1946.08.03

Woorden zonder kracht

Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. (1 Kor. 04:20).

Wij zijn in onze dagen oververzadigd van woorden. Dag aan dag wordt een stroom van woorden over ons uit­gegoten. Iemand zei onlangs tegen me: ”De christenen moesten maar eens niet meer praten, doch door hun daden trachten anderen tot het christelijk geloof te bewegen”.

Dit klinkt erg zakelijk. Doch hoewel deze uitdrukking als; reactie op onze schier niet te stuiten woordenvloed te begrijpen valt, is ze niet volgens Gods woord. Want dit Woord geeft ons de uitdrukkelijke opdracht; “Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie…”

Jezus zelf wordt genoemd het Woord en de eerste tekst van het evangelie van Johannes luidt niet: “In den beginne was de daad…” doch: “In den beginne was het Woord…”

Het woord is naar Gods bestel de drager van de ge­dachte. Door het woord worden onder de werking des Geestes de gedachten van de hoorders omgebogen. Ja, we heb­ben de heerlijke bemoediging dat, als we Gods Woord brengen, dit woord nooit ledig zal wederkeren, doch zal doen al wat God behaagt.

Maar eveneens is het de Bijbel zelf, die immer waar­schuwt het woord niet los te maken van de daad. Het woord zonder de daad is leeg en onwaar.

Als de kracht der godzaligheid in ons leven ontbreekt, blijven de woorden als holle wezenloze vormen achter, waar­uit het leven is weggevloeid.

Dit gevaar dreigt te allen tijde. Het dreigt daar, waar het vaak overbekende woord niet steeds weer wordt geladen met de krachtstroom van de Heiligen Geest.

Het wóórd, dat levensuiting moest zijn, wordt dan een vroom masker, dat het ware gelaat bedekt.

Zo kan het zijn bij de prediking. Wanneer hoogmoed het hart verheft, zinnenlust het verteert of afdwaling van de waarheid het verscheurt, dan verdroogt de saprijke stroom der liefde, doch het woord blijft dikwijls nog jaren als een dode boom staan. Dan spreken we misschien dezelfde woor­den als vroeger, doch de kracht ontbreekt. We zouden een oude preek kunnen voorlezen en onverwacht bemerken, dat de kracht des Geestes van ons geweken is.

Dan vermanen we de toehoorders, doch geen zonde wordt blootgelegd en geen zondaar verbroken.

Dan houden we een boeteprediking, doch onze woorden; glijden over de harten heen.

Dan spreken we over de wederkomst des Heren, doch geen lamp wordt ontstoken om te branden als Hij komt.

Dan zijn we ijdele predikers geworden en zijn als de farizeeën van wie Jezus zegt: doe wel naar hun woorden, doch niet naar hun daden.

Paulus kende dit gevaar, hij acht er zichzelf niet boven verheven. Aan de gemeente van Korinthe schreef hij eens: ”opdat ik niet, daar ik anderen gepredikt heb, zelf ver­werpelijk worde”.

Zo kan het zijn met ons gebed. Eens kenden we de wor­steling met God om redding van onze zonden, we smeekten Hem om de reiniging door Zijn bloed, om een zegen te zijn voor hen, met wie we in aanraking kwamen, om heiliging, om de bekering van zondaars, doch nu is het geworden een neerknielen in onbewogenheid. Nu vloeien onze woorden zo gemakkelijk, we repeteren de nood van gisteren en eergiste­ren en ze is geen nood meer. We bidden voor zending, en evangelisatie en voor de gemeente en voor de regering van het land en voor “alles wat verder op Uw zegen is wach­tende”.

Een daarom ontvangen we niet en geen zieke wordt ge­nezen en geen ziel bekeerd als antwoord van Godswege.

Zo is het dan met ons lied. We zingen wel:

Mijn zonden, mijn zonden zijn onder het bloed

Uw wonden, Uw wonden, ze hebben mijn zonden geboet…

doch we schreien niet meer over onze zonden en juichen niet om de verlossing. We zingen wel:

Heer verbreek mij nu, maak me een vat voor U doch we zouden niet graag verbroken worden, onze hoog­moed, ons eigen-ik leven is ons te dierbaar geworden. We veronderstellen zelfs niet meer de mogelijkheid, dat God werkelijk ons in Zijn handen zou nemen en onze trots zou vernederen en ons leven stuk zou breken om er iets nieuws van te maken.

Dan zingen we nog wel:

Vol verwachting blijf ik uitzien, tot de dag eens komen zal.

dat de Heiland op de wolken weerkomt met bazuingeschal-,

doch we verwachten Hem allang niet meer. Het leven heeft onze verwachting opgeslokt en Christus’ komst is zeer ver voor ons….

Zo is het met het profetisch woord. Nog klinkt de stem der vermaning, der vertroosting of bemoediging, doch de ge­meente legt het naast zich neer. Ze neemt het niet als het Woord dat door Gods Heilige Geest werd gesproken, doch als het woord van een mens, wat het ook metterdaad is ge­worden. Het is ijdel spel geworden met de heiligste waarden. Dan klinkt wel de verbijsterende boodschap: ”De Here zal zich uit het midden van de gemeente terugtrekken…” doch we zeggen na afloop even rustig: “We hebben een heer­lijke samenkomst gehad deze morgen”. In plaats dat men verbroken heenging en God om genade bad. Het woord was niet zo, dat het zondaars brak en bracht tot aanbidding van God, want het werd niet meer gesproken onder de loodzware opdracht des Heren, doch het werd een uiting van eigen gevoelsleven of misschien wel van het hoog­moedig verlangen iets te zijn.

En de gemeente, die dit alles instinctief weet, kent ook het middel zich van de dringende roepstem af te maken. Ze neemt de beloften van het Woord als een schild om zich tegen de pijlen van het Woord te beschermen. Zoals Israël zich beriep op Gods trouwverbond met Zijn volk als de stem der profeten opriep tot boete en berouw.

Als dan de Geest ons overtuigt van zonde zingen we:

Neem mijn leven laat het Heer,

Toegewijd zijn aan Uw eer

en we gaan verder en bedriegen onszelf, denkend dat het woord genoeg is. waar de daad werd vereist.

Of als Gods Geest klaagt over onze lauwheid, dan bidden we heel vroom: “Heer wij willen geloven, dat Gij klaar zult komen met Uw volk… Gij laat niet varen de werken Uwer handen…”

Doch dit is een leugen, een vroom zelfbedrog om van Gods roepstem af te zijn. God is met Judas niet klaar ge­komen en ook niet met Demas.

Onze verootmoediging is ijdel, omdat ze niet werd ge­volgd door de daad der bekering. En we kunnen niet ver­ontschuldigend zeggen: we meenden het toch wel op dat ogenblik, want dan zegt de Bijbel van Israël, dat ook zo menigmaal aan de Heer trouw had beloofd: ”Zij vleiden Hem met hun mond en logen Hem met hun tong, want hun hart was niet recht met Hem en zij waren niet getrouw in Zijn verbond… ” God houdt ons aan ons woord en het ijdele woord noemt hij een leugen’

Hier zijn nog slechts twee mogelijkheden. Of we luisteren naar de stem van Jezus, die tegen de gemeente zegt: “Be­keert u, en doet de eerste werken” of het oordeel dat Jesaja hoorde over Israël gaat aan ons in vervulling: ”Ga heen en zegt tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat u niet en ziende ziet, maar u merkt niet. Maak het hart van dit volk vet en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet ziet met zijn ogen, noch met zijn oren hoort, noch met zijn hart verstaat, noch zich bekeert en Hij het geneze”.

We hopen de volgende week te overdenken wat dit wil zeggen; de eerste werken weer doen.

Br.

 

Dateren

In ‘t algemeen kan gezegd worden, dat het “christenvolk” niet beseft de ontzettende ernst van de tijd, waarin wij ver­keren. In de oorlogsjaren kon men – ook helaas veel uit onze mond – horen het onnozel-optimistisch zeggen; Het gaat goed! terwijl we de donder van Gods oordelen niet hoorden rollen. En ook nu is het geroep van: vrede, vrede en geen gevaar, nog niet van de lucht, terwijl de onweers­wolken nog weer en nóg meer zich samenpakken tot een wellicht laatste uitbarsting. Wij zijn als de man, die ver­diept in z’n stuiversromannetje niet bemerkt, dat het dak boven z’n hoofd al brandt.

Wij zijn door een zouteloze prediking van de “eeuwige” waarheid, dat de Here Zijn volk nooit verlaat, dat Hij altijd goed is voor de “christenen”, zó in slaap gesust, dat we niets meer begrijpen van het wraak brengende woord uit (Amos 04:12): zo schik u, o Israël, d.w.z. zet u in postuur, om uw God (als een vijand) te ontmoeten.

Wij zien niet dat het ene wee is weggegaan en dat het volgende met haast komende is. Wij hebben niet gehoord dat de engel van (Openb. 10:06) gezworen heeft bij God, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd, d.i. geen uitstel meer zal zijn. Wij maken ons op, als een uit elkaar geschopte mierenhoop, om haastig ons wereldje te gaan “herbouwen”, en vermoeden niet, dat een reuzenvoet klaar staat om ons bouwsel vóór het gereed is opnieuw in elkaar te doen storten.

Wij zijn vervuld van een “christelijk” optimisme, dat be­nauwend is voor wie iets van de ware toestand peilt. Menig­een vergaapt zich nog aan de volstromende kerken op Zon­dag aan de “christelijke” actie op allerlei gebied van politiek en radio en wetenschap. Maar wij vergeten, dat juist over dit alles als een donker-dreigende wolk hangt het oordeel des Heren, omdat Hij niet vraagt naar “principiële” actie zonder meer, maar naar de vreze van Zijn Naam in deze dingen.

Ook in Eli’s dagen was er heel wat godsdienstigheid. Of­fers werden er in Silo dagelijks gebracht. Zo voor het oog ging alles goed. En de goddeloze zonen van Eli, de leiders van het volk des Heren, poneerden met zóveel vuur de “antithese” dat ze de strijd ingingen met de Ark voorop. Het enthousiasme was zó groot, dat de Filistijnen er éven van schrokken, maar ’t was geen schrik des Heren, zoals bij Gideon en bij Jozua (1 Sam. 14:15). En zó geweldig is toen de toorn des Heren over dat principiële volk losgebarsten, dat nog eeuwen later de ondergang van Silo als een drei­gend voorbeeld aan Israël wordt voorgehouden (Jer. 07:12). De Here heeft toen Zijn eigen “sterkte en heerlijkheid, d.i. Zijn ark, overgegeven in de hand der vijanden. Lees Psalm 78 (Ps. 078:060), met het vreselijke vervolg.

Er is een schermen met beginselen. – die o zo zuiver zijn! – dat vermoeiend is en hard, omdat het los is van de levenden Here. Het doet denken aan wat Ezechiël 16 leert: het is pronken met de schoonheid, die de Here heeft gegeven, maar zonder Hem ermee te dienen.

Laat “Silo” óók óns waarschuwen!

  1. B.

 

De ervaring van een Christen-Chinees

Woo Ming was pas bekeerd en zijn hart klopte met de eerste liefde. Hij wenste vurig, dat zijn familie en buren ook verlost zouden worden en ook zo voldaan zouden zijn als hij was; daarom vroeg hij een voorganger een serie Bijbel­studies in zijn huis te houden. Hij woonde in een dorp in de provincie Shansi, dat toen bezet was door de Japanse troe­pen. Hoewel het moeilijk was voor de voorganger hem te bereiken, kwam deze tenslotte en de reeks Bijbelstudies be­gonnen.

Tegenstand kwam van verscheidene kanten. Woo Ming’s moeder, vrouw en broer, allen maakten het hem moeilijk, maar zijn broer was de grootste bron van tegenstand. Niet alleen bleef hij weg van de Bijbelstudies, maar hij trachtte ook anderen tegen te houden, ze bij te wonen. Wanneer de studies aan de gang waren, dan maakte hij veel geraas door meubels te verzetten in aangrenzende kamers en hard de deuren dicht te slaan. Niettegenstaande dit alles werden de studies voortgezet.

Toen de onrust-makende broeder zag, dat zijn stoornissen niets uitwerkten, verzon hij een groter plan. Hij nodigde een theater uit. Hun tribune werd gebouwd dicht bij zijn huis en het stuk werd opgevoerd voor het publiek van het dorp. Hij zorgde ervoor, wanneer de studies zouden aanvangen, dat de trommels, cimbalen en gongs hun werk begonnen. De menigte verzamelde zich; het zingen, schreeuwen en lachen vulde de lucht met onophoudelijk geraas en de Bijbelstudies konden eenvoudig niet door gaan. Woo Ming was echter niet gauw uit het veld geslagen. Geduldig wachtte hij zijn tijd af.

Eindelijk kwam er stilte, want de toneelspelers, vermoeid door de lichamelijke oefeningen, hielden op om te rusten. En toen zij hun thee met teugjes dronken, kwam Woo Ming op het toneel. “Mijne Heren,” zeide hij, “gij hebt allen hard ge­werkt vandaag en ik nodig U uit binnen te komen, om mijn gast voor een poosje te zijn. Wij hebben iemand, die een speciale reis gemaakt heeft naar deze plaats, om ons het Evangelie van Jezus te prediken. Terwijl gij uitrust, zult gij veel voordeel ontvangen door het luisteren naar deze spreker. Komt, ik heb plaats voor allen’.

Deze daad vuurde de tegenstander aan tot groter en krachtiger maatregelen. Hij ging direct naar het naastbij zijnde garnizoen van Japanse soldaten en berichtte hen, dat hij een spion gevonden had. De bevelende officier wilde natuurlijk feiten hebben. “Hier”, zei de zegsman, “is het adres, waar U de man kan vinden en de tijd, dat hij zeker thuis zal zijn,”

De volgende dag, toen de Bijbelstudie in voile gang was, werd de kleine, naar waarheid-zoekende groep plotseling op­geschrikt door een harde slag op de deur. Een Japans offi­cier stapte binnen en vroeg nors naar Woo Ming. “Ik ben het” zei Woo en stond op. Zonder enig vragen werd hij gebracht naar een militaire wagen en weggevoerd.

Toen het voertuig wegreed met zijn gevangene, wees de voorganger een jongen man aan en vroeg hem het voertuig te volgen met zijn fiets, zo vlug als het maar mogelijk was, om te zien, waar Woo Ming heen ging. Daarna veranderde hij de Bijbelstudie in een bidstond. Zij wisten van vorige ervaringen, dat wanneer iemand in hechtenis werd genomen door die invallende troepen, men zelden weer iets van hen hoorde. Zij wisten ook, dat God alleen hun broeder uit dit gevaar verlossen kon daarom baden zij vurig en volhardend. Zij zwierven niet met hun gedachten over de gehele wereld, om te trachten iets te vinden om te zeggen, maar zij riepen tot God. In de smart hunner zielen pleitten zij op Goddelijke tussenkomst.

De wagen rommelde verder. Woo Ming zat temidden van gemene soldaten, die goed bewapend waren. Naast hem zat de gezagvoerder. Men sprak niet veel. Zij keken nijdig en dreigend naar hun prooi. Woo Ming was echter niet bang. Zich tot de officier wendende, zeide hij. “Mijnheer, ik ben geen verrader. Ik ben een Christen en heb niets met politiek te maken. Toen U de kamer binnenkwam, bestudeerden wij de Bijbel.’

De officier sloeg hem met de vuist, en Woo Ming kwam lang uit dwars over de grond van de wagen te liggen. Woo Ming zag. dat het nutteloos was met zijn gevangennemers, te spreken, daarom ging hij op zijn knieën, om met God te spreken: zijn handen opheffende in een eenvoudig gebed, zeide hij: “O, God. mijn leven is in Uw handen. Verlos mij indien het Uw wil is.”

De soldaten staarden naar het vreemde toneel met ontzag en verwondering. Wat voor beest is dat? Wat deed hij? Plotseling sloeg de officier op de pet van de bestuurder. De wagen stopte met een schok. “Sta op,” zei de officier tot Woo Ming. Woo stond op. Zijn militaire pistool uit de tas trekkende, zette de officier het aan om af te schieten en zeide: “Ga er uit. Woo Ming zag, dat zijn einde dicht nabij was en gaande naar het einde van de wagen, om er van af te springen, verwachtte hij neergeschoten te worden in de rug, maar in plaats daarvan ontving hij een schop tegen zijn broek en buitelde hij ongenadig van de wagen af en kwam met een slag op de weg terecht. Voordat hij in staat was om op te staan, rolde de militaire wagen voort in een stofwolk en verdween spoedig in de verte. Zij waren weg.

“Toen Woo Ming was opgestaan en het stof van zijn kleren sloeg, kwam de jongeman op zijn fiets er aan. Hij staarde met de grootste verbazing hem aan en kon nauwe­lijks geloven, wat hij zag. Kon dat werkelijk Woo Ming zijn? “Hier riep hij zenuwachtig, “neem deze fiets en ga naar huis, dat de mensen zullen weten, dat U veilig is.”

Toen Woo Ming de huisdeur binnen stormde, vond hij zijn vrienden nog op de knieën, roepende tot God om iets, wat Hij al geschonken had. En toen de verwonderde smekers van hun knieën op stonden en het onmiddellijke antwoord op hun gebeden zagen, weenden zij van vreugde en blijd­schap. De bidstond veranderde in een dankstond en vele liederen van overwinning rezen op tot Gods glorie.

Als hoogtepunt van deze merkwaardige dag bekeerden Woo Ming’s moeder en vrouw zich tot de Heer en ook zijn eens moorddadige broeder werd verbroken en bekeerde zich. Waarlijk de Heer veranderd de wraak der mensen tot een lofprijs-voor Hem!

(Uit “Pent. Evangel”)

 

Kijk achterom, zie Christus stervend voor U

Kijk omhoog, zie Christus biddend voor U

Kijk naar binnen, zie Christus levend in U

Kijk vooruit zie Christus komend voor U

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Geen stad in Canada is zo bekend als deze kleine, mooie hoofdstad met z’n lelijke huizen en mooie rivieren. Prachtige parlementsgebouwen in oud-Engelse stijl geven je het idee van in Europa’s Engeland te zijn.

Wat is onze Prinses geliefd hier. Ik voel me zo trots en dankbaar als ik de mensen zo aardig over haar hoor praten. Ik zag de huizen waar zij gewoond heeft, ’t Eerste huis is klein, midden in een bos. vrij afgelegen. Daar heeft zij gewoond als vreemdelinge. Ver van haar land waar zij zo omringd was geweest van velen die haar liefhadden. Wat een zorg zal er in haar geweest zijn over haar landgenoten die zo leden. Gelukkig dat ik weet, dat zij de Toevlucht kende voor al haar verdriet. En dan had zij haar vrolijke kleintjes, die zo populair waren en zo heel gewoon om­gingen met de Canadese kinderen. Ik ben Canada zo dank­baar. dat zij zo goed voor haar zijn geweest. Overal zie ik tulpen, gezonden door de Koningin, als blijk van waardering voor de gastvrijheid. Niet alleen hier, ook in de andere steden van Canada zie ik de oude, bekende bloemen, als vrienden in de vreemde. En iedereen weet waar zij van­daan komen. “Hebt U de tulpen gezien, die Uw Koningin gestuurd heeft!” is de eerste vraag, die ik hoor.

Wat ben ik blij dat ons land verlost is van de dreiging en dat ons Koningshuis en ieder ander er weer veilig kan leven.

Ik bid dat God Nederland zegene en het een toevlucht doe zijn voor velen, die in nood zijn en verder oorlogsgevaar afwende van ons zwaar gewonde, kleine land.

Een Zondag in Ottawa.

Een Zondag, waard om daarvoor naar Canada te gaan. Om half negen zaten in de Y.W.C.A, een kring van 30 meis­jes om mij heen, die luisterden naar mijn verhaal. Ik las bij sommigen verzet, bij de meesten instemming op mijn bood­schap van onze roeping het licht der wereld te zijn.

Toen ging ik naar de Manor Road United Church, waar Ds. Mac. Lennan de dienst leidde en ik moest preken. Voor het eerst schreed ik mede in de optocht achter het koor aan naar het podium. Voor het eerst trad ik op in toga, de dracht van de koorleden. Ik had contact met mensen, wat uitkwam in de gesprekken na de dienst. “Christus Koning over ieder stukje van je leven was een boodschap die niet ieder aan­vaardde. Een dame vroeg me nog eens door te praten met haar en komt morgen bij me. Een jonge man wilde niet over zijn verhouding met Christus praten en begon steeds over zijn reis door Nederland. Een ander ging aanvallend te werk en vroeg of ik het niet erg vond dat in Engeland zoveel graan voor jenever verstookt wordt. Ik probeerde haar te overtuigen dat, als we de wereld willen veranderen, wij met ons zelf moeten beginnen.

Ik vroeg aan een jong meisje of zij het eigendom van Jezus Christus was en haar antwoord was, of ik het niet jammer vond dat Esperanto geen wereldtaal was geworden.

’s Middags sprak ik voor de Zondagsscholen. De versjes die gezongen werden, werden geprojecteerd op het doek voor het podium en ernaast een toepasselijke, heel mooie plaat. De liederen en versjes en platen waren verzameld van over heel Amerika en Canada. De leider van de Zondags­school is een zeer vooruitstrevend man die alles wat hij vin­den kan, gebruikt om de Zondagsschool aantrekkelijker te maken. Niet minder dan 108 onderwijzers en onderwijze­ressen werken mee en zij bereiken duizenden kinderen. In alle kamers, zalen en de kerk zaten klassen. Kleine peutertjes kleurden prentjes na ’t verhaal uit de Bijbel. Je zoudt er uren willen blijven. Maar ik moest zelf vertellen en in de kerk zaten honderden kinderen te luisteren naar het verhaal van de 9-jarige koerier van Haarlem. En ’t jongetje van zes jaar dat een Joods vriendje redde. Oehlie in ’t concentratie­kamp, -was in het verhaal -wat jonger dan ze in werkelijk­heid was, maar het gesprek gaf me de gelegenheid om de Blijde Boodschap duidelijk te zeggen.

‘s Avonds was de meest merkwaardige bijeenkomst, ’t Fo­rum is een avonddienst waar sprekers over actuele onder­werpen optreden, waarin debat wordt toegestaan, ’t Was een vrij volle kerk en ik zat tussen de geleerde sprekers en voelde me erg klein. Het ging over het voedsélvraagstuk en ik zou als derde spreker over dat onderwerp mijn mening moeten zeggen. Je kunt toch voor rare dingen komen te staan als je als “lecturer” naar Amerika gaat.

Maar vooruit, ik pak alle kansen dankbaar aan en hoef ‘t niet uit eigen kracht te doen. De eerste twee lezingen waren geleerd maar ik vond ze saai, en om de tijd door te komen telde ik het aantal mensen, dat zat te slapen.

’t Waren er aardig wat. Twaalf tot twintig zag ik er.

Toen ik moest spreken begon ik over de tulpen die hier overal bloeien, een geschenk van de Hollanders uit dank­baarheid voor onze bevrijders.

Ik vertelde van de tijd dat we ze gegeten hadden en dat we probeerden ze lekker te vinden. “Maar jullie Hotdogs en Donuts zijn heel wat lekkerder ”, zei ik. Hotdogs is een typisch Amerikaans gerecht, een langwerpig broodje met warm worstje er tussen en veel mosterd. Je kunt ze in stal­letjes langs de weg kopen en in de restaurants, evenals do­nuts, ronde zoetige broodjes met een gaatje in het midden. Ik had toen de lachers op mijn hand en vertelde, dat ik een expert was in honger, ik beschreef dat en kwam toen op de andere problemen van de wereld en op het eeuwige ant­woord dat er is, èn voor ieder apart én voor de volkeren. Dat God deze wereld liefheeft en Zijn Zoon zond en dat Hij het licht is dat de duisternis doet verdwijnen.

Bij de vragen na afloop had ik het wel even heel be­nauwd. Men bracht een heel pak geschreven vragen naar voren en ik voelde me zo ongeveer als bij een repetitie op school, ja zelfs als bij een examen. Welke papiertjes zou ik moeten beantwoorden voor deze grote vergadering in een vreemde taal?

Ik bad om wijsheid.

Gelukkig waren de meeste vragen voor mijn geleerde medesprekers.

Toen een vraag voor mij, n.l. “Moet Canada Duitsland voedsel sturen? Ik zei: ‘Of course’ (natuurlijk), wat met groot applaus beantwoord werd. Ik zei toen. “Als ik ver­kouden ben, neem ik aspirine, maar ben ik ernstig ziek dan heb ik een sterk tegengif nodig. Ik weet hoe ‘verschrikke­lijk Duitsland vergiftigd is. Humanisme kan veel goed doen, maar Duitsland is zo ziek dat alleen het Evangelie van Jezus Christus hen redden kan. En hoe kunnen we dat bren­gen als we ze geen voedsel geven’.

Een paar volgende vragen waren makkelijk en soms grap­pig, b.v.: “Hoe is de voedsel- en kledingtoestand in Nij­megen?” Eén vraag begreep ik niet en toen zei ik: “Dat weet ik niet”. De voorzitter had mij gezegd dat ik dat ge­rust kon antwoorden als ik het niet wist.

Ja, deze Zondag was wel heel merkwaardig, maar ik was flink moe toen ik in bed rolde.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (4)

De vrouwen en meisjes waren naar omstandigheden nog zeer flink in het breien, haken en borduren.

Ik heb mij dikwijls verwonderd, hoe de kreupele han­den, ja soms handen zonder vingers, dit alles konden doen. Maar achter al hun werken stond hun geloof en gebed. Niet alleen door het getrouw bezoek der godsdienstoefeningen en de bidstond eenmaal per week, maar bovenal door hun persoonlijke omgang met hun Heiland ontvingen zij kracht. Dat dit zo was, ondervonden wij bij vele gesprekken, hier­van getuigde ook hun leven, hun arbeid, hun grote dankbaar­heid en hiervan getuigde ook hun sterfbedden.

Tijdens een bezoek in Paramaribo werd ons verzocht een Europees, melaats meisje op te zoeken voor wie opname in Bethesda was gevraagd. Het was half twaalf in de middag toen wij ons doel bereikt hadden, de tropenzon brandde op zijn felst. De moeder van het meisje ontving ons in het voorhuis en zij vertelde ons, dat haar beide zoons ontzettend bang waren voor besmetting en dat zij daarom haar doch­ter niet behoorlijk kon verplegen. Ook nu was zij nog niet bij haar geweest. We bemerkten dadelijk dat het haar pijn deed dit te vertellen. Wij verzochten haar ons bij haar dochter te brengen. Zij opende een deur en wij kwamen in een kamer waar de luiken nog dicht waren. Toen zij deze opende zagen wij een treurig tafereel. Daar lag een jong meisje van achttien jaar op de met stro bedekte planken van een ledikant, bleek, uitgeteerd en diep ongelukkig. Zij was blij toen wij haar vertelden, dat wij haar spoedig zouden laten halen door een zuster, toen wij haar vertelden van het heerlijk, in de vrije natuur gelegen dorpje met zijn wiste huisjes en van haar lotgenoten die haar allen met grote -’ liefde en medeleven zouden ontvangen.

Toen we in Bethesda teruggekeerd waren werd de tent- boot klaargemaakt, een matras, kussen en deken werden erin gelegd. Een van onze diaconessen, verliet ons, geroeid door vier mannen over de brede Surinamerivier. om Christina Wacker, zo heette het meisje, in Paramaribo af te halen.

Voor iedere melaatse die gehaald werd, moest eerst verlof bij de politie gevraagd worden, omdat melaatsen niet op straat mochten komen. Dit verlof werd meestal gegeven onder voorwaarde, dat de boot ’s nachts om twaalf uur de stad zou verlaten. Wij hadden gehoord dat Christina melaats was geworden, omdat ze met melaatse kinderen had gespeeld en haar ouders, die uit Europa waren gekomen, had­den geen erg in deze vreselijk ziekte gehad. Een dokter vertelde eens, dat deze ziekte wel twaalf jaar in het lichaam kan zijn, voordat zich van buiten de eerste tekenen open­baren!

Wat was onze Christina blij en dankbaar nu re trouw verzorgd werd en door liefde omringd was. Een middag in de week mocht ik de meisjes dieper in Gods woord inleiden. Het waren heerlijke uurtjes bij het recreatiehuisje dicht bij de brede rivier.

Ik zie ze nog voor me zitten, ook Christina. met geheel hun ziel luisterend naar het heerlijke woord des Heren. De ene week vertelde ik uit het Oude, de andere week uit het Nieuwe Testament.

Een bijzondere vreugde was het voor mij, toen mijn echt­genoot in 1914 terugkeerde van een studiereis door Suriname om van hem te vernemen, dat Christina mijn plaats had in­genomen om de kinderen Gods woord te vertellen.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.27

De toorn van God door J. Narver Gortner.

Dit onderwerp is niet populair, maar het is belangrijk. De een hoort liever over de liefde Gods en Zijn barm­hartigheid, of over de vrede met God. De ander hoort liever over “de rijkdom Zijner goedertierenheid en ver­draagzaamheid en lankmoedigheid” dan dat hij over Gods toorn hoort spreken. Maar Paulus spreekt over de “schrik des Heren” als over iets waaraan hij kennis heeft. “Wij dan wetende de schrik des Heren, bewegen de mensen tot het geloof.” Hoe wist hij dat? Door openbaring. En wij kunnen dit ook, ja. wij moeten dit ook weten, indien wij het Woord lezen en geloven wat wij lezen. Want zij beide, de liefde van God zowel als Zijn toorn worden door de; Schrift geleerd. Zij zijn in feite met elkander verbonden en kunnen niet van elkander gescheiden worden.

In onze dagen wordt van vele kansels deze “schrik des Heren” niet meer geleerd als een aansporing tot gerechtig­heid. Maar zo was het niet in de dagen van onze voorouders niet. Zij spraken over de toorn van God en wel op zulk een wijze, dat zondaren verslagen werden onder hun prediking. God sprak door hun boodschap als in een onweer tot de harten der mensen. Velen werden machtig overtuigd en schreeuwden tot God om genade. Dikwijls onderschatten wij deze betoningen van Goddelijke kracht, die de prediking karakteriseerden ten tijde van de Wesleys, of in de dagen van George Whitefield, die door zijn welsprekendheid de menigte boei­de. omdat zij aangeraakt werd met het Goddelijke vuur. Zo was het toen Jonathan Edwards geen onzeker geluid voortbracht over wat Paulus eeuwen van te voren schreef onder de werking van de Heiligen Geest: “Want de toorn van God wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen.”

Jonathan Edwards hield die wonderlijke preek over: “Zondaren in de handen van een toornig God ‘. Honderden, die in de zaal vertoefden, werden door de Geest ge­grepen, toen hij zijn tekst ontvouwde; “ten tijde als hun voet zal wankelen.’ (Deut. 32:35). Zij voelden dat zij naar het verderf snelden; zij dachten dat de vloer onder hun voeten wegzonk, dat de fundamenten van het gebouw schenen te wankelen en zij konden zich bijna voorstellen, dat zij de vlammen van de “poel des vuur” hoorden, die de niet geredde zondaar zou verslinden. Was het de per­soonlijke aantrekkingskracht van de spreker waardoor zij zo beïnvloed werden en waardoor zij op zulke krachtige wijze bewogen werden?

Neen! Het was de machtige werking van dat Woord, dat in de Schrift vergeleken wordt met een “hamer ” en een “vuur , het Woord, “dat levend en krachtig is, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en dat doorgaat tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en dat een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten is.”

Edwards predikte onder de zalving van de Geest. De toorn van God was een werkelijkheid voor hem. Als hij dit onderwerp behandelde, bracht die Geest door hem de verschrikkelijke realiteit onder de ogen, dat “de toorn Gods geopenbaard wordt over alle goddeloosheid, over alle soort van kwaad”. Velen werden door deze woorden over­tuigd. zij vielen als dood ter aarde, zij rit pen om genade alsof zij de oordeelsdag reeds meemaakten. De stem van de prediker werd overstemd door de kreten om genade. Berouwvolle zondaars smeekten God om genade voor hun ziel en om redding van dit verderf door de macht van Christus, die in de wereld gekomen is om “te zoeken en te redden wat verloren was”.

De vreugde der geredden was groot, niet alleen omdat de liefde Gods in hun harten was uitgestort, maar ook om­dat zij wisten dat zij gered waren van de toekomende toorn. De vaderen geloofden niet alleen in een hemel, zij geloofden ook in een hel. Zij geloofden, indien het belangrijk was dat men de eerste zou verwerven, het ook gebiedend was de laatste te ontvlieden.

Maar in deze gecultiveerde eeuw zijn de mensen zo ge­civiliseerd en beschaafd, dat het niet behoorlijk meer is om te prediken, dat de mensen zonder Christus verloren zijn, en dat zij, tenzij zij berouw hebben, en Jezus Christus als hun Plaatsvervanger en Redder aanvaarden, zij de een of andere dag, evenals de rijke man, in de hel zullen ontwaken.

Want indien de hel een realiteit was in de dagen onzer vaderen, zo is zij het nu nog. Indien zij toen de toekomende toorn moesten ontvlieden, zo moeten wij deze nu nog ont­vlieden.

Iemand heeft Gods toorn gedefinieerd als “de wil van God, die voor altijd zonde en lijden samengevoegd heeft; zodat altijd en overal het leed volgt op de goddeloosheid. Deze toorn is kalm en niet hartstochtelijk; onverbiddelijk doch niet wispelturig, zij is altijd rechtvaardig, zoals des mensen toorn maar al te dikwijls niet is, zij is nooit zelf­zuchtig, zo als de onze maar al te vaak is.”

God doet Zijn best om het menselijke geslacht gedurende deze eeuw der genade te redden. Hoe geduldig en ver­draagzaam is Hij! Hij wil niet dat er enigen verloren gaan! Hij verlangt dat allen zalig worden. Dit is de reden waarom de Heer Zijn komst nog uitstelt! Maar deze eeuw der genade heeft haar einde. Dat leert ons het Woord van God. God heeft het uiterste beproefd om de mens te red­den; de tijd zal spoedig komen dat de volle toorn Gods over het menselijk geslacht uitgestort zal worden, over hen die zo ver van God zijn afgeweken dat God zelf ziet, dat er geen hoop meer is.

De wereld zegt, dat het nooit te laat is om zich te ver­beteren. Maar God zegt dit niet. Er is geen enkele aan­duiding dat dit waar kan zijn. Het is een duivelse misleiding. Ofschoon mooi uitgedrukt, is het toch een leugen. Want eenmaal zal het te laat zijn.

De angst, die deze twee woorden opwekken bij hen, die dan de hopeloosheid van hun lot zullen inzien, zal bitter zijn. Want zij hebben de dag der genade verzondigd. Zij zullen bemerken dat de zomer van hun leven voorbij is en dat de oogst voleindigd is. Als de winter komt zullen zij niet opgenomen zijn. Och Here, geef dat zij zich nu schuldig mogen weten. Geef hen te ervaren dat, ofschoon hun zonden groot zijn, Uw liefde en genade geen grenzen kent. Leer hen te zien, dat het met U nooit te laat is.

Toch blijft het feit er, dat het voor velen al te laat is en dat het voor anderen eenmaal te laat zal zijn. Want zij hebben de laatste gelegenheid om met God verzoend te worden, verzuimd. Zij zullen als de rijke man in de ge­westen der wanhoop ontwaken. Deze hoorde dat er tussen hem en Lazarus een grote kloof was. Zij was ontstaan door die onveranderlijke wet van God, dat rechtvaardigheid en zonde nooit dooreengemengd worden en geschei­den zullen blijven tót in eeuwigheid. Deze kloof was niet over te trekken en er was geen brug en er was ook geen aanduiding, dat de tijd eenmaal zal komen, dat God er een zal bouwen. Want de gerechtigheid Gods is onveranderlijk. Zij brandt tegen alle goddeloosheid, zij kan geen zonde zien en is even onveranderlijk als de on veranderlijke en eeuwige God zelf.

De Bijbel spreekt niet over een “tweede kans”. En de prediker die dit leert is een werktuig van de duivel, want de bewering, dat de mens nog eens een kans zal hebben is een lering van de duivel.

We lezen in de Openbaringen, dat de zeven engelen de zeven laatste plagen hebben, waarin de toorn van God ver­vuld wordt. Als de gouden fiolen, die de laatste zeven plagen bevatten, door een van de vier dieren aan de zeven engelen gegeven worden, dan lezen we, “dat de Tempel vervuld werd met rook uit de heerlijkheid Gods en uit Zijn kracht; en dat niemand in staat was in de Tempel te gaan, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd waren ‘.

De Tempel, waarin niemand kon gaan, was de binnenste Tempel, de plaats der voorspraak en bemiddeling. De be­doeling hiervan is, dat in de tijd van het einde alle voor­spraak en bemiddeling onmogelijk zal zijn.

Op dit ogenblik pleit, in heerlijkheid, onze Hogepriester ten behoeve van verloren zondaars en “Hij kan ook vol­komen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan; alzo Hij leeft om voor hen te bidden ’.

Maar in die tijd, als de zeven engelen de zeven fiolen gegeven zullen zijn, opdat zij op de aarde, op de zee, op de rivieren en fonteinen der wateren, op de zon. op de troon van het beest, op de grote rivier de Eufraat en in de lucht, de toorn van God zullen uitstorten, dan zal er geen bemiddeling, geen gebed zijn ten behoeve van zondaars. De troon der genade, die nu nog toegankelijk is, zal dan ver­sperd zijn; de binnenste Tempel zal gevuld zijn met rook uit de heerlijkheid Gods en Zijne kracht, en geen mens zal in staat zijn daar binnen te treden, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd zullen zijn. De tijd zal komen dat de ganse toorn van God over deze aarde zal worden uitgestort. Inderdaad, dagen der verschrikking. Het zal de tijd zijn, waarvan Paulus spreekt als hij zegt: “dat een haastig verderf over hen zal komen en zij het geenszins ontvlieden zullen”.

Maar wij, die wederom geboren zijn, wij zullen dan niet meer hier zijn. De heiligen zullen opgenomen zijn voordat die verschrikkelijke storm in die eindtijd zal losbreken. De Here heeft gezegd: ”Zie Ik kom als een dief. Maar het zal niet als een dief zijn voor de wachtende heiligen. Het zal als een dief zijn voor de onvoorbereide zondaars en voor de wereld, die in de macht ligt van de Boze.

Paulus schreef aan de Thessalonicenzen: ”Maar gij, broe­ders, gij zijt niet in de duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen”. Gods genade verlost de heiligen, niet alleen van de zonde, maar ook van de toom.

De zonde verdient het Goddelijk misnoegen; door Zijn onveranderlijke Wet is zonde en leed, goddeloosheid en smart tezamen gesnoerd. Het is een onmogelijkheid ze te scheiden. Daarom was het nodig voor onzen Heer om te lijden en te sterven, om onze zonden te dragen in Zijn lichaam op het hout. Hij stelt zich op de plaats van de zondaar. Hij droeg de schuld en de straf van de zondaar, opdat deze vrijuit mocht gaan.

God kan de zondaar niet vriéndelijk toelachen, of de zonde oogluikend goedkeuren. Hij kan ze niet vergeven; zij moet gestraft worden. Hij, die niet inziet, dat Jezus Christus dit alles gedragen heeft en die Hem niet ontvangt als de Plaatsbekleder en Redder, moet zelf de straf dragen en de schuld met zijn eigen persoon betalen. Dat wil Zeggen eeuwige scheiding van God in de regionen der wanhoop en dood.

De prediking over de toorn Gods is essentieel verbonden met die over de liefde Gods. Indien het niet waar is, dat’, Gods toorn zich openbaart tegen de zonde en dat er geen verlossing is behalve door een volkomen aanvaarding van Jezus Christus als de persoonlijke Redder, dan is er ook geen oorzaak van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.

Daarom verwerpt de prediker, die niet in Gods toorn gelooft, hij miskent de leer der verzoening door het kostbaar bloed, dat vergoten is tot een verlossing van zondaren.

Het recht van God, die oneindig rechtvaardig is, eist dat de zonde zal gestraft worden. Zijn liefde eist, dat er een poging zou gedaan worden om verloren mensen te redden. Daarom gaf Hij Zijn Zoon om te lijden en te sterven in de plaats van de mens, “opdat God rechtvaardig zij, en rechtvaardigende diegene, die uit het geloof van Jezus is”. (Rom. 03:26).

Een studie van wat Gods Woord zegt aangaande de” toorn Gods, die zich openbaart tegen de zonde en haar straf eist, zal ons er toe brengen de zonde te haten en haar als onze grootste vijand te vlieden.

Pentecostal Evangel.

 

Dateren

Gods Woord spreekt niet voor alle tijden hetzelfde. Daarmee bedoelen we niet, dat niet in alle tijden de hele Bijbel Gods Woord is. Maar voor bepaalde tijden brengt Gods Woord ook een bepaalde boodschap.

De Here God denkt namelijk niet altijd eender over Zijn volk in deze wereld. Er zijn tijden, dat de Here Zich ver­blijdt over de Zijnen, zoals een bruidegom vrolijk is over zijn bruid.

Maar er waren ook tijden, dat de Here Zich bedroeft of vertoornt over Zijn afwijkend volk, dat zich bakken uithouwt, die geen water kunnen houden en Hem, de Bron van levend water verlaat.

Ja, er kunnen zelfs tijden zijn, dat de Heer zijn volk in de steek laat, niet naar hen omziet, omdat het Hem de rug heeft toegekeerd.

Hij kan zelfs in een vijand veranderen, zodat het in de Here zijn God een tegenstander heeft, in plaats van een Helper.

Nu is het van het allergrootste belang, dat wij als christe­nen in de wereld, goed dateren in wat voor tijd wij leven, ‘ dat wij verstaan de situatie, waarin wij verkeren, dat wij weten – door het geloof – hoe de Here over ons denkt

Want ook al vrezen wij persoonlijk onzen hemelse Va­der, al hebben wij Hem van ganser harte lief en bewaren wij Zijn geboden, wij zijn toch niet los van de gemeenschap der christen gelovigen om ons heen. En wij moeten ons afvragen: ”Hoe staat het daarmee”.

Voortdurend onszelf toetsende aan het over ons oor­delende Woord des Heren, hebben we toch ook die roeping ten aanzien van de gemeenschap der christengelovigen rondom ons.

Henoch wandelde met God (Gen. 05:22), maar diezelfde Henoch, of moet ik zeggen, juist die Henoch heeft aan zijn tijdgenoten geprofeteerd: “Ziet de Here zal komen met Zijn heilige tienduizenden van engelen, om gericht te houden!”; (Judas 01:14).

Noach wandelde met God (Gen. 06:09) en daarom vreesde hij Gods oordeel dat spoedig te komen stond en was hij voor zijn tijdgenoten een prediker der gerechtigheid. Daar­om bouwde hij de ark om een schuilplaats te bieden aan wie met hem het komende gericht van God vreesden.

Dit kennen van onze situatie, dit “verstaan van wat de Here over ons denkt, dit weten van de boodschap, die Gods Woord juist voor onze tijd tot ons spreekt, is van ‘t allergrootste belang. Het is een levenskwestie.

Immers de geschiedenis leert, dat het mogelijk is, dat er onder Gods volk geroepen wordt: Vrede, vrede en geen gevaar terwijl inderdaad de toestand hoogst kritiek is.

Riepen niet de profeten in Jeremia’s dagen. Binnen twee jaren zal het juk van de koning van Babel verbroken worden, en zeiden ze zulke dingen niet in de naam van de “Here Here”? En beriepen zij zich daarbij niet op het “eeuwig beginsel”, dat de Here toch Zijn eigen werk, Zijn tempel, niet in de steek zou laten? (Jer. 07:04). Des Heren tempel zijn deze, geen nood, wij zijn veilig! Terwijl het metterdaad er zó kritiek voorstond, dat Jeremia niet eens meer mocht bidden voor dat ‘principiële’ volk, omdat Gods oordelen vast besloten waren? (Jer. 07:16). Dat is het ontzettende van wat de Schrift noemt: Zij zullen menen in te gaan en zullen niet kunnen. Vgl. de dwaze maagden.

Dan gaat Hofni en Pinehas met de ark des Heren juichend de strijd in onder de leus: de Here is met ons en dan gebeuren er die dag dingen, waarvan ieders oren zullen klinken bij het horen er van. Dan barst het oordeel des Heren los over Elias huis: Ikabod! (1 Sam. 04:21).

Wat Gideons bende mocht roepen: Het zwaard des Heren en van Gideon. dat mocht Israël in Kades Barnea niet zeggen en zij zouden dat ook niet gedaan hebben als zij hun situatie hadden “gekend” in geloof, Numeri 14.

Een volk dat de Here getergd heeft door ongeloof en bijna stenigen van Zijn profeten. Jozua en Kaleb, moet niet de volgende dag al zeggen; Wij gaan toch maar Kanaän in. Het vreselijke gevolg is dan, dat zij “versmeten” worden door de vijand tot Horma toe. (vs. 45).

David verstond zijn situatie, toen Simeï hem al scheldend – met stenen gooide, (2 Sam. 16:10-12). Hij boog toen onder het recht des Heren, omdat hij in deze dingen met zijn zon­den te doen kreeg. Hij beriep zich toen niet op zijn konings­recht, maar erkende in de eerste plaats Gods recht over hem.

Hizkia riep niet met “christelijk optimisme”: Geen on­heil zal de stad verstoren, waar God Zijn Woning heeft verkoren!” maar in de vreze des Heren zei hij: Deze dag is een dag der benauwdheid. Jesaja, bid voor het overblijfsel, dat gevonden wordt! (Jes. 37:04).

Zo moeten ook wij – in 1946 – weten, goed weten, hoe onze situatie is tegenover de Here. Het is – zo zagen we uit de historie – een levenskwestie. Er is immers niets ontzettender dan om in de mening dat de Here mét ons is, Hem verwacht als een vijand tegenover ons te zien staan.

Zo hebben de Joden in 70 tot het laatst toe gemeend, dat de Messias te hulp verschijnen zou en ze beseften niet, dat hun Messias bezig was Zijn “wraak” aan hen te volvoeren.

En zouden wij van het Woord des Heren, dat Hij in onze dagen tot ons spreken wil, niet zeker kunnen zijn? Zouden wij er minder voorstaan dan het Israël der oude bedeling?

Het woord van (Amos 03:07) geldt ook nu nog: ”Gewis, de Here, Here zal geen ding doen, tenzij dat Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard zal hebben”. Heeft de Here ons, Zijn kerk van het Nieuwe Testament, niet gegeven de zalving van de Heilige, zodat wij alle dingen weten?

  1. B.

 

Wind

“De wind waait waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij henen- gaat .

Waar ontwaakt de wind? In wat voor verre streken wordt , hij plots geboren en wie weet zijn weg? Hij klimt over ber­gen en valt in dalen en snelt door de landen… waarheen? wij zien hem niet komen en zien hem niet gaan, maar… we horen zijn stem.

Een zwoele, lome zomeravond. Zwaar en moe. doods en zwijgend ligt heel de natuur, geen gerucht of geluid of be­weeg. Dan komt onverwacht de avondwind aangevaren en ‘t is alles ineens leven en bewegen, buigen en keren. Ook is de lucht vol gerucht; de peppels beginnen te lispelen, het riet ruist en het nederige gras zelfs, nijgt suizend heen en weer.

Een onweersbui nadert. Zware windvlagen schudden en gieren en rukken. De pijnboom klaagt, de eik kreunt. Langs de schoorsteen fluit het met hoge schrille tonen. Alles buigt en beeft tot brekens toe.

De hele natuur is levend en heeft stem naar wil van de wind. En ieder ding, hoe dor en dood ook in zichzelf, reso­neert naar zijn aard. En al deze geluiden zijn als één klank­volle symfonie.

Wat weten wij van de Geest? Hij gaat uit van de Vader en de Zoon. Wat begrijpt ons nietig menselijk verstand van dit Goddelijk mysterie? Wat is de weg waar­langs Hij alle dingen terugleidt tot de Vader? Wij zoeken en speuren, maar ’t blijft altijd de achterzijde van het kunstig borduurwerk waarop wij de draad van Zijn weg willen vol­gen. Wij zien Hem niet komen en zien Hem niet gaan. Want menigmaal is Hij van Mannen Gods geweken of heeft Hij Zijn volk verlaten en zij weten het niet.

O, wanneer de gemeente des Heren zo mat en dor en ingeslapen is, in vorm verstard, kan de wind des Geestes plots gaan waaien en er komt weer leven en stem, al naar de Geest het wil. Soms is Zijn stem machtig en dreigend en het begint te klagen, te schreien, te buigen. Er komt verbreking en verootmoediging. Soms is Zijn werk als een zuiverende frisse wind. Er komt reiniging en de lofliederen weerklinken. Soms komt Hij als het suizen van een zachte koelte, en terwijl Hij troost en bemoedigt, zingt de ziel haar zoete liefdesliederen ter ere van haar Heiland.

Och. mochten wij slechts oren hebben om dit geluid van de Geest te verstaan en in die rijkdom van verslagenheid en boete, van lofzang en gejuich, de harmonie te horen, die de machtige Auteur daaraan ontlokt.

O, Heilige Geest, doorwaai ook mijn hof, dat er leven moge zijn in dit doodse hart en stem naar Uwe wil en naar de aard, die de Maker mij gaf, “want alzo gaat het de mens, die uit de Geest is geboren”.

  1. v. d. D.

 

Brieven uit Amerika

Wij ontvingen de volgende brief van een Canadees journaliste over het werk van mej. Corrie ten Boom.

26 Mei arriveerde mej. Corrie ten Boom in Toronto, een stad van ongeveer een miljoen inwoners. De Bathurst Street United Church, waar zij een lezing gaf, is een van de cen­trale punten van Toronto en een kosmopolitische menigte luisterde aandachtig naar haar.

Zij is een vlot spreekster of beter gezegd “een ge­ïnspireerd spreekster”. De klemtoon die zij legt op de algehele overgave van lichaam, ziel en geest aan Jezus, liet een diepe indruk na bij vele toehoorders.

Velen die deze lezing bijwoonden, volgden haar naar andere samenkomsten en zo kwamen niet weinigen voor de eerste maal na vele jaren weer een Christelijke kerk binnen, b.v. een Canadese Boeddhistische dame. Tussen haar lezin­gen werden aan Mej. ten Boom de Provinciale Parlements­gebouwen getoond, waarvoor een kwart mijl lang perken met bloeiende tulpen zich uitstrekten. Deze tulpen behoor­den tot de velen, die door Koningin Wilhelmina naar Ca­nada waren gezonden, als dank voor onze kleine vriendelijk­heid aan Prinses Juliana, gedurende de vijf jaren, die zij met haar kinderen in Ottawa onze hoofdstad heeft doorge­bracht.

Dinsdagavond sprak Mej. ten Boom op een vrouwen­vergadering in het huis van Mej. Roy Reed, waar zij was uitgenodigd door Dr. George Little van de United Church of Canada.

Haar toespraak over Gods liefde en kracht en over haar leven gedurende de verschrikkelijke oorlogsjaren in Holland en Duitsland, zullen we nooit vergeten en vele dames voel­den zich na de vergadering geleid om verschillende moeilijk­heden met Mej. ten Boom te bespreken.

De kranten schreven zeer sympathiek over haar werk en haar plannen en vele inwoners van Toronto kwamen samen om haar te horen in huiselijke en openbare ver­gaderingen.

Zondagmorgen leidde zij de dienst in de Faith Baptist Church in het oostelijk gedeelte van Toronto, in de middag sprak zij tot een grote vergadering in de Centennial United Church. De gemeente was buitengewoon onder de indruk van haar beschouwing over het Christelijk leven, dat absoluut overgegeven moet zijn aan Christus, willen we mee kunnen bouwen aan Gods Koninkrijk.

Dien avond was Mej. ten Boom de geëerde gast aan een souper in het Nathaniël-instituut, een kerk van de Engelse Zending in Canada, gewijd aan de bekering van Joden.

Hier ontmoette zij Prof. Juz van Parijs, het gewezen hoofd van de school voor Oosterse talen. Prof. Juz met zijn vrouw en zoon Paul waren in dezelfde gevangenis van Ravensbrück.

Om 9.30 in de avond wensten ongeveer 1500 jonge men­sen, die de Nazarenerkerk der jongemannenvereniging vulden, haar te horen vertellen van Gods liefde en kracht in haar leven.

Na deze toespraak was zij omringd door padvinders, mu­sici, zakenmensen enz. Deze kwamen tot haar in hun geeste­lijke nood, of wensten haar te helpen op een stoffelijke wijze.

Deze kerk heeft als prediker de jonge Charles Impleton van “de Jeugd voor Christus” in Toronto. Hij was juist teruggekeerd uit Europa en was buitengewoon verheugd over de grote welsprekendheid en geestelijke kracht van Mej. ten Boom en haar invloed op zijn jonge mensen.

Het Joods-Canadese vrouwencongres vroeg Mej. ten Boom om voor hen te spreken en de grote balen klederen te zien, die gereed lagen om naar Europa gezonden te worden. Deze vereniging heeft grote invloed op het Joodse reliëfwerk. Meer dan enig andere organisatie dient zij de volkeren van verschillende landen. Hier had Mej. ten Boom een buitengewone gelegenheid om aan deze vrouwen de noodzakelijkheid aan te tonen van Jezus kracht in hun leven.

Er zullen vele Canadese Joodse vrouwen zijn, die deze boodschap nooit zullen vergeten.

De Canadese radio-omroep was blij dat Mej. Corrie ten Boom en de heer ten Have 15 minuten in een interview voor de microfoon spraken. Zij vertelden over de Gestapo en de gevangenis in Holland. Zoals in al haar toespraken legde zij de nadruk op het persoonlijke en gemeentelijke leven geheel gewijd aan de dienst van God.

Vele telefoongesprekken kwamen binnen na afloop van Canadese moeders, wier zonen gehuwd waren met Holland­se meisjes.

In het neurologische departement hoopt men. dat Mej. ten Boom in de loop van de zomer een bezoek zal brengen en tot de zenuwpatiënten zal spreken.

Haar nieuwe boek: “Gezond verstand niet nodig” zal als het verschenen is, door vele Canadese doctoren gelezen worden. De geestelijke therapie zoals zij die hierin geeft, is de belangrijkste van alle.

Een Engelse kerk in Canada, de St. Olave’s kerk, ver­welkomde Mej. ten Boom met grote vriendelijkheid. Haar invloed werd hier zeer diep gevoeld en velen gingen heen, met een diepe indruk van Jezus Christus in hun harten.

Woensdag zal de laatste dag zijn van haar verblijf. Een van haar belangrijkste samenkomsten hoopt zij dan te hou­den in de Eglinton Baptisten kerk.

We gevoelen, zij laat een grote geestelijke opwekking achter in Toronto en wij zien verlangend uit naar haar terugkeer in September als zij opnieuw wil spreken en ver­tellen de oude, oude geschiedenis van Jezus en Zijn liefde.

Miss Audrey Collyer.

 

Meisje

22 jaar, in bezit diploma Mulo en machine- schrijven, zoekt plaatsing in inrichting om opgeleid te worden voor de admi­nistratie. Brieven onder No. 150, bureau van dit blad.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Er waren in Bethesda ook zieken, die nog niet zo erg door de melaatsheid waren aangetast. Omdat ledigheid en zwaarmoedigheid hun grootste vijanden waren, werden zij tot lichte arbeid aangespoord. Dit gaf hun de voldoening, dat zij, hoewel afgesloten van de buitenwereld voor hun gehele leven, toch nog voor hun omgeving nuttig konden zijn.

Het werk dat zij verrichtten was natuurlijk geheel afhan­kelijk van hun ouderdom en geslacht maar vooral ook van hun lichamelijke toestand. Ieder hield zijn kamertje zoveel mogelijk zelf in orde.

De eenvoudige parken en wegen, die het kleine dorpje omgaven, werden door hen met grote liefde in orde gehou­den. Zij verblijdden zich in het groeien van planten en bomen. Ook had iedere melaatse een stukje land achter zijn kamer waar hij groente en bananen verbouwde. Ze mochten kippen houden voor eigen gebruik. De vrouwen en kinderen hielpen gaarne de Diaconessen een handje, b.v. door het sorteren van het wasgoed en het opbergen in de kasten, het oprollen van zwachtels, enz. De zusters hielden natuurlijk het oog op dit werk, zij kenden de wonden van hun zieke kinderen, zij wisten of deze pijnlijk waren of niet, want zij moesten ze twee keer per dag verbinden. Zij kenden ook de karakters van hun zieken zo goed als een moeder die kent bij haar eigen kinderen.

Ook de mannen hadden hun eigen werk. Onder hen be­vonden zich schoenmakers, lampenpoetsers enz. Onze zieke broeder Monsanto gaf, al was hij geheel verlamd, enige jongens les in het vlechten van rieten stoelen. Ook een kleine timmermanswerkplaats was aan Bethesda verbonden. Charles Entingh was hier de meester. Alle meubels in zijn kamertje waren door hem zelf gemaakt.

Ledige tijd of ontevredenheid kende hij niet. Het was een grote vreugde voor hem, toen een jonge medepatiënt zich aanmeldde om het timmermanshandwerk bij hem te leren. Onze Charles zorgde voor de verschillende bruggen, alsook voor de reparaties aan deuren en meubels.

Voor allen die uit het aardse Bethesda opgeroepen werden naar het hemelse Salem, heeft hij het laatste huis getimmerd.’

Ook de houten grafkruisen heeft hij voor hen gemaakt. In de hoek van de timmermansloods stond het zijne, met het inschrift van zijn naam en geboortedatum. Toen hij het aan mijn echtgenoot liet zien zei hij: “Nu hoeft Vader Weiss alleen nog de datum in te vullen van mijn overlijden. Hij leefde nog toen wij ons geliefd Bethesda moesten verlaten, maar als hij zijn lijdenskruis aan de voeten van zijn Verlosser zal neerleggen, zal men hem zijn houten kruis op zijn graf planten.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.20

Manoeuvre op de tweesprong

Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn.

(Rom. 08:01)

Nadat de mens gevormd was door de hand van Zijn schepper en levend was geworden door de adem van Zijn adem, ontwaakte hij in de hof van Eden.

Daar werd hij geplaatst voor de opdracht de ganse schepping aan zich te onderwerpen, als een Koning te heersen en Gods hand door te dringen in de geheimen der natuur, gehoorzaamheid aan Zijn Schepper zou hij het volle, blijde leven genieten en toenemen in macht en kennis.

Doch daar was ook de mogelijkheid van de weg buiten God, de weg der ongehoorzaamheid. Door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad zou hij de dood sterven.

De mens werd verleid tot ongehoorzaamheid. Duivels was de influistering dat er een weg was om de straf des doods te ontkomen (…gij zult de dood niet sterven), een weg die tot macht leidde (…gij zult als God zijn) en tot een kennis die veelzijdiger, prikkelender was dan de reine kennis Gods (…kennende het goed en het kwaad).

De mens heeft gekozen. Hij at van de vrucht, die macht en kennis zou brengen.

En vanaf dat ogenblik kwam de angst in zijn leven. De angst die de onlosmakelijke, wrange nasmaak was van de verkregen kennis.

Toen God kwam in het ruisen van de wind, verborg hij zich tussen de schamele takken.

Als een smartkreet uit het Vaderhart klonk in die avond de roepstem van God: ”Adam waar ben jij?”

De mens dat is het verloren schaap.

De méns… dat is de verloren zoon, vér verdwaald van het Vaderhuis, levend in eigen gekozen ellende. En hoe tra­gisch zien we na deze historie van de aanvang aller dingen, de lijn zich ontwikkelen van de vrucht van kennis van goed en kwaad.

Altijd en altijd zoekt de mens vurig het leven, de macht studeert hij en bestrijdt, gewapend met zijn injectienaald, de ziekte, die de dood zou is wat hem steeds hoger doet grijpen, wat

hem stromen bloed doet vergieten, wat hem rusteloos voort­drijft tot nieuwe bewapening.

Kennis zoekt hij, kennis die hem de geheimen leert kennen van de natuur, van de sterrenwereld, van de menselijke ziel, van de opbouw der schepping, kennis die hij dan weer dade­lijk tracht te stellen in dienst van zijn honger naar macht.

Dit verlangen zien we scherp naar voren treden in Lamech. Hij staat met de uitvinding van zijn zoon in handen, en terwijl zijn vinger voorzichtig glijdt langs het scherpe lem­met, droomt hij van macht, zevenvoudig wraak over een geslagen wonde. Zeker de angst is er dat straks een ander ook zo’n zwaard zal hebben. Hij wil niet aanvallen, hij wil slechts zich verdedigen.

En deze jacht naar kennis die hem sterk en machtig moet maken heeft de mens zoveel eeuwen later gebracht tot proefnemingen met de atoombom.

De mens heeft wel zeer diep geheten in de verboden vrucht. Zijn kennis is zeer groot geworden, doch on­losmakelijk er mee verbonden is de angst, de vrees voor wat gebeuren gaat.

De proefneming met de atoombom droeg de naam: “Ma­noeuvre op de Tweesprong”. Uit deze naam spreekt de valse hoop dat de mensheid zelf nog de weg tot het leven zal kunnen terugvinden. Dat hij Zijn kennis vrijwillig zal begraven of in ieder geval slechts aanwenden tot het goede, tot vooruitgang en niet tot vernietiging.

Deze hoop is ijdel, dwaas. De weg der vloek, die begint met de beet in de verboden vrucht, is nooit een weg tot het leven doch tot steeds diepere ellende en angst. De Satani­sche influistering: je zult de dood niet sterven is een valse, onwaarachtige bemoediging, een voorspiegeling die altijd weer een fatamorgana bleek te zijn.

De mens, die waken moest over de hof en als een goed koning de dieren moest regeren, offerde voor deze proefne­ming 4500 dieren op, fl. 291.500.000 en dan weet hij… hoe machtig hij is om straks duizenden medemensen te doden.

Maar achter deze proefneming grijnst de angst, hij weet hoe gevaarlijk zijn spel is. hij zou als hij kon terug willen, keren, doch dit is onmogelijk, hij wordt steeds verder op deze weg voortgejaagd. In Australië verborgen de mensen zich in de heuvels, in Parijs waren die Zondag de kerken voller dan ooit… Straks volgt een 2e en een 3e proef en we hopen dat het alles goed afloopt. Het is een spelen met oerkrachten, een spelen met de dood. Doch de mens gaat verder… Totdat eenmaal de mens der zonde alle macht aan zich heeft getrokken, en door zijn kennis wonderen doet aan de hemel en op de aarde… en de dood vindt in volle ver­schrikking, onder de toorn God.

Dit is de mens… dit is Adam zwervend buiten het Para­dijs, jagend naar leven, macht en kennis en. vrezend, hui­verend voor ’t eeuwige, met een nooit gestild verlangen in zich naar blijvende vrede, zegenrijke kennis en ongestoorde blijde rust.

Een vloekdrager is hij, en alles wat hij in handen krijgt, alle gaven van God zelfs, verandert hij in een vloek.

Doch God laat de mens niet los.

Tegenover de duivel, die het in zijn haat gelukte de mens zo diep en diep ongelukkig te maken, stelt Hij in Zijn on­meetbare liefde een weg terug naar het verloren Paradijs.

Alzo lief heeft God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…

Jezus Christus, die als priester, als middelaar tussen de ongehoorzame mens en God gaat staan, is de nieuwe Adam, die de wil Gods volmaakt volbrengt en de vloek op Zich neemt.

Doornen en distelers zou de aarde voortbrengers als vrucht van de vervloeking.

Jezus Christus draagt op Goeden Vrijdag een kroon van deze doornen gevlochten en het is het symbool dat Hij alle vloek op zich liet neerkomen. Hij is de tweede Adam die niet vluchtte, doch zei: “Zie hier ben Ik” en de straf voor ons droeg.

Daar is een weg geopend.

Of we zijn “in Adam ‘, d.w.z. we behoren nog tot het menselijk geslacht met zijn zonden, driften, angsten, boos­heid die we met de moedermelk inzogen en waaruit we ons nooit kunnen losmaken, verbonden met de aarde, altijd zoekend een god te zijn en altijd weer teruggeworpen in onze sterfelijkheid en kleinheid… óf we zijn “in Christus”.

“In Christus”, deze uitdrukking komt 164 maal in de brieven van Paulus voor.

Nooit kunnen we ons door eigen wil of kracht los weken uit onze lotsgemeenschap met de ouden Adam, slechts door “wedergeboorte ‘, door een absoluut nieuw begin uit God zelf, worden we “een nieuw geslacht’. Toch schakelt God onze wil in dit nieuwe begin in. Hij zegt tegen ons: ”Be­keert U..”

“In Christus” zijn we op weg naar ’t nieuwe Paradijs, zijn we weer verbonden met onzen Schepper, zijn we ver­lost van de angst.

Eén met Christus, dat betekent: gekruisigd aan het oude en op gestaan tot een nieuw leven met Hem. (Rom. 06:05. Rom. 06:04, Ef. 02:06) Dit zijn de twee realiteiten: óf we zijn “in Adam” en gaan onvermijdelijk mee de gruwbare weg van kennis die naar de dood voert, óf we zijn gezegend met onuitsprekelijke zaligheid “in Christus”.

Dan zijn we Zijn verkregen eigendom, dan behoren we tot het nieuwe koninkrijk, dat eenmaal de aarde zal be­heersen.

De goddelijke roeping tot heersen en tot kennis is dan weer ontdaan van de angst voor de dood. Want nog één worsteling en dan zal de tijd komen, waarin wij met Christus zullen heersen en de kennis zal openbloeien schoon en rijk doch zonder smart of angst.

Nog steeds is de mens “in Adam” bezig te eten van de boom der kennis en tracht zichzelf een God te maken. Doch nimmer gelukt het hem de vloek van Adam te ontko­men; de angst voor de dood.

Doch wie in Christus is, eet van de boom des levens, hij is verlost van de angst die de dood geeft (Heb. 02:15).

Deze mens heeft de Goddelijke roep van liefde: “Adam waar ben jij?” verstaan en mag met blijdschap zeggen “Abba, Vader!”

De toorn Gods zal neerdalen op de mens die altijd maar weer weigerde deze roepstem gehoor te geven,

Er komt een dag, dat de angst zo ondragelijk zal zijn, dat allen die leven, zullen schreeuwen: “Bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor de toorn van het Lam”.

Doch, zoals, voordat de atoombom werd uitgeworpen, de inwoners van het eiland Bikini in veiligheid waren gebracht, zo zullen straks, als de toorn Gods uit de hemel neerdaalt op de ongehoorzame, helemaal door zonde geleide mens, de gelovigen zijn weggerukt. Zij zijn dan veilig bij hun Meester, zij zullen wandelen in de hof waar de boom des levens is, waar geen vervloeking meer tegen iemand zal zijn. Zij zul­len God, de bron der hoogste wijsheid, kennen en als koningen heersen in alle eeuwigheid.

 

Gods antwoord op onze problemen

En allen, die geloofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen: en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden ze aan allen naar dat elk van node had: en dagelijks eendrachtig in de tempel vol­hardende en van huis tot huis brood brekende aten zij samen met verheuging en eenvoudig­heid des harten, en prezen God en hadden genade bij het gans volk, en daar was grote genade over hen allen. Want daar was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zo velen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten ze en brachten de prijs van de verkochte goederen en legden die aan de voeten der apostelen; en aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had.

(Hand. 02:44-47; Hand. 04:33-35)

Na een dag van drukke arbeid keerde mijnheer B. naar zijn woning terug.

Toen hij in de straat kwam waar hij woonde, stak hij zijn hand in zijn broekzak om de huissleutel eruit te halen.

Maar tot zijn verbazing vond hij zijn sleutel daar niet. “Dat is vreemd.” dacht hij “zou ik misschien die sleutel in mijn jaszak gestopt hebben!”           

Hij begon nu alle zakken van zijn jas door te zoeken; de buitenzakken, de binnenzakken; ook alle zakken van zijn vest en broek, maar nergens kon hij de sleutel vinden.

Nu was net een van zijn kinderen naar binnen gegaan en had de deur open laten staan.

Maar mijnheer B. bleef buiten voor de deur staan, zoékende naar zijn sleutel.

Inmiddels begon het te regenen.

Hij zocht en zocht terwijl het water langs zijn kleren droop, maar tevergeefs.

Totdat eindelijk zijn vrouw hem bemerkte.

Zij greep hem bij de hand en bracht hem binnen.

Een vreemde geschiedenis!

Wie blijft er nu in een stortregen buiten staan, terwijl de, deur open staat?

En toch is dat het beeld van deze wereld.

Deze wereld is vol van allerlei vraagstukken, waar de mensen niet mee klaar kunnen komen.

En ze zien niet, dat God ons bijna 2000 jaar geleden in Jezus Christus reeds de oplossing geschonken heeft voor alle problemen.

Men zoekt en zoekt om te komen tot een duurzame vrede.

Maar de Vredevorst, die God ons geschonken heeft neemt men niet aan; men rekent niet met Hem.

De mensen zoeken naar blijdschap en verzadiging. Maar hun ziel blijft dor en ledig.

Want zij kennen niet de Geest van Christus, die ons eet vrede en blijdschap schenkt, die alle verstand te boven gaat-

De knapste koppen zoeken en zoeken om de oplos^ te vinden van allerlei economische en sociale problemen. 5

Maar zij kennen niet de liefde, die God in de harten van Zijn kinderen uitstort door Zijn Geest, waardoor zij elkaar gaan dienen met hun goederen.

Daar in die Gemeente te Jeruzalem, daar waren geeft sociale problemen meer.

Men was er volledig mee klaargekomen.

Er was niemand onder hen, die gebrek had; een iegelijk kreeg wat hij nodig had.

Dat was Gods oplossing; de oplossing door Zijn Pinkstergeest.

Lucas heeft het gezien en hij is tot de conclusie gekomen:”Daar was grote genade over hen’.

Maar dat neemt de wereld niet aan.

Men zoekt en zoekt naar een andere oplossing.

En nu heeft God ons een taak gegeven n.l. te doen wat die vrouw van mijnheer B. deed; de mensen bij de hand te nemen en ze binnen te leiden door de Deur, die nog open staat.

Het is onze taak in deze wereld de deugden van Jezus Christus te verkondigen; een openbaring (een tentoonstel­ling) te zijn van de machtige en heerlijke werking van de Geest van Christus.

Opdat de mensen met al hun moeilijkheden tot Jezus zullen komen.

Zij zullen in ons moeten zien die vrede en blijdschap die alle verstand te boven gaat.

Maar zij zullen ook moeten zien, dat wij in ons midden ‘klaargekomen zijn met alle sociale problemen: dat Jezus Christus door Zijn Geest ook alle stoffelijke vraagstukken heeft opgelost.

Het is erg als de oplossingen, die God geschonken heeft, niet bij ons gezien worden.

Maar nog erger wordt het, als men doet wat velen doen; als men naar buiten gaat om met deze wereld te zoeken naar    een andere oplossing.

Dat is het zitten in de raad der goddelozen, waar men de oplossing die God ons in Christus gegeven heeft niet aanneemt.

Als in het midden van de gemeente te Jeruzalem mannen gekozen moesten worden om te zorgen voor de stoffelijke noden van de leden, dan zeggen de Apostelen: Kiest u mannen uit vol van de Heilige Geest (Hand. 06:03).

Maar wanneer in deze wereld voor de armen gezorgd moet worden, dan neemt men mannen of vrouwen met een diploma voor maatschappelijk werk.

Dat is de weg waarin de wereld de problemen wil oplos­sen namelijk door kennis en wetenschap, door het trotse mense­lijke verstand.

Dat is de boom der kennis, van goed en van kwaad.

En wat heeft die boom aan vruchten gedragen?

Ziet maar naar de laatste, geweldige vrucht: de atoombom.

Wat een kennis, wat een vernuft!

Maar met de vraagstukken komt men niet klaar.

Met de dag wordt de verwarring groter; elke dag zakt men dieper in het moeras.

En nu is het onze taak aan de wereld te presenteren de god­delijke oplossing voor al haar moeilijkheden.

Jezus Christus is Gods antwoord.

Daarom willen wij niet anders weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd.

Buiten Hem is er geen oplossing.

Buiten Hem is de duisternis, de gebondenheid, de verwarring.

Buiten Hem is, de toorn Gods.

Maar in Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Hem is de kracht en de macht en de heerlijkheid.

Tot in alle eeuwigheid.

Amen.           

  1. Th. de C.

 

Contact per brief

  1. K. te F. schreef over het treurige feit, dat zo veie gelovigen en predikanten met wie hij sprak, de schouders optrekken als men getuigt van de komst van Christus, en waar­schuwt om waakzaam te zijn tot Hij komt. “Het is”, schrijft hij “of men op rotsen ploegt. Telkens weer word ik ge­troffen door het sleurleven van het tegenwoordige Christen­dom, maar Halleluja, de Here gaat door met de toebereiding van Zijn volk.”

Antw: óndanks de teleurstelling moeten wij doorgaan met ons getuigen. Wij geloven dat God Zelf straks velen, die nu nog slapen, zal wakker schudden door ernstige ge­beurtenissen. Als deze roep gaat: “ziet de Bruidegom komt” dan is het van het grootste belang dat wij gereed zijn. Mis­schien kunnen we hen die twijfelen te hulp komen en on­kundigen onderrichten. Laten wij daarom altijd zorgen dat onze lampen gevuld zijn met de olie des Geestes.

  1. B. te H. vraagt zich af. waarom de Christenen niet meer afwijzend staan tegenover het tabaksgebruik, omdat het toch nadelig is voor de gezondheid en voor velen een hartstocht is geworden.

Antw.: Het roken is een punt waarover verschillend door de gelovigen gedacht wordt. Laten we allereerst er op mo­gen wijzen, dat het roken behoort tot die dingen waar Jezus woord geldt: “Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt”. De Paulinische regel is hier toepasselijk: “dat niemand u zal oordelen inzake eten en drinken”. In deze zaken is ieder persoonlijk ver­antwoordelijk tegenover God. “Ik weet en ben overtuigd in de Here”, zegt Paulus in de Romeinenbrief “dat niets uit zichzelf onrein is. alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein”. Er zijn oprechte kinderen Gods geweest (bijv. Sadhoe Soendar Singh die geen bezwaar hadden tegen matig roken, er Zijn er ook geweest (bijv. Vater Stanger) die absoluut overtuigd warén, dat zij het roken moesten laten.

Het is ongetwijfeld waar, dat roken, licht leiden kan tot gebondenheid. En daarom geldt hier het woord van Paulus: ”Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten”. Wanneer iemand bemerkt, dat hij door het roken een gebondene is geworden, dan is het hem reeds tot zonde. Het zou daarom voor ieder, die meent hierin vrij te staan raad­zaam zijn het roken nu en dan eens voor enige weken te laten, om te weten of hij misschien ongemerkt geen slaaf werd van zijn genot. Ditzelfde echter geldt voor snoepen, voor lekker eten en drinken. Ja, Paulus past het zelf toe op het huwelijksleven als hij spreekt over de gemeenschappelijke onthouding met onderling goedvinden om zich te wijden aan het gebed. (1 Kor. 07:05).

Er is over dit onderwerp veel gezegd, er zijn veel argumenten aan te voeren, doch de hoofdzaak is, dat we per­soonlijk leven in innige gemeenschap met Christus. Als dit zo is, dan zal Hij ons leren wat we niet mogen doen. De een kan afgodenvlees eten en God danken, de ander kan dit niet. Misschien zijn er velen voor wie de gebondenheid op een geheel ander terrein ligt. Steeds weer zullen we moeten leren afstand te doen van dat wat ons tot een val kan worden, en onszelf moeten onderzoeken of de Geest in ons niet bedroefd werd door iets in ons leven. Dan zul de een het oog der begeerlijkheid en de ander de voet, die zich steeds weer naar de wereldse vermaken richt, moeten missen, opdat hij zelf behouden worde.

  1. G. te B. las bij een familielid ons blad. Hij las daar onder anderen het getuigenis van een ex-politieke gevangene. Naar aanleiding daarvan schrijft hij het volgende;

“Ook ik, als ex-politieke gevangene, die rust en vrede ge­vonden heb in Christus, wil gaarne mijn vreugde uitspreken over het feit, dat mensen van tegenovergestelde richting elkander vinden in Christus, onzen Verlosser.

Juist als wij door de diepte gaan, heeft God ons iets te zeggen. Wanneer wij dan luisteren overtuigt de Heilige Geest ons van zonde en oordeel, maar ook van verlossing door het bloed van Christus.

Beiden waren we vijanden en beiden zijn we door Chris­tus behouden. We zijn nu van Christus er, verwachten zijn wederkomst. We vieren met onze broeders en zusters de gemeenschap der heiligen. Welk een getuige kunnen wij zijn ten goede. Dan vervult de liefde Gods onze harten en wordt Satans macht gebroken.

Hem die wij verwachten in heerlijkheid op de wolken des hemels, komt alleen daarvoor de lof en dankzegging toe.”

We zijn blij met dit getuigenis en bidden dat God nog vele harten, ook in de gevangenissen en kampen tot Zich zal trekken en vervullen met Zijn blijdschap en vrede.

 

Strijdend Zegepralen

Het Russische volk heeft iets in zijn karakter, waardoor het zich in sterke mate onderscheidt van West-Europa. Iéder volk heeft zo zijn bijzonderheden. Als kind reeds werd ik geboeid door de eigenaardige slaapgelegenheid van de Russen. Neen, dit was niet een bed achter groene gordijntjes, maar het gehele gezin of althans een groot deel ervan, vond zijn slaapplaats op de grote warme keukenkachel.

Maar meer nog door gewoonten, onderscheidt zich het volk daarginds van onze Westerse landen door zijn gees­tesgesteldheid.

De Russische volksziel is veel dieper en rijker dan die van onze streken. De Rus dringt dieper tot de zin van het leven door. Hij vraagt niet slechts te leven, zoals zovelen van ons, maar hij vraagt ook naar de betekenis van het leven.

Zwaar is een golf van lijden gegaan over de Russische Kerk.

Maar zij heeft verstaan wat God daardoor tot haar te zéggen had en gelouterd is zij uit de beproeving te voor­schijn gekomen. Ze heeft de vrucht van haar lijden geplukt. Ze heeft de zegen der beproeving van haar geloof gesmaakt. Deze ervaring heeft de Oost-Europese Kerk vóór op de Kerk van het Westen.

Gods Kerk kan zonder Kruis niet zijn!

Ze heeft het Kruis nodig!

Daar het Kruis alleen is zij met Christus verbonden.

Haar levensgemeenschap met hem is haar levensgemeenschap met Hem.

Zijn Kruis dragen is Zijn Beeld dragen.

Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.

Wanneer wij Gods Woord én de tekenen van onze tijd verstaan, dan schijnt de tijd niet verre meer, dat de Kerk in haai geheel weer Kruiskerk gaat worden.

De geest uit de afgrond vergiftigt de volkeren en ver­voert de mensheid tot één Hinde Godshaat. Hij gaat uit om de volkeren te verleiden tot de grote strijd tegen God en Zijn Rijk.

Gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam, heeft de Heiland voorzegt.

  1. Martin Niemöller zegt: “De tijd van de gedroomde eenheid tussen de wereld en de Gemeente loopt ten einde en uit de windstilte breekt een geweldige storm los. Er is geen vrede, maar dit is er, dat de wereld haar Christelijk masker laat vallen, dat de wolf de schaapskleren aflegt, om zich op de kudde te werpen.”

De bisschep van Würtzburg in Duitsland, schreef in zijn Vastenbrief 1938: “Onze dagen lijken op het einde van de eerste Christelijke eeuw. Toen leden de gelovigen onder zware beproevingen en gevaren… Laat u niet door de be­proevingen van onze dagen in verwarring brengen. Meent niet, dat de Heer ons heeft verstoten of verlaten. Hij wilde slechts dat wij Zijn erfenis aanvaarden: het Kruis. Juist dat is een kenteken van de ware Kerk, dat zij bet Kruis moet dragen.

Wij willen het Kruis van de Heer verder dragen.”

Anderzijds draagt de Kerk ook een ontzaglijke schuld, waardoor zij de haat der wereld opwekt.

Neen, het is niet slechts om haaf goeddoen, als zij gehaat wordt in de wereld.

Daarom moet zij zich verootmoedigen!

Dat te doen heeft ook de Kerk van Rusland in haar bange lijden geleerd. De smart is haar ten zegen geweest. Zij heeft haar oog op God geslagen en Hij heeft haar rijk gezegend.

Moge het kostbaar martelaarsbloed voor de kerk niet ver­loren gaan, maar als een vruchtbaar zaad gestrooid in de akker der wereld, straks het oogstveld sieren, als de grote Maaier komt om de oogst der wereld in te zamelen!

De Kerk, die in zelfgenoegzaamheid en in wereldgelijkvormigheid zichzelf verliest, ligt voor de vijand open. Ze is ten ondergang gewijd.

Maar de Christen op de knieën, dat is de held in volle wapenrusting!

De Kerk in de ootmoed, dat is de kerk in de aanval!

Zij heeft niet te vrezen! Zij is onoverwinnelijk!

Die bij haar en vóór haar zijn, ze zijn meerdere, ze zijn machtiger, dan die tegen haar zijn! De ure der beproeving nadert!

In de wereld zult gij verdrukking hebben, zo roept de verhoogde Christus de Zijnen toe.

Maar hebt goede moed! Ik heb de wereld overwonnen’!

Wij staan thans in de laatste strijd:

Het gaat om dood of leven, Blijft trouw de Heer der Heerlijkheid!

Hij zal u met begeven!

De oude wereld stort ineen

En Jezus’ Christus’ Rijk alleen

Zal uit haar puin herrijzen.

 

Met Majesteit en heerschappij

Zal Jezus wederkomen ‘

Hoort de bazuinstoot ‘ ’t Wereldtij

Heeft thans een eind genomen.

Blijft allen trouw! Geen voetbreed wijkt!

Laat Hij – of ook uw moed bezwijkt –

Aan t eind u staande vinden!

(Christoph Blumhardt)

 

Avondgebed

Heer, wij leggen het werk dat wij deze dag hebben verricht met schroom aan Uwe voeten, en wij vragen U, wilt Gij ons zegenen en door Uw Zegen de vruchtbaarheid schenken, die het behoeft om werk te zijn dat waarlijk in Uw Naam verricht is, wilt Gij het reinigen van het zondige en onvolkomene dat het  aankleeft van onzentwege, wilt Gij het zó maken dat het voor Uw heilige Ogen bestaan kan; wij danken U, dat Gij ook deze dag weer geduld met ons hebt gehad en dat Uw Lankmoedigheid ons nabij gebleven is; wij danken U, dat Gij ons voor hoogmoed hebt bewaard, en dat waar wij dreigden ons op Uw Werken te verhovaardigen, alsof het de onze waren. Gij ons met Uw Koninklijke Humor getuchtigd hebt, opdat wij zouden weten, dat wij zijn in des Pottenbakkers Hand.

Wij danken U, dat Gij niet aanziet ónze werken maar de gehoorzaamheid van Uw Zoon, die, naar wij geloven mogen, aan het kruis om onzent wil de zonde van de gehele wereld heeft teniet gedaan. Amen.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na Amerika naar Canada. Twee en een halve maand was ik in Amerika en nu komt dit geheel nieuwe land voor mij. Wat een mooie maanden heb ik achter mij. Moeilijkheden en training in geloof en overwinning en vele kansen.

Als ik terug denk zie ik ze langs mij gaan, de mensen die na mijn lezingen mijn hand drukten.

“Praise the Lord ‘, zei een grote soldaat eenvoudig en ging verder om plaats te maken voor een ander, die zei: “God, heeft u nodig voor Amerika’ .    _

“Welnee”, antwoordde ik, “God heeft niemand nodig. Zijn Rijk komt, met of zonder ons, maar het is genade als God ons wil inschakelen”.

“I hope, you come again”. zei een klein meisje. Thank you for coming to us”.

Soms had ik drie lezingen op een dag, zeven in drie dagen mijn Engels is nu geen moeilijkheid meer zoals in het begin. ’k Ben goed geoefend.

En rondom ons doet een “strike de rustige voldane wereld schudden, een mijnstaking waar John Lewis ‘t hoofd van is, en in Washington was ‘t mij of ik ‘t hart voelde kloppen van een zieke wereld.

En ik ontmoette er mensen, die werken in de diplomatie en meer weten van de crisis die de wereld doormaakt dan menig ander. En deze mensen kwamen regelmatig bijeen om te bidden en zagen hoopvol de toekomst tegen, omdat zij Christus’ wederkomst verwachten als de grote oplossing van alle wereldellende en wereldzonde, de oplossing die zeker komt.

Ik ben blij dat ik in Washington ben geweest.

Wij naderen Canada. Vooraan in de Greyhoundbus, de luxueuze autobus, die overal door Amerika rijdt en die zo heerlijk gelegenheid geeft om veel van het land te zien, zitten wij nu al urenlang te genieten van een prachtig berg­landschap. De huizen zijn lelijk, grauw en lijken in geen enkel opzicht op de Zwitserse huizen, die ’t landschap zo versieren. Maar de bergen doen mij denken aan Zwitser­land. aan de Zwitserse Jura. Bij de grens moeten we uitstappen en worden wij dadelijk ondervraagd naar het doel van onze reis. Ik wandel wat rond en hoor de vele vogels, ’t Is het uur voor zonsondergang als ze hun avondlied zin­gen. Wat is het vredig hier en rustig, t Is een lenteavond zoals je n enkele keer beleeft als een grote vreugde, die je in je onderbewustzijn bewaart.

Voorbij de grenskantoren komen wij ineens aan het meer Champlain en rijden daarlangs. ’t Is een prachtig meer met bergen ver weg. Tegenover ons, aan de Westerhorizon gaat de zon onder. De lucht en ’t water zijn goud gekleurd, teer groen, blauw en zilvergrijs zijn de andere tinten. Het water wordt zacht gerimpeld door de avondwind.

Wat is het binnenkomen in Canada anders dan de entree in Amerika.

Toen de zee baai met de machtige skyline van New York, hier enkel natuur.

Zal ik in Canada veel natuur genieten?

Ik weet niet wat mij wacht, maar Christus’ levenwekkend licht zal mij omringen. Wat is de aarde mooi. Wat zal het heerlijk zijn als geen zonde de natuur meer bederft op de aarde waar gerechtigheid woont.

Toronto 2 Juni 1946.

“Ik hoor je helemaal niet meer over Afrika”, zet Jan gisteren. Nou, dat moest er nog bij komen, ’t Is geen kleinigheid als Canada je aan ’t werk zet. Ik zie hier zoveel mogelijkheden, dat ik best voor het verder gedeelte van mijn leven in Toronto kon blijven en werk genoeg zou hebben. In 10 dagen in Toronto had ik 24 lezingen. 4 kranteninterviews en een radiotoespraak.

En daartussen in vele gesprekken en bezoeken van mensen die getroffen waren door mijn boodschap. Als ik aan hen denk, zie ik voor me de verschillende massa’s mensen, de ontroerde kinderen op de Zondagsschool, waar ook vele volwassenen kwamen, de Joden met hun melancholische gezichten in de Jodenzendingskerk, de duizenden in Charlie templetons’ kerk waar ik om tien uur ‘s avonds nog mijn enigszins gehaaste toespraak hield. Ik ben nog nooit zo dikwijls gezoend als gisteren en mijn hand deed pijn van de stevige handdrukken.

‘n Wonderlijke ervaring. Eerst dat niet willen luisteren, dat beleefd terugtrappen en die uitnodiging maar zo gauw! mogelijk naar je land terug te gaan.

En nu. open deuren en open harten aan alle kanten. Een aan het werk zetten ongeremd. Met een onbeperkt vertrouwen sturen ze me overal heen. Zij willen dat ik voor psychiaters, regeringspersonen, militairen, universiteiten spreek, dat ik boeken schrijf, voor de radio redevoeringen houd. O, als ik het in eigen kracht moest doen, waar zou ik blijven. Maar nu werk ik, waar ik geroepen word en bid om de vervulling van de Heilige Geest.

Men bereidt de “Coast to coast” reis voor door Canada in de maanden September en Oktober. Ik heb mijn boek gebracht bij de Evangelies! Publishers. ’t Gesprek met de uitgevers was prettig en bemoedigend. Ik voelde er een zuivere sfeer en had goede moed toen ik keuring gaf.

Gisteren waren ze onder mijn gehoor in de Church.

Na afloop bespraken ze de uitgave van het boek. Het zal nu in Canada en Amerika uitgegeven worden.

Niagara,

Als je je hele leven Niagaaara gezegd hebt, is het lastig te wennen aan Nai-jégere. Maar zo hoort het, dus ik probeer het. t Woord betekent: “Hear to the thunder’, (luister naar de donder). Wij staan op ’t punt Canada te verlaten en hebben twee dagen vakantie genomen om de watervallen te zien. Wij varen in een kleine stoomboot langs het neerstortende water. Ieder krijgt een leren jas en zuidwester aan, want we gaan dwars door de “mist”, ’t bruist en kookt en dondert rondom ons. Van drie zijden dondert het water van de hoogte in de woelende kolken.

Later staan we op de rotsen langs de oever en zien de watervallen van boven af.

De zon breekt door de wolken heen en ineens vormt zich een regenboog dwars door het water.

De lucht wordt diep blauw. De waterval is groen en schuimend wit, de rivier donkerblauw. Tussen twee stromen die van de geweldige hoogte afdonderen is een schiereiland waar bomen groeien, een heel klein vogeltje zit tjilpend op een van de takken. Tussen de geweldige rotsblokken aan mijn voeten bloeien bloempjes. Wat zijn er een contrasten van uiterst groot en geweldig en uiterst klein en teer, vlak bij elkaar.

Wij lopen onder de watervallen door. De kragen van onze lange oliejassen worden zorgvuldig vastgeknoopt. Waar gaan we heen? Waar worden we voor aangegord?

Moeizaam lopen we met de zware laarzen door de lange tunnel en dan ineens in een zijgang, staan we vlak onder de waterval.

Vanaf een berghoogte komt een zee naar beneden. ’t Dondert om ons heen, de grond trilt. Een ondoorzichtig gordijn van water is voor ons. Wij staan veilig in onze gang maar ’t is of wij midden in een groot gevaar zijn. Ik voel ineens de betekenis van het woord “schuilplaats”, en in mijn hart, zing ik

Als de levensstormen woeden

Rondom mij op zee of land,

Dan zal ik mijn schuilplaats zoeken

In de schaduw van Zijn hand.

 

Gods belofte en eis ook voor nu!

“Zie gij zult een volk roepen, dat gij niet kende, en het volk, dat U niet kende, zal tot U komen, om des Heren uws Gods wil, én om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt. (Jes. 55:05).

Omdat God het wil, daar komen uit de verre landen,

De eerstelingen door Zijn hand geleid:

En vragen deel aan ’s Heren heerlijkheid.

’t Zijn de gebond’nen: denk aan hunne banden.

 

Zij vragen deel aan ‘s Heren heerlijkheid!

Hoort gij die stemme? Maakt hen deelgenoten.:

God heeft hen in Zijn eeuw’ge raad besloten.

Kent gij uw roeping, Neêrland’s Christenheid’

 

Was Jezus niet de machtige Getuige.

gegeven als Gebieder, aller Heer?

Opdat, die verre staan, voor Hem zich buigen

en ’t heidenvolk gaat leven tot Zijn eer.

 

Hoe groot is het getal der trouwe helden

die door ’t geweld des krijgs zijn weggerukt.

Maar het geloof ziet nochtans witte velden

Al schijnt het Zendingswerk helaas mislukt.

 

Daarom opnieuw de handen aan de ploeg geslagen

Nu, na een nacht van naamloos leed en strijd,

De dag van vrijheid op God’s tijd mocht dagen

Opnieuw ons aan Zijn werk. Zijn Kerk gewijd.

 

Nu Indonesië verward, verwoest blijft dolen

de volk’ren als verdwaalde schapen gaar.

Ten heil’gen kruistocht op’ God heeft het ons bevolen.

Opdat zij met ons saam voor God in Sion staan.

 

Bij de problemen die ons heden scheiden

waar ’t menselijk verstand geen uitweg ziet

Kan slechts de Heer, tot vrede en vreugde leiden,

en worden Oost en West, vereend, Zijn rijksgebied.

25 Juni 1946.          Albert Zaaier.

 

Oecumenische Flitsen

Het herleven van de Islam stelt ons voor het probleem der Godsdienstvrijheid en stelt daarmede ook de vraag naar mogelijkheden van Zendingswerk in het Nabije Oosten op de voorgrond. De Zendingsgenootschappen hebben de ervaring opgedaan, te leven aan de rand van een vulkaan, die ieder ogenblik kan uitbarsten. Met bezorgdheid zien de Christelijke minderheden in de gebieden van het Nabije Oosten hoe zich het Nationalisme in stijgende mate met de Islam verenigt. Er staat de Christenen een zeer moeilijke tijd te wachten. ‘

Door deze verhoudingen zal in de toekomst het werk voor buitenlandse zendelingen nog moeilijker worden en het stre­ven van het Zendingswerk moet er heden met volle energie op gericht zijn, de inlandse kerken te versterken en de inlanders zodanig op te voeden, dat zij op ieder gewenst ogenblik het werk van de zendelingen kunnen overnemen.

(Naar een artikel in de “International Review of Missions”)

Bijbelvertalingen voor Indië

(We lazen, dat zich onder de uit Ned.-Indië geëvacueerden) ook Dr. H. v. d. Veen bevond. Deze Dr. v. d. Veen keerde na zijn vorig verlof in 1933 naar Indië terug als afgevaardigde ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenoot-’ schap. Op Celebes werkte hij toen aan een woordenboek in het Zuid-Toradjaas. Doordat er veel meer materiaal te verwerken bleek, dan oorspronkelijk werd verwacht, duurde het tot 1939, voor het Koninklijk Instituut voor de taal- en land- en volkenkunde van Ned.-Indië het kon uitgeven.

In April 1940 werd het vertaalwerk voortgezet. Achter­eenvolgens werden vertaald het Marcus Evangelie, het Jo hannes Evangelie, het Mattheus Evangelie, de Handelingen der Apostelen en de Romeinenbrief.

In 1942 werd ook Ned. O.-lndië in de oorlog betrokken.

Dr. v. d. Veen poetste niet de plaat. maar kon nog juist per vliegtuig Java bereiken en vestigde zich te Bandoeng. waar \ hij zich gaf aan de moeilijke arbeid van de samenstelling van een sa’danse spraakkunst. Tweederde van deze spraak­kunst had hij gereed, toen ook hij door de Japanners werd geïnterneerd. Zijn studiewerk werd verborgen op de galerij van de Oosterkerk te Bandoeng, doch is thans nog niet weer terecht.

Ook van zijn vertaalarbeid op Celebes verricht, is nog een deel verloren. Zijn vertalingen van Marcus en Johannes in de taal der Toradja’s – zijn thans door het Neder­lands Bijbelgenootschap ter perse gelegd. Het handschrift van Mattheus en dat van de Handelingen der Apostelen is nog steeds zoek. Of de vertaling van de Romeinenbrief ook terecht is, weten we niet.

In zijn interneringstijd kon Dr. V. d. Veen zijn vertaalwerk niet voortzetten. Hij heeft thans 25 jaar verblijf in het Toradjaland achter de rug, benevens 3 ½ jaar concentratiekamp. Zo spoedig mogelijk hoopt hij weer naar Indië terug te keren, omdat voor zijn vertaalwerk nader contact met de, sprekers van die taal altijd weer noodzakelijk is.

De afgevaardigden ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap hebben aan de arbeid der zending reeds onschatbare diensten bewezen. Ze behoren mee tot de pioniers van de zending in Indië. (Uit: “De Christen”)

Enige feiten over Europa.

Van de 500 miljoen mensen op het vasteland zijn meer dan 100 miljoen zonder enige Godsdienst. Ongeveer 75 ‘miljoen Zijn Protestant – hoeveel zullen het slechts in naam zijn? Nemen we Italië, Joegoslavië. Albanië, Bulga­rije, Griekenland en Europees Turkije samen, dan hebben, wij ongeveer 75 miljoen bewoners, waarvan slechts ongeveer 420.000 Protestant zijn. Er zijn 9 miljoen Mohamme­danen in Europa. 70% van de bevolking van Albanië zijn Mohammedanen.           (Uit: “Bijbel en Gebed”).

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis

Heb Ik u niet gezegd, dat gij indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zult zien

(Joh. 11:40).

Wanneer wij zeggen: ”Heb ik ’t je niet gezegd” dan heeft dit meestal een bittere klank. Er spreekt dikwijls een verborgen triomf uit, een soort leedvermaak, omdat iemand niet naar onze raad luisterde en het nu toch maar ondervindt hoe juist die raad was.

Doch in dit woord van Christus is niets dan grote liefde Het is een bemoediging om vertrouwend op Hem het te wagen in het geloof. Maria en Martha durfden niet blij te zijn, ze durfden geen grote dingen verwachten. Nu klinkt de aanmoediging om toch volstrekt te geloven in Christus’ liefde en macht. Dan zullen zij de heerlijkheid Gods zien.

Dit is een woord voor ons. Misschien in het bijzonder voor u mijn zuster die zo terneergeslagen zijt door de druk en moeite van het leven. U wordt geschommeld tussen hoop en vrees. Als u op Christus ziet is het of niets te wonderlijk is of Hij nog steeds Zijn hand kan uitstrek­ken tot hulp, doch als ge let op wat mensen zeggen, op de gewone gang van zaken dan zinkt uw blijdschap ineen, Jezus zegt tegen u: geloof, geloof en vertrouw op Mij, dan zult ge de heerlijkheid Gods zien.

Misschien is het een woord voor u, mijn broeder, die altijd vreest dat het verkeerd zal gaan, dat God u niet liefheeft, dat ge de hemelpoort gesloten zult vinden. Jezus wijst u op Zijn grote liefde, die Hij had toen Hij zich voor de zonde van de gehele wereld aan het kruis liet nagelen. Zijn offer was voldoende voor ons aller schuld. Zijn enige vraag is’ wilt gij geloven? Durft gij onvoorwaardelijk vertrouwen op Mijn liefde?

Niemand die deze stap heeft gedaan is teleurgesteld uitgekomen. Het is altijd weer: indien gij gelooft. O, wat is het simpel, wat is het heerlijk eenvoudig, juist voor kinderen doch wat hebben wij het moeilijk gemaakt door al onze drogredenen. Geloof, vertrouw op Christus en gij zult het ondervinden, dat Hij u liefheeft met een eeuwige liefde.

Wat zal het heerlijk zijn, mijn broeder en zuster, als straks de hemelpoorten voor ons open gaan en Christus ons ont­vangt in het Huis met de vele woningen en ons rondleidt door die stralende luister en het als met een glimlach ons zegt: Heb Ik u niet gezegd, dat, indien gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult.’

 

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. Weiss (2)

25 juni 1900 mochten mijn echtgenoot en ik onze intree houden in Bethesda. Hier waren reeds een achttal melaatsen, die hier hun laatste tehuis hadden gevonden. Ook waren er twee diaconessen voor de verpleging uit Europa aangekomen.

Het is eveneens op 25 Juni in het jaar 1922 dat mijn lieve man, twee uur nadat hij nog het evangelie had verkondigd, zijn intrede deed in het eeuwige Vaderhuis boven, waar hij vele van zijn melaatse kinderen in heerlijkheid mocht ont­moeten.

Laat mij U in kennis brengen met deze melaatsen, die ons zo blij begroetten bij onze komst. Laat mij U vertellen hoe zij leefden. leden en hoe enigen hunner zalig ontsliepen.

Zoals ik reeds zei was Louis Kantpf de eerste patiënt in Bethesda. Hij was waarschijnlijk van Europese afkomst, ge­zien zijn lichte kleur. Reeds 33 jaar was hij melaats, hij was bijna blind geworden en om het afgrijselijke van zijn ogen te bedekken, bond de zuster hem overdag een wit katoenen doek voor de ogen.

Als jonge man stond hij op het punt te trouwen, doch drie weken voor de bruiloftsdag ontdekte hij witte vlekken aan zijn lichaam. Hij ging naar de dokter en deze moest hem het vreselijke feit mededelen, dat hij melaats was. Van zijn huwelijk kon natuurlijk niets komen, alle plannen waren stukgeslagen. Hij moest zich bij zijn zuster terugtrekken op een zolderkamertje. Veel heeft hij hier, in deze kleine ruim­te. geleden hij de tropische hitte.

Toen Louis Kampf naar Bethesda kwam, was hij door het jarenlange lijden verbitterd. Hij was in opstand tegen God en kende geen vrede. Doch hoe meer het licht in zijn ogen verdween, hoe meer het licht werd in zijn ziel. Door de liefdevolle verpleging der diaconessen in Bethesda heeft hij Zijn Heiland en Verlosser gevonden. Hij werd een stille rustige lijder, die dankbaar was als een der kinderen hem dagelijks een hoofdstuk uit de Bijbel voorlas.

Wonderbaar heeft de Here hem eens op een nacht be­waard. De diaconessen zetten altijd ’s avonds een water­kruik op het voorbalkon van zijn kamertje, zodat hij het ondanks zijn blindheid dadelijk grijpen kon. Op een morgen vertelde me de zuster hoe, toen zij de kruik wilde wegnemen om hem met fris water te vullen, er een kleine, zeer vergiftige slang rond de kruik lag gekronkeld. Ons hart was natuurlijk vol lof en dank voor de wonderbare bewaring.

Lichamelijk ging Louis Kampf van dag tot dag achteruit. Meestal lag hij tot over het hoofd toegedekt op zijn bed. Hij leed smarten door het gehele lichaam. Men kon dade­lijk opmerken, dat hij schier ondragelijke pijnen had. Het gehele lichaam van het hoofd tot de voeten was letterlijk één wond. Zijn getrouwe verpleegsters pleegden te zeggen: “Het is maar goed, dat Kampf niet kan zien, hoe vreselijk zijn wonden zijn”.

Hij ging tenslotte klagen over kou, en dit bij de drukkende tropische hitte. Dit was een teken, dat zijn einde naderde. Terwijl zijn innerlijke mens dagelijks groeide, werd hij steeds meer afhankelijk van de zusters en van zijn lotgenoten. Onze lieve Alexander Monsanto, die al 35 jaren melaats was, doch geheel en al zich had overgegeven aan zijn Heiland, vertelde ons eens het volgende: “Sinds Kampf steeds het bed moest houden, ging ik hem iedere morgen opzoeken. Toen ik eens zijn kamer binnenkwam, had hij mij niet ge­hoord. Ik hoorde hoe hij met zijn Heiland sprak, zo eenvou­dig en toch zo diep doordringend. De laatste Zondag, dat hij op aarde leefde, ging ik nog eens naar hem toe. voordat ik naar de godsdienstoefening ging. Toen hij hoorde, dat ik naar ons kerkje zou gaan, zeide hij:”Monsanto, bid voor mij tot de Here, dat Hij spoedig moge komen om mij te verlossen!”

Na de godsdienstoefening hebben wij allen, met de zieken oud en jong, rond zijn bed gestaan. Óp zijn wens hebben wij daar enige troostliederen gezongen.

Ik herinner mij nog duidelijk, dat ik, toen allen weer ver­dwenen waren, innerlijk gedrongen werd nog eens zijn bed te naderen en hem te spreken van de liefde van zijn Heiland, Dien hij spoedig zou mogen ontmoeten. Zijn dankwoorden en zegewens, die hij toen stervende over mij uitsprak, met zijn gebroken stem, zal ik nooit vergeten. Zij zijn mij bij gebleven op mijn verdere levensweg.

Het was een aangrijpend ogenblik toen wij enige uren later wederom bij het bed van onze eerste Bethesda patiënt stonden. Vader Weiss smeekte de Here een einde te willen maken aan het lijden van de stervende en voor de blinden, afgematte pelgrim de poorten van Zijn heerlijkheid wijd te openen.

Op de 12den December, nu 40 jaren geleden, mocht Kampf zijn Heer en Heiland aanschouwen. Wat zal dit wonderheerlijk geweest zijn I De Here had Zijn machtwoord gesproken. “Ik wil, wordt ziende!”

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.13

Een vruchtbaar leven in Christus

“Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid, braakt u een braakland; dewijl het tijd is de Here te zoeken, totdat Hij kome, en over u de gerech­tigheid regene”. (Hos. 10:12).

We hebben hier een heerlijk vers, met volle en rijke be­loften. Wie zou niet gaarne Gods zegen als een machtige stroom over Gods kinderen zien komen. Wat wordt er niet een dorheid gevonden en hoe verlangen wij, dat over ons wordt uitgegoten de beloofde spade regen. We zien uit en ff bidden om een machtige opwekking, we gevoelen de nood 1| daarvan in eigen hart en in de levens van anderen. Hoe komt het dat er geen opwekking is? We mogen wel drop­pelen van Gods zegen genieten, maar de beloofde stroom van zegen blijft nog uit.

Er is één ding, waarvan alle ware kinderen Gods over­tuigd zijn en dat is: “Dat het tijd is de Here te zoeken”. Het is alreeds een grote winst als we hiervan doordrongen zijn, want voor al dezen geldt het vaste Woord Gods: “die zoekt, die zal vinden”.

Maar daar is nog iets, wat zeer belangrijk is en dat is de vraag waarom de lang beloofde doorbraak nog niet gekomen is. Hebben wij aan de condities voldaan, die aan Gods zegen voorafgaan: “Braakt u een braakland?”

De eerste vraag die oprijst is deze: Wat is braakland? Het is land dat vroeger vruchtbaar was, maar dat aan zichzelf is overgelaten. Het onkruid tiert er weelderig en wanneer we de grond gaan bezien, ontdekken wij dat ze hard en dor is geworden. De zon heeft de grond gebrand en de regen heeft ze hard gemaakt. Zon en regen is er genoeg geweest en toch is de grond hard, ze is onvrucht­baar. Hoe komt dit? Wel, ze is aan zichzelf overgelaten, er is niet geploegd, niet geëgd of gewied. Dit beeld van braakland is t beeld van het leven van vele kinderen Gods. Indien hun leven vrucht zal voortbrengen, dus een vrucht­baar leven voor Christus zal worden, moet er meer gebeuren dan enkele ogenblikken van vrede te kennen, of gezegende samenkomsten bij te wonen. Men kan deze dingen genieten en toch onvruchtbaar blijven. Men wordt nu en dan wel overgoten met het water des levens, maar het is net als bij braakland, het hart is niet teder, het is hard geworden, het water des levens dringt niet diep in ons wezen en zo is men weer spoedig droog en dor. Het is zo nodig dat – onze harten opengebroken worden: “Braakt u een braak­land”.

Nu kunnen wij vragen, hoe kan men vruchtbaar wor­den? Welke eisen moeten vervuld worden als de schrift ‘ zegt “Braakt u een braakland?” Het moet kunnen, want anders zou het woord Gods het ons niet bevelen. Wat is de reden, dat we niet vruchtbaar zijn voor Christus, dat we geen liefde voor zielen hebben, dat het ons geen lust is om de Bijbel te lezen en te bidden. Daar moet iets verkeerd zijn, want God zegt dat het nu de tijd is om de Here te zoeken en Hij treedt ons tegemoet met de belofte, dat Hij gerechtigheid over ons zal regenen. Hoe zullen wij vruchten voortbrengen, die de Vader zullen verheer­lijken? Het is niet voldoende godsdienstige gevoelens te kennen. Neen God moet komen met Zijn licht en ons de zonden en tekortkomingen aanwijzen, en dan geve Hij ons genade om met onze zonden tot de Heilsfontein te gaan. Hij. die zijn zonde belijdt en laat zal barmhartigheid van de Here ontvangen. Ik wil proberen u enkele zonden op te noemen en wel die zonden, die Finney, de grote opwekkingsprediker in Amerika samenvatte onder de naam: “De zonden van verzuim”.

Enkele dingen die “Braakland” veroorzaken.

1.Het verzuim om te bidden voor anderen. Misschien hebt u dit nooit gezien als een zonde. Men is altijd zo bezig met zichzelf, dat men geen tijd heeft voor anderen. Men is zo van eigen verlangens en begeerten vervuld, dat men niet hoort en ziet de nood van andere mensen, terwijl Gods Woord ons toch duidelijk laat zien, dat er niet enkel moet zijn een bidden: ”Here, zegen mij”, maar ook een innerlijk met ontferming bewogen zijn over allen, die in nood zijn. Water dat stilstaat en niet vloeit wordt een poel van on­gedierte, Christus, ondanks zijn drukke werkzaamheden, na tijden van gebed voor eigen hart en leven, bad ook voor anderen. Wanneer gij uw hart toesluit voor de noden van anderen wordt ge “braakland”.

2.Het verzuim om Gods Woord te lezen. De betekenis van het woord “zonde” is: het doel missen. Het is Gods Woord, dat de ziel in vettigheid zal doen leven. Zijne woorden zijn waarlijk spijs en drank. En het geloofsleven wordt versterkt door het horen en beluisteren van Gods Woord. Wat is er vaak een magerheid der ziele onder Gods volk! Men verzuimt het Woord Gods te lezen als voedsel voor de ziel. Een van de eerste dingen, die Satan ons tracht te ontnemen is: het gebed en de Bijbel, Het Woord Gods is een tweesnijdend scherp zwaard. Zonneschijn en regen is nodig, maar zonder de ploeg blijft het “braakland”. De ploeg Gods: het Woord, ontbrak en daarom werd het “braakland.’

3.Het verzuim van zelfverloochening. “Zo iemand ach­ter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. Willen wij inderdaad een vrucht­baar leven in Christus leven, dan is het onmogelijk om het zonder zelfverloochening te doen. Dit komt dagelijks in ons leven voor. We zien kinderen Gods die krachtig wedergeboren zijn, ze hebben in hun leven een machtige doop des geestes ervaren, ze kunnen spreken van een Schriftuurlijke ervaring, zij mogen God verheerlijken met andere talen, ze hebben gezichten en profeteren en toch zijn ze “onvruchtbaar”. Hoe komt dat? Laat mij eerst mogen zeggen, dat nimmer het spreken in tongen of ’t bezit van geestelijke gaven, een teken zijn van geestelijk leven. Volgens 1 Korinthe 13 kunnen we al deze dingen bezitten en toch onvruchtbaar zijn. Waarom openbaren zich de vruchten van de Heilige Geest, Galaten 5, zich niet in deze levens? Het is dikwijls de zonde van verzuim: ze wilden zich niet ver­loochenen. Men heeft zijn eigen leven nog lief en heeft nog niet geleerd om dit te verliezen (Matt. 16:24-25). Hoe vele kinderen van God hebben op zekere tijd in hun leven voor deze eis gestaan: God vroeg hun iets op te geven, Zijn weg kruiste hun weg, doch zij hielden vast, God liet hen dingen zien, die niet naar Zijn wil waren. Ze waren ervan overtuigd, maar niet gewillig om zich in deze dingen te verloochenen. O ja, men ziet hen nog wel in samenkom­sten. en ze nemen nog wel deel aan alles, maar daar is geen blijdschap, ze zijn onvruchtbaar geworden, ze hebben zichzelf willen handhaven. Het is “Braakland”.

4.Onverschilligheid in betrekking tot de wereld. We doen goed wanneer we bemerken, dat de nood der wereld ons niet meer beroerd, biddend te lezen Ezechiël 33. Niemand die dit leest kan loskomen van de grote verantwoordelijkheid die rust op de schouders van al Gods kinderen: van onze hand zal het bloed der goddelozen geëist worden, in­dien wij hun niet gewaarschuwd hebben. Dit is geweldig en we weten hoe vaak we in dezen gefaald hebben. Hoe­veel kansen zijn niet verloren gegaan in u en mijn leven. Zullen straks zielen in de hel ons beschuldigen omdat wij hen niet van Jezus verteld hebben? Velen hebben het ook zo goed in eigen kringetje, het is er zo knusjes, en men werd daar zo heerlijk gezegend. Men ziet hen nooit daar waar de wereld schouder aan schouder staat, ze zeggen heel vroom: het is nu de tijd om geestelijk aan zichzelf te denken. Het is geestelijke onverschilligheid omtrent de zondaren. Miljoenen gaan verloren, elke minuut sterven er duizenden en nog eens duizenden zonder Christus en zonder hoop, en toch laat het hun koud. Ze hebben het veel te goed in hun kleine beschermde wereld. Versta mij goed, ik bedoel niet dat wij hier en daar moeten werken en onze eigen ziel verwaarlozen, neen nimmer, want het is nog altijd zo dat we anderen pas kunnen zegenen als we zelf eerst gezegend zijn.

Jezus onze Here bracht ook ganse nachten in gebed door, maar daarna kwam Hij neder en bewoog Zich onder het volk. Dan konden de kranken genezen worden en werd hun het Evangelie verkondigd, want Hij was met innerlijke ontferming bewogen over de schare, omdat ze waren als schapen zonder herder. O deze heerlijke “passion of souls’ (hartstocht voor zielen). Daar zijn gemeenten waarin God in het verleden gewerkt heeft. Wonderen heeft Hij gewrocht in vele levens, er was leven, de stroom van levend water vloeide, jaren heeft men geteerd op de ontvangen zegeningen in het verleden. En wat zien we nu? Het is alles kwijnend, het wordt minder en minder. Men heeft zich opgesloten in eigen zegen en men heeft het hoofdkapitaal opgeteerd. Men heeft niet ingezien, dat Gods opdracht is. ‘om datgene wat men ontvangen heeft uit te dragen. Men is niet geworden “Jozefs tak, die over de muur loopt”. Men heeft zijn eigen zegen krampachtig bewaard. Men is “braak­land” geworden.

En nu tot slot nog een andere reden, een der velen die we nog op kunnen noemen. Laster en achterklap. Gods Woord zegt: “Gij zult niet wandelen als een roddelaar onder uwe volken”. Hoeveel kinderen Gods bemerken op een zeker moment, dat hun geestelijk leven onvruchtbaar is geworden. Eerst waren zij ranken die vrucht droegen, maar nu is er dorheid over hun ziel gekomen. O de zonde van laster en achterklappen. Het niet in bedwang houden van dit kleine lid van ons lichaam de tong. Eerst vruchtbaar, maar nu “braakland”. En zolang we dit niet voor God en de mensen beleden hebben, zullen we het blijven, al zouden we nog zo vaak bidden. Om het scherp te zeggen: hier helpt geen bidden, hier past belijden, wil de stroom weer gaan vloeien.

Lasteraar is in het Grieks “Diabolos. Dit woord is op ongeveer 35 andere plaatsen in de Bijbel vertaald met het woord “Duivel”. Lasteren wil zeggen dat wij iemand valse­lijk beschuldigen van fouten of zijn fouten herhalen met een verkeerd doel of als er geen besliste noodzakelijkheid voor

  1. Paulus noemt het “duivels”. Laat eerst deze stenen weg­geruimd worden. Dan zal de zegen Gods weer tot u komen, deze dode takken moeten eerst uitgehouwen en in het vuur geworpen worden, willen wij een vruchtbaar leven in Christus kunnen leven.

Ik heb geprobeerd u enkele oorzaken te laten zien waarom wij “braakland geworden zijn. Laat ons het gebod Gods waarnemen en de opwekking zal komen. Tot slot nog dit Bijbelwoord: “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinig? van alle ongerechtigheid”. (1 Joh. 1:8-9).         

  1. K.

 

Ziet, hij komt. Bespreking van de Openbaring van Johannes (41).

Het zesde zegel (Openb. 06:15-17).

Een onbeschrijfelijke angst valt op de mensen onder de natuurverschijnselen van het zesde zegel. De zelfverzekerd­heid en verwatenheid van de goddeloze, moderne wereld zal op die dag geheel verdwijnen. Oorlog, ziekte en honger hebben hen niet uit hun evenwicht kunnen brengen. Ze hebben ze als helden misschien gedragen. Doch op deze vrese­lijke dag, als de aarde schokt en scheurt, als de zon grauw is en de maan vuurrood, als de sterrenregen de nacht verlicht en de hemel golft kunnen zij zich niet groot houden. Nog hebben zij de geest van de antichrist niet in zich, die hen zal brengen tot de uiterste verharding. Deze gruwelijke ontwikkeling ten kwade wordt ons duidelijk als we de hou­ding der volkeren onder het zesde zegel vergelijken met die onder de uitstorting van de zevende schaal (Openb. 16:17-21). Nu is er nog een erkennen van de troon van God en een noemen van de toorn van het Lam. Ze zijn in naam nog christenvolkeren en spreken over de grote dag der afrekening. Doch aan het einde van de dag van Zijn toorn, als de zevende schaal wordt uitgegoten en een veel sterkere aardbeving de wereld schokt, als er veel meer doden zijn en alle steden instorten hebben zij verleerd angst te bekennen. Dan zijn zij gerijpt, gelijk Farao, voor het oordeel. Ze zijn satanisch verhard en bidden niet meer, doch lasteren God.’

Op de wijze der Openbaring worden hier in onze verzen weder zeven klassen van mensen opgenoemd. Zij vormen samen de gehele mensheid: de koningen der aarde en de groten d.w.z. de politieke machthebbers; de oversten over duizend d.w.z. de militaire bevelhebbers; de rijken en machtigen d.w.z. de kapitalisten en tenslotte de slaven en vrijen dus de arbeiders en burgers; zij worden allen door een dodelijke angst overvallen. Deze dag maakt een einde aan de eeuwenlange voortgang der gewone historie waar oorzaak en gevolg elkander in logisch verband opvolgden. Alle moed der bevelvoerders, alle waardigheid en filosofische levenshouding der geleerden, alle brutale onverschilligheid der massa verdwijnt Niets biedt meer steun.      

Het is treffend op te merken dat de mensen ineens de juiste verklaring van het gebeuren geven. Stormen, aard­bevingen. natuurverschijnselen zijn door de mens langs wetenschappelijke wijze verklaard. Vele gebeurtenissen in de sterrenwereld waar de natuurvolkeren voor schrikken, kunnen wij eeuwen tevoren berekenen en daardoor hebben ze het angstaanjagende voor ons grotendeels verloren. Doch; dit alles zal niet baten op deze dag. Dan zullen ook intellectuelen en geleerden het weten: dit is Gods hand. Zij zullen ook uitroepen evenals het volk: de grote dag des toorns is gekomen en wie kan bestaan?

Altijd hebben ze met een glimlach de gedachte aan deze dag terzijde geschoven. Zij hebben er om gespot als het gepredikt werd. Doch diep in hun hart heeft het weerklank gevonden, zij hebben het onthouden en weten thans zonder aarzelen dat deze dag nu gekomen is. De oorspronkelijke angst voor Gods heiligheid is sterker dan alle aangeleerde wereldwijsheid. Niet de grote gebeurtenissen zijn de eigenlijke oorzaak van hun angst, doch het zekere weten, dat dit alles het begin is van de afrekening Gods met de wereld. Er is één die ópgerezen is in toorn over Zijn lang gehoond gezag. En de mens weet dit en beeft!

Als de mensheid thans spreekt over de grote dag van de toorn die gekomen is, dan vergist zij zich niet. De oorlog, honger en ziekte die voorafgingen behoorden in zekere zin nog tot de gebeurtenissen der historie. Doch nu begint een gans nieuw tijdperk. Nog slechts een half uur stilte en de bazuinen zullen klinken ten teken dat de strijd Gods is begonnen. In hun brutale trots hebben deze mensen menigmaal ge­lachen om de biddende gelovigen, die smeekten tot God, doch nu roepen zij zelf tot de dode rotsen. Hoe dwaas is dit. Doch, nog dwazer is de inhoud van hun roepen. Gods Woord en het geweten leren ons, dat God alwetend is en alom tegenwoordig. Zijn ogen doorlopen de ganse aarde en de psalmist zegt het zo duidelijk: Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou     ik heenvlieden voor Uw aan­gezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar of bedde ik mij in de hel, zie gij zijt daar! (Psalm 139).

Uit hun verlangen om zich te verbergen spreekt hun schuldbewustzijn. Het zal hen echter niet baten al kruipen ze in de holen der bergen. Reeds Amos had het gezegd: ”Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze vandaar halen en al klommen zij in de hemel, zo zal Ik ze vandaar doen nederdalen”. (Amos 09:02).

Volgens (Matt. 24:30) zal er boven de verschrikking der natuurverschijnselen nog een bijzonder teken zijn, dat het de mensen duidelijk maakt dat de dag van Christus’ toorn gekomen is. Het is nutteloos te gissen welk teken dit zal zijn. Het wordt genoemd het teken van de Zoon des mensen.

Daar lezen we ook dat de engelen zullen uitgaan met luid bazuingeschal om de uitverkorenen te verzamelen. Ik geloof, dat dit verzamelen zowel op de gemeente als op Israël slaat. De gelovigen zullen als één gemeente verzameld worden en de Heer tegemoet stijgen in de lucht. Eindeloze blijdschap zal hen vervullen als eindelijk de eeuwenlange pelgrimsreis ten einde is gekomen. Zij zullen Christus zien als de hemelse Bruidegom, Israël zal dan het zegel aan het voorhoofd krijgen, het teken waardoor zij in de komende rampen beveiligd worden en niet zullen omkomen door de woede van de antichrist. De verzegeling van Israël en de blijdschap van de ge­meente voor de troon van God mag Johannes aanschouwen in de volgende visioenen.   

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Gebedskringen.

Gezamenlijk gebed is een machtig wapen. Dat heb ik in het concentratiekamp dikwijls beleefd. Daar gaan demonen voor op de vlucht.

In Amerika zijn veel gebedskringen. Er zijn:”Breakfast- groups ”. die samen ontbijten en dan een bidstond houden. Het zijn mensen, die verder geen tijd hebben, maar zo eens in de week bijeenkomen.

Anderen lunchen tezamen of komen een avond per week bijeen.

Het meest Amerikaans is wel de gebedskring van “Red cap no. 42″ (Red cap betekent witkiel).

Hij is een neger, die zijn vaste standplaats heeft als witkiel op ’t Grand central station bij de 42ste straat.

De poorten van de diverse stations gaan pas open 10 minuten voor de trein vertrekt. De red caps hebben de sleutels van die deuren.

Driemaal per week om twaalf uur s middags verzamelt Ralston Crosbie Young. red cap 42. zijn vrienden voor een van die toegangen. Als ze er allen zijn, d.w.z. een groep vaste klanten uit alle mogelijke kringen van de maatschappij, meestal met verscheidene nieuwelingen, ontsluit hij de poort en gaat ze voor, de trap af naar het perron onder de grond.

Daar staat een lege trein. Allen gaan in een coupé zitten op de zo keurige banken van een ondergrondse spoor en de neger begint een kort gebed uit te spreken en leest een Bijbelgedeelte. Dan vertelt hij iets uit zijn leven, hoe hij als veertienjarige jongen al voor z’n moeder en zusjes moest zorgen, over zijn loopbaan als krantenjongen en grondwer­ker. tot hij eindelijk “Amerika wilde zien ‘, d.w.z. New-York. en z’n carrière als witkiel daar begon. Dan vertelt hij zijn bekering en nodigt de anderen uit ook iets te zeggen. Som­migen spreken over hun moeilijkheden, anderen over Chris­tus’ overwinningen in hun leven en dan bidden velen om de beurt kort en krachtig.

’t Is donker in de coupé en op ’t perron er omheen, want de lichten gaan pas op als de trein vertrekt. Hier zitten mensen bijeen in het hartje van ’t grote New York, allen met hun zorgen en strijd en hun verlangen om Christus te dienen. Samen zoeken ze hun kracht in gebed, ’t Is midden tussen werkuren in en misschien niet zoveel bijzonders wat zij bespreken, maar samen zijn deze mensen een ogenblik dicht bij God geweest. Even later stromen de reizigers ’t perron op en ieder gaat naar zijn kantoor, school, fabriek of waar de arbeid wacht en red cap 42 neemt de koffers aan van een oude dame, die de weg niet weet en angstig om zich heen kijkt.

Ze vraagt hem wat en dan hoor ik hem antwoorden: “Just pray (“Bid eens”).

4 Mei, De universiteit van Maryland.

Gloeiende weilanden, kleurige boomgroepen met honderden bonte vogeltjes, een wijd uitzicht rondom en overal prachtige gebouwen, studiecentra van de Universiteit van Maryland.

’t Is een vrij uur en overal in de groene velden zitten en liggen jonge mensen in welverzorgde, keurige kleren.

Meer dan 5000 studeren hier. Er zijn jonge mensen uit verschillende kringen, o.a. ook veel energieke lui, die geen geld hebben en een job hier zochten waarmee zij hun onder­houd en studie verdienen.

Door de bomen zie ik de boerderijen waar de landbouwleerlingen geoefend worden.

In een klein gebouw word ik ontvangen door een jonge studente en even later vult zich de zaal met jongens en meisjes van 17-20 jaar.

Ik vertel hen van mijn lijden, de wonderen die ik beleefd heb en de overwinning van Christus en ik roep ze op, to rebuild”. op te bouwen de kapotte wereld, die God niet verloren wil laten gaan, want Hij heeft de wereld lief en zond Zijn Zoon.

Nu wordt er gebeden en dan, met gesloten ogen zingen zij vierstemmig zacht:

Breath on me, breath of God.

Fill me with life enew

That I may love what Thou dost love

And do what Thou would’st do.

Ik ben wonder ontroerd. Hier zit rondom mij een stukje jong Amerika, de “beste van de beste van de hele univer­siteit”. zei mij de leidster. Zij zijn allen kinderen Gods, die hun jonge leven reeds legden in de handen van de Hei­land. En nu komen ze om mij heen en danken mij en maken plannen voor een volgende meeting.

Jonge Amerikanen zijn mooi. Ik zie om mij heen en lees op de jonge gezichten enthousiasme.

Ik ben zo dankbaar dat God mij in Amerika bracht.

Weelde.

De telefoon rinkelt naast mijn bed. Ik neem de hoorn van de haak en een stroom Engels komt over mijn slaperige hoofd. Er inviteert me iemand voor dinner. “I’ll be so glad if you came. my husband wiches to meet you.”) Ik stotter

 (vertaald: Ik zal zo blij zijn als U komt, mijn man verlangt u te ontmoeten).

M’n antwoord en val dan in mijn kussens terug en zie met schrik dat het al negen uur is.

’t Is een rijk ingerichte kamer, een eigen badkamer heb ik tot m’n beschikking. De vogels zingen, bomen en struiken staan in bloei, de zon schijnt en de lucht in Washington is zo heerlijk, vooral in deze buitenwijken.

Ben ik dezelfde die, in Nedick m’n lunch staande ge­bruiken moest, omdat ik geen dollar meer had voor een cafetaria waar je zitten kon?

Ben ik dezelfde die overal hoorde: “Wat komt U hier doen? U had in Holland moeten blijven. Onze dominees zijn ervoor het Evangelie aan ons te brengen. Wat denkt u wel?

“Amerika heeft U nodig en duizend van U,” zei een do­minee eergisteren en gisteren sprak ik in een kring waar vooraanstaande mensen, Noren en Amerikanen met deftige dames bijeen waren. Gods Geest werkte er en velen drukten mij de hand en zeiden: “Dit was wat wij nodig hebben in Amerika”.

Maakt het mij hoogmoedig? De duivel deed een flinke poging maar ’t lukte hem niet. Ik dacht even terug aan New-York en toen verder terug aan de beestenwagen in Duitsland, waar ik op de bodem lag. ’t Is alleen Gods genade en ’t maakt mij niet groot, maar klein van dankbaar­heid, dat God mijn eenvoudige boodschap wil gebruiken, ’t Is de aloude tijding, ik breng niets nieuws, er is misschien geen enkele oorspronkelijke gedachte, doch God gebruikt het en de mensen staan verbaasd.

Ik weet, er wacht mij veel, heel veel werk nu en ik weet: God zal mij alles geven wat ik nodig heb: gezondheid en Engels en geld en wat het voornaamste is: de leiding van Zijn Geest.

 

Lieve broeders en zusters,

Nu ik voor enige weken met vakantie in Nederland ben, maak ik gaarne van de mij aangeboden gastvrijheid van “Kracht van Omhoog” gebruik, om U allen een brief te schrijven.

Daar is in de afgelopen maanden tussen U en de Tabernakelgemeente te Parijs een hechte band van liefde gelegd. De ons zo vriendelijk toegezonden voedselpakketten waren voor ons de verkwikkende demonstratie van de gemeen­schap der heiligen; niet maar een woord, maar een heerlijke werkelijkheid, van allerlei kerken en kringen ontvingen wij, wat voor ons zo nodig was.

In Parijs is honger geleden. Niet zo erg als in de beruchte drie maanden in Holland, waar de mensen langs de weg lagen te sterven. Maar een jarenlange, uitputtende onder­voeding. Zo hebben wij b.v. sinds Oktober van verleden jaar geen aardappelen gehad en sedert 5 jaar geen druppel melk (heel kleine kinderen uitgezonderd). Er waren geen peulvruchten, ons nummer voor een hapje vis kwam mis­schien eens in de 3 maanden aan de beurt. Wij zaten vaak weken zonder enig vet. Voor enige tijd trouwens kondt gij in “Kracht van Omhoog” de vertaling lezen van een artikel uit het Franse dagblad de Figaro, waarin dit een verbijste­rende statistiek gaf omtrent de angstaanjagende kleinheid van de rantsoenen.

Uw aller liefde heeft ons deze zware winter doorgeholpen. God zegene U daarvoor.

Het zal ongetwijfeld Uw belangstelling hebben iets over de pakjes te horen.

Op 12 Juni, toen ik naar Nederland afreisde, hadden wij niet minder dan 936 pakjes ontvangen. Zij waren afkomstig uit 85 verschillende plaatsen van ons land. Een eresaluut aan Haarlem en de Helder, die, wat het aantal betreft, bovenaan staan bij deze hulpverlening.

Wat waren die pakjes met liefde gemaakt! Hoe vaak zat er een persoonlijk, bemoedigend woord bij! “Uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft’. “De Here zorgt voor U en meer zulke verkwikkende zinnetjes. Ze stonden soms op een chocoladereep, op een pakje puddingpoeder. Som­migen van U wisten er altijd een extraatje in te stoppen. Eén van de broeders zond een aardig zakdoekje met een geborduurde J in één van zijn pakjes en deed dit tot driemaal toe. Weer een ander zond met Pasen twee Paaseieren. Andermaal was het een klein zakje suiker En o! de heerlijke pakjes margarine en soms – een heel enkele maal de roomboter en het spek! Om van de worstjes maar niet te spreken ‘

Dit alles kwam in grote hoeveelheden. Al mijn slopen kwamen vol met bonen en erwten van allerlei soort, met havermout, gortmout, gort, meel, enz. Er was heel wat aan verbonden: tweemaal per dag moest onze huiskamer een goede beurt hebben! Dan volgde de correspondentie waarin ik ieder persoonlijk bedankte voor het gezondene.

Misschien zijn er onder U, die geen bericht van ontvangst van hun pakje ontvingen. Meent niet, dat dit een bewijs is dat ik het niet ontvangen heb. Maar sommige pakjes, die aankomst geheel uit elkander hingen, werden op het postbureau leeggeschud in een jute zak en zó bezorgd. Dan kon ik niet meer te weten komen, van wie ze waren. Gij wilt dus wel verontschuldigen, indien ik U niet bedankt heb.

Ja, die losse waar! Dat betekende avonden zitten uit­zoeken. Eens kregen we een zak met prachtig dooreengeschudde bruine bonen, witte bonen, groene erwten, gort en kapucijners! Eer we die weer allemaal uitgezocht en in de voor ze bestemde slopen hadden! Me dunkt, ik zie de zusters er al meewarig het hoofd over schudden!

Hoe dank ik degenen onder U, die “gezellig” zijn gewor­den en brieven zijn begonnen te schrijven’ Zij hebben mij in de gelegenheid gesteld veel leed en moeite op het spoor te komen en met Gods hulp te trachten te vertroosten en te sterken in Zijn naam. Ook kon een enkel maal de bood­schap van het heil in Jezus Christus langs dezen weg wor­den gebracht. Ikzelf werd in mijn hart verblijd en versterkt door deze mij van God geschonken verre vrienden. Onze kruidenierswinkel was spoedig goed beklant! We beginnen met het zwakke post vrouwtje, dat de pakjes naar boven zeulde, en die bruine bonen van ons kreeg op een ogenblik, dat haar moeder niets meer had, gingen de waren naar de huizen van onze gemeenteleden, naar die van de ouders onzer Zondagschoolleerlingen, en naar vele anderen, Hoe blij waren met name de jonge moedertjes, om wat te krijgen voor haar kleine kinderen! Hoe blij de “oudjes” voor “iets om soep van te kunnen maken”! Hoe blij de gezinnen met opgroeiende jongens, die “hol zijn tot in hun tenen”, en nu gevuld konden worden met erwten en bonen!

Lieve broeders en zusters, laat de blijdschap van die allen ook Uwe harten overstromen, want gij hebt ons versterkt! naar lichaam en ziel.

Namens de Tabernakelgemeente zend ik U deze bood­schap:

“God heeft een blijmoedige gever lief. En God is mach­tig alle genade te doen overvloedig zijn in U, opdat gij in alles, allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goéd; werk overvloedig moogt zijn”.           

Onze rijke Hemelse Vader zegene U naar de rijkdom

Zijner liefde.

Namens de Tabernakelgemeente en haar voorgangster. Madame Blocher,

Uwe dankbare Joh. H. Ekering.

 

Op verzoek van enkele lezers geven wij hier nogmaals de adressen van Madame Ekering en Pasteur Fauvel. Nog steeds is de toestand in Parijs benauwend.

Madame Joh. H. Ekering.

167 rue Belliard Paris 18e Frankrijk.

Monsieur le Pasteur Réné Fauvel.

26 Avenue Aubert

Vincennes (Seine) Paris Frankrijk.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.06

Bij de ingang van de tiende jaargang

hebben wij behoefte onze dank aan God uit te spre­ken voor de buitengewone voorzienigheid, waarmee Hij ons dit jaar door vele moeilijkheden heeft heengeleid. Menigmaal hebben wij ondervonden, dat God wonderlijk helpt.

Gezien de hoge onkosten hadden wij het plan om met ingang van 1 Juli de abonnementsprijs te verhogen op f 5.-. Wij zijn echter zo boven verwachting geholpen, dat wij vertrouwend verder gaan en de prijs op ƒ 4 – laten. Naast God brengen wij onze dank aan die vele lezers, die door hun spontane gif­ten het mogelijk maakten door te gaan met ons werk. Weliswaar hebben wij nog een tekort, doch wij ver­trouwen, dat ook dit zal verdwijnen.

Er waren deze week drie abonnees, die schreven door geldelijke omstandigheden te moeten bedanken. Dit moet niet voorkomen. Wij schreven reeds eerder: Wie niet in staat is het volle bedrag te betalen, be­taalt de helft of anders in het geheel niet.

Misschien is het niet overbodig om hier even te ver­melden, dat redactie en medewerkers steeds belangeloos werken. Het geld dat wij ontvangen, wordt geheel besteed in het werk van de Heer. Laat dus ieder wanneer hij straks zijn abonnementsgeld stort, vrijmoedig geven, wat hij denkt te moeten geven.

We hopen met Gods kracht zo sterk mogelijk de roepstem tot bekering en persoonlijke voorbereiding op de komst des Heren door te geven. Ons blad richt zich tot alle kinderen Gods en wekt hen op tot heilig­making zonder welke niemand de Heer zal zien.  Deze heiligmaking is vrucht van de volle werking van de Heilige Geest en zal zijn diepste uiting vinden in vurige liefde tot God, tot de broeders en tot hen die de weg des heils nog niet hebben gevonden. Wij willen geen nieuwe super-kerkelijke organisatie, die immers altijd ongewild weer leidt tot een nieuwe kerk of kring naast de bestaande, doch een waarachtige eenheid onder hen, die hoewel kerkelijk van elkander geschei­den, een Meester liefhebben en volgen.

Zo te mogen medewerken aan de voorbereiding van de gemeente voor de ontmoeting met Christus, beschouwen wij als onze heilige opdracht.

 

Bij een gesloten feestzaal

“en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen.” (Luc. 13:25).

Er komt een tijd, dat God de eindrekening gaat presente­ren aan wereld en kerk. De dag breekt aan dat de genadetijd op het meest onverwachte moment moet plaats maken, voor het gericht. Onze nieuwste geschiedenis zal het veld moeten ruimen voor een tijdperk, dat als een wervelstorm zal los­breken en uiteen zal rukken alle solide bouwsels van mense­lijk organisatietalent in staat en maatschappij. En de bazuinstoot, die de plagen aankondigt, wordt nu reeds onderkend. Het signaal staat reeds op onveilig, om ons te waarschuwen voor de aanrollende donder van de gramschap van God. Het déraillement der wereldsystemen is voorspeld, als de Here zal uitgaan uit Zijn plaats, om de ongerechtig­heid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken. (Jes. 26:21). In dat angstjaar, die aan de grote invasie van het Godsrijk zal voorafgaan, zal de aarde de olijven hof zijn, waar de pers wordt getreden, omdat de dag der wrake ge­komen is. Dan zal er een worsteling zijn om te ontkomen, maar de mogelijkheid om te evacueren zal uitgesloten zijn voor ieder, die met de toebereidselen hiervan tot het laatste ogenblik gewacht heeft.

Velen, talrijken zullen dan zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen, nadat de Here des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal gesloten hebben. Men zal door de angst der tijden eindelijk rijp worden voor een opwekking, maar het is dan te laat: men heeft de gelegenheid verzuimd en daar­door zijn kans gemist. Het bord, dat reeds gedurende duizenden jaren naast de poort hing, en waarop stond: “Klopt, en u zal opengedaan worden!” wordt weggenomen. Dan zal men het verschrikkelijke zien, dat een schare van telaatkomers zich bij de gesloten poort zal ophouden. Zij zijn van de wereld en God verlaten. Zij zijn weggevlucht uit de plaats, die door God omgekeerd zal worden. Zie hen in radeloosheid de handen wringen omdat het verderf over hen gekomen is. Achter hen laaien de vlammen, die hen tot bezitloze maken. In grote wanhoop beuken zij de deur van het kasteel, binnen welks muren zij zich veilig weten. Zij heffen dit tragische spreekkoor aan. dat door de gierende storm wordt meegedragen: ”Here, Here, doe ons open!”

Wie van ons zal het niet de moeite waard vinden, eens over deze hoogst belangrijke zaak na te denken? Want zij is urgent. Wij kunnen in onze dagen met God te doen krijgen en wee ons, wanneer dit oordeel ons zal treffen. De Here. de God der profeten, maakt Zijn volk duidelijk, dat er veranderingen op til zijn.

Jezus’ woorden gelden de belijders van Zijn Naam en be­treffen hen, die pretenderen tot Zijn Kerk te behoren. De Meester geeft ons het ernstige advies, om waakzaam te zijn en niet in te sluimeren op dat kritieke ogenblik, wanneer wij nog maar een steenworp afstand verwijderd zijn van het gericht Gods. Zijt gij, broeder of zuster, wakende?

Ongetwijfeld gelooft gij wel dat Jezus eens zal komen en dat de tijd van Zijn wederkomst voor velen reden zal zijn tot ontzetting. Maar misschien hebt ge verder geen be­langstelling voor dit onderwerp, omdat ge meent dat gij zelf er niet bij geïnteresseerd zijt. Mag ik u dan dit zeggen: ”De Here stelt Zijn komst uit terwille van u en van mij.” Hij vertraagt de belofte niet, maar is lankmoedig over ons. (2 Petr. 03:09) Hij wil dat wij ontwaken zullen uit de diepe slaap, want er zullen dit maar meer zielen gered worden, dan in de dagen van Noach. Zijn huis zal vol worden, en indien wij weigeren Zijn vermaningen ter harte te nemen, dan zal Hij zich wenden tot Tibetanen. Hindoes en zal Hij spre­ken met N.S.B.-ers en de paria’s onzer maatschappij, opdat zij zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods.

In Zijn barmhartigheid zal Hij onder ons nog eenmaal Zijn Geest krachtig doen werken, want de landman is lank­moedig, totdat het land de vroege en de spade regen zal ontvangen hebben. (Jak. 05:07). Dan zullen wij als belijders van Zijn Naam tot de uiterste consequentie s gedreven wor­den: ”Wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.”

Onder die schare daar buiten de poort kunnen gij en ik ons bevinden. Wat zegt de grote heidenapostel? “Opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb. zelf verwerpelijk worde.” (1 Kor. 09:27) Paulus kent de arglistigheid van het eigen hart. Wij zijn niet voor ons gemak en genoegen op deze wereld. Tot het einde toe zullen we te worstelen hebben met onze zelfgenoegzaamheid en hoogmoed. Alleen zij, die blijvend hun eigen onmacht erkennen en voortdurend kracht blijven putten uit de bron van het reinigende bloed van Jezus, alleen zij gaan in.

De zonde van hen, die niet meer binnen kunnen gaan, is de zelfgenoegzaamheid.

Zij zijn niet klein geweest in eigen ogen. Met zelfbewuste houding beroepen zij zich op hun afkomst. Zij waren bekend met de rechten van het Koninkrijk. Zij waren theologisch volleerd en hadden van kindsbeen af de Schriften beluisterd. Zij zeggen het daarom. “Gij hebt in onze straten geleerd. Onder deze dwazen bevinden zich mensen die trouw naar het avondmaal gingen, die in Zijn tegenwoordigheid gegeten en gedronken hebben, maar die geen gemeenschap hadden aan Zijn bloed en geen deel vormden van Zijn lichaam. Zij hadden wel de leer, maar misten de werken, en daarom worden zij werkers der ongerechtigheid geheten. Zij hadden Jezus geannexeerd voor eigen kerk en kring. Zij spreken er over, dat Hij in hun straten zich vertoond heeft, en zij begrijpen niet dat de stad Gods zo ontzaglijk uitgebreid is. Zij reikt van het Oosten tot het Westen, van de aarde tot de hemel. Hun straatje was slechts een klein stukje van die grote wereld, waar de Here met Zijn veelkleurige wijsheid laat arbeiden. Zij konden zich ter­nauwernood voorstellen, dat er buiten hun wijk ook nog bewoners waren van de stad Gods.

En binnen deze omtuining, die zij zelf hadden opgericht verstarden zij. Zij begroeven het levende Woord van de Meester onder hun stelsels en systemen. Zij meenden langs de afgesleten trappen van overlevering en vormendienst het heilig Godsrijk binnen te treden. Maar de Here had hen ver­worpen vanwege hun koudheid, hun liefdeloosheid, hun broedertwisten, hun onwaarachtigheid in leer en leven. Zij kenden geen ootmoed, geen bekering, geen zondenbesef. geen schuldvergiffenis. Hun toon was te hoog. Zij schreven wel leerstukken, maar Jezus zelf zagen zij er niet in. Heel deze categorie van eigenwillige dwazen mist het hoogtepunt van de heilsgeschiedenis: de ingang in het Koninkrijk Gods. Bij de opname der gemeente bemerken zij te laat, dat zij van het ware Christendom eigenlijk nimmer iets hadden ver­staan.

Welk een ernstige waarschuwing zijn Jezus woorden voor ons. Zijn wij traditie-christenen, gelovigen uit sleur? Verkwisten wij onze tijd met twisten en geschillen, in plaats dat wij ons gereed maken voor Zijn komst. Heersen wij waar wij dienen moeten? Dragen wij onze orthodoxe begin­selen uit op het terrein van het maatschappelijk en politieke leven, omdat wij de macht willen hebben, opdat wij ontziet en geëerbiedigd zullen worden, of omdat wij weten dat wij in dienstknecht gestalte ons voor God hebben te verootmoedigen en in die gestalte te getuigen hebben?

Hoe diep staan wij toch in de schuld. Laten wij het maar bekennen, dat het geestelijke peil laag is. Men blaast wel de bazuin onder een afvallig volk, maar zelfs onze medestanders vertrouwen en begrijpen haar geluid niet meer. Worden onze bidstonden goed bezocht of bezitten wij die niet meer, omdat zij in schrille tegenstelling zouden staan met onze werken in het maatschappelijke en politieke leven? Strijden” wij voor onze kerk, onze leer, onze partij, of strijden wij die bloedige strijd om in te gaan door de enge poort? Zoeken wij gemeenschap met de religieuze mens, de humanist, de man die van goeden wille is en die allen trachten een poort van genade te forceren? De Here zegt ons echter “Gaat in door de enge poort. Eng is zij, niet omdat er niet velen doorheen zouden kunnen, maar omdat het menselijk hart er altijd weer mee in botsing komt. Zij stelt slechts die’ ene alles omvattende voorwaarde, met terzijdestelling van alle mogelijke goede bedoelingen van de mens; Het geloof’ in Jezus Christus.

Hoe hunkeren velen naar de gemeenschap met Gods volk. Zij voelen zich, vaak onder eigen geloofsgenoten, zo eenzaam. Zij kunnen zo weinig met deze spreken over wat hun het hart beroert, over “echt geestelijke dingen’. Wanneer zij spreken over het verborgen leven met hun Heer, over Zijn liefde en kracht, dan stuiten zij op een muur van onverschilligheid.

Wij hebben in Nederland een opwekking hard nodig. De kinderen Gods moeten elkander in hun huizen gaan opzoeken en de Here gaan smeken om nieuw leven. Laten wij dit doen in het bewustzijn, dat we zeer arm zijn. En wij gaan nog zienderogen achteruit in onze geestelijke welstand. Laten wij onze tijd verstaan. Want zij is zeer gevaarlijk met haar eenheidsstreven en nationale godsdienstigheid. Het is nu het ogenblik om in ootmoed God te smeken om ont­ferming en behoud. Laten wij niet door grootscheepse actie iets trachten te vernieuwen, wat innerlijk niet verbroken is. Indien wij erkennen en belijden, dat al onze touwen gebroken zijn, dan kan God de kabel uit de hemel werpen, die het schip in veilige haven zal doen landen. Indien God zelf niet ingrijpt, worden wij meegesleurd door de stortvloed der onstuimige wateren.

Laat ons dan bidden dat de Here Zijn werk in ons ver­richte, opdat wij bij Zijn komst Hem hebben verwacht.

  1. E. v. d. B.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (Slot).

Zoals wij reeds eerder opmerkten, achtte de oudste Christenheid de wederkomst van Christus zeer nabij. Zelfs ‘ de Apostelen, althans Paulus, hoopte aanvankelijk, dat dit nog geschieden zou bij zijn leven. Later heeft hij ingezien, dat de zo vurig verwachte Dag nog wel wat uit kon blijven en heeft hij, evenals de andere apostelen, gewaarschuwd! tegen overdreven verwachtingen, die hier en daar in de gemeenten voorkwamen.

Op het eind van zijn leven was Paulus er volkomen mee verzoend, dat hij de doods Jordaan door zou moeten gaan. Hij wist, dat die dood, hoe gruwzaam ook voor de natuurlijke mens, hem de kroon der rechtvaardigheid, die Christus voor hem had weggelegd, niet zou kunnen ontroven. Ook na de dood der Apostelen bleef de hoop der jonge Christengemeente aanvankelijk nog levend en krachtig. Toen kwamen echter al spoedig de vervolgingen en strijd van buitenaf en van binnenuit, dwalingen slopen binnen, de noodzakelijkheid van de verdediging van het geloofsbezit deed zich gevoelen, men ging zich bezinnen op de leer en de organisatie, de ambten kwamen in aanzien, terwijl de activi­teit van de gewone gemeenteleden en die van de vrouwen in het bijzonder, terug werden gedrongen; de werking der charismata of genadegaven werd geremd. In één woord: men ging zich consolideren, d.w.z. de jonge kerk ging haar wortelen in de aarde slaan en zich instellen op een langdurig verblijf hier beneden. Vanzelf week toen langzaamaan het blijde verlangen naar Jezus’ spoedige wederkomst en daarmede de hoop op een zalige opstanding. De hemelse verwachting werd naar de achtergrond gedrongen, toen de kerk hier op aarde aan haar toekomst begon te bouwen.

In zoverre heeft de oude kerk gelijk gehad, dat achteraf is gebleken, dat zij nog een toekomst van eeuwen op deze aarde had. Maar dat zij haar schone jeugdverwachting verloor en dat zij tot op onze dagen zo weinig afweten en zo weinig verlangend bezig zijn met de wederkomst des Heren dat is toch een droeve teruggang, een groot verlies. Ja, een zonde. Wij zijn geworden als de dwaze maagden: wij gingen eenmaal uit, aan het begin van deze bedeling.” Met brandende lampen, de Bruidegom tegemoet… maar Hij toefde zo lang en we zijn in slaap gevallen. Als straks de roep klinkt (en we horen die roep steeds weerklinken in het wereldgebeuren van onze tijd): ”de Bruidegom komt, gaat uit. Hem tegemoet ‘, dan staan wij slaapdronken en verlegen, zonder olie in onze lampen en de mogelijkheid is groot, dat we pas “klaar zullen zijn om te gaan, als de deur van de bruiloftszaal reeds gesloten is.

De Here Jezus waarschuwt ook ons geslacht met grote ernst, “Waakt dan”, zegt Hij, “want gij weet niet de dag noch de ure, in welke Uw Heer komen zal’ Al wakende hebben wij ons te bereiden, om onze Bruidegom te ontvangen. Is er ooit een bruid geweest, die zich niet lang tevoren voorbereidde tot en zich verheugde in het vooruit­zicht van haar huwelijksdag? Alzo hebben ook wij, tezamen eenieder van ons persoonlijk, de dure roeping ons wakend en biddend voor te bereiden op de parousie van onze Heer.

Laten wij ons dan haasten om ons levens wil. Tien maagden gingen uit en zij vielen allen in slaap. Tenslotte kwamen er vijf in de bruiloftszaal en vijf werden er buiten gesloten. Dit verschillend lot berustte niet op willekeur van Gods

zijde, doch op het al of niet bereid-zijn der maagden.

Het is een der zegeningen van de zware tijden, waarin wij leven, dat de vraag naar de toekomst des Heren weer levend begint te worden in de harten van vele gelovigen. Laten wij ons dan niet laten meevoeren door mensen, die op het jaar en de dag weten te vertellen, wat er tot in de kleinste bijzonderheden gebeuren zal en die precies menen te weten aan welk hoofdstuk en welk vers van Openbaring we van­daag toe zijn.

Niemand weet die dag noch die ure, heeft Jezus gezegd, zelfs de engelen in de Hemel niet. Dat minutieuze uitpluizen bevredigd onze nieuwsgierigheid en onze sensatiezucht, doch het brengt ons hart niet dichter bij God, het “bereidt’ ons niet om onze Heer te ontmoeten. De Schrift wijst ons dan ook een anderen weg. n.l. die van levensheiliging en reinheid des harten.

Is het zó met ons, dat wij blij zouden zijn, als Jezus vannacht of morgen kwam? Of verschrikt ons die mogelijk­heid nog enigszins? In Efeze 6 beschrijft Paulus ons de juiste verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk, van bovenaf gezien. Daarbij wijst hij dan op Christus en de Gemeente. d.w.z. de ware gelovigen, de Kerk met een hoofdletter. Van deze Gemeente, dus als het goed is ook van ons, van U en van mij, wordt dan gezegd, dat “Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligen zou en opdat Hij haar Zichzelf heerlijk zou voorstellen (d.w.z. voor Zich zou Stellen), een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk.

Ongetwijfeld ziet dat “voorstellen” der Gemeente ook op Zijn wederkomst en de daarmee gepaard gaande opstanding en opname van de gelovigen. Bereide de Here ook ónze harten voor Zijn heerlijke toekomst.

  1. V.

 

Avondgebed

Onze Vader, nu wij gereed zijn ons ter ruste te be­geven, gedenken wij allen, aan wie de zorg is toevertrouwd voor ons welzijn en voor de instandhouding van ons leven gedurende de uren van vergetelheid, die gij ons schenken wilt in onzen naam.

Wij denken aan hen, die arbeiden in mijnen en fa­brieken, terwijl wij op bed met  liggen met gestrekte leden; wij denken aan hen, die op eenzame posten, in weer en wind, onze bezittingen bewaren voor schending en roof, terwijl wij sluimeren op ons kussen; wij denken aan allen, die, waar ook ter wereld, in naam van Uw Zoon het Evangelie verkondigen, aan allen, die Gij in naam van de Liefde door Uw Zoon in deze wereld van onrecht, haat en duisternis hebt gebracht; wil hen mét ons de vrede schenken van Uw mild en vaderlijk Hart.

Amen.

 

Jonge mensen spreken over: de “Ene kerk”.

(Vervolg).

Het leek mij goed, om deze keer nog eens terug te komen op het onderwerp, dat wij de vorige maal bespraken naar aanleiding van de vraag van Gerard van M.

Wij hadden het toen over de éénheid, die wij vinden wanneer wij ons gaan bepalen bij de heerlijkheid die Christus ons gegeven heeft.

En nu bleek mij later, dat er vrienden zijn, die vinden dat ik in dat artikel eigenlijk allesbehalve nuchter ben geweest, “’t Klinkt wel heel mooi en idealistisch, als je ze hoort zeggen, dat je samen kunt neerknielen en samen in Christus die éénheid beleven. Maar lees nu eens ’s Zater­dagsavonds de krant, en kijk eens naar de rubriek van Godsdienstoefeningen, dan zie je een klein beetje hoe erg het is; dan vraag je je af: zou er wel één kerk zijn, die ’t werkelijk bij het rechte eind heeft?”

Ik herinner mij nog heel goed dat ik enkele jaren geleden rondliep met de moeilijkheid, dat ik niet wist bij welke kerk ik mij moest aansluiten. Ik had het idee, dat ik, door mij bij een gemeente te voegen, niet anders deed dan de strijd en de verdeeldheid nog maar een stukje groter maken.

Natuurlijk, ook onder jullie, die dit lezen, zijn er die daarmee in de knoop zitten.

Och, ’t kan soms heel makkelijk wezen, als je vader en moeder je opgevoed hebben met het Evangelie, en je hebben doen opgroeien in één bepaalde kerk.

Dan gaat ’t als het ware vanzelf.

Maar ik weet, dat er velen zijn, die een tijd hebben gehad in hun leven, dat ze met het Evangelie in aanraking kwa­men en de roepstem van Jezus hoorden. Jonge mensen, die in zulke ogenblikken hun leven hebben toegewijd aan de Heer, omdat ze wisten, dat ze zonder Hem niet konden. En hoe vaak is het niet, dat dan langzamerhand dat nieuwe leven weer wegebt, en een plaats krijgt in de dier­bare herinneringen uit het goede verleden.

Totdat op een goede dag zo iemand tot zijn schrik be­merkt, dat hij als een losgeslagen stuk hout op de golven heen en weer geslingerd wordt.

Want dit wil ik je zeggen: de gemeenschap met andere Christenen hebben we nódig, anders verwelkt ons geestelijk leven.

Daarom is het nódig voor je, dat je bij een gemeente bent. En denk nu maar niet, dat je in die grote verscheidenheid van kerken en gemeenschappen de ware kerk vindt, dan kom je verkeerd uit. Maar maak er een zaak van gebed van, dat de Heer je leidt in een gemeenschap, waar je geestelijk leven opgebouwd wordt, waar je broeders en zusters kunt vinden, met wie je één kunt zijn, en met wie je samen de strijd kunt aanbinden tegen de machten der duisternis.

Ga dan niet naar de kerk of de gemeente, waar je het prettig vindt, of gezellig, of mooi. Maar ga waar Hij je leidt en roept, en ik heb de ervaring, dat als wij werkelijk daarom bidden, Hij ons hierin zeker duidelijk zal leiden.

Ik heb eens Prof. de Zwaan horen zeggen; ’t is met die kerken net als met een eiken boom, hoe meer takken er op de stam staan, hoe meer eikels hij voortbrengt. Ik kan hem dat niet helemaal nazeggen, want ik vind die verdeeldheid toch erg. Maar iets daarvan zal je voelen, wanneer we behoren tot de gemeente, waar wij weten dat de Heer ons roept en waar we mét elkaar stilstaan bij de heerlijkheid die Jezus ons gaf, en bidden om het vuur van de Heilige Geest, hoe niet nuchter en idealistisch het je misschien ook in de oren klinkt  P. v. W.

Alle jonge mensen, die deel willen nemen aan ons maan­delijks gesprek, dienen hun brief te zenden aan de redactie Noordlaan 11, Bloemendaal, met vermelding: Jeugdrubriek.

 

Ziet, hij komt Bespreking van de Openbaring van Johannes (40).

Het zesde zegel (Openb. 06:12-17),

Het verschrikkelijk visioen, dat ons na de opening van het zesde zegel beschreven wordt, is de dag, die reeds voor het geestesoog van vele profeten en zieners in Israël in al zijn gruwelijkheid was opgerezen (zie bijv. Jes. 13:09-11; Joël 02:31-32). Ook Jezus spreekt over deze dag waarop de zon zal worden als een haren zak en de maan rood als bloed (Matt. 24:29; Luc. 21:25-27).

Wij geloven dat dit de dag zal zijn waarop of waarvoor de gemeente zal worden weggerukt. Israël zal daarna wor­den toebereid voor de ontmoeting met hun verworpen Koning. We vinden de beschrijving hiervan in het volgende hoofdstuk, waar gesproken wordt over de verzegeling van de twaalf stammen. Ook lezen we daar hoe de schare, die niemand tellen kan (de gemeente) staat voor de troon van God. Ook de Heiland heeft deze gebeurtenissen nauw aaneen verbonden als Hij zegt: “Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle volkeren der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met grote macht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen Zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere” (Matt. 24:29-31). Ook in (Luc. 21:25-28) vinden we deze volgorde.

Laat ons voor we hier dieper op ingaan, lezen wat in ons tekstgedeelte beschreven wordt.

We lezen daar over een geweldig natuurgebeuren en de indruk, die dit maakt op de mensen. Wie deze beschrijving niet letterlijk neemt, doch vergeestelijkt, vervalt tot allerlei speculaties, waarbij de fantasie vrij spel heeft. Er is ook niets in deze beschrijving wat ons dwingt tot een allegorische verklaring.

Er wordt gesproken over een geweldige, de ganse wereld omvattende aardbeving. Toch is het woord aardbeving eigenlijk te beperkt, letterlijk staat hier: een grote schudding. In het volgende vers wordt ditzelfde woord gebruikt voor het schudden van de vijgenboom. Mattheus gebruikt dit woord voor de heftige beweging van de zee en in Joël wordt het gebruikt voor een heftige beroering in de hemel. Deze schudding omvat dan ook niet alleen de aarde, doch, zoals uit de volgende verzen blijkt, ook de dampkring, de ons omringende luchtlagen.

Geweldige natuurcatastrofen als aardbevingen, maans­verduisteringen, sterrenregens, worden in de Bijbel meer­malen beschouwd als voortekenen van de grote dag des Heren. “Echter” zegt Ds. Rignalda in “Het Koningschap

van Christus” “moet er door ons van meet af op gelet worden, dat die grote dag des Heren in het O.T. niet altijd als de laatste dag der wereld wordt gezien en beschreven dat ook deze voortekenen niet speciaal de jongste inluiden ‘.

Deze aardbeving doet niet alleen bergen scheuren, ze doet ook de eilanden (die immers bergen zijn in de oceaan van hun plaats bewegen.

De zon werd zwart als een haren zak. De tenten der Arabieren zijn dikwijls gemaakt van zwart geitenhaar. Duister en onheilspellend ziet Johannes de zon aan de hemel staan. Deze verduistering herinnert aan de verduistering op Goede Vrijdag. Gelijk toen letterlijk het licht veranderde in duisternis, zo zal het ook zijn op deze dag van ontzetting. En evenmin als we de duisternis op Golgotha kunnen verklaren, evenmin behoeven we te trachten een fysische verklaring voor dit gebeuren te zoeken. Een natuurlijke zonsverduistering zal het niet zijn, daar tevens de maan rood als bloed aan de hemel zal staan. Ook kan een natuurlijke verduistering nimmer de gehele aarde treffen en zou ook niet die schrik te weeg brengen, die hier ons beschreven wordt.

Als de zon eindelijk duister ondergaat, zal de verschrikking niet voorbij zijn. Immers we lezen dat de maan niet langer haar vredig zilveren schijnsel geeft, doch als bloedrode schijf aan de hemel staat, somber en onheilspellend.

Doch nog een andere reden van grote ontsteltenis ons dan genoemd namelijk het vallen van de sterren. Er is geen bezwaar om ook dit letterlijk te nemen als we maar niet denken aan die onmetelijke, vele lichtjaren van ons verwijderde lichtbronnen, die duizenden malen groter zijn dan de aarde en nooit op deze zouden kunnen vallen. Dat deze sterren niet bedoeld worden blijkt wel uit (Openb. 08:12) waar we lezen, dat een derde deel der sterren verduisterd wordt. We moeten hier denken aan wat ook in de gewone taal “vallende sterren” worden genoemd. Een sterrenregen als nooit tevoren zal de mensen opschrikken. Een gruwelijke nacht zal dit zijn: door het bloedrode schijnsel van de maan schieten onafgebroken de lichtstrepen van de sterren, die bij duizenden omlaag vallen. Er staat zoals een vijgenboom die geschud wordt zijn wintervijgen laat vallen, zo zullen de vallende sterren in een dichte regen de nacht verlichten. De wintervijgen zijn vijgen, die laat aan de vijgenboom groeien en onder het blad overwinteren, maar zelden rijp worden en vooral bij een sterke wind bij massa’s afvallen.

Dat hier niet eenvoudig staat “de sterren” doch de sterren aan de hemel” wijst er ook op, dat hier sterren worden bedoeld, want het woord hemel wordt dikwijls gebruikt voor deze atmosfeer.

Een voorspel van deze ontzaglijke sterrenregen heeft plaats gehad in de nacht van 13 Nov. 1833. Gedurende de drie uur, dat dit duurde waren duizenden personen dodelijk beangst. Vurige ballen, lichtend en talrijk als de sterren schoten van de hemel terwijl ze vurige lichtstrepen achter zich lieten. Het scheen of iedere ster plotseling van het firmament was losgerukt van zijn plaats en op aarde viel. Radeloos zullen de mensen heen en weer rennen en zich trachten te verbergen voor wat om hen heen gebeurt. Wat een dag zal dit zijn: de zon zwart als een grauw kleed, een maan rood als bloed en dan een onophoudelijke sterrenregen steeds weer de machtige aardtrillingen waardoor huizen onder donderend gekraak ineen storten en de bergen wankelen.

Boven dit alles lezen we dan nog, dat de hemel terugweek als een boekrol. Ook hier wordt niet de hemel der zaligen doch de lucht en wolkenhemel bedoeld. Deze zal niet meer gelijken op een onbewogen, strak gespannen doek waarmee de Schrift haar meermalen vergelijkt, doch ze zal in een geweldige rollende en schokkende beweging worden gebracht. Hoe dit zal geschieden weten we niet. Bij de geweldige schudding die ook de bovenste luchtlagen beweegt is dit alles zeer wel in te denken. Ook de profeten hebben dit in hun felle visioenen gezien. Zo schrijft Jesaja: “En al het heir der hemelen zal uitteren en de hemelen zullen toegerold worden als een boek en al hun heir zal afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van de vijgenboom.

Zoals op kleine schaal reeds in onze dagen soms eilanden verdwijnen door een zeebeving, bergen worden geschud en rivieren hun loop veranderen, zo zal dan op een afschuwelijke wijze de gehele aarde bewogen worden. Als de mensen deze heftige schokken zullen voelen, de bergen zullen zien afbrokkelen en de oceanen tegen de kusten zien beuken zal vervuld worden wat Jezus heeft voorzegt: “Er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen.”

Doch tegen hen die geloven zegt Hij als een blijde troost:

“Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt ‘(Luc. 21:25-28).

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Het algemeen Ned. Verbond arrangeerde een diner ter ere van de verjaardag van de Prinses. In het Holland House, een prachtig, modern gebouw, waar ook het Consulaat is gevestigd, kwam men bijeen. t Was een geroezemoes van stemmen, we kenden er weinig mensen, maar het was leuk zo overal Nederlands te horen spreken.

Ds. Burggraaf stelde ons aan enkele mensen voor; een dame vertelde dat haar zuster in Nederland het zo moeilijk had.

Ik inviteerde haar in Schapeduinen en dacht: “Misschien moet ik hiervoor op dit diner komen”. De prijs was n.l. griezelig hoog geweest: ƒ 2.50 per persoon. Zou het dat waard zijn? We keren elk dubbeltje om.

Daar ging Min. v. Kleffens spreken. Hij liet een moedige, optimistische klank horen. Vroeger had Amerika eens in een kritiek moment gezegd: “Op de Amsterdamse Bank heeft men vertrouwen in Amerika”. Nu was ’t omgekeerd en vertelde hij dat Amerika vertrouwen had in de Nederlandse regering. In de korte tijd dat we vrij zijn, is er al heel wat opgebouwd.

Na zijn rede ging Zijne Excellentie ’t gezelschap rond en sprak met iedereen. Hij vroeg mij wat ’t insigne was, dat ik droeg. ‘t Was van een Nederlandse Serving Club, van Hollandse dames die naaien voor Nederland. Ik vertelde dat ik “erelid” was en zei toen waarom ik in Amerika was.

“Bent U door de regering uitgezonden’ vroeg hij. “Nee.” antwoordde ik. “ik wist niet dat dit nodig was en dat eigenlijk zo’n reis vooruit georganiseerd behoort te worden. Ik heb daardoor wel moeilijkheden maar twijfel niet of ik zal kansen krijgen.

“Maar dan moet u voortgeholpen worden, ik zal er over spreken”, zei hij. “Mijn doel is, zoals ik u zei, de mensen te vertellen wat Jezus in mijn leven is geweest in het concentratiekamp, ik kan nu van de realiteit van Christus spreken uit ondervinding. Mijn tweede doel is voor Schapeduinen te collecteren, waar een stukje wederopbouw bedoeld wordt van mensen die door de oorlog geleden hebben. Ik vertrouw dat mijn Hemelse Manager mij zal leiden en het mij zal doen lukken. “Ik twijfel daar niet aan, zei hij toen, “maar toch moet u geholpen worden”.

Ik bood hem toen mijn boek aan en zei: “Ik wil hierbij uitspreken, hoe dankbaar ik ben voor alles wat u voor ons land gedaan heeft in de zo kritieke tijd”. “Dat is heel vriendelijk’ van u”. zei hij, “maar nu moet u nog uw naam in uw boek schrijven”.

Wat was ik dankbaar voor deze kans. Maar er gebeurde nog meer. Ik zat tegenover een dokter, zijn moeder was een Schotse, zijn vader ’n Ier, hij in Engeland geboren.

Hij was drie jaar in Japanse krijgsgevangenschap geweest. Ik vertelde hem iets van mijn ervaringen en zei: “Als alle vastigheden ons ontvallen, dan wordt de zekerheid van Christus onze sterkte. Ik ben dankbaar voor wat ik doormaakte, nu weet ik dat de beloften uit de Bijbel waar zijn, uit ondervinding; hebt U het ook niet ondervonden?”

“Neen,” zei hij, “vroeger ging ik wel naar de kerk en zei mijn gebeden maar het leven heeft mij zo afgeleid van God, dat ik niet meer over zulke dingen denk”. “Dat is jammer, dan lijkt het of Uw lijden zijn doel gemist heeft.” Had ik goed gedaan dit te zeggen?

Ineens zei hij: “Ik woon in Toronto, geef mij Uw adres, ik zal U introduceren bij mijn kennissenkring en u een aan­bevelingsbrief sturen, u hoort nog van mij.” Bij ’t weggaan kwam een rabbijn naar mij toe. Ik had zijn naam al gehoord en wist zijn adres in een van de plaatsen waar ik heen hoopte te gaan. Hij vroeg mij enkele dingen en zei toen: “Ik wil u voor een kring uitnodigen, als u in onze stad komt. Wat wilt u het liefst, een kring van rabbijnen en andere geestelijken of een kring van kapitaalkrachtige mensen 2”

Ik antwoordde hem: ”Mijn hoofddoel is om te getuigen wat Christus in mijn leven is, ik zou het een voorrecht vin­den daarover te spreken, voor welke kring ook.

Zal God mij die kans geven? Iemand zei: “Och, hoogstens zullen ze je aanhoren en als een verschijnsel beschouwen”. Maar ik weet dat Gods woord niet ledig tot Hem weder­keert. maar zal doen wat Hem behaagt, het is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig zwaard.

’t Lijkt mij heel moeilijk voor rabbijnen te mogen getuigen, maar toch hoop ik dat het doorgaat.

In een grote kamer, waar veel mensen bijeen zijn, zit een jong meisje en bidt. Zij dankt de Heer, dat zij mijn getuige­nis heeft gehoord. Het verhaal van mijn lijden en Christus’ overwinning heeft haar geloof gesterkt. Er is een bevende ontroering in mij, als ik haar hoor uitspreken haar blijd­schap. dat ik in Amerika ben gekomen.

De laatste dagen heb ik dit meermalen beleefd. Ik lees instemming in de ogen van hen voor wie ik mijn eenvoudige geschiedenis vertel. Ik voel mij zo gesterkt door hun aan­vaarding van mijn getuigenis, dat zelfs mijn Engels als vanzelf komt. De schuchterheid is weg. ik sta niet meer voor een muur, worstel niet meer door kreupelhout.

Ik kan blij getuigen en men maakt plannen, organiseert bijeenkomsten en er worden brieven geschreven naar andere steden. Mijn dagen zijn zo gevuld dat we erover denken om ’s nachts te reizen.

“Zeker mag U niet in Juli en Augustus naar huis gaan, er is hier heel veel werk te doen, in onze kringen is er geen sprake van niet kunnen werken in de zomer. Er zijn kampen en conferenties, waar heel veel te doen is “, Heb ik mijn les in afhankelijkheid geleerd, dat God nu mijn weg zo baant? En ik hoef niet te vrezen, als God mij de kansen geeft, dat ik ‘t niet zal kunnen volbrengen.

Als ik werkelijk zal moeten spreken voor de kringen die genoemd zijn, dan zal ik soms komen te staan voor mensen die oneindig veel geleerder en knapper zijn.

In Christus zal ik overwinnaar zijn 1

 

Van pasteur Réné Fauvel te Parijs

ontvingen we een brief, waarin hij ons verzoekt zijn hartelijke dank over te brengen aan hen, die door het zenden van levensmiddelen hebben geholpen in de nood van de broeders en zusters in Parijs.

Wel is waar heeft hij regelmatig getracht aan iedere af­zender een bericht van ontvangst te sturen en hen tévens te bedanken, doch enkele adressen waren bij aankomst zeer slecht leesbaar. “Wilt ge” vraagt hij “onze tolk zijn door middel van “Kracht van Omhoog” om hen onze dank te betuigen in naam van de Heer?”

Wij willen dit gaarne doen en zijn dankbaar, dat zo velen aan de oproep tot hulp gehoor hebben gegeven.

 

Boekbespreking

Van de internationale gemeenschap van Christusbelijders ontvingen we een boekje inhoudende 24 lessen, die ten doel hebben in grote lijnen een algemeen begrip te geven van Gods weg tot verlossing van de zondaar. Iedere les bestaat uit een serie vragen, waarop men zelf het antwoord in de Schrift moet trachten te vinden. Achterin zijn antwoorden op deze vragen opgenomen.

Daar deze lessen geschreven zijn als een algemene in­leiding is ieder onderwerp slechts zeer kort behandeld. De bedoeling is bepaalde onderwerpen in een nog te verschijnen serie uitvoerig te behandelen.

Dit boekje kan o.i. nuttige diensten bewijzen voor zelf­studie en bij onderlinge bijbelbespreking. Met de meeste vragen en antwoorden zijn wij het geheel eens. Een enkele opmerking willen we maken, In de twintigste les wordt ge­vraagd. “Welke vier trappen van opwassen in de genade worden ons genoemd in (Ef. 01:12-13)?” Het antwoord luidt: “Eerst hopen op Christus, dan horen naar het Evan­gelie, daarna geloven en ten slotte het verzegeld worden door de Heilige Geest.”

Wij zijn het hiermee niet eens. Iemand, die nog niet ge­looft, kan niet hopen op Christus. De nieuwe vertaling leest deze tekst: wij die tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. Alleen een gelovige bouwt zijn hoop op Christus. De bedoeling van deze tekst wordt ons duidelijk als we ze leggen naast de voorafgaande woorden. “opdat wij zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid”. Het gehele leven van de christen is een hopen op Christus. Dit gaat vooraf aan het leven tot Zijn heerlijkheid, dat ten volle zal vervuld worden in de hemelse heerlijkheid.

De prijs van dit boekje, dat we van harte aanbevelen, is ƒ 1,20. Aan personen voor wie de prijs een bezwaar is, kan tegen verminderde prijs worden geleverd.

Men kan bestellen: Intern. Gemeenschap van Christus­belijders, Amsterdam.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss. (1)

In dit nummer beginnen we met een nieuw vervolgverhaal. Het is de beschrijving van het werk onder de melaatsen in Suriname. Zuster Weiss heeft samen met haar overleden man, 10 jaar te midden van deze ongelukkigen geleefd.

 

Het is mij een vreugde, na zo lange tijd en op mijn oude dag, nog eens in gedachten te mogen terugkeren naar het werk in het verre Suriname. Hier heeft de Here in Zijn grote genade een heerlijk werk laten doen door zwakke mensenkinderen, van wie Hij wist dat ze Hem lief hadden en dat ze zich door Hem wilden laten gebruiken. Het is mijn bede, dat Hij mijn pen in Zijn hand wil nemen, opdat nu ode door het lezen van deze regels, velen gezegend mogen worden en liefde mogen leren kennen voor de uit de maat­schappij gestoten melaatsen en ook in hun gebeden hen niet zullen vergeten.

Om het werk goed te begrijpen moeten we even iets over Suriname vertellen.

De stoomboot van Amsterdam bereikt Paramaribo, de hoofdstad, maar ook de enige stad van Suriname, in 18 dagen. Suriname is ongeveer 5 maal zo groot als Holland. Als men in de regentijd de Surinamerivier opvaart, treft ons dadelijk de weelderige intensieve plantengroei. Gaan we daarna Paramaribo binnen, dan zien we op de straten een heel bijzondere bevolking zoals misschien nergens anders in de wereld. De Indianen, in het oerwoud verdreven, zijn de eigenlijke inwoners. Dan vinden we er de hoofdbevolking van deze tijd namelijk de negers, afstammelingen van de slaven, die uit Afrika zijn ingevoerd om op de plantages te werken. Verder zien we er Chinezen en Brits-Indiërs. Deze laatste zijn degenen, die na de slavenbevrijding in 1863, het werk op de plantages doen. Behalve hen, liet men later ook nog Javanen komen voor hetzelfde doel. Ook moesten we de negers niet vergeten, die indertijd de plantages ontvluchtten, en die thans de naam Bosnegers dragen. Er zijn verder Engelse. Franse en vanzelf ook Hollandse en Duitse immigranten, als ook inboorlingen van de Engelse eilanden, van Frans Guyana enz. woonachtig.

In het jaar 1735 trokken de eerste Hernhutter zendelingen naar Suriname om de negerslaven in hun zwaar lot de blijde boodschap van de Heiland te brengen.

Verschillende ziekten heersen in Suriname zoals malaria, gele koorts, elefantiasis, en melaatsheid. Het is van de lijders aan deze vreselijke ziekte, welke ook reeds ten dage van de Heiland voorkwam, en die door Hem zo menigmaal zijn genezen, dat ik U iets wil vertellen.

Ik herinner mij, dat toen wij na onze bruiloft nog enige weken bij vrienden in Holland logeerden, mijn echtgenoot mij zei. dat hij zo gaarne in Suriname als zendeling-dokter zou willen geplaatst worden aan het daar op te richten Protestantse Melaatsengesticht. Mijn antwoord was toen heel; kort: “Neen, daar zal ik niet met je naar toe kunnen gaan. Toch zijn de jaren, die ik daar heb doorgebracht, als ik nu terugzie, de heerlijkste tijd in mijn leven geweest. Loof, de Here mijn ziel, dat Hij het zo heeft geleid!

Er was een algemeen melaatsen-gesticht van regeringswege. Dit lag echter zeer afgelegen, zodat het moeilijk was, vanuit Paramaribo zieke familieleden op te zoeken. De regering wilde daarom het gehele gesticht verplaatsen naar het. door de Surinamerivier gevormde schiereiland “Groot Chatillon”, en wel op een oude, totaal vervallen suikerplantage. De protestantse kerken; de Hervormde en de Lutherse kerk en de Broedergemeente vroegen toestemming om een eigen asiel, naast het regeringsgesticht op groot Chatillon te mogen oprichten voor alle evangelisch-gelovige melaatsen. De toestemming van de regering kwam en Hare Majesteit Koningin Emma werd beschermvrouwe van het op te richten gesticht, dat de naam “Bethesda” zou dragen. Nadat een groot stuk van het oerwoud met zijn boomreuzen, bewoonbaar was gemaakt werd het protestantse asiel opgericht in 1898 geopend. De zendeling, leraar en directeur Br. Slink en zijn echtgenote deden het pionierswerk met veel liefde. Zuster Lina Perchner kwam kort daarop met de tentboot: de eerste melaatse brengen. Het was Louis Kampf, die al meer dan 30 jaren aan deze vreselijke ziekte had geleden en nu o zo blij was dat hij hier verzorgd en verpleegd zou worden. Nu kon hij weer van de vrije lucht en de natuur ge­nieten. Jarenlang was hij opgesloten geweest op een zolderkamertje. waar hij bij de grote hitte ontzettend had geleden.

Helaas moest zuster Lina, na een jaar gezegende arbeid voor een operatie naar het Militaire hospitaal in Paramaribo.’ Zij is daarvandaan niet weer tot ons teruggekeerd doch door; haar Heiland tot hoger heerlijkheid bevorderd.  

Toen haar oude moeder de doodstijding van haar dochter ontving zei ze: “Toen mijn Lina mij vertelde, dat ze diacones wilde worden, heb ik gezegd: “Indien de Heiland je wil gebruiken, zal Hij je hebben. Toen zij mij schreef, dat zij melaatsen wilde verplegen in een ver gelegen land, heb ik opnieuw gezegd: “Als de Heiland haar nodig heeft, dan zal Hij haar hebben”. En nu Hij haar tot Zich heeft genomen zeg ik het nog eens: “Indien Hij haar wil hebben. Hij zal haar krijgen, zij is van Hem!”

(Elefantiasis is een ziekte die de huid gerimpeld maakt als die van een olifant en die de opzwelling veroorzaakt van de celweefsels.)

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)