1946.08.03
Woorden zonder kracht
Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. (1 Kor. 04:20).
Wij zijn in onze dagen oververzadigd van woorden. Dag aan dag wordt een stroom van woorden over ons uitgegoten. Iemand zei onlangs tegen me: ”De christenen moesten maar eens niet meer praten, doch door hun daden trachten anderen tot het christelijk geloof te bewegen”.
Dit klinkt erg zakelijk. Doch hoewel deze uitdrukking als; reactie op onze schier niet te stuiten woordenvloed te begrijpen valt, is ze niet volgens Gods woord. Want dit Woord geeft ons de uitdrukkelijke opdracht; “Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie…”
Jezus zelf wordt genoemd het Woord en de eerste tekst van het evangelie van Johannes luidt niet: “In den beginne was de daad…” doch: “In den beginne was het Woord…”
Het woord is naar Gods bestel de drager van de gedachte. Door het woord worden onder de werking des Geestes de gedachten van de hoorders omgebogen. Ja, we hebben de heerlijke bemoediging dat, als we Gods Woord brengen, dit woord nooit ledig zal wederkeren, doch zal doen al wat God behaagt.
Maar eveneens is het de Bijbel zelf, die immer waarschuwt het woord niet los te maken van de daad. Het woord zonder de daad is leeg en onwaar.
Als de kracht der godzaligheid in ons leven ontbreekt, blijven de woorden als holle wezenloze vormen achter, waaruit het leven is weggevloeid.
Dit gevaar dreigt te allen tijde. Het dreigt daar, waar het vaak overbekende woord niet steeds weer wordt geladen met de krachtstroom van de Heiligen Geest.
Het wóórd, dat levensuiting moest zijn, wordt dan een vroom masker, dat het ware gelaat bedekt.
Zo kan het zijn bij de prediking. Wanneer hoogmoed het hart verheft, zinnenlust het verteert of afdwaling van de waarheid het verscheurt, dan verdroogt de saprijke stroom der liefde, doch het woord blijft dikwijls nog jaren als een dode boom staan. Dan spreken we misschien dezelfde woorden als vroeger, doch de kracht ontbreekt. We zouden een oude preek kunnen voorlezen en onverwacht bemerken, dat de kracht des Geestes van ons geweken is.
Dan vermanen we de toehoorders, doch geen zonde wordt blootgelegd en geen zondaar verbroken.
Dan houden we een boeteprediking, doch onze woorden; glijden over de harten heen.
Dan spreken we over de wederkomst des Heren, doch geen lamp wordt ontstoken om te branden als Hij komt.
Dan zijn we ijdele predikers geworden en zijn als de farizeeën van wie Jezus zegt: doe wel naar hun woorden, doch niet naar hun daden.
Paulus kende dit gevaar, hij acht er zichzelf niet boven verheven. Aan de gemeente van Korinthe schreef hij eens: ”opdat ik niet, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde”.
Zo kan het zijn met ons gebed. Eens kenden we de worsteling met God om redding van onze zonden, we smeekten Hem om de reiniging door Zijn bloed, om een zegen te zijn voor hen, met wie we in aanraking kwamen, om heiliging, om de bekering van zondaars, doch nu is het geworden een neerknielen in onbewogenheid. Nu vloeien onze woorden zo gemakkelijk, we repeteren de nood van gisteren en eergisteren en ze is geen nood meer. We bidden voor zending, en evangelisatie en voor de gemeente en voor de regering van het land en voor “alles wat verder op Uw zegen is wachtende”.
Een daarom ontvangen we niet en geen zieke wordt genezen en geen ziel bekeerd als antwoord van Godswege.
Zo is het dan met ons lied. We zingen wel:
Mijn zonden, mijn zonden zijn onder het bloed
Uw wonden, Uw wonden, ze hebben mijn zonden geboet…
doch we schreien niet meer over onze zonden en juichen niet om de verlossing. We zingen wel:
Heer verbreek mij nu, maak me een vat voor U doch we zouden niet graag verbroken worden, onze hoogmoed, ons eigen-ik leven is ons te dierbaar geworden. We veronderstellen zelfs niet meer de mogelijkheid, dat God werkelijk ons in Zijn handen zou nemen en onze trots zou vernederen en ons leven stuk zou breken om er iets nieuws van te maken.
Dan zingen we nog wel:
Vol verwachting blijf ik uitzien, tot de dag eens komen zal.
dat de Heiland op de wolken weerkomt met bazuingeschal-,
doch we verwachten Hem allang niet meer. Het leven heeft onze verwachting opgeslokt en Christus’ komst is zeer ver voor ons….
Zo is het met het profetisch woord. Nog klinkt de stem der vermaning, der vertroosting of bemoediging, doch de gemeente legt het naast zich neer. Ze neemt het niet als het Woord dat door Gods Heilige Geest werd gesproken, doch als het woord van een mens, wat het ook metterdaad is geworden. Het is ijdel spel geworden met de heiligste waarden. Dan klinkt wel de verbijsterende boodschap: ”De Here zal zich uit het midden van de gemeente terugtrekken…” doch we zeggen na afloop even rustig: “We hebben een heerlijke samenkomst gehad deze morgen”. In plaats dat men verbroken heenging en God om genade bad. Het woord was niet zo, dat het zondaars brak en bracht tot aanbidding van God, want het werd niet meer gesproken onder de loodzware opdracht des Heren, doch het werd een uiting van eigen gevoelsleven of misschien wel van het hoogmoedig verlangen iets te zijn.
En de gemeente, die dit alles instinctief weet, kent ook het middel zich van de dringende roepstem af te maken. Ze neemt de beloften van het Woord als een schild om zich tegen de pijlen van het Woord te beschermen. Zoals Israël zich beriep op Gods trouwverbond met Zijn volk als de stem der profeten opriep tot boete en berouw.
Als dan de Geest ons overtuigt van zonde zingen we:
Neem mijn leven laat het Heer,
Toegewijd zijn aan Uw eer
en we gaan verder en bedriegen onszelf, denkend dat het woord genoeg is. waar de daad werd vereist.
Of als Gods Geest klaagt over onze lauwheid, dan bidden we heel vroom: “Heer wij willen geloven, dat Gij klaar zult komen met Uw volk… Gij laat niet varen de werken Uwer handen…”
Doch dit is een leugen, een vroom zelfbedrog om van Gods roepstem af te zijn. God is met Judas niet klaar gekomen en ook niet met Demas.
Onze verootmoediging is ijdel, omdat ze niet werd gevolgd door de daad der bekering. En we kunnen niet verontschuldigend zeggen: we meenden het toch wel op dat ogenblik, want dan zegt de Bijbel van Israël, dat ook zo menigmaal aan de Heer trouw had beloofd: ”Zij vleiden Hem met hun mond en logen Hem met hun tong, want hun hart was niet recht met Hem en zij waren niet getrouw in Zijn verbond… ” God houdt ons aan ons woord en het ijdele woord noemt hij een leugen’
Hier zijn nog slechts twee mogelijkheden. Of we luisteren naar de stem van Jezus, die tegen de gemeente zegt: “Bekeert u, en doet de eerste werken” of het oordeel dat Jesaja hoorde over Israël gaat aan ons in vervulling: ”Ga heen en zegt tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat u niet en ziende ziet, maar u merkt niet. Maak het hart van dit volk vet en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet ziet met zijn ogen, noch met zijn oren hoort, noch met zijn hart verstaat, noch zich bekeert en Hij het geneze”.
We hopen de volgende week te overdenken wat dit wil zeggen; de eerste werken weer doen.
Br.
Dateren
In ‘t algemeen kan gezegd worden, dat het “christenvolk” niet beseft de ontzettende ernst van de tijd, waarin wij verkeren. In de oorlogsjaren kon men – ook helaas veel uit onze mond – horen het onnozel-optimistisch zeggen; Het gaat goed! terwijl we de donder van Gods oordelen niet hoorden rollen. En ook nu is het geroep van: vrede, vrede en geen gevaar, nog niet van de lucht, terwijl de onweerswolken nog weer en nóg meer zich samenpakken tot een wellicht laatste uitbarsting. Wij zijn als de man, die verdiept in z’n stuiversromannetje niet bemerkt, dat het dak boven z’n hoofd al brandt.
Wij zijn door een zouteloze prediking van de “eeuwige” waarheid, dat de Here Zijn volk nooit verlaat, dat Hij altijd goed is voor de “christenen”, zó in slaap gesust, dat we niets meer begrijpen van het wraak brengende woord uit (Amos 04:12): zo schik u, o Israël, d.w.z. zet u in postuur, om uw God (als een vijand) te ontmoeten.
Wij zien niet dat het ene wee is weggegaan en dat het volgende met haast komende is. Wij hebben niet gehoord dat de engel van (Openb. 10:06) gezworen heeft bij God, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd, d.i. geen uitstel meer zal zijn. Wij maken ons op, als een uit elkaar geschopte mierenhoop, om haastig ons wereldje te gaan “herbouwen”, en vermoeden niet, dat een reuzenvoet klaar staat om ons bouwsel vóór het gereed is opnieuw in elkaar te doen storten.
Wij zijn vervuld van een “christelijk” optimisme, dat benauwend is voor wie iets van de ware toestand peilt. Menigeen vergaapt zich nog aan de volstromende kerken op Zondag aan de “christelijke” actie op allerlei gebied van politiek en radio en wetenschap. Maar wij vergeten, dat juist over dit alles als een donker-dreigende wolk hangt het oordeel des Heren, omdat Hij niet vraagt naar “principiële” actie zonder meer, maar naar de vreze van Zijn Naam in deze dingen.
Ook in Eli’s dagen was er heel wat godsdienstigheid. Offers werden er in Silo dagelijks gebracht. Zo voor het oog ging alles goed. En de goddeloze zonen van Eli, de leiders van het volk des Heren, poneerden met zóveel vuur de “antithese” dat ze de strijd ingingen met de Ark voorop. Het enthousiasme was zó groot, dat de Filistijnen er éven van schrokken, maar ’t was geen schrik des Heren, zoals bij Gideon en bij Jozua (1 Sam. 14:15). En zó geweldig is toen de toorn des Heren over dat principiële volk losgebarsten, dat nog eeuwen later de ondergang van Silo als een dreigend voorbeeld aan Israël wordt voorgehouden (Jer. 07:12). De Here heeft toen Zijn eigen “sterkte en heerlijkheid, d.i. Zijn ark, overgegeven in de hand der vijanden. Lees Psalm 78 (Ps. 078:060), met het vreselijke vervolg.
Er is een schermen met beginselen. – die o zo zuiver zijn! – dat vermoeiend is en hard, omdat het los is van de levenden Here. Het doet denken aan wat Ezechiël 16 leert: het is pronken met de schoonheid, die de Here heeft gegeven, maar zonder Hem ermee te dienen.
Laat “Silo” óók óns waarschuwen!
- B.
De ervaring van een Christen-Chinees
Woo Ming was pas bekeerd en zijn hart klopte met de eerste liefde. Hij wenste vurig, dat zijn familie en buren ook verlost zouden worden en ook zo voldaan zouden zijn als hij was; daarom vroeg hij een voorganger een serie Bijbelstudies in zijn huis te houden. Hij woonde in een dorp in de provincie Shansi, dat toen bezet was door de Japanse troepen. Hoewel het moeilijk was voor de voorganger hem te bereiken, kwam deze tenslotte en de reeks Bijbelstudies begonnen.
Tegenstand kwam van verscheidene kanten. Woo Ming’s moeder, vrouw en broer, allen maakten het hem moeilijk, maar zijn broer was de grootste bron van tegenstand. Niet alleen bleef hij weg van de Bijbelstudies, maar hij trachtte ook anderen tegen te houden, ze bij te wonen. Wanneer de studies aan de gang waren, dan maakte hij veel geraas door meubels te verzetten in aangrenzende kamers en hard de deuren dicht te slaan. Niettegenstaande dit alles werden de studies voortgezet.
Toen de onrust-makende broeder zag, dat zijn stoornissen niets uitwerkten, verzon hij een groter plan. Hij nodigde een theater uit. Hun tribune werd gebouwd dicht bij zijn huis en het stuk werd opgevoerd voor het publiek van het dorp. Hij zorgde ervoor, wanneer de studies zouden aanvangen, dat de trommels, cimbalen en gongs hun werk begonnen. De menigte verzamelde zich; het zingen, schreeuwen en lachen vulde de lucht met onophoudelijk geraas en de Bijbelstudies konden eenvoudig niet door gaan. Woo Ming was echter niet gauw uit het veld geslagen. Geduldig wachtte hij zijn tijd af.
Eindelijk kwam er stilte, want de toneelspelers, vermoeid door de lichamelijke oefeningen, hielden op om te rusten. En toen zij hun thee met teugjes dronken, kwam Woo Ming op het toneel. “Mijne Heren,” zeide hij, “gij hebt allen hard gewerkt vandaag en ik nodig U uit binnen te komen, om mijn gast voor een poosje te zijn. Wij hebben iemand, die een speciale reis gemaakt heeft naar deze plaats, om ons het Evangelie van Jezus te prediken. Terwijl gij uitrust, zult gij veel voordeel ontvangen door het luisteren naar deze spreker. Komt, ik heb plaats voor allen’.
Deze daad vuurde de tegenstander aan tot groter en krachtiger maatregelen. Hij ging direct naar het naastbij zijnde garnizoen van Japanse soldaten en berichtte hen, dat hij een spion gevonden had. De bevelende officier wilde natuurlijk feiten hebben. “Hier”, zei de zegsman, “is het adres, waar U de man kan vinden en de tijd, dat hij zeker thuis zal zijn,”
De volgende dag, toen de Bijbelstudie in voile gang was, werd de kleine, naar waarheid-zoekende groep plotseling opgeschrikt door een harde slag op de deur. Een Japans officier stapte binnen en vroeg nors naar Woo Ming. “Ik ben het” zei Woo en stond op. Zonder enig vragen werd hij gebracht naar een militaire wagen en weggevoerd.
Toen het voertuig wegreed met zijn gevangene, wees de voorganger een jongen man aan en vroeg hem het voertuig te volgen met zijn fiets, zo vlug als het maar mogelijk was, om te zien, waar Woo Ming heen ging. Daarna veranderde hij de Bijbelstudie in een bidstond. Zij wisten van vorige ervaringen, dat wanneer iemand in hechtenis werd genomen door die invallende troepen, men zelden weer iets van hen hoorde. Zij wisten ook, dat God alleen hun broeder uit dit gevaar verlossen kon daarom baden zij vurig en volhardend. Zij zwierven niet met hun gedachten over de gehele wereld, om te trachten iets te vinden om te zeggen, maar zij riepen tot God. In de smart hunner zielen pleitten zij op Goddelijke tussenkomst.
De wagen rommelde verder. Woo Ming zat temidden van gemene soldaten, die goed bewapend waren. Naast hem zat de gezagvoerder. Men sprak niet veel. Zij keken nijdig en dreigend naar hun prooi. Woo Ming was echter niet bang. Zich tot de officier wendende, zeide hij. “Mijnheer, ik ben geen verrader. Ik ben een Christen en heb niets met politiek te maken. Toen U de kamer binnenkwam, bestudeerden wij de Bijbel.’
De officier sloeg hem met de vuist, en Woo Ming kwam lang uit dwars over de grond van de wagen te liggen. Woo Ming zag. dat het nutteloos was met zijn gevangennemers, te spreken, daarom ging hij op zijn knieën, om met God te spreken: zijn handen opheffende in een eenvoudig gebed, zeide hij: “O, God. mijn leven is in Uw handen. Verlos mij indien het Uw wil is.”
De soldaten staarden naar het vreemde toneel met ontzag en verwondering. Wat voor beest is dat? Wat deed hij? Plotseling sloeg de officier op de pet van de bestuurder. De wagen stopte met een schok. “Sta op,” zei de officier tot Woo Ming. Woo stond op. Zijn militaire pistool uit de tas trekkende, zette de officier het aan om af te schieten en zeide: “Ga er uit. Woo Ming zag, dat zijn einde dicht nabij was en gaande naar het einde van de wagen, om er van af te springen, verwachtte hij neergeschoten te worden in de rug, maar in plaats daarvan ontving hij een schop tegen zijn broek en buitelde hij ongenadig van de wagen af en kwam met een slag op de weg terecht. Voordat hij in staat was om op te staan, rolde de militaire wagen voort in een stofwolk en verdween spoedig in de verte. Zij waren weg.
“Toen Woo Ming was opgestaan en het stof van zijn kleren sloeg, kwam de jongeman op zijn fiets er aan. Hij staarde met de grootste verbazing hem aan en kon nauwelijks geloven, wat hij zag. Kon dat werkelijk Woo Ming zijn? “Hier riep hij zenuwachtig, “neem deze fiets en ga naar huis, dat de mensen zullen weten, dat U veilig is.”
Toen Woo Ming de huisdeur binnen stormde, vond hij zijn vrienden nog op de knieën, roepende tot God om iets, wat Hij al geschonken had. En toen de verwonderde smekers van hun knieën op stonden en het onmiddellijke antwoord op hun gebeden zagen, weenden zij van vreugde en blijdschap. De bidstond veranderde in een dankstond en vele liederen van overwinning rezen op tot Gods glorie.
Als hoogtepunt van deze merkwaardige dag bekeerden Woo Ming’s moeder en vrouw zich tot de Heer en ook zijn eens moorddadige broeder werd verbroken en bekeerde zich. Waarlijk de Heer veranderd de wraak der mensen tot een lofprijs-voor Hem!
(Uit “Pent. Evangel”)
Kijk achterom, zie Christus stervend voor U
Kijk omhoog, zie Christus biddend voor U
Kijk naar binnen, zie Christus levend in U
Kijk vooruit zie Christus komend voor U
Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom
Geen stad in Canada is zo bekend als deze kleine, mooie hoofdstad met z’n lelijke huizen en mooie rivieren. Prachtige parlementsgebouwen in oud-Engelse stijl geven je het idee van in Europa’s Engeland te zijn.
Wat is onze Prinses geliefd hier. Ik voel me zo trots en dankbaar als ik de mensen zo aardig over haar hoor praten. Ik zag de huizen waar zij gewoond heeft, ’t Eerste huis is klein, midden in een bos. vrij afgelegen. Daar heeft zij gewoond als vreemdelinge. Ver van haar land waar zij zo omringd was geweest van velen die haar liefhadden. Wat een zorg zal er in haar geweest zijn over haar landgenoten die zo leden. Gelukkig dat ik weet, dat zij de Toevlucht kende voor al haar verdriet. En dan had zij haar vrolijke kleintjes, die zo populair waren en zo heel gewoon omgingen met de Canadese kinderen. Ik ben Canada zo dankbaar. dat zij zo goed voor haar zijn geweest. Overal zie ik tulpen, gezonden door de Koningin, als blijk van waardering voor de gastvrijheid. Niet alleen hier, ook in de andere steden van Canada zie ik de oude, bekende bloemen, als vrienden in de vreemde. En iedereen weet waar zij vandaan komen. “Hebt U de tulpen gezien, die Uw Koningin gestuurd heeft!” is de eerste vraag, die ik hoor.
Wat ben ik blij dat ons land verlost is van de dreiging en dat ons Koningshuis en ieder ander er weer veilig kan leven.
Ik bid dat God Nederland zegene en het een toevlucht doe zijn voor velen, die in nood zijn en verder oorlogsgevaar afwende van ons zwaar gewonde, kleine land.
Een Zondag in Ottawa.
Een Zondag, waard om daarvoor naar Canada te gaan. Om half negen zaten in de Y.W.C.A, een kring van 30 meisjes om mij heen, die luisterden naar mijn verhaal. Ik las bij sommigen verzet, bij de meesten instemming op mijn boodschap van onze roeping het licht der wereld te zijn.
Toen ging ik naar de Manor Road United Church, waar Ds. Mac. Lennan de dienst leidde en ik moest preken. Voor het eerst schreed ik mede in de optocht achter het koor aan naar het podium. Voor het eerst trad ik op in toga, de dracht van de koorleden. Ik had contact met mensen, wat uitkwam in de gesprekken na de dienst. “Christus Koning over ieder stukje van je leven was een boodschap die niet ieder aanvaardde. Een dame vroeg me nog eens door te praten met haar en komt morgen bij me. Een jonge man wilde niet over zijn verhouding met Christus praten en begon steeds over zijn reis door Nederland. Een ander ging aanvallend te werk en vroeg of ik het niet erg vond dat in Engeland zoveel graan voor jenever verstookt wordt. Ik probeerde haar te overtuigen dat, als we de wereld willen veranderen, wij met ons zelf moeten beginnen.
Ik vroeg aan een jong meisje of zij het eigendom van Jezus Christus was en haar antwoord was, of ik het niet jammer vond dat Esperanto geen wereldtaal was geworden.
’s Middags sprak ik voor de Zondagsscholen. De versjes die gezongen werden, werden geprojecteerd op het doek voor het podium en ernaast een toepasselijke, heel mooie plaat. De liederen en versjes en platen waren verzameld van over heel Amerika en Canada. De leider van de Zondagsschool is een zeer vooruitstrevend man die alles wat hij vinden kan, gebruikt om de Zondagsschool aantrekkelijker te maken. Niet minder dan 108 onderwijzers en onderwijzeressen werken mee en zij bereiken duizenden kinderen. In alle kamers, zalen en de kerk zaten klassen. Kleine peutertjes kleurden prentjes na ’t verhaal uit de Bijbel. Je zoudt er uren willen blijven. Maar ik moest zelf vertellen en in de kerk zaten honderden kinderen te luisteren naar het verhaal van de 9-jarige koerier van Haarlem. En ’t jongetje van zes jaar dat een Joods vriendje redde. Oehlie in ’t concentratiekamp, -was in het verhaal -wat jonger dan ze in werkelijkheid was, maar het gesprek gaf me de gelegenheid om de Blijde Boodschap duidelijk te zeggen.
‘s Avonds was de meest merkwaardige bijeenkomst, ’t Forum is een avonddienst waar sprekers over actuele onderwerpen optreden, waarin debat wordt toegestaan, ’t Was een vrij volle kerk en ik zat tussen de geleerde sprekers en voelde me erg klein. Het ging over het voedsélvraagstuk en ik zou als derde spreker over dat onderwerp mijn mening moeten zeggen. Je kunt toch voor rare dingen komen te staan als je als “lecturer” naar Amerika gaat.
Maar vooruit, ik pak alle kansen dankbaar aan en hoef ‘t niet uit eigen kracht te doen. De eerste twee lezingen waren geleerd maar ik vond ze saai, en om de tijd door te komen telde ik het aantal mensen, dat zat te slapen.
’t Waren er aardig wat. Twaalf tot twintig zag ik er.
Toen ik moest spreken begon ik over de tulpen die hier overal bloeien, een geschenk van de Hollanders uit dankbaarheid voor onze bevrijders.
Ik vertelde van de tijd dat we ze gegeten hadden en dat we probeerden ze lekker te vinden. “Maar jullie Hotdogs en Donuts zijn heel wat lekkerder ”, zei ik. Hotdogs is een typisch Amerikaans gerecht, een langwerpig broodje met warm worstje er tussen en veel mosterd. Je kunt ze in stalletjes langs de weg kopen en in de restaurants, evenals donuts, ronde zoetige broodjes met een gaatje in het midden. Ik had toen de lachers op mijn hand en vertelde, dat ik een expert was in honger, ik beschreef dat en kwam toen op de andere problemen van de wereld en op het eeuwige antwoord dat er is, èn voor ieder apart én voor de volkeren. Dat God deze wereld liefheeft en Zijn Zoon zond en dat Hij het licht is dat de duisternis doet verdwijnen.
Bij de vragen na afloop had ik het wel even heel benauwd. Men bracht een heel pak geschreven vragen naar voren en ik voelde me zo ongeveer als bij een repetitie op school, ja zelfs als bij een examen. Welke papiertjes zou ik moeten beantwoorden voor deze grote vergadering in een vreemde taal?
Ik bad om wijsheid.
Gelukkig waren de meeste vragen voor mijn geleerde medesprekers.
Toen een vraag voor mij, n.l. “Moet Canada Duitsland voedsel sturen? Ik zei: ‘Of course’ (natuurlijk), wat met groot applaus beantwoord werd. Ik zei toen. “Als ik verkouden ben, neem ik aspirine, maar ben ik ernstig ziek dan heb ik een sterk tegengif nodig. Ik weet hoe ‘verschrikkelijk Duitsland vergiftigd is. Humanisme kan veel goed doen, maar Duitsland is zo ziek dat alleen het Evangelie van Jezus Christus hen redden kan. En hoe kunnen we dat brengen als we ze geen voedsel geven’.
Een paar volgende vragen waren makkelijk en soms grappig, b.v.: “Hoe is de voedsel- en kledingtoestand in Nijmegen?” Eén vraag begreep ik niet en toen zei ik: “Dat weet ik niet”. De voorzitter had mij gezegd dat ik dat gerust kon antwoorden als ik het niet wist.
Ja, deze Zondag was wel heel merkwaardig, maar ik was flink moe toen ik in bed rolde.
Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (4)
De vrouwen en meisjes waren naar omstandigheden nog zeer flink in het breien, haken en borduren.
Ik heb mij dikwijls verwonderd, hoe de kreupele handen, ja soms handen zonder vingers, dit alles konden doen. Maar achter al hun werken stond hun geloof en gebed. Niet alleen door het getrouw bezoek der godsdienstoefeningen en de bidstond eenmaal per week, maar bovenal door hun persoonlijke omgang met hun Heiland ontvingen zij kracht. Dat dit zo was, ondervonden wij bij vele gesprekken, hiervan getuigde ook hun leven, hun arbeid, hun grote dankbaarheid en hiervan getuigde ook hun sterfbedden.
Tijdens een bezoek in Paramaribo werd ons verzocht een Europees, melaats meisje op te zoeken voor wie opname in Bethesda was gevraagd. Het was half twaalf in de middag toen wij ons doel bereikt hadden, de tropenzon brandde op zijn felst. De moeder van het meisje ontving ons in het voorhuis en zij vertelde ons, dat haar beide zoons ontzettend bang waren voor besmetting en dat zij daarom haar dochter niet behoorlijk kon verplegen. Ook nu was zij nog niet bij haar geweest. We bemerkten dadelijk dat het haar pijn deed dit te vertellen. Wij verzochten haar ons bij haar dochter te brengen. Zij opende een deur en wij kwamen in een kamer waar de luiken nog dicht waren. Toen zij deze opende zagen wij een treurig tafereel. Daar lag een jong meisje van achttien jaar op de met stro bedekte planken van een ledikant, bleek, uitgeteerd en diep ongelukkig. Zij was blij toen wij haar vertelden, dat wij haar spoedig zouden laten halen door een zuster, toen wij haar vertelden van het heerlijk, in de vrije natuur gelegen dorpje met zijn wiste huisjes en van haar lotgenoten die haar allen met grote -’ liefde en medeleven zouden ontvangen.
Toen we in Bethesda teruggekeerd waren werd de tent- boot klaargemaakt, een matras, kussen en deken werden erin gelegd. Een van onze diaconessen, verliet ons, geroeid door vier mannen over de brede Surinamerivier. om Christina Wacker, zo heette het meisje, in Paramaribo af te halen.
Voor iedere melaatse die gehaald werd, moest eerst verlof bij de politie gevraagd worden, omdat melaatsen niet op straat mochten komen. Dit verlof werd meestal gegeven onder voorwaarde, dat de boot ’s nachts om twaalf uur de stad zou verlaten. Wij hadden gehoord dat Christina melaats was geworden, omdat ze met melaatse kinderen had gespeeld en haar ouders, die uit Europa waren gekomen, hadden geen erg in deze vreselijk ziekte gehad. Een dokter vertelde eens, dat deze ziekte wel twaalf jaar in het lichaam kan zijn, voordat zich van buiten de eerste tekenen openbaren!
Wat was onze Christina blij en dankbaar nu re trouw verzorgd werd en door liefde omringd was. Een middag in de week mocht ik de meisjes dieper in Gods woord inleiden. Het waren heerlijke uurtjes bij het recreatiehuisje dicht bij de brede rivier.
Ik zie ze nog voor me zitten, ook Christina. met geheel hun ziel luisterend naar het heerlijke woord des Heren. De ene week vertelde ik uit het Oude, de andere week uit het Nieuwe Testament.
Een bijzondere vreugde was het voor mij, toen mijn echtgenoot in 1914 terugkeerde van een studiereis door Suriname om van hem te vernemen, dat Christina mijn plaats had ingenomen om de kinderen Gods woord te vertellen.
1946.06.29
De Krans der Rechtvaardigheid
…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).
Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun scheidende Meester.
Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen opschrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wolken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…
Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.
Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn handen, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.
Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terugkeren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.
Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.
Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).
Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.
De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de politiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont journaal door het blikveld van ons bewustzijn.
We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.
Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?
Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.
’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlosmakelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.
En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?
Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.
Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen evenmin. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of vannacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.
Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.
Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.
Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.
Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.
Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrouwen.
Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).
Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.
Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.
Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te verbinden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste discipelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.
In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.
O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als gelovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren kennen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.
en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…
weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.
Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.
Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.
Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst rationalisme.
Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”
Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze medechristenen. Amen.
Br.
Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)
Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstanding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.
We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen worden zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.
Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.
1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Openbaring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeestelijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.
In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene opstanding verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heerlijkheid.
Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmerkingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons gekomen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaardig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.
- V.
Brieven uit Amerika
Strijd
Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moeilijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.
Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen
Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.
“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.
Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”
We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een natuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.
“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Nederland.
Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.
“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde ondernemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.
Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:
“Uw liefde en trouw omringen
Mijn wankelende schreên’.
Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.
Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moeilijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls gezegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, Goddelijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij vergeleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.
Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.
“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Bekommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.
Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.
Verblijdend nieuws
Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.
We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaatsen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.
Contact per brief
Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.
De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.
Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!
Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.
Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.
Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoedig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij eveneens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandelden. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds vertrouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbarmen. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heerlijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plotseling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.
Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’
A.F.
Avondgebed
Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hullen in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van onze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartigheid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.
Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.
Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.
Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.
Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.
Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.
Amen.
Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom
Slotakkoorden.
In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloemen. Vele tinten groen hebben de bomen.
Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.
“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.
Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de mensen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp vergeten.”
Is Betsie profetisch geweest?
Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zullen samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek gemaakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstellingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ontreddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.
Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw beginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.
Hoe?
Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.
Laten velen in dit huis U vinden.”
Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:
“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voorzienigheid,”
Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de schaduw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.
In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog dagen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,
Nu is de bruid van Haarlem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krijgen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.
Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haarlem is omgehakt en Haarlems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestorven.
Ik kijk naar boven.
Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be
schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.
Einde (Zomer ’45)
De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .
is verschenen Prijs f 4.25
Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitverkocht.
Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.
Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)