1946.08.17

De weg Gods

“En aldaar zal een verheven baan, en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de on­reine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor dezen zijn; die dezen weg wandelt; zelfs de dwazen zul­len niet dwalen.” (Jes. 35:08).

Daar is voor hen die zich kinderen Gods noemen, een weg die verschillend is van die van de kinderen van deze wereld. De mens bewandelt de weg ten leven die voert naar de heerlijkheid Gods, of hij bewandelt de weg, die tot het

eeuwig verderf leidt.

In ons tekstwoord wordt gesproken van een verheven baan, welke de heilige weg zal genaamd worden. Dit moet toch wel een bijzondere weg zijn, een weg die niet door alle christenen wordt betreden, want u bent er toch wel van overtuigd dat er een groot verschil is tussen gelovigen. Er is een vormelijk Christendom, dat leeft naar het goeddunken van het eigen hart. Hen beweegt niet de vraag: bewandel ik wel deze verheven baan, de weg der heiligheid? Neen zij leven geheel naar eigen lust en begeerten. Hier is sprake van de reine van hart, de verlosten, de dwazen en de vrijgekochten des Heren, die niet enkel deze weg bewandelen, maar ook met gejuich tot Sion zullen komen. Wie zijn het die deze weg bewandelen? Misschien is het goed om enkele voorbeelden uit het Woord Gods te nemen, om dit aan te tonen.

In de dagen van Nebukadnezar, de koning van Babel, werden de kinderen Israëls in ballingschap gevoerd. Overal in Babel was grote afgodendienst en men deed en leefde naar het vlees. Er waren 4 jongelingen, die zich voorgenomen hadden zich niet te verontreinigen, zij hadden de verheven baan van zelfverloochening gekozen. Indien zij gewild hadden konden zij van alles genieten wat er maar te genieten viel, maar zij waren dwazen om Gods wil geworden.

De drie vrienden en Daniël hadden het niet makkelijk. Het kost iets, ja het kost alles om deze heilige weg te bewandelen. Er moet een beslist nee tegen de lusten en begeerten van het vlees worden gesproken. Het scheen wel eerst of Nebukadnezar tot ware Godsverering was gekomen, “nadat Daniël zijn wonderbare droom had uitgelegd. Toen had de koning uitgeroepen: “Het is de waarheid, dat uw God een God der Goden is, en een Here der koningen” (Dan. 02:47) Maar spoedig was dat vergeten en in het dal van Dura werd een geweldig beeld opgericht 36 m hoog en 3 m breed en dat ieder moest aanbidden. Het is niet te zeggen, of dit een afbeelding was van de koning zelf of een voorstelling van de militaire macht of staatsmacht. We trekken even de geschiedenis door en vinden ook later sprake van een beeld: het beeld van de Antichrist, dat opgericht zal worden te Jeruzalem.

In Jeruzalem klinkt de lofzang in stilheid tot God. maar in Babel gaat het heel anders toe, daar is heel wat ceremonie en propaganda. Al wat groot is en heerschappij heeft in Babylon zal de processie openen en wanneer dan op de verschillende muziekinstrumenten zal gespeeld worden, dan zal het feest der aanbidding beginnen (Dan. 03:01-05). Wie niet aanbidt zal in de vurige oven worden geworpen. Bij de wereld is alles dwang, daar is men een willoos slaaf der zonde. Christus vraagt onze redelijke Godsdienst, geen dwang, maar vrijwillige gehoorzaamheid is het grote verschil.

Ook heden ten dage komt deze vraag tot ons “wie zult gij dienen” Het is een vraag van het allergrootste belang. In het rijk van Nebukadnezar is geen plaats voor ieder die deze verheven baan, die de heilige weg wordt genaamd, bewandelt, maar in het rijk van Christus is geen plaats voor wie niet buigen wil voor de Koning der eeuwen. In Chris­tus is geen rassenverschil of rassenhaat, Hij vraagt alleen vrijwillige overgave.

De wereld houdt haar wijdingsfeest in het dal van Dura, maar God arrangeert in het jammerdal dezer wereld Zijn offerfeest aan het kruis, dat ons veroordeeld en laat zien wie en wat wij zijn. En terwijl de wereld in aanbidding neer­knielt voor de macht van de mensen, knielt de bruidsgemeente van Jezus Christus neer aan de voet van het kruis, en bidt en zingt:

“Ik buig mij voor die macht der liefde

Die zich in Jezus openbaart.”

Deze drie jongelingen kenden deze verheven baan, er was bij hen vastberadenheid en Goddelijke moed. Alles lieten zij aan God over. Ze waren er niet zeker van of God hen wel zou verlossen uit de vurige oven, maar wanneer dit tot Gods eer zou Zijn, dan zou het stellig gebeuren en zo niet, “wij zullen uwe góden niet eren “. ((Dan. 03:17-18). In welke vorm het ook zou uitvallen, de dood was verslonden tot overwinning. Ja, Gods gemeente is nog altijd een gemeente aan het kruis. Het kan best wezen, dat zulk een lot als van deze jongelin­gen ons niet beschoren is, het doet er ook weinig toe. Het is aan de Here om te beslissen. Maar wel moet elke dag op­nieuw weer staan in het teken van vrijwillige overgave. Dat is de verheven baan, daarop wandelen de verlosten, en zij zullen tot Sion komen met gejuich. Van hen geldt het woord van Paulus, “Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin”. (Filip. 01:21).

En toch is het leven, dat door het kruis beheerst wordt, een leven van vreugde. Het schijnt ons eerst niet zo toe, maar dat komt omdat we dan nog niet in de diepte van het kruis zijn ingedaald. Paulus leerde het geheim en daarom kon hij zeggen: ”Wij vertragen niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de in­wendige vernieuwd van dag tot dag. Want onze lichte ver­drukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.” (2 Kor. 04:16-17)

Paulus de Apostel des Heren, was ook één, die deze weg bewandelde. Hij verstond het zich te verloochenen en daar­door trad hij in de voetstappen van zijn hemelse Meester. Hij wenste de verheven baan te bewandelen die Christus hem had voorgesteld, daarom roept hij ons toe: “Ik be­dwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf ver­werpelijk worde.’ (1 Kor. 09:27).

Hij had des Meesters woord gehoord en verstaan “die verloochene zichzelf en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij.” Daarom zegt hij: “Ik sterf allen dag. ik draag de littekens van de Here Jezus in mijn lichaam.’

Dat is nu wandelen op de verheven baan, die de weg der heiligen wordt genoemd. En die weg is toegankelijk voor eenieder. De dwaze zal er zelfs niet dwalen. Hier wandelen de “armen van Geest”, die “geestelijk bankroet” gegaan zijn, die niets meer weten, maar nu in Christus het ware leven hebben gevonden. Hier worden de echte “armen” ge­vonden. Zij die rijk en verrijkt zijn in zichzelf kennen deze weg niet, want deze weg is te nauw en te steil voor hen. Hier wordt uiterlijke heerlijkheid afgelegd en staat men naakt voor Gods oog. En toch voert deze weg ons tot het ware Sion, Gods vrijstad, waar eeuwige blijdschap op onze hoofden wezen zal, en droefheid en zuchting zullen wegvlieden.

Het is geen gemakkelijke school, die wij doormaken op dezen weg. Hier wordt geen “snelcursus” gegeven, hier wordt men apart genomen en ontvangen wij privé les. Hier moet men zijn eigen leven verliezen, om het ware leven te gewinnen en moet Paulus’ ervaring ook onze ervaring wor­den, “Ja gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Here, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. ‘ (Filip. 03:08).

Deze weg moge op het eerste gezicht niet aanlokkelijk zijn voor het vlees, en dat is ook inderdaad zo, maar het einde zal heerlijk zijn. Christus volgde deze weg en er is ook voor een ware volgeling van Hein, geen andere. Een gekruiste Christus heeft als volgelingen gekruisigde christe­nen.  

  1. K.

 

Wie doet het?

Wij hebben zo van die prachtig-sluitende termen in onze “gereformeerde” theologie. Een daarvan heet: de “toe­lating” Gods. Maar die mooi-kloppende term heeft onze ogen gesloten voor de waarheid, dat de Here alle dingen doet.

Ja, wij lezen nog wel eens een keertje in onze Catechis­mus van die alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vrucht­bare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen,

Maar – laten we nu eerlijk zijn, toen we in de vrese­lijke oorlogsjaren gebukt gingen onder het onrecht van de vijand, toen onze voorraden werden weggehaald, toen onze mannen in gevaar waren, toen onze koeien uit de weiden werden geroofd, toen hebben we maar op die vijand gekeken en we hebben soms zelfs gescholden en we hebben onze tanden geknarst.

Maar hebben we ook gezegd – niet eens in een galmende preek – maar zo bij elkander op visite en tot onze kinderen Dit alles komt van Gods Vaderlijke hand ons toe?

Toen onze havenkaden en kranen werden opgeblazen: dit komt van de Here ons toe!

Als we over de gruwelen der concentratiekampen spra­ken!

We sprongen bij dit laatste gauw over op dat mooie theo­logische vluchtheuveltje: dat is onder Gods toelating. En zo was het allerverschrikkelijkste van deze rampen weggerede­neerd. We hadden het o, zo druk – over onze rechtjes, die werden aangetast, maar we hadden heel weinig oog voor Gods recht over ons, afvallig christenvolk.

“Wie heeft Jacob (ook Jacob ja, ook het christenvolk) tot een plundering overgegeven en Israël de rovers?” Zie (Jes. 42:24-25).

Antwoord: ”Is het niet de Here, Hij tegen Wien wij gezondigd hebben. Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen en zij hoorden niet naar Zijn Wet. Daarom heeft Hij over hen uitgestort (niet maar “toegelaten”) de grimmig­heid van Zijn toorn en de macht van de oorlog en Hij heeft hen rondom in vlam gezet.”

En nu komt het erge: ”Doch zij merkten het niet (n.l. dat de Here het deed). Hij heeft hen in brand gestoken, doch zij namen het niet ter harte, d.w.z. zij hebben er geen acht opgegeven, waarom de Here het deed.

Die verharding en verblinding gaat helaas onder ons christenvolk nog door.

Over de rampen in Indië wordt gesproken op een manier alsof alleen maar “fouten” worden gemaakt. Er wordt al­leen op mensen gezien. De regering krijgt van alles de schuld. Als “wij” het maar mochten doen, met “onze” be­ginselen, dan zou alles goed gaan,

Wie heeft daarginds alles rondom in vlam gezet? Is het niet de Here? Zijn oordelen gaan ook nu nog over ons koninkrijk der Nederlanden. Wij zijn een beroofd en ge­plunderd volk (Jes. 42:22). Zij zijn allen verstrikt in de holen en verstoken in de gevangenkampen, zij zijn tot een roof geworden en daar is niemand, die hen redt, tot een plunde­ring en niemand zegt; Geeft ze weder.

Wie onder ons neemt zulks ter ore? Wie merkt op en hoort wat hierna zijn zal? (Jes. 42:23) d.w.z. wie trekt hieruit een les voor de toekomst, n.l. om dan niet zo doof en blind te zijn, maar om in het vervolg de tekenen der tijden te ver­staan?

(Overgenomen uit Kerkblad der G.K. art. 31 te Gorinchem.

 

Contact per brief

Ds. J. B. te V. vraagt ons iets te schrijven over het geven van tienden. Zoals men weet gaven de Israëlieten het tiende deel van alle veld- en boomvruchten en van ’t vee aan de Here als erkenning, dat het eigenlijk alles van de Here was, wat zij ontvingen.

Nu is het zo, we behoeven dit eigenlijk niet te zeggen, dat deze wetten voor ons haar dwingend element verloren hebben. We leven niet meer onder de wet, maar onder de genade. Niemand, geen voorganger of raad van ouderlingen kan deze eis ooit opleggen aan de gemeente.

Iets anders is echter of de geest van deze wet óns iets te zeggen heeft. Wij willen hierbij letten op twee gedachten De Israëliet moest deze tienden geven uit dankbaarheid aan God, omdat Deze Die de Grote Landeigenaar was, hem gegeven had alles wat hij tot levensonderhoud nodig had. En ten tweede gaf hij dit uit liefde en in dankbaarheid aan hen, die zijn geestelijke leiders waren. De levieten en pries­ters moesten leven van deze tienden (Lev. 27:20-33; Num. 18:21-32),

Deze twee gedachten zijn ook voor ons van grote be­tekenis, Dankbaarheid aan God en liefde tot de naaste zullen ons nog steeds moeten bewegen tot het geven van een deel van wat God ons schenkt. In het bijzonder mogen we hierbij niet vergeten met onze stoffelijke gaven te ondersteunen hen, die ons met geestelijk voedsel sterken.

De liefde eist in iedere daad vrijwilligheid van bandelen. Daarom wordt nergens in het Nieuwe Testament een wet genoemd, waaraan we ons hebben te houden. Is het nu dwaas als iemand toch zich houdt aan het geven van tienden van zijn inkomsten. Zeker niet! Liefde zal steeds het uiter­ste willen doen. Jezus leert ons dit zo schoon als Hij bij de schatkist de weduwe prijst, die van haar nooddruft alles gaf wat zij bezat. Het egoïstische in ons beweegt ons zo menigmaal minder te doen en slordig te worden als het geen wettelijke verplichting is. Daarom geeft Paulus de raad om als men het loon of salaris ontvangt dadelijk daarvan iets weg te leggen. Als dit uit liefde gebeurt zal het opgewekt en niet al zuchtend gedaan worden. Ook in dit opzicht moet ieder in zijn eigen geweten overtuigd zijn, dat hij naar ver­mogen geeft en het woord voor ogen houden dat God de blijmoedige gever lief heeft.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Dat wij in zovele verschillende kringen en kerken komen behoed ons voor eenzijdigheid. Men kan ergens een zegen ontvangen of gegrepen worden en dan is t natuurlijk dat men in die omgeving zich thuis voelt en blijft. Maar wij moeten verder en komen in een andere stad en weer in andere kringen. Het is heerlijk te ervaren dat er vele knieën zijn, die zich niet voor Baäl gebogen hebbers. Een paar grondwaarheden ontmoeten wij telkens weer. Er is een onderscheiding in drieën: onbekeerd zijn, bekeerd zijn en volkomen overgegeven zijn. Wij vonden dat in de Prayer- groups, in de rechts georiënteerde Reformed Church, in the interdenominational kringen, the Gideons, in Baptist Churches en in de Chr. Reformed Church.

Dan vonden wij in vele kringen de verwachting en het verlangen naar de spoedige wederkomst van Christus. Ook hier in America is dit een steen des aanstoots waarover, door sommige zuiver kerkdijken, ernstig de wenkbrauwen gefronst wordt, vooral als men het duizendjarig rijk durft te noemen.

Soms ben ik bang dat Johannes als hij in onze tijd zou leven in de ban zou gedaan worden omdat hij Openbaringen 20 heeft geschreven.

Zonet werd ik voor de tweede maal op straat geïnter­viewd voor de radio. Ik had ’t nu vooruit voorbereid en zelfs vragen geschreven, die zij stellen zouden. Het ging zo enig. Toen ik zei: “Er is geen moeilijkheid te groot of te klein om bij de Heer Jezus te brengen. “Jezus never fails! riep een man; “Amen”. De laatste vraag die zij stelden was: “Wat is Uw antwoord op de vele problemen van deze tijd?” Ik antwoordde toen: ”Het enig antwoord is: ”Jezus Christus. Aan het kruis droeg Hij de zonden der wereld. Ook voor U en voor ieder die luistert door de radio: en het einde der wereld is niet vernietiging door atoommachten. maar de overwinning van Jezus Christus

Deze radio-uitzending is een zeer populaire en wordt door duizenden beluisterd. Ik vroeg of ik in de studio mocht spreken maar de reporter zei: “Hier hebt U veel meer hoorders dan voor welke uitzending ook.” Ik Zei o.a.: ”Als U meer van mij wilt weten, kom dan vanavond in de 8ste Reformed Church, daar vertel ik een heel uur.’ Was het even een reclame? Ja. Amerika is toch een leuk land met onverwachte mogelijkheden.

Na afloop van de lezingen komen dikwijls vele mensen met mij napraten. Er is een gevaar dat door oppervlakkige gesprekken de indrukken vervagen:

“Ik heb ook nog familie in Holland…”

“Hoe is de voedseltoestand in Holland nu!’ “Wanneer kwam U in Amerika?”

“Welke kerk of vereniging heeft U uitgezonden!” “Wat is Uw Engels goed, waar leerde U onze taal?

Er is niet veel tijd en meestal antwoord ik met een enkele zin en vraag dan; “En weet U wat God vanavond u had te zeggen met mijn boodschap? “Is Christus Korting op ieder gebied van Uw leven!”

Soms heb ik de gelegenheid direct met de mensen over hun verhouding tot God te spreken.

Haast vermakelijk zijn soms de uitvluchten. Er zijn er die theologiseren gaan, anderen beschuldigen, sommigen ont­wijken door het gesprek over een andere boeg te gooien of door een wedervraag te doen, b.v.: “Vind U het met erg. dat in Engeland zoveel graan gebruikt wordt voor jenever?” “Ja zeker,” antwoord ik. “Maar het is ook erg dat U uw hart niet aan de Heer gegeven hebt.”

“Ja, maar daar heb ik het niet over. Vind U niet dat de wereld steeds slechter wordt! “Ja zeker, en om de wereld te veranderen, moeten we met onszelf beginnen. Weet U waarmee U beginnen moet?

Een ander zei: “Vindt U het niet jammer dat Esperanto geen wereldtaal is geworden?” “Ja zeker, misschien wel, maar daar had ik het niet over, ik vroeg U of U uw leven hebt willen verliezen om Christus’ wil, want dan pas zult U het behouden.”

Eens antwoordde een dame toen ik er op aandrong dat zij haar leven aan Christus zou geven: ”Ik zal U een groot pak kleren sturen. Ik weet dat U in Holland kleren nodig heeft,” Ik antwoordde haar: “Nee, U stuurt geen kleren, wat God van U vraagt is iets anders. Hij wil Uw hart hebben.”

Soms voel ik dat ik geen collecte mag vragen, omdat het geld zich dringt tussen mijn boodschap. Zo licht denkt iemand: “Als ik geld gegeven heb, is het doel van deze bespreking bereikt,” en ontloopt zo de eis van bekering.

Gisteren vroeg ik een koster: “Is Christus Koning op ieder gebied van Uw leven?”          “

Zijn antwoord was: ”Dat is zuiver Calvinistisch.”

“Zo, daar ben ik blij om, maar U gaf mij geen antwoord op mijn vraag,” zei ik, maar het lukte me niet hem uit zijn theologische fortificatie te krijgen.

Er zijn toch nog altijd Samaritaanse vrouwen die als er over hun zonden gesproken wordt, vragen: ”Moeten we in Jeruzalem aanbidden of op deze berg Gerizin? Theologise­ren is dan ook heel wat makkelijker, dan ronduit over je verhouding tot Jezus Christus te spreken.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis

Want indien ons hart ons veroordeelt. God is meerder dan ons hart, en Hij kent alle dingen. (1 Joh. 03:20)

Wanneer we door het ontdekkend licht van de Heilige Geest een blik krijgen op de onreine diepten van ons hart, kan het zijn, dat de zonde en haar macht zo ontstellend ons voor ogen komt te staan, dat we gaan wanhopen aan onze zaligheid.

Zeker, er is in ons een verlangen om God te dienen, er is verlangen om geheel met de zonde te breken en alleen voor onzen Heiland te leven, doch tevens hebben we leren zien, hoe sterk de lust tot de zonde is in datzelfde hart. We gaan het met ontsteltenis toestemmen dat ons hart arg­listig is, meer dan enig ding, ja dodelijk. Hetzelfde hart, dat nu verlangt zich ten volle te buigen en bidt om verbroken te worden, zal over enige uren misschien verlangen naar nieuw zingenot, naar de wellustige streling van het vlees of toegeven aan drift, hoogmoed en leugen.

Wie dit door bittere ervaring heeft ontdekt, is bang ge­worden om opnieuw het verlangen naar God uit te spreken of te smeken om verbreking. Hij gaat zelfs twijfelen aan de waarachtigheid van zijn ontroering, van zijn goede voornemens. ja zelfs van zijn gebed.

Het is dan in de eerste plaats nodig, dat we ons verlangen naar verbreking en levensvernieuwing niet alleen uitspreken in een vertrouwelijk ogenblik of onder heftige bewogenheid tegen mensen, doch tegen Christus. Mensen kunnen ons immers niet helpen, zij kunnen ons hoogstens herinneren aan onze belofte, doch Christus helpt. Aan Hem mogen we niet alleen ons verlangen naar levensvernieuwing bekend maken, doch we mogen deze radicale verandering van Hem ook verwachten,

We beginnen zo menigmaal in eigen kracht om te trachten een nieuw leven op te bouwen. Dit loopt altijd uit op diepe teleurstelling. Tenslotte zullen we óf ons tevreden stellen met een oppervlakkige verandering, óf we worden wan­hopig. Doch wie zich aan Christus geheel overgeeft, onder­vindt de heerlijke waarheid van onze tekst: God is meerder dan ons hart. Het verlangen was niet geheel zuiver, onze overgave niet ten volle – we moeten dit telkens weer met schaamte erkennen. En hieruit groeit het wanhopig gevoel in ons hart: Ik kan niet anders, ik kan mijn hart niet breken, ik kan het niet brengen tot een volledige restloze overgave. Doch hoe heerlijk is het dan te weten, dat we ons mogen toe vertrouwen aan Eén, Die meerder is dan ons hart. Niet alleen kent Hij ons tot in de diepst verborgen kelders van het onderbewuste (tot in de nieren, zegt de Bijbel) maar Hij heeft ons ook geschapen en kan ons door Zijn goddelijke almacht herscheppen als we Hem daarom vragen.

Vertrouw U daarom geheel aan Hem toe, mijn broeder en zuster.

Laat Hem toe te werken aan Uw hart, Hij kan zelfs een stenen hart, dat altijd weerspannig bleef, veranderen in een vlezen hart, Hij zal door Zijn Heiligen Geest van Uw hart, dat dood was in de zonde, een tempel maken tot Zijn eer. Hij reinigt ons ook van de lust tot de zonde.

Als we dit ten volle geloven, dan kan het niet anders of we zullen ons verheugen in Zijn werk. Hoe groot en on­doorgrondelijk is Zijn liefde. Niet ons. maar Hem komt alle eer toe. Sterven met Christus is een steeds diepere afschuw krijgen van het eigen leven. Doch ieder die dit ondervindt weet ook wat het is, met Hem op te staan tot een nieuw leven. Dan is het niet meer ons leven, doch het is Christus, die in ons leeft. Glorie zij Zijn naam!

Br.

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zr. G. E. Weiss. (6)

Het was treffend te zien met welk een grote liefde en blijdschap de Diaconessen hun werk deden, hoewel daar zo grote gevaren aan verbonden waren. Ik ontving eens een brief uit Paramaribo van mijn echtgenoot met het verzoek, onmiddellijk de tentboot klaar te maken en met een van de Diaconessen naar Paramaribo te zenden om twee zieken te halen.

Ik neem een gedeelte over van een brief door deze zuster, Zuster Christiane, aan een kennis geschreven.

’s Avonds om acht uur kwamen wij behouden in de stad aan. Toen vertelde mij vader Weiss. dat een jonge man uit Wanica en een meisje uit de gemeente Saron om opname hadden gevraagd. De volgende ochtend ging ik met vader Weiss de jonge man bezoeken, en verder alles voor de reis in orde maken.

De zieke kon haast niet meer lopen en we moesten een ezelskar bestellen en de politie in kennis stellen, opdat de zieke op straat niet lastig gevallen zou worden, ’s Middags ging vader Weiss met de zendeling van Saron naar het meisje om haar de tijd van haar vertrek mee te delen.

Ik reed ’s middags met het ezelswagentje naar Wanica op de jongeman af te halen. Wel twintig mensen stonden verzameld voor het huis en begonnen als op commando te schreeuwen en te huilen toen ze me zagen. Het was alsof ik gekomen was de zieke levend te begraven. Hijzelf was dankbaar toen we eindelijk veilig in de boot waren. Het was een onaangename zaak en ik dacht bij mezelf: “Hoe zal het nu worden als ik het meisje af ga halen.”

We roeiden met de boot naar de Saramaca-sluizen, waar het zendingsstation Saron lag. De zendeling van Saron ver­telde mij dat het meisje zeer zwak en half verhongerd was en niemand had die voor haar zorgde. Drie vrouwen stonden op straat maar hielden zich stil en rustig.

Ik trachtte zo goed het ging, de zieke in de boot te leggen. Dit was moeilijk omdat de boot bij het onrustige water zeer schommelde, en ik in gebukte houding het werk moest doen door de laagte van de tentboot.

Behalve dit was de zieke groot en zwaar en werd mij even bang om het hart. Het meisje had behalve melaatsheid ook nog de tering in het laatste stadium en was voortdurend aan het hoesten. De pols was zo dat ik niet verwachtte haar levend in Bethesda te kunnen brengen. Zij klaagde van tijd tot tijd over honger, maar was niet in staat om te eten. Door de koele’ nachtwind nam de hoest toe. De jonge man had grote pijn aan zijn voeten en het speet mij, dat ik hem niet direct kon helpen en verbinden. Zijn treurig gelaat ver­anderde iets, toen ik hem een belegen boterham en enige vruchten gaf. Ik was blij toen de lichten van Chatillon zicht­baar werden. Enige weken later werd dé teringlijdster uit haar zwaar lijden verlost!”

Oecumenische Flitsen

Erger dan bommenwerpers.

Het geijkte voorbeeld voor een land, waarvan de geboortebeperking de bevolking niet op peil houdt, is voor velen Frankrijk.

Dat dit echter niet het enige land is, waar het kinderloze huwelijk ingeburgerd is blijkt uit een arti­kel in het te Quebec in Canada verschijnende maand­blad “Recueil”.

In de Verenigde Staten hebben 42% van de gehuwde vrouwen geen of slechts één kind. Ongeveer een derde deel van de vrouwen heeft een aantal kinderen i dat voldoende is om het tegenwoordige peil te handhaven.

Het geboortecijfer in de steden is zo sterk gedaald, tijdperk van honderd jaar, d.w.z. in drie alle steden boven 100.000 inwoners haar met een derde verminderd zullen zien, zich geen inwoners van buiten zouden steden geeft Chicago weer het somberste beeld. Meer dan de helft van de gezinnen is daar kinderloos, in nauwkeurige cijfers: 534.125 van de 842.578 gezinnen.

De vrijwillige geboorteperking is een uiting van morele anarchie en een verschijnsel van decadentie van een volk. In een ambtelijk rapport noemde men haar en de Japanse middelen daartoe vernietigender voor het Amerikaanse volk dan de Japanse bommenwerpers. Uit: “Trouw”.

 

Zeep en Zonde

Een zeepfabrikant die geen christen was, sprak eens met een prediker. De zeepfabrikant zei: “Het evangelie, dat U brengt, heeft niet veel goeds gedaan want er zijn nog steeds heel wat zonden en zondige mensen”.

De prediker gaf niet dadelijk antwoord, doch even later kwamen ze voorbij een kind dat koekjes maakte van mod­der. Het kind was buitengewoon vuil. Toen was het de beurt van de prediker en hij zei: ”Zeep heeft niet veel goed gedaan in de wereld, geloof ik, want daar is nog steeds veel vuil en er zijn veel vuile mensen”.

“O jawel.” antwoordde de zeepfabrikant, “maar zeep is enkel nuttig als het gebruikt wordt”.

“Juist”, was het antwoord van de prediker. “Zo is het ook met het evangelie dat wij brengen. Het moet ook ge­bruikt worden”.

 

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.10

Woord en daad

Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe opnieuw uw eerste werken. (Openb. 02:04-05a).

Wat is de diepste oorzaak dat in de gemeente de prediking zo menigmaal krachteloos werd, het gebed verstarde tot een vorm, het lied niet meer de tolk van het hart is en de profetie verwerd tot een ijdel spel?

Het is, dat de eerste liefde verzaakt werd.

Zolang de liefde tot zijn Hemelse Zender, tot de broeders en tot de verlorenen het hart van de prediker doet branden, zolang zullen zijn woorden de gloed hebben van de Heilige Geest. Zijn oproep tot bekering is de bede van zijn hartstochtelijk verlangen anderen tot Christus te leiden en hen zo voor eeuwig gelukkig te maken. Zijn boeteprediking is als het woord van een vader, die zelf diep de pijn gevoelt om de zonden van zijn kinderen, zijn Maranatha boodschap zal geboren worden uit het liefdevol verlangen naar zijn Heiland…

Zie dan gebeuren er wonderen!

Dan lezen we van de opwekkingsprediker Edwarts in Engeland, die zijn preken woord voor woord uitschreef en met een vergrootglas moeizaam voorlas, doch wiens hart brandde van liefde tot zijn gemeenteleden en die uren door­bracht in gebed om de zielen van zondaars van God af te smeken. Een machtige opwekking ontstond onder zijn predi­king!

Doch als de liefde sterft, wordt ons woord ijdel, het is niet meer de drager van het fluïdum des Geestes, Die immers Liefde is. Louter liefde tot God en de mensen.

Zo is het ook met het gebed: slechts liefde tot Christus, liefde tot hen die lijden, liefde tot de gemeente maakt onze bede tot een worsteling met Hem, die overwonnen wil wor­den door de Geest, Die Hij zelf in onze harten heeft ge­legd.

Zo is het met de profetie. Ja vooral hier! Alleen de liefdevolle eerbied tot God de Vader, en tot Christus de bron der profetie en de broederlijke liefde tot de gemeente in wier midden hij geroepen is. kan de profeet zuiver doen staan. Zo spoedig deze liefde kwijnt, springt het onderbe­wuste als een oncontroleerbare stroom omhoog en door­stroomt de beddingen, die vervuld moesten zijn met het water van de Geest. Paulus weet het bij ondervinding – toen reeds in zijn dagen – en hij zegt het zo ernstig: “al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een schetterende cymbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had. zodat ik bergen ver­zette. maar had de liefde niet, ik ware niets!”

En laat ons nu niet licht hierover heen lopen: dit, en dit alleen is de diepste oorzaak dat èn het woord ijdel én het gebed zonder verhoring én de profetie tot een aanfluiting zijn geworden, ja verachtelijk als ijdele woordenkramerij. Dacht u dat Paulus dit hier wel zegt, doch dat het in onze gemeenten niet voorkomt? Neen, laten, we het eerlijk zeggen: zoals een vrouw het voelt als de liefde van haar man verkoelt, zo voelt de gemeente het als het verlangen naar persoonlijke eer, macht over mensen of aards voordeel het hart heeft afgetrokken en daarom legt ze het gesproken woord naast zich neer.

Natuurlijk vinden we deze zelfde fout ook bij de gemeen­teleden, doch hier wordt vanaf de kansel menigmaal tegen gewaarschuwd. Het is nodig, dat ook de andere kant, het manco bij hen die spreken, belicht worde door Gods zoeklicht.

Het woord van Jezus dat oproept terug te keren tot de daad (Matt. 07:21-27) is een oproep terug te keren tot de liefde.

Want ook de daad is waardeloos als ze niet uit liefde geboren wordt’

Dit blijkt zo duidelijk uit onze tekst. Als Jezus zegt: ”doet opnieuw uw eerste werken,” dan is dit niet een aan­sporing om in eigen kracht weer te trachten de oude hoogte te bereiken. Neen, het geheim van onze dorheid wordt ge­noemd in het vorige vers: ”Dit heb ik tegen U, dat gij Uw eerste liefde verlaten hebt!”

Zonder de liefde zijn ook de werken ijdel! De liefde slechts is de vervulling der wet.

Daarom laat Paulus in 1 Korinthe 13 volgen: “Al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand (dit zijn toch wel schone daden zouden we zeggen), maar had de liefde niet, het baatte mij niets.”

Liefde tot Christus, liefde tot de naaste hebben wij nodig – wij allen.

Noch het woord, noch de daad zijn iets in Gods ogen als het hart niet brandend is van liefde!

De liefde… hebben wij de liefde?

Laten we ons eens toetsen aan wat Paulus schrijft.

De liefde is lankmoedig… ze verdraagt om terzijde ge­schoven te worden, als ze de minste moet wezen en anderen mogen voorgaan en het woord hebben.

De liefde is goedertieren, ze vergeeft gaarne en menig­maal.

Ze is niet afgunstig. Ze ergert zich niet als een ander meer mensen trekt door de prediking, maar geëerd wordt, meer gaven heeft, als het woord van een ander meer indruk maakt.

Ze praalt niet, ze is niet opgeblazen, maar zwijgt liever dan dat ze spreekt zonder geroepen te zijn. Ze hoort niet graag: ”Wat een mooi woord was dat wat u bracht”. Ze telt niet het aantal bekeerlingen, dat ze maakte en spreekt niet over de volle samenkomsten waar ze diende.

Ze kwetst niemands gevoel. Ze spreekt geen oordeel uit in de samenkomst (noch minder achter iemands rug), maar bidt vurig, dat God de waarschuwing onder vier ogen ge­noeg moge doen zijn.

Zij zoekt zichzelf niet. Als ze moet vermanen of tot boete opwekt heeft ze enkel het heil van anderen op het oog. Het is niet een afreageren van bitterheid omdat ande­ren het met ons niet eens zijn, welke bitterheid men nu in de prediking (of wat nog erger is in de profetie, misschien on­bewust) tot uiting brengt

Ze wordt niet verbitterd, ook niet als de broeders onze goede bedoelingen niet zien en ons inzicht in Gods Woord niet willen erkennen. En als de wegen uiteenlopen legt ze niet een bepaald accent op ieder woord en iédere daad van anderen om aan te tonen hoe haatdragend deze zijn.

Ze is niet blijde over de ongerechtigheid, maar zij is blijde over de waarheid. Ze geniet niet bedektelijk ais ze hoort dat scheuringen, twisten, ketterijen ook andere gemeenten aantasten en van hun kracht beroven.

Alles bedekt zij, alles vergeeft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. Zij geeft het oordeel over aan God, die im­mers de harten kent. Zij voelt zich slechts geroepen de goede kant te zien van de daden der broeders en slechts daarover te spreken.

Liefde tot God, liefde tot de naaste, dat is het wat wij weer boven alles nodig hebben. De gemeente van Jezus Christus kwijnt, niet omdat ze geen schone woorden heeft, of omdat ze niet goed georganiseerd is, of geen inzicht in de waarheid heeft of geen weldadigheid beoefent of evan­gelisatie of zending drijft, doch omdat de eerste liefde niet meer woont in onze harten. Profetieën zullen hun waarde verliezen, tongen zullen verstommen, kennis zal verbleken, doch de liefde vergaat nimmermeer. En waar we telkens kunnen zien dat de verdeeldheid niet uit de gemeente zelf opkomen, doch over de kansels in de gemeenten doordringen en daar onder de eenvoudigen verwarring stichten, daar moeten we op grond van Gods Woord deze vermaning tot liefde niet alleen tot de gemeenteleden richten, zoals zo menigmaal gebeurt, doch in de eerste plaats tot de voor­gangers en geestelijke leiders en zij die zeggen profeten te zijn. Het is helaas in onze dagen zo menigmaal waar wat Jesaja schrijft: “De leiders van dit volk zijn verleiders en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.” (Jes. 09:15).

De liefde alleen kan onze verscheurde kerken en gemeen­ten weer helen. De liefde alleen kan de bron worden van een nieuwe krachtige opwekking, de ware voorbereiding voor de komst van de Geliefde.

Br.

 

De Atoombom op Nagasaki

(Overgenomen uit het Engelse Zendingstijd- schrift “The Witness” van April 1946).

Uit een brief van Mevr. A. E. F. Oliver nemen we het volgende over:

“We werden naar Moekden vervoerd en enige dagen later bracht men ons naar Japan. We bleven ruim 2 jaar in Kobe. We zaten daar in een armoedig gebouw, maar de voeding was vrij goed, de bewakers waren vriendelijk, maar we mochten geen brieven ontvangen.

Daarna werden we overgebracht naar Nagasaki. waar we dertien maanden bleven. Hier veranderde alles. Wij hadden geen vrijheid, veel te weinig en slecht voedsel en kwamen bijna om van honger. De vier bewakers waren onverschillige kerels, die al de rijst opaten, die bestemd was voor de 41 geïnterneerden. Ook het vlees, dat eens per maand voor ons werd gebracht, aten zij op en namen ons zelfs de groente af, die we zelf kweekten. Toch konden we temidden van dit alles Hem loven, die ons Zijn tegenwoordigheid heeft be­loofd en die gezegd heeft: “De mens zal bij brood alleen niet leven.”

Op de 9e Augustus omstreeks 11.20 uur viel de atoombom. Ik lag in bed, toen plotseling een helder licht, feller dan het zonlicht, in de kamer viel, gevolgd door een geweldige ruk­wind. De deur werd ingedrukt, aan de ene kant werden alle ruiten verbrijzeld, soms de raamkozijnen ook. Het grote ge­bouw schudde, zodat het pleisterwerk naar beneden viel en de meubels van hun plaats schoven. Sommige geïnterneerden werden van de grond opgetild, bij anderen werd het bril montuur verbogen, bij weer anderen vielen de brillenglazen uit het montuur.

Mijn bed lag vol glasscherven en dingen, die van de muur gevallen waren, maar zelf was ik niet gekwetst. Mijn lieve man, die aan de tafel zat, kreeg een hevige bloedende vleeswond aan het voorhoofd en velen in het kamp hadden snijwonden en kneuzingen.

Mensen, die witte klederen droegen werden lang niet zo erg verwond als zij die gekleurde kleding hadden. Bij papie­ren advertenties op de stations zagen we, dat de zwarte letters verdwenen waren en het witte papier er omheen onaangetast!

De stad was na de ontploffing overdekt met een dikke zwarte wolk. De planten en bomen, die de heuvelhellingen bedekten waren tot op grote hoogte verschroeid. Wij bevon­den ons op twee en een halve mijl (Ongeveer 5 kilometer) afstand van de plaats waar de bom ontplofte”.

Een Amerikaans Christen, die dit las in een Amerikaans zendingsblad voegt er het volgende aan toe:

“Het wonderlijke verschijnsel, dat de in het wit geklede personen nagenoeg geen letsel bekwamen, herinnerde er ons aan, dat allen, die bekleed zijn met het zuiver witte kleed “der gerechtigheid Gods” niet door het oordeel Gods getroffen worden,

We behoeven u niet te zeggen, dat zo’n kleed niet door ons kan worden samengesteld. Het wordt kosteloos ter be­schikking gesteld door God, Die Jezus Christus tot een zond­offer voor ons maakte, opdat wij zouden worden gerechtig­heid Gods in Hein (2 Kor. 05:21).

Deze gerechtigheid Gods, die door het geloof in Jezus Christus is, komt tot allen en over allen, die geloven (Rom. 03:22).

Het oordeel Gods komt stellig en als het komt, zullen zij. die bekleed zijn met het witte kleed van zijn gerechtigheid vrij uitgaan, maar zij, die bekleed zijn met de zwarte klede­ren van zonde en ongeloof, zullen niet ontvlieden.’

 

Avondgebed

Heer, onze God, nu weer een levensdag ontzinkt aan onze handen en wij terugzien op het vele. dat wij deze dag hebben verzuimd en waarin wij te kort ge­schoten zijn, ondanks onze béste voornemens; nu wij het andermaal moeten erkennen, dat noch onze wer­ken noch wij zelf bestaan kunnen voor Uw Heilig Aangezicht; nu ons niets blijft dan een beroep te doen op Uw eeuwige Barmhartigheid en Ontferming, geef, Heer, dat wij ons niet schamen voor onze ar­moede en dat wij niet geërgerd worden aan onze on­macht.

Maak ons nederige en zachtmoedige dienstknechten van Uw Zoon,

En schenk ons Uw Heilige Geest, opdat wij bij Zijn Licht leren leven van Uw Koninklijke Genade alleen.

Neem alle gedachten van haat en onkuisheid uit ons weg.

En hetgeen wij misdeden in woorden, daden en ge­dachten, wil dat ten goede doen keren door Uwe Liefde, want Gij zijt machtig het kromme recht te maken en duisternis te doen verkeren in het licht.

Bed ons in Uw Vrede en schenk ons een geruste slaap,

Amen.

 

Dateren

We hebben één en andermaal geschreven over het “dateren” van onze positie als kerk des Heren in de wereld. Leerzaam is in dit opzicht de geschiedenis van de vromen koning Josia. Zij laat zien hoe ook “leidslieden” zich kunnen vergissen in dit overzien van de situatie.

Er staat van Josia geschreven, dat vóór hem en na hem geen koning geweest is. die zich zo met zijn ganse hart bekeerd had. (2 Kon. 23:25).

Deze Josia nu vond een droevig levenseinde, omdat hij niet onderkende de situatie van het volk Gods in zijn dagen. ’t Was geen wonder. Hij had een heerlijke reformatie doorgevoerd: zelfs hoogten had hij weggenomen. Lees geheel Koningen 23. Maar op het volk bleef des Heren toorn rusten en branden. Om alle tergingen waarmee Manasse hem getergd had. Dat had de Here ook duidelijk gezegd, bij het vinden van het wetboek (2 Kon. 22:15-20).

Maar toen Farao Necho van Egypte optrok tegen Assyrie meende Josia ook een rol te kunnen spelen op het wereldtoneel

Heeft hij wellicht het “gereformeerde kerkvolk van zijn dagen te hoog aangeslagen?

Formeel was in zijn dagen alles in orde. Ongetwijfeld werden de offers in de Tempel trouw gebracht. Farao Necho waarschuwde Josia nog. En deze waarschuwing uit heidense mond was een Woord Gods: (2 Kron. 35:22). Maar zou de “kerk” naar de “wereld” luisteren?

Josia’s leger werd geslagen en hijzelf gedood. Een volk’ waarop Gods toorn rust, moet op geen overwinningen reke­nen. Josia had moeten weten, dat de rol van Juda was uitgespeeld.

Laten wij, als de Here een kwaad gaat brengen over alle vlees, geen grote dingen zoeken.

Alleen voor wie zich vernedert onder de krachtige hand des Heren is er ontkoming uit de storm der gerichten. En misschien ook nog: verhoging… te Zijner tijd.

N.B.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Een Hollandse dienst in Grand Rapids

Na 75 Engelse diensten eindelijk weer eens in mijn eigen lieve Hollandse taal. Wat een gemak om alles gewoon te kunnen zeggen, wat in je gedachten komt. Nu voel ik hoe moeilijk het anders is

Er zitten veel Hollanders vóór mij. Wij geven eerst een psalm op. “Want God de Heer zo goed zo mild ‘, t Is een stukje vaderland wat we beleven en het heimwee doet zich gelden bij sommigen. Een oude dame zit stil te huilen. Een man zingt met stralend gezicht, zijn hoofd een weinig opgeheven. Er is bezieling in zijn blik. En nu ga ik vertellen.

Er is spanning en ontroering. Ik voel dat dit nu makkelijker kan dan in het Engels en ik blijf spreken, lees soms voor uit mijn boek en ’t is al kwart voor tien als ik “amen zeg. Dr. Zegerius die mij ingeleid heeft, zegt later: ”Je hield ons te lang in spanning, het was te zwaar voor ons. We zijn dit niet gewend in Amerika, probeer een volgend keer er tussen door iets minder spannends te vertellen.

Ik voelde het zelf ook en was erg moe na afloop. Maar’ heerlijk waren de gesprekken daarna. Wat een handen drukten de mijne! Wat een oud-Haarlemmers zijn er in Grand Rapids.

Velen spraken na over de boodschap, die God hen wilde brengen door mijn lezing. Wat is het heerlijk als God je woorden zegent, als er werking van Gods Geest is. We zongen tussen de dienst in: ”Daar ruist langs de wolken een lieflijke Naam”. Wat is dat toch een heerlijk lied en wat ontroerend om het zo ver van huis te zingen.

In Amerika kun je van alles verwachten. Maar wat mij daarnet overkomen is, was werkelijk een “thrilling”! Ik had mijn portret laten maken in een warenhuis, ’t Bijzondere was dat je bij het poseren jezelf zag in alle houdingen zoals je op het portret kwam. Ik wandelde daarna terug en zag voor ’t warenhuis een oploop. Ik ging kijken en daar ston­den twee radiomensen die elke voorbijganger interviewden. Een schooljongentje antwoordde niets dan ja en nee, een paar meisjes deden niets dan giechelen. Daar ineens werd vlak voor mijn gezicht een rond dingetje gehouden, ‘t was een microfoon en ik moest spreken. Nou, dat moet je mij nu juist vragen. Ik hield een betoog over de dankbaarheid van Nederland voor de pakketjes die Amerika stuurde. Ze vroegen of ik een paar woorden in ‘t Nederlands wilde zeggen. En toen vertelde ik over de concentratiekampen en ik zei: “Ik zou er niet doorheen gekomen zijn zonder Christus. Hij heeft mij erdoor geholpen. AI de dingen die in de Bijbel staan heb ik altijd geloofd. Nu weet ik uit ondervinding dat ze waar zijn’.

Ik praatte over mijn indrukken van Amerika, b.v. dat ik het zo spijtig vond dat de mensen hier de Niagara ‘s avonds kleurden en tot slot zei ik: “Dit kan ik ieder zeggen. Jezus Christus is het antwoord op alle problemen”.

Als beloning kreeg ik twee vrijkaartjes voor een lunch in het warenhuis.

’n Oud vrouwtje drukte me de hand en bedankte me, en toen ik door het gedrang wegliep riepen velen: ”We enjoyed your interview’. Thank you.

Amerika is toch een grappig land.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Een jonge Israëliet. Harry de Castillo, deed ook zijn in­trede in Bethesda. Zijn ziekte was reeds in een vergevorderd stadium. Zijn vingers geleken wél bananen. Hij vertelde ons, dat zijn moeder hem steeds verboden had bananen te eten, omdat hij dan gevaar liep melaats te worden. Toen zijn moeder overleden was had hij echter toch bananen gekocht en gegeten. De inboorlingen van Suriname geloven aan het bestaan van een “treffoe” dat wil zeggen: iets dat ze niet mogen eten omdat ze anders deze vreselijke ziekte krijgen. Mijn zwart negermeisje, dat mij in het huishouden hielp mocht bijvoorbeeld niets van de koe gebruiken, zelfs mocht ze geen koek gebruiken waar melk in verwerkt was. Natuur­lijk ook geen vlees of bouillon, kaas of boter. Wij namen echter bij onze melaatsen geen notitie van dit bijgeloof en lieten hen alles met dankzegging gebruiken, wat de Heer in Zijn genade ons gaf.

Onze lieve Harry ging spoedig hard achteruit, maar toch gevoelde hij zich zeer gelukkig onder de trouwe verpleging van onze diaconessen, hij genoot van alles, maar begreep niet hoe het mogelijk was, dat gezonde mensen zich aan dit werk konden geven. Op zekeren morgen, toen zuster Filip­pine zijn wonden reinigde en verbond, vroeg hij haar: “Zuster hoe is het toch mogelijk, dat u uw vaderland, uw familie en alles wat U lief had, hebt verlaten om ons te gaan verplegen, afgezonderd met ons in het Surinaamse oerwoud 7″ De zuster antwoordde hem: “Ja Harry, dat deed ik uit liefde tót Hem, Die nog een veel heerlijker Vaderhuis verliet, om mij voor tijd en eeuwigheid zalig te maken ‘. Toen vroeg Harry: ”Is Hij Degene, die aan het kruis stierf en Die wij als Joden verafschuwen!” “Ja Harry” was het antwoord van de zuster “Hij is het en Hij alleen, Wiens liefde in mij werkt en Die mij dagelijks de kracht geeft om opgewekt jullie te verplegen en te helpen!”

Toen vroeg Harry om een Bijbel, “want”, zo zeide hij. “indien dit zo is, dan moet ik meer van hem weten, zuster!”

Harry begon zijn Bijbel te lezen en nam deel aan de gees­telijke samenkomsten die gehouden werden. Hij verzocht mijn echtgenoot om onderwijs, ook om gedoopt en in de gemeente opgenomen te worden. Helaas heeft mijn man maar heel kort de vreugde gehad hem te mogen onderwijzen, want toen de ziekte zijn eindstadium inging, kwam er ook nog “koud vuur” aan de vingers bij. Wij hoorden hem zelfs in ons huis, dat ver af lag, kreunen van de pijnen. Maar God­dank, zijn ziel was behouden, hij had Christus als zijn Ver­losser aangenomen en ging in volle vrede naar het Vader­huis boven.

Mijn man mocht hem niet begraven, want zijn vader en familie brachten een rabbijn mee voor zijn begrafenis. Mijn man zeide tot mij: “Dat hindert alles niets, kon onze Harry ook al niet gedoopt worden, hij is bij zijn Heiland en Verlosser”.

Gaarne denk ik ook dikwijls terug aan onze lieve broeder Allen, Hij was jaren tevoren opgepakt door de politie en naar het Gouvernementsgesticht gebracht. Hier was hij, evenals alle protestantse melaatsen, aan onze zielszorg toe­vertrouwd. Op een goede dag vroeg hij aan mijn man, of hij niet in Bethesda kon worden opgenomen.

Zijn stille, rustige aard en vooral zijn kinderlijk geloof in zijn Verlosser, hadden ons al lang aangetrokken. Mijn man deed dan ook het verzoek aan het bestuur om hem in Beth­esda te mogen opnemen. Evenals onze Brara Monsanto was hij, gedurende de korte tijd dat hij bij ons was, voor de andere zieken tot grote zegen. Hij wees hun de weg naar het kruis en trachtte het geestelijk leven van hen, die hun Heiland gevonden hadden, te versterken en te verdiepen.

Te gauw’, naar onze mening, werd bij opgeroepen door Hem, Dien hij boven alles liefhad. Hij lag zwaar ziek te bed, en de zusters verwachtten spoedig het einde. Op een avond vroeg hij aan de zuster, die hem verpleegde of ik bij hem wilde komen. Hij wilde afscheid van mij nemen. Ik zie hem nog liggen, zo rustig, in volle overgave aan zijn Heer en Heiland. Toen ik hem mocht zeggen: “Brara Allen, de Here Jezus komt spoedig. Uw witte kleed is klaar en de palmtak der overwinning zal Hij u weldra in handen geven antwoordde hij blijmoedig, terwijl zijn oog glansde: ”O ja! De zusters vertelden mij, dat hij die melaatsen, die hun hart en leven nog niet aan de Heiland hadden gegeven, liet vragen bij zijn sterfbed te komen één voor één. Hij bad hun met nadruk toch niet langer met de goede keuze te wachten.

Diezelfde nacht nog is hij het zalig huis hierboven binnen­getreden.

 

Oecumenische Flitsen

“De stem van het Andes-gebergte”.

De Christelijke Radiozender in Quito, Ecuador, heeft grote betekenis, allereerst voor de Evangelisa­tie van Zuid-Amerika en dan vér daar bovenuit voor de verkondiging van het Evangelie in vele andere talen. Thans wordt de boodschap van Quinto uit in 14 talen door de lucht aan alle schepselen verkondigd: de zender is dagelijks tien uren in werking. Er is regelmatig een Godsdienstoefening voor de Indianen, en er worden aan de zendelingen toestellen ter beschikking gesteld, zodat de Indianen op de Zendings­posten het Evangelie door de radio kunnen horen. De “Stem van het Andes-gebergte” wil zeggen “Heraut ‘ van de zegeningen van Jezus Christus” (“Heralding Christ Jesus’ blessings” – H.C.J.B,). Er bestaat in Shanghai juist zo’n Christelijk radiostation. De ver­eniging, die dit werk draagt, heet “Wereld Radio Zendingsgenootschap’. Zij heeft de grote taak op zich genomen, in 38 sleutelposities der wereld een Christelijke Radiozender op te richten. Voor Europa heeft men Athene. Brussel of Kanton Bern en Helsing- fors op het oog. Hoe heerlijk zou het zijn, als door middel van de radio binnenkort “alle creaturen” het Evangelie konden horen. Wij willen de Here bidden, dit moderne Zendingsmiddel rijk te zegenen.

Uit: “Bijbel en gebed.

Het kind en de bioscoop.

In het Engelse weekblad “Kinematograph Weekly” werd een rapport gepubliceerd van de “Scottish Educational Film Association”. welke een onderzoek in stelde naar het bioscoopbezoek van kinderen in Enge­land.

Het blijkt, dat 80% van de Engelse kinderen één­maal per week en velen zelfs meerdere malen per week naar de bioscoop gaan.

Het bezoek van kinderen in de leeftijd van 5 tot 7 jaar is bijna even groot als dat van oudere kinderen. De schuld van dit euvele feit ligt bij de ouders, die deze kleintjes met de oudere kinderen meesturen om zelf de handen vrij te kunnen hebben.

Met nadruk wordt er nog op gewezen, dat er geen verband bestaat tussen het veelvuldige bioscoop­bezoek en de jeugdcriminaliteit. (Maar wij denken er het onze van.       Uit: “Filmwereld”

Het atheïstische humanisme en de spin.

In een oude schuur, vertelde Henry Fosdick ergens, had een spin haar net geweven. Welgedaan zat ze in haar schuilplaats te loeren op nieuwe buit, toen haar de gedachte opkwam, haar rijk eens te inspec­teren. Ze wandelde langs de omtrek van haar net, toen ze aan een dikke draad kwam, die naar boven liep en zich verloor in het diepe duister, dat onder de nok van het dak hing. “Wat doet deze draad hier?” vroeg ze en beet hem door. Plotseling zakte het hele net in elkaar. Het was de draad, waarlangs ze eens van de nok naar beneden gekomen was en haar net aan had opgehangen. Dat was ze vergeten, met het geschetste gevolg.

Zo doet een mens, die zijn oorsprong van al wat goed is, vergeet, Zijn wereld zakt in elkaar.      

Uit: “De Christen”.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.08.03

Woorden zonder kracht

Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. (1 Kor. 04:20).

Wij zijn in onze dagen oververzadigd van woorden. Dag aan dag wordt een stroom van woorden over ons uit­gegoten. Iemand zei onlangs tegen me: ”De christenen moesten maar eens niet meer praten, doch door hun daden trachten anderen tot het christelijk geloof te bewegen”.

Dit klinkt erg zakelijk. Doch hoewel deze uitdrukking als; reactie op onze schier niet te stuiten woordenvloed te begrijpen valt, is ze niet volgens Gods woord. Want dit Woord geeft ons de uitdrukkelijke opdracht; “Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie…”

Jezus zelf wordt genoemd het Woord en de eerste tekst van het evangelie van Johannes luidt niet: “In den beginne was de daad…” doch: “In den beginne was het Woord…”

Het woord is naar Gods bestel de drager van de ge­dachte. Door het woord worden onder de werking des Geestes de gedachten van de hoorders omgebogen. Ja, we heb­ben de heerlijke bemoediging dat, als we Gods Woord brengen, dit woord nooit ledig zal wederkeren, doch zal doen al wat God behaagt.

Maar eveneens is het de Bijbel zelf, die immer waar­schuwt het woord niet los te maken van de daad. Het woord zonder de daad is leeg en onwaar.

Als de kracht der godzaligheid in ons leven ontbreekt, blijven de woorden als holle wezenloze vormen achter, waar­uit het leven is weggevloeid.

Dit gevaar dreigt te allen tijde. Het dreigt daar, waar het vaak overbekende woord niet steeds weer wordt geladen met de krachtstroom van de Heiligen Geest.

Het wóórd, dat levensuiting moest zijn, wordt dan een vroom masker, dat het ware gelaat bedekt.

Zo kan het zijn bij de prediking. Wanneer hoogmoed het hart verheft, zinnenlust het verteert of afdwaling van de waarheid het verscheurt, dan verdroogt de saprijke stroom der liefde, doch het woord blijft dikwijls nog jaren als een dode boom staan. Dan spreken we misschien dezelfde woor­den als vroeger, doch de kracht ontbreekt. We zouden een oude preek kunnen voorlezen en onverwacht bemerken, dat de kracht des Geestes van ons geweken is.

Dan vermanen we de toehoorders, doch geen zonde wordt blootgelegd en geen zondaar verbroken.

Dan houden we een boeteprediking, doch onze woorden; glijden over de harten heen.

Dan spreken we over de wederkomst des Heren, doch geen lamp wordt ontstoken om te branden als Hij komt.

Dan zijn we ijdele predikers geworden en zijn als de farizeeën van wie Jezus zegt: doe wel naar hun woorden, doch niet naar hun daden.

Paulus kende dit gevaar, hij acht er zichzelf niet boven verheven. Aan de gemeente van Korinthe schreef hij eens: ”opdat ik niet, daar ik anderen gepredikt heb, zelf ver­werpelijk worde”.

Zo kan het zijn met ons gebed. Eens kenden we de wor­steling met God om redding van onze zonden, we smeekten Hem om de reiniging door Zijn bloed, om een zegen te zijn voor hen, met wie we in aanraking kwamen, om heiliging, om de bekering van zondaars, doch nu is het geworden een neerknielen in onbewogenheid. Nu vloeien onze woorden zo gemakkelijk, we repeteren de nood van gisteren en eergiste­ren en ze is geen nood meer. We bidden voor zending, en evangelisatie en voor de gemeente en voor de regering van het land en voor “alles wat verder op Uw zegen is wach­tende”.

Een daarom ontvangen we niet en geen zieke wordt ge­nezen en geen ziel bekeerd als antwoord van Godswege.

Zo is het dan met ons lied. We zingen wel:

Mijn zonden, mijn zonden zijn onder het bloed

Uw wonden, Uw wonden, ze hebben mijn zonden geboet…

doch we schreien niet meer over onze zonden en juichen niet om de verlossing. We zingen wel:

Heer verbreek mij nu, maak me een vat voor U doch we zouden niet graag verbroken worden, onze hoog­moed, ons eigen-ik leven is ons te dierbaar geworden. We veronderstellen zelfs niet meer de mogelijkheid, dat God werkelijk ons in Zijn handen zou nemen en onze trots zou vernederen en ons leven stuk zou breken om er iets nieuws van te maken.

Dan zingen we nog wel:

Vol verwachting blijf ik uitzien, tot de dag eens komen zal.

dat de Heiland op de wolken weerkomt met bazuingeschal-,

doch we verwachten Hem allang niet meer. Het leven heeft onze verwachting opgeslokt en Christus’ komst is zeer ver voor ons….

Zo is het met het profetisch woord. Nog klinkt de stem der vermaning, der vertroosting of bemoediging, doch de ge­meente legt het naast zich neer. Ze neemt het niet als het Woord dat door Gods Heilige Geest werd gesproken, doch als het woord van een mens, wat het ook metterdaad is ge­worden. Het is ijdel spel geworden met de heiligste waarden. Dan klinkt wel de verbijsterende boodschap: ”De Here zal zich uit het midden van de gemeente terugtrekken…” doch we zeggen na afloop even rustig: “We hebben een heer­lijke samenkomst gehad deze morgen”. In plaats dat men verbroken heenging en God om genade bad. Het woord was niet zo, dat het zondaars brak en bracht tot aanbidding van God, want het werd niet meer gesproken onder de loodzware opdracht des Heren, doch het werd een uiting van eigen gevoelsleven of misschien wel van het hoog­moedig verlangen iets te zijn.

En de gemeente, die dit alles instinctief weet, kent ook het middel zich van de dringende roepstem af te maken. Ze neemt de beloften van het Woord als een schild om zich tegen de pijlen van het Woord te beschermen. Zoals Israël zich beriep op Gods trouwverbond met Zijn volk als de stem der profeten opriep tot boete en berouw.

Als dan de Geest ons overtuigt van zonde zingen we:

Neem mijn leven laat het Heer,

Toegewijd zijn aan Uw eer

en we gaan verder en bedriegen onszelf, denkend dat het woord genoeg is. waar de daad werd vereist.

Of als Gods Geest klaagt over onze lauwheid, dan bidden we heel vroom: “Heer wij willen geloven, dat Gij klaar zult komen met Uw volk… Gij laat niet varen de werken Uwer handen…”

Doch dit is een leugen, een vroom zelfbedrog om van Gods roepstem af te zijn. God is met Judas niet klaar ge­komen en ook niet met Demas.

Onze verootmoediging is ijdel, omdat ze niet werd ge­volgd door de daad der bekering. En we kunnen niet ver­ontschuldigend zeggen: we meenden het toch wel op dat ogenblik, want dan zegt de Bijbel van Israël, dat ook zo menigmaal aan de Heer trouw had beloofd: ”Zij vleiden Hem met hun mond en logen Hem met hun tong, want hun hart was niet recht met Hem en zij waren niet getrouw in Zijn verbond… ” God houdt ons aan ons woord en het ijdele woord noemt hij een leugen’

Hier zijn nog slechts twee mogelijkheden. Of we luisteren naar de stem van Jezus, die tegen de gemeente zegt: “Be­keert u, en doet de eerste werken” of het oordeel dat Jesaja hoorde over Israël gaat aan ons in vervulling: ”Ga heen en zegt tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat u niet en ziende ziet, maar u merkt niet. Maak het hart van dit volk vet en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet ziet met zijn ogen, noch met zijn oren hoort, noch met zijn hart verstaat, noch zich bekeert en Hij het geneze”.

We hopen de volgende week te overdenken wat dit wil zeggen; de eerste werken weer doen.

Br.

 

Dateren

In ‘t algemeen kan gezegd worden, dat het “christenvolk” niet beseft de ontzettende ernst van de tijd, waarin wij ver­keren. In de oorlogsjaren kon men – ook helaas veel uit onze mond – horen het onnozel-optimistisch zeggen; Het gaat goed! terwijl we de donder van Gods oordelen niet hoorden rollen. En ook nu is het geroep van: vrede, vrede en geen gevaar, nog niet van de lucht, terwijl de onweers­wolken nog weer en nóg meer zich samenpakken tot een wellicht laatste uitbarsting. Wij zijn als de man, die ver­diept in z’n stuiversromannetje niet bemerkt, dat het dak boven z’n hoofd al brandt.

Wij zijn door een zouteloze prediking van de “eeuwige” waarheid, dat de Here Zijn volk nooit verlaat, dat Hij altijd goed is voor de “christenen”, zó in slaap gesust, dat we niets meer begrijpen van het wraak brengende woord uit (Amos 04:12): zo schik u, o Israël, d.w.z. zet u in postuur, om uw God (als een vijand) te ontmoeten.

Wij zien niet dat het ene wee is weggegaan en dat het volgende met haast komende is. Wij hebben niet gehoord dat de engel van (Openb. 10:06) gezworen heeft bij God, die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd, d.i. geen uitstel meer zal zijn. Wij maken ons op, als een uit elkaar geschopte mierenhoop, om haastig ons wereldje te gaan “herbouwen”, en vermoeden niet, dat een reuzenvoet klaar staat om ons bouwsel vóór het gereed is opnieuw in elkaar te doen storten.

Wij zijn vervuld van een “christelijk” optimisme, dat be­nauwend is voor wie iets van de ware toestand peilt. Menig­een vergaapt zich nog aan de volstromende kerken op Zon­dag aan de “christelijke” actie op allerlei gebied van politiek en radio en wetenschap. Maar wij vergeten, dat juist over dit alles als een donker-dreigende wolk hangt het oordeel des Heren, omdat Hij niet vraagt naar “principiële” actie zonder meer, maar naar de vreze van Zijn Naam in deze dingen.

Ook in Eli’s dagen was er heel wat godsdienstigheid. Of­fers werden er in Silo dagelijks gebracht. Zo voor het oog ging alles goed. En de goddeloze zonen van Eli, de leiders van het volk des Heren, poneerden met zóveel vuur de “antithese” dat ze de strijd ingingen met de Ark voorop. Het enthousiasme was zó groot, dat de Filistijnen er éven van schrokken, maar ’t was geen schrik des Heren, zoals bij Gideon en bij Jozua (1 Sam. 14:15). En zó geweldig is toen de toorn des Heren over dat principiële volk losgebarsten, dat nog eeuwen later de ondergang van Silo als een drei­gend voorbeeld aan Israël wordt voorgehouden (Jer. 07:12). De Here heeft toen Zijn eigen “sterkte en heerlijkheid, d.i. Zijn ark, overgegeven in de hand der vijanden. Lees Psalm 78 (Ps. 078:060), met het vreselijke vervolg.

Er is een schermen met beginselen. – die o zo zuiver zijn! – dat vermoeiend is en hard, omdat het los is van de levenden Here. Het doet denken aan wat Ezechiël 16 leert: het is pronken met de schoonheid, die de Here heeft gegeven, maar zonder Hem ermee te dienen.

Laat “Silo” óók óns waarschuwen!

  1. B.

 

De ervaring van een Christen-Chinees

Woo Ming was pas bekeerd en zijn hart klopte met de eerste liefde. Hij wenste vurig, dat zijn familie en buren ook verlost zouden worden en ook zo voldaan zouden zijn als hij was; daarom vroeg hij een voorganger een serie Bijbel­studies in zijn huis te houden. Hij woonde in een dorp in de provincie Shansi, dat toen bezet was door de Japanse troe­pen. Hoewel het moeilijk was voor de voorganger hem te bereiken, kwam deze tenslotte en de reeks Bijbelstudies be­gonnen.

Tegenstand kwam van verscheidene kanten. Woo Ming’s moeder, vrouw en broer, allen maakten het hem moeilijk, maar zijn broer was de grootste bron van tegenstand. Niet alleen bleef hij weg van de Bijbelstudies, maar hij trachtte ook anderen tegen te houden, ze bij te wonen. Wanneer de studies aan de gang waren, dan maakte hij veel geraas door meubels te verzetten in aangrenzende kamers en hard de deuren dicht te slaan. Niettegenstaande dit alles werden de studies voortgezet.

Toen de onrust-makende broeder zag, dat zijn stoornissen niets uitwerkten, verzon hij een groter plan. Hij nodigde een theater uit. Hun tribune werd gebouwd dicht bij zijn huis en het stuk werd opgevoerd voor het publiek van het dorp. Hij zorgde ervoor, wanneer de studies zouden aanvangen, dat de trommels, cimbalen en gongs hun werk begonnen. De menigte verzamelde zich; het zingen, schreeuwen en lachen vulde de lucht met onophoudelijk geraas en de Bijbelstudies konden eenvoudig niet door gaan. Woo Ming was echter niet gauw uit het veld geslagen. Geduldig wachtte hij zijn tijd af.

Eindelijk kwam er stilte, want de toneelspelers, vermoeid door de lichamelijke oefeningen, hielden op om te rusten. En toen zij hun thee met teugjes dronken, kwam Woo Ming op het toneel. “Mijne Heren,” zeide hij, “gij hebt allen hard ge­werkt vandaag en ik nodig U uit binnen te komen, om mijn gast voor een poosje te zijn. Wij hebben iemand, die een speciale reis gemaakt heeft naar deze plaats, om ons het Evangelie van Jezus te prediken. Terwijl gij uitrust, zult gij veel voordeel ontvangen door het luisteren naar deze spreker. Komt, ik heb plaats voor allen’.

Deze daad vuurde de tegenstander aan tot groter en krachtiger maatregelen. Hij ging direct naar het naastbij zijnde garnizoen van Japanse soldaten en berichtte hen, dat hij een spion gevonden had. De bevelende officier wilde natuurlijk feiten hebben. “Hier”, zei de zegsman, “is het adres, waar U de man kan vinden en de tijd, dat hij zeker thuis zal zijn,”

De volgende dag, toen de Bijbelstudie in voile gang was, werd de kleine, naar waarheid-zoekende groep plotseling op­geschrikt door een harde slag op de deur. Een Japans offi­cier stapte binnen en vroeg nors naar Woo Ming. “Ik ben het” zei Woo en stond op. Zonder enig vragen werd hij gebracht naar een militaire wagen en weggevoerd.

Toen het voertuig wegreed met zijn gevangene, wees de voorganger een jongen man aan en vroeg hem het voertuig te volgen met zijn fiets, zo vlug als het maar mogelijk was, om te zien, waar Woo Ming heen ging. Daarna veranderde hij de Bijbelstudie in een bidstond. Zij wisten van vorige ervaringen, dat wanneer iemand in hechtenis werd genomen door die invallende troepen, men zelden weer iets van hen hoorde. Zij wisten ook, dat God alleen hun broeder uit dit gevaar verlossen kon daarom baden zij vurig en volhardend. Zij zwierven niet met hun gedachten over de gehele wereld, om te trachten iets te vinden om te zeggen, maar zij riepen tot God. In de smart hunner zielen pleitten zij op Goddelijke tussenkomst.

De wagen rommelde verder. Woo Ming zat temidden van gemene soldaten, die goed bewapend waren. Naast hem zat de gezagvoerder. Men sprak niet veel. Zij keken nijdig en dreigend naar hun prooi. Woo Ming was echter niet bang. Zich tot de officier wendende, zeide hij. “Mijnheer, ik ben geen verrader. Ik ben een Christen en heb niets met politiek te maken. Toen U de kamer binnenkwam, bestudeerden wij de Bijbel.’

De officier sloeg hem met de vuist, en Woo Ming kwam lang uit dwars over de grond van de wagen te liggen. Woo Ming zag. dat het nutteloos was met zijn gevangennemers, te spreken, daarom ging hij op zijn knieën, om met God te spreken: zijn handen opheffende in een eenvoudig gebed, zeide hij: “O, God. mijn leven is in Uw handen. Verlos mij indien het Uw wil is.”

De soldaten staarden naar het vreemde toneel met ontzag en verwondering. Wat voor beest is dat? Wat deed hij? Plotseling sloeg de officier op de pet van de bestuurder. De wagen stopte met een schok. “Sta op,” zei de officier tot Woo Ming. Woo stond op. Zijn militaire pistool uit de tas trekkende, zette de officier het aan om af te schieten en zeide: “Ga er uit. Woo Ming zag, dat zijn einde dicht nabij was en gaande naar het einde van de wagen, om er van af te springen, verwachtte hij neergeschoten te worden in de rug, maar in plaats daarvan ontving hij een schop tegen zijn broek en buitelde hij ongenadig van de wagen af en kwam met een slag op de weg terecht. Voordat hij in staat was om op te staan, rolde de militaire wagen voort in een stofwolk en verdween spoedig in de verte. Zij waren weg.

“Toen Woo Ming was opgestaan en het stof van zijn kleren sloeg, kwam de jongeman op zijn fiets er aan. Hij staarde met de grootste verbazing hem aan en kon nauwe­lijks geloven, wat hij zag. Kon dat werkelijk Woo Ming zijn? “Hier riep hij zenuwachtig, “neem deze fiets en ga naar huis, dat de mensen zullen weten, dat U veilig is.”

Toen Woo Ming de huisdeur binnen stormde, vond hij zijn vrienden nog op de knieën, roepende tot God om iets, wat Hij al geschonken had. En toen de verwonderde smekers van hun knieën op stonden en het onmiddellijke antwoord op hun gebeden zagen, weenden zij van vreugde en blijd­schap. De bidstond veranderde in een dankstond en vele liederen van overwinning rezen op tot Gods glorie.

Als hoogtepunt van deze merkwaardige dag bekeerden Woo Ming’s moeder en vrouw zich tot de Heer en ook zijn eens moorddadige broeder werd verbroken en bekeerde zich. Waarlijk de Heer veranderd de wraak der mensen tot een lofprijs-voor Hem!

(Uit “Pent. Evangel”)

 

Kijk achterom, zie Christus stervend voor U

Kijk omhoog, zie Christus biddend voor U

Kijk naar binnen, zie Christus levend in U

Kijk vooruit zie Christus komend voor U

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Geen stad in Canada is zo bekend als deze kleine, mooie hoofdstad met z’n lelijke huizen en mooie rivieren. Prachtige parlementsgebouwen in oud-Engelse stijl geven je het idee van in Europa’s Engeland te zijn.

Wat is onze Prinses geliefd hier. Ik voel me zo trots en dankbaar als ik de mensen zo aardig over haar hoor praten. Ik zag de huizen waar zij gewoond heeft, ’t Eerste huis is klein, midden in een bos. vrij afgelegen. Daar heeft zij gewoond als vreemdelinge. Ver van haar land waar zij zo omringd was geweest van velen die haar liefhadden. Wat een zorg zal er in haar geweest zijn over haar landgenoten die zo leden. Gelukkig dat ik weet, dat zij de Toevlucht kende voor al haar verdriet. En dan had zij haar vrolijke kleintjes, die zo populair waren en zo heel gewoon om­gingen met de Canadese kinderen. Ik ben Canada zo dank­baar. dat zij zo goed voor haar zijn geweest. Overal zie ik tulpen, gezonden door de Koningin, als blijk van waardering voor de gastvrijheid. Niet alleen hier, ook in de andere steden van Canada zie ik de oude, bekende bloemen, als vrienden in de vreemde. En iedereen weet waar zij van­daan komen. “Hebt U de tulpen gezien, die Uw Koningin gestuurd heeft!” is de eerste vraag, die ik hoor.

Wat ben ik blij dat ons land verlost is van de dreiging en dat ons Koningshuis en ieder ander er weer veilig kan leven.

Ik bid dat God Nederland zegene en het een toevlucht doe zijn voor velen, die in nood zijn en verder oorlogsgevaar afwende van ons zwaar gewonde, kleine land.

Een Zondag in Ottawa.

Een Zondag, waard om daarvoor naar Canada te gaan. Om half negen zaten in de Y.W.C.A, een kring van 30 meis­jes om mij heen, die luisterden naar mijn verhaal. Ik las bij sommigen verzet, bij de meesten instemming op mijn bood­schap van onze roeping het licht der wereld te zijn.

Toen ging ik naar de Manor Road United Church, waar Ds. Mac. Lennan de dienst leidde en ik moest preken. Voor het eerst schreed ik mede in de optocht achter het koor aan naar het podium. Voor het eerst trad ik op in toga, de dracht van de koorleden. Ik had contact met mensen, wat uitkwam in de gesprekken na de dienst. “Christus Koning over ieder stukje van je leven was een boodschap die niet ieder aan­vaardde. Een dame vroeg me nog eens door te praten met haar en komt morgen bij me. Een jonge man wilde niet over zijn verhouding met Christus praten en begon steeds over zijn reis door Nederland. Een ander ging aanvallend te werk en vroeg of ik het niet erg vond dat in Engeland zoveel graan voor jenever verstookt wordt. Ik probeerde haar te overtuigen dat, als we de wereld willen veranderen, wij met ons zelf moeten beginnen.

Ik vroeg aan een jong meisje of zij het eigendom van Jezus Christus was en haar antwoord was, of ik het niet jammer vond dat Esperanto geen wereldtaal was geworden.

’s Middags sprak ik voor de Zondagsscholen. De versjes die gezongen werden, werden geprojecteerd op het doek voor het podium en ernaast een toepasselijke, heel mooie plaat. De liederen en versjes en platen waren verzameld van over heel Amerika en Canada. De leider van de Zondags­school is een zeer vooruitstrevend man die alles wat hij vin­den kan, gebruikt om de Zondagsschool aantrekkelijker te maken. Niet minder dan 108 onderwijzers en onderwijze­ressen werken mee en zij bereiken duizenden kinderen. In alle kamers, zalen en de kerk zaten klassen. Kleine peutertjes kleurden prentjes na ’t verhaal uit de Bijbel. Je zoudt er uren willen blijven. Maar ik moest zelf vertellen en in de kerk zaten honderden kinderen te luisteren naar het verhaal van de 9-jarige koerier van Haarlem. En ’t jongetje van zes jaar dat een Joods vriendje redde. Oehlie in ’t concentratie­kamp, -was in het verhaal -wat jonger dan ze in werkelijk­heid was, maar het gesprek gaf me de gelegenheid om de Blijde Boodschap duidelijk te zeggen.

‘s Avonds was de meest merkwaardige bijeenkomst, ’t Fo­rum is een avonddienst waar sprekers over actuele onder­werpen optreden, waarin debat wordt toegestaan, ’t Was een vrij volle kerk en ik zat tussen de geleerde sprekers en voelde me erg klein. Het ging over het voedsélvraagstuk en ik zou als derde spreker over dat onderwerp mijn mening moeten zeggen. Je kunt toch voor rare dingen komen te staan als je als “lecturer” naar Amerika gaat.

Maar vooruit, ik pak alle kansen dankbaar aan en hoef ‘t niet uit eigen kracht te doen. De eerste twee lezingen waren geleerd maar ik vond ze saai, en om de tijd door te komen telde ik het aantal mensen, dat zat te slapen.

’t Waren er aardig wat. Twaalf tot twintig zag ik er.

Toen ik moest spreken begon ik over de tulpen die hier overal bloeien, een geschenk van de Hollanders uit dank­baarheid voor onze bevrijders.

Ik vertelde van de tijd dat we ze gegeten hadden en dat we probeerden ze lekker te vinden. “Maar jullie Hotdogs en Donuts zijn heel wat lekkerder ”, zei ik. Hotdogs is een typisch Amerikaans gerecht, een langwerpig broodje met warm worstje er tussen en veel mosterd. Je kunt ze in stal­letjes langs de weg kopen en in de restaurants, evenals do­nuts, ronde zoetige broodjes met een gaatje in het midden. Ik had toen de lachers op mijn hand en vertelde, dat ik een expert was in honger, ik beschreef dat en kwam toen op de andere problemen van de wereld en op het eeuwige ant­woord dat er is, èn voor ieder apart én voor de volkeren. Dat God deze wereld liefheeft en Zijn Zoon zond en dat Hij het licht is dat de duisternis doet verdwijnen.

Bij de vragen na afloop had ik het wel even heel be­nauwd. Men bracht een heel pak geschreven vragen naar voren en ik voelde me zo ongeveer als bij een repetitie op school, ja zelfs als bij een examen. Welke papiertjes zou ik moeten beantwoorden voor deze grote vergadering in een vreemde taal?

Ik bad om wijsheid.

Gelukkig waren de meeste vragen voor mijn geleerde medesprekers.

Toen een vraag voor mij, n.l. “Moet Canada Duitsland voedsel sturen? Ik zei: ‘Of course’ (natuurlijk), wat met groot applaus beantwoord werd. Ik zei toen. “Als ik ver­kouden ben, neem ik aspirine, maar ben ik ernstig ziek dan heb ik een sterk tegengif nodig. Ik weet hoe ‘verschrikke­lijk Duitsland vergiftigd is. Humanisme kan veel goed doen, maar Duitsland is zo ziek dat alleen het Evangelie van Jezus Christus hen redden kan. En hoe kunnen we dat bren­gen als we ze geen voedsel geven’.

Een paar volgende vragen waren makkelijk en soms grap­pig, b.v.: “Hoe is de voedsel- en kledingtoestand in Nij­megen?” Eén vraag begreep ik niet en toen zei ik: “Dat weet ik niet”. De voorzitter had mij gezegd dat ik dat ge­rust kon antwoorden als ik het niet wist.

Ja, deze Zondag was wel heel merkwaardig, maar ik was flink moe toen ik in bed rolde.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss (4)

De vrouwen en meisjes waren naar omstandigheden nog zeer flink in het breien, haken en borduren.

Ik heb mij dikwijls verwonderd, hoe de kreupele han­den, ja soms handen zonder vingers, dit alles konden doen. Maar achter al hun werken stond hun geloof en gebed. Niet alleen door het getrouw bezoek der godsdienstoefeningen en de bidstond eenmaal per week, maar bovenal door hun persoonlijke omgang met hun Heiland ontvingen zij kracht. Dat dit zo was, ondervonden wij bij vele gesprekken, hier­van getuigde ook hun leven, hun arbeid, hun grote dankbaar­heid en hiervan getuigde ook hun sterfbedden.

Tijdens een bezoek in Paramaribo werd ons verzocht een Europees, melaats meisje op te zoeken voor wie opname in Bethesda was gevraagd. Het was half twaalf in de middag toen wij ons doel bereikt hadden, de tropenzon brandde op zijn felst. De moeder van het meisje ontving ons in het voorhuis en zij vertelde ons, dat haar beide zoons ontzettend bang waren voor besmetting en dat zij daarom haar doch­ter niet behoorlijk kon verplegen. Ook nu was zij nog niet bij haar geweest. We bemerkten dadelijk dat het haar pijn deed dit te vertellen. Wij verzochten haar ons bij haar dochter te brengen. Zij opende een deur en wij kwamen in een kamer waar de luiken nog dicht waren. Toen zij deze opende zagen wij een treurig tafereel. Daar lag een jong meisje van achttien jaar op de met stro bedekte planken van een ledikant, bleek, uitgeteerd en diep ongelukkig. Zij was blij toen wij haar vertelden, dat wij haar spoedig zouden laten halen door een zuster, toen wij haar vertelden van het heerlijk, in de vrije natuur gelegen dorpje met zijn wiste huisjes en van haar lotgenoten die haar allen met grote -’ liefde en medeleven zouden ontvangen.

Toen we in Bethesda teruggekeerd waren werd de tent- boot klaargemaakt, een matras, kussen en deken werden erin gelegd. Een van onze diaconessen, verliet ons, geroeid door vier mannen over de brede Surinamerivier. om Christina Wacker, zo heette het meisje, in Paramaribo af te halen.

Voor iedere melaatse die gehaald werd, moest eerst verlof bij de politie gevraagd worden, omdat melaatsen niet op straat mochten komen. Dit verlof werd meestal gegeven onder voorwaarde, dat de boot ’s nachts om twaalf uur de stad zou verlaten. Wij hadden gehoord dat Christina melaats was geworden, omdat ze met melaatse kinderen had gespeeld en haar ouders, die uit Europa waren gekomen, had­den geen erg in deze vreselijk ziekte gehad. Een dokter vertelde eens, dat deze ziekte wel twaalf jaar in het lichaam kan zijn, voordat zich van buiten de eerste tekenen open­baren!

Wat was onze Christina blij en dankbaar nu re trouw verzorgd werd en door liefde omringd was. Een middag in de week mocht ik de meisjes dieper in Gods woord inleiden. Het waren heerlijke uurtjes bij het recreatiehuisje dicht bij de brede rivier.

Ik zie ze nog voor me zitten, ook Christina. met geheel hun ziel luisterend naar het heerlijke woord des Heren. De ene week vertelde ik uit het Oude, de andere week uit het Nieuwe Testament.

Een bijzondere vreugde was het voor mij, toen mijn echt­genoot in 1914 terugkeerde van een studiereis door Suriname om van hem te vernemen, dat Christina mijn plaats had in­genomen om de kinderen Gods woord te vertellen.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.27

De toorn van God door J. Narver Gortner.

Dit onderwerp is niet populair, maar het is belangrijk. De een hoort liever over de liefde Gods en Zijn barm­hartigheid, of over de vrede met God. De ander hoort liever over “de rijkdom Zijner goedertierenheid en ver­draagzaamheid en lankmoedigheid” dan dat hij over Gods toorn hoort spreken. Maar Paulus spreekt over de “schrik des Heren” als over iets waaraan hij kennis heeft. “Wij dan wetende de schrik des Heren, bewegen de mensen tot het geloof.” Hoe wist hij dat? Door openbaring. En wij kunnen dit ook, ja. wij moeten dit ook weten, indien wij het Woord lezen en geloven wat wij lezen. Want zij beide, de liefde van God zowel als Zijn toorn worden door de; Schrift geleerd. Zij zijn in feite met elkander verbonden en kunnen niet van elkander gescheiden worden.

In onze dagen wordt van vele kansels deze “schrik des Heren” niet meer geleerd als een aansporing tot gerechtig­heid. Maar zo was het niet in de dagen van onze voorouders niet. Zij spraken over de toorn van God en wel op zulk een wijze, dat zondaren verslagen werden onder hun prediking. God sprak door hun boodschap als in een onweer tot de harten der mensen. Velen werden machtig overtuigd en schreeuwden tot God om genade. Dikwijls onderschatten wij deze betoningen van Goddelijke kracht, die de prediking karakteriseerden ten tijde van de Wesleys, of in de dagen van George Whitefield, die door zijn welsprekendheid de menigte boei­de. omdat zij aangeraakt werd met het Goddelijke vuur. Zo was het toen Jonathan Edwards geen onzeker geluid voortbracht over wat Paulus eeuwen van te voren schreef onder de werking van de Heiligen Geest: “Want de toorn van God wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen.”

Jonathan Edwards hield die wonderlijke preek over: “Zondaren in de handen van een toornig God ‘. Honderden, die in de zaal vertoefden, werden door de Geest ge­grepen, toen hij zijn tekst ontvouwde; “ten tijde als hun voet zal wankelen.’ (Deut. 32:35). Zij voelden dat zij naar het verderf snelden; zij dachten dat de vloer onder hun voeten wegzonk, dat de fundamenten van het gebouw schenen te wankelen en zij konden zich bijna voorstellen, dat zij de vlammen van de “poel des vuur” hoorden, die de niet geredde zondaar zou verslinden. Was het de per­soonlijke aantrekkingskracht van de spreker waardoor zij zo beïnvloed werden en waardoor zij op zulke krachtige wijze bewogen werden?

Neen! Het was de machtige werking van dat Woord, dat in de Schrift vergeleken wordt met een “hamer ” en een “vuur , het Woord, “dat levend en krachtig is, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en dat doorgaat tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en dat een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten is.”

Edwards predikte onder de zalving van de Geest. De toorn van God was een werkelijkheid voor hem. Als hij dit onderwerp behandelde, bracht die Geest door hem de verschrikkelijke realiteit onder de ogen, dat “de toorn Gods geopenbaard wordt over alle goddeloosheid, over alle soort van kwaad”. Velen werden door deze woorden over­tuigd. zij vielen als dood ter aarde, zij rit pen om genade alsof zij de oordeelsdag reeds meemaakten. De stem van de prediker werd overstemd door de kreten om genade. Berouwvolle zondaars smeekten God om genade voor hun ziel en om redding van dit verderf door de macht van Christus, die in de wereld gekomen is om “te zoeken en te redden wat verloren was”.

De vreugde der geredden was groot, niet alleen omdat de liefde Gods in hun harten was uitgestort, maar ook om­dat zij wisten dat zij gered waren van de toekomende toorn. De vaderen geloofden niet alleen in een hemel, zij geloofden ook in een hel. Zij geloofden, indien het belangrijk was dat men de eerste zou verwerven, het ook gebiedend was de laatste te ontvlieden.

Maar in deze gecultiveerde eeuw zijn de mensen zo ge­civiliseerd en beschaafd, dat het niet behoorlijk meer is om te prediken, dat de mensen zonder Christus verloren zijn, en dat zij, tenzij zij berouw hebben, en Jezus Christus als hun Plaatsvervanger en Redder aanvaarden, zij de een of andere dag, evenals de rijke man, in de hel zullen ontwaken.

Want indien de hel een realiteit was in de dagen onzer vaderen, zo is zij het nu nog. Indien zij toen de toekomende toorn moesten ontvlieden, zo moeten wij deze nu nog ont­vlieden.

Iemand heeft Gods toorn gedefinieerd als “de wil van God, die voor altijd zonde en lijden samengevoegd heeft; zodat altijd en overal het leed volgt op de goddeloosheid. Deze toorn is kalm en niet hartstochtelijk; onverbiddelijk doch niet wispelturig, zij is altijd rechtvaardig, zoals des mensen toorn maar al te dikwijls niet is, zij is nooit zelf­zuchtig, zo als de onze maar al te vaak is.”

God doet Zijn best om het menselijke geslacht gedurende deze eeuw der genade te redden. Hoe geduldig en ver­draagzaam is Hij! Hij wil niet dat er enigen verloren gaan! Hij verlangt dat allen zalig worden. Dit is de reden waarom de Heer Zijn komst nog uitstelt! Maar deze eeuw der genade heeft haar einde. Dat leert ons het Woord van God. God heeft het uiterste beproefd om de mens te red­den; de tijd zal spoedig komen dat de volle toorn Gods over het menselijk geslacht uitgestort zal worden, over hen die zo ver van God zijn afgeweken dat God zelf ziet, dat er geen hoop meer is.

De wereld zegt, dat het nooit te laat is om zich te ver­beteren. Maar God zegt dit niet. Er is geen enkele aan­duiding dat dit waar kan zijn. Het is een duivelse misleiding. Ofschoon mooi uitgedrukt, is het toch een leugen. Want eenmaal zal het te laat zijn.

De angst, die deze twee woorden opwekken bij hen, die dan de hopeloosheid van hun lot zullen inzien, zal bitter zijn. Want zij hebben de dag der genade verzondigd. Zij zullen bemerken dat de zomer van hun leven voorbij is en dat de oogst voleindigd is. Als de winter komt zullen zij niet opgenomen zijn. Och Here, geef dat zij zich nu schuldig mogen weten. Geef hen te ervaren dat, ofschoon hun zonden groot zijn, Uw liefde en genade geen grenzen kent. Leer hen te zien, dat het met U nooit te laat is.

Toch blijft het feit er, dat het voor velen al te laat is en dat het voor anderen eenmaal te laat zal zijn. Want zij hebben de laatste gelegenheid om met God verzoend te worden, verzuimd. Zij zullen als de rijke man in de ge­westen der wanhoop ontwaken. Deze hoorde dat er tussen hem en Lazarus een grote kloof was. Zij was ontstaan door die onveranderlijke wet van God, dat rechtvaardigheid en zonde nooit dooreengemengd worden en geschei­den zullen blijven tót in eeuwigheid. Deze kloof was niet over te trekken en er was geen brug en er was ook geen aanduiding, dat de tijd eenmaal zal komen, dat God er een zal bouwen. Want de gerechtigheid Gods is onveranderlijk. Zij brandt tegen alle goddeloosheid, zij kan geen zonde zien en is even onveranderlijk als de on veranderlijke en eeuwige God zelf.

De Bijbel spreekt niet over een “tweede kans”. En de prediker die dit leert is een werktuig van de duivel, want de bewering, dat de mens nog eens een kans zal hebben is een lering van de duivel.

We lezen in de Openbaringen, dat de zeven engelen de zeven laatste plagen hebben, waarin de toorn van God ver­vuld wordt. Als de gouden fiolen, die de laatste zeven plagen bevatten, door een van de vier dieren aan de zeven engelen gegeven worden, dan lezen we, “dat de Tempel vervuld werd met rook uit de heerlijkheid Gods en uit Zijn kracht; en dat niemand in staat was in de Tempel te gaan, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd waren ‘.

De Tempel, waarin niemand kon gaan, was de binnenste Tempel, de plaats der voorspraak en bemiddeling. De be­doeling hiervan is, dat in de tijd van het einde alle voor­spraak en bemiddeling onmogelijk zal zijn.

Op dit ogenblik pleit, in heerlijkheid, onze Hogepriester ten behoeve van verloren zondaars en “Hij kan ook vol­komen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan; alzo Hij leeft om voor hen te bidden ’.

Maar in die tijd, als de zeven engelen de zeven fiolen gegeven zullen zijn, opdat zij op de aarde, op de zee, op de rivieren en fonteinen der wateren, op de zon. op de troon van het beest, op de grote rivier de Eufraat en in de lucht, de toorn van God zullen uitstorten, dan zal er geen bemiddeling, geen gebed zijn ten behoeve van zondaars. De troon der genade, die nu nog toegankelijk is, zal dan ver­sperd zijn; de binnenste Tempel zal gevuld zijn met rook uit de heerlijkheid Gods en Zijne kracht, en geen mens zal in staat zijn daar binnen te treden, totdat de zeven plagen der zeven engelen geëindigd zullen zijn. De tijd zal komen dat de ganse toorn van God over deze aarde zal worden uitgestort. Inderdaad, dagen der verschrikking. Het zal de tijd zijn, waarvan Paulus spreekt als hij zegt: “dat een haastig verderf over hen zal komen en zij het geenszins ontvlieden zullen”.

Maar wij, die wederom geboren zijn, wij zullen dan niet meer hier zijn. De heiligen zullen opgenomen zijn voordat die verschrikkelijke storm in die eindtijd zal losbreken. De Here heeft gezegd: ”Zie Ik kom als een dief. Maar het zal niet als een dief zijn voor de wachtende heiligen. Het zal als een dief zijn voor de onvoorbereide zondaars en voor de wereld, die in de macht ligt van de Boze.

Paulus schreef aan de Thessalonicenzen: ”Maar gij, broe­ders, gij zijt niet in de duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen”. Gods genade verlost de heiligen, niet alleen van de zonde, maar ook van de toom.

De zonde verdient het Goddelijk misnoegen; door Zijn onveranderlijke Wet is zonde en leed, goddeloosheid en smart tezamen gesnoerd. Het is een onmogelijkheid ze te scheiden. Daarom was het nodig voor onzen Heer om te lijden en te sterven, om onze zonden te dragen in Zijn lichaam op het hout. Hij stelt zich op de plaats van de zondaar. Hij droeg de schuld en de straf van de zondaar, opdat deze vrijuit mocht gaan.

God kan de zondaar niet vriéndelijk toelachen, of de zonde oogluikend goedkeuren. Hij kan ze niet vergeven; zij moet gestraft worden. Hij, die niet inziet, dat Jezus Christus dit alles gedragen heeft en die Hem niet ontvangt als de Plaatsbekleder en Redder, moet zelf de straf dragen en de schuld met zijn eigen persoon betalen. Dat wil Zeggen eeuwige scheiding van God in de regionen der wanhoop en dood.

De prediking over de toorn Gods is essentieel verbonden met die over de liefde Gods. Indien het niet waar is, dat’, Gods toorn zich openbaart tegen de zonde en dat er geen verlossing is behalve door een volkomen aanvaarding van Jezus Christus als de persoonlijke Redder, dan is er ook geen oorzaak van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.

Daarom verwerpt de prediker, die niet in Gods toorn gelooft, hij miskent de leer der verzoening door het kostbaar bloed, dat vergoten is tot een verlossing van zondaren.

Het recht van God, die oneindig rechtvaardig is, eist dat de zonde zal gestraft worden. Zijn liefde eist, dat er een poging zou gedaan worden om verloren mensen te redden. Daarom gaf Hij Zijn Zoon om te lijden en te sterven in de plaats van de mens, “opdat God rechtvaardig zij, en rechtvaardigende diegene, die uit het geloof van Jezus is”. (Rom. 03:26).

Een studie van wat Gods Woord zegt aangaande de” toorn Gods, die zich openbaart tegen de zonde en haar straf eist, zal ons er toe brengen de zonde te haten en haar als onze grootste vijand te vlieden.

Pentecostal Evangel.

 

Dateren

Gods Woord spreekt niet voor alle tijden hetzelfde. Daarmee bedoelen we niet, dat niet in alle tijden de hele Bijbel Gods Woord is. Maar voor bepaalde tijden brengt Gods Woord ook een bepaalde boodschap.

De Here God denkt namelijk niet altijd eender over Zijn volk in deze wereld. Er zijn tijden, dat de Here Zich ver­blijdt over de Zijnen, zoals een bruidegom vrolijk is over zijn bruid.

Maar er waren ook tijden, dat de Here Zich bedroeft of vertoornt over Zijn afwijkend volk, dat zich bakken uithouwt, die geen water kunnen houden en Hem, de Bron van levend water verlaat.

Ja, er kunnen zelfs tijden zijn, dat de Heer zijn volk in de steek laat, niet naar hen omziet, omdat het Hem de rug heeft toegekeerd.

Hij kan zelfs in een vijand veranderen, zodat het in de Here zijn God een tegenstander heeft, in plaats van een Helper.

Nu is het van het allergrootste belang, dat wij als christe­nen in de wereld, goed dateren in wat voor tijd wij leven, ‘ dat wij verstaan de situatie, waarin wij verkeren, dat wij weten – door het geloof – hoe de Here over ons denkt

Want ook al vrezen wij persoonlijk onzen hemelse Va­der, al hebben wij Hem van ganser harte lief en bewaren wij Zijn geboden, wij zijn toch niet los van de gemeenschap der christen gelovigen om ons heen. En wij moeten ons afvragen: ”Hoe staat het daarmee”.

Voortdurend onszelf toetsende aan het over ons oor­delende Woord des Heren, hebben we toch ook die roeping ten aanzien van de gemeenschap der christengelovigen rondom ons.

Henoch wandelde met God (Gen. 05:22), maar diezelfde Henoch, of moet ik zeggen, juist die Henoch heeft aan zijn tijdgenoten geprofeteerd: “Ziet de Here zal komen met Zijn heilige tienduizenden van engelen, om gericht te houden!”; (Judas 01:14).

Noach wandelde met God (Gen. 06:09) en daarom vreesde hij Gods oordeel dat spoedig te komen stond en was hij voor zijn tijdgenoten een prediker der gerechtigheid. Daar­om bouwde hij de ark om een schuilplaats te bieden aan wie met hem het komende gericht van God vreesden.

Dit kennen van onze situatie, dit “verstaan van wat de Here over ons denkt, dit weten van de boodschap, die Gods Woord juist voor onze tijd tot ons spreekt, is van ‘t allergrootste belang. Het is een levenskwestie.

Immers de geschiedenis leert, dat het mogelijk is, dat er onder Gods volk geroepen wordt: Vrede, vrede en geen gevaar terwijl inderdaad de toestand hoogst kritiek is.

Riepen niet de profeten in Jeremia’s dagen. Binnen twee jaren zal het juk van de koning van Babel verbroken worden, en zeiden ze zulke dingen niet in de naam van de “Here Here”? En beriepen zij zich daarbij niet op het “eeuwig beginsel”, dat de Here toch Zijn eigen werk, Zijn tempel, niet in de steek zou laten? (Jer. 07:04). Des Heren tempel zijn deze, geen nood, wij zijn veilig! Terwijl het metterdaad er zó kritiek voorstond, dat Jeremia niet eens meer mocht bidden voor dat ‘principiële’ volk, omdat Gods oordelen vast besloten waren? (Jer. 07:16). Dat is het ontzettende van wat de Schrift noemt: Zij zullen menen in te gaan en zullen niet kunnen. Vgl. de dwaze maagden.

Dan gaat Hofni en Pinehas met de ark des Heren juichend de strijd in onder de leus: de Here is met ons en dan gebeuren er die dag dingen, waarvan ieders oren zullen klinken bij het horen er van. Dan barst het oordeel des Heren los over Elias huis: Ikabod! (1 Sam. 04:21).

Wat Gideons bende mocht roepen: Het zwaard des Heren en van Gideon. dat mocht Israël in Kades Barnea niet zeggen en zij zouden dat ook niet gedaan hebben als zij hun situatie hadden “gekend” in geloof, Numeri 14.

Een volk dat de Here getergd heeft door ongeloof en bijna stenigen van Zijn profeten. Jozua en Kaleb, moet niet de volgende dag al zeggen; Wij gaan toch maar Kanaän in. Het vreselijke gevolg is dan, dat zij “versmeten” worden door de vijand tot Horma toe. (vs. 45).

David verstond zijn situatie, toen Simeï hem al scheldend – met stenen gooide, (2 Sam. 16:10-12). Hij boog toen onder het recht des Heren, omdat hij in deze dingen met zijn zon­den te doen kreeg. Hij beriep zich toen niet op zijn konings­recht, maar erkende in de eerste plaats Gods recht over hem.

Hizkia riep niet met “christelijk optimisme”: Geen on­heil zal de stad verstoren, waar God Zijn Woning heeft verkoren!” maar in de vreze des Heren zei hij: Deze dag is een dag der benauwdheid. Jesaja, bid voor het overblijfsel, dat gevonden wordt! (Jes. 37:04).

Zo moeten ook wij – in 1946 – weten, goed weten, hoe onze situatie is tegenover de Here. Het is – zo zagen we uit de historie – een levenskwestie. Er is immers niets ontzettender dan om in de mening dat de Here mét ons is, Hem verwacht als een vijand tegenover ons te zien staan.

Zo hebben de Joden in 70 tot het laatst toe gemeend, dat de Messias te hulp verschijnen zou en ze beseften niet, dat hun Messias bezig was Zijn “wraak” aan hen te volvoeren.

En zouden wij van het Woord des Heren, dat Hij in onze dagen tot ons spreken wil, niet zeker kunnen zijn? Zouden wij er minder voorstaan dan het Israël der oude bedeling?

Het woord van (Amos 03:07) geldt ook nu nog: ”Gewis, de Here, Here zal geen ding doen, tenzij dat Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard zal hebben”. Heeft de Here ons, Zijn kerk van het Nieuwe Testament, niet gegeven de zalving van de Heilige, zodat wij alle dingen weten?

  1. B.

 

Wind

“De wind waait waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij henen- gaat .

Waar ontwaakt de wind? In wat voor verre streken wordt , hij plots geboren en wie weet zijn weg? Hij klimt over ber­gen en valt in dalen en snelt door de landen… waarheen? wij zien hem niet komen en zien hem niet gaan, maar… we horen zijn stem.

Een zwoele, lome zomeravond. Zwaar en moe. doods en zwijgend ligt heel de natuur, geen gerucht of geluid of be­weeg. Dan komt onverwacht de avondwind aangevaren en ‘t is alles ineens leven en bewegen, buigen en keren. Ook is de lucht vol gerucht; de peppels beginnen te lispelen, het riet ruist en het nederige gras zelfs, nijgt suizend heen en weer.

Een onweersbui nadert. Zware windvlagen schudden en gieren en rukken. De pijnboom klaagt, de eik kreunt. Langs de schoorsteen fluit het met hoge schrille tonen. Alles buigt en beeft tot brekens toe.

De hele natuur is levend en heeft stem naar wil van de wind. En ieder ding, hoe dor en dood ook in zichzelf, reso­neert naar zijn aard. En al deze geluiden zijn als één klank­volle symfonie.

Wat weten wij van de Geest? Hij gaat uit van de Vader en de Zoon. Wat begrijpt ons nietig menselijk verstand van dit Goddelijk mysterie? Wat is de weg waar­langs Hij alle dingen terugleidt tot de Vader? Wij zoeken en speuren, maar ’t blijft altijd de achterzijde van het kunstig borduurwerk waarop wij de draad van Zijn weg willen vol­gen. Wij zien Hem niet komen en zien Hem niet gaan. Want menigmaal is Hij van Mannen Gods geweken of heeft Hij Zijn volk verlaten en zij weten het niet.

O, wanneer de gemeente des Heren zo mat en dor en ingeslapen is, in vorm verstard, kan de wind des Geestes plots gaan waaien en er komt weer leven en stem, al naar de Geest het wil. Soms is Zijn stem machtig en dreigend en het begint te klagen, te schreien, te buigen. Er komt verbreking en verootmoediging. Soms is Zijn werk als een zuiverende frisse wind. Er komt reiniging en de lofliederen weerklinken. Soms komt Hij als het suizen van een zachte koelte, en terwijl Hij troost en bemoedigt, zingt de ziel haar zoete liefdesliederen ter ere van haar Heiland.

Och. mochten wij slechts oren hebben om dit geluid van de Geest te verstaan en in die rijkdom van verslagenheid en boete, van lofzang en gejuich, de harmonie te horen, die de machtige Auteur daaraan ontlokt.

O, Heilige Geest, doorwaai ook mijn hof, dat er leven moge zijn in dit doodse hart en stem naar Uwe wil en naar de aard, die de Maker mij gaf, “want alzo gaat het de mens, die uit de Geest is geboren”.

  1. v. d. D.

 

Brieven uit Amerika

Wij ontvingen de volgende brief van een Canadees journaliste over het werk van mej. Corrie ten Boom.

26 Mei arriveerde mej. Corrie ten Boom in Toronto, een stad van ongeveer een miljoen inwoners. De Bathurst Street United Church, waar zij een lezing gaf, is een van de cen­trale punten van Toronto en een kosmopolitische menigte luisterde aandachtig naar haar.

Zij is een vlot spreekster of beter gezegd “een ge­ïnspireerd spreekster”. De klemtoon die zij legt op de algehele overgave van lichaam, ziel en geest aan Jezus, liet een diepe indruk na bij vele toehoorders.

Velen die deze lezing bijwoonden, volgden haar naar andere samenkomsten en zo kwamen niet weinigen voor de eerste maal na vele jaren weer een Christelijke kerk binnen, b.v. een Canadese Boeddhistische dame. Tussen haar lezin­gen werden aan Mej. ten Boom de Provinciale Parlements­gebouwen getoond, waarvoor een kwart mijl lang perken met bloeiende tulpen zich uitstrekten. Deze tulpen behoor­den tot de velen, die door Koningin Wilhelmina naar Ca­nada waren gezonden, als dank voor onze kleine vriendelijk­heid aan Prinses Juliana, gedurende de vijf jaren, die zij met haar kinderen in Ottawa onze hoofdstad heeft doorge­bracht.

Dinsdagavond sprak Mej. ten Boom op een vrouwen­vergadering in het huis van Mej. Roy Reed, waar zij was uitgenodigd door Dr. George Little van de United Church of Canada.

Haar toespraak over Gods liefde en kracht en over haar leven gedurende de verschrikkelijke oorlogsjaren in Holland en Duitsland, zullen we nooit vergeten en vele dames voel­den zich na de vergadering geleid om verschillende moeilijk­heden met Mej. ten Boom te bespreken.

De kranten schreven zeer sympathiek over haar werk en haar plannen en vele inwoners van Toronto kwamen samen om haar te horen in huiselijke en openbare ver­gaderingen.

Zondagmorgen leidde zij de dienst in de Faith Baptist Church in het oostelijk gedeelte van Toronto, in de middag sprak zij tot een grote vergadering in de Centennial United Church. De gemeente was buitengewoon onder de indruk van haar beschouwing over het Christelijk leven, dat absoluut overgegeven moet zijn aan Christus, willen we mee kunnen bouwen aan Gods Koninkrijk.

Dien avond was Mej. ten Boom de geëerde gast aan een souper in het Nathaniël-instituut, een kerk van de Engelse Zending in Canada, gewijd aan de bekering van Joden.

Hier ontmoette zij Prof. Juz van Parijs, het gewezen hoofd van de school voor Oosterse talen. Prof. Juz met zijn vrouw en zoon Paul waren in dezelfde gevangenis van Ravensbrück.

Om 9.30 in de avond wensten ongeveer 1500 jonge men­sen, die de Nazarenerkerk der jongemannenvereniging vulden, haar te horen vertellen van Gods liefde en kracht in haar leven.

Na deze toespraak was zij omringd door padvinders, mu­sici, zakenmensen enz. Deze kwamen tot haar in hun geeste­lijke nood, of wensten haar te helpen op een stoffelijke wijze.

Deze kerk heeft als prediker de jonge Charles Impleton van “de Jeugd voor Christus” in Toronto. Hij was juist teruggekeerd uit Europa en was buitengewoon verheugd over de grote welsprekendheid en geestelijke kracht van Mej. ten Boom en haar invloed op zijn jonge mensen.

Het Joods-Canadese vrouwencongres vroeg Mej. ten Boom om voor hen te spreken en de grote balen klederen te zien, die gereed lagen om naar Europa gezonden te worden. Deze vereniging heeft grote invloed op het Joodse reliëfwerk. Meer dan enig andere organisatie dient zij de volkeren van verschillende landen. Hier had Mej. ten Boom een buitengewone gelegenheid om aan deze vrouwen de noodzakelijkheid aan te tonen van Jezus kracht in hun leven.

Er zullen vele Canadese Joodse vrouwen zijn, die deze boodschap nooit zullen vergeten.

De Canadese radio-omroep was blij dat Mej. Corrie ten Boom en de heer ten Have 15 minuten in een interview voor de microfoon spraken. Zij vertelden over de Gestapo en de gevangenis in Holland. Zoals in al haar toespraken legde zij de nadruk op het persoonlijke en gemeentelijke leven geheel gewijd aan de dienst van God.

Vele telefoongesprekken kwamen binnen na afloop van Canadese moeders, wier zonen gehuwd waren met Holland­se meisjes.

In het neurologische departement hoopt men. dat Mej. ten Boom in de loop van de zomer een bezoek zal brengen en tot de zenuwpatiënten zal spreken.

Haar nieuwe boek: “Gezond verstand niet nodig” zal als het verschenen is, door vele Canadese doctoren gelezen worden. De geestelijke therapie zoals zij die hierin geeft, is de belangrijkste van alle.

Een Engelse kerk in Canada, de St. Olave’s kerk, ver­welkomde Mej. ten Boom met grote vriendelijkheid. Haar invloed werd hier zeer diep gevoeld en velen gingen heen, met een diepe indruk van Jezus Christus in hun harten.

Woensdag zal de laatste dag zijn van haar verblijf. Een van haar belangrijkste samenkomsten hoopt zij dan te hou­den in de Eglinton Baptisten kerk.

We gevoelen, zij laat een grote geestelijke opwekking achter in Toronto en wij zien verlangend uit naar haar terugkeer in September als zij opnieuw wil spreken en ver­tellen de oude, oude geschiedenis van Jezus en Zijn liefde.

Miss Audrey Collyer.

 

Meisje

22 jaar, in bezit diploma Mulo en machine- schrijven, zoekt plaatsing in inrichting om opgeleid te worden voor de admi­nistratie. Brieven onder No. 150, bureau van dit blad.

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. E. Weiss.

Er waren in Bethesda ook zieken, die nog niet zo erg door de melaatsheid waren aangetast. Omdat ledigheid en zwaarmoedigheid hun grootste vijanden waren, werden zij tot lichte arbeid aangespoord. Dit gaf hun de voldoening, dat zij, hoewel afgesloten van de buitenwereld voor hun gehele leven, toch nog voor hun omgeving nuttig konden zijn.

Het werk dat zij verrichtten was natuurlijk geheel afhan­kelijk van hun ouderdom en geslacht maar vooral ook van hun lichamelijke toestand. Ieder hield zijn kamertje zoveel mogelijk zelf in orde.

De eenvoudige parken en wegen, die het kleine dorpje omgaven, werden door hen met grote liefde in orde gehou­den. Zij verblijdden zich in het groeien van planten en bomen. Ook had iedere melaatse een stukje land achter zijn kamer waar hij groente en bananen verbouwde. Ze mochten kippen houden voor eigen gebruik. De vrouwen en kinderen hielpen gaarne de Diaconessen een handje, b.v. door het sorteren van het wasgoed en het opbergen in de kasten, het oprollen van zwachtels, enz. De zusters hielden natuurlijk het oog op dit werk, zij kenden de wonden van hun zieke kinderen, zij wisten of deze pijnlijk waren of niet, want zij moesten ze twee keer per dag verbinden. Zij kenden ook de karakters van hun zieken zo goed als een moeder die kent bij haar eigen kinderen.

Ook de mannen hadden hun eigen werk. Onder hen be­vonden zich schoenmakers, lampenpoetsers enz. Onze zieke broeder Monsanto gaf, al was hij geheel verlamd, enige jongens les in het vlechten van rieten stoelen. Ook een kleine timmermanswerkplaats was aan Bethesda verbonden. Charles Entingh was hier de meester. Alle meubels in zijn kamertje waren door hem zelf gemaakt.

Ledige tijd of ontevredenheid kende hij niet. Het was een grote vreugde voor hem, toen een jonge medepatiënt zich aanmeldde om het timmermanshandwerk bij hem te leren. Onze Charles zorgde voor de verschillende bruggen, alsook voor de reparaties aan deuren en meubels.

Voor allen die uit het aardse Bethesda opgeroepen werden naar het hemelse Salem, heeft hij het laatste huis getimmerd.’

Ook de houten grafkruisen heeft hij voor hen gemaakt. In de hoek van de timmermansloods stond het zijne, met het inschrift van zijn naam en geboortedatum. Toen hij het aan mijn echtgenoot liet zien zei hij: “Nu hoeft Vader Weiss alleen nog de datum in te vullen van mijn overlijden. Hij leefde nog toen wij ons geliefd Bethesda moesten verlaten, maar als hij zijn lijdenskruis aan de voeten van zijn Verlosser zal neerleggen, zal men hem zijn houten kruis op zijn graf planten.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.20

Manoeuvre op de tweesprong

Zo is er dan nu geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn.

(Rom. 08:01)

Nadat de mens gevormd was door de hand van Zijn schepper en levend was geworden door de adem van Zijn adem, ontwaakte hij in de hof van Eden.

Daar werd hij geplaatst voor de opdracht de ganse schepping aan zich te onderwerpen, als een Koning te heersen en Gods hand door te dringen in de geheimen der natuur, gehoorzaamheid aan Zijn Schepper zou hij het volle, blijde leven genieten en toenemen in macht en kennis.

Doch daar was ook de mogelijkheid van de weg buiten God, de weg der ongehoorzaamheid. Door te eten van de boom van kennis van goed en kwaad zou hij de dood sterven.

De mens werd verleid tot ongehoorzaamheid. Duivels was de influistering dat er een weg was om de straf des doods te ontkomen (…gij zult de dood niet sterven), een weg die tot macht leidde (…gij zult als God zijn) en tot een kennis die veelzijdiger, prikkelender was dan de reine kennis Gods (…kennende het goed en het kwaad).

De mens heeft gekozen. Hij at van de vrucht, die macht en kennis zou brengen.

En vanaf dat ogenblik kwam de angst in zijn leven. De angst die de onlosmakelijke, wrange nasmaak was van de verkregen kennis.

Toen God kwam in het ruisen van de wind, verborg hij zich tussen de schamele takken.

Als een smartkreet uit het Vaderhart klonk in die avond de roepstem van God: ”Adam waar ben jij?”

De mens dat is het verloren schaap.

De méns… dat is de verloren zoon, vér verdwaald van het Vaderhuis, levend in eigen gekozen ellende. En hoe tra­gisch zien we na deze historie van de aanvang aller dingen, de lijn zich ontwikkelen van de vrucht van kennis van goed en kwaad.

Altijd en altijd zoekt de mens vurig het leven, de macht studeert hij en bestrijdt, gewapend met zijn injectienaald, de ziekte, die de dood zou is wat hem steeds hoger doet grijpen, wat

hem stromen bloed doet vergieten, wat hem rusteloos voort­drijft tot nieuwe bewapening.

Kennis zoekt hij, kennis die hem de geheimen leert kennen van de natuur, van de sterrenwereld, van de menselijke ziel, van de opbouw der schepping, kennis die hij dan weer dade­lijk tracht te stellen in dienst van zijn honger naar macht.

Dit verlangen zien we scherp naar voren treden in Lamech. Hij staat met de uitvinding van zijn zoon in handen, en terwijl zijn vinger voorzichtig glijdt langs het scherpe lem­met, droomt hij van macht, zevenvoudig wraak over een geslagen wonde. Zeker de angst is er dat straks een ander ook zo’n zwaard zal hebben. Hij wil niet aanvallen, hij wil slechts zich verdedigen.

En deze jacht naar kennis die hem sterk en machtig moet maken heeft de mens zoveel eeuwen later gebracht tot proefnemingen met de atoombom.

De mens heeft wel zeer diep geheten in de verboden vrucht. Zijn kennis is zeer groot geworden, doch on­losmakelijk er mee verbonden is de angst, de vrees voor wat gebeuren gaat.

De proefneming met de atoombom droeg de naam: “Ma­noeuvre op de Tweesprong”. Uit deze naam spreekt de valse hoop dat de mensheid zelf nog de weg tot het leven zal kunnen terugvinden. Dat hij Zijn kennis vrijwillig zal begraven of in ieder geval slechts aanwenden tot het goede, tot vooruitgang en niet tot vernietiging.

Deze hoop is ijdel, dwaas. De weg der vloek, die begint met de beet in de verboden vrucht, is nooit een weg tot het leven doch tot steeds diepere ellende en angst. De Satani­sche influistering: je zult de dood niet sterven is een valse, onwaarachtige bemoediging, een voorspiegeling die altijd weer een fatamorgana bleek te zijn.

De mens, die waken moest over de hof en als een goed koning de dieren moest regeren, offerde voor deze proefne­ming 4500 dieren op, fl. 291.500.000 en dan weet hij… hoe machtig hij is om straks duizenden medemensen te doden.

Maar achter deze proefneming grijnst de angst, hij weet hoe gevaarlijk zijn spel is. hij zou als hij kon terug willen, keren, doch dit is onmogelijk, hij wordt steeds verder op deze weg voortgejaagd. In Australië verborgen de mensen zich in de heuvels, in Parijs waren die Zondag de kerken voller dan ooit… Straks volgt een 2e en een 3e proef en we hopen dat het alles goed afloopt. Het is een spelen met oerkrachten, een spelen met de dood. Doch de mens gaat verder… Totdat eenmaal de mens der zonde alle macht aan zich heeft getrokken, en door zijn kennis wonderen doet aan de hemel en op de aarde… en de dood vindt in volle ver­schrikking, onder de toorn God.

Dit is de mens… dit is Adam zwervend buiten het Para­dijs, jagend naar leven, macht en kennis en. vrezend, hui­verend voor ’t eeuwige, met een nooit gestild verlangen in zich naar blijvende vrede, zegenrijke kennis en ongestoorde blijde rust.

Een vloekdrager is hij, en alles wat hij in handen krijgt, alle gaven van God zelfs, verandert hij in een vloek.

Doch God laat de mens niet los.

Tegenover de duivel, die het in zijn haat gelukte de mens zo diep en diep ongelukkig te maken, stelt Hij in Zijn on­meetbare liefde een weg terug naar het verloren Paradijs.

Alzo lief heeft God de wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…

Jezus Christus, die als priester, als middelaar tussen de ongehoorzame mens en God gaat staan, is de nieuwe Adam, die de wil Gods volmaakt volbrengt en de vloek op Zich neemt.

Doornen en distelers zou de aarde voortbrengers als vrucht van de vervloeking.

Jezus Christus draagt op Goeden Vrijdag een kroon van deze doornen gevlochten en het is het symbool dat Hij alle vloek op zich liet neerkomen. Hij is de tweede Adam die niet vluchtte, doch zei: “Zie hier ben Ik” en de straf voor ons droeg.

Daar is een weg geopend.

Of we zijn “in Adam ‘, d.w.z. we behoren nog tot het menselijk geslacht met zijn zonden, driften, angsten, boos­heid die we met de moedermelk inzogen en waaruit we ons nooit kunnen losmaken, verbonden met de aarde, altijd zoekend een god te zijn en altijd weer teruggeworpen in onze sterfelijkheid en kleinheid… óf we zijn “in Christus”.

“In Christus”, deze uitdrukking komt 164 maal in de brieven van Paulus voor.

Nooit kunnen we ons door eigen wil of kracht los weken uit onze lotsgemeenschap met de ouden Adam, slechts door “wedergeboorte ‘, door een absoluut nieuw begin uit God zelf, worden we “een nieuw geslacht’. Toch schakelt God onze wil in dit nieuwe begin in. Hij zegt tegen ons: ”Be­keert U..”

“In Christus” zijn we op weg naar ’t nieuwe Paradijs, zijn we weer verbonden met onzen Schepper, zijn we ver­lost van de angst.

Eén met Christus, dat betekent: gekruisigd aan het oude en op gestaan tot een nieuw leven met Hem. (Rom. 06:05. Rom. 06:04, Ef. 02:06) Dit zijn de twee realiteiten: óf we zijn “in Adam” en gaan onvermijdelijk mee de gruwbare weg van kennis die naar de dood voert, óf we zijn gezegend met onuitsprekelijke zaligheid “in Christus”.

Dan zijn we Zijn verkregen eigendom, dan behoren we tot het nieuwe koninkrijk, dat eenmaal de aarde zal be­heersen.

De goddelijke roeping tot heersen en tot kennis is dan weer ontdaan van de angst voor de dood. Want nog één worsteling en dan zal de tijd komen, waarin wij met Christus zullen heersen en de kennis zal openbloeien schoon en rijk doch zonder smart of angst.

Nog steeds is de mens “in Adam” bezig te eten van de boom der kennis en tracht zichzelf een God te maken. Doch nimmer gelukt het hem de vloek van Adam te ontko­men; de angst voor de dood.

Doch wie in Christus is, eet van de boom des levens, hij is verlost van de angst die de dood geeft (Heb. 02:15).

Deze mens heeft de Goddelijke roep van liefde: “Adam waar ben jij?” verstaan en mag met blijdschap zeggen “Abba, Vader!”

De toorn Gods zal neerdalen op de mens die altijd maar weer weigerde deze roepstem gehoor te geven,

Er komt een dag, dat de angst zo ondragelijk zal zijn, dat allen die leven, zullen schreeuwen: “Bergen valt op ons en heuvelen bedekt ons voor de toorn van het Lam”.

Doch, zoals, voordat de atoombom werd uitgeworpen, de inwoners van het eiland Bikini in veiligheid waren gebracht, zo zullen straks, als de toorn Gods uit de hemel neerdaalt op de ongehoorzame, helemaal door zonde geleide mens, de gelovigen zijn weggerukt. Zij zijn dan veilig bij hun Meester, zij zullen wandelen in de hof waar de boom des levens is, waar geen vervloeking meer tegen iemand zal zijn. Zij zul­len God, de bron der hoogste wijsheid, kennen en als koningen heersen in alle eeuwigheid.

 

Gods antwoord op onze problemen

En allen, die geloofden waren bijeen en hadden alle dingen gemeen: en zij verkochten hun goederen en have en verdeelden ze aan allen naar dat elk van node had: en dagelijks eendrachtig in de tempel vol­hardende en van huis tot huis brood brekende aten zij samen met verheuging en eenvoudig­heid des harten, en prezen God en hadden genade bij het gans volk, en daar was grote genade over hen allen. Want daar was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zo velen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten ze en brachten de prijs van de verkochte goederen en legden die aan de voeten der apostelen; en aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat elk van node had.

(Hand. 02:44-47; Hand. 04:33-35)

Na een dag van drukke arbeid keerde mijnheer B. naar zijn woning terug.

Toen hij in de straat kwam waar hij woonde, stak hij zijn hand in zijn broekzak om de huissleutel eruit te halen.

Maar tot zijn verbazing vond hij zijn sleutel daar niet. “Dat is vreemd.” dacht hij “zou ik misschien die sleutel in mijn jaszak gestopt hebben!”           

Hij begon nu alle zakken van zijn jas door te zoeken; de buitenzakken, de binnenzakken; ook alle zakken van zijn vest en broek, maar nergens kon hij de sleutel vinden.

Nu was net een van zijn kinderen naar binnen gegaan en had de deur open laten staan.

Maar mijnheer B. bleef buiten voor de deur staan, zoékende naar zijn sleutel.

Inmiddels begon het te regenen.

Hij zocht en zocht terwijl het water langs zijn kleren droop, maar tevergeefs.

Totdat eindelijk zijn vrouw hem bemerkte.

Zij greep hem bij de hand en bracht hem binnen.

Een vreemde geschiedenis!

Wie blijft er nu in een stortregen buiten staan, terwijl de, deur open staat?

En toch is dat het beeld van deze wereld.

Deze wereld is vol van allerlei vraagstukken, waar de mensen niet mee klaar kunnen komen.

En ze zien niet, dat God ons bijna 2000 jaar geleden in Jezus Christus reeds de oplossing geschonken heeft voor alle problemen.

Men zoekt en zoekt om te komen tot een duurzame vrede.

Maar de Vredevorst, die God ons geschonken heeft neemt men niet aan; men rekent niet met Hem.

De mensen zoeken naar blijdschap en verzadiging. Maar hun ziel blijft dor en ledig.

Want zij kennen niet de Geest van Christus, die ons eet vrede en blijdschap schenkt, die alle verstand te boven gaat-

De knapste koppen zoeken en zoeken om de oplos^ te vinden van allerlei economische en sociale problemen. 5

Maar zij kennen niet de liefde, die God in de harten van Zijn kinderen uitstort door Zijn Geest, waardoor zij elkaar gaan dienen met hun goederen.

Daar in die Gemeente te Jeruzalem, daar waren geeft sociale problemen meer.

Men was er volledig mee klaargekomen.

Er was niemand onder hen, die gebrek had; een iegelijk kreeg wat hij nodig had.

Dat was Gods oplossing; de oplossing door Zijn Pinkstergeest.

Lucas heeft het gezien en hij is tot de conclusie gekomen:”Daar was grote genade over hen’.

Maar dat neemt de wereld niet aan.

Men zoekt en zoekt naar een andere oplossing.

En nu heeft God ons een taak gegeven n.l. te doen wat die vrouw van mijnheer B. deed; de mensen bij de hand te nemen en ze binnen te leiden door de Deur, die nog open staat.

Het is onze taak in deze wereld de deugden van Jezus Christus te verkondigen; een openbaring (een tentoonstel­ling) te zijn van de machtige en heerlijke werking van de Geest van Christus.

Opdat de mensen met al hun moeilijkheden tot Jezus zullen komen.

Zij zullen in ons moeten zien die vrede en blijdschap die alle verstand te boven gaat.

Maar zij zullen ook moeten zien, dat wij in ons midden ‘klaargekomen zijn met alle sociale problemen: dat Jezus Christus door Zijn Geest ook alle stoffelijke vraagstukken heeft opgelost.

Het is erg als de oplossingen, die God geschonken heeft, niet bij ons gezien worden.

Maar nog erger wordt het, als men doet wat velen doen; als men naar buiten gaat om met deze wereld te zoeken naar    een andere oplossing.

Dat is het zitten in de raad der goddelozen, waar men de oplossing die God ons in Christus gegeven heeft niet aanneemt.

Als in het midden van de gemeente te Jeruzalem mannen gekozen moesten worden om te zorgen voor de stoffelijke noden van de leden, dan zeggen de Apostelen: Kiest u mannen uit vol van de Heilige Geest (Hand. 06:03).

Maar wanneer in deze wereld voor de armen gezorgd moet worden, dan neemt men mannen of vrouwen met een diploma voor maatschappelijk werk.

Dat is de weg waarin de wereld de problemen wil oplos­sen namelijk door kennis en wetenschap, door het trotse mense­lijke verstand.

Dat is de boom der kennis, van goed en van kwaad.

En wat heeft die boom aan vruchten gedragen?

Ziet maar naar de laatste, geweldige vrucht: de atoombom.

Wat een kennis, wat een vernuft!

Maar met de vraagstukken komt men niet klaar.

Met de dag wordt de verwarring groter; elke dag zakt men dieper in het moeras.

En nu is het onze taak aan de wereld te presenteren de god­delijke oplossing voor al haar moeilijkheden.

Jezus Christus is Gods antwoord.

Daarom willen wij niet anders weten dan Jezus Christus en Die gekruisigd.

Buiten Hem is er geen oplossing.

Buiten Hem is de duisternis, de gebondenheid, de verwarring.

Buiten Hem is, de toorn Gods.

Maar in Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Hem is de kracht en de macht en de heerlijkheid.

Tot in alle eeuwigheid.

Amen.           

  1. Th. de C.

 

Contact per brief

  1. K. te F. schreef over het treurige feit, dat zo veie gelovigen en predikanten met wie hij sprak, de schouders optrekken als men getuigt van de komst van Christus, en waar­schuwt om waakzaam te zijn tot Hij komt. “Het is”, schrijft hij “of men op rotsen ploegt. Telkens weer word ik ge­troffen door het sleurleven van het tegenwoordige Christen­dom, maar Halleluja, de Here gaat door met de toebereiding van Zijn volk.”

Antw: óndanks de teleurstelling moeten wij doorgaan met ons getuigen. Wij geloven dat God Zelf straks velen, die nu nog slapen, zal wakker schudden door ernstige ge­beurtenissen. Als deze roep gaat: “ziet de Bruidegom komt” dan is het van het grootste belang dat wij gereed zijn. Mis­schien kunnen we hen die twijfelen te hulp komen en on­kundigen onderrichten. Laten wij daarom altijd zorgen dat onze lampen gevuld zijn met de olie des Geestes.

  1. B. te H. vraagt zich af. waarom de Christenen niet meer afwijzend staan tegenover het tabaksgebruik, omdat het toch nadelig is voor de gezondheid en voor velen een hartstocht is geworden.

Antw.: Het roken is een punt waarover verschillend door de gelovigen gedacht wordt. Laten we allereerst er op mo­gen wijzen, dat het roken behoort tot die dingen waar Jezus woord geldt: “Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt”. De Paulinische regel is hier toepasselijk: “dat niemand u zal oordelen inzake eten en drinken”. In deze zaken is ieder persoonlijk ver­antwoordelijk tegenover God. “Ik weet en ben overtuigd in de Here”, zegt Paulus in de Romeinenbrief “dat niets uit zichzelf onrein is. alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein”. Er zijn oprechte kinderen Gods geweest (bijv. Sadhoe Soendar Singh die geen bezwaar hadden tegen matig roken, er Zijn er ook geweest (bijv. Vater Stanger) die absoluut overtuigd warén, dat zij het roken moesten laten.

Het is ongetwijfeld waar, dat roken, licht leiden kan tot gebondenheid. En daarom geldt hier het woord van Paulus: ”Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten”. Wanneer iemand bemerkt, dat hij door het roken een gebondene is geworden, dan is het hem reeds tot zonde. Het zou daarom voor ieder, die meent hierin vrij te staan raad­zaam zijn het roken nu en dan eens voor enige weken te laten, om te weten of hij misschien ongemerkt geen slaaf werd van zijn genot. Ditzelfde echter geldt voor snoepen, voor lekker eten en drinken. Ja, Paulus past het zelf toe op het huwelijksleven als hij spreekt over de gemeenschappelijke onthouding met onderling goedvinden om zich te wijden aan het gebed. (1 Kor. 07:05).

Er is over dit onderwerp veel gezegd, er zijn veel argumenten aan te voeren, doch de hoofdzaak is, dat we per­soonlijk leven in innige gemeenschap met Christus. Als dit zo is, dan zal Hij ons leren wat we niet mogen doen. De een kan afgodenvlees eten en God danken, de ander kan dit niet. Misschien zijn er velen voor wie de gebondenheid op een geheel ander terrein ligt. Steeds weer zullen we moeten leren afstand te doen van dat wat ons tot een val kan worden, en onszelf moeten onderzoeken of de Geest in ons niet bedroefd werd door iets in ons leven. Dan zul de een het oog der begeerlijkheid en de ander de voet, die zich steeds weer naar de wereldse vermaken richt, moeten missen, opdat hij zelf behouden worde.

  1. G. te B. las bij een familielid ons blad. Hij las daar onder anderen het getuigenis van een ex-politieke gevangene. Naar aanleiding daarvan schrijft hij het volgende;

“Ook ik, als ex-politieke gevangene, die rust en vrede ge­vonden heb in Christus, wil gaarne mijn vreugde uitspreken over het feit, dat mensen van tegenovergestelde richting elkander vinden in Christus, onzen Verlosser.

Juist als wij door de diepte gaan, heeft God ons iets te zeggen. Wanneer wij dan luisteren overtuigt de Heilige Geest ons van zonde en oordeel, maar ook van verlossing door het bloed van Christus.

Beiden waren we vijanden en beiden zijn we door Chris­tus behouden. We zijn nu van Christus er, verwachten zijn wederkomst. We vieren met onze broeders en zusters de gemeenschap der heiligen. Welk een getuige kunnen wij zijn ten goede. Dan vervult de liefde Gods onze harten en wordt Satans macht gebroken.

Hem die wij verwachten in heerlijkheid op de wolken des hemels, komt alleen daarvoor de lof en dankzegging toe.”

We zijn blij met dit getuigenis en bidden dat God nog vele harten, ook in de gevangenissen en kampen tot Zich zal trekken en vervullen met Zijn blijdschap en vrede.

 

Strijdend Zegepralen

Het Russische volk heeft iets in zijn karakter, waardoor het zich in sterke mate onderscheidt van West-Europa. Iéder volk heeft zo zijn bijzonderheden. Als kind reeds werd ik geboeid door de eigenaardige slaapgelegenheid van de Russen. Neen, dit was niet een bed achter groene gordijntjes, maar het gehele gezin of althans een groot deel ervan, vond zijn slaapplaats op de grote warme keukenkachel.

Maar meer nog door gewoonten, onderscheidt zich het volk daarginds van onze Westerse landen door zijn gees­tesgesteldheid.

De Russische volksziel is veel dieper en rijker dan die van onze streken. De Rus dringt dieper tot de zin van het leven door. Hij vraagt niet slechts te leven, zoals zovelen van ons, maar hij vraagt ook naar de betekenis van het leven.

Zwaar is een golf van lijden gegaan over de Russische Kerk.

Maar zij heeft verstaan wat God daardoor tot haar te zéggen had en gelouterd is zij uit de beproeving te voor­schijn gekomen. Ze heeft de vrucht van haar lijden geplukt. Ze heeft de zegen der beproeving van haar geloof gesmaakt. Deze ervaring heeft de Oost-Europese Kerk vóór op de Kerk van het Westen.

Gods Kerk kan zonder Kruis niet zijn!

Ze heeft het Kruis nodig!

Daar het Kruis alleen is zij met Christus verbonden.

Haar levensgemeenschap met hem is haar levensgemeenschap met Hem.

Zijn Kruis dragen is Zijn Beeld dragen.

Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.

Wanneer wij Gods Woord én de tekenen van onze tijd verstaan, dan schijnt de tijd niet verre meer, dat de Kerk in haai geheel weer Kruiskerk gaat worden.

De geest uit de afgrond vergiftigt de volkeren en ver­voert de mensheid tot één Hinde Godshaat. Hij gaat uit om de volkeren te verleiden tot de grote strijd tegen God en Zijn Rijk.

Gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam, heeft de Heiland voorzegt.

  1. Martin Niemöller zegt: “De tijd van de gedroomde eenheid tussen de wereld en de Gemeente loopt ten einde en uit de windstilte breekt een geweldige storm los. Er is geen vrede, maar dit is er, dat de wereld haar Christelijk masker laat vallen, dat de wolf de schaapskleren aflegt, om zich op de kudde te werpen.”

De bisschep van Würtzburg in Duitsland, schreef in zijn Vastenbrief 1938: “Onze dagen lijken op het einde van de eerste Christelijke eeuw. Toen leden de gelovigen onder zware beproevingen en gevaren… Laat u niet door de be­proevingen van onze dagen in verwarring brengen. Meent niet, dat de Heer ons heeft verstoten of verlaten. Hij wilde slechts dat wij Zijn erfenis aanvaarden: het Kruis. Juist dat is een kenteken van de ware Kerk, dat zij bet Kruis moet dragen.

Wij willen het Kruis van de Heer verder dragen.”

Anderzijds draagt de Kerk ook een ontzaglijke schuld, waardoor zij de haat der wereld opwekt.

Neen, het is niet slechts om haaf goeddoen, als zij gehaat wordt in de wereld.

Daarom moet zij zich verootmoedigen!

Dat te doen heeft ook de Kerk van Rusland in haar bange lijden geleerd. De smart is haar ten zegen geweest. Zij heeft haar oog op God geslagen en Hij heeft haar rijk gezegend.

Moge het kostbaar martelaarsbloed voor de kerk niet ver­loren gaan, maar als een vruchtbaar zaad gestrooid in de akker der wereld, straks het oogstveld sieren, als de grote Maaier komt om de oogst der wereld in te zamelen!

De Kerk, die in zelfgenoegzaamheid en in wereldgelijkvormigheid zichzelf verliest, ligt voor de vijand open. Ze is ten ondergang gewijd.

Maar de Christen op de knieën, dat is de held in volle wapenrusting!

De Kerk in de ootmoed, dat is de kerk in de aanval!

Zij heeft niet te vrezen! Zij is onoverwinnelijk!

Die bij haar en vóór haar zijn, ze zijn meerdere, ze zijn machtiger, dan die tegen haar zijn! De ure der beproeving nadert!

In de wereld zult gij verdrukking hebben, zo roept de verhoogde Christus de Zijnen toe.

Maar hebt goede moed! Ik heb de wereld overwonnen’!

Wij staan thans in de laatste strijd:

Het gaat om dood of leven, Blijft trouw de Heer der Heerlijkheid!

Hij zal u met begeven!

De oude wereld stort ineen

En Jezus’ Christus’ Rijk alleen

Zal uit haar puin herrijzen.

 

Met Majesteit en heerschappij

Zal Jezus wederkomen ‘

Hoort de bazuinstoot ‘ ’t Wereldtij

Heeft thans een eind genomen.

Blijft allen trouw! Geen voetbreed wijkt!

Laat Hij – of ook uw moed bezwijkt –

Aan t eind u staande vinden!

(Christoph Blumhardt)

 

Avondgebed

Heer, wij leggen het werk dat wij deze dag hebben verricht met schroom aan Uwe voeten, en wij vragen U, wilt Gij ons zegenen en door Uw Zegen de vruchtbaarheid schenken, die het behoeft om werk te zijn dat waarlijk in Uw Naam verricht is, wilt Gij het reinigen van het zondige en onvolkomene dat het  aankleeft van onzentwege, wilt Gij het zó maken dat het voor Uw heilige Ogen bestaan kan; wij danken U, dat Gij ook deze dag weer geduld met ons hebt gehad en dat Uw Lankmoedigheid ons nabij gebleven is; wij danken U, dat Gij ons voor hoogmoed hebt bewaard, en dat waar wij dreigden ons op Uw Werken te verhovaardigen, alsof het de onze waren. Gij ons met Uw Koninklijke Humor getuchtigd hebt, opdat wij zouden weten, dat wij zijn in des Pottenbakkers Hand.

Wij danken U, dat Gij niet aanziet ónze werken maar de gehoorzaamheid van Uw Zoon, die, naar wij geloven mogen, aan het kruis om onzent wil de zonde van de gehele wereld heeft teniet gedaan. Amen.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Na Amerika naar Canada. Twee en een halve maand was ik in Amerika en nu komt dit geheel nieuwe land voor mij. Wat een mooie maanden heb ik achter mij. Moeilijkheden en training in geloof en overwinning en vele kansen.

Als ik terug denk zie ik ze langs mij gaan, de mensen die na mijn lezingen mijn hand drukten.

“Praise the Lord ‘, zei een grote soldaat eenvoudig en ging verder om plaats te maken voor een ander, die zei: “God, heeft u nodig voor Amerika’ .    _

“Welnee”, antwoordde ik, “God heeft niemand nodig. Zijn Rijk komt, met of zonder ons, maar het is genade als God ons wil inschakelen”.

“I hope, you come again”. zei een klein meisje. Thank you for coming to us”.

Soms had ik drie lezingen op een dag, zeven in drie dagen mijn Engels is nu geen moeilijkheid meer zoals in het begin. ’k Ben goed geoefend.

En rondom ons doet een “strike de rustige voldane wereld schudden, een mijnstaking waar John Lewis ‘t hoofd van is, en in Washington was ‘t mij of ik ‘t hart voelde kloppen van een zieke wereld.

En ik ontmoette er mensen, die werken in de diplomatie en meer weten van de crisis die de wereld doormaakt dan menig ander. En deze mensen kwamen regelmatig bijeen om te bidden en zagen hoopvol de toekomst tegen, omdat zij Christus’ wederkomst verwachten als de grote oplossing van alle wereldellende en wereldzonde, de oplossing die zeker komt.

Ik ben blij dat ik in Washington ben geweest.

Wij naderen Canada. Vooraan in de Greyhoundbus, de luxueuze autobus, die overal door Amerika rijdt en die zo heerlijk gelegenheid geeft om veel van het land te zien, zitten wij nu al urenlang te genieten van een prachtig berg­landschap. De huizen zijn lelijk, grauw en lijken in geen enkel opzicht op de Zwitserse huizen, die ’t landschap zo versieren. Maar de bergen doen mij denken aan Zwitser­land. aan de Zwitserse Jura. Bij de grens moeten we uitstappen en worden wij dadelijk ondervraagd naar het doel van onze reis. Ik wandel wat rond en hoor de vele vogels, ’t Is het uur voor zonsondergang als ze hun avondlied zin­gen. Wat is het vredig hier en rustig, t Is een lenteavond zoals je n enkele keer beleeft als een grote vreugde, die je in je onderbewustzijn bewaart.

Voorbij de grenskantoren komen wij ineens aan het meer Champlain en rijden daarlangs. ’t Is een prachtig meer met bergen ver weg. Tegenover ons, aan de Westerhorizon gaat de zon onder. De lucht en ’t water zijn goud gekleurd, teer groen, blauw en zilvergrijs zijn de andere tinten. Het water wordt zacht gerimpeld door de avondwind.

Wat is het binnenkomen in Canada anders dan de entree in Amerika.

Toen de zee baai met de machtige skyline van New York, hier enkel natuur.

Zal ik in Canada veel natuur genieten?

Ik weet niet wat mij wacht, maar Christus’ levenwekkend licht zal mij omringen. Wat is de aarde mooi. Wat zal het heerlijk zijn als geen zonde de natuur meer bederft op de aarde waar gerechtigheid woont.

Toronto 2 Juni 1946.

“Ik hoor je helemaal niet meer over Afrika”, zet Jan gisteren. Nou, dat moest er nog bij komen, ’t Is geen kleinigheid als Canada je aan ’t werk zet. Ik zie hier zoveel mogelijkheden, dat ik best voor het verder gedeelte van mijn leven in Toronto kon blijven en werk genoeg zou hebben. In 10 dagen in Toronto had ik 24 lezingen. 4 kranteninterviews en een radiotoespraak.

En daartussen in vele gesprekken en bezoeken van mensen die getroffen waren door mijn boodschap. Als ik aan hen denk, zie ik voor me de verschillende massa’s mensen, de ontroerde kinderen op de Zondagsschool, waar ook vele volwassenen kwamen, de Joden met hun melancholische gezichten in de Jodenzendingskerk, de duizenden in Charlie templetons’ kerk waar ik om tien uur ‘s avonds nog mijn enigszins gehaaste toespraak hield. Ik ben nog nooit zo dikwijls gezoend als gisteren en mijn hand deed pijn van de stevige handdrukken.

‘n Wonderlijke ervaring. Eerst dat niet willen luisteren, dat beleefd terugtrappen en die uitnodiging maar zo gauw! mogelijk naar je land terug te gaan.

En nu. open deuren en open harten aan alle kanten. Een aan het werk zetten ongeremd. Met een onbeperkt vertrouwen sturen ze me overal heen. Zij willen dat ik voor psychiaters, regeringspersonen, militairen, universiteiten spreek, dat ik boeken schrijf, voor de radio redevoeringen houd. O, als ik het in eigen kracht moest doen, waar zou ik blijven. Maar nu werk ik, waar ik geroepen word en bid om de vervulling van de Heilige Geest.

Men bereidt de “Coast to coast” reis voor door Canada in de maanden September en Oktober. Ik heb mijn boek gebracht bij de Evangelies! Publishers. ’t Gesprek met de uitgevers was prettig en bemoedigend. Ik voelde er een zuivere sfeer en had goede moed toen ik keuring gaf.

Gisteren waren ze onder mijn gehoor in de Church.

Na afloop bespraken ze de uitgave van het boek. Het zal nu in Canada en Amerika uitgegeven worden.

Niagara,

Als je je hele leven Niagaaara gezegd hebt, is het lastig te wennen aan Nai-jégere. Maar zo hoort het, dus ik probeer het. t Woord betekent: “Hear to the thunder’, (luister naar de donder). Wij staan op ’t punt Canada te verlaten en hebben twee dagen vakantie genomen om de watervallen te zien. Wij varen in een kleine stoomboot langs het neerstortende water. Ieder krijgt een leren jas en zuidwester aan, want we gaan dwars door de “mist”, ’t bruist en kookt en dondert rondom ons. Van drie zijden dondert het water van de hoogte in de woelende kolken.

Later staan we op de rotsen langs de oever en zien de watervallen van boven af.

De zon breekt door de wolken heen en ineens vormt zich een regenboog dwars door het water.

De lucht wordt diep blauw. De waterval is groen en schuimend wit, de rivier donkerblauw. Tussen twee stromen die van de geweldige hoogte afdonderen is een schiereiland waar bomen groeien, een heel klein vogeltje zit tjilpend op een van de takken. Tussen de geweldige rotsblokken aan mijn voeten bloeien bloempjes. Wat zijn er een contrasten van uiterst groot en geweldig en uiterst klein en teer, vlak bij elkaar.

Wij lopen onder de watervallen door. De kragen van onze lange oliejassen worden zorgvuldig vastgeknoopt. Waar gaan we heen? Waar worden we voor aangegord?

Moeizaam lopen we met de zware laarzen door de lange tunnel en dan ineens in een zijgang, staan we vlak onder de waterval.

Vanaf een berghoogte komt een zee naar beneden. ’t Dondert om ons heen, de grond trilt. Een ondoorzichtig gordijn van water is voor ons. Wij staan veilig in onze gang maar ’t is of wij midden in een groot gevaar zijn. Ik voel ineens de betekenis van het woord “schuilplaats”, en in mijn hart, zing ik

Als de levensstormen woeden

Rondom mij op zee of land,

Dan zal ik mijn schuilplaats zoeken

In de schaduw van Zijn hand.

 

Gods belofte en eis ook voor nu!

“Zie gij zult een volk roepen, dat gij niet kende, en het volk, dat U niet kende, zal tot U komen, om des Heren uws Gods wil, én om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt. (Jes. 55:05).

Omdat God het wil, daar komen uit de verre landen,

De eerstelingen door Zijn hand geleid:

En vragen deel aan ’s Heren heerlijkheid.

’t Zijn de gebond’nen: denk aan hunne banden.

 

Zij vragen deel aan ‘s Heren heerlijkheid!

Hoort gij die stemme? Maakt hen deelgenoten.:

God heeft hen in Zijn eeuw’ge raad besloten.

Kent gij uw roeping, Neêrland’s Christenheid’

 

Was Jezus niet de machtige Getuige.

gegeven als Gebieder, aller Heer?

Opdat, die verre staan, voor Hem zich buigen

en ’t heidenvolk gaat leven tot Zijn eer.

 

Hoe groot is het getal der trouwe helden

die door ’t geweld des krijgs zijn weggerukt.

Maar het geloof ziet nochtans witte velden

Al schijnt het Zendingswerk helaas mislukt.

 

Daarom opnieuw de handen aan de ploeg geslagen

Nu, na een nacht van naamloos leed en strijd,

De dag van vrijheid op God’s tijd mocht dagen

Opnieuw ons aan Zijn werk. Zijn Kerk gewijd.

 

Nu Indonesië verward, verwoest blijft dolen

de volk’ren als verdwaalde schapen gaar.

Ten heil’gen kruistocht op’ God heeft het ons bevolen.

Opdat zij met ons saam voor God in Sion staan.

 

Bij de problemen die ons heden scheiden

waar ’t menselijk verstand geen uitweg ziet

Kan slechts de Heer, tot vrede en vreugde leiden,

en worden Oost en West, vereend, Zijn rijksgebied.

25 Juni 1946.          Albert Zaaier.

 

Oecumenische Flitsen

Het herleven van de Islam stelt ons voor het probleem der Godsdienstvrijheid en stelt daarmede ook de vraag naar mogelijkheden van Zendingswerk in het Nabije Oosten op de voorgrond. De Zendingsgenootschappen hebben de ervaring opgedaan, te leven aan de rand van een vulkaan, die ieder ogenblik kan uitbarsten. Met bezorgdheid zien de Christelijke minderheden in de gebieden van het Nabije Oosten hoe zich het Nationalisme in stijgende mate met de Islam verenigt. Er staat de Christenen een zeer moeilijke tijd te wachten. ‘

Door deze verhoudingen zal in de toekomst het werk voor buitenlandse zendelingen nog moeilijker worden en het stre­ven van het Zendingswerk moet er heden met volle energie op gericht zijn, de inlandse kerken te versterken en de inlanders zodanig op te voeden, dat zij op ieder gewenst ogenblik het werk van de zendelingen kunnen overnemen.

(Naar een artikel in de “International Review of Missions”)

Bijbelvertalingen voor Indië

(We lazen, dat zich onder de uit Ned.-Indië geëvacueerden) ook Dr. H. v. d. Veen bevond. Deze Dr. v. d. Veen keerde na zijn vorig verlof in 1933 naar Indië terug als afgevaardigde ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenoot-’ schap. Op Celebes werkte hij toen aan een woordenboek in het Zuid-Toradjaas. Doordat er veel meer materiaal te verwerken bleek, dan oorspronkelijk werd verwacht, duurde het tot 1939, voor het Koninklijk Instituut voor de taal- en land- en volkenkunde van Ned.-Indië het kon uitgeven.

In April 1940 werd het vertaalwerk voortgezet. Achter­eenvolgens werden vertaald het Marcus Evangelie, het Jo hannes Evangelie, het Mattheus Evangelie, de Handelingen der Apostelen en de Romeinenbrief.

In 1942 werd ook Ned. O.-lndië in de oorlog betrokken.

Dr. v. d. Veen poetste niet de plaat. maar kon nog juist per vliegtuig Java bereiken en vestigde zich te Bandoeng. waar \ hij zich gaf aan de moeilijke arbeid van de samenstelling van een sa’danse spraakkunst. Tweederde van deze spraak­kunst had hij gereed, toen ook hij door de Japanners werd geïnterneerd. Zijn studiewerk werd verborgen op de galerij van de Oosterkerk te Bandoeng, doch is thans nog niet weer terecht.

Ook van zijn vertaalarbeid op Celebes verricht, is nog een deel verloren. Zijn vertalingen van Marcus en Johannes in de taal der Toradja’s – zijn thans door het Neder­lands Bijbelgenootschap ter perse gelegd. Het handschrift van Mattheus en dat van de Handelingen der Apostelen is nog steeds zoek. Of de vertaling van de Romeinenbrief ook terecht is, weten we niet.

In zijn interneringstijd kon Dr. V. d. Veen zijn vertaalwerk niet voortzetten. Hij heeft thans 25 jaar verblijf in het Toradjaland achter de rug, benevens 3 ½ jaar concentratiekamp. Zo spoedig mogelijk hoopt hij weer naar Indië terug te keren, omdat voor zijn vertaalwerk nader contact met de, sprekers van die taal altijd weer noodzakelijk is.

De afgevaardigden ter Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap hebben aan de arbeid der zending reeds onschatbare diensten bewezen. Ze behoren mee tot de pioniers van de zending in Indië. (Uit: “De Christen”)

Enige feiten over Europa.

Van de 500 miljoen mensen op het vasteland zijn meer dan 100 miljoen zonder enige Godsdienst. Ongeveer 75 ‘miljoen Zijn Protestant – hoeveel zullen het slechts in naam zijn? Nemen we Italië, Joegoslavië. Albanië, Bulga­rije, Griekenland en Europees Turkije samen, dan hebben, wij ongeveer 75 miljoen bewoners, waarvan slechts ongeveer 420.000 Protestant zijn. Er zijn 9 miljoen Mohamme­danen in Europa. 70% van de bevolking van Albanië zijn Mohammedanen.           (Uit: “Bijbel en Gebed”).

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis

Heb Ik u niet gezegd, dat gij indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zult zien

(Joh. 11:40).

Wanneer wij zeggen: ”Heb ik ’t je niet gezegd” dan heeft dit meestal een bittere klank. Er spreekt dikwijls een verborgen triomf uit, een soort leedvermaak, omdat iemand niet naar onze raad luisterde en het nu toch maar ondervindt hoe juist die raad was.

Doch in dit woord van Christus is niets dan grote liefde Het is een bemoediging om vertrouwend op Hem het te wagen in het geloof. Maria en Martha durfden niet blij te zijn, ze durfden geen grote dingen verwachten. Nu klinkt de aanmoediging om toch volstrekt te geloven in Christus’ liefde en macht. Dan zullen zij de heerlijkheid Gods zien.

Dit is een woord voor ons. Misschien in het bijzonder voor u mijn zuster die zo terneergeslagen zijt door de druk en moeite van het leven. U wordt geschommeld tussen hoop en vrees. Als u op Christus ziet is het of niets te wonderlijk is of Hij nog steeds Zijn hand kan uitstrek­ken tot hulp, doch als ge let op wat mensen zeggen, op de gewone gang van zaken dan zinkt uw blijdschap ineen, Jezus zegt tegen u: geloof, geloof en vertrouw op Mij, dan zult ge de heerlijkheid Gods zien.

Misschien is het een woord voor u, mijn broeder, die altijd vreest dat het verkeerd zal gaan, dat God u niet liefheeft, dat ge de hemelpoort gesloten zult vinden. Jezus wijst u op Zijn grote liefde, die Hij had toen Hij zich voor de zonde van de gehele wereld aan het kruis liet nagelen. Zijn offer was voldoende voor ons aller schuld. Zijn enige vraag is’ wilt gij geloven? Durft gij onvoorwaardelijk vertrouwen op Mijn liefde?

Niemand die deze stap heeft gedaan is teleurgesteld uitgekomen. Het is altijd weer: indien gij gelooft. O, wat is het simpel, wat is het heerlijk eenvoudig, juist voor kinderen doch wat hebben wij het moeilijk gemaakt door al onze drogredenen. Geloof, vertrouw op Christus en gij zult het ondervinden, dat Hij u liefheeft met een eeuwige liefde.

Wat zal het heerlijk zijn, mijn broeder en zuster, als straks de hemelpoorten voor ons open gaan en Christus ons ont­vangt in het Huis met de vele woningen en ons rondleidt door die stralende luister en het als met een glimlach ons zegt: Heb Ik u niet gezegd, dat, indien gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult.’

 

 

 

Tien jaar onder de Melaatsen door Zuster G. Weiss (2)

25 juni 1900 mochten mijn echtgenoot en ik onze intree houden in Bethesda. Hier waren reeds een achttal melaatsen, die hier hun laatste tehuis hadden gevonden. Ook waren er twee diaconessen voor de verpleging uit Europa aangekomen.

Het is eveneens op 25 Juni in het jaar 1922 dat mijn lieve man, twee uur nadat hij nog het evangelie had verkondigd, zijn intrede deed in het eeuwige Vaderhuis boven, waar hij vele van zijn melaatse kinderen in heerlijkheid mocht ont­moeten.

Laat mij U in kennis brengen met deze melaatsen, die ons zo blij begroetten bij onze komst. Laat mij U vertellen hoe zij leefden. leden en hoe enigen hunner zalig ontsliepen.

Zoals ik reeds zei was Louis Kantpf de eerste patiënt in Bethesda. Hij was waarschijnlijk van Europese afkomst, ge­zien zijn lichte kleur. Reeds 33 jaar was hij melaats, hij was bijna blind geworden en om het afgrijselijke van zijn ogen te bedekken, bond de zuster hem overdag een wit katoenen doek voor de ogen.

Als jonge man stond hij op het punt te trouwen, doch drie weken voor de bruiloftsdag ontdekte hij witte vlekken aan zijn lichaam. Hij ging naar de dokter en deze moest hem het vreselijke feit mededelen, dat hij melaats was. Van zijn huwelijk kon natuurlijk niets komen, alle plannen waren stukgeslagen. Hij moest zich bij zijn zuster terugtrekken op een zolderkamertje. Veel heeft hij hier, in deze kleine ruim­te. geleden hij de tropische hitte.

Toen Louis Kampf naar Bethesda kwam, was hij door het jarenlange lijden verbitterd. Hij was in opstand tegen God en kende geen vrede. Doch hoe meer het licht in zijn ogen verdween, hoe meer het licht werd in zijn ziel. Door de liefdevolle verpleging der diaconessen in Bethesda heeft hij Zijn Heiland en Verlosser gevonden. Hij werd een stille rustige lijder, die dankbaar was als een der kinderen hem dagelijks een hoofdstuk uit de Bijbel voorlas.

Wonderbaar heeft de Here hem eens op een nacht be­waard. De diaconessen zetten altijd ’s avonds een water­kruik op het voorbalkon van zijn kamertje, zodat hij het ondanks zijn blindheid dadelijk grijpen kon. Op een morgen vertelde me de zuster hoe, toen zij de kruik wilde wegnemen om hem met fris water te vullen, er een kleine, zeer vergiftige slang rond de kruik lag gekronkeld. Ons hart was natuurlijk vol lof en dank voor de wonderbare bewaring.

Lichamelijk ging Louis Kampf van dag tot dag achteruit. Meestal lag hij tot over het hoofd toegedekt op zijn bed. Hij leed smarten door het gehele lichaam. Men kon dade­lijk opmerken, dat hij schier ondragelijke pijnen had. Het gehele lichaam van het hoofd tot de voeten was letterlijk één wond. Zijn getrouwe verpleegsters pleegden te zeggen: “Het is maar goed, dat Kampf niet kan zien, hoe vreselijk zijn wonden zijn”.

Hij ging tenslotte klagen over kou, en dit bij de drukkende tropische hitte. Dit was een teken, dat zijn einde naderde. Terwijl zijn innerlijke mens dagelijks groeide, werd hij steeds meer afhankelijk van de zusters en van zijn lotgenoten. Onze lieve Alexander Monsanto, die al 35 jaren melaats was, doch geheel en al zich had overgegeven aan zijn Heiland, vertelde ons eens het volgende: “Sinds Kampf steeds het bed moest houden, ging ik hem iedere morgen opzoeken. Toen ik eens zijn kamer binnenkwam, had hij mij niet ge­hoord. Ik hoorde hoe hij met zijn Heiland sprak, zo eenvou­dig en toch zo diep doordringend. De laatste Zondag, dat hij op aarde leefde, ging ik nog eens naar hem toe. voordat ik naar de godsdienstoefening ging. Toen hij hoorde, dat ik naar ons kerkje zou gaan, zeide hij:”Monsanto, bid voor mij tot de Here, dat Hij spoedig moge komen om mij te verlossen!”

Na de godsdienstoefening hebben wij allen, met de zieken oud en jong, rond zijn bed gestaan. Óp zijn wens hebben wij daar enige troostliederen gezongen.

Ik herinner mij nog duidelijk, dat ik, toen allen weer ver­dwenen waren, innerlijk gedrongen werd nog eens zijn bed te naderen en hem te spreken van de liefde van zijn Heiland, Dien hij spoedig zou mogen ontmoeten. Zijn dankwoorden en zegewens, die hij toen stervende over mij uitsprak, met zijn gebroken stem, zal ik nooit vergeten. Zij zijn mij bij gebleven op mijn verdere levensweg.

Het was een aangrijpend ogenblik toen wij enige uren later wederom bij het bed van onze eerste Bethesda patiënt stonden. Vader Weiss smeekte de Here een einde te willen maken aan het lijden van de stervende en voor de blinden, afgematte pelgrim de poorten van Zijn heerlijkheid wijd te openen.

Op de 12den December, nu 40 jaren geleden, mocht Kampf zijn Heer en Heiland aanschouwen. Wat zal dit wonderheerlijk geweest zijn I De Here had Zijn machtwoord gesproken. “Ik wil, wordt ziende!”

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)

 

 

1946.07.13

Een vruchtbaar leven in Christus

“Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid, braakt u een braakland; dewijl het tijd is de Here te zoeken, totdat Hij kome, en over u de gerech­tigheid regene”. (Hos. 10:12).

We hebben hier een heerlijk vers, met volle en rijke be­loften. Wie zou niet gaarne Gods zegen als een machtige stroom over Gods kinderen zien komen. Wat wordt er niet een dorheid gevonden en hoe verlangen wij, dat over ons wordt uitgegoten de beloofde spade regen. We zien uit en ff bidden om een machtige opwekking, we gevoelen de nood 1| daarvan in eigen hart en in de levens van anderen. Hoe komt het dat er geen opwekking is? We mogen wel drop­pelen van Gods zegen genieten, maar de beloofde stroom van zegen blijft nog uit.

Er is één ding, waarvan alle ware kinderen Gods over­tuigd zijn en dat is: “Dat het tijd is de Here te zoeken”. Het is alreeds een grote winst als we hiervan doordrongen zijn, want voor al dezen geldt het vaste Woord Gods: “die zoekt, die zal vinden”.

Maar daar is nog iets, wat zeer belangrijk is en dat is de vraag waarom de lang beloofde doorbraak nog niet gekomen is. Hebben wij aan de condities voldaan, die aan Gods zegen voorafgaan: “Braakt u een braakland?”

De eerste vraag die oprijst is deze: Wat is braakland? Het is land dat vroeger vruchtbaar was, maar dat aan zichzelf is overgelaten. Het onkruid tiert er weelderig en wanneer we de grond gaan bezien, ontdekken wij dat ze hard en dor is geworden. De zon heeft de grond gebrand en de regen heeft ze hard gemaakt. Zon en regen is er genoeg geweest en toch is de grond hard, ze is onvrucht­baar. Hoe komt dit? Wel, ze is aan zichzelf overgelaten, er is niet geploegd, niet geëgd of gewied. Dit beeld van braakland is t beeld van het leven van vele kinderen Gods. Indien hun leven vrucht zal voortbrengen, dus een vrucht­baar leven voor Christus zal worden, moet er meer gebeuren dan enkele ogenblikken van vrede te kennen, of gezegende samenkomsten bij te wonen. Men kan deze dingen genieten en toch onvruchtbaar blijven. Men wordt nu en dan wel overgoten met het water des levens, maar het is net als bij braakland, het hart is niet teder, het is hard geworden, het water des levens dringt niet diep in ons wezen en zo is men weer spoedig droog en dor. Het is zo nodig dat – onze harten opengebroken worden: “Braakt u een braak­land”.

Nu kunnen wij vragen, hoe kan men vruchtbaar wor­den? Welke eisen moeten vervuld worden als de schrift ‘ zegt “Braakt u een braakland?” Het moet kunnen, want anders zou het woord Gods het ons niet bevelen. Wat is de reden, dat we niet vruchtbaar zijn voor Christus, dat we geen liefde voor zielen hebben, dat het ons geen lust is om de Bijbel te lezen en te bidden. Daar moet iets verkeerd zijn, want God zegt dat het nu de tijd is om de Here te zoeken en Hij treedt ons tegemoet met de belofte, dat Hij gerechtigheid over ons zal regenen. Hoe zullen wij vruchten voortbrengen, die de Vader zullen verheer­lijken? Het is niet voldoende godsdienstige gevoelens te kennen. Neen God moet komen met Zijn licht en ons de zonden en tekortkomingen aanwijzen, en dan geve Hij ons genade om met onze zonden tot de Heilsfontein te gaan. Hij. die zijn zonde belijdt en laat zal barmhartigheid van de Here ontvangen. Ik wil proberen u enkele zonden op te noemen en wel die zonden, die Finney, de grote opwekkingsprediker in Amerika samenvatte onder de naam: “De zonden van verzuim”.

Enkele dingen die “Braakland” veroorzaken.

1.Het verzuim om te bidden voor anderen. Misschien hebt u dit nooit gezien als een zonde. Men is altijd zo bezig met zichzelf, dat men geen tijd heeft voor anderen. Men is zo van eigen verlangens en begeerten vervuld, dat men niet hoort en ziet de nood van andere mensen, terwijl Gods Woord ons toch duidelijk laat zien, dat er niet enkel moet zijn een bidden: ”Here, zegen mij”, maar ook een innerlijk met ontferming bewogen zijn over allen, die in nood zijn. Water dat stilstaat en niet vloeit wordt een poel van on­gedierte, Christus, ondanks zijn drukke werkzaamheden, na tijden van gebed voor eigen hart en leven, bad ook voor anderen. Wanneer gij uw hart toesluit voor de noden van anderen wordt ge “braakland”.

2.Het verzuim om Gods Woord te lezen. De betekenis van het woord “zonde” is: het doel missen. Het is Gods Woord, dat de ziel in vettigheid zal doen leven. Zijne woorden zijn waarlijk spijs en drank. En het geloofsleven wordt versterkt door het horen en beluisteren van Gods Woord. Wat is er vaak een magerheid der ziele onder Gods volk! Men verzuimt het Woord Gods te lezen als voedsel voor de ziel. Een van de eerste dingen, die Satan ons tracht te ontnemen is: het gebed en de Bijbel, Het Woord Gods is een tweesnijdend scherp zwaard. Zonneschijn en regen is nodig, maar zonder de ploeg blijft het “braakland”. De ploeg Gods: het Woord, ontbrak en daarom werd het “braakland.’

3.Het verzuim van zelfverloochening. “Zo iemand ach­ter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. Willen wij inderdaad een vrucht­baar leven in Christus leven, dan is het onmogelijk om het zonder zelfverloochening te doen. Dit komt dagelijks in ons leven voor. We zien kinderen Gods die krachtig wedergeboren zijn, ze hebben in hun leven een machtige doop des geestes ervaren, ze kunnen spreken van een Schriftuurlijke ervaring, zij mogen God verheerlijken met andere talen, ze hebben gezichten en profeteren en toch zijn ze “onvruchtbaar”. Hoe komt dat? Laat mij eerst mogen zeggen, dat nimmer het spreken in tongen of ’t bezit van geestelijke gaven, een teken zijn van geestelijk leven. Volgens 1 Korinthe 13 kunnen we al deze dingen bezitten en toch onvruchtbaar zijn. Waarom openbaren zich de vruchten van de Heilige Geest, Galaten 5, zich niet in deze levens? Het is dikwijls de zonde van verzuim: ze wilden zich niet ver­loochenen. Men heeft zijn eigen leven nog lief en heeft nog niet geleerd om dit te verliezen (Matt. 16:24-25). Hoe vele kinderen van God hebben op zekere tijd in hun leven voor deze eis gestaan: God vroeg hun iets op te geven, Zijn weg kruiste hun weg, doch zij hielden vast, God liet hen dingen zien, die niet naar Zijn wil waren. Ze waren ervan overtuigd, maar niet gewillig om zich in deze dingen te verloochenen. O ja, men ziet hen nog wel in samenkom­sten. en ze nemen nog wel deel aan alles, maar daar is geen blijdschap, ze zijn onvruchtbaar geworden, ze hebben zichzelf willen handhaven. Het is “Braakland”.

4.Onverschilligheid in betrekking tot de wereld. We doen goed wanneer we bemerken, dat de nood der wereld ons niet meer beroerd, biddend te lezen Ezechiël 33. Niemand die dit leest kan loskomen van de grote verantwoordelijkheid die rust op de schouders van al Gods kinderen: van onze hand zal het bloed der goddelozen geëist worden, in­dien wij hun niet gewaarschuwd hebben. Dit is geweldig en we weten hoe vaak we in dezen gefaald hebben. Hoe­veel kansen zijn niet verloren gegaan in u en mijn leven. Zullen straks zielen in de hel ons beschuldigen omdat wij hen niet van Jezus verteld hebben? Velen hebben het ook zo goed in eigen kringetje, het is er zo knusjes, en men werd daar zo heerlijk gezegend. Men ziet hen nooit daar waar de wereld schouder aan schouder staat, ze zeggen heel vroom: het is nu de tijd om geestelijk aan zichzelf te denken. Het is geestelijke onverschilligheid omtrent de zondaren. Miljoenen gaan verloren, elke minuut sterven er duizenden en nog eens duizenden zonder Christus en zonder hoop, en toch laat het hun koud. Ze hebben het veel te goed in hun kleine beschermde wereld. Versta mij goed, ik bedoel niet dat wij hier en daar moeten werken en onze eigen ziel verwaarlozen, neen nimmer, want het is nog altijd zo dat we anderen pas kunnen zegenen als we zelf eerst gezegend zijn.

Jezus onze Here bracht ook ganse nachten in gebed door, maar daarna kwam Hij neder en bewoog Zich onder het volk. Dan konden de kranken genezen worden en werd hun het Evangelie verkondigd, want Hij was met innerlijke ontferming bewogen over de schare, omdat ze waren als schapen zonder herder. O deze heerlijke “passion of souls’ (hartstocht voor zielen). Daar zijn gemeenten waarin God in het verleden gewerkt heeft. Wonderen heeft Hij gewrocht in vele levens, er was leven, de stroom van levend water vloeide, jaren heeft men geteerd op de ontvangen zegeningen in het verleden. En wat zien we nu? Het is alles kwijnend, het wordt minder en minder. Men heeft zich opgesloten in eigen zegen en men heeft het hoofdkapitaal opgeteerd. Men heeft niet ingezien, dat Gods opdracht is. ‘om datgene wat men ontvangen heeft uit te dragen. Men is niet geworden “Jozefs tak, die over de muur loopt”. Men heeft zijn eigen zegen krampachtig bewaard. Men is “braak­land” geworden.

En nu tot slot nog een andere reden, een der velen die we nog op kunnen noemen. Laster en achterklap. Gods Woord zegt: “Gij zult niet wandelen als een roddelaar onder uwe volken”. Hoeveel kinderen Gods bemerken op een zeker moment, dat hun geestelijk leven onvruchtbaar is geworden. Eerst waren zij ranken die vrucht droegen, maar nu is er dorheid over hun ziel gekomen. O de zonde van laster en achterklappen. Het niet in bedwang houden van dit kleine lid van ons lichaam de tong. Eerst vruchtbaar, maar nu “braakland”. En zolang we dit niet voor God en de mensen beleden hebben, zullen we het blijven, al zouden we nog zo vaak bidden. Om het scherp te zeggen: hier helpt geen bidden, hier past belijden, wil de stroom weer gaan vloeien.

Lasteraar is in het Grieks “Diabolos. Dit woord is op ongeveer 35 andere plaatsen in de Bijbel vertaald met het woord “Duivel”. Lasteren wil zeggen dat wij iemand valse­lijk beschuldigen van fouten of zijn fouten herhalen met een verkeerd doel of als er geen besliste noodzakelijkheid voor

  1. Paulus noemt het “duivels”. Laat eerst deze stenen weg­geruimd worden. Dan zal de zegen Gods weer tot u komen, deze dode takken moeten eerst uitgehouwen en in het vuur geworpen worden, willen wij een vruchtbaar leven in Christus kunnen leven.

Ik heb geprobeerd u enkele oorzaken te laten zien waarom wij “braakland geworden zijn. Laat ons het gebod Gods waarnemen en de opwekking zal komen. Tot slot nog dit Bijbelwoord: “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinig? van alle ongerechtigheid”. (1 Joh. 1:8-9).         

  1. K.

 

Ziet, hij komt. Bespreking van de Openbaring van Johannes (41).

Het zesde zegel (Openb. 06:15-17).

Een onbeschrijfelijke angst valt op de mensen onder de natuurverschijnselen van het zesde zegel. De zelfverzekerd­heid en verwatenheid van de goddeloze, moderne wereld zal op die dag geheel verdwijnen. Oorlog, ziekte en honger hebben hen niet uit hun evenwicht kunnen brengen. Ze hebben ze als helden misschien gedragen. Doch op deze vrese­lijke dag, als de aarde schokt en scheurt, als de zon grauw is en de maan vuurrood, als de sterrenregen de nacht verlicht en de hemel golft kunnen zij zich niet groot houden. Nog hebben zij de geest van de antichrist niet in zich, die hen zal brengen tot de uiterste verharding. Deze gruwelijke ontwikkeling ten kwade wordt ons duidelijk als we de hou­ding der volkeren onder het zesde zegel vergelijken met die onder de uitstorting van de zevende schaal (Openb. 16:17-21). Nu is er nog een erkennen van de troon van God en een noemen van de toorn van het Lam. Ze zijn in naam nog christenvolkeren en spreken over de grote dag der afrekening. Doch aan het einde van de dag van Zijn toorn, als de zevende schaal wordt uitgegoten en een veel sterkere aardbeving de wereld schokt, als er veel meer doden zijn en alle steden instorten hebben zij verleerd angst te bekennen. Dan zijn zij gerijpt, gelijk Farao, voor het oordeel. Ze zijn satanisch verhard en bidden niet meer, doch lasteren God.’

Op de wijze der Openbaring worden hier in onze verzen weder zeven klassen van mensen opgenoemd. Zij vormen samen de gehele mensheid: de koningen der aarde en de groten d.w.z. de politieke machthebbers; de oversten over duizend d.w.z. de militaire bevelhebbers; de rijken en machtigen d.w.z. de kapitalisten en tenslotte de slaven en vrijen dus de arbeiders en burgers; zij worden allen door een dodelijke angst overvallen. Deze dag maakt een einde aan de eeuwenlange voortgang der gewone historie waar oorzaak en gevolg elkander in logisch verband opvolgden. Alle moed der bevelvoerders, alle waardigheid en filosofische levenshouding der geleerden, alle brutale onverschilligheid der massa verdwijnt Niets biedt meer steun.      

Het is treffend op te merken dat de mensen ineens de juiste verklaring van het gebeuren geven. Stormen, aard­bevingen. natuurverschijnselen zijn door de mens langs wetenschappelijke wijze verklaard. Vele gebeurtenissen in de sterrenwereld waar de natuurvolkeren voor schrikken, kunnen wij eeuwen tevoren berekenen en daardoor hebben ze het angstaanjagende voor ons grotendeels verloren. Doch; dit alles zal niet baten op deze dag. Dan zullen ook intellectuelen en geleerden het weten: dit is Gods hand. Zij zullen ook uitroepen evenals het volk: de grote dag des toorns is gekomen en wie kan bestaan?

Altijd hebben ze met een glimlach de gedachte aan deze dag terzijde geschoven. Zij hebben er om gespot als het gepredikt werd. Doch diep in hun hart heeft het weerklank gevonden, zij hebben het onthouden en weten thans zonder aarzelen dat deze dag nu gekomen is. De oorspronkelijke angst voor Gods heiligheid is sterker dan alle aangeleerde wereldwijsheid. Niet de grote gebeurtenissen zijn de eigenlijke oorzaak van hun angst, doch het zekere weten, dat dit alles het begin is van de afrekening Gods met de wereld. Er is één die ópgerezen is in toorn over Zijn lang gehoond gezag. En de mens weet dit en beeft!

Als de mensheid thans spreekt over de grote dag van de toorn die gekomen is, dan vergist zij zich niet. De oorlog, honger en ziekte die voorafgingen behoorden in zekere zin nog tot de gebeurtenissen der historie. Doch nu begint een gans nieuw tijdperk. Nog slechts een half uur stilte en de bazuinen zullen klinken ten teken dat de strijd Gods is begonnen. In hun brutale trots hebben deze mensen menigmaal ge­lachen om de biddende gelovigen, die smeekten tot God, doch nu roepen zij zelf tot de dode rotsen. Hoe dwaas is dit. Doch, nog dwazer is de inhoud van hun roepen. Gods Woord en het geweten leren ons, dat God alwetend is en alom tegenwoordig. Zijn ogen doorlopen de ganse aarde en de psalmist zegt het zo duidelijk: Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou     ik heenvlieden voor Uw aan­gezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar of bedde ik mij in de hel, zie gij zijt daar! (Psalm 139).

Uit hun verlangen om zich te verbergen spreekt hun schuldbewustzijn. Het zal hen echter niet baten al kruipen ze in de holen der bergen. Reeds Amos had het gezegd: ”Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze vandaar halen en al klommen zij in de hemel, zo zal Ik ze vandaar doen nederdalen”. (Amos 09:02).

Volgens (Matt. 24:30) zal er boven de verschrikking der natuurverschijnselen nog een bijzonder teken zijn, dat het de mensen duidelijk maakt dat de dag van Christus’ toorn gekomen is. Het is nutteloos te gissen welk teken dit zal zijn. Het wordt genoemd het teken van de Zoon des mensen.

Daar lezen we ook dat de engelen zullen uitgaan met luid bazuingeschal om de uitverkorenen te verzamelen. Ik geloof, dat dit verzamelen zowel op de gemeente als op Israël slaat. De gelovigen zullen als één gemeente verzameld worden en de Heer tegemoet stijgen in de lucht. Eindeloze blijdschap zal hen vervullen als eindelijk de eeuwenlange pelgrimsreis ten einde is gekomen. Zij zullen Christus zien als de hemelse Bruidegom, Israël zal dan het zegel aan het voorhoofd krijgen, het teken waardoor zij in de komende rampen beveiligd worden en niet zullen omkomen door de woede van de antichrist. De verzegeling van Israël en de blijdschap van de ge­meente voor de troon van God mag Johannes aanschouwen in de volgende visioenen.   

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Gebedskringen.

Gezamenlijk gebed is een machtig wapen. Dat heb ik in het concentratiekamp dikwijls beleefd. Daar gaan demonen voor op de vlucht.

In Amerika zijn veel gebedskringen. Er zijn:”Breakfast- groups ”. die samen ontbijten en dan een bidstond houden. Het zijn mensen, die verder geen tijd hebben, maar zo eens in de week bijeenkomen.

Anderen lunchen tezamen of komen een avond per week bijeen.

Het meest Amerikaans is wel de gebedskring van “Red cap no. 42″ (Red cap betekent witkiel).

Hij is een neger, die zijn vaste standplaats heeft als witkiel op ’t Grand central station bij de 42ste straat.

De poorten van de diverse stations gaan pas open 10 minuten voor de trein vertrekt. De red caps hebben de sleutels van die deuren.

Driemaal per week om twaalf uur s middags verzamelt Ralston Crosbie Young. red cap 42. zijn vrienden voor een van die toegangen. Als ze er allen zijn, d.w.z. een groep vaste klanten uit alle mogelijke kringen van de maatschappij, meestal met verscheidene nieuwelingen, ontsluit hij de poort en gaat ze voor, de trap af naar het perron onder de grond.

Daar staat een lege trein. Allen gaan in een coupé zitten op de zo keurige banken van een ondergrondse spoor en de neger begint een kort gebed uit te spreken en leest een Bijbelgedeelte. Dan vertelt hij iets uit zijn leven, hoe hij als veertienjarige jongen al voor z’n moeder en zusjes moest zorgen, over zijn loopbaan als krantenjongen en grondwer­ker. tot hij eindelijk “Amerika wilde zien ‘, d.w.z. New-York. en z’n carrière als witkiel daar begon. Dan vertelt hij zijn bekering en nodigt de anderen uit ook iets te zeggen. Som­migen spreken over hun moeilijkheden, anderen over Chris­tus’ overwinningen in hun leven en dan bidden velen om de beurt kort en krachtig.

’t Is donker in de coupé en op ’t perron er omheen, want de lichten gaan pas op als de trein vertrekt. Hier zitten mensen bijeen in het hartje van ’t grote New York, allen met hun zorgen en strijd en hun verlangen om Christus te dienen. Samen zoeken ze hun kracht in gebed, ’t Is midden tussen werkuren in en misschien niet zoveel bijzonders wat zij bespreken, maar samen zijn deze mensen een ogenblik dicht bij God geweest. Even later stromen de reizigers ’t perron op en ieder gaat naar zijn kantoor, school, fabriek of waar de arbeid wacht en red cap 42 neemt de koffers aan van een oude dame, die de weg niet weet en angstig om zich heen kijkt.

Ze vraagt hem wat en dan hoor ik hem antwoorden: “Just pray (“Bid eens”).

4 Mei, De universiteit van Maryland.

Gloeiende weilanden, kleurige boomgroepen met honderden bonte vogeltjes, een wijd uitzicht rondom en overal prachtige gebouwen, studiecentra van de Universiteit van Maryland.

’t Is een vrij uur en overal in de groene velden zitten en liggen jonge mensen in welverzorgde, keurige kleren.

Meer dan 5000 studeren hier. Er zijn jonge mensen uit verschillende kringen, o.a. ook veel energieke lui, die geen geld hebben en een job hier zochten waarmee zij hun onder­houd en studie verdienen.

Door de bomen zie ik de boerderijen waar de landbouwleerlingen geoefend worden.

In een klein gebouw word ik ontvangen door een jonge studente en even later vult zich de zaal met jongens en meisjes van 17-20 jaar.

Ik vertel hen van mijn lijden, de wonderen die ik beleefd heb en de overwinning van Christus en ik roep ze op, to rebuild”. op te bouwen de kapotte wereld, die God niet verloren wil laten gaan, want Hij heeft de wereld lief en zond Zijn Zoon.

Nu wordt er gebeden en dan, met gesloten ogen zingen zij vierstemmig zacht:

Breath on me, breath of God.

Fill me with life enew

That I may love what Thou dost love

And do what Thou would’st do.

Ik ben wonder ontroerd. Hier zit rondom mij een stukje jong Amerika, de “beste van de beste van de hele univer­siteit”. zei mij de leidster. Zij zijn allen kinderen Gods, die hun jonge leven reeds legden in de handen van de Hei­land. En nu komen ze om mij heen en danken mij en maken plannen voor een volgende meeting.

Jonge Amerikanen zijn mooi. Ik zie om mij heen en lees op de jonge gezichten enthousiasme.

Ik ben zo dankbaar dat God mij in Amerika bracht.

Weelde.

De telefoon rinkelt naast mijn bed. Ik neem de hoorn van de haak en een stroom Engels komt over mijn slaperige hoofd. Er inviteert me iemand voor dinner. “I’ll be so glad if you came. my husband wiches to meet you.”) Ik stotter

 (vertaald: Ik zal zo blij zijn als U komt, mijn man verlangt u te ontmoeten).

M’n antwoord en val dan in mijn kussens terug en zie met schrik dat het al negen uur is.

’t Is een rijk ingerichte kamer, een eigen badkamer heb ik tot m’n beschikking. De vogels zingen, bomen en struiken staan in bloei, de zon schijnt en de lucht in Washington is zo heerlijk, vooral in deze buitenwijken.

Ben ik dezelfde die, in Nedick m’n lunch staande ge­bruiken moest, omdat ik geen dollar meer had voor een cafetaria waar je zitten kon?

Ben ik dezelfde die overal hoorde: “Wat komt U hier doen? U had in Holland moeten blijven. Onze dominees zijn ervoor het Evangelie aan ons te brengen. Wat denkt u wel?

“Amerika heeft U nodig en duizend van U,” zei een do­minee eergisteren en gisteren sprak ik in een kring waar vooraanstaande mensen, Noren en Amerikanen met deftige dames bijeen waren. Gods Geest werkte er en velen drukten mij de hand en zeiden: “Dit was wat wij nodig hebben in Amerika”.

Maakt het mij hoogmoedig? De duivel deed een flinke poging maar ’t lukte hem niet. Ik dacht even terug aan New-York en toen verder terug aan de beestenwagen in Duitsland, waar ik op de bodem lag. ’t Is alleen Gods genade en ’t maakt mij niet groot, maar klein van dankbaar­heid, dat God mijn eenvoudige boodschap wil gebruiken, ’t Is de aloude tijding, ik breng niets nieuws, er is misschien geen enkele oorspronkelijke gedachte, doch God gebruikt het en de mensen staan verbaasd.

Ik weet, er wacht mij veel, heel veel werk nu en ik weet: God zal mij alles geven wat ik nodig heb: gezondheid en Engels en geld en wat het voornaamste is: de leiding van Zijn Geest.

 

Lieve broeders en zusters,

Nu ik voor enige weken met vakantie in Nederland ben, maak ik gaarne van de mij aangeboden gastvrijheid van “Kracht van Omhoog” gebruik, om U allen een brief te schrijven.

Daar is in de afgelopen maanden tussen U en de Tabernakelgemeente te Parijs een hechte band van liefde gelegd. De ons zo vriendelijk toegezonden voedselpakketten waren voor ons de verkwikkende demonstratie van de gemeen­schap der heiligen; niet maar een woord, maar een heerlijke werkelijkheid, van allerlei kerken en kringen ontvingen wij, wat voor ons zo nodig was.

In Parijs is honger geleden. Niet zo erg als in de beruchte drie maanden in Holland, waar de mensen langs de weg lagen te sterven. Maar een jarenlange, uitputtende onder­voeding. Zo hebben wij b.v. sinds Oktober van verleden jaar geen aardappelen gehad en sedert 5 jaar geen druppel melk (heel kleine kinderen uitgezonderd). Er waren geen peulvruchten, ons nummer voor een hapje vis kwam mis­schien eens in de 3 maanden aan de beurt. Wij zaten vaak weken zonder enig vet. Voor enige tijd trouwens kondt gij in “Kracht van Omhoog” de vertaling lezen van een artikel uit het Franse dagblad de Figaro, waarin dit een verbijste­rende statistiek gaf omtrent de angstaanjagende kleinheid van de rantsoenen.

Uw aller liefde heeft ons deze zware winter doorgeholpen. God zegene U daarvoor.

Het zal ongetwijfeld Uw belangstelling hebben iets over de pakjes te horen.

Op 12 Juni, toen ik naar Nederland afreisde, hadden wij niet minder dan 936 pakjes ontvangen. Zij waren afkomstig uit 85 verschillende plaatsen van ons land. Een eresaluut aan Haarlem en de Helder, die, wat het aantal betreft, bovenaan staan bij deze hulpverlening.

Wat waren die pakjes met liefde gemaakt! Hoe vaak zat er een persoonlijk, bemoedigend woord bij! “Uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft’. “De Here zorgt voor U en meer zulke verkwikkende zinnetjes. Ze stonden soms op een chocoladereep, op een pakje puddingpoeder. Som­migen van U wisten er altijd een extraatje in te stoppen. Eén van de broeders zond een aardig zakdoekje met een geborduurde J in één van zijn pakjes en deed dit tot driemaal toe. Weer een ander zond met Pasen twee Paaseieren. Andermaal was het een klein zakje suiker En o! de heerlijke pakjes margarine en soms – een heel enkele maal de roomboter en het spek! Om van de worstjes maar niet te spreken ‘

Dit alles kwam in grote hoeveelheden. Al mijn slopen kwamen vol met bonen en erwten van allerlei soort, met havermout, gortmout, gort, meel, enz. Er was heel wat aan verbonden: tweemaal per dag moest onze huiskamer een goede beurt hebben! Dan volgde de correspondentie waarin ik ieder persoonlijk bedankte voor het gezondene.

Misschien zijn er onder U, die geen bericht van ontvangst van hun pakje ontvingen. Meent niet, dat dit een bewijs is dat ik het niet ontvangen heb. Maar sommige pakjes, die aankomst geheel uit elkander hingen, werden op het postbureau leeggeschud in een jute zak en zó bezorgd. Dan kon ik niet meer te weten komen, van wie ze waren. Gij wilt dus wel verontschuldigen, indien ik U niet bedankt heb.

Ja, die losse waar! Dat betekende avonden zitten uit­zoeken. Eens kregen we een zak met prachtig dooreengeschudde bruine bonen, witte bonen, groene erwten, gort en kapucijners! Eer we die weer allemaal uitgezocht en in de voor ze bestemde slopen hadden! Me dunkt, ik zie de zusters er al meewarig het hoofd over schudden!

Hoe dank ik degenen onder U, die “gezellig” zijn gewor­den en brieven zijn begonnen te schrijven’ Zij hebben mij in de gelegenheid gesteld veel leed en moeite op het spoor te komen en met Gods hulp te trachten te vertroosten en te sterken in Zijn naam. Ook kon een enkel maal de bood­schap van het heil in Jezus Christus langs dezen weg wor­den gebracht. Ikzelf werd in mijn hart verblijd en versterkt door deze mij van God geschonken verre vrienden. Onze kruidenierswinkel was spoedig goed beklant! We beginnen met het zwakke post vrouwtje, dat de pakjes naar boven zeulde, en die bruine bonen van ons kreeg op een ogenblik, dat haar moeder niets meer had, gingen de waren naar de huizen van onze gemeenteleden, naar die van de ouders onzer Zondagschoolleerlingen, en naar vele anderen, Hoe blij waren met name de jonge moedertjes, om wat te krijgen voor haar kleine kinderen! Hoe blij de “oudjes” voor “iets om soep van te kunnen maken”! Hoe blij de gezinnen met opgroeiende jongens, die “hol zijn tot in hun tenen”, en nu gevuld konden worden met erwten en bonen!

Lieve broeders en zusters, laat de blijdschap van die allen ook Uwe harten overstromen, want gij hebt ons versterkt! naar lichaam en ziel.

Namens de Tabernakelgemeente zend ik U deze bood­schap:

“God heeft een blijmoedige gever lief. En God is mach­tig alle genade te doen overvloedig zijn in U, opdat gij in alles, allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goéd; werk overvloedig moogt zijn”.           

Onze rijke Hemelse Vader zegene U naar de rijkdom

Zijner liefde.

Namens de Tabernakelgemeente en haar voorgangster. Madame Blocher,

Uwe dankbare Joh. H. Ekering.

 

Op verzoek van enkele lezers geven wij hier nogmaals de adressen van Madame Ekering en Pasteur Fauvel. Nog steeds is de toestand in Parijs benauwend.

Madame Joh. H. Ekering.

167 rue Belliard Paris 18e Frankrijk.

Monsieur le Pasteur Réné Fauvel.

26 Avenue Aubert

Vincennes (Seine) Paris Frankrijk.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)