1946.11.09

Verlangen naar God

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstro­men, alzo schreeuwt mijn ziel tot U. o God. (Ps. 042:002).

Het lot van de kunstenaars en dichters is, dat zij het heim­wee naar God, ondanks alle zakelijkheid en vitalisme niet kunnen uitroeien uit hun hart. Het blijft de bekoring van de waren dichter, dat de magische luister van het eeuwige altijd weer de ban van de dagelijkse woorden doorbreekt.

Het is dit weten, dat de dichter Boutens eens deed zeggen:

Laat mij nimmermeer berusten,

God, dien ‘k niet met namen zeg:

Uw verlangens zeek’re lusten

neem niet van mijn lippen weg.

Leeft eigenlijk niet in het hart van ieder mens dit ver­langen naar de eeuwigheid? Het verlangen naar God. ‘ Hoe dood’ en doodarm is de ziel, die slechts leeft bij sport­uitslagen, krantennieuws en een Bonte Dinsdagavondtrein.

In een denksportwedstrijd, die enige weken geleden voor de radio werd gehouden, vroeg de leider aan een meisje of zij wist waar het Paradijs gelegen had. Zij antwoordde dat zij niets van het Paradijs wist. “Dat is jammer” zei de leider en dit woord was veel tragischer dan hij misschien zelf ver­moedde. Wat is een mens arm, die zelfs het heimwee naar het Paradijs, de plaats van de ongestoorde gemeenschap met God, niet meer kent.

Toch is het verlangen van de dichter der 42ste psalm niet gelijk aan dat van de dichters en dromers aller eeuwen. Het is feller en meer belijnd. Het is niet, als dat van de mo­derne cultuurmens een onbestemd verlangen naar opheffing van het dagelijks leven, een verre, vage droom naar een verloren geluk. Neen uit onze tekst spreekt een zeer concreet verlangen naar die God, die de dichter kent, die zijn God is.

Voor deze belijdenis naar een persoonlijke God. die Zich geopenbaard heeft en Wiens wil wij kennen, heeft de moder­ne mens slechts spot of schampere minachting over. Het blijft voor hem: een God, Dien ‘k niet met namen zeg, iets heel vaags.

Het is bij de psalmist ook niet een opwelling in een schemeruur of onder een poëtische ontroering. Neen, het is alles grauwe en harde werkelijkheid. waarin hij verkeert. Om hem is de eenzaamheid van het brongebergte der Jordaan. Om hem is de duistere nacht, waarin onafgebroken het doffe dreigende neerstorten van het water wordt ge­hoord: de afgrond roept tot de afgrond.

Dan ziet de dichter in het vage maanlicht ergens op een rots een uitgeput hert, dat doodvermoeid en dorstig schreeuwt naar het frisse water in de diepte.

En opeens herkent hij in dit fel begeren, beeld van eigen verlangen. Ver van de tempel, ver van de gemeenschap met andere Israëlieten voelt hij, de oudtestamentische gelovige, zich ver van Gods nabijheid.

Een niet te stillen heimwee naar God maakt zijn ziel onrustig.

Is deze onrust niet in het hart van alle vromen geweest? Zij kenden zowel het rusten in Gods genade, als het on­rustig verlangen naar inniger gemeenschap met Hem.

Juist omdat zij kennis hadden aan zijn onbegrijpelijke grote liefde, daarom dorstten zij naar Hem.

Wie eenmaal gesmaakt heeft, dat de Here goed is, wie Zijn genadige zondevergeving en de vreugde van Zijn vrede kent, verlangt steeds meer Hem te kennen.

De dichter laat zich niet troosten door iets anders. Hij vraagt niet naar de schone tempel of de zang der priesters, doch enkel naar de levenden God.

Wie verlangt naar een vernieuwde ontmoeting met de Genadige, kan door mensen niet geholpen worden. Geen samenkomst of redevoering stilt deze dorst. O als dit ver­langen in uw hart is ontstaan, laat het dan niet terugdrin­gen door de drukte van de wereld en de bezigheden van iedere dag. Laat u niet tevreden stellen met surrogaten: een zuivere leer, een nieuwe kerkordening, een grootscheepse evangelisatie.

Dit is het gevaar van het gecultiveerde leven in onze dagen, dat de afleidingen voor het oprapen liggen, dat kerkelijke actie, of christelijke kunst of lectuur ons dit goddelijk heim­wee doen vergeten.

Voor de nieuwtestamentische gelovige is deze gemeen­schap met de levenden God niet meer het neerbuigen op het tempelplein, het is dieper en werkelijker en heerlijker. Het is de innige omgang met Christus in Wien de volheid Gods zich heeft geopenbaard. Laat ons niet het zwijgen opleggen aan het verlangen naar Hem. De levende Heiland is geen begrip, geen dogma. Hij is een persoon, Die ons liefheeft en troost en medelijden heeft met onze zwakheden.

Als het verlangen naar Jezus in II ontstaan is. laat dan alle andere dingen rusten en zoek Zijn gemeenschap.

O die nachten van wenend verlangen, vervuld,

naar de stem en de troost van mijn Heer,

In de stilte, die roerloos me als een wade omhult,

daalt zijn duisternis zwaar op mij neer.

 

O die hunk’ring, die mij in haar leegte verteert,

de onhoorbare schreeuw van het hart,

als de ziel in ’t heelal slechts Zijn liefde begeert,

o gezegende heilige smart.

Laat ons nimmer trachten door eigen oefening of met geweld door lichamelijke onthouding, door mediteren of in­spanning ons verlangen te stillen. Laat ons onszelf ook niet verliezen in boeken, die het verstand slechts voeden. Want deze honger is niet naar een kennen van God door het na­tuurlijk verstand doch naar een kennen van Hem door lief­desgemeenschap.

Laat ons niet moede worden als wij lang moeten wachten doch waken dat we innerlijk bereid zijn Hem te ontmoeten. Al schijnt tijdens het gebed de armoede onzer ziel groter te worden, laat ons toch niet onze gewone tijden van gebed en afzondering verzuimen. Laat ons bovenal staan in het geloof, dat we nooit tevergeefs op God wachten. De dichter spreekt in deze psalm tot zichzelf en vermaant zichzelf niet toe te geven aan de twijfel, doch in het geloof naar God uit te zien. Hij houdt een tweegesprek met zichzelf en zegt:

Wat buigt ge u neder o mijn ziel en wat zijt ge onrustig in mij?

Hoop op God want ik zal Hem nog loven.

Laat óns zo vasthouden en gelovig Hem verwachten. Die wij niet gezien hebben en nochtans liefhebben, in welke wij ons nu, hoewel Hem niet ziende maar gelovende, ons verheugen met ’n onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Vanuit Zuid-Californië, waar sinds Februari (’t is nu Augustus) geen regen is gevallen en het altijd helder zonneweer is, brengt de auto ons in San Francisco. De stad is gebouwd op zeven heuvelen. De auto, waar ik in zit, gaat steil naar beneden en dan weer steil naar boven. Verschrik­kelijk is dat. Ik houd me vast aan een deurknop, de rand van mijn stoel en alles wat ik grijpen kan.

Vanaf een hoge heuvel zien we de stad, een stad met hoge, witte huizen rondom een blauwe baai, een natuurlijke haven van de Pacific oceaan.

Een schaduw’ valt over de stad. Een wolk schuift onder de zon. Kleuren worden donkerder. Nu wordt het uitzicht belemmerd door een mist, een motregen maakt alles vochtig. San Francisco is een heidense stad. We horen dit van verscheiden kanten. Ik heb nog zolang ik in Amerika ben, niet zoveel dronken mensen gezien. In het ouderwetse tram­metje ligt een man op het balkon. Als de tram stil staat, dragen twee matrozen hem eruit, zetten hem op het trottoir en springen weer de rijdende tram in. De dronken man staat hulpeloos op het trot­toir en leunt tegen een huis. Hij kijkt triest om zich heen.

Een vriend neemt ons mee naar het dak van een hoog gebouw. Voor ons ligt San Francisco en de prachtige baai “The Gol­den Gate”. Wat ‘n prachtstad’ Alles nieuwe hui­zen. In 1906, meen ik, was de ramp, de aardbeving, die deze stad totaal ver­nielde. De huizen zijn wit en mooi, veel mooier dan in de andere steden van Amerika.

“Ja”, zegt de man naast mij, “dat was in 1906, maar we verwachten weer een aardbeving. De lijn van de aard-érupties wijst hierheen. Ik ben benieuwd of de wolkenkrabbers dat zullen doorstaan.”

In de haven liggen oorlogsschepen, mijnenleggers, in grote groepen bijeen. Grauw en grijs zijn de kleuren. In deze haven voer eens in en uit de grootste oorlogsvloot van de wereld.

Schaduwen vallen over deze stad, schaduwen uit het ver­leden en uit de toekomst, stoffelijke en vooral geestelijke.

 

Een Chinees geleerde

Dr. Chang was wel de laatste man, van wie wij dachten, dat hij zou toegeven aan de eis van Christus. Hij was over de vijftig jaar en had al de waardigheid van een mandarijn van de oude school, verenigd met de gracieuze en geleerde geest van een Confuciaan. Zijn voorvaderen behoorden ver terug reeds tot de vrome Boeddhisten; sommigen van hen had­den een plaats onder de meest beroemde priesters van de Yunnan en Kueicheo tempels.

Zijn moeder stierf en liet hem als enig kind van vier jaren, aan de zorgen van zijn vaders moeder achter. Zijn vader gaf, wegens het overstelpende verdriet over de dood van zijn vrouw, spoedig daarna de wereld op en ging in een tempel in Kueicheo, om zijn verder leven aan de dienst van Boeddha te wijden.

De grootmoeder zorgde uitstekend voor het jonge kind. Zij liet hem onderrichten in de Chinese klassieken en moe­digde hem in elk opzicht aan door te zetten, ijverig te wezen, een naam voor zichzelf te maken, zodat hij de naam van zijn vaders familie hoog zou houden.

Als jongeman liet hij zich bij het leger van de gouver­neur inschrijven en al spoedig had hij het zo ver gebracht, dat hij officier werd. Dikwijls werd hij gezonden door zijn overste, om de bandieten te onderdrukken, die ieder jaar talrijker werden over de gehele provincie. Yunnan is be­rucht geweest als toevluchtsoord van misdadigers en poli­tieke vluchtelingen. In deze strijd onderscheidde hij zich in verschillende gevallen en werd een gunsteling van de mili­taire leiders. Hij had het bevel over een klein regiment en kreeg ook spoedig de leiding, wanneer schermutselingen kwamen met soldaten van andere provincies.

Gedurende de jaren van zijn opvoeding en militaire op­leiding had zijn vader hem regelmatig bezocht om hem te onderwijzen in de leer en de meest oorspronkelijke vorm van het Boeddhisme en Taoïsme. Hij bracht dan voor hon­derden dollars aan waarde mee aan boeken en vertrouwde ze toe aan zijn zoon om ze te bestuderen.

Ondanks zijn succes en de gunstige uitslagen van zijn ondernemingen, was er diep in het hart van de jongen man een verlangen naar iets, waar hij geen naam aan kon geven. Hij gevoelde een ware behoefte en honger naar iets groots, dat buiten hem moest bestaan. In deze ogenblikken wendde hij zich tot de boeken van zijn vader en legde er zich op toe. om de geheimen van de geleerden der oude tijden te bestuderen. Hij besloot ten slotte Yunnan en het leven van voortdurend oorlog-voeren te verlaten en voor een tijd in een Boeddhistische tempel te gaan leven, niet ver van Peking.

Daar in Peking sloot hij nauwe vriendschap met priesters, geleerden en mannen van de cultuur, gedurende een periode van veertien jaren. In deze tijd studeerde hij ook in de medicijnen, doch ondanks al zijn toewijding en werkzaam­heid voor het Boeddhisme en Taoïsme, was er toch altijd het besef van nederlaag, een bewust gevoel van rusteloos­heid in zijn hart.

Dr. Chang bewonderde de geduldige voortzetting en on­verdeelde toewijding van de priesters in de godsdienst­oefeningen voor Boeddha en de afgoden. En toch, in spijt van al deze opofferingen, werd hij door een nauwer studie van hun zeden ertoe geleid te geloven, dat zij waarschijnlijk, ondanks hun ophoping van verdiensten door vrijwillig lijden, ten slotte in de Boeddhistische hel zouden belanden’ Zover hij kon zien was er geen geneesmiddel van hogerhand voor de zonde, de oorsprong van menselijke ellende en smart. Altijd bleef die vuile vlek bestaan, die door niets in enig godsdienstig systeem ooit kon worden gereinigd of uitge­wist. Niets kon verlossen van de kwelling, die de overtuiging van zonde met zich mee brengt.

Grotelijks verontrust door deze gedachten, besloot hij terug te keren naar zijn geboorteplaats en het meisje te trouwen, aan wie zijn grootmoeder hem reeds in zijn jeugd verbonden had. Als een man van naam en als een bekend leraar bezocht hij dagelijks de tempels, om de priesters en priesteressen te onderrichten in een hogere leer van het zieleleven. Hij trachtte het morele leven van de priester op een hoger standpunt te brengen door meerdere reinheid.

Hij werd spoedig in plaats van de priesters gekozen om de plechtigheden en ceremoniën bij begrafenissen in de huizen en bij de graven te houden.

Intussen was een Christelijke kerk gesticht in Lusi en of­schoon deze veel tegenstand ontmoette van verschillende groepen van mensen, was de kleine gemeente steeds hechter in de diepte geworteld en had ze vruchten naar boven voort­gebracht. Gedurende de laatste tijd, dat wij daar werkten, was de innerlijke kracht der gemeente steeds toegenomen. De meeste gemeenteleden waren gedoopt met de Heiligen Geest en zelfs sommigen uit de betere stand bezochten de samenkomsten. Velen van de tegenstanders gevoelden, dat. als er niet een einde aan gemaakt werd, dit alles-door- dringende evangelie de ondergang van het Boeddhisme be­tekende,

Dr. Chang was erg verontrust door deze geruchten. Hij en de Boeddhisten gebruikten al hun energie om deze leer te bestrijden. Doch hoe meer zij vochten, des te overvloedi­ger werden de stromen van zegeningen en de kerk bloeide onder dit alles. Nimmer zijn wij getuigen geweest van zulke machtige golven van zegen, als in deze tijd.

Iedere dag van de week was er iets gaande: we evange­liseerden, er waren straat- en huisbijeenkomsten; dorpen werden bezocht; tweemaal in de week hielden we een bidstond, er was dagelijkse Bijbelstudie; ziekenbezoek; kindersamenkomsten werden gehouden, ook was er een actie om door rondgaande Chinese literatuur de studenten te be­reiken. Dit was zeer nodig, daar de scholen overstroomd werden met goedkope, laagstaande, rood gekleurde lectuur, afkomstig uit Sovjet Rusland.

Wij werden telkens geroepen in huizen, waar zelfmoord was gepleegd en vonden er mensen, die een einde aan hun leven wilden maken, door een grote hoeveelheid opium te nemen, We baden in de Naam van Jezus en lieten de slachtoffers sterk zout water drinken. Dit middel werd zeer gezegend en zoals de Chinezen het uitdrukken: ”de zielen werden terug geroepen (‘een uitdrukking voor het terug­komen uit bewusteloosheid).

In sommige gevallen werden kleine kinderen gered, die op het bed van hun vader waren geklommen en opium hadden geslikt, denkende, dat het kandijklontjes waren. Door dit alles werd de gemeente zeer bekend.

Dr. Chang werd door dit alles geprikkeld en dacht, dat het “vreemde gedoe” zijn zaken zou aantasten als doctor en zijn invloed zou verminderen als Boeddhist. In de kerk werden de mensen genezen van menige kwaal, louter als verhoring van het gebed, zonder enige betaling, terwijl hij zich liet betalen voor zijn diensten, welke die ook waren: geneesmiddelen voor het lichaam of magische krachten, die aangewend werden voor de ziel.

In het gehele gebied waarschuwde Dr. Chang de mensen voor de vreselijke gevolgen van “het eten van deze vreemde leer” en voor de vloek, die men zou ontvangen, wanneer hef Boeddhisme en de aanbidding der voorvaderen werden verlaten om dezen buitenlandse Jezus aan te nemen.

(Wordt vervolgd).

 

Oecumenische flitsen

“De ongerechtigheid zal vermenigvuldigd worden.”

Lucifers legioenen.

Geheime jeugdclubs in Los Angelos hebben namen als; Lucifers Legioenen, D.D.D., d.w.z. Damnet! Dirty Dogs (vervloekte vuile honden). Deze schooljongens en meisjes zijn juist, zoals de naam aanduidt. Een groep, bekend als de S.S.S., heeft als eis voor het lidmaatschap: You must Smoke, Swear and Steal (je moet roken, vloeken en stelen).

Ontuchtige uitvoeringen.

Toen de president van de vereniging van veldpre­dikers in het leger en op de vloot terugkeerde van een tocht door de Amerikaanse zóne in Duitsland, zei hij, dat de veldpredikers ten zeerste bezorgd waren over de bijna algehele morele ineenstorting van het leger na V.E.-dag. Hij gaf de schuld aan de goed­kope, smakeloze en ontuchtige ontspanningsavonden.

Een ontzettende toestand.

Een ontstellend rapport van de Marriage Guidance Counsil in Londen wijst er op, dat twee derde van alle eerstgeboren kinderen in Engeland ontvangen zijn vóór het sluiten van het huwelijk. Voeg aan dit rap­port de opmerking toe, die van welingelichte zijde gemaakt wordt, dat verreweg de allergrootste meer­derheid van Britten geen contact meer heeft met de kerk of met enig christelijk onderwijs en ge kunt be­grijpen. hoe deze betreurenswaardige toestand kon ontstaan.

“The Kings Business”.

De weg naar de hel

Automobilisten die over de weg tijden tussen Los Angelos en Las Vegas, in Nevada, worden opge­schrikt door grote borden langs de weg met de woor­den: ”Dit is de weg naar de hel” en “U is op de weg naar de hel ‘.

Als zij Las Vegas bereiken zullen zij nog meer opschrikken door een grote neon reclame van $ 5000 in de vorm van een duivel met een vork, die voort­durend beweegt en de weg wijst naar de “Hel- Maatschappij’’.

Een stuk land van $ 40.000 is gekocht, waarop de “Hel-Maatschappij” zal verrijzen. Het is de be­doeling dit bedrijf dag en nacht open te stellen, vierentwintig uur, iedere dag in de week en het zal be­vatten ieder soort van amusement en verleiding die bestaat.

Er was een tijd, dat geen zakenman in Amerika het zou gewaagd hebben zo’n brutale aanspraak te maken op het loon der ongerechtigheid. Doch de tijden zijn veranderd. Het is soms werkelijk, of de duivel reeds op deze aarde is geworpen, “hebbende grote toom, wetende, dal hij een kleine tijd heeft.”

“The Pentecostal Evangel”.

Afbraak van het huwelijk.

Een vijfde deel van de Amerikaanse huwelijken eindigt in echtscheiding. In de groep van 20 tot 30 jaar nadert dit cijfer een derde.

 

Jonge mensen spreken over. Bekeerd en wat nu?

Wij horen hier in Zwitserland goede berichten uit het Vaderland. Er schijnen grote dingen te gebeuren en wij ge­loven, dat God bezig is om onze gebeden om een opwek­king te verhoren. Het “Youth-For-Christ”-team gaat het land door, er worden grote bijeenkomsten gehouden en er komen jonge mensen tot bekering. Deze zomer mochten we ook in verschillende kampen vele jongens en meisjes tot de Heiland zien komen.

En nu wil ik me in mijn artikel van deze week eens bijzonder richten tot jou, nieuwbekeerde. Je hebt je leven gelegd in de hand van de Heiland, je hebt de stap gedaan, om Hem aan te nemen en het is een nieuw begin geworden,

De duivel heeft het ook gezien en hij doet nu zijn best om je wijs te maken, dat het suggestie was. Och, je was die avond of die middag in een bijzondere stemming geweest, de spreker had je geboeid, je zag anderen komen en het gebeurde.  Maar is het werkelijk zo eenvoudig?

Dat zijn zo van die gedachten, die bij je opkomen, als je de volgende dag weer achter je kantoorbank zit, of op school, of achter de toonbank met lastige klanten vóór je. Dan komt het volle leven je weer tegemoet, met al zijn kleine en grote lastigheden, het is alles zo nuchter en koud; en de vraag komt bij je op, of het eigenlijk wel een echte bekering geweest is.

Het is goed, dat je je er duidelijk van bewust wordt, dat de duivel aan het woord is. Ik heb eens van iemand gehoord, dat hij de vertegenwoordiger van zijn zaak het meest stuurde naar diegenen, die het minste kochten. Dat is logisch. Maar even logisch is het, dat de Satan nu alle krachten inspant om jou weer van God af te krijgen.

Nu wil ik je alleen maar dit woord uit de Bijbel meegeven, dat je in de Kolossenzen brief, hoofdstuk 3, vindt: In­dien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn   

Zoeken, dat betekent activiteit.

Hoe kunnen we zoeken, datgene dat boven is?

Ten eerste door Bijbelstudie. God heeft nu een brief voor je, die je steeds meer zal blijken een grote hulp en kracht te zijn, in het nieuwe leven met Hem. Ik heb nooit geweten, dat in de Bijbel zoveel geweldige dingen stonden, vóór ik hem ging lezen als een kind van God, in afhankelijkheid van Hem.

En dan het gebed. Regelmatig Bijbellezen en gebed zijn de vleugels. waarmee een Christen vliegen kan. Gods Woord is een lamp voor onze voet, maar de olie komt door het gebed om de leiding van Gods Geest, zodat de lamp wer­kelijk branden kan voor ons.

We kunnen de dingen, die boven zijn, zoeken door ge­meenschap met andere Christenen. Hoe grote zegen kan er voor je persoonlijk leven uit voortkomen, wanneer je één- of tweemaal in de week met een vriend of vriendin samen bidt. Laat je niet door valse schaamte tegenhouden, maar zoek een ander, waarmee je samen bidden kunt. Ook kan de Heer je leiden in een Gemeente, waar gebeden wordt in de kracht van de Heilige Geest. En dan vooral; getuig van Hem, die je het nieuwe leven gaf. Laat geen gelegen­heid voorbij gaan en je zult merken, dat het een bron van zegen en nieuwe blijdschap is.

Dit zijn maar enkele raadgevingen. Als er andere dingen zijn, schrijf erover, dan kunnen we het in deze rubriek met elkander bespreken. God wil je helpen aan een leven vol van overwinning en kracht. Hij, die het in je begon, Hij zal het ook voleinden!

  1. v. W.

 

Wie helpt?

Noord-Holland ten Noorden van het IJ is, zoals bekend, zeer modern. We ontvingen een verslag van twee zusters, die hier met grote moeite het evangelie brengen. Zij schrij­ven over het heidendom en de tuchteloosheid in de dorpen. Een Zondagsschool, die ze oprichtten, wordt door twintig kinderen bezocht; helaas trekken de meisjes, als ze veertien jaar zijn, vaak de wereld in en zoeken hun vermaak op de kermissen en bals.

Toch wordt hun werk zeer gezegend. Hun doel is hier een tehuis op te richten voor verwaarloosde kinderen. Van de Koningin kregen zij toestemming. Ze hebben een grote villa gehuurd en moeten deze nu meubileren. Alles is echter zeer moeilijk te krijgen, zoals ieder weet. Ze willen geen bedelcampagne hiervoor beginnen en geloven, dat alles door de Here gezegend zal worden.

Om de vijftien kinderen onder dak te brengen en een vriéndelijk tehuis aan te bieden, hebben ze nodig: ledikantjes, matrassen enz. Het is voor de leeftijd van 1 tot 12 jaar. Misschien zijn er onder onze lezers, die iets kunnen missen. Ook kinderen kunnen medehelpen door in hun kast eens te neuzen of ze iets voor deze kinderen kunnen missen.

Geldelijke bijdragen zijn ook zeer welkom Het enige doel is deze kinderen tot de Heiland te brengen en een kans te geven in het leven. We bevelen dit werk van harte aan. De namen en het adres van deze zusters zijn; Zr. N. C. de Weger en Zr. E. K. Hutte, “’t Kraaiennest”. Aarts- woud (N.H.).

 

God met Zijn brief vol beloften in de hand

Ziedaar, dus stelt God ons zijn brief voor; wie wil nu komen en zijn naam daarin optekenen? De beloften vliegen, als het ware, rondom uw hoofd en oren heen; vliegen er dan nu ook geen in uw hart? Maakt gij dan geen gebruik, o mens van enige er van? Helaas, het is treurig, dat God met de belofte in Zijn hand, onder u geen geloof verkrijgen kan. Maar indien gij de belofte begeert, neemt ze dan aan, met des Heren zegen er bij, en Christus in de schoot er van; want de belofte is de plaats, waarin de Here ligt. Zeg niet: Wie zal in de hemel opklimmen, om Christus van boven af te brengen, of in de afgrond nederdalen, om Hem uit de doden op te brengen (Rom. 10:06-07). Want het geloof kan Hem vinden in de belofte.

Ralph Erskine

 

Moody en de vijfentwintig Dollars

In verband met het leven van Moody las ik een verhaal over een ernstig Christen, die er naar smachtte een bewijs te zien, dat God de gebeden verhoort.

Op zekere morgen vroeg hij aan de Heer: “Wat kan uw dienstknecht deze dag voor U doen! Onderricht hem, opdat hij iemand blijmoedig in Uw naam moge dienen.”

In de loop van de dag werden zijn gedachten bepaald bij Moody en diens opwekkingssamenkomsten te Brooklyn. Hij ging zitten en schreef een brief aan Moody met de vol­gende inhoud: “Ik weet niet door wie u doorgaans ge­steund wordt en ook ken ik uw behoeften niet, maar ik gevoel, dat ik u moet helpen in uw werk. Ingesloten vindt u een cheque van vijfentwintig dollars, neem ze, gebruik ze voor uzelf, indien u ze nodig hebt en indien niet, doe er dan mee, wat ge wilt.”

De volgende dag kwam dit wonderlijke antwoord van Moody: “Uw brief kwam met dezelfde post, op hetzelfde ogenblik met die van een broeder, welke in grote geld­verlegenheid verkeerde voor hetzelfde bedrag. Nu heeft u hem blij gemaakt, mijn hart is vol vreugde en de Here zal u hiervoor zegenen.”

Let op deze woorden: met dezelfde post -op hetzelfde ogenblik -hetzelfde bedrag.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.11.02

De opgedroogde beek

En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde, want geen regen was in het land geweest.   (1 Kon. 17:07).

Wanneer wij een les mogen nemen uit het leven van Elia, dan is het wel deze, dat hij, hoewel “een mens van gelijke bewegingen als wij ”, dat wil dus zeggen zwak zoals wij zwak zijn, toch machtig was in zijn God. Hij bracht een gans volk voor een korte tijd weer tot God terug en deed dit door de kracht, die ook ons ten dienste staat. Toch was deze pilaar in Gods tempel van nature slechts een riet be­wogen door de wind. Hoe kon hij dan machtig zijn? Het was alleen door zijn geloof en gehoorzaamheid. Dat maakte hem tot wat hij was. buiten dit was hij een man van gelijke zwakheid als wij.

Het waren donkere dagen in Israël. Hongersnood heerste in het land en de oorzaak van deze ontzettende nood was de zonde van Israël. Het was hun zonde, die de akkers deed verdorren, het was hun zonde die de beken deed uitdrogen, die mens en beest van dorst deed versmachten. Het was de zonde van Israël, die onder hun goddeloze koning Achab en zijn nog goddelozer vrouw Izebel dit oordeel over het land had gebracht.

Na het woord van Elia regende het niet gedurende 3 ½ jaar. Het was in deze tijd, dat het woord des Heren aan Elia zei zich te verbergen bij de beek Krith. Dat was de van God gegeven plaats. Het was daar, dat God de raven geboden had om het voedsel te brengen, het was daar dat God zijn profeet water zou geven. Ik leg bijzondere nadruk op het woordje daar, want alleen de plaats, die God aan­gewezen had, kon de plaats zijn waar God in het onderhoud van Elia zou voorzien. Misschien zou Elia liever een andere plaats gewenst hebben, maar alleen daar was Elia in het centrum van Gods wil. Hoe nodig is het dat we steeds in de plaats zijn waar God ons hebben wil. God zal dan eerder een wonder doen geschieden, dan dat Hij ons van honger of dorst zal doen omkomen. In het centrum van Gods wil wordt alleen de volle zegen genoten.

Het was een heerlijke plaats voor Elia waar hij heen werd gezonden. Hier heerste een weldadige stilte na de drukte van iedere dag en de strijd. Rustig klonk het gekabbel van het beekje, de raven kwamen telkens op tijd het eten bren­gen. Werkelijk Elia kon zeggen: ”De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen”.

Hoe nodig is het voor een kind van God zo nu en dan zich te verbergen in de stilte, los te komen van het rumoer der wereld en te leven onder de vleugelen van Gods liefde en slechts te luisteren naar wat Hij tot ons te zeggen heeft. Ja wij kunnen zeggen: een machtige openbaring Gods als Op de Karmel waar hel vuur van de hemel valt, wordt altijd voorafgegaan door de stilte van de beek Krith. De geloofsoverwinning bij de beek Krith brengt ons naar de overwinning op de Karmel. De openbaring op de Karmel is eerst mogelijk als we ons eerst door God laten verbergen. Dat hebben alle godsmannen erkend, ja dat was zelfs de weg van onze Heiland.

Maar op een morgen zong de kleine beek niet meer vro­lijk, het gekabbel der golfjes werd minder, totdat het geheel ophield. De beek was uitgedroogd. Dan vinden we Elia de getrouwe profeet, zittend bij een opgedroogde beek. Dit is een ervaring van vele kinderen Gods. Hoe schoon was onze beek, helder als kristal vloeide het water, de vruchtbomen gaven hun vrucht, de bloemen geurden, totdat opeens de beek uitdroogde de moeilijkheden kwamen en wij verston­den het niet. Wij waren toch op het woord des Heren onze weg gegaan. Onze eer en gezondheid verging, vrien­den verlieten ons, geliefden, die we node konden missen gingen heen uit ons leven. De beek droogde op. Plotseling of langzaam zien we het proces zich voltrekken, het gaat alles verdorren en de eens zo schone erfenis is een huilende woestijn geworden.

Weet u wat zo heerlijk is? Telkens lezen we in de ge­schiedenis van Elia: “Daarna geschiedde het woord des Heren tot hem zeggende…” Als hij een les geleerd had, dan stond God klaar om hem een andere les te geven. Hij behoefde ook niet naar een nieuwe plaats te zoeken: deze werd hem aangewezen door het woord des Heren.

De vraag dringt zich aan ons op; Waarom droogde de beek uit?

Is hier eigenlijk wel een voldoend antwoord op te geven? Heeft Elia zelf hier een antwoord op ontvangen? Wel ik geloof de beek droogde niet op, omdat God zijn knecht ver­geten had of dat Hij te druk bezig was met andere zaken en daarom Zich niet kon bemoeien met deze zaak. U en ik kunnen vergeten, maar God vergeet nimmer. “Jezus denkt aan mij” zingen we. Hij, Die zo groot en machtig is, dat de zon en maan en sterren gaan naar Zijn wil, is dezelfde, die geen musje vergeet en de lelie, die daar bloeit, wordt door Hem bekleed-

Het was ook niet omdat Elia gezondigd had of dat hij niet meer in het middelpunt van Gods wil was, hoewel dit soms de oorzaak is. dat onze beek opdroogt. Hoe smartelijk is het voor een kind van God, als hij dan moet erkennen, dat er dorheid kwam door eigen zonden, Sommigen lijden om eigen zonden, er zijn echter ook die lijden om de zonden van anderen. Dit is moeilijk te verstaan, doch wij hebben hier een voorbeeld. Elia leed niet om zijn eigen zonden. Want wat was de reden dat de beek opdroogde? Wel het eenvoudige antwoord is: de beek droogde op, zoals overal in Israël de beken opdroogden door gebrek aan water. Op de achtergrond van dit alles staat de zonde van Israël en daaronder leed Elia, hoewel hij er geen deel aan had. Ons leven is met dat van de naaste zo nauw verbonden, dat als hij lijdt, wij menigmaal ook lijden, en als hij zich verblijdt, wij ook genieten. Het gaat ons als kinderen Gods maar niet voorbij als de aarde door oordelen gestriemd wordt. Maar tevens is het zo dat God dan menigmaal een weg ter ontkoming heeft. Als wij onze les geleerd hebben bij de beek Krith, dan heeft God reeds de weduwe te Sarfath geboden ons te onderhouden.

Het is ongerijmd om de rampen en onheilen aan God te wijten. Het is het gevolg van de zonde, waarom Hij straffen moet. Wat zegt de Schrift? “Niemand als hij verzocht wordt, zegge; ík word van God verzocht, want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verzocht wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde: en de zonde voleindigd zijnde, baart de dood. (Jak. 01:13-15).

De mens is gesteld voor de vrije keuze: hij kan God dienen of verwerpen en als wij dan Gods oordelen zien komen is het niet anders als het gevolg der zonde. Wanneer iemand de bekwaamheid heeft om te klimmen, heeft hij dit ook om te dalen.

Het lijden dat wij met anderen moeten medelijden, heeft een heerlijk gevolg. Het heiligt ons meer en meer en doet ons Christus beeld gelijkvormig worden.

De opgedroogde beek is dus niet het bewijs, dat God ons verlaten heeft, nog minder dat Hij ons niet liefheeft of dat er bepaalde zonden in ons leven zijn, het kan een leerschool van het lijden zijn, een klasse, die we zeker doorlopen moeten, willen we straks op de Karmel kunnen staan om het vuur van de hemel te bidden op het toebereide altaar. De opge­droogde beek is geen reden om te wenen of moedeloos neer te zitten, neen het is een deel van de weg des geloofs, die leidt naar de overwinning. We gaan dan op weg naar Kar­mel. waar de plasregens zullen komen, de volle openbaring van Pinksteren, waarnaar we uitzien en waarop we wachten. En wanneer die komen, zal ook onze beek Krith weer gevuld worden.

Tot slot nog dit. Misschien zit ge neer bij uw uitgedroog­de beek. Wil toch deze vraag aan uw eigen hart stellen: Waarom overkomt me dit? Is er zonde in uw leven die de beek heeft uitgedroogd? O ga dan tot Jezus, belijd Hem uw zonden en Hij zal u vergiffenis schenken. Ga tot het kruis van Golgotha en ge zult ervaren: Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.

En is het niet om uw zonde, maar is het dat God u in de leerschool van lijden heeft geplaatst, weet dat die opge­droogde beek het bewijs is, dat God een andere weg voor u heeft, die u eenmaal zal brengen op de Karmel, waar het vuur Gods het offer zal verteren en de plasregens zullen neerstromen. Pinksteren zal dan in volle heerlijkheid be­leefd worden. God geve u en mij zo’n Pinksteren.

  1. K.

 

De optimist is verhuisd!

Enige tijd geleden was ik in het geteisterde Groningen. Er­gens, waar vroeger een straat was geweest, stonden nog wat overblijfselen van gebombardeerde huizen. Herinnering aan de oorlog, die hier fel en grimmig eindigde. Eén grote kale vlakte met ruïnes herinnert aan fleurige winkelstraten.

Maar de tijd gaat voort. Een ogenblik is er de verbijste­ring geweest, in enkele dagen werd onherstelbaar vernield, wat eens met moeite werd verkregen, toch, we moeten voort hier beneden, het leven blijft kloppen en wanneer we ons niet spoedig bezinnen gaat er nog meer verloren. Zo ook in Groningen. De winkeliers hebben spoedig aangepakt, omgezien naar andere panden om hun bedrijf voort te zetten en zo leest u daar op de ruïnes allerlei adreswijzigingen.

Ik stond daar een ogenblik te kijken. Groningen heeft meer dan één mooie herinnering voor me, en ik liet hier op dit historisch plekje even een stukje van mijn leven voorbij­trekken. Daar viel mijn oog op een opschrift: “De Optimist is verhuisd’’. Het adres stond er bij waar de “Optimist” nu te vinden was. Ik denk, dat velen natuurlijk dat nieuwe adres zullen opzoeken om zo de als vanouds bekende kwaliteiten, hoog geroemd, weer te bekomen.

De Optimist is verhuisd! Ja, zo is het toch eigenlijk. Voor ons oog ligt een geschonden brok wereld, waar grim­mig de laatste oorlog gewoed heeft en van bloeiende steden een brok ruïne gemaakt heeft. Ergens op die wereld was ook een winkel “De Optimist”. Een drukke zaak. Ik -weet niet of er maar precies één zo’n winkel was. misschien zijn er wel meer geweest, en dan heeft de een zich “De ware Optimist” genoemd en de ander “De oude Optimist’ en misschien is er ook wel een “Eeuwige Optimist” bij ge­weest, Optimisten waren het allemaal, hetzij ze bouwers waren van het Vredespaleis, van de Volkerenbond, van een verlicht Christendom of van een Humanisme. Het zou een goede wereld worden. Wie kocht in “De Optimist”, waar, echt, oud of eeuwig, hij werd niet bedrogen. De lichtrecla­mes van deze wereld hebben het ons verteld, en ik geloof, dat de verkopers ontzettend grote mensenvrienden waren, wie uit “de Optimist” zijn waren kocht, hij had de ware levenskunst.

Maar de winkel van de “Optimist” is stuk gebombardeerd. Er is nog een brokje muur over en er hangt een bordje op, dat de “Optimist” verhuisd is. Hij biedt nu geen oude waar meer aan, die rommel is allemaal opgebrand bij het bombardement, de fles met het papiertje “Kellogpact” ligt nog ergens op de ruïne en ook vind je daar de bus met balletjes van Streseman. Alles afgedaan. Nu verkoopt hij die rommel niet meer. Of hij weer een nieuwe zaak begint? Men fluis­tert wel, dat het maar kwakzalverij was en dat zijn concur­rent de “Pessimist” tegenwoordig een drukke zaak heeft. Die verkoopt waar, die volledig aan de reclame beantwoordt. Je gaat er op de duur mee kapot, maar bedrogen word je niet.

Is er nu helemaal geen plaats meer voor de “Optimist”? Ik geloof, dat de “Optimist” weer opnieuw zijn zaak kan openen, als hij begint met in zijn winkel die waar te nemen, die tot waarachtig optimisme leidt. We leven in een tijd van vernieuwing. Daarom moet er ook in de winkel van de “Optimist’ een radicale vernieuwing plaats hebben. Waarachtig optimisme kan er dan alleen zijn, als het Evan­gelie van Jezus Christus de basis wordt, waarop de ver­nieuwde wereld gaat bouwen. Dan zal er geen broedertwist zijn, dan zal er geen scherpe tegenstelling tussen New-York en Moskou komen, dan zal er geen verpletterd Duitsland zijn. En dan hoeven we niet met de zorg in ons hart te lopen over de volgende oorlog, waarbij we in de schuilkelder ook niet meer veilig zijn, omdat we dan de oorlog krijgen van de atoombom. Helaas, naar deze vernieuwing grijpt de wereld nog niet. De winkel van de “Pessimist” heeft meer klanten en nog meer klanten hebben de kwakzalvers, die luide roepen, dat ze het ware geneesmiddel hebben,

De “Optimist” is verhuisd! Hij zit nu in een noodwoning. Weet U zijn adres niet? Och, hij woont ergens in een kerk­gebouw, ergens in een zaaltje van het Leger des Heils, ergens, waar mensen zijn, die hun leven gaven aan Jezus Christus en die U uit hun eenvoudig geloof laten zien, dat je nog een oude, ware, eeuwige optimist kunt zijn, als je die waarachtige levensvreugde bezit.

Is U al eens in de noodwinkel geweest?

  1. van Wier Dzn.

 

  1. Wasserzug gedoctoreerd

Zojuist ontvingen wij het bericht, dat de faculteit te Aix- en-Provence aan de heer S. Wasserzug, leider van het bekende zendingscentrum Beatenberg, het doctoraat honoris causa in de theologie heeft verleend.

De heer Wasserzug is thans 84 jaar en ontving deze bijzondere onderscheiding op grond van zijn arbeid in het werk des Heren als leraar en zendeling, een werk, dat zijn bekroning vindt in de opleidingsschool te Beatenberg, waar hij nog steeds zijn leerlingen mag uitdelen uit de grote schatten van Gods Woord. Wij weten, dat deze onderschei­ding niet alleen de heer Wasserzug geldt, maar in het bijzonder de arbeid in Gods Koninkrijk, die gedaan wordt door hen, die de Bijbel geheel als het geïnspireerde Woord Gods aanvaarden en prediken.

Moge Herr Dr. Wasserzug nog lang gespaard blijven, om samen met zijn vrouw, Frau Dr. G. Wasserzug-Traeder, de gezegende arbeid van Beatenberg te blijven doen tot eer van de Naam van Jezus.

 

Bijblad Kracht van Omhoog

Naar de noodzakelijke Eenheid

De 10de Oktober werd te Oegstgeest een contactvergadering gehouden van werkers in Gods Koninkrijk. Een 47-tal voorgaande broeders uit allerlei kringen en uit alle delen van ons land waren hier tegenwoordig, terwijl nog een zevental bericht van verhindering hadden gezonden. Broeder De Heer was. daar hij juist voor de radio moest spreken, vertegen­woordigd door zijn secretaresse.

Deze vergadering getuigde van een sterk verlangen naar eenheid en tevens van het besef, dat samenwerking nood­zakelijk zal worden.

Na ernstig gezamenlijk gebed, waarin vooral om een geestelijke eenheid werd gevraagd zette broeder Van der Horst uit Leiden her doel van de samenkomst uiteen. Reeds 26 jaar geleden heeft men getracht de werkers in het Evan­gelie tot eenheid te brengen. Toen bleek de tijd daarvoor echter nog niet rijp te zijn. Geve God dat het nu gebeuren kan. Het is niet de bedoeling éen waarheid te laten overheersen, doch te beseffen, dat, waar de Here Jezus Christus is. Hij met al Zijn heilsgoederen komt. Moge God ons samenbin­den om nu niet meer met elkander te twisten over geloofs­waarheden, doch elkander liefdevol te zoeken. We moeten door Gods genade leren elkanders werk te steunen, te be­vorderen en te waarderen. Als praktische punten waarin zich deze eenheid kan openbaren werden door spreker ge­noemd: een jaarlijkse ontmoetingsdag, waar de arbeiders bepaald worden bij de heiliging van eigen leven door meer­dere vervulling met Gods Geest verdieping van Schrift­kennis en dieper gebedsleven. Daar velen in onze tijd geeste­lijke steun nodig hebben zou het goed zijn een tehuis te hebben waar ze korte of lange tijd kunnen doorbrengen onder liefdevolle leiding. Verder werd gesproken over mo­gelijkheden tot gezamenlijke evangelisatie door middel van de radio, een eigen orgaan, traktaatverspreiding, over een centraal bureau voor voorlichting over sprekers, een evangelisatieschool. een fonds tot steun aan evangelisten en nagelaten betrekkingen van hen die vielen. Spreker eindigde met de wens uit te spreken, dat wij als broeders en zusters de handen ootmoedig en oprecht ineen zouden slaan en God van de hemel zal het ons doen gelukken.

Uit de discussie, waaraan werd deelgenomen door br. Snoeks (Haarlem), br. Verhoef (Aalsmeer), br. Visser (Amsterdam), br. Van Roon (Schiedam) en br. Sevensma (Amsterdam) bleek de grote sympathie, die bij allen voor dit doel bestond. Er is een groot verlangen naar eenheid.

In een voorlopig reglement, dat nader zal worden uitge­werkt. werden de plannen en mogelijkheden vastgelegd en oen deelname-acte, als geloofsbelijdenis, opgesteld, die door alle leden vrijwillig moet worden ondertekend. De stichting zal de naam dragen: ”Stichting werkers in Gods Koninkrijk”,

Als voorlopig bestuur werd gekozen br. van der Horst (Leiden), br. Dubbeldam (Rotterdam), br. van der Vlis (Vlaardingen), br. Zijp en br. Klaver (Amsterdam).

Na de koffietafel hield br. Zijp een referaat over de In­ternationale Gemeenschap van Christusbelijders, welke ge­meenschap zich volgens spreker hier volkomen thuis ge­voeld^ hoewel ze onafhankelijk van deze vergadering ontstaan is. Reeds jaren geleden was deze gemeenschap geboren. Ze is geen nieuwe kerk of groep, doch zoekt te komen tot nauwe samenwerking van allen, die Christus be­lijden. Ze grondt haar bestaan en werkzaamheid op de be­lijdenis (Matt. 16:18) dat “Jezus is de Christus de Zoon des Levenden Gods” Welke is (Rom. 04:20) “overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking” en op de woorden van de Here Jezus (Joh. 17:21) “opdat zij allen één zijn’ en (Joh. 15:16b) “Ik heb U gesteld dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen en dat uw vrucht blijven zal’. In overeenstemming hiermee sticht de I.G.V.C. geen nieuwe “kerk”, “gemeente” of iets dergelijks, maar erkent zij alle gelovigen die persoonlijk belijden het eigendom van Christus te zijn, ongeacht tot welke kerk of gemeen­schap zij behoren, als Broeders en Zusters, leden van de ene gemeente des Heren, die Hij vergadert uit allerlei geslacht en taal en volk en natie en ook uit allerlei kerk en kring.

Het doel van de I.G.V.C. is alzo om de eenheid der gemeente van Christus tot openbaring te brengen, en haar medewerkers in staat te stellen tot praktische arbeid in de dienst des Heren.

Deze aaneensluiting is noodzakelijk. De machten van on­geloof en modern modernisme steken de kop op als nooit tevoren. De zogenaamde “vernieuwing” van de kerk dreigt te verworden tot een vergaande socialisering van het Evangelie. De officiële kerk die eeuwenlang het sociale aspect heeft ver­waarloosd, is nu geheel naar de andere kant omgeslagen en gaat de sociale problemen op de voorgrond stellen ten koste van het Evangelie. En zoals ze met het eerste de greep op de massa heeft verloren, zo zal ze door deze nieuwe, maar hoogst verdienstelijke omzwaai zonder twijfel de grote massa weer vangen. De kerk wil “wereldkerk” worden. Veie kin deren Gods zullen het door de ontwikkeling van deze dingen hoe langer hoe moeilijker krijgen. Wij zullen elkander nodig hebben, elke dag, straks elk uur. Wij Zullen elkander nodig hebben ook voor ons pleidooi bij de overheid om vrijheid van vergaderen en spreken, voor het gebruik van zalen, het recht van traktaatverspreiding enz. En denk nu niet dat dit ver weg ligt. Wij staan aan de drempel van deze dingen. Het sociale evangelie heeft in vele kringen het evangelie van het bloed der verzoening reeds verdrongen. Niet alleen in Amerika, ook hier in Nederland. In de krin­gen van “Kerk en Wereld” had men bezwaar tegen het zingen van het lied:

“Rijst op, rijst op voor Jezus, gij helden van het kruis”, en over het lied “Wilt gij van zonde en schuld zijn verlost? Daar is kracht in het bloed van het Lam” haalde men medelijdend de schouders op. Het waren de leiders van de jeugd, die zo spraken.

Met deze machten krijgen wij te doen, als wij blijven pre­diken, dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God, als wij tegenover de macht van zonde en ongeloof blijven stellen, dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon reinigt van alle zonden. Als wij de Bijbel blijven vasthouden als Gods onfeilbaar Woord en Jezus Christus als de enige Weg. waardoor zondaren kunnen behouden worden.

Ter illustratie van dit alles verhaalde spreker, wat zeker voor velen nog onbekend is, dat The Youth-For-Christ-actie hier in Nederland van officiële zijde is tegengestaan o.a. met het argument, dat de leiders tot de fundamentalisten beho­ren. Dus omdat zij geloven dat de Bijbel Gods Woord is, omdat zij geloven dat Jezus Christus waarlijk is de Zoon des levenden Gods, omdat zij geloven in de absolute verdor­venheid van het menselijk geslacht, omdat zij geloven dat er geen redding voor de mens is dan alleen door het bloed der verzoening dat de Here Jezus heeft gestort voor onze zonden, omdat zij geloven in een hemel en in een hel.

Een der andere argumenten was dat The Youth-For-Christ- movement alle nadruk legt op het persoonlijk zielenheil en het hiernamaals.

Wij weten dus ongeveer wat ons te wachten staat, indien wij als Evangelische Christenen het evangelie van Christus blijven brengen, zoals God dat ons gegeven heeft. Misschien is niet ieder van u overtuigd, dat de dingen reeds zo ver ge­vorderd zijn als wij hier aanduiden. Maar U allen weet toch dat de wereldbond van kerken reeds bestaat, en U weet toch ook, dat de meeste der grote kerken zich daarbij reeds hebben aangesloten, en dat de anderen nu juist in deze maan­den een beslissing moeten nemen Deze wereldbond van kerken biedt echter niet de waarborg, dat het Evangelie van Christus zal worden gehandhaafd. In een van de afdelingen van deze bond in Amerika stond aan het hoofd iemand, die het openlijk uitsprak, dat hij niet gelooft in de Godheid van Jezus Christus, die loochent dat wij zondaren zijn, die niet gelooft in de lichamelijke opstanding van de Here Jezus, die niet gelooft in de wederkomst van Christus, kortom die een groot deel van de Bijbel verwerpt. En, denk nu niet, dat het hier in Europa anders zal zijn. Ook hier zullen de mo­dernen weldra de boventoon voeren de vrijzinnigen zijn nu reeds van harte welkom.

Nu hebben vele Evangelische Christenen in Amerika zich afgescheiden van de wereldbond uit protest tegen de looche­ning van de Godheid van Christus en van de verzoening door Zijn bloed. Zij hebben zich, verenigd in, wat in onze taal zou heten: ”De nationale vereniging van Evangelische Christenen”. Naar mijn volle overtuiging moeten wij als Evangelische Christenen hier in Nederland hetzelfde doen, om daarmee ons met beslistheid te stellen tegenover het werelds worden van de kerk die wij voor onze ogen zien vol­trekken. Geleidelijk aan kan dan ook het internationale con­tact met onze gelijkgezinde Evangelische broeders en zusters in heel de wereld worden verstevigd,

Rev. Spencer de Jong uit Amerika die voor de Youth for Christ actie gedurende enkele weken in ons land werkt wees er in een kort, kernachtig betoog op hoe een arbeid die in het klein begint door Gods genade kan uitgroeien tot een machtig werk. Als voorbeeld wees hij erop, ace iemand in Amerika begon om ui huizen waar geen Bijbel was, een af te geven. Dit begon in een dorp en thans werden bijvoorbeeld in Grand Ra pi os door RXC werkers reeds 35000 bijbels weggegeven.

Broeder Dubbeldam uit Rotterdam gaf daarna een schriftstudie naar aanleiding van (1 Tim. 01:12-17). Hij begon met er op te wijzen, dat dit heerlijke samenzijn iets was, waar hij jaren naar had uitgezien. Hierna sprak hij over Paulus als model van een dienstknecht des Heren wegens zijn duidelijk en klaar belijdenis, zijn ootmoedige houding, het feit dat hij zich geheel net leiden door de Heilige Geest en zijn wei­gering om eer van mensen aan te nemen.

Tijdens het liefdemaal vertolkte broeder Sevensma de hartelijke dank van allen, naast God, in het bijzonder aan broeder en zuster Van der Horst. Na dankzegging door br. H. van de Brink en het zingen van enkele liederen was het einde van deze rijk gezegende dag gekomen.

Zij, die belangstellen in de “Stichting: Werkers in Gods Koninkrijk kunnen zich in verbinding stellen met br. van der Vlis, Vlaardingen.

 

van Hart tot Hart

Lieve vrienden

Uit R. ontving ik van een lieve zuster een medelevend schrijven, waarin zij mij onder meer verzekert, dat zij mij in haar gebed niet vergeet. Ik weet, dat er velen zijn, die even­als mij, trouw voor mij bidden en ik ben daar van harte dankbaar voor.

Onze zuster vraagt de Here: “dat Hij vooral Uw ogen weer geheel moge doen herstellen’’. (Volgens de doctoren is het nl. niet ónmogelijk, dat ik op korte termijn blind zal worden). En, als U zelf goed medewerkt tot dit herstel en sterk gelooft, zal dit ook gebeuren. Als wij er Hem maar dringend om vragen, in Hem gelovend.

Eens in 1940, tijdens het bombardement op onze stad, zat ik met het gehele personeel in een slechte schuilkelder onder het gebouw van ons kantoor. Enkelen van ons en ikzelf baden tot Hem, die gezegd heeft; Roep Mij aan in de dag der benauwdheid. Ik zag Christus als het ware zelf door de gangpaden gaan, en ik nam Hem in gedachten bij Zijn kleed. Hem smekend om het behoud van al die men­sen. En de bommen vielen niet op ons gebouw. Geen haar op ons hoofd werd gekrenkt. ” Tot zover zuster V.”

Ik ben dankbaar, lieve zuster V., dat de Here heeft ge­antwoord op Uw gelovig gebed. Doch is er iets in Uw redenering, dat niet helemaal klopt. Als U maar sterk ge­looft zegt U. Moeten we dan de conclusie trekken, dat, als ik niet herstel, het aan mijn geloof ligt? Vele lieve kin­deren van God, ziek zijnde, hebben om genezing gebeden en -ze zijn ziek gebleven. Hebben wij het recht om ze te beschuldigen van gebrek aan geloof?

Of ik dan met geloof dat God machtig is tot genezing van welke ziekte dan ook 7 Tot bewaring in welke omstan­digheden dan ook Integendeel, ik geloof dat van ganser Harte. Ook bic ik zelf de Here om genezing. Maar Hij schenkt mij genade, om er bij te bidden “Niet zoals ik wil maar zoals Gij wilt.

Want noch in geval van een bombardement, noch in ge­val van ziekte weten wij met zekerheid wat Gods wil is,

God heeft ons nooit beloofd in Zijn Woord, dat Zijn kin­deren gevrijwaard zouden zijn van de beproevingen, die de anderen treffen: ziekte, dood, verminking, verlies van geld of goed, enz. Christen zijn is niet een verzekering hebben afgesloten tegen alle rampen’

Wat ‘n echt kind van God werkelijk wil, onder alle omstan­digheden is dat Zijn Here verheerlijkt moge worden. En de verheerlijking van Zijn naam kan bereikt worden door ziekte, door dood, door rampspoed van die in Hem geloven. Daar kan van een ziekbed een getuigenis uitgaan zo krachtig, dat velen er door tot Christus komen. De manier waarop iemand zijn kruis draagt, kan soms God meer ere geven dan een wonderbare bewaring of genezing.

Wat komt het er per slot van rekening op aan, of wij leven of sterven, gezond zijn, of ziek, als Hij maar in ons verheerlijkt wordt! Het is tussen ons en de Here een kwes­tie van liefde, van vertrouwen. Hij moge dan antwoorden op ons gebed op Zijn wijze, als Hij maar zelf ons nabij is ons omvattend met de armen Zijner liefde. Ik heb tijden van smartelijke ziekte gekend, die uitnemender waren dan welke periode van voorspoed ook. die ik voor niets ter wereld zou hebben willen missen, om der wille van de on­uitsprekelijke liefde des Heren, mij toen ten deel gegeven. En ik weet, dat er toen geweest zijn, die hebben gevraagd naar het geheim van mijn blijdschap, en tot de Here ge­komen zijn.

Gaat voort de Here te vragen om genezing van mijn ogen, lieve vrienden, maar laat niemand in zijn geloof ge­schokt worden, als de Here ons duidelijk zou maken, dat Hij er anders over denkt. En laat ons vooral het lijden van onze zieken niet verzwaren door twijfel te tonen aan hun geloof. Maar dat in ons ader leven God aan Zijn ere kome.

De Uwe in Zijn blijde dienst,

Joh. H. Ekering

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van “Kracht van Omhoog”, Bloemendaal, of rechtstreeks aan Mevr. H. Ekering. Paris 18e, Frankrijk.

 

Van het boek gevangene en toch…

Verschijnt thans de derde druk. Bestel het zo spoedig mogelijk!

Gorinchem.

 

Religieuze voorwaarden in Rusland

Her Russische Zendingsgenootschap deelt mede, dat men op het ogenblik onder het Sovjetbestuur volledig vrijheid van godsdienst heeft, natuurlijk met dien verstande, dat de predikers zich niet met politiek bemoeien of kritiek uitoefe­nen op het programma der Sovjets. Toen de Duitsers grote gebieden van Rusland bezetten, stonden zij het de Russen toe hun kerken, die de Sovjets gesloten hadden, weer te openen. De reden waarom, doet hier minder ter sprake, maar zij heten de bewoners in hun religieuze gevoelens vrij. Het Russische gouvernement wilde zijn volk later geen reden geven om te zeggen, dat de Duitsers edelmoediger waren dan de Opperste Raad. Zodoende werden de kerken weer geopend. De Baltische Staten, die nu bijna allen Russische provincies zijn geworden, kregen vrijheid van godsdienst, ja, in een land, waar er tien jaar dwangarbeid in Siberië opstond, als men enige religie propageerde, worden nu in de drie talen van Estland. Letland en Litouwen preken per radio uitgezonden, zowel van de Grieks Katholieken als van de Evangelischen. De gebouwen van de kerken behoren echter, evenals in het eigenlijke Rusland, aan de Staat en men moet ze dus huren.

Gezien de volksstemming van 1934-35 heeft het Opper­bestuur der Sovjets zijn antireligieuze propaganda gematigd en men probeerde de godsdienstige leiders gunstig te stem­men. De volksstemming van Januari 1937 bevatte een vraag aangaande de godsdienstige gezindheid, maar, terwijl alle andere antwoorden publiek gemaakt werden, bleef de reli­gieuze statistiek onbekend. Men zegt, dat 40% van de be­volking als religieus aangemerkt wilde worden. De stem­biljetten van 1939 lieten alle godsdienstige vragen maar weg. De conclusie is duidelijk.

“Godsdienst is als een spijker”, zei Lunacharsky, Com­missaris van Opvoeding, “hoe harder je er op slaat, des te steviger gaat ze zitten,”

Het gouvernement had eenvoudig die feiten onder de ogen te zien. Bij de censuur viel het op, dat de brieven van de soldaten vol godsdienstige opmerkingen en gebeden stonden. Men stelde een onderzoek in en bemerkte, dat de Sovjet- vertegenwoordigers in het buitenland zelfs kerken, bezoch­ten. Om nu het moreel van de troepen te verhogen, werden er priesters aangesteld om de soldaten te vergezellen. Aan de Grieks-Orthodoxe Kerk werd toegestaan een synode te houden en een prelaat te kiezen. Sergi, een oud-zendeling uit Japan, een eenvoudig, toegewijd, Evangelische figuur, werd gekozen. Toen hij overleed, werd de tegenwoordige patriarch, Alexis, aangewezen. Ook aan de Mohammedanen werd het toegestaan te vergaderen. Tenslotte kregen ook de Baptisten, na dertien jaar, verlof te corresponderen met hun buitenlandse broederen en mochten zij ook conferenties houden. Het Gouvernement vormde twee commissies van elk vijf leden, een als verbinding tussen het Gouvernement en de Grieks-Katholieke Kerk en de andere tussen het Gouvernement en de “Stundisten”. Stundisten zijn de Evange­lische Christenen, Baptisten, Darbisten, Mennonieten enz. Aan de Grieks-Katholieke Kerk werd toegestaan een semi­narie te openen voor het opleiden van priesters. De Unie van Baptisten opent spoedig een Bijbelschool voor de opleiding van Evangelisten. Iedere groep van twintig gelovigen kan zich tot bovenvermelde commissies richten om ge­registreerd te worden als kerk en tot nu toe is nog nooit zo’n verzoek afgewezen.

Meer dan twee jaar geleden verenigden zich de Unie van Baptisten en de “Evangelische Christenen”, die ook Baptisten zijn, in de “Verenigde Raad van Evangelische Christenen van de baptisten”. Eind 1945 voegden de Pinkstergemeenten zich bij dit lichaam. Het was een compromis, de Pinkstergemeenten gaven de voetwassing op en de Evange­lischen en Baptisten erkenden de geestesgaven, onder voorwaar­de, dat deze Gave der Tongen slechts op Schriftuurlijke gronden werkzaam zou zijn, indien een uitlegger aanwezig was. Dit verenigde lichaam is nu de grootste na de Grieks- Orthodoxe Kerk en oefent een geweldige geestelijke invloed uit, die ver boven haar numeriek aantal ligt

Dr. L. D. Newton, van Georgia, U.S. ” de vicepresident van de Baptisten wereldalliantie, heeft enige weken geleden de Sovjet-Unie bezocht. In Moskou sprak hij in een van de 3000 Baptisten kerken van de U.S.S.R. voor 2000 mensen en verwonderde zich over hun wijze van aan­bidding.

De Russen buiten de Sovjet-Unie vroegen zoveel Rus­sische Bijbels aan, dat het Amerikaans Bijbelgenootschap een Russische vertaling van het Nieuwe Testament en van de Psalmen door foto-offset moest reproduceren.

Het Russisch Zendingsgenootschap heeft zich belast met het verspreiden van Schriftuurlijke traktaten in negen ver­schillende talen. Vanuit zijn Amerikaans hoofdkwartier worden maandelijks grote bedragen naar Moskou gezonden om de evangelisten te ondersteunen. In zijn verslag aan het Amerikaans Bijbelgenootschap deelde Dr. Newton aan het einde nog mede, dat Rusland vandaag aan de dag de grootste kans is voor de evangelische Christenen, meer dan ergens anders op de wereld.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

“Tell me of Jesus”

Een koor in zwarte toga’s staat achter me en wordt ge­leid door een dame in wit koorkleed. Ik kan haar goed bestuderen, terwijl zij het koor dirigeert. Ik zit vlak voor haar en moet straks spreken.

Ik wil iets van haar uiterlijk vertellen, want het is iets bijzonders. Zij draagt vele juwelen. Met gratie beweegt zij haar mooie handen en armen, gesierd met armbanden met vele schitterende diamanten. Zij is heus niet iemand die altijd in de maat slaat, want met vaardigheid geeft zij maat en dynamiek aan. Met haar sierlijke handen met rode nageltjes en prachtige ringen. Haar schoentjes zijn doorschijnend. Het meest opvallend is haar lach. Zij lacht schalks als ze opkomt, vergoelijkend als er een fout gemaakt wordt door de tenoren, bemoedigend bij een moeilijke passage en coquette als ze niets te doen heeft. Vreemd, in een kerk zo’n wereldgelijkvormige vrouw te zien medewerken aan de eredienst.

We zijn in Amerika.

Als ik haar zo bekijk, lijkt zij mij een representant van de filmwereld, die hier zo belangrijk is. We zitten vlak bij Hollywood. Haar platinablonde haren zijn prachtig opge­maakt, haar hele gezicht tot in de kleinste finesses bijgewerkt. Ik zie in haar de verpersoonlijking van een decadente wereld, waar coquette vrouwen de hoofdrol spelen.

Ineens zingt zij mee met het koor.

Zij heeft een prachtige stem, mooier dan enige andere die ik hier heb gehoord. Hoewel zij met haar rug naar de gemeente staat, moet haar stem boven het koor uitkomen. Ik let voor het eerst op de woorden. Eerst was ik te ver­diept in de beschouwing van haar uiterlijk. Zij zingt: “Tell me of Jesus”. (“Vertel mij van Jezus”).

Ik ben los van mijn omgeving. Ik hen niet meer in de kerk, ik zie en boor haar alleen. Hollywood spreekt “Tell me of Jesus”. De ten dode gedoemde wereld, de vergiftigde, onware, lege, wanhopige, opgeschilderde society vraagt: ”Tell me of Jesus”.

Als ik even later voor de gemeente sta en mijn bood­schap breng is er in mijn hart een gebed, een verlangen, een innig verlangen: och, laat mij haar en velen vertellen van Hem, Die kwam, omdat de Vader deze wereld, deze arme, slechte, wanhopige wereld, liefhad.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zr. G. E. Weiss (Slot)

Toen we terugkeerden van onze reis door Noord-Amerika was het werk onder hen, die de ellendigste mensen op aarde zijn, zo lang zij Christus niet kennen, ons dubbel gewichtig en lief geworden. Velen waren gedurende deze tijd achteruit gegaan in hun gezondheid, maar innerlijk gegroeid. Mijn echtgenoot ging na twee jaar nog eens naar de Verenigde Staters. Ik herinner mij nog, dat in deze tijd, op een Zondag­morgen, het reeds vroeg erg heet was. Ook hing er een onaangename lucht. Toen wij uit de samenkomst weer thuis kwamen was het nog warmer geworden, maar ook de stank was erger. Ik verzocht mijn beide meisjes overal rond te kijken of er ook iets aan het bederven was. Opeens riep Emma: “Missie, mi fini hem” (Mevrouw, ik heb het ge­vonden). Toen ik ging kijken lag er een reusachtige Boa Constructor. Zij lag met de kop dicht bij ons huis in het hoge gras. De dikte achter de kop verraadde, dat zij juist een ander beest had verslonden. Zij lag met het lichaam dwars door de gracht en dan nog een twee à drie meter in het bananenveld aan de overzijde van het water. Was ze gestikt in haar prooi of lag ze stil te slapen, zoals slangen onbeweeglijk liggen, nadat ze hun buit verslonden hebben? Ik weet het niet. Ik liet enige landwerkers komen, doch eerst na drie uur, toen er door de vloed weer volop water in de gracht was, konden ze de tentboot in de gracht brengen. Een sterk touw werd om het midden van de reuzenslang, die zeker wel 28 voet lang was, gelegd. Daarna roeiden de mannen met de boot de brede diepe stroom op, waar zij het beest loslieten, dat dadelijk door de golven werd verslonden. Wat een bewaring was dit. Immers, als de slang geen buit had gevonden zou ze zeker het huis ingekropen zijn, waar ze slechts enkele meters van was ver­wijderd. De Heer wilde menigmaal voor ons zorgen en ons bewaren. Dat ondervond ik kort daarop ook toen ik geheel alleen in huis was. Ik werd midden in de nacht wakker door een vreselijk krabben in mijn keel. Ik stond op en na langdurig hoesten was een kever blij, dat hij uit zijn gevangenschap was verlost, maar ik was niet minder blij en dankbaar aan Hem. Die mij uit groot gevaar gered had, want ik was bijna gestikt.

Nadat mijn man uit de Verenigde Staten terug was, mochten wij nog anderhalf jaar in Bethesda dienen. Op verzoek van het bestuur zouden wij toen een voordrachtreis in Holland maken. Toen alles gepakt stond, gingen mijn man en ik de laatste avond nog eens op zolder om door het ronde raam nog een blik te werpen op het door de tropenmaan beschenen Bethesda. dat ons zo dierbaar was, De volgende morgen hield mijn man zijn laatste dienst in het kerkje van Groot Chatillon en sprak nog eens van Hem, die deze zieken zo teer beminde en vertrouw­de het gehele werk in ge­meenschappelijk gebed aan Hem toe.

Deze laatste ochtend, het zal ongeveer elf uur zijn geweest en wij waren juist weer terug in het Zendingshuis, hoorden wij plotseling een ontzettende slag. Wat was er ge­beurd? De kroon van de grote koningspalm. die vlak voor ons huis bij de in­gang van de tuin stond, was met een hevig ge­kraak afgevallen. Alleen de hoge stam stond er nog! Wij keken elkander aan en mijn man zei: “Sedert enige weken viel het mij wel op, dat de palm haar frisheid ging verliezen.”

Om één uur s middags stapten wij in het rivierbootje, dat ons naar Paramaribo bracht. De melaatse kinderen ston­den aan de oever en zongen ons ten afscheid toe. Toen voeren wij langzaam van ons geliefde Bethesda weg en diep bewogen hoorden wij over het water nog lang de afscheidsliederen klinken van onze zieke Bethesdakinderen, aan wie wij zo zeer gehecht waren.

Een brief, die men ons meegegeven had, mochten wij eerst op de boot openen. Wat sprak er veel liefde en dank­baarheid uit deze afscheidsgroet. Wat waren wij beschaamd er onder. Wij konden alleen God danken uit het diepst van ons hart, dat Hij ons tot dit heerlijk werk had willen ge­bruiken.

Het verheugde mij, onlangs in het blaadje der Broeder­gemeente te hebben gelezen, dat onze geliefde prinses Juliana, die na de dood van haar grootmoeder Koningin Emma, beschermvrouwe van Bethesda was geworden, bij haar be­zoek aan Suriname ook Nieuw Bethesda heeft bezocht om de melaatsen een bezoek te brengen en het gesticht in ogen­schouw te nemen. Wat zal dit een vreugdedag in Bethesda zijn geweest!

Laat alles, wat ik U verteld heb, U opwekken deel te hebben aan dit heerlijke werk onder de melaatsen door in uw gebed aan deze zwaarbeproefde lijders te denken en des Heren leiding en kracht te vragen voor hen. die ze verplegen en verzorgen. Schenk hun uw liefde, terwille van Hem, Die u heeft liefgehad.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.10.26

Het zal worden één Kudde en één Herder

Indien we werkelijk leefden in het geloof, dat Jezus Chris­tus spoedig tot ons zal wederkeren, zouden wij dan niet anders handelen ten opzichte van elkander? Als kinderen weten dat Vader thuiskomt van de lange reis dan leggen ze spontaan alle twisten bij. Ze willen voor hem niet weten, dat ze ruzie hadden.

Zouden wij in deze tijd, die ons nog rest niet evenzo doen? Zouden we niet elkander gaan zoeken? O neen, het is niet nodig, dat ieder denkt als de andere, doch wel moeten zij, die waarlijk geloven in de Heiland als hun Verlosser, trachten met alle kracht, die in hen is. te bidden en te werken voor de eenheid der kinderen Gods, opdat wij niet beschaamd behoeven te staan bij de komst van onzen Meester. Zouden zij, die belijden één te zijn in Christus, dit ook niet eens gaan tonen? Hervormden, Gereformeerden, Maranatha mensen, Pinkstergelovigen, broeders uit de Ver­gaderingen, Baptisten, wat zou het heerlijk zijn als we samen eens optrokken om de wereld Christus te prediken’

Indien U sceptisch zegt: “dit is toch ónmogelijk! let er dan eens op hoe steeds weer scheuringen ontstaan. Is het niet menigmaal de persoonlijke gekrenktheid, de sterke een­zijdigheid die het meningsverschil steeds scherper vorm doet aannemen, zodat het tenslotte een onoverkomelijke kloof wordt? En is dit geen zonde? Is niet de Geest in ons be­droefd om dit alles? Is niet in het hart van ieder weder- geborene het verlangen naar eenheid met allen die met ons dezelfde Heiland volgen? Waren niet de discipelen op het ogenblik, dat zij de Heilige Geest ontvangen eendrachtig bijeen?

We zien hoe de wereld op allerlei wijze naar eenheid zoekt, daar zij weet, dat de nood en het gevaar en de be­langen internationaal zijn geworden.

Ook onze belangen zijn internationaal, ja van wereldom­vattende betekenis. We moeten gemeenschappelijk ten kruis­tocht trekken tegen het communisme, het materialisme, de ontkerstening der zeden, de verwildering der jeugd. Hoe kort is wellicht de tijd die ons rest en hoe spoedig komt de nacht waarin we niet meer werken kunnen! Hoe zullen we werken als ieder slechts arbeidt in eigen beperkte ruimte en de wereld ons smaadt om eigen-gekozen verscheurdheid!

En nu zullen we deze eenheid niet bereiken doordat één kerk de andere overvleugelt en in zich tracht op te nemen, Doch wel kan er zijn een hartelijk samenwerken als trouwe dienaars. Deze eendracht moet ieder gelovige biddend zoe­ken met alle kracht die in hem is.

Deze verscheurdheid wordt vooral door de ouderen te weinig als een nood gezien. Te weinig herkennen ze de werking des Geestes in het om ons groeiende zoeken naar samenwerking. Te weinig wordt erkend dat ook hierin de Geest bezig is de bruidsgemeente voor te bereiden.

Zullen de jongeren ons moeten voorgaan?

Als de ouderen zo vastzitten in hun respectievelijke kerken en kringen, dat ze dit verlangen niet verstaan en slechts bang zijn, dat de jeugd verdwalen zal, als ze elkander zoekt, dan zou het wel eens kunnen zijn dat gelijk bij de intocht in Kanaän, die jongeren waarvoor zij bevreesd waren, zich zullen opmaken en als één schare, de komende Bruidegom tegemoet zullen trekken, terwijl ze zelf vóór die tijd weg­vallen.

Want het zal worden: één kudde en één Herder.

En deze eenheid zal niet ontstaan als Christus komt, ze zal er zijn. De bruid zal zich zelve bereiden voor de ont­moeting. Als Christus komt zal de toebereiding van de Heilige Geest voltooid zijn.          

Br.

 

Ter nagedachtenis aan een jong gestorvene.

God schonk haar aan een moederschoot

en legde haar in Vader-armen,

en uit de schaduw van de dood

wies zij in ’t licht van Gods erbarmen:

een tere plant, die stil haar bloemen droeg

van blijdschap om het jonge leven:

een kinderhart, dat enkel vroeg

zich aan een ander hart te mogen geven.

 

En zie, een engel daalde uit de hemel af

en heeft zijn witte mantel om haar heen geslagen

en haar langs dood en rouw en graf

tot aan Gods eigen hart gedragen.

F.K.

 

De regen hield op door: Dr. E. Fuller

(Een gebedsverhoring).

Als ik aan de merkwaardige gebedsverhoringen van mijn leven denk, is het moeilijk de een boven de ander te stellen, want ieder antwoord op het gebed is een bewijs van Gods genade. Eén echter was wel zeer opmerkelijk.

Wij waren in Waterloo, lowa, om voor een vergadering te spreken, die in het circus aanwezig was. Er waren meer dan 10.000 mensen voor deze opwekkingsmeeting verzameld in dit gebouw, dat een gegolfd ijzeren dak had. Het was een natte dag, stormachtig met afwisselend hevige regenbuien. Toen de avonddienst begon, kwam de regen in stromen neer; en veroorzaakte een geweldig lawaai op het dak van het circus.

De Zondagavonduitzending voor de radio zou vanuit dit gebouw plaats hebben.

Het zou spoedig tijd zijn en we beseften, dat, als de regen niet spoedig ophield, de uitzending in de war zou lopen. Een paar minuten voor het uitzenden, geleek het wel of de regen de gehele avond zou voortduren. Vanuit het kamertje van de technicus luisterden wij door de telefoons, het geluid van de regen kwam met een geweldig lawaai door.

Onze enige hoop was een wonderlijk ingrijpen van God. Ik ging naar het platform, met de bedoeling Gods tussenkomst af te smeken, en terwijl ik mij er naar toe begaf, fluisterde Satan mij in het oor: “Veronderstel dat je bidden gaat en de regen eens niét ophoudt? Zij zullen je dan in de gehele stad uitlachen.”

In het bewustzijn, dat God een bedoeling had met deze moeilijkheden, hief ik mijn gevouwen handen omhoog, en onder het kletteren van de regen op het ijzer, bad ik: ”Va­der, in Jezus’ naam, wilt U alstublieft deze regen doen ophouden, opdat deze uitzending tot verheerlijking van Uw naam moge doorgaan?”

Plotseling hield de regen op. en gedurende de hele uit­zending viel er geen druppel. Tien minuten na de uitzending viel de regen weer zo in stromen, dat de mensen het gebouw niet konden verlaten. Het maakte zo’n indruk op ons, die getuigen waren van dit wonder van Gods almacht als ant­woord op het gebed, dat vele zielen die avond tot bekering en overgave kwamen.

Uit: “The Kings Business”

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Welcome to “the garden”.

“A place of reverence for meditation and Inspiration. No smoking or loud talking please.” Welkom in de tuin. Een gewijde plaats voor overpeinzing en inspiratie. Verzoek niet te roken of luid te spreken”.)

We vroegen het adres van een niet dure cafetaria en kwamen in “Clifton”,

Een vrouw in een oosters gewaad nodigde ons uit “the Garden” te bezoeken. Door een half duistere gang kwamen we in een grot. Een zware wierookgeur was het eerste wat ik opmerkte. Een oosters weefgetouw, olielampjes zo van de Bijbelse prenten, gekleurde perkamenten boeken, diffuus licht. Een oosterse vrouw vertelde van “the Garden”. Ter­wijl zij met zachte stem de uitleg gaf. speelde veraf slepen­de muziek. We traden de “hof” binnen.

Een schijnwerper bescheen een beeld van Jezus, geknield voor een rots, nagemaakt naar Hofmans schilderij: ”Jezus in Gethsemané”. Het licht veranderde, we zagen in de om­geving bomen, stenen, rotsen.

Zacht zingen klonk in de verte. Een neger staat met ver­heerlijkt gezicht tegen een steen geleund, een vrouw heeft tranen in de ogen.

In een oosterse put met licht in de diepte, werpen de men­sen geldstukjes, ’t Was voor de onkosten van deze vertoning. Ik kan mij niet gelukkig voelen in deze sfeer van kunstmatige stichtelijkheid, zonder werkelijke schoonheid. Ik voel weer de verre afstand die er is tussen de Amerika­nen en mij. ’t Lijkt mij zo kinderlijk naïef. Heel duur en kostbaar speelgoed.

Ik loop de cafetaria binnen. Nog nooit zag ik zo ‘n kakel­bonte, wonderlijke omgeving. Fonteinen, bloemen, massa’s bloemen, palmen, lampen geheel in de vorm van bloemen en palmen, rondom geklater van watervalletjes. Sentimentele orgelmuziek geeft christelijke liederen. Echte vogeltjes tjilpen in vergulde kooien. Tafeltjes staan in grotten of rieten hut­ten. ‘t Is Chinees en Indiaans en oosters, ’t Is een mengeling van kleuren en geluiden, smaakvol bedoeld maar kinderlijk overladen. We lopen langs de buffetten en krijgen een won­derlijke pannenkoek en een overvloed van sla. Aan het eind krijgen we een bonnetje, ’t is geen hoge prijs en ’t aardige is dat op het bonnetje staat, dat als we geen geld hebben om te betalen het ons dan even hartelijk gegund wordt: “Dine free unless delighted”.

De cafetaria is een organisatie op zichzelf. Traktaatjes staan in standaardjes.

Ik ben in Amerika in een weeldestad in ‘t verre Westen. Hier wordt Amerikaans reclame gemaakt voor de Bijbel. Armen mogen hier vrij eten, christelijke barmhartigheid wordt in praktijk gebracht. Mag ik met een makkelijk te vinden kritiek mij afkeren. Of moet ik de Heer danken dat de Amerikaan op z’n Amerikaans het Evangelie gebracht wordt? Is ‘t alles lelijk, smakeloos en overladen? Welnee, daar klinkt zowaar een Arabesk van Debussy en ‘t wordt mooi gespeeld door de juffrouw met haar papieren bloem in haar haar.

Clifton, die deze “Garden” stichtte, is een ex-zendeling, die zeer veel goed gedaan heeft en… een goedkoop, klein ta­bletje met veel voedingswaarde uitvond, dat thans veel naar de hongerlijdende landen wordt gezonden.

Hieronder volgt de vertaling van een der traktaatjes die in “The Garden” in een standaardje op ieder tafeltje stonden. In de grot werd het ten gehore gebracht door een grammofoonplaat. Tevens kon men het meelezen op een groot perkament.

 

De invloed van één enkel leven

Naar het Engels van E. R. Chamberlain.

Miljoenen zijn ondergegaan, vernietigd door de razernij der oorlogsverschrikkingen. Wij overleefden.

Miljoenen werden beroofd van hun huis en haard. Wij behielden een dak en comfort.

Miljoenen lijden honger. Over de ganse aarde is er tegen­over ieder mens die goed gevoed is, drie die hongerig zijn. Wij zijn gevoed, ja behóórlijk gevoed.

Ach de overvloed die God op aarde schonk, had elk mens kunnen garanderen; veilig bestaan -gezondheid -voedsel -kleding -comfort -levensvreugde. In plaats daarvan werd die overvloed misbruikt en aangewend tot vernietiging daarvan -en het resultaat is heden, ziekte, ellende en armoede.

Dit alles als gevolg van het feit, dat de wereld leeft en handelt vanuit één enkele drijfveer: het eigen belang.

Ieder mensenleven wordt in zijn diepste wezen getest of het een zegen is voor anderen of dat het beheerst wordt dooi­de vraag: “ben ik mijn broeders hoeder

Eén leven is er geleefd dat het antwoord is geweest voor allen’

Gemeten met de gewone maten van wereldse grootheid zou het een mislukking moeten heten.

Het omvatte slechts zo luttel aantal jaren in zo’n ver verwijderd klein en onbetekenend land.

Hij werd geboren in een dorpsstal. Geen geboorte kon onaanzienlijker zijn, daarom behoeft niemand wanhopig te zijn, omdat hij van lage afkomst is.

Hij groeide op in een timmermansgezin en bleef tot zijn dertigste jaar het handwerk beoefenen, ondanks Zijn Goddelijke oorsprong en roeping.

Hij had geen vrouw of kinderen en kent de diepste nood van ieder eenzaam hart.

Drie jaar slechts wandelde Hij op aarde, lerende en vor­mende de harten tot de dienst aan waarheid en liefde. Hij was nooit meer dan slechts weinige mijlen van zijn geboorte­plaats.

Hij bekleedde geen aardse rang of betrekking, schreef geen boek, dichtte geen lied, schiep geen kunstwerk, bouwde geen monument.

Zijn geboorteland werd beheerst door veroveraars en vreemde legioenen. Terwijl Hij nog in de bloei van Zijn jeugd was, keerde Zijn eigen volk zich tegen dezen Man, die de vreemde leer bracht, dat het kwade slechts door het goede kan worden overwonnen.

Hij werd botweg afgewezen door Zijn eigen vrienden, door verreweg de meesten die Zijn boodschap hoorden ver­laten en door een met wie Hij bevriend was, voor dertig zilverlingen verraden.

In een duister uur knielde Hij eenzaam neer in de hof van Gethsemané. Het uur van beslissing.

Hij gaf Zichzelf over aan Zijn vijanden, werd gevonnist en veroordeeld temidden van spot, spuw en hoon en werd geslagen aan het hout der schande, tussen twee misdadigers.

Hij stierf, biddend om vergiffenis voor Zijn vervolgers, onderwijl Zijn beulen dobbelden om Zijn enig aards bezit, Zijn mantel.

Hij werd begraven in een geleend graf.

Bijna tweeduizend jaren zijn voorbijgegaan en niemand heeft geregeerd of gewerkt of gediend, die zo het menselijk hart heeft aangeraakt en vertederd. Hij is het ideaal -het voorbeeld -dat de edelste en nederigste van ons heeft gegrepen en getrokken. Door dit Ene leven is de huidige wereld, trots haar tegenstand, toch doortrokken van Zijn invloed. Hij, de Eenzame, is de Vriend geworden van miljoenen. Hij, de Dakloze, vond een woning in miljoenen harten. Zijn evangelie is tot de uiterste hoeken der aarde verspreid en gepredikt. Over de gehele aarde stijgt een stroom van gebeden en lofprijzingen op tot de hemelen en verheerlijkt Zijn Naam, Schilderijen, kerktorens en monumenten verkondigen Zijn invloed. Geleerden, ongeletterden, rijken, bedelaars, regeerders en slaven. … allen worden zij afgemeten naar Zijn leven.

De namen van Farao’s, Caesaren, keizers en vorsten van al de eeuwen zijn gekomen en vergaan en hun paleizen, hun werken en legioenen zijn tot stof geworden en verbleekt in de herinnering der geschiedenis -van al hun glorie bleef niets dan een schim over. Hun trotse armada’s rusten op de bodem der zee.

Maar dit Ene eenzame leven overleefde en overschaduwde in niet te vertolken schoonheid en majesteit alle aardse roem. Dit Ene leven heeft het al overwonnen en zal het al over­winnen. En Zijn Toekomst wacht diegene, die zich door Hem laten grijpen en aangorden tot het nieuwe leven.

 

Oecumenische flitsen

Liefde is goedkoper dan haat.

De kosten van het maken van de eerste twee atoom­bommen was 2.000.000.000 dollar. Dit bedrag zou vol­doende zijn om 10.000 zendelingen gedurende een periode van 100 jaar uit te zenden, ieder tegen 2000 dollar per jaar.

De totale kosten van de krijg was voor Amerika ongeveer 300.000.000.000. dollar. Voor dit bedrag zouden 1.500.000 zendelingen uitgezonden kunnen worden ge­durende 100 jaar, ieder tegen 2000 dollar per jaar.

Waarom wil de mens zijn krachten liever gebrui­ken voor de vernietiging van levens en eigendommen dan om goed te doen? Het antwoord is: omdat hij vervuld is met alle ongerechtigheid, en van nature God en zijn naast haat.

Vruchten van modernisme.

Ds. J. A. Quak te de Helder vertelt in “Kerk­nieuws”, orgaan van de classis Alkmaar enz. het volgende:

Op Zondag 18 Aug. preekte ik des middags in ”t Zandt -aanwezig van de kerkeraad één diaken;

Des avonds in St. Maartensburg -aanwezig van de kerkeraad één diaken. Op Zondag 8 Sept. preek­te ik des middags in Burgerbrug -afwezig de ge­hele kerkeraad, de koster en de organist. Heren kerkenraadsleden, waar de predikanten week in week uit hele reizen moeten ondernemen -en vaak dure reizen -om in uw gemeente te preken -(vaak voor niet meer dan 6 tot 10 mensen) daar mag van u verwacht worden, dat gij het plichtsbesef en de beleefdheid hebt om in de dienst aanwezig te zijn, tenzij gij door uw werk -wat soms voorkomt -verhinderd ben. Het is droef dit verschijnsel in de toch zo hard verlopende vacante gemeenten te moe­ten constateren.”

“Kerknieuws”

Gebroken kracht.

Ds. Buskes schrijft in een artikel in de “De Waag­schaal”:

Op een kring van Rotterdamse Hervormde predi­kanten -allen orthodox, dit ter geruststelling en tegelijkertijd ter verontrusting -geloofde de één niet in de werkelijke hemelvaart, een ander schrapte de geboorte uit de maagd, een derde zat met de vraag naar de lichamelijke opstanding en het lege graf, een vierde bestreed Anselmus -Zondag 5 en 6 van de Heidelberger, de belijdenis van de kerk -op het allerheftigst,

Nog geen godsdienstvrijheid in Peru

In Peru is een nieuwe grondwet gepubliceerd. In een der besluiten wordt gezegd dat het slechts aan de Rooms Katholieke Kerk is toegelaten openbare godsdienstoefeningen te houden. De staat van Peru neemt de R.K. Kerk onder haar bescherming. Aan andere kerken is het verboden om openbare godsdienstoefeningen te houden, of op een of andere wijze het Evangelie bekend te maken onder het volk. Dit regeringsbesluit van Peru heeft grote beroering gewekt in Noord-Amerika, waar verschillende bladen wijzen op de rechten van de mens en de beginselen van godsdienstvrijheid.

“Ik schaam mij het evangelie niet”.

Gedurende een Youth-for-Christ meting in Stock­holm zat Prins Bernadoth op het platform. Hij boog zich voorover en vroeg Billy Graham om zijn Nieuw Testament. Hij opende het en schreef er iets in en voegde er aan toe (Rom. 01:16): “Ik schaam mij het evangelie niet, want het is een kracht Gods tot be­houd, voor eenieder die gelooft.”

(Nieuwsblad van het Noorden).

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zuster G. E. Weiss (15)

Sinds onze reis door een gedeelte van de Verenigde Staten staat er, ik hoop ook nog na deze verschrikkelijke oorlog, een grote schare biddende vrienden achter ons werk en ik zal nooit het ogenblik vergeten, dat wij van onze vriend, Rev. Hubbard, in Buffalo, afscheid namen en hij met ons neerknielde in zijn studeerkamer en de Here vurig bad ons werk te zegenen.

Mag ik de brief, van een eenvoudig Amerikaans meisje aan de Secretaresse van het Bethesda Home Society, even doorgeven? Hij bewijst hoe de Here het gebed van onze vriend Hubbard heeft verhoord. Zij schrijft:

“In het jaar 1885 kwam ik voor het eerst naar Cleveland. Een der eerste geldstukken, die ik als salaris ontving, was een gouden munt van $ 2.50. Ik besloot dit goudstuk als een dagelijkse herinnering aan de liefde van God te bewaren tot ik eens genoodzaakt zou zijn te zeggen: “De Here heeft mij verlaten!”

“In mijn leven ging het door veel ellende, angst en zorg en mijn innerlijk leven was gelijk de weg van Egypte door de woestijn naar het land Kanaän tot op Tabors hoogte, tot eindelijk op Golgotha zelf, waar ik zal blijven tot de kruisiging van mijn eigen Ik voltooid is. Toch kon ik ook in de donkerste ogenblikken niet zeggen: ”De Here heeft mij verlaten!” Altijd wanneer ik het goudstuk zag, was het mij of de Here erdoor tot mij zei: “Heb je ooit gebrek geleden?” En met blijdschap mocht ik antwoorden: “Neen, Here, nooit!” Daarom heb ik besloten het geld tot niets anders te gebruiken dan voor de opbouw van Gods rijk op aarde. Mei 1900.

Dit is een nauwkeurig afschrift van wat ik drie jaar ge­leden in betrekking tot het goudstuk schreef, in een tijd, dat de dood mij nabij was. Sedert die tijd heeft de Here Zich aan mij geopenbaard als een altijd tegenwoordig Helper en Vriend. Hij heeft Zijn belofte vervuld: ”Zie, Ik ben altijd met U! “Ik geloof niét, dat ik Zijn Naam beter verheerlijken kan, dan wanneer ik dit goudstuk, dat 18 jaar een onder­pand is geweest van de goedheid des Heren, thans voor het werk onder de melaatsen geef. Ik bid, dat de Here deze gave moge vermenigvuldigen, zoals Hij het deed met de broden en met de vissen.

Juni 1903. Suzette.”

Jezus wacht op ieder van Zijn verloste kinderen, dat zij zich ook geheel ten eigendom geven aan Hem. Die ons is geworden wijsheid van God en rechtvaardigheid en heilig­making en verlossing. Wat zouden mijn arme melaatsen geweest zijn zonder Hem 7           (Wordt vervolgd).

 

Oerwoud-collecte f 7.50

Het Kerkblad van Ambon vertelt van de ervaringen van Ds. Marantika op een bezoekreis naar de Zuidwester eilanden.

In Empelawas, een kampong op Babar, werd er zodanig door de vijand gemoord, dat van de 700 zielen slechts 122 overbleven. Ongeveer 60 gemeenteleden vluchtten de bos­sen in en bleven daar 2 jaar lang rondzwerven zonder dak boven het hoofd, zich verschuilende onder het geboomte, omdat het bouwen van hutjes door de Japanner zou zijn opgemerkt. Ze aten slechts rauwe bladeren en wortels, daar zij niet het konden wagen vuurtjes te stoken om hun eten te koken, uit vrees, dat de rook hun beulen op zou vallen. Een 35-jarige vrouw had over dit armzalige groepje de lei­ding. Zij bemoedigde hen voortdurend en wekte hen op tot standvastigheid, geloof en vertrouwen op hun Verlosser. Elke Zondag verzamelde zij haar vluchtelingen om zich heen, las met hen uit de Bijbel, ging hun voor in het gebed en sprak ze eenvoudig toe. Men dorst niet te zingen om zich niet aan de vijand te verraden. Zelfs werd niet ver­geten om een collecte te houden van hen, die zelf in zo grote nood en armoede verkeerden.

Toen Ds. Marantika deze kampong bezocht, werd hij verwelkomd door een zangkoor, dat onder tranen van de omstanders Psalm 42 zong. Een aangrijpend ogenblik was het, toen de buscollecte van ƒ 7,50 hem werd overhandigd met de woorden: ”Dit is een kleine gave, die we verzameld hebben temidden van ons zware lijden om het Evangelie- werk te steunen.”      “De Open Deur’

 

Hoe zij baden

George White field, de beroemde Engelse evangelist, zei: “O Heer, geef mij zielen, of neem mijn ziel!”

Henry Martyn, een zendeling, riep, terwijl hij neerknielde op de koraalstranden van Indië-; “Laat mij hier uitbranden voor God.”

David Brainerd, zendeling onder de Noord-Amerikaanse Indianen (1718-1747) verklaarde: “Heer, aan U wijd ik mijzelf. O, neem mij aan, en laat mij de Uwe zijn voor eeuwig. Heer, ik verlang niets anders, ik verlang niets meer!” De laatste woorden in zijn dagboek, geschreven zeven dagen voor hij stierf, waren: “O, kom Here Jezus, kom haastiglijk. Amen,’’

Thomas a Kempis (1379-1471) zei: “Geef wat Gij wilt, en zoveel Gij wilt en wanneer Gij wilt. Breng mij wat Gij wilt en handel met mij in alle dingen zoals Gij wilt.”

Dwight L. Moody smeekte: ”Gebruik mij dan, mijn Hei­land, voor welk doel en op welke weg Gij verlangt. Hier is mijn arm hart, een leeg vat, vul het met Uw genade.’

Maarten Luther bad op de nacht, voorafgaande aan zijn gaan naar de Rijksdag van Worms; “O, mijn God. sta mij bij tegen alle wijsheid en verstand van de wereld. O. doe het. Gij moet het doen. Sta bij mij. Gij waarachtige, eeuwige God.’’

John Mc. Kenzie bad, toen hij als een jong, toekomstig zendeling neerknielde aan de oever van de Lossie: “O, Heer, zend mij naar de donkerste plaats op aarde!”

“Praying Hyde”, een zendeling in Indië, pleitte “Vader, geef mij deze zielen, of ik sterf.”

Mrs. Comstock, een zendelinge in Indië, sprak in haar afscheidsgebed, toen zij haar kinderen naar het vaderland zond: “Heer Jezus, ik doe dit voor U.”

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.10.19

Kom dan en volg Mij

Lezen: (Mark. 10:13-32).

“Verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen.” Dit is de zware eis, die de “goede’ Meester aan de rijke jongeling stelde. Het is een voorwaarde, die ook ons ver­slagen kan doen uitroepen: “Maar wie kan dan zalig worden!’

We gevoelen zelfs de onmogelijkheid hiervan zo goed, dat we de letterlijke vervulling maar liever overlaten aan de bedroefden rijkaard of aan de Pinkstergemeente te Jeruzalem. Want zulk een oplossing van de sociale en economische nood der armen is, gezien de structuur onzer maatschappij, in onze ogen een verregaande dwaasheid, waarbij niemand wel zou varen.

Toch is de vraag van de rijken overste, aangaande de beërving van het eeuwige leven, de ingang in het Koninkrijk Gods, voor ons urgent. Zij krijgt zelfs in onze dagen een eschatologisch aspect, daar de Heilige Geest door het pro­fetisch Woord en door de tekenen der tijden ons waar­schuwt. dat de openbaring van dit Koninkrijk ophanden is.

Met onheilspellende zekerheid zien we de volken zich opmaken voor een laatste slotacte van het werelddrama. We ontveinzen ons geenszins de mogelijkheid, dat we per­soonlijk die Dag des Heren zullen aanschouwen, die als een verwoesting zal komen van de Almachtige. Wij leven in een tijd van ongehoorzaamheid, afval en verwording. Ja, wij ondervinden zelf de zuigkracht van wereldzin en geeste­lijke traagheid; we houden met moeite onze ogen open om wakende te zijn bij de komst van onzen Meester. In de strijd tegen de geestelijke boosheden in de lucht, in de worsteling tegen de geest der eeuw, is ons gebed verslapt. We boeken maar al te zeer verlies en de ernstige vermaning: ”Houd wat ge hebt, opdat niemand uw kroon neme”, komt tot allen, die de ontstellende wereldgelijkvormigheid en zucht naar genot om zich zien.

Indien wij het onbeweeglijk Koninkrijk in ons hebben, dan zal dit ons bewaren voor de destructie om ons. Wel­licht beleven wij de tijd, dat we zullen moeten prijs geven ons huis, broeders of zusters of moeder en vader of kin­deren of akkers, terwille van de prediking van het volle evangelie van Jezus Christus. De tijd zal komen, dat zij. die het Koninkrijk Gods waardig zullen geacht worden, lijden en verdrukking zullen ondergaan van wereld en af­vallige kerken. Als onze rijkdommen worden weggevaagd, onze invloed geëlimineerd, als we een restant worden, dat van alles beroofd is, dan zullen we onze hoofden opheffen, omdat onze verlossing nabij is. Dan zal voor ons ook gel­den: ”Wij, die levend overblijven zullen, na zoveel ver­volging, tot de toekomst des Heren” (1 Thess. 04:15).

Jezus geeft de rijke overste een kans om dit eeuwige leven te beërven. Het is beter, dat hij nu vrijwillig afstand doet van zijn goederen, dan dat men het hem zal ont­nemen bij de komende vervolgingen, die de gemeente des Heren o.a. na de dood van Stéfanus had te doorstaan. Hij moet nu reeds leren de veranderlijke dingen los te laten, ter wille van de onveranderlijke. Indien hij Jezus wil volgen en deel wil hebben aan het eeuwig verbond, dan zal hij nu het stelen van zijn goederen met blijdschap hebben te aan­vaarden. wetende, dat hij in zichzelf een beter en blij­vend bezit heeft (Heb. 10:34).

Waar de technische prestaties bij een komende wereld­brand de steden en landen in puinhopen zullen doen ver­anderen, daar zal het kind van God het blijvend bezit heb­ben, datgene wat niet te splitsen is, het atoom van de Geest Gods, opdat blijven zouden de dingen, die niet be­weeglijk zijn (Heb. 12:27).

De rijke jongeling gaat bedroefd heen. Want hij zoekt een rechtvaardigheid, die uit de wet is en die niet uit God is door het geloof (Filip. 03:09). Hij kan. met zovelen na hem, niet inzien, dat het Koninkrijk Gods geen steun heeft in het tijdelijke, het veranderlijke. Voor hem is het zonder rijkdom een onmogelijkheid God te dienen. Want hoe zal hij anders die eindeloze inzettingen en geboden onderhou­den? Zijn leven wordt van de ochtend tot de avond be­heerst door het in acht nemen van de reinigingswetten en de spijswetten, de wassingen en de offeranden. En dat kostte toen en nu nog bij de Joden, tijd en geld. Zijn rijkdom stelt hem in staat God te dienen en de wet is voor hem geen tuchtmeester tot Christus, omdat zijn geld hem nog de kans geeft al deze dingen te volbrengen van zijn jeugd af aan. De rijke jongeling is nog allerminst failliet in eigen ogen.

Daarom moet de rijke jongeling arm worden. Hij moet gelijkgeschakeld worden met de schare, die de wet niet kent en haar niet kan onderhouden. Hij moet als Petrus worden, die tot de erkentenis kwam, dat hij, noch zijn vaderen dit juk hadden kunnen dragen (Hand. 15:10).

Tot allen, die zo vermoeid en belast waren, die de on­mogelijkheid inzagen de wet te volbrengen, roept Jezus het toe; “Komt tot Mij en Ik zal u rust geven. Mijn juk is zacht en mijn last is licht!”

De rijke overste vreesde en vreest altijd weer voor zijn bezit. Hoe zal hij met af getrapte schoenen in de vooraan- zittingen kunnen plaats nemen? Zijn armoede zal een han­dicap worden bij zijn theologische studiën. Hij zal geen patriciërs huis meer bezitten met een mooie studeerkamer, waar hij zijn vrienden kan ontvangen om met hen te debat­teren over de problemen van het Koninkrijk Gods. Zijn kostbare bibliotheek met de dogmatische werken, zijn studie­clubs, de organisaties, die hij krachtens zijn stand en positie moet presideren, alles zal hem ontnomen worden. Hij meent, dat het Koninkrijk Gods niet zal komen zonder het schrij­ven van proefschriften, het verdedigen van stellingen, het vergaderen in commissies en subcommissies.

De zwaar beladen kameel staat voor de poort van het Koninkrijk Gods en wenst binnen gelaten te worden. Maar de Meester, Wiens handen hij zegenend heeft zien rusten op de hoofden der kinderen, verspert hem de toegang. Want één ding ontbreekt hem. Het is de steile afhankelijk­heid van die kleinen. Het geld, waarop hij zijn vertrouwen ge­zet heeft, is het geestelijke blok aan zijn been. Vervolging en lijden zullen dat ganse kaartenhuis van bezit doen in­eenstorten. Hij moet nu kiezen, wie hij dienen zal. Hij moet het beweeglijke, het veranderlijke, inruilen voor het onbeweeglijke, het onveranderlijke.

Jezus ziet hem vriendelijk aan en bemint hem. Verkoop al wat gij hebt, geeft het de armen, kom dan en volg Mij”, zo noodt Zijn stem. Zeker, dan zal de jongeling wel arm worden aan vrienden, aan invloed; dan zal het hem ónmogelijk worden wetten en geboden te onderhouden, dan zal hij zich straatarm gaan gevoelen. Maar dan zal Hij Jezus ontmoeten, dan zal hij gedragen worden door de goeden Herder, dan zal ook hij Diens zegenende handen op zich voelen. Dan zal hij weten, wat het is, door het geloof gerechtvaardigd te worden, enkel uit genade. Kom dan en volg Hem, gij niet-bezitter, gij niets hebbende naar de wereld, want gij zult rijk zijn in God. Gij. met uw klein inkomen en uw vele kinderen, gij. die achteruit gezet wordt in de kring van uw geestverwanten, die intellectueel en financieel boven u staan, weet dat in het Koninkrijk Gods en dus ook in de samenkomsten der gemeenten, andere maatstaven gelden dan in de wereld. De minste is hier de meeste, en die dient is heer.

Kom dan, gij rijke, als niets bezittende, als arme en volg Jezus Dan is er geen angst over mogelijk geldverlies, dan is de macht der aardse schatten verbroken. Dan hebt gij de armen altijd bij u en dan moogt gij een medearbeider zijn, ook met uw geld, in het Koninkrijk der hemelen.

Mijn lezer, bouw op het enig fundament, zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle andere dingen zullen u toe­geworpen worden.

  1. E. v. d. B.

 

En als Hij uit de tempel ging…

(Mark. 13:01).

Jezus verlaat de tempel. Een beslissend ogenblik! Doch de discipelen beseffen het niet. ”Meester, zie, hoedanige stenen en hoedanige gebouwen!” roept één van hen uit. En wanneer Jezus antwoordt, dat van deze grote gebou­wen “niet één steen op de andere gelaten zal worden’. blijken de discipelen alleen belangstelling te hebben voor wat wij zouden noemen “het sensationele” in het antwoord van Jezus. Zij vragen slechts naar het “wanneer” en het “hoe”. De draagwijdte van het feit zelf spreekt niet in het minst tot hen. Vermoedelijk worden zij bij dit alles door een vage jaloezie bewogen. Behoren deze imposante bouwwerken rechtens niet toe aan de rechte leerlingen van de rechten Meester?

Jezus verlaat de tempel. Maar diende Hij er niet te blijven en kwam het aan Zijn leerlingen niet toe in deze prachtige gebouwen te worden geïnstalleerd?

Het spijt hun, dat Jezus uit de tempel gaat. Zij hadden zich het gaan naar Jeruzalem anders voorgesteld. Het be­gon zo goed met de tempelreiniging. En nu verlaat Jezus de tempel en, naar het schijnt, geldt het hier een definitief afscheid.

Daarom hebben ze een weinig leedvermaak, wanneer Jezus de ondergang van de tempel aankondigt. Zij er niet in, dan de hele zaak maar aan diggelen, hoe eerder, hoe liever. Wanneer? Hoe?

Ach, de discipelen  zo! Maar wij zouden het er niet beter hebben afgebracht. Laten wij ons maar niets ver­beelden!

Jezus verlaat de tempel. Doch laat iemand het eens wagen iets te zeggen van onze kerken, van heel die wijd­vertakte en stevig georganiseerde onderneming, die bij ons “kerkelijk leven” heet’ De scheldwoorden liggen voor het grijpen.

Maar wat dan? Willen wij terug naar de sekte of willen wij “op eigen houtje” Christen spelen?

Niets van dat alles. Doch juist als “kerkmensen”, juist als Christenen, die weten, dat er buiten de gemeenschap der gelovigen geen heil is, willen wij ons rekenschap geven van de ernst van het feit: Jezus verlaat de tempel.

Want wat betekent dit? Het betekent, wat er staat: Jezus en “onze” godsdienst behoren niet bij elkaar. Van “onze” godsdienst blijft “geen steen op de ander” aan het einde van die dagen. Jezus’ kritiek op “onze” godsdienst is radicaal en vernietigend: Hij verlaat de tempel. Wij moe­ten dus wel weten, wat wij doen, als wij bezig zijn in en met ons kerkelijk leven; wanneer wij kerken bouwen, nieuwe predikanten beroepen, vergaderen en confereren. Hoe belangrijk dit alles ook is, het is slechts in de tweede plaats van belang. Niet wij zijn het Hoofd. Dat is Christus en            “zonder Mij kunt gij niets doen.”

Natuurlijk “weten” wij, werkelijke mensen, dit allemaal heel goed, maar houden- wij met dit ons weten ook vol­doende rekening in de praktijk? Rekenen wij er mee, dat Jezus de tempel verlaat en dat er straks van al onze schone en imposante bouwwerken geen steen meer op de andere blijven zal?

Jezus verlaat de tempel. En er blijft ons niet anders over dan Hem te volgen, willen wij niet onder het neerstortend puin bedolven raken. Wee ons, indien wij “onze” kerkelijke activiteit echt serieus nemen! Wee ons, indien wij menen, dat de komst van het Koninkrijk Gods door de staat van “ons” kerkelijk leven wordt verhaast of vertraagd! Onze verantwoordelijkheid reikt dieper. Zij ligt daar, waar wij uit niets anders meer leven kunnen dan uit het door Christus om onzent wil volbrachte werk: de dagelijks nieuw te ont­vangen vergeving der zonden. Slechts daar, waar wij niets meer in te brengen hebben dan onze onmetelijke schuld, kan onze verantwoordelijkheid wezenlijk “antwoord” zijn op Gods, ons in Christus om niet geschonken, liefde. En alleen zó kunnen wij Jezus volgen, wanneer Hij de tempel verlaat. Anders blijven wij in een godsdienstige leegte achter als mummies in een grafkelder.

Want Jezus is elders heengegaan…

Laten wij bedenken, dat elke “kerk” en ieder “kerkelijk mens” voortdurend onder deze bedreiging staat.

  1. K.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Bezoek aan de Angelus tempel

Bioscopen in Amerika hebben altijd een reusachtige reclameluifel. Men kan dan onder die overdekking in de rij staan en het geheel is dan schel verlicht. Aan de zijkan­ten zijn lichtreclames zodat men op grote afstand de titel van de film kan lezen,

In Aimee Semple Mc Phersons Angelus Temple is dezelf­de reclame. Gaat men de overkapping onderdoor dan komt men in een reusachtige zaal. Deze geeft met zijn geweldige gaanderijen plaats voor 5300 mensen.

Het gebouw is maar gedeeltelijk gevuld als wij binnen­komen. Voor het mooie podium zit een groot orkest, de musici hebben goudgele, glimmend satijnen uniformen aan. Ik zie een grote harp. Door de zaal lopen dames met blauwe gewaden, een wit kruis op de borst met in het midden een 4. De 4 zie ik in de hele kerk, op iedere pilaar en bank.

Deze 4 wijst heen naar de vier aangezichten in het visi­oen van Ezechiël. Aimee Semple Mac. Pherson zag in deze vier aangezichten vier fasen van het evangelie van Jezus Christus.

Het gelaat van de mens wijst op de Man van smarten die aan het kruis voor onze zonden stierf.

In het gelaat van de leeuw zag zij Christus, als de mach­tige Doper met de Heilige Geest.

Het gelaat van de os is het symbool van de Heiland, die onze krankheden op zich heeft genomen en dus van ziekte verlost.

Het gelaat van de arend wijst naar Christus, die spoedig als Koning zal verschijnen en als met arendsvleugels tot ons zal nederdalen.

Die vierhoekig evangelie, zoals zij het noemde is het volle evangelie voor lichaam, ziel, geest en voor de eeuwigheid. Jezus Christus is de enige Redder, de Doper met de Geest, de Grote Heelmeester en de komende Koning.

Aan de wand hangt een groot bord waarop staat:

Aimee Semple Mc Phersons Memorial


214.02023 Dollar

Help us reach our goal 1,000.000 dollar.

Het eerste getal is de ontvangen collecte, het tweede het doelwit.

Een groep deftige heren en dames komen het podium op. De zoon van Aimee, Dr. Rolf K. Mc Pherson leidt de mee­ting. Een van de heren heeft een telefoon, want voortdurend komen aanvragen voor voorbeden. In het gebouw is een gebedstoren waar dag en nacht gebeden wordt zonder on­derbreking sinds 26 jaar. Een grote groep kleine kinderen komt op het podium. Het voetlicht beschijnt hen. Ze zin­gen aardige liedjes, maar maken de meeste indruk door hun allerliefste verschijning. Een heel kleine kleuter staat te gapen en wrijft in zijn oogjes. Ineens begint hij luid te huilen. Een dame in blauw gewaad neemt hem in haar armen en brengt hem weg. Een lief jongetje zegt nu een versje op over: ”Toen Jezus een kleine jongen was”. Alles wordt door de eigen radio uitgezonden. Nu zingen ze: ”I am happy with Jezus in the Hallelujatrain, soon reach the station’.

Als de kinderen weggaan vertelt een van de heren, dat hij net 100 dollar toegezonden kreeg van iemand, die vond dat Rolf Mc Pherson zo mooi preekte, “Vinden jullie dat ook?” vroeg hij. Een applaus volgde,

Hij noemde verder de komende diensten op. “Ik zal om twee uur dertig over de Openbaring spreken, ik garandeer U iets heel bijzonders”.

De onderwerpen zijn pakkend; “Was Paulus een filosoof of theoloog “? “Hollywood versus Nazareth.” Hij nodigt alle zieken te komen op Woensdag waar de gebedsgenezing plaats heeft.

Nu vertelt hij van een vrouw die aan de drank verslaafd is. “Wilt U allen voor haar bidden!” vraagt hij. De hele zaal staat op en begint hardop te bidden. Boven alles uit klinkt de stem van de leider die voor de microfoon staat. Sommigen heffen de handen op, velen gillen en schreeuwen. Bij een handbeweging van de leider gaat ieder weer rustig zitten. Nu wordt er een groot boek op het podium gezet. Op de eerste bladzijde staat: “Strange but true”. De dominee vertelt nu achtereenvolgens vele wonderen uit het Oude Testament en slaat bij ieder nieuw verhaal een bladzijde om. Lelijke tekeningen stellen voor Jonas, in de walvis, de muren van Jericho, David met Goliaths hoofd in de hand, griezelig groot. Hij vertelt van Goliath t het steentje ging “right into his brains”, dat kwam omdat hij geen “brains” genoeg had om in God te geloven. Tot slot sprak hij over het grootste wonder: het Vleesgeworden Woord en de Op­standing van Christus.

Als ik later het gebouw bezichtig zie ik een kamer vol krukken, gipsverbanden en kunstledematen, die bewijzen dat de zieken genezen zijn. Ik heb vroeger over deze sekte gelezen en was toen verontwaardigd. Is het dat ik al zo­lang door Amerika zwerf, dat ik nu waardering voel?

Wordt het Evangelie hier toch gebracht, al is het onder een bedekking? Men brengt hier de Bijbel, predikt Christus en bidt om Gods Geest. Velen vinden hier troost en rust in Christus.

Soms denk ik dat in Amerika de sekten er zijn en dan is er ook nog de kerk. Als ik ’s middags weerkom, tref ik juist het gezamenlijk bidden. Hysterisch geschreeuw en ge­huil hoor ik en ik zie wuiven van armen en heen en weer wiegen van extatische mensen. Ik keer mij om. ‘t Is mij te machtig. En toch… Ik lees in Filippenzen 1: ”Nochtans wordt Christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel hetzij in waarheid, verkondigd, en daarin verblijd ik mij. Mag ik dat ook toepassen op deze wonderlijke sekten in Amerika? Ik weet het niet.

Voor Nederland zou ik deze wijze van Evangelie brengen zeker afwijzen, maar ik ben in Amerika. En ik herhaal wat ik al vroeger schreef: Ik ben dankbaar dat aan Amerika op z’n Amerikaans de boodschap gebracht wordt.

Deze kerk heeft vele honderden eigen zendelingen, die overal de Four Square Gospel Tabernacle stichten.

 

Tien jaar onder de melaatsen door zr. E. Weiss (14)

Ondanks haar grote ellende was Jenny weer gelukkig. Van tijd tot tijd vroeg zij aan de zuster of het nog geen tijd was om naar de kerk te gaan…

Nog zie ik haar op die eerste avond voor mij in de bank zitten. Het was de eerste keer na lange tijd dat zij weer Gods huis bezocht. Op haar bleek gezichtje kon ik iets lezen van haar innerlijke vreugde. Nu had ze wat ze zo lang ge­wenst had: frisse lucht, speelgenoten en een bedehuis.

Drie maanden slechts is Jenny op Bethesda geweest. Op een morgen gevoelde zij zich zo zwak, dat ze op bed bleef liggen. Ze is er niet meer van opgestaan. Zuster Philippine en zuster Martha verpleegden haar met grote liefde en trouw. Toen ik op een avond haar nog een bezoek wilde brengen was de zuster juist bezig Jenny’s bed te verschonen. Zij riep een andere zuster te hulp, omdat Jenny niet meer rechtop kon zitten en telkens omviel. Er was jammer ge­noeg geen zuster in de nabijheid op dat ogenblik, zodat ik Jenny in de rug steunde. Doch toen ik haar goede nacht had gewenst en weer in de frisse buitenlucht kwam, werd ik onpasselijk van de vreselijke ontbindingslucht, die ik had ingeademd en toen ik thuis kwam zei ik tegen mijn man: “Nu weet ik pas wat een ontzettend opofferend werk onze diaconessen verrichten!”

Jenny’s moeder kwam naar Bethesda om de laatste dagen nog zoveel mogelijk bij haar kind te zijn. Jenny werd zwak­ker en zwakker. Ze kon niet veel meer spreken. Toen nam ik de grote tekening van de Goede Herder uit onze slaapkamer en bracht haar die met de woorden: “Zie Jenny hoe de Heer zijn schaapje op zijn schouders neemt; zo wil Hij je ook op zijn schouder nemen en naar het huis dragen, waar geen ziekte, geen smarten en geen nood meer zijn?”

“Mag ik dit schilderij houden?” was haar vraag. Ik zette het rechtop op een stoel naast haar bed, zodat zij het steeds kon zien. In de Zaterdagavonddienst smeekte Vader Weiss in zijn gebed met ons allen aan God om het lieve kind toch uit haar groot lijden te verlossen en de hemeldeuren voor haar te openen. Tijdens dit gebed stierf Jenny in de armen van haar moeder, die met Celina de Mesquitta bij het kind was gebleven.

Celina vertelde ons die avond dat Jenny ineens luid had geroepen: “Maak de deuren wijd open, er komen zoveel binnen!” Celina antwoordde: “Dat zijn de engelen, die je naar Huis willen dragen!” Zij opende daarop de deuren en toen ze zich weer omkeerde en naar Jenny keek, was deze reeds de eeuwige heerlijkheid binnengegaan.

Op de 24ste Mei werd onze lieve Jenny naar haar rust­plaats gebracht en Vader Weiss kon aan de groeve geen beter woord gekozen hebben dan het woord waarover hij sprak, de vraag van Jezus: “Wilt gij gezond worden”.

Jenny was de eerste die op onze begraafplaats in Bethes­da begraven werd. Een eenvoudig houten kruis, wijst haar rustplaats aan. Wat zal het heerlijk zijn haar boven weer te ontmoeten straks in het opstandingslichaam.

Wat is het heerlijk, dat zij, evenals velen van degenen die ik niet vermeldde, haar Heiland lief had en haar armzalig, aards lichaam in Zijn machtige handen had gelegd.

Er zijn zovele van deze arme zieken, op deze wereld, die de Heiland nog niet kennen! Wilt U ook in uw gebed aan hen denken opdat zij Hem vinden, die in dit grote leed hun enige Troost kan zijn. Zij hebben uw gebed nodig. Hoe meer wij bidden, hoe inniger wij zelf komen in de gemeen­schap met Hem die Zijn heerlijkheid bij de Vader heeft verlaten om Zich geheel en al voor ons ten offer te geven.

(Wordt vervolgd).

 

Werkplaatsen Gods. Zending in België

“Zending in België? zal een lezer vragen, “is België dan niet een gekerstend land?”

Mijn lezer, mag ik U dan eens uitnodigen om met mij een bezoek te maken aan een van die werkplaatsen van God in het kleine landje onder Nederland.

Hoort U maar, wat die kleine, rustige man vóór me, een Evangelist in Brussel en omgeving, mij daarvan vertelt. Over een klein balkonnetje met bloemen, kunnen we het pleintje zien met hier en daar een schrale boom, en een grote telegraafpaal erop.

Het is een verloren plekje, ergens in een voorstad van Brussel. Onder ons bevindt zich de “kerk”, eens een groot café met een gladde stenen vloer, en mooi bewerkte panelen aan de kant. Nu is het één van Gods werkplaatsen gewor­den, waar de blijde Boodschap mag klinken tot Zijn eer. en tot redding van velen,

De Evangelist vertelt mij, hoe daar in de laatste paar jaren een gemeente is ontstaan. Hoe daar mensen kwamen, die nog nimmer een regel van het Evangelie gehoord of gelezen hadden. Zij kwamen uit een wereld vol bijgeloof, haat en jalousie, en wat zijn er velen onder hen, wier bekering een ‘vervolging en smaad van het gehele gezin meebrengt!

Daar was een vrouw, die van haar man niet meer naar de Evangelische samenkomst mocht. Als ze op een Zondag­middag lag te slapen, deed hij de deur op slot, maar ze wist raad en klom het raam uit. Zo was ze nog op tijd om de samenkomst mee te maken.

Daar was dat lid in de gemeente, die in de hongertijd naar de Kempen, een gebied in het Noorden van België, ging om eten te halen. Hij was een getuige van zijn Meester, en liet twee Evangeliën achter in een plaatsje waar men nog nooit van Jezus gehoord had. Deze twee Bijbeltjes, ze werden stuk gelezen en ze mochten het middel worden tot de bekering van enkelen.

Nu komt de Evangelist daar iedere week het Woord brengen. Hij moet er 4 uur voor reizen, maar dat geeft niet, want het gaat om kostbare zielen.

Op mijn vraag, hoe hij de boodschap brengt tegenover de Rooms-Katholieke bevolking, antwoordt hij:

“Wij proberen nooit hen van hun kerk af te trekken. Dan willen zij niets meer van ons horen, maar we komen om hen te helpen in hun geloof: om hun geloof te ver­beteren. Wij brengen ze in aanraking met de Bijbel zelf, en dan werkt God zelf in hun harten, en maakt hen duidelijk, dat wij niet door goede werken, noch door ceremoniën of tradities een kind Gods kunnen worden, maar alleen door het geloof in Jezus Christus.

Maar het grote geheim van onze arbeid is het gebed. Iedere morgen om half tien in de “kerk” open, en dan komen de leden, die kunnen, bij elkaar, om samen neer te knielen en te bidden.

Dit is de grote kracht van ons werk!”

’s Zondagsmorgens wordt er gesproken in het Vlaams, maar elke zin wordt vertaald in het Frans. Het werk is niet gemakkelijk, maar zo horen zij, die de twee talen ken­nen (en die zijn vele) alles tweemaal, en zij zullen het niet licht vergeten.

Zeker, Gods werk gaat door, ook in België, maar de nood is groot, en als wij zo met elkander over deze dingen spreken, groeit in ons beider hart het verlangen, dat God toch de zaak van het arme België zal vastbinden op het hart van vele gelovigen, en arbeiders zal uitstoten in deze wijngaard, die het zo nodig heeft…

Aan de overkant van het pleintje klinkt een jazzband uit één van de honderden Brusselse kroegjes…

België is in nood!

Maar wij hebben een machtigen Heiland!

  1. v. W.

 

De afval der moderne religiositeit

Hoe ernstig komt het Evangelie tot ons.

Toen iemand onzen Here Jezus de vraag stelde: Here, zijn er ook weinigen, die zalig worden? antwoordde Hij: “Strijd om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan en zullen niet kunnen. Zij zullen straks aan de deur kloppen: Here, Here, doe ons open’ en Hij zal antwoorden: Ik ken u niet, van waar gij zijt” (Luc. 13:22-30).

Hoe wordt echter dit Evangelie van ernst, van het zalig worden door het geloof alleen, van het wederom geboren moeten worden, in onze tijd droevig vervlakt, verbasterd, verleugent! Alsof er geen schrik des Heren, geen eeuwig oordeel meer bestaat. Alsof het met alle “christenmensen’ die van goeden wille zijn wel terecht zal komen. Men is toch gedoopt, een braaf en fatsoenlijk kerkmens geweest: men was voor het godsdienstige niet onverschillig en dan mag men toch het goede hopen.

Ja, dit Evangelie is nog ruimer. Als men zijn leven voor het vaderland heeft gegeven, of als men als ‘verzetsman’ voor het vuurpeloton heeft gestaan, dan is er “heilig bloed” geofferd en dan worden wijdingsdiensten gehouden en ver- lossingsliederen gezongen en dan mogen we al onze doden bij Christus weten. Dan staat het partizanenbloed met Christus’ verlossingsbloed “in principieel verband ‘.

Ik denk hier aan de z.g. dodenherdenkingen, waar bijna heel de kerkelijke wereld van tegenwoordig aan mee doet. Ik denk hier ook aan de godsdienstige plechtigheden, die de vorige week op het Airborn-kerkhof te Oosterbeek werden gehouden. De helden van Arnhem werden herdacht: de mannen van de Rode Duivels-divisie, die hun leven lieten bij de bevrijding van ons land. Allemaal zalig gesproken. De generaal las: “Ik zag de doden staan voor God, be­kleed met witte klederen en de palmtakken in de handen”. De Britse legerpredikant preekte over (Heb. 12:01-02) en gaf aan de gevallenen de hoogste eer: “Ze zijn dicht bij Christus en bij Hem te zijn is verreweg het beste”. En de schare keert dan na godsdienstige liederen gezongen te heb­ben diep onder de indruk naar huis. En ook de christelijke dagbladen geven ontroerende en waarderende verslagen.

Ziet, dat is een voorbeeld van de leugenprofetie van de valse profeten onzer dagen. De verbastering van het heilig Evangelie. Een miskenning van de ontzaglijke ernst, waar­mee Gods Woord oproept tot geloof en bekering.

“Wij dan wetende de schrik des Heren bewegen de men­sen tot geloof’. “Tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet ingaan”.

Ds. B. Telder.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.10.12

De eerste Youth-for-Crist” rally in Nederland

Het waren twee heerlijke avonden.

Maandagavond 30 September ontmoetten we in besloten kring, in het Americane hotel te Amsterdam, de Amerikaanse broeders. die ons vertelden hoe de Youth-For-Christ be­weging ontstond, hoe ze zich uitbreidde. hoe ze naar Neder­land is gekomen en wat haar doel en middelen zijn. Geboren uit gebed, thans gesteund door het gebed van tienduizenden jonge mensen, is ze louter een werk Gods. Natuurlijk heeft de tegenstand niet ontbroken. Doch dit is het bewijs, dat de Satan het de moeite waard vindt zich er mee te bemoeien. Als God voor ons is. wie zal dan tegen zijn?

Dat deze Amerikanen naar Holland komen mag niet op­gevat worden als zou het jeugdwerk hier niet goed zijn of dat hier geen geschikte mensen zouden zijn, die niet kunnen spreken, het enige antwoord is: ”God werkt”. Een andere verklaring is er niet.

Op een enkele vraag werd zeer duidelijk naar voren ge­bracht, dat deze beweging interkerkelijk is en dat ook wil blijven. Aan jonge mensen, die tot overgave komen, wordt aangeraden naar die kerk of kring te gaan, waar hun ouders toe behoorden.

Het was een plechtig ogenblik toen op de vooravond van de campagne de aanwezige predikanten en leidende broeders zich verenigden in gebed om Gods zegen over dit werk af te smeken. Treffend was op te merken, hoe in veler gebed de blijde verwachting tot uiting kwam, dat God in ons land wonderlijk wil gaan werken en het verlangen, dat het tot een doorbraak moge komen door de muren, die ons gescheiden houden,

Dinsdagavond was de eerste avond, die op het programma stond. Reeds een half uur van tevoren was de kerk in de Jacobstraat tot het uiterste gevuld. Het was zelfs zo, dat, helaas, aan de ouderen moest gevraagd worden heen te gaan en hun plaats vrijwillig aan jongeren af te staan. Wat was het een heerlijke aanblik, al die honderden jonge men­sen hier verenigd te zien.

Met wat een ongekend enthousiasme werd er gezamenlijk gezongen onder leiding van Mr. Don Devos, de koorleider, met begeleiding van Mr. Douglas Fisher. Het was onge­twijfeld alles Amerikaans, fel, raak en pittig. Doch de predi­king van Rev. Spencer De Jong, hoewel recht op het hart van de jonge mensen gericht, was door en door Bijbels, het was het goede oude evangelie van de verlossing van alle schuld, enkel door het bloed van Jezus Christus.

Er was een sterke werking des Geestes en het geloof, dat God wonderen zou doen, werd niet beschaamd. Meer dan zeventig jonge mensen gaven aan de uitnodiging gehoor om Jezus aan te nemen als hun Heiland.

Er was een dertig­tal bij, die voor het eerst tot Hem kwamen. Heerlijk was het na afloop te mogen spreken en bidden met deze jonge mensen, die vaak zo vreemd staan tegenover het geloof en zoveel moeilijkheden kennen.

Vanaf deze avond zullen, indien God het wil. zes weken lang iedere avond op onderscheiden plaatsen deze rally’s worden gehouden. Wij vragen onze lezers dit werk te steu­nen met hun gebed. De Geest van God werkt in de jeugd. Moge het leiden tot een grote opwekking ook onder de ouderen en moge God het verhoeden, dat we dit werk zouden smoren in onze beruchte schotjesgeest, die alleen weet te waarderen wat uit eigen kring voortkomt. Wan­neer ons volk verstaat wat God ons te zeggen heeft, dan kan dit een hergeboorte betekenen. God zegene onze broe­ders.      

Br.

 

De inwoning van Christus in ons hart

Herhaaldelijk komt naar voren, dat velen, die zich aan Christus hebben overgegeven, in hun dagelijks leven er zo weinig steun door ondervinden. Dikwijls blijkt Christus, ondanks hun goede wil, te ver weg en te veel slechts een begrip. Daarom gevoel ik behoefte aan anderen mede te delen mijn ervaring, hoe een mens zelf kan medewerken, opdat Christus steeds meer zijn dagelijkse, trouwe, liefde­volle en almachtige Vriend wordt.

Het spreekt van zelf, dat alleen Christus ons tot andere mensen kan maken, maar wij werken Hem dikwijls tegen, terwijl Hij ons toch zo graag met Zijn Geest vervullen wil. Het tegenwerken geschiedt meestal zonder dat wij het ons zelf bewust zijn. Christus zegt, dat wanneer wij Hem lief­hebben, Hij door zijn Geest in ons zal komen wonen. Dit beeld trof mij bijzonder en ik zag mijn binnenste als een woning met een voorportaal en een hall, waarop een aantal vertrekken uitkwamen. Toen Christus bij mij kwam wonen, was eindelijk Zijn kloppen op de deur van mijn innerlijke woning verhoord. De Heiland stond toen eindelijk in het portaal op de mat en zou Zich nooit weer de deur uit laten zetten. In (Joh. 10:27) zegt Hij: “Niemand zal hen uit mijn hand rukken”.

Dit openen van de deur was voor mij van geweldige be­tekenis. omdat daardoor de verzoening tussen God en mij tot stand gebracht was. Ik kon de deur echter slechts openen met Gods hulp en toen ik berouw had over mijn zonden en als een kind geloofde dat Christus. Gods Zoon, door zijn kruisdood deze verzoening mogelijk had gemaakt.

Door dit binnenlaten was ik Gods kind geworden voor de eeuwigheid. Dit was de rechtvaardiging. Ik was weer voor God gerechtvaardigd en buiten het oordeel gesteld, m.a.w.: terwille van Christus had God mij alle vroegere zonden, hoe zwaar ook, vergeven, evenals de toekomstige, als ik deze aan Hem zou belijden.

Toen Christus eenmaal was binnengelaten, verwachtte Hij echter ook, dat ik Hem niet op de mat in het portaal zou laten staan. Hij verlangde bezit te nemen van alle vertrekken, om mijn huis geheel van Zijn Geest te vervullen. Toen zag ik plotseling, dat alle vertrekken van mijn huis bezet waren: de hal door mijn ik, omgeven door mijn karakter. Ik was als een tekening van een cirkel. In de binnenste cirkel staat met grote letters IK. In de buitenste cirkel onvriendelijk, ongeduldig, onoprecht, baatzuchtig enz.

Zo zag God mij (Rom. 03:10-18) en zo ziet Hij ieder mens.

Ik begreep dat Christus al deze slechte bewoners, deze karaktereigenschappen, zo graag wilde uitdrijven en de Zijne er voor in de plaats brengen.

Dan ontstaat een andere cirkel. Binnenin staat Christus. Daaromheen nederig, wellevend, onbaatzuchtig, zachtmoedig, niet kwaad sprekend, oprecht, geduldig, plichtsgetrouw, edelmoedig en vriendelijk.

Dit is het volmaakte karakter van Christus en de vol­maakte liefde, 1 Korinthe 13. Hiernaar moeten wij jagen (1 Kor. 14:01); daarin moeten wij ons oefenen (1 Tim. 04:07); dat moeten wij leren (Matt. 11:29) evengoed als een vak, of wetenschap of talen. Dat is de heiligmaking.

Christus moest ook door lijden gehoorzaamheid leren (Heb. 05:08).

Deze heiligmaking geschiedt door de kracht van de Heilige Geest, maar de mens moet volkomen meewerken, zoals bovenstaande teksten leren. De mens alleen kan het niet zonder de Heilige Geest, maar de Heilige Geest doet het niet zonder onze volledige medewerking. Hoe kunnen wij daarin medewerken?

Waarmede iemand omgaat wordt hij besmet. Dit geldt ook in het goede. Als laagstaande mensen met hoogstaande mensen omgaan worden zij naar boven getrokken. Zo moet een gelovige de gehele dag met Christus omgaan, Hem in alle grote en kleine dingen raad vragen, alles met Hem be­spreken, alsof Hij lichamelijk bij hem is en dan ook Zijn raad opvolgen, dus gehoorzamen, door dik en dun en niet eigenwijs zijn. Dan voltrekt zich in hem de karakterverandering zoals boven aangegeven: ”En wij allen, met ongedekt aangezicht de heerlijkheid des Heren als in een spiegel aanschouwende, worden naar Zijn beeld veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heren Geest.” (2 Kor. 03:18).

Toen Mozes van de berg kwam, na zijn samenzijn met God, glinsterde zijn aangezicht. Dan worden wij nieuwe schepsels: ”zo dan indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden’. (2 Kor. 05:17).

Dan zijn wij in Christus, verkrijgen de volheid van de Heilige Geest en de zekerheid des geloofs (Heb. 11:01).

Hoe kunnen wij nog meer medewerken?

Door ijverig de Bijbel te onderzoeken. Dan spreekt Chris­tus door Zijn Woord tot ons. Dan hebben wij door dit Woord gemeenschap met Hem. Dan geeft Hij ons vele geboden, maar wij hebben er niets aan, als wij ze niet op­volgen. Ook en vooral zijn het gebed en het stil-zijn voor God, heerlijke gemeenschapsoefeningen, waarvan een zeer bijzondere kracht en zegen, ook voor anderen uitgaat, terwijl ook het zingen van evangelische liederen de gemeenschap met Christus versterkt. Om nog weer terug te komen op het beeld van onze innerlijke woning, waarin Christus de gehele heerschappij behoort te hebben; dat kan alleen als wij Hem in al onze kamertjes toegang geven en Hem niet op de mat laten staan.

Wanneer laten wij Christus op de mat staan?

Als ouders de moeilijkheden met hun kinderen zelf willen oplossen.

Als wij de strijd om het bestaan alleen willen strijden.

Als een leraar de moeilijkheden met zijn leerlingen alleen in orde wil brengen.

Als een huisvrouw haar zorgen zonder Hem wil dragen.

Als een zakenman zijn zaken problemen zonder Hem wil behandelen.

Als een ingenieur zijn technische vraagstukken alleen wil bestuderen.

Als een regeerder zijn vragen rond het besturen zelf wil beant­woorden.

Als een dokter zijn diagnose zonder hulp van Christus wil stellen.

Als een bedrijfsleider de werkzaamheden alleen wil regelen.

Als een patroon de moeilijkheden met zijn personeel zelf wil oplossen.

Als een Christen zijn geestelijke moeilijkheden alleen wil bestrijden.

Zo laten wij Christus ook op de mat staan, als wij pro­beren:

ons zelf van angst te verlossen, ons zelf rein te maken, ons zelf liefdevol te maken, ons zelf eerlijk te maken, ons zelf te verlossen van drift,

ons zelf onzelfzuchtig te maken.

In al deze gevallen maken wij geen gebruik van de al­macht, die Christus van de Vader heeft gekregen en ons ten dienste wil stellen.

Lezer, staat de Here Jezus nog op de mat van uw inner­lijke woning of hebt U de deuren van alle vertrekken open­gezet voor Hem? Hoevelen houden meerdere vertrekken hardnekkig voor Hem gesloten, zodat er twee regeerders zijn in hetzelfde huis, en er niet steeds kan zijn de vrede, die alle verstand te boven gaat.

Laat ieder van ons zich voor Gods heilig aangezicht onderzoeken: “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij: en leid mij op de eeuwige weg”. (Ps. 139:023-024). D. v.d. W.

 

Contact per brief

  1. V. te V. vraagt: In het blad van 31 Aug. schrijft P. K. onder meer: “de vijf dwaze maagden moesten gaan naar de verkopers om olie’. Hoe kunnen de dwaze maagden olie gaan kopen bij de verkopers, terwijl de wijze reeds ingegaan waren? Deze verkopers gingen dus zelf ook niet in, want als de dwaze maagden te laat waren, waren de verkopers dus véél te laat. Wie zijn deze dan?

Antw. Het antwoord is m.i. zeer eenvoudig. De wijze maagden zeggen tegen de dwaze, gedreven door het ver­langen hen ook nu nog te helpen, dat zij naar de verkopers zullen gaan. We lezen echter niet in de gelijkenis, dat dit hun inderdaad gelukte. Het is hiervoor te laat. Verder moe­ten we, zoals in alle gelijkenissen, niet trachten ieder onder­deel te vergeestelijken. Deze gelijkenis gaat niet over de verkopers, doch over de wijze en dwaze maagden.

Zuster L. L. te W. vraagt: “Kan ik in alle dingen en op iedere tijd weten, dat de Heilige Geest mij stuurt bijv. als ik zieke broeders of zusters bezoek! Zij vraagt dit omdat zij kennis heeft gemaakt met twee zusters, die overal het evangelie brengen en haar vertelden, dat zij nooit ergens kwamen of de Heilige Geest stuurde hen daarheen en ais ze niet mochten gaan, hield de Geest hen tegen.

Antw. Ik wil niet betwijfelen, dat deze beide zusters zo niet de stem des Geestes mogen beluisteren, dat zij steeds weten waarheen zij wel en waarheen zij niet moeten gaan. Toch geloof ik, dat we dit nimmer tot een regel mogen stellen. We lezen nergens in de Schrift, dat ons zoiets wordt be­loofd. Wel wordt er gesproken van een leiding des Geestes voor alle kinderen Gods, d.w.z. dat ze, zonder dat ze het zelf soms weten, in hun overleggingen en gedachten zo bestuurd worden, dat ze de goede weg bewandelen. Wan­neer we niet weten wat we doen moeten, is m.i. de juiste weg, dat we in ernstig gebed de Here om wijsheid en leiding vragen en dan doen wat ons geweten en verstand in overeenstemming met Gods Woord ons zeggen, dat we doen moeten. We mogen dan vertrouwen, dat God onze weg zo zal leiden, dat het is tot eer van Zijn Naam en tot heil van onze naaste. Wie zo op God vertrouwt zal niet beschaamd uitkomen. Er zijn kinderen Gods, die in sommige gevallen hun Bijbel openslaan en de tekst, waar hun oog opvalt, als een antwoord van God beschouwen. In dit opzicht zij ieder in zijn eigen geweten overtuigd. Het past mij niet deze weg te veroordelen. Toch geloof ik, dat deze wijze van handelen alleen daar kan worden verdedigd, waar noch Gods Woord, noch ons geweten of verstand enig licht geven in de moeilijkheid waarin wij verkeren.

Zuster B. te H, heeft grote moeite met de opvoeding van haar kinderen. Zij staan vijandig tegenover Gods Woord en als ze de Bijbel voor de dag haalt, kijken ze al lelijk. Ook heeft ze gemerkt dat haar dochtertje rookt. Ze maakt zich in zo’n geval wel eens driftig, hoewel ze weet, dat ze met zachtheid meer gedaan krijgt. Haar oudste dochter zei eens. Moeder, je moet er niet zoveel over praten, want dan krijg ik er een hekel aan. Zelf zit ze altijd in de put en ziet geen uitweg met haar kinderen.

Antw. Natuurlijk mogen we nooit terwille van de kin­deren het Bijbellezen aan tafel nalaten. In dit opzicht moeten we priester in ons huis zijn en niet, zoals Eli onze kinderen meer eren dan God. Toch kan er inderdaad in de opvoeding een tijd komen, waarin het goed is niet veel meer te praten. De kinderen weten het ze hebben het reeds zo vaak van ons gehoord en het heeft op hen geen invloed meer, ja het verbittert hen. Des te sterker moeten wij dan echter voor hen bidden. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel. We weten hoe het gebed van Monica voor Augustinus ver­hoord is en zo zijn duizenden gered door de gebeden hunner ouders. Ik geloof, dat er ouders zijn, die door hun ernstig en volhardend gebed hebben goedgemaakt, wat ze door hun hard of onverstandig woord bedierven.

Daarnaast moet echter ook ons leven een getuigenis zijn.

Wanneer u zelf zegt, dat u altijd in de put zit dan is dit geen aanlokkelijk voorbeeld voor de kinderen. Laat het vertrouwen op Christus’ liefde zo sterk in u zijn, dat Zijn blijdschap en vrede in uw woorden en daden tot uiting komt. Hoe menig jongmens is afgeschrikt door de zure, onverdraagzame, korzelige houding van hen. die zich chris­tenen noemen. Het oude spreekwoord is in dit opzicht zo waar: Leringen wekken, doch voorbeelden trekken.

En wat het roken van uw dochter betreft: U kan haar als ouder natuurlijk dit verbieden, doch u loopt de grote kans, dat zij het buitenshuis of in het verborgen toch doet. Al deze dingen liggen aan de buitenkant. Het hart moet veranderd worden. En als God Uw gebed verhoort, wel, dan zal het roken, evenals de omgang met vrienden en vriendinnen en de keuze van haar boeken en de vermake­lijkheden, die zij zoekt, vanzelf veranderen. God geve u de vervulling van Uw bede.        

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Kerken in Amerika.

Zijn zij anders dan in Nederland? Ja zeker zijn ze anders.

Zijn de mensen anders dan in Nederland? Ja zeker zijn ze anders. Daarom kunnen wij niet zeggen: de kerken in Nederland moeten worden als de kerken in Amerika. En toch, we kunnen leren van ze.

Ik ga iets vertellen van wat ik zag en ondervond als vreemdeling in de kerken van Amerika.

Amerika is groot en je kunt je eenzaam voelen, eenzaam in het gedrang op Fifth Avenue in New-York en eenzaam in de lichtkleurige woestijnen van Arizona,

Maar dan zijn er gelukkig de kerken. Ik heb grote liefde voor de kerken in Nederland, maar ik vraag mij wel eens af: zal een eenzame daar vriendschap vinden?

Ik treed een grote kerk binnen in New-York. In het portaal staan dames en heren en ontvangen hen die binnenko­men als welkome gasten. Een stelt zich aan mij voor en brengt mij naar een goede plaats vooraan. Aan het einde van de dienst zingt het prachtige koor het “Amen”. Het is nog een ogenblik stil, maar na een minuut is de kerk vol pratende mensen. Een dame vóór mij keert zich om en zegt: “Mag ik mij voorstellen, ik ben Mrs. Macminor, did you enjoy the sermoon? Hebt u genoten.) Ik zie U hier voor ’t eerst, ik hoop, dat U weer terug komt. Ga even naar de dominee om kennis te maken”. (Iedere predikant in Amerika begeeft zich na het uitspreken van de zegen naar de uitgang om meestal met iedereen een handdruk te wisselen). Ook achter mij stellen enkelen zich aan mij voor en zeggen hun vriendelijk “I hope to see you again” Ik hoop u weer te zien) De dominee onderhoudt zich met velen, bekenden en onbekenden. Ik spreek even met hem en hij nodigt mij uit te spreken voor een ladiesmeeting in de komende week.

Deze ervaring is geen uitzondering. Ik ontmoette veel zulke hartelijkheid in de kerken. In Washington D.C. kwam ik een grote kerk binnen. Bij de ingang stonden gemeente­leden en verwelkomden ieder. “U bent een vreemdeling hier, ik zag U nog niet eerder, welkom in onze kerk, wilt U Uw naam en adres opschrijven in dit boek?”

De kerk was overvol. Duizenden mensen vulden de ban­ken. Vóórdat de preek begon, zei de predikant: Er zijn hier vandaag enkele nieuwe bezoekers in de kerk. Hij noem­de ze op en ik hoorde o.a. onze namen. “Miss ten Boom and Mr. ten Have from the Netherlands. Hartelijk welkom.

Hollanders, wij hopen dat U een gezegende morgen zult hebben en als U langer blijft in Washington dat U geregel­de bezoekers wordt van onze kerk.”

Op de achterkant van de banken zijn overal rekken aan­gebracht; daarin staan zangboeken, genoeg voor alle kerk­gangers. In de wanne streken van Kansas. Arizona, Californië enz. waren er ook waaiers. Wat was ’t moeilijk om niet afgeleid te worden, toen ik voor ’t eerst voor zo’n waaierende gemeente moest spreken, maar alles went. Die waaiers zijn de moeite waard om te bestuderen. Ze dienen tot afkoeling, maar ook voor reclame. Ik zag er met aan de voorkant een Bijbelse prent en aan de achterkant een reclame van een begrafenisondernemer.

Programma’s voor de kerkdienst worden zelfs in de klein­ste kerken bij de ingang uitgedeeld. Zij bevatten behalve de vele programmapunten van de dienst ook de uren der Zon­dagsscholen. catechisaties, namen, adressen en telefoonnum­mers der predikanten, berichten en inlichtingen over allerlei kerkenwerk.

In de meeste kerken nemen de ouders de baby’s en grotere kinderen mee. In de kleinere plaatsen maakte ik het dikwijls mee. dat de moeders als de kleintjes gingen huilen, rustig het kindje voeden.

Lang niet altijd zorgen alleen de moeders voor de baby’s. Niet alleen, dat op straat bijna altijd de vader, niet de moe­der, achter de kinderwagen loopt, maar ook in de kerk zorgt de vader dikwijls voor de kleintjes. In een Chinese kerk zat een kleuter rustig een liedje te zingen tijdens de preek en niemand stoorde zich daaraan.

Lange preken worden nooit gehouden. Toen ik pas in Amerika was ergerde ik mij aan de oppervlakkige, vluchtige preekjes, die ik in New-York hoorde maar wat heb ik later zegenrijke preken gehoord. Werkelijk krachtig gaven velen in de korte tijd, die zij tot hun beschikking hadden, hun getuigenis. Ik denk aan de predikanten Bonnell, Zegerius, Ironside e.a.

Al waren soms de kerken stampvol, toch hoefde ik nooit te staan om op een plaats te wachten. Er was geen belletje, vijf minuten voordat de dominee opkwam om de wachters gelegenheid te geven de “eigen plaatsen” te bezetten. Ik weet niet, of er ergens wel “eigen plaatsen” zijn in Amerika, ik ben ze nooit tegengekomen. Plaatsen geld wordt niet ge­vraagd.

Collecte wordt éénmaal in iedere dienst gehouden, als waarlijk onderdeel van de Eredienst. Meestal komen de diakenen eerst naar voren, ontvangen aan het altaar of aan het podium dc schalen, waarna de predikant de collecte aan­beveelt en een kort gebed uitspreekt. Daarna wordt gecol­lecteerd. terwijl het koor zingt of mooie muziek gegeven wordt, het offertorium. Als zij klaar zijn, komen alle diake­nen naar voren en spreekt de predikant een kort dankgebed uit, terwijl het orgel zacht blijft doorspelen.

Overal vindt men envelopjes. Men kan daar zijn geld in doen en naam en adres erop schrijven, maar ook het doel waarvoor men geeft. Dit zijn dan gevallen waarin de linkerhand wel weet, wat de rechter doet.

Aardiger zijn de kaartjes, die men op de collecteschaal kan leggen of bij de uitgang kan inleveren. Het zijn formu­liertjes, waarop men kan invullen: naam. adres, plaats van herkomst, kerkgenootschap, maar ook of men huisbezoek wenst, met moeilijkheden zit enz. Kaartjes van allerlei varia­tie zag ik in de vele kerken die ik bezocht.

In sommige kerken maakte ik mee, dat gemeenteleden, overgekomen vanuit andere plaatsen, voor ’t eerst in hun nieuwe woonplaats in de kerk kwamen. Zij zaten op de voorste banken. De predikant deed hun enige belijdenis­vragen, die ieder persoonlijk moest beantwoorden. Naam en adres werd zeer duidelijk uitgesproken. Daarna sprak de dominee een kort welkomstwoord. Niet alleen aan ouderen, ook aan kinderen werd gelegenheid gegeven hun geloof te belijden, voor hen in zeer eenvoudige formulering.

Ook in de grote steden is elke kerk het middelpunt van een afzonderlijke parochie met eigen predikant, assistent- pastors en kerkeraad.

De kerk in Amerika is meer dan de kerk in Nederland een welkom in een hechte gemeenschap.

 

Tien jaar onder de melaatsen. (13)

Gaarne wil ik U thans nog in kennis brengen met een jong meisje, Jenny, het dochtertje van Dr. med. Keuswil. Zij was slank en fijn gebouwd, de lieveling van haar vader, die in Sommelsdijk districtsarts was.

Jenny was 13 jaar oud toen haar vader stierf. Na de dood van haar echtgenoot huurde mevrouw Keuswil een klein huis in Paramaribo dat zij met haar zonen en vier dochters ging bewonen. Een jaar na de dood van haar vader werd Jenny ziek. De huisdokter, die geroepen werd, had de moei­lijke taak aan de moeder te zeggen dat haar lief dochtertje melaats was geworden.  Jenny moest van af dat vrese­lijke ogenblik geïsoleerd worden van haar zusjes en broers. Een kamertje onder het dak van het huis werd haar ver­blijf. Een oude “menne” stond de moeder met grote trouw en goedhartigheid ter zijde in het verplegen van het kind. De hete tropenzon brandde op het dak, zodat het verblijf in dit kamertje voor het arme meisje menigmaal ondragelijk was. Iedere avond bracht de moeder een tijd bij haar doch­tertje door. Menigmaal als zij binnenkwam vond zij haar onder tranen. Op een avond vroeg de moeder: “Jenny, waarom schrei je toch altijd zo? vertel het toch aan je moeder?” “Och moeder, ik kan het hier niet langer uit­houden in dit hete bedompte kamertje, laat mij toch weer van de frisse lucht genieten! Ik verlang zo mijn vriendinnen weer te zien”. “Maar mijn lief kind, je mag niet naar buiten, je bent ziek; bedenk toch eens hoe vreselijk het zou zijn als de politie je op straat zou aanhouden en je werd met geweld van mij weggenomen en in het gouvernementsgesticht Groot Chatillon gebracht!”

“Maar lieve moeder, wat heb ik dan voor kwaad gedaan, dat ik mijn gehele leven in deze hete kamer moet opgesloten zitten? Breng mij dan op een plantage!”

“Mijn kind ik wil alles voor je doen, want je weet hoe lief ik je heb. maar een plantage heb ik niet”.

“En toch moeder, heeft gisteren mij de oude menne verteld, dat niet zo ver hier vandaan een plantage is, waar zieke mensen, zoals ik, mogen leven, daar kan ik de hele dag buiten in de frisse lucht zijn en ik ben daar met anderen samen en er is ook een kerkje voor de zieken gebouwd, heeft menne mij verteld. Ze noemde die plaats: Bethesda. Moeder laat mij naar Bethesda gaan!”

“Jenny mijn kind wil je je moeder verlaten

“Moeder zo ver is het toch niet? U mag mij daar be­zoeken!”

Een ogenblik streed de moeder met zich zelve, maar de ware moederliefde overwon. Het lepra bestuur was dadelijk bereid Jenny in Bethesda op te nemen en weinige dagen later voer een van onze diaconessen met de tentboot naar Paramaribo om Jenny te halen. Tegen middernacht verlie­ten zij Paramaribo en in de vroege morgen omstreeks vier uur hoorden wij de roeislagen. Mijn echtgenoot ging dadelijk naar de rivier om het meisje te ontvangen. Toen hij terug­kwam vertelde hij mij, dat Jenny zo ontzettend zwak was, dat twee zusters haar naar haar kamertje moesten leiden, ze kon haast niet meer lopen. “Lang zullen wij haar niet meer hij ons hebben was de gedachte van mijn man.

Toen ik later op de dag haar een bezoek bracht, schrok ik. Een hoog opgeschoten meisje van zestien jaar, bleek, mager en met wonden bedekt, stond voor mij. Niets had de vreselijk ziekte haar gelaten dan haar mooi goudkleurig haar en twee grote sprekende ogen, ‘s Middags ging ik nog eens naar haar kijken. Toen zat ze in een gemakkelijke leun­stoel op de galerij van haar huisje in de frisse lucht: haar wens was vervuld. Op de veranda stonden haar bloemen en planten, die ze uit de stad had meegebracht.

(Wordt vervolgd).

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.10.05

Deze zaak is van Mij geschied

(1 Kon. 12:24)

Als we de geschiedenis van 1 Koningen 12 nalezen stuiten we onverwacht op bovenstaande woorden.

Het is een uitdrukking, die we eigenlijk hier niet verwachten. Na veel strijd tegen de nakomelingen van Saul en veel moeite met de verschillende stammen van Israël, was het eindelijk koning David gelukt de éénheid van het rijk tot stand te brengen. Iedere vrome Israëliet heeft zich hierin verheugd. Hoe heerlijk was het, toen onder Salomo het rijk reikte van de Eufraat tot aan Egypte, zoals God beloofd had. Welk een schoon resultaat had deze eenheid in de prachtige tempel te Jeruzalem. Dit miljoenenwerk. waar iedere Israëliet trots op was, zou immers nooit mogelijk zijn geweest zonder deze heerlijke eenheid. Hoe dierbaar deze volkseenheid Gods kinderen was blijkt wel als Elia eeuwen later op de Karmel het altaar voor God herstelt en daarbij symbolisch 12 stenen tezamen voegt.

Doch helaas… door de dwaze houding van Rehabeam, de zoon van Salomo, wordt in één uur deze kostbare eenheid voorgoed verscheurd. In plaats van te luisteren naar de wijze raad der ouden volgt hij het onverstandige woord der

jonge raadslieden. En wij zouden zeggen: Nu is het de Satan gelukt Gods werk te verscheuren. Laat ons alles doen om de eenheid te herstellen’ Ook Rehabeam tracht dit te bereiken door het zenden van Adoram. Helaas opnieuw bleek hier zijn onverstand, immers Adoram was juist de leider van de zo zeer gehate arbeidsdienst, die onder Salomo was ingevoerd.

Hij wordt dan ook prompt door het volk gestenigd! Daarna probeert de Rehabeam door geweld Israël tot eenheid te dwingen, doch juist als de burgeroorlog op het punt staat los te breken, komt Gods woord tot de koning: Trek niet op ten strijde, want deze zaak is van mij geschied.

Het valt ons moeilijk dit woord te nemen zoals het hier staat: wij geven de schuld aan de mensen: en de dwaze Raad van de jongelieden, en het onverstand van Rehabeam: aan de oproerigheid van Israël, misschien als we het dieper willen zoeken aan de Satan, de grote tegenstander van Gods werk.

Doch dat God dit doet, nee, daar willen we niet aan. Ook in onze eigen levens niet. Want immers zien we Gods zo graag als de goede Alzegenaar, de Vader die onze gebeden hoort en verhoort. En, als het dan slecht gaat, wel, dan ligt de schuld bij de mensen, bij de omstandigheden of misschien wel bij de satan die ons tegenwerkt. Hij is immers de overste van deze wereld. Doch dat God ons slaat en met zijn oordeel bezoekt, wat erkennen we niet licht. Immers dan moeten we ons buigen en onszelf onderzoeken en belijdenis doen van onze zonden. Zo was het immers tijdens de Duitse overheersing: Het was dat lafhartige verraad van de NSB ‘ers, de trouweloosheid van de Duitse regering. Kom maar. En de machtswellust van Hitler…

Hoe weinig is het gepredikt en beleden dat ook dit alles Gods hand is. Dat Hij het is geweest, die ons overgaf in de hand van onze vijanden.

Zou het daardoor niet zijn dat we onze les zo slecht hebben geleerd, dat we met een zelfgenoegzame vrome levenshouding tevoorschijn zijn gekomen. Dat we ons be­schouwen als een trouw volk, een gelovig volk, omdat er regelmatig voor de Koningin werd gebeden en vele predi­kanten illegaal werk verrichten’

Niet dat dit verkeerd zou zijn daar willen we hier niet overspreken doch dit alles heeft ons belet Gods bedoeling te zien, de les te leren waarom dit alles ons overkomen moest.

Dat niets ons buiten Zijn regering en wil overkomt daar willen we niet aan.

Eens zei een ernstig gelovige vrouw tegen een christin, in verband met de ellende van de oorlog en de hevige Jodenvervolging. “Ik, ben blij dat me dit niet uit de hand van mensen overkomt, doch uit Gods hand.

Heftig verontwaardigd antwoorden deze broeder zo’n God moet ik niet, want schijnbaar is dit een verdediging van God. Men redeneert dan: Satan is de overste van deze wereld, Hij brengt oorlog en ziekte. Maar God is de goede, liefhebbende vader. Doch men vergeet dan dat de Bijbel uitdrukkelijk leert dat de satan niets vermag te doen buiten de toelating en de regering van God. Dat toen satan het grootste kwaad deed en Christus aan het Kruis nagelde, hij niet anders deed dan wat God tevoren bepaald had. Wat geschieden zou. Dat de ellende en gruwelen van de eindtijd opgetekend staan in Gods boek van de Openbaring en dat er uitdrukkelijk van staat geschreven, dat dit dingen zijn die geschieden moeten.

Het is veel aangenamer te luisteren naar de prediking over een Heiland, Die in eindeloos erbarmen ons tot Zich nodigt en ons koestert in Zijn liefde, dan het woord te beluisteren: Keert U naar hem, die u slaat!

Toch is deze tuchtiging niet minder voortspruitend uit Zijn grote vaderliefde, dan de duizenden zegeningen waarmee Hij ons leven veraangenaamd.

Goede en kwade dingen komen uit Zijn hand, en niets overkomt ons bij toeval.

Hoe menigmaal vergeten we dit. Bijvoorbeeld als we door ziekte getroffen worden.

Velen liggen dan op hun bed met slechts één gedachte: zo spoedig mogelijk beter worden. Onrust over hun zaak, die in de war loopt, ergernis dat ze zich niet vrij kunnen bewegen verbittert hen en belet hun zich eens rustig af te vragen wat God hun te zeggen heeft. Of er misschien niet een bedoeling is waarom God hen in de rust en eenzaam­heid moest brengen, dat dit iéts is wat geschieden moest.

Ook bij oprechte gelovigen is zo menigmaal deze ver­keerde levenshouding. Er zijn er die niet naar de dokter gaan, doch zich laten zalven door de ouderlingen en voor zich laten bidden. Ze beschouwen het gebed om genezing als de weg, die hen in de Schrift geleerd wordt. En dit is volkomen juist. Onze God is onze Heelmeester, doch Hij is ook degene die ons slaat en het is mogelijk, dat Hij wil dat we ons eerst eens afvragen wat Hij ons te zeggen heeft. Of er misschien een afdwaling in ons leven is. waarvan we gereinigd moeten worden.

Hoe verkeerd is dan ook de houding van hen, die tegen zo’n zieke het steeds weer zeggen: ”Je moet geloof hebben. Als je geloof genoeg had, dan zou je niet ziek zijn. Een christen behoeft niet ziek te zijn in plaats dat ze de zieke eens wijzen op de mogelijkheid dat God iets te zeggen heeft, en dat er lessen zijn die slechts in de weg van het lijden ge­leerd kunnen worden. Hoe zouden we geduld en gehoor­zaamheid anders leren dan door het kruisdragen?

En zijn het niet juist de liefste kinderen Gods, die langs de weg van een geduldig gedragen ziekte geheiligd zijn?

Deze vrome broeders en zusters maken, zonder dat ze het zo bedoelen, het kruis van de zieke slechts zwaarder.

Neen, we willen blijven geloven dat ziekte en jammer niet bij toeval, doch uit Gods Vaderhand ons toe komt. Dar Hij onze God is, die in eeuwige wijsheid weet wat we dragen kunnen én wat we dragen moeten. Dat Hij menig­maal geneest op gebed, omdat we leren moesten op Hem te vertrouwen, dat Hij echter ook menigmaal ons ziek moet laten, omdat we een geheel andere les moesten leren, een les die veel langer tijd vergt, een les van geduld en gehoorzaamheid en tevredenheid.

Het is God die de plaats van onze woning heeft be­schikt en ons de kinderen gaf. die misschien zo moeilijk op te voeden zijn.

Het is God, die U zonder menselijke hulp deed zijn, toen ge zo echt menselijke hulp verlangde, opdat ge U eindelijk toch eens ten volle aan Hem zou toevertrouwen en Die het tot U zegt: Deze zaak is van Mij geschiedt

Het is God, die U zonder troost deed zijn en zonder vrien­den, opdat ge U zoudt wenden tot Christus, die ons gegeven is tot een eeuwige vertroosting (2 Thess. 02:16).

Het is God, die Uw man van U wegnam, en Die U tot een echtgenoot en uw kinderen tot een vader wil zijn. De eeuwige God die het tot U zegt; Deze zaak is van Mij geschied.

God die ons zo menigmaal in de smart moet brengen en in de vertwijfeling, opdat we buigzaam zouden worden door het leed gelijk ijzer buigzaam wordt in het vuur.

Wie zo het leven heeft leren bezien, kan leren roemen in verdrukking en tegenslag.

Nimmer, ook niet in ziekte, smart en droefheid, zijn we buiten zijn Vaderlijke leiding. Nu zien we niet altijd het doel, doch eenmaal zullen we het zien en verwonderd zijn.

Br.

 

Contact per brief

De artikelen over de opstanding des vlezes hebben enige vragen binnengebracht. De heer J. V. te V. vraagt: “Waar kan ik dit in de Bijbel lezen? Ik lees wel over “de opstanding der doden”. Voor mij een groot verschil

Ook Mr. D. C. H. V. te L. schrijft: “Dit geloofsartikel heeft mij steeds een moeilijkheid gegeven, die ik niet kan oplossen en die mij ook door deze vervolgartikelen niet is opgehelderd. Het is dit: waarom zegt het geloofsartikel wel: “wederopstanding des vlezes en niet: “wederopstanding van het lichaam”? In dit laatste geval zou mij alles volkomen duidelijk zijn. Immers de wederopstanding van het lichaam zal moeten geschieden in een opstandingslichaam, dat andere eigenschappen heeft dan het aardse lichaam, maar dat uit het aardse lichaam, dat gestorven en in het graf gelegd is. voortkomt zoals de korenhalm voortkomt uit de graankorrel, die in de aarde gelegd en gestorven is. (1 Kor. 15:35-44). Wanneer ik nu spreek van een wederopstanding des vlezes in plaats van het lichaam, dan wek ik de indruk, alsof dat hoopje stof, dat in het graf gelegd wordt weer bij elkaar gevoegd zou worden en zou opstaan. Wat voor nut zou dat hebben!”

Antwoord. Het gaat bij deze inzenders dus over de uit­drukking “opstanding des vlezes’. Dat het lichaam opstaat is voor hen geen vraag. Trouwens dat leert de Schrift dui­delijk in (1 Kor. 14:42-44). De graven zullen geopend worden en de lichamen zullen opgewekt worden, gelijk we dit ook lezen van de heiligen bij Jezus sterven (Matt. 27:52-53). Allen, die in de graven zijn zullen Jezus’ stem horen en uitgaan uit hun graf (Joh. 05:28-29). Zij zullen verrijzen uit de graven, uit de zee, uit het doden­rijk (Openb. 20:13). Dit opstandingslichaam is identiek met het lichaam, dat in de dood ging, gelijk het opstandings­lichaam van Christus identiek was met het lichaam dat aan het kruis gehangen had. De littekenen in Zijn handen waren hiervan het duidelijke bewijs. Het bepaalde lichaam, dat een mens sedert zijn geboorte bezit, hoort evenzeer tot zijn wezen als zijn ziel. Zij vormen samen één persoonlijkheid. De ziel hoort van nature bij het ontvangen lichaam en het lichaam bij de ziel. De opstanding is dan ook geen nieuwe schepping, doch een herschepping.

Deze Bijbelse opvatting heeft in zekere tijden aanleiding gegeven tot een spitsvondige leer. Niet alleen leerde men de opstanding des vlezes, maar tevens dat ieder stofje, iedere molecuul, die tot het lichaam had behoord weer als door een wonder Gods tot het lichaam werd teruggebracht en weer op zijn plaats werd gesteld. Natuurlijk geeft dit aan­leiding tot dwaze beschouwingen. Met gebrekkige mensen en kinderen, die jong gestorven waren wist men geen raad. Men moest dan aannemen dat zulke lichamen aangevuld werden. Ook het feit dat onze lichamen in zeven jaar tijds. zoals men zegt, een algehele vernieuwing ondergaan, maakt deze voorstelling onaannemelijk. Wanneer iemand 70 jaar oud wordt heeft hij verscheidene geheel van elkander on­afhankelijke lichamen gehad, niet alleen in vorm, doch ook in opbouw der moleculen geheel verschillend. Welk van deze lichamen zou in de opstanding dag weder tezamen gevoegd worden? Hetzelfde deeltje dat behoorde tot een menselijk lichaam behoorde later tot een roofdier, dat hem verscheurde en dat misschien weer door een mens werd gegeten. We voelen, dit is absurd. Trouwens het is geheel on-Bijbels. De Schrift leert ons duidelijk dat dit opstandings­lichaam anders zal zijn, geen natuurlijk, doch een geestelijk lichaam. Dus hoewel in wezen gelijk (zoals het lichaam van een 7-jarige jongen in wezen gelijk is met dat van de 70- jarige grijsaard zoveel jaren later) is het toch in uitwendige gedaante en eigenschappen geheel verschillend. Het is boven het geslachtsleven verheven (Matt. 22:30), niet onder­worpen aan de stofwisseling en zonder behoefte aan spijs en drank (1 Kor. 06:13). Het is onsterfelijk, onverderfelijk en verheerlijkt (1 Kor. 15:42-44), gelijk aan dat van Christus in de hemelen (Filip. 03:21),

Wanneer we dus het woord “vlees nemen in de be­tekenis van het zwakke, zondige in ons, het uit aardse moleculen opgebouwde en door het aardse doortrokken stof dan is het ongetwijfeld beter om te spreken van een op­standing van het lichaam en niet van de opstanding des vlezes. De vragers hebben gelijk: in strikte zin genomen leert de Schrift nergens de opstanding van het vlees, maar van het lichaam. Het vlees, zoals wij dat kennen keert weder tot stof en houdt daarmee op vlees te zijn. Het woord van Jezus, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, gelijk Hij had (Luc. 24:39) kan niet zomaar op ons op­standingslichaam worden overgebracht, daar het vlees van Jezus geen verderving had gezien zoals dat van ons (Hand. 02:31) en Hij tot aan de hemelvaart in een overgangs­toestand verkeerde, wat duidelijk hieruit blijkt, dat Hij aardse spijze kon nuttigen wat van ons opstandingslichaam juist uitdrukkelijk ontkend wordt (1 Kor. 06:13). Paulus zegt dan ook zeer beslist dat vlees en bloed, omdat het aan de verderfelijkheid onderworpen is. de onverderfelijkheid niet beërven kan (1 Kor. 15:30). Dit woord is duidelijk genoeg. M.a.w. het lichaam staat op, doch niet als vlees en bloed, zwak verderfelijk, doch als een hemels-stoffelijk lichaam, verheerlijkt en onverderfelijk. Er is iets in ons lichaam dat bij de voortgaande gedaanteverwisselingen in de loop der jaren zijn identiteit behoudt, zodat wij het blijven erkennen als hetzelfde lichaam. Dezelfde “grondvorm” of hoe wij het ook noemen willen, blijft ook in de opstanding waardoor wij het zullen erkennen ah het onze. Het is dus niet een lichaam meegebracht uit de hemel, vreemd aan het oude, doch opgestaan uit het oude, dat in het graf werd gelegd en er in wezen mee verbonden. 

Br.

 

Amerikaanse “Youth for Christ” Actie voor Nederland

Dat de wereld in veel opzichten in nood verkeert, zal wel niemand willen ontkennen. In het bijzonder is dit het geval met de jeugd. De stoffelijke nood zal na enkele jaren wellicht verminderen, maar geheel anders is dit met de grote morele en geestelijke nood. Het is thans meer dan ooit dringend noodzakelijk, dat ook de Nederlandse jeugd zich een geestelijk fundament gaat verwerven, waaruit zij nieuwe morele normen kan trekken. Maar er is méér: het is nodig, dat de buitenkerkelijke jeugd wordt gebracht tot aanvaarding van Jezus Christus als haar persoonlijke Zaligmaker.

Dit doel kan door omstandigheden niet uitsluitend wor­den bereikt door jeugddiensten in kerken, want de buiten­kerkelijke jeugd schuwt voor een goed deel de kerkgebou­wen. De kerk zal daarom de jeugd moeten opzoeken in de wereld, zij zal de taal van de jeugd moeten gaan spreken.

Tijdens de oorlog is dit streven in de Verenigde Staten van Amerika uitgegroeid tot de Youth-for-Christ Movement, de “Jeugd-voor-Christus beweging”. Bijeenkomsten van 20.000 jongens en meisjes waren daar geen zeldzaamheid. Alles werkte mee: kerken, radio, pers, jeugdverenigingen, enz. Ook in Engeland is de Jeugd-voor-Christus Beweging haar taak begonnen, Nederland mag dus niet achterblijven.

De Jeugd-voor-Christus beweging is interkerkelijk, wil geen nieuwe kerk- of sektevorming. Het is de bedoeling, dat predikanten en voorgangers uit alle Protestantse kerken en kringen op toerbeurt evangelisatiebijeenkomsten voor de jeugd zullen leiden. Deze bijeenkomsten zullen dan zo moge­lijk speciaal op de Zaterdagavonden gehouden worden, midden in de vermaakscentra, in daartoe gehuurde vereni­gingslokalen, scholen enz. De ervaring in Amerika en Enge­land heeft we! bewezen hoe groot de behoefte is om tot Christus te komen, wanneer het Evangelie op een voor de jeugd pakkende wijze kan worden gebracht. Zo is in Japan bijv. reeds een Shintotempel overgegaan in handen van de Jeugd-voor-Christus beweging en worden wekelijks vele jonge Japanners tot Christus gebracht.

De pioniersgroep van de Youth-for-Christ Movement is in Holland aangekomen en hoopt hier een zesweeks campagne te houden. Overal zullen de grootste zalen worden gehuurd die te krijgen zijn. Bij voorkeur op neutraal terrein, waar de buitenkerkelijke jeugd gemakkelijker heen zal gaan.

De Jeugd-voor-Christus beweging maakt gebruik van mo­derne en bijzondere methoden om de buitenkerkelijke jeugd te bereiken.

In het weekblad “Kompas” van 20 Juli werd enigszins spottend over deze beweging geschreven en dit artikel wekte de indruk alsof het een soort nieuwe sekte zou zijn. Dit is echter in ’t geheel niet waar: men wil de jeugd juist leiden tot de bestaande kerken of kringen.

Op een vraag over het gebruik van een “zingende zaag” en “sneltekenaars” om de jonge mensen te trekken, ant­woordde men ons:

“Ik wens er op te wijzen dat wij de “zingende zaag” niet dikwijls gebruiken. Feitelijk worden door het hoofdkwartier geen aanbevelingen in die richting gegeven. Ieder “Youth-for-Christ “rally” zet zijn eigen meetings in elkaar. Zij mogen toevallig eens zoiets gehad hebben, doch in ’t alge­meen trachten wij zeer goede muziek te geven, de goede oude evangelie-liederen en de dingen die de ziel raken.’ Wij hebben instrumentale nummers zoals trombone-duetten en trompet-trio’s, allen goed gespeeld en deze trekken de jonge mensen. Wij zijn niet gekomen met een grote massa “show” doch veeleer om de zielen te bereiken voor de verbreking door de Heilige Geest”.

God werkt in Amerika machtig door deze beweging.

Laat ons bidden dat Hij ook hier vele jonge mensen aanraken door Zijn Geest,

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Seatle Youth-for-Christ.

Cafetaria zijn ongezellige oorden. Ze zijn praktisch en om tussen boodschappen in een maaltijd te gebruiken heel prettig. Maar ik zwerf nu al zolang door Amerika en be­zocht er zo vele. Tussen de woestijn van cafetaria ligt soms een oase van gezelligheid als een familie mij uitnodigt. Van­daag beleef ik de meest weelderige oase, die ik mij denken kan. Aan de oever van een blauwe baai staat een landhuis. Ik moet van een trap lopen, gemaakt van cederblokken. Tussen de bomen door zie ik het huis. De auto heeft me langs kronkelende wegen de bergen overgebracht. Het ruisen van de branding hoor ik al van verre. Een terras loopt tot aan het strand. In de rots is een oven gebouwd met een open haard. Mijn gastvrouw bakt rode zalm, zo pas ge­vangen uit de zee. Een ronde tafel geeft plaats voor 15 gasten. Een grote draaibare schijf in het midden bevat de heerlijkste schoteltjes, brood, koffie, alles in overvloed. Halve meloenen, in het midden gevuld met roomijs, is het dessert. Het uitzicht over de baai is wijd en ver, aan de horizon zijn lage bergen, daarachter gletsjers. De planten­groei is hier prachtig. Kleuren, zonneschijn, vrolijkheid en geluk is er om mij. Iets lager is een tafel waar de kinderen zitten, aardige vrolijke kleintjes, Amerikaanse knappe snoet­jes met vrije maniertjes. De Zondagschoolversjes. die ze zingen, overstemmen het lied van de vogeltjes rondom. Ben ik in een Paradijs? Voor we de maaltijd beginnen, zingen we een lied, ’t Is vierstemmig en ‘t klinkt mooi en zuiver over het water. De mensen aan tafel zijn gelukkig en blij, ’t Zijn allen kinderen Gods, bewogen door het leed van de wereld. Zij leven hier niet zelfzuchtig voor eigen genot. De gesprekken gaan over de nood van de wereld en zij spreken over Nederland. Torry Johnson, hoofdleider van “Youth-for-Christ”, is een van hen. “Wij willen doen wat wij kun­nen om de jeugd van Nederland te redden. De conservatieve methode bereikt een klein deel. Wij willen er velen berei­ken. We willen ons bij Hollandse methoden aansluiten, maar waar hier velen gered zijn door de Youth-for-Christ- movement willen wij het nu in Nederland proberen.

“Hoe bent U ertoe gekomen juist aan ons land te den­ken?” vraag ik.

Nu vertelt hij: “Een man kon niet slapen op een nacht, bewogen door het lot van Nederland. Eindelijk stond hij op, knielde neer en zei: ”O, God als U mij nog één dag laat leven, dan wil ik iets voor Nederland doen om daar de jeugd voor Christus te winnen”. De volgende dag ging hij naar zijn dominee en vertelde van zijn belofte. De domi­nee zei; “Ook ik kon de slaap niet vatten en heb de hele nacht geworsteld in ’t gebed voor de jeugd van Nederland’.

Zo ontstond het team dat nu op weg is naar Nederland.

Ik staar peinzend naar de baai, De zon tovert een zilve­ren streep op het water. Ik adem diep de zuivere lucht in en dan kijk ik naar de jonge enthousiaste gezichten om mij heen.

Ik zie ineens de jongens en meisjes met wie ik het onder­grondse werk heb gedaan. Ik zie de jonge Hollanders In de cellen van Scheveningen, de werkcommando’s in de concentratiekampen. Wat staat onze vermoeide, ernstig ge­worden jeugd veraf van deze vrolijke mensen. Zal Amerika hen kunnen helpen? Ik stamel een bezwaar. Torry Johnson zegt: “Juist het vrolijke Amerika dat zo tegenovergesteld is, kan geslagen Nederland helpen. Kunnen uitersten hier niet juist heel nuttig zijn?”

Waarom ben ik zo enthousiast nu? Ik zie ineens dat hier een mogelijkheid voor een geestelijke opwekking is. Waar­om heb ik vertrouwen dat de “Youth-for-Christ, slagen zal in Nederland? Omdat het uit gebed geboren is.

Kleine eenvoudige kringen van gelovigen; degelijke, stoere, dogmatische dominees: jonge, ernstige Hollandse jeugd en vrolijke ondernemende Amerikaanse jonge mensen, zij allen bidden, bidden om de komst van Gods koninkrijk, om een opwekking, om redding van de ondergang van de jeugd. Gods geest heeft hen tot bidden aangespoord. Gods geest zal hen de genade geven samen te werken. Gods Geest zal werken in de harten en velen zullen zich bekeren.

Zullen zij een klein exclusief kringetje christenen in Nederland bereiken?

Neen, de meest uiteenlopende elementen zullen ingescha­keld worden.

Ik verwacht grote gebeurtenissen in Nederland.

Christus is overwinnaar! Als Gods Geest werkt, wie zal ’t keren?

 

Ik ken Hem niet vraag het aan de Politie

De “Ansgar Lutheran” verhaalt hoe de schrijver Hans Fosmark zijn reis door Duitsland in Hamburg onder­brak en rondwandelde tussen de puinhopen van de stad. Hij vroeg aan een jonge man naar Jezus. “Ik ken hem niet, want ik leef niet in dit gedeelte van de stad. Het zal moei­lijk zijn hem te vinden, want vele mensen zijn de laatste tijd van adres veranderd. Ik raad u aan dat u het adres bij de politie tracht te weten te komen”, was het antwoord dat de jonge man gaf.

In gesprekken met andere jonge mensen bemerkte Mr. Fosmark, dat velen van hen niet de minste Bijbelkennis hadden. Zij kenden de namen van Adam en Eva zelfs niet. Het nationaalsocialisme stond geen religieus onderricht toe.

Nu, dit was in Hamburg, doch ge kunt dezelfde religieuze onwetendheid in vele andere landen vinden. Ge kunt ze vinden in de Verenigde Staten en in Nederland. Een predi­kant probeerde eens een jongen van negen jaar te interesseren voor de Zondagsschool. Hij vertelde hem, dat hij hem iets over Jezus zou vertellen, waarop de jongen zei: “Jezus? Wat voor man is dat?”

Ge kunt vele mensen in ons eigen land vinden, die geen verstandig antwoord kunnen geven op de vraag wie Jezus was. Zij kennen Hem niet. Ze hebben een grote dosis kennis omtrent mechanica, zij kennen de filmsterren, de sporthelden en de geschiedenissen uit de krant, doch weten niets omtrent het christendom. Zij kennen God niet, zij hebben geen be­grip van zonde, bidden heeft geen betekenis voor hen. Jezus is hen onbekend. Indien zij al Zijn naam kennen, zij hebben geen begrip wat de redding van hun ziel betekent.

God geve dat de poging die thans gedaan wordt om deze jonge mensen op te vangen velen van hen tot Christus moge leiden.

 

Jonge mensen spreken over: “Ik kan niet bidden!

We zullen het vandaag met elkander eens hebben over het gebed, en wel in het bijzonder over de gebedsmoeilijkheden. Want wij weten wel dat er in de wereld geweldig veel gesproken en geschreven wordt over het gebed, over de noodzakelijkheid ervan, de grote kracht en de zegen er­van… maar hoe vaak klinkt de klacht in het hart van menige jongen en menig meisje; “Ik kan niet bidden”.

Dat is de klacht van hen, die het werkelijk ernstig nemen met de geestelijke dingen, en zo graag zouden willen. Ze lopen met die vraag rond, en ze vinden er geen antwoord op. “Als ik bid. heb ik het gevoel, dat ik tegen mijn stoel praat, alles is even koud, en mijn woorden klinken mij zo zinloos in de oren”, schreef een jongen mij.

Ik kan me dit zo goed begrijpen. Er zal wel geen Christen op deze wereld rondlopen, die deze worsteling niet kent. En als de muren van mijn kamertje konden spreken, dan zou­den ze je heel wat daarvan kunnen vertellen.

En ook in de Bijbel vinden we mensen, die dit kenden. Ja. de Bijbel beschrijft ons geen mensen, die geen moeilijk­heden meer hebben. Juist die grote figuren, die we als ge­loofshelden betitelen, zij hebben de strijd gekend van het niet-kunnen-geloven, en het niet-kunnen-bidden.

Zo lees ik over een Jeremia, die temidden van de Baby­lonische “Blitz-krieg” moedig midden tussen het afvallige volk de hamerslagen van Gods oordeel deed horen, een dapper strijder voor de Heer. Kent deze profeet, die zó één is geworden met zijn God, dat alles in hem mee schreit en méé klaagt met Gods woord dat hij brengt, ook de moei­lijkheid van niet-te-kunnen-bidden? “Gij hebt u met een wolk bedekt, zodat er geen gebed door kwam”, schrijft hij. (Klaagl. 03:44).

Zo horen we een Guido Gezelle in het gedicht “Gij badt op een berg alleen’ klagen over de onrust, die hij door de aanwezigheid van mensen heeft en waardoor hij niet kan bidden: “Ach leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!”

Het is dus niets abnormaals, als je niet kunt bidden, en voelt dat je gebedsleven dor en onvruchtbaar is. Zo kan het bidden een kwelling zijn, en het komt je voor dat je je tijd beter kunt gebruiken.

Maar nu komt het erop aan, te weten wat het eigenlijk is, dat ons het bidden zo moeilijk maakt.

We zullen vier oorzaken noemen, er zijn er vele, maar ik zal proberen de voornaamste te noemen.

Onbeleden zonden. Het kan zijn, dat er in ons leven zonden zijn, die we niet beleden hebben, waar we overheen zijn gegaan, en die een vloek kunnen betekenen voor ons gebedsleven. Onbeleden zonden zijn gaten waardoor de Sa­tan ons hart in komt. De Bijbel zegt, dat het gebed van een “rechtvaardige” veel vermag. Rechtvaardig is hij, die zijn zonden, de kleine en de grote, beleden heeft bij de Heer, en ze door het bloed van Jezus Christus heeft laten af­wassen.

Ongeloof. Hoe vaak gebeurt het niet, dat wanneer een gebed verhoord wordt, we er zeer verbaasd over zijn- Na­tuurlijk, we hadden er wel om gebeden, maar dat de Heer het werkelijk horen zou, nee. dat hadden we toch niet ge­dacht- Daar blijkt het weer, hoe oppervlakkig we bidden kunnen. Voorgoed bidden is nodig: geloven. Geloven, dat is niet voelen. Niets is er bedrieglijker dan ons gevoel. Ge­loven, dat wil zeggen: ingaan op wat God ons beloofd heeft in Zijn Woord. En hiermee komen we meteen op het derde punt.

Een verwaarlozen van het Bijbellezen. In de Bijbel heeft God je iets te zeggen, ja in de Bijbel wil God je vertellen, waar je allemaal om vragen mag, en in de Bijbel kun je ook vinden, hóe je bidden moet, heter dan honderd artikelen in Kracht van Omhoog het je kunnen vertellen. Wij weten, meestal niet wat we bidden moeten, omdat we Gods be­loften niet kennen, en de Bijbel een gelegenheidsboek voor ons is. Dan wordt ook ons bidden een vorm, dood en leeg.

Armoede aan de Heilige Geest. God heeft ons Zijn Geest gegeven, óók opdat Hij ons zou te hulp komen in ons gebed. Wanneer je met je niet-kunnen-bidden bij de Heer komt, vraag Hem dan om de hulp van de Heilige Geest. Dat is een gebed naar Gods wil. en je zult merken, dat Gods Geest, hóe wonderlijk en onbegrijpelijk het is, je te hulp komt- (Rom. 08:27).

En dan ten laatste nog een heel praktische opmerking*. Leidt een geregeld gebedsleven, bidt niet wanneer, je er een bui voor hebt, of wanneer je zin hebt, maar neem een aparte tijd ervoor, ’s morgens en zo mogelijk ’s middags en ’s avonds, zoals Daniël het deed. Ga dan maar met al je gebedsarmoede tot de Heer. Hij wacht erop, al voel je het zelf ook niet. “Zou Hij, Die het oor plant, niet horen…?’

  1. v. W.

 

Jonge mensen die mee willen doen aan het gesprek, richten hun brieven aan de redactie van Kracht van Omhoog, Noordlaan 11 óf rechtstreeks aan Peter van Woerden, Bibelschule Beatenberg. Zwitserland.

 

Een getuigenis van Dr. W. B. RILEY

President en stichter van de Noordwest scholen.

Ik had het voorrecht mijn medewerking te mogen verlenen aan de opwekkingen van de laatste 75 jaar. Ik was met Mr. Moody in Louisville, in Kentucky en in de Tabernakel campagne als een theologisch student, als persoonlijk mede­werker in 1887 en als predikant van de Calvary Baptisten Kerk in Chicago van 1893-1897.

Ik sprak dikwijls voor Billy Sunday op zijn ochtend mee­tings in een Y.M.C.A. in Chicago waar hij directeur was. Ik was de gekozen secretaris om het komen van Wilbur Chapman in Minneapolis voor te bereiden.

Mijn prettig samenwerken met Dr. Reuben Torry en ook met Gypsy Smith is bekend.

Toch durf ik zonder aarzelen zeggen dat de “Youth-for-Christ” movement meer spontaan, meer klaarblijkelijk uit de Geest geboren en door de Geest bestuurd is dan een van de opwekkingen, die ik meemaakte gedurende tientallen jaren.

 

Hieronder geven wij nog een vertaling van de voor­naamste artikelen uit de

Constitutie “Chicagoland Youth-for-Christ”

Artikel 1.

Overtuigd dat wij getuigen zijn van een bijzondere wer­king van de Geest van God in van schuld overtuigende en herscheppende kracht onder de jeugd door het geloof in Christus, zoals die niet gezien is in de laatste tijden, en verlangend het doeltreffendste middel te verschaffen waardoor dit werk uitgebreid en bevestigd kan worden, stellen wij ons voor ons te verenigingen in een gemeenschap te noemen: “Chicago-Youth-For-Christ” (Later genoemd: “Youth-For-Christ International ”).

Artikel 2.

De voornaamste doelstellingen van “Chicago Youth-For-Christ zijn vijf in getal:

1e De Evangelisatie onder de jeugd aan te moedigen.

2e De nadruk te leggen op een blijmoedig, overwinnend. Bijbels. Christelijk leven.

3e De vruchten van “Youth-For-Christ’ definitief te doen inschrijven bij en te leiden in de bedding van de plaat­selijke gemeenten (“Church”).

4e Het aankweken van de dienst voor Christus, zodat de wereld nog in onze generatie met het Evangelie be­reikt zal worden.

5e De arbeid van “De jeugd voor Christus” OVERAL te steunen.

Alle medewerkers, al de leden van de Raad van Advies, en al de leden van de samenwerkende groepen in de “Chicago Youth-For-Christ’ moeten zonder enige reserve instem­men met de volgende leestellingen, en jaarlijks een geteken­de kopie daarvan op het Secretariaat overleggen:

1e Wij geloven dat de Bijbel het geïnspireerde, enig on­feilbare, gezaghebbend Woord van God is.

2e Wij geloven dat er één God is. van eeuwigheid be­staande in drie Personen Vader, Zoon en Heilige Geest.

3e Wij geloven in de Godheid van onze Here Jezus Christus, in Zijn geboorte uit de maagd Maria, in Zijn zondeloos leven, in Zijn wonderen, in Zijn plaatsvervangend en verzoenend sterven door Zijn vergoten bloed, in Zijn lichamelijke opstanding, in Zijn hemel­vaart naar de rechterhand van Zijn Vader, en in Zijn persoonlijke terugkeer in macht en heerlijkheid.

4e Wij geloven dat voor de redding van verloren en zon­dige mensen wedergeboorte door de Heilige Geest absoluut noodzakelijk is.

5e Wij geloven in de tegenwoordige bediening van de Heilige Geest door Wiens inwoning de Christen in staat wordt gesteld om naar Gods wil te leven, (to live a godly life).

6e Wij geloven in de opstanding zowel van degenen, die be­houden zijn als degenen die verloren zijn, de behouden mens tot de opstanding des levens en de verlorenen tot de opstanding der verdoemenis.

7e Wij geloven in de geestelijke eenheid van allen die in Christus geloven.

Verwachting

Wij hebben goede reden om van de komende “Youth-For-Christ samenkomsten in Nederland, grote zegen te verwachten.

Niet omdat het uit Amerika komt, want dikwijls kwam van die kant wat wij beslist moesten afwijzen.

Niet omdat met sensationele Amerikaanse metho­den zal worden gewerkt, want al wie het daarvan verwacht zal zeker worden teleurgesteld.

Niet omdat wij zo’n buitengewoon goed opgezette reclamecampagne hebben gevoerd, of omdat de zaak zo grondig en langdurig is voorbereid, want dit alles laat veel te wensen over.

Ook niet omdat overal zo’n royale en spontane medewerking werd verkregen, want soms was er meer sabotage dan hulp.

Wij hebben goede reden om groten zegen te ver­wachten, omdat onze verwachting is van de Here onze God. Hij heeft de “Youth-For-Christ” in Ame­rika en in vele andere landen van de wereld reeds tot een groten zegen willen stellen. Miljoenen jonge mensen werden bereikt, en vele honderden gaven hun hart en leven aan de Here Jezus, God kiest ook nu weer Zijn middelen en Zijn dienaren anders dan wij het zouden hebben gedaan. Maar Hij bereikt Zijn doel. In deze tijd nu de miljoenen alle hoop hebben laten varen, dat nog ooit in deze wereld het geluk zal worden gevonden, en nu wij, ouderen, de greep op de massa hebben verloren, nu heeft God deze jongerenbeweging geroepen om de blijde boodschap der Verlossing in Christus Jezus opnieuw aan de naar geluk smachtende mensheid aan te bieden. En omdat het Gods werk is wordt ook het wonder gezien, dat de honderdduizenden die met geen stok naar de kerk zijn te krijgen, geheel spontaan en vrijwillig deze “Youth-For-Christ” samenkomsten bezoeken… en worden gegrepen. Dat is Gods werk. Hij gebruikt dit­maal het vurig enthousiasme der jeugd. Hij kiest Zijn werktuigen. Hij bereikt Zijn doel. Ook in Nederland zal straks het wonder worden gezien, dat mensen midden uit de wereld gegrepen, vurige strijders wor­den voor God en Zijn dienst. Onze verwachting is van de Here alleen.

  1. Zijp.

 

Is de Bijbel een verouderd boek?

Kant, Duitslands scherpzinnigste denker belijdt: “De Bij­bel is mijn edelste schat, zonder welke ik rampzalig zou zijn”

Goethe, Duitslands grootste dichter, zegt: “De maatstaf voor het leven en de kracht van een volk zal steeds de houding zijn, die het ten opzichte van de Bijbel inneemt”.

Sven Hedin, de beroemde ontdekkingsreizigers van het Hoogland van Tibet, zegt: “Zonder het levende en zekere vertrouwen in de Here en in Zijn almachtige be­schutting, was het voor mij onmogelijk geweest, het twaalf jaar lang in de ontoegankelijke gebieden van Azië uit te houden. Op al mijn reizen heeft de Bijbel mij steeds verge­zeld, hij is mijn beste lectuur geweest”.

Strindberg, de meest betekenende dichter van Zweden, schrijft aan het einde van zijn leven: “Om er eerlijk voor uit te komen: ik schrijf al mijn rampspoed aan deze oor­zaak toe, dat ik Goddeloos geweest ben. Een mens, die de verbinding met God afgebroken heeft, kén geen zegen ont­vangen. Al het gepraat er over, is als “kaf”. Als de Here niet het huis bouwt, werken de bouwlieden tevergeefs, dat is de hele waarheid.”

“Het is met mij gegaan zoals met een zeevaarder, die er op uitvaart, om geestelijk nieuw land te ontdekken en iedere keer, dat ik geloofde een onbekend eiland te vinden, was het bij nadere beschouwing onze oude Bijbel en het Nieuwe Testament. Boven de oude waarheden gaat er niets’.

In een mededeling over de laatste levenstijd van de dichter Strindberg: ”Zaterdag om negen uur was hij voor de laatste maal bij vol bewustzijn, toen nam hij de Bijbel op, die de gehele tijd naast hem lag en zei: “Ik heb met het leven afgerekend. De balans is opgemaakt”, en terwijl hij op de Bijbel wees: “Dit is het énig ware”.

Peter Rosegger, de bekende schrijver over het volkleven. “Niettegenstaande de rijke literatuur, is er geen boek, dat een zo geweldig verzadigende kracht heeft als het Evangelie.

Op 6 November zal de laatste samenkomst worden ge­houden, op 7 November D.V. vertrekt het Amerikaanse team weer.

 

Levensvernieuwing

Voor een werkelijke levensvernieuwing is voor ieder mens een operatie nodig, met het gevolg dat een ander moet kunnen zien, dat er met hem iets zeer bijzonders en belang­rijks gebeurd is; dat hij geestelijk herbewapend is; dat hij in waarheid een nieuw schepsel geworden is, door de we­dergeboorte. “Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” (2 Kor. 05:17).

“Voorwaar, voorwaar zeg ik u; Tenzij dat iemand weder­om geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.” (Joh. 03:03).

Schrijver dezes heeft, door Gods genade, deze operatie mogen meemaken en hij wil u vertellen, wat deze operatie innerlijk uitrichtte, hoe hij geleidelijk zijn innerlijke ellende leerde zien en hoe deze meer en meer plaats moest maken voor vrede en waarachtig geluk, niet afhankelijk van eer, bezit of gezondheid. Hij leerde zien, dat ondanks zijn aardse voorspoed op vrijwel alle gebied, hij nooit waarachtig ge­lukkig was geweest, ja, zonder het zichzelf te bekennen, dikwijls zelfs diep ellendig en eenzaam. Aan het genot, dat hij voor geluk versleet, was vrijwel steeds een bij- of na- smaakje verbonden. Jarenlang was hij van mening geweest, dat aan zijn ellende niets te doen was. Hij wist niet dat hij uit geboorte, door de val van zijn stamvader Adam, was geboren onder de macht van Satan, de overste van deze wereld. Hij wist niet, dat deze oorzaak was van zijn ellende niet alleen, maar van alle ellende in de wereld. Hij wist ook niet, dat hij tegenover dezen machtigen vijand volko­men hulpeloos was, en dat deze ook de oorzaak was, dat hij eens zou moeten sterven en van God vervreemd was. Maar het ergste was. dat het hem ook niet bekend was, dat er een weg bestond, voor ieder mens, arm of rijk. ziek of gezond, oud of jong, goed of slecht levend, om radicaal onder die macht weg te komen, en herboren te worden. Evenmin wist hij, dat hij door die wedergeboorte, het eeuwig leven zou verkrijgen en in de hemel komen zou. Hij was reeds ruim vijftig jaren oud, toen hij achter deze waarheden kwam en omdat hij overtuigd is, dat er duizenden zijn, die van deze waarheden niets afweten, gevoelt hij zich gedron­gen te getuigen, hoe hij ze leerde kennen, hoe en door Wien hij toen geopereerd werd en wat de gevolgen van die opera­tie waren. Hij gevoelt zich hiertoe verplicht, omdat hij nu weet, dat het doel van het leven van elk mens is, om weder­geboren te worden tot het eeuwige leven met God, zijn Schepper en de Schepper van hemel en aarde. Toen hij de moed kreeg om eens over het leven dat achter hem lag, eerlijk na te denken, moest hij erkennen dat hij evengoed van deze wereld had kunnen wegblijven, want dat hij meer ellende dan geluk had gekend. Ook kreeg hij de moed om eens ernstig aan zijn eigen dood te denken en wat er dan zou gebeuren. Hij wist dat hij ook aan de beurt zou komen, en was er lang niet zeker van. wat er dan gebeuren zou. Die gedachte gaf hem altijd een gevoel van angst. Als hij eerlijk was voor zichzelf, moest hij trouwens bekennen, dat hij veel meer angsten had: voor ziekte, voor zijn bestaan, voor de opinie van de mensen, voor ouderdom, enz. enz. In dat stadium leerde hij iemand kennen die hem wegwijs maak­te en dat kon doen, omdat hij ook in zo’n toestand geweest was en de volledige oplossing in zijn leven had gekregen. Deze vertelde hem zijn levensgeschiedenis en hoe hij eerst tot het besef werd gebracht, dat hij zich gedurende zijn leven nooit om God of Zijn gebot! had bekommerd. Hij had voortdurend gezondigd, eiken dag van zijn leven, tegen de twee geboden: Hebt God lief bovenal en uw naaste als uzelf. Daarvan was niets in zijn leven terecht gekomen totdat hij door de Bijbel geleerd had; dat hij daarvan eens aan God verantwoording zou moeten afleggen en de straf daarvoor zou moeten dragen. Gods Woord had hem echter ook geleerd, dat er een weg was van verzoening met God, kwijtschelding der straf en levensvernieuwing. Want “dat God alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggebo­ren Zoon, Jezus Christus, gegeven heeft, opdat eenieder, die in Hem gelooft, niet verderven, maar het eeuwige leven hebben zou.” (Joh. 03:16). Hij had zich toen voor God verootmoedigd. Hem op zijn knieën zijn zonden beleden en vergeving gevraagd en beloofd Zijn Zoon Jezus Christus als zijn Verzoener met God aan te nemen en te zullen trachten Hem na te volgen. Dat was de operatie, een geeste­lijke operatie, want het kostte hem een ontzaglijke moeite om zich voor zijn Schepper te verootmoedigen. Het was door Gods genade en liefde waardoor schrijver dezes de moed en de kracht verkreeg om ook deze geestelijke operatie te ondergaan en de gevolgen waren verbluffend, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor hen, waarmede hij dagelijks in aanraking kwam. Het was of hij een volkomen nieuwe wereld was binnen gekomen. Hij leerde zien, hoe gesloten hij was. dat hij veel dingen, vooral gedachten voor anderen verborg, allereerst voor zijn huisgenoten. Hij leerde dit zien als oneerlijk en kreeg tegelijk de moed en de kracht eigen fouten te erkennen. Hij kwam er achter dat hij zijn eigen zelfzuchtige plannetjes voor zichzelf en anderen steeds wist goed te praten, dat hij een grote egoïst was en dat deze zelfzucht en oneerlijkheid dezelfde waren, als die gewoon­lijk worden aangetroffen in zaken en in de politiek. Hij begon eerlijk te worden in zijn huis, in zijn zaak, tegenover zijn personeel en clientèle. En de resultaten waren, dat er in hemzelf vrede kwam, evenals in zijn huis; vrede en waar­achtig geluk. Zijn zaak is geworden een kleine gemeenschap, waar heerst een sfeer van vertrouwen en medeleven, waar elk op zijn plaats zijn verantwoordelijkheid gaat voelen en waar achterbaksheid langzaam maar zeker wordt uitgedre­ven, Hijzelf wordt steeds meer een waarlijk vrij mens, ver­lost van de vroegere angsten, zelfs voor de dood, en hij zit niet meer onder de plak van zijn drift, zijn zaak, de tabak en zijn eigen liefhebberijen en pleziertjes. En wie was nu die chirurg welke de operatie uitvoerde? Het was Jezus Christus, die tijdens de operatie een deel van Zijn natuur, van het eeuwige leven, in hem legde en Deze is het, die al deze veranderingen tot stand heeft gebracht en Die daar­mede voortdurend doorgaat, als hij Hem maar gehoorzaamt. Hiervoor is echter strijd nodig tegen zijn oude natuur, tegen zijn wil om aan zijn oude natuur te gehoorzamen. Maar de kracht van de Heilige Geest in hem is de sterkste en door dat geloof leert hij steeds meer Christus gehoorzamen. Want dit moet geleerd worden. Jezus zegt: leert van Mij zacht­moedigheid en nederigheid. Dit moet door daden geleerd werden: rechtvaardige daden maken rechtvaardige mensen; vriendelijke daden, vriendelijke mensen; Goddelijke daden, Goddelijke mensen; om nederig te worden, moet men ver­nederd willen worden, een andere weg is er niet; om zacht­moedig te worden moet men zich oefenen in zachtmoedig­heid en dat kan alleen in de kracht van Christus. Dan neemt Christus in ons gestalte aan; dan verkrijgen zij Zijn karak­ter, dan wordt het: Christus in ons, een nieuwe Schepping. Dit alles moet echter geoefend worden: ”Oefen uzelf tot Godzaligheid” (1 Tim. 04:07), Christus legt het nieuwe leven in ons, maar wij moeten het tot ontplooiing brengen door oefening. Christus moest ook “geloofsgehoorzaamheid leren uit hetgeen Hij geleden heeft” (Heb. 05:08), Zo ondervindt schrijver dezes steeds meer in zijn leven de waarheid van onderstaande beloften Gods: “Wie in de Zoon (Christus) gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoor­zaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 03:36). “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u. wie Mijn Woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan van de dood in het leven” (Joh. 05:24). “Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken? of waarmee zullen wij ons kle­den? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” (Matt. 06:31-34).  

  1. v. d. Woude.

 

Van hart tot hart

Lieve vrienden.

Vandaag wil ik hier behandelen de brief van broeder R. te H” die ernstig verontrust is over wat ik in mijn vorig schrijven vertelde, n.l. de geschiedenis van mijn bezoeker, die de zekerheid des heils nog niet gegrepen had. Hij schrijft: “…Kan en mag het ooit de bedoeling van Uw rubriek zijn, vragers te sussen en te zeggen, dat het heus zo erg niet is of moet de wonde blootgelegd worden om haar te onder­werpen aan dat wat de Medicijnmeester gebiedt” Hij is bang, dat iemand zeggen zal: “Ik ben een kind van God, want Zuster Ekering heeft het gesproken en dat is een be­trouwbare expert”.

Onze broeder zet verder in zijn brief uiteen, dat men bij zijn wedergeboorte nog niet een kind van God is, maar het kan worden en beroept zich op (Joh. 01:12); “Want zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kin­deren Gods te worden”. Hij is van mening, dat men pas een kind van God is, als men een zekere graad van heiligma­king bereikt heeft.

Toen ik hier op aarde geboren werd, was ik op hetzelfde ogenblik een kind van mijn ouders. Ik kon nog niet lopen of praten, laat staan tiendelige breuken oplossen of een sma­kelijke burgerpot koken. Mijn ouders moesten beginnen mij op te voeden en te leren, opdat ik, volwassen geworden, naar behoren mijn plaats in de maatschappij zou kunnen in­nemen. Zou iemand menen, dat ik dit eerst heb moeten bereiken, voor ik recht had, mij een kind van mijn vader te noemen?

Als iemand zijn zonden brengt bij Christus, pleitend op Zijn kruisoffer, wanneer hij “Hem aanneemt’ als Heiland en Meester, wordt hij geestelijk wedergeboren. God heeft hen beloofd aan te nemen als Zijn kinderen. Maar het zijn kleine kinderen, die nog niets kennen, noch weten. God onderneemt dan hun opvoeding. Er is groei in kennis en in heiligmaking. Maar het zijn kinderen van God.

Ik ben als kind wel vaak ongehoorzaam geweest, maar niets kon wegnemen het feit, dat ik mijn vaders kind was.

Gods kinderen zijn helaas! ook vaak ongehoorzaam en liefdeloos maar de band met de Vader is onverbreke­lijk.

Mogen wij dan maar straffeloos ongehoorzaam zijn? Zeker neen. Wij moeten, als wij ons van zonde bewust worden, met droefheid daarover terug komen tot onzen Vader, die ons vergeven wil om Christus wil.

Er zijn kinderen van God, die altijd bezig zijn hun geeste­lijke temperatuur te nemen; dragen ze wel vruchten? Komen ze wel vooruit? Lieve vrienden, onze opvoeding, onze hei­ligmaking is Gods zaak. Ons aandeel als kinderen is alleen maar: gehoorzamen, God laten begaan in ons leven. Heeft ooit een zuigeling zich ongerust liggen maken in zijn wieg, omdat hij nog niet lopen of praten kon? Heeft ooit een kind van 5 jaar zich zorgen gemaakt, omdat het nog geen radio­toestel kon bouwen? Waarom maken wij ons ongerust, om­dat we nog niet de ervaringen hebben opgedaan van één van onze vrienden of verwanten? God zal ze ons geven op Zijn tijd, zoals Hij het voor ons nodig oordeelt. God is het die heiligt wij gehoorzamen alleen maar.

En zegt iemand, als er nu eens helemaal geen groei is? Als iemand precies de oude blijft, even driftig, even humeurig, even leugenachtig, even ontuchtig als voorheen?

Als er geen groei is dan is dat een bewijs, dat er geen leven is. Als er geen heiligmaking is, dan was er geen we­dergeboorte, Daarom spreekt de Schrift van “de heiligma­king. zonder welke niemand de Here zien zal.”

Als iemand dus waarlijk is wedergeboren, dan is hij een kind van God, niet “omdat Zuster Ekering het heeft ge­sproken”, maar omdat God dat heeft gesproken. Houden wij ons daaraan vast, gehoorzaam en rustig onder Gods vor­mende en opvoedende hand. Hij zal maken, dat wij ten volle worden, wat wij zijn.

Met hartelijke groeten en heilbede voor U allen.

De Uwe in Christus blijde dienst

Joh. H. Ekering.

Brieven aan Zuster Ekering kunnen gericht worden aan de redactie van Kracht van Omhoog, Bloemendaal of rechtstreeks aan Mevr. J. H. Ekering, Paris 18e, Frankrijk.

 

Tien jaar onder de melaatsen door Zuster G. E. Weiss. (12)

Voordat ik U in kennis breng met onze lieve Jenny Keuswil, willen wij eerst in onze gedachten het Heilig Avond­maal met onze melaatsen-gemeente meevieren.

In de kerk van Groot Chatillon zijn de lijders uit beide gestichten tezamen gekomen om de dood des Heren te ge­denken. Niet allen kunnen aanzitten wegens hun vergevor­derd lijden of om andere oorzaken. Hier komen nu, in de ware zin des woords de armen, de kreupelen, de melaatsen samen aan de tafel des Heren. Het witte bruiloftskleed, dat zij dragen, bedekt wel veel wonden en zweren van hun ver­scheurd lichaam, doch die door lijden jarenlang doorgraven, misvormde en verminkte gezichten verraden ons, dat we heden met melaatsen het Avondmaal vieren.

Voor het begin fluister ik mijn echtgenoot nog even in het oor: “Denk er om, de kelk met het rode lintje is voor de gezonden” en “wees voorzichtig bij het uitdelen van het brood!” De diaconessen, de bedienden en ambtenaren nemen, in zoverre zij protestant zijn, afzonderlijk, als ge­zonden, deel aan de godsdienstoefening en aan het avond­maal.

Met het zingen van een lied begint de dienst, daarop knielt de gemeente neer voor het gebed, waarna de zegening van het brood volgt. Staande ontvangen zij het brood, eerst de gezonden en daarna de zieken. Dan houden zij hun kreupel geworden handen of vormeloze stompen omhoog en on­danks alle voorzichtigheid is aanraking met hun handen niet geheel te vermijden. “Het is een aanblik, die je ziel doorsnijdt”, zo schrijft mijn echtgenoot in een van zijn boek­jes. “maar het is ook een heerlijke gedachte dat op dit ogen­blik het volk van de uitgestotenen, verenigd met de gemeente des Heren, de Tempel Gods is binnengegaan om het grote Verzoeningsoffer deelachtig te worden, dat het Lam Gods voor de zonde der wereld heeft gebracht’.

Nadat het brood is uitgedeeld knielen allen, die nog knielen kunnen, opnieuw neer tot gebed. De zendeling zegent nu de wijn en de twee kelken gaan van mond tot mond. Hier mogen nu ook onze diaconessen hun dienst uit­oefenen. Zij, die zo dikwijls aan de ziekbedden van de ongelukkigen staan om hun een dronk water te geven, reiken hun nu de beker des Heren toe.

Als eind van de Avondmaalsviering zingen we gezamen­lijk het broederlied:

Wij tezamen hier in Uw dienst verbonden, slaan de handen in elkaar en beloven bij Uw bloed en wonden trouw aan U, o Middelaar!    

Onder het zingen van dit lied reikt eenieder de hand aan degene, die naast hem staat, zo doen de gezonden onder elkander en wie van de melaatsen nog handen heeft, doen het ook.

De voorganger besluit daarna de samenkomst met de woorden: ”De genade van onze Here Jezus en de liefde Gods en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen”, waarop de gemeente antwoordt met de woorden “met ons allen, Amen!”

In grote stilte verlaat de gemeente nu het huis des Heren. Door de donkere boomrijen trekken de witte gestalten naar hun woningen, gesterkt door het hemels brood, het brood des levens: Jezus Christus zelf, Die gezegd heeft: “Doet dit tot Mijne gedachtenis”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)