspel van een grote omkeer in het zedelijk en godsdienstig leven in de gemeente. Ze was innerlijk diep geraakt geworden door wat er gebeurd was. Men had de zekerheid gekregen, dat God aan het werk was op een zeer bijzondere manier. Tot ver buiten Möttlingen ervoer men deze verdieping van het geloofsleven en de werking van de goddelijke gaven aan Blumhardt. Veel is hij tegengewerkt, vooral door medici en de Kerkelijke autoriteiten. Door zijn tact en strikte gehoorzaamheid’ is veel van die tegenstand verdwenen.

Ook de algehele openheid waarmee hij optrad, ontnam de toeschouwers iedere gelegenheid tot boze kritiek. Maar wat hem staande heeft gehouden is geweest de rots, waarop zijn huis gebouwd was: het evangelie met zijn beloften.

(Wordt vervolgd)

 

Beste Jongens en Meisjes

Jullie vinden in het volgende nummer van Kracht van Omhoog” acht bladzijden, die voor jullie bestemd zijn.

Eenmaal in de twee maanden hopen we een gedeelte van de Bijbel te vertellen voor de jeugd boven de veertien jaar. Jongeren zullen het wel eens wat moeilijk vinden, doch dan moeten ze, wat ze niet begrijpen, maar aan vader of moeder vragen. Ook de ouderen zullen misschien nog wel eens iets vinden in deze vertellingen, wat ze nog niet wisten.

Bewaar deze bladen goed in een opbergmap. Tezamen vormen ze een mooie kinderbijbel, die je later kunt laten inbinden.

Met hartelijke groeten. 

De redactie

 

 

1947.06.28

Mijn ziel dorst naar God

(Ps. 042:003a)

Er is een stil-zijn en wachten dat niet anders is dan geestelijke dorheid en onvruchtbaarheid. Een traag en lauw zijn van geest, een onverschilligheid vreemd aan de brand der liefde. Het is die uitzichtloze gelijkvormigheid aan de wereld die helaas dui­zenden christenen in onze dagen verlamt en tot deserteurs maakt uit het leger van Koning Jezus.

Doch er is ook een stil-zijn en wachten dat de hoogste graad is van activiteit. Het is het gespan­nen uitzien en verlangen naar de ontmoeting met de Geliefde. De dorst naar God.

Wij zijn soms jarenlang gelijk aan een snel- voort – schietende rivier, die de landen doorstroomt en wier waterversnellingen van verre te horen zijn. Fel brandt in ons de vlam van de ijver voor God, we zijn bouwers aan Zijn huis, we lopen hier, we lopen daar, we organiseren en vergaderen. En God zegent ons werk, er komen zondaars tot be­kering, er is groei en belangstelling.

Doch dan plotseling brengt God ons in de stilte. Misschien op een ziekbed of in moeilijke omstan­digheden, die ons verhinderen om te werken. Het is of Hij in Zijn goddelijke wijsheid en liefde tot ons zegt: Rust een weinig.

Meestal willen we hier niet aan. Het werk steunt op ons, het stormt op ons aan, we denken, dat we niet gemist kunnen worden. Onze gedachten zijn onrustig, we keren ons her en derwaarts om het werk te vinden, dat we denken, dat God ons op de schouders heeft gelegd. We zijn de stilte ontwend en vonden in voortdurende activiteit onze rust. Wij bidden God om te mogen werken.

Doch neen, God is wijzer dan wij. Het is of Hij ons terzijde zet. En misschien gaan we dan begrijpen, dat God aan ons bezig is. Onze eenzaamheid, ons ziekbed wordt een plaats van ont­moeting met Hem. De rivier vloeit kalmer en vrediger, ja, misschien gelijkt ze op een stilstaand meer, waar geen bewegen meer is te bespeuren.

Doch… helderder weerspiegelt zich in de opper­vlakte de hemel in haar schoonheid en rust.

We beluisteren weer in ons het diepe verlan­gen – de ondertoon van ons geestelijk leven: het heimwee naar God, het verlangen naar Christus.

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.

De ziel gaat weer luisteren.

En zoet wordt haar, dat, wat ze te dikwijls ont­beerde: het stille spreken met haar Heiland, het luisteren naar wat Hij te zeggen heeft.

Er is weer een hunkeren naar de uren van ge­meenschap en de woorden wellen naar lippen:

 “Kom haastiglijk, mijn Liefste, wees Gij gelijk een ree, gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen”  

Dit is de ware reiniging van de ziel. Het is in dit verlangen, dat de Heilige Geest ons teder gaat wijzen op de smetten, die ons kleed ontsieren, op het stof, dat op onze voeten kleefde tijdens de snelle wandeling.

Dan bidden we: “Vang ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaard verderven. Want onze wijngaard heeft jonge druifjes.”

Heiliging als gevolg van het ware verlangen naar gemeenschap met Christus. Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zelven, gelijk Hij rein is.

Dan wordt de tijd, die we als onvruchtbaar be­schouwden, een nieuwe lentetijd. Dan is de nood der wereld om ons niet vergeten, doch ze wordt inniger en intiemer verteld aan Hem, die alleen redden kan en die uitstoot als werkers, die Hij wil.

Misschien worden we straks opnieuw uitgezon­den, aangedaan met Kracht van Omhoog.

Want dit is toch de ware vervulling met de Geest, dit aandoen van Christus. We hebben een ontmoeting met Hem gehad en Zijn kracht is als een diepe, weldadige stroom van nieuw leven.

Misschien hebben vrienden ons beklaagd om onze machteloosheid en eenzaamheid. Doch Zijn nabijheid maakte de woestijn tot een dal van rozen. De eenzame berg werd een Thabor.

Straks gaan we weer uit, de wereld wacht, een wereld waar de Vorst der duisternis zijn duizen­den gebonden heeft.

Doch sterker werd in ons het heimwee naar de dag der aflossing, als de Stem van de Meester ons roept en we eeuwig bij Hem zullen zijn.

Eeuwig met Jezus zijn, o, onbeschrijfelijke heer­lijkheid.

Daar is alle heimwee gestild. Daar is de schaal van het hart met vreugde gevuld.

Wie deze liefde vond, is verloren voor de vreug­den der wereld. Want deze liefde is sterk als de dood, vele wateren zouden haar niet kunnen uit­blussen, ja, de rivieren zouden ze niet verdrinken, al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten.

  1. van de Brink

 

Waarom moeten wij bidden?

  1. Omdat God het telkens weer in de bijbel beveelt.
  2. Omdat voor een Christen het gebed de door God aangewezen weg is om iets te ver­krijgen.
  3. Omdat het gebed voor de Christen Gods weg is om hem volkomene levensvreugde te schenken.
  4. Omdat het gebed de weg is naar het einde van alle ellende, de verdwijning van alle onrust en zorg.
  5. Omdat een verhoord gebed het enige on­weerlegbare argument is tegen scepticisme, wantrouwen, modernisme en ongeloof.
  6. Omdat het gebed de enige weg is om van de Heiligen Geest kracht te ontvangen voor Gods werk.
  7. Omdat: “al wie de naam des Heren aan­roept zal worden behouden.”

 

1.Omdat God in de bijbel het bidden telkens weer beveelt.

God heeft ons bevolen te bidden. Op vele plaat­sen in de bijbel wordt de gebiedende eis gesteld om te bidden:

1e. “Hij sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen” (Luc. 18:01).

Hier is een opgave niet voor enige mensen om te bidden, maar voor allen, voor de mensheid, overal en te allen tijde. Het is een dringende plicht, die Jezus hier voorschrijft.

2e. “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 05:17). Hier hebben we een bevel, dat niet misverstaan kan “worden. Zolang als de mensen in enig land en in enige taal de bijbel lezen, zullen ze dit dui­delijke’ bevel om zonder ophouden te bidden, tegen­komen. We behoren dus niet alleen te bidden, maar we behoren te allen tijde te bidden!

Het gebed moet zijn het doorlopend wenden van ons hart tot God in zake alles wat we nodig hebben en alles wat we wensen, totdat onze geest onbewust, in doorlopend contact met God blijft. Evenals een moeder in haar slaap naar de kreten van haar kind luistert, zo kan het hart van een Christen op God afgestemd zijn, ook al is hij in beslag genomen door zijn dagelijkse plichten, ja, zelfs gedurende de tijd, dat hij slaapt!

3e. “Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uwe wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Filip. 04:06)

Een Christen moet dus letterlijk om alles bidden.

4e. “Ik vermaan u dan allereerst smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen” (1 Tim. 02:01).

We ontvangen hier het bevel te bidden niet alleen te allen tijde, maar ook voor alle mensen.

5e. “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daar­toe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij” (Ef. 06:18-19).

Deze passage sluit de bekende beschrijving van de wapenrusting van de Christen af en het slot’ woord omtrent de wijze hoe men sterk moet staan in de Heer is dit bevel om bij alle gelegenheden, met alle volharding voor alle heiligen te bidden. Merk op, hoe hier de nadruk wordt gelegd op “alle”. En waar aan de Christenen te Efeze wordt bevolen ook voor Paulus te bidden, zo sluit dit in zich, dat ook wij behoren te bidden voor alle voor­gangers in het bijzonder, zowel als voor “alle- hei­ligen”.

6e. “Waakt en bidt, opdat gij niet in ‘Verzoe­king komt” (Matt. 26:41).

Dit bevel van onze Heiland aan de Apostelen wordt herhaald in (Mark. 14:38; Luc. 21:40; Luc. 22:46). Maar aangezien wij, zoals Jezus Zijn Apostelen beval, “alle dingen moeten beproeven”, moeten we ook waken en bidden, op­dat wij niet in verzoeking komen. Behalve boven­genoemde algemene opdrachten voor de Christen om te bidden te allen tijde voor iedereen en voor alles, zijn er nog vele andere bevelen om voor bij­zondere dingen te bidden.

Vele malen heeft Paulus in zijn brieven zijn lezers door heilige inspiratie bevolen om voor hem te bidden (Kol. 04:03; 1 Thess. 05:25; 2 Thess. 03:01; Heb. 13:18; Ef. 06:19).

Bidden te allen tijde, voor iedereen en om alles is dus een plicht, speciaal opgelegd aan ieder Christen.

Niet bidden is zonde, want ongehoorzaamheid aan het duidelijke en dikwijls herhaalde gebod van God! Te weinig bidden is zonde. Zonder twijfel zijn al onze zonden, fouten en gebreken, bidzonden, bidfouten en bidgebreken. Samuël zei tot het volk van Israël: “Het zij verre van mij, dat ik tegen de Heer zou zondigen, dat ik zou aflaten voor jullie te bidden” (1 Sam. 12:23).

Christenen behoren te bidden, omdat het in de bijbel zo uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.

Dr. ]ohn. R. Rice

 

Eureka!

Een persbericht meldt, dat met goedkeuring van de rechterlijke macht zal geprobeerd worden door een hersenoperatie van de 38-jarigen Millard Wright uit Pittsburgh, een bruikbaar mens te maken. Een chirurg zal trachten Wright’s voorste hersenkwab af te scheiden van de rest van ’s mans brein.

Wright heeft namelijk verzocht deze operatie op hem toe te passen, om van zijn misdadige na­tuur af te komen.

De man, die al 24 jaar lang op het slechte pad is, tracht een normaal leven te leiden, maar zo nu en dan hoort hij een stem in zijn binnenste, die zegt: “steel, steel, steel”, en of hij wil of niet, hij moet aan dat bevel gehoor geven.

In afwachting van zijn vonnis heeft Wright verklaard, dat hij een “niet te bedwingen zin heeft in het plegen van inbraken en andere misdaden.’

Ds. van Koningsveld schrijft over dit experiment:

“Eindelijk gevonden! De oplossing van het pro­bleem van zonde en misdaad. Hoe kon men daar­aan toch niet eerder denken! Nu heeft men zich toch, zo oud als de wereldgeschiedenis is, al de tijd laten nemen door het verhaal van de absolute verwoesting van heel de menselijke natuur, licha­melijk en geestelijk, door de zonde! En nu blijkt het niets anders te zijn dan de functiestoornis van een bepaalde hersenkwab! Je kunt toch zien, dat de wereld langzaam maar zeker vooruit gaat.

Als nu het experiment maar slaagt.

Dan is de dwaasheid van heel het Christelijk geloof openlijk aan de kaak gesteld. Dan is met mathematische zekerheid uitgemaakt, dat geeste­lijke processen en ook degeneraties uitsluitend ver­oorzaakt worden door lichamelijke. En de onaan­tastbare waarheid van het materialisme is bewezen! Toch blijft er nog een kleine vraag over, n.l. deze: Hoeveel hersenkwabben zullen verwijderd moeten worden om de mens tot volkomene volmaaktheid te brengen? Zullen dan misschien alle hersenen geamputeerd moeten woorden?

In elk geval het spraakcentrum wel.

Want de tong is een klein lid dat groot kwaad doet! En het gezichtscentrum ook. Want wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft al overspel met haar gedaan.

En het denkcentrum dan? Ik geloof, dat we zo kunnen voortgaan.

Leve het materialisme! Nu is het gevonden! Door eenvoudige wegneming van zijn hersenen, wordt de mens volkomen gelukkig en feilloos vol­maakt”

 

Onveranderlijke liefde.

Spurgeon praatte eens met een boer, die op zijn schuur een Windvaan, had met een pijI waarop geschreven stond: “God is “Liefdé”.

Hij zei tegen de boer: “Wat bedoel je daarmee? Denk je dat Gods liefde veranderlijk is, dat ze draait zoals die pijl meedraait met de wind.

De boer antwoordde: “O neen! Ik bedoel dat, van welke zijde de wind ook blaast, God altijd liefde is.”

 

Een woord aan – Jonge gelovigen – door Dr. Gertrud  Wasserzug-Treader. (Slot)

Moet ik mijn beroep opgeven en in de Zen­ding gaan?

Dat kun je niet zelf uitkiezen, en evenmin kun je zelf je doel bepalen. In elk beroep kan men de Heer dienen, de Heer heeft overal getuigen nodig. Iedere gelovige heeft de taak, mensen tot Jezus te brengen en elke gelovige kan het doen.

Er is werk genoeg: Traktaten verspreiden, zie­ken bezoeken, gebedskringen beginnen, de Bijbel lezen met anderen, enz. Het zendingsbevel geldt in deze zin elke gelovige.

Wanneer de Heer iemand geheel in Zijn dienst wel hebben, dan vindt Hij die, roept hem, opent deuren en baant wegen.

(Matt. 28:19-20; 2 Tim. 02:01-02; Hand. 13:01-04.

7.De Bijbel.

Wat zal ik lezen?

Het nieuwe leven heeft voedsel nodig om te kunnen groeien. Het Woord van God is het Brood des Levens. De nieuwe band met Jezus Christus moet onderhouden worden. Hij spreekt zelf in Zijn Woord tot ons. Ook wat de leer betreft moet de gelovige gezond blijven, en alleen het Woord is de waarborg voor een zuivere leer. De wandel van de gelovige moet duidelijke richtlijnen hebben, en de Bijbel is het richtsnoer. Daarom is de Nood­zakelijke voorwaarde voor de geestelijke groei van een gelovige: dagelijkse Bijbelstudie. Lees eens mor­gens in de Bijbel voordat je aan je werk begint! Geef zoveel tijd aan de Bijbel als je maar mogelijk is. Lees de Bijbel en niet alleen maar verklarin­gen over de Bijbel. Begin met het Johannes-evangelie. Lees dan de Handelingen, de 1e brief aan de Thessalonicenzen, de 1e brief van Johannes, de Romeinen brief, enz. Het beste is om elk boek vijfmaal door te lezen, voordat je verder gaat. Begin dan van voren af aan en lees de Bijbel vanaf Genesis tot het eind door. Bid, vóór je leest, dat de Heer je de ogen ervoor opent. (Ps. 119:018). De Heilige Geest zal je leren in de Bijbel Jezus Chris­tus te zien en te horen, wat Hij je zeggen wil.

(2 Petr. 01:21; Hand. 20:32; 2 Tim. 03:15-16; Joh. 05:39; 1 Kor. 02:10-16).

Wie de smaak voor Gods Woord behouden wil moet zijn verdere lectuur zeer voorzichtig uitkie­zen. Lees niet alles, wat je in handen krijgt – je eet ook niet alles, wat je op straat vindt. Lees levensbeschrijvingen van mannen en vrouwen Gods (Hudson Taylor, George Mütler, Otto Stock- mayer, Moeder Eva enz.).

Lees boeken, die je met de Bijbel vertrouwd ma­ken en bestudeer goede Zendingsboeken.

8.Het gebed.

Hoe kan ik een echt gebedsleven leiden?

De liefde tot onze Heiland zet ons aan tot ge­bed, en Zijn verlangen naar ons dringt ons tot Gemeenschap met Hem.

Hij heeft ons vrienden genoemd, en wil met ons spreken – wij hebben Hem lief en willen alles, wat ons beweegt, voor Hem brengen.

Het gebed van een kind van God is meer dan een noodkreet – het is gedachtewisseling met Jezus Christus en meearbeiden aan Zijn plannen en bedoelingen.

Bid regelmatig ’s morgens, ’s middags en ’s avonds – benut vrije uren voor gebed en leer om gedurende je werk of op straat korte ogenblikken aan God te denken. Bid ook op je knieën. Begin met je persoonlijke behoeften, bid voor je familie­leden, voor je werk en je collega’s, voor je Ge­meente, je predikant, de regering, voor andere landen. Leg een gebedenboekje aan waarin je je gebedsonderwerpen – bijvoorbeeld geordend naar de dagen van de week – schrijft. Maak de dage­lijkse krantenberichten tot gebedsonderwerpen.

‘Door gebed kun je tijd uitsparen en het geeft aan je leven richting en kracht. Beperk je in de bezigheden, die je in vrije tijd uitoefent – (Sport, Radio, handenarbeid, verzamelen, liefhebberijen) – veel ervan zul je spoedig opgeven – om tijd voor gebed te vinden. Het kost iets om de vriend­schap met Jezus Christus te onderhouden!

(Matt. 06:05-18; Jak. 05:16-18; Ef. 06:18-19; 1 Thess. 05:17; 1 Tim. 02:01-08; Matt. 09:38; Hand. 08:15; Judas 01:20).

Bidden kan men alleen maar leren door te bid­den. Begin een gebedskring. Kom met één of twee gelovigen regelmatig – minstens iedere week één keer – bij elkaar om te bidden. Begin dadelijk met elkaar te spreken. Bid op de knieën. Bespreek van tevoren gemeenschappelijke gebedsonderwer­pen, b.v. voor vrienden, die je voor Christus win­nen wilt, voor verenigingen, voor de gemeente enz.

Nodig andere vrienden uit op je gebedskring. Wordt het aantal deelnemers meer dan tien, splits dan de gebedskring, totdat ook de andere weer tot tien is aangegroeid. Kom met de leiders van de gebedskringen, die zo ontstonden, regelmatig bij elkaar om te bidden (Matth. 18:19-20).

Neem actief deel aan de bidstonden van de ge­meente.

 

Het Zionisme

 “Gelijk al de volkeren” (1 Sam. 08:05) (Vervolg)

Gelijk al de volkeren! Dit Bijbelse woord vindt zijn terugslag in de ganse organisatie van de Zionistische wereldbond. Reeds twee en twintig maal vergaderde het Zionistische congres, dat de vertegenwoordigers van alle Joden op de wereld omvat. De laatste bijeenkomst is gehouden in Basel in de maand December van het vorige jaar. Daar kwamen de verschillende afgevaardigden bij elkander om de houding van het Jodendom te be­palen t.o.v. de politieke gebeurtenissen. Dit par­lement heeft haar Kamerfracties, die de verschil­lende partijen vertegenwoordigen. De voornaamste hiervan zijn: De Algemene Zionisten met 115 zetels. Deze partij zouden we in de verte willen vergelijken met die der liberalen in ons land. Zij telt haar aanhan­gers voornamelijk onder de vijf miljoen Joden in Amerika. Onder haar vindt men b.v. de zaken­lieden in de grote steden. Het is een burgerlijk blok, zonder vast omlijnd programma, dat b.v. in een stad als Tel Aviv haar kracht vindt in de middenstand. Doordat in Amerika het grootst aantal Joden woont, zijn de Alg. Zionisten op het congres de sterkste partij. Ze heeft geen gemeen­schappelijk program, maar is voorstandster van een Zionisme, dat door wereldbeschouwingen niet af­gebracht wordt van zijn doel.

De Poale Zion, met 100 zetels. Het is een socia­listische partij, die vooral in Palestina de boven­toon voert. Zionisme en Socialisme zijn daar tot één begrip geworden. De Joodse arbeidersbewe­ging – in overgrote meerderheid georganiseerd in de Histadroeth – bouwt haar eigen systeem op en heeft natuurlijk dit voordeel, dat zij niet eerst bepaalde stelsels op economisch, cultureel en maat­schappelijk gebied behoeft af te breken, zoals in de meeste beschaafde landen.

Ook in Nederland behaalde de Poale Zion het grootst aantal stemmen onder de Zionistische Joden. Hoewel zij als Marxistisch internationaal georiënteerd moest zijn, is zij door de nood der tijden gedreven tot de idee van een Joodse staat. Deze “vaderlandsloze” socialisten zijn, zoals na de oorlog trouwens onder alle volkeren, meer en meer “nationaal” gekleurd.

Dan zijn er nog twee andere socialistische par­tijen, die samen 48 zetels hebben. De meest prin­cipiële Marxistische onder haar is voorstandster van een samengaan met de Arabische arbeiders en dus een tegenstandster van een Joodse staat. Zij wil deling van de macht (binationale staat) en niet deling van het land. De andere is voortgekomen uit een vereniging van Kibboetsiem. Zij zouden in Nederland onder de communisten gerekend wor­den. In Palestina hebben de Kibboets gemeen­schappelijk bezit in de kolonies en brengen daar hun Marxistische ideeën tot verwerkelijking.

De Mizrachi met 56 zetels. Deze partij wenst de opbouw van het land te doen geschieden in de geest van Thora (wet van Mozes) en traditie. Zij is dus de partij van de georganiseerde orthodoxie. In tegenstelling echter met de orthodox christelijke partijen in Nederland overheerst in haar de arbei­derspartij. In ons land is zij de tweede na de Poale Zion. Wij hebben echter reeds gezien, dat prin­cipiële orthodoxie onverenigbaar is met het huidige Zionisme. Door de tijdsomstandigheden genood­zaakt zijn echter ook deze groepen in Zionistische vaarwateren verzeild.

De Revisionisten met 40 zetels. Dit is wel een heel actieve Zionistische groep. Zij streeft naar de oprichting van een Joodse staat aan weerszijden van de Jordaan. In 1946 was zij voor het eerst na 1932 weer in het congres vertegenwoordigd. Daar zij de radicalen omvat, die niet terugschrik­ken vsn geweldplegingen om hun doel te berei­ken. Heeft zij al die tussenliggende jaren de Zionis­tische beweging geboycot. Op het ogenblik is zij na de Mapai (Poale Zion) in Palestina de grootste partij. In haar gelederen zoeken wij de meeste leden der terroristische organisaties. Deze Verzets­groepen zijn de militaristische en fascistische “Stemgroep’ en de militaristische “Irgun Zwei Leoemie”.

Het woord Irgun is Hebreeuws voor or­ganisatie. De Hebreeuwse taal, die met zeer veel verscheidenheid in uitspraak thans de heersende is in Palestina, werd van een dode taal tot een levende. De grondlegger van deze nieuwe taal, die alle moderne woorden in zich op kan nemen, is Achad Haam (een uit het volk), die in 1927 te Tel Aviv overleed.

De Stemgroep ontziet niets en niemand. Zij pleegt overvallen en schiet uit hinderlagen op de Engelsen. De Irgun stelt daarentegen prijs op een zekere militaire standaard. Zij waarschuwt dikwijls vooruit bij een aanslag om mensenlevens te sparen. Ongeveer de helft van haar leden stamt af van Oosterse Joden, terwijl ook velen uit ortho­doxe kringen zo hun Messiaanse gedachten trach­ten te verwezenlijken. Zulke Zeloten heeft de Joodse geschiedenis meer gehad. Onder de Ro­meinse stadhouders Felix en Florus lezen we reeds van zulke extremen, de Sicariën. Het waren de dolkvrienden, die niet slechts door heimelijke moord op de Romeinen voortdurend wraak ne­men, maar die ook door hetzelfde middel de nog lakse Joden tot een strijd met Rome wilden aan­zetten. In (Hand. 23:12) komen wij ze tegen wan­neer ze onder vervloekingen zweren de apostel Paulus van het leven te beroven.

De ontzaglijke grote onkosten van deze’ terro­ristische organisaties worden bestreden door roofovervallen op banken, de afpersingen van eigen landgenoten en de grote steun van het buitenland.

De top van het Zionistisch congres vormt de Jewish Agency of het Joods Agentschap. Deze wordt gekozen door de stemhebbende afgevaar­digden op het wereldcongres. Deze Executieve (uitvoerend bewind) van het Joods Agentschap werd indertijd door de Volkerenbond erkend als de wettige vertegenwoordiging van het Joodse volk. Het door Bevin aan Joden en Arabieren voorgestelde plan tot een nieuwe Palestijnse rege­ling bevatte o.a. als tweede punt Afschaffing van de Jewish Agency en het mandaat van de Vol­kerenbond, waarbij de Jewish Agency is ingesteld. Niet ten onrechte beschouwen de Joden dit voor­stel als een belediging, daar Engeland niet het recht bezit de Jewish Agency af te schaffen.

De president van de Zionistische organisatie was jarenlang Prof. Dr. Chaim Weiszman. In 1946 werd echter deze president, die drie en zeventig jaar is, niet herkozen. De oorzaak was wel de gematigde houding van hem tegenover Engeland. Op het ogenblik heeft men, als gevolg van onderlinge verschillen en twisten geen president. Het ziet er zelfs naar uit, dat men dr. Weisman weer opnieuw zal benoemen, daar hij de enige is, die onder alle Joden de vereiste bekwaamheid be­zit en de nodige populariteit geniet. Zijn naam werd de vorige maand ook verbonden aan de uit­vinding van een nieuw plastic, waarvan men zegt, dat het beter is dan nylon en dat verkregen wordt uit de vezel van een Palestijnse heester.

Hoewel er in het congres en ook in de Execu­tieve grote tegenstellingen bestaan over de wijze, waarop het verzet tegen Engeland gevoerd moet worden, staat het toch vast, dat negentig procent van de beweging zich uitgesproken heeft voor de z.g. illegale immigratie in Palestina en voor elk verzet, dat daarmee samenhangt. De verzetsorga­nisaties Irgun Zwei Leoemie en de Stemgroep worden door het congres als onwettig beschouwd. Haar politioneel apparaat is de Haganah (de ver­dediging). Deze Haganah beschermt de Joden bij nieuwe kolonisaties tegen de vijandige Arabieren. In haar zijn veel Joodse militairen uit de Joden- Brigade, die tijdens de oorlog aan de geallieerden grote diensten heeft bewezen. Op dit ogenblik staat zij in dienst van de illegale immigratie. In Parijs woont het hoofd van dit niet-erkende Joodse leger en daarom is deze stad het centrum van de illegale alijah. In de laatste week van Maart wer­den niet minder dan tien schepen met immigranten door de Engelsen te Haifa opgebracht, vanwaar men deze vluchtelingen verder naar Cyprus de­porteert.

De Executieve, de ministerraad, heeft als voor­zitter Ben Hurion, partijleider van de Poale Zion. Deze Executieve is verdeeld in vier blokken: een politiek, een economisch, een organisatorisch en een immigratieblok. Hiervan zitten tien leden in Jerusalem, zes in Washington en vier in Londen.

Of het Zionisme, niettegenstaande haar gewel­dige organisatie, enige invloed zal uitoefenen op de Palestina-conferentie van de U.N.O. betwijfe­len we. In Palestina liggen voor de mogendheden grotere belangen dan alleen het verjaagde en ver­strooide volk Israël.        

  1. E. v. d. B.

 

Oecumenische Flitsen

De generale synode deelde met het oog op de volks­telling mee, dat tot de Ned. Herv. kerk niet alleen gerekend worden degenen, die door doop en of be­lijdenis tot haar behoren, doch ook allen, die uit Ned. Herv. ouders geboren zijn, ook al is men niet gedoopt of heeft men geen belijdenis in de Ned. Herv. kerk gedaan. Verkeert men in deze omstandigheden en heeft men zelf geen principiële bezwaren, tot de Ned. Herv. kerk gerekend te worden, dan kon men derhalve in dat geval aangeven tot deze kerk te behoren.

Van de eerste gemeente lezen we dat zij, die zich bekeerden en zich lieten dopen tot de gemeente werden gerekend, doch dat de anderen vreesden zich bij hen te voegen.

 

Opwekkingen in Italië.

Er zijn momenteel grote opwekkingen in Italië en Sicilië. Volgens Dr. Frank Giglotti zijn er meer dan 700 Protestantse kerken na het einde van de oorlog bijgekomen.

 

Het lot van de Prot. Chr. School onder Franco’s dictatuur.

De protestantse scholen zijn alle gesloten, hoewel het analfabetisme in Spanje groter is dan overal elders, in Europa. De protestantse scholen behoorden tot de beste onderwijsinstellingen in het land, maar dit kan hen niet redden. Het grote protestantse gym­nasium El Porvenir, dat op het hoogste punt van Madrid gelegen was, bleef tijdens de burgeroorlog zijn duizend leerlingen onderwijs geven, hoewel het front er slechts 800 meter vandaan liep. Maar het werd gesloten nadat Franco was binnengerukt. De kalenders in de schoollokalen staan nog op 19 April 1939 – vlak na de val van Madrid. Dat was de laatste dag dat er onderwijs werd gegeven.

(Reijnolds News)

 

 “Weet u,” zei Rabinowitz. “welke vragen en meningsverschillen de Joden wel hebben over (Zach. 12:10): “en zij zullen Mij aanschouwen. Dien zij doorstoken hebben”? Zij weigeren natuurlijk er in toe te stemmen, dat het Jehovah zelf is, Dien zij doorstoken hebben.

Vandaar de disputen over het woordje “Dien”. “Maar heeft u er ook wel eens op gelet, dat het woord “Dien” eenvoudig bestaat uit de eerste en laatste letter van het alphabeth – Aleph Tav? Ver­wondert het u dan nog, dat ik met vrees en verbazing vervuld werd toen ik in (Openb. 01:07-08) deze woorden van Zacharia aangehaald vond door Johannes: “Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben”? Ik hoorde de verheerlijkte Meester tot mij zeggen: “Ik ben de Alpha en de Omega,” – de eerste en de laatste letters van het Griekse alfabet. Jezus scheen tot mij te zeggen: “Twijfel je er nog aan, Wie het is. Dien jullie doorstoken hebben? Ik ben de Aleph Tav, de Alpha en de Omega, Jehovah de Almachtige.

 

Stromen van levend water

‘Jezus heeft deze merkwaardige woorden gesproken: “Die in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit hem vloeien. En dit zeide Hij van de Geest”. De woorden “uit hem” werden gewoonlijk vertaald met “uit zijn binnen­ste” of “uit zijn buik”. We hebben die woorden laten vallen en ook de betekenis ervan vergeten: tot onze schade. Want de “buik” werd beschouwd als de zetel van het leven, de diepste plek van onze natuur. Tegenwoordig zouden we zeggen: “Vanuit de diepten van ons onderbewustzijn zullen stromen voortkomen van levend water.” De Geest in het diepst van ons onderbewustzijn, reinigend, beheersend, ver­sterkend. Dat brengt in het gehele leven een eenheid, en door die vloed van nieuw leven worden alle dammen, alle scheidsmuren, alles wat de stroom van ons leven tegen­hield weggespoeld. Stromen van levend water vloeien. Dat is geen leerstelling, het is een feit. De discipelen wisten dat en het heeft hen van schuchtere gelovigen gemaakt tot on­weerstaanbare apostelen.

Stralend van vreugde zei een ontwikkelde vrouw eens tegen me: “Nu ben ik klaar gekomen met de betekenis van de Heilige Geest. Mijn leven lang heb ik geprobeerd er achter te komen, wat dat toch betekenen kon. Maar nu weet ik het.” En de “stromen” bewezen, dat het waar was, wat

ze zei.

Er zijn negen “stromen” die voortkomen uit een leven, dat onder leiding staat van de Heilige Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goed­heid, geloof, zachtmoedigheid, beheersing (Gal. 05:22. nieuwe vertaling). Tegen deze dingen bestaat geen wet, voegt de Wesleyaanse vertaling er aan toe. Wanneer deze dingen de grondslag zijn van uw leven, kunt u verder doen wat u wilt. Want u wordt niet door een wet gedwongen, ze te doen, maar u wordt ertoe gedrongen door een inner­lijk Leven. U kunt natuurlijk handelen, omdat ge boven­natuurlijk handelt. Maar Iet wel: het eerste is liefde, het laatste “zelfbeheersing”: ge begint met liefde en eindigt met beheersing. U beheerst uw lagere ik omdat u het hogere Ik liefhebt. Let er ook goed op, dat elk van deze negen vruchten des Geestes een zedelijke eigenschap is: er is geen enkel uiterlijk teken onder en al die negen dingen kunnen we vandaag aan de dag nog krijgen en we hebben ze ook dagelijks nodig.

O Geest van de levende God, doorbreek de dammen van ons leven en maak ons vrij. Als U de diepten beheerst, wat zullen wij ons bezorgd maken over het oppervlak? Amen.”      

Stanley Jones

 

Christendom en Humanisme?

Wanneer men spreekt over de vraag of Chris­tendom en humanisme kunnen samenwerken, dan wordt gewoonlijk beweerd, dat er vele humanistische Christenen en Christelijke humanisten zijn.

Dit uitgangspunt, hoe mooi het ook klinkt en welke mogelijkheid en bereidheid tot samenwer­king hier ook schijnbaar naar voren komt omdat beiden het goede willen, is volkomen tegen Gods Woord. Dit zegt n.l. nadrukkelijk, dat er geen humanistische Christenen en Christelijke humanis­ten bestaan. Er zijn alleen Christenen en huma­nisten en deze staan zo ver van elkaar als het licht van de duisternis, als de gerechtigheid van de ongerechtigheid; zo ver als Christus van Belial of een gelovige van een ongelovige, als de tempel Gods van de afgoden (2 Kor. 06:14-18). de Christen wordt geboden zich van een hu­manist af te scheiden omdat het fundament van hun handel en wandel hemelsbreed verschilt. De christen zet Christus op de troon en verwacht alles van Hem, “want niemand kan een ander fundament leggen, dan dat eenmaal gelegd is, het­welk is Jezus Christus” (1 Kor. 03:11).

De humanist echter zet de mens op de troon en verwacht alles van hem aanbidt dus de mens of zichzelf en is dus in wezen zijn eigen God. Dit was de zonde van Adam. Adam was afhankelijk van God en wilde onafhankelijk zijn; hij moest God gehoorzamen en wilde zichzelf gehoorzamen; hij moest God, de Schepper steeds de eer geven en eiste deze eer voor zichzelf op; hij moest ver­trouwen op de kracht Gods en wilde alleen ver­trouwen in eigen kracht en wilde alleen vertrouwen in eigen kracht.

Hierdoor komt alle ellende in de wereld en zo groot is in wezen het verschil tussen een (christen en een humanist. Een christen bouwt zijn huis op een rots, een humanist op zandgrond (Luc. 06:48-49). De christen tracht het goede te doen, omdat “de liefde van Christus hem dringt” (2 Kor. 05:14), de humanist omdat de eigenliefde hem dringt, of sentimentaliteit en dat is een waardeloos liefde-surrogaat voor God, al is de humanist zich dat niet bewust.

Een christen baseert zijn daden op: God zal en God wil, een humanist op: ik zal en ik wil. Al spreekt hij wel eens over Gods hulp, zijn hart en wil staan daar volkomen buiten, omdat hij anders geen humanist, maar een christen zou zijn.

Een christen is wedergeboren uit Gods Woord en Geest en daardoor een nieuw schepsel; een humanist niet en kan daarom geen gemeen­schap met God hebben (Joh. 03:05). De eerste heeft geloofd hetgeen staat in Joh. 3:16, maar de humanist niet en deze gaat daarom voor eeuwig verloren.

Gods Woord leert, dat “indien iemand Gods wil doen wil, hij van deze leer zal weten dat zij uit God komt” (Joh. 07:17), m.a.w., dat God Zich dan aan hem zal openbaren: “Wie mijne geboden kent en ze doet, die is het die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft zal geliefd worden door Mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mi zelve aan hem openbaren” (Joh. 14:21).

Daar ligt de kern. Omdat de mens van nature Gods wil niet doen wil, maar zijn eigen wil, om­dat hij door geboorte een vijand van God is (Jak. 04:04), moet hij opnieuw geboren worden om een kind van God te zijn.

Hij is dan uit recht van geboorte (van de weder­geboorte) lid van de ene, algemene Christelijke Kerk, van het Lichaam, waarvan de Here Jezus Christus het gezegend Hoofd is.

Het is zo jammer en een bron van verdriet voor de Heiland, dat de leden van Zijn lichaam zo verdeeld en zo weinig één zijn. “Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij Eén zijn. Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in Eén en opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij lief­gehad hebt” (Joh. 17:21-23).

Het is onze schuld, dat door onze verdeeldheid de wereld zo weinig ziet en gelooft aan de won­derbare Liefde van God de Vader en aan het volbrachte Liefdewerk van Jezus Christus, Gods ééngeboren Zoon.

Toen de Gemeente gesticht werd waren zij een­drachtig bijeen en bij het volk in grote achting (Hand. 05:12-13) en wat zegt de wereld nu?

Als gevolg van onze verdeeldheid, ongehoor­zaamheid en gebrek aan verantwoordelijkheids- gevoel worden zowel God de Vader als de Zoon en de Heilige Geest door de wereld dikwijls ge­smaad. Geve de Heiland ons een groter geloof en meer liefde voor elkander door de dagelijkse om­gang met Hem en door het doen van Zijn wil. Here Jezus, maakt U onze wil overeenkomstig met de Uwe.          

  1. v.d. W.

 

Korte Gebeden en afdoende antwoorden

Here, wees mij een Helper (Ps. 030:011).

Antw.:Vrees niet, Ik sterk u, ook help ik U (Jes. 41:10).

Wees mij genadig, Here, want mij is bange (Ps. 031:010).

Antw.: Roep Mij aan in de dag der benauwd­heid; Ik zal er U uithelpen en gij zult Mij eren (Ps. 050:015).

Was mij wel van mijne ongerechtigheid (Ps. 051:004).

Antw.: Ik wil, word gereinigd! (Matt. 08:03).

Here, zet ene wacht voor Mijne mond (Ps. 141:003).

Antw.: Ik zal met Uwe mond zijn en zal U leren, wat gij spreken zult (Ex. 04:12).

  1. God, wees mij zondaar genadig (Luc. 18:13).

Antw.: Christus Jezus is in de wereld geko­men om de zondaren zalig te maken (1 Tim. 01:15).

Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? (Hand. 16:30).

Antw.: Geloof in de Here Jezus Christus, en gij zult zalig worden (Hand. 16:31).

Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou (Job 23:03).

Antw.: Gij zult mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met Uw ganse hart (Jer. 29:13).

Schep mij een rein hart, o. God! (Ps. 051:012).

Anwt.: Ik zal U een nieuw hart geven (Ez. 36:26).

Ik ben moede van mijn zuchten (Ps. 006:007).

Antw.: Werp Uwe zorg op de Here. (Ps. 055:023).

Begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! (Ps. 027:009).

Antw.: Ik zal U niet begeven, en Ik zal U niet verlaten (Heb. 13:05).

Wie is tot deze dingen bekwaam? (2 Kor. 02:16).

Antw.: Mijne genade is U genoeg. (2 Kor. 12:09).

Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God (Ps. 042:003).

Antw.: Uw ogen zullen de Koning zien in Zijn schoonheid (Jer. 33:17).

Mijn ziel wacht op de Here (Ps. 130:006).

Antw.: Die de Here verwachten, zullen de kracht vernieuwen (Jer. 40:31).

Verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen (Ps. 055:005).

Antw.: Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11:25).

Ja kom, Here Jezus (Openb. 22:20).

Antw.:Ja, Ik kom haastiglijk. Rotterdam    

  1. Dubbeldam

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (15)

Zijn opvattingen over het wezen der ziekte ontleende hij aan de Bijbel. Twee dingen staan voor hem vast:

Alles komt van God.

Alle ziekte vindt zijn oorsprong in de zonde of in de zondige natuur van de mens.

Dit lijkt een tegenstelling. Hij ziet de ziekte dus als een daad van God, gesteld tegenover onze daad. Onze – dat is: die der hele wereld. Want ziekte hoort tevens tot het wezen van de vervreemding, die er is tussen God en mensen. Ziekte komende uit Gods hand. Mogelijk als straf. God straft wie Hij liefheeft, wie geholpen wordt met straf. “Laat Uw lijden tot uw geweten doordringen” zegt Blumhardt. Hij spoort de zieke aan tot boete doen en inkeer. Misschien ook heeft God iets te zeggen, en krijgt Hij daar de kans niet toe in de jacht van uw leven, waar voor alles plaats en tijd is, maar niet voor gehoorzaam luisteren naar Hem.

Maar ook de duivel speelt een rol. Als zo vaak met de dingen van Gods wereld, moeten we ook hier accepteren, dat de waarheid twee, schijnbaar tegengestelde en elkaar uitsluitende kanten heeft. Aan Gottliebins ziekbed zegt hij: “We hebben nu lang genoeg gezien wat de duivel doet.”

Een zieke is een gebondene. Gods straf, uitgevoerd door de duivel, dienend tot heil van de mens. Heerlijke uiting van Gods almacht: de boze macht in dienst te stellen tot ondergang van die boze macht en tot verlossing van de mens. Uit te maken in hoeverre God of de duivel werkt in een bepaalde situatie is speculatief en onvruchtbaar denk­werk. De gelovige gaat een andere weg: hij bestrijdt het lijden niet zonder meer, noch aanvaardt het zonder meer. Blumhardt zei eens, na een overwinning in ziektestrijd: “Daar heb ik me weer eens uit geloofd”; geloof is dus zijn wapen in deze nood. Geloven is plicht, niet-geloven is lui­heid. “Liever loopt men 10 uur ver dan dat men zijn knieën buigt.” Door het geloof alleen kan het niet van God zijnde element in het ziek zijn opgeheven worden. Maar heeft de boze nog in enig ding recht op ons? In welke zaak geven we hem vrijheid van handelen in plaats van Jezus? We mogen en kunnen geen beroep doen op Gods beloften, als we een deel van ons hart voor hem sluiten.

Onder vromen is geduldig zijn in ziekte een graag aange­nomen levenshouding. Blumhardt heeft grote eerbied voor geduld in lijden, maar niet voor het geduld dat niet om be­vrijding durft te bidden. Want hoe staat het met dat ge­duld?

Men heeft het lijden aanvaard – maar intussen doet men wat men kan om van het lijden af te komen. Dat “geduld” loopt van de ene dokter naar de anderen, werpt zich op elk nieuw genezingsmiddel en is bereid elke weg in te slaan, ook de meest zondige. Dit vrome geduld wil echter niets van God aanvaarden, niet in geloof tot Hem roepen – want dan zou men ongeduldig zijn! “Men mag God niet dwingen door gebed” wordt dan gezegd. Maar Blumhardt antwoordt: “wordt God niet veel meer gedwongen doordat we niet bidden? Want misschien zou Hij geneigd zijn om te helpen, als we Hem daar met ernst om vroegen” – geleid door de Heilige Geest, want anders ontaardt bidden in afdwingen, alsof we daardoor iets zouden kunnen verkrijgen. Het gebed op zichzelf is niets. God is alles.

Hier moeten we Blumhardt niet misverstaan. Het is nooit zijn doel een ziekte weg te bidden om van die ziekte af te zijn, maar hij wil alles wat de komst van het Koninkrijk Gods in de weg staat door God wegnemen. Hier zien we het grote verschil tussen hem en alle anderen, wie het er om te doen is om, b.v. door gebed, genezing tot stand te bren­gen terwille van de genezing. Blumhardt verwierp ver het zoeken van de genezing buiten de vraag van schuld en zonde om; want dat maakt van God een super-dokter, die tenslotte wordt geraadpleegd als elke tot dusver ingeroepen hulp heeft gefaald. “We moeten de Heiland vóór alles als de Vergever der zonden aannemen; al het andere dat we van Hem begeren is van ondergeschikte betekenis; ja, al het andere dat Hij ons geeft heeft in het geheel geen waarde, wanneer de vergeving der zonde er niet in begrepen is. Daarom waarschuwt hij met nadruk tegen elke, ook de vroomste vorm van z.g. gebedsgenezing, die zich alleen maar richt op herstel van het zieke lichaam.

Ook wijst hij er op dat volstrekt niet altijd de genezing volgt als men daar in geloof om vraagt. De mens heeft n.l. niet het geringste recht op de schatten, die door de eeuwen van ontrouw, ongehoorzaamheid, ongeloof en traagheid voor hem zijn verloren gegaan. Het is niet voldoende dat men gelooft, om dat alles terug te ontvangen. Eerst zal een bekering der Christenheid moeten plaats hebben. Daarom is dit ook zonder ophouden het thema zijner prediking en de vurige hoop, waaruit hij leeft. “Het lijkt wel of de hemel gesloten is! Men bidt wel, maar hoe weinig bereikt men er mee. Hoe vaak komen de mensen en zeggen, bijna in ver­twijfeling, dat ze zoveel bidden en toch wil het niet anders worden.

Eén ding ontbreekt! Volgens de orde van het Nieuwe Testament wil God Zijn gaven door middel van broederlijke handreiking aanbieden of dit door werktuigen doen. Zoals ook het evangelie niet door dromen of visioenen of bijzon­dere openbaringen hun, die er nog niets van weten, verkon­digd moet worden, maar door knechten Gods, die plaatsver­vangende boodschappers van Christus zijn, zo behoorden naar het oorspronkelijke plan van Christus deze zelfde boden ook dragers van de hemelse gaven en krachten voor de ge­meente te zijn, waarom dan ook de apostelen met de gaven, beide om te prediken en om te genezen, toegerust werden.

Maar hiervan weet onze christenheid van heden niets meer. Vandaar de wanhoop bij zoveel lijden; vandaar de zijpa­den, die zovelen inslaan, vandaar ook de nood waarin de geneeskunde zich bevindt, die met haar kunst vervangen moet, wat de dragers van het evangelie voor de gemeente moesten hebben, maar al lang verbeurd hebben, zonder dat ze pogingen doen het weer voor zich te verkrijgen. En de geneeskunde verdient hier haar lof, dat ze, ondanks haar klinkklare ongeloof over het geheel – ik spreek hier niet van de artsen op zich zelf – voor haar deel oneindig trou­wer gewerkt heeft dan de dragers van het evangelie, die vooral bij geesteszieken naast de trouwe bemoeiingen en zorgen van de doctoren, zelden een uitzondering maken, in zoverre ze, ook al is het met de mooiste teksten vol troost, niets weten dan het “gaat heen in vrede” van (Jak. 02:16). Terwijl toch oorspronkelijk aan de dienaren van het evange­lie een werkelijke kracht Gods was toegedacht. O, arme christenheid, die Christus met Zijn kracht, die Hij ons door Zijn bloed verwierf, van zich heeft gewezen.” Ter zijde: Blumhardt richt zijn verwijt tot de christenheid, niet tot de theologen. Meer dan enig ander misschien heeft hij zich vastgegrepen aan Jezus’ woord, dat wie bidt ontvangt en dat hem, die klopt, wordt open gedaan.

(Wordt vervolgd)

 

 “Wat zal ik doen voor Christus?” vroeg een jonge man aan de zendeling Selwijn.

 “Ga waar Hij niet is en neem Hem met je mee”, was het antwoord van de zendeling.

 

 

1947.06.14

Geplant zijn in het huis des Heren (Ps. 092:014)

Vele vergelijkingen en uitdrukkingen zijn nodig in Gods Woord om uit te beelden het leven van de kinderen Gods. Het zou onmogelijk zijn met één enkel voorbeeld de geweldige rijkdom der heerlijk­heid te vertolken, die het leven van Gods kinderen bevat. Wanneer men in geestelijke armoede leeft, dan is dit niet de schuld van God, maar dan komt dit omdat men niet ten volle aanvaardde wat ons werd geschonken.

De Psalmist weet er van mee te praten en in deze Psalm geeft hij ons enkele voorbeelden. “De rechtvaardige zal groeien als een palmboom ‘. Deze boom komt veel in het land Palestina voor.

Statig en recht groeit hij naar boven. Zo moet ook ons leven zijn, het moet een groeien naar boven zijn en niet een blijven wroeten in de aardse dingen,’ een groeien naar het licht, naar Christus als de Zon der gerechtigheid. Alles aan een palm­boom kan gebruikt worden, er is haast niets aan deze boom of het komt ten dienste van de mens.

Wij moeten niet enkel naar boven groeien, maar al wat aan ons is, moet ten dienste komen in de eerste plaats aan Christus, maar dan ook aan an­dere mensen. Paulus heeft het begrepen toen hij schreef: “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offer­ande, welke is uw redelijke Godsdienst.” Of de Naardense vertaling: Ik roep u dan op, broeders-en-zusters, vanwege de barmhartigheden van God, om uw lichamen in te zetten als een levende, heilige, welbehaaglijke offerande aan God,

uw eredienst in de zin van het woord. (Rom. 12:1).

Niet enkel wordt onze wandel beschreven in deze Psalm, maar ook de innerlijke standplaats, die ons deel kan en moet zijn, willen wij een geestelijk vruchtbaar leven leiden voor Christus.

Hier wordt gesproken van “geplant zijn in het huis des Heren”. Dat is heel wat meer dan een oppervlakkig leven in Christus. Voor ware geeste­lijke groei is het nodig, dat wij eerst geplant zijn.

Velen willen wel groeien en verlangen naar een leven van onafscheidbare gemeenschap met Chris­tus, maar verstaan niet, dat enkel als wij diep in Christus geplant zijn, dit mogelijk is. Na onze wedergeboorte hebben wij de kracht van de Hei­lige Geest nodig om een Geesteskind te worden, d.w.z. niet meer naar het vlees, maar naar de Geest te wandelen. Zij, die naar de Geest wan­delen, die zijn kinderen Gods (Rom. 08:14).

Het is onmogelijk naar boven te groeien, als er niet eerst diepgang komt in ons leven. Iemand heeft eens gezegd: “we groeien zoveel naar boven als we eerst naar beneden, dat is in de diepte Gods gegroeid zijn.” Nodig hebben wij om eerst in het huis des Heren geplant te zijn. Dan rijst de vraag op: Hoe komen wij daartoe? Laat mij u eerst mo­gen zeggen, dat er maar één is, die ons in kan planten en dat is Jezus, onze Heiland. Heilige Geest doet zijn werk aan onze harten, als we het maar toelaten. Zijn onze harten toebereid? Wan­neer de Heilige Geest ons zo heeft toebereid, dan is het ook waar, wat we lezen: “Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken” (Jak. 01:21).

We groeien slechts in de gemeenschap van Christus. Een leven, dat deze gemeenschap, deze intieme wandel met Christus niet kent, kan on­mogelijk groeien. Iemand, die geen tijd heeft voor gebed, bijbelonderzoek, verlangen naar gemeen­schap met Gods kinderen, kan onmogelijk groeien. Neen, David heeft het goed begrepen, in hem was een Goddelijk heimwee ontstaan, daarom riep hij het uit: “Eén ding heb ik van de Here begeerd; dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen van mijn leven mocht wonen in het huis des Heren, om de liefe­lijkheid des Heren te aanschouwen en te onder­zoeken in Zijn tempel” (Ps. 027:004). Hier vindt u niets van oppervlakkigheid of het haastig zich afmaken met wat vroomheid, hier worden alle an­dere dingen, hoe goed ze ook mogen wezen, op de tweede plaats gezet bij deze uitnemende parel van schone waarde, n.l. te wonen in het huis des Heren, een onderzoeker te mogen zijn naar de schatten, die met geen prijs zijn te kopen.

Zo alleen kan er sprake zijn van, geplant zijn in het huis des Heren”. Het is zo heerlijk te weten, dat dit voor ieder mogelijk is.

Hen, die werkelijk door God zijn ingeplant, zal het gegeven worden te groeien in de voorhoven van onze God. Het éne is een gevolg van het andere. De Duitse vertaling van (Kol. 02:07) leest aldus: “Wortelt uzelf in Hem en schept uit Hem uw opbouw en grond u vast in het geloof.”

U ziet wel, we kunnen niet het één hebben als we het andere eerst niet bezitten. Aan wie wordt die groei toegezegd? Ons vers zegt het ons duidelijk: “Die in het huis des Heren geplant zijn, aan hen zal gegeven worden te groeien in de voor­hoven van onze God.”

Toen wij nog in China waren, had onze be­diende de gewoonte als het Kerstfeest achter de rug was, om de gebruikte kerstbomen, die natuur­lijk zonder wortels waren, in onze tuin te planten. Gedurende enige maanden, zolang het koud was, hadden wij mooie sparrenbomen in onze tuin, maar later bleek het wel, dat ze niet geplant waren met wortel, dan verdorden ze. Wij kunnen wel doen alsof wij in des Heren huis geplant zijn, maar het zal bewezen worden of dat werkelijkheid is. Het vrucht dragen is alleen het bewijs of het een leer of een ervaring des harten is geworden. Daarom zegt ook vers 15: (Ps. 092:14-15) in de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet en groen zijn.” Ja, zoiets kan men niet nadoen. Waar geestelijk leven is geen nabootsing, maar een na­volgen en dat navolgen wordt alleen in het heilig­dom geleerd, daar wordt het een aanschouwen van Zijn lieflijkheden en een onderzoeken. Daar alleen worden wij verzadigd met het goed van Zijn huis, met het Heilige van Zijn paleis.

Zijn er dan geen dingen die deze groei in de weg kunnen staan? Zeer zeker, ik wil er maar enkele noemen en ik geloof dat ge in Uw eigen leven er nog wel meerdere kunt opnoemen, ik noem slechts: het murmureren, de opstand tegen God over de weg die Hij met ons heeft, de bitter­heid die zo vaak ons geestelijk leven dor en koud doet zijn, ondankbaarheid: wel bidden om zegen en hulp, maar als de uitkomst komt, niet danken. Men heeft nog niet geleerd God te danken in al­les. Onwilligheid om de kruisweg te gaan, die Hij ons voorlegt, ongehoorzaamheid om Gods geopen­baarde wil te volgen. Ziehier, kind van God, enige dingen die verhinderen tot volle wasdom te komen.

Laat ons vele malen vertoeven in het heiligdom des Heren en daar luisteren, wat de Heilige Geest in ons innerlijk wezen te zeggen heeft. Christus wil U niet alleen inplanten, maar u ook doen groeien, zodat gij moogt worden een tak, die over de muur loopt, zodat gij niet alleen zegen ont­vangt, maar ook anderen door u gezegend worden.

  1. K.

 

Een klein meisje stond op een avond met haar hand in de hand van haar vader en keek verwonderd naar de van sterren tintelende hemel.

Plotseling draaide ze zich naar haar vader en zei: “Vader, als-de verkeerde kant van de hemel er zó uitziet, hoe mooi moet dan de goeie kant zijn!”

 

Een God die het gebed hoort

De natuur zelf toont aan dat er een weldoend God is, Die de gebeden hoort en verhoort.

De gehele natuur wijst op een weldoend God, een God die de mens schiep, hem liefheeft en in al zijn noden wil voorzien. Dezelfde psalm 65 die aan God de naam geeft: O, Gij, die de gebeden hoort” gaat toch van het onderwerp van een ge­bed dat verhoord wordt, over op het thema van Gods goedheid in de natuur en houdt zich verder ook met dit onderwerp bezig. Vers 10 tot 14 luiden: (Ps. 065:10-14)

 “Gij bezoekt het land en verleent het over­vloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods is vol water. Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles. Gij drenkt zijn voren, Gij bevochtigt zijn kluiten tot verzadiging, door regenstromen maakt Gij het week; Gij zegent zijn gewas. Gij kroont het jaar Uwer goedheid, en Uwe sporen druipen van vet, de dreven der steppe druipen en de heuvelen omgorden zich met gejuich; de landouwen zijn bekleed met kud­den en de dalen tooien zich met koren: zij jubelen elkander toe, ook zingen zij.”

De psalmist, sprekende door de Heilige Geest schijnt wel te zeggen dat God, Die graag op ’s mensen gebed antwoordt, bij voorbaat reeds in vele van zijn noden heeft voorzien zo wordt door Hem de grond gedrenkt die droog was en water behoefde, de weilanden gaf hij om aan de honge­rige kudden voedsel te geven en dalen heeft hij bedekt met koren voor mens en dier. Deze wei­landen en dalen jubelen en zingen’ van de goed­heid en barmhartigheid van God. Het onderwerp dat Ps. 104 behandelt is de zorg die God draagt voor het vee en voor het mensdom door middel van de natuur:

 “Hij doet het gras ontspruiten voor het vee, en het groene kruid ter bewerking door de mens, brood uit de aarde voortbrengende en wijn, die het hart des mensen verheugt, het aangezicht doende glanzen van olie; ja, brood, dat het hart des mensen versterkt.”

(Ps. 104:14,15). “de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de klipdassen” (Ps. 104:018).

 “de jonge leeuwen brullen om roof en be­geren hunne spijze van God” (Ps. 104:021).

En dan lezen we zelfs over de dieren in zee, dat: “Zij alle wachten op U dat Gij hunne spijze geeft te rechter tijd: geeft Gij hun die, zij zamelen op, opent Gij Uw hand, zij worden met goed verzadigd”;

(Ps. 104:027-028).

De God die de dieren schiep, voorziet die ook van voedsel. De God die de planten heeft geschapen veroorzaakt de regen die ze doet groeien en de zon die ze beschijnt. De God die de bijen schiep maakte de bloemen voor ze. Voor ieder levend wezen is er een plaats, voedsel, bescher­ming en zorg die komen van de hand van een on­eindig God. En laten deze dingen niet zien dat overal waar er een vraag, een nood of een wens bestaat, God daarin voorzien wil? Waar honger is, wil God daaraan tegemoet komen.

Deze weldoende, liefdevolle, in alles voorziende zorg begint zodra er een kind geboren wordt, ja reeds lang tevoren. Vóórdat een baby is geboren heeft God de moederborsten reeds voorbereid en dan beginnen die, enige uren na de geboorte, melk te geven. Aan het instinctieve zoeken van de kleine plooiende lipjes naar voedsel wordt voldaan in moeders armen en aan moeders hart! En God heeft in de natuur elk soort voedsel gegeven om in de behoeften te voorzien van de mens.

Mannen van de wetenschap waren verbaasd toen ze ontdekten dat er een vitamine bestaat om beri-beri te voorkomen en te genezen, een ander voor scheurbuik en nog een ander voor rachitis. God heeft insuline bereidt ten behoeve van suiker­patiënten. Er is geen behoefte van het menselijk lichaam of God heeft er in voorzien en het wach­ten is slechts op de uitvinding en toepassing door het mensdom zelf!

Voelt de man het instinct der seksen dat in hem golft, de behoefte aan en de roep om een makker? Daarom heeft God de vrouw gegeven als aanvulling voor de man en het huwelijk als de vervul­ling van het verlangen en de behoefte van de man.

Zodra er enig tekort aan hout op aarde ont­stond, ontdekte de mens dat het inwendige van de aarde vol steenkool is, die God daar heeft neer­gelegd voor gebruik van de mens! Toen de mens een machine met inwendige verbranding (de ge­wone gas- of benzine motor) had uitgevonden, werd ontdekt dat oneindig grote hoeveelheden pe­troleum voor ‘s mensen gebruik voorhanden waren. Toen de mens ijzer nodig had voor werktuigen, ontdekte hij dat er al in voorzien was en leerde hij dat God ook voorzien had in verbindingen om het meest harde staal te fabriceren. En nu, de mens naar een lichter, roestvrij metaal verlangt, werd ontdekt dat er reuze voorraden bauxiet bestaan, het erts waaruit aluminium wordt vervaardigd.

De aarde zelf doet ons daardoor zien dat God de mens liefheeft, hem verlangt te zegenen en in iedere behoefte van het mensdom wil voorzien.

De gehele aarde toont duidelijk aan dat zij met bedachtzaamheid door oneindige wijsheid ontworpen is. Leven zou op deze aarde onmogelijk zijn als er niet nauwkeurig voor was gezorgd dat er voldaan wordt aan de behoeften van dat leven. – God maakte de aarde precies op de juiste grootte. Indien b.v. drie kwart van het aardoppervlak met land in plaats van met water bedekt was, zou de aarde eenvoudig een reusachtige woestijn zijn met randen van plantengroei rond de zeeën, terwijl de

temperatuur schommelingen zo groot zouden zijn, dat het voor de mens onmogelijk was te leven!

Indien God de dampkring uit andere elementen had geformeerd dan zuurstof en waterstof zou noch mens noch dier leven kunnen.

Doen deze dingen niet veronderstellen dat God van nature verlangt om in de behoeften van het mensdom te voorzien?

De natuur spreekt niet van Golgotha en ver­lossing, maar zij doet ons een oneindige, genade­volle, weldoende en liefhebbenden God kennen, Wiens hart openstaat voor het mensdom. Hij die de leliën van het veld bekleedt en de val van een mus opmerkt, is de God die gebeden hoort en verhoort van hen die Hem ernstig zoeken en vertrouwen in Hem stellen. (Jak. 01:17) zegt: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten bij wie geen verandering is of zweem van omme­keer. God verandert nooit noch in enige tijd noch voor enig volk, in zijn voortdurende zorg om te geven wat de mens nodig heeft, waar hun harten om roepen, wat hun gelukkig en goed maakt. En betekent dat niet dat God juist doof Zijn aard geneigd is om het roepen der mensen te horen en liefdevol bekommerd is voor elke behoefte, wens of nood die gevoeld wordt door een berouwvol hart dat Gods aangezicht zoekt?

Indien dan God een God is die gebeden hoort en verhoort, laat ons bidden! Bidden wordt dan de meest noodzakelijke Christelijke plicht. God heeft ons nooit bevolen om te zingen zonder op­houden, te preken zonder ophouden, te geven of te werken zonder ophouden, maar Hij heeft wel bevolen: “Bid zonder ophouden!” (1 Thess. 05:17) Na Pinksteren vroegen de Apostelen om ver­kiezing van diakenen opdat zij zelf zich meer aan het gebed zouden kunnen geven en aan de be­diening van het Woord. (Hand. 06:14). Niet eerst de bediening van het Woord, maar eerst dat zij zich aan het gebed zouden houden!

Toen Salomo de tempel te Jeruzalem bouwde en aan God wijdde, zei God’ niet dat Hij naar de koren van het wisselgezang zou luisteren, of dat Hij naar de rook verlangen zou van de altaren waarop de vele offers zouden worden bereid, maar God zei: “Nu zullen Mijne ogen open zijn en Mijne oren opmerkende op het gebed dezer plaats (2 Kron. 07:15).

Dan zei God in (Jes. 56:07): “Want Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volken”. En Jezus haalde deze woorden aan zoals geschreven staat in Mattheus, Markus en Lukas. De tempel was oorspronkelijk een bedehuis voor het gehele volk.

Bij al het preken, bidden, profeteren en zingen, bij alle godsdienstige kerkgebruiken was de be­doeling van God dat er een levend geloof zou zijn in een God die de gebeden hoort en verhoort en dat dus de mensheid de naam van de Heer zou aanroepen! Er is geen welbehagen bij God zonder gebed! God hoort de gebeden. “Zonder geloof is het niet mogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. (Heb. 11:06).

O, God die het gebed hoort, leg het in onze harten om U te geloven en te bidden!

Dr. John R. Rice

 

’t Goed dat nimmermeer vergaat…

In het mooie boek van Henry Bordeaux “La peur de vivre” wordt verteld van een oude dame, madame Guibert, die een zwaar leven achter de rug had. Haar man had zijn kapitaal moeten stor­ten om een faillissement van een broer te voor­komen kort daarna was hij zelf bezweken. Haar kinderen woonden ver weg in de Franse koloniën en juist had ze haar jongste kind naar de trein gebracht, die haar nu ook voorgoed ging verlaten. Het was het enige, wat haar nog op aarde in haar onmiddellijke nabijheid was gelaten.

Op de weg naar huis ontmoet ze een oude vriendin van haar dochter, die eens het jawoord gaf aan haar zoon. Maar de ouders hadden tegen deze niet gefortuneerde kandidaat bezwaar gehad, en daarom was ze tenslotte bezweken en met een ander getrouwd. Als de jonge vrouw haar hart uitstort voor de oude dame, dan antwoordt deze vrome vrouw met deze woorden: “Leven, dat is in de dagen die voorbijgaan het goed zoeken, dat niet voorbijgaat”.

Leven is het goed zoeken, dat niet voorbijgaat. In onze Psalmberijming staat: ’t Goed, dat nimmermeer vergaat”. Helaas wordt dat vers vaak zo klakkeloos gezongen, maar zo bitter weinig be­tracht. Of zijn de ouders van Alice niet een ge­trouwe weergave van heel veel Nederlandse ouders, die voor de dochter een goede partij be­geren, dat wil zeggen, een goede positie, fortuin, titels, aanzien, en wat dies meer zij, maar toch alle goederen die vergaan. Is ook in onze kring Ma­dame Guibert niet een excentriciteit, die praat over goederen, die nooit vergaan. Geef mij maar de aarde met haar volheid, ik vind de hemel alleen mooi als er over gepreekt wordt. Of is de zwarte handelaar, de O.W.’er (hamsteraar in de oorlog), de ‘smokkelaar, de oneerlijke ambtenaar, de winkelier, die zich verrijkt, of de arbeider, die niet werken wil, niet een mens van deze aarde in de volle zin van het woord. Hoe is het mogelijk, dat iemand zich wil verrijken ten koste van een ander, als hij nog iets verstaat van het evangelie! Wanneer men werkelijk geraakt is door dat éne, door dat goed, dat nimmermeer vergaat, Jezus Christus, dan zou men er voor bedanken om zich te verrijken aan een stervend of strijdend volk.

Zijn er op deze wereld, helaas ook onder de Christenmensen, niet honderdeneen conflicten om de goederen van deze wereld? Hoe vaak be­driegen de Christenen elkaar en anderen niet. “Pas op voor de fijnen” is het spreekwoord, dat de schande over ons brengt. En dat alleen om dat aardse slijk, dat volgens onze vrome praatjes geen waarde heeft, maar waaraan we schijnbaar nacht en dag denken, en waarvoor we zo nodig Jezus Christus verraden. Wat zou de kerk in de wereld een andere figuur maken als de Christenen eens een klein deel van hun mooie theorieën betrach­ten.

Voor de wijzen en verstandigen is het verbor­gen, maar aan hen die als kinderen leven geopenbaard. Handige jongens, gladde zakenlui, ouders, die voor haar dochters willen zorgen, strevers in deze wereld, zij weten zo nodig het Koninkrijk Gods nog wel uit te buiten om er beter van te worden. Zij krijgen misschien wel al de goederen van deze wereld. Maar de kinderkens, dat zijn zij, die in hun een­voud openstaan voor Jezus Christus, beërven een goed, dat nimmermeer vergaat. Toen Willem Bilderdijk begraven werd, zo vertelt de historicus, was het machtigste moment, toen hij binnengedragen werd in de kerk en het orgel speelde ’t Hij­gend hert der jacht ontkomen, schreeuwt niet ster­ker naar ’t genot, van de frisse waterstromen, dan mijn ziel verlangt naar God.” Al de goederen van deze wereld maken niet gelukkig en niet sterk om te dragen. Dat doet alleen het goed, dat nimmer­meer vergaat. Ergens ligt een eenvoudige vrome ziel begraven. Zijn leven was lijden, een zware strijd en worsteling, met vaak de kreet “God ik kan niet langer”. De laatste jaren werd ’t lichaam gesloopt door de vreselijke ziekte van de kanker. Goederen van de wereld had deze niet, maar op de eenvoudige grafsteen staat gebeiteld: “’t Goed, dat nimmermeer vergaat, zal Hij ongestoord ver­werven”. Dat goed kende David Livingstone, die zijn gehele kapitaal van zeventigduizend gulden beschikbaar stelde om de slavenhandel uit te roeien en als een arm berooid man door de Afrikaanse landen trok. Dat goed kent Kagawa die in de armste buurten van Japan ging wonen, en al zijn goederen wegschonk, omdat hij wist, dat deze goe­deren hem een hinder waren in zijn werken voor het Godsrijk.

Dat goed is de kracht van duizenden christenen geweest, die dagelijks leefden uit de kracht er van en vredig stierven, omdat ze erfgenamen zouden worden van een goed, dat nooit vergaat.

Als Madame Guibert aan het eind van haar leven staat, dan weet ze dit: God heeft mijn deel goed gemaakt. En ze weet een jonge vrouw levens­moed te geven, door haar te wijzen op de taak, die ze nog in het leven heeft.

Eens stond er bij een van onze rivierbruggen een Duits soldaat op post. Hij vertelde, dat zijn vrouw en kind waren omgekomen. Hijzelf zwierf als een vreemdeling door de wereld. “Hitler heeft mij alles ontnomen”, zo sprak hij, “maar één ding kan hij mij nooit ontnemen: Jezus Christus!” ’t Goed dat nimmermeer vergaat! Wilma vertelt in haar boek “Mensenhanden”, van drie mensen, die naar de zon staan te kijken als zij ondergaat. De contouren van de heuvels worden al scherper, de muziek van al die bewe­gende lijnen wordt krachtiger, hartstochtelijker, en als straks de lijnen uitgewist worden en de muziek wordt als het ruisen van de zee in de verte, dan wordt de hemel dieper en klaarder. Zo moet het ons ook zijn met het lied, dat wij vinden voor ons leven: ’t Goed, dat nimmermeer vergaat, zal hij ongestoord verwerven.

  1. van Wier Dzn.

 

Het Zionisme

Gelijk al de volkeren (1 Sam. 08:05).

Wijst de schudding van Israël onder de volke­ren op de vervulling der profetie?

Wij geloven dat de eindtijd nabij is. Wij leven op de breukrand der tijden en elk ogenblik kun­nen wij door de snelle afwikkeling der gebeurte­nissen in een laatste stadium gekomen zijn. Wij moeten evenals de moeder des Heren, de woorden der profetie bewaren, scherp letten op de signalen, die een naderende catastrofe aankondigen, maar nimmer mogen wij het profetisch woord onder ons concretiseren door de geschiedenis onzer dagen er pasklaar voor te maken.

Meenden sommigen niet, dat het Italiaans fas­cisme en het Duits nationaalsocialisme de vervul­ling waren van het herstelde Romeinse imperium? Hun Schriftverklaringen bleken echter geforceerd en Mussolini is thans in meer dan een opzicht dood: niet alleen voor het Italiaanse volk, maar ook voor deze Bijbelonderzoekers!

Het is er nog verre van, dat het woord vervuld is: “dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op de schouders gedragen worden!” (Jes. 49:22).

Is God dan niet bezig Israël te vergaderen? Wij menen van wel en de gebeurtenissen uit deze laatste jaren wijzen er op. In het huidige Zionisme zien we het zich losmaken van de Jood uit de volkerenwereld. Het is een zich samentrek­ken van een natie tot een eenheid. Het is een strijd tegen de assimilatie van de Jood, d.i. het vérsmelten en zich oplossen in andere rassen. Het is het onstuimige verlangen om als volk gelijkbe­rechtigde en gelijkwaardig te zijn met alle andere beschaafde naties. Het Zionisme wenst Palestina vanwege de historische gebondenheid met en de

drang van het Joodse bloed naar die heilige bo­dem. Het wenst een eigen bodem, omdat het Zionisme een natie vertegenwoordigt. Het wenst vervolgens zijn onderdanen in de vreemde te bescher­men en zal daarom ook bij zijn slagen consuls en ambassadeurs verlangen. De rijke Jood wenst zijn zaken langzaam te liquideren en over te hevelen naar Palestina, zoals b.v. de industriële Zionist v. Leer dit heden tracht te verwezenlijken in Haifa.

Het Zionisme streeft niet naar een Messiaanse Godsstaat, maar zoekt een oplossing in Palestina om uit de impasse te geraken. Het is de laatste strohalm waaraan een gemarteld en vervolgd volk zich vastklemt, Israël heeft reeds een parlement en een regeringsvorm gelijk al de andere volken en het eist erkenning er van. Het is hetzelfde volk als in de dagen van Samuël de profeet: het verwerpt de Theocratie, omdat het zich assimileert aan de democratie.

Daarom is een kleine minderheid van de orthodoxe Joden geen lid van deze organisatie. Want zij ver­wacht de beloofde terugkeer slechts uit hoofde van een machtig ingrijpen van de Eeuwige. Wat Israël nu najaagt is een vrederijk naar het vlees en niet naar de Geest. Velen bezwijken echter en sluiten zich aan, omdat zij tot dezelfde conclusie komen als de Jood, die mij eens zei: “Wij hebben al zo lang gewacht op wat God doen zou, nu gaan wij zelf tot handelen over!”

Het Zionisme van vandaag kan geen Theocratie of Godsrijk nastreven omdat het profetisme er in wordt gemist. De Goddelijke belofte is, dat er richters zullen zijn als weleer en raadslieden als in den beginne. (Jes. 01:26). Maar er zijn geen profeten of door de Geest geïnspireerde lichters. En zonder dit is er geen Godsregering mogelijk. Een republikeinse regeringsvorm staat diametraal tegenover de verwezenlijking van de Messiaanse gedachte. Het profetisme in zijn ruimste betekenis kan slechts het instrument zijn van het Messiaanse koningschap. Maar er is geen “woord des Heren en geen openbaar gezicht”. (1 Sam. 03:01). De plasregens van de profetie van Joël zijn nog niet ge­vallen. Nog is aan dit volk niet bewaarheid: “uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zul­len gezichten zien.” (Joël 02:28).

Indien wij een Schriftwoord zouden willen ge­bruiken, dat een aanvankelijke toepassing kan zijn op de 500.000 displaced persons (verplaatste per­sonen) in Midden-Europa, indien wij de illegale emigratie naar Palestina en de nieuwe concentra­tiekampen op Cyprus zouden willen typeren, dan slaan wij Ezechiël op en lezen: “Ik zal u weg­voeren uit de volken en u vergaderen uit de lan­den, waarin gij verstrooid zijt. Door een sterke hand en door een uitgestrekte arm en door een uitgegoten grimmigheid! Daartoe zal ik u bren­gen in de woestijn der volkeren”, d.i. dus het oord der verschrikking, daar waar honger en dood sa­mengaan, waar de displaced persons zwerven, “en … Ik zal aldaar met u rechten, van man tot man. Ik zal ze uit het land van hun vreemdelingschappen uitvoeren, en zij zullen in het landschap Israëls niet komen, en u zult weten dat ik de Here ben”. (Ez. 20:33-39).

De Zionist trekt in eigen kracht naar Palestina. Maar het is niet beloofde Alijah der profeten. Geen natie op de aarde strekt haar handen uit om hem te helpen, en er is geen God die hem onder­steunt. Hij bevindt zich, zoals het zo kernachtig in het Meinummer van de Zionistenbond stond: “Zo alleen!”

Palestina zal voor de Zionist ook niet de rust schenken waarnaar hij hunkert. Het zal het deel der woestijn blijken, dat hij bezig is te ontvluchten. Want wij horen niet het gejuich van de vrijgekochten des Heren, die wederkeren. (Jes. 35:10). Wij lezen dat de kinderen Israëls in het laatste der dagen zullen wederkeren, en dat zij vrezende zullen komen tot de Here en Zijn goedheid (Hos. 03:05).

Staan wij aan het einde van de historie van Is­raël? Zal Israël nu ondergaan in de woestijn? Neen, maar het zal staan bij de graven van alle wereldrijken. Het zal zijn vijanden zien onder­gaan, maar zelf zal het niet ondergaan.

Want de Eeuwige heeft tot dit volk gezegd: “Leef!” (Ez. 16:06). Want zo zegt de Here: “Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, Israël, als Ik heenging om het tot rust te brengen”. (Jes. 31:02).

  1. E. v. d. B.

 

Van Hart tot Hart

Lieve vrienden,

In verschillende tijdschriften las ik artikelen over het kerkelijk leven in onderscheiden landen, en wat een droeve feiten vernam ik daarover! De liefde van velen is aan het verflauwen, en wie naar Gods Woord plachten te gaan luisteren, gaan nu niet meer. Andere dingen hebben geheel hun aan­dacht in beslag genomen! In ons Bijbelboek wordt ons dat beschreven als een teken van de laatste dagen, Gods kinderen verwachten dan ook de komst van hun Heiland en Here.

Dat brengt mij al dadelijk tot de vraag van zus­ter M. te G. “Men spreekt en schrijft nogal eens over: “Met blijdschap de dag des Heren ver­wachten”. Toen de oorlog woedde, wist ik, dat het een oordeel Gods was, dat mij echter met droefheid vervulde. En wanneer nu het laatste oordeel komt, zal het veel, veel erger zijn. Ik vraag, mij af, hoe iemand durft zeggen, dat hij dat met blijdschap verwacht… Het zal vreselijk zijn voor allen; En als we zelf tot de geredden behoorden, – en bij niet onze moeder, of man, zou dan onze blijdschap niet met droefheid gemengd worden?… nu reeds met blijdschap naar al dat erge uit te zien, ‘dat lijkt me zo vreemd…”

Lieve zuster, de redenen om zich te verheugen op de dag des Heren zijn vele.

1e. In Christus komst zal de heerlijkheid des Heren openbaar worden, en alle vlees zal die zien. (Jes. 40:05).

2e. De in Christus ontslapenen zullen opstaan. (1 Thess. 04:16).

3e. De lichamen der gelovigen zullen gelijk zijn aan Zijn verheerlijkt lichaam. (Filip. 03:20-21).

4e. Al de gelovigen zullen worden opgenomen, de Here tegemoet in de lucht, om altijd met Hem te zijn. (Rom. 08:23; 1 Thess. 04:17).

5e. De gelovigen zullen Hem gelijk zijn, want zij zullen Hem zien, gelijk Hij is. (1 Joh. 03:02).

6e. Die Zijn verschijning hebben liefgehad, zul­len een kroon der heerlijkheid ontvangen. (1 Petr. 05:04).

7e. Zijn volk zal leven en heersen met Hem, (Openb. 20:04).          

8e. Er zal een grote vreugde heersen onder de Zijnen. (Jes. 25:09).

9e. Alle oorlogen zullen ophouden, het zal vrede en overvloed zijn,

(Jes. 02:04, Micha 04:03-04; Ps. 072:007-016).

10e. De aarde zal vervuld zijn van ‘de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. (Jes. 11:09)

11e. Satan zal met ketenen gebonden en on­schadelijk gemaakt worden. Openb. 20:01-03; Openb. 20:10).

12e. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn. (2 Petr. 03:12-13; Openb. 21:01).

Ik twijfel er niet aan, als gij een kind van God zijt, zullen deze redenen tot blijdschap weerklank vinden in Uw hart.

Blijft de “keerzijde”. En als onze familieleden of vrienden, die wij zo hartelijk liefhebben, eens door het eeuwig oordeel getroffen werden? Ik zou hier twee dingen over willen zeggen:

In de eerste plaats, dat banden, zelfs familie­banden met ongelovigen, alleen maar tijdelijke banden zijn, lichamelijke banden.

Bij onzen dood of bij de wederkomst des Heren, zullen die banden ophouden te bestaan. Dan blij­ven alleen de geestelijke banden, die alle kinderen Gods tezamen binden. In de dag des Heren zal er dus geen enkele band meer bestaan met een ongelovige man, of onbekeerde moeder. Als wij in onze heerlijkheid zullen zijn ingegaan, zullen we ze zelfs niet missen.

In de tweede plaats is, wat ons hart nu boven alles begeert, en dan nog veel intenser zal begeren, de heerlijkheid des Heren. Wij zullen dan zo één met Hem zijn, dat wij begrijpen, dat er geen plaats kan zijn bij Hem voor degenen, die hun gehele leven geweigerd hebben Hem te gehoorzamen en te dienen, en die Hem door hun onverschillig, of zelfs Gode vijandig leven hebben gehoond en be­spot. Dan zullen wij ons verheugen in de volkomen overwinning van onzen Koning. Hier op aarde kan de geestelijke toestand van onze lieven voor ons een onderwerp van zorg en droefheid zijn, daar boven niet meer. Geloven wij de Here op Zijn Woord, als Hij zegt, dat Hij “alle tranen van onze ogen zal afwissen.” (Openb. 21:04)

Laat de gedachte aan het komende oordeel ons aanzetten, om zovelen als maar mogelijk is, te be­reiken met het evangelie der genade, door het ge­tuigenis van ons leven en onze woorden. Maar laat ons ons verheugen met een grote en heerlijke vreugde, bij de gedachte aan de dag des Heren, die komende is.

Met hartelijke groeten,

De Uwe in Christus blijde dienst.

Joh. H. Ekering.

 

De formule om geloof te vinden

Ik bad om geloof en dacht dat op zekere dag het geloof omlaag zou komen en mij als de bliksem zou treffen. Doch het geloof scheen niet te komen.

Op een dag las ik het tiende hoofdstuk van de Romeinen­brief: “Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods”. (Rom. 10:17) Ik sloot mijn Bijbel en bad om geloof. Toen opende ik mijn Bijbel en begon te studeren en het geloof is sinds dien steeds gegroeid. D. L. Moody.

op de dag des Heren zijn vele! Als ge Uw Bijbel wilt nemen, zal ik U de plaatsen noemen waar die redenen te vinden zijn.

 

Het leven en werk van Johann Christoph Blumhardt. (3).

Ziekte en genezing.

En God nam Blumhardt verder met Zich mee op deze weg. Na enige tijd merkte hij, dat mensen, met wie hij ge­beden had, bevrijd waren van lichamelijke kwalen, zonder dat hij hier een gebedszaak van had gemaakt. Toen de één na de ander hem hiervan kwam vertellen, was hij al zo ingesteld op de directe omgang met de Heer, dat hij er zich wel diep over verheugen kon, maar nauwelijks zich verbazen. Wat God hierin werkte was een bevestiging en een versterking van wat hij ervaren had in de dagen van de doorbraak. Men kan ook niet zeggen, dat na de tijd van geestelijke herleving een periode kwam van lichamelijke ge­nezingen, want het een hield nauw verband met het ander en trad gelijktijdig op als begeleidend verschijnsel. Hij ver­telt ons zelf hoe hij er toe kwam om God te betrekken in ziekte en genezing:

 “Zes jaar geleden kwam mijn gemeente tot me, in het geweten gedrongen me de toestand van hun ziel bloot te leggen en hun zonden te belijden. Dat gebeurde zonder enige aansporing mijnerzijds. Ik moest hen aanhoren en met hen spreken, durfde tenslotte ook met nadruk vergeving van zonden – wat men absolutie noemt – te verlenen. Dit deed ik onder handoplegging op de meest onschuldige wijze; en toen ging er – ik kan het niet anders uitdrukken – een kracht van me uit, die een bijna wonderbaarlijke rust schonk aan het gemoed en ongemerkt ook invloed op de gezondheid uitoefende.

Er verliepen enkele weken voor ik dit laatste waarnam; maar toch duurde het niet lang, of ik merkte, dat zondenvergeving en genezing in diepste wezen met elkaar verwant zijn en, dat hoe meer de vergeving een werkelijkheid is, des te meer men van de genezing kan merken. Daarbij werd ik onwillekeurig aan de diepere betekenis van Jezus woorden herinnerd: “Wat is lichter te zeggen: Uw zonden zijn U vergeven, of sta op en wandel?” Wat is lichter vroeg ik mezelf vaak af en mijn antwoord was: het éne is even “zwaar” als het andere, zonden vergeven en ziekte weg­nemen; tenslotte komt het beide op hetzelfde neer.

Nog altijd legde ik niet de hand op ter genezing. Toen gebeurde het, dat op een morgen een moeder aan kwam snellen en me toeriep, dat ze zo net bij ongeluk kokend hete soep over haar driejarig kind had uitgegooid en niet wist hoe het te helpen. Ik haastte me niet haar mee; het kind, dat nog niet aangekleed was geweest, was over het hele lichaam verbrand en gilde in één schreeuw. De kamer liep vol; verschillende mensen zeggen: die of die kent een be­zweringsformule, ga hem gauw halen.

Hier verzette ik me tegen, sprak de mensen moed in en droeg ze op in stilte te bidden. Ik sloot het kind in mijn armen, zuchtte – en het werd stil. Hoewel over het hele lichaam brandblaren waren opgekomen, die pas later weg­trokken, had het kind niet de minste pijn meer.

Zo kwam het een na het ander en ik leerde de waarde der handoplegging kennen, verdere bijzonderheden hoef ik hier niet te vertellen.

Groot opzien baarde de opwekking in mijn gemeente. Tal­loos velen kwamen van buitenaf, die ook graag van hun zondenlast bevrijd zouden zijn. Al gauw kwamen ook zie­ken, vooral zwaarmoedigen, dan ook mensen met andere kwalen. Aan velen gebeurde iets.”

Tegenover mensen uit andere gemeenten is hij ook in deze dingen terughoudend, om zich toch maar niet op het terrein van een ander te begeven. Hun legt hij niet de hand op. De kerkdeur zet hij wijd voor hen open. Zijn preken stelde hij nooit in op het onderwerp genezing; hij bracht het evangelie, zoals hij dat altijd had gedaan en verwachtte verder alles van de werking van Gods Geest.

Als ze hem spreken willen, verzamelt hij hen ’s Zondags na de kerkdienst in groepen van twintig tot veertig. Voor gesprekken onder vier ogen is geen tijd; bovendien kan zo tot zegen zijn aan allen, wat hij aan een enkeling zegt.

Het ging er voor hem niet om, wat er wel of niet ge­beurde op het gebied van genezing, maar alleen hierom, dat in de kerk de boodschappers van het evangelie ook de dragers zouden zijn van de door Jezus beloofde krachten tot bevrijding uit ellende. Hierop te bouwen was een waagstuk. Het staat er zo simpel in een van zijn geschriften: “Ich habe es gewagt” – een woord, dat als motto boven zijn levens­geschiedenis moet worden geschreven. In alles heeft hij het er met God op gewaagd, iedere belofte nam hij als gespro­ken door een Vader, die woord houdt. “De woorden uit de bijbel moeten toch te gebruiken zijn?” Hij vergeleek zich­zelf met de weduwe uit (Luc. 18:01-05), die maar niet op­houdt bij de rechter haar zaak te bepleiten. Of hij zag zichzelf in de onbeschaamde vriend uit (Luc. 11:05-08), die midden in de nacht drie broden komt lenen terwille van een gast. “Ik voelde, dat ik het niet waard was om in de nacht, in een tijd, dat alles in duisternis gehuld is, van God als mijn vriend iets te krijgen voor een lid van mijn ge­meente: maar zo’n mens onverzorgd te laten kan ik niet verdragen. Dus bleef ik kloppen en was onderscheiden of, zoals andere menen, brutaal, ik verzocht God, was geestelijk aanmatigend, dweepziek en zo voort. Nu goed, ik, was dat alles, maar mijn gast kon ik niet onverzorgd laten. “Ik vroeg niet meer dan drie broden, zoveel had ik op dat ogenblik voor mijn gast nodig.

Mijn geschiedenis bewijst, dat de Heer zich toch eindelijk tot de onbeschaamde bedelaar heeft gewend. Hij heeft geholpen en niet gezegd: “ga jij maar weg, Ik zal ze zelf aan je gast geven”, maar Hij heeft een vriend drie broden gegeven om ze naar zijn inzicht aan zijn gast te geven. Daar­mee wil ik zeggen en belijden, dat de Heer me inderdaad zelf een kracht verleende. Ik heb de drie broden gebruikt en er van overgehouden.” De voorraad was voortdurend klein, maar al uitdelende was er steeds genoeg en er bleef over. Zo leerde hij ook de dingen uit het rijk der natuur als ziekte en medicijnen te heiligen, te zien van God uit, naar Bijbelse maatstaf.

(Wordt vervolgd).