1946.09.28

Vernieuwing

“Daarom vertragen wij niet; maar hoewel”, wel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.”

(2 Kor. 04:16).

In dit gedeelte worden ons twee dingen vermeld, het eerste is dat de uitwendige mens verdorven wordt, en het tweede dat de inwendige mens vernieuwd wordt van dag tot dag.

Het eerste ervaren wij dagelijks, niets van de uitwendige mens blijft bestaan. Alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan. Doch wij willen thans niet spreken over deze uitwendige mens, die wij zien en voelen kunnen, maar we willen een ogenblik stilstaan bij de verborgen en inwendige mens. Aan de ene kant is er verderf, maar, dank God aan de andere zijde kan daar een dagelijkse vernieuwing zijn. Dit is volkomen naar de Schrift. Het is niet voldoende dat wij eens een wonderbare ervaring gehad hebben dat we misschien met Paulus zouden kunnen zeggen dat we in hemelse gewesten geweest zijn; het is noodzakelijk voor een gezond geestelijk leven, dat wij vernieuwd worden van dag tot dag, ja met verse olie overgoten zijn. Gods Woord spreekt vele malen over deze vernieuwing. De Psalmist zegt “Die uw jeugd vernieuwt als een arend”. Wanneer de arend oud wordt, zegt men, groeit een dik stevig vlies, waardoor hij het voedsel niet meer tot zich nemen kan. Daardoor worden de krachten minder, ja het dier zou moeten sterven van honger, maar het instinct in de vogel stoot de bek tegen de rotswand en het vlies breekt. Dan kan hij weer voedsel tot zich nemen en worden weer de krachten vernieuwd. Zo is het ook met ons leven. We moeten vernieuwd en verjongd worden. Het behoeft niet zo te zijn, dat wanneer de jaren klimmen, onze geestelijke krachten afnemen! Dit is gebrek aan vernieuwing. God zegt ons; “Die Hem verwachten zullen de kracht vernieuwen.” Dus niet een vermindering in geestelijke kracht, maar vernieuwing. Hoe? Door het gelovig ver­achten van de Here en Zijn werking in onze harten. Het is niet voldoende dat we éénmaal de nieuwe mens aangedaan hebben, de Schrift zegt, dat die nieuwe mens, die in ons geboren is, vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Hem, die Hem geschapen heeft.

Het geheim van een dagelijkse vernieuwing. ligt dan ook niet in oorzaken die van buitenaf invloed hebben, maar op de innerlijke verhouding van ons hart. Alleen Christus in ons kan dit tot stand brengen. Er wordt zo weinig met Christus in ons gerekend, en daarom is er ook geen dagelijkse vernieuwing. Het moet zo zijn, dat de verborgen mens dus de innerlijke mens, die door anderen niet wordt gezien, gevoed wordt door de verborgen Christus in ons. Op geen andere wijze is het mogelijk deze innerlijke vernieuwing te ervaren. Waarom zoveel dorheid, droogte, waarom kan de ziel zich niet in vettigheid verheugen? Het komt doordat deze innerlijke voeding, die de verborgen Christus in ons wil geven, ontbreekt. We zoeken immer de voeding van buitenaf door goede invloeden en sfeer, door mensen en samenkomsten, terwijl men nog niet verstaan heeft dat ook in deze betekenis, het Koninkrijk Gods binnen in u is. Ja dat het Koninkrijk Gods niet komt met uiterlijk gewaad. We moeten leren, dat hoe goed al deze dingen kunnen zijn ze toch niet de kracht tot vernieuwing ons schenken. Zoek het niet buitenaf, maar zorg ervoor dat Christus in u, de Voe­der en Onderhouder van uw geestelijk leven zij.

Paulus rekende niet meer met een werking, die van buitenaf in hem inwerkte, dat had eenmaal plaatsgegrepen bij zijn bekering, maar nu kon hij zeggen, “niet ik, maar Christus leeft in mij”. En Deze sterkte en voedde hem van dag tot dag. En in deze sterkte kon hij alles verdragen en dragen.

Natuurlijk wordt hier verondersteld, dat ons hart en lichaam een tempel van de Heiligen Geestes is geworden en dat wij leven in gehoorzaamheid aan Zijn wil.

Laat ons een voorbeeld nemen. Het meel in de kruik en de olie in de fles in de dagen van Elia. het klein beetje dat er was, was voldoende om Elia en de weduwe met haar zoon in het leven te behouden. Elke keer herhaalde het wonder zich, ongezien en verborgen: ”het meel in de kruik werd niet verteerd en de olie in de fles ontbrak niet, naar het woord des Heeren.” (1 Kon. 17:16)

Laat mij u zeggen, dat wonder wil God nog dagelijks doen, wanneer Christus in ons de verborgen Voeder van ons geestelijk leven is. Dat kan een gezegende ervaring zijn of worden. Ge zult dan zien dat er dagelijks genoeg kracht tot u komt, want dan wordt ge met een verborgen manna gespijzigd en gij drinkt uit de verborgen en geslagen steen­rots Jezus Christus. Dan zijt ge niet meer een speelbal van uiterlijke omstandigheden, die ons geestelijk leven bepalen maar er is een inkering tot de verborgen inwonende Christus in u.

De openbaring van God in het vlees was wonderbaar en een groot mysterie, maar door de kruisiging van ons vlees, is het mogelijk geworden, dat er een nieuwe incarnatie in elke ziel kan plaatsvinden. De nieuwe mens neemt het vol­komen verlossingswerk van Christus aan Golgotha ‘s kruis aan, als zijn of haar kruisiging. Evenals we door genade mogen zeggen dat we kinderen Gods geworden zijn, zo mo­gen wij zeggen door genade “Christus in mij”, de Voeder en Onderhouder en Vernieuwer van mijn geestelijk leven. Dat is dan niet alleen theorie, maar een dagelijkse en prak­tische ervaring in dit moeilijk leven. Dat is een geestelijk leven, dat zich moet openbaren in het leven, niet alleen in wat wij noemen in “hogere sfeer”, maar midden in deze harde en ruwe wereld. God wenst het wonder van Bethlehem te herhalen. Een nieuwe incarnatie. Christus in ons. Paulus wenst dat als hij schrijft. “Mijne kinderkens’ die ik wederom arbeidde te baren, totdat Christus een gestalte in u gaat krijgen.” (Gal. 04:19).

God wenst niet alleen dat Christus in ons worde geboren, maar dat Christus tot een voile gestalte in eenieder van Zijne kinderen zal komen. Dat is het streven van de Heili­gen Geest in deze tijd en hoe weinig wordt dat verstaan. Daarom zoveel oppervlakkigheid, zoveel bewogenheid in het zieleleven. De invloeden van buiten zijn zo vaak de thermo­meter van ons geestelijk leven. Wij zoeken het zo ver, en het is heel dicht bij ons, ja het is in ons. Christus zoekt zich te manifesteren in ons en wenst de controle over ons leven uit te oefenen. O dat verborgen leven met Christus is de bron wel, waaruit de ziel telkens weer het levend water mag putten. Ze behoeft het niet van buitenaf meer te ver­wachten, hoewel ze dankbaar is voor alles wat God ons van buitenaf wil toevoegen. Er is een innerlijk zien op Jezus de Overste Leidsman en Voleinder van ons geloof. Dan ervaren wij dat Hij meerder is. Die in ons is, dan die in de wereld zijn. De wereld heeft geen licht, dus kan zij geen licht geven, ze is duisternis, maar zij die leven door de inwoning van Christus, die zijn “licht in de Here”.

De ware levensvernieuwing komt alleen doordat Christus in ons woont, maar ook zo alleen. We kunnen misschien zeggen, gelijk als in Korinthe, dat het ons aan geen geeste­lijke gaven ontbreekt. Toch verstonden ze daar niet wat dit verborgen leven was. Luister maar. “En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijke maar als tot vleselijke mensen, als tot jonge kinderen in Christus”. Neen het gaat om de openbaring van Christus in ons, Die van binnenuit naar buiten het Godsleven alleen kan openbaren. Het meel in de kruik en de olie in de fles zullen dan zeker niet ontbreken (Ef. 04:13) zegt: “dat we moeten opgroeien tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. Dit kan alleen komen wanneer die dagelijkse vernieuwing door de inwonende Christus in ons er is.

God moge dat schenken aan eenieder van ons.

  1. K.

 

Contact PER BRIEF

“De heer B. schrijft ons: “Ik ben overtuigd, dat de on­sterfelijkheidsgedachte, die U verdedigt, geheel on-Bijbels is. Ik beschouw het aldus, dat het “geschapen naar Gods beeld en gelijkenis” dit inhoudt, dat de mens, gelijktijdig met het leven, redelijk verstand en persoonlijke vrijheid van hande­len van God heeft ontvangen, welke gaven met het leven tot Hem zullen wederkeren en in Hem worden opgenomen, totdat Hij over het stof zal opstaan. De wetenschap van Paulus dat na het sterven de gemeenschap met Christus pas volle werkelijkheid wordt, is geen deugdelijk bewijs, dat hij die als gelijktijdige overgang na zijn sterven verwachtte. Ten slotte de uitspraak van Jezus tot de moordenaar aan het kruis: daarin moet óf een fout zijn geslopen óf Jezus moet hier iets geheel anders bedoeld hebben dan de al­gemene opvatting is”.

De leer, die de heer B. verdedigt, de zgn. leer der zieleslaap, is reeds zeer oud. Zij leert, dat gelijk het lichaam tot de aarde, zo de zielen tot God wederkeren en bij Hem tot de opstanding toe een bestaan leiden zonder waarneming of gedachte, zonder lust of onlust.

Nu is er -we wezen er reeds eerder op -een groot onderscheid tussen de wijze waarop het O.T. over de dood spreekt en die van het N.T. In het Oudtestamentische be­grip van de Sjeool staat de negatie van het aardse leven op de voorgrond: de doden weten niet met al, zij zijn al tezamen in rust en niemand prijst er ’s Heren lof. In het N.T., nadat Christus de overwinning over het dodenrijk heeft be­haald, is dit echter geheel anders, dan wordt het oog der gelovigen veel meer gericht op de heerlijkheid, die hen wacht.

Toch leert ook het O.T. geen zieleslaap. De onderaardse bewoners van het dodenrijk begroeten spottend de koning van Babel, Jesaja 14, en de machtige helden spreken uit het midden van het dodenrijk Egyptes vorst en volk toe, Ezechiël 32.

Als de Bijbel in het Oude (en ook in het Nieuwe Testa­ment) van de dood spreekt als van een slaap, een rusten, een stilzwijgen, dan wijst ze hiermee duidelijk op de totale breuk, die de dood brengt tussen het aardse leven en het leven na de dood. Ten opzichte van het wereldgebeuren is de dood een slapen, alle verkeer met de ons bekende wereld heeft dan opgehouden. De doden hebben geen deel meer in alles wat onder de zon geschiedt (Pred. 09:05-06; Pred. 09:10). Hun kinderen komen tot eer of tot armoede, doch zij weten het niet (Job 14:21).

Dat ook Christus over de doden in het Oude Testament spreekt als levend, en niet slapend, voor Gods aangezicht, blijkt uit (Luc. 20:37-38) waar Hij zegt: God is de God van Abraham, Izaäk en Jacob, God nu is geen God van doden maar van levenden.

Welk een onware, dwaze fantasie zou ook Jezus beschrijving van het dodenrijk zijn in de geschiedenis van de g rijke man en de arme Lazarus, als er noch van een bewuste pijn noch van bewust denken sprake was.

Ook Paulus verlangen naar de ontmoeting met Christus wijst niet op een slapen. Immers dan had het er weinig toe gedaan of hij nu reeds stierf of later. Daarmee zou bij het ontmoetingsogenblik met Christus toch niet vervroegd hebben. Ook de vraag van de zielen onder het altaar in (Open­b. 06:09-11) spruit voort uit een bewust leven.

Als de schrijver tenslotte het krachtige argument uit (Luc. 23:43) tracht te ontzenuwen door te veronderstellen dat hier een fout is ingeslopen, bewijst hij toch wel zeer duidelijk de zwakheid van zijn redenering. Zelfs de lezing die het wil doen voorkomen of Jezus gezegd zou hebben: Ik zeg U heden: ”Gij zult met Mij in het Paradijs zijn” wordt door niemand meer verdedigd, aangezien het woord ‘heden’ hier dan totaal overbodig zou zijn geweest. Jezus behoefde er: heus niet bij te zeggen, dat hij dit woord “heden” sprak.

Wanneer we dit alles in de Schrift lezen moeten we de ‘ leer der zieleslaap -die ook door de zgn. Jehovagetuigen wordt verdedigd -beschouwen als een der vele dwalingen, die voortgekomen zijn uit het verlangen om het bestaan van de zielen na de dood enigszins begrijpelijk te maken.

 

Brieven uit Amerika

Wij wonen hier in een prachtig ingericht landhuis, waar wel plaats is voor 30 mensen, met ons vieren. Het dorpje bestaat uit houten, huizen, verspreid door het bos. ’t Is lastig de weg te vinden en we zoeken naar het huis van de dominee. Hij woont hier pas kort en niemand kan ons op weg helpen. Eindelijk kloppen we aan de deur van een groot landhuis. Alles blijft stil binnen, maar van de veranda komt een aardige jonge Amerikaan in zwemuitrusting. ’t Blijkt de dominee te zijn. We vragen hem of het mogelijk is een meeting te organiseren, waar ik een lezing kan houden. Hij is dadelijk enthousiast en we spreken af dat ’s avonds bij hem aan huis de bidstond, die hij daar Woensdags houdt aan mij afgestaan wordt. Nu gaan we overal reclame «aken. We stappen de huizen binnen en vertellen van de lezing van een Hollandse, vers uit Nederland aangekomen.

Natuurlijk verdwalen we weer, maar iedereen, die we nu de weg vragen, inviteren we meteen.

Als we ’s avonds in ’t donker naar de pastorie gaan, lijkt het ons of het bos die verslonden heeft, ‘t is nergens te vinden. Na een uur zoeken komen we aan een kruispunt waar twee dames lopen. Zij blijken ook naar de vergadering te gaan en zo komen we waar wezen moeten. Het is geen groot gezelschap maar er zijn nogal veel kinderen, ook is er de directeur van de Bijbelschool van Los Angelos, Dr. Sutherland. Dat is heerlijk, want als ik mijn lezing gehouden heb is hij enthousiast om mij voort te helpen en in Los Ange­los kansen te geven. De dominee is een opgewekte christen, van het Bijbelschooltype, meer Evangelisatieman dan theo­loog.

In een gesprek over de wederkomst vroegen wij hem: “Verwacht U de Heer spoedig?”

“Definitely’ (beslist), is zijn antwoord, “is ’t niet binnen 5 jaar, dan binnen 15 jaar”.

Wij komen deze verwachting veel tegen onder de Ameri­kanen.

Het is aardig nu een kleine kennismaking hier te hebben, in dit bergdorpje in het heuvelachtige bos temidden van hoge bergen.

Ik heb echt contact met m’n hoorders gehad, veel meer dan bij mijn lezing in het huis van een miljonair, enkele dagen geleden.

Er is hier in dit stille bergdorp zo’n grote rust en stilte. Een jonge vrouw zegt: ”Ik ben nog nooit zo getroffen ge­weest als door uw verhaal”.

“Heeft u het ook begrepen wat God u te zeggen had hier­mee! ‘vraag ik.

“Ja,” zegt zij. “en heel duidelijk ‘.

Straks ga ik weer naar de grote steden met hun grote zalen en kerken en hun skycrapers, maar wat is het heerlijk om ook eens in zo’n omgeving te mogen getuigen, waar mensen leven temidden van echte natuur, die je doet ver­dwalen als je elkaars huizen zoekt, maar die je met zijn stilte en paradijsachtige pracht geneest van de gejaagdheid van het drukke grotestadsleven.

 

 

 

Oecumenische flitsen

In de Daily Mail werd de volgende commentaar op de “Victory-Day” (de grootse overwinningsherdenking) te Londen opgenomen van Ds. Seebold van Royston:

“Schudt de oorlogsbegoocheling af bij de herden­king der overwinning.

In plaats van geweren en kanonnen moesten er krukken zijn en ziekenwagens. In de plaats van tanks moesten er wagenladingen wrakken zijn; wagens op- gestapeld met doodkisten.

Hierna zouden er duizenden bejaarde ouders moe­ten volgen, gekromd van verdriet, wier zonen het leven hebben verloren. Vervolgens de weduwen en vaderloze kinderen.

Dan sommige der ongehuwde moeders aan wie het recht op een echtgenoot en een eigen huis is ont­zegd. Daarna de ongewenste kinderen.

Vervolgens enkele van het uitgebreide legioen van lijders aan venerische ziekten, met hun idiote kinderen – slachtoffers van de oorlogsgeest.

In een zeer sprekende optocht zouden tienduizen­den kinderen moeten volgen, met hun ribben zichtbaar door hun huid en met de kenteken van Engelse ziekte. In plaats van vlaggen -een eindeloze rij banieren met de namen der gevallenen.

Luidsprekers zouden moeten vertellen van het ver­driet van die hopeloze en beroofde mens, wier snikken de plaats zou innemen van gejuich”.

Genaderd tot Habakuk.

Ds. A. P. Mijnarends. Ned. Herv. predikant te Amstelveen, vertelt in zijn kerkbode, dat hij op be­zoek bij een uit Indië gerepatrieerde hoorde, hoe deze

in het kamp het tekort aan sigarettenpapier had op­gelost. Een van de mensen had n.l. een bijbeltje en de dunne bladzijden daarvan werden gebruikt om er de tabak in te rollen. Toen eindelijk het ontslag uit het kamp kwam, was hij al tot Habakuk gekomen…

Ds. Mijnarends merkt op: “Ik zal niet oordelen en noem alleen de grote tragiek. Jaren in een kamp met alle vreselijkheden, die nu wel tot ons doorgedrongen zijn. Maar ook: in een kamp met een Bijbel. En elke dag een hand die scheurt, Niet: die omslaat om te lezen, maar die scheurt en dat spul, dat tabak moest heten, er in rolt. Genesis opgerookt; de Psalmen in rook vervlogen; Jesaja, Jeremia, de brand er in. Ellende, verlossing en dankbaarheid tot as gereduceerd. Jaren in een kamp met een Bijbel en het re­sultaat: louter verlies.

Laten wij vooral niet denken, dat ik deze historie vertel opdat wij ons op de borst zouden kloppen. Hoeveel huizen met Bijbels zijn er waar dit Boek praktisch nooit open komt? Ik weet niet wat erger is: dit of er dan maar sigaretjes van rollen.”

Uit “Kerknieuws”.

De stedehouwer van Christus zegent wielrenners!

In de dagbladen lazen we dezer dagen het volgende bericht:

De Paus heeft een openbare audiëntie verleend aan 74 wielrenners, die te Rome arriveerden voor de be­langrijke wielerwedstrijd van Italië, de Ronde van Italië. De renners reden het binnenplein van St. Damascus op en de Paus verscheen op het balkon om zijn apostolische zegen te geven.

Als Paulus de worstelaars en kampvechters zegent dan bedoelt hij hen, die de geestelijke strijd tegen vlees en wereld strijden achter hun Meester.

Van de anderen zegt hij slechts: “de lichamelijke oefening is tot weinig nut”.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. E. Weiss. (11)

Ik kan mij nog goed herinneren, dat ik op zekere dag Christiaan vond, zittend op de achtergalerij van zijn ka­mer, bedekt met een groot laken tegen de muskieten. Hij beefde ontzettend, want hij geloofde, dat hij ging sterven en vreesde er zo voor. De zuster, die hem verpleegde, ver­telde mij ook, dat het beven en sidderen niets anders was dan de angst voor het sterven.

In deze tijd gaf de Here hem een droom, die hij aan zijn onderwijzeres Celina de Mesquita vertelde, die hem niet alleen lezen en schrijven had geleerd, maar hem ook van de Heiland had verteld. “Ik droomde”, vertelde hij. “dat ik voor een hoge muur stond. Op die muur stond een zeer vriéndelijk man, die mij de hand reikte om mij naar boven te helpen, maar ik was bang om zijn hand te grijpen. Deze droom”, zo vervolgde hij even later, “laat mij duide­lijk zien, dat ik nog niet gereed ben de hemel in te gaan!”

Van dat ogenblik af was het hem heilige ernst om zich voor te laten bereiden op het ingaan in zijn eeuwige woning. Gedurende dit laatste jaar was broeder Monsanto zijn buurman en met innerlijk verlangen om veel uit Gods woord te ontvangen, ging Christiaan hem dagelijks op­zoeken. Wat was het heerlijk toen deze jongen persoonlijk zijn Heiland vond. Het bleek weer opnieuw, dat niemand in dit leven te arm. te zwak is, dat God hem niet kan ge­bruiken om een zegen te zijn voor zijn omgeving. Mon­santo, uiterlijk een beeld van ellende, was een priester onder dit volk van melaatsen en heeft menigeen van zijn lotgenoten getroost en de weg tot de eeuwige zaligheid gewezen.

Christiaan was deze laatste tijd in gedachten veel bij zijn sterven. Op een goede dag gaf ik hem een rozenstek. Een der zusters heeft hem gadegeslagen, toen hij deze stek plantte en zij vertelde mij het volgende: ”Christiaan hield een hele toespraak toen hij het rozenstekje plantte, hij zei “Rozenstek, ik plant je. Wanneer je groot zult wezen zal je prachtige bloemen voortbrengen, maar wanneer je bloeit ben ik niet meer op Bethesda, want spoedig zal ik een grote reis maken. Vader Weiss zal de kapitein zijn, de dokter de stuurman en de verpleegsters de matrozen. Roze­stekje, ik zal niet meer beneden zijn wanneer je groot bent, maar ik plant je opdat anderen van je bloemen zullen ge­nieten!”

Al was er thans vrede in zijn hart, toch kwam de vrees voor de dood hem nog soms benauwen. Toen op een nacht de wachtzuster Bethesda rondging en zij ook de deur van Christiaans’ kamer heel zacht opende, ontwaakte Christiaan uit zijn onrustige slaap en zei: “O zuster, ik weet wel waar­om U gekomen is: U wilde zien of ik reeds gestorven was om mij in het lijkenhuis van Groot Chatillon te brengen, maar ik wil hier op Bethesda blijven liggen’”

De 9e Mei hoorde broeder Monsanto Christiaan hard schommelen in zijn schommelstoel. Hij riep: “Wat is er met je Christiaan!’ Toen op Monsanto’s roep een zuster Christiaans’ kamer binnenging was hij schommelend dit leven ontvlucht. Hij heeft de dood niet gezien, maar zijn Heiland heeft het kind, dat Hem liefhad, in Zijn armen genomen. Dromend ging hij door de poort des doods binnen in het Rijk van het eeuwige licht, waar alle vrees heeft opgehouden.

De dag daarop maakte Christiaan, zoals hij bij het plan­ten van de rozenstek gezegd had, zijn laatste reis. De zende­ling ging als kapitein aan het hoofd van de lijkstoet, de dokter ging aan zijn zijde als stuurman en wees de ver­pleegsters de weg aan, de matrozen, die de kist naar het open graf droegen.

In Bethesda bloeien Christiaans’ rozen tot vreugde van degenen, die nog op weg zijn naar het land waar de dood niet meer zijn zal, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite.

 

Een herinnering

Toen A. S. Thelwall. predikant bij de Engels Episcopale kerk te Amsterdam, destijds in zijn “Christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825” land en volk aan zijn zonden ontdekte en het tot verootmoediging en bekering opriep, vond zijn boetprediking maar bij weinigen weerklank.

Fel waren de reacties. Het merendeel onzer natie miskende Gods slaande hand en verzette er zich tegen. De meeste dominees namen het Thelwall hoogst kwalijk, dat hij hun eerwaardige stand verantwoordelijk stelde voor de het ingezonken zijn van de kerk.

Het godsdienstig leven in Nederland liet immers niet te wensen over. De mensen gingen ’s zondags naar de kerk, gebruikten doop en avondmaal en gaven hun aalmoezen; Het was vermetel van Thelwall, om uit de droevige overstromingen een oordeel Gods over ons volk af te leiden. Zijn handelwijze leek op die van Jobs vrienden, door God afgekeurd. Neen, God had met de watervloed hogere doel.

Wat deed deze vreemdeling hier de profetenmantel aan te trekken? Was hij geroepen om ons de bestellingen der voorzienigheid voor ogen te houden?

Allerlei grofheden en schimpwoorden en hatelijkheden werden over het hoofd van deze trouwe dienstknecht des Heren uitgestort.

Men leze nog eens het boekje, 100 jaar daarna door Ds. J. C. Rullman uitgegeven: “Keert U tot Hem, Die slaat Thelwall’s christelijke opwekking aan de Nederlanders bij gelegenheid van de overstromingen in Februari 1825, na honderd jaren opnieuw uitgegeven en van een historische toelichting voorzien, door J. C. Rullman, Amsterdam, W, Kirchner, 1925”.

Uit dit boekje is veel te leren ook voor deze tijd. In de vreselijke oorlogsjaren die achter ons liggen, werd de prediking die tot verootmoediging onder de slaande hand des Heren opriep op allerlei wijzen weersproken. Men had meer met het onrecht van de Duitsers te doen, dan met het recht des Heren, die ons met deze vreselijke roede kwam bezoe­ken vanwege onze nationale en kerkelijke zonden.

De zelfgenoegzame, ongebroken kerkelijke levenshouding openbaarde zich op soortgelijke wijze als in Thelwall’s da­gen. Men begeerde niet zulke profeten, die de mensen de bestellingen der Voorzienigheid voor ogen hielden. Maar de Here heeft Thelwall’s trouw getuigenis voor de kerken in ons vaderland tot een rijke zegen willen stellen.

  1. Telder.

 

Aan onze lezers

Wij verkregen het auteursrecht van de veel gevraagde! liederenbundel

“Glorieklokken”

Waar deze bundel reeds langs uitverkocht is besloten we hem opnieuw uit te geven.

Een keur uit deze schone liederen is reeds ter perse. De prijs en omvang hopen we spoedig bekend te maken.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.21

Christus onder de mensen

Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal hij niet doven.

(Matt. 12:20)

Christus daalde uit de stralende heerlijkheid van de hemel neer in de nevel van deze aarde. Hij vond er mensen, die ver van hun goddelijke oorsprong alle heerlijkheid van de Schepper hadden verloren.

Hij vond er mensen, zoals wij die nog om ons heen zien. Mensen, hoogmoedig in hun waanwijze zelfverzekerdheid, die niet weten hoe ellendig en arm ze zijn. Mensen, die zich verheffen op het armzalige beetje kennis dat ze bezitten omtrent natuurlijke dingen, of misschien wel op hun schijn­bare kennis van God. Mensen, die hoogmoedig anderen oor­delen en neerzien op hun naaste. Voor dezen kon Christus niets zijn, omdat ze Hem niet nodig hadden. Ze waren blind, doch dachten dat ze zagen. Ze gaan nog steeds Hem met een minachtende blik voorbij. Ze voelen zich niet arm, weten niet wat zonde is en vinden het bespottelijk, dat een gekruisigde Jezus hen zou moeten redden.

Doch er zijn ook thans, evenals in Jezus’ dagen, anderen, die zich bewust zijn, dat ze verre van volmaakt zijn, dat het niet in orde is, tussen God en hun ziel. Mensen, die zich ellendig en arm gevoelen. De Bijbel vergelijkt hen bij een geknakt riet of een walmende vlaspit.

Wat is een geknakt riet? Wel ik zou zeggen het is wel het onaanzienlijkste wat men zich kan indenken. Een riet is al niet veel, een geknakt riet is helemaal niets. Het wordt weggeworpen, omdat het voor niets kan dienen.

Het is niet prettig zich een geknakt riet te weten. In onze moderne wijze van uitdrukken zou men zeggen: daar moet je toch wel een sterk minderwaardigheidscomplex van krijgen.

Toch is het niet overdreven als de Bijbel en als ze zich­zelf zo noemen. Ze zijn inderdaad in de maatschappij of in hun huisgezin niets meer waard. Daar heb je de verlopen dronkaard. Honderdmaal heeft hij zich voorgenomen een ander leven te beginnen. Doch altijd weer is het mis gegaan. Zijn waterige ogen, zijn gerafelde klederen, de armoede thuis herinneren hem iedere dag eraan, dat hij een mislukkeling is. En het is heus geen ziekelijk overdrijven als hij zichzelf veracht.

Daar is de man, die het willoos slachtoffer is geworden van zijn hartstochten en onreine begeerten. Onrein voelt hij zich, onrein is zijn denken, dat altijd weer vervuld is van verachtelijke bedden. Hij weet, dat hij onrein is tegenover God. Die hij vreest en dat hij verwerpelijk is als een geknakt riet.

En zijn er zo niet velen: de prostituee, die walgt van haar eigen leven, de moordenaar, die jaar na jaar gevangen zit tussen de vier muren van zijn cel, de man of vrouw, die reeds zoveel maanden doorbrengt in een concentratiekamp… Hoevelen zijn er onder die allen, die alle zelfrespect hebben verloren, die misschien liever zouden willen sterven, als ze maar niet vreesden voor wat er na de dood hen wacht.

Hoe menigmaal worden zij door mensen veracht en ver­stoten, want de mens is dikwijls ’n wezen, dat diep buigt en be­leefd doet jegens de man met de auto en de bontkraag, doch zich verheft boven ieder die door de publieke opinie veroordeeld wordt. Mensen kunnen zo onredelijk en hard zijn. Dezelfde man, die in de oorlogstijd nooit een hand heeft uitgestoken om een vluchteling te helpen, die altijd trachtte te profiteren van zijn Duitse kennissen en juist zover ging in zijn vriendschap met hen als mogelijk was om geen ver­keerde naam te krijgen, scheldt nu op die vervloekte NSB- ers, die ze allemaal tegen de muur moesten zetten.

Hoe anders was onze Heiland. Hij, de absoluut reine en rechtvaardige ging naar de meest verachten. Hij ging om met de tollenaars en zondaars, Hij lag met hen aan tafel en at met hen. Hij had slechts één doel: hen te redden, hen te helpen en hen voor eeuwig gelukkig te maken.

Wat is het een heerlijk iets om te weten, dat Jezus nog steeds dezelfde is. O, gij allen, die U zelve kent als een mislukkeling, die u zelf veracht: Jezus wacht op U. Hij zegt ook tegen u: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven. Hij zal het geknakte riet niet breken.

Dit is het wonder van het evangelie, dat het eeuwige, het allergrootste geluk bestemd is voor de slechtste en meest verachte zondaars.

… en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven’. Een vlaspit was de pit in de olielamp, die licht moest geven. Doch een walmende vlaspit verspreidt geen licht meer, wel rook. Ze doet meer kwaad, dan goed en is nutteloos geworden. Hoevelen gelijken niet op zo’n walmende vlaspit. God heeft hen geroepen om lichtdragers te zijn in hun om­geving. Doch ze zijn dit niet. Hun twijfel, hun kleingelovig­heid, hun vleselijk begeren en dwaalzucht maken dat ze voor hun omgeving in het geheel geen lichtende voorbeelden zijn. Niemand wordt door hen tot de waarheid geleid, nie­mand vindt door hen het ware levensgeluk. Ze zijn zelf altijd zoekers, altijd onzeker van hun toekomstig heil, twijfe­laars. Vandaag opgewekt, morgen mismoedig, vandaag ge­lovig, morgen voor alles onverschillig. Of ze behoren tot die tobbende christenen, die altijd hopen dat ze nog eens tot zekerheid mogen komen en daarom nooit opgewekte blij­moedige Christus-getuigen kunnen zijn.

We zijn wel eens geneigd over deze mensen de schouders op te trekken en minachtend over hen te spreken als on­waardige, vleselijke christenen of als “spelonkjesmensen”.

Doch Christus zoekt ook hen. Hij zal hen niet door een onvriendelijk, hard woord van de laatste hoop beroven. Neen Hij wil, dat ze Hem vertrouwen en tot Hem komen. Hij wil hen zo gaarne helpen en ook gelukkig maken. Hij zal de walmende vlaspit niet uitdoven. Hoe liefdevol was Hij voor de twijfelende Thomas, voor de hardleerse Nicodemus, voor de onkundige Samaritaanse vrouw.

Wij denken altijd nog te gering van Christus’ liefde.

Hij heeft zondaars lief.

Doch dit wil niet zeggen, dat Hij hen laat zoals ze zijn. Verre van dat. Hij de grote Pedagoog roept hen tot Zich om ze op te voeden tot burgers van Zijn eeuwig rijk. Dat geknakte riet wil Hij maken tot een eikenboom der gerechtigheid en die rokende vlaspit tot een lichtdrager in deze duis­tere wereld.

Hij wil dat we ons aan Hem toevertrouwen opdat Hij ons mag veranderen en vormen tot het doel, dat Hij ons gesteld heeft.

Wee ons indien we in de zonde blijven volharden en een walmende vlaspit zouden blijven ondanks Zijn bemoeienis met ons. Dan zegt Hij met een ander beeld, dat de rank, die geen vrucht voortbrengt uitgesneden en in het vuur wordt geworpen. Dan bedroeven wij de Geest, omdat we ons niet veranderen laten door Zijn dagelijkse werking tot beelddragers van Christus.

Vertrouw U toe aan Christus, opdat Hij u tot een ander mens make. Doch doe het dan ook ten volle. Laat geen eigenliefde, geen bijbedoeling U uit Zijn gemeenschap af­trekken, Zie niet om naar de wereld, waaruit Hij u heeft getrokken. Denk aan de vrouw van Lot’

Laat U door Christus veranderen opdat gij het doel moogt bereiken, dat God u stelde. De Bijbel noemt dit: zijn roe­ping en verkiezing vast maken.

De eerlijke en absolute overgave aan Christus is nodig, opdat wij in onze omgeving anderen tot steun kunnen zijn, en leven kunnen tot eer van Hem. Die voor ons stierf.

Br.

 

Allen één

Er zit tegenwoordig een éénheidsstreven “in de lucht” Wij schrijven deze laatste woorden tussen aanhalingstekens, want ’t is een uitdrukking uit de Bijbel, ’t Zijn de geestelijke machten in de lucht, die zulke algemeen onder de mensen voorkomende stromingen bewerken. De wereld mag tegenwoordig van fysische besmettingen – geloofd zij Gods lankmoedigheid van pestilentiën niet zoveel hin­der hebben, de psychische besmetting is zoveel te sterker. Nu zouden we over dat eenheidsstreven in allerlei gemeen­schappen, Jeugdorganisaties, politieke partijen enz., niet in ons blad veel drukte maken.

Maar het eigenaardige is, dat ook in de “kerken onder de “christengelovigen” zulk een zoeken van “eenheid” is op te merken. Is dat verkeerd?

Bij dit zoeken naar “eenheid” wijst men nogal eens op de bede van onze Heiland uit het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17, en citeert dan foutief: dat zij allen één zijn.

Ziet ge wel, zo zegt men dan, de Here Jezus zelf heeft gewild, dat alle “christenen” één zullen zijn. Dus we moeten allen in één, groot, verband leven.

Nu weet de opmerkzame bijbellezer, dat de Here tot driemaal toe zegt, niet: dat zij één zijn, maar opdat zij één zijn. M.a.w. de Heiland bidt niet om eenheid! Hij vraagt heel iets anders en laat daar dan op volgen: opdat zij één zijn. Hij vraagt om iets aan Zijn Vader en zegt, dat de vrucht van de verhoring van Zijn gebed zal zijn: de eenheid van Zijn apostelen in de eerste plaats (Joh. 17:11)

en straks de eenheid van hen, die door hun woord in Hem geloven zullen (Joh. 17:20).

Wat vraagt de Heiland nu -als laatste verzoek voor Zijn eenzaam achterblijvende jongeren -aan Zijn Vader?

“Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt.”

Bewaar hen in Uw Naam, dat is het verzoek aan de Vader, nu Hijzelf moet heengaan in de zwarte nacht van de dood. Heilige Vader, dat herinnert aan het Oudtestamentische: Heilige Israëls, dit is die God, die heilig is en daarom ook van Zijn volk heiligheid vraagt.

Bewaar hen in Uw Naam.

Gods Naam. Wat is dat! Als iemand bij U komt en zegt: in naam der Wet, dan ligt achter hem, die dat zegt, al de autoriteit, al de macht, heel de invloedssfeer van de gezags­drager, die in de Wet op U afkomt.

Gods Naam, dat is de autoriteit, waarmee Hij ons tegemoet treedt in Zijn Woord, de kracht, waarmee Hij op de wereld afkomt, het krachtveld, dat hij bestrijkt door de wer­king van Zijn Geest en Woord. Om het met een beeld duidelijk te maken: Als u een sterke magneet legt midden in een hoop ijzervijlsel, dan oefent die magneet zulk een kracht uit, dat al het ijzervijlsel binnen een bepaalde kring in een vaste richting komt te liggen ten opzichte van die magneet.

De “spits” van deze werkingssfeer – het zij in alle eer­bied gezegd – ligt in de Heer Jezus Christus. In Hem is immers het koninkrijk der hemelen nabij -dat is vlakbij -gekomen. Daarom zegt Hij: de Naam, die Gij Mij gegeven hebt. De Vader heeft de Christus bekleed met Zijn autori­teit (“alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven”) en zó is Hij met Zijn krachten op de wereld afgekomen. En Jezus heeft dan ook -zolang Hij in de wereld was -Zijn apostelen door Zijn Woord en Geest uit deze boze wereld getrokken, hen vergaderd, hen gebracht en gehouden in de band aan Zijn Woord, hen zo bewaard in de gemeenschap, in het krachtveld, in de Naam van Zijn Vader.

Maar nu moet Hij heen, Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt. Bewaar ze in het kracht­veld van Uw Woord. Geest. Ze staan hulpeloos. Ze zijn nu schapen zonder herder. De boze staat gereed. Hij heeft óók zijn krachtveld, waarmee hij tegen U inwerkt (Joh. 17:15),

Vader, bewaar ze in Uw Naam, door Uw kracht, houdt ze in de band van Uw Woord (Joh. 17:17).

En als dat gebeurt: als zij blijven in de Naam, in het krachtveld, in de gemeenschap met de Vader door het Woord, dat de waarheid is, dan zullen ze ook één zijn. Dat zal de vrucht zijn,

De eenheid der gelovigen komt niet tot rust in enige or­ganisatie. Als ze dat doet, is het reeds een schijneenheid. De eenheid der kerk is de eenheid van het geloof in het actuele Woord van God, dat vandaag oproept tot vernede­ring onder Gods krachtige hand van oordelen en gerichten.

De eenheid, die de christenheid zoekt, zal ze niet vinden, als ze niet wederkeert in berouw tot Christus, Die gedaan heeft in onze dagen, wat Hij gedacht had (Klaagl. 02:17. Zach. 01:06), Die afgebroken heeft, wat Hij gebouwd had en uitgerukt, wat Hij geplant had (Jer. 45:04), die de vijand over ons heeft verblijd en de horen onzer tegen- partijders verhoogd (Klaagl. 02:17). Dan gaat het ganse huis Israëls de Here achterna klagen (1 Sam. 07:02).

Waar dat geloof is, daar is eenheid.

Dan kan het weer worden: gans Israël van Dan tot Berseba?    

  1. B.

 

Ik ben de Here, uw Heelmeester

Dit woord heeft de Here eenmaal Zijn kerk willen in­scherpen (Ex. 15:26). Het was in de woestijn bij Mara, enkele dagen nadat Hij Zijn gemeente droogvoets had ge­leid door de Rode Zee en in onmiddellijk verband met de uitredding, die Hij gaf door de bittere wateren te Mara weer gezond en drinkbaar te maken. Immers de Here heeft geen lust om Zijn volk te doden, maar daarin heeft Hij lust, dat het gelovig in Zijn wegen wandelt en dat Hij het leven en welstand geeft.

Daarom stelde de Here toen bij Mara een inzetting en een recht, te weten om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen. Hij zei: ”Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Heer uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen en uw oren tot Zijn geboden, en houdt alle zijn inzettingen; zo zal Ik geen der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw heelmeester ‘.

De Here gaat over ons leven en over onze welstand. Hij is het, die ons voor ziekten beschermt en ons met ziek­ten slaat Hij werpt ons te bed en Hij kan ons de gezondheid weer doen rijzen. Hij en niemand meer.

Dreigt de kerk dit woord niet te vergeten? Het staat in onze belijdenis, dat gezondheid en krankheid niet bij geval maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomt, maar is deze belijdenis voor velen niet versteend, is zij nog wei een echte geloofsbelijdenis?

De Schrift doet ons ook verstaan, dat er verband is tussen zonde en ziekte, niet maar zo in het algemeen, dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is en dat ons allerlei kruis en ellendigheid vanwege de zonde overkomt, maar ook zo. dat de Here bepaalde zonden ook met bepaalde ziekten komt bezoeken; de Here hen, die van Zijn Woord en wegen afwijken, in Zijn gramschap ook met allerhande ziekte tegenkomt en slaat. Niet bij geval krijgen we longontsteking of een ingewandsziekte of geesteskrankheid. Het is geen noodlot, dat ons willekeurig bedreigt. Zoiets als: “dat kan ieder zo maar overkómen.’ Een soort verzekeringsrisico. Neen, het is van de Here. En Hij doet het niet zomaar. Zeker, wie uit bepaalde ernstige ziekte zonder meer tot een bepaalde persoonlijke ernstige zonde zou willen besluiten, oordeelt een lichtvaardig oordeel. Hij zou zich schuldig stellen aan het grote onrecht, dat de vrienden Job hebben aangedaan, toen zij hem, die toch rechtvaardig en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad was, op grond van al het vreselijke, dat hem wedervaren was, wilden brengen tot de erkentenis, dat hij de Here grotelijks met zijn zonden vertoornd moest hebben. Als de discipelen de Here Jezus vragen inzake de blindge­borene: ”Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?” dan geeft de Here zijn wat haastig oordelende jongeren te verstaan, dat er bij God nog andere redenen kunnen zijn, waarom Hij mensen met ziekte bezoekt, bijv. om in het leven van de zieke Zijn grote daden te verheerlijken (Joh. 09:01-03). Maar dit alles mag ons niet blind maken voor het feit, dat de Here menigmaal de zonden in ons leven met ziekte komt bezoe­ken. Want dat heeft de Here toch tot een recht en in­zetting in Zijn gemeente gesteld. Hij zegt tot Israël; “Indien u naar Mij luistert en Mijn geboden houdt, dan zal ik geen der krankheden van Egypte op u leggen” (Ex. 15:26). “Daarentegen, indien gij de stem van de Heer uw God niet zult gehoorzamen… Ik zal u slaan met zweren van Egypte, en met gezwellen, en met droge schurft, en met uitslag, waarvan ge niet kunt genezen en met waan­zin. blindheid, verdwazing”.

En heel de geschiedenis van de kerk des Heren in het Oud­e en het Nieuwe Testament geeft ons de illustratie, dat het met de beloften en bedreigingen des Heren in deze ernst is ge­weest. Hij slaat Mirjam, die Mozes aantast in zijn ambtseer, met verachtelijke melaatsheid (Num. 12:10). Elia moet Joram, de goddelozer; koning van Juda, een schriftelijke kennisgeving doen, dat de Here hem vanwege zijn zonden wil, ondermeer zal treffen met een vreselijke ingewandsziekte (2 Kron. 21:12-20). Gehazi wordt om zijn geldgierig­heid en bedrog met een erfelijke melaatsheid zelfs tot in zijn nageslacht bezocht (2 Kon. 06:27). Tot de verlamden lijder in het badwater Bethesda wordt door de grote Heelmeester na diens genezing gezegd: ”Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede” (Joh. 05:14). Paulus wijst de kerk van Korinthe er op, dat de ernstige mis­standen in de gemeente de achtergrond vormen van de op­vallende ziekten en sterfgevallen, die er in de gemeente voorkwamen (1 Kor. 11:30). De Here Jezus zelf dreigt de valse profetes Jezabel in de kerk van Thyatira en allen, die deel hebben aan haar verleidingen, dat Hij ze op het ziekbed en in grote verdrukking zal werpen. En dat zijn nog maar enkele voorbeelden uit de vele.

Zouden wij ook in deze als leden van Christus’ kerk niet weer meer ernst gaan maken, met wat de Here doet? Om zo beter te verstaan, wat het zeggen wil, dat onze Here Jezus Christus, als hoofd Zijner kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert, ook “macht gekregen heeft over alle vlees” (Joh. 17:02) om te slaan en te helen, ons op het ziekbed neer te werpen en ons weer te genezen?

Dat we ook in dagen van ziekte allereerst met onzen Here te doen hebben. Ootmoedig, nederig vragend: “Here. wat hebt Gij daarin tot mij te zeggen T’ En, zo er afwijking en zonden in ons leven zijn, verachting van Zijn Woord in welk opzicht dan ook, dat we daarover dan schuldverslagen ernstig om vergeving vragen: wie weet, de Here mocht ons in Zijn ontferming nog genezing willen geven.

Dan zoeken we in dagen van krankheid, zoals Asa (2 Kron. 16:12) niet de medicijnmeesters met voorbijgang van de Here. Maar vóór en in de medicijnmeesters zoe­ken wij Hem, die tot Zijn kerk gesproken heeft: “Ik ben de Here Uw Heelmeester!”

Ds. B. Telder

 

Het Palestijnse Probleem

Vervolg van 7 Sept.

Het is in de oorlog mogelijk geweest honderdduizenden Joden te redden uit de Zuidelijke landen Hongarije, Roe­menië, Bulgarije, Griekenland. De regeringen van deze landen hebben officieel en officieus dit herhaaldelijk de geallieerden te kennen gegeven. Het is toen gebleken, dat niemand de vluchtelingen wilde opnemen. Het land, dat hier­toe wel bereid was en er ook de capaciteit voor had, werd niet vernoemd. En dit land was Palestina. Bij de Bermuda – conferentie, waar over het lot der vluchtelingen werd be­slist, bleek, dat er geen scheepsruimte was om hen te ver­voeren en het overbrengen naar Palestina was door Engeland geweigerd. In het laatste oorlogsjaar zond President Roosevelt een persoonlijk afgezant naar Turkije, om de reddingsmogelijkheden van het Joodse restant te bespreken. Deze rapporteerde, dat er nog vele tienduizenden gered konden worden, door een brug van schepen te leggen tussen de Zwarte Zeehavens, de Zuidelijke Balkanhavens en Turkije. Het voorstel stuitte af op de onverzettelijke houding van de Britse autoriteiten.

Ook nu weigert Engeland, gedreven door vrees, de Palestijnse havens voor de vluchtelingen open te stellen. Is het wonder, dat de Joden hun lot in eigen handen nemen? Niemand, zelfs de UNNRA ,is in staat hen schepen te leveren. Daarom charteren zij zelf hun vaartuigen. Zij wor­den gedwongen door de grote nood. En zo komen per maand 7000 illegalen het land binnen.

Het Joodse probleem is van internationale betekenis. Niet lang geleden zei Generaal Smuts: “Een nationaal tehuis voor Israël in het beloofde land zou getuigen van een inter­nationaal rechtsgevoel en ontwakend geweten van een gehele mensheid.”

Het land behoort ook inderdaad aan Israël volgens een Goddelijk decreet. Hij gaf het aan vader Abraham en zijn zaad. “Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemde­lingschappen geven, het gehele land Kanaän tot eeuwige bezitting” (Gen. 17:08).

Rond de binnenste rand van de hedendaagse muntstuk­ken staat het woord “Palestina” in het Engels, Arabisch en het Hebreeuws. Achter het Hebreeuwse woord “Palestina” staan twee Hebreeuwse tekens tussen haakjes. Deze zijn “Aleph” en “Yod”. Het zijn de eerste letters van het woord “Eretz Israël”, wat betekent “land van Israël”. Zie hier, “Land van Israël” als stempel op het in omloop zijnde geld, op postzegels en alle officiële stukken, geplaatst door de Britse regering.

Honderd jaar geleden waren er 8000 Joden in Palestina, De toelating van de 100.000 zal dit aantal op 700.000 brengen. Voorzeker, de vijgenboom begint uit te spruiten (Matt. 24:32).

Wij weten niet, in hoeverre deze grote exodus van Joden naar Palestina, de grootste na Egypte, verband houdt met de voorspelde voorzeggingen uit de Schrift. Maar elke dag kan de situatie zo veranderen, dat we Gods vinger klaar en duidelijk zien. Een kleine verschuiving in de machts­verhoudingen, een wijziging van inzichten bij de staatslieden kan ieder ogenblik een Joodse staat doen verrijzen. Als de drie ruiters uit (Zach. 01:11) andermaal uitgaan om de aarde te doorkruisen, dan zal het antwoord bij hun terugkeer moeten zijn: ”Wij hebben de aarde doorkruist, en zie de gehele aarde is niet stil en niet rustig.” Als de volkeren zee kookt en groot geluid geeft, gaat de Here andermaal Zijn volk verzamelen. Want Zijn gramschap is ontstoken tegen de vermetele naties, want terwijl Hij maar een weinig toornig was op Zijn volk, hebben zij de rampen vergroot. Daarom spreekt Jahweh? Ik heb Mij vol ontferming tot Jeruzalem gekeerd: mijn huis zal daar worden gebouwd en het meet­snoer zal over Jeruzalem worden gespannen. Verkondig nog verder; Zo spreekt Jahweh der heirscharen! Mijn steden zuilen weer overvloeien van zegen; Jahweh zal Zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitverkiezen. (Zach. 01:13-17).

 

Brieven uit Amerika

Wij zijn op weg naar het Westen, via Mexico en Arizona, Uren zien wij niets dan woestijnen. Af en toe zien wij Mexicanen met breedgerande hoeden op, bij omheinde kralen waar paarden in zijn. Schapen zie ik heel weinig. Kleine platte huisjes, geheel van leem, met kleine venstertjes, blij­ken de woningen van Indianen te zijn. Op een drooglijn zie ik kleurige hoofddoeken, ’t Is gloeiend heet en dus zijn er maar weinig mensen en kinderen buiten. Die ik zie hebben rode banden om hun hoofd. Er zijn ook hutten van zakken en leem en soms zie ik een wigwam met kleine huisjes er om heen. Ik ben in het Wilde Westen, maar een Indiaans meisje met kleurige kleding, fietst langs het pad tussen de hutten door en dwars door de woestijn loopt de highway, waarop ik auto’s ontdek, ‘t is niet zo eenvoudig om per auto te reizen hier. Als men een ongeluk krijgt op de zon­nige weg, is men ver, soms dagen ver van de bewoonde wereld.

De kleuren van de woestijn zijn, als de zon schijnt, pastel­tinten als van schelpen. Ik zie geel zand, soms lichtbruin rood en lichtgroen woestijngras. Soms zijn er lila bergen, op de achtergrond en boven ons is de lichtblauwe lucht met de witte wolken. Wat is alles droog en heet. Er zijn rivierbeddingen, die volkomen droog zijn.

Soms staan er midden in de woestijn ronde heuvels, door de Indianen gemaakt als uitkijkposten.

Als er een wolk voor de zon komt, worden alle kleuren ineens donker. Aan de horizon hangt een dun gordijn, waar een bui neerkomt. Door het gordijn zie ik de achtergrond van witte velden. Een bliksemschicht schiet er door heen. De regenbuien schijnen hier plaatselijk te zijn en men ziet ze van veraf. Maar het frisse water komt niet dichterbij om deze woestijn te lessen. De lucht wordt weer helder en zon­nig, de wolken verdwijnen. Dicht bij een Indianennederzetting zie ik een maïsveld, maar het is volkomen verdroogd en geel.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (9)

De broeders en zusters van de Vrije Evangelisatie bogen hun knieën voor het aangezicht des Heren en smeekten Hem vurig het hart van Celina de Mesquitta zo te leiden, dat zij na twee jaar van onafgebroken vervolging de vrijmoedigheid mocht krijgen om het huis, waar zij de Heiland niet mocht dienen, te ontvluchten en dat Hij zo een eind aan haar gevangenschap wilde maken.

Juist op diezelfde dag werd Celina zo voortdurend be­ledigd en bespot, dat haar arme hart het niet meer dragen kon. Zij smeekte de Here in het gebed haar de moed te geven voor een volkomen beslissing in haar leven en om een open deur om het huis te kunnen ontvluchten. En onder haar bidden gevoelde zij zich gedragen door eeuwige armen en had de zekerheid, dat haar gebed verhoord was.

’s Avonds, toen het begon te schemeren, wist zij duidelijk, dat het uur was gekomen, dat zij breken moest met alles wat haar op aarde dierbaar was geweest en na in haar kamer een ernstig gebed voor haar ouders en huisgenoten te hebben opgezonden, verliet zij de plaats van lijden, ging rustig de trap af zonder dat iemand het merkte, ging de straatpoort uit en met wankelende schreden bereikte zij het evangelisatiegebouw, waar een van de zusters aanwezig was. Deze gaf haar een arm en leidde haar naar het huis van de voorganger, die haar met grote liefde bij zich opnam. Weinig hadden haar ouders kunnen vermoeden, dat zij in haar ziekelijke toestand in het huis van de evangelist zou worden opgenomen en met grote liefde en toewijding door hem en zijn beide dochters zou worden verpleegd. Celina gevoelde zich als een vogeltje, dat uit de strik van de vogelvanger was bevrijd.

Op 22 April 1896 werd zij, na belijdenis van haar geloof in de Heiland, in tegenwoordigheid der kleine gemeente gedoopt ten huize van de voorganger. Zo getuigde zij van haar weten met Christus te zijn gestorven en met Hem te zijn opgestaan tot een nieuw leven. Zij schreef nu een brief aan haar ouders en vertelde hen. dat zij hen bleef liefhebben en hun al het leed, dat zij haar door hun verkeerde ijver hadden aangedaan, had vergeven.

In het huis van de voorganger heeft zij rust gevonden naar lichaam en ziel tot zij in 1901 werd opgenomen in het gesticht Bethesda. op het schiereiland “Groot Chatillon”.

Hier mocht onze geliefde Celina tot grote zegen zijn voor haar medepatiënten. De kinderen waren zeer aan haar ge­hecht en reeds spoedig begon zij ’s voor de middag een schooltje te houden om de kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren en hen vooral de heerlijke Bijbelse geschiedenissen te vertellen om in hun harten te wekken een liefde tot de grote Kindervriend.

Toen mijn man en ik in Oktober 1906 Bethesda verlieten om een voordrachtreis in Holland te maken, waren haar ogen door de ziekte reeds aangetast. Wonder boven wonder schijnt echter bij haar de ziekte tot een stilstand te zijn gekomen. Zij kon aan het eind van 1928 haar onderwijs nog steeds aan de kinderen geven en heeft velen de weg tot haar dierbare Heiland gewezen. Enige jaren geleden, in 1942, leefde zij nog en was toen 71 jaar’

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.14

Christus onder de mensen

Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal hij niet doven.

(Matt. 12:20)

Christus daalde uit de stralende heerlijkheid van de hemel neer in de nevel van deze aarde. Hij vond er mensen, die ver van hun goddelijke oorsprong alle heerlijkheid van de Schepper hadden verloren.

Hij vond er mensen, zoals wij die nog om ons heen zien. Mensen, hoogmoedig in hun waanwijze zelfverzekerdheid, die niet weten hoe ellendig en arm ze zijn. Mensen, die zich verheffen op het armzalige beetje kennis dat ze bezitten omtrent natuurlijke dingen, of misschien wel op hun schijn­bare kennis van God. Mensen, die hoogmoedig anderen oor­delen en neerzien op hun naaste. Voor dezen kon Christus niets zijn, omdat ze Hem niet nodig hadden. Ze waren blind, doch dachten dat ze zagen. Ze gaan nog steeds Hem met een minachtende blik voorbij. Ze voelen zich niet arm, weten niet wat zonde is en vinden het bespottelijk, dat een gekruisigde Jezus hen zou moeten redden.

Doch er zijn ook thans, evenals in Jezus’ dagen, anderen, die zich bewust zijn, dat ze verre van volmaakt zijn, dat het niet in orde is, tussen God en hun ziel. Mensen, die zich ellendig en arm gevoelen. De Bijbel vergelijkt hen bij een geknakt riet of een walmende vlaspit.

Wat is een geknakt riet? Wel ik zou zeggen het is wel het onaanzienlijkste wat men zich kan indenken. Een riet is al niet veel, een geknakt riet is helemaal niets. Het wordt weggeworpen, omdat het voor niets kan dienen.

Het is niet prettig zich een geknakt riet te weten. In onze moderne wijze van uitdrukken zou men zeggen: daar moet je toch wel een sterk minderwaardigheidscomplex van krijgen.

Toch is het niet overdreven als de Bijbel en als ze zich­zelf zo noemen. Ze zijn inderdaad in de maatschappij of in hun huisgezin niets meer waard. Daar heb je de verlopen dronkaard. Honderdmaal heeft hij zich voorgenomen een ander leven te beginnen. Doch altijd weer is het mis gegaan. Zijn waterige ogen, zijn gerafelde klederen, de armoede thuis herinneren hem iedere dag eraan, dat hij een mislukkeling is. En het is heus geen ziekelijk overdrijven als hij zichzelf veracht.

Daar is de man, die het willoos slachtoffer is geworden van zijn hartstochten en onreine begeerten. Onrein voelt hij zich, onrein is zijn denken, dat altijd weer vervuld is van verachtelijke bedden. Hij weet, dat hij onrein is tegenover God. Die hij vreest en dat hij verwerpelijk is als een geknakt riet.

En zijn er zo niet velen: de prostituee, die walgt van haar eigen leven, de moordenaar, die jaar na jaar gevangen zit tussen de vier muren van zijn cel, de man of vrouw, die reeds zoveel maanden doorbrengt in een concentratiekamp… Hoevelen zijn er onder die allen, die alle zelfrespect hebben verloren, die misschien liever zouden willen sterven, als ze maar niet vreesden voor wat er na de dood hen wacht.

Hoe menigmaal worden zij door mensen veracht en ver­stoten, want de mens is dikwijls ’n wezen, dat diep buigt en be­leefd doet jegens de man met de auto en de bontkraag, doch zich verheft boven ieder die door de publieke opinie veroordeeld wordt. Mensen kunnen zo onredelijk en hard zijn. Dezelfde man, die in de oorlogstijd nooit een hand heeft uitgestoken om een vluchteling te helpen, die altijd trachtte te profiteren van zijn Duitse kennissen en juist zover ging in zijn vriendschap met hen als mogelijk was om geen ver­keerde naam te krijgen, scheldt nu op die vervloekte NSB- ers, die ze allemaal tegen de muur moesten zetten.

Hoe anders was onze Heiland. Hij, de absoluut reine en rechtvaardige ging naar de meest verachten. Hij ging om met de tollenaars en zondaars, Hij lag met hen aan tafel en at met hen. Hij had slechts één doel: hen te redden, hen te helpen en hen voor eeuwig gelukkig te maken.

Wat is het een heerlijk iets om te weten, dat Jezus nog steeds dezelfde is. O, gij allen, die U zelve kent als een mislukkeling, die u zelf veracht: Jezus wacht op U. Hij zegt ook tegen u: Komt tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven. Hij zal het geknakte riet niet breken.

Dit is het wonder van het evangelie, dat het eeuwige, het allergrootste geluk bestemd is voor de slechtste en meest verachte zondaars.

… en de walmende vlaspit zal Hij niet uitdoven’. Een vlaspit was de pit in de olielamp, die licht moest geven. Doch een walmende vlaspit verspreidt geen licht meer, wel rook. Ze doet meer kwaad, dan goed en is nutteloos geworden. Hoevelen gelijken niet op zo’n walmende vlaspit. God heeft hen geroepen om lichtdragers te zijn in hun om­geving. Doch ze zijn dit niet. Hun twijfel, hun kleingelovig­heid, hun vleselijk begeren en dwaalzucht maken dat ze voor hun omgeving in het geheel geen lichtende voorbeelden zijn. Niemand wordt door hen tot de waarheid geleid, nie­mand vindt door hen het ware levensgeluk. Ze zijn zelf altijd zoekers, altijd onzeker van hun toekomstig heil, twijfe­laars. Vandaag opgewekt, morgen mismoedig, vandaag ge­lovig, morgen voor alles onverschillig. Of ze behoren tot die tobbende christenen, die altijd hopen dat ze nog eens tot zekerheid mogen komen en daarom nooit opgewekte blij­moedige Christus-getuigen kunnen zijn.

We zijn wel eens geneigd over deze mensen de schouders op te trekken en minachtend over hen te spreken als on­waardige, vleselijke christenen of als “spelonkjesmensen”.

Doch Christus zoekt ook hen. Hij zal hen niet door een onvriendelijk, hard woord van de laatste hoop beroven. Neen Hij wil, dat ze Hem vertrouwen en tot Hem komen. Hij wil hen zo gaarne helpen en ook gelukkig maken. Hij zal de walmende vlaspit niet uitdoven. Hoe liefdevol was Hij voor de twijfelende Thomas, voor de hardleerse Nicodemus, voor de onkundige Samaritaanse vrouw.

Wij denken altijd nog te gering van Christus’ liefde.

Hij heeft zondaars lief.

Doch dit wil niet zeggen, dat Hij hen laat zoals ze zijn. Verre van dat. Hij de grote Pedagoog roept hen tot Zich om ze op te voeden tot burgers van Zijn eeuwig rijk. Dat geknakte riet wil Hij maken tot een eikenboom der gerechtigheid en die rokende vlaspit tot een lichtdrager in deze duis­tere wereld.

Hij wil dat we ons aan Hem toevertrouwen opdat Hij ons mag veranderen en vormen tot het doel, dat Hij ons gesteld heeft.

Wee ons indien we in de zonde blijven volharden en een walmende vlaspit zouden blijven ondanks Zijn bemoeienis met ons. Dan zegt Hij met een ander beeld, dat de rank, die geen vrucht voortbrengt uitgesneden en in het vuur wordt geworpen. Dan bedroeven wij de Geest, omdat we ons niet veranderen laten door Zijn dagelijkse werking tot beelddragers van Christus.

Vertrouw U toe aan Christus, opdat Hij u tot een ander mens make. Doch doe het dan ook ten volle. Laat geen eigenliefde, geen bijbedoeling U uit Zijn gemeenschap af­trekken, Zie niet om naar de wereld, waaruit Hij u heeft getrokken. Denk aan de vrouw van Lot’

Laat U door Christus veranderen opdat gij het doel moogt bereiken, dat God u stelde. De Bijbel noemt dit: zijn roe­ping en verkiezing vast maken.

De eerlijke en absolute overgave aan Christus is nodig, opdat wij in onze omgeving anderen tot steun kunnen zijn, en leven kunnen tot eer van Hem. Die voor ons stierf.

Br.

 

Allen één

Er zit tegenwoordig een éénheidsstreven “in de lucht” Wij schrijven deze laatste woorden tussen aanhalingstekens, want ’t is een uitdrukking uit de Bijbel, ’t Zijn de geestelijke machten in de lucht, die zulke algemeen onder de mensen voorkomende stromingen bewerken. De wereld mag tegenwoordig van fysische besmettingen – geloofd zij Gods lankmoedigheid van pestilentiën niet zoveel hin­der hebben, de psychische besmetting is zoveel te sterker. Nu zouden we over dat eenheidsstreven in allerlei gemeen­schappen, Jeugdorganisaties, politieke partijen enz., niet in ons blad veel drukte maken.

Maar het eigenaardige is, dat ook in de “kerken onder de “christengelovigen” zulk een zoeken van “eenheid” is op te merken. Is dat verkeerd?

Bij dit zoeken naar “eenheid” wijst men nogal eens op de bede van onze Heiland uit het hogepriesterlijk gebed, Johannes 17, en citeert dan foutief: dat zij allen één zijn.

Ziet ge wel, zo zegt men dan, de Here Jezus zelf heeft gewild, dat alle “christenen” één zullen zijn. Dus we moeten allen in één, groot, verband leven.

Nu weet de opmerkzame bijbellezer, dat de Here tot driemaal toe zegt, niet: dat zij één zijn, maar opdat zij één zijn. M.a.w. de Heiland bidt niet om eenheid! Hij vraagt heel iets anders en laat daar dan op volgen: opdat zij één zijn. Hij vraagt om iets aan Zijn Vader en zegt, dat de vrucht van de verhoring van Zijn gebed zal zijn: de eenheid van Zijn apostelen in de eerste plaats (Joh. 17:11)

en straks de eenheid van hen, die door hun woord in Hem geloven zullen (Joh. 17:20).

Wat vraagt de Heiland nu -als laatste verzoek voor Zijn eenzaam achterblijvende jongeren -aan Zijn Vader?

“Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt.”

Bewaar hen in Uw Naam, dat is het verzoek aan de Vader, nu Hijzelf moet heengaan in de zwarte nacht van de dood. Heilige Vader, dat herinnert aan het Oudtestamentische: Heilige Israëls, dit is die God, die heilig is en daarom ook van Zijn volk heiligheid vraagt.

Bewaar hen in Uw Naam.

Gods Naam. Wat is dat! Als iemand bij U komt en zegt: in naam der Wet, dan ligt achter hem, die dat zegt, al de autoriteit, al de macht, heel de invloedssfeer van de gezags­drager, die in de Wet op U afkomt.

Gods Naam, dat is de autoriteit, waarmee Hij ons tegemoet treedt in Zijn Woord, de kracht, waarmee Hij op de wereld afkomt, het krachtveld, dat hij bestrijkt door de wer­king van Zijn Geest en Woord. Om het met een beeld duidelijk te maken: Als u een sterke magneet legt midden in een hoop ijzervijlsel, dan oefent die magneet zulk een kracht uit, dat al het ijzervijlsel binnen een bepaalde kring in een vaste richting komt te liggen ten opzichte van die magneet.

De “spits” van deze werkingssfeer – het zij in alle eer­bied gezegd – ligt in de Heer Jezus Christus. In Hem is immers het koninkrijk der hemelen nabij -dat is vlakbij -gekomen. Daarom zegt Hij: de Naam, die Gij Mij gegeven hebt. De Vader heeft de Christus bekleed met Zijn autori­teit (“alle dingen zijn Mij van de Vader overgegeven”) en zó is Hij met Zijn krachten op de wereld afgekomen. En Jezus heeft dan ook -zolang Hij in de wereld was -Zijn apostelen door Zijn Woord en Geest uit deze boze wereld getrokken, hen vergaderd, hen gebracht en gehouden in de band aan Zijn Woord, hen zo bewaard in de gemeenschap, in het krachtveld, in de Naam van Zijn Vader.

Maar nu moet Hij heen, Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt. Bewaar ze in het kracht­veld van Uw Woord. Geest. Ze staan hulpeloos. Ze zijn nu schapen zonder herder. De boze staat gereed. Hij heeft óók zijn krachtveld, waarmee hij tegen U inwerkt (Joh. 17:15),

Vader, bewaar ze in Uw Naam, door Uw kracht, houdt ze in de band van Uw Woord (Joh. 17:17).

En als dat gebeurt: als zij blijven in de Naam, in het krachtveld, in de gemeenschap met de Vader door het Woord, dat de waarheid is, dan zullen ze ook één zijn. Dat zal de vrucht zijn,

De eenheid der gelovigen komt niet tot rust in enige or­ganisatie. Als ze dat doet, is het reeds een schijneenheid. De eenheid der kerk is de eenheid van het geloof in het actuele Woord van God, dat vandaag oproept tot vernede­ring onder Gods krachtige hand van oordelen en gerichten.

De eenheid, die de christenheid zoekt, zal ze niet vinden, als ze niet wederkeert in berouw tot Christus, Die gedaan heeft in onze dagen, wat Hij gedacht had (Klaagl. 02:17. Zach. 01:06), Die afgebroken heeft, wat Hij gebouwd had en uitgerukt, wat Hij geplant had (Jer. 45:04), die de vijand over ons heeft verblijd en de horen onzer tegen- partijders verhoogd (Klaagl. 02:17). Dan gaat het ganse huis Israëls de Here achterna klagen (1 Sam. 07:02).

Waar dat geloof is, daar is eenheid.

Dan kan het weer worden: gans Israël van Dan tot Berseba?    

  1. B.

 

Ik ben de Here, uw Heelmeester

Dit woord heeft de Here eenmaal Zijn kerk willen in­scherpen (Ex. 15:26). Het was in de woestijn bij Mara, enkele dagen nadat Hij Zijn gemeente droogvoets had ge­leid door de Rode Zee en in onmiddellijk verband met de uitredding, die Hij gaf door de bittere wateren te Mara weer gezond en drinkbaar te maken. Immers de Here heeft geen lust om Zijn volk te doden, maar daarin heeft Hij lust, dat het gelovig in Zijn wegen wandelt en dat Hij het leven en welstand geeft.

Daarom stelde de Here toen bij Mara een inzetting en een recht, te weten om het geloof van Zijn volk op de proef te stellen. Hij zei: ”Is het, dat gij met ernst naar de stem van de Heer uw God horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen en uw oren tot Zijn geboden, en houdt alle zijn inzettingen; zo zal Ik geen der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Here, uw heelmeester ‘.

De Here gaat over ons leven en over onze welstand. Hij is het, die ons voor ziekten beschermt en ons met ziek­ten slaat Hij werpt ons te bed en Hij kan ons de gezondheid weer doen rijzen. Hij en niemand meer.

Dreigt de kerk dit woord niet te vergeten? Het staat in onze belijdenis, dat gezondheid en krankheid niet bij geval maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomt, maar is deze belijdenis voor velen niet versteend, is zij nog wei een echte geloofsbelijdenis?

De Schrift doet ons ook verstaan, dat er verband is tussen zonde en ziekte, niet maar zo in het algemeen, dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is en dat ons allerlei kruis en ellendigheid vanwege de zonde overkomt, maar ook zo. dat de Here bepaalde zonden ook met bepaalde ziekten komt bezoeken; de Here hen, die van Zijn Woord en wegen afwijken, in Zijn gramschap ook met allerhande ziekte tegenkomt en slaat. Niet bij geval krijgen we longontsteking of een ingewandsziekte of geesteskrankheid. Het is geen noodlot, dat ons willekeurig bedreigt. Zoiets als: “dat kan ieder zo maar overkómen.’ Een soort verzekeringsrisico. Neen, het is van de Here. En Hij doet het niet zomaar. Zeker, wie uit bepaalde ernstige ziekte zonder meer tot een bepaalde persoonlijke ernstige zonde zou willen besluiten, oordeelt een lichtvaardig oordeel. Hij zou zich schuldig stellen aan het grote onrecht, dat de vrienden Job hebben aangedaan, toen zij hem, die toch rechtvaardig en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad was, op grond van al het vreselijke, dat hem wedervaren was, wilden brengen tot de erkentenis, dat hij de Here grotelijks met zijn zonden vertoornd moest hebben. Als de discipelen de Here Jezus vragen inzake de blindge­borene: ”Rabbi! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?” dan geeft de Here zijn wat haastig oordelende jongeren te verstaan, dat er bij God nog andere redenen kunnen zijn, waarom Hij mensen met ziekte bezoekt, bijv. om in het leven van de zieke Zijn grote daden te verheerlijken (Joh. 09:01-03). Maar dit alles mag ons niet blind maken voor het feit, dat de Here menigmaal de zonden in ons leven met ziekte komt bezoe­ken. Want dat heeft de Here toch tot een recht en in­zetting in Zijn gemeente gesteld. Hij zegt tot Israël; “Indien u naar Mij luistert en Mijn geboden houdt, dan zal ik geen der krankheden van Egypte op u leggen” (Ex. 15:26). “Daarentegen, indien gij de stem van de Heer uw God niet zult gehoorzamen… Ik zal u slaan met zweren van Egypte, en met gezwellen, en met droge schurft, en met uitslag, waarvan ge niet kunt genezen en met waan­zin. blindheid, verdwazing”.

En heel de geschiedenis van de kerk des Heren in het Oud­e en het Nieuwe Testament geeft ons de illustratie, dat het met de beloften en bedreigingen des Heren in deze ernst is ge­weest. Hij slaat Mirjam, die Mozes aantast in zijn ambtseer, met verachtelijke melaatsheid (Num. 12:10). Elia moet Joram, de goddelozer; koning van Juda, een schriftelijke kennisgeving doen, dat de Here hem vanwege zijn zonden wil, ondermeer zal treffen met een vreselijke ingewandsziekte (2 Kron. 21:12-20). Gehazi wordt om zijn geldgierig­heid en bedrog met een erfelijke melaatsheid zelfs tot in zijn nageslacht bezocht (2 Kon. 06:27). Tot de verlamden lijder in het badwater Bethesda wordt door de grote Heelmeester na diens genezing gezegd: ”Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede” (Joh. 05:14). Paulus wijst de kerk van Korinthe er op, dat de ernstige mis­standen in de gemeente de achtergrond vormen van de op­vallende ziekten en sterfgevallen, die er in de gemeente voorkwamen (1 Kor. 11:30). De Here Jezus zelf dreigt de valse profetes Jezabel in de kerk van Thyatira en allen, die deel hebben aan haar verleidingen, dat Hij ze op het ziekbed en in grote verdrukking zal werpen. En dat zijn nog maar enkele voorbeelden uit de vele.

Zouden wij ook in deze als leden van Christus’ kerk niet weer meer ernst gaan maken, met wat de Here doet? Om zo beter te verstaan, wat het zeggen wil, dat onze Here Jezus Christus, als hoofd Zijner kerk, door Wien de Vader alle dingen regeert, ook “macht gekregen heeft over alle vlees” (Joh. 17:02) om te slaan en te helen, ons op het ziekbed neer te werpen en ons weer te genezen?

Dat we ook in dagen van ziekte allereerst met onzen Here te doen hebben. Ootmoedig, nederig vragend: “Here. wat hebt Gij daarin tot mij te zeggen T’ En, zo er afwijking en zonden in ons leven zijn, verachting van Zijn Woord in welk opzicht dan ook, dat we daarover dan schuldverslagen ernstig om vergeving vragen: wie weet, de Here mocht ons in Zijn ontferming nog genezing willen geven.

Dan zoeken we in dagen van krankheid, zoals Asa (2 Kron. 16:12) niet de medicijnmeesters met voorbijgang van de Here. Maar vóór en in de medicijnmeesters zoe­ken wij Hem, die tot Zijn kerk gesproken heeft: “Ik ben de Here Uw Heelmeester!”

Ds. B. Telder

 

Het Palestijnse Probleem

Vervolg van 7 Sept.

Het is in de oorlog mogelijk geweest honderdduizenden Joden te redden uit de Zuidelijke landen Hongarije, Roe­menië, Bulgarije, Griekenland. De regeringen van deze landen hebben officieel en officieus dit herhaaldelijk de geallieerden te kennen gegeven. Het is toen gebleken, dat niemand de vluchtelingen wilde opnemen. Het land, dat hier­toe wel bereid was en er ook de capaciteit voor had, werd niet vernoemd. En dit land was Palestina. Bij de Bermuda – conferentie, waar over het lot der vluchtelingen werd be­slist, bleek, dat er geen scheepsruimte was om hen te ver­voeren en het overbrengen naar Palestina was door Engeland geweigerd. In het laatste oorlogsjaar zond President Roosevelt een persoonlijk afgezant naar Turkije, om de reddingsmogelijkheden van het Joodse restant te bespreken. Deze rapporteerde, dat er nog vele tienduizenden gered konden worden, door een brug van schepen te leggen tussen de Zwarte Zeehavens, de Zuidelijke Balkanhavens en Turkije. Het voorstel stuitte af op de onverzettelijke houding van de Britse autoriteiten.

Ook nu weigert Engeland, gedreven door vrees, de Palestijnse havens voor de vluchtelingen open te stellen. Is het wonder, dat de Joden hun lot in eigen handen nemen? Niemand, zelfs de UNNRA ,is in staat hen schepen te leveren. Daarom charteren zij zelf hun vaartuigen. Zij wor­den gedwongen door de grote nood. En zo komen per maand 7000 illegalen het land binnen.

Het Joodse probleem is van internationale betekenis. Niet lang geleden zei Generaal Smuts: “Een nationaal tehuis voor Israël in het beloofde land zou getuigen van een inter­nationaal rechtsgevoel en ontwakend geweten van een gehele mensheid.”

Het land behoort ook inderdaad aan Israël volgens een Goddelijk decreet. Hij gaf het aan vader Abraham en zijn zaad. “Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemde­lingschappen geven, het gehele land Kanaän tot eeuwige bezitting” (Gen. 17:08).

Rond de binnenste rand van de hedendaagse muntstuk­ken staat het woord “Palestina” in het Engels, Arabisch en het Hebreeuws. Achter het Hebreeuwse woord “Palestina” staan twee Hebreeuwse tekens tussen haakjes. Deze zijn “Aleph” en “Yod”. Het zijn de eerste letters van het woord “Eretz Israël”, wat betekent “land van Israël”. Zie hier, “Land van Israël” als stempel op het in omloop zijnde geld, op postzegels en alle officiële stukken, geplaatst door de Britse regering.

Honderd jaar geleden waren er 8000 Joden in Palestina, De toelating van de 100.000 zal dit aantal op 700.000 brengen. Voorzeker, de vijgenboom begint uit te spruiten (Matt. 24:32).

Wij weten niet, in hoeverre deze grote exodus van Joden naar Palestina, de grootste na Egypte, verband houdt met de voorspelde voorzeggingen uit de Schrift. Maar elke dag kan de situatie zo veranderen, dat we Gods vinger klaar en duidelijk zien. Een kleine verschuiving in de machts­verhoudingen, een wijziging van inzichten bij de staatslieden kan ieder ogenblik een Joodse staat doen verrijzen. Als de drie ruiters uit (Zach. 01:11) andermaal uitgaan om de aarde te doorkruisen, dan zal het antwoord bij hun terugkeer moeten zijn: ”Wij hebben de aarde doorkruist, en zie de gehele aarde is niet stil en niet rustig.” Als de volkeren zee kookt en groot geluid geeft, gaat de Here andermaal Zijn volk verzamelen. Want Zijn gramschap is ontstoken tegen de vermetele naties, want terwijl Hij maar een weinig toornig was op Zijn volk, hebben zij de rampen vergroot. Daarom spreekt Jahweh? Ik heb Mij vol ontferming tot Jeruzalem gekeerd: mijn huis zal daar worden gebouwd en het meet­snoer zal over Jeruzalem worden gespannen. Verkondig nog verder; Zo spreekt Jahweh der heirscharen! Mijn steden zuilen weer overvloeien van zegen; Jahweh zal Zich weer over Sion erbarmen en Jeruzalem weer uitverkiezen. (Zach. 01:13-17).

 

Brieven uit Amerika

Wij zijn op weg naar het Westen, via Mexico en Arizona, Uren zien wij niets dan woestijnen. Af en toe zien wij Mexicanen met breedgerande hoeden op, bij omheinde kralen waar paarden in zijn. Schapen zie ik heel weinig. Kleine platte huisjes, geheel van leem, met kleine venstertjes, blij­ken de woningen van Indianen te zijn. Op een drooglijn zie ik kleurige hoofddoeken, ’t Is gloeiend heet en dus zijn er maar weinig mensen en kinderen buiten. Die ik zie hebben rode banden om hun hoofd. Er zijn ook hutten van zakken en leem en soms zie ik een wigwam met kleine huisjes er om heen. Ik ben in het Wilde Westen, maar een Indiaans meisje met kleurige kleding, fietst langs het pad tussen de hutten door en dwars door de woestijn loopt de highway, waarop ik auto’s ontdek, ‘t is niet zo eenvoudig om per auto te reizen hier. Als men een ongeluk krijgt op de zon­nige weg, is men ver, soms dagen ver van de bewoonde wereld.

De kleuren van de woestijn zijn, als de zon schijnt, pastel­tinten als van schelpen. Ik zie geel zand, soms lichtbruin rood en lichtgroen woestijngras. Soms zijn er lila bergen, op de achtergrond en boven ons is de lichtblauwe lucht met de witte wolken. Wat is alles droog en heet. Er zijn rivierbeddingen, die volkomen droog zijn.

Soms staan er midden in de woestijn ronde heuvels, door de Indianen gemaakt als uitkijkposten.

Als er een wolk voor de zon komt, worden alle kleuren ineens donker. Aan de horizon hangt een dun gordijn, waar een bui neerkomt. Door het gordijn zie ik de achtergrond van witte velden. Een bliksemschicht schiet er door heen. De regenbuien schijnen hier plaatselijk te zijn en men ziet ze van veraf. Maar het frisse water komt niet dichterbij om deze woestijn te lessen. De lucht wordt weer helder en zon­nig, de wolken verdwijnen. Dicht bij een Indianennederzetting zie ik een maïsveld, maar het is volkomen verdroogd en geel.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (9)

De broeders en zusters van de Vrije Evangelisatie bogen hun knieën voor het aangezicht des Heren en smeekten Hem vurig het hart van Celina de Mesquitta zo te leiden, dat zij na twee jaar van onafgebroken vervolging de vrijmoedigheid mocht krijgen om het huis, waar zij de Heiland niet mocht dienen, te ontvluchten en dat Hij zo een eind aan haar gevangenschap wilde maken.

Juist op diezelfde dag werd Celina zo voortdurend be­ledigd en bespot, dat haar arme hart het niet meer dragen kon. Zij smeekte de Here in het gebed haar de moed te geven voor een volkomen beslissing in haar leven en om een open deur om het huis te kunnen ontvluchten. En onder haar bidden gevoelde zij zich gedragen door eeuwige armen en had de zekerheid, dat haar gebed verhoord was.

’s Avonds, toen het begon te schemeren, wist zij duidelijk, dat het uur was gekomen, dat zij breken moest met alles wat haar op aarde dierbaar was geweest en na in haar kamer een ernstig gebed voor haar ouders en huisgenoten te hebben opgezonden, verliet zij de plaats van lijden, ging rustig de trap af zonder dat iemand het merkte, ging de straatpoort uit en met wankelende schreden bereikte zij het evangelisatiegebouw, waar een van de zusters aanwezig was. Deze gaf haar een arm en leidde haar naar het huis van de voorganger, die haar met grote liefde bij zich opnam. Weinig hadden haar ouders kunnen vermoeden, dat zij in haar ziekelijke toestand in het huis van de evangelist zou worden opgenomen en met grote liefde en toewijding door hem en zijn beide dochters zou worden verpleegd. Celina gevoelde zich als een vogeltje, dat uit de strik van de vogelvanger was bevrijd.

Op 22 April 1896 werd zij, na belijdenis van haar geloof in de Heiland, in tegenwoordigheid der kleine gemeente gedoopt ten huize van de voorganger. Zo getuigde zij van haar weten met Christus te zijn gestorven en met Hem te zijn opgestaan tot een nieuw leven. Zij schreef nu een brief aan haar ouders en vertelde hen. dat zij hen bleef liefhebben en hun al het leed, dat zij haar door hun verkeerde ijver hadden aangedaan, had vergeven.

In het huis van de voorganger heeft zij rust gevonden naar lichaam en ziel tot zij in 1901 werd opgenomen in het gesticht Bethesda. op het schiereiland “Groot Chatillon”.

Hier mocht onze geliefde Celina tot grote zegen zijn voor haar medepatiënten. De kinderen waren zeer aan haar ge­hecht en reeds spoedig begon zij ’s voor de middag een schooltje te houden om de kinderen lezen, schrijven en rekenen te leren en hen vooral de heerlijke Bijbelse geschiedenissen te vertellen om in hun harten te wekken een liefde tot de grote Kindervriend.

Toen mijn man en ik in Oktober 1906 Bethesda verlieten om een voordrachtreis in Holland te maken, waren haar ogen door de ziekte reeds aangetast. Wonder boven wonder schijnt echter bij haar de ziekte tot een stilstand te zijn gekomen. Zij kon aan het eind van 1928 haar onderwijs nog steeds aan de kinderen geven en heeft velen de weg tot haar dierbare Heiland gewezen. Enige jaren geleden, in 1942, leefde zij nog en was toen 71 jaar’

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.09.07

Want alzo lief…

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. (Joh. 03:16).

Er is een stem Gods in deze wereld voor de mens van onze tijd. Een roep van God komt tot een afgedoolde schare, die geen rekening meer houdt met Gods geboden, de fluiste­ring van het geweten niet meer verstaat, vervreemd is van alles wat heilig en goed is.

God, Wiens heilige naam ontwijd wordt in de leegheid van de gesprekken, vertelt ons, dat Hij Zijn wereld lief heeft. Hij wijst ons op het heuglijke feit, dat Hij eenmaal Zijn Zoon gaf voor u en mij, om ons allen vrij te maken van de macht der zonde. Er is een boodschap voor de treuren­den om hen te vertroosten, er is een weg van behoud voor ieder, die geen uitkomst meer ziet in de moeilijkheden van het leven. Voor hen, die vastgelopen zijn op hun eigen wijs­heid, voor wie de problemen onoplosbaar zijn, die de strijd hebben moeten opgeven tegen de driften van het eigen boze hart, die geen weg der ontkoming meer zien en die hunkeren naar vrede en gerechtigheid.

In een proclamatie van liefde richt de Koning der koningen Zich tot hen allen, om mede te delen, dat er een weg der redding is. Er is een plank uitgeschoven om ieder zondaar uit het moeras, waarin hij zich bevindt, te halen. Op het zwarte kleed van leed en rouw, dat de wereld omhult, is een zilveren sieraad bevestigd, dat schittert van Gods eeuwige trouw. Het zoeklicht der genade heeft de voortijlende wol­kengevaarten doorboord, die ons allen naar de voorspelde wereldcatastrofe jagen.

Er is een weg tot geluk, slechts een enkele, maar dan ook een volmaakte weg. De Here God wil u en mij redden uit alle nood, Hij wil ons een leven schenken, dat zijn oor­sprong aan de hemel ontleent, een leven, dat in den beginne was en voortduurt tot in het nimmer eindigende Godsrijk, dat te komen staat.

God heeft de wereld lief gehad. Hij heeft Zich gewend tot die naar Hem niet omzagen. Hij wil ons niet ver­stoten en niet in de rampzaligheid laten, maar Hij wil ons een toekomst schenken, een doel geven in het leven. Hij wil ons voeren naar de grazige weiden van het hemelrijk, naar de lieflijke wateren van reine genietingen. Vanaf de bergen Gods straalt het licht in de duisternis der aardse dalen. Hij wil ons trekken uit de stad des verderfs en ons nationaliseren in de hemelse gewesten. Zoals een die zich in de rivier dompelt en geheel door water omgeven is, zo wil de God der liefde ons met Zijn liefde omringen. Hij wil Zijn schepselen weer brengen in Zijn gemeenschap.

Maar de eindige mens, hoe kan hij ooit het oneindige Opperwezen aanschouwen? Hoe zou iemand, die in de duis­ternis leeft, het felle licht van deze Zon kunnen verdragen? Hoe zouden wij, die vlees zijn, tot Hem, die een geest is, kunnen naderen?

Hijzelf heeft ons de oplossing geschonken. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.” Uit de hemel heeft Hij Zijn Zoon gezonden. Deze is mens geworden om mensen behoefte en Hij heeft onder ons willen wonen. God heeft Zich geopen­baard in het vlees. In de Zoon drukt God Zich uit. Deze is de afstraling van Zijn Glorie en de afdruk van Zijn Wezen. Wie de Zoon eert, eert de Vader; wie de Zoon aanbidt, aanbidt God. En de oneindige God kan slechts gezien worden door de eindige mens in de gestalte van de eniggeboren Zoon, de Christus. In Hem maakt de Eeuwige alleen contact met deze aarde en verzoent Hij de wereld met Zichzelf. Hij rekent haar de zonden niet toe, omdat de Zoon een volkomen genoegdoening is geweest voor al onze zonden,

“Alzo lief heeft God de wereld gehad.” Gods mateloze ontferming komt u tegemoet. De landmeter, die uw akker opneemt; de sterrenkundige, die de afstanden becijfert tussen de verst verwijderde hemellichamen, zij kunnen dit woordje “alzo” niet meten. Dit onmeetbare “alzo” rukt u uit uw grenzeloze onverschilligheid. Het plaatst u bij het brandpunt van Gods gerechtigheid. Het voert u naar Golgotha. Het zet u neer aan de voet van het kruishout. Want daar droeg de Zoon van God de zonden van de wereld. Op die plaats heeft de Schepper Zich aan uw lot verbonden. Hier heeft Jezus de prijs betaald van uw verlorenheid. Hier heeft Hij aarde en Hemel verenigd, toen Hij het uitriep: ”Het is vol­bracht.

Mijn lezer, grijp niet immer naar de schaduw van het geluk, die altijd weer aan uw vingers ontsnapt De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid. Zij kan geen blijvende lafenis schenken aan het dorstende hart. Zij geeft in waar­heid slechts schijngenot en schijnvrede.

Er is een stroom van genade, die haar uitmonding vindt in de oceaan der eeuwigheid. Er is een vreugde, die ge­wisser is dan de voorbijgaande roes. Werp u in de armen van dezen Jezus, die Zich de goeden Herder noemt. Want wie in Hem gelooft, gaat niet ten verderve. maar ontvangt het eeuwige leven.

Gij huivert misschien vanwege uw zonden. Gij ziet mis­schien uw eigen onmacht. De Here geve het. Want waar gij eerst recht klein wordt, waar gij niets meer bezit om wat van uw leven te maken, daar kan Hij uw lege hart vervullen met die grote liefde. Want alzo lief heeft God u gehad, dat Hij u alles wil schenken om niet.

Zie, Hij staat aan de poort van uw hart. Hij klopt om binnen gelaten te worden. Hij waarschuwt u, dat u uw ijdel spel moet staken, dat u Zijn liefde niet kunt afwijzen, zonder uzelf eeuwige schade toe te brengen. Het is een ernstige aangelegenheid. Want de tijd dringt. Indien u nu Zijn liefde weerstaat, blijft u in uw zonde. Dan is er geen redding meer mogelijk. Dan verspert u moedwillig de weg. Dan is het, buiten Jezus, vreselijk te vallen in de handen van de levende God.

“Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” (Joh. 03:36)

  1. E. v. d. B.

 

Durf jij je wel een Christen noemen?

We zaten tegenover mekaar, zij, levend in deze verwarde wereld zonder stuur en richting, zich vastklemmende, dan aan dit, dan aan dat; de Bijbel zou al deze dingen riet halmen noemen. Ik met, ja, alleen met mijn geloof in Jezus Christus, eigenlijk ook met niets anders meer, want al de andere vastigheden zijn in deze geweldige tijd onder ons vandaan geslagen. Zo raakten we aan het praten. Natuurlijk geloofde ze, want ongelovigen zijn er niet meer, foei, niks geloven, dat staat zo akelig, neen, tegenwoordig geloven alle mensen. Ze geloven in een Opperwezen, lief of minder lief, of in “God”, zoals ze zeggen, en dan fantaseren ze zichzelf een Godje, net als de joden in de woestijn.

Mevrouw geloofde ook wel. Ze was zelf op de Zondags­school geweest, als leidster. We hadden dus een beetje con­tact. Toen, in het gesprek, noemde ik mezelf een Christen en met een paar verbaasde ogen zei ze: “Maar meneer, dat zou ik nooit van mezelf durven zeggen, dat ik een Christen ben.”

Ik wilde haar wat tegemoetkomen. We moesten elkaar begrijpen. Ik zei dus: ”Zie eens, mevrouw, als ik me een Christen noem, bedoel ik helemaal niet, dat ik een brave Piet ben, want dat ben ik niet, ik bedoel alleen, dat ik een volgeling ben van Jezus Christus, en Hem als mijn Heer erken.”

Nog verbaasder ogen. “Dan moet je ’t toch al heel ver gebracht hebben”, zo antwoordde mevrouw, “als je je een volgeling van Christus durft noemen.” Alweer datzelfde misverstand.

“Kijk eens, mevrouw, ver heb ik het helemaal nog niet gebracht en gelukkig hoef ik het ook niet ver te brengen. Want in mijn gezelschap staat een landverrader als Levi, een leugenaar als Petrus en een moordenaar, die de dood­straf verdiend had. Geen achtenswaardig gezelschap, vindt U wel? Ik hoop, dat U mij nu heel goed begrijpt. Christen- zijn is niet om trots op te wezen, dat we zelf al zo ver zijn. Christen zijn is je leven leggen in handen van Christus, het is: hier vastgelopen zijn, je ziet geen gat meer, je hebt het zelf hopeloos verknoeid; maar gelukkig. Eén is er, die je niet met ’n stijve nek voorbijloopt, die je vandaag ook nog kent, als al de vrienden je in de steek laten; Jezus Christus. Het betekent, dat je uitziet naar een Redder, een Redder met een hoofdletter, want een gewoon mens kan je niet helpen, dat voel je drommels goed. Jezus komt nu tot ons als de Redder, die zegt: “Komt allen tot Mij, die ver­moeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.’ Dat is heel wat anders dan je al een heel vrome kerel gevoelen. Ver­moeid en belast. Slapeloze nachten, omdat er zóveel is, dat niet deugt. Christus zegt: Kom nu tot Mij en dan gaat het in Mijn kracht verder. Hij helpt en leidt ons en maakt ons rustig als rondom ons de angst en de onrust allen uit de ogen kijkt.”

“Maar”, zei mevrouw, “je kunt toch ook wel Christen zijn, zonder naar de kerk te gaan?”

“Misschien wel, het zit hem in elk geval niet in het kerk- gaan. Als je een kinderwagen in een autogarage zet wordt het nooit een auto en een heiden wordt in de kerk geen Christen. Maar in de kerk oefent God gemeenschap met Zijn Gemeente, in de kerk oefent de Christen gemeenschap met andere gelovigen en daarom verlangt een Christen ook naar deze gemeenschap. Het is mogelijk ook zonder deze gemeenschap een Christen te zijn, evenals het wel een kind is, dat zes jaar oud is, maar als dat kind niet speelt, is het niet natuurlijk. Zoals een Christendom, dat niet leeft in kerkelijk verband, niet natuurlijk is.

“Maar je kunt toch ook wel een Christen zijn, zonder te bidden?”

“Ik weet het niet. Ik zou de eerste mens moeten ont­moeten, die Christen is en niet bidt. Ik geloof, dat als je niet bidt, je leven wegrot, langzaam maar zeker. Welk kind, dat zijn Vader lief heeft en geleid wil worden door zijn Vader, zegt tot zijn Vader: “Ik houd veel van je. maar ik zal je nooit iets vragen, ik zal mijn eigen peultjes wel doppen.” Zolang men een Vader heeft, zoekt men bij Vader juist bescherming, leiding, het geeft een veilig gevoel een Vader te hebben, totdat Vader zo oud wordt, dat we hem moeten helpen. God beschermt ons altijd en draagt ons op Zijn eeuwige armen.”

Maar mevrouw vond, dat ieder zich een Christen mocht noemen, die leefde naar de plicht van zijn geweten.

Wat ik daarop te antwoorden had?

Och, er mag veel, en je kunt jezelf natuurlijk wel allerlei namen geven. Ik heb iemand gekend, die zichzelf “baron” noemde en sedert die tijd hield hij de bijnaam “de baron”. Het gaat er niet om hoe ik mij noem. Het gaat er om, hoe God mij noemt. Christen, deze naam komt van Christus. Hier is verband tussen. Iemand, die Christus niet aanvaardt, hoe kan die nog gesteld zijn op de naam van Christen. Iemand, die geen Mohammedaan is, noemt zich toch ook niet zo? De Heidelbergse Catechismus, het oude leerboek der Christelijke kerk, noemt hem een Christen, die door het geloof Christus deelachtig is, die zijn naam belijdt, die tegen de duivel strijdt, die zichzelf offert en Zijn heerlijkheid verwacht. Het gaat er niet om, hoe ik me noem, hoe een ander zich noemt, het gaat er om, hoe God ons noemt. Zijn Woord zegt ons, dat Hij ons Zijn kinderen wil noe­men, als we Hem aanvaarden in geloof en Hij wijst ons Zijn weg: Christus. Een andere weg is er niet,

  1. v. W. Dzn.

 

Een pas bekeerde vroeg eens aan D. L. Moody of hij de wereld moest verlaten. Moody antwoordde: ”Geef eens een duidelijk getuigenis en de wereld zal spoedig u verlaten.’

Het is de uitdrijvende kracht van een nieuwe liefde.

 

Ethiopië strekt zijn handen uit.

Op 14 Juni j.l. werden aan Haile Selassie, keizer van Ethiopië, duizend exemplaren van het Nieuwe Testament in de inheemse taal aangeboden. Vierentwintig duizend exemplaren zullen tegen minder dan de kostende prijs aan de bevolking uitgereikt worden.

Deze editie is de eerste in de geschiedenis, die gedrukt wordt op chemisch geprepareerd papier voor tropisch ge­bruik, dat uitgevonden werd door de Amerikaanse industrie tijdens de oorlog. Dit papier is bestand tegen termieten en andere insecten. Het bindwerk wordt niet beïnvloed door tropische schimmels. Het is waarschijnlijk, dat in de toe­komst alle Bijbels voor de tropen op deze wijze vervaardigd zullen worden.

Op de titelpagina staan de woorden: “Vertaald in op­dracht van en gedrukt door de genadige toestemming van Zijn Koninklijke Hoogheid Haile Selassie 1, Keizer van Ethiopië.”

De Bijbel was reeds eerder vertaald in de taal van Ethiopië door Zweedse zendelingen, doch geleerden noem­den het een slechte vertaling. Haile Selassie beval, dat het Nieuwe Testament opnieuw vertaald zou worden, recht­streeks uit het oorspronkelijke Grieks en liet het door zijn bekwaamste secretaris met de hand overschrijven, een ge­weldige taak, die bijna zeshonderd pagina’s omvatte.

Een kleine editie werd gedrukt, doch was spoedig uit­geput.

De Italiaanse vervolging tijdens de overweldiging van Ethiopië is oorzaak geweest, dat vele duizenden hun toe­vlucht zochten tot Christus.

Op zekere plaats werden eens aan vijftig opzieners hon­derd zweepslagen gegeven, waarna zij in de gevangenis werden geworpen. Toen vrienden hun voedsel brachten en voor hen baden buiten de gevangenis, werden zij door Italiaanse officieren bespot, die hen vroegen: “Antwoordt jullie God op gebeden:’ Eén van hen wierp kleine geld­stukjes naar de biddende groep en zei: “Wij zijn de enige God, die jullie hebben. Wij zorgen voor jullie noden.”

Na negen maanden gevangenisstraf, gedurende welke tijd drie van de ouderlingen stierven, werden de gevangenen door Britse troepen bevrijd.

Toen de Italianen weg waren herkre­gen de Ethiopiërs hun vrijheid weer en konden weer erediensten worden gehou­den. doch de vele bekeringen hadden een ware honger naar Bijbels veroor­zaakt.

Om deze nood te kunnen lenigen ver­telde Dr. Barnhouse, redacteur van het maandblad “Revelation” dit alles van de kansel en in zijn blad. Reeds na twee diensten had hij 1200. dollar ontvangen, welk bedrag spoedig steeg tot 20.000 dollar. In de zomer van 1944 werd Haile Selassies enige exemplaar van deze ver­beterde vertaling per vliegtuig naar Amerika gebracht en pagina na pagina door foto-offset gereproduceerd.

Ter gelegenheid van de aanbieding vroeg Dr. Donald Grey Barnhouse de keizer om een getuigenis aangaande diens persoonlijk geloof.

Haile Selassie antwoordde: ”Ik weet, dat ik gered ben, niet door iets, dat voortspruit uit de werken van het menselijk verstand en hart, maar door het bloed van Jezus Christus alleen.”

Toen Dr. Barnhouse hem vroeg, of hij deze directe belijdenis van Christus als zaligmaker mocht citeren, antwoordde de keizer hem in het Engels: ”Met genoegen!’ Tevens deelde de keizer hem nog mede, dat hij de Bijbel elke ochtend las. Zijn meest ge­liefde tekst was: “Komt herwaarts tot Mij. allen die ver­moeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven” (Matt. 11:28). Een ander geliefde passage was uit de Handelingen der Apostelen, waar een lid van de raad zei, dat indien het Christendom het werk van mensen was, het ten onder zou gaan, maar indien het uit God was, de tegenstanders tegen God zelf zouden strijden (Hand. 05:38-39).

Hoe beschamend zijn deze eenvoudige woorden voor zo­genaamde christelijke volkeren, in het Handvest van San Francisco, het statuut voor de nieuwe Volkenbond der Ver­enigde Natiën, wordt de Naam Gods zelfs in het geheel niet genoemd. Men spreekt slechts over het vertrouwen in de grondrechten van de mens, in de waardigheid en waar­heid van de menselijke persoon.

En deed zich de vorige eeuw in onze eigen geschiedenis niet het feit voor, dat een predikant der Hervormde Kerk in Indië verplaatst werd, omdat hij weigerde een gods­dienstig Mohammedaans feest bij te wonen.

Als Morenland (Ethiopië) zich haast zijn handen tot God uit te strekken (Ps. 068:032) dan kon het wel eens aan ons bewaarheid worden: ”Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt; mijn hand uitgestrekt heb en daar was niemand die opmerkte, en hebt al Mijn raad verworpen en mijn bestraffing niet gewild: zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten wanneer uw vreze komt, wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw ver­derf aankomt als een wervelwind, wanneer uw benauwdheid en angst overkomt’ (Spr. 01:24-27).

 

Brieven uit Amerika

De Grand Canyon (National Park) gelegen in de staat Arizona, tussen Nieuw Mexico en Californië, is een enorme vallei met rotswanden en trapsgewijze rotsformaties. De vallei is 1800 meter diep en doorkruist de hoogvlakte van Noord-Arizona. De gemiddelde breedte van de kloof is 19 km, doch sommige gedeelten zijn breder. Door het dal stroomt de Coloradorivier, een der grootste rivieren van Noord-Amerika, welke ontspringt in de Rocky Mountains van Colorado en Wyoming en uitmondt in de Golf van California.

De wouden langs de omtrek vormen een opeenvolging van rots hellingen en grillig-steile rotswanden, met vervaar­lijke. loodrechte diepten van 100 tot 200 meter.

De Grand Canyon is een van de natuurwonderen der wereld, maar de geschiedenis van haar ontstaan is even simpel als alles wat de natuur biedt het resultaat van een proces, dat evengoed kan worden waargenomen in de allergewoonste sloot langs een landweg.

Water is de voornaamste factor geweest bij de vorming van deze geweldige kloof, het water, dat als een regen in en rondom de Canyon neerdaalde en haar wanden afsleet; het water, dat zich als Coloradorivier voortspoedt, moei­zaam haar rotsachtige oevers uitschurend. Vorst, hitte en koude hielpen bij het formeren der rotsformaties, terwijl zandstormen de omtrekken vervaagden.

De Grand Canyon is de meest instructieve demonstratie van geologie ter wereld, in het bijzonder doordat ook leken veel van haar taal kunnen verstaan. Ik lees dit alles in een klein boekje van Mr. Darton, geologist, “Story of the Grand Canyon”, zittend op een boomstam aan de rand van de geweldige afgrond.

Het is doodstil om ons heen, een stilte, die ervaren wordt als je heel hoog in de bergen bent en er geen wind is. Niets beweegt en ook onbewegelijk is het machtige rotswerk voor ons, die mijlengrote kloof met zijn angstwekkende rots­gevaarten in grillige vormen als van tempels, burchten en sphinxen. De kleuren lijken onwezenlijk. De zon tovert weer zachte pasteltinten, lichtrood en groen en paars en grijs, soms wit. Als ik het beschrijf, weet ik, dat ik maar iets weergeef van de overheerlijkheid. Dit is zo prachtig, zo geweldig. Het is een reusachtig brok aarde waar de mens niet heeft kunnen aanraken. Wel zijn er achter ons museums, hotels en restaurants, met Amerikaans opgezette reclame en service, maar ze konden niet verder komen dan de rand van de afgrond.

Hier vóór ons is ongerepte, machtige natuur in geweldige afmetingen. Ach, ik weet het wel, het is nog maar een klein stukje van een kleine planeet, die men aarde noemt, maar ik raak hier iets aan, dat haast een stukje eeuwigheid is. al is het tijdelijk! De rotsgevaarten vormen een boek, moeilijk te lezen, maar door geologen gespeld, het toont de werking van een eeuwenlange natuurwereldgeschiedenis. De afgronden zijn zo onmetelijk groot in tijd en in afmeting, dat ik er duizelig van word. De naaldbomen om mij heen verspreiden een heerlijke geur in de warme zonneschijn, die hierboven niet drukkend is.

Ik hoor geritsel in de takken voor mij. een hert klimt naar boven. Een hoorn stoot een langgerekte toon uit en de echo wordt vele malen herhaald in de geweldige ruimte voor mij. Ais ik spreek hoor ik, dat mijn stem ontroerd is. Ik haal mijn bijbeltje uit mijn zak, het is mijn trouwe kame­raad uit het concentratiekamp. Ik lees (Ps. 104:008) “De bergen rezen op, de dalen daalden ter plaatse, die Gij voor hen gegrond had.

(Ps. 104:010). Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten heen wandelen.”

Ik begrijp hier beter dan in New-York, dat de aarde des Heren is.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr G. J. Weiss.

Ieder huisje in Bethesda had twee kamers, en toen een jongetje. Christiaan Armaud, bij ons kwam, werd de kamer naast onze onderwijzeres voor hem gereed gemaakt. Toen de Diaconessen hem in de stad gingen halen, vonden zij hem in het huis van zijn peet, die hem opvoedde. Ouders had hij niet meer. Deze peet was door de zendeling er opmerk­zaam op gemaakt, dat er een tehuis voor melaatsen bestond waar het jongetje weer zijn volle vrijheid kon genieten.

Vroeg in de morgen kwam de tentboot uit Paramaribo in Bethesda aan. En omdat het pas vier uur was werd Chris­tiaan in zijn kamertje naar bed gebracht. Celina de Mes­quitte, die de kamer naast hem bewoonde, vertelde hoe hij twee uur lang geklaagd had: ”O, peet haal mij toch weer, ze sluiten me hier op, ik wil hier niet blijven”.

Maar toen het om zes uur dag werd en de zuster zijn deur opende, hem baadde en zijn wonden verbond en een lekkere kop chocola bracht, klaarde zijn gezicht op en toen hij door de mooi aangelegde parken en wegen van Bethesda wandel­de en zo vriéndelijk begroet en aangesproken werd door zijn medepatiënten, riep hij uit: “Ik geloof dat ik hier reeds in de Hemel ben”.

Hij was gauw geheel en al thuis. Zijn peet had de Diaco­nes gewaarschuwd dat hij twee ondeugden had, n.l. dat hij gauw tot een leugen werd verleid en dat hij zeep lustte en het weg nam om ervan te genieten. Inderdaad, na­dat hij enkele maanden in Bethesda was, kwam de zuster op een ochtend bij vader Weiss en vertelde hem, dat haar zeep telkens verdween en ze steeds weer een nieuw stuk moest nemen. Toen herinnerde mijn echtgenoot zich wat van Christiaan was gezegd. Zr. Philipine onderzocht Christiaan’s kamer en werkelijk: in een hoek van zijn kastje lagen de stukjes zeep netjes opgestapeld. Natuurlijk werd hij ernstig onder handen genomen. Hij werd erop gewezen, dat liegen en stelen van God afleidt en dat wij toch wensten, dat hij een echt kind van God mocht worden, Gelukkig zijn deze dingen niet meer voorgekomen.

In 1902 kwam de echtgenote van de Britse consul, een persoonlijke vriendin van ons, ons enige dagen opzoeken.

Zij gaf aan Christiaan een zilveren kwartje. Hij liep daar­mee naar de zuster met de woorden: ”Zuster Philipine, wilt U dit alstublieft voor mij bewaren, als ik groot ben bouw ik mij er een huis van”. Ik vertel dit om u te laten zien hoe het kind in het geheel niet besefte aan welk een ontzettende ziekte hij leed en dat hij ook geen idee had van de waarde van geld. Gelukkig. Maar zo bleef het niet. Toen Christiaan naar Bethesda kwam was de ziekte nog in het begin. Hij was een echte ondeugende jongen van elf jaar. Met vreugde zong hij op straat geleerde liedjes en toen enige patiënten hem beduidden dat Bethesda niet de plaats was voor zo’n straatconcert. was hij geheel verbaasd dat het niet in de smaak viel.

Toen wij een jaar later na een voordrachtreis door de Verenigde Staten terugkeerden, merkten wij op, dat Chris­tiaan geheel veranderd was. Hij was bedrukt en gevoelde zich niet gezond. De vreselijke ziekte had ook zichtbaar haar vernielend werk met bijzondere kracht voortgezet. Daarbij had ook het zo langzaam sterven van twee lotgenoten, met alles wat daarbij komt aan lichamelijke pijn, wat beter niet verteld wordt, een diepe indruk op de jongen gemaakt. Hij was uit de kinderdroom der zorgeloosheid ontwaakt tot de werkelijkheid en tot de kennis, dat het ook met hem vlug grafwaarts ging. Hij gevoelde zich ook eenzaam want Louisa Reuz, zijn speelgenote, had in nieuw aangekomen meisjes speelmakkers gevonden en zij lieten de jongen zon­der erg terzijde staan. En wat was hij teleurgesteld, toen Zr. Philipine hem van de komst van een nieuwe jongen had verteld en die jongen een lang opgeschoten kerel van zestien jaar bleek te zijn, die zich veel te groot achtte om met de zoveel kleinere Christiaan te spelen. Hij had toch zo om een speelkameraadje gebeden. Christiaan liep naar de zuster met de woorden: ”Zuster, U hebt mij bedrogen!”

Alle verzekeringen van de zuster, dat ze heus zelf had geloofd dat het een jongen van Christiaan’s leeftijd was, hielpen niets. Christiaan bleef erbij: ”Zuster, ben kori mi!” (Zuster heeft mij bedrogen).

Aan het eind van datzelfde jaar werd onze Christiaan ernstig ziek, hevige koortsen tastten het jonge leven aan. Lichamelijk nam hij zichtbaar af en wij waren verzekerd, dat hij niet lang meer een van onze lieve Bethesda-kinderen zou zijn.

(Wordt Vervolgd),

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.31

31 Augustus

Mijn zoon, vrees de Heer en de koning, vermeng u niet met hen, die naar verande­ring staan. (Spr. 24:21).

Er zal wel geen christen in ons land zijn, die vandaag niet met grote ontroe­ring God dankt voor de zegen die ons, na de vijf bange bezettingsjaren weer geschonken is in de regering van onze geliefde Koningin. Want al is het ongetwijfeld waar, dat God, die de machten en overheden aanstelt, zie Romeinen 13, Zich ook bedienen wil van een republikeinse of andere regeringsvorm, de loop der geschiedenis heeft ons duidelijk bewezen, welk een zegen er is in de rustige, vaste regering van een koningshuis. Reeds vele eeuwen heeft God ons volk willen regeren door het Oranjehuis en het waren de donkere tijden van de Napoleontische en Duitse overheersing, die ons deze zegen opnieuw sterk bewust deden worden.

Hoe hebben wij allen in de oorlogsjaren verlangd naar de rechtvaardige regering van onze Koningin. De loop der geschiedenis heeft ons doordrongen van de waarheid, dat het wensen van verandering in wat God voor ons land heeft ingesteld, slechts onheil en ramp meebracht. Het woord van de Spreukendichter is nog steeds Gods Woord: mijn zoon, vrees de Heer en de koning en vermeng u niet met hen, die naar verandering staan. Wij hopen dan ook van harte dat God onze Koningin zal sparen en haar krachten geve voor haar zware taak. Wij wekken onze lezers op, om gedachtig aan het woord in (1 Tim. 02:02), deze dag een vurig gebed op te zenden voor onze Koningin en het Oranjehuis, opdat wij een stil en rustig leven leiden mogen in alle godsvrucht en eerzaamheid. God zegene onze Koningin!

 

Geen spade regen!

“Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. ” (Matt. 25:05)

Hoe wonderbaar schoon en duidelijk zijn de gelijkenissen die Jezus ons gegeven heeft. Zij werpen een duidelijk licht op ons leven; zij zijn inderdaad “een lamp voor onze voet en een licht op ons pad”. De gelijkenis der maagden leert ons het tijdperk kennen, waarin wij leven. Ze begint met het woordje “Alsdan”. Dit duidt een bestemde tijd aan. Wij moeten ons afvragen “wanneer is deze tijd?” Matteüs 24 voert ons naar de wederkomst van Christus, zoals wij lezen in de verzen 37 en 44 (Matt. 24:37; Matt. 24:44). Er wordt gesproken over de komst van de Heiland, en dat Hij kan vertoeven (Matt. 24:48). Ditzelfde vinden wij in (Matt. 25:05). De 10 maagden stellen een geheel voor, namelijk de gemeente. Het zijn maagden, dit wijst op hun inner­lijke toestand, zoals ook Paulus de gemeente ziet, als hij zegt: “ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus. ” (2 Kor. 11:02).

De eerste Christelijke gemeente is hiervan het bewijs. Met stralende lampen gingen zij de Heer tegemoet. In bijna alle brieven, die Paulus geschreven heeft, wordt ons gesproken over deze wederkomst. Steeds waren hun gedachten gericht op Christus’ komst. Dit was de tijd van de eerste liefde. De met bloed gekochte bruidsgemeente begeerde de Hemelse bruidegom te ontmoeten, daarop was haar gehele leven inge­steld. Maar wat gebeurde? De Bruidegom vertoefde en de hoop werd minder en minder. Reeds in, wat wij noemen de geloofsbelijdenis van het jaar 300, wordt niets meer gevonden over de wederkomst van de Bruidegom voor Zijn gemeente.

We lezen hier, dat allen in slaap vielen. Dat de dwaze in slaap vielen, kunnen wij nog begrijpen, maar dat ook de wijze insliepen, is minder begrijpelijk en toch is het een feit, dat dagelijks te constateren valt. Wat is nu de oorzaak dat de dwaze geen olie in de vaten hadden, toen ter middernacht het geroep kwam: “Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet”? Gods Woord is hier de ware uitlegging. Er wordt in de Bijbel gesproken van een vroege en spade regen, dat waren de twee regentijden in Palestina om het koren tot volle wasdom te brengen. De eerste of vroege regen viel in het begin als het koren gezaaid was, de late of spade regen viel even voordat het koren rijp was. Deze dwaze maagden hadden wel de vroege regen van Gods zegen ont­vangen, maar het ontbrak hun aan de spade regen. Dit is het verschil met de wijze. Deze hadden beide en daarom waren zij ook bereid om in de bruiloftszaal te gaan. De dwaze waren ook wel uitgegaan om de bruidegom te ontmoeten en de olie in de lampen duurde wel even, maar er was toch niet voldoende olie aanwezig toen de bruidegom vertoefde. Ik denk dat we allen er wel van overtuigd zijn dat de olie in Gods Woord, de Heilige Geest voorstelt.

Wanneer nu de wedergeboorte al zo wonderbaar is, dat wij het niet begrijpen kunnen, hoeveel te meer is dit de lichamelijke verandering van de gelovige, als hij opgenomen wordt in de hemel. En is de vroege regen nodig om een mens te bereiden voor de uitgang uit deze zondige wereld, dan is de spade regen nodig om door zijn werking de opname in de hemel te bewerken. De dwaze maagden hebben daarmede geen rekening gehouden, want zij hadden geen olie in hunne vaten. Wat kan toch wel de reden daarvan zijn?

Welk een ernstig woord vinden wij in Jeremia 33. “Daarom zijn de regendruppels ingehouden, en er is geen spade regen geweest”. Wanneer wij nu (Jer. 02:32) lezen dan krijgen wij het antwoord waarom dit zo is. “Vergeet ook een jonk­vrouw haar versiersel, of een bruid hare bindselen (sluier)? vergeet een maagd haar sieraad, een bruid haar linten? –  maar mijn gemeente: die hebben mij vergeten, dagen ontelbaar; Noch­tans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal. ” (Nieuwe vertaling)

De gemeente moet bruidsgemeente zijn, zij moet leven in de spoedige verwachting van de komst van haar Bruidegom. Vraagt men in deze tijd wel naar deze geestelijke tooi?

Is daar een ijveren naar geestelijk leven in het ware gebruik tot opbouw van de gemeente? Helaas neen! Over het alge­meen verwacht men geen spade regen meer. Men zegt: deze is eenmaal uitgestort en erom te bidden is niet nuchter. Toch is men in zijn hart diep overtuigd van de geestelijke armoede en dat er iets moet geschieden, want men ziet de dorheid en oppervlakkigheid van het Christendom onzer dagen. Ja daar moet ook iets gebeuren wil de bruid van Christus klaar ko­men! “De regendruppels worden ingehouden, er is geen spade regen, omdat Gods volk de Heer vergeten heeft, dagen zonder tal!”

De Heilige Geest laat ons duidelijk zien, dat wij beslist deze spade regen nodig hebben voor onze hemelvaart, de opname der gemeente. Zonder dit zal het onmogelijk zijn. Hoe zullen wij uit deze verstarring komen? Wij moeten bidden om de komst van de spade regen. “Ziet de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroege en spade regen zal hebben ontvangen. Weest ook gij lankmoedig; want de toekomst des Heren genaakt. ” (Jak. 05:07). Het doel Gods in het leven is niet alleen wedergeboorte, maar ook rijp worden voor Zijn komst. “Totdat wij allen zullen komen tot enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”. (Ef. 04:13).

Op de Pinksterdag werd dit lichaam geboren, toen was het een kinderlichaam, dat opgebouwd moet worden totdat het zijn volle wasdom zal bereikt hebben. Dit geschiedt door de Heilige Geest, die de leden toevoegt in het lichaam.

Is nu de vroege regen het eerste tijdperk waarin men de olie des geestes voor de geestelijke geboorte ontvangen kan, zo is de spade regen het tweede tijdperk dat ons genoeg olie des geestes moet geven voor de lichamelijke wedergeboorte: de opname. De opdracht heden ten dage is nog altijd: “gaat naar de verkopers. ” Nu is er nog gelegenheid, straks zal het te laat zijn. “Begeert van de Heer regen, ten tijde van de spade regen; de Heer maakt de weerlichten. ” Zijn deze weerlich­ten er werkelijk niet? Horen wij niet ’t gerommel van de don­der Gods, Gods oordelen zijn immers over de ganse wereld? In zulk een tijdperk moeten wij de spade regen hebben, willen wij niet gelijk zijn aan de dwaze maagden, die geen olie genoeg hadden en we zouden horen “Ik ken u niet”. Te middernacht geschiedde er een geroep “Ziet de bruidegom komt. ” Is dat niet nu?

De macht der duisternis openbaart zich, daarom is ook nodig de spade regen. Deze innerlijke toebereiding moet er komen, willen wij straks gelijkvormig gemaakt kunnen worden aan Zijn heerlijk lichaam. We moe­ten nu onze lichamen stellen tot een levende, heilige en wel­behaaglijke offerande. (Rom. 12:01). Hoevelen van Gods kinderen verstaan dit? Onze lichamen zijn de vaten, de lam­pen; de wijze maagden hadden haar lichamen zo gesteld, zij konden de bruidegom ontmoeten, in hun vaten was de olie des Heilige Geestes. Deze lamp, ons lichaam, ver­heerlijkt bij Christus’ komst, zullen wij binnen moeten dragen in de bruiloftszaal.

Hoe zullen wij dan klaar komen om in de bruiloftszaal te gaan? Daalde in de Apostolische tijd de vroege regen, zo is de spade regen een tijdperk waarin de Heilige Geest op een bijzondere wijze opnieuw tot Gods volk zal komen. We be­hoeven slechts de Handelingen der Apostelen te lezen om een duidelijk beeld te krijgen van wat de vroege regen was. Zo zal ook de spade regen moeten zijn, die komen moet voordat de oogst wordt binnen gehaald. Deze tijd is nu, “De Heer maakt de weerlichten”. Dat horen wij, wat moeten wij nu doen? “Begeert van de Heer regen, ten tijde des spade regens”. Wij leven in ernstige dagen. Gods gemeente gaat door een crisis heen. Er is een zoeken en tasten naar nieuwe openbaring. En nu zijn wij geneigd in ons menselijk denken een voorstelling te maken hoe dit zal zijn. Ongetwijfeld zul­len er dingen zijn, die een herhaling zullen zijn van wat bij de vroege regen plaats vond, maar toch komt het mij voor, dat het anders zal zijn, want Gods openbaringen gaan altijd verder en dieper. Hij herhaalt nimmer het oude maar leidt Zijn volk naar een steeds betere en krachtiger openbaring. Enkele druppelen hebben we reeds mogen ervaren, maar deze machtige vervulling des geestes in al Zijn volheid be­zitten we nog niet, en dat zullen we toch als wijze maagden nodig hebben. De belangrijkste vraag is: wordt in ons de ware jonkvrouwelijke bruidsgestalte gevonden? Richt daar­om de ogen naar boven, naar Hem die ons dit wil schenken op ons ernstig verlangen. Onze vaten moeten gevuld worden, willen we straks, als de bruidegom nog langer toeft, niet in slaap vallen. Dan zouden we tenslotte als de roep klinkt: “Ziet de bruidegom komt”, geen olie in de vaten hebben. Alleen zij, die gereed waren, gingen in de bruiloftszaal en de deur werd gesloten.    

  1. K.

 

Aan onze lezers

Wij zijn blij, dat we in dit nummer mogen beginnen met een nieuwe rubriek, verzorgd door Zuster Joh. a Ekering. Naast de rubriek: “Contact per brief” waarin verschillende vragen worden beantwoord, zal in deze nieuwe rubriek “Van hart tot hart gesproken worden, met hen die raad en troost zoeken.

Jonge mensen kunnen bovendien steeds hun opmerkingen en vragen inzenden, die eenmaal per maand in het dubbele nummer beantwoord worden in de rubriek: “Jonge mensen spreken over”

 

Van hart tot hart

Gedurende één van mijn tournees door Nederland, zit ik op een morgen in de huiskamer van mijn lieve gastvrouw te Leiden, als er een bezoeker voor mij wordt aangekondigd. Zodra hij bij mij binnen is gelaten, barst hij uit: “Zuster, ik zoek een mens!!

Begrijp u wat ik bedoel?” Ja, dat be­grijp ik. Ik sta tegenover één van de ontelbaar velen, die een schreiende behoefte hebben, zich eens uit te spreken, en die nergens een luisterend oor hebben gevonden. Hij zit al maan­den smartelijk te piekeren over zijn geestelijke toestand. Hij gelooft, dat de Heer Jezus, voor hem persoonlijk, aan het Kruis is gestorven. Maar hoe verder hij komt, des te meer zonde ontdekt hij in zichzelf. En hij kwelt zich met de vraag, of het wel mogelijk kan zijn, dat God iemand als hij genade wil schenken. Hij heeft zich eens geuit tegen een mens vol dode orthodoxie. Hij heeft toen vernomen, dat er een stuk of drie, vier, verschillende geloven waren, en dat je eerst moest weten, of je het ware wel bezat. Zijn zielsangst was er door vermeerderd. Hij dacht soms, dat die hem tot ver­standsverbijstering zou leiden. Hoe heerlijk was het, hem te brengen tot de vertroostende, heerlijke eenvoud van het Evan­gelie. “Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen!”

Is u tot de Heiland gekomen?

O ja, van ganser harte.

Dus dan heeft Hij u aangenomen? Of gelooft u liever, dat Hij Zijn woord niet houdt?

Ja, nu u het zo zegt”. Ik heb daar nooit zo over ge­dacht”. Ja, natuurlijk, dus heeft Hij mij aangenomen! O, en dan ben ik dus toch”.

Ja, durft u het maar te zeggen!

“dan ben ik dus toch een kind van God!

Hij snikte van blijdschap.

Met hoeveel vragen en moeiten, met hoeveel smart en strijd lopen de mensen rond! Dat ondervond ik weer in de correspondentie, die het gevolg was van de levensmiddelen­pakketten, die de broeders en zusters uit Holland ons zonden. Daarin hoorde ik van lijden en van zonde, van vragen en van stil verdriet. Een zieke schreef: “Och, als je al zo lang ligt, komt er bijna niemand meer om je op te zoeken. In het begin komen er veel, maar ach! je bent in minder dan geen tijd vergeten en dan lig je maar”

Een rouw dragende schreef: “Had God maar duidelijker gezegd, waar onze doden zijn. Leven ze nu? Of liggen ze duizenden jaren in het graf te slapen, om pas weer bewust te leven bij de opstanding? Dat is zo’n vreselijke gedachte, dat ze dan volkomen weg zijn voor je…. ” En een andere tobber: “Als u wist, wie ik was, zou u niets met mij te maken willen hebben. Ik schrijf u, om­dat ik moet uitspreken, en omdat dat zoveel gemakkelijker gaat in een brief, dan als je tegenover iemand zit.”

Daar waren brieven bij, die ik gaarne eens beantwoord zou hebben in een blad. Want het waren vragen, die in veler hart leven. En zie, daar wordt mijn wens vervuld door de vraag van de redactie van Kracht van Omhoog, of ik niet een correspondentie-rubriek wil verzorgen? Of ik dat wil!

Maar – wilt u het ook? Als u er behoefte aan hebt, U eens uit te spreken, doe het dan in vol vertrouwen, “van hart tot hart, zoals boven deze rubriek staat. Wij willen trachten, iets voor U te zijn en U in naam van de Heer te helpen en te steunen. Vragen, die van algemeen belang zijn, zullen besproken worden in ons blad. Op de andere brieven hoop ik persoonlijk te antwoorden. Geef mij dus in ieder geval Uw naam en adres. Wilt u voor het blad een schuilnaam kiezen, goed, maar wilt U die dan vermelden met Uw naam?

Brieven kunnen gezonden worden aan het adres van de redactie van Kracht van Omhoog: Bloemendaal, of direct aan het mijne: Paris, France. Als U aan het eerste adres schrijft, wilt U-dan op de enveloppe vermelden: Rubriek “Van hart tot hart”?

Schenke de Heer Zijn zegen over Uw schrijven en over mijn antwoorden.

De Uwe in Christus, Zuster Johanna H. Ekering

 

Brieven uit Amerika

Prairie View, Kansas

’t Is donker op het kleine stationnetje in Kansas.

Ik heb zittend in de trein geslapen en ’t is 3 uur in de morgen. We hebben 4 uren te wachten op het boemeltreintje. Daar komt iemand naar mij toe en ik herken Zr. Janna uit ’t Diaconessenhuis in Haarlem, die 18 jaar geleden hierheen kwam met haar man en nu op een farm woont. Zij is mijn gastvrouw en kwam ons nota bene midden in de nacht afhalen om ons eerder thuis te brengen dan het boemeltreintje kon doen.

In “Old Henri”, een gezellig oud Fordje, gaat ’t nu door de donkere nacht over de mooie weg dwars door de velden. Wat een verschil met het drukke stadsleven is de stilte van deze uitgestrekte prairie. Hier en daar zijn boerderijen, kleine nederzettingen op de grote glooiende vlakten. We rijden na een lange rit een dwarsweg in en komen op de farm, die nu enige tijd mijn huis zal zijn en waar ik vakantie mag nemen in zover, dat er in 16 dagen 8 lezingen zijn in Prairie View en omstreken. Als we aankomen begint het te lichten aan de verre hori­zon; een heerlijke maaltijd wacht ons in de vroege morgen en dan maken we het ontwakend leven op een boerderij mee. 300 kippen en 27 varkens moeten verzorgd. 10 koeien gemolken, 12 kalveren tevreden gesteld met alle verkregen melk, nadat deze met een vernuftige machine volkomen afgeroomd is. De tractor en de “cultivator” moeten in orde gebracht en het duurt niet lang of we maken een rit door de prachtige velden op deze voor ons zo ongewone vervoer­middelen.

Op een avond moeten we een ouderling spreken over de lezing van de volgende dag. Hij is op het veld en in “old Henry”, de dierbare oude Ford, gaan we hem opzoeken.

De zon gaat rood onder aan de horizon ver weg achter de prairie. Gele korenvelden en groen mais op glooiende hellingen. Wat is de wereld wijd en mooi. Venus, de Avondster is een klein lichtpuntje aan de kleurige hemel, ’t Is zo stil nu, de krekels sjirpen nog niet. Rondom ons is een grote wijde wereld. De heuvels zijn laag en benemen het uitzicht niet. ’t Gaat door diepe kuilen en soms dwars door het veld. We hotsen en botsen, gaan schuin langs de hellingen, maar vrolijk en onbewogen zitten de anderen te praten en ik durf niet te laten zien dat ik soms wel even bang ben als we over erg ongelijke grond gaan. Midden in het veld komen wij bij de ouderling. Hij zit op een hoge “combine”. Sterke kop­lampen schijnen over het gele koren, ’t Is een wonder van techniek, zo’n combine, hij snijdt de tarwe af, dorst het, werpt het stro terug op het veld en de tarwe wordt in bak­ken naar boven gedreven waar het in een groot reservoir verzameld wordt.

Het gevaarte gaat door het veld, de koplichten werpen een schijnsel rondom. ‘t Gaat verder weg en nu zie ik even om mij heen. Er vliegen een paar fazanten op, ’t zijn don­kere vogels in het duister van de avond. Een zachte koele wind strijkt over het veld. Er komen sterren en de maan geeft een bleek schijnsel op de aarde, ’t Is onwezenlijk als een droom. Ik adem diep de zuivere lucht in. Wat een vrede is ’t om mij heen. Ik kijk naar ’t doorgroefde gezicht van de farmer. Er is een tevreden uitdrukking in zijn ogen.

Het leven van een farmer is niet makkelijk, t is hard wer­ken en: een strijd naast en tegen de natuur, maar wat is het leven op een farm toch veel meer elementair dan het leven in een stad.

’t Is hier een wonderlijke combinatie van cultuur en na­tuur. Ieder heeft hier een auto. Al moet het dwars over het veld door kuilen en over heuvels, niemand denkt er aan te voet te gaan.

In sommige streken hebben de farmers hun vliegmachine.

Alles is zo kurkdroog, dat de grond hier en daar vol bar­sten is. De hitte is haast ondragelijk. Op een avond begint het te onweren, overal zien we de bliksemstralen, ’t is een machtig mooi gezicht. Een storm komt op en men spreekt er over in de “schuilkelder” te gaan. Die kennen we nog maar al te goed en we voelen er weinig voor. Men is hier aan de machten der natuur overgeleverd. Er is geen beschutting. Huizen waaien dikwijls om en iedere farm heeft zijn schuil­kelder buitenshuis onder de grond, ’t Onweert nu rondom maar de zozeer gewenste regen wil niet komen. Maar ge­lukkig, als we ’s nachts in bed liggen, horen we het plassen van een zware regen. Ik denk aan ’t gebed in de kerk de vorige Zondag. Hoe innig is er gebeden om regen. Ik ben nog nooit zo dankbaar geweest voor regen als nu. ’s Mor­gens staat ieder later op dan anders. Op ’t land kan niet gewerkt worden, omdat het nog steeds giet. Er is een blijde, dankbare stemming in huis. Achterstallig werk in de schuren en binnenshuis wordt afgedaan en ieder neemt rustig de tijd naar ’t frisse landschap te kijken, dat schoonregent. Ik denk aan het Gezangvers:

Zo maar de Heer Zijn stemme gaf:

“Gij wolken, drupt van boven af

Gij heemlen vloeit van zegen

Gij aard, ontsluit uw vrucht’bren schoot,

Schiet uit in overvloed van brood ‘,

Wie houdt de wasdom tegen?

En ik denk ook aan de mensen aan wie ik mijn boodschap moet brengen. Er is zoveel doodsheid en onvruchtbaarheid overal, maar ik merk, dat er velen zijn, die hun hart open­stellen voor het Evangelie en ik bid om stromen van zegen. En als Gods geest uitgestort wordt, dan zal er een opwek­king komen en eens, eens zal Christus overwinnen op zo’n rijke, hemelse wijze, dat aan alle dorheid een einde komt en op de nieuwe aarde gerechtigheid zal heersen. Als Gods Geest de hof doorwaait Zal ’t bloeien in de dalen.

 

De vreze des Heren

Wat de vreze des Heren is zeggen onze Statenvertalers in hun kanttekening, 62, op (1 Joh. 04:18)

“Het is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit, en zorgvuldigheid om deze niet te vertoornen”.

Deze vreze wordt nog nader omschreven in hun kant­tekening, 48, op (Filip. 02:12).

“Een nederig gevoelen van u zelf en grote en kinder­lijke zorgvuldigheid, vrezende dat gij iets zoudt kunnen doen of nalaten, waarmee gij God zoudt kunnen vertoor­nen, of wat ter zaligheid hinderlijk zoude kunnen zijn”.

 

Lezen wij de hele Bijbel?

Het is opvallend, hoe in vele gezinsbijbels bepaalde ge­deelten veel minder beduimeld zijn dan andere. Sommige delen zijn zelfs stukgelezen en andere daarentegen zien er vrij ongebruikt uit. Dit wijst er op, dat vele christenen niet de hele Bijbel lezen. Het Nieuwe Testament heeft dan meest­al de grootste voorkeur, de psalmen mogen zich ook in een tamelijke belangstelling verheugen, maar de “profeten” en vooral ook de vijf boeken van Mozes worden vaak over­geslagen.

Goed beschouwd is dit een vorm van Schriftkritiek. Dit bevalt me en dat bevalt me minder. Al de Schrift, heel de Bijbel, is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. (2 Tim. 03:16).

Alleen wie zich de ganse Schrift eigen maakt, wordt waar­lijk vervuld met de geest der wijsheid en der kennis en der vreze des Heren.

Er schuilt iets achter die voorkeur voor sommige en die achteruitzetting van andere gedeelten. Men meent n. l. dat het Nieuwe Testament en de psalmen en ook sommige ge­deelten der profeten “geestelijker” zijn dan b. v. “die wetten” van Mozes en die soms “lugubere” verhalen van het Oude Testament. De moderne geest van subjectieve vroomheid is gemakkelijker in te dragen in de boeken van het Nieuwe Testament, dan in de wetten over reinheid en offers en tabernakeldienst. Vooral ook de psalmen kan men – buiten het verband van hun ontstaan gelezen – gemakkelijk maken tot getuigenis­sen van een algemeen godsdienstig verlangen.

Wij moeten juist leren de Bijbel zakelijk te lezen, niet als een boek van algemene vroomheid, maar als het Boek, waar­in de Heer Zich openbaart door over de meest uiteen­lopende zaken met Zijn kinderen te spreken.

Zo zakelijk de hele Bijbel lezende, zullen wij de Heer onzen God Ieren kennen als een Heer, Die Zich niet alleen met onze “geestelijke” zaken bemoeit, zoals wij dat foutief uitdrukken. Als de Almachtige, Die niet alleen over ons godsdienstig leven spreekt, maar Die ook kennis neemt van onze boeken en van onze portemonnee en van onze kleren en van onze akkers en van onze vrije tijd en van onze visites en van onze kranten en van onze “dienst “meisjes en van onze belastingpapieren en van onze vrienden en van onze verkiezingsactie en ook ja – van onze gebeden en onze kerkgang en avondmaalsviering.

Maar willen wij zo de Heer leren kennen als Hij wer­kelijk is, niet als een “god” van de godsdienst, maar als de God van heel het leven, dan moeten wij ook Zijn hele Woord lezen.

Dan slaan we ook de wetten van Mozes niet over, die – zoals men dat wel uitdrukt – afgeschaft zijn.

Dan verwonderen we ons, dat onze Almachtige Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, om daarin te spelen, Spreuken 8, Zich wil bemoeien met zulke dingen als vogelnestjes en dorsende ossen en gevonden voorwerpen en slaven en hekjes om het dak en schopjes om het onreine weg te doen en jonge bokjes, die niet in de moedermelk mogen worden gekookt, en met de laatste druiven aan de wingerd en met de ingewanden van offerdieren.

Wat heeft onze goede God Zich toch diep tot ons – gevallen mensen – neergebogen, dat Hij met ons babbe­len wil, ’t woord is van Calvijn, als een voedster met haar kindje.

Als we ’t zo zien, dat al wat in de Bijbel geschreven is van onze grote en goede hemelse Vader is, dan gaat die Schrift leven op iedere bladzijde, zelfs al zijn het namen uit geslachtsregisters of al gaat het over de “striklisjes” van de tabernakelbekleding.

  1. J. E. B.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.24

Tussen de levenden en de doden

En hij stond tussen de levenden en de doden: alzo werd de plaag opgehouden.

(Num. 16:28).

Er was een geweldig oordeel Gods over Israël losge­barsten. Korach, Dathan en Abiram waren tegen Mozes en Aaron in opstand gekomen. Zij hadden ontkend, dat zij door God waren aangesteld tot leidslieden van het volk en hadden nu zelf maar dat ambt gegrepen. Zij hadden ge­zegd-.”Het is te veel voor u, want deze ganse vergadering, zij allen zijn heilig en de Here is in het midden van hen; waarom dan verheft gij u over de gemeente des Heren! (vers 3).

Deze Korach, Dathan en Abiram hadden met hun op­standig gemurmureer reeds 250 man, van de aanzienlijkste van het volk met zich meegetrokken in hun opstand tegen het wettige gezag.

Wie zich tegen Gods dienstknechten verzetten, die raken Gods oogappel aan en moeten dan ook op Gods straffende hand rekenen.

Daarom gebiedt Mozes, dat zij de volgende dag zullen samenkomen voor de tent der samenkomst en dat God zelf dan uitspraak zou doen.

Maar, aan die oproep wilden die opstandelingen niet vol­doen. Zij zeiden in bitterheid: ”Is het te weinig, dat gij ons uit een land van melk en honing hebt doen optrekken om ons te doden in de woestijn, dat gij uzelf ten enenmale over ons tot een hoofd maakt? Wij zullen niet komen” (Num. 16:14).

De volgende dag vergaderde wel het volk, doch de opstandelingen waren niet verschenen. Daarom gebood Mozes om zich te verwijderen van hun tenten opdat men niet mee getrokken zou worden in het oordeel, dat over hen zou gaan. En toen het volk dat had gedaan, opende zich de aarde en verslond Korach, Dathan, Abiram en al wat zij hadden, alsook de 250 man, die hun in het murmureren waren nagevolgd.

Maar zelfs dit ontzettend gericht kon het murmurerende volk nog niet tot rede bréngen. De volgende dag begon het weer opnieuw- te murmureren. Nu heette het, dat Mozes het volk doodde. Het volk beschuldigde Mozes van het godsgericht van de vorige dag en nu wilde het volk zich op Mozes wreken.

Dan neemt God het nog eens voor Zijn knechten op en nu krijgt het gericht Gods een nog veel grotere omvang.

Er brak een geweldige ramp onder het volk uit, die aan 14700 man het leven kostte.

Eigenlijk wilde God het gehele volk treffen en verdelgen en dan Mozes maken tot de stamvader van een nieuw volk, dus tot een tweede Abraham, waaruit dit volk was opgebouwd.

Maar, Mozes had zijn volk waarachtig lief en wilde niet zelf groot worden ten koste van zijn volk. Daarom gebood hij aan Aaron om het wierookvat te nemen, met vuur te vullen, daarop reukwerk te leggen en daarmee dan te gaan tussen de levenden en de doden.

Dat deed Aaron dan ook en, overal, waar hij met het wierookvat kwam, daar hield het godsgericht op.

Dat wierookvat is een symbool van het gebed. Aaron met zijn wierookvat is een beeld van de priester, die bid­dend intreedt bij God.

Daarom is hij ook een aanwijzing van de plaats, waar de priester behoort te staan en van het werk, dat hij daar heeft te doen.

Zeker, de priester moet ook uitgaan om te verkondigen de deugden van Hem, Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 02:09). Hij heeft ook nog wel allerlei ander werk, doch de eigenlijke plaats van de priester is met het wierookvat van het gebed tussen de levenden en de doden, daar, waar de strijd woedt, waar de dood heerst, waar Gods gerichten woeden.

De priester met zijn wierookvat behoort bij de vastge­lopen levens, niet om daar met stenen te gooien en ver­wijten te doen, zelfs niet eens om aan te tonen, dat Gods gerichten volkomen rechtvaardig zijn, doch alleen maar om verzoening te doen, het oordeel op te heffen en om nog te redden wat er te redden is.

Wanneer er ergens een vastgelopen leven is, dan moge de wereld beschuldigen en verwijten, doch dan moesten de priesters Gods te hoop lopen om bij God verzoening over zulk een leven te doen en te redden, wat er nog te redden was.

De priester met zijn wierookvat behoort in de ontredderde huisgezinnen, waar alles uit elkander dreigt te gaan en waar gevochten moet worden om die breuk te helen en nieuwe breuken te voorkomen.

De priester met zijn wierookvat behoort in de kibbelende gemeente en bij de slapende broeders en zusters, die hun eerste liefde hebben verlaten en nu dreigen onder het oor­deel van Efeze te vallen, dat het licht van de kandelaar zal worden weggenomen zodat die gemeente weer in het duister, waaruit zij getrokken was, terugzinkt.

De priester Gods met het wierookvat behoort in de we­reld met haar nameloze ellende en nood, in de wereld, die ligt dood te bloeden uit duizend wonden en die aan die wonden dreigt onder te gaan.

Overal, waar de nood dreigt en de godsgerichten woeden, daar behoort de priester met zijn wierookvat.

Wij mogen dan ook wei ernstig bidden, dat de priesters hun plaats zullen kennen en hun taak zullen verstaan en dat zij getrouw bevonden mogen worden.

En weet ge wat er dan gebeurt wanneer de priesters hun plaats kennen en hun taak volbrengen; wanneer zij met het wierookvat van het gebed door de wereld gaan en daar blijven staan, waar de gerichten Gods woeden. Weet u, wat er dan gebeurt?

Dan houdt het oordeel Gods op, want voor niets deinst dat oordeel zo terug als voor gevouwen handen en gebogen knieën. Het oordeel Gods smelt in het gebed van de priesters van God.

Dan houdt zelfs de dood op met oogsten, want zelfs de dood kan de wierookgeuren der priesters niet uithouden. Dan trekt die priester een grenslijn tussen de levenden en de doden.

Dan breekt zelfs de geweldige macht van de boze, want ook de boze kan het niet uithouden als de priesters gaan bidden.

Dan komt God op die heerlijke wierookgeur af en gaat Zich weer in Zijn genade betoon openbaren.

Wonderen Gods zullen bij die priesters met hun wierook­vaten plaats hebben.

Wanneer wij nu over de priesters Gods spreken, dan moet er wel een beslist onderscheid gemaakt worden tussen het oude en het nieuwe Testament.

Onder het oude Testament behoorde alleen maar de stam van Levi tot de priesters en mocht niemand, die niet tot dien stam behoorde, het heilige met het gouden reukaltaar binnen treden.

Dat is onder het nieuwe Testament anders. Daar heerst het algemeen priesterschap der gelovigen. Ieder, die kind van God is, is ook priester Gods. Daarom zeide ook Petrus: ”Gij zijt een uitverkoren geslacht, een Koninklijk priester­dom, een heilig volk, een volk Gode ten eigendom opdat gij zoudt verkondigen de deugden van Hem, Die u uit de duister­nis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Geen enkel kind van God mag zich aan die priesterdienst onttrekken.

En nu ligt daar rondom u een wereld in nood, een wereld, waarover de gezichten Gods gaan, waar de doden vallen.

Nu moet gij met uw wierookvat door die gewonde, lijden­de, bloedende, strijdende wereld heen. Niet langs de kantjes, doch er midden door heen, tussen de levenden en de doden heen. Nu moet gij met uw gevouwen handen, gebogen knieën en troostende mond tot de vastgelopen levens, tot de verscheurde gezinnen, tot de slapende of kibbelende gemeenten, door de wereld met de oorlogsfakkel en de hongersnoden en de haat en het kwijnende geloof en de verkoelde liefde, door de wereld met haar wonden en tranen en rouw, dwars door de struiken en heggen heen naar de schipbreukelingen der maatschappij.

De mannen en vrouwen van het Rode Kruis behoren daar, waar gewonden zijn en liggen te roepen om hulp, ook al bedreigen hen daar gevaren.

De reddingsbrigade behoort daar, waar de stormen loeien en de noodseinen gegeven worden, ook al grijnst de dood ook hen daar aan.

De doctoren en verpleegsters behoren daar, waar geleden wordt en om hulp wordt geroepen,

‘Maar zo ook behoren de priesters Gods daar, waar de gerichten Gods woeden en de doden vallen. Zij moeten tussen de levenden en de doden door. Zij moeten met ge­bogen knieën en gevouwen handen een grens trekken en de dood tegen houden.

Zij moeten niet alleen bidden wanneer zij zelven in nood zijn, doch zij moeten met innerlijke ontferming bewogen zijn over ^et lot der lijdende en stervende wereld en zo toegaan tót de Troon der Genade en daar de wereld leggen aan het hart van God.

Zo deed Job verzoening voor zijn kinderen, wanneer zij hun feesten hadden gevierd.

Zo bad Abraham voor Sodom en Gomorra.

Zo bad Daniël voor het volk in ballingschap.

Zo bad de Heiland voor Petrus toen de Satan hem wilde ziften als de tarwe.

Zo bidt nu de grote Hogepriester bij de Vader voor de wereld in nood.

Neen, dat doet Hij niet. Hij bidt niet voor de wereld, doch alleen voor degenen, die de Vader Hem uit de wereld gegeven had.

Maar het bidden voor de wereld draagt Hij aan Zijn discipelen op. Hij bidt voor Zijn discipelen en dezen moeten nu bidden voor de wereld.

Gelukkig Israël, dat zulk een getrouwe Aaron had, die met zijn wierookvat ging staan tussen de levenden en de doden.

Gelukkig volk van God, dat zulk een biddende Hoge­priester bij de Vader heeft.

Maar, zo ook gelukkige wereld, dat zulk een getrouw priestervolk heeft, dat met het wierookvat van het gebed gaat staan, daar waar Gods gerichten woeden.

Er vielen in Israël 14700 man, behalve die door de plaag van Korach, Dathan en Abiram, waren gevallen, doch toen Aaron met het wierookvat verscheen, hield het oordeel op en vielen er niet meer.

Laat dat ons aansporen om als priestervolk te staan, waar Gods gerichten woeden en daar te blijven staan totdat het gericht Gods heeft opgehouden te woeden.

De eeuwigheid zal ons dan openbaren welke heerlijke vruchten deze priesterdienst droeg.

“En hij stond tussen de doden en de levenden; alzo werd de plaag opgehouden”.

Ds. J. C. Hoekendijk

 

Contact per brief

Naar aanleiding van het artikel: “Nachtelijk tumult bij een gesloten feestzaal’’ schrijft M. v. D. te A.: “Het was een buitengewoon mooi stuk, maar één ding kan ik niet volgen nl. dat enkel zij, die waken en vol zijn van Jezus’ komst opgenomen zullen worden. Paulus zegt in (1 Thess. 05:10): “Hetzij wij waken of slapen, wij zullen met Hem zijn”. Allen die geloven zijn verzegeld met de Heilige Geest en niemand kan ze uit Gods hand rukken. Die ge­lijkenis van de maagden is het beeld van: de ware gelovigen en Van de naamchristenen. De olie is het symbool van de Heilige Geest.”

Ik ben het volkomen met deze broeder eens. (Alleen is m.i. (1 Thess. 05:10) hier niet toepasselijk. Het slapen betekent hier: gestorven zijn en het waken: leven als Jezus weder­komt). De gelijkenis van de dwaze en wijze maagden wordt wel eens zo uitgelegd, dat de wijze maagden de vurige, wa­kende christenen zouden zijn, of zij die de vervulling des Geestes ontvangen hebben en de dwaze maagden, zij die nog niet zo ver zijn. De eerste zouden dan opgenomen wor­den en de anderen achterblijven. En omdat men toch niet durft beweren, dat deze verloren gaan, maakt men er van dat deze door de grote verdrukking zullen gaan en ook dan nog behouden worden. Doch dit is je reinste inlegkunde. Ik lees ook nergens in de Schrift iets wat grond voor deze be­schouwing geeft. Er staat nergens, dat deze dwaze maagden toch ook nog behouden worden. Integendeel er staat duide­lijk, dat de Heer tot hen zegt: “Voorwaar, Ik zeg u, ik ken U niet!” En nergens lezen we, dat dit woord later her­roepen is. Ook in het bedoelde artikel is dit duidelijk te lezen: ”men heeft de gelegenheid verzuimd en daardoor zijn kans gemist… het verderf is over hen gekomen.”

Ik geloof, dat alle ware christenen, d.w.z. dus zij, die waarachtig wedergeboren zijn aan de opname zullen deel hebben. Zij, die de olie des Geestes misten d.w.z. dus niet wedergeboren waren zullen achter blijven. Op grond van de Schrift geloof ik echter tevens, dat die grote schare van lauwe christenen, die nog zo vleselijk zijn, tegen de tijd van Christus’ wederkomst zal wegvallen. Of zij zullen ontwaken en zich voorbereiden op het geroep van de komst van de Bruidegom, zij zullen de vervulling des Geestes zoeken en de wereld afsterven, óf zij zullen zich verharden en afvallen. De Openbaring wijst hier op, als zij zo duidelijk zegt in het laatste hoofdstuk: “Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij. Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler, wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid, Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om eenieder te vergelden, naar dat zijn werk is.”

Dat er stond in het artikel: “onder deze schare kunnen gij en ik ons bevinden” betekent niet, dat er eén afval der heiligen zou zijn, doch wel dat wij voorzichtig moeten wandelen. Het is inderdaad waar, dat niemand ons uit Gods hand kan rukken en dat onze ontrouw Gods trouw niet te niet doet. Doch deze trouw Gods zal hierin blijken, dat wij weer, voor het te laat is, met berouw tot Hem zullen terug­keren. Zo is het met Israël, zo is het met ons. Het betekent niet, dat een kind van God dronken in de goot kan sterven en dan regelrecht de hemel binnengaat. Deze leer is dooi­en door on-Bijbels en goddeloos. Een kind van God sterft niet in de goot, net zomin als Petrus stierf tijdens zijn verloochening van Jezus, Jezus had tegen hem gezegd: Ik heb voor u gebeden dat Uw geloof niet zou ophouden.” En dit blijkt hieruit, dat Petrus met berouw weer terugkeer tot de Hei­land. Wie niet terugkeert is als Judas, hij wordt verhard en is nabij de verdwijning, Hij is ook nimmer een waar weder­geboren kind van God geweest, want immers dit leven kan niet sterven daar het uit God geboren is.         

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Prairie View, Kansas, 8 Juli 1946.

Beste vrienden,

Voor wij een nieuw hoofdstuk beginnen van onze Ame­rikaanse reis, wil ik een klein verslag schrijven over het eerste deel. Ik hoop, dat je “Kracht van Omhoog” leest en zo op de hoogte bent gebleven van de voornaamste gebeurtenissen. Het leven is heel druk en vol met werk, voor brieven schrijven is weinig tijd.

De eerste 6 weken waren moeilijk. Wij waren verlegen en bescheiden. Mijn Engels was slecht en Amerika zei ons duidelijk: Voor concentratiekampen-ervaringen hebben wij geen belangstelling meer. Ik had een les te leren en toen ik die kende, opende God harten en deuren. Mijn les was, dat het alleen aan Gods zegen te danken is, als ’t lukt. Het was goed dat ik dat leerde, want ik hoor nu heel wat vrien­delijke opmerkingen, die mij hoogmoedig dreigen te maken. Ik denk dan maar aan de New-York-tijd en ik begrijp, dat ’t alleen maar genade is, dat ’t lukt. (Op een ogenblik had­den we nog net 35 cent samen, maar we hebben elke dag eten gehad en elke nacht een goed onderdak). De opmer­kingen. die wel bemoedigend, maar gevaarlijk zijn voor mijn ijdelheid, zijn nu b.v.: ”Amerika heeft U nodig” of “Uw lezing is de beste, die we van Europese zijde hoorden”. Ik ben er nu alleen maar dankbaar voor. God geeft me buiten­gewone kansen, aan duizenden mag ik het Evangelie bren­gen. Als we een stad binnen komen, kennen we niemand. Na een onderdak zoeken we gelegenheden voor lezingen en dan sta ik avond aan avond voor meestal volle zalen en kerken, Ik kom in zeer uiteenlopende kringen en kerken. Eerst vóelde ik mij erg Hollands en begreep de Amerikanen niet. Nu zie ik, dat overal dezelfde problemen zijn. Ik zet mijn hart open voor de invloeden en leer heel veel.

Evangeliseren op z’n Amerikaans betekent: Grijp je kan­sen, Potloodjes en puzzels. zakkam- en nagelvijltjes-etuis met een tekst, ’n kookboek met links recepten en rechts evangelisatielectuur, bewegende lichtreclames: “Jesus saves” enz. De “Youth for Christ” beweging gebruikt vele middelen om jong (en oud) te trekken: de zingende zaag, sneltekenen en andere attracties. Het resultaat is: stampvolle zalen. De “altarcal!” of “invitation” is een probleem voor me. Ik durf ’t niet te verwerpen, velen worden werkelijk bekeerd.

Moody’s Biblé Institute was een openbaring voor ons. Een prachtig gebouw met 23 neven-gebouwen in Chicago, duizend studenten, allen in training voor zendingsveld of kerk in Amerika. Eerste klas leerkrachten. Geen eenzijdige sektarische school tegenover theologische faculteiten, maar zeer waardevolle, praktische opleiding voor jonge mensen uit alle kerken en sekten. De sfeer is er ideaal. Opgewekt en geestelijk; mooie, vrolijke jonge mensen staan met een reclameplakkaat in de gang om op te wekken voor een bidstond voor een bepaald stukje zendingsveld. O, laten we allemaal bidden om zo’n school in Nederland, van waar uit een grondige zending in Duitsland kan gestart worden. M. B. I. bracht ons nog een andere zegen. We kregen er een “clergy-ticket”, hetgeen betekent, dat we nu voor half geld in de Pullman treinen reizen, ’n Genot! In een Pullman kwamen we hier in Kansas en wonen hier op een farm midden tussen de glooiende prairies. We maken het inte­ressante farmersleven mee, in een gezin, zo vrolijk en energiek, en zo gelukkig met elkaar, dat we van elke minuut genieten, ’t Is bij de broer van Ds. Creutzberg. En als we hier krachten hebben opgedaan, hopen we via Arizona naar Californië te gaan. “Maak geen nieuwe afspraken in enige andere stad, er is hier een hoop werk voor tl te doen ‘, schreef een radioman die me o.a. aanbood: LI kunt van mijn huis aan het strand bij de zee gebruik maken, zolang U wilt. Misschien zullen we er nu Aug. en September wer­ken. Wanneer ik weer thuis kom? Ik weet ’t niet. Ik zal doen wat God me zegt. God zegene U. Grijp de kansen. De tijd is kort. Vraag om Gods geest om duidelijk te zien wat ’t belangrijkst is.

Met hartelijke groeten,

Corrie ten Boom

 

Oecumenische Flitsen

De figuur van Maria is in de Kerk van Rome zo naar voren gehaald, dat ze voor het oog van vele van haar leden Christus praktisch onzichtbaar maakt. Het subtiele onderscheid, dat hare theologen maken tussen Maria als de Middelares van genade en Chris­tus, de Middelaar van verdienste, verstaat de ge­wone man niet. Voor de praktijk van zijn geloofs­leven is Maria de middelares.

Rev. J. A. Wylie schrijft in zijn werk. “Het Ont­waken van Italië – zo deelt The Christian van Vrijdag 17 Mei mede – dat hij op zekere dag een straat insloeg, leidende tot de Porta Angelica, in de nabijheid van het Vaticaan. Daar zag hij, dicht bij de ingang, een kerk met een vensterdeur, waarop de woorden stonden; “Laat ons gaan tot de troon van de Maagd Maria, dat wij genade mogen vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd “, en daaronder de woorden (Heb. 04:16).

Boven de deuringang van een Rooms-Katholieke kerk in Cuzco. in Peru, staat (Matth. 11:28), als volgt gewijzigd: Komt tot Maria, allen die zwaar beladen zijt met werken en vermoeid onder de last van uw zonden, en zij zal u rust geven.

Uit: “De Christen”

De United Press Correspondent Ronald Clark, die onlangs Duitsland bezocht vertelt in de “Baseler Nachrichten”:

“Tienduizenden Duitsers, van Keulen tot aan Kiel, vullen de door bommen beschadigde kerken van het Rijk, zoals mensen in andere delen der wereld op Zaterdagavond de cinema’s vullen. Dit is zonder enige twijfel de grootste geestelijke wedergeboorte, die Europa sinds de tijd van Luther heeft beleefd, en men kan met alle recht vaststellen, dat de godsdienst naast de honger de machtigste kracht in het Duits­land van heden is”. Gedurende de afgelopen weken bezocht de correspondent duizenden kerken, zowel in steden als ook in talrijke dorpen, en overal vond hij zonder uitzondering de kerken vol mensen, als hij 20 minuten voor de aanvang van de godsdienstoefening binnentrad; het is geen zeldzaamheid, een aantal ge­lovigen van 600 aan te treffen in een voor 200 per­sonen berekende kerk.

Een door een Engelse officier samengestelde sta­tistiek wijst uit, dat er in de Britse Bezettingszóne op elke drie personen één kerkganger is. In het dicht bevolkte Westfalen bezoeken wekelijks zes-en-een- half-miljoen mensen de kerk, terwijl de stad Ham­burg alleen al bijna één miljoen kerkgangers telt.

Ook de Y.M.C A” de Christelijke Vereniging voor Jongemannen is in Duitsland weer toegelaten. Dr. John Mott was reeds op tournee in Duitsland en sprak de jongemannen o.a. in Stuttgart toe. Geen zaal of kerk is groot genoeg om samen te komen. Er is verlangen naar geestelijk leven, honger naar Gods Woord. Uit het concentratiekamp Dachau, waar eenmaal tienduizenden mensen zijn vermoord, en dat nu weer voor andere gevangenen is ingericht, bereikte het Bibelheim te Beatenberg (Zwitserland) dezer da­gen een ernstige bede om bijbels te zenden. Er wordt weer gevraagd naar het Woord van God. Het is de zegen van de nood. Langs die weg zal Duitsland terug moeten.

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (7)

Uit een brief van een andere zuster neem ik het volgende gedeelte over; dat ook handelt over de melaatse teringlijdster, die zuster Christiane per boot van Saron heeft ge­haald:

“Helena Kom had in Saron niemand, die zich om haar bekommerde. Zij werd door zuster Christiane in een ellen­dige toestand gevonden. Zeven nachten hebben wij om beurten bij haar gewaakt. Ik zal één van deze nachten beschrijven, De zieke melaatse was in de hoogste graad teringlijdster, ook plaagde haar hart haar erg. Tijdens haar grote moeilijkheid met het ademhalen verlangde zij Gods Woord te horen. Zuster Hulda waakte de eerste helft van de nacht. Ik was in ons zusterhuisje om half negen ter ruste gegaan. Om tien uur kwam zuster Hulda aangelopen met de woorden: ”De mieren zijn bij de zieke!” Wat een schrik was dit voor ons! Verhuizen konden wij haar niet, want de mieren waren ook reeds in het naaste huis. Zuster Hulda had reeds een emmer water gehaald en een hoek van de kamer nat opgenomen. Toen hebben wij de patiënte van de mieren vrij gemaakt, al haar goed uitgeklopt en haar in die hoek fris op een bed neergelegd; Maar terwijl wij dit deden kregen wij zelf een menigte van mieren aan onze klederen en op ons hoofd. Die deden ons veel pijn. Deze diertjes komen met een ongelooflijke snelheid op je af. Men moet dit zelf gezien en ondervonden hebben om het zich te kunnen indenken. Wij dankten na afloop de Here, dat de zieke nu tenminste iets rusten kon,

De kamer was schoon gedweild en ik ging terug in ons huisje om er even iets te rusten. Toen zag ik opeens op mijn bed een grote bos-spin zitten. Aangenaam zijn deze dieren niet, wat ik ook gauw moest ondervinden. Wij pro­beerden de spin met de bezem te doden, maar zij was sneller dan wij en spoedig was zij verdwenen. Nauwelijks lag ik een klein half uurtje in bed te rusten, toen ik een vreselijke jeuk aan mijn handen gevoelde. Reeds ontstónden er kleine open wondjes. Spoedig daarna begonnen ze hoog op te zwellen en deden mij erge pijn. Ik stond op en stak mijn hand in een sublimaatoplossing, doch ondervond bijna geen verlichting! Wat was de oorzaak? Ik was met mijn handen over de bezem heengegaan waarmee wij de spin geraakt hadden. Deze spinnen werpen, wanneer zij achtervolgd worden een vergiftige stof van zich, die zwellingen veroorzaakt.” Tot zover de brief van zuster Marianne.

Ik herinner mij nog een keer, dat we bezig waren met het schoonmaken van de huisjes. Aan het dak van één dezer huisjes hadden maraboenzen, een grote bruine soort wespen, hun nest gebouwd. Zuster Christiane werd plotseling door zo’n zwerm maraboenzen overvallen en lelijk bewerkt. Zij heeft enige dagen in ons Zendingshuis het bed moeten hou­den!

Zuster Philippine, die eens de nachtwaak had en in het wachthuisje in het gesticht sliep moest ’s nachts even naar een zieke gaan kijken, toen zij een grote boa (slang) in de verte zag naderen. Slechts net op tijd kon zij uitwijken. Doch dit zijn kleine onaangenaamheden, die gauw vergeten zijn. Wij mogen het steeds ondervinden, dat wij onder Gods bescherming staan en vele gebeden ons begeleiden.

 

Aan onze abonnees!

Mogen wij u er op attenderen, dat de nieuwe jaargang met 1 Juli j.l. ingegaan is. Laat ieder, die nog niet betaalde, dit zo snel mogelijk doen. De prijs is ƒ 2,- per half jaar of ƒ 4,- per jaar, te storten op onze postrekening t.n.v. “Kracht van Omhoog”, Gorinchem. Het verzenden van postkwitanties bezorgt ons altijd extra moeite en last.

Begin volgende maand verzenden wij de kwitanties over het eerste halfjaar, dus tot 1 Januari 1947, ten bedrage van ƒ 2,-, verhoogd met 20 cent incassokosten.

Voorkom dit laatste. We zijn u dan dankbaar voor deze tegemoetkoming in onze arbeid.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)