Verhaal: De baas en zijn hond, een gelijkenis door Duurt Sikkens

De baas en zijn hond, een gelijkenis door Duurt Sikkens

In een ver land woonde een rijke grootgrondbezitter. Hij had vele bezittingen, was vriendelijk voor iedereen en zeer integer. Eén van zijn trouwste vrienden was zijn hond, een mooi, speels dier dat elke morgen, weer of geen weer, bij de deur op hem zat te wachten en hem overal volgde, waar hij ook heen ging.

Soms spankerde het dier zomaar ergens naar toe wanneer iets zijn nieuwsgierigheid had ge­wekt, maar wanneer de baas een bepaald deuntje floot rende het weer terug. Het waren twee ge­zworen kameraden en je kon ze niet zonder elkaar denken.

Op een morgen stapte de boer de deur uit. Hij keek om zich heen maar zag zijn huisdier niet. Hoe kon dat nou? Het zat toch altijd op hem te wachten? De boer floot, en nog eens, maar niets bewoog…

Er zou hem toch niks zijn over­komen?

De man begon te zoeken in schu­ren en stallen, speurde langs velden en wegen, maar hoe hij zijn best ook deed en links en rechts navraag deed, geen hond. Hij begreep er niets van. Waar was zijn trouwe, onafscheidelijke vriend? Hij hoopte dat de volgende morgen het dier er weer als ge­woonlijk zou zijn, maar dat bleek niet het geval.

Weken, maanden gingen voorbij, doch helaas, geen spoor van zijn makker. De man sprak er weinig over, maar diep in zijn hart knaagde het gemis aan hem.

Enkele jaren later moest de boer een verre reis ondernemen. Hij nam afscheid, stapte in zijn auto en reed het erf af, de weg op. Dagenlang was hij onderweg en wanneer hij via binnenwegen reed keek hij onwillekeurig links en rechts om zich heen in de stille hoop ooit een glimp op te vangen van zijn verdwenen huisdier.

Tegen de avond toen hij op het punt stond de thuisreis weer te aanvaarden, doemde er in de verte nog een grote boerderij op, een groot somber gebouw. Zo te zien was het allemaal nogal verwaarloosd en de weg liep er ook dood.

Bij de inrit stopte de boer en zijn oog viel op een oud vuil hondehok dat op enkele tientallen meters vanaf de ingang stond. Voor het hok lag, vastgeklonken aan een zware, roestige ketting, een smerige hond.

De boer draaide het raampje naar beneden, keek eens goed naar het magere scharminkel, dat voor dood voor zijn hok lag, en floot het voor zijn hond bekende wijsje.

En… het dier bewoog! Het opende de ogen. De boer floot nog een keer en toen probeerde het arme dier overeind te komen. Dat ging moeizaam. Wankelend stond het op zijn poten.

Het hart van de boer sloeg haast over van opwinding. Zou het dan eindelijk toch zijn oude vriend zijn? Hij stapte uit en liep er naar toe. Het beestje deed een poging om te kwispelstaarten, maar dat lukte nauwelijks.

Vol medelijden knielde de boer bij het dier neer. Ach, wat zag-t-ie er uit! De doffe vacht slobberde om zijn magere ribbenkast en zat vol kale plekken en zweren. De nek was door de afschuwelijke ketting kaal geschuurd en bloedde.

De boer strekte zijn armen uit en nam de kop van het dier tussen zijn handen. Het had hem herkend na al die jaren! Dat ontroerde hem diep en tranen van mededogen sprongen hem in de ogen.

“Wat moet dat?”, klonk plotseling een stem achter hem. De boer kwam overeind uit zijn geknielde houding en keek om. Daar stond een man hem dreigend aan te kijken.

Het kon niet anders of dat moest de eigenaar van de boerderij zijn. De boer zei tegen hem: “Deze hond, die hier aan de ketting ligt, is eigenlijk van mij. Ik ben hem al jaren kwijt”.

“Oh, ja?”, grijnsde de vreemdeling.

“Maar ik hèb hem nu. Ook al jaren. Het beest is hier aan komen lopen…”

“Ik wil hem graag weer terug heb­ben”, sprak de boer. “Ik snap niet wat je er nog in ziet”, zei de ander”. “Het is een rotbeest, je hebt er niks aan”. Ook zag hij dat het de boer er alles aan gelegen was om de hond mee te nemen en hij voegde er daarom aan toe: “Dat gaat je een lieve duit kosten”.

“Wat moet je ervoor hebben”, vroeg de oorspronkelijke eigenaar. De ander noemde een krankzinnig hoge prijs. Zonder aarzelen greep de boer zijn portefeuille, betaalde het gehele bedrag en zei: “Laat hem los”.

Dat gebeurde.

Voorzichtig tilde de boer zijn oude vriend op, liep zonder om te kijken naar zijn auto, en legde hem zachtjes op de achterbank. Hij keerde zijn wagen en ging richting woonplaats.

Na een kwartier stopte hij en keek op de achterbank. Daar lag het uitgeputte beest. Met een teder gebaar legde hij zijn hand op het beest en zei:

“Wat ben ik blij dat je weer bij me bent! Je zult weer helemaal de oude worden hoor! Een ander had je gestolen, maar ik heb je weer terug, je bent gekocht en betaald. Je was immers van mij?”

Er blonk wat licht in de ogen van het dier en het zuchtte diep. “Kom op”, zei de boer. “We gaan weer terug, naar huis. We horen toch eigenlijk bij elkaar”. En daar gingen ze. Weer samen, gelukkig. Weer gelukkig samen.

Verhaal: De archeoloog

De archeoloog (verhaal)

Onder de boom door Duurt Sikkens. Levend geloof 2001.09-10

Met trillende handen nam de archeoloog het gevonden scherfje in zijn vin­gers en dacht na. Zijn grote kennis stel­de hem in staat om zich voor te stellen waar het een onderdeel van had uitge­maakt. Het had toebehoord aan een prachtige vaas en voor zijn geestesoog zag hij deze vaas met z’n diepgroene kleuren en sierlijke tekeningen staan in de stille hal van een woning; zonlicht speelde op het glanzend glazuur. En dan, daarin, een royaal boeket bloemen van het veld.

Het ontroerde hem, al was er dan wei­nig meer van over. Een kundig potten­bakker zou, uitgaande van zijn aan­wijzingen, de vaas kunnen restaureren, want de vondst was een zeldzame.

Wat kan een mens veel doorgemaakt hebben, gelovig of onfgelovig. Niet alleen dat er veel misvormingen zijn opgetreden, maar ook dat er verwach­tingen en dromen die je hebt gekoes­terd, aan scherven zijn geslagen. Dat kan zó erg zijn geweest, datje denkt datje ziel aan scherven ligt, zó stuk voel je je. En je kan David nazeg­gen wanneer hij zucht: “Verdroogd als een scherf is mijn kracht”. Met andere woorden: “Er is niet veel meer van mij over”. De schade in je ziel is bijna te groot om nog verwachtingen te hebben dat het ooit weer goed zal komen. Hoe moet dat nou?

En de scherf verdwijnt onder het zand.

Dan klinkt er een stem: “Ik ben geko­men om het verlorene te zoeken”. En liefdevolle handen graven voorzichtig de resten van het bestaan op, maken het schoon en houden het in het licht. En dan wordt er met zoveel barmhar­tigheid en kennis naar je gekeken door iemand die weet van wat voor maaksel jij bent, dat het kleine beetje hoop datje nog hebt, weer wordt aangeblazen als bij een smeulende kaarsenpit. Het kan! Wanneer je je durft toe te ver­trouwen aan de deskundige handen van de barmhartige dan zal de restau­ratie een aanvang nemen. Je krijgt terug wat je verloren was, of liever, je krijgt jezelf weer terug, degene die God kwijt was en langzamerhand worden alle dingen weer nieuw in je. Wat onmogelijk leek wordt gecreëerd door degenen die al onze smarten heeft gedragen én degenen die je totaal en onvoorwaardelijk tegemoet komen en omarmen. Dat zal je goed doen.

Het woord ‘genadig’ betekent onder­meer ‘weldadig’. Genade is een wel­daad, een goede daad, voor je ziel. En Vader heeft zóveel respect voor jouw leven dat het Hem een intense vreugde is om je te restaurerende terug te bren­gen in je oorspronkelijke wezen. Wat zeg ik? Het gaat uiteindelijk nog veel verder. Je krijgt de gedaante zoals Hij die bedacht heeft van voor de grondlegging der wereld.

Dat is een kostbaar geheim, weggelegd voor de ‘scherven’. En de treurnis

daarom zal niet meer zijn wanneer de amfoor daar staat te pronken met de

schitterende gedachten Gods in zich als een veelkleurig veldboeket.

Ik ben in-blij met zo’n archeoloog, de restaurateur van alle dingen.

Een psalmvers mij eigen gemaakt, luidt dan:

“Ik ontsloot mijn levensweg aan de Heer, ik vertrouw Hem en Hij zal het maken”.

 

Zoeken (Duurt 8-12-2013)

Zoeken

Ik heb een tekst uit Prediker 3:15b, het gaat dus om het tweede stukje van die tekst.

God zoekt weer op wat voorbij gegaan is.

Dat moet je je even goed op je laten inwerken.

God zoekt weer op wat voorbij gegaan is.

In de Statenvertaling staat: God brengt weer tevoorschijn wat weggedreven is.

Dat is een betere vertaling.

Het weggedrevene brengt Hij weer tevoorschijn.

Adam en Eva zijn weggedreven uit het Paradijs. Dat heeft ook met ‘drijven’ te maken. Weggedreven uit Gods tegen-woordigheid.

Weg geduwd uit Zijn aanwezigheid.

Dat ìs wat? En het mooie is dat God dan meteen op zoek gaat, want Hij wil niet alleen zijn, Hij gaat zoeken!

Hij gaat op zoek naar de mens die Hij vanaf het oerbegin heeft uitverkoren om ooit Zijn eeuwige partner te worden.

Dat is een grondgedachte van de verbinding tussen God en mens.

Hij wil dat wij bij Hem zijn, want Hij is zo graag bij ons. Dat is een prachtige verbinding.

Maar ja, je kan weggedreven zijn…., weg gedreven uit je land; tjonge jonge, het overkomt op dit ogenblik miljoenen mensen; weggedreven van huis en haard. Of weg gestoten uit je familie, ze willen niks meer met je te maken hebben, en daar sta je dan….

Wat denk je van premature baby’s; wat denk je van dood geboren baby’s. Die zijn ook weggedreven. Soms afgedreven.

Wat gebeurt daarmee? Met die geestjes van die hele kleine kwetsbare wezentjes.

Gaat dat nou verloren?

Als ik dit lees, dan lees ik: God zoekt op wat weggedreven is. En hóe dat gebeurt, dat weet ik niet, maar ik vermoed, en ik heb het één keer gezien bij een dood-geboren kindje van Jannie van de Berg, dat dat geestje, dat babytje, werd opgevangen door engelen. Dus dat gaat niet verloren.

God wil niet dat iets van Zijn leven verloren gaat.

Dus opgevangen door engelen.

 

Maar ook door rechtvaardigen die al in de hemel wonen en zich daar over ontfermen.

Hoe? Geen idee! Maar het gaat niet verloren. En dat is een hele troost voor mensen die zulke dingen hebben mee-gemaakt.

Ja, God zoekt! Wát een Zoeker!

Dan ga ik naar Psalm 139.

De eerste tekst van die Psalm zingen we ook: U doorgrondt mij.

Maar dat staat er niet letterlijk. Er staat:

U zoekt mij! Dat zegt David.

Hij komt tot de conclusie: Hij zoekt me!

En wat is zoeken? Dat is een heel sterk verlangen om iets te vinden, anders ga je niet zoeken. Een verlangen om iemand of iets te vinden wat je hebt verloren.

‘Ik ben je kwijt, en ik hecht er zó aan om datgene wat ik verloren heb intensief te gaan zoeken’.

En als je nagaat dat God haast alle mensen is kwijt geraakt, en dat is véél hoor!

God zoekt dus mensen. En David begint wat te fantaseren.

Want ik denk wel eens: David vlucht voor God, en wat is daarvan nou de oorzaak?

Waarom smeer jij je, David?

Ik weet het niet, misschien had hij gezondigd, dat had hij wel vaker gedaan. En hij kreeg ook altijd weer vergeving.

Maar misschien schaamde hij zich deze keer zó diep, dat hij dacht: ‘ik durf God niet meer onder ogen te komen, ik smeer’em, ik vlucht’.

Vers 7: Waarheen zou ik gaan voor Uw Geest? Waar moet ik nou naartoe vluchten?

In vers 8 zegt hij: Steeg ik ten hemel – Jij bent daar, maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde (= rustbed), Gij zijt er.

Wat is dat nou: ‘ten hemel stijgen’. Kon je dat dan David?

Nou, ten hemel stijgen betekent dat je die onzienlijke wereld ingaat, want dát is de hemel. Je gaat dus op zoek in de hemel. Eigenlijk sla je op de vlucht; je gaat die spirituele wereld in, en dat doen op dit ogenblik miljoenen mensen; de mystiek in, de oosterse filosofie. Of nog erger: je zoekt het in spiritisme. Je wil weg!

Er zijn zoveel mensen die praten over een vage God, ze hebben ook een Godsbeeld wat nergens op lijkt. Ze hebben een hele vage, zweverige God.

Ze kénnen Hem niet, en Jezus zegt: Ik ben de Weg naar Hem toe!

Ik zal jou de Vader leren kennen zoals Hij is, en Ik ben de Waarheid; dus Ik vertel de waarheid over de Vader.

Johannes schrijft: Hij heeft Hem ons verklaard, dus Hij heeft God verklaard, helder gemaakt, duidelijk uitgelegd.

Ja…, ten hemel stijgen…, of ontzettend heilig en zweverig lopen doen…; met fraaie gebeden, met mooie preken, wat móet je er mee? Ze bevredigen heel even, en dan zakt het weer weg.

Als ik nou vlucht (vers 8), en ik maak het dodenrijk tot mijn rustbed…

David, jongen, het dodenrijk tot je rustbed maken….? In het dodenrijk is geen rust, daar is helemaal geen vrede. Daar is een afschuwelijke stilte.

Maar ja, wanneer zoek je dat? Dat zijn mensen die dit aardse leven niet willen, en dat zijn er veel. Die zijn zó wanhopig.

Dan worden deze lieve mensen, die het niet meer zien zitten, die gevoelige mensen, die slaan dan de hand aan zichzélf, zeggen ze…., maar dat is niet zo.

Ze worden vermoord door de tegen-stander hoor! Ik heb het zo vaak van dichtbij meegemaakt.

Dan spreekt de wereld van zelfdoding, dat is onzin. Ze zijn zo depressief als de pest, ze zien niéts meer zitten, maar dan ook helemaal niets! En dan wórden ze vermoord.

En tóch zoekt God die mensen op.

Gij zijt er! Dat is wat! God was ze verloren: Ik zoek je op!

Trouwens, Jezus heeft de sleutels van het dodenrijk, ik weet niet of je dat weet, maar Hij heeft ze.

Ik noem ze maar ‘verdeelsleutels’, maar Hij heeft ze. En op een goeie dag zullen wij die sleutels ook hanteren.

Dan kent het dodenrijk geen geheimen meer voor ons. Dan zeggen wij: ‘sta op!’

Je hanteert de sleutels, want Jezus heeft gezegd: al het Mijne is het uwe, dus het Zijne is het onze. En dan mogen wij het hanteren, en weer tevoorschijn roepen; tevoorschijn brengen, die mensen die God allemaal verloren heeft.

Vers 9, ook zo’n merkwaardige tekst:

Nam ik vleugels van de dageraad, en ging ik wonen aan het uiterste der zee.

Nou David, dan ga je wel hard, want het licht van de dageraad gaat wel heel snel.

Ja, zegt David, ik smeer’em zo hard als ik kan op de vleugels van de dageraad.

En dan zegt hij, er staat: tot het uiterste der zee, maar in het Hebreeuws staat er: achter de zee.

Achter de zee wonen is toch wel ver weg.

De zee is een beeld van de volkerenzee.

De zee is in de bijbel altijd een beeld van alle mensen die er bestaan.

Als je dan zegt: daarachter ga ik wonen, is dat dus los van mensen.

Je zegt: ik ga weg; ik ben de hele menselijke maatschappij zó zat; ik smeer’em en ik ga in m’n eentje wonen, ergens, helemaal alleen. Ver van het gedoe van de mensen, en ze bekijken het allemaal maar!

Dan ben je dus alleen. En eenzaamheid is vandaag aan de dag het grootste probleem wat er bestaat onder de mensen.

Je kan tien jaar dood op bed liggen, geen hond die naar je vraagt.

Je kan je wel tussen mensen bevinden…., zoals hier, en op perrons, en overal in de wereld, maar in je eentje kun je hier je hartstikke eenzaam voelen.

En je wuift het weg, en je lacht het weg.

En als men vraagt: ‘hoe is het met je’? Nou, goed hoor…

Maar het gaat helemaal niet goed. Je bent in je dooie eentje, het is zo dood als wat! En dat is erg!

Ja, wie zoekt jou nou? Wie is nou werkelijk in je geïnteresseerd? In een overvolle maatschappij…., wie zoekt jou nog?

Iemand vraagt naar je en je zegt: het gaat wel goed hoor…, en die ander loopt weg, in plaats dat nou die ander dóórvraagt.

‘Ga nou maar eens zitten, en dan wil ik nou wel eens weten hoe het met je gaat, hoe het wèrkelijk met je is, vertel…’.

Eindelijk iemand die goed geïnteresseerd is.

Vers 10: al ben ik in m’n eentje: Jou hand zou me begeleiden, Jouw rechterhand, dat is een beeld van de heilige Geest, strekt zich uit en die houdt mij vast.

Er staat letterlijk ‘vasthouden’ hoor, niet  ‘grijpen’, er zit nooit geweld achter God.

Uw rechterhand zou mij vasthouden.

God wil je niet kwijt.

Al zie je het helemaal niet meer zitten, en je smeert’em…, daarom wil Hij je nog niet kwijt?!

Paulus zegt tegen de gemeente in Philippi:

‘Ik grijp naar die volmaaktheid, naar de voltooiing van mijzelf. En dan zegt hij er achter: omdat ik gegrepen ben door Christus Jezus.

Dat is een mooie uitdrukking; het heeft je gegrepen. Een hand heeft zich naar je uitgestrekt, en je hebt je ook laten grijpen!

Maar dit is het! Gegrepen door een ideaal.

Zó gegrepen dat je er helemaal vol van wordt.

Daarom zegt Jezus ook:  Weet je waarom Ik gekomen ben? Om het verlorene te zoeken! Dat is nou Mijn héle opdracht. Het verlorene te zoeken en te redden.

Want vinden is één ding, en het dan ook nog redden! Redden van de vervloeking, redden van de dood!

Nota bene, redden van de dood. Redden van de eenzaamheid.

Heidenen zoeken God niet, zij weten helemaal niet van het bestaan van God af; die weten helemaal niks, die zoeken niet.

En ongelovigen zoeken ook niet; nee, die zoeken niet. Nou, zegt God, dan ga ik Zelf zoeken. Dan ga Ik Zelf op zoek naar die mens.

Vers 11 en 12: Zeide ik: Duisternis moge mij overvallen, dan is de nacht een licht om mij heen, zelfs de duisternis verbergt niet voor U, maar de nacht, en nou komt het: licht als de dag, de duisternis is als het licht.

Letterlijk staat er: duisternis gelijk aan licht.

Wat is dat?

Iedereen die op de vlucht slaat, op wat voor manier dan ook, die rent met een noodgang die duisternis in.

Eenzaamheid is uiteindelijk duisternis. Je ziet niemand meer. De dood is duisternis. En de mystieke wereld ingaan is ook duisternis, het weeft allemaal sluiers om je hoofd, en op het laatst zie je niks meer.

Het zoeken heb je gestaakt. En als God jou vindt, dan wordt de nacht waar je in bent, in één klap verlicht door licht. Want God is licht.

En licht is een prachtig beeld van liefde. Want wat doet licht?

Jij zit in de duisternis, en wat doet dat licht? Dat maakt jou zichtbaar.

Dat is de functie van het licht. Licht maakt jou en maakt mensen zichtbaar, je wórdt gezien!

Dat is toch mooi! Dat is toch prachtig, dat je gezien wordt zoals je bent, misschien schaam je je kapot, en je zegt: ik ben niet om aan te zien…. Nou, dan maar niet om aan te zien, maar Ik maak je zichtbaar. Ja, helemaal zoals je bent. Met je sterke kanten en je zwakke kanten.

Ik maak jou levend!

En wat er aan je beschadigd is of wat er aan je kapot is gemaakt…, Ik herstel dat!

Ik maak het allemaal weer goed. Maar ik maak licht, Ik breng je áán het licht!

En wie God zoekt, komt tot het Licht.

Die komt wel: ‘ach, eindelijk is er Iemand die me ziet’.

Dan moet je die ogen van God zien, daar kan toch geen mens tegenop?

Hij maakt je zó zichtbaar, jouw duisternis, waarin je leeft, wordt dag!

Waar je ook heen gaat, door Gods aanwezigheid wordt het licht om je heen. Want God blijft je wel zoeken hoor, Hij zit niet stil. Hij heeft Zijn Zoon de opdracht gegeven om te zoeken, dan geeft Hij ons ook die opdracht. Ga maar zoeken.

Zoek maar op, kijk maar wie het waard is.

Wat Jezus ook deed, altijd op zoek naar het onaanzienlijke, wat niet meetelt in de wereld.

Wat heb je aan titels? Hij is altijd op zoek naar het kleine; of nog sterker: op zoek naar het vergetene, het in de steek gelatene.

En nou heb ik een vraag, want ik weet niet in welke mate jij je nog verstopt. Dat zal wel allerlei oorzaken hebben…., daar is hier al veel over gezegd hoor, jezelf verbergen en zo…., maar de vraag is: laat jij je vinden?

Bèn je gevonden? En wat heeft God toen gevonden? Laat jij je vinden?

Na alle teleurstellingen, dat je misschien ook door mensen gevonden bent en weggegooid in deze wegwerp-maatschappij.

Wil jij je laten vinden tot grote blijdschap van God en de engelen?

Johannes vertelt verscheidene keren dat ze Jezus zochten. Waarom? Om Hem te doden. Ja, want  behalve dat God zoekt, zoekt de duivel ook.

Die wil alleen maar wat leeft, dood maken. Hij is een moordenaar vanaf de beginne.

Hij heeft Adam en Eva vermoord hoor!

Ja, hij is een moordenaar.

Zoeken; dat woord wordt ook gebruikt in de Naardense bijbel bij het zoeken van de enge poort en de smalle weg.

Er zijn er velen die er naar zoeken, en dan houdt het op.

Je kan nl. overal over babbelen. Over God babbelen, over Jezus babbelen, over het Koninkrijk babbelen…., en zingen tot je er bij neervalt… Maar het kost strijd om in te gaan, zegt Jezus.

Het kost strijd, voors en tegens; zal ik die smalle poort ingaan of niet….

En dan de volgende stap: het kost ook strijd om er te blijven. Want hoeveel zijn er niet terug gelopen, of zijn van het smalle pad afgeweken. Het hoeft voor jou niet meer. Je hebt het wel gezien.

Ik loop al zoveel jaren mee, ik ben nog niks opgeschoten.

Dat komt omdat de duivel je onder druk zet; het kost nl. strijd om boven te blijven, om in het Koninkrijk te blijven.

En de duivel zet je niet alleen onder druk, soms haalt hij die druk weg, en dan probeert hij je te verleiden met mooie woorden, prachtige uitspraken: weet je niet dat als je daarvan eet, dat je goed en kwaad zal leren kennen? Wat een verleiding zeg!

Helemaal betoverd door een andere god.

De god van de wonderen en de tekenen.

Hij tracht je te verleiden, en wat doet hij dan, door die verleiding, wat hij met zachte stem uitspreekt, want hij spreekt als de draak, zegt Openbaringen, hij lijkt op het Lam en hij spreekt als de draak. Nou, hij kan op een lam lijken, dat je zegt: wie is dat nou? Maar zo gauw hij spreekt als de draak…., let dan op! En ga, om met Mary te spreken, je hof bewaren en bewaken!

Maar de duivel probeert je altijd weer uit je hoge positie te halen en je op aarde te zetten. Daar heb je het dan maar druk mee. Met het evangelie…., met het gedoe in de gemeente…., en dat alles wel op rolletjes loopt….

Allerlei natuurlijke dingen. Druk, druk, druk.

Ach, zegt Jezus, zoek nou toch eerst dat Koninkrijk Gods!

Daar liggen zoveel schatten, ook mensen, dat zijn ook schatten.

Er zijn zoveel schatten, verzamel dié schatten in de hemel, want je bent een hemelburger. Tenminste, dat zing je: ‘ik ben een hemelburger nu’.

Dus je woont in de hemel, en wat doe je daar?

Paulus schrijft ergens: zoek toch de dingen die boven zijn.

Waar ben jij naar op zoek? Wat zoek je?

Waar ben je mee bezig?

Nou, zegt Paulus, met de dingen van boven. Wat voor dingen zijn dat nou?

Nou, het mooiste ding waar Paulus mee bezig was, dat was de hoop. Hij zegt: ‘dat zit onverwoestbaar binnen in me, als een steenrots’.

De verwachting nl. van de openbaring van de Christus in hem. Dát wou hij!

De hoop, de verwachting, je bent in verwachting van de openbaring van de Christus in je.

Dus de Christus woont in je, en nou nog geopenbaard worden.

Johannes schrijft: Thans is nog niet geopenbaard wat we zijn zullen.

Nee, maar het wórdt wel openbaar!

Tenminste, als je de hoop vasthoudt.

Vroeg of laat wordt dat geopenbaard.

Maar ja, als je boven niks te zoeken hebt, je bent echt niet meer met die dingen bezig, waar ben je dan? Waar ben je dan mee bezig?

Als je de strijd om boven te blijven niet kent, zit je dus op aarde, en dan ken je nauwelijks strijd.

De duivel laat je dan wel met rust, want hij heeft je weer verplaatst van boven naar beneden. Die mensen hebben nauwelijks strijd. En ze kijken een beetje medelijdend naar jou, want jij hebt wel zo’n strijd.

Mariet en ik hebben het er de laatste paar weken veel over gehad: ‘wat kost het strijd om bóven te blijven, en je niet naar beneden te laten halen, en ook niet naar beneden te zakken’.

Jezus zegt in Lucas, en daar staat in de Naardense bijbel over ‘zoeken’: wie zijn ziel zoekt te behouden, die verliest het’.

Wat een radicale uitspraak!

Wie zijn ziel (er staat psyche) zoekt te behouden…, èn maar bezig zijn met je eigen ziel…, die verliest het!

En wie het verliest om Mijnentwil, die krijgt het waarachtige leven  in z’n vingers.

Dat is een radicale uitspraak hoor.

Want zóveel mensen, vooral in de beschaafde wereld, zijn bezig met hun ziel.

Eindeloos veel cursussen over jouw ziel.

En ik vertel je, als je dat niet meer zoekt, en je verliest het om Zijnentwil en om het evangelie-wil, dan moet jij eens kijken wat er met je gebeurt als je het Koninkrijk Gods gekozen hebt.

Er gaat dan een wereld voor je open en je herstelt vanzelf! Dat komt wel goed met je karakter. De beschadigingen worden geheeld. Maar wees bóven bezig.

Dat is een doordenker hoor!

Als Jezus dat zo zegt tegen de mensen: zoeken jullie je ziel te behouden…, nou, misschien dat de meesten knikken, nou, dan zal je het verliezen. Maar Ik zal je een weg prediken voor behoudenis.

Moet je nagaan. Al eeuwen lang wordt er gebeden: Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede… Al ééuwenlang! En.., èn…, waar blijft dat Koninkrijk?

En ‘verlos ons van de boze’ wordt ook al door miljarden mensen hardop gebeden, het liefst bij een graf.

En wat gebeurt er….? Ja, dat wordt nadenken.

‘Uw wil’…., dat woordje ‘wil’ mag je vervangen door, en dat is ook een betere vertaling: Uw verlangen.

Want bij het woordje ‘wil’ zit altijd wat push achter, dat wil ik.

Ik heb gelezen van een predikant, die zei: dat woord ‘willen’ is eigenlijk niet goed, het is veel meer in het Griekse taalgebruik ‘verlangen en wensen’.

Uw verlangen worde ten uitvoer gebracht. Want ‘geschieden’ is ‘gebeuren’. 

Hoe gebeurt dat dan? Hoe wordt nou Gods verlangen ten uitvoer gebracht?

Door wie?

Dat zal toch door ons en de engelen moeten gebeuren.

Verdiep je dus in het verlangen van God, en jij bent bezig om dat tot uitvoer te brengen.

Of je bidt: verlos ons van de boze…, dat is vertaald met ‘het kwaad’ en zo…. Dat is onzin, er staat echt de boze, en dat is de duivel. Verlos ons daarvan, wordt al eeuwenlang gebeden.

Maar dat zal toch wel moeten gebeuren, maar niet zonder ons. Want wij noemen ons medewerkers.

Dus als God Z’n plan vertelt, en je kijkt in die tekeningen, en je leest die geschriften er bij, dan kun je tot de conclusie komen: ‘dat ga ik doen!’

Wij zijn medewerkers, prachtig is dat!

Medewerkers van het plan van God.

Als je de brief aan Colosse leest, dan denk ik dat daar de kern van het hele evangelie in staat; dat briefje in Colosse, daar staat werkelijk de kern van Paulus z’n boodschap in.

Zó schitterend, zó compact staat het er ook.

Want waar gaat dat over? Over de gedachtenwereld van God. En dát zijn nou de schatten van het Koninkrijk der hemelen.

Gods prachtige gedachten, zuivere gedachten, helder als glas, Zijn denk-wereld, Zijn overwegingen.

Het staat ook in Psalm 139:17, mijn lievelingstekst: hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten, o God.

Dat is het mooiste wat er is!

Neem de gedachten van God over, dat moet je eens doen. Op zo’n moment word je gigantisch tegengewerkt, want je mag niet denken zoals God. En verbeeld je maar niks.

Neem al die gedachten maar over, en je geestelijke wereld breidt zich alleen maar uit. Prachtig wordt dat!

Als ik die slottekst neem voor vandaag, Colossenzen 3:1, je bent met Christus opgewekt hè? Zoek de dingen die boven zijn. Dus ik moet bóven bezig zijn. En als ik mijn bovenplaats verlies…, ja, dan ga ik naar de kelder.

Het grappige is, dat in een huis of een flat, daar noemen ze de woonlaag boven de benedenlaag een verdieping, en niet verhoging. Derde verdieping, en je gaat omhoog.

Hoe meer jij je verdiept, hoe hoger jij komt.

Dat is mooi! Verdieping is verhoging.

God heeft je gezocht; en Hij heeft je gevonden, en Hij wil zo graag dat jij ook gaat zoeken naar mensen die Hij verloren heeft; de kostbare schatten in Zijn tempel. Maar vooral Zijn gedachtenwereld.

Hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten.

Koster vertaalt het niet met gedachten, maar met ‘bedoelingen’. Een leuke vertaling.

Hoe kostelijk zijn mij Uw bedoelingen.

Dus dan kun je achter Gods bedoelingen komen, Zijn doel.

Het woord dat hier staat in het Hebreeuws, rehim, komt maar twee keer in de bijbel voor, en nota bene in deze Psalm. En dat rehim komt van een woordstam, en dat betekent ‘weiland’.

Hè…, vertel…., ja, weiland. De gedachten van God hebben te maken met een weiland.

Nou, dan zoek je het woordje weiland op, land en wei…, en verdraaid, wat betekent ‘wei?’ De oerbetekenis van wei is: sterk verlangen. Dat is mooi! Dus de gedachten van God heeft te maken met Zijn sterkste verlangen.

Nou, dan kun je God bidden: maak mij Uw verlangen bekend. Vertel mij Uw wensen.

Hier ben ik om Uw verlangen uit te voeren; om Uw wil te doen.

Nou, mooier kan het toch niet?

Als je dus het Lam volgt, als je dus Jezus volgt, dan vervul je het diepste verlangen van God.

Gaan we verder zoeken?

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 08-12-2013

 

 

Worden als een kind.

Worden als een kind

Ik wil beginnen met Spreuken 8:22.

De Heer heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van Zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af.

Daar valt al heel veel over te zeggen.

Wie is die ‘mij’? Dat is de wijsheid van God die gestalte heeft gekregen in Jezus, want Hij wordt in de Corinthebrief ‘de Wijsheid Gods genoemd’.

Jezus is dus de Wijsheid in levende lijve.

In vers 23 staat: Ik ben vanaf de eeuwigheid geformeerd, voordat de aarde bestond.

Toen al heeft God Zijn wijsheid in gedachten gehad ten aanzien van mensen.

En in vers 30 staat: Toen was ik een troetelkind bij Hem.

In het Hebreeuws staat er: Ik was aan Zijn zijde. Daar wordt het woord ‘amon’ gebruikt, wat ook betekent ‘werkmeester’ of ‘kunstenaar’, zelfs ‘bouwer’. Maar hier staat ‘troetelkind’.

Dat zijn dus heel veel eigenschappen in één mens. Dat heeft God allemaal al in gedachten gehad, en geprojecteerd in Zijn eerste Zoon.

Ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht, mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk, en mijn vreugde was met de mensenkinderen.

Dat gaat dieper; ergens plezier méé hebben, of ergens plezier in hebben.

In Mattheus 18:3 staat, dat Jezus zegt: ‘verander nou eens van gedachten, als je dat niet doet, en wordt als de kinderen, dan ga je het Koninkrijk der hemelen niet binnen.

Wordt eerst maar eens als een kind, als je jezelf nou eens gering acht als dit kind, dan ben je de grootste in het Koninkrijk der hemelen. Een ieder, die zo’n kind ontvangt, ontvangt Mij.

En de grootste in het Koninkrijk der hemelen is onze Heer Jezus! Dus Hij heeft Zichzelf gering geacht als een kind.

Het oude volk Israël trok weg uit Egypte. Veertig jaar een enorme woestijntocht. En na veertig jaar zei God: ‘Ga eens terug’.

Dat is wat! Je hebt veertig jaar in je leven God gediend en je best gedaan, en dan zegt God: ‘Ga eens terug’.

Hoe lang zwerven wij allen al misschien rond, dat kan ook een enorme zwerftocht zijn geweest.

Want Egypte verlaten is een losmakings-proces, en dat is niet gemakkelijk.

Want zij hadden Egypte wel verlaten, maar Egypte had hèn niet verlaten, dat zat nog in hun hart. Ze namen persoonlijke afgodsbeelden mee, dat zijn idolen.

Wat zijn jouw idolen? Zijn dat mensen, zijn dat dingen? Wat vind jij belangrijk in je leven?

Voor die idolen moet je altijd knielen, ze willen toegejuicht worden. Ze brengen je van God áf! Daarom is het een afgod.

Het volk aanbad zelfs de god Moloch, die ook altijd kinderoffers eisten.

Dan kan ik de vraag stellen: ‘Hoeveel kinderen Gods zijn slachtoffer geworden van allerlei sektarische kringen?’

Evangelisch of pinkster? Ja, je zult ze maar op moeten tellen die verbrand zijn, die niks meer hebben.

Ik heb ze wel aangetroffen in een psychiatrische inrichting, uit het volle evangelie gestapt, en nou moesten ze weer genezen.

Er is heel wat aangericht in die mensen.

Ze moesten door dat vuur en werden slachtoffer, en raken psychisch enorm in de knoop. Ik heb ze gesproken.

In 1 Cor. 10:11 staat dat het volk Israël ons ten voorbeeld was gegeven; dat zegt Paulus.

In vers 5 zegt hij: In het merendeel heeft God geen welgevallen gehad.

Hij kon er niks mee. Ze liepen wel, en ze sjouwden wel heel gehoorzaam door die woestijn, maar God had er helemaal geen behagen in.

Hij was met dat volk op weg naar het beloofde land. En wat is dat beloofde land? Dat is de plaats waar God wil wonen, en dat is je menselijke hart.

Jij bènt dat beloofde land; God heeft het beloofd, en heeft het ook aan Zichzelf beloofd. Dus dat beloofde land bèn jij!

Het land der belofte. En als je dan geestelijk pas geboren bent, dan moet je onvervalste moedermelk hebben.

Wijze woorden, geen roggebrood met spek. Wat moet zo’n baby daarmee?

Zware boodschappen aanhoren…., en probeer ze maar te verteren.

Ach, dat kan een kindje niet, dat moet lekker ontspannen geknuffeld worden en genieten van de moeder en de vader.

Maar men wist toen niet beter; ik heb het over een hele poos geleden hoor.

En overmoedig geworden, gingen wij ook op weg, zo van: ‘We gaan er voor, en alles is mogelijk voor wie gelooft’. Vul verder zelf alles maar in wat in je oren is getetterd.

En je knikte, ja, het zal wel zo wezen, want zij weten het! Het gaat me echt niet om verwijten of schuldgevoel, dat moet je allemaal loslaten.

Maar ‘zijn wij nog op de goede weg?’

Die vraag mag je jezelf elke dag wel een keer stellen. ‘Is dit de goeie weg waar ik me nu op bevind?’

Nee, zeiden ze, hand aan de ploeg, niet omkijken. Nou, in de woestijn ploeg je niet, maar wel in het beloofde land, want daar vestig je je, en daar kun je ploegen, zaaien en maaien. Niet in de woestijn.

Tja, dan ben je net weg uit Egypte, wat zo’n zwaar, duister en occult land was.

Het barstte van de aktiviteiten; vooral van de religieuze wetten. Hele oude denk-patronen; en dan tref je in onze zang-bundel een lied aan dat zegt: ‘’Jezus vraagt aktiviteit’, maar dat vraagt Hij helemaal niet! Waarom?

We hoeven toch niet allemaal een ADHD-christen te worden? ‘Wat kan ik voor de Heer doen?’ Niks dus!

Stel dat je getrouwd bent en je vrouw vraagt dat elke morgen aan je: ‘Wat kan ik voor je doen?’ Niks dus, ga zitten. Stilte!

Dat staat in één van de Psalmen: Stilte is voor U een lofzang.

We mogen dus heerlijk genieten van de stilte, de rust.

Niks aktiviteit! Ja, Egypte zit diep hoor!

En je bezigheden, wat terug doen voor de Heer of zo…., ook uit schuldgevoel.

Er werden een hoop aktiviteiten gevraagd waar je haast een burn-out van kreeg.

Uit Egypte zette jij je eerste wankele schreden in die woestijn, dat heet Exodus.

Je kunt wel zeggen: ‘dat is uittocht’, maar ik vind een beter woord: ‘uitweg’.

Een uitweg uit die bende, die rotzooi, waar je tot je strot in gezeten hebt. Weg uit het wettische gedoe, het schuldgevoel. Het harnas van het eeuwig zondaarsschap, wat er in gepompt werd.

En al lopend door de woestijn neem je dus deel aan het herscheppingsproces.

God zegt: ‘Ik maak iets nieuws op aarde, ik schep iets nieuws’. Jij bent dus dat nieuwe schepsel, je verandert.

In het Grieks staat er metamorfose.

Een gedaante-verandering.

Je verandert naar je inwendige mens, en dát merk je.

Toen jij opstond uit de doden, wat stond er toen op? Een beschadigd mens, met z’n ups en z’n downs, z’n verdriet en z’n blijdschap, z’n lege plekken, bevroren gedeelten in de ziel.

Ik had zelf een grote bevroren klomp water in mijn ziel; ik was haast niet in staat om liefde te ontvangen. Ik hield dat af.

Als je niet in staat bent om liefde te ontvangen is dat een grote handicap. Je kan er niet mee omgaan, heel vreemd.

Maar er stond wel een beschadigd mens op; en wat moesten we toen direct doen? Je moest je volwassen gedragen; ja, grote woorden gebruiken, uit de Bijbel, want dat was Gods Woord.

Je was nog maar een heel klein kind, maar je moest meteen een groot pak aan!

Dat is toch ook geen gezicht? Het slobbert en het slingert om je heen…

En over kwalen mochten we niet praten.

Nee, je mocht daar niet mee leren leven.

Kwalen zijn niet van de Heer, effe met je bidden…, en daar ging je weer met je kwalen.

En alles wat niet in dat straatje paste, was occult,  nou, dat is helemaal niet waar.

En over de dood mocht je helemaal niet praten. Mond dicht! En als je verdriet had?

Dan moest er met je gebeden worden.

Alsof je geen verdriet mocht hebben.

Het woord ‘rouwverwerking’ hoorde ik nooit, dat mocht niet.

Er zijn heel wat mensen gestorven die geen afscheid hebben kunnen nemen van hun geliefden en andersom, want de Heer zou nog een wonder doen in de laatste minuut.

Al die onzin heb ik moeten geloven, dat is erg hoor!

In Matth. 14:13 staat dat Jezus hoorde dat Johannes de Doper onthoofd was. Dat verhaal ken je wel, dat het hoofd van Johannes op een schotel aan het meisje werd gegeven.

En hoe reageert Jezus?

Toen Jezus dit hoorde, trok Hij Zich vandaar in een schip terug naar een eenzame plaats, alleen.

Wat een logische reactie hè? Verdrietig, alleen. Ja, de mensen achtervolgden Hem en gingen weer naar Hem op zoek.

Het was Hem niet eens gegund dat Hij heel even alleen kon zijn in de verwerking van het verlies van Zijn goede vriend Johannes de Doper.

Dus neem de tijd om een ander te troosten.

En denk trouwens ook eens aan je enorme gebedslijsten, allemaal namen die je voor de Vader neer strooit voor de zoveelste keer.

Hele lange lijsten van hier tot ginter. In het begin schreef ik ze zelfs allemaal op.

Dan wist ik precies voor wie ik wel of niet gebeden gehad. Wat een onzin allemaal!

Maar ja, je deed het, je dacht dat het zo hoorde en het zo moest.

En hoeveel is er niét verhoord? En wat levert dat op? Weer teleurstellingen en weer verdriet.

Of je moest je gedragen naar de ideeën van voorgangers, die dan schreeuwden: ‘God heeft een plan met je….’. Wat voor plan?

Ze hebben zeer amateuristisch in je ziel lopen wroeten, je moest dit en je moest dat…, en je moest veel bidden.

Je kan ook roepen om leiders, geestelijke leiders. Wie wil er nou graag leider zijn? En waarvan? Wat is dan dat leiden, kan dat aan jou toevertrouwd worden?

Als je ontzettend aktief loopt te doen, dan is dat vaak vluchtgedrag. Je durft niet in de spiegel te kijken, de confrontatie met jezelf ga je uit de weg door je aktiviteiten.

Het is net als bij een etterende wond waar je elke dag een nieuwe pleister op plakt, maar hij geneest nooit.

Je gooit er een paar teksten tegenaan, dan moet het toch wel goed komen; maar het komt niet goed.

Neem nou die verloren zoon, die varkensvoer moet eten. Hij leunt eens op z’n stok, hij kijkt, en wat gebeurt er: hij kwam tot zichzelf. ‘Waar ben ik mee bezig? Wat zit ik hier te doen?

Waar je ook voor moet oppassen is, dat je in de hulpverleningsrol gaat zitten.

Mensen hebben hulp nodig, ze piepen of bellen even, en je scheurt er al weer heen.

Daar hebben wij vroeger ook aan mee gedaan hoor.

Maar laat eerst jezelf eens helpen.

De meest verwaarloosde groep in kerken en kringen, pastoraal het meest verwaar-loosd, dat zijn de voorgangers. Want waar moeten zij heen, of waar gáán ze heen?

Als je een goeie voorganger hebt, dan zoekt hij jou op! Dan zegt hij: help me eens even want ik loop helemaal vast.

Ja, bij de leden van het lichaam. Dan zoekt hij een hand op om getroost te worden.

Dus wij moeten meer afleren dan aanleren.

En het volk Israël moest ook een heleboel afleren uit Egypte. Maar ze leerden niks af, dat hele volk is omgekomen in de woestijn, op twee getuigen na.

Ik heb ook eens gehoord, en daar schrok ik wel heel erg van: dat de gemeente zo belangrijk is. Alsmaar de gemeente, de gemeente…, eindeloos herhalen; de groep is belangrijker dan het individu.

Waar doet je dat aan denken?

Aan fascisme, dat is nou fascisme, fascistoïde opmerkingen, dat de groep belangrijker is dan het individu.

God is precies het tegengestelde! Hij vindt het individu belangrijker dan die hele groep.

Als er één verdwaalt, dan zoekt Hij die op, de rest redt zich wel.

God schat jou als individu zó hoog, daar heb je geen voorstelling van.

Met hoeveel tederheid Hij een arm om jou heen slaat. En blijf je dan even bij Hem?

Nou ja, zo kan ik vanuit mijn praktijk een heleboel voorbeelden geven van missers. Ik verwijt niemand wat, maar ik gooi het allemaal wel op de schroothoop, het deugt nergens meer toe.

Het gaat om dat ‘kind-zijn’.

Hoe was jij als kind? Hoeveel kinderen vertonen er niet een aangepast gedrag voor het gezin of voor de ouders?

Of je hebt schuwe kinderen, die zijn zo bang, zo angstig.

In de klas zie ik ze zo voor me zitten, je pikt ze er zó uit.

Of een kind dat veel gepest wordt, om wat voor reden ook. Uiterlijk of innerlijk.

Veel gepest worden is slecht voor een kind hoor.

Of een kind dat altijd maar vrolijk moet doen. Zogenaamd is dat kind het zonnetje in huis, dus altijd maar weer een bevroren glimlach opzetten.

Of het verwende kind, het in zichzelf gekeerde kind, heel stilletjes aan tafel.

Het ergste vind ik altijd het misbruikte kind.

Het zal je maar zijn overkomen. Dat is zo’n diepe wond in een kinderziel, dat geneest ook zomaar niet.

Zij moeten eerst een heleboel tedere liefde ervaren, zonder bijbedoelingen, voordat dát geneest.

Toen jij opnieuw bent geboren, ja, je bent boven geboren, nam je dat wel allemaal mee! Dat zat nog allemaal in je. Dat is nog niet hersteld. En het beïnvloedt ook hoe je naar andere mensen kijkt.

Je oordeelt dan vaak over mensen vanuit je eigen beschadigingen. Je hebt iets meegemaakt, en je denkt dan: ‘o, dat zal die ander dan ook wel zo ervaren hebben’.

Maar dat hoeft niet hoor. Kijk maar uit met je beroerde ervaringen.

In een heleboel gemeenten moet dat overschreeuwd worden met zingen, dansen en lofprijzen. Het individu gaat helemaal verloren in zo’n grote massa.

Je hebt eigenlijk geen idee hoeveel beschadigingen je hebt opgelopen in het verleden vanwege o.a. een godsdienstig harnas en de daaruit voortvloeiende opvoeding met schuldgevoel en zondaarschap.

Psychiaters hebben het op dit ogenblik het drukst van alle andere specialisten. De psychiatrie is het grootste en meest ontwikkelde specialisme in Nederland. Zoveel mensen zijn er in de problemen.

Hoe werkt God dan? Heel eenvoudig, Hij begint in de geest, dan volgt je ziel, en daarna komt pas het lichaam, en niet andersom.

In de geest worden je gedachten zo helder en rein en schoon, dat jouw ziel daar de vruchten van plukt, zodat die geneest.

En als de ziel genezen is, volgt het lichaam vanzelf.

Er zijn wel eens wonderen geweest hoor, we hebben ze zelf ook meegemaakt, maar

toch is dit eigenlijk de juiste volgorde: geest, ziel en lichaam.

We hebben dus gaandeweg prachtige en kostbare schatten gevonden. Hele mooie schatten.

Ik wil nog even iets over dat kind-zijn zeggen.

In 1 Cor. 13:11 staat: Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind en overlegde ik als een kind.

Dus Paulus is ook echt eerst weer kind geweest.

In het Grieks staat een woord: nepios, wat betekent: ‘ik sprak niet, ik brabbelde maar wat en ik babbelde maar wat’. Daar heb je dus een kind.

Maar dat ontwikkelt zich vanzelf wel.

En nou komt mijn opmerking: als je geestelijk nooit kind bent geweest, dan word je nooit volwassen.

Dat is in het natuurlijke ook zo. Als je nooit echt kind hebt kunnen zijn, dan word je ook nooit volwassen.

Dit is dus wel een belangrijke gedachte.

Worden als een kind, zegt Jezus.

Die argeloosheid, dat ontvankelijke, dat openstaan. Wat zie je dat mooi aan sommige kinderen.

Daarna staat er: ‘nu ik een man geworden ben… Dat staat er niet in het Grieks, er staat: ‘áls ik een man ben geworden’.

Dus dat was hij ook nog niet.

Dus: áls ik een man geworden ben…. Niet nu, maar ‘áls ik opgroei, dan heb ik afgelegd wat kinderlijk was, wij zien nu nog door een spiegel, maar dán van aangezicht tot aangezicht.

Dan denk ik: nou, een kind mag God ook zien van aangezicht tot aangezicht, ja toch?

Als vader z’n kind nooit ziet, dat is toch raar? Paulus kon dus nog wat leren van Mozes, die sprak met God van aangezicht tot aangezicht, ja toch?

Nou is mijn vraag: ‘ben je nou sterk aan het worden in de liefde die God voor jou voelt?’ Want dát is nou de sleutel-gedachte: wat God voelt voor jou!

Ken je dat? Weet je dat?

De ontroering die Hij kent, de blijdschap die Hij kent om jou? Die arm om je heen.

Het geluk van God, want Hij is gelukkig hoor,  Hij wordt ergens in de bijbel ook wel een zalige God genoemd.

En zalig betekent: ‘ingelukkig’.

En God is ingelukkig met Zijn kinderen.

En Hem zien van aangezicht tot aange-zicht. En niet eindeloos vragen: ‘vindt U dit wel goed, en vindt U dat wel goed?’

En ‘mag ik dit en mag ik dat?’

Eigenlijk raar dat een kind altijd maar vraagt of het iets mag. Anders is het wel een vreemde vader of moeder.

Maar beleef je het geluk van God dat jou doorstroomt? Dat je Gods geluk door je heen laat stromen. En dát werkt genezend!

Ik heb zonet opgenoemd wat voor eigenschappen kinderen kunnen hebben, maar dié eigenschappen genezen.

De liefde geneest! God is liefde, maar als Hij dat is, en dat is Hij, dan is Zijn Zoon dat ook. De Zoon is ook liefde! Het is de Zoon Zijner liefde!

En de heilige Geest is ook liefde.

We hebben van Gods Geest ontvangen, een kostbaar bezit, want God is Geest.

Wij kregen van Zijn Geest, en die Geest is liefde. Dan merk je ook dat Zijn liefde in jou gestalte krijgt.

Je bent toch uit liefde geboren? En al voel je je een ongewenst kind, en misschien is dat wel letterlijk zo bij jou, maar God heeft je gewenst! Je bent een gewenst en een geliefde kind van God. En Hij verlangt dag en nacht naar je. Hij vindt het heerlijk om bij je te zijn. En wij bij Hem.

Dat ontspannene, dat gewone, dat niet zo moeilijke. Ook niet dat hoogdravende, maar die stilte.

Weet je aan wie de eerste brief van Johannes gericht is?

Ik schrijf u, kindertjes! (2:1) Kin-der-tjes, hoe klein kan een kind zijn?

Nou, als je je dan op je ziel getrapt voelt, en kwaad wordt, dan snap je dus niks van het Koninkrijk Gods.

Als Jezus is opgestaan, zoekt Hij z’n discipelen op, die zitten bij een vuurtje met wat vissen. Dan roept Hij naar die vissers: kindertjes, heb je nog wat gevangen?

Dát moet je Heer zijn, leuk hè dat Hij ze kindertjes noemt.

Laat dat kind nou maar in de baarmoeder opgroeien. Wij zitten allemaal in de baarmoeder; dat heet dan de gemeente, dat is onze moeder.

Maar ze moeten nog wel een keertje baren.

Maar dat kind is doordrenkt van liefde en geluk, als je dat eens beseft.

Je moet gewoon eens een poosje niet bidden, dat is zo gezond; anders denk je altijd: ‘o, ik mot nog bidden’.                  Bidt maar eens niét. Eens kijken wat je dán doet, wat er gebeurt met je.

Het is die stilte van ‘bij Hem zijn’. Gewoon genieten. Je hoeft helemaal niks, Ik vraag ook niks van je, alleen dat je even bij Me zit. Ja, dat is zó kostbaar.

Je raakt doordrenkt van liefde en geluk.

Mariet zei eens, jaren geleden: ‘èn maar persen, èn maar persen’, om een zoon tevoorschijn te brengen, maar dat was nog

veel te vroeg, dat kan dan helemaal niet.

We hoeven niet te persen, we laten dat kind groeien in de baarmoeder.

Een dominee, waar ik eens mee heb gecorrespondeerd, een heel fijne man,

heeft iets gezegd wat mij heel diep heeft getroffen. Hij zei: ‘het gaat er om dat we elkaar tevoorschijn beminnen’.

Dat is een doordenker.

Elkaar tevoorschijn beminnen, wat opent dat mooie perspectieven.

We hoeven niet zo nodig met alles en iedereen te bidden, zo van: ‘kom maar naar voren’. Maar: ‘elkaar beminnen’.

Dan roep je het wezen van God tevoorschijn.

Jesaja zegt ergens: ‘Er is niemand die zegt: ‘kom tevoorschijn’. Jij gaat het dus wèl zeggen.

Het gaat erom dat dat argeloze kind van God tevoorschijn wordt bemind.

De liefde brengt je tevoorschijn.

Rustig opgroeien. En als je rustig opgroeit en je neemt ook alle tijd voor jezelf, dán kun je bidden: ‘Uw Koninkrijk kome’.

Want als er één plek is waar dat Koninkrijk is, dan ben jij dat wel!

Dat Koninkrijk is binnen in ons!

Binnen in je woont God, je bent Zijn huis, je mag het ook tempel noemen.

In het Hebreeuws bestaat alleen maar het woord ‘huis’.

Och, och, wat heb je vroeger gedraafd voor je tempel.

David zegt tegen God: ‘ik ga een mooi huis voor U bouwen’.

‘Geweldig’, zegt de profeet Nathan, ‘dat moet je doen’. Maar God stuurt Nathan terug naar David met de melding dat Hij geen huis van hem hoeft. En zeg ook maar tegen David dat Ik voor hèm een huis bouw.

Toen heeft David zich even terug getrokken, hij begreep er niets van.

Maar later komt hij er wel achter.

In Psalm 23:6 zegt hij: ik zal in het huis des Heren vertoeven.

En dan zegt God: ‘dat huis bèn je, want Ik wil in jou wonen’.

Uw Koninkrijk kome; en dat komt dan via ons openbaar, langzaam maar zeker komt het openbaar.

Als je nou een heel klein kind ziet, dat ontzettend graag speelt, dan is dat toch een genot om naar te kijken! Wat een plezier! Nou, daar heb je dat Koninkrijk!

In alle rust.

Dus het grote geheim van God is, dat je deel hebt aan Zijn Geest; je bent gezalfd met Zijn Geest en daarom heet jij een christen.

De Christus in u, dat is het allerbelang-rijkste geheim van God.

De Gezalfde woont in je, dat geheim ontwikkelt zich.

Wanneer je beseft hoeveel er van je wordt gehouden, dan heb je vrede en rust.

En als dát gebeurt, dán kun je ook van anderen houden. Want als je liefhebt met de liefde waarmee God jou lief heeft, dan heb je je naasten lief zoals er van jou wordt gehouden.

Dus de liefde is van God afkomstig, en die doordrenkt jou, en met die liefde kun je ook andere mensen liefhebben.

En zo begin je langzamerhand op Hem te lijken.

Het is een prachtig proces! Het terug gaan is nog niet zo gek, en weer een kind worden is nog niet zo gek, en een hoop afleren, daar is ook niks mis mee, en maar eens een keer niet bidden, het leert allemaal en het werkt zó bevrijdend voor jezelf.

En dat religieus godsdienstige harnas ligt ook op de schroothoop hoor.

Mijn vrouw heeft pas geleden eens gezegd: ‘ik heb alle muren rondom ons afgebroken. Ik wil in geen enkel hokje meer passen. Ik ben een Christen!

Ik ben niet gereformeerd, hervormd of van het volle evangelie, weet ik veel wat er voor kreten allemaal aan hangen.

Ik denk: zó, je hoort nergens meer bij op aarde; mooi, want je hoort in de hemel, bij de Vader.

Maak je los, stap in je vrijheid. De muren worden dan afgebroken, en je hebt veel gemakkelijker toegang tot de mensen.

Even een voorbeeld, wij wonen al 33 jaar naast een buurvrouw, en zo nu en dan zeiden we wel eens wat, maar niet veel. Ze was wel een zoekster.

Op een gegeven moment kon ik iets aan haar kwijt, en zei: ‘lees Handelingen 19 er maar op na, waar Paulus de mensen de handen oplegde voor de doop met de heilige Geest’.

Een week later belde ze aan, ze had het gelezen en zei: ‘ik wil graag gedoopt worden met die Geest’.

Ik stond stomverbaasd in de gang, en zei: ‘meid, wat maak je me gelukkig!’

Toen hebben we met z’n drieën gebeden. Denk alle muren maar weg, anders wandel je niet meer in de vrijheid!

Amen

 

Duurt Sikkens d.d. 05-04-2018

 

Water 2018.10.05 Duurt Sikkens

Water

 

We moeten leren om goed te lezen; het woord lezen betekent: verzamelen.

Vroeger had je arenlezers achter de maaiers, zij raapten de aren op die de maaiers achter lieten.

Het woord water is eigenlijk een gelijkenis, en het woord gelijkenis betekent: bijeen-gevoegd, bijeen geworpen, samen-gevoegd, identiek.

De eerste mens naar Gods gelijkenis was Jezus.

Beeld en werkelijkheid vallen dan samen.

Zó is jouw mens-zijn bedoeld. Zoals Jezus op een gegeven moment zei: ‘Wie Mij ziet, ziet eigenlijk God’.

Ik weet niet of je dat na kan zeggen: ‘Wie ons ziet, zie je dan de Vader?’

We hebben in de gemeente een keer een beeld gehad: Ik zag iemand staan voor een grote spiegel, en ik wist dat die iemand God Zelf was die in die spiegel keek. En raadt eens wat Hij zag? Allemaal gezichten! Ik was er ontroerd door.

Hij zag duizenden gezichten, en Hij herkende Zichzelf daarin. Dat is wat!

Stel je voor dat Hij naar je toe loopt en zegt: ‘je begint op Me te lijken, wat mooi’. Je inwendige mens. Je hoeft geen volmaakt mens te worden, wat heb je aan volmaakte mensen. dat streven naar volmaaktheid, dat is ook zo’n gedoe, je wordt er knetter van.

Je vindt altijd wel iets wat er aan je mankeert, en dan ga je maar weer aan het werk met jezelf aanpakken of zo….

Hou daar mee op!

We hoeven geen volmaakte Adams te worden; mensen Gods, dat is voldoende. De rest komt vanzelf.

Gewoon mensen Gods te zijn is het hele evangelie.

En nu water. In Genesis 1:7 komt het woordje water voor het eerst voor. Daar wordt gesproken over ‘wateren’. Dan heeft Hij het over het uitspansel.

Maar de Geest Gods zweeft boven de wateren. Voor zweven staat er in het Hebreeuws een woord, dat betekent naast zweven ook trillen.

Waar komt die trilling uit voort?

Van verwachting? Het kan ook vertaald worden met ‘broeden’. Dan verwacht je dat er iets uitkomt, bóven die wateren.

Dus dan moet er iets boven water gehaald worden. En die Geest Gods zweeft daar dan boven. Hoe stel je je dat voor?

Zijn Geest kun je niet los van God Zelf zien, Hij is Geest, dus Hij zweefde daar Zèlf, om dat maar eens plastisch uit te drukken. En dan gaat Hij broeden.

In het Hebreeuws staat het woord ruach, dat betekent zowel adem als wind, maar het betekent ook ‘bezieling’.

God wil de schepping bezielen.

Het betekent ook bewustzijn, heb je besef, dan weet je wat je doet.

Heb ik het besef dat ik weet wat ik doe?

Of rommel ik maar wat aan? Hoe diep zit dat besef?

En wij hebben deel gekregen aan die Geest, en die Geest broedt, en trilt van verwachting.

Dus dan is de vraag: ‘wie bezielt ons?’

Heeft God een ziel? Nou, reken maar!

Maar alles was onder water. En dan begint God de dingen tevoorschijn te roepen.

Altijd is Hij bezig iemand of iets tevoor-schijn te roepen.

Jesaja klaagt op een gegeven moment: ‘Er is niemand die zegt: ‘kom tevoorschijn’.

Waarom niet?

Durf je tegen elkaar te zeggen: ‘kom maar tevoorschijn met datgene wat in jou gelegd is van Gods Geest, zijn gedachtenwereld en Zijn vormgeving. Durf maar, laat het gezicht van God maar zien’.

Ja, daar is God mee bezig, ons tevoor-schijn te roepen naar onze ware aard.

En die ware aard is uit God geboren.

Dan kijkt God naar die wateren, ik stel het maar even plastisch voor, maar hij kijkt er naar en denkt: ‘nou, de boel is vermengd, Ik breng eerst maar eens scheiding tussen wateren en wateren. Twee soorten.

Het ene water laat Ik op de aarde, en dat andere water wil Ik hier weg hebben,

dat hoort niet op de aarde. Dat noem ik dan maar de wateren des doods.

De wateren die op de aarde blijven, wat drinkbaar is, dat zijn de wateren des levens.

In Psalm 18:17 wordt van Jezus ook geprofeteerd: ‘God heeft Mij opgetrokken, opgehesen uit de wateren des doods’.

Daarin was Jezus koppie onder gegaan.

‘Hij heeft Mij eruit opgehesen, er uit gehaald’.

Jezus haalt dat Zelf ook aan bij de gelijkenis van Jona. Die was ook onder water, opgegeten door een vis. Maar Hij vergelijkt die gebeurtenis met Zijn eigen opstanding.

Hij zegt tegen de farizeeërs, die om een teken vroegen: ‘Een ander teken krijg je niet van Mij, jullie willen toch een teken van Me, nou, hier heb je er één’.

De tegenstelling tussen wateren en wateren vind je ook in Jesaja 8:6. Daar zegt God over het volk: Zij versmaden de zacht vloeiende wateren van Silóah.

Een bron, dat wil dit volk niet, geen zacht vloeiende wateren, waar de schapen naartoe geleid worden, volgens Psalm 23: Hij voert mijn ziel aan die rustige, stille wateren. Nee, weet je wat dit volk wil?

Zij willen van die donderende stromen hebben. Grote bruisende rivieren!

En maar brullen: ‘Jezus leeft, en Hij doet dit en Hij doet dat allemaal’.

Ze prijzen Hem de hemel uit!

Je komt dit toch in ontzaglijk veel gods-diensten tegen? En een lawaai…

Ja, dat zijn die woeste stromen.

Machten en geweldige wateren van die rivier. Wat een bende wordt het dan!

Dat heeft niets meer met ons evangelie te maken, maar wel alles met één of andere vorm van godsdienst.

Ja, dit valt als een zondvloed boven op de mensen natuurlijk.

Dan maakt God daar scheiding tussen door het scheppen van een firmament.

In het Hebreeuws staat er ‘raqia’, dat heeft verschillende vertalingen, het betekent  ‘het vastgestampte’, en Job heeft het over een gegoten spiegel, waar dat firmament op lijkt; en Ezechiël 1:22 spreekt van een gewelf als van ijskristal, en dat komt er het dichtste bij.

IJskristal schittert, heel hoog schittert dat, de zon bleef daardoor ook schijnen,

’s nachts was er licht, want dat firmament ving dat licht op, en dat schitterde naar de aarde toe. Prachtig!

Adam kende geen nacht, dat is toch mooi!

Van de schepping staat er ook: ‘Dit was de eerste dag, en dan komt de volgende dag, en er staat steeds: en het was avond geweest en het was morgen geweest, er staat nooit dat er nacht was geweest.

Avond en morgen, dat hoort bij God.

Daarom is dat ijskristal een prachtig beeld van het Woord dat scheiding maakt tussen dood en leven.

Levend Water, en leven betekent: ‘levendmakend’. Het verkwikt je, het geeft je je leven terug.

Ach, dan roept Jezus aan het kruis: ‘Mij dorst’, en wat geven ze Hem dan? Azijn! Nou, daar zit je toch niet op te wachten als je dorst hebt? Ja, daar is Hj zelfs mee gepest en hebben ze Hem behoorlijk dwars gezeten.

Water des Levens is een prachtig beeld.

Ik heb een paar hele dure woorden:

Hydrodynamica en hydrostatica.

We zoeken dan even in het woordenboek wat dit betekent: hydrodynamica is water dat beweegt, en hydrostatica is water dat stilstaat.

En wat gebeurt er met stilstaand water?

Dat worden poelen, dat gaat stinken. Muggen leggen daar hun eitjes in, en dan  gaat het stinken. Het is even goed geweest, maar daarna niet meer.

Dat gebeurt er met stilstaand water.

Ezechiël 47:11 zegt: De moerassen en poelen zullen niet gezond worden, zij worden aan het zout prijsgegeven.

Daar is niks meer van over, de aarde gaat barsten, er is van die godsdienst ook niks meer over. Tenminste van binnen niet.

Het kan best zijn dat je van buiten geweldig godsdienstig loopt te doen.

Ja, dat deden de Joden toch eeuwen lang? Al die beesten slachten; God zegt: ‘wat moet Ik er mee?’

Hij zegt: ‘Hoor naar Mijn stem, dat is het enige wat Ik vraag, luister eens naar me’.

Tja, die eindeloze rituelen. Veel kerken zijn meesters in het verzinnen van rituelen.

Allerlei dingen die iets moeten betekenen. Er zit een geur van heiligheid omheen.

Daar kan ik niks mee, het gaat toch om het leven dat uit jou opborrelt?

Ben ik een bron waar levend water uit opborrelt of ben ik een stilstaande poel.

Jezus zegt: ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt, Hij haalt de Schrift er ook bij, maar daar bedoelt Hij niet het hele oude testament mee, nee, Hij bedoelt daar de boeken van Mozes mee, de Psalmen en de profeten. Wat moet je nou met al die geslachtsregisters? Mijn opa las die altijd voor, mijn vader ook, al die lappen teksten met namen van mensen.

Aan die kennis heb je niks.

Maar ‘wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt, dan komen er stromen van levend water uit jou!

Wat stroomt er uit jou, wat is je taal. Welke woorden gebruik je? Niet om mensen onder druk te zetten, of mensen  te overtuigen van jouw gelijk.

Komt er levend water uit je?

Als je iemand ontmoet, (God is  altijd uit op ontmoeting) heb je dan belangstelling  voor die ander?

Wat vloeit er uit je binnenste?

Als je goed nagaat dan zweven wij ook boven die wateren, want het is toch de Geest die boven de wateren zweeft?

Is die Geest in jou? Nou, dan zweef je nou ook boven het water!

Heb je de moed om de mensen tevoor-schijn te roepen? Naar boven te halen, op te hijsen.

Even iets vertellen, ik woon aan een heel klein beekje, een leuke plek met een hek er omheen. En daar stond een man die naar het bos keek. We begroeten elkaar, waarna hij z’n portemonnee pakte en er een papiertje uithaalde. En hij zegt: ‘dat doe ik elke dag, tien minuten voor mezelf, tien minuten stilte en tien minuten voor God’.

Ik zei: ‘wat vind ik dat leuk, wat geweldig, vooral die stilte, want dat is natuurlijk met God’.

Het beste klankbord voor God is de stilte!

Er staat in een Psalm: De stilte is voor U een lofzang. Dus in stilte ontmoet je God.

En hij vertelde dat hij een priesteropleiding had gehad, ook aangetreden bij een monnikenorde zonder een gelofte af te leggen. Hij had zoveel gehoord en zoveel gelezen, zoveel gezocht, maar waar hij zijn hele leven al tegenaan hikt dat is die ellendige kindermoord in Bethlehem.

Ik zei: ‘ja, dat zal Maria ook wel veel verdriet gedaan hebben toen ze dat hoorde, dat om haar kind zoveel kindjes zijn omgebracht. Dat moest ze toch ook verwerken. Maar ik zal het je vertellen: ‘de duivel bestaat’.

Hij keek mij aan! ‘Ja, de duivel bestaat hoor, hij is overal in de kerk, weg-geredeneerd, maar die regeert hier op aarde, die heeft hier alles te vertellen. Jezus moest niet voor niks zo vaak vluchten’.

Hij knikte en keek me nog eens aan, toen liep hij weg. Ik heb die man nooit meer gezien.

Maar je vraagt toch niet aan elkaar: ‘ben je in de Geest?’ Of: ‘ben je in de Heer?’

Dat zijn toch rare vragen. Waar gaat dat over? Nou, als je in de Geest bent dan zweef je ook boven het water als een wolk. En die wolk is van water gemaakt, al die kleine druppeltjes zijn allemaal mensen. Samen vormen ze die wolk, om de dingen  weer tevoorschijn te roepen, te herscheppen, en vooral ook om scheiding te maken.

In Daniël 12:10c staat: de verstandigen zullen het verstaan. Verstandig betekent dat je het begrijpt, dat je het verstaat, dat is begrijpen.

Je begrijpt waar God mee bezig is.

Daniël 12:3: En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel!

Dat is toch mooi! Dat gaat over jou!

Je straalt, en je schijnt in de duisternis.

En in het licht zie je de dingen.

Jezus was een keer in gesprek met een Samaritaanse vrouw. Daar zegt Hij: ‘uit Mijzelf kan ik niets, en Ik spreek niet eens uit Mezelf’. Dus het moest Hem allemaal gezegd worden, en het is Hem gezegd en ook getoond.

En daar had Hij ogen en oren voor.

Hij praat dus met die vrouw en zegt ineens: ‘je hebt meerdere mannen gehad’.

Het leuke is dat ze beiden zitten bij een bron, de bron van Jacob.

Wat is nou de bron van Jacob? Waar putte Jacob zijn bron uit? Waar haalde hij het water vandaan? Het levende water?

Uit God Zelf! Dus de bron van Jacob is natuurlijk God Zelf! Hij is de bron van Israël, staat er in Psalm 68, en dat is levend water. En dat is een wordings-proces in jou.

Je bent een bron van kennis. En ‘kennen’ is in het Hebreeuws een heel intiem woord. Dat is niet alleen begrijpen met je verstand, maar kennen is in de diepste zin gemeenschap hebben met elkaar.

Iets gemeenschappelijks bezitten. Dát is kennen!

Adam bekende Eva. God leren kennen is zó dicht bij Hem zijn.

Hij zegt ook: ‘Ik kan ook niet dichter bij je komen dan nú, Ik woon in jullie, en jullie wonen in Mij. Dichterbij kan niet’.

Dát is nou kennen!

Dat geeft me toch een stuk vrijheid.

Je bent dan een bron van vreugde. Dat is niet uitgelaten springen en dansen. Maar Jezus zegt zelfs op moeilijke momenten: ‘Niemand ontneemt Mij Mijn blijdschap’.

Dat moet dan wel een hele diepe blijdschap zijn, want van wat Hij allemaal meemaakte werd Hij toch ook niet blij.

Hij heeft zóveel tegenwerking gehad. Maar heel diep zal er een bron in Hem, een bron van blijdschap.

Jezus liet ook nooit na om Zijn Vader te noemen. Hij zegt: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij maar in Mijn Vader.

Daar gaat het om! Ik schijn wel als de maan in de duisternis, maar het licht heb ik van de zon, dát is de lichtbron.

Als je een boek schrijft, moet je altijd achterin een bronvermelding zetten, waar je uit geput hebt.

Vermeldt dus maar rustig de bron van waaruit jij leeft. Dat is de bronvermelding. Zeg maar rustig: ‘dat heb ik van m’n Vader gekregen en gehoord’.

Ik had laatst een paar Jehova’s Getuigen aan de deur. Lieve mensen hoor.

Ze probeerden me ergens van te overtuigen, ik had al vaker gesprekken met ze gehad. Het ontaardde bijna altijd in een theologische discussie.

Toen dacht ik: ‘wat zal ik nou eens tegen ze zeggen?’ En prompt kwam het antwoord, en ik ze tegen zei: ‘ik ben geen zondaar meer’. Doodse stilte!

Maar we zijn toch allemaal zondaars, zei die man. ‘Nee, hier staat iemand voor jullie die hartstikke vrij is, ik ben geen zondaar meer!’

‘Maar je maakt toch wel eens fouten?’

Ik zei: ‘dat kan me niet schelen, maar ik doe geen zonde meer’.

O! En weg waren ze! Dat had ik nog nooit meegemaakt.

Dat was niet om ze te slim af te zijn, maar ik denk: ‘daar draait het toch wel om bij hen’.

Geen zondaar meer! Ik ben verlost, God heeft mij welgedaan.

Openbaring 22:1: Hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringend uit de troon van God en van het Lam.

Helder als kristal, wat mooi als je zó bent.

Helder, je hebt niets meer te verbergen.

Je bent een open boek voor Hem. En wie mij liefheeft, mag altijd gewoon door mij heen bladeren.

Ja hoor, die mag mij leren kennen.

Water is een reinigingsmiddel bij uitstek.

Zonder water krijg je niks meer schoon; je wordt er zo schoon van.

Dat wordt ook van Mozes gezegd in de toespraak van Stephanus in Handelingen. Hij gaf toen een heel overzicht van de geschiedenis van het volk van Israël.

En dan zegt hij in Hand. 7:20: Te dien tijde werd Mozes geboren en hij was schoon voor God. Dat staat er, hij was schoon voor God. “Als je naar me kijkt, Vader, dan ben ik hartstikke schoon’.

Misschien wel een beetje kreupel, maar ik ben wel schoon.

Mooi is dat hè? Schoon voor God, je wordt er zo zuiver van!

De hogepriester Aäron werd, met z’n zonen, met water gewassen aan de ingang van de tent der samenkomst.

Dus Aäron werd helemaal gewassen, z’n zonen ook, en ze stonden daar prachtig schoon bij de tent der samenkomst.

En de tent der samenkomst, is samen- komen, syna-goge betekent samen komen. Wie komen daar dan samen?

Nou, God en mens!

En hoe is het met deze tent hier, want jullie vormen ook een tent? Dat is het samen gaan van God en jou!

Wij zijn zèlf die tent van samenkomst!

God maakt zelfs woning in je!

En als je sterft, verlies je je tent, maar je opstandingslichaam blijft overeind, want dat heb je ook nog allemaal.

Dat opstandingslichaam is niet te zien, maar het is er wel! En dat groeit en dat bloeit waar God en mens elkaar treffen. Dus wie jou treft, die treft God aan.

Jezus borrelde ook van stromen van levend water. Hij maakte schoon wat vuil was, dat deed Hij gewoon.

‘Jullie zijn rein, omdat Ik het zeg’ zei Hij.

En het gemak waarmee Hij zonden vergaf!

Hij deed dat zo gemakkelijk. Het is toch prachtig om iemand schoon te maken.

Hij waste voeten en handen van mensen.

Hij vergaf en riep tot leven.

Hij was vol van genade en barmhartigheid.

Daar heb je onze Voorganger. Als jij ook vol van genade en barmhartigheid bent, dan begin je op God te lijken.

En God kijkt naar je, en geeft je een knipoog, want Hij is veel te blij dat je op Hem gaat lijken.

Nog een opmerking n.a.v. Openbaring 14:7, Vreest God en geeft Hem eer, want de ure is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.

God heeft dus de waterbronnen gemaakt.

Hij heeft jou toch ook gemaakt tot wat je bent?

Daar heb je je Vader. Ik maak wat moois van je, een waterbron. En die blijft stromen. Ook wanneer je gestorven bent.

Ik denk wel eens: ‘wat doe ik als ik dood ben?’

Rare vraag natuurlijk, maar ik fantaseer  wel eens.

Maar er zijn zóveel mensen die sterven, en het enige wat ze geloven is, dat Jezus voor hen gestorven is, meer weten ze niet.

Nou, die ga je dan wegwijs maken.

Je hebt zoveel kennis opgedaan, die je dan aan hen kan vertellen. Wat ik allemaal op aarde heb opgepikt dat ga ik je nou vertellen.

Ja, ik ben een waterbron, luister maar goed. En je wordt daar niet gestoord door de boze. Je kan rustig alles wat je weet aan iedereen vertellen.

Ik herinner mij een vrouw uit de gemeente, die aan een afschuwelijke vorm van kanker stierf. Ze had ook een vreselijk leven achter de rug, je hebt van die mensen die zo’n ellendig leven achter de rug hebben, dat je zegt: ‘hoe bestaat het dat ze nog leven. En dan die ziekte er nog overheen waar geen kruid tegen gewassen was. De laatste keer dat we haar bezochten zei ze: ‘Ik wil zó graag van God vertellen’. Dat was het laatste wat ik van haar hoorde, dan denk ik, nou meid, als je gestorven bent, dan doe je dat maar.

En als je ooit weer terugkeert, en dat doen we, dan vertel je ook van God, want dát blijft. Die wens van jou komt in vervulling.

Nu even een andere invalshoek.

Water heeft talloze verschijningsvormen.

In dit glas hier zit water, er zit geen kleur en geen smaak aan, maar het is eigenlijk alles en ook zichtbaar.

Je hebt ook onzichtbaar water, jullie ademen allemaal uit, maar ik kan het niet zien, maar het is wel waterdamp.

Behalve ’s winters, dan wordt het een stoomwolk.

Je adem is ook verbonden aan je stem. Probeer maar eens een woord te zeggen zonder je adem te gebruiken, dat lukt je niet. Adem en stem horen bij elkaar.

Hé, stem is woord, en adem is geest.

Dus Woord en Geest hoort bij elkaar!

Dat kun je niet van elkaar loskoppelen.

Woord en Geest, stem en adem.

Dat is toch leuk, je ademt wel uit.

En wat denk je van damp, en nevel, mist, het is heiig.

Denk eens aan regen, dat is allemaal water.

Het mooiste water is het water dat zweeft, dat is de wolk, en in die wolk is Gods tegenwoordigheid.

Overdag leidde Hij het volk Israël met een wolkkolom, en ’s nachts met een vuur-kolom. Het was nooit donker voor de Israëlieten hoor. Er was altijd licht, want in de woestijn kon het ’s nachts razend donker zijn. En de vuurkolom geeft ook nog warmte.

Dus dag en nacht was Hij bij hen!

Tja, een wolk van getuigen, en God woont in die wolk.

Je hebt ook zoveel soorten wolken, je hebt ook dreigende wolken, maar die bedoel ik niet. Want een heleboel dreigende wolken zitten op dit ogenblik rond de aarde. Daar komen de oordelen uit, de bliksemstralen, de overstromingen etc., maar dat heeft niks met God te maken.

Niemand wordt ergens voor gestraft, dat doet Hij niet! God is goed hoor!!

David zegt in Psalm 27: Ik bid de Here om één ding…, om één ding maar? Ja, meer heb ik niet nodig. Goh, ik heb wel duizend dingen, nou, gooi dan die 999 dingen maar weg, en hou één gebed over, en wat is dat? Hij zegt: Dat ik de lieflijkheid van U, de milde tederheid van U zie, dat wil ik zien!’ Dat is het mooiste wat er is.

Er zijn ook verschillende vertalingen van Psalm 27, die zeggen: Ik wil de tempel doorzoeken, of de schatten.

Een prachtige tekst: elkaar doorzoeken, ‘wat voor schatten heb jij verzameld; en verbaas je dan over die schatten.

Nog een andere vertaling zegt: Om de ochtend te zien gloren.

Het ochtendgloren te zien in die tempel.

Dat staat in de Naardense bijbel.

Het ochtendgloren is hetzelfde als de morgenstond.

Een ander woord voor ‘morgenstond’, wat een ouderwets woord is, dat is ‘dageraad’.

Oh, dus het begint dag te worden in de tempel. Ja, dáár breekt de dag aan.

In de tempel, in jou begint Gods dag langzamerhand openbaar te worden.

En als je het niet gelooft dan moet je het nog maar eens nalezen in Psalm 110:3b:

Dat schiet me dan zo ineens te binnen,

daar staat tot mijn verbazing:

In heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw van jongemannen voor u op.

Uit de schoot van de dageraad?

De dageraad is dus niet iets, maar de dageraad is iemand, want anders heb je geen schoot. Er staat baarmoeder van de dageraad. Rechem in het Hebreeuws, dat betekent: ‘tedere liefde’.

Jij bent uit tedere liefde geboren. Je bent opgegroeid in de schoot, in de baar-moeder, en op een dag kom je naar buiten; dan ben je een jongeman. Dat heeft met man/vrouw niets meer te maken, dan ben je volwassen geworden.

Dat kost die vrouw wel moeite, ze schreeuwt het uit, door de verdrukking heen. Die verdrukking moet je beschouwen als weeën.

Het zijn weeën waar je doorheen moet.

Maar dan moet je eens kijken wat er tevoorschijn komt.

Dan wordt de profetie van Jesaja vervuld, waar wordt gezegd: ‘kom tevoorschijn’. Kom maar, laat maar zien wie je bent.

IJs is ook een vorm van water. Je hebt ook ijzige blikken die je elkaar kunt toewerpen.

Je kan het ijs ook breken tussen elkaar.

In Jesaja 55:10 wordt het Woord van God, het evangelie, vergeleken met regen en sneeuw.

Wat voor regen is dat dan? Dat is geen stortregen, maar we zongen vroeger: ‘laat ook van die milde regen druppelen vallen, ook op mij’. Dat is een milde voorjaars-regen.

En als de voorjaarsregen geweest is, dan is het een poos droog, dan kan het graan rijpen, het wordt steeds rijper en steeds mooier in de zon, en de prachtigste aren buigen als ze helemaal rijp zijn.

En het onkruid, dat is vreselijk spul, dat blijft recht overeind staan, en die moeten we nièt hebben. Het gaat om de mensen die buigen, dat is het graan.

Daar wordt het evangelie vergeleken met regen en sneeuw.

Ze doorvochtigt de aarde, maakt haar vruchtbaar, geeft zaad  aan de zaaier, brood aan de eter. Daar heb je het over Mijn woord.

Geloof maar dat dat Woord in jou werkt.

Het wordt steeds meer zichtbaar wie je eigenlijk bent. Dat is toch ontroerend!

God kent je zó goed, laat het maar aan Hem over. Hij kent ook je diepste verlangens, ook de twijfels waar je mee zit.

Hij kent dat best. Hij weet ook wat verdriet is. Hij weet ook wat rouw is.

Hij staat er niet als een bevroren figuur naar te kijken. Hij kent je, en dan troost Hij je ook. Daarvoor heeft Hij ook Zijn Geest gegeven.

En denk eens aan rijm en rijp, wat je ook weleens op de winterse bomen ziet. Rijm en rijp, dat zijn eigenlijk hele kleine ijs-kristalletjes. En een kristalletje is helder en doorzichtig. Kristalletjes van bevroren dauw, en Jacob zegt van dauw dat dat de kostelijkste gave van de hemel is. Dat is het belangrijkste wat je verzinnen kan.

En wij lazen net in psalm 110 over de dauw van jongemannen, dan ben jij dus een kostelijke gave van de hemel!!

Heb je dat verband wel eens gelegd?

Jacobus 1:17 zegt: Iedere gave die goed is, elk geschenk, daalt van boven neder, van de Vader der lichten.

Hij heeft ons voortgebracht, Hij geeft ons aan de schepping. Dus wij zijn een gift van God aan de mensen.

Dat is wel een doordenker hè?

Mozes zegt in zijn lied: Mijn onderwijs druppelen als regen, als dauw.

En wat lag er trouwens elke dag in de woestijn? Manna, en daar lag  dauw op, het glinsterde, dat is mooi hè?

Dauw, daar heb je water en brood, dat is ook weer Woord en Geest. Het hoort bij elkaar. Zonder de Geest is er geen brood, dan is het levenloos, dan wordt het hard.

En wat denk je van Jezus Zelf?

Hij is het Manna van God.

Wat betekent trouwens manna? De Israëlieten zagen dat liggen en zeiden toen: ‘wat is dat?’ Dus dat betekent manna.

En toen Jezus de dingen openbaarde, zeiden ze ook: ‘Wie is dat, wat is dat, wat verbeeldt Hij zich wel!’

Ja, zegt Hij: ‘Ik ben het ware brood, dat van boven neerdaalt’.

‘Bij Mozes was dat zichtbaar, en nu ben Ik neergedaald uit de hemel’.

Het Woord van God in mensengedaante.

Dit zinnetje moet je maar eens goed onthouden; Het Woord van God in mensengedaante.

We leven nu in een periode van de late regen; de late regen daalt nu neer.

En waar komt die regen uit? Uit een wolk, toch? En die wolk zijn wij ook! Dus we voeden elkaar op in de leer, in de lering van het Koninkrijk der hemelen. Dus die regen ontstaat in ons, en wij regenen ook naar elkaar toe, en daarin groeien we op, en we worden allemaal één.

Regen vanuit een wolk, dat is het Woord van God in mensengedaante.

Ik heb eens uitgevogeld wat het woord ‘woord’ betekent. Als je in het woorden-boek het woord ‘woord’ opzoekt, dan staat er niks achter, ja, er staat ‘woord van God’, daar wordt de bijbel mee bedoeld.

Ik heb dat verder uitgezocht, hartstikke leuk, en in de Indo-Germaanse taal betekent het ‘gelofte’. De oerbetekenis van het woord ‘woord’, is gelofte.

Dus God heeft een gelofte afgelegd!

Wat Ik schep…., dat is van Mij! Dat maak ik mooi en daar wil Ik gemeenschap mee hebben, uiteindelijk!

Een gelofte! Dat geeft veel stof tot nadenken.

Tegen Adam en Eva zegt Hij: ‘vermenig-vuldig je maar’. En dat geldt ook voor ons. Laten we ons woord en onze gedachten maar vermenigvuldigen, je hebt brood zat!

Geef ons heden ons dagelijks brood. Ja, alsjeblieft, en wat doe je er mee? Het is toch om uit te delen?

Jij krijgt een gedachte Gods, deel dat maar uit, kijk maar wie het waard is. En wie het niet waard is, nou, dan niet, dan neem je het brood maar weer mee.

Het is eigenlijk zo eenvoudig.

Dat vermenigvuldigen is je voortplanten.

Wij zijn uit God geboren, we zijn van boven. We regenen vanuit die wolk en we bedauwen de aarde, want wij zijn kostelijke gaven van God aan de mensen.

Job vraagt ergens: ‘heeft de regen een vader?’ En wat is daarop uw antwoord: ‘Nou enof!’ Ja, dat is God Zelf!

Het gaat allemaal om verwekking en geboorte.

In Genesis 2:5 en 6 staat: Ten tijde dat God aarde en hemel maakte, was er nog geen enkel veldgewas op de aarde, en nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de Here God had het nog niet op aarde doen regenen.

Er was nog nooit een wolk geweest tot

aan de zondvloed. Nee, er was nog nooit regen geweest.

Hoe werd het dan nog vochtig? Nou, heel eenvoudig, er steeg een damp op uit de aarde.

Wij hadden vroeger een hele grote groene fles, ik weet niet meer wat er in zat, daar moest je dan een beetje water in doen, met wat aarde, en een paar zaadjes, daarna  de fles sluiten, en wat gebeurde er? Wat er in zat kwam allemaal tot leven. Daar heb je dat ijskristallen firmament en wat daarin zat, kwam alles tot leven.

Maar er staat hier in vers 6: een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de hele aardbodem. Als een soort nevel.

In de septuagint staat zelfs ‘bron’, maar er was vocht onder dat firmament, en daar-door bleef het ook allemaal levend en fris.

Maar er staat vóór, en dat las ik ook, er was geen mens om de aardbodem te bewerken.

De aardbodem is een beeld van de akker van de mens. En Jezus was de eerste die die akker bewerkte. Hij maakte alles levend; de akker is de menselijke ziel.

Jezus was de eerste, daarna kwamen z’n volgelingen.

Ik wil maar zeggen: ‘Alles komt weer boven water, wát je ook verloren hebt, misschien ben je wel hele kostbare dingen kwijt geraakt’.

Tegenwoordig zijn er veel mensen die zelfs hun identiteit kwijt zijn, dat wordt gejat door een ander, dat is identieits-fraude.Ze weten niet meer wie ze zijn.

De enige die jou kan vertellen wie je echt bent, dat is degene die jou gemaakt heeft.

En wat je kwijt bent geraakt, krijg je terug.

Wat er ook bij je gejat is, er zit altijd een boze geest achter, maar vroeg of laat krijg je het terug.

Voor dag en dauw heeft God aan de mens gedacht. En toen het allemaal mis ging, begon Hij weer opnieuw, en weer opnieuw, steeds maar weer opnieuw.

Op het laatst in Maria, zo’n zuivere vrouw die Gods woorden in haar hart bewaarde in Jezus.

Jezus was Zelf ook een stil water, Hij schreeuwde niet hoor, Hij was een stil watertje. En stille wateren hebben diepe gronden, dat is een prachtige uitdrukking.

Uiteindelijk zou je van zulke mensen kunnen zeggen: ‘verdraaid, ze lijken als twee druppels op hun Vader’.

Vind je dat geen mooie uitdrukking? Je lijkt als twee druppels water op God.

Grote druppels, kleine druppels, maar helder en dorstlessend, en altijd genoeg.

Ik vind dit zo prachtig allemaal, daar geniet ik dagelijks van, ondanks strijd en moeilijk-heden is mijn leven blij en fris. Want iedereen heeft z’n strijd en z’n moeite. Iedereen heeft zo z’n verhaal, de ellende waar je doorheen moet.

Vroeger moesten we geloven dat alles genas, maar het gebeurde niet. Dus dan moet je toch een andere weg gaan bewandelen, denk ik.

We zijn ook met het zogenaamde volle evangelie aan de verkeerde kant begonnen. Wij hebben nu alle muren omgehaald, en stoppen ons niet meer in een vakje.

We moesten onze zoon opgeven voor de lagere school, na allerlei formulieren te hebben ingevuld werd er ook gevraagd bij welke kerk we behoorden. Nou, zei ik, we horen nergens bij, we zijn christenen.

Toen schreef hij op: christen, en zette er een vraagteken achter. Ja, dat is nu een uitroepteken geworden. Al die muurtjes en die walletjes, van wie ben je er één, het kan ons allemaal niks meer schelen.

En sinds die tijd hebben we hele verrassende ontmoetingen met allemaal zoekende mensen. Er gaat een wereld voor je open hoor!

En doe maar wat je kan, en wat je niet kan, dat moet je ook gewoon niet doen.

Ik heb nog een gedicht geschreven over Jezus en Zijn vrouw.

Hij werd de laatste Adam genoemd, eigenlijk staat er: ‘de uiteindelijke mens’, en Zijn vrouw dat zijn wij.

 

Nu het gedicht:

Daar zitten ze, die beiden, bij de vijver,

waarbij de wind zacht door de bomen ruist.

Een vis springt op en slaat met grote ijver

het spiegelende oppervlak aan gruis.

Ze lachen samen, kijken elkaar aan

en lezen hun geheim in beider ogen.

Zo drijven langs de sterren zon en maan; een eeuwigheid is eigenlijk omgevlogen.

Dan hand in hand, met vogels in het licht,

en het gras onder hun voeten,

lopen zij langs koele meren, onder hoge bomen, altijd elkaar verwacht,

in stille sterke dromen.

Daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt,

zo zij aan zij;

Zijn aangezicht, mijn aangezicht,

Wij, Gods gedicht, dat, eens gedroomd,

tot aanzijn is gekomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Duurt Sikkens d.d.  05-10-2018